77* DE ONTWIKKELINGSGANG VAN KAMPEN TOT OMSTREEKS 1600 VOORAL IN DE LAATSTE JAREN DER ZESTIENDE EEUW ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR R. C. BOER, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN IN DE AULA DER UNIVERSITEIT OP DONDERDAG 8 MEI 1924 DES NAMIDDAGS TE 4 UUR PRECIES DOOR ENNEUS RIJPMA GEBOREN TE NIJKERK (OOSTDONGERADEEL) BIJ J. B. WOLTERS' U. M. ~ GRONINGEN, DEN HAAG. 1924 BOEKDRUKKERIJ VAN J. B. WOLTERS. AAN MIJN VROUW Het is mij een behoefte bij de voltooiing van dit proefschrift mijn dank uit te spreken voor den steun, dien ik bjj mijn studie heb mogen ondervinden. U vooral, Hooggeleerde Brtjgmans, zeer geachte Promotor, dank ik voor Uwe gewaardeerde colleges, TJwe belangstelling in mjjn werk, en voor de hulp mij bij het samenstellen van het proefschrift verleend. Voor het onderwijs dat ik van de hoogleeraren De Boer, Prinsen en STOETT heb mogen genieten, ben ik zeer erkentelijk. Aan mejuffrouw C. J. Welcker, archivaris van Kampen, die mij door de toezending van handschriften de studie heeft vergemakkelijkt, en bovendien verschillende nuttige inlichtingen verschafte, breng ik een woord van oprechten dank. Eveneens aan den heer H. J. Moerman, die mg welwillend toestond een deel van de door hem nageteekende kaart van Jasper Adriaenszoon op te nemen, en aan de zoo behulpzame ambtenaren der Amsterdamsche Umversiteitsbibliotheek. Met weemoed herdenk ik hier den overleden Kamper archivaris, Mr. J. STANNINGA UiTTEEDIJK, die ïmj op vele belangrijke stukken in het archief opmerkzaam heeft gemaakt. VOOEBBEICHT. De vroegere archivaris van Kampen, wijlen Mr. J. Nanmnga Uitterdijk, vestigde indertijd myn aandacht op verschillende stukken, die betrekking hebben op de pogingen, welke deze stad in het laatst der zestiende eeuw aangewend heeft tot verbetering van den economischen toestand. Bij het onderzoek en de rangschikking van dit materiaal bleek de, wenschelijkheid ook na te gaan, hoe die toestand in den loop der jaren ontstaan is. Daarom heb ik getracht in de eerste vijf hoofdstukken den ontwikkelingsgang van Kampen aan te geven, terwijl in het laatste hoofdstuk de bedoelde pogingen meer in bijzonderheden beschreven zijn. Mijn bedoeling was dus niet de geschiedenis van Kampen tot omstreeks 1600 in alle onderdeden uitvoerig te verhalen, maar wel uit de zeer omvangrijke stof een zoodanige keuze te doen, dat de groote lijnen, volgens welke de economische ontwikkeling van de stad heeft plaats gehad, duidelijk zichtbaar worden. Van de nog niet gedrukte bronnen zijn vooral de raadsresolutiën, de stedelijke rekeningen, het gildeboek van het drapeniersgilde, de correspondentie inzake de mislukte vestiging der Merchant Adventurers, en de tollijsten van 1553, 1562—1568 en 1573—1578 zeer belangrijk. Het opnemen van een üteratuurlijst en een register leek mij onnoodig, daar de uitvoerige inhoudsopgave en de talrpe voetnoten inlichtingen genoeg verschaffen omtrent bepaalde onderdeelen en tijdperken. INHOUD. EERSTE HOOFDSTUK. Opkomst (dertiende eeuw). Verleening van stadsrechten aan de Overijselsche steden, p. t. Aan Kampen, p. 2. Gunstige ligging, p. 2. IJselhandel, p. 3. Vlugge ontwikkeling van Kampen, p. 3. Relaties in de dertiende eeuw met het Noorden, p. 3. Met Schonen, p. 3—4. Noorwegen, p. 4. Denemarken, p. 5. De Elbestreken, p. 6. Het Sticht, p. 5. Holland, p. 5. Vlaanderen, p. 5. West-Duitschland, p. 6. Engeland, p. 6. Oordeel Van Toe Bocop over het Kampen van 1290, p. 6. TWEEDE HOOFDSTUK. Groei en Bloei (veertiende en vijftiende eeuw). Uitbreiding en bevestiging der handelsbetrekkingen in het Noorden, p. 7. Beteekenis van Schonen voor het algemeene handelsverkeer, p. 8. Aandeel van Kampen hierin, p. 8—9. Kampen uit Schonen gebouwd, p. 10. Kamper tollijst van ± 1340, IJselverkeer, p. 10. Plaatsing van bakens en tonnen door Kampen, p. 11. Verhouding tot de Hanze, p. 11. Eigenaardig optreden in Vlaanderen, p. 11. Houding tegenover Waldemar IV en de Hanze, p. 12. Keulsche confederatie, p. 12. Beteekenis van Kampen in verhouding tot de andere Nederlandsche steden, p. 12—13. Bevestiging der voorrechten op Schonen, p. 13. Andere bewijzen van ontwikkeling in de veertiende eeuw, p. 14. Recht van doodstraf in 1309 door bisschop Guy gegeven, p. 14. Verbetering van woningbouw, steenen huizen, p, 14. Stadsmuren, p. 15. Bouwen van raadhuis en kerken, p. 15. Optreden in verbond met Deventer en Zwolle en den bisschop tegen roofridders, p. 15—16. Financieele steun aan den bisschop, p. 16. Jaarmarkten, p. 16. Verdeeling van Mastenbroek, bezit op het Kampereüand, p. 17. Middelen van bestaan der burgers, veeteelt, visscherij, handel, zeevaart, brouwerijen, bouwvakken, textiehujverheid e. a. p. 17—18. Onderwijs, p. 18. Beschouwing over het burgerboek, beroepsstatistiek, p. 18—19.Aantal der nieuwe burgers van 1302—1469, p. 20. Herkomst van de nieuwe burgers, p. 20—21. Beteekenis van Kampen in het laatste kwart der veertiende eeuw, p. 21—22. Moeilijkheden omstreeks 1400, p. 22. Zorg voor veiligheid te land in samenwerking met bisschop Frederik van Blankenheim, p. 22—24. Optreden ter zee, de Likedeelers, oorlogen van hertog Albrecht met de Friezen, p. 24—25. Schade aan Kampen toegebracht, p. 25—26. Handelsverkeer van Kampen in het laatst van de veertiende en *t begin van de vijftiende eeuw, p. 26. Handel op Vlaanderen, p. 26—27. Belangrijke handel op Pruisen en Lijfland, p. 27—28. Op Schonen. p. 28—29. Oostzeelanden, p. 29. Uitzending van koopmanskinderen m die streken, p. 29. Optreden der Hanzesteden hiertegen p. 29—30. Kelaties met landen aan de Oostkust der Noordzee, p. 30. Engeland en Schotland p. 30—31. Holland, p. 31—32. Vlaanderen, p. 32. Belangrijke handel op X Frankrijk, p. 355—33. Stedelijke keuren als spiegel van het bedrijvige leven, p. 33—34. Oordeel van Toe Boeop over het Kampen van 1416, p. 34. Aantal inwoners in 1416 12000 a 14000, p. 34. Deze bloeitijd duurt nog geruimen tijd in de vijftiende eeuw, p. 35. Handelsbetrekkingen in het midden en het laatst der vijftiende eeuw met Lijfland en Pruisen, p. 35. Oost- en Westvaart voedden elkaar, p. 36. De beteekenis van Schonen vermindert, p. 36. Handel op Noorwegen, p. 36. Leening van Koning Christiaan, tolvrijheid, p. 36. Verkeer met Hamburg, Ditmarschen en Jutland, p. 37. Handel in magere ossen, p. 37. Relaties met Engeland en Schotland, p. 37. Met Holland, Zeeland en Vlaanderen, p. 37—38. Met Frankrijk, p. 39. Met Spanje en Portugal, p. 39. Verkeer met West-Duitschland, p. 40. Het Kamper pondtolregister van 1439—1441, p. 40. Verhouding tot de Hanze, in 1441 weer als lid opgenomen, p. 40—41. De nijverheid in de vijftiende eeuw, p. 41. Vetweiderij, p. 42. Beveiliging der handelswegen, p. 42. Aanslag in 1493 door Jan van Ens, p. 43. Kostbare werken in de vijftiende eeuw, p. 43. De brug in 1448, p. 43. Uitlegging der stad in 1462, p. 43—44. Verbetering van het vaarwater, p. 44. Vroegere toestand, p. 44. Invloed van den St. Elizabethsvloed, p. 45. Afdamming van Zuider- en Noorderdiep, verbetering van het Rechte Diep, p. 45. Pogingen van Zwolle in 1480 om een kanaal naar den IJsel te graven, belet door Deventer en Kampen, p. 46. Schrijven van Johan van Kleef in 1485 over vermindering van het IJselwater, p. 46. Plan om den stapel van Brugge in 1498 naar Kampen te verplaatsen, p. 46. Aantal Kamper schepen door de Sont in 1497, p. 47. Vergelijking van de bijdragen der Hanzesteden in het laatst der 15e eeuw, p. 47. DERDE HOOFDSTUK. Verval ( ± 1500— ± 1528). Oorzaken van het verval in het eerste kwart der zestiende eeuw, p. 48. Relaties met de Oostzeelanden, p. 49-—50. Met Denemarken en Noorwegen, p. 50. Met de landen aan de Oostkust der Noordzee, p. 50. Verkeer met Engeland en Schotland, p. 50—51. Met Holland, Zeeland en Vlaanderen, p. 51. Met Frankrijk en Spanje, p. 51—52. Handel met West-Duitschland, p. 52. Bewijzen van krachtig verkeer omstreeks 1515, p. 52. Achteruitgang door de Geldersche oorlogen, p. 52—53. Strijd tegen de familieregeering in 1519 en 1520, p. 53—54. Nieuwe gildekeuren, p. 54. Financieele moeilijkheden, p. 54—55. Strijd met Zwolle in 1520, p. 55—56. Oorlogen in Overijsel, p. 56. Uitputting van Kampen, p. 56. Verdrag van bisschop Hendrik van Beieren met Karei van Gelre in,. 1524, p. 57. Overijsel aan Karei V in 1528, p. 57. Overeenkomst met Amsterdam over de betonning der zeegaten in 1527, p. 57—60. VIERDE HOOFDSTUK. Opleving (± 1528— ± 1568). Verbetering na 1528, p. 61. Twee hinderpalen: verplaatsing van den handel naar Holland en verzanding van de IJselmonden, p. 61. Oorzaken van den achteruitgang der Hanze, p. 61—62. Eigenaardige positie van Kampen als Hanzestad en onderdaan van Karei V, p. 62—63. Betrekkingen met Noorwegen en de Oostzeelanden, p. 63—64. Voortdurend contact met de Hanze, p. 64—65. Aantal Kamper schepen door de Sont, herleving der Oostvaart p. 65—67. XI Relaties met Schotland en Engeland, p. 68. De conflicten van de Hanze met Engeland in 1552 en 1557, p. 68. Het handelsverbod van 1564, p. 68. Wederzijdsoh verkeer met Holland, p. 68—69. Verminderde handel op Frankrijk, p. 69. Verkeer met Spanje en Portugal, p. 69—70. Met West-Duitschland, de tohegisters, p. 70—73. Nijverheid, p. 73—74. Pogingen tot verbetering van het vaarwater, p. 74—75. Algemeen overzicht dezer periode, p. 75. VIJFDE HOOFDSTUK. Nieuw Verval (± 1568—± 1578). Verval door het uitbreken van den tachtigjarigen oorlog, p. 76. Garnizoen in 1571 onder Pedro de Acuna, p. 77. Inneming der stad door Graaf van den Bergh in 1572, p. 77. Vertrek van deze troepen; Spaansch garnizoen onder Polweiler van 1572—1578, p. 77. Verovering van Kampen door Rennenberg in 1578, p. 77. Ongunstige economische toestand, p. 77—78. Bn*f aan stadhouder Hierges over het vaarwater, p. 79. Mededeeling omtrent den droevigen toestand in 1578, p. 79. ZESDE HOOFDSTUK. Langzame Herleving en Pogingen tot verder Herstel. (± 1578— ± 1600). Voorloopig verbetering onmogelijk, p. 80. Gevaarlijke toestand tijdens Leicester, p. 81. Overijsel door Maurits bevrijd, p. 81. Herleving van het handelsverkeer, p. 81—83. Landbouw en veeteelt, p. 83. Nijverheid, p. 83—84. Drie krachtige pogingen tot verbetering van den economischen toestand, p. 8ö! A. De Nye Draperie. Pogingen om nijvere vreemdelingen naar Kampen te lokken, p. 86. Besluit van 1592 tot kostelooze verleening van het burgerrecht, p. 86 87. Reeds in 1593 contact met Leidenaars, p. 87. Aceoord van 13 October 1594 met den drapenier Nicolaes Fossaert en den verver Jorijs Jacobsz, p. 87—89. Belofte van Fossaert óm te trachten nog meer drapeniers in Kampen gevestigd te krijgen, P- 89—90. Contract van 30 December 1594 met andere drapeniers, p. 90. Accoorden met meerdere drapeniers en den verver Hans Philips in den loop van 1595, p. 91—92. Onderhandelingen en accoord met den groothandelaar Peter van Offenberch, p. 93—95. Contract met den verver Jacques. Bulteel, p 95—96. Burgerrecht in 1596 aan de „trypiers" Johan de Latre en Joseph de Swerte, en aan Pieronne le Court, p. 96. Blijkens de kerkboeken vele nieuwe lidmaten, p. 96—98. Huizen voor de nieuwe burgers, p. 98—100. Organisatie van het nieuwe bedrijf, p. 100—102. Uitgaven voor de draperie, p. 102—107. UescniUen met de drapeniers, p. 107. Poging van Offenberch in 1599om Kampen te verlaten, p. 107—108. De huishuren sedert 1601 niet meer verstrekt, p. 109. lextaelnnverheid in de 17e eeuw, p. 110. Overeenkomst met Offenberch in 1601 tot verpachting van stadslanderijen, p. 110—112. B. De Merchant Adventurers. Opkomst der Merchant Adventurers, p. 113. Strijd met de Hanze en met Nederlandsche concurrenten, p. 113. Vestiging in Hamburg, p 114 J^ater m Stade en Middelburg, p. 114. Mandaat van Keizer Rudolf in 1597 XII waarbij het verblijf in Duitsehland aan de M. A. ontzegd wordt, p. 114. Pogingen van verschillende Nederlandsche steden om de court der Engelsche kooplui te kriigen, p. 115. Ook Kampen, p. 115. Brieven van Kampen aan de kooplui te Stade en Middelburg,?. 116. Hulp van den koopman Thomas RowleymtMiddelburg en den advocaat Augustijn de Colenaer uit Londen, p. 116. Resolutie van 16 November 1597 en instructie aan de Colenaer, p. 116-119. Instructie met kaarten en plattegrond door den stadsbode Gerryt Jansz naar Londen, p. 119. Plattegrond van P. Vtenwael, p. 119. Besprekingen van de Cokmaer met de Merchant Adventurers en den „hooghen Thresorier" van Engeland, p. 120—121. Voorloopig geen besluit der kooplui, p. 121. De stadsbode op den terugweg door Duinkerkers gevangen, p. 121. Opgave van de diepten in de Zuiderzee aan de Colenaer, p. 121—123. Verzoek derM. A.aan de Staten-Generaal, brieven van Johan Witten aan Kaïhpen, p. 123. Witten is ™l to»p d^de c»«rt te Kampen gevestigd zal worden, p. 124. Resolutie van 4 Febr. 1598, waarbfl Kampen den M. A. vele voorrechten toezegt en aan Witten mtgebreide volmacht geeft? P- 125. Vriendelijk schrijven der Engelsche kooplui der 17en Februari aan Kampen, p. 125. Hoopvolle berichten van de Colenaer, p. 125-126. Mededeelingen over den diepgang der Engelsche lakenschepen, die 15 a 16 voet water moeten hebben, p. 126. Komst der Engelsche gedeputeerden m Juni in ons land, p. 127. Reisbeschrijving door Thomas Rowley, p. 127—128. De kooplui uit Stade wenschen vestiging in Kampen wegens den handel met Duitsehland, p. 129. Resolutie van 9 Juni met aanbiedingen van Kampen aan de M. A., p. 129. De gedeputeerden in Kampen p. 129-130 Verdere onderhandelingen met de Staten-Generaal in Den Haag, p. 131. Witten lid der commissie, p. 131. Vertrek van Goddaert c. s., p. 131. Besluit der M. A. om zich in Middelburg te vestigen, p. 132. Het slechte vaarwater de oorzaak der mislukking, p. 132. C. Die Nye Vaert. Overzicht van den toestand van het vaarwater, p. 133-134. Slechtegestand in 1573, p. 134. Nog slechter in 1595, diepte maar 1$ voet, p. 135. Groot plan tot verbetering in 1597, het maken van een nieuwe vaart naar de Keye, p. löQ. Waarom juist deze richting gekozen werd; vergelijking met latere besluiten van 1664 en 1666 p 136-138. Resolutie van 5 Maart 1597 om de wetering buiten de Cellebroederspoort uit te diepen, onkosten hiervan p. 138. Nieuwe sluw m den Zwarten Dijk, p. 139. Vele uitgaven, p. HO. Eerste schipper in 1599 door de nve vaert » p 140. Poging een vaargeul door de zanden voor de Reye te Sepmaker Johan Meynertsz van Enkhuizen, p. 141. ^^J^* nieuwe werk, p. 141—142. Werkwqze aan de Reve, p. 142—143. Voortzetting vT het werk hi 1601, p. 143. Eveneens in 1602, p. 144-145. Pogingen om een beschamend hoofd in zee te maken, p. 145. De mislukking van het werk in 1603, p. 145. Afdanking van den diepmaker, p. 146. Illustraties. 1. Het Kaadhuis van jvampeu, uy i»*. ■ • • nq 2. Kampen door P. Vtenwael, A°. 1598, bij bïz. . . . . ■ ■ ■ • "» o n^^ooitA Hpr kaart van Jasper Adnaensz., A°. 1556, bij blz. . - i<« 3. Gedeelte der kaart van Jasper STELLINGEN. i. Het slechte vaarwater is een der voornaamste oorzaken geweest van den achteruitgang van Kampen als handelsstad. II. In het derde kwart der zestiende eeuw bestond er een belangrijk verkeer tusschen de IJselstreken en Friesland. LU. De eerste jaren van den tachtigjarigen oorlog hebben geen nadeeligen invloed gehad op het verkeer langs den IJsel. IV. Bij de onderhandelingen tusschen de Staten-Generaal en de Merchant Adventurers in 1598 heeft de afgevaardigde van Overijsel, Johan Witten, een geheel andere rol gespeeld dan Te Lintum veronderstelt. (Vgl. Dr. C. te Lintum, De Merchant Adventurers in de Nederlanden, blz. 56.) V. De voorstelling van Dr. E. Fruin omtrent het wegzenden der schepen voor Meuwpoort door Maurits is eenzijdig en daardoor niet geheel juist. (Zie: Verspreide Geschriften LTI, blz. 243—246.) n VI. Met Dr. ÏT. Japikse in Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, Vijfde Eeeks IX, blz. 170 vlg, moet de machtsvermindering van den Baad van State beschouwd worden als een phase uit den strijd tusschen de particularistische en de centraliseerende strooming in de Nederlanden, en niet als een gevolg der aanwezigheid van Engelschen in dat regeeringslichaam. VII. Dr. Japikse geeft in bovengenoemd artikel de meening van Van Slingelandt over de oorzaken van „de onttakeling van 's Eaads macht en aanzien", niet geheel juist weer. VIII. De bewering van Dr. Otto Pringsheim, dat de komst der réfugié's een verandering in de opvatting van de stedelijke besturen ten opzichte van den kinderarbeid heeft veroorzaakt, is niet houdbaar. (Zie: Beitrage zur wirtschaftlichen Entwickelungsgeschichte der vereinigten Mederlande, 8. 55.) IX. Het ontwerp van Isaac da Costa, waarin het vermoedelijk verloop van BiMerdijk's „Ondergang der eerste Wareld" uiteengezet wordt, is in strijd met het bestaande gedeelte van dit epos. X. De tekst van „De Ondergang der eerste Wareld" en de door Bilderdijk zelf geteekende kaart, zyn niet altijd met elkaar in overeenstemming. XI. Potgieter heeft de Koninklijke Academie van Wetenschappen op het oog in de volgende regels van zijn tijdzang „Isaac da Costa" : „Het hof om te rusten, benoemd bij herhaling, Voor wien niet al plaatse? slechts u sloot het uit!" XII. Een historisch-genetisch onderzoek van de spreekwijze Boe wel en zie niet om leert, dat niet alléén de beteekenis van deze geheele m^drukking, maar ook die der beide deelen, en het onderling verband daartusschen, geheel gewijzigd is. XIII. Enen uutganc maken was in de Middeleeuwen voor de arbeiders een economisch strijdmiddel van verdere strekking, dan uit de omschrijving in het Mul. Wdb. in voce uteganc valt op te maken. XIV. De verdeeling van de leerstof voor de geschiedenis op de H.B.S., zooals die by Koninklijk Besluit van den 16en Juni 1920 is vastgesteld, is nadeelig voor goed historisch onderwijs. XV. Büjkens de uitkomsten van verschillende experimenteel-psychologische onderzoekingen is de eenheidsschool nadeelig voor het onderwys. in IV XVI. Het verdient aanbeveling een proef te nemen in den geest van het Hamburgsche stelsel (zie: William Stern, Die Intelligenz der Kinder nnd Jugendlichen, S. 306 ff.) om zoodoende te kunnen nagaan, of door middel van een toelatingsexamen gecombineerd met intelligentie-tests, betrouwbare gegevens te verkrijgen zijn omtrent kennis en begaafdheid van de aanstaande leerlingen der Middelbare Scholen. EEESTE HOOFDSTUK. Opkomst. Voor de ontwikkeling van de Nederlandsche steden is vooral de dertiende eeuw van groote beteekenis: onder invloed van de zich wijzigende sociale verhoudingen verkregen in die eeuw vele plaatsen stadsrecht van den landsheer, dat soms vrijwillig door hem werd gegeven, soms min of meer werd afgedwongen. De verleening van dit recht was van zooveel belang, omdat de stad daardoor een zekere zelfstandigheid verwierf, die vaak tot bijna geheele autonomie aangroeide 1). De Overijaelsche steden ontvingen het stadsrecht van hun heer, den Utrechtschen bisschop, waarbij het Deventer reeht tot voorbeeld genomen werd. Zoo kreeg Zwolle in i230 het recht „que Daventrienses hactenus habuerunt," Eysen verwierf het stadsrecht in 1243, Ommen in 1248, Hasselt in 1252, Goor in 1263 en Genemuiden in 1275 a). Kampen kan in deze reeks, jammer genoeg, niet genoemd worden. Voor het ontstaan er van gelden nog altijd de woorden van Arent toe Bocop: „can in dye erchgiuen van derseluer stadt gans gin beschit vynden, woe sye hoer anffanck ende vanwell *) Over den ontwikkelingsgang der Nederlandsche steden zie men vooral: H. Brugmans, Het staatkundig en maatschappelijk leven der Nederlandsche steden, en B. J. L. de Geer, De opkomst der Nederlandsche steden tot het einde der dertiende eeuw (in Nieuwe Bijdragen voor Rechtsgeleerdheid en Wetgeving, Nieuwe Reeks, X, blz. 1 vlg. Voor de Overijselsche steden, blz. 378 vlg.). Voor de verleening der stadsrechten: S. J. Fockema Andreae, Het wezen en de beteekenis der verleening van stadrechten in Nederland (Handelingen van de Maatsch. der Ned. Letterkunde, 1890—'91, blz. 21 vlg.); A. Telting, De verleening der stadrechten in Nederland en hunne verbreiding (Aanteekeningen Sectie-vergadering Prov. Utrechtsch Genootschap, 1904, blz. 14 vlg.). Over de economische toestanden: J. G. van Dillen, Het economisch karakter der Middeleeuwsche Stad. ■) A. Telting, Verslagen en Mededeelingen van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, 22s*e Stuk, blz. 121 vlg. Ook de Geer, blz. 378 vlg. 1 2 ende woe sye an stadtrecht ghecoemen, off woe sye ghebouwet is gewest" x). Het eerst wordt de naam Campen vermeld in een oorkonde van 1227, waarbij de Utrechtsche bisschop Otto H erkent, dat de visscherjj bij Campen („piscariam sive tractum aquarum apud Campis") toekomt aan de kerk te Zutphen. Kampen wordt daarin niet als stad vermeld 2). In de oorkonde van 1236, waarbij de elect Otto een overeenkomst bevestigde, door Ismahel, pastoor te Campen, met diens parochianen gesloten, worden de bewoners cives genoemd, dat in de Middeleeuwen gewoonlijk burgers of poorters beteekent. Het is dus waarschynnjk dat Kampen in 1236 stadsrecht gehad heeft. Blijkens het feit dat pastoor Ismahel voorgangers („antecessoribus") in de parochie gehad heeft, moet de plaats Campen toen al geruimen tijd bestaan hebben 8). In 1248 heeft ze stellig stadsrecht gehad; want in den stadbrief van Ommen welke uit dat jaar dateert, verleent bisschop Otto III „inhabitantibus oppidum nostrum Ommen libertatum talem, qualem oppidani nostri Daventrienses, Swollenses, Campenses habent" 4). Ook de oorkonde van bisschop Hendrik van Vianden, waarbij deze in 1260 de vrijheden bevestigt aan de arme menschen gegeven, die zich op de veengronden „prope villam quandam Wilssem dictam et prope oppidum Campene" gevestigd hadden, spreekt van de stad Kampen6). Voor de ontwikkeling der stad waren verschillende factoren aanwezig: een vruchtbare grond, die een boerenbevolking voeden x) Arent toe Bocop, Chroenick, uitgegeven door het Historisch Genootschap te Utrecht in 1860 (Codex Diplomaticus, deel V) blz. 216. Het is wel zonderling, dat er omtrent het verleenen van 't kamper stadsrecht niets bekend is. Dat de stadsbrief bij den raadhuisbrand verloren zou zijn gegaan, is niet waarschijnlijk. Zie hierover G. van Engelen van der Veen in Verslagen en Mededeelingen van V. O. R. G. 1921, blz. 68 vlg. 8) Sloet, Oorkondenboek der Graafschappen Gelre en Zutphen, no. 508; G. Brom, Regesten van Oorkonden betreffende het Sticht Utrecht I, no. 774. Zie over den naam Campen, Verslagen en Mededeelingen V. O. R. G., 192» blz. XII. *) Historia sive Notitia Episcopatus Daventriensis a Joanne Lindebornio, Coloniae Agrippinae, anno 1670, blz. 266—267; Brom, Regesten, no. 898. *) Overijsselsche Stad-, Dijk- en Markeregten, eerste deel, achtste stuk, blz. 1. Verder: Overijs. Almanak, 1854, blz. 192; Racer, Overijs. Gedenkstukken I, voorbericht blz. 6, en Dumbar, Analeota II, blz. 232. 6) Racer II blz. 190. Vergelijk: Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel VII, blz. 247. 3 kon, reel yischrijk water, en dan vooral de gunstige ligging aan den IJsel bij de Zuiderzee. Deze rivier was reeds vroeg een handelsweg van beteekenis; Deventer bv. dreef reeds in het Karolingische / tijdvak eenigen handel, en al in 1016 had die stad een tol en eigen ' munt1). Er moet dus een zeker verkeer geweest zijn, wat bevestigd wordt door de vermelding van kooplui uit Deventer in 1104 op de tollijst van Coblenz2), door de latere klachten van de stad over den tol te Lobith3) en door het bestaan van den Cotertol (bij Katerveer), welke sedert 973 in het bezit was van de abdis van Elten, maar in 1241 door Deventer werd overgenomen4). Door de gunstige ligging aan IJselmond en Zuiderzee kon Kampen de uitvoerhaven worden van een belangrijk achterland en tevens de middelaar tusschen de Zuidelijke Nederlanden aan den eenen kant en de Oostzeelandeh ter andere zijde; Oost- en Westvaart konden elkaar aanvullen en voeden6). Van deze gunstige positie heeft de stad dan ook, zooals we later zullen zien, ruimschoots geprofiteerd. De ontwikkeling is merkwaardig vlug in zijn werk gegaan, want reeds vóór 1300 treffen we Kamper burgers aan in verschillende plaatsen, waarmee de stad later in druk handelsverkeer staat. Al spoedig vinden we de streken bij de Sont vermeld, vooral het schiereiland Schonen met Skanör en Falsterbo, verder Ellenbogen (Malmö) en Dragör (op Amager). Schonen was sedert de dertiende eeuw niet alleen de voornaamste streek voor de haringvangst, maar ook een druk handelscentrum, waar groote jaarmarkten werden gehouden en de artikelen van de Noord- en Oostzeelanden tegen elkaar uitgewisseld werden. ) S. Muller, Het oudste Cartularium van het Sticht Utrecht, blz. 87 \ Voor den handel in de vroege Middeleeuwen vergehjke men H. A. Poelman \ Geschiedenis van den handel van Noord-Nederland gedurende het Mero! ! vmgische en Karolingische tijdvak, en voor het oudste verkeer der Uselsteden V. A. Meilink, De Nederlandsche Hanzesteden tot het laatste kwartaal der 1 veertiende eeuw. II **ansisches Urkundenbuch I, no. 5. („De Taventria venientes"). ) W. Nagge, Historie van Overijsel I, blz. 73; Sloet, no. 470,-Hans. Urk.B 1, no. 153. 4) Hans Wilkens, Hansische Geschiohtsblatter, 1908, S. 347; Sloet no 624blzSS92 blZ' E' Moxdin* HiBtori8clle Kamper Kronyk I, blz. 91; Meilink,' • S)tr^e?e ^y*8861*11» 18 °- a- zeer duidelijk uiteengezet door J. G. Nanninga in: Het handelsverkeer der Oosterlingen door Holland in de dertiende eeuw. 4 De bloei der Hanze staat hiermee in nauw verband1). Het Kamper archief bezit nog het origineele bezegelde privilege door „Abel dei gracia Danorum Slauorumque rex dux Jucie" den 24en September 1251 gegeven „ab bis qui Vmlandsfarae dicuntur", waarbij het strandrecht voor hen wordt geregeld en tollen voor de markten van Skanör vastgesteld worden2), terwijl hij in een andere oorkonde van 25 Sept. 1251 de Ommelandsvaarders verlof geeft hun goederen in Skanör op feestdagen op bepaalde uren aan wal te brengen en te vervoeren8). Deze Ommelandsvaarders, welke om Kaap Skagen in de Sont kwamen, waren Nederlanders *) en de aanwezigheid van dit belangrijk privilege in originali in het Kamper archief geeft recht te vermoeden, dat reeds in 1251 Kampers aan die vaart meededen en op de markten van Skanör kwamen 6). Ook Noorwegen werd in de dertiende eeuw door kooplui uit Kampen bezocht. In de geschillen tusschen Koning Erik en verschillende Hanzesteden wordt ook Kampen genoemd6) en in 1289 wordt aan de burgers dezer stad handelsvrijheid in Noorwegen verleend 7). Als enkele jaren later wegens kras optreden tegen zeeroovers een conflict dreigt tusschen den Koning en de Hanzesteden, is ook Kampen hierbij betrokken8), en bij de onderhandelingen te Tönsberg, waardoor de vrede hersteld werd, was de IJselstad vertegenwoordigd door een specialen bode en procurator, Hartwig van Nagle9). 1) Dietrich Schafer, Das Buch des Lübeckischen Vogts auf Schonen, Einleitung S. LUI—XCVII; E. Daeneil, Die Blütezeit der deutschen Hanse, I, S. 29 ff. Bijzonder helder is de voorstelling in Walther Vogel, Kurze Geschiehte der deutschen Hanse (Pfingstblatter des Hansischen Gesohichtsvereins, Blatt XI, 1915). Zie verder J. NanningaUitterdijkin Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, XI, blz. 289 vlg.; Meilink, blz. 180 vlg. a) Charters en Bescheiden over de betrekking der Overijsselsohe steden, bijzonder van Kampen, op het Noorden van Europa gedurende de dertiende eh veertiende eeuw, no. 1. 3) Ch. en Besoh. no. 2. *) Schafer, Buch Lüb. Vogts, S. LXVIII ff.; Meilink, blz. 178, noot 2. s) In de 13e eeuw komen reeds Kampers in Stralsund voor. (Meilink, blz. 54). •) H. A. Poelman, Bronnen tot de Geschiedenis van den Oostzeehandel, no. 37, 38 en 39. 7) Ch. en Besch. no. 3; Poelman, no. 41. 8) Ch. en Besch. no. 4; Poelman no. 42, 43, 44, 45 en 46. *) Ch. en Besch. no. 5. 5 Dat de handel op Denemarken in 't laatst van de dertiende eeuw voor Kampen van beteekenis was, blijkt uit de vergunning in 1298 door koning Erik Menved verleend aan de „mercatores de Campen" om bij schipbreuk hun goederen te redden, die volgens 't strandrecht van dien tijd anders verloren geweest zouden zijn1). In de Elbestreken worden reeds vroeg sporen van Kamper kooplui aangetroffen. Zoo wordt in 't stedelijk archief van Hamburg een schrijven bewaard, dat door Kampen vóór 11 Febr. 1267 gericht is aan de Hamburgers, met het verzoek om burgers uit de IJselstad, die aan den mond van de Stör in het land van den graaf van Holstein met vijandelijke bedoelingen opgewacht worden, te beschermen2), en in een geschil tusschen Harderwijk en Hamburg wordt in 1280 een beslissing genomen door een scheidsrechterlijke uitspraak van Deventer, Zwolle en Kampen8). Het spreekt wel van zelf, dat er ook verkeer geweest moet zijn met de dichterbij gelegen streken, met de landen om de Zuiderzee en met West-Duitschland, vooral met de Eijnstreken. Uit de bronnen blijkt, dat dit handelsverkeer dan ook werkelijk bestaan heeft. Tusschen Utrecht en Kampen, beide behoorende aan denzelfden heer, bestond wederkeerige vrijdom van tollen zooals een oorkonde door bisschop Johan in 1292 gegeven, ons leert *). In Holland en op weg naar Vlaanderen ontmoeten we in t laatste kwart van de dertiende eeuw eveneens Kampenaars Van graaf Floris V verkrijgen zij in 1276 een zeer belangrijk privilege, dat tevens wijst op handel met Vlaanderen6). Bij de 55 schepen, die in 1294 op weg naar Vlaanderen en Holland door storm naar de Engelsche kust gedreven werden, en daar in beslag werden genomen omdat men ze verdacht contrabande naar Frankrijk te voeren, waren drie uit Kampen6). J) Ch. en Besch. no. 6. 2) Poelman, no. 21, ook de eigenaardige dateering. s) Poelman, no. 29. *) Register van Ch. en Besch. in het oude archief van Kampen I, no. 7. oo7' „ „J*" den Bergh> Oorkondenboek van Holland en Zeeland II, no. 321; H. U. B. I, no. 779. De handel op Vlaanderen blijkt uit de woorden„qui hactenus in Flandria ad portum ibidem qui Suin appellatur cum suis mercimonus se transferre oonsueverunt". In 1298 door Jan I bevestigd * a n°' 1272) 611 ™ 1300 door Jan 11 ) Reval. ") Overijs. Stadr. I, blz. 31. Vooral de voorschriften „Van Schipps ende Schepe" geven den indruk dat Kampen in de 14e eeuw een drukke handelsstad was. In een plaats, die dergelijke keuren noodig had, moet Veel zeevaart bestaan hebben. 10 Het verkeer met Schonen is voor Kampen blijkbaar de „moederhandel" geweest, en Toe Bocop's gezegde, dat Kampen uit Schonen gebouwd is, bevat veel waarheid x). Het spreekt wel vanzelf, dat er ook onmiddellijk verkeer tusschen Kampen en de Oostzeestreken bestond, dus zonder dat het tusschen- en ruilstation Schonen bezocht werd, doch tevens blijkt bij 't nagaan van dezen handel, dat Kamper schippers reeds in de veertiende eeuw als vrachtvaarders optraden, waarbij hun eigen stad soms niet eens werd aangedaan 2). Een document van bijzondere waarde voor de kennis van den IJselhandel is de tollijst uit het midden der veertiende eeuw (± 1340), die voorkomt in het Boeck van Bechten. Daarin worden verschillende streken genoemd, waarmee handel gedreven werd, en tevens de artikelen van in- of uitvoer 3). In de eerste plaats worden genoemd „dy ghene dy woenen in den lande van Westfaelen." Zij handelen in staal, saelsmeer (traan) en haring. De burgers van Keulen vervoeren laken, wijn, molensteenen, slijpsteenen, staal, traan en haring. De bewoners van de streken tusschen Maas en Bijn hebben lakens en voeren haring in. De Oost-Friezen handelen in wol, huiden, runderen, paarden, boter en haring. Hollanders halen wijn en molensteenen uit de Rijnstreken, j en vervoeren verder veel visch: haring, steur, zalm, spiering, brasem, snoek en aal. Schepen „van gheen syde des lands" (Oostzeelanden?) I zijn geladen met pek, teer, asch, hout, bier en rogge. ' Het tarief van de Keulenaars gold ook voor „alle dy van wenden ende dy van denemarken endedy van S weden ende dy vanNorweghen ende dy van Engelant", terwijl „dy van vlaminghe soelen gheven alsulke tollen als dy doen dy tusschen Maeze ende riin woenen." *) Vgl. Overijsselsche Almanak 1838, blz. 200. 2) Een voorbeeld bfl Poelman, no. 495. Een Kamper schipper vervoert goederen voor Danziger kooplui uit hun stad naar Middelburg. Zie verder Meilink, vooral de samenvatting, blz. 319 vlg. 8) Gtedrukt in Overijs. Alm. 1838, blz. 210 vlg. en H. TT. B. II, no. 668. Het is niet altijd met zekerheid uit te maken, welke producten ingevoerd en welke uitgevoerd werden. Wel blijkt dat de haring als importartikel voor alle streken een groote rol . speelde. Het aandeel van de Kamper kooplui in dezen handel is niet vast te stellen. Over het Bijnschippersgilde vergelijke men den Overijs. Almanak van 1842, blz. 8 vlg. Zie verder over deze tolrol en over de Lobithsche tolregisters uit het begin der veertiende eeuw Meilink, blz. 288 vlg. Over den Rijnhandel Bruno Kuske, Handel und Handelspolitik am Niederheim vom 13. bis 16. Jahrhundert (Hans. Geschichtsblatter, 1909, S. 301 ff). 11 De beteekenis van den Kamper handel blijkt verder uit het feit, dat het juist deze stad geweest is, dje getracht heeft de vaart op de Zuiderzee door het plaatsen van bakens en tonnen veiliger te maken 1). In verband met deze positie van Kampen als machtige handelsstad staat ook de verhouding tot de Hanze. Het is onmogelijk te beslissen, of Kampen in de dertiende eeuw lid van de Hanze geweest is, omdat Hanzestad toen geen scherp omlijnd begrip was, en geen documenten uit dien tijd het lidmaatschap bewijzen8). Wel kunnen we zeggen dat het in vriendschappelijke verhouding stond tot de Noordduitsche steden, vooral tot Lübeck, en dat het in de Noordsche zaken gewoonlijk met deze steden samenwerkte 8). In de veertiende eeuw wfs dit echter niet steeds het geval. Kampen kreeg toen een uitgebreiden handel, trachtte in de eerste plaats de welvaart van eigen burgers te bevorderen, trad daardoor soms zeer zelfstandig op en geraakte zoodoende wel eens in conflict met de voorsehriften der Hanze. Dat komt vooral uit in den strijd van de Hanze met Vlaanderen (1358—1360), waarbij Kampen den „gemeenen koopman" ten slotte in den steek liet en privilegiën in Vlaanderen wist te verkrijgen*). *) Hierover uitvoerig Verslagen en Mededeelingen V. O. R. G. III, blz. 1—34. Claes Richter van der Sohelinge verklaart 28 Sept. 1323, dat er „een voerhuys oft ein merko" geplaatst is, dat „die stad van Campen voirs. dien steen dair dit voerhuys mede gheleget waert ende die balken dairt mede ghebalket waert wtlegede ende becostede", en dat de burgers dezer stad daarom nooit tol zullen behoeven te betalen als zij het Vlie in- of uitzeilen 8) Meilink, blz. 19 vlg. Vooral de criteria voor het begrip Hanzestad op blz. 24. 8) Zoo o. a. reeds in 1294 tegenover Erik van Noorwegen. (Charters en Bescheiden, no. 5; H. U. B. I, no. 1144). Misschien uit hetzelfde jaar is het schrijven van Zwolle en Kampen aan Lübeck, (H. U. B. I, no. 1154 en 1155) waarbij deze stad bedankt wordt voor hare bemoeiingen tot herstel van het oude recht, volgens hetwelk de Friezen en Vlamingen niet naar de Oostzee en Goüand, de Goten niet naar de Westzee mogen zeüen. Lübeok wordt daarin „oaput et pnncipmm omnium nostrum" genoemd. Verder Meilink, blz. 114 vlg * °Ter de «handige houding van Kampen vergelijke men E. Daenell Die Blutezeit der deutschen Hanse II, S. 298. Over de kwestie met Vlaanderen Kegister van Ch. en Besch. I, no. 131,133—138, en Meilink, blz. 162 vlg. Misschien heeft Kampen door deze houding de Hanzerechten verloren. In het laatst der veertiende en het begin der vijftiende eeuw is het in elk geval geen Hanzestad, hoewel het gewoonlijk met de Hanze samenwerkte, zooals in de volgende bladzijden zal blijken. Na lang aanhouden werd het eerst in 1441 m de Hanze opgenomen. Uit de bewoordingen van die acte blijkt dat Kampen 12 Eenzelfde houding nam de stad aan in de conflicten tusschen Waldemar IV en de Hanze. In den eersten oorlog (1361—1365), waarin de steden het onderspit dolven, hield Kampen zich voorloopig onzijdig en wist daarna van den overwinnaar, die handig het verdeel en heersch toepaste, bevestiging van oude voorrechten te verkrijgen1). Het optreden van Waldemar tegen de kooplieden, ook tegen die van Kampen, bracht echter weldra een verandering in de stemming: op Hanzerecessen kwamen allerlei grieven ter sprake en spoedig werd gedacht aan een gemeenschappelijk optreden tegen Denemarken, waartoe ten slotte bij de bekende Confederatie van Keulen in het laatst van 1367 besloten werd2). Aan dezen strijd, die met een volledige overwinning van de steden eindigde, heeft ook Kampen ijverig deel genomen, evenals aan de latere onderhandelingen, waarbij steeds afgevaardigden van de stad aanwezig waren, wel een bewijs dat er groote belangen voor haar op 't spel stonden 8). Voor onze kennis van de beteekenis van Kampen in verhouding tot de andere steden hebben we juist in dezen strijd enkele waardevolle gegevens n.1. het aandeel in de strijdkrachten, en de opbrengst van den pondtol, die vastgesteld werd om daaruit de oorlogskosten gedeeltelijk te kunnen betalen. Den 19en November 1367 werd te Keulen het contingent van schepen én mannen vastgesteld, en daarbij bepaalde men o. a. „de van Kampen schollen utmaken enen eogghen unde twe Kynschepe mid anderhalfhunderden man ghewapend des ghelikes; de van Dordrecht, van Aemstelredamme, van Staveren, van Herderwyk unde alle de stede de by der Zuderzee bezeten zyn, ook vroeger een Hanzestad geweest is. (Zie hierna blz. 40, noot 5.) Dat bhjkt eveneens uit het Reces van 26 Mei—20 Juni 1530 te Lübeck gehouden, waar Kampen en Zwolle geschil kregen over de rangplaats. Door de vergadering „is bevalen, de olden recesse uptoszoken, und belevet, na inholde derselvigen ein jeder in syne stede to setten." De „olde recesse" gaven blijkbaar geen duidelijk antwoord, want den volgenden dag kwam men tot de volgende conclusie, die in vrij algemeene termen gesteld is: „De van Campen weren etlijke tidt langk uth der anze gewest unddarnach als se wedder ingenomen, villichte benedden de van Swolle gesettet." (H. Ree. von 1477—1530 XI, no. 588, § 26—29). x) Ch. en Besch, no. 32(21 Aug. 1362). Vergelijk over de houding van Kampen: Schafer, Die Hansestadte und König Waldemar, Exkurs III, S. 587 ff. Verder Meilink, blz. 144 vlg. Ook Daenell I, S. 34. 2) Hierover uitvoerig Schafer in Die Hansestadte. 8) Zie o. a. vele nummers bij Poelman tusschen no. 289 en 400. 13 utghenomen de van Kampen, schollen ntmaken enen cogghen mid hundert ghewapenden mannen alze voreschreven is" x). Deze contingenten, die wel berekend zullen zijn naar den omvang van den Noordschen handel der verschillende plaatsen, leeren ons dat Kampen in de tweede helft der veertiende eeuw van alle Nederlandsche steden verreweg de belangrijkste was. De handel op 't Noorden moet ongeveer anderhalf maal zoo groot geweest zijn als die van Amsterdam, Dordrecht, Stavoren en verdere Zuiderzeesteden samen a). Een vergelijking met de bijdragen der Noordduitsche steden doet zien, dat twee hiervan, n.1. Lübeck en Stralsund nog grootere belangen bij den strijd hadden dan Kampen8). De cijfers van den pondtol versterken bovenstaande conclusies *). Daaruit blijkt n.1. dat de Kamper Oostzeehandel toen grooter was dan van alle andere Nederlandsche «teden samen, en dat alleen het verkeer van Lübeck en Stralsund op Schonen meer beteekende 5). Gedurende den oorlog gaf de bondgenoot der steden, koning Albrecht van Zweden, verschillende voorrechten, o. a. werd Kampen in 1368 bevestigd in het bezit van de vitte op Skanör, terwijl die later nog iets vergroot werd wegens diensten door den Kamper voogd op Schonen, Wülem Morren, aan den Koning bewezen6). Bij den vrede van Stralsund, den 24«n Mei 1370 door den Deenschen Bijksraad in naam van koning Waldemar met de *) Poelman, no. 296. *) Vergelijk de vooretelling bij Schafer, Die Hansestadte, S. 458: „Unter den ruederlandischen Stadten nimmt Kampen eine bervorragende Stellung em abnhcb des Lubecks unter den wendisohen. lat etwas zu berichten an die Nederlander so geht es durch Kampen. Iu Bezug auf seine Leistungen (von 425 Mannstellt es unter den 20 niederlandischen Stadten allein 150) überragt es seine Nachbarn noch mehr als Lübeck seine wendisohen Genossen." h+™i *To^ ZÏLU 30°, man uitru8ten. dus tweemaal zooveel als Kampen, Stralsund 200, Bostook 150 man (Schafer, S. 451). ) Voor de afrekening van den tol vergelijke men Hanse Recesse I, no. 484. 5 LTJThouwmS daarover bij Meilink, 192 vlg. Dat de strijd aan de steden veel geld gekost moet hebben, blijkt uit het feit, dat de 6 man die Deventer uitrustte, in 1368 ruim 924 pond kostten. s) Men heeft getracht uit dezen pondtol de waarde van den toenmaligen handelsomzet naar den tegenwoordigen muntvoet te berekenen. Deze sommen Dlrjven echter altnd eenigszins een schatting, omdat de cijfers van den pondtol met steeds een geheel zuiver beeld geven. (Hierover Meilink, blz. 194) °) Ch. en Besch. no. 35. 14 verbonden steden gesloten, werden uitgebreide rechten en waarborgen verleend, die ook .Kampen verkreeg, met welke stad denzelfden dag een afzonderlijke vrede tot stand kwam 1). Daar ook koning Hakon van Noorwegen in 1370 een wapenstilstand sloot2)7 en in 1376 bij den vrede alle voorrechten bevestigde3), was er voorloopig rust in het Noorden en kon de handel zich verder ontwikkelen. Kampen nam dan ook reeds in 1370 maatregelen om te zorgen dat er orde heerschte op de belangrijke vitten te Skanör en Ellenboghen (Malmö) 4). Behalve uit deze enorme haJidelsontwikkeling blijkt de groeiende beteekenis van Kampen in de veertiende eeuw uit nog vele andere dingen. "Zoo gaf reeds in 1309 bisschop Guy aan schout en schepenen het recht om doodvonnissen uit te spreken en te voltrekken 6), terwijl de talrijke keuren, die juist in de veertiende eeuw gemaakt zijn, bewijzen dat er in de bedrijvige stad veel en velerlei te regelen viel6). De woningen werden langzamerhand verbeterd: reeds van 1313 dagteekent een keur op 't bouwen van steenen huizen, die vooral betrekking had op het oudste deel der stad7), terwijl dergelijke verordeningen van 1331 en 1339 over „steenhuis" in de nieuwe wijken spreken 8). Ongeveer in denzelfden tijd (1341) I werd voorgeschreven, dat de huizen in een stadsdeel bij de kerk met steenen gedekt moesten worden9). 