METHODIEK VOOR HET NIJVERHEIDSONDERWIJS DOOR W. VAN DER ELST DIRECTEUR DER AMBACHTS- EN MACHINISTENSCHOOL TE GRONINGEN N.V. UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ VOORHEEN VAN MANTGEM & DE DOES — AMSTERDAM VOORWOORD. De heer van der Eist heeft m. i. een goed werk gedaan door dit boek over zijn ervaringen, inzichten en wenschen te schrijven. Menige raadgeving of mededeeling kan van groot nut zijn, zoowel voor hen, die bij het nijverheidsonderwijs wenschen te komen, als voor hen, die daarbij reeds werkzaam zijn, en hun eigen ervaringen en gegevens kunnen vergelijken met die van den schrqver. Ook uit een geschiedkundig oogpunt acht ik het boek van den heer van der Eist van beteekenis, omdat het zoo duidelijk weergeeft, wat er in dit tijdperk van de ontwikkeling van het nijverheidsonderwijs in het gedachtenleven van een jong directeur van een onzer groote ambachtsscholen omgaat. Ik wensch den heer van der Eist toe, dat hij veel voldoening van zijn arbeid zal ondervinden, en meermalen het voorrecht zal genieten, zijn werk waar noodig te mogen aanvullen en wijzigen, zoodat het steeds meer een standaardwerk van ons nqverheidsonderwijs moge worden. 's-Gravenhage, Juni 1923. W. H. COOL. Inspecteur N.O. INLEIDING. Nu ik mij nederzet om een aanvang te maken met de mij opgedragen taak, een boekwerkje samen te stellen over „Methodiek voor het Nijverheidsonderwijs" (N. O.), geschiedt dit niet dan met eenige aarzeling. Behalve het uitnemende werk van onzen collega L. v. Essen: „Over opleiding en opvoeding aan ambachts dag- en avondscholen" zijn toch de laatste jaren op dit gebied niets meer verschenen dan eenige werkjes en artikelen in vakbladen over bijzondere methodiek. Waaraan is dit toe te schrijven? Het N. O. is thans aan zijn windselen ontgroeid — is bij de wet ten volle mondig verklaard zelfs. Mocht tot nu toe de behoefte aan een zoodanig werk wel zijn gevoeld, de krachten, die beschikbaar waren zulks te doen, waren schaarsch en .... hen wachtte nog zooveel nuttiger werk. Het technisch onderwijs groeide flink; men kwam handen te kort om het troetelkind van het „particulier initiatief" groot te brengen. Tijd voor het samenstellen van studieboeken bleef weinig over; ook het vereenigingsleven liet zich gelden. Daarbij komt, dat het afzetgebied voor zulk een werk beperkt is, de risico, aan een uitgave verbonden, groot. Nog meer bezwaren dan de zooeven genoemde doen zich gelden. Mag het openbaar en bijzonder onderwijs bogen op kweekscholen en geregelde opleidingen voor hunne leerkrachten, bij het N. O. is zulks niet het geval. Wel hebben enkele middelbaar-technische scholen de opleiding voor sommige akten ter hand genomen, zijn er in eenige plaatsen door vakafdeelingen cursussen gesticht, doch deze hebben nimmer de opleiding in haar vollen omvang verricht. Wij laten hier buiten beschouwing, waaraan dit is toe te schrijven. De hoofdvakken voor de gevraagde akten werden soms meer of minder uitgebreid behandeld; de bijvakken enkel 6 aangestipt of even met name genoemd. Het vak „methodiek", dat men dan als „bijvak" beschouwde, werd doorgaans zeer stiefmoederlijk bedeeld, wanneer het al in behandeling werd genomen. Ik herinner mij nog goed — 't was op een cursus te Rotterdam —, dat door één der candidaten aan den leider gevraagd werd, eenige onderwijsmethoden te behandelen. Hij kreeg ten antwoord: „We kunnen daarover gevoeglijk na de les wel even spreken." Dit antwoord is kenmerkend en teekent de opvatting, die men in zake dit „vak" had. Is 't dan te verwonderen, dat dit „onderwijsvak", waaromheen ten slotte gansch het onderwijs zich moet groepeeren, in het vergeetboek komt! Omtrent het voorkeur geven aan bepaalde methoden heerschen ook eigenaardige begrippen. Ter staving hiervan diene het volgende voorbeeld. Aan een bekend directeur van een onzer middelbaartechnische scholen werd door schrijver dezes eens gevraagd: „Aan welke methode geeft gij de voorkeur bij 't onderwijs Uwer leeraren?" (Bij welk vak, laten wij hier buiten beschouwing.) Het antwoord was: „'t Kan me betrekkelijk weinig schelen, welke methode de heeren leeraren bezigen, als de resultaten maar goed zijn." Dit antwoord mag veel waars bevatten en tot denken prikkelen, doch is voor den pas beginnenden leeraar al zeer gevaarlijk. Bij gebrek aan een goede methode zouden de resultaten dan wel zeer poover kunnen zijn. M. i. ware 't in dezen beter, de een of andere methode voor te schrijven, tot zoolang de docent voldoende onderwijservaring heeft opgedaan om op eigen vleugelen te vertrouwen. Ook krijgt men wel eens de volgende beschouwing te hooren: „Alle methoden zijn goed, doch 't hangt er van af, hoe en door wien de methode gevolgd wordt." Ook dit antwoord klinkt zeer wetenschappelijk en fraai; doch of men er verder mede komt, laat ik hier in 't midden. Wanneer men dus reeds in eigen onderwijskringen er zoo over denkt, wat moet de buitenstaander er dan van denken! 'tWas op een der vergaderingen van „Vakopleiding", dat er een breedvoerig debat werd gehouden over „de methode voor 't vakteekenen van smeden". De meeningen waren zeer verdeeld en menig uurtje verstreek. Ten slotte maakte de voorzitter, Mr. Smeenge, er een einde aan met de laconieke opmerking: „Nu begrijp ik er niets meer van; ik dacht» dat ik hier een vergadering presideerde van leeraren, van vakmenschen, doorkneed in de methodiek, en ik kom 7 tot de conclusie, dat ik als buitenstaander daarvan al even weinig weet als asq." Doch gaat 't feitelijk zoo niet bq alles, wat in 't leven geleerd moet worden? De strijd: „welke methode van opvoeding b.v. voor onze kinderen de beste is", is nog niet uitgestreden. Wy zullen in de volgende bladzijden dan ook niet trachten de een of andere methode aan te prijzen. Zelfs een Dr. Montessori zal haar tijd eens hebben gehad. Doch ik zal trachten, ze TJ simpel te noemen en zooveel mogelijk de voor- en nadeelen ervan te belichten. Dat ook dit belichten een persoonlijk cachet zal dragen, ligt voor de hand. En nu, geachte lezer, hoop ik, dat ge bij het lezen van dit alles zult begrijpen, waarom ik in den aanvang mijner inleiding schreef: „dat het ter hand nemen van dit werk met eenige aarzeling gepaard gaat". Zoo spoedig toch verwacht men van een schrijver een krachtigen ruggesteun bij 't begaan van 't pad der studie en een wenk bq de keuze van eenige genoemde methoden. Ik zal U daarbij dikwijls moeten teleurstellen. De hartelijke ontvangst echter, die de serie: „Hoe word ik leeraar aan een Nijverheidsschool?", welke van mijn hand verscheen (onder pseudoniem „Lector"), te beurt viel, geeft mij den moed, U ook deze pennevrueht aan te bieden. Moge de lezer bij de bestudeering ervan eenig profijt trekken en het N. O. daarbij gebaat worden, dan is mijne moeite rijkelijk beloond. Wq houden ons aanbevolen voor eventueele welwillende op- en aanmerkingen. Wijzigingen en aanvullingen zullen in een volgenden druk gaarne worden opgenomen. Groningen, Februari 1923. W. v. d. ELST. Wij zullen achtereenvolgens behandelen: Afdeeling I. Onderwijs en opvoeding bij het N. O. » Afdeeling II. Algemeene methodiek bij het N. O. Afdeeling III. Bijzondere methodiek bij het N. O. 12 HOOFDSTUK II. ORDE EN TUCHT. Er is een orde, die den slordigen mensch tot orde prikkelt; er is ook een orde, die tot wanorde u uitdaagt. Er is een tucht, die den bandelooze aan zich onderwerpt; er is ook een tucht, die tot buitensporigheden voert. Wij willen deze vier punten nader beschrijven, door eenige voorbeelden te geven uit het N. O. Een leeraar ruimde eens zijn kast op; kort daarna hadden alle leerlingen hun kastjes 1) ook opgeruimd. Van 't een kwam hij tot 'tander. De wanden moesten z.i. eenige attractie hebben: spoedig verschenen er goede wandplaten in 't lokaal.s) De terugslag bleef niet uit: sommige leerlingen gingen met gummi inktvlekken van hun banken verwijderen, andere volgden dit voorbeeld. Na eenigen tijd was de Directeur verbaasd, dat er orde en netheid over de klasse was gekomen. Zijn onderwijzer had onbewust den gouden sleutel gevonden van een paradijs, dat tot nu toe voor hem en zijn leerlingen was gesloten geweest. Het klakkeloos navolgen van eens anders voorbeeld kan echter ook een omgekeerde uitwerking hebben. De Directeur begon den hierbedoelden onderwijzer bij zijn collega's ten voorbeeld te stellen en dezen in 't openbaar om z'n voorbeeldige orde te roemen. Dit was een der andere leerkrachten een doorn in 'toog. Tot nu toe had hij steeds alles in zijn lokaal op de daarvoor bestemde plaats geborgen; nimmer had hij echter daarvoor eenigen lof ontvangen. Hij wilde thans zijn collega overtreffen. De stapeltjes boeken en schriften in de kast werden met een liniaal recht gezet; de jongens moesten hun schriften één keer per maand kaften, enz. Gedurende eenigen tijd hield men dit in deze klasse vol; toen kwam hier de terugslag, men verflauwde van weerskanten: de boog ') In sommige N.0. scholen hebben de leerlingen ieder een kastje of een bakje met nummer, dat yan tijd tot tijd geïnspecteerd wordt. 2) De meeste wandversieringen bij het N. 0. zijn door de leeraren zei Yen ontworpen, en uitgevoerd door de leerlingen. Er bestaan nog weinig goede, flinke technische plaatwerken voor dit onderwijs. 1 13 was te sterk gespannen. Zoowel onderwijzer als leerlingen begon 't te vermoeien, na eenigen tijd was een merkbare wanorde te bespeuren. Hadden we hierboven nog de doode materie op 't oog, wij bedoelen de kasten en wanden, de banken en den vloer met al wat er bij behoort, nog meer komt een en ander te voorschijn bij de levende materie: de leerlingen. Wij vervangen bjj hen zoo gaarne het woord „orde" door „tucht". Een leeraar heeft tucht in zijn klasse of niet. Ook hier twee voorbeelden. Een onderwijzeres op een industrieschool, die zich moeilijk kon beheerschen en spoedig een leerlinge met een scherp woord tot de orde riep, kreeg een levensbeschrijving van Boeddha in handen. Veel, wat daarin stond, klonk haar vreemd en onaannemelijk. Getroffen echter werd zij — liefhebster van bloemen, die ze was, — door het beeld van den lotus. Door de groote zelfbeheersching, die Boeddha aan den dag legde, veranderden de scherpe woorden, die zijn vijanden als giftige pijlen op hem afschoten, in schoone lotusbloemen. Zij begon de diepere beteekenis hiervan in te zien en zich te oefenen in „zelftucht". De gevolgen bleven niet uit, haar leerlingen kwamen onder de eenige goede tucht: de zelfbeheersching. Hoewel onbewust van 't wonder, dat hier gebeurd was, plaatsten de meisjes zich vrijwillig onder de tucht der onderwijzeres. Er is ook een tucht, die tot bandeloosheid voert. Wij willen, om dit aan te toonen, eenige beelden aanhalen, die we aantroffen in „Vooruit", maandblad voor zelfontwikkeling van J. C. Dalmeijer, in een stukje, dat tot opschrift droeg: „Het is verboden". We lezen daarin o. m.: „Als ik mij niet vergis, hebben de paedagogen over dat „gebieden" en „verbieden" in het kort deze meening: het kleine kind moet tot doen en laten geleid, desnoods gedwongen worden; met den groei, ook van het geestelijk deel, komt het begrijpen van een verbod; nog een trapje hooger komen de meer algemeene geboden en verboden, en daarmee de gewenning aan goed doen en kwaad laten; *) Vroeger sprak men bij het N.0. van „leeraren" in de theorie en „onderwijzers" in de practijk. De nieuwe K.O.-wet spreekt enkel van „leeraren". "Wij bezigen soms het woord „onderwijzer" hier ter afwisseling Tan leeraar. 14 nog hooger komt in den jongen of al wat ouderen mensch de zelfbeoordeeling in verschillende omstandigheden: dat is goed en dat is verkeerd; dat moet en dat mag niet. Dan komt er door ervaring de overtuiging, de wil, het karakter. ■ VfH herinneren ons een raadgeving van Jan Ligthart, den fijn-, soms teergevoeligen, maar zeer zeker natuurlijken paedagoog bij de gratie Gods 1). Een jonge moeder beklaagde zich bij hem over haar ondeugenden jongen. Honderden malen per dag moest zij hem verbieden en bedreigen, en dikwijls zelfs straffen. Niets baatte, met een lachend gezicht deed hij allerlei kwaad. Wat moest zij toch beginnen? En de maatregelen, die Ligthart aanraadde? „Moeder, houd op met verbieden en bedreigen, dan behoef je vanzelf ook niet te straffen. Laat uw jongen altijd wat doen, laat hem ook eens wat verkeerds doen, dat leert hem ook wel iets. Maar om dat verkeerde te beperken en tegen te gaan, moet gij hem bij al zijn doen leiden, soms helpen. Al uw verbieden herinnert hem aan „wat niet mag", prikkelt zijn levenslust tot het doen van iets verkeerds." De mensch — wij wilden eerst zeggen „de Nederlander", maar uit nationaliteitsgevoel bedachten we ons! — is van nature een recalcitrant wezen. Dat voelen we in onszelf en dat zien we dagelijks om ons heen. Elk verbod prikkelt min of meer tot verzet, hetzij uit baldadigen levenslust, hetzij uit leelijke boosaardigheid. Nu worden de deugnieten en de slechten, voor wie het verbod in de eerste plaats is uitgevaardigd, ook het eerst recalcitrant. Maar hoeveel wankelstaanden en hoeveel vroeger goedgezinden sleepen zij mee! Hoeveel kwaad volgt er dan uit het goedbedoelde verbod! Wq raden den lezer aan, eens kennis te maken met het tijdschrift „Het kind", waarin tal van voorbeelden voorkomen van onoordeelkundige opvoeding. Wat moet echter het streven zijn? Orde moet gewoonte worden; tucht moet met bezadigdheid worden aangelegd. Onder tucht verstaat men bij het onderwijs de leiding, die de x) Ook in N. O.-kringen zijn de gedachten van Ligthart doorgedrongen. 15 meeste leerlingen noodig hebben, om te gewennen aan trouwe en ijverige plichtsbetrachting, die overgaat in blinde gehoorzaamheid. Blinde gehoorzaamheid is alleen dan goed, als de leerlingen ten volle op de wijsheid, den ernst en het beleid van den onderwijzer kunnen vertrouwen. Ten slotte verkrijgt men de goede orde. Uit goede orde op een school spruiten voort: rustig en kalm komen en gaan, regelmatig beginnen en eindigen. Orde en tucht moeten er dus in 't lokaal en bij het onderwijs heerschen. Een geregelde leergang moet gevolgd worden. Wij komen bij de behandeling van het programma van onderwijs en van de lesroosters hierop nog nader terug. En nu, waarde lezer, wellicht toekomstige leeraar of leerares, hoe is te verkrijgen de orde, die tot orde prikkelt, de tucht, die den bandelooze aan zich onderwerpt? Daartoe moeten we bespreken: a. de eischen, die aan den N. O.-leeraar zijn te stellen; b. die, welke van den N. O.-leerling mogen verwacht worden. HOOFDSTUK III. DE N. O.-LEERAAR. Eenigen tijd geleden verschenen in verschillende bladen advertentiën met het afschrikwekkend opschrift: „Ouders, laat Uw kind geen onderwijzer worden." Ging men hierop verder in en vroeg men inlichtingen, waarom men dit niet moest doen, dan kreeg men een becijfering te huis gestuurd over salarissen en nog eens salarissen 1). Geen enkel woord werd gewijd aan andere ideeën, die ouders voor oogen moeten hebben om hun kinderen te weerhouden van het leeraarschap. En toch zijn er vele. Een gevleugeld woord in onderwijskringen is: „Men is geboren paedagoog of men is het niet." Dit moge hem, die den lust in zich voelt, onderwijzer te worden, afschrikken, voort te gaan op den ingeslagen weg, hij dient zich toch wel degelijk rekenschap te geven, in hoeverre dit gezegde op hem van toepassing kan zijn. *) Deze wijze Tan critiekuitoefening op salarissen is gelukkig bij het N. O. nog onbekend. 16 We zullen hier niet spreken over de benoodigde vakbekwaamheid; de akte van bevoegdheid, die u is uitgereikt, is hiervoor een waarborg1); doch wanneer gij met 't papier in uw zak naar huis stapt, zijt gij dan ook paedagoog? „Zeker," hoor ik enkelen zeggen, „bq die nieuwe wet is immers ook daarvoor gezorgd; we hebben de aanteekening op onze akte gekregen, dat we ook „leeraar" zijn." Zeker, ge hebt gelijk, ge zijt 't; doch zijt gq 't inderdaad? Wq zullen thans eenige deugden opnoemen, die uw eigendom moeten zijn. Bezit ge deze niet of in onvoldoende mate, word dan geen leeraar. Hebt ge ze in geringe mate, kweek ze dan aan! In de eerste plaats zouden we willen noemen: een opgeruimde gemoedsstemming. Van een opgeruimd leeraar straalt iets aangenaams uit. Reeds bij zijn binnenkomen in het lokaal bemerkt ge dit. Een pessimistisch mensch evenwel verspreidt somberheid om zich heen. Elk dezer gemoedstoestanden geeft zijn terugslag op de leerlingen. Het geven van „bijnamen" aan onderwijzers heeft doorgaans betrekking op het „inwendige" van den leeraar, zelden op het „uitwendige". Uw klas was heden onrustig, prikkelbaar, ongedurig, in 'tkort: ge gaaft er niet aangenaam les. Vanwaar de oorzaak? Lag deze wellicht in u zelf? Wees er van overtuigd, dat uw leerlingen 't ook bespeurd hebben en ook klaar staan met hun oordeel over u. Een gelijkmatige gemoedsstemming is een voorwaarde. Wanneer heden „alle winden aan 't waaien zijn" en morgen gij „boe noch ba" zegt, dan zal men schuw en angstvallig voor u worden. Ge zijt dan verbaasd, waarom men heden niet om uw grapjes lacht; men is uw booze bui van gisteren nog niet vergeten en wellicht is deze ook niet vergeven. Een kinderhart herstelt zich niet spoedig. Wij zeiden: een gelijkmatige, opgeruimde gemoedsstemming is noodig. Uw werk moet ernstig blijven. De school is er om te leeren, niet om pret te maken. „Eén oogenblik van pret geeft me een uur van moeite", zeide eens een flink onderwijzer. In verband met het vorenstaande mag de gezondheidstoestand x) Hieromtrent raadplege men No. 1 uit de serie „Hoe word ik?'', getiteld: „Hoe word ik leeraar aan een Nijverheidsschool?" 17 van den onderwijzer niet lijdende zijn. Ook mag hij zich niet ovet> vermoeid maken, door b.v. des avonds veel lessen te geven *). In 'tkort: hij dient een „flink" mensch te zijn. Schrijf plichtsbetrachting op uw schild. Begin met zelf uw plicht te doen; dan moogt ge ook van een ander verwachten, dat hij den zijne doet. Begin met den lesrooster van den dag te volgen. Verkracht dien niet, want de eerste maal reeds zal de leerling met u gevoelen, dat er] iets gebeurt, dat niet in den haak is 2). Wanneer uw Directeur binnenkomt, bemerkt deze alras, dat er iets niet in orde is. Uw klasse is óf abnormaal stil, óf eenigszins onrustig, benauwd, dat uw misdaad aan 't licht zal komen. Een mijner leeraren, die 't land had aan de projectie-les, liet deze les kalmpjes verloopen door de voorgaande voort te zetten. De kruik ging echter ook hier zoolang te water, tot deze brak. De leerlingen klaagden den plichtverzakenden leeraar ten slotte zelf aan. Wees hard, wat den plicht der leerlingen aangaat. Hebt ge éénmaal een taak opgegeven, houd dan ook de hand er aan. Kijk op de door u vastgestelde tijden het werk der leèrlingen na; verzaakt ge dit, dan zal men 't u kwalijk nemen, wanneer men bij 't uitreiken der cahiers bemerkt, dat uw correctie niet te vinden is. De lust om met een nieuwe les te beginnen verflauwt, want: ,,mijnheer kijkt 't toch niet na". We hebben eens een schrift in handen gekregen van een leerling, wiens onderwijzer een tiental lessen ten achter was met correctie. Wat denkt ge, dat de knaap gedaan had? Met blauw potlood had hij onder iedere les geschreven: „Geen fouten." Dit, wat de correctie betreft. Doch er zijn nog zooveel kleinigheden, waarin plichtverzaking slecht op een klasse werkt. Vangt ge wel altijd op tijd aan? Eindigt ge niet te vroeg? Staat ge niet dikwijls met uw collega uit 't andere lokaal te praten? l) Leeraren met een volledige dagbetrekking bij het N. 0. mogen in verband hiermede hoogstens 8 uur les per week aan avondscholen geven. *) Bij sommige S. O.-scholen wordt om de twee uur afgebeld, daar de meeste lessen zoo lang duren. Sommige leeraren (b.T. bij bet projectieteekenen of de materialenles) verwisselen van onderwijs na verloop van 50 of 60 minuten, zonder gewaarschuwd te worden. METHODIEK. 2 18 Steekt ge wellicht soms een sigaar op, hoewel gij ( en ook uw leerlingen) weet, dat zulks verboden is? *) Ach, moeten wij ze alle noemen? Lezer, vul zelf de üjst verder in. Er is ook een phchtsverzaking, die niet zoo spoedig aan den dag komt, en wel bq het onderwijs zelve. Hebt gij de les wel naar behooren uitgelegd? Hebt gij de moeilijkheid, die er in lag, niet gecamoufleerd, omdat gij óf te lui waart deze te behandelen óf.... zelf de zaak niet machtig was? We willen van de plichtsbetrachting afstappen en een volgende deugd noemen, die tot uw geestelijken inventaris moet behooren, n.1. beschaving. Er is een uitwendige en een inwendige beschaving. De eerste moet uit de laatste voorkomen. Zjjt gij alleen in 't bezit der uiterlijke beschaving, dan — vergeef ons 't beeld2) — dan gelijkt deze op een vlag op een modderschuit. •Men kan een beschaving door geboorte hebben verkregen; men kan deze zich ook op den duur hebben eigen gemaakt. Ik heb leerlingen gekend, die meer beschaving aan den dag legden dan hun onderwijzer; de innerlijke beschaving is niet afhankelijk van maatschappelijken welstand. Dit komt bij onze N. O.-leerlingen zeer dikwijls aan den dag, alsook bq hun ouders. Uw eerste optreden reeds moet aan 't licht brengen, of gij beschaafd zijt of niet. Wij zijn hier tot een zeer moeilijk punt gekomen. Zoo licht toch worden wij misverstaan. En wij vragen ons wel eens af: doen wij goed, op dit onderwerp door te gaan? In ons boekje: „Hoe word ik leeraar?" hebben wq indertijd een gansche reeks zaken genoemd, die men als beschaafd mensch bq een sollicitatie doet of niet doen mag. Een wethouder van onderwijs merkte na lezing van genoemd boekje op: „Gq maakt 't ons al heel moeilijk, thans den goeden sollicitant uit de lange lijst van concurrenten te kiezen, want allen schijnen uw regels in practijk te willen brengen." 1) Bij 't Lagere N. O. rooken de leeraren in de lessen niet; bij 't Middelbare N..0. wordt het in enkele scholen toegelaten. 2) Dat trouwens niet van ons zelf is; doch dat we eens in ,De Gids" vonden. 19 Bij sommigen was 't daarbij tot een uitwendig kleed gebleven. Ons antwoord was toen: „Op den duur verloochent de eigenlijke inborst zich toch niet." En zoo is 't ook hier. De ware beschaving — zeiden wij zooeven moet van binnen naar buiten treden 1). Uw denken en spreken, uw handelen en ten slotte uw manieren en uw optreden, uw kleeding en de omgeving waarin ge u beweegt, krijgen het stempel der beschaving. En ook hier is weder een geheim te ontraadselen, waarvan gij den gouden sleutel in uw eigen bezit hebt. Door uw beschaving trekt gij anderen aan en zult gij ten slotte opgenomen worden in die kringen, waar ge rechtens behoort. Het geldt ook hier: men vraagt niet, wie was uw moeder of vader, doch wie zijt gij zelf? Uit de N. O.-kringen, zoowel leeraren als leerlingen, zijn flinke leden der maatschappij voortgekomen. Getuige de lijsten, die jaarlijks door de schoolbesturen aan de Regeering worden overgelegd, wat de leerlingen betreft. Er zijn eenige uiterlijke beschavingsvormen, die men zich door oefening toe moet eigenen. De fij ngevoelende weet deze doorgaans reeds bij intuïtie. Toch kan 'tgeen kwaad, ze hier te noemen. Wq" bepalen ons dan alleen tot die, welke we zoo gaarne den toekomstigen leeraar zouden eigen zien. Uw optreden tegenover de leerlingen, uw optreden tegenover uw collega's, uw optreden tegenover uw chef willen we hier eens nagaan. We hebben een leeraar gekend aan een onzer „Academies", welke thans Middelbaar Technische scholen zijn geworden, die steeds zijn leerlingen met „ü" toesprak. Dat was verkeerd. De leerlingen bemerkten, dat de man, die door geboorte uit een ander milieu kwam dan zij, nog steeds zeker ontzag had voor de kinderen van hen, die vroeger boven hem stonden in maatschappelijken welstand. Ondertusschen moet men ook niet in al te populairen vorm vervallen. Het „jij" en ,jou" klinkt hard en onbeschaafd in sommiger mond. Men treffe hier den goeden toon en 't juiste gebruik ervan op 't goede oogenblik, zonder minachting of geringschatting er in te willen leggen. Een algemeene regel is bier niet te geven. De toon maakt hier *\ "Wg bezigden hier telkens het woord: uiterlijke besohaving, daar we hiervoor geen beter weten. Feitelijk is deze „beschaving" in 't geheel geen beschaving. 