1) Ch. en Besch. no. 37. Deze afzonderlijke vrede wijst er al op dat Kampen in 1370 geen Hanzestad was. 2) Ch. en Besch. no. 39. 3) Ch. en Besch. no. 40. 4) Overijs. Stadregten I, blz. 32. s) Register van Ch. en Besch. I, no. 22. 6) Het Boeck van Rechten bevat verorderingen tot het begin der vijftiende eeuw, terwijl in Dat Gulden Boeck keuren voorkomen, vastgesteld tusschen 1329 en 1450. (Vgl. Overijs. Stadregten I, voorbericht. Verder G. van Engelen van der Veen, in Versl. en Med. V. O. R. G. 1921, blz. 84.) 7) Overijs. Stadr. I, blz. 14. Reeds vóór 1313 waren er in Kampen steenen huizen. In bedoelde keur komt n.1. deze zinsnede voor: „Voertmeer alle de steenhuus de vor dessen jaere goeds getijmmert sin, de holde wi in den oelden rechte." 8) Overijs. Stadr. I, blz. 16—17. 9) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 87. Voor dit alles was veel steen noodig, vandaar de opkomst van de Kamper steenindustrie in dien tijd. In 1326 sloot de stad een overeenkomst met tichelaars. (Reg. van Ch. en Besch. I, no. 50). Vergelijk hierover verder J. Nanninga Uitterdijk in Bijdragen tot de Gesch. van Overijssel II, blz. 202 vlg. 15 Aan de beveiliging van de stad werd juist toen veel zorg besteed. Van 1318—1320 verving men den houten muur door een van steen "■), aan de burgers werd in 1327 voorgeschreven binnen de muren te komen wonen, terwijl het bouwen van nieuwe en het verbeteren van oude huizen buiten de stadsmuren werd verboden2). In de veertiende eeuw zijn de muren zeer versterkt en verbeterd, wat Kampen heel wat gekost heeft8), maar welke beschermende maatregelen, zooals we zullen zien, dringend noodig waren4). Een uiting van de welvaart eener stad is het stichten van publieke gebouwen. Zoo ging het ook te Kampen in de veertiende eeuw. Omstreeks 1350 bouwde men het prachtige Eaadhuis5), terwijl in 1369 met meester Rotgher van Breda een overeenkomst werd gesloten tot het verbouwen van twee kerken, de Sint-Nicolaasen de Lieve-Vrouwenkerk *). De macht der burgers bleek vooral uit het beslist optreden tegen omwonende edelen, die vaak roofridders waren, en dan den handel der mj'vere poorters belemmerden, ja soms bijna onmogelijk maakten. Zee- en landwegen werden door de stedelingen met kracht beveiligd en de sterkste roofburchten omvergehaald. In dezen strijd steunden de drie steden Deventer, Kampen en Zwolle gewoonlijk elkaar7) en hielpen hun landsheer, den bisschop van Utrecht, tegen weerspannige leenmannen8). Bekend is vooral de strijd van den krachtigen kerkvorst Jan *■) Nanninga Uitterdijk, Bfidr. tot de Gesch. van Overijs. IX, 193. Vgl. de keur in Overijs. Stadr. I, 15: „Van der stat moren te holden ende te waren," en Reg. v. Ch. en Besch. I, no. 57. 2) Overijs. Stadr. I, blz. 85—86. 8) De uitgaven van 1389—1392 zijn te vinden in het Collectorium, fol. 48 (Reg. v. Ch. en Besch. I, no. 279). ) Ook tegen het zeewater werden stad en omgeving reeds in de veertiende* eeuw beschermd. Zie over deze bedijking Nanninga Uitterdijk in B«dr. tot de Gesch. v. Overijs. IX, blz. 197. 5) Vgl. Nanninga Uitterdijk, Kampen, blz. 88. Wij geven hierbij een afbeelding van het Raadhuis als symbool van den bloei van Kampen in de Middeleeuwen, a) Reg. van Ch. en Beseh. I, no. 165; Toe Bocop, blz. 355, vrijwel woordehjk nageschreven door Nagge in Historie van Overijssel I, blz. 157. Vgl. Nanninga Uitterdijk, Kampen, blz. 118. Over de St.-Pieterskerk of Bovenkerk vergelijke men verder Frans Vermeulen in het Oudheidkundig Jaarb. van 1924 blz. 1 vlg. 7) Zie o. a. het verbond van 1375 (Reg. v. Ch. en Besch. I, no. 189). 8) ^ Vgl. o. a. Reg. van Ch. en Besch. I, no. 142. Voor den droevigen toestand van 't Oversticht in dien tijd vergelijke men P. J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche'Volk I, blz. 380 vlg. 16 van Arkel (1343—1364) en de steden tegen Zweder van Voorst, wiens geweldig kasteel in 1362 genomen en afgebroken werd1). Een der ijzeren poortdeuren werd in het Kamper raadhuis geplaatst, en beschermde bij den brand van 1543 het stadsarchief! 2) In 1375 werd een einde gemaakt aan de geweldenarijen van Herbern van Putten, die vanuit Puttenstein, zijn sterk kasteel bij Wezep, het Noord-Westen van Gelderland onveilig maakte. Ook dit roofnest werd genomen en geslecht3). Daarna traden bisschop en steden op tegen de roofridders, die in 't Oosten van Overijsel huisden, en daar het belangrijke verkeer met Westfalen belemmerden 4). In 1380 viel het kasteel Eerde van Evert van Essen, dat in de buurt van Ommen aan de Vecht lag; in 1381 volgden het Huis Ter Molen van Zweder van Schulenborch aan de Begge, en 't slot Lage in Bentheim6). Tevens kwam bisschop Floris van Wevelickhoven met de drie steden overeen, dat in Salland geen „nye sloetten" gebouwd, noch oude veranderd mochten worden 6). De steden hadden vrije handelswegen noodig, en voor de vrijheid en veiligheid van land- en zeewegen zouden ze nog menigen bitteren strijd moeten voeren. De samenwerking van den landsheer en de steden blijkt behalve uit het bovenstaande, ook uit verschillende financieele transacties, waarvan een stedelijk privilege weer vaak een gevolg was7). Zoo zijn er twee oorkonden van 20 Maart 1382; volgens de eerste betalen de drie steden 2500 oude schilden voor den bisschop, terwijl deze in de tweede aan de stad Kampen drie vrije jaarmarkten verleent, wat tevens weer een bewijs is van toenemend verkeer 8). Een andere aanwijzing van samenwerking, in verband staande !) Toe Bocop zegt van het kasteel: „Dyt slot Vorst was het sterriokste hus in 't gansse sticht van Uttert, want het hadde dubbelde grafften de seer dyp warren, ende warren wt dye gront opghemort; dye ringelmurren van dyt voerscrenen slot warren 12 voeten dioke ende 80 voetten hoghe, ende hadden daerboven een voerborrioh; was viercant ende seer sterriok." (blz. 299). *) Zie o. a. Nagge II, blz. 169. 8) Over het beleg van Puttenstein vergelijke men E. Moulin, Overijs. Almanak 1832, blz. 101—127. Verder Reg. v. Ch. en Besch. I, no. 190—191. 4) Kampen had in 1328 tolvrijheid in Twente verkregen. Zie Eeg. v. Ch. en Besch. I, no. 58. B) Keg. van Ch. en Besch. I, no. 232. Verder Toe Bocop, blz. 404 vlg. 6) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 233. 7) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 145, no. 202 en no. 236. 8) Reg. van Ch. en Besch. no. 236 en 237. 17 met den strijd tegen Zweder van Voorst, zijn de maatregelen door bisschop Jan van Arkel genomen omtrent de verdeeling van Mastenbroek, waardoor de grondslag gelegd werd van 't belangrijk bezit van Kampen op het Kampereiland *-). Over het dagelijksche leven van de burgers in het Kampen der veertiende eeuw en over hun werkzaamheden geven de archiefstukken verschillende inlichtingen. De eigenlijke boerenbevolking zal waarschijnlijk steeds vrij talrijk gebleven zijn, want vruchtbaar" land, weiland vooral, was er genoeg, zoodat nog in de zestiende eeuw velen het burgerrecht juist zochten om vee te kunnen weiden 2) In de waterrijke streek was visch in overvloed; reeds in een oorkonde van 1284, een der oudste uit het Kamper archief, wordt yan vischrecht gesproken»), en de uitvoerige verordening van 1390 op den verkoop van rivier- en zeevisch, bewijst dat de visscherij in de veertiende eeuw van beteekenis geweest moet zijn*). Dat vooral velen hun brood verdienden met handel en zeevaart, is f 1°™??.. bezettingen wel duidelijk geworden, en ten overvloede blijkt de waarheid daarvan duidelijk uit het Kamper stadsrecht, waarin een menigte bepalingen voorkomen, die op handel en scheepvaart betrekking hebben 6). Brouwerijen waren er reeds in de veertiende eeuw in Kampentrouwens bier was, zooals bekendis, toenniet alleen een genotmiddel' maar ook een volksvoedsel. Beeds in een besluit van 1331 wordt over gruet gesproken«), en in 1349 over een gruethuys 7), terwijl 1) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 148; Mr. J. van Doorninck. Hoe is de Stad Kampen aan het regt van eigendom en altoos durenden aJ^^ J^™- tZTb^TV (^lan6n Mededee1^- V. O. R. C. 6e stSXe Bocop blz. 306: Dye stat van Campen worde voer hoer anpart van Masteoroek toe geslaeghen ende ghedelt 30 houe landes van dye eylanderT dve hem nast fat™rm;tena?,e r dr06gen ^ 1 V°et OP ^daghL^wat bon^ STrvI of ho^lt ^ l6 ^TT VM1 dien" (h0ue * een vlaktemaat, hoeve). Over de verdeeling van Mastenbroek vergelijke men G van Engelen van der Veen, in Verslagen en Med. V. O. R. G. 39e stu| (^ X 2) Uit een keur van 1391 (Overijs. Stadregten I, blz. 65) blijkt dat aulen no 287? Z v6 J-*»** hadde- Reg. van Ch én BeschT no. 287). Zie verder Overijs. Stadregten I, blz. 237 visohrSft 1^227.- " Be80h' h * 611 5- 216 °°k Vr0e*er bIz- 2 °™ tet 3 ferstfdreSen^t L V"" ^ ^ 7*"8L ') Reg. v. Ch. en Besch. I, no. 63. ) Reg. v. Ch. en Besch. I, no. 109. 18 de keur van 1390 het verkoopen van ander bier verbiedt, dan „men bijnnen der moren te Campen brouwet, vijt gheseghet bier dat vor den noert sont compt" *). Behalve bierfabricage was er dus ook bierhandel. Wijnhandel wordt eveneens vermeld 2). In verband met den groei der stad zal er vrij wat werk geweest zijn in de bouwvakken: timmerlui, metselaars en tichelaars waren erin de veertiende eeuw stellig vrij veel in Kampen. Eveneens bakkers, slagers, smeden, schoenmakers, slotemakers en kuipers 8). Textielnijverheid wordt vermeld, maar is in de veertiende eeuw nog van weinig beteekenis. Een „wanthues" wordt al in 1335 genoemd 4), werdeyns komen in 1370 en 1380 voor 5), hun eed staat opgeteekend in het Boeck van Bechten «), en in 1375 kregen de wantsnijders het monopolie voor den kleinverkoop 7). Men zorgde ook reeds eenigszins voor 't onderwijs, zooals blijkt uit het feit dat in 1302 in het burgerboek is ingeschreven: Hermannus rector scolarum in Campen 8), en uit een verordening van 1387, waarin bepaalde schoolmeesters vermeld staan 9). Waardevolle gegevens voor de economische ontwikkeling in de veertiende en vijftiende eeuw bevat het burgerboek van Kampen, dat van 1302—1469 vrij geregeld is bijgehouden10). De beroepsstatistiek, die met behulp van dat burgerboek samengesteld is, geeft een welkome aanvulling van hetgeen we in de voorafgaande bladzijden gezegd hebben. Deze statistiek toont aan, dat de !) Overijs. Stadregten I, blz. 64. Waarschijnlijk bier uit Hamburg, dat volgens een bepaling op diezelfde bladzij vrij mocht .wotden ingevoerd. De Hamburger brouwers hadden zelfs vertegenwoordigers („liggers") in Kampen. (Overijs. Stadregten I, blz. 223, keur van 1404). Zie verder verschillende nadere bepalingen in het CoUectorium, gepubliceerd door H. J. Moerman in het Economiseh-Historisch Jaarboek VI (1920), blz. 209—211. t «) Bepalingen over wijntappen in 't Boeck van Bechten (Overrjs. Stadr. 1, blz. 44 en 46). Vergelijk ook Keg. van Ch. en Besch. I, no. 122. ») Zie o. a. Overijs. Stadregten I, blz. 187 (Guldenboeck fol. 74). *) Bijdragen tot de Gesch. v. Overijs. II, blz. 206. Oudste Foliant fol. 195 verso. 5) CoUectorium, fol. 8. 6) Overijs. Stadregten I, blz. 83. ') OverMs. Stadregten I, blz. 186. (Guldenboeck fol. 73). Vgl. Moerman, blz. 177 vlg. en bijlage V, blz. 208. De jaartallen komen niet altijd overeen met die in het Boeck van Bechten. 8) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 12. •) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 262. m>) Een mooie studie hierover is gesch^en door H. J. Moerman, m het Econ. Hist. Jaarboek VI, blz. 168 vlg. Onze^gegevens zijn aan die bespreking ontleend. 19 nieuwe burgers, die zich tusschen 1302 en 1400 in Kampen gevestigd hebben, in allerlei beroepen werkzaam waren, o. a.: 1. Oerproductie: vysscher. 2. Bereiders van aardewerk: kannemaker, tegheler. 3. Kleeding, reiniging: barbier, bontwerker, buydelmaker, hodemaker, pelser, schomaker, schroder, snider, sticker, stillegancmaker *■), tasschemaker. 4. Bouwvakken: decker, glaesemaker, leyendecker, malre, steenbicker, steenmesseler, steensnider, tymmerman, vogher. 5. Hout-, beenbewerking enz.: dreyer, holtsagher, korvemaker, kystemaker, kuper, waghener, wannemaker. 6. Metaalbewerking: gheyter, goltsmit, keteler, mesmaker, platemaker, smit, swertvegher. 7. Textielindustrie: lynnewever, vulre, wantscherer, wever, wollewever. 8. Verlichtingsmateriaal: olyslagher. 9. Voedings- en genotmiddelen: backer, brouwer, cock, gruyter hoppenbrouwer, molener, vleyshouwer. 10. Handel, verkeer: coeman, coeper, cremer, drager, erdenvoere, verkencoper. 31. Met nader aangeduide loonarbeid: knecht. 12. Verschillende beroepen: apotecarys, bode, coster, grever, hairmaker, messelier, monic, plebanus ecclesie, rector, scoeler, scriver slotemaker, straetmaker, teltemaker, tolner, vogheler, wachter Uit de getallen door Moerman gepubliceerd, blijkt dat vooral de volgende — meer gewone — beroepen veel voorkomentimmerman, smid, goudsmid, bakker, schoenmaker, metselaar, molenaar, koopman, barbier, kuiper, gruyter, wever en pelser2). Bij dit alles moet men nog in aanmerking nemen, dat bij slechts 4 /o van de meuwe burgers het beroep duidelijk vermeld is, zoodat meerdere beroepen en misschien een andere cijfergroepeering niet onwaarscmjnlijk is. Het materiaal is echter voldoende om een idee te geven van de bedrijvigheid in 't veertiende-eeuwsche Kampen. x) Vervaardigers van muilen met houten zolen. „Om het geklikklak, dat zij maken, wanneer de drager er op voortsloft, geeft men ze ironisch den naam van „sti legangen". (F. Buitenrust Hettema en A. Telting, Een bezoek aan een Nederlandsche stad in de XlV^e eeuw, blz 7) aJL^,el'kWaardig * bovendien> dat ia de 'veertiende eeuw blijkens de fek™ .™6^ P7one* met dergelijk beroep naar Kampen moeten v oTeSssTflI Tlz 259 touwslagere ™ men Bijdragen tot de Gesch. 20 Het burgerboek levert bovendien een belangwekkende bijdrage voor den groei der stad in die eeuw. Van 1302—1399 zijn ingeschreven 6231 nieuwe burgers, een doorslaand bewijs voor de groote aantrekkingskracht, die het bloeiende Kampen uitoefende, en zooals verder blijken zal, volstrekt niet alleen op de onmiddellijke omgeving. De getallen, door Moerman naar de verschillende decennia gegroepeerd, zijn *): 14e eeuw 15e eeuw 1302—1309 = 272 1400—1409 = 795 1310—1319 = 197 1410—1419 = 628 1320—1329 = 334 1420—1429 = 583 1330—1339 = 574 1430—1439 = 528 1340—1349 = 828 1440—1449 = 471 1350—1359 = 675 1450—1459 = 477 1360—1369 = 540 1460—1469 = 487 1370—1379 = 958 Totaal 1400—1469 = 3989 1380—1389 = 1155 1390—1399 = 698 Totaal van 1302—1469 = Totaal 1302—1399 = 6231 6231 + 3989 = 10220. Het is gevaarlijk hieruit te veel conclusies te trekken, maar toch zijn deze hooge immigratie-cijfers een aanwijzing voor de behoefte aan veel werkkrachten, dus voor den economischen bloei der stad2). Verder geeft de statistiek duidelijk voor de veertiende eeuw tot ongeveer 1390 in hoofdzaak een stijgende lijn te zien, terwijl in de vijftiende eeuw, globaal genomen, het aantal immigranten langzaam daalt 3). Een derde belangrijke kwestie is de herkomst der nieuwe burgers, en ook dit is door Moerman onderzocht *). Hij heeft ze daarvoor ingedeeld' in drie rubrieken: 1. Uit de naaste omgeving der stad, binnen een kring van drie uren gaans. -1) Moerman, blz. 170. a) Vergelijking met Leiden en Middelburg leert, dat het aantal immigranten -van Kampen dat van de beide andere steden verre overtreft. Zie hierover Moerman. 3) Men vergelijke de graphische vooretelling der jaarcijfers, die Moerman geeft in Bijlage I, blz. 181 vlg. Hieruit bUjkt tevens dat er nogal sterke en m. i. soms onverklaarbare schommelingen voorkomen. 4) Moerman, bijlage II, blz. 183 vlg. 21 a -kt ^^^g^s^n (Overijsel, bijna geheel Gelderland, de Noordelijke provinciën, Noord- en Zuid-Holland, en Utrecht) 3 Verder gelegen streken (Zeeland, Noord-Brabant, Limburg en het buitenland). & Nu blijkt, dat in de eerste helft der veertiende eeuw zeer velen uit de onnuddellijke nabijheid van Kampen naar de stad trokken, in de tweede helft al belangrijk minder, en in de vijftiende eeuw weer een heel wat geringer aantal. Een deel van de boerenbevolking uit de omgeving is dus naar Kampen verhuisd, waar sommigen het boerenbedrijf konden voortzetten en van de stadslanderijen profiteerden, terwijl anderen werk vonden in de visscherii zeevaart, handel en industrie. Vele van deze nieuwe burgers kwamen uit Kamperveen, Schokland, Wilsum en Genemuiden. Ook de iets verderaf gelegen streken, vooral het overig OverijseL Gelderland, Holland en Utrecht leverden in de eerste helft der" veertiende eeuw vrij veel immigranten, o. a. Kuinre en Urk — schippers kregen al heel gauw werk in Kampen - en verder de Uselsteden Deventer, Zutfen en Arnhem, waarmee de stad m voortdurend verkeer stond. In de tweede helft van de veertiende en in de vnftiende eeuw is die immigratie nog versterkt. Uit de verder gelegen streken kwamen in de eerste helft van de veertiende eeuw nog weinig nieuwe burgers, maar toch worden al genoemd Middelburg, Vlaanderen, Leuven, Bremen, Dene marken Hamburg, Stettin, Sont, en uit West-Duitecldand. Cleve, Coesveld Teckelenburg, Vreden, Warendorp en Wesel In de tweede helft der veertiende eeuw groeide die stroom sterk aan, en in de vijftiende wordt de toeloop nog grooter. Wie de Brflbl?g t^' ^ T^aSd °Ver de meni^e Plaatsen * Zeeland, w.SS V g.' Belglë' de 0ostzeelanden en Duitsehland ï i ^ t0eVOer van nieuwe h™&rs heeft verkregen «ZS^ÏÏ^l S™0^6* gnote aanM ^ West-Duitschllnd, dat TL BgMWbm en Westfalen, een doorslaand bewijs dat Kampen een uitgangspoort naar zee voor die streken is hJVnnJT ^J^ens reeds vroeger bij 't bespreken van het toltarief van 1340 opgemerkt hebben») «f? ?6n ™j dUS KamPen ™ de laatste decennia van de njken handel dreef Oost- en Westwaarts, welke beide handekt *) Vergelijk verder Moerman, blz. 172. 22 gebieden eikaars noodzakelijke aanvulling vormden, die steun vond in een uitgebreid achterland, dat zich tot diep in de Eijnstreken en in West-Duitschland uitstrekte, met kracht de veiligheid der handelswegen te land en ter zee handhaafde, en daarvoor den strijd mee aanbond tegen vorsten uit de Oostzeelanden en adellijke roovers in Overijsel en Gelderland, tegen wie zij zich door sterke muren moest beveiligen; een stad die werk verschafte aan hare burgers in allerlei bedrijven en telkens weer nieuwen toevoer van werkkrachten of ondernemende mannen noodig had; die door tal van keuren het bedrijvige leven regelde en onderlinge conflicten trachtte te voorkomen, die zich een raadhuis en ruime kerken bouwde, teekenen van burgerzin en vroomheid1), en door de buitenlanders als de eerste onder de Nederlandsche steden werd behandeld. Veel strijd heeft Kampen moeten voeren om die positie te behouden, lang heeft de stad zich kloek geweerd, maar op den duur zijn de omstandigheden haar te machtig geworden. De laatste jaren van de veertiende eeuw waren voor den Kamper koopman zorgelijke tijden, waarin soms slechts met groote moeite het verkeer gaande gehouden kon worden. Overal was strijd en onveiligheid, op de landwegen, op de Zuiderzee, op Noord- en Oostzee. Gelukkig dat te land de stad kon steunen op een krachtigen landsheer, Frederik van Blankenheim (1393—1423), die het bisschoppelijk gezag weer in geheel Sticht en Oversticht trachtte te herstellen, en die daarbij kon rekenen op den steun der stedelingen 2). Hoe innig de samenwerking tusschen den' bisschop en de Overijselsche steden was, blijkt uit vele stukken in het Kamper archief. In 1394 bevestigde hij al de rechten van Kampen8), in hetzelfde jaar verschaften de drie steden hem geld, waarvoor ze Diepenheim in handen kregen4), in 1395 steunden zij hem krachtig in zijn pogingen om Koevorden, dat burggraaf Beinold IV in pand had en niet tegen de gestelde M Vgl ook giften voor liefdadige mstellingen, voor kerken en voor de Windesheimers. (Reg. v. Ch. en Besch. I, no. 114, 116, 268, 269 en 270). Verschillende keuren getuigen van minder goede eigenschappen, b.v. verordeningen tegen 't spel (no. 271), tegen weelde en verkwisting (no. 60, 73, 127 en 159). Over het laatste zie men Nanninga Uitterdijk in Verslagen en Med. V. O. R. G., 1917, blz. 10 vlg. x Mf}' *) Zie voor zijn bestuur L. Schmedding, De Regeering van Frederik van Blankenheim. ») Reg. van Ch. en Besch. I, no. 304. 4) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 306. 23 pandsom wilde teruggeven, in handen te krijgenx), terwijl ze hem in 1407 hielpen bij den aankoop van de heerlijkheid Kuinre a), en in 1418 bij de verovering van het belangrijke Nijenhuis op den weg naar Westfalen3). Hoe duidelijk het handelsbelang hierin meesprak, blijkt uit de overeenkomst van 26 Dec. 1396, waarbij de burgers van de drie steden tolvrijheid kregen te water en te land in 't gebied van den bisschop en ook in Koevorden en Drente4). Bovendien kwam men 5 Aug. 1402 overeen den weg tusschen Ane en Koevorden te verbeteren, voor welke hulp aan de burgers van de drie steden vrijheid van weggeld werd verleend5). Kuinre was een berucht roofnest van waaruit al heel wat schepen gekaapt waren. Klachten over zeeroof uit Kuinre zijn dan ook veelvuldig 6). Bij de verovering van STijenhuis kregen de stedelingen weer vrijdom van weggeld en tollen7). Merkwaardig is hoezeer de steden zorgen ook tegenover hun vriend en bondgenoot, den landsheer, het heft in handen te houden. Wel steunen zij hem gaarne, in 't bijzonder financieel, doch weten daarvoor privilegiën te krijgen, en tevens deugdelijke onderpanden, vooral met betrekking tot de veroverde kasteelen en andere sterkten. Zoolang niet al het voorgeschoten geld terugbetaald is — en dat zal wel zelden gebeurd zijn — eischen zij medezeggenschap in de bezetting van het slot, natuurlijk om te voorkomen, dat het wéér een roofnest zou worden. Dat gebeurt bij Koevorden8), Arkelstein»), Vollenhove10), Kuinre11), en Mjenhuis12). Zoo brachten bisschop en steden rust en veiligheid x) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 310, 312—315. Over de financieele afwikkeling, waaruit blijkt hoe kapitaalkrachtig de drie steden toen waren, vergelijke men no. 323, 324 en 328. 2) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 384, 386, 387, 391 en 399. 8) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 436, 437 en 440. 4) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 319. 5) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 352. *) B.v.Reg.vanCh.en;Besch.I,no.l94. 7) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 440. 8) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 319. ») Reg. van Ch. en Besch. I, no. 324. 10) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 324 en 338. u) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 384 en 387. la) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 440. Merkwaardig is dat Kampen soms de veiligheid op de landwegen wist te verzekeren, door leeningen aan heeren te verstrekken, bv. in 1398 aan den Graaf van Delmenhorst (Reg. van Ch. en Besch. I, no. 332) en in 1401 aan de Graven van Oldenburg. (Reg. van Ch. en Besch. I, no. 344). Vgl. ook Poelman, no. 790 en Reg. van Ch. en Besoh. V, no. 384. Nog in 1592, toen Koevorden door Maurits veroverd werd, maakten de dne steden aanspraak op hun privilegiën in die stad (Zie: N Japikse Resolutiën der Staten-Generaal, VII, blz. 712). 24 in geheel Overijsel. In Noord-West Gelderland had Kampen nogal last van de heeren van Putten, doch in 1406 kwam een verzoening tot stand, zoodat ook daar de wegen veilig werden 1). Ter zee was krachtig optreden evenzeer noodzakelijk. Na den dood van Waldemar IV wist de energieke Koningin Margaretha de Hanze langzamerhand terug te dringen uit de bevoorrechte positie, welke deze sedert den vrede van Stralsund ingenomen had, en — vooral na de overwinning in 1389 op haar tegenstander Albrecht van Zweden bij Falköping behaald — de krachten der drie Noordsche rijken ten bate van deze landen zelf aan te wenden. Openlijke conflicten werden meest vermeden2) doch voor de steden was de toestand soms toch gevaarlijk genoeg. Ook voor Kampen8). Bovendien hadden al deze verwikkelingen in het Noorden tengevolge, dat de Oostzee wemelde van zeeroovers, de beruchte Vitaliebroeders of Likedeelers, die zelfs Wisby veroverden en tot steunpunt voor hun tochten maakten *). Langzamerhand verschenen zij ook in de Noordzee, en vooral door den oorlog van Albrecht van Beieren met de Friezen werd deze zeerooversplaag steeds erger5). De handel leed groote schade, tal van schepen werden genomen en daarom rustte de Hanze vredeschepen uit, die voor de veiligheid ter zee trachtten te zorgen. Kampen, dat in het laatst der veertiende eeuw geen lid van dé Hanze was, sloot zich sedert de Keulsche Confederatie gewoonlijk nauw bij de „gemeene steden" aan, en op de Hanzedagen vinden we dan ook dikwijls Kamper raadszendboden6). Juist de uitrusting van de vredeschepen geven — evenals in 1367 — een goed inzicht in de beteekenis van den Kamper' handel omstreeks 1400. Op het reces te Lübeck (1 Maart 1394) werd besloten, dat x) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 318 en 372. 2) Schafer, Die deutsche Hanse, S. 70 ft; E. Daenell, Die Blütezeit der deutschen Hanse I, S. 115. 8) Ch. en Besch. no. 45 (20 Dec. 1392). *) Schafer, S. 72. 5) Zie hierover H. J. Smit, De opkomst van den handel van Amsterdam, blz. 161 vlg. 6) Zie o. a. Meilink, blz. 118, en vele nummers bij Poelman, o. a. 404 en vlg. Meilink wijst er op, dat Kampen van de Nederlandsche steden de trouwste bezoeker was, en verder dat de Nederlanders vooral opkwamen, als er Oostzeebelangen ter tafel gebracht werden, minder wanneer Vlaamsche zaken ter sprake kwamen. 25 „de van Campen» moesten uitrusten „2 eoggen ende 4 Eynschepen i) mit 300 ghewapent, de van Dordrech, Amsterledamme, van Staveren, van Herderwiik unde al de stede by der-Suderseé beseten, uetghenemen de van Campen, scholen uetmaken 2 eoggen nut 200 gewapenden mannen, aJso vorscreven ys" 2) ^Bij vergelijking met de uitrusting volgens het 'besluit der Keuhiche Confederatie blijkt, dat de verhouding precies is als in 1367, ook wat Lübeck en Stralsund betreft8). De handelsverhoudingen zullen dus waarschijnlijk ongeveer gelijk gebleven zrjn. De beteekenis van Kampen blijkt uit hetzelfde reces: er zou n.1. een pondgeld geheven worden op Skanör, en de Kamper voogd werd aangewezen om die belasting te innen. Bovendien had Kampen in eigen omgeving de leiding in den stryd tegen de zeeroovers genomen: 12 Maart 1396 werd in de stad een dagvaart gehouden, waaraan Deventer, Zutfen, Harderwijk en Elburg deelnamen (Stavoren, Hindeloopen en Woudrichem waren met verschenen). Deze steden konden toen niet aan den strijd tegen de „likedelres" meedoen, doch Kampen berichtte lübeck, dat het een schip zal uitrusten „omme me v ende die anderen steden to seghelen die zerouers to soeken *).» Hoe duur zulke uitrustingen waren, blijkt uit het feit dat Kampen in 1394 voor de vredeschepen uitgaf: vijm ix° en nj g «) i^S?00r1Qao00rl0#e? Van hertog ^taeoM tegen de Friezen van T7 l 6 KamPer handel zeer bemoeüijkt8), vooral omdat de vitakebroeders er een prachtige gelegenheid door kregen hun rooverijen in naam van hertog Albrecht of van de Friezen uit te oefenen 7). Ook in Oost-Friesland en Oldenburg ÏÏÏÏS ? T\eiB fCh S°mS °P 8)- Dat KamPen PO0** schade geleden heeft, toont ons een uitvoerige schadelijst, die nog in g Twee Eijnsehepen kunnen gelijkgesteld worden met een cogge *) Poelman, no. 577; H. Recesse IV, no. 192 Stralsund^ T» 60°fTin Uit?iten' dus tweemaal zooveel als Kampen; het geTal was. ' * Kamper contkgent, wat ook in 1367 «) Ch. en Besch. no. 51. Vgl. Poelman, no. 610 en 612. 8) Ch. en Besch. blz. 101. aik ?J6r oorlo«en ™ men Eelco Verwijs, De oorlogen van Hertotr G^techmn0 8. 6Zen ^ ^ Iaat8t6 jaren d6r XIV6 ««wrWS» mï l\ Si6,bv' Poe,man» n- 667, 682, 692, 695, 698 en 699 ") Poelman, no. 678, 679, 690, 694, 699 en 705. 26 't archief aanwezig is x).' Juist deze lijst geeft enkele welkome inlichtingen omtrent handelsverkeer en handelsartikelen. Van de lading was haring uit Schonen de hoofdzaak, verder kabeljauw, Berger visch, andere vischsoorten, traan, meel, bier, huiden, boter, vleesch en noten. In uitgaande richting vinden we wijn, o. a. uit Keulen naar Hamburg, ook huiden van in Kampen geslachte koeien. Uit kustvaarders, die soms in de Kamper vrijheid, o. a. voor de Beve en bij Grafhorst, genomen werden, roofde men o. a. rogge, in 't Sticht gekocht. Wij zullen thans het Kamper handelsverkeer in de laatste jaren van de veertiende en in 't begin van de vijftiende eeuw nagaan. A priori kan de waaJBcMjnlijkheid uitgesproken worden, dat de stad, gezien het contingent tegen de likedeelers, en de energie in aanmerking genomen, waarmee het — vooral financieel — den landsheer steunde tegen de edelen, haar positie heeft weten te handhaven. Bij nader onderzoek blijkt dit werkeüjk het geval te zijn, en tevens komt daarbij aan 't licht, hoe de stad soms profiteerde van haar eigenaardige verhouding tot de Hanze. Belangrijk was de handel op Vlaanderen, waar Kampen in een uitzonderingspositie verkeerde, n.1. van wel dezelfde rechten als . de Hanzeaten te bezitten, doch zonder lid van den bond te zijn2). | In 't midden van de veertiende eeuw had de stad van dezen toestand geprofiteerd, en toen er tegen 't eind van die eeuw weer strijd tusschen de Hanze en Vlaanderen ontstond, trachtten verschillende schippers dit spel te herhalen. Na vele besprekingen verliet de Hanze in 1388 Brugge om zich te Dordrecht te vestigen, hoewel men ook over hertog Albrecht en over de tollen in Holland niet best te spreken was 3). Kampen heeft bij deze onderhandelingen een rol gespeeld4). Uit besprekingen, vooral op Hanzerecessen gehouden, büjkt duidelijk dat Kampen wel dezelfde voorrechten als de Hanzesteden wenschte, x) Eeg. van Ch. en Besoh. I, no. 320. Gedrukt bij Verwijs, De oorlogen, blz. 339—360. De schade werd geschat op 25000 nobelen. In 1400 gaf Albrecht als vergoeding 20 jaar vrijdom van tollen, of 20000 nobelen in eens. (Eeg. van Ch. en Besch. I, no. 376). a) Vergelijk vroeger blz. 11. s) Poelman I, no. 472—476, 491—493, 499—501, 505, 506, 509, 513 en 544. Vergehjk hierover H. Brugmans, De Dnitsche koopman te Dordrecht (in Geschiedkundige Opstellen, uitgegeven ter eere van H. C. Kogge, blz. 155—194). 4) Poelman I, o. a. no. 474, 475 en 491. 27 doch zich een zekere vrijheid wil voorbehouden1). Bovendien stoorden de schippers en kooplui zich niet altijd, aan de getroffen overeenkomsten. Merkwaardig zijn de bedoelde stukken tevens, omdat ze bewijzen, dat Kampen in 't laatst van de veertiende eeuw een levendigen handel dreef tusschen Vlaanderen en het Oostelijk bekken van de Oostzee (Pruisen en Lijfland). Zoo vraagt Kampen in 1388 opheffing van het uitvoerverbod van koren, hout, pek, teer en asch, dat de Hoogmeester van Pruisen in 1386 had uitgevaardigd 2); in 't volgende jaar geeft deze het verlangde verlof om met zijn land handel te drijven, mits de ordonnantie van de Hanze wordt gehouden en men geen verboden waar invoert8). Den 9en Maart 1390 schrijft Kampen, dat schippers en kooplui naar Pruisen zullen zeilen 4), in Juli klaagt het dat in Elbing, Koningsbergen en Danzig een pondgeld wordt geheven5), in Augustus berichten de Pruisische steden, dat 11 Kamper burgers goederen in Pruisen ingeladen, ondanks de Hanzeordonnantie naar het Zwin hebben verscheept6), en in 1393 komen op de lijst van schippers, die tegen het uitgevaardigde verbod in, uit Pruisen naar het Zwin zijn gezeild, vele Kampers voor7). Er is dusin dien tijd zeker een drukke handel geweest van Kampen ~op~ae Prasische landen, gedeeltelakjiitgaande van de Uselstreek, gedeeltelijk als verkeer tusschen Vlaanderen en de Oostzee8). -Op-~e1gënaardige wijze wordt het bestaan van dezen handel bevestigd door een opgave van in 1399 geleden schade tijdens de oorlogen van hertog Albrecht met de Friezen. We lezen daar: „Int jaer van xcix° omtrijnt Pinxteren segelden van Campen xxij schipheren, burger van Campen, ende wolden in Prusen. Ende die becommerde 9) her Johan van Heemsteden, die jonge x) Poelman I, no. 475 (Reoes te Lübeck van 4 Oct. 1383, no. 8) en no. 476, no. 6). 8) Poelman I, no. 504. 8) Poelman I, no. 515 en 516. 4) Poelman I, no. 521; Keg. van Ch. en Besch. I, no. 221. (Afgedrukt Ch. en Besch. no. 42). 5) Poelman I, no. 528. 6) Poelman I, no. 530 en 531. 7) Poelman I, no. 571. Toch komen bij de 56 borgstellingen inzake het naleven der ordonnantiën tegen de Vlamingen, ook 10 personen uit Kampen voor. (Poelman I, no. 539; H. R. 4, no. 3). 8) Zie ook Meilink, blz. 312 vlg. *) nam in beslag. 28 baliu [van] Texsel, int Mersdiep, omme dat zy solden tolle tot Staveren ontfoirt hebben, dair ne gbiene tollë gheleget noch ghekundicht en was. Ende dat die schipheren vander sekeringe ende geloevede, die zy ghedaen hadden, quyt mochten werden, dat coste der stad an shertogen hant ende anders mer dan iiij0 gulden" 1). Het verkeer met de drie Noordsche rijken bleef steeds van veel gewicht; vooral Schonen wordt dikwijls genoemd. In 1389 vinden we er „lude van Campen" in botsing met Hollanders en Zeeuwen2), in 1390 maakt Kampen een verordening op de „oertboden" (taveernen) op Schonen en de verdeeling van de plaatsen op de vitte, een bewijs van druk bezoek 3), in 1392 klaagt de stad dat het „zeere onvredelyke in dien noertsonde begbint te staen" 4), op het reces te Lübeck van 22 Juli 1393, waarop met het oog op de onveiligheid ter zee het haringzouten en -koopen op Schonen en de kust van Denemarken verboden wordt, is ook de Kamper Johannes Schilder aanwezig B), evenals op de bijeenkomst te „Schonore et Valsterbode", den 29611 September 1393 gehouden6). We zagen vroeger reeds dat de stad ijverig deel nam aan de uitrustingen in den strijd tegen de likedeelers, om de vaart naar en in 't Noorden te beveiligen. In 1398 bevestigt Erik „van godes genaden koningh van Denmarken, Sweden, Norweghen, der Wende, der Gothen vnde hertoghe to Pommeren", „na endrachtigen rade vnde guden wille vnses vnde vnser leue vrouwen vnde muder koningynnen Margreten", de privilegiën, „also ze van vnsen olderen vnde voruaren koninghe to Denmarken, bebreuet siin"'). Later is *) Verwijs, De oorlogen blz. 356. Dit feit wordt bevestigd door een aanteekening in het Kamper CoUectorium, fol. 76, waar vermeld staat, dat de stad betaalde „dien hertoge van Hollant van den xxii schipheren wegen iij° gulden." (Reg. van Ch. en Besch. V, blz. 113). Albrecht verklaart 19 Juli 1399 „datwy gegeven hebben ende gheven mit desen brieven den burgheren van Campen, die onse vyande noch ballinge ons lants niet en siin, ende onser goeder luede ende ondersate van Hollant of van Zeelant goede up dese tijt in Prusen binnen horen scepen geladen ende bevracht hebben, een goede, vry, vaste ende seker gheleide, veylioh te comen, te varen, te merren ende te keren overal in onsen hauenen." (Poelman I, no. 662). Kamper burgers waren dus tevens vrachtvaarders voor Hollandsche en Zeeuwsche kooplui. *) Ch. en Besch. no. 43. 3) Poelman I, no. 524. 4) Ch. en Besch. no. 45. 6) Ch. en Besch. no. 46. 6) Ch. en Besch. no. 48. 7) Ch. en Besch. no. 54. 29 het gewoonte den Kamper voogd op Schonen een vidimus van deze privilegiën mee te geven x). In 1413 wordt gesproken over grieven van de kooplui op Schonen tegen koning Erik 2), terwijl omgekeerd deze in 1417 klaagt over inbreuk door den koopman van Kampen op de rechten des Konings gemaakt 8); in 1415 maakt de stad een nieuwe bepaling voor de Meeding en het teergeld van den voogd *), in 1419 een keur op contante betaling der visschers, voerlieden en arbeiders op Schonen5). Dit alles wijst op groote belangen van Kampen in het Noorden, vooral op Schonen. De betrekkingen der stad met de landen ten Oosten van de Sont zijn in 't begin der vijftiende eeuw stellig zeer belangrijk geweest; verschillende dingen wijzen op druk verkeer met die streken, vooral met Pruisen en Lijfland, zooals in het voorgaande reeds is aangetoond. We geven nog enkele verdere bewijzen. In 1414 verliest schipper Kerstiaen Lubbertsoen, burger van Kampen, zijn schip in het diep van Beval, en een andere schipper, Huge Gheyen, zal het scheepsanker, „dat onder syn wrack van sinen schepe lach bynnen den bolwerck", later meenemen. Ook de schippers Martijn Janssoen en Herman Lambertsoen treffen wij daar in 1415 aan 6). In 1417 wordt door den Duitschen koopman te Brugge geklaagd, „dat enyge buten der henze, unde sunderlingen Hollanders, Zeianders unde borgers van Campen, dagelyx Lyflande myt groter kopenschap versoken, unde ok eren kinderen unde neven dar don de sprake leren 7). Een dergelijke jonge man was misschien Otto van Benthem, in 1421 in Beval overleden, wiens erfenis op verzoek van de ouders door een Kamper burger, Lambert ten Acker, gehaald zou worden. 8) Een Kamper kogge zeilende naar Lijfland, wordt in 1428 door uitleggers van Stralsund genomen 9); in 't volgende jaar hooren we van een zending vlas uit Eeval naar Kampen10), in 1430 eveneens11), terwijl in datzelfde jaar een Kamper schipper betalingen in Beval doet12). De Hanzesteden trachtten zich tegen deze concurrentie te ) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 343 (vidimus van 1403). Zie ook no. 419. 2) Poelman I, no. 899. 8) Poelman I. no. 930. ) Overijs. Stadregten I, blz. 66 en 121; Reg. van Ch. en Besch. I, no. 423. ) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 448. «) Poelman I, no. 903 en 914. 7) Poelman I, no. 939. ») Poelman I, no. 977. ») Poelman I, no. 1107. ™) Poelman I, no. 1138. «1 Poelman I, no. 1157. ") Poelman I, no. 1156. 30 verdedigen. In 1434 namen de raadszendboden van de steden in Lijfland het besluit tegen de Hollanders, Zeeuwen en Kampers op te treden: o. a. „sall men neynes Hollanders, Zeelanders, Campers, Vlaminghe noch Engelsche jungen don noch don helpen up de sprake", en verder zal men hun handel met de Eussen zooveel mogelijk verhinderen1). In 't volgende jaar trekken echter al weer verschillende Kamper burgers naar Lijfland 2). Pruisische en Pommersche steden worden vaak genoemd. Vooral koren haalde men veel uit die streken; waarschijnlijk staat het groote aantal molenaars in Kampen met dezen handel in verband3). Kamper schippers traden tevens op als vrachtvaarders voor kooplui uit die streken, o. a. uit Danzig4), en eveneens voor Hollanders en Zeeuwen, die daar goederen gekocht hadden s). In 1418 overleed Gerd Witte in Danzig, vier Kamper burgers namen zijn nagelaten goederen in bewaring 6). De Hoogmeester had persoonlijk belang bij de goede verstandhouding met Kampen: de Bijnsche wijnen, ook die voor zijn hofhouding, gingen langs die stad 7). Met Lübeck, Sleeswijk-Holstein, Hamburg, Helgoland, Bremen, Oost-Friesland en Emden onderhield Kampen in het begin van de vijftiende eeuw evenals vroeger betrekkingen8). Noorwegen wordt zelden vermeld, doch komt voor in de bronnen. Het is bekend, dat vooral Deventer veel verkeer had met dat land, en dus veel Noorsche waren langs Kampen gekomen moeten zijn; doch ook in Kamper schepen treffen we „Berger visch" aan9). Ookmet Engeland zijn handelsrelatie^^ !) Poelman I, no. 1199. 2) Poelman I, no. 1222. 3) Vergelijk Moerman, Econ. Hist. Jaarboek VI, blz. 178 vlg. *) Poelman I, no. 652. Kamper burgers hadden omgekeerd ook wel goederen in schepen van anderen, bv. Poelman I, no. 739. Zie verder de bepaling over „geit in gheselscap hebben", Overijs. Stadregten I, blz. 21. 5) Zie hiervoor blz. 28, noot 1. 8) Poelman I, no. 946. 7) Poelman I, no. 1154, 1213, 1309, 1318 en 1341. Uit het laatste nummer blijkt dat den Hoogmeester wijn toegezonden werd uit de „Kómpthur czu Covelentoz." 8) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 483, 457; Poelman I, no. 638, 832, 867, 962, 964, 1047, 1055, 1056, 1069, 1081, 1085 en 1179. •) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 710. Vergelijk vroeger blz. 26. 31 Kamper stadsrecht uitwijst^). Een burger uit Kampen, Peter KTmnretortt, stierf in i42ü""ïn Schotland a). Met Holland stond Kampen in druk verkeer, en omgekeerd kwamen ook vele Hollanders in of langs Kampen, vooral om de markt te Deventer te bezoeken 3). In 1399 gaf hertog Albrecht aan de Hamburgers vrijheid van verkeer in Holland, Zeeland en Friesland, op voorwaarde van een biertol en verder, dat zij zouden „vertollen alle andere goide, die sy brenghen sullen in onsen lande voirseit, te lande of te water, upten hondersten penninc der wairde van den goiden voirscreven, ghelikerwijs als die stat van Campen ende hoir medeburgheren hoir goide plegen te vertollen" 4). Een jaar later kreeg Kampen van hem voor 20 jaar vrijdom van tollen, terwijl Willem VI in 1406 verklaart, dat hij op de burgers van Kampen verstoord is geweest, doch thans in ruil voor de ingetrokken brieven van zijn vader verschillende vrijheden verleent, en de tolrechten opnieuw vaststelt5). In 1410 wordt opnieuw over deze tollen, speciaal over die in Zeeland, gesproken8), in 1421 gelast de graaf zijn tollenaar te Spaarndam van de Kamper burgers geen tollen te innen, omdat zij hun handvesten daaromtrent getoond hadden 7) en in 1415 beveelt hij zijn tollenaren den burgers van Kampen geen „roedertollen" af te nemen8). Dat de verhouding tot Holland echter niet altijd even goed was, kunnen we afleiden uit het besluit van Schepenen en Raad den 14en November 1415 genomen, om geen Hollanders het burgerrecht te verleenen 9). In den successiestrijd tusschen Jacoba van Beieren en haar oom, stond Kampen met zijn landsheer den Utrechtschen bisschop, tegenover graaf Jan. In 1420 deden zelfs Kampers een aanval op Marken, wat door Jan van Beieren beantwoord werd met een aanval op de kust van Overijsel. Een aanval op de Beve, toen een bevaarbaar water, mislukte10). Drie jaren later was er echter weer rustig handelsverkeer, want in 1423 gaf Jan van Beieren bevel de *) Overijs. Stadregten I, blz. 73. Vgl. verder Karl Kunze, Hanseakten aus England, no. 200, 221, 228, 235, 236, 243, S. 195, Anm. 1, en 304. 2) Poelman I, no. 962. 3) Vergehjk over dezen handel H. J. Smit, De opkomst van den handel van Amsterdam, blz. 250, 281. Ook Verwijs, De Oorlogen, blz. 357. *) Poelman I, no. 660. 5) Reg. van Ch. en Besoh. I, no. 376 en 377. 6) Reg. van Ch. en Beseh. I, no. 396. 7) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 407. 8) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 424. *) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 427. Vergelijk Overijs. Stadregten I, blz. 177. 10) Men vergelijke het verhaal bij Toe Bocop, blz. 491 en 501. 32 burgers van Kampen in Holland rustig te laten inkomen en uitvaren, terwijl hij tevens verklaart, dat de stad voor haar „hoeftscepen" geen ankeragegeld in Holland en Zeeland schuldig is, noch van ouds gegeven heeft, „also sy in der Hanze niet en behoeren noch en sijn" x). Op Kamper belangen in Vlaanderen hebben wij reeds gewezen bij 't bespreken van het handelsverbod en de verplaatsing van den stapel in 1388, en ook op het feit dat Kampen verkeer onderhouden heeft tusschen Vlaanderen en de Oostzeelanden, speciaal Pruisen. In het begin van de vijftiende eeuw bleven deze betrekkingen in stand: in 1405 b.v. gaven Gent en Brugge vidimus van het privilege, dat graaf Lodewijk H in 1361 verleend had2), Jan zonder Vrees herhaalde het vidimus in 1407, en bevestigde ,het bedoelde privilege in hetzelfde jaar 3). Zeer belangrijk is de uitbreiding van den Kamper handel op Frankrijk4). Vooral in drie streken treffen we schippers uit Kampen aan: aan den Seinemond bij Honfleur (Hondevlete) en Harfleur (Harincvlete), in de baai van Bourgneuf (ten Z. van den Loiremond) en in de Gironde (Bordeaux). Naar het eerste gebied brachten de Kampers vooral veel haring, uit het tweede haalden ze zout, uit het derde wijn. Van 21 Mei 1398 dateert een privilege van Koning Karei VE van Frankrijk, dat betrekking heeft op het bezoek van Harfleur5). In 1401 lag daar haring van Kamper kooplui, die in beslag genomen werd wegens een schuldvordering op den Utrechtschen bisschop en diens onderdanen, doch door toedoen van poorters uit Harfleur weer vrijkwam. Deze poorters grepen in, omdat ze bang waren dat hun stad schade zou lijden, indien de Kamper kooplieden ophielden haar te bezoeken6). In 1413 gaf Johan hertog van Bretagne een privilege voor het begeerüjke baaigebied aan Kampers, twintig jaar voor de Hanze een dergelijk voorrecht wist te verwerven 7). In hetzelfde jaar kwamen Kampers voor in Bordeaux 8). x) Eeg. van Ch. en Besch. I, no. 479. 2) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 367. s) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 381 en 382. 4) Zie hierover Z. W. Sneller, De ontwikkeling van den handel tusschen Noord-Nederland en Frankrijk tot het midden der 15e eeuw. (Bijdragen voor Vad. Gesch. en Oudheidkunde, Ve reeks IX, blz. 1 vlg.). s) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 331. e) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 341. Vgl. Sneller, blz. 10. 7) Sneller, blz. 8; Reg. van Ch. en Besch. I, no. 413. Over dezen zouthandel vergelijke men A. Agats, Der hansische Baienhandel. Verder Daenell, Blütezeit der deutschen Hanse I, S. 445 ff. 8) Sneller, blz. 21. 33 Van de uitzonderingspositie tegenover de Hanze profiteerde Kampen vooral in 1420, toen de Spanjaarden de Hanzeaten van de Westvaart trachtten te verdrijven, en Kamper burgers opgelegde Hanzeschepen kochten en Hanzeschippers in dienst namenx). De Duitsche koopman uit Brugge klaagde dan ook in een schrijven van 10 Febr. 1432, „dat de ut Holland, Zeeland unde de van Campen wo viiftich schepe unde meer uetreiden, umme in der Baye sük sulven te laden, unde willen darmede dor den Sund [to den] van Prusen unde LiiOande zegelen, se en wolden der schepe neme[n] de van der hense bevrachten" 2). Zoo zien we dus ook weer hier, hoe Oost- en Westvaart elkaar aanvulden, en het Kamper handelsverkeer zich wel moest uitstrekken van Beval tot Zuid-Frankrijk. De vele keuren uit het laatst van de veertiende en 't begin van de vijftiende eeuw, ingeschreven in het Boeck van Bechten en in Dat Guldenboeck, weerspiegelen deze groote handelsbedrijvigheid en de uitgebreide betrekkingen van het toenmalige Kampen. De zeevaart heeft de voortdurende zorg van de overheid: aan de betonning van de zeegaten3) en de beloodsing in Vlie en Marsdiep wordt de aandacht geschonken4), de scheepsbouw] wordt aangemoedigd door van „alle nije scepe die men hier int lant bouwet", slechts half paalgeld te heffen 5). De keuren over allerlei reizen getuigen dat regeeringspersonen of stedelijke „messagiers" in vele streken kwamen, o. a. in Holland, Zeeland Vlaanderen Brabant, Bremen, Hamburg, Luneburg, Lübeck, de Sont, de Wendische steden en soms nog verder „oest of west" 6). Tal van nijvere burgers worden in de verordeningen genoemd en tevens verschillende functionarissen, wat op een uitgebreide en samengestelde stadshuishouding wijst, b.v. tolnair, paelmeijster, heijmraet, wijnhern, cijsmeijsters, mormeijsters, weijdemeijsters, dijcmeijsters, schutmeijsters, gruijtmeijsters, brootweghers, boden, tellers, briefdragers 7). Ook de textielindustrie werd bevorderd. In 1415 bepaalde de overheid, dat „gheen man die ambacht doet en sal ander \) Sneller, blz. 9. 2) Poelman I, no. 1178. 3) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 281. 4) Overijs. Stadregten L blz. 126.| *) Overijs. Stadregten I, blz. 134. «) Overijs. Stadregten I, blz. 173 vlg. 7) Versohillende plaatsen uit het Boeck van Rechten en Dat Guldenboeck, o. a. blz. 81, 82 en 187. (De paelmeijsters inden het tolgeld (paalgeld) van de schippers, de cijsmeijsters de accqnsen, de mormeijsters droegen zorg voor de muren der stad.) 3 34 laken snijden dan die bijnnen onser vriheit sijn ghereit" 1). De lijst der nieuwe burgers uit de eerste helft van de vijftiende eeuw vermeldt dan ook enkele ververs en vollers. Uit de beroepsstatistiek blijkt trouwens, dat in dien tijd heel wat burgers van allerlei beroepen zich in Kampen gevestigd hebben, hoewel het aantal sedert het laatst der veertiende eeuw geleideüjk vermindert2). Kampen vertoont dus in de eerste helft van de vijftiende eeuw het beeld van een stad met een zeer uitgebreiden handel, die tevens velen werk verschaft in allerlei beroepen, welke vaak met den handel samenhangen, maar waarvan een deel der burgers toch ook nog brood vindt in het boerenbedrijf. Toe Bocop zegt van dat welvarende Kampen: „In dytseüiue jaer van 1416, hadde dye stadt van Campen noch sullicke neringhe ende coemenschap, dat dye borgheren van dyeselliue stadt hadden 120 grotte schepen, dye butten by der see vorren ende nergens dan toe Campen toe huys horden" 3). En verder nog dit zeer belangrijke: „Moet hyer verhalen, dat ick by dye stadt van Campen in een ólt register hebbe geuonden, dat int iaer 1416 bynnen dye stadt van Deuenter 7000 communicanten, bynnen Campen 8000, bynnen Swolle myt syn carspel 7000 synnen ghewest" 4). Deze mededeelingen worden bevestigd door een aanteekening in een afschrift van het Kamper stadrecht, waarin we lezen dat de stad in 1416 „120 schepen by der zee" had, en dat het aantal communicanten 9000 was, nog 1000 meer dus dan Toe Bocop opgeeft5). De verhouding van het getal der communicanten tot dat der inwoners kan op ongeveer 1 : 1£ gesteld worden, en zoo komen we dus voor Kampen iriJ416jbol-ongeve^^ 14000 inwon^rs^jmlielangrijk alswebedenken, dat Amsterdam, reeds in 1452 doorJEfailips den Goeden de~êerste handelsstad van Holland genoemd6), ja 1514 ongeveer evenveel inwoners had als Kampen honderdjaai^roêger 7)> !) Overijs. Stadregten I, blz. 186. 2) Moerman, blz. 170 en bijlage I, blz. 181. Zie vroeger blz. 20. 3) Toe Bocop, blz. 483. 4) Toe Bocop, blz. 484. B) Zie: Afschrift Kamper Stadsrecht, berustende op het Gemeente-archief, en vgL Meilink, blz. 325. e) H.Brugmans, Opkomst en Bloei van Amsterdam, blz. 44. 7) Brugmans, Opkomst en Bloei van Amsterdam, blz. 44. Het aantal communicanten bedroeg in 1514 in Amsterdam 9000. Men vergelijke vooral J. C. Ramaer, De middelpunten van bewoning in Nederland voorheen en thans. (Tijdschrift Aardr. Genootschap, 1921, blz. 1 vlg.). Volgens Kamaer had in 1404 geen stad in Holland 9000 inwoners (blz. 12) Over de berekening der bevolking naar het aantal communicanten, Ramaer, blz. 23—25. 35 Het aantal inwoners van Kampen is waarschijnlijk lange jaren vrijwel stationnair gebleven, immers anderhalve eeuw later (1557) wordt weer hetzelfde aantal van 8000 communicanten opgegeven x)[ * * * De bloei, die Kampen in de eerste helft van de vijftiende eeuw bereikt had, heeft geruimen tijd geduurd. De geheele vijftiende / eeuw door is de handel nog van groote beteekenis: de kooplui en schippers der stad vinden we als vroeger in allerlei streken. De betrekkingen met de Oostzeelanden blijven zeer levendig; vooral in 't verre Oosten, in Pruisen en Lijfland worden Kamper burgers veelvuldig aangetroffen 2). In 1454 wordt zelfs door Danzig bericht dat die van Kampen „alle Vlamsce lakene up de Russen denende" opgekocht hebben3); in 1477 beklaagt Lijfland zich over kooplui uit de Zuiderzeesteden, die 's winters overblijven en handel drijven*), welke klacht Kampen in 1478 met een grief over onrechtvaardige boeten beantwoordt5). In 1480 brengt een Kamper schipper zelfs wilde dieren uit Lijfland en Finland over naar Frankrijk voor Koning Lodewijk XI6). In 1482 komen Kamper schippers met zout in Danzig en koopen daar toren in 7) en een Kamper burger laat in 1494 een nieuw schip bouwen té Danzig 8). Te Reval stierf in 1496 Johan van Hengele, die door zijn broer Gheert van Hengele als handelsbediende naar Lijfland was gezonden. Een Kamper schipper nam de nalatenschap in ontvangst»). Uit verschillende van deze voorbeelden büjkt tevens, dat *) Reg van Ch en Besch. III, no. 2099. Ramaer berekent het aantal mwoners met behulp van de bekende plattegronden van Van Deventer ( ± 1560) V' Ee«- van Ch- en Be8cn-1. no. 552, 669, 733, 735, 756, 761, 803 en 984 Hij Poelman vele nummers. 3) Poelman II, no. 2091 en 2093. *) Poelman II, no. 2638. s) Poelman II, no. 2646, 2648 „de licht hir wynterlaghe unde dat gantze jar over huren hir husere, dar inn se liggen unde hebben hanteringe gelyck unsen borgeren" Ook in 1487, vgl. Reg. van Ch. en Besch. I, no 904. *) Poelman II, no. 2705. ') Poelman II, no. 2745. Graanschepen uit Pruisen en Lijfland worden vaak vermeld, vergelijk o. a. De Annalibus quaedam nota, blz. 37. (Uitgave \?' x>' V' m tx 86rie KamPer Kronpen). 8) Poelman II, no. 2967 ) Poelman II, no. 3001. Hier hebben we waarschijnlijk te doen met een W't uoS ^/"ïï 'tvreemde land nad geleerd (vergelijk vroeger £ IL a I t werd/°Vg0r0d door Iwan 111 ™roverd, en sedert dien tijd werd de handel op die streken moeilijker. 36 Kamper schippers, die we in Lyfland en Pruisen — in 't algemeen in de Oostzeelanden — vinden, ook wel aangetroffen worden in Vlaanderen, waar ze o. a. lakens, en in Frankrijk, waar ze 't baaizout vandaan halen. Oost- en Westvaart voedden elkaar dus nog altijd. Denemarken en Zweden worden eveneens nog gedurig vermeld, maar toch waren deze-landen niet meer van zooveel belang voor den Kamper handel als vroeger, vooral omdat Schonen wegens de nieuwe directe verbindingen tusschen Oost en West zijn beteekenis als tusschenstation verloor Een teeken van dit mindere verkeer is al het feit, dat in 1427 de kerksieraden, die door de Kamper burgers op Dragör gebruikt werden, aan de LieveVrouwenkerk te Kampen in leen gegeven werden, onder voorwaarde van teruggave „ist sake dat tot eniger tijt reijse weder toe schonen woirt ende die Coeplude des begeren"2). In 1445 werd nog wel op Schonen gevischt en gezouten, maar 't monopolie der steden blijkt gebroken8). De handel op Noorwegen daarentegen schijnt eerder toe- dan afgenomen te zijnTwant in Bergen treffen we naast burgers uit Deventer ook dikwijls Kampers aan, die zich evenals de Deventenaren ongaarne aan de bepalingen van het Hanzekantoor onderwerpen *). In 1490 werden Kamper burgers als medeplichtigen t genoemd aan den moord op den stadhouder des Konings, in Bergen6), en in 1494 liggen Bergervaarders uit Kampen in Utrecht6). Van belang voor den handel was de vrijdom van den nieuwen tol bij Helsingor, die Kampen in 1475 van koning Christiaan wist te verkrijgen, toen deze op znn terugreis uit Bome drie weken in de stad doorbracht en gebrek aan geld had 7). i) Daenell, Blütezeit der Hanse I, S. 114; Schafer, Buch des LübeoMschen Vogts, S. XXXVIII ff. Merkwaardig is dat de visohrijkdom er toen nog niet veel verminderde, dat geschiedde eerst in het midden der 16e eeuw (vgl. S. XLII). *) Overijs. Stadregten I, blz. 246. ») Reg. van Ch. en Besch. I, no. 569. In 1457 krijgt Zutphen echtereen vitte op Dragör, wat op herleving kan wijzen. (Poelman II, 2175). Vgl. Daenell, Blütezeit II, S. 202. 4) Poelman II, no. 2592, 2595, 2597 en 2602. s) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 952. *) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 1023. 7) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 763. Vele andere steden werden later tegen betaling van zekere sommen van dezen nieuwen tol bevrijd. De Kamper koopman Nanning van Duren is daarbij vaak tusschenpersoon en kwiteert dan in naam des konings (Poelman II, no. 2603 en 2604). 37 Het verkeer met Hamburg en omstreken moet druk geweest zijn, want in 1443 wordt gesproken van 44 Kamper schepen, die naar Hamburg zeilenx). Omgekeerd ontmoeten we ook Hamburgers in Kampen2). Kamper schippers kwamen veel in de Elbestreken om graan te halen en trachtten dan soms den stapel van Hamburg te ontduiken8). Vandaar misschien ook verbmdingen met Ditmarschen4). Deze heele streek en ook Jutland was voor Kampen bovendien zoo belangrijk, omdat er veel magere ossen werden ingekocht, die in de Kamper weilanden vetgemest konden worden. De ossenhandel van Kampen is waarschijnlijk van beteekenis geweest5). Ook van handel met Engeland en Schotland hooren we, doch niet veel. In 1435 geeft Edinburg verlof tot handel aan Kamper kooplui, op voorwaarde van wederkeerige vrijheid8), in 1441 bekrachtigt Philips van Bourgondië de overeenkomst tusschen Kampen en de Hollandsche watersteden, waarbij Kampers de vrije vaart o. a. op Engeland en Schotland wordt toegestaan 7), en in 1468 zit een Kamper schipper gevangen in Engeland 8). Wederkeerig verkeer tusschen Kampen en Holland en Zeeland komt veel voor. Amsterdam had in de vijftiende eeuw een drukken Rijnhandel langs den Usel9), terwijl Kampers veelvuldig in het Hollandsch-Zeeuwsche gebied aangetroffen worden. Typeerend hiervoor zijn o. a. de opgaven van schade, door burgers van Kampen geleden tusschen 1418 en 1441, en de klachten van Hollanders x) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 563. 2) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 509 en 950. 8) Zie vooral den merkwaardigen brief van Hamburg aan Kampen over deze kwestie. (Poelman II, no. 1767). 4) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 522, 529 en 548. 5) Reg. van Ch en Besch. I, no. 684, 779 en 955. Hieruit blijkt dat men de ossen o. a. naar de Brabantsche markten bracht. Een zeer belangrijke markt was te Diest. Zie hierover o. a. H. O. Peith, De Veehandel en de ossen van Groningen. (Bijdragen tot de Geschiedenis en Oudheidkunde inzonderheid van de Provincie Groningen, III.) Ook de markt van Keulen was van groote beteekenis. (Hierover: BrunoKuske, HansisoheGesehiohtsblatter, 1909, S. 307ft) Vergelijk ook de rooverijen van ossen op de Velnwsche wegen. (Zie later blz. 42). *) Reg. van Ch. en Besch I, no. 535. 7) Reg. van Ch en Besch. I, no. 560. 8) Reg. van Ch. en Besch I, no. 712. 9) H. J. Smit, De opkomst van den handel van Amsterdam, blz. 300 vlg. In 1443 krijgen burgers van Brielle vrijgeleide in Kampen (Reg. van Ch en Besch. I, no. 566). 38 over schade, die hun toegebracht is1). Zoo werden in 1426 Kamper burgers, die op de markt te Bergen op Zoom „marserie en guede" gekocht hadden, op de Zeeuwsche stroomen gevangen genomen en naar Dordrecht gebracht; in hetzelfde jaar hielden Zuid-Bevelanders een Kamper Bijnschip uit Vlaanderen naar Antwerpen zeilende aan, en in 1427 werd een schip bij Sluis genomen. Verder een ander schip dat van Botterdam naar Dordrecht wilde varen; twee schepen tusschen Amsterdam en Spaarndam, terwijl schipper Oetbert Hoffs door Noord-Hollanders beroofd werd van „guede dat hi in Vlanderen beschepet hadde, ende to Campen gehadt wolde hebben". Ben ander schip, met „lakenen, coperenwerk, tynwerck, silverienwerck, Boergoens gaern en andere costelike gueden van saye, worsteyn, merserie ende costelike cleynode", alles ingekocht op de Antwerpsche markt, werd geroofd „onder muden opten hollantschen stroem." Bovendien werd er over geklaagd, dat vele burgers uit Kampen in Amsterdam en in andere steden in hechtenis waren genomen 2). In 1472 werd beslag gelegd op vier Kamper schepen in Vere en op twee in Arnemuiden, wegens kwestie met Engelsche kooplui. De schepen zeilden later met zout naar het Oosten 3). In 1475 klaagde Kampen over onbehoorlijken tol te Hoorn *) en in 1493 hooren we van een dergelijke klacht over tollen te Spaarndam 5). Uit de opgaven van de geleden schade is gebleken dat Kampen handel dreef op Vlaanderen, wat trouwens ook al aan den dag gekomen is, toen we 't verkeer met de Oostzeestreken behandelden. Bovendien vinden we in 1434 twee Kamper boeiers in Duinkerken 6), terwijl in 1436 en 1445 schepenen en raad van Brugge vidimus geven van vroegere privilegiën, een bewijs dat men deze in Kampen noodig had7). Gent bericht in 1453 aan Kampen, x) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 491 en 556. 2) Zie over dit alles: Overijs. Almanak, 1842, blz. 23 vlg. In Overijs. Alm. staat „wereteyn", doch het origineel heeft volgens Mej. Weioker „worsteyn", dat Verdam in het Middelned. Handwoordenboek aldus verklaart: „woestein", de naam van eene stof, waarsch: bombazijn; namen van fijnere stoffen (fluweel?) zijn woerst (een casufel van woerst) en worsteyn (laeckenen, worsteynen ende sayen)". s) De Annalibus, 19. 4) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 767. s) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 1017. (Vergelijk over handelsverkeer met Holland nog De Annalibus, blz. 26). 6) Reg. van Ch en Besch I, no. 532. 7) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 542 en 572. 39 dat er twee markten ingesteld zijn, en verzoekt dit bericht te publiceeren1). Tijdens den Jonker-Fransenoorlog werden in 1491 Kamper schepen in Sluis buitgemaakt2). Omgekeerd worden ook Vlamingen vermeld, die naar Kampen trekken om daar inkoopen te doen3). Frankrijk werd in de vijftiende eeuw geregeld door Kamper schippers bezocht, die o. a. zout naar de Oostzeelanden brachten, j zooals we hiervoor reeds aangetoond hebben *). De zeelui hadden blijkbaar nogal last van Fransche kapers, waarom zelfs Ludolf 'van den Vene en de Kamper secretaris Jacob Bijndop naar Frankrijk trokken 5). Dezelfde Bijndop vermeld in zijn Kroniek, dat in 1478 Kamper schepen verongelukten „op Goeding byneffen Engelant," misschien schepen op Engeland varende, of anders door het Kanaal naar het Zuiden, dus waarschijnlijk op Frankrijk. De schade bedroeg over 60 000 Bijnsche gulden 6). Hoeveel belang Kampen bij 't Fransche verkeer had, blijkt verder uit het feit dat, toen in 1483 een eeuwige vrede tusschen Koning Bodewijk en de Hanze werd gesloten, de stad 12000 gulden voorschoot7). Misschien heeft Kampen zelfs handelsbetrekkingen onderhouden met nog zuiderlijker landen, n.1. met Spanje en Portugal. In 1477 ontving de stad een paar leeuwen, haar door vrienden uit Lissabon geschonken, wat wel een gevolg van handelsrelaties geweest zal zijn,8) en in 1494 zit een Kamper burger in Spanje gevangen 9). *) Eeg. van Ch. en Besch I, no. 611. Het Hanzekantoor in Brugge klaagt voortdurend over kooplui uit Kampen, die weigeren „schot" te betalen van goederen afkomstig „beoosten Maze". Vgl. o. a. H. Kec. von 1477—1530 I, no. 49, 51, 72 en 254. Ook II, no. 162 (in 1487). 2) Keg. van Ch. en Besch I, no. 978. s) De Annalibus, blz. 37. In het jaar 1481, toen het graan zoo duur was, „quemen die Vlamingen en Hollander hier en ooften van onsen burgeren die roggen, die hier van oesten was ouergecomen." (Vgl. later blz. 41, noot 5 en blz. 46). 4) Vergeüjk vérder Eeg. van Ch en Besoh. I, no. 911 (uit het jaar 1488), en Poelman II, no. 2846. Het onderhavige stuk is vooral zoo merkwaardig, daar het bewijst, hoeveel burgers soms belang hadden bij dergelijke bevrachtingen. 5) Eeg. van Ch en Besch. I, no. 791—799. 6) De Annalibus, blz. 25. De Goedings is de bekende zandbank de Goodwins bij Dover. 7) Eeg. van Ch en Besoh. I, no. 846 en Eeg. van Ch en Besch. II, no. 1405. ■8) Eeg. van Ch. en Besoh I, no. 786. Toe Bocop, blz. 740. In het Kamper stadsrecht wordt in 1460 „Lisserboens" zout vermeld. 9) Keg. van Ch en Besch I, no. 1024. Inhet CoUectorium, fol. 139T, is de aanhef opgeteekend van een brief van „Jan bi der gratie van gode ooninc van Casteele" aan den Kaad van Ondorrua (Provincie Biskaje), geschreven in 1381 of 1382. 40 Westduitschland is in de vijftiende eeuw voor Kampen een belangrijk achterland, met veel uitvoer over of langs Kampen. In 1438 wordt Eijnsche wijn genoemd, die in Kampen was gekocht de lijsten van het pondgeld sedert 1439 geheven, getuigen van een levendig IJselverkeer2) evenals de tolüjst van omstreeks 1450 3). Toen Kampen in 1448 de IJselbrug liet maken, protesteerden Westfaalsche steden daartegen, omdat ze bang waren voor belemmering van het verkeer *), en toen in 1479 door den bisschop van Munster en de stenden van Gelre de straten en stroomen in Munster en Gelre werden afgesloten, en vervoer langs den tol te Lobith werd verboden, beklaagde Kampen zich hierover, daar dit tot groot nadeel van den handel was 5). Na al de vorige uiteenzettingen en'bewijzen mogen wij zeker wel de conclusie trekken, dat de handel van Kampen in de geheele vijftiende eeuw nog van veel beteekenis is, en dat van" achteruitgang weinig te bespeuren valt. Toch is de positie der stad heel wat gewijzigd, vooral tegenover Holland en Zeeland en tegenover de Hanze. De handel van Holland en Zeeland is in de vijftiende *) Poelman I, no. 1309. 2) Ter vergoeding van de schade, die Kampen en Deventer gedurende den oorlog tusschen de Wendische steden en Holland hadden geleden, werd een pondtol ingesteld, die te Kampen zou worden geheven van alle passeerende goederen uit Holland, Zeeland en West-Friesland. De Amsterdamsche Secretaris, meester Pelgrim, heeft dezen tol geheven van September of Oetober 1439—24 Augustus 1441. De inkomsten zijn opgeteekend in een register, dat nog in het Kamper archief aanwezig is, en waaruit blijkt, dat in die jaren aan tollen ruim 6644 g. ontvangen is, wel een bewijs van druk verkeer langs den IJsel. Het aandeel van Kampen aan den IJselhandel is uit het pondtolregister niet op te maken, doch wel blijkt er uit dat vrij wat Kamper schippers als vrachtvaarders hun brood verdiend hebben. De meeste van hen vervoerden goederen voor Amsterdamsche kooplui, en omgekeerd brachten vreemde schippers ook wel goederen over voor Kamper koopheden, o. a. uit Vlaanderen en Brabant. Het Kamper Pondtolregister van 1439—1441 is medegedeeld door H. J. Smit in Economisch-Historisch Jaarboek V, (1919). Men vergelijke verder J. Nanninga Uitterdijk in Bijdragen tot de Gesch. van Overijssel IX, blz. 1—28. 8) Beg. van Ch. en Besoh. I, no. 589. *) De Annahbus, blz. 11. „Die stat van Munster, Coesuelt, Warendorp, Boiohelt, Borken, Vechten, Alen, Kenen, to Munster to dage vergaddert, soreuen aan onse stat mit groten ernste, omme last, hinder, scade en swairheit dair of comen mochte te verhueden, afftoestellen die brugge te maken." s) Eeg. van Ch. en Besch. I, no. 820. Vgl. De Annahbus, blz. 34 vlg. 41 ) i eeuw, vooral na den gelukkigen strijd van 1438—1441 tegen de / Hanze, waarin Kampen neutraal bleef, geweldig toegenomen1), en in Oost- en Westvaart werden de Hollanders en Zeeuwen geduchte concurrenten, natuurlijk ook voor Kampen, te meer I omdat de stad in 1441 na lang aanhouden in de Hanze werd I opgenomen, en voortaan dus nauwer aan het lot der Hanzesteden was verbonden2). De uitzonderingspositie, die Kampen zoo \ lang had ingenomen en waarvan het dikwijls had geprofiteerd, j bestond niet langer meer. Toch schijnen niet alle Hanzesteden \ het nieuwe lid volkomen vertrouwd te hebben, want soms verdacht men ze van met de Hollanders te heulen, die werkelijk wel Kamper burgers als tusschenperspnen gebruikten 8). In de nijverheid van Kampen is in de vijftiende eeuw waarschijnlijk weinig verandering gekomen: we vinden vrijwel dezelfde beroepen vermeld als vroeger, zoo b.v. in de keur van 1460, waarbij bepaald werd dat verschillende beroepen alleen binnen de stadsmuren uitgeoefend mochten worden4). In deze keur werden genoemd: „cremers, backers, brouwers, smede, messemakers, hoefslagers, schomakers, schroders, druuchscheres, barbeeres, tripmakers, cupers en lijnnenweuers." Ook uit de beroepsstatistiek van 1450—1469 bhjkt dat zich in die jaren nog personen van allerlei beroepen als burgers in Kampen vestigden 5). De textielindustrie schijnt zich eenigszins ontwikkeld te hebben, *) Dit blijkt o. a. overtuigend uit tal van plaatsen in Poelman's Bronnen. 2) Reg. van Ch. en Besch I, no. 557. Poelman I, no. 1489, 1490. Zie over de verhouding van Kampen tot de Hanze, vroeger blz. 11. Dat de opneming niet zoo gemakkelijk is gegaan, bhjkt overtuigd uit de bewoordingen: „Voirtmeer als die van Campen by den gemeynen steden geschickt hadn den eirsamen heren Tydeman Schuersack, umb dat men se weder in der Hanse ontfienge, der se icht welke tyt ontbaeren hadn umb saicke will, als oick die stat to mennige daohfarden oitmoedelicke gesynnen und begeren hadde laiten by oeren vrunden, soe hebn die gemeyn stede averdraigen, dat men derselver stat lange noch vertaigen und gewert hefft und hebn angesien oitmoedige bede somiger stede und vrunde und hebn se weder in der Hense ontfangen." 3) B.v. Poelman I, no. 1592, Poelman II, no. 2091, 2420, 2431 en 2435. 4) Overijs. Sjtadsreg. I, blz. 216. 5) Moerman, blz. 201 vlg. Merkwaardig is het groot aantal molenaars, dat zich tusschen 1450 en 1469 in Kampen heeft gevestigd, een versterking van onze gegevens omtrent graanaanvoer naar Kampen. 42 blijkens keuren op die nijverheid x), en 't feit dat Kamper lakens als handelsartikel voorkomen 2). Visscherij en boerebedrijf worden in de stadsrechten vaak vermeld, vooral veeteelt 8). Waarschijnlijk is er vrij wat vetweiderij bij Kampen geweest, want mededeelingen over ossenmarkten vinden we nogal eens vermeld *). De politiek van Kampen tegenover den landsheer is dezelfde gebleven als vroeger: met de andere steden den bisschop steunen onder noodige garanties, b.v. van de bezetting der kasteelen 6), zorgen voor beveiliging der handelswegen 6) en strijd tegen de roofridders. In het laatst van de vijftiende eeuw hebben vooral Herman, Pelgrim en Roelif de Vos van Putten het de stad verbazend lastig gemaakt, omdat ze niet alleen de Veluwe onveilig maakten7), 1) Op de vollers in 1467 (Digestum Vetus, 40) en in 1472 (Reg. van Ch. en Besch. I, no. 731, Dig. Vetus, blz. 55). De vollers hebben toen blijkbaar het werk neergelegd en zijn de stad uitgetrokken, blijkens de woorden: „Alle die gene die Nu eenen wtgang gedaen hebn van den volres sullen entborget wesen ende Nummermeeir weder burger worden." In 1477 wordt een keur uitgevaardigd op de werdijns (Reg. I, no. 781) en in 1481 op de vulres en drapeniers (Reg. I, no. 834). Ook in het convent van Sint Agnes werd lakennering uitgeoefend, blijkens een document van 1453 (Reg. I, no. 615). Vergehjk ook nog Digestum Vetus, blz. 31—32. 2) In 1482 klagen lakenverkoopers uit Lübeck ovèr verschillende lakensoorten, o. a. over lakens uit Kampen. (Poelman II, no. 2756; Posthumus, Bronnen II, no. 553) en in datzelfde jaar worden in Hamburg wegens schuld Kamper lakens in beslag genomen. (Reg. van- Ch. en Besch. I, no. 849). Vergelijk ook Toe Bocop, blz. 710. 3) Verschillende plaatsen in Dat Guldenboeck en het Digestum Vetus, (reohten van 1454—1473). Vgl. ook J. Nanninga Uitterdijk in Bijdragen tot de Gesch. van Overijs. XIV, blz. 258. Toe Bocop verhaalt op blz. 707 van wonderbaren visohrijkdom en van goedkoope visoh. De visscherij is altijd zeer belangrijk geweest; bhjkens de rekeningen bracht die nog in de 16e eeuw heel wat baten in de stadskas. 4) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 684, 779 en 995. Toe Bocop vertelt dat in 1485 „Camper borgheren myji hair vette ossenen nae die merrioke in Brabant" gingen en dat roofridder Pelgrim de Vos hen op de Veluwe bij „toe Sehuer" 199 ossen ontnam. In 1489 roofde h\j „150 vette ossenen". (Zie blz. 859 en 878). 5) B.v. Reg. van Ch. en Besch. I, no. 533, 538, 579, 595 en 629. Echter tegen de latere centralisatie-politiek der Bourgondiërs, o. a. tegen het oprichten van een raad van appel, „de Sohijve", te Utrecht. (Reg. van Ch. en Besoh. I, 746. Toe Bocop, 740 vlg.). 6) O. a. het verbond van David van Bourgondië en de drie steden met den bisschop van Munster in 1486 (Reg. van Ch. en Besch. I, no. 859). 7) Zie hierboven, noot 4. 43 maar ook de zeex), en zelfs in andere gewesten Kamper schepen met beslag bedreigden 2). Ongeveer in dienzelfden tijd werd de stad bijna 't slachtoffer van een aanslag, beraamd door een ontevreden burger, Jan van Ens. Hij had ongeveer 1000 avonturiers bijeengekregen en verscheen in 1493 met 14 schepen voor de Reve. Gelukkig dat het langgerekte Kampen den „chrisluden" te groot toescheen om een „lantgang" te wagen, want daar d"e muren nog niet geheel voltooid waren, was verovering en plundering der stad niet uitgesloten geweest 8h De beste aanwijzing omtrent de welvaart van Kampen $n de vijftiende eeuw hebben we in de groote en kostbare werken, welke juist in dien tijd ondernomen zijn4), n.1. de IJselbrug, de uitlegging der stad en daardoor het graven van een nieuwe stadsgracht en 't optrekken van nieuwe muren en poorten, en de verbetering van het vaarwater. De beroemde brug werd in 1448 gemaakt en kostte 17575 rijnsguldens. Weldra sloeg door ijsgang een groot deel van de brug weg; 't herstel bedroeg 14000 rijnsguldens B). Tot uitbreiding der stad moest besloten worden, omdat er al heel wat buiten de muren en de gracht — den Burgel — gebouwd was, wat tot ongewenschte toestanden, ook met het oog op de defensie, aanleiding kon geven. Vandaar het besluit van 1460, waarbij bepaald werd, dat verschillende ambachten niet meer buiten de muren uitgeoefend mochten worden 6). Nu *) In 1493 moet Kampen een schip uitrusten ter beveiliging van de vaart ter zee (Reg. van Ch. en Besch. I, no. 1001). In 1494 worden Bergervaarders door de Vossen vervolgd (Reg. van Ch. en Besoh. I, no. 1023). 2) Uitvoerig bij Toe Bocop blz. 849 vlg. Ook Reg. van Ch. en Besch. I, no. 883, 843, 931, 933, 936, 942, 989 en 1001. 3) De Annahbus, blz. 42; Toe Bocop, blz. 902 vlg.; Bijdragen tot de Gesch. van Overijs. XIV, blz. 300. 4) Hoeveel de welgestelde burgerij besteedde aan de versiering der kerken, blijkt uit de artikelen van E. Moulin over de Memoriën te Kampen in den Overijs. Almanak van 1840 eU 1841. 5) De berichten omtrent deze brug stemmen niet met elkaar overeen. De Annalibus (blz. 11) en Toe Bocop (blz. 640) zeggen, dat in 1449 een groot deel wegsloeg, terwijl in de „Uittreksels uit het dagboek van Arent Toe Boecop" (uitgave V. O. R. G., 1862) het jaar 1451 genoemd wordt. Ook de kosten worden niet gelijk opgegeven: in de „Uittreksels" wordt 17575 r.g. opgegeven, in de Kronyk 13075 r.g. In een afschrift van het Kamper Stadsrecht, op het Gemeente-Archief aanwezig, zijn de getallen respectievelijk 15025 r.g. en 1451 (13 jukken weggeslagen). «) Overns. Stadregten I, blz. 216. 44 was tevens de uitbreiding absoluut noodzakelijk geworden, daar binnen de muren voor al deze burgers geen plaats was. In 1462 begon men dan ook met het graven van een nieuwe gracht, eerst van den IJsel tot de Reve (nu Cellebroerswetering), daarna in 1465 verder tot aan de Hagen, waar aansluiting bij den IJsel verkregen werd 1). Tevens werden nieuwe stadsmuren opgetrokken met rondeelen en torens, en werden de nieuwe poorten gebouwd: de Pranciscus- of Broederpoort in 1465, de Sint-Nlcolaas (later Cellespoort) in 1466, de Lieve-Vrouwenpoort (Kalverhekkenpoort) in 1467, terwijl in latere jaren verbeteringen en versterkingen op verschillende plaatsen aangebracht werden2). Dit alles heeft natuurlijk heel wat geld gekost: „dair die stat vol voir dede," zegt de kroniekschrijver Bijndop3). Dat in het nieuwe gedeelte al betrekkelijk spoedig vrij wat huizen gebouwd zijn, blijkt uit een keur van 1482, waarbij bepaald werd, dat men bij nieuwe woningen geen tegemoetkoming meer geven zal voor een hard dak omdat de stad binnen de muren reeds dicht genoeg bebouwd is 4). Het derde groote werk was de poging tot verbetering van het vaarwater. De IJsel had verschillende monden, die niet alle evengoed bevaarbaar waren. In de veertiende en ook nog in de vijftiende eeuw werd o. a. de Beve bevaren, een zuidelijke mond, die in den Burgel uitkwam bij den Geertweg van der Aa (de tegenwoordige Geerstraat). Zoo wordt b.v. vermeld dat in 1334 de heircoggen in den Burgel lagen 6), in 1420 verscheen Jan van Beieren met een vloot voor de Beve, doch het binnenzeilen werd door den gesloten boom en het blokhuis belet6), in 1443 x) Overijs. Stadregten I, blz. 217. Vgl. Reg. van Ch. en Besoh. I, no. 670. De Annalibus, blz. 15 vlg. 2) De Annahbus, blz. 16 vlg.; Toe Bocop, blz. 689 vlg. Vooral de Westzijde was slecht beschermd en de IJselkant in 't geheel niet. Daar werden de muren later opgetrokken. Vergelijk hiervoor Reg. van Ch. en Besch. I, no. 1008 en Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1039. De kosten werden gedeeltelijk gedekt door lijfrenten en een bieraccijns. 3) De Annalibus, blz. 21. 4) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 836. Uit de teekening van Utenwael van 1698 blijkt echter, dat de bebouwing tusschen den Burgel en de^nieuwe muren toch niet zoo heel sterk geweest is. s) Reg. van Ch. en Besch. I, no. 70. 6) De Annalibus, blz. 4—5. „Des anderen dages dair nae quam hie dair mede segelende voir die Reue, menende den boem, dwars over in der Reue der tijt liggende gesloten, entwee toe segelen. Dat voerenste schip segelde 45 had er een aanvaring plaats op de Reve x), en in 1493 verscheen Jan van Ens met 14 schepen voor dien IJselmond 2). In de vijftiende eeuw schijnt de bevaarbaarheid van den IJsel minder geworden te zijn, waarschijnlijk ook tengevolge van deh Sint-Elisabethsvloed, die den Biesbosch deed ontstaan en daardoor de lengte van de Waal zeer verkortte, zoodat het verval grooter en de stroom sterker werd. De Waal trok sedert meer Rijnwater, de IJsel kreeg minder 8). Bovendien werden djrzeeschepen grooter, een dubbel nadeel dng.~y_opr het IJgeïyexteeer. Toch iwamieli groote, nieuwe schepen nog in Kampen en hoogerop, want soms moest men een deel van de brug wegnemen voor het doorlaten van dergelijke vaartuigen 4). Omstreeks 1480 was de bevaarbaarheid van de IJselmonden zoo slecht geworden, dat een energieke poging tot verbetering gedaan moest worden8). Men heeft toen beneden de stad twee monden, het Zuider- en het Nborderdiep, afgedamd, om al het water door één monding, het Danckers diep of Rechte Diep, te leiden en deze door den stroom te laten uitschuren. Tevens werd een groot hoofd in den IJsel gelegd, om den stroom langs de stad te dwingen, zoodat groote schepen zouden kunnen aanleggen 8). Het werk dat „groet guet" kostte — en dat in den tijd toen men vele uitgaven had gedaan voor brug, gracht en muren — werd voorloopig met een schitterenden uitslag bekroond, want opten boem en bleef dair op staende, sóe en mochten si dair niet jn segelen en deden doe lantgang op Herinxlant; die geselle van den bluckhuse, staende jn der tyt op die Reue en op die zee, schoeten hem starckelicken te moete." Hieruit blijkt dat de Reve toen bevaren kon worden, en ook bevaren werd, want anders waren afsluitboom en blokhuis ter verdediging van den ingang niet noodig geweest. x) Poelman I, no. 1661. Blijkens het Pondtolregister van 1435 kwamen toen nog goederen de Reve op. „Gegeven een man de de Reve alt iaer bewaert heft van allen gueden de daer op quemen . . . . iij gul." (Bijdragen Gesch. Overijs. IX, blz. 25). 2) Zie vroeger blz. 43. 8) E. A. Jordens, De IJssel als handelsweg en als waterweg. Overijs. Alm. 1852, blz. 73 vlg. 4) Digestum Vetus, keur van 1462 (Overijs. Stadregten I, 2e stuk, blz. 25). 8) Verslagen in Med. V. O. E. G. III, 46. Verder J. Moulin in Overijs. Almanak, 1850, blz. 140 vlg. Men vergelijke hiervoor de hierachter geplaatste kaart van Jasper Adriaenszoon. 8) Een uitvoerige en nauwkeurige beschrijving geeft de tijdgenoot Bijndop, in De Annalibus, blz. 26 vlg. Toe Bocop, blz. 767 is niet geheel juist en onduidehjk. 46 reeds in 1480 had men een uitstekend vaarwater, beter en dieper „dan dat by mans tijden en menschen gedencken hadde geweest, en jn den hervest dess jairs quemen onse grote scepe voele alhier, also dat jn dit jair onse burger hier ouer iijj111 last roggen deden opscepen, dair van dat ganse lant hier omtrent, soe hier jn den lande weynich roggen was geweest, worde gespijst" 1). Zwolle schijnt van dezen nieuwen toestand te hebben willen profiteeren, want in hetzelfde jaar 1480 trachtte deze stad een kanaal te graven naar den IJsel, wat door het vereenigd optreden van Deventer en Kampen bij den bisschop belet werd, doch natuurlijk veel kwaad bloed zette 2). Enkele jaren na de verbetering van het vaarwater dreigde er echter al weer gevaar voor den IJsel. In 1485 richtte n.1. Hertog Johan van Kleef een schrijven aan Deventer, waarin er op gewezen werd dat „dat water van den Eynstroem kort bauen lobich soe seer velt jn die wale, ind woe langer woe vorder daer jn komen ind vallen will, dat die Eynstroem ind die ysell tosamen ledich van water werden"8). De hertog stelde een bespreking voor van belanghebbenden, maar daarvan is niets gekomen, vooral omdat Zwolle en Zutfen niet meewerkten *). Voorloopig schijnt de bevaarbaarheid van den IJsel echter niet veel verminderd te zijn, althans uit Kampen hooren we nog geen klachten daarover. In de laatste jaren van de vijftiende eeuw moet het vaarwater nog goed geweest zijn, want in 1498, toen er sprake van was den stapel uit Brugge te verplaatsen, werd op den Hanzedag te Lübeck voorgesteld, dat „de gemeene koopman" van Brugge zou verhuizen naar Kampen 5). De voor- x) De Annalibus, blz. 28. 2) Reg. van Ch. en Besoh. I, no. 827 en 828. De Annahbus, blz. 29 vlg. Het stedelijk egoïsme komt hierbij wel zeer sterk uit. Kampen vreesde „dat onser burger neringe dair by vergaen solde, oio die tolle die onse stat nv heeft belient van onsen heren van Vtrecht." „Die van Deuenter marckten oio wat groten hinder en achterdeel oire stat an oeren toll toe Koten en oire marckeden wt dessen grauen solden anstaen." 8) J. van Doorninck, Overijs. Alm. 1839. Welke zou de hoofdoorzaak van het verval der bevaarbaarheid van den IJssel zijnt Bijlage D, blz. 120. *) Over de redenen hiervan vergelijke men van Doorninck, blz. 92 vlg. Zwolle zal na de kwestie van 1480 er weinig voor gevoeld hebben om Deventer en Kampen te helpen, en bovendien hoopte het misschien, dat Vecht en Zwarte Water belangrijker zouden worden, als het IJselverkeer verminderde. s) Poelman II, no. 3027. Reg. v. Ch. en Besch. II, no. 1066, 1067, 1068, 1086 en 1087. 47 loopige maatregelen daartoe werden zelfs genomen, maar ten slotte werd de kwestie te Brugge geregeld en bleef de stapel daar gevestigd1). Hieruit blijkt tevens dat Kampen omstreeks 1500 nog een handelsstad van beteekenis geweest moet zijn, wat bevestigd wordt door het Sonttolregister, waaruit we zien dat in 1497 ongeveer evenveel schepen uit Kampen den tol passeeren als uit Amsterdam2). Een andere eigenaardige illustratie van de toenmalige beteekenis van den Kamper handel hebben we in de bijdragen, welke de Hanzesteden volgens een bepaling in 1494 op de bijeenkomst te Bremen genomen, moesten betalen, welke regeling ook in 1506 en 1518 aan de afgevaardigden der steden voorgelegd werd3). Daarin worden o. a. de volgende aantallen „rinsche" guldens genoemd: Lubeck en Keulen 100; Danzig 80; Hamburg 75; Koningsbergen, Kampen en Deventer 60; Stralsund en Biga 50; Stettin en Harderwijk 40; Arnhem, Groningen, Nijmegen en Zutphen 30; Zwolle 25; Doesburg, Eoermond en Staveren 20; Elburg 10. Deze cijfers bewijzen, dat Kampen wel niet meer een zoo domineerende rol vervulde als een eeuw vroeger, maar toch nog een belangrijken handel moet hebben gehad 4). x) Poelman II, no. 3030 en 3034, noot 1. 2) Zie: Nina Ellinger— Bang, Tabelier over Skibsfart (van Amsterdam 75 schepen, van Kampen 69). Deze tabellen vooral geven een duidelijke illustratie van de Kamper scheepvaart in de 16e eeuw. 8) H. Ree. V, no. 116, en VII, no. 113 § 77. 4) Men vergelijke hiermee de verhouding tot de andere steden in 1367 en 1394. (Zie vroeger blz. 12 en 25). DERDE HOOFDSTUK. Verval. In de zestiende eeuw is al spoedig en vrij plotseling aan de welvaart van Kampen een einde gemaakt. De hoofdoorzaak van deze geweldige achteruitgang is de strijd tusschen Karei van Gelre en de Bourgondiërs geweest, waardoor de verkeerswegen te water en te land werden afgesneden, het achterland werd verwoest en verarmde, terwijl de stad zelf bovendien groote uitgaven moest doen, die toen ver boven haar kracht gingen *). Daarbij kwamen de verwarringen in de Oostzeelanden door het optreden van Ohristiaan II en zijn strijd met Zweden en de Hanze. Tot ongeveer 1515 bleef de toestand van Kampen nog vrij goed. Wel was sedert 1504 de oorlog tusschen de Bourgondiërs en Gelre uitgebroken, maar Kampen trachtte als goede handelsstad zooveel mogelijk onzijdig te büjven. De kooplui leverden aan beide partijen, waardoor de stad echter wel eens in moeilijkheden kwam 2). In 1507 waren de moeilijkheden vrij groot, zooals uit de klachten van Kampen over beide oorlogvoerende partijen blijkt % Ook de vaart langs den IJsel was toen al zeer lastig, terwijl vanuit Elburg door Geldersche soldeniers braaf geroofd werd'4). In 1508 raakte Kampen leelijk tusschen twee vuren, doordat Karei van Gelre het slot te Kuinre veroverde, en Kamper schepen nu door Gelderschen èn Hollanders gekaapt werden5). De toestand werd in 1509 en 1510 nog kritieker, daar ook geheele 1) Een goed inzicht in dien tijd geeft J. S. Theissen, De regeering van Karei V in de N.-Nederlanden. Voor Kampen, De Annalibus en vooral de Kroniek van Johan van Breda. 2) Keg. van Ch. en Besch. II, no. 1168. 