20 de muziek. Het moet zóó zqn, dat de leerling, wanneer men hem vraagt, hoe de leeraar hem toespreekt, dit zich niet herinnert en dit nimmer opgemerkt heeft. De verhouding is dan gewis in orde. We vernamen eens van een leeraar, die er geen bezwaar in zag, dat de leerlingen tegen hem , je" zeiden. Wij willen hier geen oordeel over vellen, hoogstens zeggen: ,,'tfTdn goed gaan"; doch dat deze man op glad ijs verkeerde, zult gij wel met mq eens zijn. Als staaltje van vertrouwelijken omgang tusschen een leeraar en een leerling geven we hier de correspondentie weer, die in een N. O.blad eens werd opgenomen. Correspondentie. te wil z'n voorletters liever niet bekend hebben, doch zou toch gaarne eens willen weten, of er kwaad in steekt, „met een meisje te loopelf'. Z'n ouders zijn er „beslist" tegen, schrijft hq. En toch vindt hij 't zoo'n erg lief meisje. Hij dobbert nu tusschen z'n liefde (?) en het verbod. Ja, dat is een moeilijke vraag, die toch wel eens onder de oogen mag gezien worden. Ik geloof, dat hier de vraag verkeerd gesteld is vraagt, of er kwaad in steekt. Hij had beter gedaan met te vragen: „Is het goed voor me?" Kqk eens, een jongen van 15 of 16 jaar moet nog veel leeren, voordat hq iets in 't leven kan presteeren. Daar moeten nog veel sommen gemaakt worden, teekeningen in inkt gezet worden, werkstukken getimmerd of gevijld worden. En nu geloof ik, dat van al dat leeren al heel weinig terechtkomt, wanneer de gedachten van den jongen elders zijn, of wanneer hij 's avonds de Westzijde op en neer wandelt of de Hembrug omfietst. Ik kan nooit gelooven, dat hij 't dan over projectie en wiskunde heeft. Kom, jongen, begrijp je ouders goed—je kost hun veel, besteed je tijd zooveel mogelijk om iets te worden, en kom over een jaar of vijf eens met je vraag terug. Uw optreden tegenover uw collega's moet vertrouwelijk zijn en toch een persoonlijk cachet dragen. Vermijd alle disputen; luister ook naar 't standpunt van een ander; vermoei hem niet met uw persoonlijke belangen; informeer bq hem liever, hoe 't met z'n zieke kind gaat. Leen nooit geld van hem. Becritiseer hem niet — noch 21 door woord, noch door gebaar — tegenover uw andere collega's en in geen geval tegenover uw leerlingen. Gij stapelt daardoor een groote schuld op uw eigen hoofd, die gewis vandaag of morgen losbarsten moet; of laten we 't eens in duidelijk Hollandsen zeggen: „Gij krijgt uw eigen streken thuis." Roem uw collega tegenover derden, zoek z'n goede karaktertrekken op en breng in 't gesprek deze naar voren. Ge weet allicht z'n „stokpaardje"; kom, wat kan 'tij schelen, laat hem eens van tijd tot tijd op dat paardje rijden. Er zijn scholen, die bekend zqn om den slechten geest, die er heerscht onder de leeraren, en toch .... zijn 't allen menschen van beschaving. Hoe komt dat? Haat en nijd hebben er hun intrek genomen, en deze gasten zijn moeilijk te verjagen. Uw optreden tegenover uw Directeur blijve met achting. En al moge de wetgever gezwicht zijn voor 't amendement „Gerhardt" en diens voorstel overgenomen hebben, door te spreken van: „één der leeraren draagt den titel van Directeur" en ook „de Directeur en de andere leeraren" (zie daaromtrent de gevoerde debatten in de Tweede Kamer), toch verkrijgt gij daardoor het recht niet, hem als gewoon collega toe te spreken en te behandelen. Het schip moet nu eenmaal een kapitein hebben, al behoort ook deze tot de bemanning. En al moge uw Directeur in uw oog tact en beschaving missen om aan 't hoofd der school te staan, dit is voor u nog geen reden, uw eigen beschaving te verloochenen of oneer aan te doen. Zoek dan liever een nieuwen kapitein op, onder wien gij meent uw eigen waarde niet te kort te doen. Verbreek den band, die u belemmert geestelijk omhoog te stijgen! Over 't algemeen heerscht er bij het N. O. een uitstekende verhouding tusschen Directeuren en leeraren. Ook de Inspecteurs onderhouden ten zeerste dezen band, getuige de aangename toon, die er steeds heerscht op vergaderingen e.d. Ook uw uiterlijk drage het kenmerk van beschaving. Uw kleeding, uw lichaam moeten een leeraar waardig zijn. Een onzer leeraren werd niet benoemd voor een betrekking, naar welke hij solliciteerde, omdat het bestuurslid, dat hem moest voordragen, hem ongeschoren voor de klasse vond. Een ander zag er „onverzorgd" uit in zijn kleeding en miste daardoor menige kans tot benoeming. Lees eens een boekje over beschaafde 22 vormen en manieren, en leer deze aan; ge steekt er wellicht nog een en ander van op. Dat vloeken en ruwe woorden, alsmede lichamelijke tuchtigingen, hier niet genoemd worden, moge de lezer als vanzelf sprekend aan nemen. We willen hier eindigen met een paar vragen, die wel de moeite waard zijn, te overwegen, en wel: Dient een leeraar uitsluitend onderwijs te geven, of is het wenschelijk, dat hij gedeeltelijk in de practijk blijft, b.v, als architect, aannemer, en enkele uren onderwijs geeft? Zoudt ge het wenschelijk vinden, dat een leeraar in de avonduren nog vele privaatlessen geeft? Waarom niet? HOOFDSTUK IV. DE N. 0.-LEERLING. Hebben wij in 't voorgaande hoofdstuk den leeraar voor 't voetlicht doen komen, thans trede de leerling naar voren. Reeds bq de toelating tot de school dient op eenige punten gelet te worden. Doorgaans heeft echter de leeraar zelf hierop weinig of geen invloed en berust de beslissing hierover bij den Directeur en (of) eenige leeraren der eerste leerjaren. Op hen drukt dus een groote verantwoording. Dat hier de „Bureau's voor beroepskeuze" goed werk kunnen verrichten, ligt voor de hand, wanneer zij de schoolbesturen van advies dienen. Nu heeft men bij den te onderzoeken leerling met een aantal gegevens rekening te houden, die niet alle te overzien zijn. Hoofdzaak is echter, dat men er achter komt, of de leerling geschikt is voor het gekozen onderwijs. Interessant is de studie dienaangaande. Hierbij staan twee wegen open, om uit de moeilijkheden te geraken. Ten eerste tracht men gewoonlijk het aantal feiten, waarover men bij de „inschrijving" beschikt, te reduceeren, door toonaangevende van zoogenaamd onbelangrijke gegevens te onderscheiden. Ten tweede is men er op uit, een aanschouwelijke voorstelling te bedenken. 23 Het eerste middel is veel gevaarlijker dan het tweede, omdat bij die keuze van toonaangevende feiten min of meer willekeurig allerlei minder belangrijke gegevens worden verwaarloosd, terwijl de aanschouwelijke voorstelling niet alleen niets versmaadt, maar vaak nog nieuwe leemten in onze kennis aan het licht brengt. Op deze laatste wijze is het R.-K. zielkundig Beroepskantoor te Utrecht dan ook overtuigd geworden van de eenzijdigheid der gebruikelijke psychotechnische methoden, waarom het naar nieuwe wegen is gaan zoeken. Nu men in deze nieuwe methode tot een begin van vastheid is gekomen, geeft Dr. Jac. van Ginneken daarvan een beschrijving in „Studiën". De methode gaat uit van de karakteristiek der personen; daarna komt de karakteristiek der vakken aan de beurt, en ten slotte de practijk der beroepskeuze, die uit beide groeit. Het kantoor beschikt thans over 120 geijkte proeven, die min of meer gelijkelijk over het heele psychisch terrein zijn verspreid. Deze ijkingen zijn omgerekend in een schaal van 100 proefpersonen. De beste proefpersoon heet dan deze of gene vaardigheid te bezitten in 100%, de middelste in 50%, de slechtste in 1% en al de anderen proportioneel daartusschen. Aldus slaagde men er wel in, iemands psychologisch profiel te teekenen, maar in overzichtelijkheid was nog niets gewonnen. Om deze te verkrijgen, trok men in een cirkel 120 stralen en bracht meh er concentrische cirkels in op 10%, 20%, 40%, 60% en 80%. In zoo'n cirkel kon men dan een vrij volledig psychologisch profiel ontwerpen van iedereen, die zich aan de 120 proeven onderworpen had. De 120 proeven werden gegroepeerd in de volgende algemeene samenvattende namen: geheugen, distributieve aandacht, geconcentreerde aandacht, wiskundige aanleg, nauwkeurigheid, wilskracht, practisch verstand, taaltalent, kunstaanleg, diffuse aandacht, typen van ruimteverbeelding, bewegingsvaardigheid, gewichtsgevoel, reactie-snelheid, tastgevoel, gezicht, gehoor, smaak, geur, tijdzin. Deze namen staan afgedrukt tusschen de twee buitenste cirkels, gelijk men op de hier overgenomen afbeelding kan zien; de cijfers van 1 tot 120 hebben betrekking op de afzonderlijke proeven. ') Hieruit is bij het nu volgende een en ander overgenomen. 24 25 Aan deze persoonskarakteristieken werd de naam van persoonssilhouetten of kortaf silhouetten gegeven. Maar de boekbinder, die de eerste silhouetten op bordpapier moest plakken, had geen houvast genoeg aan dit vreemde woord, en toen hij de silhouetten terug kwam brengen, vroeg hij, of er geen nieuwe „zielevlekken" op te plakken waren. Deze kostelijke volksharmonie vond Dr. Van Ginneken veel doeltreffender dan zijn met zooveel moeite gezocht leeswoord, vandaar dat hq het woord heeft overgenomen. Toen men eenmaal overzichtelijke zielevlekken had, moest men de eischen van elk vak in denzelfden schematischen vorm vastleggen. Vooreen twaalftal ambachten is men er reeds in geslaagd, de gewenschte constellatie van talenten en vaardigheden in ambachtssilhouetten vast te leggen. Als typisch extreem noemt Dr. v. G. de silhouette van een borstelmaker. x) Het is, merkt schrijver hierbij op, iedereen bekend, dat blinden, dooven, doofstommen, altijd nog borstelmaker kunnen worden. Vandaar dan ook, dat de zintuigensector hier tot nul inspringt. Taaltalent, kunstaanleg en ruimteverbeelding zijn op 10 a 20% gezet, maar men had ook deze gaven gerust tot bijna nul kunnen reduceeren. Als eischen, en dan nog slechts tot een middelmatige hoogte van 50, 60 of 65%, worden alleen gesteld: eentonig werk niet vervelend vinden; gave van sorteeren en rangschikken; middelmatige rappe vinger-, hand- en armbeweging, en wat tastgevoel voor kleine oneffenheden. Iedereen ziet: men moet al een poover persoons-silhouet hebben, dat de ambachts-silhouet van den borstelmaker niet zou dekken, en waarom men dus voor borstelmaker zou worden afgekeurd. Wat nu het derde punt, de practijk der beroepskeuze, betreft, ligt de conclusie voor de hand: de rechte man zal dan op de rechte plaats komen, als persoons- en ambachts-silhouet elkaar volkomen dekken. We noemden zooeven het woord „Psycho-techniek". We zouden niet volledig zijn, indien we aan deze nieuwe wetenschap niet enkele gedachten wijdden. We volgen hierbij Ir. Z. Th. Fetter, zooals deze in het maandblad „Sociale Voorzorg" van Juni 1922 dit onderwerp behandelde, en nemen hieruit eenige gedachten over. *) Zie hiernevens. Overgenomen uit „De Telegraaf." 26 Beroepskeuze en Psycho-techniek. Onder psycho-techniek verstaat men de toepassing van de zielkundige wetenschappen bij vraagstukken op het gebied van maatschappelijke geschiktheid, meer in het bijzonder de vaststelling met behulp van meetinstrumenten van de eigenschappen van bepaalde personen voor bepaalde beroepen. Het systematisch toepassen van de methodes der psycho-techniek dateert pas uit de oorlogsjaren, toen het plotseling als een sterke behoefte gevoeld werd, bij de keuze van personen voor de beroepen van o. a. vliegenier en chauffeur een strenge selectie toe te passen. Voor de oorlogvoerende landen was het van het allergrootste belang, b.v. vliegeniers in zoo kort mogelijken tijd zoo goed mogelijk af te richten, en zoowel Amerika, Engeland en Frankrijk als Duitschland zijn er in geslaagd, zeer veel te bereiken. De resultaten waren zoo groot, dat thans de psychotechniek in Duitschland vele en kundige beoefenaars heeft, dat reeds minstens een 5-tal firma's zich speciaal toelegt op de vervaardiging van psycho-technische apparaten, dat alle grootere bureau's voor beroepskeuze een psycholoog aan zich verbonden hebben, dat reeds 26 groot-industrieën een eigen psycho-technisch laboratorium hebben ingericht. Bq ons te lande wordt de psycho-techniek in verband met de beroepskeuze reeds toegepast o. a. door het R;-K. Zielkundig Bureau te Utrecht; de Gemeente Amsterdam laat haar eigen werknemers onderzoeken, bij de Staatsmijnen en bij Philips' Gloeilampenfabrieken is een begin gemaakt, terwijl ook in het leger proeven aan den gang zijn. Voor de industrie belooft de psycho-techniek in de toekomst een nuttige taak te vervullen bij de keuze van de meest geschikte arbeiders, speciaal met betrekking tot bijzondere eischen, welke een bepaald bedrijf stelt. Doch ook voor den werknemer zijn aan invoering der psycho-techniek groote voordeelen verbonden. Hoe groot zijn niet de persoonlijke nadeelen voor een arbeider, wanneer hq, na reeds geruimen tqd een beroep te hebben uitgeoefend, bemerkt, daarvoor niet geschikt te zqn! Een psycho-technisch onderzoek kan dit in vele gevallen voorkomen en geeft hem de gelegenheid, direct een beroep te kiezen, waarvoor hij geschikt is, dat hem beter af zal gaan, hem grootere inkomsten kan bezorgen en hem meer arbeidsvreugde 27 kan verschaffen. De arbeiders-organisaties in Duitschland hebben zich oorspronkelijk tegen invoering der psycho-techniek verzet, doch al spoedig hebben zij hun dwaling ingezien en algemeen hun instemming daarmede betuigd (congres van Neurenberg 1910). En terecht. Bij industrieën, die de psycho-techniek invoeren, wordt geen personeel aangenomen, ontslagen of overgeplaatst dan door den met het onderzoek belasten persoon; zijn oordeel is uitsluitend objectief en vrij van subjectieve invloeden, die thans bij dergelijke zaken van invloed zijn, als b.v. vriendelijk zijn tegen den baas, wel eens tegenspreken, een aardig gezichtje hebben, enz. De arbeider moet bij goede toepassing het gevoel hebben, dat hij uitsluitend naar zijn capaciteiten wordt beoordeeld. Alle bedrijven, die eenmaal de psycho-techniek invoerden, zijn daarbij gebleven, geen enkel heeft de oude stelsellooze wijze van aannemen van nieuwe krachten weer teruggenomen. Statistisch is in Duitschland aangetoond, dat in die bedrijven veel minder overplaatsing en ontslag als gevolg van ongeschiktheid voorkomt, zoodat men veilig kan aannemen, dat het onderzoek der arbeidskrachten gebleken is een goede organisatie-maatregel te zijn, die zoowel werkgever als werknemer is ten goede gekomen. Hoe heeft nu het psycho-technisch onderzoek plaats? Allereerst moet nauwkeurig worden vastgesteld, welke eigenschappen noodig zijn om een bepaald beroep goed te kunnen uitoefenen, m. a. w. de beroepen moeten worden geanalyseerd, de z.g. beroepsbeelden moeten worden vastgesteld. Dan wordt bestudeerd, welke dezer eigenschappen door oefening kunnen worden vergroot of zelfs aangeleerd, welke daarentegen zelfs niet door langdurige oefening zijn te verkrijgen. Vervolgens worden gezocht de methoden, aan de hand waarvan de aanwezigheid dezer eigenschappen is na te gaan; voor de technische beroepen geschiedt dit dikwijls grootendeels met behulp van speciale apparaten, terwijl voor de administratieve en hoogere beroepen meer gebruik gemaakt wordt van bepaalde formulieren en opgaven. Alle methoden moeten daarna geijkt worden, hetgeen o. a. geschieden kan met behulp van personen, van wie ervaring reeds duidelijk de groote geschiktheid of ongeschiktheid heeft aangetoond. Omtrent de toepassing van speciale apparaten geeft de heer Fetter de volgende voorbeelden: 1. Gezichtsscherpte, b.v. met behulp van de bekende letterproeven van Snellen. 28 2. Controle op kleurenblindheid. 8. Schattingsvermogen wordt gecontroleerd met: a. Optometer: b.v. halveeren of in drie gelijke deelen verdeden van een afstand, bij elkaar passende cirkelbogen uitzoeken, middelpunt van cirkel zoeken, of andere voorbeelden, aan eigen practijk te ontleenen. b. Hoekschatten met soortgelijk doel: b.v. rechte hoek of hoek van een bepaald aantal graden kunnen uitzetten. c. Bij elkaar passende bouten en moeren uitzoeken, een aantal op elkaar gelijkende voorwerpen op grootte sorteeren. 4. Een fijn tastgevoel kan worden nagegaan b.v. met behulp van een tactometer, waarbij men twee ten opzichte van elkaar verstelbare vlakken zoo stellen moet, dat geen overgang meer wordt gevoeld. 5. Weerstandsverschillen kunnen waarnemen, b.v. met behulp van een veer, die eenige malen op gelijke wijze moet worden uitgerekt, uitsluitend afgaande op den weerstand, dien men voelt. 6. Gewilde bewegingen snel en zeker kunnen uitvoeren; controle b.v. met: a. Tremometer: in een koperen plaat zijn openingen van verschillenden vorm aangebracht; men moet met een naald door deze openingen gaan zonder den wand te raken; iedere aanraking wordt automatisch aangeteekend en verraadt zich door een electrisch belletje. b. Eenige malen met een hamer, waaraan aan de onderzijde een punt is bevestigd, slaan op dezelfde plaats, die duidelijk is aangeduid; na te gaan, hoe groot de afwijkingen zijn. 7. Gewilde bewegingen met de juiste kracht kunnen uitvoeren; opgave is: met een hamer eenige malen op een voorwerp te slaan met gelijke kracht; wordt ook gecontroleerd door speciaal toestel met een z.g. slependen wijzer. 8. Verschillen in snelheden kunnen waarnemen, b.v. twee ronddraaiende assen, waarbij de snelheid van een der assen te regelen is. 9. Een scherp waarnemer zijn, controle b.v. met behulp van een tachystoscoop: bepaalde letters, cijfers of woorden worden gedurende zeer korten tijd zichtbaar en moeten worden waargenomen; de tijd van zichtbaar zijn is te varieeren. 10. Een groote opmerkzaamheid hebben voor één bepaalde zaak. 11. Een groote opmerkzaamheid hebben voor verschillende, ver- 29 spreide zaken tegelijkertijd (verdeelde opmerkzaamheid); b.v. als volgt na te gaan: Proefpersoon wordt geplaatst voor een bord met verschillende lampjes in allerlei kleuren, terwijl de opdracht is, onmiddellijk na het waarnemen van een bepaalde kleur een bepaalde handeling te verrichten. De tijden worden in onderdeden van seconden afgelezen. Dit toestel is tevens met een variatie te gebruiken voor de onder 11 genoemde „gespUtste opmerkzaamheid". Ditzelfde systeem toe te passen voor gehoor-indrukken. Een en ander is ingewikkelder te maken door combinatie van gezicht en gehoor en door tijdens het onderzoek allerlei plotselinge ruststoornissen te laten optreden. Daardoor wordt dan tevens nagegaan, in hoeverre iemands werk beïnvloed wordt door dergelijke stoornissen, die in de practijk doorloopend aanwezig zijn. 12. Samenwerking van beide handen: het vermogen om dit goed te doen, kan gecontroleerd worden met een toestel, dat overeenkomt met het support van een draaibank. 18. Kracht en uithoudingsvermogen worden beproefd met een dynamometer of een energograaf, waarbij het toestel direct in een grafische voorstelling het uithoudingsvermogen kan aangeven. 14. Eentonigheid: Met tal van apparaten wordt nagegaan, of iemand zeer eentonigen arbeid bhjft doen op gelijke wijze als bij den aanvang. Automatisch worden ook weer hier fouten genoteerd. 15. Seriewerk: Na te gaan het vermogen om steeds een aantal handgrepen op het juiste oogenblik en in juiste volgorde na elkaar te kunnen verrichten. 16. Sorteer-apparaat: Na te gaan, in hoeveel tijd en met hoeveel fouten men een aantal voorwerpen sorteeren kan, b.v. op kleur, op vorm, enz. Voor speciale technische beroepen zijn nog methoden uitgewerkt om na te gaan, in hoeverre iemand technisch inzicht heeft; ten deele ook met behulp van apparaten en teekeningen, b.v. bij ingewikkeld raderwerk vlug kunnen zien, hoe een bepaald rad draaien zal bij beweging van een rad in een bepaalde richting. Bij alle proeven kan worden nagegaan, in hoeverre vermoeidheid van invloed is op het resultaat. Het geheele systeem van psycho-technisch onderzoek en daaropvolgende opleiding met de aan de methode verbonden voordeden 30 blijkt zeer duidelijk in de opleidingsschool der wagenbestuurders voor de Berlijnsche electrische tram. Het onderzoek heeft hier plaats sinds 1919 naar een systeem, dat uitgewerkt is door den hoofdingenieur Tramm. In één jaar werd daardoor 12 millioen Mark bespaard aan electrische energie, nog ongerekend de materiaalbesparing ten gevolge van meer oordeelkundige bediening, vermindering van ongevallen en botsingen en verkorting van den opleidingstijd tot minder dan de helft van voorheen. De candidaat-wagenbestuurders worden eerst onderzocht op gezichtsscherpte, kleurenblindheid, gehoor, zekerheid van de hand, vermoeienis; alles met behulp van speciale apparaten. Daarna volgt een onderzoek op het vermogen om vlug te reageeren: roode lichten flikkeren plotseling op en de candidaat moet door het bedienen van handels en van pedalen zoo snel mogelijk op den gegeven prikkel reageeren en mag zich door andere licht- en geluidsignalen niet laten afleiden; de reactie-snelheid wordt mechanisch genoteerd. Daarna heeft de z.g. „schrikproef" plaats: rechts en links klinken bellen en auto-hoorns, groote electrische lichtbogen (kortsluiting) treden op, en ten slotte zakt de standplaats van den candidaat pijn. 20 cM. naar beneden (ontsporing). Kr zijn personen, die dan, hoewel te voren de verzekering is gegeven, dat er niets gebeuren kan, hun plaats zoo snel mogelijk verlaten; anderen daarentegen blijven onder al die bedrijven volkomen rustig. De uitverkorenen worden daarna opgeleid in de „Fahrschule"; opleiding op de tram zelf heeft niet plaats. In deze school wordt speciaal gelet op een systematisch aanleeren van alle bewegingen en de automatiseering daarvan door oefening. Daarnaast heeft onderricht plaats in kennis van signalen, zuinige behandeling van materiaal en gering stroomverbruik. Door combinatie van onderzoek en daarbij aanpassende opleiding werden hier reeds groote voordeden verkregen. Tot zooverre de interessante beschouwingen van den heer Fetter, die als chef der sociale afdeeling van Philips' Gloeilampenfabrieken een bijzondere studie van dit onderwerp maakte en zelf tot practische toepassing der psycho-techniek bij het aannemen van werklieden overging. Meerdere bijzonderheden zijn te vinden in het bovengenoemd artikel en in de uitgebreide literatuur, welke reeds aan deze nieuwe techniek is gewijd. Een samenvatting van de nieuwste 31 gegevens bevat het tijdschrift „Werkstattstechnik", aflevering 18 van 15 September 1922. Nog dient de aandacht gevestigd te worden op het Laboratorium für industrielle Psychotechnik, verbonden aan de Technische Hochschule te Charlottenburg, Berliner Strasse 171, en op psycho-technische cursussen, welke aan die hoogeschool worden gegeven.1) Ondertusschen mag men zich niet geheel en al op het voorgaande verlaten. Er zijn nog zooveel andere factoren, waarmede op papier totaal geen rekening is te houden, als daar zijn; huiselijke omstandigheden, maatschappelijke welstand, zedelijke aanleg, enz. Den leeraar wacht hier een moeilijke taak, en mocht hij bespeuren, dat de leerling niet in zijn klasse behoort, ook al moge deze reeds een paar jaren het onderwijs gevolgd hebben, dan aarzele hij niet, indien hij ten slotte ervan overtuigd is, dat alle middelen aangewend zijn om eenig gunstig resultaat te bereiken, den niet op zijn plaats zijnden pupil verdere deelneming aan de lessen te ontzeggen. Beter één leerling verloren, dan gansch een klasse er onder te doen lijden. Wij troosten ons dan ten slotte met deze gedachte (nadat de knaap voorgoed is verwijderd): „Wanneer wij verkeerd mochten gehandeld hebben en inderdaad de knaap talent voor 't gekozen beroep mocht bezitten, dan zal hij ten slotte zich toch wel een weg door het leven banen, zonder onze hulp." Wij spraken zooeven van verwijdering uit de lessen; de leeraar dient zulks steeds in overleg met den Directeur te doen. Mocht dit gedurende een les noodzakelijk zijn, zoo verwijze hij den schuldige aanstonds naar dezen of brenge den knaap even zelf. Hierdoor voorkomt hij later moeilijkheden. Er zijn leerlingen, die geschikt zijn voor het door hen gekozen beroep of ambacht, doch ongeschikt voor klassikaal onderwqs. Er zijn ook leeraren, die beter doen te huis te doceeren of tot cursussen zich te bepalen, en niet klassikaal onderwijs te geven. Om leeraren en leerlingen nader te leeren kennen, noodigen wij u uit, met ons een bezoek te brengen aan een school en evenals Scrooge in Dickens' kerstvertelling als onzichtbare gast eenige lokalen binnen te treden. *) Ook te Groningen bestaat reeds zulk een instituut. 32 HOOFDSTUK V. HET LEVEN IN DE SCHOOL. Mijnheer „A" zal vandaag in de hoogste klasse voor het eerst les geven. 'tls mogelijk, dat 'took de eerste maal in 'smans leven is, dat hij vóór een klasse staatl). Het instituut „kweekeling" of „assistent" is bq het N. O. niet bekend. Zijn klasse bevindt zich thans in een theorie-lokaal, doch over een paar uur zult ge zoowel leeraar als leerlingen terugvinden in een der werkplaatsen en des middags in een teekenzaal. (Bq sommige scholen heeft men afzonderlijke theorieen practijkleeraren; bij kleinere combineert men doorgaans.) Zoowel leerling als onderwijzer gevoelen, dat deze eerste dag een gewichtige is. Wij willen aannemen, dat van weerskanten ieder met de beste bedoelingen bezield is en voornemens, het onderwijs zoo vruchtdragend mogelijk te maken. Wij hebben ook wel eens gehoord van leerlingen, die het er op gezet hadden, een nieuwen leeraar eens flink aan den tand te voelen, wat de orde-handhaving betreft. Wij willen dit hier uitschakelen. Bq ondervinding kunnen wij mededeelen, dat er onder onze N. O.leerlingen een goede geest heerscht en zulke boosaardige voornemens tot uitzonderingsgevallen behooren. Het „slag" jongens, dat we hier voor ons zien, komt hoofdzakelijk uit arbeidersgezinnen. Soms treft men onder de leerlingen kinderen van „beter gesitueerden", die óf uit hoofde van de capaciteiten van hun kind óf om een andere reden de vakschool verkozen hebben (bekend is, dat de dichter Frederik van Eeden zijn zoon Paul naar de Utrechtsche ambachtsschool zond). De vakschool ligt doorgaans in het centrum van de een of andere industriestreek. De leerlingen komen van heinde en ver, te voet, per fiets, per trein of per boot. Enkelen zijn verplicht, iets later het schoolgebouw binnen te komen; anderen hebben van den Directeur toestemming verkregen iets vroeger weg te gaan, om nog een trein te kunnen halen des namiddags 2). *) Doordat 't N. O. zijn leerkrachten uit de industrie moet betrekken, komt genoemd geval dikwijls voor. *) In sommige scholen laat men de leerlingen penningen ophangen, die zich op een bord bij den portier bevinden. 