3) Reg. van Ch. en Besch. II,. no. 1189. *) Reg van Ch. en Besch. II, no. 1213. Deventer en Kampen verklaren in 1507 in een klacht over de behandeüng in Bergen: „Ende want wn wennioh schepen hebben, oick omtrent der Suderzee als in Vrieslant nicht en is dat vierde pairt van schepen, alst over 25 jair was."-(H. Ree. van 1477—1530, IA. blz. 891). ,„ao «) Reg. van Ch. en Besoh. II, m>. 1124, 1227 en 1228. 49 troepen heerlooze knechten het land afstroopten *), terwijl Kampen bovendien wegens het ter dood brengen van den edelman-roover Dirk van den Berghe, die in dienst van den Hertog van Gelre stond, een aanval van den hertog zelf had te doorstaan2). De stad had in al deze jaren zulke groote uitgaven moeten doen voor beveiliging te land en te water, dat reeds in 1510 over geldgebrek geklaagd werd3). De vrede in 1510 gesloten tusschen Gelre en bisschop Frederik van Baden gaf eenigen tijd wat verademing, maar spoedig begonnen de plunderingen opnieuw en was de Zuiderzee weer onveilig4). Door de inmenging van Karei van Gelre in Friesland verergerde dat sterk5). Het is wel merkwaardig en het getuigt van de goed gevestigde handelsbetrekkingen der kooplui en schippers, dat Kampen in dien woeligen tijd nog een belangrijke scheepvaart heeft gehouden. Bij nader onderzoek blijkt dat die scheepvaart ongeveer hetzelfde beeld vertoont als in de vijftiende eeuw. Ook in het begin van de zestiende eeuw treffen we Kamper koopvaarders aan in de verre Oostzeelanden. In 1501 verzoekt de grootmeester van Lijfland aan Kampen om kanonnen te zenden6), in hetzelfde jaar hooren we van een erfenis in Danzig7), in 1503 bevindt zich een Kampenaar in Beval8), in 1508 koopt een Kamper burger goederen in die stad9), in 1509 worden vellen gekocht in Biga en Beval u), in 1511 wordt een Kamper schip bij Danzig genomen "), in 1512 een schip bij den Eemsmond, dat uit Danzig *) Nagge, Gesch. v. Overijs. I, blz. 358 vlg. 2) Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1249,1251 en 1252. De Annahbus, blz. 51. Nagge I, blz. 376. 3) Reg. vanCh. en Besch. II.no. 1260. 4) Reg. van Ch. en Besoh. II,no. 1338 ) Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1386 en 1389. In 1512 besluiten Deventer, Kampen en Zwolle den Hanzedag te Keulen niet te bezoeken „menniohfolder lasten halver ende overvals van kryghe ende oerloghe voer ende na geboert, ende daerto noch dagelix sus van den enen, so van den anderen tot onsen schaden angelangt ende versocht werden uth diversen orden so dat onse vrende, Got betert, om groet perickel die weghe yeetz veer van der hant nvet gebruycken mogen." (H. Ree VI, no. 359). *) Reg. van Ch. en Besch. II.no. 1097. 7) Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1094. ») Reg. van Ch. en Besoh. II,no. 1121. ») Reg. van Ch. en Besch. II,no. 1221. ») Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1232. Zie verder hierna blz. 44, noot 6. Ook de vroegere klacht wordt weer gehoord, n.1. dat Kampers „van Riighe uuthsenden de Hollandessche und andere buytenhensessche junghen in Russlant upte sprake." (H. Ree. van 1477—1530 V, S. 232. In 1506). Dezelfde klacht in 1517 op den Hae-zedag te Lübeck (H. Ree. VII, no. 45, § 50), Zie verder hierna blz. 52, noot 8. U) Eeg. van Ch. en Besch. II, no. 1289. 50 kwam1), in 1513 waarschuwt de Eaad schippers en kooplui geen ballast uit te werpen binnen de reede of haven van Riga, •),, een Kamper schip haalt in 1516 rogge uit Greifswald8), m 1517 liggen Kamper vaartuigen voor Danzig«), in 1522 eveneens ). De Deensche koningen waren Kampen in 't algemeen nog steeds goedgezind, blijkens een schrijven van Koning Johan in 1498 6), en de uitnoodiging van Ohristiaan II m 1515 aan Burgemeesteren en Baadsmannen om zijn bruiloftsfeest mee te vieren7). Dezelide vorst veroorloofde in 1524 de Kamper burgers vrij Oost- en Westwaarts te zeilen8). Hoezeer Kampen gesteld was op een goede verstandhouding met den Deenschen koning, die de Sont beheerschte, leert ons de zending van den stadssecretaris Johan van Breda, die een fraai geschenk moest overbrengen8). In Bergen ontmoeten we eveneens nog Kamper burgers en, merkwaardig, ook nu weer hoeren we dezelfde klachten *te_in de vijftiende eeuw *>). Trouwens de gehedejraAouding tot de Iljmze ,iB als in 't laatst van die eeuw; Kampen zegt een goed lid te ^elTzijnrmair-^gt toch een waarschuwing zich niet met \ de Hollanders en Zeeuwen in te laten "). Wel heeft de stad veel I belang bij besluiten der Hanze en bezoekt daaroml recessen »). Ook in Noordwest-Duitschland is het als in de vijftiende eeuw: Kamper burgers bezoeken Hamburg u), drijven handel m Dit- marschen komen in Bremen »), en halen naar ouder gewoonte ossen uit Oost-Friesland 16). Met Engeland en Schotland staat Kampen eveneens nog in relatie. Een Engelschen schipper ontmoeten we in 1506 m Kampen, Keg. van Ch. en Besch. II, no. 1303. Vgl. H. Keo. VI, no. 474. Keg. vanCh. en Besch. II.no. 1352. 8) Keg. van Ch. en Besch. II, no. 1401. Reg\vanCh.enBesch.II,no.l421. ■) Eeg.vanCh.enBeseh.II.no. 1567. Keg.vanCh.enBesch.II.no. 1061. 7) Eeg. van Ch. en Besch. II.no. 1355. Bes van Ch. en Besoh. II.no. 1670. J. ïïlnniniïa Uitterdijk. De Kameraars-Rentmeesters-Rekemngen der Stt RTvan Ch. en Besch. II, no. 1181, 1291 en 1315. Vgl. H. Ree van 1477—1530 IX, no. 698 (in 1507), Deventer en Kampen klagen o.a. „dat die olderiude to Belgen sii overvallen ende miit allen ongeboirheheuien meer dan aSÏn belast helben." Op volgende Hanzedager> kwam deze^kwestie telkens weer ter sprake. u) Keg. van Ch en^ Besch II no. 1294. ») Reg van Ch. en Besch. II, no. 1184, 1405 en 1522. w Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1301, 1343 en 1449. u Eeg. van Ch. en Besch. II.no. 1449. ") Reg. vanCh.enBesch.II.no. 1567. ») Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1093 en 1444. 51 hem worden dan tevens brieven door een Kamper burger meegegeven voor Engelsche autoriteiten in zake een erfeniskwestie op Guernsey1). Een Kamper schipper daarentegen is in 1515 in Londen 2). In 1524 is een Kampenaar gevangen in Schotland 8), terwijl in hetzelfde jaar de stad Kampen vrijgeleide verleent aan Schotsche kooplui *). Met Holland en Zeeland zijn de wederzijdsche betrekkingen als steeds levendig. Kampen heeft b.v. in 1500 een vidimus van 't privilege van graaf Willem VI noodig om vrijdom van tollen in Holland en Zeeland te kunnen bewijzen 5), stadsburgers zijn in 1503 in Holland gearresteerd wegens een kwestie met Enkhuizen6), in 1507 verklaart de stad aan Karei van Gelre, dat het geen oorlogsmateriaal kan laten uitvoeren, daar de burgers overal, doch vooral in Holland en Brabant, handel drijven en men er belang bij heeft de vriendschap te onderhouden7). In de regeling der tollen door Karei V in 1518 wordt gezegd, dat de inwoners van Kampen „den olden gewontlicken tollen" moeten betalen 8). Blijkens het bovengenoemde schrijven had Kampen belangen in de Zuidelijke Nederlanden, wat door vèrschillende feiten bevestigd wordt. Brugge en Antwerpen o. a. werden bezocht9). Kampen klaagde over den stapel te Brugge, en de Hanzekooplieden uit die stad weer over tollen in Kampen M). Ook Frankrijk was nog in het Kamper handelsverkeer betrokken. Gedurende den oorlog tusschen dat land en de Engelschen in 1513 trachtte de stad voor haar groote schepen vergunning te krijgen om zich vrij en veilig naar Frankrijk te mogen begeven n) *) Eeg. van Ch. en Besch. II, no. 1164. 2) Eeg. van Ch. en Besch. II, no. 1351 ") Eeg. van Ch. en Besoh. II,no. 1635. 4) Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1693"' °) Eeg. van Ch. en Besch. II.no. 1081. «) Reg. vanCh.enBesch.il, no. 11247) Reg. van Ch. en Besch. II.no. 1193. 8) H. Ree. VII, no. 144 § 22. 9) Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1187, 1220 en 1283. 10) Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1187 en 1195. Het kantoor in Brugge zegt o. a. in 1504, dat het heeft „to claghene over de van Campen, de dem coepmanne zeer unhoersam vallen, weygherende ere schot lyck anderen van der hanse to betalen, sunderges dat se segghen van den guderen, se over zee be Uosten der Mase in HoUandt brenghen, gheyn schot schuldich ziin te ghevene " (H. Ree. van 1477—1530, V, no. 14 § 5). Dezelfde klachten op volgende Hanzedagen, o. a. in 1517 te Lübeck (H. Ree. VII, no. 39 en 45. Dit laatste nummer is een uitgebreid verslag van het reces door Johan van Breda, tevens een duidelijke beschrijving van den landweg Kampen—Noord-Duitsohland). ) Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1309. MBH 52 en in hetzelfde jaar wordt een Kamper zouthaler vermeld ). Bovendien kreeg Kampen, optredende voor de Hanze, vidimus van den Franschen Koning van vroegere pnvuegien*). De vaart naar het Zuiden heeft zich misschien nog uitgebreid, want ook Spanje werd nu in het verkeer betrokken. In 1512 b.v. lag Thomas Rensborch, burger van Kampen, met zijn schip voor Biga en was van plan naar Spanje te zeüen *)• De handel langs IJsel, Rijn en over de landwegen naar WestDuitschland was natuurlijk zeer moeilijk in stand te houden maar kwam toch nog voor, zooals uit verschillende klachten over tollen, aanhoudingen en roovenjen blijkt )• Al het vorige wijst op een nog vrij sterk ontwikkeld handelsverkeer, en de waarheid hiervan wordt door enkele andere gegevens nader bevestigd. In 1503 voeren 48 Kampér schepen door de Sont ), in 1513 wordt verklaard dat de groote schepen gereed zijn Oosten Westwaarts te zeüen «), in 1514 zijn meer dan 40 groote schepen uitgezeild, met zoo'n talrijke bemanning dat er nauwelijks volk genoeg ifc Kampen bleef om de stad te beveiligen'). Een^ merkwaardig getuigenis geven de Amsterdammers, die m 1514 met Kampen over het paalgeld en de zeetonnen onderhandelden en de verzuchting uiten: „dat zy van Campen tegenwoordig ongelyck meerder schepen hadden dan die van Amsterdamme hebben ). Kampen was omstreeks 1515 dus nog volstrekt geen kwijnende stad 9), en zoo kon men in 1517 den nieuwen landsheer, bisschop Filips van Bourgondië, dan ook met groote pracht mhalen en huldigen »). Enkele jaren later zien wij haar echter in buitengewoon i) Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1310. 2) Reg. van Ch.enBesch.II.no. 1332. ») Zie de Sonttolregisters. 8) Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1309. i\ Tt«ff van Ch. en Besch. II, no. 1340. . s VeSlIgênTen Meded. V. O. R. G, 1865, blz. 17. De Amsterdammers klaL over ontduiking van het paalgeld, waar de Kampers van vrijgesteld wafn, ^beweren daarbij, dat Kamperg„bnrgeren en «^fj»^~^3 hebben en honden mitten coopluden van Lyeflandt endat zy onder£tAeo»el hore goeden verdadingen voor Camper goeden" (blz 16). M« het, dat de Hanzesteden in 1507 juist klagen over het feit dat Kampers „gesellschap mit den Hollandoren hebben." (H Ree. V, no. ^5 §_14). •) De nijverheid was evenals in de 15» eeuw niet van groote beteekenis^ml 621 b.v verklaart de stedehjke regeering, dat wij anders geen nermge hebben dan allecne de Zeevaert". (Reg. van Ch. en Besch. II, no. 1528, vlg., no.^1464). 10) Een uitvoerige beschrijving in de kroniek van Johan van Breda, blz. 9 vlg. 53 droevige omstandigheden. Juist de keuze van den nieuwen bisschop uit het Bourgondische huis maakte den strijd met Gelre op den duur onvermijdelijk. Twente werd in 1517 geplunderd door een troep slecht betaalde krijgsknechten, die eerst door een belangrijke som tevreden gesteld werden1), de Zuiderzee werd door den oorlog in Friesland en Noord-Holland geheel onveilig *). Het stedelijk bestuur legde de burgerij in 1518 nieuwe belastingen op »), mee tengevolge waarvan het door de ontevreden burgers omvergeworpen werd. Eindelijk gaf een ongelukkige twist tusschen Kampen en Zwolle den hertog van Gelderland een welkome aanleiding om zich in de zaken van het Oyersticht te mengen, waardoor Overijsel opnieuw vreeselijk geteisterd en geplunderd werd, en alle verkeer vrijwel onmogelijk was *) Duidelijk wordt ons de toestand van Kampen in dien tijd geschilderd in een klacht, welke gilden en gemeene burgers in 1519 aan bisschop Filips zonden «). Het stadsbestuur was in handen gekomen van een fanulieregeering, een „erfraet", de financiën werden slecht beheerd, stadsgelden verkwist, verschuldigde renten met betaald*). Het gevolg was dat de burgers wegens schulden der stad aangesproken werden, en met verlies van goederen of vrijheid voor de handelingen van de overheid moesten boeten7). Zware accijnsen op wijn, bier en brouwzaad waren de burgerij opgelegd, terwijl voor 't beslaan der stadsweiden ook al betaald moest worden; de gilden klaagden over neringloosheid wat ze aan de regenten weten, die geen nering in Kampen wilden »). g Reg. van Ch. en Besoh. II, no. 1419; Kroniek van J. v. Breda, blz. 16 vlg. ) Keg. van Ch. en Besch. II, no. 1409, 1411, 1413. Vgl. J. S TheissenDe regeering van Karei V in de Noordelijke Nederlanden, blz. 45 •) Keg. van Ch. en Besch. II, no. 1432. JLmTJ? ge6ft Br6da' 016 zelf m vele din«en een h°°fdrol gespeeld heeft, uitvoerige inlichtingen 2 S6g- lm Besch- H>no-Vergehjk Johan van Breda, blz. 40-46. JJr ?" i en 1514 Zfln d00r de G ". 2212. Vgl. ook de kwestie van een Kamper burgermens goederen m Beval lagen. (Hapke II, no. 194 en 348). «in bWkt n!!gen\ ^ Hanzeda« te Lübeck fa 1640 vastgesteld ïfln, bhjkt hoe de verhouding der verschülende steden toen ongeveer was Kampen bekleedt m die reeks een eervolle plaats. De getallen 1Z Lübeck' en 200 Ma S61"; ^ 3°°' Hamb^ 275> Br™ "TlSSJ Wen 150 ^denburg Deventer m Kampen 180, Stralsund en Konings^ Dergen 150, Groningen, Arnhem, Nijmegen en Zutphen 90, Zwolle 75 VULÏÏ. u°S. 0erm0nd " Venl0 60' Hardei^k en & 68 westvaart in het midden der zestiende eeuw niet zooveel meer beteekende als vroeger. De Schotten worden vermeld als 'kapers: in 1546 wordt een Kamper schip bij de kust van Noorwegen genomen door Schotten1), in hetzelfde jaar waarschuwt men de burgers zich buiten bereik der Schotten te houden, daar ze vijanden des Keizers zijn en tegen diens onderzaten uitrusten2). Wel werden in 1546 zeven of acht brieven van vrijgeleide ontvangen door de Koningin van Schotland aan landvoogdes Maria gezonden ten behoeve van Kamper schippers, maar toch kaapten de Schotten in 1549 het schip De Duif van Eudolf Backer, dat uit Denemarken kwam geladen met brouwkoren, en van een vrijgeleide was voorzien 8). Ook Engeland vinden we zelden vermeld, maar toch moet de handel op dat land van eenige beteekenis geweest zijn. Immers in 1552 publiceert Kampen het verbod om in Engeland handel te drijven, of in Antwerpen of elders lakens van de Engelschen te koopen 4), in 1557 vaardigt de stad een specialen afgevaardigde af naar het Keulsche kwartier der Hanze, waar over de Engelsche zaken gesproken zal worden5), in hetzelfde jaar maken Schepenen en Baad bekend, dat geen Engelsche schepen gelost mogen worden en men geen Engelsche goederen als laken, wol, tin, lood en konijnenvellen mag koopen6). Belangrijk is vooral het bezwaarschrift dat de drie steden in 1564 inzake het handelsverbod met Engeland bij de Landvoogdes inzonden en waarin ze een verslag geven van hun betrekkingen met Engeland7). Wederzijdsch verkeer met Holland is er de heele eeuw door. Zoo zijn er b.v. beurtschippers op Amsterdam, blijkens de ordonnantiën van 1533 op deze karveelschippers, welke in 1568 en 1579 vernieuwd zijn 8). De gewone klachten van Kamper burgers over onrechtmatige tollen in Holland worden o. a. in 1561 en 1565 geuit»); de laatste klacht levert tevens het bewijs dat de *) Reg. van Ch. en Besoh. III, no. 1985. 2) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 1987. 8) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2007. 4) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2029. s) Reg. van Ch. en Besoh. III, no. 2102; Kölner Inventar I, S. 445. «) Eeg. van Ch. en Beseh. III, no. 2103. 7) Reg. van Ch. en Besoh. III, no. 2208; Hapke II. no. 272 en 276. 8) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 1850. ») Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2160. 69 schippers door Holland voerenx). Wijn ging langs den IJsel naar Amsterdam, de concurreerende vaart was over Dordrecht2). Omtrent Frankrijk zijn de berichten schaarsch, maar ze bewijzen toch dat de Kamper scheepvaart op dat land nog bestond. In een verslag van den toestand in 1538 wordt b.v. gezegd, dat de beste schepen der stad in Denemarken en Frankrijk genomen zijn 8). In 1562, toen de Kamper scheepvaart op de Oostzee zich mooi hersteld had — er voeren dat jaar 74 schepen door de Sont — vroegen de schippers aan de overheid om te trachten de vroegere privilegiën door den Franschen koning te laten bevestigen, opdat de zeevaart onderhonden en vermeerderd zou worden *). Kampen deed deze poging onmiddellijk, doch eerst in 1567 bekrachtigde Karei IX alle privilegiën dpor zijn voorgangers verleend. De bijvoeging, dat men dit besluit op onderscheidene plaatsen noodig kon. hebben, zegt ons dat men de Kamper - schippers in verschillende Fransche plaatsen verwachtte5). Dat Kamper vaartuigen Frankrijk wel bezocht zullen hebben, wordt bovendien waarschijnlijk gemaakt door het feit, dat ze zelfs verder naar 't Zuiden worden aangetroffen, n.1. in Spanje en Portugal. In 1548 b.v. verging een groot Kamper schip op de Spaansche kust bij Jubelaltaar8) en werd door de reeders Claes Bouwenss gemachtigd alles wat tot nalatenschap van schipper en schip behoorde, in ontvangst te nemen 7). Deze onfortuinlijke Claes Bouwenss treffen we een paar jaar later aan als slaaf ten huize van den Turk „Zijde Hamot Monfadel" in Tetuan. De regeering van Kampen doet dan pogingen hem los te koopen door bemiddeling van een zekeren Tielman Inkhorn te Lissabon, dien men dus gekend moet hebben 8). Te Lissabon kwamen Kamper burgers meer voor. We lezen b.v. *) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2227. Ze betaalden tol in Haarlem en Dordrecht. Waarschijnlijk werd deze weg ook, evenals vroeger, gebruikt voor den handel op Vlaanderen, speciaal op Antwerpen. (Vgl. vroeger blz. 87). 2) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2129. 8.) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 1889. *) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2171. Hapke II, no. 147. Stavoren had die confirmatie in 1559 al verkregen. De Kamper schippers wijzen juist op Stavoren als een vooruitgaande stad. De SonWollijsten loeren hoe belangrijk de zeevaart van Stavoren in de 16e eeuw was, geheel anders dan men van deze stad zou verwachten. 8) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2274. 8) Een aardige volksetymologische verbastering van Gibraltar. 7) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 1998. 8) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2004. 70 dat in 1559 Hermannus Henrici een zekeren Boltenhouwer machtigt om in Lissabon of elders, de nalatenschap in te vorderen van zijn zoon Henrieus Hermanni, die op weg naar Oost-Indië overleden was 1). In 1562 is weer een Kamper burger, Herman Arentzen als slaaf gevangen in Barbarije 2). Een stellig bewijs dat Kamper burgers handelsbelangen hadden in Lissabon, levert ons de uitgave van J. Nanninga Uitterdijk: Een Kamper Handelshuis te Lissabon, die wel is waar loopt over een iets lateren tijd (n.1. van 1572—1594), dan we nu bespreken, maar juist het feit dat een lid van een bekende patricische Kamper familie, Gaspar Cunertorf, „vuytter Hense", in 1572 als koopman gevestigd is in Lissabon, gehuwd is met een Portugeesche vrouw, Maria Galoa, en belangrijke handelszaken drijft, is een aanwijzing dat ook vóór 1572 Kamper kooplieden met Portugeesche toestanden bekend zullen geweest zijn. Gaspar Cunertorf dreef handel samen met Hans Snel, die eveneens in Lissabon woonde en misschien een Kamper was 8). We ontmoeten nog een Kamper in Lissabon, n.1. Jan Janssen, later handelsagent voor en vennoot van de firma Cunertorf-Snel, en verloofd met Anna Galoa, een nichtje van Cunertorfs vrouw. De verschillende koopmansbrieven zijn . vooral belangrijk, omdat er uit blijkt hoe en waar zoo'n huis in Portugal handelde, en ook dat de stad Kampen zelf er ten slotte in 't geheel niet meer in betrokken was. In allerlei artikelen werd handel gedreven, ingevoerd werd vooral graan, veel hout en scheepsbenoodigdheden, o. a. hennepen kabels, alles meest uit de Oostzeelanden, en verder lakens en linnen; uitgevoerd veel zout, specerijen, suiker, wijn, ruwe katoen en olie *). Het verkeer met West-Duitschland was in de zestiende eeuw eveneens nog van vrij groote beteekenis. Over den handel langs den IJsel geven de Kamper tolregisters van 1553, 1562—1568, 1573 en 1575—1577 uitstekende inlichtingen B). In „des tolnaers x) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2131. Men vergelijke voor vroege tochten naar Indië E. C. G. Brünner in Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven, 1922 I, blz. 22. 2) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2176. 3) J. Nanninga Uitterdijk, Een Kamper Handelshuis te Lissabon, inleiding XIV. *) Inleiding bi*. XLIV vlgg. Over den zouthandel geeft Cunertorf belangrijke inlichtingen, hij schrijft o. a. dat in Mei 1579 in zes dagen 150 a 160 Nederlandsche en Duitsche zouthalers te St. Ubes binnenliepen. 5) Mej. Welcker vestigde mijn aandacht op deze tolregisters, welke niet in het Register van Ch. en Bescheiden vermeld zijn, en die voor zoover mij 71 rekenschap" is van dag tot dag aangeteekend welke goederen vertold werden, terwijl tevens gewoonlijk de namen der schippers of kooplui genoemd zijn en vaak de plaats van afkomst of bestemming !). Bovendien is uit de lading meestal wel op te maken of de goederen den IJsel op- of afgevoerd worden. Uit de aanteekeningen van den tollenaar blijkt dat het verkeer vrij druk geweest is en dat vooral Friesche schippers er een groot aandeel aan gehad hebben. Zij voerden veel boter, kaas, en soms huiden en paarden, den IJsel op, waarschijnlijk meest naar Deventer, want enkele dagen later kwamen ze gewoonlijk terug, vooral met Deventer koek, wijn, brandewijn, laken, linnen en schoenmakers eek. Bovendien namen ze in den voorzomer veel kersen, en in den herfst veel appels mee naar huis. Het aantal typischFnesche namen onder de schippers, die den tol passeerden, is buitengewoon groot en ze kwamen uit allerlei streken van Friesland 3). Velen van hen deden de reis eenige keeren per jaar s), bekend is, nog nooit zijn besproken of gebruikt. Het znn bronnen van den eersten rang voor de kennis van het Uselverkeer, in sommige opzichten belangrijker dan het pondtolregister van 1439—1441, omdat daarin alleen het verkeer met Holland, Zeeland en West-Friesland opgegeven is, terwijl deze lijsten een afspiegeling z«n van den geheelen handel langs den IJsel, welk verkeer bovendien van dag tot dag te volgen is. Zij verdienen een afzonderlijke uitvoerige studie ten volle. Omtrent den handel van Kampen iv ge7en 26 eCnter' evenals de vroegere tollijsten, weinig inhchtingen. ) B.v.: 2 Maart 1562. „Wobko van Bolsweert een halve last botters en een last kesen nae Deventer gefuert." 21 Juni 1562: „Item scipper Adriaen van Hoerne vann een Colnars wegen vertelt xiïijm pont hollantsohe kesen." ) We geven hiervan enkele voorbeelden (niet alle uit hetzelfde jaar): Wobko van Bolsweert, Fokele van Leeuwarden, Tjerrick van Worckum, Witge van Harlingen, Tjaeke van Dockum, Jacob Petersz van Snoek Peke van de Jouwer, Romko van Leeuwarden, Willem van Kollum, Dirrick Dirricks van btelhngwerf, Ipe van de Jouwer, Matgen van Sloeten, Menno van Ijlst, Hüko van Wolsende, Sioko van Langeweer, Pier van Oldeboorn, Keyntgen uit de Lemmer, Vloke van Balk, Nolke van Oosterzee, Sipko Arents van Ameland. Verder Bauke, Entens, Gabe, Oene, Doede, Jelte Jipkes, Symen Jetses, Eoert, Marton Jolles, Focke Douwes, Agge Huges, Jelle Jarichs, Wopko uouwes, Sibe Jansz, Douwe Poppes. Jelle Sibis. , ,3) Zoo..Toer schipper Jacob Petersz van Sneek 1 Juni 1562 voorbij den tol met mjo kanters (komijne kaas) ende iiij vat botters", den 7™ Juni vertelt iuj een „Boickholts laeken ende xxxv g. weert Deventer koekenen", terwijl nij een week later al weer voorbij komt met „iijo kanters". Entens en Harick van Worckum passeeren beide 29 Mei den tol met boter en kaas, en keeren . aj.» jeu mucu dus wel een zeer belangrijk geregeld verkeer bestaan bebben tusschen Friesland en de LTselstreken. Ook burgers uit de Rijnstreken en West-Duitschland hadden deel aan het IJselverkeer, o. a. uit Wezel, Keulen, Frankfort, Paderborn, Munster en Osenbrugge. Vooral wijn werd in groote hoeveelheden langs den IJsel verscheept. Verder vermeldt de tollenaar o. a. haring, berger visch, stokvisch, kabeljauw, schelvisch, zalm, pek, asch, teer, zout, vlas, lijnolie, lijnzaad, leer, hammen, spek, talk, ijzerstaven, ijzerdraad, spijkers, zwaarden, molensteenen, lood, hop, aluin, weed, zakken wol, allerlei lakens, linnen, doek, garen, lei, smidskolen, papier, kannen en „droge waer." Het verkeer van Holland met de IJsel- en Rijnstreken over Kampen is veel geringer dan in 1439—1441, want Hollandsche schippers worden niet veel aangetroffen. In de tollijsten komen Hollanders o. a. voor als vrachtvaarders voor Keulsche kooplui: ze brengen „hollantsche kesen'' naar Keulen, en halen er wijn vandaan a). Uit andere bronnen wordt het bestaan van een vrij druk IJselverkeer bevestigd, o. a. het vervoer van wijn. Zoo vraagt de Markgraaf van Brandenburg in 1544 en 1551 tolvrijheid voor zijn Rijnwijn s) en in 1559 verzoeken de drie Steden den wijn langs den IJsel komende niet meer te belasten, dan die voorbij Dordrecht wordt gevoerd, wat de landvoogdes toestaat 4). Haring en vooral stokvisch werd, meest door Deventer, in groote hoeveelheden naar Westfalen, Saksen, Meiszen, Thuringen en Hessen vervoerd, van waar weer kooplui met allerlei waren naar Overflsel kwamen *). Toen in 1559 door den schout van Ommen drie last haring, behoorende aan een koopman uit Munster, aange- !) Den 30 Mei 1562 vertolt b.v. Sybolt Jaoobsz van Sneeck viij fat bottere ende viij soippont kese aen Westuelinok toebehoerende." Deze Deventer koopman komt vaker in de hjsten voor. Merkwaardig is vooral een post als de volgende, waaruit blijkt dat sommige handelaars geregeld waren betrokken. „Item ontvangen van Jacob Greertsz op Amelant wonende van tonne visch en schollen sijne masschop Peter Vigamont borger to Collen ij jaer opgeschreven — X karols g. ende 1 stoter" (2 September 1564). 2) Vgl. blz. 71,Jioot 1. 3) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 1966 en 2020. 4) Beg. van Ch. en Besch. III, no. 2129. Over wijnvervoer langs den IJsel nog: Hapke II, no. 791, Anm. 2. Verder no. 799, en ook Bijdragen tot de Gesch. van Overijs. XIII, blz. 278. Bhjkens de tolregisters werd ook wijn den Rijn opgevoerd, o. a. „portowijn" en „bastart". 5) Eeg. van Ch. en Besch. III, no. 2116. 73 naald werden, protesteerden de drie steden, daar men op die wijze alle naburige landen en heeren tegen zich zou krijgen. De bisschop van Keulen en de hertog van Kleef zouden den Eijn sluiten, de bisschop van Munster, de graven van Oldenburg, Bentheim en Tecklenburg zouden de kooplieden met ossen uit de Elbestreken komende, niet doorlaten, de invoer van varkens, wol, hout en steen, dien men niet missen kan, zou verboden worden, en de koophandel zou kwijnen1). Het hardnekkig verzet van Overijsel tegen het plakkaat van 1553, waarbij Karei V alle daalders „die Sijn M* niet hadde laten munten", verbood, staat met dezen handel op West-Duitschland in verband. Behalve de inbreuk op het muntrecht der steden, is het voornaamste argument, dat „de negotiatie, met den lande van Munster, Osenbrugge, Paterborne, Meissen, Saksen ende geheel Westfalen" zou te niet gaan, omdat de kooplui uit die streken geen andere betaling wenschen dan in dalers2). Verder wordt gewezen op de belangrijke jaarmarkten, vooral in Zwolle, waar o. a. kooplui uit Artois, Henegouwen, Vlaanderen, Brabant, Holland en Zeeland komen om „grote mennigte van magere ossen van den Denen, Holsten en andere Oosterlingen" te koopen8). Kampen had vrij wat vetweiderïj en evenals vroeger werden vette ossen o. a. naar de markten in Brabant gedreven *). De nijverheid in Kampen is in het midden der zestiende eeuw evenmin als vroeger van groote beteekenis geweest 5). Dat de overheid er zich echter wel voor interesseerde, blijkt o. a. uit de nieuwe ordonnantie op de draperie in 1552 8) en vooral uit het feit dat men de komst van drapeniers aanmoedigde. In 1563 n.1. boden twee vreemdelingen Marten Gerritzen en Johan Martenssen, aan om een draperie op te richten in Kampen, mits hun een x) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2121. 2) Nagge II, blz. 185. ) Nagge II, blz. 214. Na lange onderhandelingen werden de plakkaten voorloopig opgeschort. (Nagge II, blz. 235). Vgl. ook Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2310 (in 1569) waar eveneens over ossenhandel wordt gesproken. ) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2100 (in 1557). Ook de veemarkt te Keulen wordt vermeld (Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2072 (in 1555). Zie verder Uittreksels uit het Dagboek van Arent toe Bocop, blz. 1. Vgl. ook Hapke, no. 864. 5) Kamper laken wordt in de Leidsche keuren vermeld. (Posthumus, Bronnen II, no. 965). In 1528 werd Kamper laken naar Rusland uitgevoerd. (Bijdragen tot de Gesch. v. Overijs. II, blz. 187). *) Reg. Ch. en Besch. III, no. 2030. 74 voorschot van 1200 car.g. zou gegeven worden. Zij zouden dan met hun werklui minstens 6 jaar blijven en per jaar 200 c.g. aflossen1). Het vaarwater had als steeds de zorg der stedelijke regeering, omdat bij verzanding de stad in haar bestaan bedreigd werd. Door hoofden in den IJsel trachtte men den stroom op voldoende diepte te houden 2), maar al in 1531 moest men verbieden met te zwaargeladen schepen op het Diep te varen, doch lichterschepen te gebruiken, welke verordening in 1535 en 1538 vernieuwd is 3). De toestand bleef dus dreigend. Vandaar dat in 1538 door; Schepenen, Baad en Gemeente besloten werd maatregelen te nemen tot verbetering van het vaarwater *). Men hoopte onder leiding van den (liepmaker Peter Palm, die ook in Koningsbergen gewerkt ihad, en van Mr. Jacob van Koningsbergen, in 1540 en 1541 een voldoende uitgang naar zee te krijgen, maar bhjvend succes heeft men niet gehad 5). De nieuwe haven, die men in 1554 van plan was in de Hagen, aan den Westkant van Kampen, te maken, was waarschijnlijk bestemd voor ligplaats van kleinere schepen. Voor zeeschepen met vrij grooten diepgang was ze niet geschikt6). In 15.57 wordt x) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2189. Over deze drapeniers vergelijke men J. Nanninga Uitterdijk in Bijdragen tot de Gesch. van Overijs. VI, blz. 83 en XIV, blz. 26. 2) J. I. v. Doorninck. Overijs. onder Karei V, blz. 80,86 (in 1530) 200 en 214. 3) Zie over het vaarwater in de zestiende eeuw: Verslagen en Mededeelingen V. O. R. G. III, blz. 45 vlg. *) Digest. nov., blz. 96 en 101. Hoe slecht het vaarwater was, blijkt heel duidelijk uit een brief van 7 Deo.-1539 door Kampen gericht aan landvoogdes Maria, waarin een vrijgeleide verzocht wordt voor meester Peter uit Koningsbergen, en waarin het volgende voorkomt: „Alzoe de stat Campen geenreleye neringe en hefft, dan alleene de borgere ende ingesetenen ter zeevaert soecken moeten, ende dan etfycke jaeren herwaerts de stroem ende het diep, comende uth der Zuderzee nae de stat Campen, daer de grote schepen met horen vollen last aen der stadt plagen te vaeren, soe metter tyt met sande belopen ende verondiepet is, datter nu ter tyt leyder gheene grote schepen aen de stat comen kunnen." Meester Peter „vermetet hem ende will annemen, het ondiep alhier te Campen overall acht off negen ellen diep te maken." Het is te begrijpen dat men dezen wonderdoener gaarne in Kampen zou ontvangen, al was hij dan ook wat „gediffameerd" met ketterij. (Hapke I, no. 355). 5) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 1902. Peter Palm wordt ook Peter van Horne genoemd. Het is niet zeker dat hij in Kampen gewerkt heeft, want in de rekeningen komt alleen Mr. Jacob voor. (Zie Verslagen en Med. III, blz. 47). *) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2050. In het concept treffen we o. a. deze woorden aan: „Hebben voort voer guet angesien, datmen de hauen grauen sall vanden leechsten gront _tot VI voet diep." (Zie over diepgang echter den brief aan Danzig hierna). 75 geklaagd, dat groote schepen de IJsel niet meer binnen kunnen komen, omdat het Diep voor de stad met zand beloopen is Zeker om aan dien toestand een einde te maken vertoefde in 1559 de diepmaker Mr. Jacob Derckzen van Danzig in Kampen, maar ook hij schijnt weinig uitgericht te hebben 2). In 1562 kwam een ItaJiaansche diepmaker, Thomas Canate, naar Kampen, bezichtigde „die zee bij die Zueder zanden" om een „bequaeme plaetse" te vinden, „daer men tselve diep, totter stat ende gemeener burger gedyen en welvaert, best solde moegen helpen", en maakte met „meister Peter de Zeelander" een plan om met een soort baggermachine een goede vaargeul te verkrijgen. Nog in hetzelfde jaar werd Mr. Hans van der Gouwe tot „stadt diepmaecker" aangesteld, zoodat er toen geregeld onder toezicht werd gewerkt 8). Het vaarwater is iets verbeterd, want in 1566 kon het stedelijk bestuur aan Danzig berichten, dat er nu gelukkig een tamelijk goed Diep was van ongeveer zeven „voeten waters" *). Wij zuilen zien dat in latere jaren de toestand van het vaarwater telkens weer groote zorgen heeft veroorzaakt, en dat het onmogelijk bleek de scheepvaart op een stad met een zoo slechte haven gaande te houden. Uit de voorafgaande feiten en beschouwingen mag zeker wel de conclusie getrokken worden, dat het tijdperk van 1528— ± 1568 voor Kampen een periode geweest is van tameüjken voorspoed die echter verre achterstaat bij den bloeitijd in de veertiende en vijftiende eeuw. ») Reg. yan Ch. en Besch. III, no. 2102. 2) Versl. en Med. III, blz. 48. > y&'J- Nanninga Uitterdijk, Een baggermachine van 'tiaar 1562, in Bijdragen tot de Gesch. v. Overijssel X, blz. 68-73. Hoe veranderlijk het Diep was, bhjkt wel zeer duidelijk uit een aanteekening achter in het tohegister van 1562 waarin gezegd wordt: „Item alzo. myn heeren to kennen gegeven was, als tdiep yan etücke karvielschipperen en den Baeckmeister ieretmael gepeilt ende gebaeket solde worden, dattet selve merckelicken vermits een w w t *3nt 6,n deS gr°ntises Sai">k sicb gebetert hadde, synnen die E. Mr. Jasper Scepelar en Geert Crachtsz den xxüje Jannary a° lxiii mit Mr. Hans van der Gou naet diep gevaren." En even verder lezen we een post waaruit bhjkt dat men enkele dagen later, n.1. den 4en Februari weer uitvoer, omdat „etlieke schippers anden gront" lagen! o l ,RegVLan Ch' en Besch- IH' no" 223L Minuten VIII, blz. 157. „Dewvle God almachtich ons nu een temeüjck guet diep ongeveerlick van soeven voeten waters gegeven heft " De Kamper scheepvaart was juist in die jaren blijkens de Sonttolregisters vrrj sterk. (Zie vroeger blz. 67) VIJFDE HOOFDSTUK. Nieuw Verval. Evenals in het begin van de zestiende eeuw kwam er ook thans weer door plotselinge politieke veranderingen een diep verval: de Spaansche tijd bereidde aan de betrekkelijke welvaart van Kampen een spoedig einde. In deze ongeveer tienjarige periode (± 1568—1578) was de economische toestand der stad absoluut afhankelijk van de politieke gebeurtenissen, zoodat het wenschelijk is eerst de laatste na te gaan, om daarna den invloed op handel en bedrijf te schetsen. De godsdiensttwisten hebben ook Kampen beroerd, maar niet heel sterk, en de Katholieke overheid is in den regel meester van den toestand gebleven *). Een beeldenstorm b.v. is er in 1566 te Kampen niet geweest2). Alva was dan ook in 1568, toen hij na den slag bij Jemgum op zijn terugreis Kampen bezocht, de stad goed gezind, en liet het Spaansche garnizoen weer spoedig aftrekken 8). Toch gevoelde men weldra den druk der Spaansche overheersching, zooals blijkt uit het plakkaat van 1570, waarbij o. a. verboden werd kinderen beneden 20 jaar in andere landen te zenden, wat voor een handelsstad bedenkelijk was *), 1) Over ketterij in Kampen vergelijke men o. a. Reg. van Ch. en Besch. III, no. 1824 (in 1528), no. 1827 (in 1529), no. 1849 (in 1533), no. 1861 (in 1534, tegen de Wederdoopers), no. 1892 (in 1539), no. 1905 (in 1540), no. 2001 (in 1548), no. 2247—2253 en 2256 (alle in 1566), no. 2266, no. 2269 en no. 2279 (in 1567). Een belangrijke bron voor de kennis van de gebeurtenissen in Kampen na 1555 zijn de Uittreksels uit het dagboek van Arent toe Bocop, daar deze niet alleen ooggetuige is geweest, maar als overheidspersoon een groote rol heeft gespeeld. 2) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2268. Wel zqn later kerken geplunderd, o. a. in 1572 (Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2400 en no. 2403), in 1578 en in 1580. (Reg. III, no. 2555). s) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2293, 2294 en 2296. 4) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2333. „Uittreksels", blz. 80 vlg. Men had de gewoonte jonge menschen al vroeg uit te zenden, „om sprake ende coopmansohap te leeren." (Vgl. vroeger blz. 29). 77 en vooral uit de nieuwe belastingen, welke in datzelfde jaar werden opgelegd *). De toestand verergerde in 1571, doordat Spaansche ruiters onder Don Pedro de Acuna in garnizoen kwamen, wat zooveel last en kosten veroorzaakte, dat men veel moeite deed om de ongewenschte gasten weer kwijt te raken, hetgeen na enkele maanden gelukte2). Nog veel grooter werden de moeilijkheden in 1572. Kampen ging wel niet tot Willem van Oranje over, maar toen de Graaf van den Bergh in Augustus van dat jaar de stad in naam van den Prins opeischte, bleek na een verzet van een paar dagen, dat verschillende burgers het met den aanvaller eens waren, en moest de overgave wel volgen3). Van den Bergh en zijn troepen bleven van Augustus tot in November, maar verlieten toen, uit vrees voor de Spanjaarden die reeds in Zutphen waren, de stad als een bandelooze troep*). Kampen werd door Don Frederik in genade aangenomen, doch moest een bezetting aannemen van drie vendels Duitschers onder overste Von Polweiler 6). Eén vendel werd weldra overgeplaatst, maar de twee andere bleven tot 1578. Van deze bezetting heeft de bevolking veel te lijden gehad, zooals uit de talrijke klachten blijkt 6). In 1578 werd Kampen na een beleg van een paar maanden door Rennenberg veroverd en verlieten de soldaten van Von Polweiler de stad7). Er kwam echter Staatsch garnizoen, wat weer nieuwe lasten meebracht, doch gelukkig wist men na eenige maanden ook van deze soldaten bevrijd te worden 8). Voor den handel van Kampen zijn deze tien jaren natuurlijk x) Over onderhandelingen omtrent den ÏO™, 20sten en lOOsten penning, vergelijke men de Uittreksels, blz. 82 vlg., en Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2338.' 2) Reg. van Ch. en Besoh. III, no. 2359, 2360, 2364, 2365, 2367, 2368 en 2370. Arent toe Bocop voor Kampen en Johan van Haerst voor Zwolle wisten na veel moeite in Brussel de verplaatsing der garnizoenen te verkrijgen. Het^interessante verhaal van hun pogingen is opgenomen als bijlage achter de Uittreksels (blz. 169—224). 3) Een levendige beschrijving in de Uittreksels, blz. 114 vlg. Ditzelfde vrijwel letterlijk bij Nagge II, blz. 393 vlg. Voor de kerkplundering vgl. Overiis Almanak, 1840, blz. 100. *) Uittreksels, blz. 126 vlg. Eveneens Nagge II, blz. 408 vlg.; Reg. van Ch. en Besoh. III, no. 2397. 6) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2398, 2402, 2406. ) Een groot dossier met klachten, rekeningen enz. is nog op het Kamper archief aanwezig. (Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2407). 7) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2545, 2547 en 2548. 8) ReS- van Ch. en Besch, III, no. 2550, 2555 en 2559. 78 fnuikend geweest. Al spoedig na het uitbreken van den opstand werd de zee onveiligx), en na 1572 was het verkeer over de Zuiderzee, waar de Geuzen weldra geheel meester waren, voor het Spaanschgezinde Kampen vrijwel onmogelijk. Onze bronnen bevestigen dit volkomen. Evenals tijdens den strijd met Karei van Gelre, zijn er weer talrijke mededeelingen over plunderingen, klachten over soldaten en dergelijke, doch over handel en nijverheid hooren we bijna geen woord. De Sonttolregisters wijzen eveneens uit, dat de Kamper scheepvaart op de Oostzee vrijwel stil lag2). In 1574 informeerde stadhouder Hierges, hoeveel schepen Kampen zou kunnen leveren voor een onderneming om den zeeweg vrij te maken. Uit het antwoord bhjkt dat men nog slechts 12 a 13 karveelschepen had, die vroeger gebruikt werden als veerschepen op Amsterdam, en nu als victualieschepen Ivoor de Spanjaarden dienst deden op IJsel en Eijn. Enkele van ideze schepen waren bovendien wegens ouderdom onbruikbaar. Zeelui had men eveneens bijna niet meer, de meeste schippers waren vertrokken, „overmits die schipvaert etlicke jaeren stille gelegen" had8). Een klacht uit datzelfde jaar zegt, dat een derde deel der huizen leegstond, en zooveel burgers de stad verlaten hadden, dat het aantal soldaten van 't garnizoen grooter was dan dat ider inwoners. Alle nering en scheepvaart waren verdwenen *). In 1578 verminderde men het aantal overheidspersonen, omdat de stad verloopen was 5). Met de financiën stond het in dat jaar zoo slecht, dat men geen kans zag aan geld te komen en daarom noodmunten (küppenningen) liet slaan van het stadszilverwerk 6). Merkwaardig is hét, dat 't verkeer langs den IJsel hetzelfde beeld blijft vertoonen als in 1562—1568. Het boek van den tollenaar bevat meer posten in 1573, 1575,1576 en 1577 dan in 1562—1568 en de tol x) In 1569 werden drie Kamper schippers krijgsgevangenen van de Geuzen (Keg. van Ch. en Besoh. V, no. CMLIV). a) De lijsten van 1570—1573 ontbreken in die registers. Het aantal schepen in 1574—1578 is: 1574 — 2 1577 — 12 1575 — 1 1578 — 3. 1576 — 2 8) Keg. van Ch. en Besch. III, no. 2436. *) Beg. van Ch. en Besoh. III, no. 2444. B) Eeg. van Ch. en Besch. III, no. 2426. 8) Keg. van Ch. en Besch. III, no. 2545. Zie verder J. Nanninga Uitterdijk in Bijdragen tot de Gesoh. v. Overijs. III, blz. 141. 