33 De heer „A" heeft zich misschien van een en ander op de hoogte gesteld; de kringen, waaruit de jongelieden voortkomen, zullen hem wellicht niet onbekend zijn. Zoo niet, dan raden wij hem sterk aan, zich in 't leven der knapen in te denken. Doet hij dit niet, dan zal hij steeds als een vreemde voor hen blijven. De jeugdige leeraar, die voor het eerst van zijn leven voor de klas komt te staan, dient verder een cursus in paedagogiek gevolgd te hebben. Er bestaat zooveel gevaar, dat een jonge leeraar verongelukt. Er zijn er, die krachtens aanleg ook paedagogische eigenschappen bezitten. Dezulken zullen het spoedig redden; maar dat is niet met de meesten het geval. Op de vakscholen is het soms beter, dat een jeugdig onderwijzer de leerlingen eerst hoofdelijk behandelt, geleidelijk met hen vertrouwd raakt en langzamerhand overgaat tot klassikale beschouwingen, dan wel, dat hij dat laatste direct doet. Klassikaal optreden is in den beginne zeer moeilijk. Dan gemaakte fouten worden door de geheele klasse gehoord. Voor het welslagen van den leeraar hangt zooveel af van zijn eerste optreden. Is dat van den beginne af zelfbewust en correct, dan heeft hij direct al een zedelijk overwicht. Hij blijve steeds zijn volle aandacht schenken aan de fouten, die de betrouwbaarheid aantasten. Zoolang geen enkel belang wordt geschaad en zoolang de handelwijze van den leerling niemand hindert, is beperking van de vrijheid niet verstandig. Met het oog op de stemming in de klasse is het noodzakelijk, dat de onderwijzer zijn taak vroolijk en opgewekt volbrenge. Juist dan wordt het werken èn voor leeraar èn voor leerlingen een aangename bezigheid en geeft dat werken voldoening en genot. Ook hier is: een goed begin is 't halve werk. Soms komt het volgende geval voor. Moet bij ziekte een leeraar invallen voor een collega, en staat hij door deze omstandigheid „het eerst" voor deze klas, dan verdient het overweging, de leerlingen niet met hun eigen werk te laten doorgaan. Eenerzijds, opdat men geen aanmerking make over het werk van een collega, en anderzijds, omdat men in zoo'n speciaal geval gemakkelijk de orde bewaart, als men dan de leerlingen een beknopte METHODIEK. 3 34 teekening of werkstuk ter repetitie laat maken, iets wat de meeste leerlingen gaarne doen. Het eerste optreden van een leeraar zij voorzichtig, doch moet zich kenmerken door vastheid van wil. Heeft hij reeds gevorderde leerlingen voor zich, dan is aan te raden, dat hij vooraf een les heeft medegemaakt van z'n voorganger. Hij ga dan den eersten tijd op het voetspoor van zijn voorganger door en brengt geleidelijk die veranderingen aan, welke hij noodig acht. Doorgaans verloopt een eerste les kalm. Men moet echter ten slotte meer dan dat verwachten; het moet niet de stilte van den dood worden, het leven moet gewekt worden. Eerst na eenigen tijd zal de „nieuwe leeraar" de teugels strakker in handen moeten nemen, moet zijn onderwijs intensiever worden en zal men ten slotte naar resultaten mogen vragen. Volgens welke methoden hij dan te werk kan gaan, daarover hopen wij later te spreken, en bezoeken thans een ander leslokaal, waar leerlingen zijn, die voor het eerst zich op de N.O.-achool bevinden. Ze hebben tegenover zich een leeraar, die reeds menig jaar de nieuw aangekömenen ontvangt. Hij heeft ze hun plaats gewezen. Dit is niet zonder overweging gegaan. Interessant dienaangaande is een mededeeling, die eenigen tijd geleden in de „Nieuwe Rotterdamsche Courant" verscheen omtrent een leeraar, die den leerlingen toestond, ieder hun eigen plaats te kiezen. De man bereikte daarmede eenige gunstige resultaten. Wij hebben echter deze resultaten nimmer kunnen bereiken en bespeurden enkel, dat de babbelzuchtigen hun collega's opzochten, de luien de luien, enz. Wel hadden we succes, als we een slordigen leerling naast een netjes werkenden plaatsten, en pasten dit middel daarna dikwijls toe. Doorgaans gaat men bij de nieuwelingen aldus te werk. De slechthoorenden en slechtzienden worden vooraan genomen. Hiertoe (en verder met 't oog op de beroepskeuze) worden de leerlingen van de Nijverheidsscholen tegenwoordig geneeskundig gekeurd. Ook de lichamelijk grooten en kleinen worden in 't begin geschift. Bevinden ze zich in een teekenzaal of in een werkplaats, dan heeft de leeraar acht geslagen op hun stand bij het werken. Een hooge teekentafel, schoolbank of werkbank is voor de „grooten", een lagere voor de ..kleinen". Sommigen krijgen bankjes, waarop ze tijdens het werken mogen staan. 35 De eerste les wordt doorgaans gewijd aan een bespreking van het gereedschap, hetzij passerdoos of hamer en vql. Behandeling tijdens het gebruik en opberging komen hier ter sprake. Ook zal men veelal wijze lessen uit 's mans mond hooren over het gekozen vak en de te behandelen leerstof. Wij hebben hier niets tegen, doch hebben wel eens de opmerking hooren maken, dat er in de eerste lessen te veel met de leerlingen „geredeneerd" wordt. Zooveel gaat dan ,,'teene oor in en 't andere uit". Wij geven de voorkeur aan wat men tegenwoordig noemt de , ,DOE-methode''. Laat ze maar beginnen na een korte inleiding, en kijk eens toe, welke fouten er gemaakt worden; de leerling zal u dan beter begrijpen, wanneer gij ze er op attent maakt. De leerlingen op de Nijverheidsscholen worden doorgaans in het voorjaar aangenomen. Dit geschiedt, omdat men ze dan na verloop van een drietal jaren weder met het voorjaar kan laten vertrekken, een tijd waarop er werk te krijgen is. De nieuw aangekomenen hebben doorgaans de lagere school afgeloopen. In verband met den 14-jarigen leeftijd (leerplicht) gaan enkele ouders er wel toe over, hun kind reeds na het zesde leerjaar van de lagere school te nemen en naar de vakschool te sturen, om hem zoodoende spoediger een Nijverheidsdiploma te bezorgen.1) Wij hebben dit nooit in de hand willen werken, ter wille van het kind, doch moesten wel eens, daar de ouders niet op de verdiensten konden of wilden wachten, totdat dit èn 7de leerjaar èn A. B. S. had doorloopen. Keeren wq ten slotte tot onze nieuw aangekomenen (in leeraarsmond wel eens „biggen" genoemd) terug. Allen zijn vol toewijding voor het werk. „Nieuwe bezems vegen schoon", luidt het spreekwoord. Na verloop van een maand of zes zal de leeraar u echter reeds weten te vertellen, wie van hen het onderwijs zal kunnen volgen en wie niet. Na verloop van dien tijd zullen de ouders dan ook gewaarschuwd moeten worden, indien het noodig is, dat zij hun kind van de vakschool moeten nemen. Dit moge een harde maatregel zijn, doch is beslist noodzakelijk voor een geregelden gang van 't onderwijs. *) Dit werd geschreven in Deo. '28, toen het 7de leerjaar nog ,wet" was. Thans (Febr.'23) zal de stroom van 12-jarigen nog meer stijgen bjj de toelating. 36 De nieuwe leerlingen zijn nog jong, hun karaktertrekken komen nog niet zóó naar voren als dit 't geval is bij de ouderen. Bezoeken wij daarom thans een der hoogere klassen, waar tweedeof derde-jaars-leerlingen aanwezig zijn. Een rustige sfeer moet er in het lokaal of de werkplaats heerschen, slechts afgebroken door een vraag, een antwoord of een uitlegging. De leerlingen zijn aan het werk. De leeraar heeft vooraf 't een of ander onderwerp verklaard. Met model en met schets is dit gepaard gegaan. Thans wordt dit door de leerlingen in hun schetsschriften of in hun dictatencahiers uitgewerkt. Gewoonlijk zetten zij in de school alles in potlood en werken des avonds te huis een en ander in een netschrift over en daarna in inkt. Ook worden de schetsen soms met waterverf gekleurd (materiaalkleuren). *) Hieromtrent bestaan verscheidene methoden. Laat de leeraar zijn leerlingen kladschriften gebruiken, zoo drage hij zorg, dat op tijd de netschriften door hem worden nagezien. De leerling stelt anders het bijwerken ervan steeds uit; het achterstallige werk loopt op en tegen den repetitie-tijd wordt het in enkele uren afgeraffeld. Wordt het direct in het „net" gewerkt en moeten de leerlingen alleen des avonds de schetsen nog wat opwerken, zoo drage de leeraar er zorg voor, dat hij langzaam dicteere. Woorden, waarin fouten kunnen voorkomen, schrijve hij op het bord even voor. Hij overhaaste den leerling niet. Wij hebben beide methoden beproefd en bevonden ons ten slotte het best bij de laatstgenoemde, doch dit is een persoonlijke voorkeur. Bevinden de leerlingen, die wq thans op 'toog hebben, zich in de teekenzaal of in de werkplaats, dan moeten zij wel eenige meerdere vrijheid van beweging hebben dan in 't onderwijslokaal. Een beitel moet geslepen worden, een potje verf worden klaargemaakt. Oor en oog zal men dienen open te hebben, om te zien en te beluisteren, of de klasse inderdaad „aan 't werk" is of niet. Dat het onderwijs hier voor den leeraar vermoeiender is dan in de theoriezaal, wordt door sommigen wel eens betwist. Nu is bezwaarlijk op een goudschaaltje af te wegen, wie 't vermoeiender heeft, de leeraar „boven" of die „beneden", d. w. z. in theorielokaal of in werkplaats. Alles hangt af van individueele geesteskracht, vak van onderwijs, aantal *) Zie hierover later: „Bijzondere methodiek." 37 en leeftijd der leerlingen, en nog zooveel meer andere factoren. Wij hebben het echter steeds een der „teere" punten van het N. O. gevonden, wanneer men op verschillende manieren trachtte (verschillend aantal lesuren b.v.) dit verschil uit te drukken J). Zij, die deze kwestie gaarne op de spits drijven, mogen wel eens bedenken, dat ten slotte alle leeraren medewerken tot 't groote doel, n.I. den leerling voor de maatschappij gereed te maken. Of dit nu in de drukke timmerwerkplaats of smederij gebeurt,, dan wel in het rustige onderwijs vertrek, is ten slotte om het even. Gelukkig worden de grenzen al minder nauw getrokken, doordat de wetgever regelen ging voorschrijven, en de tijden zijn voorbij, dat alléén de theorieleeraren vacantie kregen en de practici niet. Wij zullen 't toejuichen, indien ten slotte deze strijd, die op menige school de gemoederen in beweging houdt, uitgestreden is en „theorie"' en „practijk" met elkander ook hierin verzoend samenleven. Ondertusschen mogen de leerlingen niets van voorgaande bespiegelingen bespeuren. Voor hen moet de practijk- en de theorieleeraar even hoog staan. Terwijl zij thans rustig aan hun werk zijn,, informeeren wjj bij den leeraar naar eenige ons belang inboezemende punten, die wij op ons lijstje van vragen gesteld hadden: 1°. Hoe te handelen met leerlingen van verschillenden aanleg; 2°. van verschillend karakter. 3». Wordt er tegenwoordig nog gestraft op vakscholen, en zoo ja, op welke wijze? 4°. Hoe houdt gij de belangstelling uwer leerlingen gaande? 5°. Moet gij u als geroutineerd leeraar nog voor uw lessen voorbereiden? x) Bij' het lagere N. O. geldt als norm: theorieleeraar 25 tot 80 lesuren per week; practjjkleeraar 30 tot 35 lesuren p. w. Leeraren, die onderwijs geven in practijk en theorie te zamen, hebben doorgaans een aantal daartusschen. Bij vaststelling dezer normen schijnt men rekening gehouden te hebben met correctie-uren voor de theoretici, en de omstandigheid, dat een theorieleeraar bezwaarljjk een aantal uren achter elkaar „aan het woord" kan blijven. 38 HOOFDSTUK VI. EEN VIJFTAL VRAGEN. Leerlingen van verschillenden aanleg. „We hebben „domme" leerlingen en „knappe" leerlingen; het gros is middelmatig. Het onderwijs is ingesteld op laatstgenoemde, en dat is maar goed ook, want men beweert wel eens, dat de wereld het meest gebaat wordt door de middelmatige menschen." Aldus onze zegsman. Dat „domme" is nog voor onderscheiden uitlegging vatbaar. Meermalen is't voorgekomen, dat een jongen voor „dom" te boek stond, terwql bij nadere beschouwing men beter had gedaan van „lui" te spreken of „onwillig". Het omgekeerde is ook wel eens 't geval. Bepaald domme jongens, d. w. z. jongens die niets kunnen begrijpen, onbevattelijk zijn, veel vergeten, vindt men minder dan men denkt. Na eenig onderzoek is daarvoor allicht een oorzaak (hetzij huiselijk of kchamelijk) te vinden. Wordt dit kwaad dan verholpen, dan verandert de leerling doorgaans nog wel. Ook komt het veel voor, dat een knaap voor een bepaald vak van onderwijs „slecht" is. B.v. voor 't projectieteekenen of voor wiskunde. Op leerarenvergaderingen, waar zoo'n patiënt dan ter sprake komt, zijn er doorgaans nog leeraren, die voor hem een lans breken, omdat hij „bij hen toch goed is". Het is ondertusschen de taak van den leeraar, te trachten de „domme" jongens mede te krijgen, hetzij door extra-huiswerk of een „extra-beurt" of anderszins. Hiertoe is liefde en volharding noodig bij den leeraar. Hij moet er voor zorgen, den knaap de grootst mogehjke kans te geven om niet te veel ten achter te komen. De „knappen", de meer bevattehjken, de snuggeren moeten behoed worden voor eigenwaan. Door extra-werk, dat echter gelijkwaardig moet zijn met 'tonder handen zijnde, voorkomt men, dat zij gaan luieren, wanneer ze hun taak gereed hebben. In geen geval mag de klasse lijden door deze leerlingen. Wij plaatsten wel eens een leerling, die uitmuntend werk leverde, naast een slordigen. De resultaten waren dan bij laatstgenoemde soms bevredigend. Als zooeven gezegd, de gemiddelde leerling geeft 39 het tempo aan, waarin met het onderwijs kan worden opgemarcheerd. Zooveel mogelijk moet er dus voor gezorgd worden, dat ieder in den pas blijve. Leerlingen van verschillend karakter. Het zou er al heel eentonig uitzien, indien de wereld uit menschen bestond van gelijk karakter. Het zou ons hier te ver voeren, alle karaktereigenschappen van leerlingen te beschrijven. Dit is feitelijk ook een kwestie van zielkunde. Sommige leerlingen hebben echter karaktergeörefcen, zooals: driftbuien, treuzelachtigheid, praatziekte en ongedurigheid. Met tact moet de leeraar deze gebreken weten te leiden. Spreekt men met de ouders er over, dan hoort men doorgaans: „dat heeft hij van zijn vader" e. d. verklaringen. De kwestie zit dus dieper . We willen ons hier derhalve alléén bepalen tot het noemen van eenige in 'toog loopende karaktertrekken, en daarbij eenige opmerkingen maken. Driftige leerlingen. Staat een onderwijzer tegenover driftige leerlingen, dan dient met ■tact opgetreden te worden. Hoe minder gelegenheid zij hebben driftig te worden, des te meer en des te spoediger slijten die opwellingen. Het is in het belang van de geheele klasse, dat een driftige knaap niet in 't felst van zijn drift onder handen genomen wordt. Het best is, hem na zijn uitbarsting afzonderlijk te nemen. Meermalen gevoelt de knaap dan berouw over zijn driftige woorden. Een der lastigste ondeugden is koppigheid. Er is groot geduld noodig om jongens, die met deze ondeugd behept zijn, te leiden. Moet men in dergelijke omstandigheden bevelen of gebieden, dan moet zulks met beslistheid van toon en kalme waardigheid gebeuren. Het is raadzaam, dat de leeraar daarna schijnbaar eenigen tijd geen aandacht wijdt aan den knaap. Hierdoor wordt het gehoorzamen gemakkelijker; men helpt de leerlingen zoodoende zichzelf te overwinnen. Brutaliteit wordt bij leerlingen dikwijls opgewekt door een driftig en heftig optreden, door iets prikkelends in stem, woorden en gebaren 40 van den leeraar. Den jongen vakleeraar past dus in de allereerste plaats omzichtigheid, opdat hij zelf dit kwaad niet uitlokke, niet de aanleiding ervan zij. Dikwijls is brutaliteit een gevolg van verlegenheid of van zenuwachtigheid. In dat geval is brutaliteit vrij onschuldig en gemakkelijk te overwinnen. Erger is het, wanneer brutaliteit voortspruit uit overmoed. Veelal zal door zwijgen en rustig met het onderwijs door te gaan, veel bereikt kunnen worden. Het zal overweging verdienen, na de les den brutalen jongen eens onder vier oogen te nemen. Daarbij kan de leeraar hem wijzen op de nietigheden, die aanleiding waren tot zijne brutale uitvallen. Ook onverschilligheid is een leelijke ondeugd. Een onverschillige leerling is ruw in zijn doen en laten, gooit en smijt met alles om zich heen. Zijn slordigheid heeft een zeer verkeerden invloed op de andere leerlingen. Ook hier is het beter, na de les den leerling te wijzen op de gevolgen van zijn onverschilligheid, op zijn toekomst, en hem er op te wijzen, dat hij alleen dan een goed vakman kan worden en een flink loon verdienen, als hij alle onverschilligheid van zich aflegt■ Bij vele kwade neigingen en verkeerde gewoonten speelt het waardeeren van het goede, het wekken van belangstelling door den onderwijzer een groote rol. Dit opleidingsmiddel geneest, zoo niet alles, dan toch veel, mits het met zorg en op zijn tijd wordt toegediend. Zelfs luiheid wordt hierdoor door belangstelling en ijver vervangen. De onderwijzer zij zooveel mogelijk gelijkmatig. Zijn stemming mag niet te veel wisselen. Elk optreden, waarin ongelijkmatigheid en onvastheid doorschemert, waarin de noodige evenmaat ontbreekt, leidt bij den leerling tot geringachting en tot wantrouwen. Rechtvaardigheidszin en consequentie in de klasse maken, dat de onderwijzer met alle leerlingen op gelijken voet blijft. Men mag een leerling niet boven de anderen voortrekken. Ook het rechtsgevoel van mopperende leerlingen moet bevredigd worden. Met het oog op onhebbelijke gebreken zal samenwerking tusschen school en huis veelal een heilzame uitwerking hebben. 41 Het is verstandig, in de school niet met de leerlingen te spreken over zaken, die niet bij de opleiding of het ambacht behooren. De leeraar zij ook vóór de leerlingen in de klasse en verlate het lokaal het laatst. Hij voorkomt daardoor noodeloos gebabbel onder de leerlingen. Over straffen. Een gebod en verbod moet redelijk zijn. Dan behoeft men het ook niet te herroepen. Want moet men dit laatste doen, dan is de kracht van een bevel verloren. Mocht men zich een enkelen keer vergissen, zoodat men b.v. iets onredelijks zou eischen, dan is het beter, dat de leeraar zijn fout erkent. Elke leerling zal dat waardeeren. Men zij dus zeer voorzichtig in zijn woorden. De leeraar mag ook niet te vlug dreigen met straf, anders beschouwen de leerlingen de woorden van den leeraar als dreigementen, die toch niet in daden omgezet worden. Moet men in 't algemeen zuinig zijn met lof — ter aanmoediging kan lof wel eens zeer goed werken —, nog zuiniger zij men met straffen. In vele' scholen hangt een reglement van orde. Zoo'n reglement kan een goeden invloed uitoefenen, mits het maar niet te groot is, doch kort en krachtig, zoodat de leerlingen den inhoud gemakkelijk in zich opnemen. *) Wenschelijk is het, met nieuwe leerlingen even het reglement van orde te behandelen, opdat zij direct den inhoud goed kennen. Als strafmiddel kan men het later eenige malen laten overschrijven. Een geliefkoosd strafmiddel bij het N. O. is verder het eenige malen overschrijven van een dictaat of 't maken van een schets. Ook laat men den leerling wel eens eenigen tijd in de werkplaats of teekenzaal nablijven met werk. De vraag doet zich hierbij voor: „Op welk standpunt moet men zich stellen bq het straffen?" Aangenomen wordt, dat de leerling straf verdiend heeft, en men overtuigd is, dat dit middel op hem een invloed ten goede kan hebben. Mag het gewone werk, dat de knaap overdag doet, als strafmiddel gebezigd worden? Staat het daartoe niet te hoog? Moet de leerling *) Zie „Bijzondere methodiek". 42 niet juist door iets geestdoodends gestraft worden (b.v. strafregels)? Moet de leerling nog profijt van het te maken strafwerk hebben z; Handwerken. " Koken en voedingsleer. B Huishoudkunde en wasch•z; behandeling. £. Binnenvaartkunde. ^ Electrotechnisch teekenen. £ Werktuigkundig en Jz; smidsteekenen. g Bouwkundig teekenen. ^ Handteekenen. S Natuur- en Werktuigkunde. PRACTISCH ONDERWIJS. Op de navolgende akten zijn tevens „aanteekeningen" voor meerdere bevoegdheid te behalen: Nm, ïfrv, Nt, Nrx, Nxrv, No, Np. I i 1 2 stuks. 2 stuks. 2 stuks. (Zie volgende pagina.) geeft bevoegdheid, onderwijs te geven aan: lagere nijverheidsscholen, en wel: a. Scholen voor ambacht of handwerk. b. „ „ nijverheid, nijverheidskunst en kunstambacht. c. „ „ het viascherij bedrijf en de binnenscheepvaart. d. v „ vrouwelijke handwerken en maatschappelijk werk. e. „ „ speciale doeleinden. :uvv uoaoG 9) sftMMpuo '■pwtipBdoaaq tp,iB Kunstnaaldwerk. i ^ Lingerienaaien. l te Dameskleermaken. te Schoenmaken. te Kleermaken. a Boekbinden en handvergulden. ^ Boekdrukken. g Letterzetten. it Instrumentmaken en de ^ practijk der electrotechniek g Machinebankwerken. a Vuur-, plaat- en bank- te werken. g Behangen eu stoffeeren. g Meubelmaken. g Schilderen. jg. Steenhouwen. g Metselen. g Timmeren. H Huishoudkunde voor de !§; vrouwelijke landbevolking. g Koken en voedingsleer. te p Huishoudkunde en wasch- ^ behandeling. 5 Zeevaartkunde. Zeemanschap. H Natte waterbouwkunde. Pt Scheepswerktuigkunde. H Scheepsbouwku-nde en jz; scheepsbouwkund.teekenen. « Teekenen voor het N. O. te aan meisjes. £L Meubelteekenen. ö Handteekenen. te geeft bevoegdheid, onderwijs te geven aan: middelbare nijverheidsscholen, en wel: a. Scholen voor techniek en nijverheid. b. „ „ nijverheidskunst en kunstambacht. c. „ „ den mijnbouw. d. „ ,, de zeevaart. e. v „ vrouwelijke handwerken en maatschappelijk werk. f. fin opleiding van leeraren of voor speciale doeleinden. 123 komen, benevens de daarbij behoorende „aanteekeiühgen", wordt behandeld in de serie-werkjes: „Hoe word ik?" Wq- zullen er dus hier thans niet verder op ingaan en vermelden slechts de verschenen nummers. N°. 1. Hoe word ik Leeraar aan een Nijverheidsschool? jjo# 2. , .. » in het vuur-, plaat- en bankwerke^N*)? jjn 8# 3> m M „ in de natuur- en werktuigkunde (N1)? jjo. 4> (> „ „ „ in het bouwkundig teekenen (N™)? jjo. 5. „ „ in het werktuigkundig en smids¬ teekenen (Niv)? jy>. 6. „ „ „ >» in het electrotechnisch teekenen (N*)? jjo_ 7, „ in het machinebankwerken? No_ s. „ in het tastrumentmaken en de elec- trotechniek (N*)? N4. 9. „ „ „ in het timmeren (N°)? N°. 10. „ „ m » in het handteekenen (N°)? Wq raden den lezer in gemoede aan, kennis te maken met deze boekjes (50 cents per stuk), daar wij ze geschreven hebben in verband met de samenstelling van dit werk. Trouwens, een eerste eisch voor hem, die „Methodiek" bestudeert, is de vraag: „Hoe word ik leeraar?" Daarna: welke kunde is daarvoor noodig en welke bevoegdheden heeft men daarvoor? Ook kwam het meermalen voor, dat een examinandus niet wist, aan welke scholen hq feitelijk gerechtigd was les te geven na het behalen der verlangde akte. HOOFDSTUK IV. DE N. 0.-LEERLING. Bij de toelating tot de school gelden eenige regels: a. Alle godsdienstige gezindten moeten toegelaten worden. b. Een geneeskundige verklaring moet overgelegd worden, waarin vermeld wordt, dat de knaap of het meisje lichamehjk al dan niet geschikt is. Deze verklaring is echter niet bindend. c. De adspirant-leerhng moet voldoende lager onderwijs genoten en ten minste den leeftijd van .12 jaar bereikt hebben (voor 't lager N. O.). Voor 't middelbaar N. O. gelden soortgeüjke bepalingen. Wq raden Directeuren aan, reeds bij de toelating der leerlingen hun NIJVERHEIDSSCHOOL . „„„ OPMERKINGEN AFDEELING: NAAM EN VOORNAAM « ~L GEBOORTEPLAATS . . . JAAR , DAG a~ GENEESK. VERKLARING DATUM VAK TOELATINO. - i»,,,..»,,. NAAM VADER/MOEDER/VOOGD . BEROEP •■ ;—ii— WOONPLAATS EN ADRES vnm.ni.TUTT.TVn I fTTTMTiq I BEVORDERING"! SCHOOLGELD I GRONDSLAG VOOROPLEIDING OUilSU» ; 1 , spHnnirnn KLASSE 1 KLASSE BEDRAG j le HALFJ. | 2e HALFJ. IjXjis 19. -19 / 19 -19 /. 1» -19. _ 19 -19 __„. ƒ. JL 19 -1» ƒ.„._ ONTSLAG OF VERTREK MET REDENEN DAARVAN NAGEKOMEN BERICHTEN 125 antecedenten op kaart te brengen. Dit voorkomt later veel moeite. Wij ontwierpen daarom nevensgaand model. Een groote rol bij de toelating, resp. de vaststelling van het beroep van den knaap, spelen de Bureau's voor Beroepskeuze. Een goed methodisch overzicht omtrent alle gegevens van den knaap verkrijgt men, wanneer deze de navolgende zeven commissies passeert: a. Commissie voor huisbezoek en propaganda. b. „ „ lichamelijk onderzoek. c. „ „ geestelijk onderzoek. d. „ van advies. e. „ voor studiefondsen. ƒ. „ » plaatsing. g. ,, „ controle. Wq raden aan, van de Werkwijze dier bureau's kennis te nemen. Het zou ons te ver voeren, hier de bijzondere methodiek ervan te behandelen. Men informeere eens bij den Secretaris der „Landelijke Vereeniging tot bevordering der voorlichting bij Beroepskeuze", den heer P. van Mever, te Zaandam. Van medische zijde worden ons de onderstaande ziekelijke afwijkingen genoemd, waarop gelet dient te worden tijdens de geneeskundige keuring in verband met de beroepskeuze. 1. Epilepsie — maakt den leerling ongeschikt voor werkzaamheden, waarbij kans op ongevallen aanwezig is. en 2. Geen voldoende vermogen over beweging van armen — beenen — maakt den leerling ongeschikt voor beroepen, waar deze ledematen gebruikt moeten worden in meerdere of mindere mate. 8. Hardhoorendheid verhindert den knaap of het meisje, een beroep te kiezen, waarbij „bevelen" worden gegeven. Ook kunnen deze leerlingen later niet met het publiek omgaan. 4. Gemis aan gezichtsscherpte maakt iemand ongeschikt voor beroepen, waarbij op nauwkeurigheid moet gelet worden. 5. Kleurenblindheid maakt ongeschikt voor beroepen, waarbij het kleuronderscheidingsvermogen te pas komt. 6. Hartgebreken, platvoeten, breuken, longtuberculose, asthma, enz. kunnen redenen zijn, waarom een candidaat aangeraden wordt, een ander beroep te kiezen. 126 Als voorbeelden noemen we voor: 1. behanger, houtbewerker, loodgieter, machinist, metselaar, monteur, vuurwerker, wagenbestuurder, schilder. 2. de meeste beroepen. In enkele gevallen nog geschikt voor: teekenaar, schrijver, handelsreiziger, sorteerder. 3. machinist, conducteur, chauffeur, stuurman, electricien voor bediening van electrische kranen. 4. instrumentmaker, meubelmaker, horlogemaker, lithograaf, teekenaar. 5. schilder, machinist, bloemist, keurmeester, lithograaf, wagenbestuurder. 6. onderstaande beroepen geven dikwijls nog plaatsing aan lqders der genoemde ziekten: barbier, boekbinder, cartonnagebewerker, opticien, sigarenmaker, winkelbediende. Er gaan ondertusschen stemmen op, om den medicus het medezeggenschap in de beroepskeuze te ontnemen. Zq, die dit willen, komen met ethische argumenten aandragen. Toen schrijver dezes namens een „Ctoinmissie voor de Beroepskeuze" in een onzer groote havensteden persoonlijk aan den Burgemeester het verzoek om gemeentelijke subsidie voorlegde, werd hem geantwoord: „lk gevoel veel voor uwe bemoeiingen, doch laat den medicus tehuis; deze ontneemt den candidaat allen lust tot werken, wanneer hij hem ongeschikt heeft verklaard voor het eenmaal door dezen gekozen beroep. Laat den jongen desnoods wat korter leven, als hij maar nuttig en arbeidzaam geweest is gedurende dien tijd." Dit woord stemt tot nadenken en is wel de moeite waard, overwogen te worden. Voor hen, die belang in de medische keuring stellen, geven we hiernevens m excerpt het rapport van de keuring van 188 adspirantleerlingen, die zich voor een nieuwen cursus hadden doen inschrijven. Het geneeskundig onderzoek der adspiranten had in den loop der maand Februari plaats in een der lokalen der Ambachtsschool, dat daartoe op eenigszins prhnitieve, doch zeer voldoende wijze was ingericht. Van de 188 jongens, die zich voor toelating hadden aangemeld, bleven er 10 van de keuring weg, zoodat in het geheel 178 onderzocht werden. Van deze 178 jongelieden werden er 18 geheel ongeschikt en 6 tijdelijk ongeschikt bevonden. 127 De reden der geheele ongeschiktheid was: onvoldoende gezichtsscherpte »..« - & hartaandoeningen • 8 longlijders * heupontwrichting 1 onvoldoende algemeene lichaamsontwikkeling 1 algemeene degeneratie * platvoeten in hoogen graad I IS De reden der tijdelijke ongeschiktheid was: te geringe algemeene lichaamsontwikkeling . 2 huidziekte » gewrichtsaandoening — * albuminurie • 6 Van de overigen werden er 7 slechts voorloopig ongeschikt geacht en wel wegens: nerveuzen aanleg * vallende ziekte * hartaandoening * platvoeten en spataderen 1 dystrophia adiposo-genitalis 1 7 Onder de 147, die voor het gekozen vak geschikt geoordeeld werden, kwamen slechts 26 gevallen voor, die geen enkele afwijking vertoonden en op wie derhalve niets aan te merken was. De rest vertoonde allerlei kleine afwijkingen, in mindere of meerdere mate en in kleiner of grooter aantal. De voornaamste waren: zwelling der hals (lymphklieren) 51 platvoeten en andere afwijkingen der onderste ledematen. 80 verminderde gezichtsscherpte 21 geringe algemeene lichaamsontwikkeling 1* vergrooting der amandelen 128 verzwakt kleuronderscheidingsvermogen nervositeit kleurenblindheid hartaandoeningen 4 9 3 2 Opvallend was het enorme aantal, dat gezwollen hals-lymphklieren (echter zonder eenige klachten er over) bleek te herbergen, evenals de veelvuldigheid van afwijkingen der onderste extremiteiten, die echter geen bezwaren opleverden en meestal in geringe mate aanwezig waren. Ook de afwijkingen in de gezichtsscherpte moeten als zeer belangrijk beschouwd worden. Slechts in de groote minderheid der gevallen waren de jongens zich bewust, dat er iets aan hun oogen haperde. Voor zoover hun gebrek door een bril te corrigeeren was en het dragen daarvan geen bezwaar voor de beoefening van hun vak opleverde, werden ze geschikt verklaard. Een jongen, die machinist bq de spoorwegen wenschte te worden, bleek kleurenblind te zijn en kon derhalve zijn roeping niet volgen; wel kon bij voor bankwerker in aanmerking komen. Een lijder aan zakaderbreuk werd de raad gegeven, zich te laten opereeren. Eigenaardig was het nagenoeg geheel ontbreken van longaandoeningen. De veronderstelling lijkt niet gewaagd, dat de jongens, die hieraan lijden, reeds te voren overtuigd waren van het nuttelooze om zich aan te melden. Slechts één geval moest worden afgewezen. Een ander, dat wel verdacht leek, gaf geen voldoende houvast om hetzelfde lot te moeten ondergaan. In het Koninklijk Besluit van 11 Juli 1921 (Staatsblad 922) zijn eenige algemeene regelen vastgesteld omtrent den bouw en de inrichting van scholen, bedoeld in art. 11 der N.O.-wet. Wij raden hem, die methodiek wil bestudeeren, aan, ook van deze besluiten kennis te nemen en eens eenige plattegronden van scholen te bestudeeren. De ligging van theorie-lokalen en werkplaatsen ten opzichte van elkander moet in oogenschouw genomen worden. HOOFDSTUK V. HET LEVEN IN DE SCHOOL. mmnmi 129 Bij den bouw der scholen moet wel degelijk gelet worden op te volgen methoden. Wat geeft het b.v., of men al bij het vaktcekenen voorschrijft, dat de methode „opmeten" moet gevolgd worden, wanneer daarvoor geen localiteit aanwezig is? Menige methode komt niet tot haar recht, doordat het gebouw zich daartoe niet leent. Bestudeer eens den bouw van eenige moderne N.O.-scholen. Gaarne willen wq den serieuzen studieus in de gelegenheid stellen, het gebouwen-complex voor het N. O. te Groningen te bezichtigen1). De N.O.-scholen hébben theorielokalen, teekenlokalen en werkplaatsen. Volgens de N.O.-wet moeten deze ruimte bieden aan hoogstens 36 leerlingen. Dit wil nog niet zeggen.dat dit aantal moet worden aangehouden; veel zal afhangen van den aard van het te onderwijzen vak. De theorie- of onderwijslokalen gelijken op die van gewone lagere of m.u.l.o.-scholen. Een flinke natuurkunde-zaal, waar doorgaans ook stoomwerktuigkunde en electrotechniek onderwezen wordt, moet aanwezig zijn (toonbank en amphitheatersgewijze oploopende banken). De teekenzalen moeten ruimte bieden aan 't genoemd aantal leerlingen; men houde daarbij in 't oog de afmetingen der teekenplanken, resp. der vellen teekenpapier. Moet het handteekenlokaal aan de moderne eischen voldoen wat betreft belichting en stand der te teekenen voorwerpen, de vakteekenzalen zullen zeer groot moeten worden, daar 't teekenwerk in de hoogste klassen op groote vellen teekenpapier wordt uitgevoerd. Men vergelijke eens de genormaliseerde afmetingen met elkander. Bq het vakteekenen komt vanzelf de vraag naar voren, of men den leerling z'n werk telkens wil laten op- en afspannen, of dat men hem een afzonderlijke teekenplank wil geven in bruikleen. Bij eerstgenoemden maatregel zal men berging (kasten) moeten hebben voor al 't te bewaren teekenwerk. Dit moet of in laden of in rollen geschieden. Het een is al even ondeugdelijk voor het werk en de rust tijdens het onderwijs als het ander. Wü men alle leerlingen borden verschaffen, waarop het werk mag J) Bij de verschijning van dit werkje was dat gebouwen-complex nog in aanbouw, doeh zou in 1923 gereedkomen. METHODIEK. 9 130 blijven zitten na de les, zoo geeft een kleine becijfering, dat men dan over een groot aantal zal moeten beschikken, n.1. per klas iedere week 40 ± 8 uren les, per lokaal dus — = 5 klassen les. Rekent men voor de avondschool 2 klassen, zoo zijn noodig per lokaal: 7 x 36 = 252 borden. Deze zouden in de teekentafels dan moeten worden weggeborgen, wil men deze niet in kasten of langs de wanden van het lokaal wegzetten. De werkplaatsen bieden weder andere vraagstukken ter oplossing zooals: de smederij-installatie. Deze wordt doorgaans met ondergrondsche luchttoevoer en rookafleiding uitgevoerd. Moeten thans alle vuren gezamenlijk of ieder afzonderlijk worden aangedreven? De machinale metaalbewerking moet evenzeer modern worden uitgevoerd. Wanneer de leerling later met de nieuwste werkwijzen op dit gebied in kennis wordt gebracht, zullen hem de handen dan niet verkeerd staan. De gevoelens,of men ook moderne houtbewerkingsmachines moet aanschaffen, zijn nog verdeeld. Gebruikt men ze hoofdzakelijk als leer-object, dan zullen de tegenstanders geen overwegende bezwaren meer hebben, of 't zou moeten zijn uit een zuinigheidsoogpunt. Dat autogene metaalbewerking ook reeds aan de deuren der N.O.-scholen aanklopt, is te voorzien. Laten wij ten slotte eenige deskundigen aan het woord, die ons bjj de samenstelling van dit hoofdstuk de behulpzame hand boden en zoowel over de inrichting der localiteiten als de daarbij in acht te nemen onderwijsmethoden van advies dienden. De lezer zal met ons met belangstelling van hun zienswijzen kennis nemen. De Heer J. A. Boer, Leeraar M. O., stond ons daartoe eenige van zijn aanteekeningen af over de inrichting van leslokalen in Nijverheidsscholen. De inrichting van een Nijverheidsschool in het algemeen, en in 't bijzonder die der leslokalen, moet getuigen van practische bruikbaarheid en schoonheidszin. Onder de eischen der practische bruikbaarheid kan men verstaan: 1°. Logische indeeling der lokalen. 2°. Goede verlichting. 181 8°. Doelmatig meubilair. 4°. Feilloos werkende verwarming en ventilatie. 5°. Gemakkelijk rein te houden lokalen. De lokalen moeten in overeenstemming zijn met de strekking voor het daarin te geven onderwijs. De inrichting dient een toonbeeld te zijn voor goede verhoudingen en rustigen toon, terwql aan de afwerking en verder onderhoud bijzondere zorg moet worden besteed. Dit alles toch zal niet weinig bijdragen tot de beschaving en karaktervorming der leerlingen. Elk leslokaal heeft zijn bijzondere eischen; vooral het handteekenlokaal b.v. is daarom wel een extra-bespreking waard. De ligging van het handteekenlokaal is bepaald, en wel, omdat de dagverlichting in dit lokaal zeer nauwkeurig geregeld moet kunnen worden. De lichtwand moet dientengevolge op het Noorden of Noordoosten staan, ten einde steeds gelijkmatig licht te hebben. De lichtopeningen kunnen zoowel in den langen als in den korten wand van het lokaal worden aangebracht. Bij voorkeur neemt men daarvoor den langen wand. De modeltafel wordt dan aan den korten wand geplaatst en de leerlingen zoo gegroepeerd, dat zij het licht van links ontvangen, waardoor lastige schaduwen op de teekening worden vermeden. Blijkbaar biedt de plaatsing der lichtopeningen in den langen wand eenig voordeel boven plaatsing in den korten wand, daar in het laatste geval die leerlingen, welke aan de tegenovergestelde zjjde van het lokaal zitten, slecht verlichte plaatsen zullen hebben. Men kan behalve zijlicht ook bovenlicht toepassen, terwijl een combinatie van beide mogelijk is. Het bovenlicht heeft, in tegenstelling met zijlicht, het nadeel, dat het niet zulke scherpe begrenzingen geeft tusschen licht en schaduw. Ook kan bovenlicht doorgaans alleen maar worden verkregen in de lokalen der bovenste verdieping. Het zij- zoowel als het bovenlicht dient met gordijnen te worden geregeld. Men plaatst de zijlichten zoo hoog mogelijk, terwijl er gelegenheid moet zijn, het licht tot op een hoogte van plm. 1.70 M. boven den vloer af te kunnen dekken. Hierdoor wordt een hoogere lichtinval verkregen, en de leerlingen zien bij horizontale kijkrichting minder in het licht. 132 Vele der handteekenlokalen zullen zoowel overdag als 's avonds worden gebruikt. Voor de verlichting des avonds gelden dezelfde regels als voor de dagverlichting. Een modellamp dient boven de modeltafel te worden aangebracht op ongeveer 1.00 M. vanaf den muur. Deze modellamp, op verschillende hoogten verstelbaar, kan door middel van een verticale as draaiende aan den muur worden bevestigd. Ook kan deze lamp aan een rail, welke tegen het plafond is aangebracht, worden opgehangen, zoodat zij verschuifbaar is evenwijdig van den muur. De lamp zal in het laatste geval elk gedeelte der modeltafel kunnen verlichten. Het licht der modellamp moet naar den kant der leerlingen door een scherm worden tegengehouden. De verdere avondverlichting voor het lokaal geschiedt indirect of half-indirect. Zeer practisch is het gebruik van twee modelwanden, nl. één voor het dag- en één voor het avond-onderwijs. De teekenvoorbeelden behoeven dan niet telkens verplaatst en verwisseld te worden. Bij dusdanig gebruik van het lokaal kan in het midden daarvan een verhooging worden aangebracht, voor de amphitheatersgewijze opstelling der leerlingen, dit met het oog op het klassikaal onderwijs. De modeltafel wordt langs den geheelen wand opgesteld; alleen moet, liefst aan een der kanten, voor het zwarte bord een plaatsje vrij blijven. Voor de hoogte der tafel moet plm. 70 cM. worden aangehouden, opdat ook die leerlingen, welke het laagst zitten, er nog gemakkelijk op kijken. Met een tafelbladbreedte van 70 cM. kan worden volstaan. Voor iederen leerling bij voorkeur één verplaatsbaar teekentafeltje, waarvan het blad onder verschillende hellingen kan worden gesteld, terwijl een stoeltje of teekenkruk als zitplaats dient. Het verdient aanbeveling, tusschen elke twee leerlingen een laag bankje of tafeltje met een bladgrootte van plm. 35 x 35 cM. te plaatsen voor het opzetten van teekenbenoodigdheden. Aan dit tafeltje kan ook een slijpbakje worden opgehangen. De teekentafeltjes worden zoo geplaatst, dat de leeraar gemakkelijk het werk der leerlingen kan overzien en corrigeeren. De eerste rij op een minimum-afstand 1.50 M. van af de modeltafel. 133 In het midden op de verhooging kunnen eenige vaste tafels, voorzien van verstelbare drievlakshoekjes, worden neergezet. Bij deze tafels kan dan naar planten, vogels en kleine voorwerpen worden geteekend. Boven werd reeds gezegd, dat het licht met gordijnen geregeld moet kunnen worden. Deze gordijnen worden gemaakt als schuifgordijnen van tamelijk dichte stof, met een kleur, welke harmonieert met de andere in het lokaal toe te passen kleuren. Bij voorkeur gebruikt men geen zware kleuren en houdt alles licht en warm van toon. De wanden kunnen door een horizontaal loopende lijst, welke tevens dienst kan doen voor het ophangen van teekeningen en plaatwerken, in tweeën worden gedeeld. Deze lijst kan zoo worden aangebracht, dat zij strookt met de architraaf boven de deur en dus een rondloopenden horizontalen band vormt. Het gedeelte der wanden onder de lijst kan iets donkerder van kleur worden gehouden dan het bovenste gedeelte; terwijl de wand boven de modeltafel, als achtergrond voor diverse teekenvoorbeelden, neutraal van tint moet zijn. Voor de verdere aankleeding van het lokaal is het niet onaardig, wanneer er op de zooeven besproken lijst een plank wordt aangebracht, welke plaats biedt voor goed gevormde gebruiksvoorwerpen en dergelijke. Ook dient voor planten en bloemen een plaatsje te worden ingeruimd, bv. op de vensterbanken, welke met het oog hierop niet te smal moeten zijn. De teekenmodellen worden niet in het lokaal opgeborgen; daarvoor is een bergplaats noodig, welke aan het teekenlokaal moet grenzen. Die bergplaats kan bv. liggen tusschen twee teekenlokalen in. Voor het opbergen van de teekeningen kan een teekeningenkist in het lokaal worden geplaatst. Deze kist moet dan voorzien zijn van portefeuilles voor de verschillende groepen van leerlingen. Tot zoover over het handteekenlokaal. Veel van hetgeen boven is beschreven, geldt ook voor de vakteekenlokalen. De ligging van een vakteekenlokaal is vrij, mits het daglicht in voldoende mate naar binnen kan komen. De leerlingen moeten ook hier het licht van links ontvangen. Is de afstand van den lichtwand tot den tegenovergestelden wand grooter dan 7.50 M., dan is het noodzakelijk, dat ook in laatstgenoem- 134 den wand lichtopeningen worden gemaakt. De ligging van het lokaal dient dan natuurlijk zoodanig te zijn, dat ook het daglicht aan deze zijde vrij in kan vallen. De gordijnen kunnen zoowel rollend als schuivend worden gemaakt. Schuifgorcujnen doen in den regel het prettigst aan. De avondverlichting geschiedt indirect of half-indirect. Hen plaatst in het vakteekenlokaal éénpersoons-teekentafels. Vrijwel altijd wordt het lokaal door meer dan één klasse in beslag genomen. Vooral wanneer in het lokaal ook 's avonds les wordt gegeven, kan het aantal der verschillende klassen wel 5 a 6 bedragen. Een voorname eisch is nu, dat de teekenborden, teekenhaken en teekeningen netjes kunnen worden opgeborgen. Dit geschiedt op verschillende manieren, welke echter niet alle even goed zijn. In vele oude teekenlokalen plaatst men de teekenborden tegen een der wanden, terwijl de teekenhaken aan den wand worden opgehangen. Een dergelijke manier van opbergen is niet aanbevelenswaardig, aangezien het lokaal er rommelig uit gaat zien en er veel ruimte mee verloren gaat. Bovendien wordt bij het begin en einde der lessen veel tijd verknoeid met het ophalen en wegbrengen van het gereedschap. In een modern ingericht lokaal mag zoo iets niet voorkomen. Een verbetering is reeds het gebruik van teekenbordenkasten, doch vele van de bovengenoemde bezwaren worden hierdoor niet weggenomen. Het opbergen der teekenborden en haken in de teekentafels geeft 'een oplossing. Het aanschaffen van rekken of kasten is dan niet noodig, waardoor heel wat kosten worden bespaard. De teekentafel Wordt zoo geconstrueerd, dat er 5 a 6 borden van verschillende grootte in kunnen worden weggeschoven. Voor de leerlingen, welke dan op verschillende lestijden van de tafel gebruik maken, is in de meeste gevallen één teekenhaak voldoende. Voor het opbergen van zqn teekengereedschap heeft iedere leerling in de teekentafel een lade. Bovendien wordt er nog een lade in aangebracht, welke is voorzien van twee uitneembarè zinken bakjes, waarvan het eene kan dienen als shjpbakje en de andere een plaats biedt voor de inktfleschjes en verfpotjes, welke de leerling in gebruik heeft. Het blad der tafel kan al of niet verstelbaar worden gemaakt. In het laatste geval dient het eenige centimeters naar voren af te hellen. 135 Voor het opbergen van teekeningen doet een ladenkast uitstekende diensten. Het aanschaffen van een dergelijke kast kan echter wel achterwege blijven, wanneer als methode wordt aangehouden, dat de leerlingen de afgewerkte teekeningen direct mee naar huis nemen. Voor die teekeningen, welke om een of andere reden door den leeraar moeten worden bewaard, kan een teekeningenkist in het lokaal worden geplaatst. De teekenmodellen worden niet in het lokaal opgeborgen. Daarvoor dient een modellenzaal aanwezig te zijn, waar tevens de leerlingen, zoo noodig, opmetingen kunnen verrichten. Zooals reeds is gezegd, moeten de leerlingen in het vakteekenlokaal het licht van links ontvangen. Met het plaatsen der tafels dient daarmede rekening te worden gehouden. De tusschengangen moeten niet te smal zijn ;'als minimum-maat moet 60 cM. worden aangehouden. De afstand van werkwand tot de eerste rij tafels dient ten minste 1.50 M. te bedragen. In het midden van den werkwand wordt een schoolbord opgehangen. Het is in een vakteekenlokaal geen noodzaak, dat het bord op en neer kan schuiven. Met betrekking tot wandindeeling en kleur kan verwezen worden naar hetgeen daarvan reeds bij het handteekenlokaal is gezegd. De vakteekenlokalen der kleermakers maken, voor zoover het meubilair betreft, een uitzondering op hetgeen hier voorgaand als algemeen voor vakteekenlokalen is omschreven. Het blad der teekentafels bestaat hier uit een glazen plaat, overspannen met zwart laken, waarop de leerlingen met krijt hun uitslagen maken. Deze teekeningen kunnen gemakkelijk weer uitgeborsteld worden. Vooral voor de leerlingen van het eerste jaar is het noodzakelijk, dat een glazen plaat als blad wordt genomen. Door hen moet namelijk eerst met een potloodschijf op papier worden geteekend. Veelal wordt er door de leerlingen stevig op die potloodschijf gedrukt. Dientengevolge zal een houten blad, door de vele geulen en deuken, spoedig onbruikbaar zijn. Zeer goed voldoet ook een tafel met een blad van leisteen. Een dergelijk blad kan men telkens weer geheel schoonvegen, terwijl daarentegen op den duur het laken niet meer geheel schoon is te krijgen. Bij iedere teekentafel wordt een teekenkruk geplaatst. Verder wordt nog in het lokaal een snijtafel aangebracht. De grootte dezer tafel houdt verband met de beschikbare ruimte, doch een 136 bladgrootte 300 x 120 cM. zal voldoende blijken te zijn. In deze tafel kunnen diepe laden voor diverse materialen worden aangebracht. Ook voor het theorielokaal geldt veel van datgene wat voor de teekenlokalen is beschreven. We zullen ons hierbij dan ook bepalen tot het bespreken der schoolbanken en schoolborden. Alle schoohneubelen moeten aan paedagogische, hygiënische, technische en economische eischen voldoen. Bq het maken van een schoolbank moet op deze eischen wel in 't bijzonder worden gelet. De grootte der schoolbanken dient in overeenstemming te zijn met de grootte der leerlingen. Deze moeten ruim, ongedwongen en zonder buitengewone inspanning der spieren langen tqd in de bank kunnen zitten. Tevens moet het mogelijk zijn, dat de leerling gemakkelijk in de bank kan staan. In ieder lokaal plaatst men bij voorkeur drie verschillende grootten van banken. De schoolbanken moeten eenvoudig en goed van vorm en zeer solide geconstrueerd zijn, terwijl scherpe hoeken en kanten en uitstekende deelen zorgvuldig worden vermeden. Verschillende onderdeelen moeten zeer nauwkeurig worden vastgesteld. Men heeft nl. in de eerste plaats te letten op de hoogte en breedte der zitting, en op een goeden vorm der rugleuning. Verder heeft men rekening te houden met de distantie, d. i. de horizontale afstand tusschen den borstkant van het tafelblad en den voorkant der zitting, en met den verticalen afstand tusschen die kanten: de differentie. De hoogte der zitting is zoodanig, dat de beenen, vanaf de knieholte tot den hak, bij zittende houding der leerlingen, loodrecht staan, en de voeten gemakkelijk op den vloer of voetplank rusten. De breedte der zitting moet gelijk zijn aan 4/5 maal de dijbeenlengte. Bij een bank met éénpersoonszittingen moet de lengte daarvan zoo zijn, dat de leerlingen niet met de beenen aan elkaar gedrukt behoeven te zitten. Het spreekt vanzelf, dat ook bij banken met doorloopende zitting hiermede rekening moet worden gehouden. De zitplank moet eenigszins naar achteren afhellen, en volgens het model van het lichaam worden bewerkt. De vorm der rugleuning houdt verband met den loop der wervelkolom. Op lendenhoogte vertoont de rugleuning een werking om van daar naar boven toe achterover te hellen. Een goede lendensteun is een eerste eisch. De hoogte van het tafelblad moet gelijk zijn aan den afstand tusschen 137 voetzool en elleboog, bq zittende houding. Het blad helt iets af naar voren. De differentie moet zeer nauwkeurig worden bepaald. Een schoolbank met minus-distantie voldoet het best bij zittende houding. De leerling moet echter ook gemakkelijk in de bank kunnen staan, daarvoor is plus-distantie noodig. Een goede oplossing hiervoor is wel het gebruik van opklepbare zittingen, met een solide en zonder gedruisch werkende constructie. Ter nadere aanduiding zij vermeld, dat men van minus-distantie spreekt, als de loodlijn, neergelaten vanaf den borstkant van het tafelblad, de zitting snijdt, terwijl van plus-distantie wordt gesproken, als tusschen loodlijn en zitting nog ruimte is. Vallen loodlijn en voorkant zitting samen, dan noemt men dat nul-distantie. Bij voorkeur gebruikt men schoolbanken met ten hoogste twee zitplaatsen. Van zeer groot belang is de methode der opstelling van de schoolbanken. De leerling moet gemakkelijk z'n plaats kunnen bereiken, terwijl de leeraar een goed overzicht moet hebben en voldoende ruimte om te corrigeeren. De afstand tusschen werkwand en voorste rij banken moet ruim zijn, plm. 2 M. De gangen tusschen de bankrijen moeten minstens 0.5 M. breed zijn, terwijl de breedte der gangen langs de wanden iets meer moet bedragen in verband met radiatoren, kasten, enz. Ten einde den vloer onder de banken gemakkelijk schoon te kunnen maken, plaatste men deze laatste wel op rollen. Het verplaatsen der banken kostte echter nog veel moeite en er was veel ruimte voor noodig. Men doet beter, de banken met een scharnierbeweging aan den vloer te bevestigen, ten einde ze één voor één om te kunnen kantelen. De bank moet bij de draaiings-as nog zoover van den vloer liggen, dat ook daar ter plaatse de vloer kan worden geveegd. De inktkokers moeten bij de banken met omleginrichting zoodanig geconstrueerd zijn, dat er bij het kantelen geen inkt uit kan vloeien. Van de schoolborden in het theorielokaal zij nog even vermeld, dat deze op en neer schuifbaar moeten zijn, en zoo geconstrueerd, dat de borden aan beide kanten kunnen worden gebruikt. Ten slotte moet in elk leslokaal een waschbak en kraan zijn. Men doet goed, den muur rondom dezen bak te bekleeden met tegels. Voor den leeraar een stoel en tafel. Waar het opbergen van leermiddelen enz. buiten het lokaal niet mogelijk is, wordt een kast in het lokaal aangebracht. 