79 bracht meer op l). Ook in deze jaren hebben Friesche schippers een belangrijk aandeel aan dat verkeer, terwijl Kampen er blijkens den I droevigen toestand der stad weinig van geprofiteerd moet hebben Het vaarwater was sedert 1566 heel wat slechter geworden Toen was — zooals men aan Danzig schreef — de diepte ongeveer zeven voet, terwijl in een schrijven van 1573 aan den stadhouder Hierges gezegd wordt, dat „het Suyderdiep (wesende die principaelste mondt van der Issel in der zee)'' bij gunstigen wind V/t voet diepte had doch bij Oosteüjke winden slechts 3 voet. Grootere schepen konden slechts tot vóór den Uselmond komen, en moesten daar gelicht worden. De toegang tot het concurreerende Zwarte Water was beter, daar had men bij alle winden 5 a 6 voet water ■) Hoe de toestand in Kampen bij het einde van deze periode' was, leert ons het verzoekschrift om verplaatsing van het garnizoen, «rLmê?Zetenen ^ 1578 aan de 8taten van Overijsel en den Stadhouder gericht3); waarin we o. a. lezen: „alsoo dat die borgeren der voorsz. Stadt (daer doch gantz geene negociatie noch neermghe en is) gantslick vuytgepuirt sinnen, ende geen hulp vant corpus van der Stadt genieten noch verwachten cunnen, daer die meieren verarmt, verdorven en verloopen; "die accysen horren behorkcken voortganck niet en hebben; die visscherien onverhuyrt blijven, die hantgelden als opgenoome penningen soo groot sinnen, dat men geen raet en weet die selve te betaelen; oock geenen geloove*) meer en heeft om etwas op interesse te becommen; der Stadt süverwerck tot cüppenningen in der vuyterste noot geslagen sint; veel der borgeren ende inwoonderen dach op dach armoetshalven verloopen en vertrecken." *) De opbrengst van de tol was in: 1562 — 691 Heeren Ponden 3 st. 5 n] 1563 — 653 „ „ 14 1564— 657 „ , 6 3i " 1565— 711 „ | 6 " " 1566— 652 „ | io " 7 1567— 913 „ " 7 " 3, " 1UOO 84Ö „ 4. 131 1573 — 2038 „ „ 9 2J 1575 — 1535 1576—1361 1577— 1289 1 „ 12| 10 V O rn^ri68011' m, n°- 242°' »edrntt ^ Verslagen en Med. l0oolS^\^m, bl^vV™ ^^et- ™ - ^ ZESDE HOOFDSTUK. Langzame Herleving en Pogingen tot verder Herstel. Hoewel Kampen sedert 1578_yan de Spaansche overheersching bevrijd was, verbeterde de toestand toch slechts langzaam. De oorlog, die nog jaren lang in het Oosten en Noorden van ons land gevoerd werd, maakte herstel trouwens bijna onmogelijk, geheel anders dan in Holland, waar men geen last van vijandelijke invallen had en handel, industrie, landbouw en veeteelt zich rustig konden ontwikkelen. Bovendien had Kampen in de eerste jaren nog te lijden van burgertwisten en strijd tusschen Katholieken en Hervormden x). Vooral na het verraad van Rennenberg in 1580 werd Overijsel een „bedorven gewest", dat aan de plunderingen van beide partijen overgeleverd was en waarin een voortdurende guerilla gevoerd werd 2). !) Over oneenigheden tusschen Katholieken en Hervormden vergelijke men o. a. Eeg. van Charters en Bescheiden III, no. 2553 en 2555 (in 1578), no. 2577 en 2592 (in 1579), no. 2610, 2616 en 2618 (in 1580, beeldenstorm in Kampen). Voor ontevredenheid over het stedelijk bestuur en over regeenngsverandering no. 2564 (in 1579) en 2623 (in 1580). Door deze wijziging kregen in 1580 de Hervormden het bestuur in handen. 2) Er zijn tal van klachten over plunderingen, ook door Staatsche troepen, o. a. in 1579 en 1580 (Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2600). Men vergelijke vooral de Kesolutiën der Staten-Generaal uitgegeven door N. Japikse (Rijks Geschiedkundige Publioatiën, no. 41 en 43) o. a. deel III, voorrede blz. XIII, verder blz. 28 vlg, 189 vlg. (in 1580), en deel IV (in 1584) blz. XIII vlg. Zie ook Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2744 (in 1584, toen de Staten-Generaal besloten het platteland van Overijsel te verwoesten). Vooral de resolutie van 28 November 1584 (Japikse, blz. 449) geeft een goed inzicht in den ernstigen toestand: „Sijn binnen gestaen sesse gedeputeerde der lantschap van Overijssel ende hebben gepresenteert zekere brieven van den VIII Novembris stilo antiquo, ghesubsoribeert by den gedeputeerden van Ridderschap und steden des Lants van Overijssel, verthoonende het groot ongehjck, dweloken heure provintie doet doer het verwoesten van den platten lande, de schade, die de landen daerdoer lyden, ende de inconvenienten, die daeruyt staen te verwachten, wezende den overdaet alzoo groot, dat Turcken ende heydenen noch Spaignaerden zulx nyet doen en zouden, verzueckende, tot verstereMnge van de sociëteit ende Unie, daer onder zy van de minste zijn, ende dat die van Hollant, Gelderlant, Brabant ende andere heure palen verschoonen, dat die Staten-Generael heure resolutie van verwoesten souden willen Veranderen, midts dat doer die toelatinge van tzelve verwoesten den soldaten den thoom zoo breydt is gegeven, dat men die nyet en zal weder cunnen mtreoken, begerende te weten, oft men die van Overijssel hout voer vrienden oft vyanden. 81 Tijdens Leicester was de toestand nog gevaarlijker, omdat toen ook Deventer en de schans bij Zutphen Spaansch werden. Men zat nu geheel tusschen de Spanjaarden bekneld, die ook het Oosten van Overijsel en in het Noorden Steenwijk, dat ze in 1582 bij verrassing hadden genomen, bezet hielden. De vijand kon vrij gemakkelijk trachten ook Kampen te verrassen, waarvoor men in 1589 werkelijk ernstig bevreesd was Duurzame verbetering kwam er eerst door de krijgstochten van Maurits, die in 1591 Zutphen en Deventer veroverde, in het volgende jaar Steenwijk en Koevorden, en in 1597 Twente verloste. Nu was geheel Overijsel vrij, het verkeer met Westfalen en langs den Rijn kon hervat worden, het platteland herstelde zich. De zeeweg reeds open sedert 1578, kon geregeld gebruikt worden, en zoo kreeg Kampen dus in het laatst der zestiende eeuw gelegenheid tot verder herstel. Wij zullen nagaan, hoe de economische toestand sedert 1578 veranderd is, en tevens of de stad de geboden gelegenheid werkelijk heeft aangegrepen. In de eerste jaren is het herstel wel langzaam gegaan, maar toch zijn er reeds vóór 1592 sporen van verbetering aan te wijzen. ^^ieJt IJsel ontBtond al «praflïff wWf eenig verkeer», wat o.^bhjkt uit de vergunning, die KampenTTT^SlTvinPrms Willem kreeg om een klein licent te mogen heffen van de waren, welke voorbij gevoerd werden Ook later wordt handel langs deze rivier verschillende keeren vermeld, o. a. door Hollanders-8). l)e Kamper schippers, die in Amsterdam een vaste ligplaats hadden m het Damrak, hadden evenals vroeger aandeel aan dit verkeer tusschen Holland en de Uselstreken «). Eerst na 1591 toen door de verovering van Zutphen en Deventer de IJsel i/LEeg' V^n,Ch- en Besch- IV' no- 2860' 2861' 2864 en 2868. In verband hiennee werd de stad versterkt met een bolwerk voor de Uselbrug. (Eeg. UwtlVb^nï' 2873* * 1589)- ****** de tongval de'Lw,'Jf11 °Vn Be8.°h- IH' n°- 2613- Weldra werd dit ücent, waarvan ïrWnl T% T, 41611611 ^Jereteridn« van de stad, vervangen door een ~M ,iZ rt8l,U8nr ^ T°e toUen in Kampen werden in 1592 geregeld (Keg yan Ch. en Besch. IV, no. 2950). In de tollijst worden de volgende artikelen genoemd: rogge, tarwe, mout, garst, haver, boter! wifn rS™^T' b10kking'.bier* Zout' R»nsche' Spaansche en Fransche wnn, teer, zeep, olie, vlas en hennep. 3) Reg. van Ch. en Besch. IV, no. 2780, 2872, 2909, 2945 en 2946. ) Keg. van Ch. en Besch. IV, no. 2958. 6 82 vrij werd, kon deze handel van meer beteekenis wordenx). De herleving van de scheepvaart blijkt verder uit de ordonnantiën van 1588 op de karveelschepen en hun vrachten 2), en op die van de veerschepen en veerschippers 8), terwijl de verordening op de baakmeesters en piloten in 1593 bewijst, dat ook het vaarwater nog steeds de zorg der overheid had *). Menigeen verdiende bovendien een zoet oorlogswinstje door allerlei handel met vijandelijke streken, ontduiking der licenten en leveranties aan het leger6). Van verkeer op de landen aan Oost- en Noordzee bemerken we, geheel anders dan vroeger, heel weinig in de bronnen. Gelukkig echter geven de Sonttolregisters ons het bewijs, dat ook het overzeesche verkeer weer opleefde en de Oostzeevaart hervat was 6). *) Deventer schreef b.v. in 1598 aan Kampen, dat de handel begon te herleven nu de vijand verdreven was, maar dat de Duitsohe koopheden klaagden over hooge tollen in Deventer en Kampen. Het stelt dus voor die tollen te verminderen, te meer daar Zwolle de Dnitschers trachtte te lokken door vrijdom van tollen aan te bieden (Register van Ch. en Besch. IV, no. 3166). Hiermee in verband staat waarschijnlijk de poging van Overijsel om verlaging der licenten te verkrijgen voor de goederen, die langs de landwegen en langs IJsel en Rijn naar West-Duitschland gingen. (Vgl. Bijdragen tot de Gesch. van Overijs. VIII, bla. 185—205.) 2) Reg. van Ch. en Besch. IV, no. 2836. 8) Reg. van Ch. en Besch. IV, no. 2838. *) Reg. van Ch. en Besch. IV, ho. 2990. «) Zie o. a. Reg. van Ch. en Besch. IV, no. 2876, 2909, 2711, 2969 en 3016. «) Het aantal Kamper schepen in de verschillende jaren van deze periode is: 1579— 3 1595— 12 1611— 2 1580— 18 1596— 15 1612— 4 1681 — 30 1597 — 36 1613— 0 1582 — 34 1598 — 18 1614 — 0 1683 — 46 1599— 23 1615— 0 1584 — 46 1600— 11 1616 — 0 1585 — 42 1601 — 28 1617 — 0 1586 — 48 1602— 6 1618— 0 1587 — 26 1603 — 12 1619 — 2 1588— 30 1604— 7 1620— 0 1589 — 22 1605 — 2 1621 — 2 1590 — 18 1606 — 6 1622 — 6 1591 — 14 1607 — 1 1623 — 0 1592 — 6 1608 — 16 1624 — 0 1593 — 12 1609 — 12 1625 — 0 1594— 2 1610— 3 . 1626— 6 Kampen komt na 1626 op de lijsten niet meer voor. 83 In 1586 voeren er zelfs 48 Kamper schepen door de Sont, een getal dat voor 1568 in vele jaren niet bereikt werd. Blijkens de opgaven in de Sonttolregisters zijn het echter haast altijd schepen van minder dan 100 last, dus betrekkelijk kleine vaartuigen. Merkwaardig is de vlugge opkünnning na 1578, terwijl tegen verwachting de cijfers niet stijgen, als de toestanden in Overijsel verbeteren. Na 1586 is er achteruitgang en in 1594 ligt de vaart bijna stil. WaarscMjnlijk staat deze achteruitgang in verband met den treurigen toestand van het vaarwater voor Kampen. We zullen later zien, dat de IJsel juist in de bedoelde jaren vrijwel onbevaarbaar was. ""Hoewel de scheepvaart zich na 1578 eenigszins herstelde, was het aandeel van Kampen in den Oostzeehandel nog niet belangrijk genoeg om als vroeger de Hanzedagen te bezoeken. De bijeenkomsten in 1580, 1584 en 1591 werden dan ook niet bezocht, en zelfs moest Kampen in 1591 de aanmaning tot betaling van 1600 thaler achterstallige contributie beantwoorden met een verklaring van onvermogen 1). Zoodra de omstreken der stad veiliger werden, verbeterde ook de toestand der boerenbevolking in en om Kampen2). In 1589 somt men dan ook allerlei voortbrengselen van landbouw en veeteelt op in een ordonnantie, waarin voorkoop voor 10 uur 's morgens verboden wordt, en waaruit blijkt dat deze artikelen in Kampen verhandeld werden. Van hoeveel beteekenis de veiligheid was voor de belangrijke vetweiderij leeren ons de maatregelen, die men nam tot bescherming van de landen in Mastenbroek8). Ook nijverheid vinden we weer vermeld. In 1586 maakten Burgemeestereh, Schepenen en Eaad van Kampen met de Gezworen *) Eeg. van Ch. en Besch. III, no. 2609 en no. 2742. Eeg. van Ch en Besoh. IV, 2929 en 2936. 2) Roof van vee en rantsoeneering der meiers op de eilanden kwam nog in 1680 voor. (Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2661). i'iu Reg' Van ^ 611 Be8ch' IV' no- 2755 en 296°- Uit de Stads gedrukte plakkaten bhjkt dat in 1592 de volgende „Kamper jaermarckten" bestondenLeermarckten: Die eene op den Maendach voer Midtvaaten. Die andere op den aohtbinden dach Juny. Die dorde op den sessentwintiohsten dach Augusti. Die vyerde op den vijefften dach Novembris. Peerde: ende Vehemarekten: Die eene op Maendach voer Palme. Die ander op Matheus avent, wesende den twintichsten dach Sèptembris. Blyvende die dree andere Ossen marckten op die dree yerste Maendagen nae Michaehs. Ider dach voergenoempt nae den olden styell van schryven. 84 Gemeente een verordening op het Schrooyers- en Droogscheerdersgild J), in 1590 ontving het Sint-Mcolaas- of Kremergilde een gilderol van het stadsbestuur2), en eveneens het Sint-Lucas of Schildersgilde3). In 1589 verkreeg een uitgeweken wever uit Deventer kosteloos hetr burgerrecht *). Behalve deze kwamen meerdere uitgewekenen in Kampen, o. a. uit Deventer 5), Vollenhove, Meppel en andere plaatsen van Drente6). In de laatste jaren van de zestiende eeuw is er een duidelijke verbetering van den economischen toestand te bespeuren, terwijl tevens geconstateerd kan worden, dat het stadsbestuur krachtige pogingen doet om de welvaart te bevorderen. De financiën worden geregeld: men maakt een ordonnantie voor de Caemeners en Bentmeysters 7), een verordening voor de invordering van een belasting op huizen en gronden8) en voor het sehoorsteengeld9). De tollen en accijnsen worden geregeld M), reispenningen vastgesteld u), een verordening gemaakt voor de bank van leening 12), de opbrengst en het beheer der geesteüjke goederen geregeld 13) en in verband daarmee de verzorging van armen en weezen 14). Tevens regelde men het onderwijs u). x) Eeg. van Ch. en Besch. IV, no. 2771. 2) Eeg. van Ch. en Besch. IV, no. 2900. 8) Reg. van Ch. en Besch. IV, no. 2901. 4) Eaadsresolutie 26 Sept. 1589 (fol. 2). „Op de supplioatie van Henrick Gerritsz vutgewekene burger der Stadt Deventer, an de E. Eaeth deser Stadt Campen gepresenteert es den Suppliant geaccordeert den tyt van twee jaeren omme alhier burgersgewyse te moegen Bitten, ende metten Gildemeesteren van de Weuers, veraccordeert wesende, zijn ampt te moegen exerceren. Actum den 25. Septembris a° 1598. 6) Reg. van Ch. en Besch. IV, no. 2863. 6) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2651. 7) Reg. van Ch. en Besch. IV, no. 2955. 8) Reg. van Ch. en Besch. III, no. 2651. 9) Reg. van Ch. en Besch. IV, no. 3318. u) Reg. van Ch. en Besoh. IV, no. 2950, 3000, 3059 en 3323. u) Reg. van Ch. en Besch. IV, no. 2959. 12) Reg. van Ch. en Besch. IV, no. 2980 (hooge boete). u) Reg. van Ch. en Besch. IV, no. 2965. ") Reg. van Ch. en Besoh. IV, no. 2956, 2957, 3161 en 3174. M) Reg. van Ch. en Besch. IV, no. 2824 en 3299. Vgl. ook de volgende post in de rekeningen van 1595: „Item den le Martij sinnen die E. Johan Witten, Mr. Abel Hilbrants, ende Eeiner Gansneb gênant Tengnegel, mit een Secretaris ende Diener gewest in de Sohole, ende hebben den Reotoer ende Schoelmeister die nije beraempde ordinantie van de Sohole voergeholden. Costet an pensien iiij H.P. iiij st. 85 Voor het herstel van handel en industrie werden een reeks belangrijke besluiten genomen, die getuigen dat de overheid een vaste en welbewuste politiek volgde. Vooral drie krachtige pogingen tot verbetering, die weer in onderling verband staan, zijn hierbij te onderscheiden, n.1. de vestiging van de nieuwe draperie, de onderhandelingen met de Merchant Adventurers, en het graven i van een nieuw vaarwater na^r de Zuiderzee. Deze pogingen zullen we thans achtereenvolgens bespreken. In verband met de komst van Zuid-Nederlanders staat waarschijnlijk ook de verhooging van het tractement van den Franschen schoolmeester Courcelles in 1595 (Bijdragen tot de Gesoh. van Overijs. XIII, blz. 228) en het beroepen van den predikant Jean Lamotte, geboren te Yperen in 1596.rDeze ontving eeü extra vergoeding voor het houden van „Franchoise predikatiën." (Bijdragen tot de Gesoh. van Overijssel XIV, 193). A. De Nye Draperie. De overheid trachtte al spoedig na 1580 nijvere vreemdelingen naar Kampen te lokken en ging daarbij stelselmatig te werk. Wij hebben er reeds op gewezen, dat verachülende uitgewekenen een nieuw thuis in Kampen gezocht hebben, en om dezen toeloop te bevorderen, namen Burgemeesteren, Schepenen, Raad en Gezworen Gemeente in 1592 het besluit om het burgerrecht tot Mei 1594 kosteloos te verleenen, terwijl men lid van een gilde kon worden tegen een derde van den gewonen inleg*). Zelfs besloot men: „dat die gene, soe by den Viandt geweest ofte gedient hebben ende wederom sich an dese Sydt, ende binnen deser Stadt toe begeuen, sullen subx by supplicatie anden E. Raeth versoecken ende daerop by Hoer E. geadmitteert moegen wordden, mytz doende eedt van getrouwicheyt, mit abiuratie vanden Ooninck !) Raadsresolutien.fol. 16. „A° 1592 den 5eDecembris hebben Burgemeesteren Schepenen, Raeth, ende Gesworen Gemeente, belieft dat alle die gene (: van wat natie die oook syn:) die van nu voort an, tusschen dese tyt, ende Maij inden Jaere Vier ende tnegentich, sioh binnen dese Stadt Campen mitter woone begeren toe begeuen, ende neder toe setten, omme hoere hantwerck, neringe, ende hanteringe alhier toe opereren, ende toe bedienen sullen die burgerschap, ende alle burger vrijheyt, toe water ende toe lande, soe wel buyten als binnen derseluer Stadtz Jurisdictie genijeten, gelyok andere burgeren nu ter tyt doen ende genijeten, sonder eenige penningen daer voer toe betaelen mitz dat sie den E. Raeth geboerüjcke schijn hoeres hercompsts, handels, ende wandels, voer ierst verthoonen, ende daer op by Hoer E. tot burgers angenomen sullen syn, ende dat sy sich alhier als guede ende getrouwe ehrlievende burgeren holden ende dragen werden." „Dat alle die ghene, die eenige gilden begeren toe winnen, sullen van nu voort an tot Maij a° 94 voersz. myt den derden penninck volstaen moegen,, van tgene in den gildebreeven, respective daerop gestelt is, te weten ij g.g. voer tgilde, ende ij g.g. voer den Armen, daer van die gildemeysteren den ontfanck hebben, ende alle Jaere an den gedeputierden des E. Eaeths, rekenschap doen sullen." In de marge staat hierbij aangeteekend: „Opten 21 Pebruarya» 1595 is dese resolutie by den E. Raeth ende Gesworen Gemeente gecontinueert voor den loopenden Jaer 95." 87 van Spaignen, ende van de Spaignaerden" x). In verband hiermee werd in 1593 een eed vastgesteld voor de „nye burgeren" *). Het is niet te verwonderen, dat* men bij deze pogingen om kooplui en werkkrachten naar Kampen te lokken het oog richtte op Leiden, toen een belangrijke textielstad, die na het beleg spoedig tot nieuwen bloei was gekomen. Vlaamsche drapeniers, oorspronkelijk naar Engeland gevlucht, waren nogmaals de zee overgestoken en hadden zich reeds in 1577 in Leiden gevestigd 8). Weldra kwamen er uit het Zuiden zooveel werkkrachten, dat in 1581 ruim 26 % van de volwassen mannen van buiten Leiden afkomstig, uit de Zuidelijke Nederlanden waren 4). Verschillende steden hebben getracht een deel van de Leidsche industrie tot zich te trekken, o. a. Gouda, Delft, Haarlem en Praneker6). Kampen heeft eveneens zulke pogingen gedaan en ten deele met goed gevolg. Reeds in 1593 schijnt men contact met Leidenaars gezocht te hebben, althans in een verzoekschrift van Jacob de Lopere — wiens volmolen verbrand was — aan „burgemeesteren ende gerechte der stede van Leyden", lezen we dat „die voors. de Lopere om tot Campen te staen oft elders airede wert versocht ende dat hy liever dese stede dienen sonde, clanten hebbende, (dan) elders soude gaen staen" "). In het volgende jaar hervatte Kampen de pogingen en met succes. Den llen October 1594 hadden Burgemeesteren, Schepenen en Raad communicatie met Mcolaes Fossaert, Johan van Hove, beide „meysters van draperie", en Joorijs Jacobsz, „meyster van Verwerije" 7); den volgenden dag werden de voorstellen nader *) Resolutie van 21 Febr. 1593 (fol. 20). 2) Overijs. Stadregten I, blz. 248. 3) N. W. Posthumus, Bronnen tot de Geschiedenis van de Leidsche Textielnijverheid, III, no. 4 § 5, no. 5 § 3 en no. 279. *) Posthumus III, inleiding, blz. VIII. Vlg. no. 282, 286, 289 en 292. 8) Posthumus III, no. 34, 186, 187, 188, 200, 201, 232. De „drapiers en ambaohtshryden" schenen gaarne bereid van woonplaats te verwisselen. Leiden schrijft o. a. in 1590 dat het zeer moeilijk is zé in de. stad te houden, en klaagt „hoe leechlick nu dezelve tot het wechlopen ende vertrecken zijn genoegen leert de daegelioxe ervarenheyt, want geswegen dat zy alle daegen mit meenichten vertrecken, nu naer Vlaenderen, dan naer Engelant, nu naer Schotlandt, dan naer Pomeren, nu op Staeden ende dan elders." 6) Posthumus III, no. 309. 7) Vgl. de op het archief te Kampen aanwezige Verzamelde Stukken I, 650 vlg., en Gildeboek van het Drapeniersgilde, blz. 1 vlg. 88 besproken met de Gezworen. Gemeente1), en den 13m October stelde men het accoord vast2). De voornaamste bepalingen biervan zijn: 1. Fossaert zal zich met zijn gezin tegen Mei 1595 in Kampen vestigen en er de „draperie van allerley sorten van wullen laeckenen" gedurende tien jaren uitoefenen. De stad zal hem daarvoor 1200 carolus guldens renteloos voorschieten, die hij of zijn erfgenamen na de tien jaren moeten terug betalen. 2. De stad zal Fossaert bij zijn aankomst het burgerrecht verleenen. Hij zal „bevryet blyven van belegginge der soldaten, van schattinge ende van leeninge." 3. Hij zal zelf een woning koopen of huren, maar de stad zal hem een billijke huishuur vergoeden. Voor de woningen van zijn arbeiders („to tien offte twintich familien toe") zal de stad zorgen, de eerste vier jaren zullen ze geen huur behoeven te betalen, daarna „een redelicken penninck." Een iets beter huis zal men op dezelfde voorwaarden voor den „bereyder" beschikbaar stellen. 4. De drapenier mag eenige — hoogstens zes — weeskinderen, „knechtkens ende maegtskens" uitkiezen, „den hy alles, dat tot die draperie hoort, sal leeren ende toe wercke stellen geduyrende den tijt van vijff jaeren, gevende elck van hoer des jaers vijer ellen lakens tot cledinge" s). 5. De stad zal voor een volmolen en minstens twee lakenramen zorgen. De lakens zullen „opgemaeckt ende opgedroecht worden in manieren als die Leidensche laeckenen." 6. De drapenier zal het goed in zijn huis mogen bereiden. 7. Kampen zal van alles evenveel profijt trekken als nu Leiden. 8. Als Vlaanderen mocht gereduceerd worden en Fossaert naar x) Raadsresolutie van 12 Oct. 1594 (Resolutien 1587—1612, fol. 31). Met Johan van Hove wordt niet verder onderhandeld, omdat hij geen „meyster van draperie van wullen laeckenen is." *) Gedrukt bij Posthumus III, no. 314. Uit de vergelijking van wat Fossaert vroeg, en wat hem bij accoord werd toegestaan, blijkt dat Kampen afgedongen heeft. Hij vroeg o. a. een woning van stadswege, doch kreeg slechts vergoeding voor huishuur. , s) Het gebruik van zulke jonge en goedkoope arbeidskrachten kwam ook in Leiden zeer veel voor. (Posthumus III, inleiding blz. XI). 89 zijn vaderland *) begeert terug te gaan, zal bij slechts vijf jaren in Kampen behoeven te blij ven, mits het voorschot teruggegeven wordt 9. Indien Fossaert^binnen de bedoelde tien jaren mocht komen te overlijden en de weduwe het bedrijf niet wenscht voort te zetten, moet het voorschot terugbetaald worden. In het contract met Jorijs Jacobsz staat eveneens, dat deze met Mei 1595 zich in Kampen zal vestigen „mitter verwerije" burgerschap zal genieten, vrij zal zijn van inlegering van soldaten! schatting en leening, en verder dat hij 300 car. g. als voorschot zal ontvangen, terug te betalen na vijf jaren. Hij moet int stalen deser Stadts lakenen sich regulieren naer 't stalen der stadt Haerlem." Kampen schijnt reeds in verbinding gestaan te hebben met een anderen verver, want in het accoord vinden we als laatste punt vermeld: „Ende alsoe die E. raedt voers. hiertho bevorens eenige woorden gehadt hefft mit eenen Johan Henrickss., verwer, indien dan dieselue Johan Henrickss. quaeme sich alhier neder te setten ende te verwen soe sal die voerben. Joeres Jacobs, an desen accorde nyet geholden wesen. Edoch soeverre bevonden worde, dat Johan Henrickss. voers. den drapeniers alhier mit het verwen soe van de wulle als van de laeckenen nyet bequeemelick en konde geneven, soe hefft Joeris Jacobss. voers. belooft, dat hy, van den hi. raedt deser stadt angesocht sijnde, die verwerie alhier sal stellen ende laten bedienen durch hemselven ofte durch ymants anders van den synen, alsoe dat die drapeniers sich mit redenen nyet en sollen hebben toe beclagen, mits dat men den voers. Johan Henrickss. als dan sall vertoeven." Kampen was van plan de opkomst van de „nye draperie" met alle kracht te bevorderen en gebruikte daarbij Nicolaes fossaert als tusschenpersoon, zooals uit een overeenkomst van ió October 1594 bhjkt, waarin o. a. de clausule voorkomt: „lek Nicolaes Fossaert, bekenne by desen .... dat daerbeneffens bevorwardt is ende dat ick belooft hebbe ende belove by desen /anl~Nr>lae8 F08.aert Wa8 afkom8tiS ™t Belle in Vlaanderen, en had met andere drapeniers m 1585 het verzoek gedaan om hun bedrijf naar Leiden eedengvL lT reng6^ IIL no' 289>' De keur betreffende het III n„ W , Zd6 t6 BeUe g^edde, is van 1686. (Posthumus «n w i. * l WM ^.^P6116 van Belsche lakens te Leiden in verval, rndert ï^p&'XS^ ^ ^ ~ ^ »™ « 90 mijn uterste vlijt an toe wenden, dat noch een, twee offte dree guede meysters van soedane draperie beweecht moegen worden Bieb neffens my binnen Campen mitter woone te begeven ende die draperie aldaer toe exerceeren" *). Fossaert heeft woord gehouden, want werkelijk hebben zich nog verschillende drapeniers naar Kampen begeven en althans voor een deel op zijn instigatie 2). Den 30en December 1594 waren verschillende drapeniers in Kampen om met de magistraat over een eventueele vestiging te spreken, en met acht van hen werden contracten gesloten. Deze contracten zijn in hoofdzaak gelijk aan die van Fossaert, alleen de voorschotten en enkele onderdeelen verschillen. Guilliame Eebaut zal 1200 car. guldens ontvangen op dezelfde voorwaarden als Fossaert en drie „weesemaechtkens" mogen uitkiezen. Zijn vergoeding voor woninghuur wordt bepaald op „ses pondt groot Vleems", terwijl zijn werklui, tot zes familiën toe, vier jaar kosteloos zullen wonen8). Pieter Berthen Matheus soen en Michiel Herman Adriaanss. zullen ieder 600 car. g. ontvangen. Hun vergoeding voor huur wordt op „ses ponden groot vlaems" gesteld, en hun arbeidsvolk, voor ieder „tot twee familiën toe", zal vier jaar kosteloos mogen i) Verzameling van Stukken I, blz. 654. Copie in bet Gildeboek van het Drapeniersgilde, blz. 12. a) Dit blijkt duidelijk uit het onderzoek in Januari 1595 te Leiden ingesteld, toen de overheid daar hoorde, dat verschillende drapeniers naar Kampen wilden verhuizen (Posthumus III, no. 318). Lyon de Nobele verklaarde o. a. „by hantastinge, hem by Niolaes Fossaert gedaan, aengenomen te hebben tot Campen te treoken." Typeerend is vooral het volgende uit zijn getuigenis: „Seyt voorts, dat hy, getuge, tot Campen sijnde, van denselven Fossaert verstaen te hebben, gaende denselven wandelende over de camer, dat hy mit siin ander geselschap gegeten hadde, dat denselven seyde: „is 't niet een groote saecke, dat alhier tot Campen gepresenteert wert! ende ter contrarie moet men tot Leyden naer een plaetse om een raem te stellen geit geven, ende waer snit ghyluyden sulcke presentaoie van eenige steden vinden V ende in somma naer syne, getuyghes, bedunoken es deselve. Niclaes Fossaert beleyder van alle de zaecke ende heeft hy, getuyge, oock mede gesien, dat denselven by de magistraet seer gecarasseert wert." _ Blijkens de verklaring van Jacob van Este heeft Fossaert hem in aanraking gebracht met een Kamper burgemeester, die Leiden bezocht. Als voornaamste reden voor hun vertrek geven getuigen op de hooge huishuren en de duurte van de levensmiddelen in Leiden. (Vergelijk over dergelijke klachten ook Posthumus III, no. 342, noot 1). „„•,.. 8) Verzameling van Stukken I, blz. 655—657. Copie in het Gddeboek, blz. 15—18. Vgl. Posthumus III, blz. 550, noot 1. 91 wonen. Van weeskinderen voor de draperie wordt in deze beide contracten niet gesproken 1). Ten slotte sluit men nog een accoord met Eoelant de Hane, Jacob Vonester, Michiel de Beuff, Lion de Nobel en Matheus Bellechiere, die ieder 150 car. g. zullen ontvangen, en voor huishuur elk „vier ponden groote Vlaems." In dit contract wordt eveneens niet over weeskinderen gesproken, en bovendien niet over kosteloos wonen van het werkvolk8). De stad begon dus minder scheutig te worden en daardoor kostte het sluiten van de laatste overeenkomst nogal wat moeite. De drapeniers vroegen hooger voorschot, terwijl van stadswege eerst slechts 100 car. g. geboden werd. De vier drapeniers met wie reeds een contract gesloten was, n.1. Fossaert, Rebaut, Berthen en Michiel Hermans traden toen op als bemiddelaars en lieten ieder 75 car. g. van hun voorschot vallen, waardoor dat der anderen op 150 car. g. gebracht kon worden s). Deze vonden de voorwaarden blijkbaar toch niet erg verlokkend, want slechts twee van hen, Jacob Vonester en Michiel de Beuff, hebben zich in Kampen gevestigd 4). l) Verz. Tan Stukken I, blz. 658—659 (copie in het Gildeboek, blz. 20—22), en blz. 660—662 (Güdeboek, blz. 24—26). Vgl. Posthumus III, blz. 560, noot ï. a) Verz. van Stukken I, blz. 663—664. Copie in het Gildeboek, blz. 30—32. VgL Posthumus III, blz. 560, noot 1. 8) Gildeboek, blz. 28. Vergelijk Posthumus III, blz. 550, noot 1. (3«) In deze bereidverklaring der bedoelde vier drapeniers wordt gesproken van „den anderen ses meysteren van draperie", terwijl in het accoord met Eoelant de Hane c.s. slechts vijf worden genoemd. De zesde is waarschijnlijk Jacob van EBte, die in zijn getuigenis voor de Leidsche overheid over deze kwestie spreekt en zegt, dat ,,'t contract in vougen voors. aengegaen was." Eoelant de Hane verklaart in zjjn getuigenis „up 't raethuys gegaen te syn met Mahieu Belchier, Leon de Nobel, Michiel de Beuff en Jacob van Este." Denkelijk heeft Fossaert in zijn ijver om drapeniers naar Kampen te lokken, den financieelen steun wel wat mooi voorgesteld, terwijl de lateren jaloersch op de eersten waren, die betere voorwaarden hadden bedongen. (Vgl. Posthumus III, blz. 556 en 558). Fossaert, Rebaut, Berthen en Herman hebben toch, blijkens de stedelijke rekeningen, hun volle voorschotten van resp. 1200, 1200, 600 en 600 car. g. gekregen, waarschijnlijk omdat van de bedoelde zes drapeniers slechts twee kwamen en dus hun aanbod van zelf verviel. 4) Bellechiere berichtte 30 April 1595, dat hij wegens ziekte van zn'n vrouw niet kon komen. (Verzameling van Stukken VI, blz. 780). De Nobele verklaarde bij het Leidsche verhoor, dat hij niet van plan was naar Kampen te gaan (Posthumus III, blz. 557) en de Hane, braaf echtgenoot, dat hij zich wenschte te voegen naar den wil van zijn vrouw, die geen lust had naar Kampen te verhuizen. („Seyt voorts, dat syn huysvrou niet yan meeninge es derwaerts mitter woon te gaen, gelijck hy, getuge, mede in dien gevalle niet van meeninge en es"). Enkele dagen later, den tweeden Januari 1595, vergaderden „Burgemeysteren, Scepenen, Eaedt ende Gesworen Gemeente" van Kampen en werd mededeeling gedaan van de contracten, die met de drapeniers gesloten waren. De Gezworen Gemeente keurde alles goed, „wes die E. Eaedt in der saken gedaen, gehandelt ende geaccordeert hadde, mitz dat men tot die penningen raed vonde, buyten belastinge der gemener burgerie" 1). De magistraat trachtte hierop nog meer drapeniers en werklui in de stad te krijgen, wat ook gelukte. Den 10en Maart 1595 sloot Kampen een accoord met Anthoine Le Queux en Peter Pawelaer, die dezelfde voorwaarden verwierven als Eoelant de Hane en „medegesellen" 2). Den 24en Juli 1595 trof men een overeenkomst met Jacob Sanders, wien 100 car. g. werden toegestaan8), en den 9en Augustus daaraanvolgende werd een contract gesloten met Hans Philips van Antwerpen, een „bereyder", die den vorigen dag van het Cathrinen Gasthuys een huis op den Vloeddijk gekocht had voor „duysent golden gulden, yder gulden van acht ende twintich stuvers" 4). Volgens het accoord met Mcolaes Fossaert moest de stad den „bereyder" een huis verschaffen, waarvan hij de eerste vier jaren geen huur behoefde te betalen en daarna een „redelicken penninck." Daar hij nu zelf een huis had gekocht, gaf men hem gedurende vier jaren 25 golden guldens als vergoeding van huishuur5). Ongeveer een maand later, den 3en September 1595, werd het burgerrecht kosteloos verleend aan Eoghier du Foreest en zijn drie zonen Arnolt, Johan en x) Raadsresolutien, fol. 31. (Resolutie van 2 Jan. 1595). In deze resolutie wordt ook nog gesproken van onderhandelingen over oprichting van een groote brouwerij in Kampen. „Desgelijcx verhaelt, wes die E. Raedt mit Johan van den Grave gehandelt ende geaccordeert hadde tot opstellinge yan een groote nyeuwe Brouwerie binnen deser Stadt, die voer dese tijt nijet ganckbaer is gewest." Ook deze overeenkomst werd door de Gezworen Gemeente goedgekeurd. 2) Gildeboek, fol. 36. Den 19™ April 1596 bekent Jacob Verhaegen, „dat hij die hondert dalers (by Peter Paweler ontfangen) overgenomen hefft ende in zijn plaetse getreden is, op alsulcke vorwarden als mit Peter Paweler, Rolandt de Haene, ende haer consorten, ingegaen sinnen" (eveneens Gildeboek fol. 36). Vgl. Posthumus III, blz. 550, noot. 1 Deze verandering blijkt ook uit de betaling der huishuren aan de drapeniers. s) Güdeboek, fol 41. *) Verzameling van Stukken I, blz. 686—688. Copie in het Gildeboek, fol. 42—43. s) Verzameling van Stukken I, fol. 43. 93 Andries x). Men zond zelfs agenten naar Luik om ook vandaar drapeniers te krijgen 2). Uit Engeland kwamen eveneens nieuwe burgers, wien men de verhuizing zoo gemakkelijk mogelijk maakte 3). In verband met de mstelling van de „nye draperie" hechtte het stedelijk bestuur hooge waarde aan de overkomst van den groothandelaar Peter van Offenberch uit Haarlem en spaarde geen moeite en kosten om hem te bewegen in Kampen te gaan wonen 4). Overheidspersonen trachtten hem over te halen naar *) Gildeboek, fol. 45. Bij dit besluit staat aangeteekend: „Gelijck wij oick gemeent sinnen, anderen gueden eerheken personen van gueden leven ende religie wesende, ende die sich ingelijcx alhier begeren neder te setten, mit die gemeene Burgerschap der voorsz. Stadt Campen toe vereeren." Bovendien schijnen du Foreest e. a. nog vergoeding gekregen te hebben voor de onkosten der verhuizing. Er komt althans in de opgave der uitgaven voor de draperie de post voor: „Alsoe by den Cameners betaelt waeren 140 Car. g. op des Provoesthuys, sinnen deselve Rogier Forest, ende anderen voor hoer opbreken ende oncosten to guede gedaen." In de rekeningen vinden we dergelijke uitgaven, b.v. in 1596: „Item Adriaen Blanckert saijetweroker betaalt voor syn opbreken ende vracht xij Ca. gl." en „Item GuiUiam de Hehau saijetweroker ingelijcx xij Ca. gl." 2) Büjkens een post in bovengenoemde opgave: „Vuyt bevel des E. Raedts geloont twee mans die nae tlandt van Luyck reysen solden, om noch meer Drapenier herwerts te brengen . . ... xij c.g. 3) Rekeningen 1596: Item uth bevel des E. Raedts an een Engelsman van Camtelberch die in Burgemeister Vene huijs woont, voor syn opbreken ende schipvraohten xxxvj Carols gl. Item noch betaelt uth bevel des Raedts aen Noel de Thorij, engelsman voor syn opbreken ende schipvraohten xxxvj Carols gl. *) Verzamelingen van Stukken I, blz. 681—685. Copie in Gildeboek, fol. 37—39. Uit den aanhef van het accoord blijkt duidelijk, hoeveel gewicht men aan Offenberchs komst hechtte, juist wegens de draperie. „Alsoe die Heren Burgemeysteren Schepenen ende Raeth deser Stadt Campen, vth report ende bericht van verscheydene guede persoonen verstaen hebben, die groote traffique ende coophandelinghen, soe die E. Peter van Offenberch, in diversohe Coninckryoken ende Landen tot noch toe exerceert, ende dat die Negociatie ende Draperie, onlanx alhier binnen deser Stadt Campen angeuanghen ende opgestelt, grootehek geuordert, ende beuestiget solde wordden, soe wanneer hy zich alhier mitter woone begeue ende nedersettede, ende soedane traffiquen ende coophandelingen continueerde, hebben hoer E. op angeuen ende anholden van den genen, soe die negociatie, ende draperie hanttieren, durch hoerer E. gedeputierden, mede Raetsfrunden, verscheydene communicatiën mit gedachten Peter van Offenberch, desfals doen holden, ende lesthek tot beuorderinghe, ende beuestinge derseluer Negotiatie ende Draperie, mit gemelten Offenberch in deser navolgende gestalt, ende vorwerden veraccordiert ende ouerkomen." 94 Kampen te komen, men betaalde zijn booge hotelrekening, zond hem een steur en vereerde hem zalm1). Eindelijk kwam den 27en Juni 1595 het contract tot stand, waarbij bepaald werd: 1. Offenberch en zijn vrouw Maria van Loe zullen in 1596 in Kampen komen wonen en daar „hoere traffycken ende coophandelingen den tijt van thien jaeren" uitoefenen, zooals ze dat tot nog toe in Haarlem gedaan hebben. 2. Kampen zal voor Offenberch koopen een huis en hof bij de Broederpoort, tevens een hof oostwaarts daarvan en een mate land buiten die poort. Offenberch krijgt dit alles in erfelijk bezit, maar moet in ruil daarvoor 1500 car. g. geven. 3. Hij mag bovendien gedurende 10 jaar kosteloos gebruiken „den Isselcamp op den oort, mit Cuyckx weert", of zal evenveel huur van stadswege ontvangen als die landen opbrengen, of zal andere landerijen krijgen van ongeveer dezelfde waarde. 4. Offenberch, zijn vrouw en kinderen ontvangen „die vrye burgerschap." 5. De stad zal de verhuizing en andere onkosten betalen. 6. Mocht Offenberch eenig land van Kampen willen koopen of huren, dan zal de magistraat hem „daaxinne voer anderen prefereren." 7. Sterft hij voor afloop der tien jaren, „dat Godt verhuede," dan zal het contract gelden voor zijn vrouw en kinderen. 8. Hij zal „nyet geholden wordden in persoone to waecken, daerbeneffens sal hy bevryet blyvén van belegginghe der Soldaten, ende seruicen voer denselven." Nog denzelfden dag, 27 Juni 1595, trokken afgevaardigden *) Bekeningen 1595: Item die E. Engbert Claesz, Wulff Henricksz, Mr. Abel Hilbrants, ende Reiner Gansneb gênant Tengnagel, hebben verscheyden reysen gewest by Peter van Offenberch, ende mit hem gehandelt om alhier mit syn familie te komen resideren. Costet x H.P Uitgaven voor de Draperie. (Resolutien, fol. 70). Item betaelt Dirok Henricksz, die oosten van Peter van Offenberch tot synen huyse gedaen ../... 88 Car. g., 13 st. Item alsoe die E. Raedt den vorsz. Offenberch vereert hadde mit een Stoer, ende deselve to Amsterdam verongeluckede, hebben hoer E. hem een ander Stoer in de plaetse gesonden. Costeden dese beyde ingecofte Stoeren mit die vracht 18 Car. g., 16 st. Noch hem vereert mit een kumeken gesolten Salms, ende mit een gedroochde Salm, costen tsamen 12 Car. g., 5 st. 95 naar Amsterdam om het huis van Rutgher Hudde te koopen 1), en den 8en Juli kwam de koop definitief tot stand8). De stad kocht alles te zamen voor „een ende dertichste halff hondert golt gulden"; de koop ging in Mei 1596. In verband met de komst van Peter van Offenberch staat de vestiging van Jacques Bulteel, „verwer van Scheerlaeckenen ende Greynen" in Kampen. Reeds in September 1595 was hij in Kampen, waarschijnlijk om eens poolshoogte te nemen en voorloopige besprekingen te houden. De stad betaalde toen zijn verteringskosten 8). In Januari van het volgende jaar werd over het definitieve contract gesproken, dat den 23611 Januari vooral door bemiddeling van Offenberch tot stand kwam4). Bij dit accoord met Jacques Bulteel en zijn huisvrouw Clara de Colenaer werd bepaald: 1. Dat zij zich zullen „met hoere familiën, tegens Paesschen naestkomende binnen deser Stadt Campen mitter woone begeuen, ende nedersetten, ende die verwerie van Scheerlakenen ende van Greinen, als oick van Carmosinen ende andere coloeren, alhier opholden, ende den tijt van thien -jaren naestkomende behoerlicken exerceren, in alsulcke gestalt, als hij die tot noch toe, binnen der Stadt van Amstelredam geexerceert hefft. Mit der versekeringe, dat by hem selffs, noch oick durch syn behulp, ende wydere anwysinge van de Kunste, binnen Amstelredam, noch elders woer (: geduyrende den tijt van die thien jaren voersz.:) ghiene Scheerlakenen noch Greinen, geverwet sullen worden. 2. Zij ontvangen van de stad voor tien jaren een huis op den „Vloetdijck, met den hamen hoff." In den tuin zal van stadswege x) Gildeboek, fol. 39. In de rekeningen van 1595 komt de volgende post voor: „Item den 27 Junij sinnen die E. Jaeob Vene ende Roloff Lambertsz mit eenen diener gevaren op Amsterdam, ende hebben tot deser Stadtz behoeff, van Eotgher Hudde gecofft, syn huysinghen, hoff ende mathe, alhier gelegen, heft gecost ...... xlviij H. P., ix st. 8) Copie in het Gildeboek, fol» 39—40. s) Onkosten draperie in Eesolutien, fol. 70. „Noch betaelt Dirck Henricksz die oosten van Jaques bulteel, verwer." Den 4 Septembris A° 95, 9 Car. g., 7 st. 4) Onkosten draperie: „Noch den 20 Januarij A° 96 als mit bulteel offgehandelt wordde, by eenigen vth 'den E. Eaedt, Offenberch ende anderen by Dirck Henricksz verteert 11 Car. g., 17 J st. Het accoord is te vinden in Verzameling van Stukken II, blz. 1—2, een copie in het Gildeboek, fol. 46—47. De familie Bulteel (of Bult eau) woonde blijkens het contract in Amsterdam, maar was afkomstig uit Doornik. (Vgl. van Doorninck, Geslachtkundige Aanteekeningen, blz. 479, uitgave V. O. R. G. 96 een „verweriehuys" gebouwd worden. Verder zal een koopprijs bepaald worden, waarvoor zij, of de erven, na afloop der tien jaren het huis kunnen overnemen. 3. Zij bedongen het recht uit Kampen vóór afloop der tien jaren te mogen vertrekken, als de scheepvaart op Holland door den vijand gestremd mocht worden, of als Offenberch voor dien tijd mocht komen te overlijden. 4. Zij zouden 600 car. g. voor hun „opbrecken ende voer alle andere oncosten" ontvangen *). In den zomer van 1596 verkregen nog de „trypiers" Johan de Latre en Joseph de Swerte het burgerrecht kosteloos, en enkele dagen later eveneens Pieronne le Court (weduwe van Jacques le Moer) en haar dochter Marie le Moer 2). Tevens verklaren Burgemeysteren, Schepenen ende Eaedt van Campen bij die gelegenheid „dat wy nog geneycht ende bereyt sinnen, allen anderen Drapeniere van Lakenen ende Bayen, Trypiers, Drapiers van smallekens, ende van allen sorten van Sayen, ende allen anderen, van dese ende dergelycke hanttieringhen ende neeringhen, die sich binnen der voorsz. Stadt, mitter woone begeren to begeuen, ende neder te setten, om haer hantwerck, neringe, ende hanttieringhe aldaer toe operieren, ende to bedriuen, wesende guede eerlicke personen van gueden leuen ende religie, mit die Burgerschap derseluen Stadt Campen, toe vereeren ende toe begifftigen .... ende hoer voor hoer opbreecken, transport ende vracht, een gratuiteit tot onse discretie, genen werden." Hoeveel burgers zich in deze jaren in Kampen gevestigd hebben, is niet uit te maken, omdat het burgerboek van 1470—1672, dat in 1859 nog aanwezig was, verloren is gegaan 3). Blijkens het lidmatenboek zijn er sedert 1595 vrij wat nieuwe lidmaten bijgekomen, waaronder vele Zuidnederlanders, maar toch moeten er nog meer geweest zijn, omdat verschillende namen, die men x) Blijkens een aanteekening in het Gildeboek (fol. 48) nam Offenberch van deze 600 car. g. 200 voor zijn rekening, zoodat de stad slechts 400 c.g. aan Bulteel behoefde te betalen. De vestiging van Bulteel was, zooals we later zullen zien, vooral zoo belangrijk, omdat de magistraat door hem in kennis kwam met zijn zwager in Londen, Augustinus de Colenaer, die een groote rol gespeeld heeft in de pogingen om de Merchant Adventurers naar Kampen te lokken. 2) Verzameling van Stukken II, blz. 93. Gildeboek, fol. 52 (2 en 5 Juli 1596). s) Vgl. Mej. C. J. Welcker in Archievenblad 1923—1924,2e aflevering, blz! 100. 97 verwachten zon, er niet in voorkomen, o. a. de namen van enkele drapeniers 1). i) Lidmatenboek der Hervormde Gemeente (1579—1618). In het onderstaande sijn alleen de lidmaten opgenomen, die waarschijnlijk van buiten gekomen zijn. 1695. Vermeerderinghe der Gemeente Anno 95 den 27 Jury stylo veteri. Cataüncken Mehiuvs weduwe van Iperen; Sephora de huysfrow© van Mattheu van den Hage; Mahieu Ghijssele van Belle met sijn huysvrouwe Maeyken; PassdujBjen te Gent; Trijn Jansd. van Alcmaer; Marcus Bevelaere ende Janneken sijn huysvrouwe; Pieter Berten met franoyne sijn huysvrouwe, Abigail ende Debora sjjn dochters; Guhaeme Eabaut met Mayken sijn huysvrouwe ende Piern'njen Potters sijn dienstmaeeht; Jan de Clero ende sijn wijf Jaquemjjnken; Jan Koger met sijn huysvrouwe ende soon Jacob; Nicolaes Fossaert met s^jn huysvrouwe ende suster; Jodocus Goykerus praedicant. Anwas der Gemeente Anno 1695 den tweden Novimbris. Joannes Lamotius praedicant; Margreta de moder Joannis Lamotbij; ->Memchgen, Cornelisd uxor Joannis; Biok Mertens wever; Carel Jacob Setassen yan Leiden gekomen; Carel van den Broeck van Harderwijok gerecomendiert• * Jacob de Vos met Hester sijn huisfrowe van Sandwich; Jacob de Meyer met srjn huisfrowe oock van Sandwich; Jan van Oest met Cathrina sijn huisfrowe yan Leiden; Margriete Crops van Leiden; Pieter Pauwelare met Mayken sijn huisfrowe; Nysken de huisfrouwe van Jan Pauleren van Leijden. Up den hilhgen Chrystdach Anno 95. Paschyr van Brechten vuiler, in de vuile mole. 1696. Anwas up Pasohen Anno 96. Egbert Tonisz van Ottensteen, wever; Hieronymus de Camps, leser der walen; Jannechien N sijn huisfrouwe. Anno 1596 den 8 Augusti. Peter van Lijmborch in Jan van Zwollen huis; Herman Jansz wever in die Nie strate;Anthonis van Domburen; Catolina van Domburch wt VlanderenMayken van Doorne, weduwe; Hendriok van der Burch haer behouwede zoen van Mastncht; Ghelede, huisfrouwe van Jacob de Grave; verver Jaques Bulteau ende Clara de Culnaire syn huisfrouwe; Mayken Verstraete van Wulvergem. Vermerderinge der Gemeente, Anno 96 den 7 Novembris. Joannes Fabritius, Thomas Gossuinius, ministri verbi dei; Merrichgen N Berend Varversd; Hans Fumael varwers geselle met syne huisfrouwe; Marten naert wt Engelant; Magdalena N. syn huisfrouwe; Mayken Hermans wt Vlanderen. 1597. Up Pasche dach Anno 97. Pieter Don van Duffelt lakenbereider; Ide Bottes syn huisfrouwe; Hendriok yan Munster bomzijden wever; Mahui van nije kercken wt Vlanderen laken | bereider Sephorae man; Lysabët Hermensd van Wesel; Lysabet Stevens ' oock yan Wesel, beide magden wonende by Philips; Gertken Pauwelsd droeohscnerder. * Up den 7 Augusti Anno 97. Dewerken N. Balthazar wevers trouwe; Aerdt Aerdtzoen van Hasselt in 98 . Al deze nieuwe burgers moesten van woningen voorzien worden. Enkele drapeniers kochten zelf een huis, o. a. Mcolaes Fossaert, Luickenlandt munter geselle; Johannes Crellius Keotor Seholae Campensis; HenricuB Stromberg Conrector; Gertken Henrickxdochter sijn huisfrouwe; Giliame Hasardt und sijn fronwe mit een attestatie van Leiden; Jacob Weins und syn frouwe; Johan Weins syn broder sampt sijne beide dienstmaechden Catharina und Frantzijnken (hebben hare attestatie ghethonet van Leiden); Catharina Naerana van Nyemegen uxor Abrahami ministri verbi dei. Up den 30 Octobris Anno 97. Mahiew toores Jansz ende Trijnken Lauwens uxor beide wt vlanderen by de Buytenkercke wonende; Ideken, meister Gwüliaen des franschen sohoelmeisters huisfrouwe; Hendriok Cornelisz van Utrecht in de broer strate met Mayken N. syn huisfrouwe. Noch up Chrystdach Anno 97. Hendrik Woltersz klookgieter in de Vene strate; Philippus Michaelisz swagervan Peter Bert; Thyl Scholapper gewest een soldaet bynnen Deventer, met syn wyff. 1598. Up Pasche dach Anno 98. Gertken Jansd jonge dochter van Wesel by buten kercke wonende; Berent Cornelisz van Wesel bomzyden wever by buten kercke; Balthasar Jaspers wever in dat olde wesenhuis; Abraham van Oppen lakenbereider; Assuerus van Schurenbeke laken bereider in Vergelii huis; Boelken N. huisfrouwe van Johan Fockgns lakenbereider Bovenporte. Den 18 Juny, Anno 98. Ëvert Mertensz, Lieffken syn huisfrouwe, beide van Wesel; Fransina huisfrouwe van Johan Glant wt Vlanderen. Anno 98 den 24 Septembris. Aelken Jansd. van Wesel fryster een wullen spynster; Dirck wever achter den Cruyttoern, mennonist gewesen; Clara Wesselsd. van Deventer; Guert van Bode, Eaetsher van grave WijUem; Peter de Hane van Niewport. Up Chrystdach Anno 98. Anthonius Berthe van Halewijn wt Vlanderen. Up Paschen 1599. 1599. Elysabeth N. die huisfrouwe van Dirrick Kuiper bommesydenwercker mit haer maget gheesken Petersdr; Willem Jansz weversgeselle frau visschers neve arbeidend by Henrick Jansz in Ballens huis; Henrick Jansz van Boeckholt weversgeselle arbeidende mit den selven meister. Den 17 Juny 1599. Henrick Jansz van Borckelo, wever, wonende up den Burchwall; Meohtelt Gyseberts, die huisfrouwe van Berendt Jansz, wever by Gerryt Arentz pottebacker; Jelys Christiaensz laeckebereider tegenover Marten Cobbe in die stege; Lysebeth Jans een laeckenbereiders maeget. Den 23 Septembris Anno 99. Gheert Engelsz van Maistricht; Dirrick Luisinok bomesydenwever up die Burchwall by Gerryt Arentsz pottebaoker; Johan Dirricks, ionge geselle van Diepholt. Up Christdach Anno 1599. Johan Pauelion laken bereider by dat wesen huis; Gert Arentsz wever van 99 Guüliame Rebaut en Pieter Berthen 1), en ook de verver Jooryg Jacobsz 2) en de bereyder Hans Philips van Antwerpen 3). Soms werd er grond gekocht, misschien om er huizen op te bouwen, o. a. door Jacob Wijens4). Peter van Offenberch en Jacques Bulteel ontvingen hun woningen van de stad. Volgens hun contracten kregen de drapeniers vergoeding voor huishuur, ook al hadden ze zelf een perceel gekocht. Bovendien moest de overheid zorgen voor huisvesting van het werkvolk en voor plaatsing der lakenramen. Uit de stedelijke rekeningen blijkt dat men hierbij o. a. gebruik gemaakt heeft van de vrijgekomen geestelijke goederen, doch ook nieuwe huisjes heeft gezet 5). Ottenstein/ Gerrit Weseke van Deventer, de Peter Bertsd. getrouwet hefft; Janneohien Sandersd. wt Vlanderen. 1600. Up paechen dach 1600. Anna Miohgielsd. wt flanderen; Jaques Heymansz fransoesche schoelmeister. Anno 1600 den 21 Septembris. Jaques Cassier van Harlem, korsemaker. Up Chrystdach Anno 1600. Peter Labeur, varver; Jan Barvoet messelar wt Vlanderen, Merrichgen syn huisfrouwe; Willem de Beer Vlamynk, lynnendrayer. 1601.' Up paschen Anno 1601. Janneken Vrese van Oestende; Catalina Verreick van Antwerpen; Jan Ariaens der varvarster man van Steenwijck. Anno 1601 den 21 Junij. Hans Hoenderman, lakenbereider tegen de Butenkercke; Janneken Gellijs weduwe wt Vlanderen. *) Blijkens de verklaringen der ondervraagde drapeniers in Leiden, Posthumus III, no. 318. 2) Gildeboek, fol. 35. ») GUdeboek, fol. 42—43. 4) Gildeboek, fol 49—50. 5) Rekeningen 1595. „Item den 17 Martij is die E. Raedt mit den Rentmeesters ende Seoretarien ende Dieners, gegaen op etiioke Toornen, poorten ende cloosteren, deselue besichtiget, om woninge te doen maken voer het arbeidtsvolok van de Draperie. Costet .... xiiij H. P., vj st. Item den 24 Aprilis sinnen die E. Johan Drenthe, Gerrijt Gouartsz, Mr. Abel Hübrants ende Reiner Gansneb gênant Tengnagel mit de Secretaris Stercke, ende een diener, gewest in cloesteren ende andere plaetssen, om woningen voer den Draperniers, vth toe versyen. Hefft gecost an pensien . . . iii H P xij st. Item den 25 Aprilis hebben die E. Johan Drenthe, Gerrijt Govaertsz, Mr. Abel Hübrants, ende Reiner Gansneb gênant Tengnagel, mit den Secretaris Stercke gesproken mit den Meistens van de Draperie Fossaert ende Rebaut, belangende die huysmgen voer hoer arbeytsvolck. Hefft gecost an pensien . . . . v H. P. Item betaelt den gedeputeerden des E. Raedts mit den Secretaris Stercke 100 Bovendien heeft de overheid medewerking verleend om de woningen, die in 1589 door de vereeniging van het vroegere Melatenhuis (of Sint Catharina- en Maria Magdalena-gaBthuis) met het St. Geertruids-gaathuis op den Vloeddijk vrijgekomen waren voor de draperie te bestemmen1). Uit verschillende besluiten voor en na de komst der drapeniers blijkt, dat de overheid ook de organisatie van het nieuwe bedrijf geregeld heeft. Eeeds in het begin van 1595 maakt men een accoord voor den looiknecht, den meester-volder èn den „bereyder", in overeenstemming met de overeenkomst die met Mcolaes Fossaert gesloten was: dus de vrije burgerschap en de eerste vier jaren vrij wonen 2). Den 17en April werd Thomas Martensz aangenomen tot looiknecht, „achteruolgende het schriuent van Guilliam Rebaut an den Burgemeister Tengnegel" 3). Nadat met Mei 1595 de drapeniers gekomen waren, konden verdere maatregelen genomen worden. Den 26 Mei beloven Michiel Hermansz, Antoine le Coeur, Henrick van der Moeien, Michiel de Bueff, Jan Trioel en Peter Wager, dat zij „by provisie die loyerie sullen achtervolghen, gelijck binnen Leyden op den Laeckenen gedaen wort" *). Van denzelfden datum is de ordonnantie op het keuren en zegelen, eveneens op de manier van Leiden, de benoeming „by provisie", van Michiel Hermansz, Michiel de Bueff en Jaeob Sanders tot Hoochloyers, en van Mclaes Fossaert en Peter Berthen tot Gouverneurs van de Neringhe. ende dienere dat sie tot dree verscheiden tyden gegaen sinnen, soe int fort ouer die Issel, om die plaetsen voer die Lakenraemen to ordineren, als oick mede in Agnieten Clooster mit den Scherlaken verwer. Costet tsamen .... vij H. P. x. st. ,. .. „ Item betaelt Gysbert Voet, van der Stadswaepenen voer die nrje Hagenpoorte toe stoffieren, ingelijcx van die rieken ende valbruggbe buyten deselue poorte, mit dooren, vinsteren ende kosijnen, van die nije Huyskens voer den Drapeniers root te verwen H- f". , . Uit de Rekeningen van 1596: Item die E. Gheert Lose, Roloff Lambert, Wulff Henricksz, Albert Hartsoucker, ende Wolroe vander Hoeve, mit een Secretaris ende een diener gewest in Agnietten Cloester, ende hebben die plaetse affgemeten, daer die nije verwerie sal staen. Hefft gecost ••••▼]»• J^Jl8t- Ook Bulteelshnis behoorde tot de „ecdesiastiqne guederen. (Resolutien, fol. 102, resolutie 11 Maart 1611). *) Gildeboek van het Drapeniersgilde, fol. 42 en 44. *) Güdeboek, fol. 35 (4 Januari 1595). * Güdeboek, fol. 35, (17 April). Den 23 Dec. 1595 doet Jacob de Meyere den eed als looiknecht (Güdeboek, fol. 46). 4) Güdeboek, fol. 36. 101 Tevens wordt bepaald dat de presideerende gouverneur bij pro visie het ambt van „Balken van de Neringhe" zal bekleeden*). Een jaar later verviel deze provisioneele regeling, want den 170n Mei 1596 werden de Officieren van de Draperie voor een heel jaar benoemd, zonder de bijvoeging „bij provisie". Gouverneurs werden „die beyde Eaedtspersonen, die van den E. Eaedt tot Segelers ofte Wardeins genornineert sinnen, nemptlick Albert Hartsoecker, en Wulff Henricksz; Wardeyns uth die Burgerie: Joerys Jacobsz, Lubbert Hermansz, Michel Hermans en Peter Berthen; Eawe Parsseners: Michel de Beuff, Johan van Oesten, Johan Trioel, Peter Waye, Mahieu Verhaegen, Johan Pavillion,' a). Een koopmansbode werd in hetzelfde jaar aangesteld. Eerat vroeg Bon Cornuel aan den Eaad om tot koopmansbode benoemd te mogen worden, doch dit schijnt niet gebeurd te zijn, want den 5en Juni 1596 is Loys Loridam, „tot een coopmansbode" aangenomen 8). Het volgende jaar, den 22en Januari 1597, werden weer Gouverneurs, Weerdeins uth die Burgerie en Eawe Parsseners benoemd, onder wie wij opnieuw vele bekende namen aantreffen4), en tevens werd iets later, den lsten Eebruari, een „Ordonnantie op die Draperie" uitgevaardigd s). Bij deze ordonnantie, welke uit slechts drie artikelen bestaat, werd bepaald: £ dat alle onbereide lakens, die men wenschte uit te voeren, „sullen gevult ende jgedroocht synde, opt Loyhuys gebracht *) Gildeboek, fol. 36. ») Güdeboek, fol. 51. - 8) Het verzoek van Bon Cornuel is voor ons van beteekenis, omdat het bewijst dat men nog meer vreemdelingen verwachtte. Het raadsbesluit luidt: „Alsoe Bon Cornuel den E. Eaedt deser Stadt Campen angedient, dat etlioke Coopluyden van Cantelberoh, van meeninge sinnen sich alhier mitter woone toe begeven, ende daer op versocht hefft, dat hem alsdan by den E. Eaedt voersz. vergunt mocht worden, Coopmans Bode te moegen wesen. Soe hebben haer E. denselven Bon Cornuel toegesacht, dat soe wanneer die voersz Coopluyden sich alhier mitter woone neder gesettet suüen hebben, willen Hoer E. opt versoeck der Coopluyden van de neringhe, gedachten Bon Cornuel, mit het Ampt van Coopmans Bode versyen ende begifftigen. In oerkonde der voersz. Stadt Campens Signetsegel hieronder opgedruckt den 24 February A° 1596." Blijkens de rekeningen van 1596 zijn werkelijk/een paar Engelschen gekomen, n.1. „een Engelsman van Cantelberoh die in Burgemeister Vene huys woont," en „Noel de Thorij." (zie hiervoor blz. 93, noot 3), doch waai^lnjnlijk niet zooveel als Bon Cornuel dacht, want enkele maanden later werd niet hij, maar Loys Loridam benoemd. (Güdeboek, fol. 48). 4) Güdeboek, fol. 53. B) Güdeboek, fol. 54. 102 worden, om aldaer geweerdeert te syn, ende alsoe geloyt endë segel to ontfanghen, nae hoere weerdie"; 2. dat men geen „cammeling (buyten dese Stadt gemaeckt) alhier sal moegen brengen"; 3. dat de cammeling in de stad gemaakt, met gebruikt zal mogen worden in twaalf honderd, „maer wel in acht hondert draeden int harnasz geschooren, ofte minder, maer nyet meerder." Ook voor de werklui heeft Kampen een regeling getroffen. Den 16en September 1599 gaven „Burgemeysteren, Schepenen ende Eaedt tot bevorderinge, neeringe, ende stifftinge vant Hantwerck der wollen laken bereydinge", een uitvoerigen „breeff"; bestaande uit 14 artikelen, aan de „Bereyders Hantwerxgesellen" x). De voornaamste bepalingen hieruit zijn, dat niemand het handwerk zal mogen uitoefenen, voordat hij het op de gebruikelijke wijze geleerd heeft, en dat de gezellen twee „Schafferen" moeten kiezen, die de verantwoordelijkheid voor de busgelden hebben en rekenschap daarvan moeten afleggen op bepaalde tijden. Tevens behooren zij de namen der gezellen op te teekenen. Deelname aan de verkiezingen en bezoek der maandelijksche vergaderingen is verplicht, evenals het helpen begraven van een „affgestorvene mitgeselle." Indien een gezel zijn meester in 't geheim verlaat en schulden in de stad heeft, zal men hem „als infamis naeschrijven", ter plaetsen daer hij geweken ware" 2). Blijkend het Gildeboek zijn ook na 1600 nog verschillende ordonnantiën op de draperie gemaakt, waaruit tevens büjkt dat de textielnijverheid in Kampen is blijven bestaan. In 1612 b.v. werkte men met zeven lakenramen, „twee staende inde Schantsch aver de Issele ende vijff op Sint Brigitten kerckhoff" 8). De maatregelen tot inrichting van de nieuwe draperie hebben Kampen vrij wat geld gekost, dat volgens besluit van 2 Januari 1595 gevonden moest worden „buyten belastinge der gemener 1) Güdeboek, fol. 56—58. 2) Uit een latere toevoeging (van 1 Maart 1605) aan deze verordening bhjkt, dat er geschillen tusschen werkgevers en werknemers voorkwamen. O. a. krijgt daarbij een meester het recht een knecht, „die hem int arbeyden, offte anderssins niet to wüle en is, te moegen verloeven." De gezel mag echter in hooger beroep gaan bij de overheid. Tevens werd verordend, dat „de gesellen stedes op haere uhre te wercke ooemen suüen sonder dat d'eene nae den anderen sall moegen wachten." (Güdeboek, fol. 58). 3) Ordonnantie van 1612, artikel 2. (Güdeboek, fol. 59). Men zie de lakenramen op de teekening van Utenwael, blz. 119. 103 burgerie." Men beeft toen het gewone middel te baat genomen, dat steden in zulke gevallen toepasten n.1. het opnemen van geld tegen jaarhjksche rente („penninghen op renthe op toe nemen"). Zoo verklaren 12 Juni 1595 Burgemeesteren, Schepenen en Raad dat zij van Albert Hartsoeckers en Wijcher Henrickss als momberen van Cleysken Henricks, hebben ontvangen een som van derdehalf honderd Carelsguldens, „tot oprichting der nyer Draperien binnen onse stadt Campen", waarvoor zij jaarlijks vijftien Carelsgulden en dertiendehalve stuiver rente zullen betalen x). Den 25611 Juni daaraanvolgende verklaren zij aan de Kruis Memorie te Kampen voor een som geld aangewend „tot oprichtinge der nyer draperien", verkocht te hebben zes goudguldens zeven stuivers jaarlijksche rente uit de stads domeinen en opkomsten 2). We zagen reeds vroeger, dat de stad bovendien kerkelijke bezittingen gebruikte voor de inrichting der nieuwe industrie. Hoe groot de uitgaven ongeveer geweest zijn blijkt uit de opgave in het resolutieboek 8) en uit de stedelijke rekeningen. Een groote post vormen de voorschotten aan dé drapeniers. Volgens contract ontvingen Fossaert en Rebaut elk 1200 car. g., Peter Berthen en Michiel Herman ieder 600, Michiel de Beuff, Jacob Vonnester, Antoine Le Queux en Peter Pawelaer elk 150, en Jacob Sanders 100 car. g. Verder nog kleinere bedragen, nl. aan Peter de Quequere en Paschier van den Bueke elk 15, aan den kaerdensetter en den voetvolder elk 6, en aan den tweeden volder 3 c. g. Bovendien kreeg de verver Joorys Jacobsz 300, en Jacques Bulteel 400 c. g. Dit is samen al de belangrijke som van meer dan 5000 c. g. Hierbij moet nog de waarde der huizen, die men aan Offenberch en Bulteel verschafte, gevoegd worden. Het eerste huis kostte de stad 3050 goudgulden, eiken gulden van 28 stuivers, dat is 4270 car. g., waarvan Offenberch 1500 betaalde en Kampen 2770. Bulteels huis behoorde tot de kerkelijke goederen, en men behoefde het dus niet te koopen, doch dierf wel de huuropbrengst er van, terwijl bovendien in den tuin een „verweriehuis" gebouwd moest worden. Als men deze kosten op een paar duizend car. g. schat, klimt het totaal der uitgaven voor de draperie al op ongeveer 10 000 c. g. *) Register van Charters en Bescheiden in het oude archief van Kampen (Archief der Annenkamer), bewerkt door J. Nanninga Uitterdijk, no. 506. 3) Idem, no. 507. 3) Resolutien, fol. 69—70. 104 Bovendien waren er nog vele andere uitgaven te doen, o. a. wegens het verschaffen van woningen aan het werkvolk, het inrichten van het nieuwe bedrijf en de verhuizing der drapeniers. De rekeningen en resolutdën geven daaromtrent uitvoerige inlichtingen1). In de resolutiën vinden we opgegeven, dat in 1) W\j geven hierbij een opgave van de uitgaven voor de draperie gedaan in 1595 en 1596, zooals die voorkomen in de Resolutiën, fol. 69—70. (Bij Posthumus III, blz. 553 in de noot, vindt men een niet geheel volledige opgave). „Anden Drapeniers, nae luydt hoer aceorden, ende daerop gegevene recepissen vuytgerichtet als voloht. Nicolaes Fossaert 1200 Car. g., Guilliaem Rebaut 1200 c. g., Peter Berten 600 c. g., Michiel Herman 600 c. g., Peter Pauwlier 150 o. g., Michiel de Beuf 150 c. g., Antoine Le Queus 150 e. g., Jacob Vonnester 150 c. g., Jacob Sanders 100 c. g., Peter de Quequere 15 c. g., Paschier van den Bueke 15 c. g., den Kaerdensetter 6 c. g., den Voetvolder 6 c. g., den tweeden Volder 3 o. g." Vuyt bevel des E. Raedts geloont 2 mans die nae tlandt van Luyck reysen solden, om noch meer Drapenier herwerts te brengen... 12 Ca. g. Item betaelt vier Sohuytluyden die den Drapeniers van Leyden hier brachten 60 Ca. g. Item betaelt die Schip vracht van Fossaert 31 Ca. g. Item alsoe Joachim van Mulhem alhier ontboden was, om etlycke yseren tot segelinghe der lakenen toe snyden, is hem daer voer vereeringhe gedaen van 4 Ca. g. Mr. Balthazar goltsmit betaelt van de iseren to snyden, daermede die lakenen gestempelt sullen wordden, dewelcke Mr. Jelys goltsmit ende Mr. Balthazar voorsz van den E. Raeth anbestaedet weren voor 100 Ca. g. Mr. Balthazar voorsz noch voer negen cleyne stempelkens te snyden 2 Ca. g. 14 st. Helias Claesz betaelt voer 6 yseren mit deser stadtz waepenen, daarmede de geverwde lakenen besegeit sullen wordden 36 Ca. g. Gerryt Hubertsz betaelt van yseren te maeken daermede die lakenen gestempelt sullen worden ende voor ander werok 23 Ca. g. 18 st. Cornelis Slotemaker betaelt voor 5550 olawiren tot die laeken raemen, thondert tot 8 st 22 Ca. g. 4 st. Johan Bruynsz betaelt voor 1420 clauwiren thondert 8 st. 5 Ca. g. 14 st. Arent Jansz van Hasselt betaelt voor een balcken daer van de kumme van de vulmole gemaeokt is 77 Ca. g. 10 st. Frans Pouwelsz betaelt voor een stucke holts tot het radt van die vulmole 20 Ca. g. Voor ij ijpen holten tot die vullemoele gebruyckt betaelt 17 Ca. g. 16 st. Voor kamholt ende staven betaelt . 14 Ca. g. 8 st. Gerrit Speltken betaelt voor een stucken esschenholts ande vullmoele 3 Ca. g. Symon Jansz Wylmaker betaelt voor 33 speken ande vullmoele 5 Ca. g. 19 st. Item betaelt voor bier, dat den Drapeniers in hoer ierste 105 1695—'96 voor de draperie uitgegeven is 3857 goudgulden en 24 st., dat is in carolus guldens van 20 stuivers omgerekend 5400 car. g. en 10 st. In onze voorgaande berekeningen kwamen we reeds tot ruim 10 000 c. g., waarbij nog meer dan 1000 c. g. voor verschillende kleinere uitgaven gevoegd moet worden. Het verschil ontstaat doordat in de opgave der resolutiën niet alle uitgaven opgenomen zijn, o. a. die voor Offenberch en Bulteel niet. We komen derhalve tot de slotsom, dat men voor de inrichting van het nieuwe bedrijf rninstens 10 000 c. g. heeft moeten uitgeven. Maar ook in de volgende jaren had men nog vele uitgaven te doen. In de eerste plaats moesten volgens de contracten geregeld de huishuren voor de drapeniers betaald worden, en in de stedelijke rekeningen keeren die uitgaven dan ook telkens terug. Fossaert ontving jaarlijks 60 c. g., Eebaut, Michiel Herman en Peter Berthen elk 36, Philips Lievens 28, de Beuff, Vonnester, Pawelaer ankompst alhier in Brigitten Cloester gesonden is ... . 6 Ca. g. 16 st. Item betaelt Jelis Kannegieter, voor segeUoden die aen die lakenen, ende aende Bombasynen gebruyckt sinnen ... 5 Ca. g. 2 st. Item betaelt Mr. Jacob Tymmerman voor een holt ande vulmoele gekomen 10 Ca. g. Item betaelt Dirck Henricksz, die costen van Peter van" Offenberch tot synen huyse gedaen 88 Ca. g. 13 st. Item betaelt Dirck Voerman, dat hij den voorsz Offenberch op Amersfoort gebracht hefft 9 Ca. g. Item alsoe die E. Eaedt den voorsz Offenberch vereert hadde mit een Stoer, ende deselve to Amsterdam verongeluckede, hebben hoer E. hem een ander Stoer in de plaetse gesonden. Costeden dese beyde ingecofte Stoeren mit die ™ht' ' • • 18 Ca.g. 16 st. Noch hem vereert mit een kumeken gesolten Salms, ende mit een gedroochde Salm, costen tsamen 12 Ca. g. 5 st. Noch ah Mr. Balthazar grint betaelt voor 36 cleyne stempelkens, die mede tot die lakens gebruyckt wordden yder 4 st. Den 22 February 96 7 Ca. g. 4 st. Noch betaelt Dirck Henricksz die costen van Jaques Bulteel verver. Den 4 September A» 95 9 Ca. g. 7 st. Noch den 20 January A° 96 als mit Bulteel affgehandelt wordde, by eenigen uth den E. Eaedt, Offenberch, ende anderen by Dirck Henricksz vertert 11 Ca. g. 17 st. An Jooris Jaoobsz betaelt nae het accordt mit hem ingegaen 300 Ca. g. Alsoe by den Cameners betaelt waeren 140 Ca. g. op des Provoesthuys, sinnen deselve Rogier Forest, ende anderen voor hoer opbreken ende oncosten to guede gedaen. So» vander Draperie vthgerichtet 3867 g. g. 24 st. 106 en Sanders ieder 24. Bovendien betaalde men nog de huur voor de loyknechten, den bereyder, van de hal en van een huis voor Offenberch *). In de volgende jaren worden deze huren telkens vermeld, hoewel met enkele wijzigingen. Zoo ontbreekt reeds in 1597 Bebaut, wiens contract met Kampen ontbonden is 2). Pawelaer wordt vervangen door Verhagen, terwijl Le Queux na 1597 niet meer voorkomt. Behalve deze huishuren zijn er uitgaven voor burgers die zich in Kampen willen vestigen, o. a. in 1596 een groote post voor de verhuizing van Offenberch, voor een paar Engelschen, twee sajetwerkers en voor besprekingen met een vreemden drapenier 8). In 1597 o. a. voor verhuizing van een Engelschman 4). Voor het bedrijf der drapeniers waren eveneens nog verschillende uitgaven te doen. De lakenramen o. a. moeten vrij wat gekost hebben, daar Offenberch alleen, zooals we hiervoor zagen, reeds meer dan 500 car. g. ontving. Verder zijn er talrijke kleine posten in de rekeningen 5). Tegenover al die uitgaven stonden slechts 1) Rekeningen 1596. 2) Gildeboek, blz. 18. „Die 1200 Carels gulden in dit voorsz. aooordt begrepen, hefft Guilliam Rebaut- A° 97 ende 98 op twee terminen wederom opgebracht, ende daermit hefft die E. Raedt hem desselven aocordt ontslaegen." Deze 1200 c. g. werden weer gedeeltelijk voor de draperie gebruikt. Zoo ontving „S* Peter van Offenberch voor syne raemen 509 c. g. 10 st.", terwijl tevens de post voorkomt: „An Johan de Latre, Nicase matton, Noel matton, ende Peter Lanoerre voer hoer opbreecken, hoer by den E. Eaedt toegelacht 102 c. g." 3) Eekeningen 1596. Vergeüjk hiervoor blz. 93. „Den 10 ende 12 February hebben die E. Engbert Claesz, Jacob Vene, Gerryt Govaertsz, Mr. Abel Hübrants, ende een Secretaris, oommunioatie geholden mit een vreempt Drapier, om sich alhier, tot vermeeringe der negociatie, mitter woone neder toe setten. Hefft gecost beyden daghen . . . . x H.P." 4) Eekeningen 1597. „Item den E. Albert Hartsoecker betaelt alsoedane xxiüj Ca. gl. als die E Eaedt Engrand Clerck voer syn opbreecken ende transport uth Engelant tot Campen toe guede gedaen hefft .... xxxüij H. P. iiij st. Zie verder hierboven noot 2: Johan de Latre c.8. 5) Rekeningen 1596. „Item betaelt voer den Slijpsteen voer den Bereyders ■ XLÏ H.P. vj st. Item Jan Hubertssz voer gemaeckte stempels tot die segelen van de lakens bet » n^J »» Item betaelt Cornelijs Slotemaker, voor 8500 clawirèn in de nüe Lakenraemen, het 100 tot 8 st Lj „ vj „ Item Johan Smit betaelt voor 1600 clawiren vüj „ Item van Amstelredam laten komen 4000 clawiren, costen 107 weinige directe ontvangsten. Alleen in de rekeningen van 1596 vinden we enkele posten, o. a. „ontvangen voer die Huyre van de Vulmoele . . xxxviij H. P. viij st." Het stedelijk bestuur heeft van de drapeniers niet zooveel genoegen beleefd, als men zich dat waarschijnlijk wel had voorgesteld. Reeds in 1596 waren er geschillen tusschen drapeniers, kooplui en ververs, en trachtte de overheid de zaken in 't rechte spoor te houden1). In het begin van het volgende jaar ontdekte men dat er minder goed laken gemaakt werd, en ook toen moest de magistraat ingrijpen 2). De ordonnantie van 1 Februari 1597 was daarvan waarschijnlijk een gevolg, want daarin worden juist voorschriften gegeven omtrent cammelinge. Ook tusschen meesters en gezellen bestonden wel eens geschillen, die de magistraat — zooals we vroeger reeds zagen — door ordonnantiën trachtte uit den weg te ruimen. Maar het ergste was, dat de nieuwe burgers zich niet altijd aan de contracten wilden houden. Het eerst kreeg men hierover oneenigheid met Peter van Offenberch, die blijkbaar Kampen niet de meest geschikte plaats vond voor zijn „groote traffique ende koophandel", wat, gezien den treurigen toestand van het mit die vracht . . ; viij H.P. iij st. Item betaelt Cornelys Slotemaker voor '400 clawiren . . ij ,, iiij „ Item durch Jorijs Jacobsz van Amstelredam laten komen 6000 clawiren, oost mit de vracht ' xij „ vj „ Item Balthazar Iserschnjjders betaelt voer iüi yseren an die Lakenen toe gebrayoken xv „ ij „ Noch hem betaelt vant groote segel an de fyne lakens . xxij „ xij „ Noch van 25 ysers tot de lakens to gebruken ..... vij „ ij „ Item Dirck Smit betaelt voer ysers by hem gemaeckt . j „ viij „ Item Jelys Kannegieter van loot an de lakens" .... xix „ vij „ Ook in de rekeningen van de volgende jaren komen dergelijke posten voor. !) Rekeningen 1596. „Den 18 Junij hebben die E. Mr. Abel Hübrants, Johan Drenthe, Wulff Henricksz ende Albert Hartsoecker mit een secretaris sekere differentien, tusschen den Drapeniers, coopluyden ende verwers, onderhoort. Costet v H. P. Item die E. Mr. Abel Hübrants, Johan Drenthe, Wulff Henricksz ende Albert Hartsoecker mit een Secretaris gebesoigneert op sekere differentien tusschen Eebaut en- Claes Ingebaerts." Costet v H. P. 2) Eekeningen 1596. „Den 29 Januarij (1597) sinnen die E. Gerryt Govartsz, • ende Mr. Abel Hübrants, mit een Secretaris gewest op die HaUe der Drapeniers, ende hebben gesproken mit de Hoochloyers ende raeuwe persseners van lakene alhier gemaeckt van cammeünghe ende mit onbehoerlicke Kamme. Cost üj H.P. 108 vaarwater, niet te verwonderen wasx). Hij wenschte de stad te verlaten en vroeg ontbinding van het accoord, dat hem verplichtte tien jaar in Kampen te blijven, doch dit werd hem geweigerd 2). Uit den toon der anders klenrlooze resolutiën bhjkt dat de onderhandelingen niet altijd even gemoedelijk geweest zijn, en dat de overheid zelfs tegen een gewichtig persoon als Offenberch met hoogheid wist op te treden. Ook met andere nieuwe burgers ontstonden moeilijkheden. Waarover de geschillen tusschen de stad en de drapeniers precies loopen, is mij niet gebleken, omdat in de bronnen alleen vermeld wordt, dat zij hun accoorden niet nakomen, maar geen bijzonder- x) Over het vaarwater vergelijke men hierna, blz. 132. Guilliam Rebaut wist zijn contract reeds vroeger ontbonden te krijgen door terugbetaling van zijn voorschot (zie vroeger blz. 106). Met de financieele regeling schijnt het echter niet geheel in orde geweest te zh'n, althans in de rekeningen van 1599 vinden we de volgende post: „Den 1 Juny hebben die E. Jacob Vene ende Jacob Maler durch den Secretaris ethoke parcelen van guederen geinventariseert, Guilliam Rebaut to behoorende ende an dese Stadt tot voldoeninge gestelt. Costet an pensien vj H. P. vij st." 2) Raadsresolutien, fol. 102. „Alsoe Peter van Offenberoh op huyden, den 22 Novembris A° 1599, den E. Eaedt deser Stadt Campen, verscheydene syne besweringen, ofte puncten van doleancien, muntlick voorgedragen (wie oick onlanghs van gelijcken geschiet) mit dem versoeek, dat die E. Eaedt hem op synen vrnen voeten solde willen stellen, ende vant accordt mit hem ingegaen, voer die toekomende laetste vijff jaeren, toe ontslaen, presentierende noch dit anstaende jaer alhier te willen verblijven, dan dat hem nyet geraden noch gelegen solde syn, langer alhier toe continueren. Waerop hoer E. hem nochmaels (als oick voer hen geschiet) in antwoort gegeven, dat hy syne gepretendierde besweernissen alnoch punctuelick by geschrifte sall stellen, ende hoer E. overgeven, om op yder punct by hoer E. eügentiiok gelettet, ende gedaen te worden, als hoer E. bevynden werden toe behoeren. Mit ermaeninge, om bij hem hier intusschen nyet voergenomen te worden, dat tot inbroeok ofte vercleyninge des voorsz. accordts, eenichssins solde moegen strecken." Toen Offenberch aanstalten scheen te maken om naar Holland te verhuizen," riep het stedelijk bestuur hem voor zich, doch hg verklaarde alleen een paar maanden naar Holland te zullen gaan „tot beter verrichtinge syner saken." (Resolutie van 27 Nov.). Toch bleef hij zeer aandringen op ontbinding van het contract (Res. 1 Dec., 8 Deo. en 12 Dec), doch de overheid maakte zich er ten slotte af door te zeggen, dat zij zijn „doleancien ende versoeok in deliberatie leggen, ende daerop behoerlick resolvieren willen, tegens syne wederkompst alhier. Want hoer E. oijok tot deser tijt, mit andere gescheften geocoupiert synde, daertoe nyet vaceren kunnen." (Raadsresolutien, fol. 103). De latere resolutiën zwijgen echter over deze kwestie, zoodat Offenberoh zich waarschijnlijk in het onvermijdelijke geschikt heeft. • 109 heden genoemd zijn. Ze werden verschillende keeren gewaarschuwd zich beter aan hun contracten te houden *), en toen dat niet hielp, ging men ten slotte in 1601 over tot een strafmaatregel nl. het niet meer verstrekken der huishuren. Tevens ontvingen ze de waarschuwing dat de voorschotten reeds het volgende jaar opgevraagd zouden worden, indien zij zich niet aan hun accoord hieldena). Blijkbaar hebben de drapeniers zich iets gebeterd, want die opzegging is eerst gebeurd, nadat de tennijn van tien jaren verstreken was 8). Met Fossaert en Michiel Herman heeft de stad de rekening vereffend, door hun huizen te koopen, waarbij het voorschot wel in mindering van de koopsom gebracht zal x) Rekeningen 1601. „Item den 27 Februarij sinnen die E. Mr. Abel Hübrants Jacob Maler, Albert Hartsoecker ende Christopher Henricksz, mit een Secretaris gewest by den Drapiers, soe van dese Stadt geit ontfangen hadden, ende hebben denselven vermaent hoer acoordt nae te komen, of dat die E. Raedt anders daer in wolde versyen, heft gecost v H. P. 2) Raadsresolutie van 28 Mei 1601 (fol. 119). Vgl. Posthumus III, blz. 553, noot. „Alsoe die E. Raedt - deser Stadt Campen bevindt, dat die Drapiers (soe jaerlix etlicke penningen van dese Stadt toe voüenste hoerer huyshuyre genyeten) het accordt mit hoer gemaeckt nyet nae en komen, onangesyen, dat sie desfals tot meermaelen wel ernsthok ermaent sinnen, dan dat hoer E. ghien beterschap en spoeren: Soe ist, dat hoer E. denselven Drapiers die huyshuyren gantzlick ontseggen, alsoe dat sie na desen dach ghiene huysbuyren van dese Stadt meer sullen hebben toe genyeten. Mit wydere ernstlicke ermaninge, sioh nae hoer acoordt beter te quyten, offte dat die E. Raedt gedenokt die penningen (hoer verstreckt) in dit anstaende jaer van hoer, voü ende ah, wederomme te hebben, diewelcke hoer nu daethok worden opgesecht, soe veer sie in gebreecke blyven. Actum 28 May. A° 1601. Ende op denselven dach, hebben hoer E. ditselve voergeholden, desen naebeschreven drapiers: nemptlick Claes Fossaert, Jacob Sanders, Jacob Vonnester, Michel de Beuff ende Jacob Verhaeghen." In. de marge staat aangeteekend: ,,A° 1601 den 20 Augusti hebben die E. Goert Petersz ende Wulff Henricksz dit Art. Peter Berthen voergeholden". 8) Eaadsresolutie van 10 Juni 1606 (fol. 151—152). „Ten selven daege is mede geresolveert ende guidt gevonden, datmen dese nabeschreven persoenen, alsulcke penningen als sie respectiveliek hier bevoerens tot vorderinge der neeringe vande Stadt ontfangen, opseggen saü, om deselve daetlick wederom, te entrichten: Peter Berthen 600 g., Jacob Vonnester 150 g., Michel de Bueff 150 g., Jacob Sanders 50 g." (De laatste had in 1599 reeds de helft van zijn voorschot terugbetaald; zie Güdeboek, blz. 41, en ook een post in de rekeningen van 1599). „Tot dem is mede gearresteert ende besloeten, datmen Philips Lieven, die twintioh g. g. die hy bes her voer huyshuyre vande Stadt genoeten, oook opseggen sal." 110 zijn1). Jacques Bulteel heeft zich 'waarschijnlijk beter aan zijn accoord gehouden, want toen hij in 1606 overleden was, mocht zijn weduwe Clara de Colenaer in het huis blijven wonen zonder huur te betalen2). Blijkens resolutie van 11 Maart 1611 heeft zij er tot in dat jaar kosteloos gewoond 3), en daarna tegen betaling van een zekere huur, die in 1617 weer verlengd werd. 4) Op de textielindustrie in Kampen zal dit gemis aan samenwerking tusschen de overheid en de drapeniers zeker wel geen gunstige invloed geoefend hebben, maar toch is deze nijverheid er blijven bestaan en zelfs tot betrekkeüjken bloei gekomen6). * Peter van Offenberch is spoedig weer op beteren voet met het stedeüjk bestuur gekomen, want reeds in 1601 sloot hij een nieuwe belangrijke overeenkomst met de stad, nu op agrarisch gebied. Kampen bezat heel wat landerijen, en velen in en om de stad hadden belang bij den bloei van landbouw en veeteelt. We zagen reeds vroeger dat de vetweiderij in het laatst van de 1) Rekeningen 1603: Den 4 Oetobris hebben die Eers. Albert Hartsoecker, Hübrants, Engbert Claesz ende Eutenberch mit een Secretaris Eossarts Huys besiohtiget, om tselve voer desse Stadt te coopen .... üj H. P. vüj st. Later nog deze post: Joffer Tengnegels betaelt 40 g., die haer toqueme yan Niclaes Fossaerts Huys dat dese Stadt an sioh heeft genomen ivirj H. P. ij st. Eekeningen 1604: Item den 9 Juhj hebben die E. Mr. Abeü Hülebranth, Steven van Euytenborch, ende Christopher Henricksz mit twee Secretarien ende den diener Helmer, uth beveü eens Eerb. Rades, gestaen over die vercopinge van Vossaerts ende Michiel Hermans Huysingen, hefft gecost aen pensien t' zaemen xvj H.P. viij st. 2) Raadsresolutie van 18 April 1606, fol. 150. 3) Raadsresolutie van 11 Maart 1611, fol 202. 4) Raadsresolutie van 4 Maart 1617. 6) Wij hebben er vroeger (blz. 102) reeds op gewezen, dat na 1600 verschülende ordonnantiën op de draperie gemaakt zijn, en ook in de resolutiën wordt nog al eens over die nijverheid gesproken. In 1612 waren er 7 ramen (vgl. vroeger blz. 102), doch later kwamen er meer bij, o. a. in 1615 bij de Ceüebroerspoort (Resolutiën van 28 Febr. en 19 Juni) en in 1617 achter „die Broerstorne". (Res. 17 Dec. 1617). In 1648 klagen de Leidsche drapeniers, dat de baainering te Kampen zeer vooruitgaat ten koste van die te Leiden. Zij zeggen o. a. „die van Leyden plegen alle de brede roüen te maecken, die gebruyckt worden op de WestIndische eylanden, die veel in getal zijn ende nu byna altemael tot Campen worden gemaeckt." (Posthumus, Bronnen Leidsche Textielnijverheid IV, no. 269. Vgl. verder no. 262 (in 1638), no. 277 (in 1649). 111 zestiende eeuw van beteekenis was1), en in dienzelfden tijd trachtte men door bedijking de buitendijks gelegen stadshooilanden in Dronthen te verbeteren 2), evenals de landerijen in Mastenbroek in 1598 door het plaatsen van watermolens 3). In 1601 stelden Offenberch en Jorys Jacobs aan den Eaad voor hun een deel der stadslanden in erfpacht te geven, doch dat voorstel werd niet aangenomen 4). Men wilde hun de landerijen echter wel voor een langeren tijd dan gewoonlijk verhuren, en zoo kwam den 19en Mei 1601 een contract tot stand voor den duur van 50 jaren 5). De voornaamste bepalingen van het pachtcontract zijn: 6) 1. Peter van Offenberch, Dirck van Offenberch, Jorijs Jacobsz, Meynardt Cornelysz Salm en Jacob Jacobsz huren voor „hoer ende hoeren erffgenamen", de stads „Soeven Cruyshooper slagen, ende die thien slaegen vant Haetlandt, mit het Mje Erve, genoempt die Santkens", voor een tijd van 50 jaar, nl. 1604—1654. 2. De huur bedraagt per jaar „2829 Heeren Ponden, 6 stuvers ende 3 oort". *) Vgl. hiervoor blz. 83. Verder ook een schrijven van Johan Dorre in 1594 over verpachting van landerijen, welke plaats zal hebben „wanneer die Ossenweyders van de marckten uth Hollandt ende elders wederomme to huys gekomen syn sollen." (Verzameling van Stukken I, blz. 665). 2) Raadsresolutien, fol. 51 (7 Maart 1596). Over deze bedijking en over de geschiedenis van den polder Dronthen vergelijke men Nanninga Uitterdnk in Bijdragen tot de Gesoh. van Overijs. IX, blz. 192 vlg. 3) Register van Ch. en Besch. IV, no. 3182. 4) Raadsresolutien, fol. 118. ,,A° 1601 den 12 May hebben Burgemeysteren, Schepenen, Raedt ende Gesworen Gemeente deser Stadt Campen gedelibereert, opt angeven ende versoeck, by Peter van Offenberch, ende Jorijs Jacobsz gedaen, betreffende deser Stadtz Landen ende Erven van de Cruyshoop, ende haetlant toe vererffpachten. Ende hebben hoer E. eenpaerlick nyet guet gevonden, soedane verarffpaohtinge te doene, dan indien die voorsz Offenberch, ende Jorijs Jacobsz die Lande begeren mochten in huyre te nemen, mitz dat hoer die gewoentlioke huyrjaeren verlenget mochten wordden, daerop mochten sie hoer meeninge ende versoeck by geschrifte instellen, om mit hoer, daerop, in wijdere communicatie te koemen." Offenberch had trouwens volgens zijn contract een recht van preferentie bij eventueele huur of koop van stadslanderijen. (Zie vroeger blz. 94). 5) Raadsresolutie van 19 Mei 1601, fol. 118. Uit de rekeningen van 1601 blijkt, dat men den 16en en 18en Mei besprekingen heeft gehouden „mit Offenberch cum suis", en dat den 19611 Mei „die sake affgemaeckt" is. 6) Pachtcontract in het pachtboek, getiteld „Verpachting der Stads losse landen" (1554—1601). 112 3. De pachters zullen bovendien „ten respecte van dese lange huyr jaeren", dadelijk aan de stad 4500 carolus guldens betalen x). Deze betrekkelijk groote som, die reeds in 1601 betaald zou worden, is waarschijnlijk het voornaamste middel van Offenberch c. s. geweest tot verkrijging van zoo'n langen huurtijd. De stad had juist toen veel geld noodig voor de verbetering van het vaarwater en kon gereed geld uitstekend gebruiken. Uit de rekeningen blijkt dat werkelijk een deel van de som besteed is tot betaling van den Diepmaker Johan Meynertsz 2). De huur schijnt niet hoog geweest te zijn, want na den dood van Peter van Offenberch heeft Kampen na vele onderhandelingen het recht op nog 35 jaren pacht van de helft der bedoelde landerijen, met „getymmer ende plantagie", gekocht voor 15 500 car. g. 8) *) Den 22611 Juli 1601 ontvangen „Cameners en Renthemeysters, uth handen van Sr. Pieter van Offenberoh twee hondert nije Rosenobelen, tstuck tot acht Carols ende vyff stuvers gerekent"; 28 Sept. 1601 nog 1200 o. g. De verhouding is heel wat beter dan in 1599, zooals de woorden „bedanckende syn E. gueder entrichtinge," ons leeren. 2) Eekeningen 1601. „Item Peter van Offenberoh ende syn consorten int acoordt (mit hoer op de verpachtinge der Haetlanden ende Cruyshooperslagen gemaeckt) belooft hadden int gerede eens toe betaelen 4500 Carels gl. Sinnen daervan an den Cameners vant jaar 1600 betaelt ende noch 300 Car. gl. voer een halff jaer gagies vande Diepmaker Johan Meynertsz." 