138 De Heer Ingenieur F. E. Wijnmalen schrijft ons omtrent de inrichting van de smederij voor een Nijverheidsschool en de daarbij toe te passen methoden van werken, het volgende: „Het ijzer moet men smeden, als het heet is." Dit oude spreekwoord behoort voor den toekomstigen ambachtsman, en meer in 't bijzonder voor den smid, eene beteekenis te erlangen, die hem in vleesch en bloed moet doordringen. Voor licht en weinig werk van slechts enkele smeedstukken, vooral in kleinere bedrijven, is het smidswerk met handbedrijf tegenwoordig nog op zijn plaats. Zoodra men echter zwaarder werk en massa-productie heeft te verrichten, kan alleen machinaal smeedwerk tegenwoordig de zelfkosten van het product zoo verlagen, dat die op de wereldmarkt voldoenden afzet kunnen vinden. Een smid zal echter alleen dan machinaal goed werk kunnen leveren, als hq ook het handwerk volkomen beheerscht. Eene moderne smederij-installatie voor ambachtsonderwijs dient derhalve vooral het oude handwerk aan de leerlingen goed in te prenten en hun daarnaast toch een indruk te geven van moderne productie-begrippen met machinehamers, goede rookafzuiging, automatischen toevoer van blaaswind, goede lichtverdeeling, regeling en goede verdeeling van het smeedwerk, stipte orde, enz. Uitgaande van deze beginselen, kan een logische ontwikkelingsgang voor de leerlingen en een harmonische voorbereiding voor den geoefenden vakman worden opgebouwd. De leerlingen moeten beginnen met een juist, kort en helder begrip te krijgen van de bereidingswijzen en eigenschappen van smeedbaarheid, weibaarheid, hardbaarheid der te verwerken materialen: smeedijzer, staal met hunne onderverdeelingen in de verschillende soorten, zooals: weiijzer, smeltijzer en smeltstaal (bereid volgens de Bessemer-, Thomas- of Siemens-Martin-processen), werktuigstaai, constructiestaal, enz. Ook de eigenschappen van andere metalen en legeeringen, die in de smederij bewerkt kunnen worden, dienen zij te kennen, zooals van koper, lood, zink, aluminium, dur-aluminium, brons, aluminiumbrons, messing, tombak, delta-metaal, durana-metaal, staalbrons, elektron enz. Het onderwijs moet zich daarna richten op het bewerken der eenvoudigste werkstukjes uit de hand, lettende op de verschillende 139 gloeihitten en zonder dat het ijzer of staal verbrandt. De leerlingen moeten dus het materiaal leeren stuiken, trekken, afzetten, vlakken, buigen, afhakken en leeren het slaan van gaten enz. Een eenvoudige smederij-inrichting voor een ambachtsschool dient uitgerust te rijn met smidsvuren, geschikt voor verhitten der smeedstukken in verschillende dikten, met automatischen luchttoe- en afvoer, resp. door ventilatoren en exhausters, welke laatste bq voorkeur niet in de smederij zelve behooren te worden geplaatst. Vóór alles moet zooveel mogelijk op een rookvrije verbranding zelve worden gelet, opdat zoo min mogelijk warmte verloren ga. Bij de opstelling der smidsvuren moet er voor worden gezorgd, dat die de werkruimte zoo effectief mogelijk maken, en dat rij het daglicht door zware rookkappen zoo min mogelijk onderscheppen. Daarom verdient ondergrondsche rookafzuiging de voorkeur boven de bovengrondsche. Sterke aanbeelden rijn bij die vuren op te stellen, terwijl het gereedschap op ordelijke en overzichtelijke wijze in tangenrekken enz. dient te worden gesorteerd en bewaard. Verder dient ieder smidsvuur te worden uitgerust met een volledig stel modern smidsgereedschap, zoodat ook daarmede met de machinehamers kan worden gewerkt, waarvoor weer speciaal gereedschap dient te worden aangeschaft. Het ijzer of de andere te smeden materialen moeten in een afzonderlijk magazijn zoo dicht mogelijk bij de smederij worden verzameld en nauwkeurig en ordelijk gesorteerd. Een gewone ijzertrekzaag, in dat magazijn door een afzonderlijken electromotor aangedreven, tot het verkleinen der stukken kan van dienst zijn. Betreffende het gebruik van de machinale hamers dienen de leerlingen nauwkeurig te leeren: le. hoe de slagsterkte van den hamerbeer regelbaar is, en 2e. hoe men het aantal slagen nauwkeurig van eenige krachtige of lichte slagen kan regelen tot snel op elkaar volgende sterke of lichte slagen. De inwendige werking der hamers dienen rij ook nauwkeurig te kennen, ten einde bij herstellingen met goed gevolg te kunnen helpen. Bij de plaatsing der machinale hamers dient er vooral door oordeelkundige keuze van het blok op te worden gelet. dat de tomingen, die door de hamerslagen ontstaan, zich zoo min mogehjk hinderlijk uiten, noch op de gebouwen worden overgedragen. Over de verschillende wijzen, waarop met de machinale hamers en persen de smeedstukken met onder- en bovenvormstukken 140 (Duitsch: „Gesenke") kunnen worden behandeld, zal hier niet nader worden ingegaan, daar dit onderwerp, dat voor massa-productie van het uiterste belang is, hier veel te ver zou voeren. Behalve massieve stukken kunnen ook platen door persen of slagwerktuigen in de gewenschte vormen worden gedrukt, getrokken en gebogen. Dit kan uit de hand geschieden, doch tegenwoordig vindt dit ook in de massa-productie een zeer uitgebreide toepassing door machinale bewerkingen met zeer speciaal daarvoor gebouwde machines en werktuigen. Tot het eigenlijke smeden behoort ook het maken van klinkverbindingen, en waar dit vroeger speciaal uit de hand geschiedde, doet men dit tegenwoordig op grootere fabrieken bijna uitsluitend machinaal met luchtdruk, waterdruk of electrisch. Tot de bewerkingen, waarin het onderwijs goed ingericht moet zijn, zijn ook te rekenen: het wellen of lasschen (Duitsch: „schweissen") en het harden van het ijzer, hoofdzakelijk van de beitels voor de werktuigmachines en van die constructiedeelen, welke zoo min mogelijk slijtage mogen ondervinden, zooals de onderdeelen van stoomschuifbewegingen, enz. Het lasschen der twee metaaldeelen kan volgens de oudste methode I. door persen of hameren in deegachtigen toestand geschieden, waarbij de oppervlakken zoo zuiver mogelijk gehouden moeten worden met z.g. laschpoeders, z. a. kiezelzand, borax, enz., en II. door de innige verbinding te bewerkstelligen van de metaaleinden in vloeibaren of smeltenden toestand zonder hameren of persen en meestal zonder gebruik van 't z.g. laschpoeder. De verhitting der metaaldeelen kan geschieden volgens de volgende vijf methoden: 1°. bij het gewone lasschen, door een vuur te onderhouden van kolen of cokes, of door gas of olievlammen; 2*. bij de autogene lassching door een steekvlam van acetyleen of waterstof met zuivere zuurstof; 8°. bij de electrische lichtbooglassching door de temperatuur van den electrischen vlamboog; 4°. bij de electrische weerstandslassching door de bq het doorstroomen van den electrischen stroom in een geleider optredende warmte; 141 5*. bij de aluminothermische lassching door de bij de chemische verbinding van aluminium met zuurstof optredende warmte. Van deze methoden moeten de leerlingen een kort en duidelijk begrip hebben en er ook van doordrongen worden: dat een laschnaad bijna nooit de vastheid bereiken kan van het oorspronkelijke materiaal en vooral een veel lagere vastheid bezit bij de vloeibare lasschingen zonder hameren en persen. Ook het z.g. autogene snijden van ijzer met de zuurstofvlam dienen zij te begrijpen. De drie verschillende methoden, waarop ijzer gehard kan worden, moeten zij ook goed kennen in theorie en practijk, met de inrichting van een gewonen hardingsoven. Van technische zijde schrijft men ons aangaande de inrichting der smederijen nog bovendien: De moderne smidsvuren worden van draaibare kappen (dubbelwandig) voorzien, waardoor men steeds door hoog of lager stellen dezer kappen het in de hand heeft, een beteren kijk op het smeedstuk in het vuur te hebben; bij het aanmaken der vuren kan men deze kappen zoo laag mogelijk stellen, ter vermijding van rook in de smederij. De binnenkap kan men bij eventueel doorbranden gemakkelijk vernieuwen; zoodoende wordt de buitenkap tegen de groote hitte beschermd en zelden verveloos. (De luchttoevoer moet door schuiven regelbaar zijn en de waterbakken der vuren mogen niet vastgegoten zijn, opdat zij bij eventueel stukstooten of lek worden gemakkelijk kunnen worden vervangen, zonder dat het geheele vuur moet worden vernieuwd.) De smidsvuren moeten niet te hoog of te laag staan, opdat de werkstukken vanuit het vuur met geringe moeite op het aanbeeld kunnen worden gebracht. De kanalen voor rookafzuiging maakt men meestal van gegalvaniseerd plaatijzer met de noodige spruitstukken en vertakkingen. Vooral moet hierbij op de juiste constructie gelet worden, moeten scherpe bochten en hoeken vermeden worden, terwijl er steeds een geleidelijke overgang van kleinen op grooten diameter moet zijn. De verbinding dezer leidingen geschiedt met losse ijzeren ringen en verpakkingen. Men bouwt ook smederij-installaties met gemetselde rook- en afzuigkanalen, afgedekt met plaatijzer. 142 Hoewel wij geen oordeel willen vellen over de „moderne" smidskappen, heeft een langdurige ondervinding ons persoonlijk meer en meer tot de conclusie gebracht, dat de voordeelen, die er verbonden rijn aan de „oude" smidskap (en dan toegerust met automatischen. afvoer), bij de aanschaffing van een nieuwe installatie wel degelijk eens onder de oogen moeten worden gezien. Omtrent de machinale metaalbewerking adviseert de Heer Ingenieur F. E. Wijnmalen verder: Beginnende met de eenvoudigste handbewerkingen der metalen in kouden toestand, zooals vijlen, hakken, boren, draadsmjden, enz., moeten de leerlingen van Nijverheidsscholen grondig worden opgeleid voor de tegenwoordig algemeen verspreide machinale metaalbewerking, die, vooral dank zij het gebruik der electromotoren, zoo'n buitengewone vlucht genomen heeft. Zij moeten dus beginnen met de algemeene eigenschappen van de vele soorten en vormen van snijbeitels te leeren kennen, bij de verschillende bewerkingen: b.v. wat er precies gebeurt bq het afhalen van ijzerkrullen of -spaanders, en hoe de snjjhoek, de aanzethoek en de beitelhoek voor verschillende materialen tusschen verschillende grenzen zich beweegt en afhankeüjk is van de bewerkingen; welke omtreksnelheden eh voedingssnelheden men tegenwoordig kan toelaten; hoever men tegenwoordig met beitelhouders enz. en met ronde vormbeiteb (die door bijslijping bqna geheel opgebruikt kunnen worden) gevorderd is. Voorts dienen zij de werking te kennen van draadsnijbeitels voor spitsen en voor vlakken schroefdraad van de automatische draadsnijkoppen en van de draadsnijwalsen (massa-productie), het werken met boorstangen en -spillen en van boorkoppen met vele messen, het gebruik van eenvoudige en dubbele vliegende sleden, het boren van conische gaten met automatische voeding, het snijden van inwendigen draad, het gebruik van machinale draadsnijtappen met automatische veiligheidskoppelingen en uitschakelingen, het gebruik van spiraalboren met stellen reduceerconussen van verschillende systemen, het boren met kanon- en met kemboorkoppen, enz. Vooral dienen zij goed te leeren hét tegenwoordig groote gebruik van fraisbeitels, met de verschillende wijzen van achterdraaiing van 143 de afzonderlijke beitels, welke van zeer groot belang zijn bij de massa-productie, en tevens, hoe men de fraisbeitels kan naslijpen en herstellen, het gebruik van rondfraisbeitels, het combineeren van verschillende fraismodellen op eenzelfde wals, het gebruik van wormfraisen, enz. Verder dienen zij te leeren kennen het zagen van ijzer met de cirkel- en lintzaag, de verschillende vormen van schaaf- en stootbeitels en van de spiebaanzuiveraars of -opruimers. Ook de vormen van knip- en zaagbladen, de stempels van ponsmachines, de werktuigen voor het snijden en buigen van platen (massa-productie). Daarna de verschillende vormen van de slijpwalsen met hunne materialen. Ook dienen zij te leeren het tegenwoordig groote gebruik van de vele soorten spaninrichtingen, voor de werkstukken of voorwerpen en voor de werktuigen zelve, die tegenwoordig ook automatisch werken. Verder het gebruik van Doormallen voor verwisselbare onderdeelen en voor massa-werk. Br behooren in het lokaal voor machinale metaalbewerking eenige eenvoudige, doch moderne werktuigmachines te worden opgesteld, zooals eenige draaibanken met Norton-wisselraderkast en met automatische voeding, eenige kortschaafmachines („shapingmachines"), een spiebaantrekmachine, eenige boormachines met automatische voeding, enz. (electrische handboormachines kunnen ook zeer dienstig zijn), een universeel-fraismachine, eenige slijpmachines voor rondslijpen en vlakslijpen, verschillende slijpmachines of een universeelslijpmachine voor de gereedschappen, een ijzertrekzaag, enz. Ben electrische klinkhamer- en kookmachine kan ook op haar plaats zijn. Het verdient aanbeveling, aangezien in een Nijverheidsschool geen doorloopend gebruik van de werktuigmachines wordt gemaakt, zooals in een fabriek pleegt te geschieden, die werktuigmachines elk afzonderlijk met een electromotor te doen aandrijven. Het onderwijs dient geleidelijk te worden opgebouwd van de eenvoudigste toepassingen op werkstukken en machines, naar de meer samengestelde, en voorts zich te richten naar de hedendaagsche opvattingen en specialiseering van de bewerkingen in verband met aard en aanleg der leerlingen. De leerlingen van een Middelbare N.O.-inrichting moeten in de 144 eerste plaats op de hoogte zijn van de in gebruik zijnde krachten arbeidswerktuigen. De Heer Ingenieur H. C. Ftjnke, leeraar aan een dergelijke inrichting, ontvouwde daaromtrent onderstaande gedachten voor ons. Iets over de inrichting van een laboratorium voor de werktuigbouwkunde. Een vaak gehoorde grief tegen de opleiding op een Nijverheidsschool is wel deze: „De leerlingen staan te ver af van de practijk." Toegevende, dat deze klacht dikwijls niet ongegrond is, geldt dan ook wel als eerste eisch, zal de school aan haar doel beantwoorden, dat zq in het bezit moet zijn van een goed geoutilleerd machinelaboratorium. Wat betreft de aan te schaffen machines hiervoor, zoo zouden wij onze keus tot onderstaande typen kunnen bepalen. In ^ eerste plaats moet voorhanden zijn een complete stoommachineinstallatie, bestaande uit horizontale stoommachine met ketel en oververhitter. Hoewel voor stoomketel bij voorkeur te nemen is de ingemetselde Cornwall-ketel met resp. achter- of bovenop geplaatsten oververhitter, zal het dikwijls overweging verdienen, de keus te laten vallen op een stationnaire locomobiel van moderne constructie. Men heeft hierbij machine, ketel en oververiritter tot een beknopt geheel vereenigd, waardoor bij eene groote besparing aan kosten een niet minder groote aan plaatsruimte wordt verkregen. Neemt men nu b.v. een tandemcompound-locomobiel, dan heeft men het voordeel, dat aan één enkele machine zoowel het wissel- als gelijkstroomprincipe vertegenwoordigd kan zijn. Als tweede vertegenwoordigster der stoommachines denken wij ons een verticale scheepsmachine, in het bijzonder om hierbij het geleerde omtrent de schaarbeweging in toepassing te kunnen brengen. Waar de stoomturbine tegenwoordig zulk een ruime toepassing vindt, in de eerste plaats in electrische centrales, doch ook meer en meer als scheepsmachine, mag een vertegenwoordigster van dit type niet ontbreken. Waar het hier evenwel slechts de bedoeling is, het beginsel, volgens hetwelk deze machines werken, te demonstreeren, kan volstaan worden met de beknopte en weinig plaats innemende „Lavalturbine", die als de baanbreekster van dit interessante machinetype te beschouwen is. 145 Voorzien vrij nu de turbine van een straalcondensor of een luchtpomp, systeem Westinghouse-Leblanc, de beide zuigerstoommachines resp. van een injectie- en een oppervlakcondensor, dan is het onderwerp „condensatie" voldoende verzorgd. In niet mindere mate dan de stoommachine dient de verbrandingsmotor door eenige van zijn hoofdtypen vertegenwoordigd te zijn. Gold tot vóór een tiental jaren de zuiggasmotor als het meest geschikte krachtwerktuig voor de klein-industrie, dit is in steeds mindere mate het geval geworden, daar zijn plaats in zeer veel gevallen ingenomen geworden is door den veel beknopteren ruw-oliemotor. Toch zou de aanschaffing hetzij van een zuiggas-installatie met motor dan wel van een eenvoudigen lichtgasmotor in overweging genomen kunnen worden. Beslist noodig achten wij evenwel het voorhanden zijn van een ruw-oliemotor, waarbij wij dan te kiezen hebben b.v. uit een Diesel-, dan wel Bronsmotor, terwijl de gloeikopmotor waardig vertegenwoordigd zou zijn b.v. door een Kromhoutmotor. Ook een benzine-motor mag niet ontbreken; hiervoor kan een automobiel- of vliegmachine-motor genomen worden. Bij eenig zaakkundig inzicht kunnen de voornoemde machines dikwijls uitstekend als z.g. „tweedehands-machines" gekocht worden, waardoor een belangrijke besparing op de aanschaffingskosten verkregen wordt. Vooral in het onderhavige geval, waar de werkkrachten, noodig voor het in goeden staat brengen dezer machines, kosteloos ter beschikking staan, zou, mede uit paedagogisch oogpunt (de leerlingen zien nJ.,hoe van „oud" „nieuw" gemaakt kan worden), de aangegeven wijze van aanschaffen de voorkeur verdienen. Voorzien wij dan nog de werkplaats van de benoodigde toestellen, o.a.: trekmeters, pyrometers, indicateurs, remmen, enz., voor ketelen machine-onderzoek, dan zal voorzeker bij degelijk geleid onderwijs niet meer de klacht behoeven te gelden: „de handen der leerlingen van Nijverheidsscholen staan zoo verkeerd"; bq hun intrede in de practijk. Ook de „V.D.N." stelde in z'n programma's van onderwijs eenige eischen aan de inrichting der localiteiten. B.v. de werkplaats, die dienen moet voor de opleiding van toekomstige electriciens. METHODIEK. 10 146 In genoemde werkplaats zullen geplaatst moeten worden: 1 enkel of dubbel smidsvuur met aanbeeld; werkbanken met bankschroeven (± 20 stuks). Groote en kleine boormachine. 4 tot 6 draaibanken, een paar met trapbeweging, de overige mechanisch gedreven; voor deze laatste instrumentmakers-draaibanken te kiezen. 1 a 2 electromotoren voor aandrijven van draaibanken, boormachines, ventilateur voor smidsvuur enz. 1 slijpmachine, 1 knipmachine (handkracht), het benoodigde gereedschap (op borden) als noodig is voor een goede bankwerkerij en instrumentmakers-werkplaats. Verder 1 a 2 kasten; waschlokaal, grenzende aan de werkplaats. Montage-lokaal — grootte: ± 120 M*. In dit lokaal moet aanwezig zijn voldoende wand- en plafondoppervlakte voor montage. Het verdient aanbeveling, dat één wand voorzien is van een houten bekleeding, ten einde daarop gemakkelijk schel- en lichtleidingen te plaatsen. Bovendien zullen op deze zaal eenige korte muren geplaatst dienen te worden, opdat de leerlingen zich kunnen oefenen in het hakken van gaten, inzetten van klossen en muurproppen, het spijkeren van latten, enz. Deze muren kunnen na verloop van tijd vernieuwd worden, zonder de muren van het gebouw te beschadigen; als materialen voor deze hulpmuren kan men verscbUlende soorten gebruiken, als: baksteen, drijfsteen, platen, enz. In de montage-zaal kan men gelegenheid maken voor het plaatsen van buizen, doozen, isolatoren, enz., benevens het verdere benoodigde gereedschap. Deze montage-zaal zou, in buitengewone gevallen, ook gebruikt kunnen worden als teekenzaal, zoo de ruimte zulks toeliet, b.v. voor een eventueelen avondcursus; de regeling is afhankelijk van de grootte der school, omvang van het onderwijs zelve (aantal leerlingen, ca.). Teekenzaal. Lijnvakteekenen. Grootte als gewoon. Kan men in de school een afzonderlijke teekenzaal voor de electriciens reserveeren, dan is zulks zooveel te beter; dit is vooral met het oog op de onderscheidene demonstratie-middelen wel aan te bevelen. Deze teekenzaal kan worden ingericht als de gewone zalen voor 147 het vakteekenen; voor de genoemde demonstratie-middelen zijn de noodige glazenkasten wel aan te bevelen als bergplaats of een aangrenzend magazijn. Handteekenzaal. Hiervoor kan gevoeglijk gebruik worden gemaakt van het daarvoor ingerichte lokaal (lokalen). Theorie-lokaal. De grootte van dit lokaal moet zoodanig zijn, dat 20 a 24 leerlingen kunnen geplaatst worden. Te overwegen is het amphitheatersgewijze plaatsen (in gewone of bijzondere schoolbanken). In dit lokaal de noodige kasten voor demonstratie-middelen, demonstratie-tafel, enz. Ook kan dit lokaal dienen voor de lessen in natuur-, schei- en werktuigkunde; wellicht tevens voor de andere leerlingen der school, die genoemde vakken moeten volgen. Lokaal voor het voortgezet theoretisch onderwijs. Voor dit onderwijs is gebruik te maken van het (de) daarvoor aangewezen lokaal (lokalen) der school. Magazijn voor montage- en andere bijzondere materialen. Het is voor den dienst gemakkelijk, wanneer een dergelijk lokaal aansluit bq de werkplaats; de grootte is dan te regelen naar de indeeling van het gebouw; wij noemden zooeven reeds een te maken gelegenheid op de montage-zaal of daarnaast. Voor de /iOMibewerking kan van den timmerwinkel of meubelmakerij gebruik worden gemaakt, aangezien dit onderdeel ook door den leeraar in de houtbewerking zal worden behandeld. De wiörmerbewerking kan zeer goed in de werkplaats der electriciens geschieden, aangezien zulks toch het boren betreft en de verdere montage (als schakelbord). Bq voornoemde aanduiding van lokalen is in de eerste plaats gedacht aan de scholen, waar, naast de gewone vakken, ook opleiding van electriciens plaats vindt. De omvang dezer opleiding in verband met het aantal leerlingen, welke zich voor electricien aanmelden, zal vanzelf de behoefte doen gevoelen aan meer lokalen, zoo de overige lokalen der school bezet zijn voor de andere vakken. En dit is eveneens het geval met de benoodigde leerkrachten voor dit vak. Zal men aan kleine scholen kunnen volstaan met één leeraar, die practijk, teekenen en aanverwante vaktheorie zal moeten 148 doceeren, aan groote scholen is het mogelijk, zulks te splitsen en twee óf meer leeraren aan te stellen. Door een dergelijke splitsing is het mogelijk, dat men tnjdenleeraar vooral let op het onderdeel dat luj moet onderwijzen, hetzq practijk of theorie (incl. teekenen). Het is gebleken, dat het niet gemakkelijk is, in één persoon alle gewenschte eigenschappen vereenigd te krijgen. Omtrent deze opleiding en die voor den middelbaar-technicus schrijft de Heer H. Drenthen, leeraar M. O., tevens leeraar aan een M.T.S.: Het is voor den a.s. electrotechnicus van het grootste belang, in zijn studietijd zelf zooveel mogelijk metingen te verrichten. Immers, hierdoor komt hij zoowel met verschillende machines, als met apparaten en instrumenten in aanraking, en leert zoodoende hiermede omgaan. Ook zal de stof, welke op de theoretische lessen wordt behandeld, beter het eigendom van den leerling worden, als deze zelf de proeven heeft uitgevoerd. Noemen we bijv. maar het opnemen van verschillende karakteristieken van machines, het ijken van meters, remproeven, weerstandsmetingen, het bepalen van de lichtsterkte van lampen etc., dan zal zeker niemand hiervan het groote nut willen betwisten. Een electrotechnisch laboratorium zal dan ook zoodanig ingericht moeten worden, dat men de belangrijkste metingen kan doen. Er zullen dus verschillende machinetypen, motoren en een goede collectie meetinstrumenten aanwezig moeten zijn. Daar men bij het nemen van machineproeven dikwqls de eene machine door een andere laat aandrijven, is het van belang, dat deze manipulatie zoo gemakkelijk mogelijk kan worden uitgevoerd. Dit kan men bereiken, door alle machines op een verhoogde machinestelplaats te monteeren. In genoemde machinestelplaats kunnen dan vaste rails worden aangebracht, waarop de motoren met hun spansleden gemakkelijk verschoven en bevestigd kunnen worden. Indien nu verschillende leerlingen gebjktijdig met machinemetingen bezig zijn, zou men een groot aantal draden naar het schakelbord over den grond naar de machinestelplaats moeten leggen. Dit geeft niet alleen een slordigen indruk, doch heeft tevens het nadeel, dat de 149 leerlingen tegen de draden aan kunnen loopen en zoodoende de hieraan verbonden instrumenten omtrekken, welke dan gemakkelijk beschadigd kunnen worden. Het is daarom zeker gewenscht, dat men vaste leidingen onder den vloer naar de machinestelplaats voert. Tegen de machinestelplaats kunnen dan verschillende proefbordjes, waarop niet anders dan een bepaald aantal klemmen, worden aangebracht. Men kan het hoofdbord dan zoodanig inrichten, dat men op elk bordje gelijktijdig verschillende spanningen kan zetten. Deze bordjes moeten niet parallel geschakeld worden, doch dienen alle onafhankelijk van elkaar te zijn. Ook is het wenschelijk, langs de wanden van het laboratorium dergelijke bordjes aan te brengen voor eventueele andere metingen. Zeker zal het aan te bevelen zijn, tusschen de aansluitklemmen isoleerende tusschenschotten aan te brengen, daar anders de leerlingen gemakkelijk sluiting kunnen maken. Heeft men ook een batterij ter beschikking, hetgeen voor verschillende proeven wenschelijk is, dan kan men door middel van een verdeelbord de diverse spanningen, bijv. opklimmend met 2 Volt, tusschen de klemmen op de bordjes krijgen. Ook kan men op het hoofdverdeelbord verschillende cellen parallel schakelen, zoodat men dan over groote stroomen heeft te beschikken. Natuurlijk kan men ook door middel van slechts enkele leidingen van uit het laboratorium de diverse spanningen in andere localiteiten krijgen. Timmer- en meubelwerkplaatsen, alsmede schildersafdeeling moeten zooveel mogelijk gelijken op goed ingerichte werkplaatsen van bedrijfsleiders. Iedere leerling hebbe zijn eigen stel gereedschap. De schaafbanken worden liefst met ijzeren schroef uitgevoerd en zijn op N.O.-scholen doorgaans voor vier leerlingen gecombineerd. Omtrent de aanschaffing van een machinale houtbewerkingsafdeeling — een strijdpunt bij het N.O. — wordt ons van bevoegde zijde nevensgaand standpunt in overweging gegeven. Lange jaren wordt er bij de opleiding van hout- en metaalbewerkers een groot onderscheid gemaakt, hetgeen vooral de laatste jaren in het nadeel van de eersten uitvalt. Het doel van het vakonderwijs is toch in de eerste plaats, de jongelieden vertrouwd te maken met de gereedschappen en machines, 150 welke in dat vak gebruikt worden; daarom laat men een smid een stuk ijzer vlak en haaksch vijlen, gaten boren in dunne en dikke plaat, een vierkant ijzer rond vijlen, enz., alsook werkstukjes maken, waarbij deze bewerkingen moeten worden toegepast. Evenzoo is het met den leerling-houtbewerker; deze leert een stuk hout vlak, haaksch en van dikte maken, profielen schaven, in het hout gaten of daaraan pennen maken, met de verschülende toepassingen. Tot zoover gaat de opleiding van den leerling-houtbewerker met die van den leerling-metaalbewerker dus gelijk op. Heeft evenwel de leerling-metaalbewerker voldoende handigheid in het zoogenaamde bankwerk gekregen, dan komt hij in de niachinale inrichting en leert daar machinaal gaten boren, draaien, schaven, knippen, ponsen, fraisen; kortom, hij leert een dusdanige bewerking van het metaal of ijzer, zooals die zich in den loop der tijden in andere banen door de vorderingen der techniek heeft laten voeren. De bedoeling is daarbij steeds, den leerling zooveel mogelijk pasklaar voor het bedrijf af te leveren, vooral waar tegenwoordig in het metaalof ijzervak geen patroon meer is, die niet machinaal is ingericht, en deze er niet over denkt, zijn knecht anders dan met de machine te laten werken. Hoe is het nu gesteld met den leerlmg-timmerman of meubelmaker t Op de meeste scholen toch vindt men hoogstens een lmtzaagnwclune, die dan nog veelal met de hand wordt gedraaid, waardoor meer de spieren van de vooral sterke jongens worden ontwikkeld, die een pretje maken van het draaien, dan dat hun hierdoor de voordeelen van de machinale houtbewerking worden bijgebracht. Hoe staat echter tegenwoordig de practijk daartegenover? Door de electrificatie van de steden en van een groot deel van het platteland wordt langzamerhand het handwerk van den timmerman en meubelmaker grootendeels door de machinale houtbewerking vervangen. Een patroon, die zijn voordeel inziet, weet, dat op een van-dikte-schaafmachine in één dag, met een motor van 5 P.K., door één man meer geschaafd wordt, dan vier werklieden in een week met handwerk gereed kunnen maken. Het zal dan ook niet lang meer duren, of men heeft voor houtbewerking zoo goed als voor metaalbewerking, bij groote of kleine patroons, motorisch gedreven machines. In hoeverre is nu echter een jongen, van de ambachtsschool komende, die het meubel- of timmervak geleerd heeft, bruikbaar? Is het een 151 jongen, wiens vader zelf patroon is, die met machines werkt, dan krijgt hij het als het ware met den paplepel in, en kent hij de namen, de werking en de gevaren van de machines. Anders is het met den gewonen jongen werkman. Als hij op de ambachtsschool een goede kracht geweest is, dan heeft hij meer in zijn mars, dan de gemiddelde machinale houtbewerker zonder die opleiding. Hij kan een teekening lezen, daarnaar uitslagen maken van deuren, ramen en zelfs van trappen, maar hij kent niets van machines of de toepassing daarvan, terwijl de menschen, die aan de machines staan, niet altijd of soms in het geheel geen vakmenschen zijn. Een jongen of werkman, die zich interesseert voor de machinale houtbewerking, zal, zooals vanzelf spreekt, vragen, hoe en waarom die machines zoo en zoo werken. Als nu de machinale houtbewerker geen vakman is, zal hij den ontwikkelden leerling niet voldoende kunnen inlichten of, zooals dikwijls gebeurt, dit niet willen doen. Nu loopt men het gevaar, dat de werkman of jongen het in zijn eigen tijd zelf maar eens probeert, hetgeen dikwijls tot gevolg heeft, dat hij een of meer vingers moet missen, willen niet erger ongelukken gebeuren. Wij vragen u af, is dit billijk tegenover den leerling-houtbewerker? Ja, is het zelfs niet hoogst onverantwoordelijk, in den tegenwoordigen tijd een jongen aldus van een vakschool af te leveren voor de practijk? De opleiding van den leerling in het houtbewerkersvak moet in de allereerste plaats op handwerk zijn aangewezen; doch kennen zij dat, dan komt zoowel voor hem als voor den metaalbewerker het machinale deel aan de orde. Dit behoeft nu volstrekt niet te bestaan in een volledige opleiding voor machinaal houtbewerker, maar wel in het leeren van de toepassing der machines. Hoe bijv. op de vlakbank kan worden gevlakt en haaks of schuin gestreken. Hoe op dezelfde machine lijsten aan het hout kunnen worden geschaafd. Hoe de beitels op de machines gesteld moeten worden en waarom de Hinderwet het gebruik van vierkante assen op vlakbanken verbiedt. Wat het uitbalanceeren van de as is en hoe dit geschieden moet. Waarom de schaafmessen en bouten, die op de machine geplaatst worden, steeds vooraf moeten worden gewogen en gelijk in gewicht moeten worden gemaakt. Hoeveel omwentelingen de resp. assen moeten maken van de verschillende machines en op welke wijze de aandrijving kan geschieden. Hoe de 152 tanden van een cirkelzaag moeten zijn voor langs zagen, hoe voor afkorten. Hoe een zaag moet worden gezet, gevijld, en hoe op een frais- of cirkelzaagmachine in vijf minuten een kokergat of sponning kan worden geslingerd, waar de timmerman minstens een uur werk aan heeft. Hoe een lintzaag moet worden gelascht, gezet en gevijld, hoe uit een stuk staal een profielbeitel moet worden geslepen; in één woord, wat op de verschillende machines kan worden gedaan en hoe de gereedschappen moeten worden toegepast en onderhouden. Al doet de leeraar de bewerking alleen maar voor, of laat hg bij uitzondering de beste leerlingen de machinale bewerking toepassen, dan staan toch die jongens later niet vreemd tegenover de practijk en leeren zij de voordeelen en ook de gevaren kennen. Wellicht is het dan ook gewenscht, de jongens te wijzen op constructie, beveiliging en afwerking van de machines zelf, zooals dat in het buitenland veel wordt gedaan. Br rijn n.1. in de laatste jaren door de toepassing van de machinale houtbewerking honderden kleine en grootere fabrieken uit den grond gerezen, welke machines voor machinale houtbewerking bouwen. Nu eischt de machinale houtbewerking, nog meer dan de machinale metaalbewerking, goed geconstrueerde machines met nauwkeurige afwerking. Waar b.v. de messen-assen van een vlakbank, van-dikte-bank, fraismachine, 4000 toeren per minuut maken, is het de eisch van het vak, dat de messen-as en het ronde in de lagers dragende deel uit één stuk vervaardigd zijn en niet, zooals dat ook geschiedt, dat deze assen met draad in de beitel-as gemonteerd zijn. Verder zijn de frames van dergelijke machines dusdanig zwaar geconstrueerd, dat de trillingen, welke door de bewerking ontstaan, in het frame worden opgenomen. Het is dus wel noodzakelijk, dat frame en lagers één geheel vormen. Wij willen speciaal op dit laatste de aandacht vestigen, daar in negen van de tien gevallen de in den handel gebrachte machines geen aangegoten, maar opgeschroefde lagers hebhen en zelfs de lagers op de meest gebrekkige wijze aan het gegoten frame bevestigd zijn. Dit laatste is een groot nadeel, want de trillingen, die in de messen-as ontstaan, worden niet overgebracht dooreen bevestiging door middel van twee bouten. Het best is zulk een constructie te vergelijken met een deur zonder pennen of gaten, waarbij de dorpels met een paar zesduimsche draadnagels tusschen de stijlen worden gehouden. Waar tegenwoordig bijna overal kogellagers worden toegepast en 153 de meeste lagers bij houtbewerkingsmachines, als vlakbanken, cirkelzaagmachines, fraisbanken, enz., zijwaartschen druk moeten opnemen, is het noodzakelijk, dat niet alleen rollende, maar tevens drukkogellagers worden toegepast, hetgeen door 90 % der fabrieken niet wordt gedaan. Men dient dus vooral de leerlingen te wijzen op de goede en foutieve constructies der machines, daar vele in den handel gebrachte machines zeer slecht zijn geconstrueerd. Het is dan ook een eisch, dat iedere moderne N.O.-school zich een complete machinale inrichting aanschaft, zoodat aan de jongens een goed beeld gegeven wordt van de machinale houtbewerking. Dan is het mogelijk, lijsten te schaven op de vlakbank zoowel als onder de dikteschaaf, op cirkelzagen hout langs en dwars te zagen, kokergaten te slingeren, op de lintzaag figuur- en langssneden te doen, op de frais te bossingen, recht en krom werk te profileeren, op de kettingsteekbank gaten met den ketting en met den vierkanten hoUen beitel te steken, terwijl dan ook een boormachiné voor de meubelmakers aanwezig is, op een pennenbank met vijf meskoppen dubbele en enkele pennen met rechte of gecontramalde borsten gemaakt kunnen worden, en er een goede slijpinrichting is, waar de jongens profielmessen kunnen leeren slijpen, enz. Het doel is niet, dat de ambachtsschool een school zal worden, waar speciaal machinale houtbewerkers worden klaargemaakt, maar wel, dat de jongens, van zulk een school komende, niet meer achterstaan bij de metaalbewerkers en zullen weten, hoe en waarom de machines gebruikt worden, hoe de gereedschappen behandeld worden; in één woord, dat het onderwijs, op deze wijze toegepast, het vak ten goede zal komen. HOOFDSTUK VI. EEN VIJFTAL VRAGEN. Leerlingen van verschillenden aanleg. Bepaalde men zich in den beginne tot het onderwijs aan a.s. timmerlieden, smeden, meubelmakers, schilders, 154 later werden ook opgeleid: metselaars en steenhouwers, en nog later: kleermakers, boekbinders, schoenmakers, klompenmakers, behangers, houtvlechters, stoffeerders, goud-en zilversmeden, typografen, Maar ook voor andere Nijverheidsbedrijven werd opleiding gevraagd en verkregen, als: zeevaart, visscherij, schipperij, koken, \ voedingsleer, 1 huishouden, f voor meisjes, waschbehandeling, ( naaldwerk, 1 kostuummaken, / En ten slotte zijn daar nog het Middelbaar Technisch Onderwijs en het Kumtiüjverheidsonderwijs. Bij de beroepskeuze kan men niet direct altijd het juiste oordeel vellen. Den leerling mag de kans niet ontnomen worden, nog eens een keer van vak te veranderen, hoewel dit niet te vaak mag gebeuren, daar anders 't spreekwoord van toepassing kan worden: twaalf ambachten: dertien ongelukken. Ondertusschen mogen de navolgende wisselingen, na rijp beraad, plaats vinden: f machine-bankwerker, Aangenomen instrumentmaker, als 4 veranderen in: electricien, smid. monteur, modelmaker. 155 /- smid, Aangenomen instrumentmaker, als J veranderen in: electrieien, machine-bankwerker. modelmaker, monteur, v. f glasblazer voor instru- Aangenomen menten, als 4 veranderen in: instrumentmaker, electrieien. bankwerker v. fjjn werk, monteur. Aangenomen C meubelmaker, als < veranderen in: electrieien, timmerman. modelmaker. Aangenomen C timmerman, als •< veranderen in: modelmaker, meubelmaker, orgel-of pianomaker. Aangenomen C typograaf, als X veranderen in: lithograaf, schilder. zetter, enz. Wij laten het hierbij; omgekeerde gevallen kunnen ook plaats hebben. Leerlingen van verschillend karakter. Sommige karaktertrekken maken den leerling beslist ongeschikt voor 't gekozen vak, ook al is hij nog zoo goed daarin. De leeraar dient hiermede rekening te houden en aanstonds den Directeur, resp. de ouders dienaangaande te waarschuwen. Driftige leerlingen zqn ongeschikt voor werkzaamheden, waarbij door hen op de veiligheid van anderen dient gelet te worden. Een driftige leerling kan b.v. niet belast worden met het bewaken van ladders, waarop gewerkt wordt. Men kan ze b^j hoogspanningsnetten sommige werkzaamheden niet opdragen. Brutale leerlingen kunnen niet aanbevolen worden voor werkkringen, waarin ze met publiek moeten omgaan, of waarbij hun eenige leiding wordt opgedragen. Een machine-bankwerker, die met goed succes z'n machinisten- 156 examen deed, werd eens niet bij de „Lloyd" benoemd, wegens „brutaal optreden". Vooral bij toekomstige opzichters, teekenaars e. d. dient hierop gelet te worden. Onverschillige leerlingen zijn doorgaans later zeer achterlijke werklieden, zijn eigenwijs en doen hun werk slecht of in 't geheel niet. De belangstelling der N.O.-leerlingen kan aangekweekt worden door excursies. Men neme daarom kennis van onderstaand schrijven van de Vereeniging ..Nederlandsen Fabrikaat". L. S. Zooals U bekend is, hebben Directies van verschillende fabrieken bier te lande zich op verzoek van de Vereeniging ..Nederlandsen Fabrikaat" bereid verklaard, hunne fabriek ter bezichtiging te stellen voor leerlingen van Middelbaar Onderwijs en daarmede overeenkomende inrichtingen van onderwijs. Het doel, dat met deze bezoeken wordt beoogd, is, dat het opgroeiend geslacht beter, dan over het algemeen het geval is, een indruk krijgt van hetgeen Nederland op nijverheidsgebied beteekent, terwijl zulke bezoeken ook het hunne er toe kunnen bijdragen, dat een beroepskeuze op meer zakelijke wijze geschiedt dan veelal het geval is. In aansluiting hiermede heeft het Secretariaat der Vereeiüging „Nederlandsen Fabrikaat", op verzoek van leeraren, vacantieschoolreisjes voorbereid, waarbij de leerlingen, hetzij onder elkaar, hetzij onder leiding van een leeraar, gezamenlijk een vacantiereis maken, met het doel fabrieken te bezoeken. De organisatie kan op verschillende manieren geschieden. Ten eerste kan aan het Secretariaat der Vereeniging opgave worden gedaan van verschillende soorten van fabrieken, die men wenscht te bezoeken, zonder dat het er op aankomt, welke streek van het land wordt bezocht. In dat geval stelt het Secretariaat zich in verbinding met de Directies van fabrieken, welker soort men wenscht te bezoeken, gelegen in eenzelfde streek, en worden de vragers dan hieromtrent ingelicht. Ten tweede kan worden opgegeven, welke streek van het land men wenscht te bezoeken. In dat geval stelt het Secretariaat zich in verbinding met de Direc- 157 ties van de meest daarvoor in aanmerking komende fabrieken in die streken, welke men wenscht te bezoeken. Ten slotte is het natuurlijk ook nog mogelijk, dat zooveel mogelijk wenschen als genoemd bij de eerste wijze, en genoemd bij de tweede wijze, worden gecombineerd. In alle gevallen worden echter deze fabrieksbezoeken geheel voorbereid door het Secretariaat der Vereeniging „Nederlandsch Fabrikaat", en aan de hand van deze opgaven kan dan, hetzij door het gezelschap zelve, hetzij in samenwerking met het Secretariaat onzer Vereeniging, zulk een reis geheel georganiseerd worden. Ten zeerste zal het op prijs gesteld worden, Uwe medewerking in dezen te mogen ontvangen; Uwe berichten in dezen worden gaarne te gemoet gezien. Een andere tak van werkzaamheden, die ook nog voor groote uitbreiding vatbaar is, is het houden van voordrachten met lantaarnplaatjes, waarbij aan de hand van deze lantaarnplaatjes een beeld kan worden gegeven o.a. van de vervaardiging van: linoleum, aardewerk, papier, jam, zilveren artikelen, electrische gloeilampen, enz., waarvoor de verzameling, eigendom der Vereeniging, zeer goede diensten kan bewijzen, terwijl de Vereeniging eveneens de beschikking heeft over een aantal zeer belangwekkende films, waarmede een beeld kan worden gegeven van verscheidene takken van industrie, zooals gloeilampen, bereiding van boter, bereiding van kaas, tricotagefabricage, scheepsbouw, visscherij, enz. Ook omtrent dit punt wordt gaarne een beroep op Uwe medewerking gedaan. In afwachting Uwer geëerde berichten, Hoogachtend, Uw dw. w.g. H. F. J. SNOEK, Secretaris- Penningmeester. De voorbereiding. De leeraar leze vakbladen en tijdschriften. Hij abonneere zich b.v. op: „Centraalblad der Bouwbedrijven voor Nederland en Koloniën". Uitgave van de N.V. Uitgeversmaatschappij v/h. Van Mantgem & De Does, Amsterdam. 158 „Electrotechnisch en Werktuigkundig Weekblad". Uitgave van de N.V. Uitgeversmaatschappij v/h. Van Mantgem & De Does, Amsterdam. Ook het maken van examenvragen is een kostelijke voorbereiding tot de lessen. Men vindt deze in: „Vitgewerkte Examen-Opgaven voor Bouwkundig Opzichter". "„Examen-programma en -opgaven voor Opzichter van den Rijks- waterstaaf'. „ Jdondelinge Examen-Vraagstukken Teekenen M. O. 1914—101» . Werktuigkunde Mf, Mg, Methode Mf, Mg, Materialenleer Mf, Mg, Wiskunde Ma, Md, Me, Mf, Mg, verzameld door W. Addeson en J. van schaik. Schriftelijke Examen-Opgaven Teekenen M. O." (Akte Ma tot en met Mfc en O). 1918. Prijs ƒ 1.50. Idem Idem 1919. Prijs ƒ 2.40. Idem Idem 1920. Prijs ƒ1.90. Idem Idem 1921. Prijs ƒ1.25. Alle uitgaven van de N.V. Uitgeversmaatschappij v/h. Van Mantgem & De Does, Amsterdam. Ook worde hij lid van eenige technische vakverenigingen, als: „Vereeniging tot bevordering van Vakonderwijs in Nederland" (Secr. M. de Jongh, Alex. Boersstraat 25, Amsterdam.) Zielkunde bij het Vakonderwijs. De invloed van den aard van het gekozen beroep op de ziel, en omgekeerd, is niet vast te stellen. Men begeeft zich hier op een zeer hypothetisch gebied. Wij zullen dan ook dit onderwerp bij deze speciale methodiek laten rusten en alleen een opmerking vastleggen, die door één der veteranen op N.O.-gebied eens werd geuit (de v.m. Directeur S. Lan- tinga): . . >Het komt mij voor, dat smeden en bankwerkers ruwer m hun ..handelwijze en opvattingen zijn dan bouwkundigen en schUders. „Vermoedelijk komt dit door het materiaal, dat zij verwerken, doch: ik kan 't ook mis hebben." 159 HOOFDSTUK VII. HET METHODISCH ONDERWIJS. Het bier volgend staatje geeft een denkbeeld van den groei van het N. O. in de laatste jaren. (Overgenomen uit: „Het Nijverheidsonderwijs", bewerkt door H. J. de Groot.) Getal Getal Getal Getal Rijks- Rijksscho- scho- leer- leer- sub- subScholen, len len lingen lingen sidie sidie in in in in in in 1899 1919 1899 1919 1899 1919 Ambachts- 80 9192 f 14/2Q58 en 20 + 2890 + 144.s95s Vakscholen 52 1984 106450 106400 Vakscholen voor meisjes 6 95 982 10430 20000 425015 Middelbaar Technische scholen — 10 — 1045 — 366165 Zeevaartscholen 11 41 1564 2069 39550 240215 Kunstnijverheidsscholen — 6 — 693 — 39975 Avond- teekenscholen 59 323 4518 20504 81939 436893 160 HOOFDSTUK VIII. TECHNISCHE GRONDSLAGEN VOOR METHODISCH ONDERWIJS. a. De te behandelen leerstof. Voor de te behandelen leerstof verwijzen wij naar onze werkjes uit de serie: „Hoe word ik?" en wel: N°. 11. Hoe word ik machine-bankwerker? N°. 12. „ „ )> timmerman? N°. 18. „ >» »> electrieien? (Voor andere beroepen zijn nummers in bewerking.) Wij bieden hier, in afwijking van de daarin genoemde leerplannen, een ontwerp-leerplan aan (zie blz. 162 en 168), waarbij rekening is gehouden met: a. lichamehjke opvoeding; b. een vrijen Woensdagmiddag voor le klasse leerlingen. Tevens geven wij een ontwerp-leerplan voor een Middelbaar-Technische Nijverheidsschool en een Kunstnijverheidsschool (zie blz. 164-167). We zullen nu de methoden noemen, die toegepast worden om de vijf grondslagen te leggen, die voor deze opleidingen noodzakelijk rijn. 1». Het uitgebreid lager onderwijs. Dit onderwijs, dat door Zijne Excellentie den Minister het lager onderwijs „par excellence" is genoemd, moet den leerling voldoende elementaire kennis bijbrengen om later de vaktheorie in zich op te nemen. Rekenen (later algebra en meetkunde), taal en schrijven zijn de drie factoren, waarmede later gewerkt wordt. De leeraar begint een kleine repetitie te houden van het op de lagere school behandelde. Hij heeft leerlingen van verschillende pluimage voor zich, dus moet er éénheid in de klasse worden gebracht. Dit kost soms op een N.O.-school veel moeite. Men gebruikt de voortschrijdende methode veelal. Bij stukjes en beetjes pleistert men de „schoolkennis" verder bij. De leeraar houde het oog steeds gericht op het vak van den knaap. Bij reken- en taallessen vlecht hij voorbeelden „uit de practijk" in. Kortom, er wordt hier van den „hoofdonderwijzer", die deze vakken doceert en aan 161 iedere school is verbonden, een groote dosis van voorbereiding en liefde voor z'n knapen gevergd 1). In de hoogere klassen treden wiskunde-leeraren op, die stereometrie (inhoudsberekenen) en algebra practisch behandelen. Afleidingen van formules blijven zooveel mogelijk achterwege. De leerling moet er echter mede kunnen omgaan als met z'n gereedschap. Ook geeft men de formules in dien vorm', die het geschiktst is voor den toekomstigen vakman. Een cirkelomtrek wordt direct in de middellijn aangegeven (w D) en niet in den straal, omdat deze doorgaans niet bekend is en de middellijn wel, enz. De eischen van toelating, waaraan de leerlingen moeten voldoen voor lagere N.O.-scholen, luiden: a. Voor de eerste klasse: Nauwkeurig lezen, goed verstaan van het gelezene. Duidelijk en net schrijven. Het maken van een eenvoudige taaloefening, waaruit blijkt bekendheid met de voornaamste spelregels en vormverandering der werkwoorden. Eenvoudige stijloefeningen. De hoofdbewerkingen der rekenkunde met geheele getallen, gewone en tiendeelige breuken. Kennis van het metrieke stelsel. Vaardigheid in het oplossen van eenvoudige vraagstukken en bedrevenheid in het nauwkeurig cijferen. Eenige vaardigheid in het handteekenen. Bovendien moet de leerling den leeftijd van 12 jaren bereikt hebben en lichamelijk geschikt zijn om in het.vak te worden opgeleid. 6. Voor een hoogere klasse: De leerstof, in de voorgaande klasse onderwezen. Dit examen wordt in 't algemeen door de leeraren in vormend onderwijs afgenomen, zoo noodig door de vakleeraren bijgestaan. Omtrent de eischen van toelating tot de M. T. S. raadplege men de volgende gegevens. Om tot het eerste studiejaar te worden toegelaten, zal een schriftelijk en mondeling examen worden afgenomen in de vakken, vermeld in het op blz. 168 v.v. volgend program. l) Wettelijk bekend als: „leeraar in het algemeen ontwikkelend — ook wel „vormend" onderwijs genoemd. METHODIEK. 11 163 162 ONTWERP LEERPLAN^ EEN£R ambachtsschool> AFDEELING. . . TIMMEREN MEUBELMAKERS n.dï^Lno wniTmmri I 7„sm„ I BANKWERKERS SCHILDERS KLEERMAKERS TNSTRUMENTM. „TOI)Tm ' i ELECTRICIENS METSELEN KLASSE .... I II III I II III I II III TT , TTT —— j f-- 111 1 11 111 Mul in ~i uTTTrT Lijn-enVakteekenen 888688666 ft a ' " Handteekenen. ..442644422 «Q4688688 164 165 ONTWERP LEERPLAN EENER MIDDELBAAR-TECHNISCHE NIJVERHEIDSSCHOOL MET DAARAAN VERBONDEN KUNSTNIJVERHEIDSSCHOOL. AFDEELING BOUWKUNDE BOUWKUNDE WATERBOUWKUNDE ELECTROTECHNIEK KUNSTNIJVERHEID KLASSE • ï j ïï ! ÏÜ 1 H | III I | II III I [ II III I j II IÏI Arbeidswerktuigen ...— 88 22 — — — Bedrijfsorganisatie. . • • — 1 1 Vastheidsleer — 22 — — — 3 1 — _ _ Beschrijvende meetkunde .— 11 11 11-11 _ _ Boekhouden — — 1 ^ ^ 1 — — Bouwkunde 1 Duitsch 1 2 1 1 2 1 _1 2 1 ^ J> 1 2 1 Eerste hulp bij ongelukken — — Va - — /a '» /a — — Engelsch. 