8) Men vergelijke de resolutiën van 9 Februari 1618, 6 Aug. 1618, 9 Juli 1619 en 25 Juli 1619. Blijkens de rekeningen betaalde Offenberch ongeveer 1400 H.P. aan pacht, dus de helft, van het totaal. B. De Merchant Adventurers. De pogingen van Kampen om de Merchant Adventurers in de stad gevestigd te krijgen, is een episode uit den langen strijd tusschen de Engelsche kooplui en hun concurrenten de Hanze en de Nederlanders. Sedert het begin van de vijftiende eeuw, toen de Merchant Adventurers door den vrijbrief van Hendrik IV gelegenheid kregen zich te organiseeren, vestigden zy verschillende courts, waarvan die te Antwerpen de belangrijkste was x). Zoo werden zij geduchte concurrenten van de Hanzekooplui, die door middel van hun factorij in Londen, den Staalhof, een groot deel van den Engelschen export in handen hadden 2). Tijdens de laatste jaren van Philips den Goeden, toen de invoer van Engelsche lakens en garens verboden werd, vestigden de Merchant Adventurers tijdelijk (van 1464—'67) hun court in Utrecht, doch na den dood van den Hertog keerden ze naar Antwerpen terug, waar ze verder ongeveer honderd jaren gebleven zijn. In dien tijd nebben zij steeds een heftige concurrentie gevoerd met de Hanze en met Nederlandsche kooplui, waarbij ze door hun vorsten, vooral de Tudors, gesteund werden 8). Toen onder Eduard VI en later onder Maria Tudor de Hanzeprivilegiën ingetrokken werden en differentieele uitvoerrechten werden vastgesteld, ontstond een heftig conflict met de Hanze, waarin ook Kampen betrokken was 4). Ook door het conflict tusschen Engeland en de Nederlanden, dat spoedig daarop uitbrak, tengevolge waarvan de invoer van Engelsche waren in Nederland werd verboden en Engeland in het volgende jaar aan x) Over de M. A., vergelijke men C. te Lintum, De Merchant Adventurers in de Nederlanden. 2) Een goed overzicht van dezen handelsstrijd en van de langzaam veranderde positie van Engeland als handels- en industrieland geeft Van Meteren — trouwens zelf een koopman — in zijn Commentariën ofte Memoriën van den Nederlandsehen Staet (fol. 367 en vlg. in de uitgave van 1652). s) Te Lintum, blz. 14, 24 en vlg. Vgl. ook Sartorius, Geschichte des Hanseatischen Bundes III, S. 307 ff., Schanz, Engelsche Handelspolitik I, S. 182 ff. 4) Te Lintum, blz.26 vlg.; Kölner Inventar, S. 385 ff., vooral 401 ff. Vogel, Kurze Geschichte der deutschen Hanse, S. 90 ff. 114 Nederlandsche schepen den toegang tot zijn havens ontzei, werd Kampen getroffen1). De Merchant Adventnrers hadden wegens deze oneenigheden Antwerpen verlaten, doch konden reeds in 1564 terugkeeren, daar toen het Magnus Intercursus tusschen Engeland en de Nederlanden althans gedeeltelijk hersteld was. In hun verbanningstijd hadden ze tijdelijk een court in Emden 2) en spoedig daarop konden zij zich in Hamburg vestigen, tot grooten schrik der Hanzeaten, die nu op eigen gebied door hun Engelsche concurrenten bedreigd werden. In 1577 wisten ze te bewerken, dat de Engelsche kooplui Hamburg weer moesten verlaten, maar deze zetten zich weldra neer in Stade aan den mond van de Elbe, terwijl zij zich tevens op Poolsch gebied in Elburg vestigden. Wegens de moeilijkheden, waarin de Adventurers door den opstand in Antwerpen geraakten, verlieten zij ten slotte deze stad; een deel van de court ging naar Emden, terwijl anderen in 1582 naar Middelburg verhuisden 8). Vooral tijdens Leicester, toen aan de Nederlanders het verkeer met de vijandelijke streken zeer moeilijk gemaakt werd, bloeide de Engelsche handel op en ook Emden profiteerde geducht4). Tevens kregen de Engelschen, daar ze nu in openlijken oorlog met Spanje geraakt waren, een prachtige gelegenheid om schepen voor dat land bestemd aan te houden en soms voor goeden prijs te verklaren5). De Hanzeaten die daardoor zeer benadeeld werden, wisten ten slotte van Keizer Eudolf II te verkrijgen, dat bij mandaat van 1 Augustus 1597 den Merchant Adventurers het verblijf in Duitsehland verboden werd6). Verschillende Nederlandsche steden hoopten nu de verdreven Engelsche kooplui tot zich te kunnen lokken, om de groote voordeden van hun vestiging te genieten. Vandaar dat in het laatst van 1597 en in het begin van 1598 allerlei pogingen daartoe !) Over dezen handelsoorlog vergelijke men H. Brugmans, Engeland en de Nederlanden in de eerste jaren van Elisabeth's regeering. Voor Kampen vroeger blz. 68. Verder verscheidene nummers bij Hapke Niederl. Akten und Urk. II. *) Vgl. o. a. Hapke II, no. 279 en 281. 3) Zie voor dit alles Te Lintum, blz. 28 vlg. 4) Dit blijkt overtuigend uit de Sonttolhjsten. 5) Van Meteren, fol. 367. «) Vroegere dergelijke besluiten (n.1. van 1582 en 1594) waren nooit ten uitvoer gelegd. Vgl. ook Hapke Niederl. Akten und Urk. II, no. 961 ff.; Schafer, Die Hanse, S. 121. 115 gedaan zijn, o. a. door Groningen, Rotterdam, Delft, Middelburg, Dordrecht en Den Briel1). Ook Kampen heeft getracht de court der Merchant Adventurers te krijgen, welke poging geheel in de lijn van de toenmalige politiek der stad ligt. We zagen vroeger reeds dat men met alle energie de plaats tot nieuwen bloei trachtte te brengen: de algemeene toestand was verbeterd nu Overijsel van den vijand bevrijd was, de draperie begon zich sedert 1595 te ontwikkelen, Peter van Offenberch had zijn groote „traffycké ende coophandelinge" naar de stad overgebracht, de ververij van Bulteel was er gevestigd 2), en men was juist toen ernstig bezig het vaarwater te verbeteren 8). Waarschijnlijk hebben de nieuwe burgers in deze zaak ook een woordje meegesproken, immers als de handel in Kampen zich krachtig ontwikkelde, zön dat ook op hun zaken van grooten invloed kunnen zijn, o. a. op die van den koopman Offenberch en den verver Bulteel4). Toen de magistraat besloot een poging te doen om de court der Merchant Adventurers in Kampen te krijgen, maakte zij gebruik van de diensten van een zwager van een der nieuwe burgers, n.1. Augustinus de Colenaer, advocaat in Londen, een broer van Clara de Colenaer, die met Jacques Bulteel gehuwd was5). De brieven van de Colenaer aan de stedelijke overheid en enkele andere stukken zijn bewaard, waardoor wij in staat zijn deze poging van Kampen tot in bijzonderheden na te gaan 6). x) Zie Te Lintum, blz. 37 vlg. en het vervolg van onze uiteenzetting. Misschien heeft, zooals we later zullen zien, ook Amsterdam hieraan meegedaan. 2) Middelburg beloofde den Merchant Adventurers ververijen op te richten, om de keuring der lakens in de stad zelf mogelijk te maken. (Te Lintum, blz. 43). Kampen had al een goede ververij. a) Zie hierover later, blz. 138. 4) Uit de brieven, die we in de volgende bladzijden zullen bespreken, bhjkt dat vooral Offenberoh een belangrijke rol gespeeld heeft. De brieven van den Middelburger Rowley znn meest aan hem gericht, en verschillende missives van den correspondent de Colenaer uit Londen worden door bemiddeling van Rowley en Offenberch bezorgd. Bovendien znn Offenberch en Bulteel in Londen bij de Colenaer geweest. 5) Hoe intiem de verhouding van de Colenaer tot de Vlaamsche uitgewekenen in Kampen was, bhjkt o. a. uit het naschrift bij een brief van den 21en Juni 1598, luidende: „myn vrindelicke recommandatie pro Sr. P. van Offenberge, aen myn L. en wel beminde moeder, suster ende broeders ende alle goede bekenden." 8) Verzameling van Stukken II, blz. 123—215. Vermeld in Register van Charters en Bescheiden IV, no. 3150, waar de naam Rowley verkeerd als Bowley wordt opgegeven. 116 Reeds spoedig na het Keizerlijke edict van 1 Augustus 1597 heeft men getracht de aandacht der Merchant Adventurers op Kampen te vestigen, want al in October daaraanvolgende zijn brieven geschreven naar de Engelsche kooplui te Stade en ook naar die te Middelburg 1). Behalve met schoone woorden hoopte men de Middelburgers ook door culinaire middelen in de gewenschte stemming te brengen2), wat men eveneens toepaste bij de machtige heeren in Den Haag3). Bij de onderhandelingen in Middelburg maakte men, blijkens de brieven, gebruik van een Merchant Adventurer, Thomas Rowley, een handelsvriend van Peter van Offenberch, terwijl tevens gecorrespondeerd werd met Augustinus de Colenaer, die in Londen onderhandelde. In November 1597 waren de zaken zoo ver gevorderd, dat men tot meer definitieve stappen overging, en met bepaalde voorstellen kwam. De Gezworen Gemeente werd den 16en November met den stand van zaken in kennis gesteld4) en tevens werd een instructie voorgelezen en goedgekeurd, die een leiddraad zou zijn voor „den erentfesten ende hoochgeleerden Augustijn !) In de Rekeningen van 1697 komt de volgende post voor: „Den 22 Octobris hebben die E. Wulff Henricksz, Tengnegel ende Drenthe, ethcke brieven an den Courtmeysters toe Staden ende toe Middelburch durch den Secretaris doen concipiëren op behach des E. Raedts. Costet iiij H. P." Tevens wordt vermeld dat de stadsbode Johan Gerrytsz verschillende reizen gedaan heeft, o. a. naar Stade. 2) Rekeningen 1597. Item betaelt voer Carpers, die in pasteyen nae Middelburch an den Engelschen gesonden worden .... v H. P. iiij st. 3) Item betaelt voer Carpers, die bij Witz den diener van Burgemeyster Witten in sgravenhagen gesonden worden om aldaer van der Stadswegen te verschencken .... vij H. P. iij st. - 4) Raadsresolutien, fol. 82. „A° 1597 den 16 Novembris, sinnen Burgemeesteren, Scepenen, Raedt ende Gesworen Gemeente deser Stadt Campen op die Raedtkamer vergadert gewest, alwaer der Gemeente voergeholden is, tgene die E. Eaedt, an den Courtmeisters ende marohiantventers van de Engelsche natie binnen Staden, ende binnen Middelburch, hadde doen schrijven, betreffende den Stapel binnen Staden, die van daer elders getrafferiert sol moeten worden vermitz Keijs. Ma**8 placaten, tegens die Engelsche Natie, in den Duijtschen steden angeslagen. Ingehjckx, wes Augustin de Colenaer, Advocaat to Londen, an deser saken, aldaer, tot vordel van dese Stadt Campen, geerne te willen voorwenden. Latende oiok mede verlesen die Instructie ende oommissie soe die E. Raedt, tot dién eynde, op denselven Colenaer hadde doen instellen, om an hem over te sendeu. Met welcke der Gemeente wel gevallen, en oiok mede belieft hefft." 117 de Colenaer, Advocaet toe Londen" bij zijn aanbiedingen „aen die Dnrchlncbticbste ende Grootmachtichste Coninginne van Engelandt, inghelijckx an den Courtmeysteren van de Engelsche natie ende anderen, daer des nodich ofte dienlijck sal sijn"1). In de eerste plaats moest hij er den nadruk op leggen, dat Kampen den Engelschen steeds goed gezind was geweest, en dat vooral in „desse lest vergangene jaeren" metterdaad bewezen had 2). In verband met de waarschijnlijke verplaatsing van de „residentie der Engelsche Natie" uit Stade moest hij wijzen op de schitterende ligging van Kampen aan IJselmond en Zuiderzee, terwijl bovendien het eiland Ens, voor den IJsel gelegen, in tijden van nood, zooals bij ijsgang en storm, een uitstekende en veilige ligplaats aanbood. De afstand van Engeland was betrekkelijk klein: in „twee etmalen tijds" of minder kon men door het Marsdiep tot voor de stad komen „zonder die zeylen te strycken." En dan de prachtige verbinding met het uitgestrekte achterland, waarheen de Engelsche kooplui gewoonlijk hun waren vervoerden! „Angaende die passagie van der Stadt Campen nae Oostlandt ende Duytslandt, kunnen alle coopmanswaeren tot allen tyden ende stonden, soo wel des winters als des somers, oock in natte jaeren over een asse durch die geheele Oestersche ende Duytsche straten an allen oerden ende steden, vrijelijck ende sekerlyck gevoert worden, gelyck men nu oick die geheele riviere opwerts onbevaert ende onverhindert kan gebruycken, als op Deventer, Arnhem, Wesel, Cöln, Mentz, Frankfort, ende voorts den gantzen Ehynstroom, van welcke steden ende landen die voll geladene Ehynschepen mit wyn ende andere vrachten, tot aen die Stadt Campen ankomen, ende aldaer onder de crane gelosset wordden." Heel voorzichtig moest even over het zwakke punt, de ondiepte van het vaarwater, gesproken worden; men kon dit niet verzwijgen, want *) Verzameling van Stukken II, blz. 125. Verslagen en Mededeelingen V. O. E. G., derde stuk, blz. 36 vlg. De instructie is van 17 November 1597 (stilo veten). ') Waarschijlihj'k ziet deze houding op de Engelschgezinde houding door Kampen in de oneenigbeden tijdens Leioester aangenomen. Men vergelijke hierover Eegister van Charters en Bescheiden IV, no. 2927, 2805, 2811, 2821, 2825, 2831, 2834, 2840, 2841 en 2844. Meteen bevatten deze woorden uit de instructie een voorziohtigen aanval op conourreerende steden in Holland en Zeeland. 118 de concurreerende steden zouden niet nalaten daarop den nadruk te leggen. Het was waar dat „die riviere voersz, eender wegen by eenigbe wynden nyet soe gebeel diep en is" maar de stad is '„nu algereets een gebeel jaer lanck in stedighen arbeyt gewest ende alnoch is, om daerinne toe versien, ende heft mit grooten oncosten eenen nieuwen, ende zeer bequamen, oick voele corteren vaert, tot eenen dieperen ende ongelyckx beteren strengh vuyt die Suyder Zee, veele naerder tot die voersz Stadt anschietende gemaeckt, die men verhoopt in corts alsoe te diepen ende te wyden, datmen met volgeladenen schepen vth der Zee, in ende durch die voorsz. Stadt sal moghen vaeren, laden ende lossen tot eens yders welgevallen" 2). Bovendien zou men in dezen nieuwen waterweg (de Reeve), ook een mooie haven voor groote schepen kunnen maken, „ommer soe propys, vry ende zeker, als onder tvoorsz. eylandt van Ens, welck eylandt ingelix voor dese strengh héerschietet." Als dit alles duidelijk uiteengezet was, kon de Colenaer wijzen op de veiligheid, die Kampen als goed versterkte stad aanbood, vooral daar thans de geheele omgeving van vijanden gezuiverd was, zoodat men „die geheele oestersche ende Duytsche straten, ende alle andere passagien toe water ende toe lande, aff ende an, vryelyck, sekerlyck, ende onbevaert gebruycken kan." Tot controle kon men gerust afgevaardigden zenden, want die zouden alles werkelijk zoo bevinden, als het voorgesteld werd. Mochten de Merchant Adventurers hun court in Kampen willen vestigen, dan presentierden „Burgemeysteren, Schepenen ende Raeth voersz. die voersz. Natie met alle gunst, beleeftheyt, assistentie ende bevorderinghe toe amplectieren, ende hoer alle alsoedane privilegiën, immuniteyten, liberteyten ende vryheyden als sie in eenighe duytsche Steden gehadt mogfcen hebben onverhindert te laten genyeten ende gebruycken, doende alles, dat tot bevorderinghe der voorsz. Engelsche Natie, ende hoere coophandelinghe noodich ende dienlyck bevonden sal wordden." Uit dit alles blijkt dat de instructie handig opgesteld is, en dat Kampen den Merchant Adventurers werkelijk aanmerkeüjke voordeden had aan te bieden, in sommige opzichten zelfs meer x) In 1597 op sommige plaatsen IJ voet! (zie later blz. 136). 2) Over deze nieuwe vaart en de gemaakte onkosten zie men later. blz. 138. Kampen in 1598 door P. Utenwael. 119 dan andere steden. Vooral de goede verbmding te water en te land met Duitsehland was van groote beteekenis voor de Engelsche kooplui uit Stade, die natuurlijk juist met de Duitschers in handelsbetrekkingen stonden. In dat opzicht lag Kampen voor hen veel geschikter dan b.v. Middelburg. Wij zullen in het volgende dan ook zien, dat juist de Adventurers uit Stade veel voor een vestiging in Kampen gevoelden 1). Verschillende van hen hebben de stad bezocht en natuurlijk zal de magistraat wel niets nagelaten hebben om hen gunstig voor de stad te stemmen 2). Ter verduidelijking van de instructie liet men verschillende kaarten teekenen van Kampen en omgeving door den schilder Thomas Berentsz, die het vorige jaar ook een „conterfeitzel" van de stad had gemaakt 3). Meester Pouwell Utenwael sneed een afbeelding van Kampen in koper4). De instructie met kaarten en teekeningen werden door den stadsbode Gerryt Jansz naar Londen gebracht. Hij was reeds den 21en November in Middelburg, waar Thomas Eowley hem nog ,,5 bryven van recommendatie" meegaf aan degenen „die een hoeghen hant" hadden in de bewuste zaken, reisde verder over Vlissingen naar Engeland, en overhan- *) Men vergelijke hierna, blz. 126, 127 en 129. 2) In de rekeningen van 1597 komt de volgende post voor: „Item betaelt Ambrosio Nachtegael, dat verscheidene Engelsche Koopluyden van Staden komende, ende hier doer reysende, neffens gedeputeerden des E. Eaedts ende gesworen Gemeente, ende anderen, aldaer op diverse tyden ende reysen verteert hebben gehadt, bedragende xliiij H. P., xiij st., j ort." 3) Eekeningen 1696. „Item Thomas Berentsz betaelt voer het conterfeitzel van dese Stadt Campen by hem gemaeckt, xij H. P." Rekeningen 1597. „Item Thomas Berentsz schilder betaelt van verscheydene chaertkens van de situatie der Stadt Campen ende yan de Zuyderzee, op Ehgelandt gesonden, xxv H. P." 4) „Item Mr. Pouwell Vuyten wael betaelt voer het schnijden van de koeperen plaete van de conterfeytinge der Stadt Campen, boven alsoedane 25 car. g. als hy te voerens van den secret. Reiner Jacobsz ontfangen hadde, ende ingelycx boven tgene soe hem vth de kamer de A° 98 betaelt is worden noch die somma van 102 car. g. st.... j°xlvj H.P., ij st." Verder in de Eekeningen van 1598: „Item betaelt Mr. Pouwell Vten Waele Iserschnyder, dat hem noch restede van die plaete des contref eitzels der Stadt Campen te schnyden, ende van den exemplaren daermede affgedruckt, lxxxvij H. P., xij st." Deze afdrukken heeft de bode niet kunnen meenemen, omdat de plaat van 1598 is. Misschien zijn ze later aan de Colenaer gezonden. Wij geven hierbij een verkleinden afdruk van Utenwael's afbeelding. De koperen plaat is nog in de oudheidkundige verzameling der gemeente Kampen aanwezig. 120 digde alles aan Augustinus de Colenaer1). Deze ging dadelijk ijverig aan het werk, vertaalde de benoodigde stukken in het Engelsen, en deed daarna volgens zijn instructie de verzoeken en presentatiën van Kampen. Den 27en en 28en November2) sprak hij met „Alderman Goddaert, ende de Heer Sudderton, die de gedeputeerde meesters ende oversten" waren van de Merchant Adventurers, „mitsgaders met de Heeren Aldermans Lowe ende Hamson, ende verscheyden andere treffeiyeke coopluyden." Hij remonstreerde in tegenwoordigheid van den stadsbode de „instructie onder tstadszegel, mitsgaders de affbeldinghe (der) Stadt Campen met haere goede reeden, diepten, streken, bequame winden, haere schoone situatie met haere wtnemende riviere loopende inden vermaerden rynstroom. Item haere distantie van alle dandere treffeiyeke steden van Duytsehlant ende van vele andere oirden om winter ende somer by water ende by lande vry ende vranck te moghen negotiëren ende traffikeren." Voorloopig had de Colenaer succes. De heeren schenen zeer tevreden en vroegen hem den volgenden dag in hun Hall te 'willen komen om ook de andere kooplui in te lichten. De advocaat verscheen den 29en November deftig vergezeld van den bode en nog een paar adsistenten in „heurlieder Collegie", waar „25 ofte 26 personen van de treffelyckste van heurl. compagnie" aanwezig waren, en hield daar weer een pleidooi om aan te toonen dat Kampen bijzonder geschikt was voor de vestiging der Court. Hij kreeg den indruk dat het „meestendeel tot de gelegentheyt der stede -van Campen zeer wel geaffectioneert ende geineüneert (schenen) te wesen", maar voorzichtig voegt hij in zijn schrijven er deze restrictie bij, die er al op wijst wat het gevaarlijke punt voor Kampen zou worden, „zoo verre daer goede reede ende diepte genoech waere voor heurl. schepen." Den 30en November en den l8ten December wachtte de Colenaer van „t's morgens totten avont" ten hove, tot hij eindelijk audiëntie verkreeg bij den „Hooghen Thresorier van Engelant, dewelcke alhoewel van ouderdom op syn bedde sadt", hem toch met geduld x) Verzameling van Stukken II, blz. 129. Ruwley schrijft terloops het volgende over Amsterdam: „Die van Amsterdam hebben een van haer burghemeesters nu over gesonden ende ick soude dencken dat hy in den selven passagie es als myns heerens bode, want hy quam oock hier den 21 ditto." 2) Alle data stilo veteri. 121 aanhoorde en allerlei vragen omtrent de „Magistraet, borgers, straten, waters, kelders, packhuysen" deed, en tot slot zei, dat hij Kampens „vervoorderinghe wilden indachtich wesen ende by de coopluyden recommanderen ende helpen handhaven." Den 2en en 3en December vroeg de Colenaer nog eens aan den Alderman Goddaert en andere „oversten van de merchants ventnriers" of ze nog mededeelingen aan Kampen hadden te doen, of nadere inlichtingen wenschten, omdat hij van plan was den stadsbode zoo spoedig mogelijk terug te zenden, maar ze gaven slechts ten antwoord, dat zij „op alles mettertyt naerder wilden letten ende resolveren." De Colenaer schrijft dat de Engelschen waarscMjnlijk afgevaardigden zouden zenden om alles zelf goed op te nemen en dat eerst dan de beslissing zou vallen. Hij geeft daarom den raad in Kampen alles voor een mogelijk bezoek in orde te maken, en afschriften te vragen van de privilegiën, welke de Merchant Adventurers in andere plaatsen genoten hadden, om daaruit „het beste tot voordeel van beyde contractanten ende Negocianten te moghen verkiesen" x). Gerryt Jansz, de stadsbode, had een avonlmurlijke, doch onfortuinlijke reis; hij werd n.1. door de Duinkerkers gevangen en wierp het schrijven van de Colenaer buiten boord, zoodat men in Kampen voorloopig zonder tijding uit Londen bleef 2). In het laatst van December werd hij echter weer vrijgelaten en reisde over Middelburg naar huis3). De Colenaer schreef ondertusschen den 17en December een brief met het verzoek een „certificatie onder tstadssegel" te *) Een uitvoerige missive van 3 Dec. 1597 komt in de Verzameling van Stukken II, blz. 145 voor. *) Tegelijk met een brief van 7 Januari 1598 zendt de Colenaer een copie van zijn missive van 3 Dec. 1597. ') Verzameling van Stukken II, blz. 143. Den 31n December schrijft Eowley aan Peter van Offenberch: „onverwachtende es de campensche bode geoomen van Duynkerck wt ghevangenisse sonder ranssome, myn heeren van campen mengen van gheluck spreken, dat hy alsoo wt gheraeckt es, hij meriteert een drinckpenninck." De heeren hebben dezen raad ter harte genomen, want in de rekeningen van 1597 komt de volgende post voor: „Gerryt Jansz van een reyse op Londen, btxxj H. P., iij st." „Ende alsoe hy op dese Londessche reyse van den Duynkerckers gevangen ende van syn clederen berooft was, hefft die E. Eaedt hem nije olederen gegeven, costenden an Laken ende doeck, xxv H. P." „Noch tot een Boyette, ij H. P." 122 mogen ontvangen, met opgaven van de diepten tusschen Kampen en-Enkhuizen1), en tevens „ofter te Campen gelegentheyt ende gerief van groote waghens met 3, 4 oft 5 paerden te becomen zullen wesen ende onder weghen goet tractement voor de zelve (ende logys ende wtspanninghe voor de passagiers etca.)" Verder bericht hij dat zich afgevaardigden van Groningen in Londen bevinden, terwijl Eowley den 31en Dec. schrijft, dat ook Middelburgers weldra daarheen zullen vertrekken, waarom hij den raad geeft: „indien datt myn heeren van campen syn enighe goet voorspoet in haer saken verwachtende laten se yemant met den eersten o versenden van qualitheyt ende men salder noch goede bryven van adressen mett van hier doen hebben" 2). Blijkens een schrijven van de Colenaer d.d. 7 Januari 1598 (stilo veteri) zijn de Middelburgers dan reeds aangekomen, terwijl de Groningsche afgevaardigden van plan zijn te vertrekken. Een beslissing zal volgens hem nog niet dadelijk vallen, omdat de Merchant Adventurers afwachten, of ze misschien nog in Stade zullen mogen blijven. Voorloopig behandelen ze alle sollicitanten vriendelijk en geven alleen ten antwoord „dat men te gelegender tyt henl. sal gedencken." De Colenaer blijft voortdurend in contact met de Aldermans, die hij geregeld op de beurs spreekt. Hij verzoekt ten slotte nogmaals hem de certificatiën over de diepte van het vaarwater toch vooral spoedig te willen zenden 8). Een week later staan de zaken nog net zoo: de Merchant Adventurers zijn welwillend tegenover iedereen, ze nemen geen beslissing, maar „daër het heurl. best en bequaemste sal dincken, daer willet vallen." Als tegenmaatregel heeft Elizabeth ondertusschen den f„Oosterlingen int Staelhoff" laten aanzeggen, dat „zijl. alhier voor den 28e dach deser maendt January wt haere Majesteyts coninckryck ende Jurisdictie moeten vertrecken op gelycke pene als int placcaet vande Keyser iegens de Engelschen gepubliceert staet" 4). x) Een brief van 7 Dec. waarin hij hetzelfde moet gevraagd hebben, is niet in de verzameling aanwezig. *) Verzameling van Stukken II, blz. 143. De Middelburgsche heeren vertrokken den 10en Januari 1598 naar Londen (Te Lintum, blz. 41). 3) Verzameling van Stukken II, blz. 147. *) Verzameling van Stukken II, blz. 155. Tegelijk met een volgenden brief van 21 Januari zendt de Colenaer „de Copie van Haere Matf. Placcaet metterhaesten wt het Engelsen getranslateert." 123 Den 216" Januari ontving de Colenaer eindelijk de verlangde opgaven over de diepten in de Zuiderzee en overhandigde de stukken aan de Aldermans van Londen en de Oversten der Merchant Adventurers, „aende welcke de zelve zeer aengenaem ende willecome is geweest." Ben besluit zou echter voorloopig nog niet genomen worden, omdat de Engelschen nog altijd afwachtten, „oft de saeken van Staden niet gemodereert" konden worden. Bovendien hebben ze een verzoek gedaan aan de Staten-Generaal, of deze „heurl. privilegiën ende vrijheden heurl. oock sullen willen approberen ende ratificeren in der stede ende plaetse daer zijl. heurl. stapel zouden comen te verMesen" *). Over dit laatste verzoek der Merchant Adventurers geven drie brieven met bijlagen van burgemeester Johan Witten, afgevaardigde ter Staten-Generaal voor Overijsel, uitstekende inlichtingen2). Den 24e° Januari bericht hij dat in den Haag aangekomen is „een Secretaris wt Engelant van wegen die marchants Adventuriers, mit breven van hare Matt overgegeven hebbende sekere articulen aende heren generale staten." De copieën van het schrijven der Koningin en van het verzoekschrift der kooplui zendt hij er bij 3). Elisabeth wijst er op dat de Engelsche kooplui uit Stade zullen moeten vertrekken, en dat nu verschillende steden „als Groeninghen, Campen, Amsterdam ende anderen" aan hen gevraagd hebben om zich binnen hare muren te vestigen. Voor daarop een beslissing zal worden genomen, .wenscht de Koningin echter eerst de Staten-Generaal als souverein van die plaatsen met de onderhandelingen in kennis te stellen, en tevens te vragen of de algemeene regeering het te maken accoord zou willen goedkeuren. De Merchant Adventurers vroegen inwilliging van twintig „poincten ende articulen", waarvan de hoofdzaak was bevestiging van de voorrechten in 1587 verleend *), vrije handel in de Nederlanden, geen nieuwe invoerrechten op Engelsche waren, matiging der uitvoerrechten, en eigen civiele jurisdictie 5). *) Verzameling van Stukken II, blz. 159. *) Verzameling van Stukken II, blz. 149. 8) Vergelijk Te Lintum, blz. 51 vlg.; Resolutiën Staten-Generaal 30 Jan. 1698. ) Te Lintum, blz. 33. Over de, onderhandelingen in 1591 vergelijke men Japikse, Res. St.-Gen. VII, blz. 475 vlg., en voor 1592, blz. 117. 8) Zie over deze voorrechten en de onderhandelingen uitvoerig Te Lintum, blz. 52 vlg. ' 124 Volgens burgemeester Witten zou bet wel eenige maanden duren voor de Staten-Generaal een besluit konden nemen, daar het verzoekschrift wel aan de verschillende provinciën zou gezonden worden *). Witten schrijft dat hij ondertusschen zooveel mogelijk voor Kampen zal werken, en de zaak zal bespreken met den heer Gilpin, Engelsen lid van den Baad van State. Weldra zendt hij goede tijding 2). Het blijkt namelijk „datt die gelegentheyt van Campen de Engelschen meerder, als wij verstaen hadden ten herten gaet, door dien, datt der heren Staten Agent in Engelant Caron, verscheydentlick geschreven hefft, datt desse Sociëteit apparentelick voor allen anderen gepresenteerde steden, aldaer hij TT. Erse hare residentie well muchte nemen, alleene datt guede bequaemheyt gevonden muchte worden om an ende off te geraecken. Mons* Gilpin Eaet van Staete wegen haere Matt by my hier van gesproecken sijnde, hefft tselffde verclaert, met beloffte die guede handt daeran te willen holden." Witten verzoekt daarom Burgemeesteren, Schepenen en Baad hem „op jeder punct nae den anderen hare bedencken quam citissime" over te zenden en hoopt dat men deze zaak wil behartigen „voor soe voele die staet van U. E. financien ende andersins lijden sall cunnen" 3). Den 31en Januari schrijft hij nog in zijn meening versterkt te zijn, want raadsheer Gilpin heeft hem uitdrukkeüjk gezegd, dat als de Staten-Generaal een gunstig besluit genomen hebben, „voer U. E. stadt onder alle sollicitanten die meeste apparentie te sullen wesen, om tot residentie vande Natie gebruickt te worden." Het is dus noodzakelijk dat Kampen zoo spoedig mogeüjk hem een gunstig antwoord op het verzoekschrift der Merchant Adventurers toezendt, en verdere eventueele aanbiedingen doet. Alles gaat goed, „die van Botterdam, als wesende die van Middelburg altenae geseten, beginnen oock te despereren, dergestalt dat van ons groote hope is" *). i) Dit is dan ook werkelijk gebeurd. Het besluit viel eerst den Hen Juli 1598. (Te Lintum, blz. 56). . . *) Verzameling van Stukken II, blz. 163 (brief van 29 Januari 1598, stilo yete^t nascllrift van dezen brief Zegt hij het volgende: „Het schijnt dat die van Amsterdam gien woordt willen hebben, van hunner wege daerom gesoUiciteert te sijn, want Süla, pensionaris en verclaert in onse vergadering daervan niets te weten, ende dat in des Ma* missive, vore Rotterdam, Amsterdam bij abus muste gestelt sijn." *) Verzameling van Stukken II, blz. 207. 125 In Kampen volgde men dezen verstandigen raad op, en reeds den 4en Februari 1598 werd een belangrijke resolutie aangenomen, waarbij men de verzoeken van de Engelsche kooplui zooveel mogelijk mwilligde en tevens den „mederaedtsfrunt" Witten vrijwel onbeperkte volmacht gaf om geheel naar eigen inzicht te handelen x). De kansen van Kampen stonden in dien tijd dus werkelijk goed, wat ook blijkt uit een zeer vriendelijken brief, die namens de Merchant Adventurers uit Londen den 17en Februari 1598 door bemiddeling van de Colenaer aan het stedelijk bestuur werd gezonden. Bepaalde beloften worden er niet in gedaan, omdat men eerst het antwoord der Staten-Generaal wilde afwachten, maar toch wordt er in gezegd, dat Kampen zeer geschikt voor de Engelsche kooplui schijnt, zooals niet alleen gebleken is uit de toegezonden brieven en kaarten, maar ook volgens de verklaring van „die welcke van onse Sociteyt synde een tytlanck aldaer geperegrineert hebben" 2). Augustijn de Colenaer schrijft dan ook den llen Maart, dat hij „met eenighe van de Principaelste conferentie en communicatie (heeft) gehouden, ende wel soo veel verstaen dat de gelegentheyt van uwe stadt Campen de 1) Raadsresolutien, fol. 86. „A° 1598 den 4 Februari] sinnen Burgemeesteren, Soepenen, Raedt ende gesworen Gemeente deser Stadt Campen, op die Raedtkamer vergadert gewest, alwaer verlesen sinnen Coe Ma**8 van Engelandts breef an den Staten generael, ende die articulen, van wegen des Sociteits van den Engelschen coopluyden, genoempt Avonturiers, an denselven Staten geexhibeert ende versooht. Daer beneffens verlesen, die presentatien, soo dese Stadt, algereets, in de Instructie van de Advocaet Colenaer, ende in Horen breef an Bidtsart Goddart, Alderman, ende Gouverneur, mit den Raedt van die Avonturiers to Londen, gedaen heft. By welcke presentatien die Gemeente verclaerde alnoch to persisteren. Begerende, dat die E. Eaedt, an hoere mederaedtsfrunt Witten (in sGrevenbagen) daervan opt vlitichste soll doen schriven, ende anmaenen, om die voersz, ende andere gelijcke presentatien alnoch te doen, daer ende alsoe syn Ed. dienlick erachten wurde, ende voorts alle middelen voorwendende, daermit die sake tot guede offerte comen moege, mit wydere vermeldinge, dat men die Engelsche natie tot Hoere Stapel offte handel, wel het eene ofte ander Cloester, ofte sunst eene bequaeme plaetse, indoen ofte inruymen wert, voer guet ansyende, dat men in de versocbte articulen, generalyck sal consentieren, 'ende angaende die civile ende criminele Jurisdictie (daerinne gementioneert) wol man sich soe veele neijgen ende buijgen, als deser Stadts privilegiën erlyden sullen kunnen. Ende wes by syn Ed. hier in gedaen ende gepresentiert sal worden, beloeffde die E. Eaedt ende gesworen gemeente vor angeneem te holden ende toe achtervolgen." 2) Verzameling van Stukken II, blz. 173. Waarschijnlijk zijn dit kooplui uit Stade geweest. Vergelijk vroeger blz. 119 noot 1. 126 meestendeel van de Compagnie zeer wel gevalt ende aenstaet" x). In den volgenden brief van 18 Maart drukt hij zich nog sterker uit. De Merchant Adventurers wachten op de beslissing \an de Staten-Generaal en hechten vooral waarde aan twee punten. Zij wenschen in de eerste plaats dezelfde privilegiën als in Stade en ten tweede de verzekering dat hun geen nieuwe in- of uitvoerrechten zullen opgelegd worden2). Als dit in orde mocht komen, dan verzekerden „de Principaelste van de Compagnie dat syl heurl. residentie totten handel ende traffyke van de Stapel meynden te verkiesen tot Nepmac in Lesyrevo 8). Ende dat zyl tselve niet gheeren en souden willen openbaeren wt vreese ende sorge, dat verscheyden andere steden die alhier heurl. gedeputeerde ende gesanten hebben ghehadt, daer over mogelij eken niet wel te vreden en zouden wesen ende inde vergaderinghe van Netats heurl. daer iegens souden moghen opposeeren ofte meerdere swaricheden voor wenden" *). De Colenaer blijft voortdurend in actie, maar zijn brieven getuigen dat er niet veel verandering in den toestand komt, tot hij den 7611 Mei kan berichten dat de afgezanten der Merchant Adventurers zijn aangewezen en dat zij van plan zijn ook Kampen te bezoeken. Hij doet echter de volgende onrustbarende mededeeling: „De Engelsche lakenschepen gaen gemeenelycken 12 a 13 voeten diep geladen. Heurl. voeten zijn van 12 duymen, ende de onse gemeenelycken maer van 11 duymen. Sulx all wat zy minder hebben dan 14x/2 voeten waters, daer souden sy lichters toe moeten gebruycken." Een slecht teeken voor Kampen, waar het water lang zoo diep niet was. Den 24en Mei bericht de Colenaer ook nog dat hij zich vergist heeft, en dat de schepen „15 a 16 voeten waters" diep gaan! De Engelsche gedeputeerden zullen . x) Verzameling van Stukken II, blz. 177. Volgens dezen brief waren toen ook afgevaardigden van den Briel en Dordrecht in Londen, terwijl „Delft ende andere plaetsen heurl. stadtbrieven mette affbeeldinghe ende conterfeytsel van heurl. steden gesonden hebben totten selven eynde." 2) Vergelijk hierover Te Lintum, blz. 53 vlg. 3) De Colenaer spoort in deze en de volgende brieven aan tot uiterste voorzichtigheid, omdat de concurrenten op de loer liggen, en geeft daarvan zelf een eenigszins kinderachtig voorbeeld door in plaats van Campen Nepmac te schrijven. In een lateren brief wordt er zelfs bijgeschreven: „Leest de Italiaansche geschreven woorden achterwaarts, dats van de laatste letter spellende totte voorste." 4) Verzameling van Stukken II, blz. 181. 127 eerstdaags vertrekken, doch maken twee zwarigheden, ten eerste of er wel altijd goede piloten bij Texel te vinden zullen zijn, en ten tweede de diepte van het vaarwater. Hij geeft daarom den raad na te gaan, of er in de Zuiderzee niet een diepe vaargeul te vinden is, die dan afgebakend zou kunnen worden 1). Ook uit volgende brieven blijkt dat hij zich het meest bezorgd maakte over het slechte vaarwater 2). Zoodra de Engelsche gedeputeerden in Nederland aangekomen waren, was de Colenaer voorloopig uitgeschakeld en moesten Eowley, Witten en de Eaad van Kampen zijn werk voortzetten. Uit de bronnen blijkt dat allen hun uiterste best gedaan hebben om aan Kampen de Court te bezorgen. Eowley sprak al dadelijk in Middelburg met gouverneur Goddaert, gaf hem de „attestatie van de diepte van de wateren", en bericht alles weer aan Offenberch. Tevens schrijft hij dat blijkens zijn inlichtingen vooral drie plaatsen in aanmerking zullen komen: Middelburg, Delft en Kampen, en hij geeft bovendien op om wélke redenen. „Middelburg in dien datt haer maiestheyt soo begheert om byder hant te hebben, meer weynich van all ons volck daer toe ghesint, ende oock dees groten oorsaecke ofte de landen Hollant en Seelant van malcanderen gesepareert waren. Delft, om datt van alle man ghepresen wordt ende sy presenteren veel alle goederen af ende aen boordt te schepen op haerluyder cost eta. Campen, om datt die van staden de meesten stem hebben om haerluyder wat contentement te doen want sy rasen seer op Groeninghen, ende oock het es seer bequaem om goederen van boven ende goet corespondentie met oosten te houden ende deur dien datt de stadt van Groeninghen onbequaem es deur enighen oorsaken als een stadt voll garnisoen, een landt stadt, papause ghesint alle daghe met enighe cleyne veranderinghe ghereet om te revolteren." Op uitdrukkeüjk verzoek van den Kamper magistraat gaat Eowley den 13en Juni op reis „in secreeter wys omme haerluyder saeken te vervoorden ende onderrechten watt datter passeert" 8). Eeeds den volgenden dag' schrijft hij over Eotterdam en Delft *) Met Offenberch en Bulteel besprak de Colenaer nog verechillende dingen, waarover ze later met den Eaad konden oonfereeren. (Verzameling van Stukken II, blz. 197). 2) Verzameling van Stukken II, blz. 193. s) Verzameling van Stukken, II, blz. 203. rwrm naar Den Haag gereisd te zijn en overal inüchtingen te hebben ingewonnen. De gedeputeerden hebben verschillende plaatsen bezocht en zijn overal „onthalt ofte festeert gheweest" x). „Te Dort, sy arriveerden maendach tsachteravons, ende waren ghelogeert in een herberghe waer de magistraten quaemen begroetenen ende defroyeerden haeren costen, presenterende haren stadt den dienste van de maiestheyt ende haren coopluyden, midtsgaders alle privilegiën die enighen anderen steden souden meugen doen ende meer eta. Dy sondach quamen sy deur Rotterdam ende waren oock int ghelycker mannier ghetracteert maer daer gingen sy de stadt besichtigen, dan by haer kouten ghevoel ick datt sy daer gheen groten sinn toe en hebben. Woensdachs quamen sy te Delft daer sy watt meerder feesten deden in onthallen ende banqueteren midts belovende alle faveur ende diensten, met bevrijingen van alle quader costen van haerewaerdts ende daerwaerts aen boordt en af, eta maer deur dien datt regenachtich weder was sy en gingen quelick de stadt besien. Dan int passeren van all desen steden en hebben sy niemant enighen occasie van hoop ofte troost dan alle ghelick goede worden ende groeten danck van alle de presentatien. Donderdachs quamen sy in den Haghe ende Vrydachs versochten sy ghehoer te hebben, maer en mochte niet geschijden, dan Saturdachs hadden sy ghehoer, ende sy levernden haer bryff van de maiestheyt ende deden haeren boetsehapp, daerop gaven de heren staten voor antwordt datt sy souden watt op moeten letten ende pauseren" 2). De voornaamste moeilijkheid bij de onderhandelingen met de Staten-Generaal zou volgens Rowley het verzoek opleveren om „enighe moderatie te hebben van de licenten van goederen ineomende ende uitvarende", want „van alle andere privilegiën en sulder gheen groten swaricheyt op vallen want het es meestall van te voren geconsenteert." Voor Kampen was er goed nieuws, want Rowley schrijft verder: „Ick bemerck oock dat sy nievers voorder gheen groten sin in !) Verzameling van Stukken II, blz. 205. Vooral uit dit schrijven blijkt duidelijk hoezeer de concurreerende steden tegen elkaar opboden, en in welk een prachtige positie de deputatie dus was tijdens de onderhandelingen. *) Vergelijk hiervoor Te Lintum, blz. 55 vlg.; Resolutiën Staten-Generaal van 12 en 13 Juni 1598. .mi iiiiiiiiiiMïiri 128 129 hebben om enighen anderen steden te besichtigen dan alleenlick Campen." Vooral de kooplui van Stade waren voor Kampen geporteerd. „De meesten oorsaeck dat ick kan bemercken die ons heren soudt moveren om daer te Campen te wesen es alleenlick om die van Staden te contenteren want sy syn de meesten hoop ende om dat sy soecken all naer oostlandtwaerdt ende om de goede transport van alle goederen van boven zoo soudt noch wel meugen gheworden ende datt de ondiepte van de water ende de qnaeden incompste niet en verhindert ick hebber goeden moedt toe." Groningen komt met meer in aanmerking; de gedeputeerden hebben zoo veel gehoord van „het onghelegenthyt datt sy en geven niet veell om oft sy daerwaerts gaen ofte niet." In Kampen bereidde men zich ondertnsschen op den beslissen den slag voor. Er werden den 9en Juni vier gedeputeerden genoemd, Johan Witten, Jacob Vene, Jacob Maler en Wulff Henricksz, die instructie ontvingen om met de afgevaardigden van de Merchant Adventurers te onderhandelen en van stadswege de volgende aanbiedingen mochten doen: „Ierstlick, dat dese Stadt, gedachten Coopluyden guede ende bequame plaetssen ende getimmer wille inruymen, daer sie hoere huysingen tot hoeren stapel offte handel dienende, sullen holden moegen. Voorts toe presentieren, dat men hoer will laten genyeten ende gebruycken, alle alsoedane privilegiën, immuniteiten, liberteiten, ende vrijheyden, als sie in eenighe Duytsche steden gehadt moeeen hebben" i). Verder trachtte men door een feestelijke ontvangst de heeren in een goede stemming te brengen, zooals de stadsrekeningen getuigen. De Engelschen zijn waarschijnlijk van Utrecht over de Veluwe gekomen2) en werden door stadsdienaars binnengeleid 8). Blijkens de rekeningen zijn de gasten kostelijk onthaald *) Verzameling van Stukken II, blz. 214. 2) Eowley schrijft: „ick verstaen datt sy willen op Amsterdam komen ende alsoo daerwaerts maer sy en weten niet ofte sy overlandt deur Utrecht willen reysen ofte te water." 