1- 1 1 1 1 ~ 1 1 ~ 1 1 Fransch 1 1 1 1 \ 1 Z ' 1 ~ 1 1 Gonio- en trigonometrie. .1 — — 1 1 — — — Graphostatica — 2 2 _ 2 2 2 2 — _____ Krachtwerktuigen. . . . — 14 12 — — 2 2 — — — Laboratorium — 24 46 — — — Mechanische technologie .2 2 — — — 22 — — __ Natuurkunde - 2 2 1 Va 1 _ Z 1 1 - - Scheepsbouwkunde ... — — 1 — Scheikunde — 1 1 _ 1 1 1 1 ~~ 1 1 — — — Staathuishoudkunde . . . — — Va — — Va It Va — — Staatsinrichting — — Vl Va /2 Va — — Stereometrie 1 " Technische hygiëne ... — — Va Va h ~ Va — — Werkplaatspractijk . . . 12 — — 12 — 12 12 — — — _ _ Werktuigkunde ....1 2 1 — — I 1 1 2 — — — — Werktuigonderdeelen . . 20 — — 20 — — — Wetgeving — — 1 — — Va | — /« — 1 — — — Bestekken en begrooten . — — — 1 — ■ — — — Bouwstoffen — — — — 1 1 1 1 - — _-__ Bereken, bouwconstructies. — — — 2 — — Bouwkundige constructies . — — — 18 16 4 18 4 — — Bouwkundige vormgeving . — — — — — Geschiedenis bouwkunst. . — — — 1 — — 4 4 Gewapend beton .... — — — — Hand-en ornamentteekenen — — — 44 4 — — — I 166 AFDEELING . . . . . BOUWKUNDE BOUWKUNDE WATERBOUWKUNDE ELECTROTECHNIEK KUNSTNIJVERHEID KLASSE I n jrr t tT rrr " 7 i _ 1 11 111 L H | III I II III I II III Landmeten en waterpassen — , \j l Perspectief — _ _ j j2 /* — — — — Werkt, en gereedschappen — j — — 2 2 IJzerconstructie .... — n , * — — — — Brugbouw — — — — Waterbouwkunde .... — _ 55 — — — — Wegenbouw. _ _ _ _ _ ~ 12 9 ~ ~ — — — — Electriciteitsleer .... — _ 4 4 — — — Electr. machines .... — —■ _ 2 — — — Eleetroteohniek — 78 — — — Zwakstroom — _ 66 — — Batikken . S ■— — — Boetseeren 2 — — — 2 Decoratief teekenen _ ~~ — 44 Etsen _ _ _ _ _ ~ ~ — — — — 4 4 6 Maken van houtsneden.. _ — — 23 Kunstgeschiedenis. ... — — ~ — 1 Lithographeeren .... . — — 2 2 Lijn-en projectieteekenen .— — — — 23 Ontleedkunde _ _ ~~ — 7 — — Teekenen van gipsafgietsels — . __ — — 33 „ van levend model. . — — 7 7 — „ van planten en dieren — . . . — 7 , van stilleven ... _ — 4 — — „ van vlakornament. . — —7 7 3 Zwartbordteekenen ... — 2 — — Totaal ... 40 40 4f) ad In 7ö " ° 40 40 40 40 4» 40 40 40 40 36 36 36 Lestijden van 50 minuten. 167 168 Rekenkunde. Breuken, metriek stelsel, kleinste gemeene veelvoud, grootste gemeene deeler, worteltrekkingen, renteberekeningen, evenredigheden. Algebra. Hoofdbewerkingen, merkwaardige producten en quotiënten, ontbinden in factoren, kleinste gemeene veelvoud, grootste gemeene deeler, breuken, een vergeüjkmg van den eersten graad met een onbekende, twee of meer vergelijkingen met twee of meer onbekenden, wortelgrootheden, hoofdbewerkingen met wortelvormen, oneigenhjke machten, vergelijkingen van den tweeden graad met een onbekende, logarithmen. Meetkunde. Hoeken, driehoeken, gelijk- en gelijkvormigheid, constructies, veelhoeken, evenredigheid van lijnen, theorema van Stewabt, bissectrice, oppervlakken, cirkel, evenredige lijnen in een cirkel, in- en omgeschreven cirkels, regelmatige veelhoeken, het construeeren van algebraïsche vormen, oppervlak en omtrek van den cirkel, meetkundige plaatsen. Nederlandsen. Kennis van de taalregels. Het maken van een opstel. Fransch—Engelsen—Duitsch. Kennis van de taalregels, het vertalen van een eenvoudig stuk proza uit het Nederlandsen in de vreemde taal en omgekeerd. Aardrijkskunde. Grondige kennis van Nederland en Koloniën, algemeen overzicht der werelddeelen. Van bovenbedoeld toelatingsexamen worden vrijgesteld: 1°. Zij, die van het derde naar het vierde studiejaar eener H.B.S. met vijfjarigen cursus zijn overgegaan met voldoende cijfers voor wiskunde, natuurkunde en teekenen. 2°. Zq, die het einddiploma eener H. B. S. met driejarigen cursus bezitten, met voldoende cijfers voor wiskunde, natuurkunde en teekenen. 169 3°. Zij, die het diploma M. U. L. O. -B. bezitten, met voldoende cijfers voor wiskunde, natuurkunde en teekenen. 4°. Leerlingen van lagere Nijverheidsscholen, die met goed gevolg een cursus doorloopen hebben van „Voorbereidend Middelbaar Technisch Onderwijs". 2°. Het vakteekenen met bijbehoorend handteekenen. Het vakteekenen. De volgende methoden zijn in toepassing: a. Het schetsen en teekenen naar de origineele voorwerpen. Voordeel. Nadeel. De leerling ziet direct het voorwerp vóór zich; leert de werking en constructie snel kennen. Door „opmeting" worden de afmetingen verkregen. Hierdoor verkrijgt de leerling vaardigheid in het schetsen uit de hand, dat hem later op teekenkamer en in werkplaats te pas komt. Hij leert nauwkeurig werken en het kwaad straft zich zelf, wanneer hij vergeet een maat op te nemen. Hij moet tijdens het teekenen in het net weder naar het voorwerp terug. Men is niet afhankelijk van teekeningen enz.; kan zich dus steeds aansluiten bij de practijk. Het voorstellingsvermogen van den knaap wordt minder ontwikkeld. Sommige opvoeders vinden, dat 't den leerling te gemakkelijk wordt gemaakt; Ook moet de school over een ruime keuze modellen beschikken, die niet altijd te krijgen zijn. Groote voorwerpen zijn niet in 't lokaal te plaatsen. Het aantal te maken teekeningen is minder dan bij andere methoden, daar ± £ van den tijd verloren (?) gaat met het opmeten. Op plaatsen, waar geen industrie is, moet men zich behelpen met doorgaans verouderde modellen. Nieuwe modellen zijn kostbaar. N.B. O. i. is deze methode zeer aan te bevelen en voor niet te groote voorwerpen steeds toe te passen. b. Het naschetsen van de diverse onderdeelen vanaf het zwarte bord. in een schetscahier; op het teekenpapier worden deze détails samengesteld. 170 Voordeel. Nadeel. De leerling leert denken. Z'n voorstellingsvermogen wordt ontwikkeld. Maten worden zelden vergeten. Controle over het begrijpen van den leerling is er tijdens het schetsen niet. Bij het samenstellen komt dit pas voor den dag. De leeraar blijft „in actie", hij moet met den leerling „voort". Hij moet alle détails goed verwerken, voordat hij ze op 't bord zet. De leeraar heeft de handen vol met het gereedmaken der bordschetsen en kan zich weinig met de klasse bemoeien. Tijd om deze schetsen vóór de les gereed te maken, is doorgaans niet aanwezig. Ingewikkelde teekeningen vereischen veel tijd. Ieder jaar moet de schets opnieuw op 't bord worden gezet. N.B. Er zijn Directeuren, die veel waarde hechten aan deze methode. O. i. trekt de leeraar echter meer profijt er van dan de leerling. Wanneer de methode onder a. niet was toe te passen (wegens afmetingen of ontbreken van een model), dan pasten we veelal deze methode toe. c. De leerling ontvangt een lichtdruk (of op andere wijze kunstmatig gereproduceerde) teekening of schets van het voorwerp. Het geheele voorwerp of gedeelte daarvan is in scheeve of in isometrische projectie geteekend met bijschrijving der maten. Een opgave op verkleinde schaal geeft plaatsing der doorsneden aan en de verlangde détails. Voordeel. Nadeel. Het klakkeloos nateekenen naar een „blauwdruk" vervalt. Voor klassikaal onderwijs een uitnemende methode, daar iedere jongen rustig aan het werk kan blijven. Bq eenigszins gecompliceerde schetsen is de isometrische voorstelling niet duidelijk, zoodat dan de resultaten minder gunstig zijn. Het teekenwerk der leerlingen draagt soms het B_B_I 171 . Bij gemis aan op te meten modellen vervangt de isometrische schets deze, en houdt het model toch „levend" voor den leerling. stempel van „niet begrepen te hebben". Vereischt van den leeraar een groote mate van voorbereiding. Is hij echter voorzien van een flink aantal dezer schetsen, dan kan hij „rusten op z'n lauweren". N.B. Er bestaan slechts weinig goede voorbeelden volgens deze methode. d. Als onder c, doch de isometrische schets is vervangen door de détails, in rechte projectie gegeven. De geheele samenstelling is in enkele „contourlijnen" aangegeven. De moeilijkheden, waaruit de leerling iets kan leeren, zijn „gecamoufleerd". Voordeel. De nadeelen onder e vervallen eenigszins. De resultaten zijn beter dan die onder c. Nadeel. Het model „leeft" niet meer voor den knaap, zooals onder a en c, doch is weder „dood" geworden. Een klakkeloos nateekenen en een niet oplossen der moeilijkheden treedt weder voor den dag. N.B. Deze methode vindt tegenwoordig op sommige scholen veel toepassing. e. Den leerling wordt een „blauwdruk" gegeven van het een of andere voorwerp. De opgave is: „Detailleer deze." Voordeel. De leerling leert flink détailleeren en daardoor de samenstelling. Nadeel. Te bezien is het, of het voorwerp geheel „verwerkt" wordt in de hersens van den knaap. N.B. Voor groote installaties enz. is deze methode wel eens een enkelen keer aan te bevelen. Men vermoeie den leerling echter niet te dikwijls met dit werk. 172 ƒ. Den leerling wordt een „lichtdruk" gegeven en deze moet op een grootere of een kleinere schaal worden overgebracht. Voordeel. Nadeel. De leerling krijgt teeken- Het voorwerp wordt — ook vlugheid. al is het uitgelegd — niet altijd geheel begrepen. Controle hierover is er niet. N.B. Leerlingen, die van plan zijn op een teekenbureau „kopieerder" te worden, kunnen volgens deze methode in korten tijd zekere teekenvaardigheid aanleeren. g. Den leerling wordt een lichtdrukje gegeven, dat hij moet kopieeren. Voordeel. Een groote mate van teekenvaardigheid wordt verkregen of liever van, Jijnen zetten". De leerling leert netheid en kan later een goed calqueerder worden. Nadeel. De leerling begrijpt doorgaans het te teekenen voorwerp niet. In ieder geval is alleen „mondelinge" controle mogeüjk. Het is verleidelijk, de teekening met een steekpasser (nog slechter met een potloodpasser) over te prikken, daar deze op dezelfde schaal wordt geteekend. NJ3. Sommige leeraren laten aan het einde van het derde leerjaar de leerlingen volgens deze methode: ketels, turbines, kapconstructies, meubels, enz. „teekenen". Mooi tentoonstellingswerk kan zoodoende in korten tijd verkregen worden. Wij achten deze methode echter hoogst verderfelijk voor het N.O., en gevoelen ons dan ook verplicht, met kracht op de nadeelen ervan te wijzen. Eerst wanneer men overtuigd is, dat het geheel is begrepen, en wanneer één der andere methoden niet in toepassing is te brengen, passé men deze toe. Doch ook niet eerder. 173 Het lijnteekenen. Dit wordt geheel als voorbereiding van het vakteekenen gegeven. De geometrische figuren kunnen reeds in die richting eenigen vorm aannemen. De meetkundige constructies moeten geheel toepasselijk zijn voor het desbetreffende vakteekenen. De methodes zijn: a. Het geven van Uchtdrukjes. Hiertegen zijn geen overwegende bezwaren. b. Het schetsen van de figuur op het bord. Hierbij treedt het voordeel naar voren, dat de leerling ziet, hoe de leeraar met krijt op 't bord de figuur samenstelt. De leeraar teekene dan ook die figuur met haak, passer en driehoek, en schetse haar in geen geval uit de hand, daar anders de leerling zulks ook zal gaan doen, of in ieder geval minder serieus te werk zal gaan. Omtrent de gebruiksmethoden van het teekenmateriaal nog het volgende, Voordat de leerlingen beginnen te teekenen, dienen ze eerst eenigszins op de hoogte te zijn met de te gebruiken gereedschappen. De voornaamste hiervan zijn: het teekenbord, de teekenhaak, de driehoeken, de passerdoos en het maatlatje. De leeraar moet derhalve wijzen op: 1. De eischen, waaraan een teekenbord moet voldoen. 2. De verschillende deelen, waaruit de teekenhaak bestaat en waarom. 3. Het nut van de driehoeken, de benamingen (45° en 60°) en waarom deze hulpmiddelen juist bepaalde hoeken hebben. 4. De dienst voor de verschillende gereedschappen, die in een passerdoos voorkomen. 5. Het gebruik van de genoemde gereedschappen. Het projectieteekenen. Het projectieteekenen moet geheel opgevat worden als hulpmiddel voor het vakteekenen. Doorgaans gaat de leeraar naar de volgende methode te werk. Aangevangen wordt direct met de projecties der lichamen en daarna worden deze toegepast op voorwerpen uit het „vak". Eerst later worden enkele constructies uit de „beschrijvende meetkunde" verklaard en geteekend en derhalve: punt, hjn en vlak in 't geding 174 gebracht. De leerling is dan genoeg in denken ontwikkeld, om deze begrippen in zich op te nemen. Sommigen laten aan het projectieteekenen voorafgaan het stereometrisch teekenen (zie o.a. „Projectieleer", door E. J. Rothuizen). Hiervoor valt wel iets te zeggen. De leerlingen ontwikkelen nl. hierbij hun voorstellingsvermogen, wat van groot nut is bij de projectielessen. Als hulpmiddel kunnen modellen en een „projectie-bord" goeden dienst bewijzen. Daar er bij sommige leeraren twijfel heerschte, of de „Normalisatievoorschriften" ook van toepassing waren op het projectieteekenen, informeerden wij dienaangaande bij meergenoemd bureau en ontvingen daarop het volgende antwoord, dat wij met toestemming onverkort hier weergeven. CENTRAAL NORMALISATIE-BUREAU. Delft, 18 April 1928. Verversduk 56. Telefoon No. 804. Den Weledelgeslrengen Heer Directeur van de Ambachtsschool te Groningen. Weledelgestrenge Heer. In antwoord op Uw schrijven d.d. 16 dezer, stel ik het op prijs, U mede te deelen, dat de opzet van onze normalisatie-commissie altijd is geweest, dat de door haar uitgegeven voorschriften uitsluitend betrekking hebben op Technische Teekeningen en dus niet op het zoogenaamde projectieteekenen, In de beschrijvende meetkunde is de Europeesche wijze van projectie reeds van oudsher ingeburgerd, en het zou alleen maar verwarring stichten, indien wij dit wilden veranderen. Voor technische teekeningen echter, die ook in de werkplaats gemakkelijk leesbaar moeten zijn, sluit de Amerikaansche methode veel meer aan bq de onmiddellijke aanschouwing; zij is daarom voor den arbeider van groot gemak bij het lezen van de teekeningen. Hopende U hiermede van dienst te zijn geweest en gaarne tot nadere inlichtingen bereid, verbüjven wq, Met de meeste hoogachting, De Directeur van het Centraal Normalisatie-Bureau, (w. g.) J. goudriaan. 175 Het handteekenen1). De leeraar houde op N.O.-scholen goed het doel voor oogen, waartoe dit vak van onderwijs dient en wel: 1. Het handteekenonderwijs moet het voorstellings- en waarnemingsvermogen ontwikkelen, door de leerlingen in de ruimte te leeren zien. 2. Het moet handvaardigheid bijbrengen, opdat zij in staat blijken, het gegevene vast te leggen, waardoor het dienstbaar wordt gemaakt aan de kennis, noodig voor het uitvoeren eener vakteekening. 8. Het moet de vakkennis in den ruimsten zin vermeerderen, door opmerkzaam te maken op het schoone in verhouding, vorm en kleur van velerlei ambachtsproducten en bouwkundige samenstellingen. Om dit doel te bereiken, moet men de beschikking hebben over leeraren, die zich geheel weten aan te sluiten bij de eischen, die het vak stelt. Bij de te volgen methoden moeten onderstaande zes punten behartigd worden. 1. Het teekenen naar wandplaten. 2. Verklaring van de voornaamste perspectivische verschijnselen, met behulp van jjzerdraadfïguren, of het verkrijgen van inzicht door groepeering en combineering van de voornaamste perspectivische vormen van balk en cylinder, toegelicht en vastgelegd met zwartbord-illustraties. In aansluiting hiermede, het teekenen van eenvoudige voorwerpen uit het ambacht der leerlingen. 3. Het gewoon projectivisch schetsen van eenvoudige voorwerpen, aan het ambacht ontleend. 4. De scheeve en isometrische projectie. Het schetsen en teekenen volgens deze projectie- of illustratieve methoden. 5. Uitbreiding van de leerstof in verband met de eischen van het ambacht. Het natuurteekenen. 6. Het geheugen-schetsen. J) Hierbij zijn eenige wenken overgenomen uit een rapport Tan de „YJDJX.* 176 Men laat, bij het handteekenen, aan sommige scholen ook wel enkele, daarvoor geschikte, voorwerpen opmeten. Wij hebben dit opmeten van voorwerpen niet in de aangegeven volgorde opgenomen, omdat, naar onze meening, deze oefeningen behooren verricht te worden bij het vakteekenen. De vakteekenleeraar weet beter dan de handteekenleeraar, met welk minimum-aantal maten kan worden volstaan; hij is er dus voor aangewezen, de toelichting te geven, die aan de opmeting moet voorafgaan, en hq moet beoordeelen, of de ingeschreven maten juist geplaatst zijn. Het is de taak van den handteekenleeraar, den leerling vaardigheid te doen krijgen in het schetsen en het weergeven van de juiste verhoudingen, zoodat, wanneer „ter bq het vakteekenen of in de practijk eene schets gemaakt is, de verhouding van de geschetste deelen met de daarna ingeschreven maten overeenkomen. De te volgen methode. Daar er heel wat methoden voor dit vak gevolgd worden, doch een onderzoek (door de V.D. N.) heeft uitgewezen, dat niet alle aan te bevelen zijn, zoo zullen wij ons enkel er toe bepalen, de methode, die door genoemde vereeniging wordt voorgestaan, hier te behandelen. Een leeraar moet, bij elk onderwerp, vóór daarmede wordt begonnen, een uitvoerige mondelinge toelichting geven. Hq moet den leerlingen voor het schoolbord verklaren, op welke wijze het moet worden geteekend, en die verklaring toelichten, door het op het bord voor te schetsen, zoodat het den leerlingen duidelijk wordt, op welke wijze een goed resultaat kan worden verkregen. Hq moet er de aandacht op vestigen, dat het eenvoudigste voorwerp door goede verhouding en kleur kan voldoen aan de eischen van schoonheid. Hij mag nimmer vergeten, dat ook bij het handteekenonderwijs het gesproken woord een belangrijke plaats inneemt. Bq elke correctie behoort de leeraar een toelichting te geven, en ook daarmede moet hij het onderwijs voor de leerlingen aantrekkelijk maken. Het kan daarom geen kwaad, er ook hier nog eens uitvoerig op te wijzen, dat, evenals in de vakteekenzaal, ook bij het handteekenen nadruk moet worden gelegd op het klassikaal verklaren voor het schoolbord. Dit verklaren geschiede duidelijk en eenvoudig, vooral 177 methodisch, uitvoerig en gericht op het vervaardigen der voorwerpen naar de te maken teekeningen. Methodisch, omdat bij deze uitlegging en behandeling der onderwerpen goed tot de leerlingen moet doordringen, in welke volgorde de teekening moet worden opgezet en voltooid. Uitvoerig, omdat tevens de materialen moeten worden besproken, verteld moet worden, welke afwerking moet worden geëischt, en aandacht moet worden geschonken aan de meest logische constructie. Uit dit alles blijkt, dat wij bovenal aandacht willen schenken aan de uitvoering in de practijk. Men late toch geen teekeningen maken, die öf bezwaarlijk met veel kosten, óf in 't geheel niet geschikt zijn om uitgevoerd te worden. Het is wenschelijk, in de hoogere klassen, evenals bij het vakteekenen, „werkteekeningen" te maken. Met klem zij er hier op aangedrongen, dat men vooral bq dit klassikaal verklaren alle kleine onderdeelen, uitgevoerd in het betrokken materiaal, bq de hand heeft; de leerlingen moeten kunnen zien, hoe b.v. 't ijzer wordt omgebogen, gekloofd, geklonken, geweld, hoe bv. de afgestoken en ingestoken vlakken van het hout zich voordoen en welke vormverandering door dat buigen en andere bewerkingen ontstaat. Na zulk een grondige klassikale behandeling, waarbij op het schoolbord een ruim gebruik van schetsen moet worden gemaakt, kan een aanvang worden gemaakt met het teekenen, waarbij de leerlingen dus meer individueel worden behandeld. De knapen worden regelmatig terechtgewezen en gesteund, herinnerd aan een goeden en gemakkelijken stand, juiste beweging van den arm, het correct vasthouden van het gereedschap, het frisch houden van het papier zonder „kantscheurtjes", „hoekooren" en „vingerafdrukken", en bovenal aan het verbod om het papier te draaien, en aan het aanscherpen der teekenstiften. Het hoofdelijk onderwijs worde, regelmatig rondgaande, voortdurend afgewisseld met voorteekenen, een vragend onderzoek, een controle over teekenvaardigheid, vorm en kleur en .... een telkens weer vertellen van hetgeen bij de bordverklaring niet is begrepen, verwerkt of onthouden. Het geschiede nimmer aan den achterkant van de tafel, dus staande tegenover den leerling. Men corrigeere naast hem, bij voorkeur aan zijn linkerkant staande. De kleinigheden vormen het geheel en zoo volgt de leerling den leeraar veel gemakkelijker en beter. Vooral aan het voorteekenen hechten METHODIEK. 12 178 wij groote waarde. Onhandige en slordige leerlingen worden het spoedigst verbeterd, krijgen het vlugst vaardigheid door veel en herhaaldelijk voorteekenen. Het is noodig, dat rij in elke teekening telkens en telkens weer de meesterhand zien, om die te kunnen navolgen. Wanneer dit met ernst en vasten wil wordt volgehouden, dan worden zelfs de meest onhandige „vuilpoesen" verbeterd en opgehaald. Inderdaad, de leeraar kan gerust eens laten zien, dat hq een knap teekenaar is; immers, het voorbeeld is nog altijd eender beste onderwijsmiddelen en „knapheid" dwingt eerbied af. Dat voorteekenen kost veel tijd, edoch de tijd, die hieraan wordt besteed, kan moeilijk beter worden gebruikt, want de achterlijke knapen vragen voortdurend steun, hulp en aandacht. De handigen en vluggen komen er wel met een doeltreffende leiding. Tevens verdient het aanbeveling, in klassen met gelijksoortige leerlingen, in verband met hunne vorderingen, twee of drie afdeelingen te groepeeren1). Het klassikaal verklaren treft zoodoende meer doel, het kan meer op de leerlingen worden gericht, en men heeft een krachtig middel, door opschuiving of achteruitzetting den prikkel tot flink en hard werken er in te houden. Omtrent de uitvoering van een teekening zijn de opvattingen zeer verschillend. In den aanvang geeft de een de voorkeur aan het teekenen met houtskool en zwart krijt; de ander laat met potlood werken, en slechts zelden wordt het witte krijt gebruikt. Het resultaat van het onderwijs is niet afhankelijk van deze materialen. Of men krijt gebruikt of potlood, het resultaat moet en kan zijn een juist weergegeven beeld. Toch hebben deze materialen hun eigenaardige voordeelen en bezwaren. Bij een onhandigen leerling zal, indien hq met houtskool werkt, het papier zeer spoedig een zeer onzindelqken indruk maken, en ook het zwarte krijt, waarmede hq de lijnen moet ophalen, is beter te gebruiken door een leerling, die reeds eenige handigheid berit, dan door een eerstbeginnende. Daar komt nog bjj, dat deze materialen in de practijk slechts *) Zie over de bezwaren hieromtrent het vroeger vermelde. 179 in enkele gevallen voor werkteekeningen gebruikt worden; daarom zouden wij de voorkeur willen geven aan het gebruik van potlood. Men kan evenwel, voornamelijk in het eerste leerjaar, vóór met een teekening wordt begonnen, de leerlingen oefeningen laten maken met wit krijt op een zwart bord. De ervaring leert, dat de leerlingen met wit krijt op het zwarte bord in korten tijd veel losser en handiger worden dan met het teekenen op papier. Bovendien biedt dit zwartbord meer voordeelen. De correctie geschiedt èn door den leerling zelf èn door den leeraar veel vlugger, terwijl door achteruitloopen de leerlingen een juisten kijk krijgen op hun werk. Ook uit een onderwijskundig oogpunt verdient deze methode aanbeveling. Immers, bij een doeltreffend inrichten der leerzaal en plaatsing der borden (b.v. alle tegen de vier wanden der zaal) heeft de leeraar gelegenheid, op een afstand onmiddellijk alle fouten en eiken verkeerden opzet op te merken. Er is geen enkel bezwaar tegen het zwartverven der teekenborden van het handteekenlokaal, en wanneer de leerling zijn eerste oefeningen met wit krijt op dit teekenbord maakt, bespaart hij papier en krijgt hij althans eenige zekerheid, dat hij op de daarna te maken teekening een voldoend resultaat bereikt. Beter dan met houtskool op papier, kan een jongen op deze wijze zich oefenen en correcties aanbrengen. . Dikwijls gebeurt het, dat zelfs op teekeningen van eenigszins gevorderde leerlingen de lijnen, die aanvankelijk dun zijn geteekend, zeer zwaar worden opgehaald. In enkele gevallen verkrijgt men daarmede wel eenig effect, maar daarom mag het niet te doen zijn. De lijnen mogen niet dikker geteekend worden dan voor de duidelijkheid van de teekening noodig is en dan zij met één streek van het potlood op het papier kunnen gebracht worden. Alleen in den aanvang, wanneer de leerling nog vastheid van de hand mist, kan het toegestaan worden, dat hij de correctheid van de teekening bevordert door het opzuiveren der lijnen. Moet en mag een handteekening opgewerkt worden door arceering en (of) tinten? 