3) Eekeningen 1598: Item die dieners an den eikelboom (bij Oldebroek, aan den Veluwschen weg) verteert, als sie na de Engelsche vernaemen, dj H. P., viij st. '•'->, 9 130 en is er een stevig glas wijn gedronken x). Ook Eowley was overgekomen om bij zijn landgenooten een goed woordje voor Kampen te doen en de magistraat vergat zijn diensten niet2). Natuurlijk zijn de zaken bij al deze feestelijkheden niet vergeten: de vier Kamper gecommitteerden hebben hun gasten rondgeleid, men heeft de stad bezichtigd 3) en ook het vaarwater onderzocht, niet alleen in en voor den IJsel, maar ook voor het Zwarte Water*). Evenals in andere plaatsen deden de Engelschen geen definitieve toezeggingen, doch wachtten eerst de beslissing der StatenGeneraal op hun verzoekschrift af. In Kampen bleef men nog steeds hoop koesteren, blijkens de bewoordingen van een raadresolntie van 13 Juni 15985). Ook burgemeester Witten i) Eekeningen 1598: Item als die Gedeputeerden vth Engelandt alhier gekomen wezen om die Stadt to besiohtigen, betaelt Johan Luykensz Stadts oook voer syne oncosten xiwj H. P. x st. Den merektmeester, Keiner Oleffsz, ende Jaeob Sloijer betaelt voer vissen xxiij H. P. viij st. Mr. Berent Apotheker voer specerien betaelt, luyt syn rekeninge lij H.P. iiij st.iijoort. Jan Joesten voer wittebroet vij H. P. xij st. Johan Slaohter voer Vleys xyj H. P. iiij st. Hans Cremer voer glaesen ij H.P. vj st. Symon Eeiners voer een tonne biers .... vj H.P. Inden iersten als die gedeputeerden vth Engelandt alhier angekomen weren gehadt v ancker wijns den aem tot xxxvj dalers, beloopt mit die overmathe • • • j°j H.P. ijst. Item an wyn en oncosten op besiohtigen der stadtz diepen en op verscheidene verhandelingen van der stadtz wege joLxxxüij H. P. v st. 2) Eekeningen 1598: Item Thomas Eoulyn vereert dat hjj om die Engelsche sake te bevorderen vth Zeelandt alhier angekomen was, 73 Car. g i0™! H-p- ™i st- s) Eekeningen 1598: Die E. Jacob Vene, Johan Witte, Jacob Maler ende Wulff Henricksz, met een Secretaris, ende Diener, sinnen mette gesanthen yan de Engelsche stapel gewest de Stadt besiohtighen, oost an pensien üj H.P. xij st. 4) Eekeningen 1598: Jan Cock betaelt, dat hij die gedeputeerden mitten piloten ter zeewart gebracht hefft, tsamen . x H. P. iiij st. Item iiij piloten betaelt, dat sie mit den Engelschen an de Swartesluys gevaren sinnen vj H.P. vj st. 8) Raadsresolutien, fol. 90. „A° 1598, den 13 Junij sinnen Burgemeisteren, Soepenen, Eaedt, ende gesworen Gemeente deser Stadt Campen vergadert gewest, alwaer der Gemeente voergeholden is, tgene in der saken van de Engelsche Natie, genaempt Marchauts venturiers, gedaen was, ende dat die 131 had nog goeden moed en bleef voor Kampen werken. De Engelschen waren naar Den Haag teruggekeerd en hadden aan de StatenGeneraal „verclaringe ende naerder bericht versocht op etlicke puncten daer inne sie swaricheyt waren maeckende1). Er werd een commissie van drie leden aangewezen om deze punten te onderzoeken, nl. Oldenbarnevelt voor Holland, Van der Marck voor Zeeland en Johan Witten voor Overijsel2). Deze commissie was den Merchant Adventurers gunstig gezind en Witten schrijft dan ook dat „die meeste questies, tot hunder contentement affgedaen" zijn, behalve de „saecke van de Convoyen der utgaenden ende incoemenden guederen", welke nog nader geregeld moet worden. Bovendien bericht hij: „Ick hebbe int particulier die sambtlicke gesandten drie offte vier mael aengesproecken ende haerluiden die saecke van onse stadt gerecommendeert, waerop sie my well frundtlick met woerden hebben bejegent, danckende TJ Ed. op het hoeste voer het guetlick tractement, twelck sie, naer vermogen, wederom wilden verschulden, dan alsoe haere deputatie op rapport allene dienende was, conden nochtertijdt niet daetelix beloeven, verhoepten nochtans datt op TJ Ed. versoeck ende presentatien voernaemtlick solde gelettet worden." Blijkens dezen brief van 2 Juli3) waren de gedeputeerden toen reeds weer naar Middelburg vertrokken en was alleen hun secretaris achtergebleven om de resolutie der Staten-Generaal af te wachten. Toen dit besluit den 14en Juli genomen werd *), waren Goddaert en zijn reisgenooten al op weg naar of misschien gedeputeerden vth Engelandt dese Stadt, wie oick andere Steden, daerop hadden besichtiget. Opt ierste punet hefft die gemeente versocht, dat die E. Eaedt voertan het beste soll wülen voerwonden, daermit die sake tot gueden eijnde komen moohte." x) Brief van Witten van 2 Juli 1598. (Verzameling van Stukken II, blz. 209.) Vgl. Te Lintum, blz. 56. a) Te Lintum spreekt (blz. 56) van een zekeren „De Witte" en zegt „dat Overijsel in deze zaak licht met de anderen meeging", welke voorstelling der zaken onjuist is. 3) Het zal wel ouden stijl moeten zijn, want de resolutie der StatenGeneraal in zake deze kwestie en de aanwijzing der commissie zijn van 6 en 7 Juli 1598 (Te Lintum, blz. 56). 4) Zie over deze resolutie van 14 Juli 1598, Te Lintum, blz. 56 vlg. 9* 132 al in Londen !)»" De Merchant Adventurers moesten hierop en op het rapport van hun afgevaardigden wachten, om een besluit te kunnen nemen. Thans kwam de beurt weer aan de Colenaer, die trouwens verder een vrij passieve rol te vervullen had, en niet veel anders kon doen dan de beslissing afwachten en het resultaat meededen. Den 9en Juli weet hij nog geen bijzonderheden, maar een maand later, den 9en Augustus, moet hij berichten dat de beslissing ten nadeele van Kampen gevallen is en dat het slechte vaarwater de schuld draagt2). De Merchant Adventurers besloten hun stapel voorloopig te Middelburg te vestigen, vooral omdat wegens de vredesonderhandelingen tusschen Spanje en Frankrijk, waarbij ook Engeland en de Nederlanden betrokken waren, ieder oogenblik een verandering in den politieken toestand kon intreden, waarnaar de koopman zich moest regelen3). De Colenaer trachtte de pil nog te vergulden door er op te wijzen, dat nu misschien „de Entreloopers oft eenighe andere particuliere negocianten" hun schepen naar Kampen zouden willen zenden, maar de overheid schijnt na het geleden echec geen pogingen in die richting gedaan te hebben. 1) De Colenaer schrijft in een brief van 9 Juli, ouden stijl, dat de gedeputeerden „metten eersten alhier wederomme verwacht werden." (Verzameling van Stukken II, blz. 212). 2) Verzameling van Stukken II, blz. 213. „Ende hebben heurl. rapport ghedaen (zoo als ick verstaen) dat zijl. de gelegentheyt ende bequaemheyt uwer stadt Campen zeer wel gehjcken, dan dat znl. de diepten voor heurl. schepen, ende de reede, zoo niet en vinden, als zijl. wel zouden willenende wenschen." 3) Vergelijk hierover ook Van Meteren, fol. 369. Gedeelte der kaart van Jasper Adriaensz. A° 1556. C. Die Nye Vaert. Kampen ondervond in 1598, toen het water te ondiep bleek te zijn voor de schepen der Merchant Adventurers, voor de zooveelste maal hoe fnuikend die slechte uitgang naar zee voor den bloei der stad was. Al meer dan een eeuw had men tegen de verzanding gestreden, veel uitgaven waren voor het Diep gedaan, en toch bleef de toestand nog onbevredigend. In de voorgaande bladzijden hebben wij reeds allerlei pogingen tot verbetering vermeld, maar zullen deze thans nog even resumeeren om een goed overzicht van den toestand te krijgen. Ter verduidelijking wordt hier tevens een gedeelte van een kaart opgenomen, dat de IJseldelta tijdens het midden der zestiende eeuw weergeeft1). Deze kaart is in 1556 geteekend door Jasper Adriaenszoon, „Gesworen Landtmeeter", en heeft gediend bij een proces over het vischrecht, dat gevoerd werd tusschen Overijsel en de Hollandsche watersteden. Blijkens deze kaart was in 1556 het Zuiderdiep (tzuerdiep) de hoofdmond; ten Noorden daarvan bevonden zich de Ketel, het Gat (d. i. het Duyvegat, Eechte diep of Camperdiep), het Noorderdiep, en verder naar het Oosten het Grafhorsterdiep (thans Ganzendiep en Goot). Ten Zuiden van de hoofdmonding waren nog de Beve en de Enck, die toen echter niet meer met den IJsel in verbinding stonden. Merkwaardig is het, dat men in den loop der tijden verschillende van deze monden als hoofduitgang heeft gebruikt, wel een bewijs dat de verzandingen zich vaak verplaatst hebben. Zoo werden, gelijk we vroeger zagen, in 1479 het Zuider- en Noorderdiep afgedamd, waardoor het Eechte diep uitgeschuurd werd en een goeden weg naar zee ontstond2). Later is de toestand veranderd, want in de zestiende eeuw zijn verschillende diepmakers aan het werk geweest: in 1540 misschien Peter Palm, in 1540 en 1541 *) Men vergelijke voor deze kaart en in het algemeen voör de IJselmonden de studie van H. J. Moerman in het Tijdschrift van het Aardr. Genootschap, tweede serie, deel XXXV (1918), blz. 311—342. Voor Overijselsche kaartenmakers zie men verder Bijdragen tot de Gesoh. v. Overijs. II, bhs. 111 en 330. 2) Zie vroeger, blz. 45. 134 Mr, Jacob van Koningsbergen, in 1559 Mr. Jacob Derckzen van Danzig, die bet Zuiderdiep trachtte te verbeteren, terwijl men er toen tevens over dacht „of men dat diep van den Ketel bequamer solde mogen helpen," wat echter na ingewonnen advies der schippers nagelaten werdx). De Italiaansche diepmaker Thomas Canate, die met Peter de Zeelander het plan van een soort baggermachine ontwierp, waarmee zij beweerden „sdages to willen warcken iiic ende xl voetben in die lenckte ende brete, to samen tusschen drie ende vier voethen diepe, nae dat die dagen lanck offt kort synnen", hoopten de Zuidelijke IJselmonden te verbeteren, want zij bezichtigden „die Zueder zanden" en ook de Reve 2). ÏJog in hetzelfde jaar is Mr. Hans van der Gouwe voor een jaar aangesteld tot „der stadt diepmaecker." Er zijn in 1562 tevens plannen geweest om het weer eens met het Duyvegat (dus het Eechte diep) te probeeren3). Hiervan is echter niet veel gekomen, want in 1573 wordt in den brief aan stadhouder Hierges „het suyderdiep" „die principaelste mondt van der Issel in der zee" genoemd. Deze voornaamste uitgang naar zee was toen bij gunstigen wind, nl. „suydwesten, westen, noorden ende noert-westen wyndt", 4| voet diep, en dan konden schepen met tien last koren, „die last gerekent up xxvij mudden Amsterdammer mathe" naar binnen varen. Bij ongunstige Oostelijke of Zuidelijke winden stond er slechts „drie voeth waters", zoodat de schepen dan ongeveer zes last konden overbrengen. Behalve de hoofdmonding worden in dit rapport nog twee monden genoemd, n.1. het Duyvegat of Rechte diep, en het Grafhorster diep, die beide in nog slechter conditie waren dan het Zuiderdiep. Er wordt n.1. het volgende van gezegd: „Die anderde mondt van der Issel nae der zee, streckende nae Enss, genoempt Duyvegat, holdet vp die vs. wynde respective een halven voet waeters minder dan 't Suyderdiep, edoch dese mondt is enge ende erom ende nyet well mit schuyten noch schepen in tho koemen. Het Graffhorstter diep. streckende nae Genemuden, holt up die gemelte wynden respective een voeth waeters min dan 't Suyderdiep" 4). In 1573 stond het dus wel zeer treurig met de bevaarbaarheid van de IJselmonden. Dit was te bedenkelijker, daar de zeeschepen *) Vgl. vroeger blz. 74 en Verslagen en Meded. V. O. R. G. III, blz. 46 vlg. 2) Zie blz. 74 en Bijdragen tot de Gesch. v. Overijs. X, blz. 66 vlg. 3) Bijdragen tot de Gesch. v. Overijs. X, blz. 70. *) Verslagen en Med. V. O. B. G. III, blz. 49. 135 in grootte en diepgang toenamen en Kampen dns langzamerhand alle eigen verkeer in „Oost- en Westvaart" zou moeten missen. De Kamper schepen, die in de zestiende eeuw door de Sont varen, zijn blijkens de tollijsten dan ook van klein type x). Het is dan ook niet te verwonderen dat het stedelijk bestuur, hetwelk zooals we in de voorgaande bladzijden zagen, in de laatste jaren van de zestiende eeuw alle krachten inspande om de stad weer tot bloei te brengen, bijzondere zorg wijdde aan de verbetering van het vaarwater. Zonder een goeden uitweg naar zee was herstel onmogelijk. In de rekeningen komen dan ook allerlei en soms groote posten voor, die er op wijzen dat men de zaak energiek aanpakte. En dat was noodig, want in 1595 werd de toestand ernstiger dan hij waarschijnlijk ooit geweest was, zooals we toevallig weten uit het dagboek van Dr. Johan Dorre2). Deze vertelt dat er in 1595 „des Sondachs toe vastelavont" een geweldige storm opstak, waardoor de IJsel met groote snelheid wies en er op verschillende plaatsen doorbraken plaats vonden. Het heeft ruim drie weken geduurd voordat het water „weder binnen boorts is gekaemen." „Ter cause van die voorsz. winden is het water so kleyn geworden, datter niet een schuyte toe Campen uyt en mochte en datter opt diep niet aver een en een half voet water ten hoechsten was 8). De zaak stond er dus werkelijk wanhopig voor. Voorloopig heeft men getracht op de gebruikelijke wijze, zooals door baggeren, het vaarwater iets te verbeteren4), maar uit de woorden, die we in een post van 20 Maart 1596 aantreffen, n.L dat men bezig geweest was „opt Zuyderdiep om tselve eniger maten to helpen", *) Ze zijn volgens de Sonttollijsten steeds kleiner dan 100 last. 2) Uitgegeven door de Hullu in Bijdragen tot de Gesch. v. Overijs. XI, blz. 337—346. s) Bijdragen XI, blz. 346. In de rekeningen van 1595 komen uitgaven wegens watersnood voor, b.v. „Den 17 Martij voersz noch geloont het arbeytzvolok van twee weecken arbeydens aen den dycken by de Koeburoh, daer van het eene eynde doorgebroken, ende het andere eynde noch beholden is." 4) Bekeningen 1596. „Inden iersten, alsoe die Schntmeisters en etlicke schipperen, mit het arbentsvolok, op den 26 Februarij, A" 96 mit ses schuyten gevaeren sinnen op deser Stadts diepen, om aldaer te laten graeven tot verbeteringhe der diepen, hefft gecost an schuytehnir, arbeitsloon, oost ende dranck, xxviij H. P. vj st. Item iij piloten betaelt, dat sie gevaeren sinnen, mit den gedeputeerden des E. Eaedts ende mitten dachhuyrers opt Zuyderdiep, om sekere rugge wellesants aldaer geschoten, uth te haelen, iij H. P. 136 blijkt wel dat het succes niet groot was. En het Zuyderdiep was volgens het schrijven in 1573 aan den stadhouder gericht, nog wel „die principaelste mondt van der Issel in der zee." De magistraat, die blijkbaar inzag dat met dergelijke lapmiddelen geen afdoende verbetering tot stand te brengen was, besloot in 1597 tot een radicalen maatregel, n.1. om een nieuwe vaart naar zee te graven. Eigenlijk was het geen geheel nieuw vaarwater, maar verbetering van een ouden IJselmond, de Eeve, welke zooals we vroeger aangetoond hebben, tot in de vijftiende eeuw nog bevaren werd 1). Voor we de uitvoering van dit plan nader beschrijven, zullen we eerst nagaan, waarom de magistraat juist een kanaal in die richting liet graven. De bronnen uit de laatste jaren der zestiende eeuw zwijgen daarover, maar toevallig lichten de raadsresolutien uit het midden der zeventiende eeuw, toen men weer groote moeite met het vaarwater had en de oude plannen opnieuw opvatte, ons in. Den 20en Februari 1664 werd een resolutie aangenomen, waarvan wij de considerans geheel opnemen, omdat daaruit blijkt dat de toestand toen merkwaardig veel overeen kwam met dien van 1597. „Alderwijse men bevindt dat het diep voor de mondt van de Issel aen de sijde vande Zuider Zee, van tijt tot tijt meerder en meerder, door het verre uytbreijden der sanden, compt te verlammen, sonder dat die nu ettelijcke iaeren, daer tegents aengewende debvoiren, de vruchten van remedie hebben connen verschaffen, waerdoor de Schipvaert, sijnde de siele van de commercie, ten eenemael wordt geincommodeert, gelijck daer van dagelijx veele dachten sijn voortcomende, sulx dat seeckerlijck staet te gemoefc te sien, in dien daer in geen vigoureuse remedien worden gebracht, dat alle de negotie, dat God genadichlijck verhoede, van dese Stadt in corten iaeren soude worden gediverteert, en alsoe de geheele burgerije van haer welvaeren ontsenuwt." Men besloot daarom het advies in te winnen van verschillende personen, „haer op t' stuck van wateren, vaerten en diepen verstaende", om na te gaan of het niet mogelijk zou zijn een nieuwen goeden uitweg naar zee te graven. Als gevolg van deze resolutie werden inlichtingen gegeven door „verscheydene des verstant hebbende personen", omtrent de mogelijkheid tot verbetering van het oude diep, „en mede op *) Zie hiervoor, blz. 45. 137 het maecken van een nieu, naer de sydt van de Reeve, door en inde Delle." Wegens het groote belang van deze zaak voor Kampen werd een commissie benoemd om de overgelegde adviezen „naerder te examineren'', en bovendien te onderzoeken op welke wijze de uitgaven voor een eventueel nieuw kanaal gevonden moesten worden1). De commissie behandelde de zaak zoo grondig, dat eerst na twee jaren een rapport uitgebracht werd, hetwelk in de raadsresolutie van 21 Februari 1666 opgenomen is 2). Er blijkt uit dat men zich niet tevreden gesteld heeft met het nagaan der adviezen, doch ook een onderzoek in loco heeft ingesteld. Bovendien heeft de commissie eerst het oude diep trachten te verbeteren door het leggen van een krib en het zinken van pramen om zoo den stroom te versterken en den geul te doen uitschuren. De aangewende middelen hebben echter „het gedesireert effect" niet gehad, integendeel er heeft zich op de bedoelde plaats „ruim een voet sants nedergelecht", zoodat verbetering van het oude diep onmogelijk bleek s). De commissie heeft daarna nauwkeurig onderzoent of het maken van een nieuw diep „naer de syde van de delle" mogelijk was, en is tot de conclusie gekomen dat deze richting uitstekend gekozen is, omdat de zeekust daar „geen aen wassingen van sandden onderworpen (is), en aldaer geen dwersstroom overvalt, maer eb en vloet recht uyt en inloopt, die aldaer de diepte heeft veroorsaeckt, en voor menschen gedencken, tot hier toe behouden, en dat oock de gront aldaer sij van gemengelde cleij, en mede derg- *) Resolutiën, 8 April 1664. 2) Resolutiën, 21 Februari 1666. 3) In het rapport wordt de voortdurende strijd van Kampen tegen de verzanding op de volgende wijze aangegeven, „pro fundamento wordt gesecht, alle en een ieder kennelijk te sijn, de ongestadicheijt, de veranderlijckbeijt van bet oude diep, waer over niet alleen in dese tijt, maer de voorouderen, in voorafgelopene eeuwen, haere bekommeringe met moeijte en costen, sonder een verseeckerde gerustheijt te verorijgen, hebben uytgestreckt; dat der sanden van tijt tot tijt, haer meer en meer verbrenden, sulx, dat door de ervaerenthent wordt geleert, dat die de craoht van de stroom te boven gaen, in voegen dat dese onmaehtich is, die doortegraeven en een bequaem eanael te behouden; dat de stroomen uytter zee van eb of vloet, niet uyt en in trecken, maer dwers over vallen, en daer door de ruggen, ofte hooohten, van beijde canten in het diep doen instorten. Dat door dese bewegingen en de sanden, die met stercke Isselstromen offsacken, telokens weder is ingeworpen, t'geen door moeijte en costen was uijtgearbeijdet, selfs met effect van meerder verargeringe, als voren gesecht. Dat oock, wanneer all meerder costen aldaer wierden aengewendet, de geduyrige aengroeijingen van sanden behalven het groote perieul van stormen en ijsgangen, dit werek maecken van een oneindich vervolg." 138 achtig, bequaem om te worden uijtgetrocken." Zij stelt daarom voor dit werk, hoewel het heel kostbaar zal zijn, te ondernemen „tot behondenisse van de Stadt, welcke sonder een beqaeme uijtganck tot in zee notorie haer ruine moet te gemoet sien. De kosten worden begroot op twee mael hondert duisent gulden" x). Het plan van 1597 lijkt heel veel op het bovenstaande en de motieven van de Kamper magistraat zullen wel ongeveer dezelfde geweest zijn als die van 1666. Den 5en Maart 1597 besloten Baad en Gezworen Gemeente „dat men die weteringe buyten Cellebroderspoorte, nae den Swarten dijck" toe, sal laten diepen ende wijden 2). Beeds in datzelfde jaar is waarscMjnlijk het stuk van de nieuwe vaart van Kampen tot den Zwarten Dijk, welke dijk het land ten Zuiden en Westen der Stad, Broek en Mathen, beschermt, gereed gekomen, althans in de rekeningen van 1597 treffen we een groote p'ost hiervoor aan 3). Toen de nieuwe waterweg zoover gereed was, moest het tweede gedeelte, van dien dijk tot de Zuiderzee, uitgediept en verbreed worden, maar tevens was het noodig een sluis in den Zwarten Dijk te leggen, omdat anders Broek en Mathen zou onderloopen *). In verband met deze nieuwe toestanden ordonneerden Baad en 1) Evenals de poging van omstreeks 1600 heeft ook deze van 1666 geen succes gehad, want reeds den21^Februaril667werdeenresolutieaangenomen, waarbij „met het maecken van een diep door de delle, by provisie sal worden gesupercedeert." Men ging zijn geluk maar weer in het oude diep beproeven, want tevens werd besloten „dat men het gemaeckte rijswerck op het oude diep sal verlengen." a) Raadsresolutien, fol. 74. Deze wetering voerde naar een vroegeren IJsehnond, de Reve. (Vgl. vroeger blz. 133). 3) Rekeningen 1597: „Achtervolgende die resolutie des.E. Raedts ende geswore Gemeente die weteringe in Broeok laten opmaken, hefft gecost, vmjijcxoiij H. P. v. st. Uit de instructie, die het stedelijk bestuur in 1597 van Augustinus de Colenaer in zake de Merchant Adventurers gaf, blijkt dat men groote verwachtingen van dezen nieuwen waterweg had, en de rekeningen zeggen ons, dat met recht op de reeds gemaakte groote kosten gewezen kon worden. Men vergelijke hiervoor blz. 118. *) Later dreigde iets dergelijks blijkens een resolutie van 28 Juli 1640. „Alsoe de sluijse anden Swartendijok extraordinaris leek is, ende niet wel can geremedieert worden, waer durch dat deser Stadts Broecken en Mathen seer comen teverdrencken, es goetgevonden, dat de Reve omtrent Bennenbuys, op eene bequame plaetse tegens toecomende voirjaer, sal toegedammet worden, ende dat alsdan int vaste landt aldair een holten sluijse sal geleeht worden, van wijte ende lenckte, dat een harderwijoker ofte Elburger veersohuyte, daerinne sal connen geschuttet worden." (Raadsresolutien, 28 Juli 1640). 139 Gezworen Gemeente den 21en Februari 1598 dat de „Cameners ende Rentmeesters" de volgende werken moesten laten uitvoeren1). t. „Een nieuw verlaet, in plaetse der Sluyse inden Zwartten dyck" 2). 2- »Nye sloeten te schieten, bylangs die nye weteringhe" 3). 3. „Den Burgel voorts van boven off te laeten opmaken, ende opmetselen, tot aen die Broederbrugge, oft verder" 4). Bovendien werd besloten een „fabryckmeester" te benoemen, die „op allen Stadtsarbeytsluyden ende Stadtswercken" toezicht zou houden. Blijkens een latere resolutie van 21 Februari 1599 heeft men geen fabriekmeester aangesteld, doch is het toezicht opgedragen aan een magistraatspersoon, „den E. Gerryt Govartz", die ook reeds in het vorige jaar het opzicht had uitgeoefend en voor zijn moeite „hondert golden gulden" ontving 5). Er is in die jaren hard gewerkt. De rekeningen bevatten tal van uitgaven voor de nieuwe vaart en voor het verlaat6). Bovendien x) Raadsresolutien, fol. 86. 2) Ook hieruit blijkt weer, dat geen geheel nieuw kanaal gegraven werd, dooh een oud vaarwater werd verbeterd^ 3) Laterwerdenookdewegenlangsdleweteringverbeterd.( Vgl. later, blz. 141). 4) De verbetering en uitdieping van den Burgel was noodig, omdat de schepen, als de nieuwe vaart gereed was, bij de Cellespoort zouden aankomen, en men de goederen dus gemakkelijk in vaartuigen, welke in den Burgel lagen, kon overladen en zoo verder naar den IJsel kon vervoeren, als ze hoogerop moesten. De toestand werd dus weer ongeveer als in vroeger jaren. (Vgl. vroeger, blz. 44). Misschien kon men met schepen van de nieuwe Wetering in den Burgel komen. Dit is op te maken uit een zinsnede uit de instructie van De Colenaer, nl. dat men den nieuwen waterweg zoo hoopte te maken „dat men met volgeladenen schepen vth der Zee, in ende durch die voorsz Stadt sal moghen vaeren." (Zie vroeger blz. 118). Men vergelijke ook den plattegrond van Utenwael. Later heeft men den Burgel nog meer verbeterd en in 1604 besloot men „het oergat an de Hagen alsoe (te) laten maken, dat men mit staende masten daer durch sal moegen in ende vth den burgel vaeren." (Raadsresolutie van 21 Februari 1604. Zie Resolutiën, fol. 134). 6) Raadsresolutien, fol. 95 en 96. (Resolutiën van 21 Februari en van 13 Maart 1599). ') Rekeningen 1599: Voor het nieuwe verlaat heeft men verbazend veel hout en ijzerwerk noodig gehad. De post „geoofft holt" beslaat vier bladzijden in de rekeningen, samen ongeveer 5700 H.P. Om de kosten voor het ijzerwerk op te geven, hadden de rentmeesters insgelijks vier bladzijden noodig; de uitgaven daarvoor bedroegen meer dan 1600 H. P. Verder een post van ruim 2700 H.P. voor werkloon der „gravers, ende der arbeyders an de watermoelen, soe ant verlaet in den Swarttendijck, als in die weteringhe by tselve verlaet". Als samenvatting staat er dat „het nye verlaet in den Swarttendijck gelacht, gecostet hefft: lx™—jo—x H. P. — v st." UBïtaBI&fefiSH 140 had men uitgaven te doen voor het oude diep, dat voorloopig nog gebruikt moest worden 1). Dat alles kostte veel geld, zoodat de overheid genoodzaakt was bijzondere maatregelen te nemen tot versterking der financiën2). Een deel der stadsinkomsten werd speciaal bestemd „tot opmakinge des Dieps", en men zou trachten verdere middelen te vinden om het werk tot een goed einde te brengen 8). Voorloopig had men succes, want in 1599 voer Jelle Henricksz „mit syn Carvielschip doer die nye vaert an Cellebroders porte.^ De dankbaar gestemde raad schonk hem „1 Engeloth mit iij Eijcxdaler", omdat „hij die ierste gewest es." *) Het eenvoudigste deel van het werk was in het laatst van 1599 dus waarschijnlijk afgeloopen, n.1. het graven van een kanaal van Kampen tot de Zuiderzee, met een verlaat in den Zwarten Dijk. Het moeilijkste moest nog gedaan worden: het maken van een vaargeul door de ondiepten aan de kust en het beschermen van deze geul tegen verzanding. Beeds in het begin van 1600 werd het besluit daartoe genomen 6). !) Rekeningen 1599: „Den 28 Februarij sinnen Schepenen ende Raedt, mitten Rentmeesters, Secretarien, ende dienaers toe schepe vthgevaren, ende hebben laten peijlen het Duyvengat, het Suyderdiep, ende die rugghe tusschen tkerckenstaU ende Herincks Landt. Costet an pensien... xiij H. P. x st. Den 24 Martij hebben Schepenen ende Raedt mit den Rentmeesters, die rugghe tusschen het Kerokenstall ende Herincks Lant vthgepaelt om vth te kisten, ingelijx geordineert het nije verlaet in den Swarttendijok te leggen. Costet an pensien... xxj H. P. vj st. Den 24 Maij sinnen die E. Jaoob Vene, ende Christopher Henricksz mit een diener gevaren opt Diep, vermits een schip op den gront aldaer geseten was. Costede an pensien... iiij H. P. vst." 2) Blijkens de resolutie van 21 Februari 1599 gebruikt men, evenals brj de draperie en bij de aanbiedingen aan de Merchant Adventurers, ook voor de verbetering van het vaarwater een deel van de opbrengst der kerkelijke goederen. (Eaadsresolutien, fol. 95, „die penningen vande Sonnenberger guederen comende"). Het klooster Sonnenberg,.ten O. van IJselmuiden, is op de kaart van Jasper Adriaensz duidelijk te zien. 3) Eaadsresolutien, fol. 95. Den 21" Februari 1599 werd „geresolveert datmen een stuver op ijder h.p. renthes vth deser Stadts Dominien gaende, voer dit jaer, sall stellen tot opmakinge des Dieps, ende datmen voorts op middelen sol moeten dencken, daermit die angevangene wercken volvoert moegen worden." *) Eekeningen 1599. Een engeloth of angelot had ongeveer de waarde van een ducaton. (Zie Mhl. Wdb.). 8) Eaadsresolutien, fol. 106. 141 Burgemeesteren, Schepenen, Baad en Gezworen Gemeente droegen bij resolutie van 21 Februari 1600 „Cameners ende Rentmeesters" op den Burgel verder in orde te laten maken, den weg aan beide zijden van de nieuwe vaart tot den Zwarten Dijk, „alsoe (te) laten maken dat men die bequaemelick sal moegen bevaren ende bedrijven, en bovendien „die rugge in der Zee, an die Beve, anvangen, ende een wech aldaer, mit holt ende eerde opmaecken". De bedoeling was derhalve daar een vaargeul te maken en die door hoofden te beschermen. Tevens zag men, evenals vroeger in de zestiende eeuw x) en later in 1666, uit naar een deskundige, die de leiding van dit moeilijke werk op zich zou kunnen nemen. Men meende den rechten man gevonden te hebben in den diepmaker Johan Meynertsz van Enkhuizen, met wien den len April 1600 een contract werd gesloten2). De voornaamste bepalingen hiervan zijn de volgende: Johan Meynertsz zou het diep bij de Eeve „opmaken" en daarbij een instrument gebruiken „om die eerde oft sandt vth toe brengen", dat op kosten der stad volgens zijn aanwijzingen zou worden gemaakt. Voorloopig zou hij de vaargeul twee roeden breed maken, „ende op etlicken oerden, om het wijeken der scheepen, eetwes breeder, ende dree voet eerden vth den grondt". Als belooning zou de diepmaker „voor dit jaer" ontvangen 600 car. g. en vrije woning. „Dit werek alsoe doergaens vthgebracht synde" zal hij zijn leven lang van stadswege 400 ear. g. per jaar genieten. Daar de gewone inkomsten niet voldoende waren om de benoodigde uitgaven te bekostigen, besloot de stad geld te leenen *). Bovendien kon een deel van de som, welke men in 1601 van Offenberch c. s. kreeg voor de verhuring van stadslanderijen, besteed worden voor het Diep *). De stedelijke rekeningen bewijzen, dat er bij de Eeve hard gewerkt is en dat dit aan Kampen heel wat geld gekost heeft6). Vooreerst was er de belooning voor Johan Meynertsz en moest *) Zie vroeger blz. 137. 2) Raadsresolutien, fol 109. .») Raadsresolutien, fol. 111. „Anno 1600, den 22 Maij sinnen Burgermeisteren, Soepenen, Raedt ende Gesworen Gemeente deser Stadt Campen, vergadert gewest, ende hebben geresolveert als volcht item beliefft tot opmakinge des Dieps bn de Reve, etiicke penningen op renthe op toe nemen." *) Vergelijk vroeger, blz. 112. 8) De rekeningen van 1600 ontbreken, maar die van de volgende jaren bevatten vele posten voor het Diep aan de Reve. 142 men zijn huishuur betalen x). Belangrijk waren verder de uitgaven voor de instrumenten van den diepmaker2). Nog veel grooter waren de kosten van het materiaal voor het nieuwe hoofd aan de Beve 8). Vooral hout is in groote hoeveelheden gebruikt *). Natuurlijk is er ook veel aan arbeidsloon uitgegeven. Er waren heel wat arbeiders aan 't werk, sommigen diepten de geul uit en wierpen de aarde in pramen of op de „vthkistinge" (waarschijnlijk het hoofd), terwijl anderen aan het hoofd werkten, palen inheiden, planken vastsloegen, de aarde vaststampten en gelijk maakten. Ook werklui met paarden en karren, die aarde 1) Eekeningen 1601: „300 car. g. voer een halff jaer gagies vande Diepmaker." „Item an den erffgenamen van z. Jan Jansz betaelt die Huyshuyre vande Diepmaker Johan Meijnartsz, die het jaar 1600 in syn huys gewoont hadde, l H. P." 2) Eekeningen 1601: „Materiahen tot des Diepmakers Instrumenten;" Ierstlick betaelt Thys touwslaeger voer 6 cardeels ende 3 cleyne lynden wegende tosamen 2003 P., het P. 2 st. 3 doijts, bedragende 238 g. 4 st 2 p Van dit touwerck te teeren betaelt . . . Item i oardeel van Amsterdam laten komen, woech 276 P. het schippont tot 32 g. beloept 29 g. 8 st. 10 p Item van Amsterdam laten komen 2 masten tot liggers, costen mit die vracht Voer i slot om den lepel, betaelt .... Item Gheert Gysbertsz betaelt, dat hij durch den gehelen Somer an des diepmakers instrumenten gearbeyt, ende daeran verdient iijoxL H. P. iiij st. vii p, xi/vj H. P. vj st. xiij H. P. x st. xxxij H. P. iij st. vj H.P. vj st. j°ix H. P. xij st. xLvij H. P. viij st. xx H. P. iiij st. Item Claes Cornelijsz betaelt voer arbeytzloon ende holt tot dese instrumenten gekomen. Item Mr. Jacob van Aken betaelt voer een een stander, ende een spille, ende ander holt Johan Cornelijsz voer druyven op de schuifbomen iij H. P. iij st. Item vrouw Wurst betaelt voer seepe, smeer ende anders bij den Diepmaker gehaelt vij H. P. vij st. Somma Lateris vij°Lxxxix H. P. iij st. iij oert. Noch materialien tot des diepmakers instrument (verschillende posten, samen iix H. P. xij st.). 8) Uit de bronnen blijkt niet duideüjk of men één of twee hoofden gemaakt heeft. l) Eekeningen 1601: „Ingekoft Hoefftholt, palen, ende wepenbanden tot het nije Hoefft ant Diep van de Eeve." Vier bladzijden van deze rekeningen zijn gevuld met posten Hervoor, samen meer dan 942 H. P. 143 wegbrachten of materialen aanvoerden, waren er bezig1). Bij laag water werkte men met sterkere ploegen 2). De diepmaker werkte soms in loondienst voor de stad, maar trad ook wel op als aannemer en moest dan een deel van 't werk voor een bepaalde som in orde maken. Zoo werden hem 1 April 1601 vijftig vadem aanbesteed „op syne costen vth te maken vant nye Diep an de Beve" voor 200 car. g., later honderd vadem voor 550 car. g. en daarna nog vijftig vadem „daer die gront weecker ende beter toe bearbeyden was", voor 210 car. g.3). De overheid zelf controleerde het werk voortdurend *) en soms was 1) Rekeningen 1601: Item geloent ij mans, dat sie 28 weken lanok, die eerde, vth het diep op die vthMstinge overgeworpen, ende gelijcket hebben 168 car. g. 12 J st. ende die andere voersz. iiij mans, die op de ierste 50 vadems die eerde mit die praeme affgevoert hebben, 69 car. g. 10 st iij°xxv H. P. xiji st. Arbeyders bij de kaeren op de vthkistinge by de Reve. Den 25. Octobris xxüj H. P. xij st. Den 1. Novembris, xxix H. P. ü st. Den 8. Novembris, xxiij H. P. iiij st. Den 15. Novembris, xxüj H. P. xij st. Belooninge der arbeyders mitter kaeren ende gehnyrde peerden, op den dam bij Cellebroders sluyse. Den 21. Decembris hoer geloont, xxij H. P. iiij st. Den 4. January, iij H. P. vj st. Den 21 Februarij, ix H.P. v st. 2) Item den 29. Septembris geloont 23 mans ende den 8 novembris geloont 56 mans dat sie by tlege water het sant opt hooft opgeschoten hebben, Lxxxiiij H. P. xij st. ») Rekeningen 1601. *) Rekeningen 1601: Den 6 Aprilis hebben die E. Jacob Maler, Alert Clant, Wulff Henricksz, ende Ghoert Petersz, mit den beyden Eentmeesters, een Secretaris ende twee dieners, gewest opt Diep by de Eeve, ende hebben vjjftioh vadem weroks vthgepaelt, die de Diepmaker angenomen hadde binnen 14 dagen vth te maeken. Hefft gecost an pensien .... xiiij H. P. x st. Den 12 Maij hebben die E. Jacob Maler, Vene, Hübrants ende Wulff Henricksz mit die beyde Eentmeesters, Secretaris ende Diener, besiehtiget ende gepuntet, die 50 vadem wercks, die de diepmaker angenommen hadde in de Eeve vth toebrengen. Costet an pensien, xiiij H. P. v st. Den 13en Mei werd 100 vadem aanbesteed, en den 16en Mei 50 vadem „vthgepaelt." Den 5 July sinnen die E. Wulff Henricksz ende Eoloff Lambertsz gewest opt werck van den diepmaker dat hij angenomen hadde vth te maecken. Heft gecost iiij H. P. Den 13 July sinnen die voersz Wulff Henricksz ende Roloff Lambertsz gewest op des diepmakers werck, om tselve te punten. Costet iiij H. P. Den 16ea Juli weer aanbesteding van 50 vadem. Den 29 Octobris is die E. Eoloff Lambertsz, Eentmeister, gewest opt Diep an die Eeve. Costet ij- H. P. Den lesten dach Octobris sinnen die E. Jacob Vene, ende Steven van Euytenberch, gewest opt Diep by de Eeve, neffens den E. Goert Peterssz ende een Secretaris. Costet viij H. P. Ook den 7en en S™ November is „des Diepmaeckers werck besiehtiget." Men ziet er was een voortdurende en nauwgezette controle. 144 het stedelijk bestuur au grand complet met gevolg bij de Eeve aanwezig 1). Met altijd schijnt men over de verrichtingen van Johan Meynertsz tevreden geweest te zijn, althans den 28en Februari 1601 hebben gedeputeerden van de magistraat hem er op gewezen, dat „hij die vorwarden mit hem opt maken vant Diep ingegaen, nijet voll en dede" 2). Hij heeft het vertrouwen echter blijkbaar herwonnen, want een paar weken later is er een nieuw accoord met hem gemaakt en in April is hij al weer druk aan den arbeid 3). Bovendien nam de Eaad het besluit ook nog andere deskundigen, n.1. „Mr. Jacob timmerman ende anderen des verstandt hebbende" personen, te raadplegen voor het werk aan de Eeve, „ten eynde men daermede moege voertvaeren" 4). In 1601 heeft men het Diep niet gereed kunnen krijgen en Johan Meynertsz bleef daarom nog in Kampen. Hij kon echter in den winter niet veel uitrichten, verdiende dus weinig en kreeg daarom voorloopig vijf Heeren ponden per week voorschot „tot syn noottrufftich onderholt" 5). Ook in het voorjaar van 1602 kon men „om redenen ende des tydes gelegentheit" niet aan het Diep werken, en eerst den 9en Mei „is Johan Meynertsz int werck getreden" «). Hij heeft tot 5 September gewerkt en gaat dan weer in ruste tegen 5 H. P. per week 7). . Men heeft in 1602 een krachtige poging gedaan om het Diep bij de Eeve geheel in orde te krijgen en het beschermende hoofd sterk genoeg te maken. De uitgaven voor deze werken beslaan !) Rekeningen 1601: Den 17 Marty is die E. Eaedt mit den Rentmeesters, Secretarien, ende dieners gevaren opt Diep by de Reve, om des Diepmakers werck too besiohtigen. Heft gecost xxxviiij H. P. vj st. Den 4. Maij sinnen Scepenen ende Raedt mitten Rentmeesters, Secretarien ende dieners gevaren opt werck, dat die Diepmaker in de Reve angenomen hadde vth te maecken. Heft gecost an pensien, in alles xl H. P. x st. Eveneens 13 Juli en 23 September is die „E. Eaedt, sampt die Eentmeesters, Secretarien ende dieners" bij de Eeve aanwezig. De kosten zijn beide keeren XLj H. P. j st. a) Eekeningen 1601 (28 Februari). *) Eekeningen 1601 (13 Maart en 6 April). *) Eaadsresolutien, fol. 116 (21 Februari 1601). s) Raadsresolutien, fol. 121 (17 November 1601). 8) Rekeningen 1602. 7) Volgens de rekeningen ontvangt hij 125 H. P. en zijn rust moet dus den respectabelen tijd van 25 weken geduurd hebben. 145 verscheidene bladzijden in de rekeningen. "Er is o. a. veel hout gebruiktBovendien heeft men een oud schip gekocht in Zutphen, dat met puin, steenen én oude pannen geladen, en het daarna laten zinken „daer Hooft van de vthkistinge sall komen te liggen"2). Ook in dat jaar werd het werk niet ten einde gebracht, en Johan Meynertsz bleef dus weer in Kampen, waar hij zijn „wekelicke belooninge" van 5 H. P. ontving tot 8 Mei 1603 3). In het voorjaar van dat jaar werd het duidelijk dat het met zooveel hoop begonnen werk om een nieuwen goeden uitweg naar zee te krijgen, op een mislukking moest uitloopen. Waarschijnlijk is het zich steeds verplaatsende zand den mensch weer de baas geworden, want den 17en Maart 1603 hebben eenige overheidspersonen „den diepmaker voergeholden het quade succes synes wercks" *). Johan Meynertsz heeft het verloren vertrouwen niet weten terug te winnen en de Eaad besloot daarom hem af te danken. Dit was natuurlijk een eenigszins lastige kwestie, omdat men volgens contract zekere verplichtingen tegenover hem had en hem maar niet zonder meer kon ontslaan en wegzenden. Er is in Mei en Juni 1604 met den diepmaker gesproken over zijn *) Rekeningen 1602: „Item van Arent berentsz gekofft 93 boseh groff stickholt, twelck ant Hoeft in de Reve verstiokt is, daer voer betaelt xxvj H.P. viij st. Item betaelt 16 mannen ende 8 ionghen van dit holt ant Hoefft in de Reve te houwen ende te stieken... iax h. p. xj st. Item van Arent Jansz Dolstock gekofft 22 vimmen Hoeftholts, yder vimme tot 4 Car. g. met die vraoht in die Reve te brengen j°xxv H. P. x st. In 't geheel allerlei posten over vier bladzijden, samen meer dan 1000 Heeren ponden. 2) Rekeningen 1602: „Item durch Isebrant Cornelijsz toe Zutphen laten koopen een Samoreus schip, twelck aldaer byder gerichte opgeslagen worde, daervoer betaelt mit het gerichtsgelt ende verteerde costen, 169 Car. g. 16 st.... ij°xiij H. P. viij st. Verder posten om dit schip te laden met „steenpoeyn, steenen ende olde pannen" en eindelijk „den le Julij voersz. hebben die E. Jacob Vene, Mr. Abel Hübrants, Jacob Maler, ende Eoloff Lambertsz vth die Raedt, mit den beyden Eenthmeisters: Helmich Jansz ende Isebrant Cornelijsz, een Samoureus schip ant Diep van de Eeve doen leggen, ende laten sinoken, daer Hooft van de vthkistinge sal komen te liggen. Costet xnij H. P. v st." 3) Eekeningen 1603: „Johan Meynertsz Diepmaker betaelt syn wekelicke belooninge vande 27 Pebruarij totten 8 Maij, wesende 12 weken, des wekes 5. H.P.... lx H. P." 4) Eekeningen 1603, post van 17. Marty. 146 „affdankinge" x) en ten slotte heeft men met hem een accoord getroffen, waarbij hij zijn pretensiën opgaf tegen betaling van 625 car. g. 2). Zoo was dan ook de derde poging van Kampen tot verbetering van den economischen toestand omstreeks 1600 ondanks alle betoonde energie en de aangewende „vigoureuse remedien" jammerlijk mislukt *). De stad heeft een bloei als vroeger nooit weer verkregen, vooral omdat de scheepvaart, „de siele der commercie", door de ondiepten in en voor de monden van den IJsel niet meer van beteekenis kon worden *). - 1) Eekeningen 1603: „Den 4 May hebben die E. Eutgher van Breda, Engbert Claesz, Mr. Abel Hübrants, Steven van Eutenberch, Wulff Henricksz, Eoloff Lambertsz mit een Secretaris ten overstaen van Offenberoh ende Jorys Jacobsz, gesproken mit den diepmaker, op syn affdankinge. Costet vij H.P. Den 21 Junij hebben die E. Christopher Henricksz, Engbert Claesz, Mr: Abel Hübrants ende Wulff Henricksz mit een Secretaris wederom gesproken mit Peter van Offenberch ende Joerijs Jacobsz, tot affdankinge vande diepmaker. Heft gecost an pensien... v H.P. 2) Bekeningen 1603: „Item daernae heft die E. Eaedt mit den voersz. Johan Meynertsz laten affhandelen, ende hem voer ahe syne pretensiën geaccordeert die somma van 625 car. g., die hem betaelt sinnen... vüjcxcij H.P. xij st. 3) Het nieuwe diep aan de Eeve is nog wel gebruikt, maar waarschijnlijk aüeen voor kleine schepen. Men vergelijke de raadsresolutie van 28 Juli 1640, hier voor aangehaald op blz. 138, noot 4. Verder Apostülen, 7 Dec. 1667, waaruit bhjkt dat de mulders buiten de Ceüebroederspoort goederen vervoeren, die daar uit Amsterdam, Harderwijk en Elburg aankwamen. In 1685 voeren de veerschepen gedurende de zomermaanden af uit de Deüe. De passagiers werden met een schuit of praam langs de Ceüebroerswetering naar of van het veerschip gebracht. (Eaadsresolutie van 18 April 1685). 4) Op het Kamper archief zijn nog vele stukken aanwezig, die bewijzen dat men ook na 1600 een voortdurenden strijd tegen de „ongestacbicheyt en veranderhjckheyt" van het Diep heeft moeten voeren. Men vergelijke verder het artikel van Moerman in het Tijdschrift van het Aard. Genootschap, 1918, blz. 330 vlg.