180 Op zich zelf is er niets tegen, een teekening door een eenvoudige bewerking een behaaglijk aanzien te geven; maar de leerling moet er tevens door leeren, en het mag niet ontaarden in werkverschaffing zonder nut. Een flink breede arceering uit de vrije hand maakt de hand van den leerling losser en vaardiger voor het zetten van lijnen; maar ook hier vooral moet gewaakt worden voor overdrijving. Het aanbrengen van vlakke tinten vordert in het algemeen weinig tijd, terwijl hiermede op eenvoudige wqze de groote tegenstellingen van licht en schaduw kunnen worden verkregen. Het werken met het penseel, voor de schildersleerUngen van belang, is voor leerlingen, die technische vakken beoefenen, van minder beteekenis. Toch willen wij het niet geheel afkeuren, mits men er spaarzaam mede is en er mede op het oog heeft, de teekening duidelijker en voor den leerling iets aantrekkelijker te maken. Wij zijn tegen het z.g. mooi maken van een teekening, maar mogen toch ook niet vergeten, dat de indruk van een verkregen resultaat van invloed kan zijn op het leeren. Vooral de in punt 5 genoemde leerstof brengt enkele leeraren in verzoeking, den leerling een z.g. eigen compositie te doen maken. Wjj erkennen, dat hieraan eigenaardige voordeelen verbonden zijn. Het onderwijs wordt voor leeraar en leerling interessanter; de leeraar blijft opgewekt, doordat hij meer voelt voor het scheppen van nieuwe vormen, dan voor het klakkeloos nateekenen, en ook de ambitie van den leerling kan, indien hij in die richting iets voor zijn vak voelt en er aanleg voor heeft, er door toenemen. Maar .... het groote bezwaar is, dat er slechts zeer enkele leerkrachten zijn, die het onderwijs, zóó opgevat, kunnen geven zooals het behoort. Daartoe behooren groote vakbekwaamheid (ook ten opzichte van de constructieve samenstelling van de te behandelen onderwerpen), artistieken aanleg en werklust; en zelfs als al deze factoren vereenigd zijn, is het nog de vraag, of het is aan te bevelen, onze leerlingen te laten ontwerpen. Naar wq meenen, streeft men daarmede het doel van onze scholen voorbij en de leerling loopt gevaar, zichzelf te overschatten, want ten slotte is niet hq, maar de leeraar de man, die door zijne leiding de compositie gemaakt heeft. 181 Wq moeten jonge werklieden opleiden; zij, die verder willen, moeten naar een school voor kunstnijverheid of naar een middelbaartechnische school. Maar al telt men al de hiervoor genoemde bezwaren niet, dan nog zijn, door de op technisch gebied onvoldoende ontwikkeling of door gebrek aan artistieken aanleg van de groote meerderheid der, overigens goede, leerkrachten, de bezwaren tegen deze opvatting van het onderwijs zóó groot, dat wq het ontwerpen en maken van eigen composities in 't algemeen beslist moeten ontraden. De gevaren, dat den jongelieden, ten opzichte van de kennis van den vorm, verkeerde begrippen worden bijgebracht, zijn veel grooter dan de voordeelen, die bij deze methode van werken onder leiding van superieure leerkrachten op onze scholen kunnen verkregen worden. Elke school moet dus in het bezit komen van een goede collectie onderwijsmateriaal, dat aan alle eischen van het onderwijs voldoet, dat als richtsnoer kan dienen of waarnaar desgewenscht kan worden geteekend. Wij willen er op wijzen, dat een teekening, gemaakt naar een wandplaat, waarop de figuur uit rechte lijnen en cirkels bestaat, bij het lijnteekenen thuis behoort en dat hier dus een lijnteekening als handteekening wordt uitgevoerd. Omgekeerd gebeurt het dikwijls, dat bij het handteekenen een vakonderwerp als lijnteekening wordt behandeld en dat daarbij dus teekenhaak en passerdoos gebruikt worden. Beide gevallen kunnen nadeelig zijn voor de resultaten van het handteekenonderwij s. Daarvoor worden tot voorbeeld vakonderwerpen gekozen, die op groote schaal, zoo mogelijk zelfs op de ware grootte, worden geteekend. De huissmid behandelt, naast kleinere voorwerpen, o.a. hekjes, uithangteekens, vuurschermen enz.; de timmerman eindvormen aan palen en hekwerken, hoekstukken van balkons, consoles, hoofd- en tusschenbalusters van trappen; de meubelmaker hoekstukken van kasten, étagères en tafelpooten. Nu is hiermede aangegeven, voor welke vakken en voor welk soort onderwerpen het handteekenen in lijnteekenen dreigt te ontaarden. Want het is niet te ontkennen, dat, wil men waarde hechten aan den 182 juisten vorm, deze moet gegeven worden in gewone projectie, en dan is het dwaasheid, te vorderen, dat b.v. de opgaande lijnen van een trappaal uit de vrije hand worden geteekend. Maar — en hierop komt het aan — een projectieteekening is voor de leerlingen niet altijd een waarneembare vooretelling, en daarom mag, wanneer zoo'n onderwerp bij het handteekenen gegeven wordt, de perspectivische afbeelding of de schets in scheeve en isometrische projectie nimmer ontbreken. Deze toch geeft een beteren indruk weer van het voorwerp in werkelijkheid, en zij verhoogt de waarde van de teekening. Deze schetsen zijn het, die als zuivere handteekening behandeld moeten worden en kunnen bijdragen tot het verkrijgen van de vereischte handvaardigheid. In vele gevallen weet een handteekenleeraar nog niet, hoe weinig hij weet, en daardoor doet hij ook geen moeite, zich bij de zaakkundige collega's op de hoogte te stellen van de stof, welke hij behandelen moet. Het meest wenschelijk zou het zijn, indien de vakteekenleeraar de bekwaamheid, artistieke ontwikkeling en bevoegdheid had, om als handteekenleeraar op te treden; vele moeilijkheden, die zich nu bij het teekenen van voorwerpen, als hiervoor genoemd zijn, voordoen, zouden dan niet bestaan. Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat bij den handteekenleeraar ijzerwerken geteekend worden, die niet of slechts met groote moeite en kosten kunnen worden uitgevoerd, of dat timmerwerken in een verkeerde of constructief onjuiste verhouding worden weergegeven. Het is de taak van het hoofd der inrichting van onderwijs, hiertegen te waken. Hoewel de Normalisatie-voorschriften arceeringen aangeven voor het bepalen der doorsneden, geven wij hieronder de meest gebruikelijke methode aan voor bepaling der technische kleuren, die aan N.O.-scholen gebruikt worden voor de vakteekeningen. Aan te raden is, dat de handteekenleeraar en de projectieleeraar zich het gebruik hiervan ook eigen maakt. De meesten doen dit niet. 183 Gietijzer. Smeedijzer. Wel- > .. Smelt- \ *■* Smeedstaal. Smelt- j staaL Gietstukken. ( ijzer. Smelt- s , , ( staal. Koper. Messing. Brons. Lood. Witmetaal. Zink. Aluminium. Ook raden wij aan, de jongens vroegtijdig te wennen aan het gebruik van de normograaf. *) Talens' inkt en technische verven zijn speciaal volgens deze opgave samengesteld. Opgave der kleuren voor de vervaardiging van technische teekeningen. Neutraal. Pruisisch blauw. Chroomgroen. Chroomgeel N°. 1 met Pruisisch blauw. Paars. Karmijn met ultramarijn. Karmijn. Chroomgeel N°. 2. Chroomgeel N°. 1 met weinig karmijn. Chroomgeel N°. 3. Chroomgeel N*. 1 met karmijn Ultramarijn. Muisgrijs. Neutraal met guttegom en Pruisisch blauw. Sepia. Olijfgroen. Chroomgroen met gebrande sienna. Leder. Mica. Geïmpregneerde isolatie. Gummi. Eboniet. B.v. Munnik's „normograaf'. 184 Omsponnen koperdraad. Kopshout. Langshout. Nieuw metselwerk. Bestaand metselwerk. Weg te breken metselwerk. Vuurvaste steen. Beton. Gewapend beton. Glas, porselein, marmer. Zand. Vaste grond. Water. Een methodisch overzicht der te behandelen onderwerpen, wat betreft de techniek van het vakteekenen, vindt men in onderstaande opgave. Meermalen worden deze door den leeraar verzuimd te behandelen. De leerling staat dan maanden lang te teekenen en is onbekend met de werkzaamheden en dat, wat er bij behoort, van het teekenen zelve. L De ieekenbenoodigdheden. 1. Algemeene opmerkingen. — 2. Het teekenbord. — 8. De teekenhaak. — 4. De driehoeken. — 5. Het beproeven van teekenbord, haak en driehoeken. — 6. De passers, trekpennen enz. — Karmijn. Gebrande sienna. Gebrande sienna. Indiaansch rood. Gebrande sienna met karmijn. Oranje. Chroomgeel N°. 1 met vermiljoen. Dunne O.-I. inkt. Chroomgeel N°. 1. Licht geelgrijs. Gele oker met weinig neutraal. Donker geelgrijs. Gele oker met veel neutraal. Sapgroen. Guttegom met Pnnsisch blauw. Donkergeel. Guttegom met sepia. Sepia met O.-I. inkt. Pruisisch blauw. HBBS 185 7. Het teekenpapier. — 8. Het calqueerpapier. — 9. Het calqueerlinnen. — io. De O.-Indische inkt en de verven. — 11. De overige benoodigdheden. H. Regelen bij het technisch teekenen in acht te nemen. 1. Algemeene opmerkingen. — 2. Het opspannen van het teekenpapier. — 8. Hoofdregelen. — 4. Algemeene indeeling der teekeningen. — 5. Schaal der teekemngen. — 6. Welke aanzichten en doorsneden worden op de teekeningen aangegeven. — 7. Het teekenen in potlood. — 8. Het in inkt zetten der teekeningen. — 9. Maatlijnen en maten. — 10. Voorstelling der verschillende materialen. — 11. Het kleuren der teekeningen. — 12. De opschriften. — 18. Calques op linnen of papier. — 14. Het verwijderen van vlekken. — 15. Normalisatie-voorschriften. 8*. De vaktheorie. Deze mag niet ontaarden in een „droge wetenschap". Juist de theorie moet den geest (het leven) in de geestdoodende practijk brengen. Vandaar, dat wij altijd een voorstander geweest zijn van het streven: „breng practijk en theorie, waar dit eenigszins mogelijk is, in dezelfde hand." Is dit niet het geval, dan kunnen er botsingen ontstaan, die hoogst noodlottig voor het onderwijs, en voor het prestige van den betrokken leeraar zijn. De theorie van het vak moet de practijk kunnen verklaren; omgekeerd, de lessen in de practijk moeten het antwoord geven op de vragen, die in de theorie gesteld worden. De leeraar houde zich voor oogen, dat hq den N.O.-leerling niet overvulle met een dosis kennis, die als „boekengeleerdheid" betiteld wordt. Hq drage zorg, dat men van een ambachtsjongen geen middelbaar technisch student maakt, evenals de leeraar aan de Middelbaar Technische school er zorg voor moet dragen, dat hij geen ingenieurs kweekt. Men houde bq het N. O. goed de paden in 't oog. De volgende methoden worden toegepast: a. De leeraar legt het te behandelen onderwerp uit en schetst ondertusschen ter verklaring de noodige figuren op het zwarte bord. Daarna brenge de leerling een en ander over in z'n dictaatschrift. 186 Voordeel. Het onderwijs blijft aantrekkelijk, de leerling leeft mede en ziet de ontplooiing der behandeling. De leerling moet z'n dictaat in orde houden en krijgt het onderwerp nog eens onder de oogen. De leerling weet niet te voren, wat er behandeld wordt, kan niet in het boek bladeren zooals bij een studieboek. Nadeel. Deze methode vereischt een groote mate van geschooldheid van den docent en is aan jeugdige leeraren moeilijk toe te vertrouwen. Br gaat veel tijd verloren met het in orde brengen van het dictatenschrift. Bq ziekte of afwezigheid raakt de leerling ten achter met z'n schrift. Er schuilt een gevaar in het „netjes opwerken" der schetsen. De leerling veronachtzaamt, de theorie te leeren. b. De leeraar volgt de methode, onder a. genoemd, doch geeft den leerlingen schetsjes naast zich op de bank, doorgaans lichtdrukken. Voordeel. Een snellere wijze van behandeling. De schetsen worden gemakkelijker en met minder fouten overgenomen in het dictaat. Nadeel. De leeraar overstelpt op den duur (soms onwetend) den leerling te veel met schetsen. Controle omtrent het „begrijpen" vermindert. N.B. Sommige leeraren laten de leerlingen de voornaamste schetsen behouden, die dan in 't schrift worden geplakt. Teekenvaardigheid wordt daardoor niet verkregen. c. De leeraar volgt de methode, onder a en b genoemd, doch deelt boeken uit, waarin de schetsen staan. Om te voorkomen, dat men zoodoende te veel boeken moet aanschaffen, scheurt men deze m stukken, zoodat deze deelen over meerdere leerjaren verdeeld worden. 187 Voordeel. Nadeel. Blinder tijd gaat er verloren De bladen worden snel vuil met het noteeren van het en minder aantrekkelijk. dictaat- De leerstof dringt niet zoo De leeraar kan zich meer met diep door in de leerlingen; de les bemoeien, daar hij niet sommige belangrijke punten voor dictaat en schets behoeft gaan hun voorbij, te zorgen. d. De leeraar gebruikt studieboeken, die door de leerlingen of door de school worden aangeschaft. Deze blijven het eigendom van den knaap. Per dictaat worden eenige persoonlijke aanteekeningen gegeven, en in dit schrift beantwoordt de knaap ook eenige vragen op het onderwerp betrekking hebbende. O. i. kleven er aan deze methode geen bezwaren, wanneer de leerlingen of de school maar over genoegzame geldmiddelen beschikken om de boeken aan te schaffen. De leeraar moet echter met tact deze methode toepassen en een juist gebruik van het boek maken. Op de juiste oogenblikken moet het voor den leerling gesloten zijn, doch ook op de juiste oogenblikken geopend en mede naar huis genomen worden voor studie. Het tijdroovend in orde houden der schriften vervalt; den leerling kan des avonds huiswerk worden opgedragen. Opmerking. Op sommige N.O.-cursussen ter opleiding voor Nijverheidsakten past men de volgende methode toe: De leeraar doceert en verklaart een en ander op 't zwarte bord; de leerling luistert, doch noteert niets. Na afloop reikt de docent een vooraf door hem gereedgemaakt excerpt uit aan de toehoorders, wier eigendom dit blijft. Deze methode heeft voor, dat de leerlingen onafgebroken hun aandacht bij 't gesprokene kunnen houden. Voor N.O.-leerlingen is deze methode echter niet te gebruiken, daar deze nog geen voldoende ontwikkeling hebben om aldus het gehoorde in zich op te nemen. 188 4°. De practijk van het vak. Bij het onderwijs in de practijk der ambachten worden de werkstukken zooveel mogelijk gekozen in overeenstenuning met hetgeen den leerling, na afloop van den cursus, bij den patroon kan worden opgedragen. Wegens de omvangrijkheid van enkele werkstukken, zal het soms noodzakehjk zijn, zich tot het maken van onderdeelen te bepalen; maar daarnevens worden zooveel mogelijk practisch bruikbare voorwerpen vervaardigd, opdat bij den leerling de ambitie in het vak niet verflauwt. Hierbij volgt men doorgaans onderstaande methode. Elk werkstuk wordt klassikaal besproken, de te gebruiken gereedschappen, het afschrijven, de wijze van bewerking, enz. behandeld en door schetsen op het schoolbord nader toegelicht, terwijl steeds naar teekeningen, maatplanken, of uitslagen op schotten, zuiver volgens gegeven afmetingen wordt gewerkt. Gedurende het vervaardigen van meerdere gelijksoortige werkstukken kan de klasse in groepen worden verdeeld. Groote werkstukken worden ten slotte weder verwerkt tot kleinere. Voorwerpen, die practisch bruikbaar zijn, worden óf verloot aan particulieren, óf worden voor andere doeleinden gebezigd. Ook kunnen zij tegen een redelijken prijs verkocht worden, indien de school daarmede aan neringdrjjvenden geen schade berokkent. „Op bestelling" wordt niet gewerkt. Op sommige scholen kunnen de leerlingen tegen billijken prijs werkstukken, door henzelf vervaardigd, koopen. Aan te bevelen is, den leerling na niet te langen tijd (b.v. in 't tweede leerjaar) op „werkbriefjes" of „werkkaarten" te laten werken ter bepaling van den benoodigden tijd (zie vroeger). De leerlingen dienen de uiterste voorzichtigheid in acht te'nemen met het behandelen der metaal- en houtbewerkingsmachines. Ook behoort in iedere afdeeling, waar deze werktuigen staan, een eenvoudige verbandtrommel aanwezig te zijn. De leeraar zor^e er voor, daarmede te kunnen omgaan. Omtrent het gevaar, verbonden aan de bediening van deze machines, kunnen wu" de navolgende voorbeelden uit de practijk vermelden. 189 Schaafmachines. IJzerschaafbanken zijn weinig gevaarlijke werktuigen. Toch kunnen, door onoplettendheid bij de bediening, ernstige ongevallen veroorzaakt worden, zooals uit de volgende gevallen blijkt. Een leerling in een machinefabriek moest den spiegel van een cylinder afschaven, waarbij zijn rechter middenvinger bekneld raakte tusschen den cylinder en den beitelhouder. Een ander zou het buisje van een lekpotje, dat verstopt was, doorsteken. Hierbij kwam hij met de linkerhand in aanraking met de slede, waardoor die hand verwond werd. In een machinefabriek wilde een bankwerker een sleutel opnemen, die op een schaafbank lag. Op dezen sleutel lag een keurnagel, welke bij het opnemen van den sleutel in een potje viel, dat dient tot het opvangen van vuile olie uit de sponning der slede. Toen de arbeider den nagel uit het potje wilde nemen, raakte z'n rechterhand onder de slede bekneld, waardoor de wijsvinger verbrijzeld werd. Boormachines. Algemeen bekend is, dat de kamraderen van boormachines steeds goed beschermd moeten zijn. Dit laat echter nog veel te wenschen over, waardoor dan ook ernstige ongevallen veroorzaakt worden. Bij doelmatige bescherming hadden de meeste dezer ongevallen kunnen worden voorkomen. Eenige voorbeelden hiervan zijn de volgende. Een ketelmaker in een machinefabriek was bezig met het boren van gaten. Hij wilde een handwieltje aanzetten, maar keek niet uit en greep toen met de linkerhand in de onbeschermde kamwielen, waardoor die hand ernstig verwond werd. Een leerling-bankwerker in een machinefabriek ging naar zijn boorbank. Omkijkende, pakte hij met de rechterhand de boormachine beet, waarbij de wijsvinger tusschen twee kamwielen bekneld raakte, ten gevolge waarvan die vinger direct geamputeerd (afgezet) moest worden. Een ketelmaker in een ketelmakerij greep naar een lamp, die hij wilde verzetten. Hij kwam toen met de rechterhand in aanraking met de kamraderen van een boormachine, waardoor de middenvinger bekneld raakte, zoodat hij twee leden van dien vinger verloor. Een andere ketelmaker deed zeepwater in het reservoir van de boormachine. Hierbij kwam zijn linker pink met de kamraderen in aanraking, waardoor die pink verloren ging. Niet alleen veroorzaken onbeschermde kamraderen vele ongevallen, 190 doch ook het reinigen van de machine, onder het loopen, was een bron van ernstige ongevallen. Dit reinigen behoort te geschieden bij stilstand van de machine, doch hieraan wordt in vele gevallen niet voldoende de hand gehouden, zoodat ongevallen konden voorkomen als b.v. de volgende: Een bankwerker wilde zijn boormachine reinigen, terwijl de machine draaide. Hierbij geraakten zijn rechter wijs- en middenvinger tusschen de kamraderen bekneld, waardoor die vingers ernstig verwond werden. Ook het werken met loshangende kleeren bleek menigmaal gevaarlijk te zjjn. Zoo werd de werkkiel van een boor der in een machinefabriek, bij het verwijderen van boorsel, door de boor gegrepen en tot den linkerschouder opengescheurd, met het gevolg, dat de getroffene kneuzingen aan linkerarm en schouder kreeg. Draaibanken. Hoewel het aantal ongevallen, door draaibanken veroorzaakt, niet groot is, kan toch een deel dezer ongevallen worden voorkomen. Zoo zijn enkele te wijten aan onvoldoende bescherming, en wel voornamelijk van de kamraderen voor dubbele werking. Dat deze kamraderen beschermd moeten zijn, is algemeen bekend; toch wordt hieraan niet voldoende de hand gehouden, zooals blijkt uit de volgende voorbeelden. Een werkman in een herstelplaats van machines was bezig met het afdraaien van een stuk ijzer. Een leerling stond er naar te kijken. Plotseling wordt de rechterhand van dezen leerling gegrepen door de tandraderen voor dubbele werking, waardoor deze hand ernstig verwond werd. Een metaaldraaier op een scheepswerf was werkzaam aan een revolver-draaibank, toen hij een bakje onder van de draaibank wilde nemen. Hierbij werd zijn linker wijsvinger door de in beweging zijnde kamwielen gegrepen, waardoor twee leden van dien vinger afgekneld werden. Ook het reinigen van draaibanken terwijl deze in beweging zijn, veroorzaakt ernstige ongevallen, waarvan de volgende gevallen als voorbeeld kunnen dienen. Een smid in een bruggenbouw- en ijzerconstructiewerkplaats was bezig een draaibank te poetsen, terwijl deze in beweging was. Door niet tijdig het poetskatoen, dat in het tandrad geraakte, los te laten, 191 kwam getroffene met drie vingers van de rechterhand tusschen de raderen, waardoor die vingers ernstig verwond werden. Een smidsleerling in een ijzergieterij zette de draaibank, die hij «■bezig was schoon te maken, in beweging, om een kamwiel vlugger schoon te krijgen. Hierdoor kwam hij in aanraking met de andere raderen, en werd de linkerhand ernstig verwond. Al deze ongevallen hadden kunnen worden vermeden, wanneer de machine onder het reinigen had stilgestaan. Het is van belang, dat het te bewerken voorwerp goed en stevig op de draaibank bevestigd wordt. Door onvoldoende bevestiging kon een ongeval voorkomen als het volgende. 'Een draaier op een machinefabriek was bezig met op de draaibank een deksel af te draaien. De klauwen, waarmede dit geklemd zat, schoten los, en toen getroffene naar het deksel greep, dat dreigde te vallen, kwam zijn rechter wijsvinger met den beitel in aanraking, waardoor de top van dien vinger verloren ging. Stoom-, lucht- en valhamers. Bq de bediening van stoom-, lucht- en valhamers zijn in den regel twee werklieden noodig; de een bedient den hamer, de ander hanteert het te bewerken stuk metaal. Nu is het algemeen bekend, dat de laatste persoon bepaalde seinen moet geven aan hem, die den hamer bedient, al naarmate de hamer moet stoppen of slaan. Worden de seinen niet of niet goed gegeven, dan kunnen ernstige ongevallen, als hieronder zijn vermeld, het gevolg zijn. Een smid in een machinefabriek was bezig een smeedstuk met den stoomhamer te bewerken. Toen volgens zijn oordeel het stuk voldoende bewerkt was, heeft hij den persoon, die het handel bedient, toegeroepen te stoppen, zonder het gewone handsignaal te geven. Door het geraas in de fabriek hoorde deze dit niet1). De smid greep het stuk ijzer met de tang en kwam toen met de rechterhand met den hamer in aanraking, waardoor die hand ernstig verwond werd. Een ketelmaker hield een plaat onder den stoomhamer. De werkman, die den hamer bediende, liet dezen neerkomen, zonder dat de ketelmaker het sein had gegeven. Hierdoor werd diens linkerhand ernstig verwond. v) Zie onder „Geneeskundige keuring": hardhoorigheid. 192 Ook doordat het te bewerken stuk niet goed onder den hamer gelegd werd, kwamen eenige ongevallen voor. Een xmurwerker in een machinefabriek bewerkte een stalen veer met den stoomhamer. Door middel van een vuurtang hield hij de) veer vast. Doordat hij het stuk niet recht op de tafel van den hamer legde, sloeg het stuk om en sprong de tang er af, waardoor hij van de tang een slag tegen het hoofd kreeg. Slijpmachine». Slijpsteenen met een groot aantal omwentelingen moeten van een doelmatige beveiligingskap zijn voorzien. Opdat de kap niet tevens stukslaat bij het springen van een steen, is een gegoten ijzeren kap niet aan te bevelen. Beter zijn kappen van plaatijzer, liefst van gegolfd plaatijzer. Niet altijd zijn slijpsteenen doelmatig beveiligd, zooals blijkt uit het volgende voorbeeld. Een werkman in een vijlenfabriek sleep vijlen op een steen. De steen sprong onder het draaien stuk en de werkman werd door een weggeslingerd stuk steen aan het hoofd getroffen. Machinale houtbewerking komt op N.O.-scholen nog niet veel voor. Vandaar, dat wij hier niet verder op ongevallen, die zich daarbij kunnen voordoen, zullen ingaan.x) Omtrent de methode, toegepast om deze ongelukken zooveel mogelijk te voorkomen, raadplege men den Directeur van het Veiligheidsmuseum te Amsterdam, alsmede het bekende „Album" met veiligheidsmaatregelen van het Ministerie van Arbeid. Leerlingen van N.O.-scholen zijn niet in de „Ongevallenwet" opgenomen. Toch kunnen sommige scholen enkele ernstige ongelukken boekstaven. Daar deze knapen zich voor de industrie bekwaamden, komt het ons alleszins billijk voor, dat ook voor hen een regeling in dezen zal worden getroffen. %) Bij het ter perse gaan van dit werkje ontvangen wij een brochure van „De Arbeid", waarin eenige ongelukken, veroorzaakt door eleotriciteit, zijn genoemd en daarbij aangegeven methoden om deze te voorkomen. Men neme ook daarvan kennis, vooral leeraren en toekomstige leeraren van N.O.-scholen. 195 d. Men laat vragen „naar keuze" beantwoorden in bepaalde volgorde of weder naar willekeur (b.v. 6 vragen uit een 10-tal). Voor sommige vakken is 't niet doenlijk, een „repetitie" te geven, zooals bij de practijk en bij het vakteekenen. Wel geeft men daarbij wel eens een „repetitie-werkstuk" of een „repetitie-teekening", doch deze remmen doorgaans het onderwijs. De leeraar bepaalt zich er dan toe, z.g. „tusschentijdsche cijfers" te geven en na verloop van drie maanden daarvan het gemiddelde te nemen. O. i. zou deze methode ook gevoeglijk voor andere vakken van onderwijs kunnen worden toegepast. De voordeelen hiervan wegen o. i. wel op tegen de nadeelen. (Welke? Ga daaromtrent eens na het in Afdeeling I besprokene over: „Verhouding van leeraar en leerling.") D. Schoolrapporten. Deze dienen om de ouders, resp. de verzorgers, op de hoogte te houden omtrent de vorderingen, de vlijt en het gedrag van hun pupil. De N.O.-wet geeft de navolgende praedicaten: 1 = zeer slecht. 2 = slecht. 3 = zeer onvoldoende. 4 — onvoldoende. 6 — voldoende. 7 = ruim voldoende. 8 — goed. 9 = zeer goed. 5 = bijna voldoende. 10 = uitmuntend. Soms wordt een rangnummer aan de leerlingen gegeven, in verband met het hooger behalen van het totaal aantal punten. Hiertegen zijn echter practische en paedagogische bezwaren. (Welke?) Na afloop van den (meestal 3-jarigen) cursus wordt een diploma uitgereikt, hetwelk vooraf kan gegaan zijn door een eind-examen. (Zie N.O.-wet dienaangaande.) Sommige scholen geven prijzen aan de scheidende leerlingen, soms en m den vorm van boeken gereedschappen. Een model van het uit te reiken N.O.-diploma gaat hiernevens. 196 GETUIGSCHRIFT ÜITGEBEIKT INGEVOXGB AM. 29 DER NUVERHEIDSONDEBWIJSWBT AAN GEBOBEN DEN —' ALS BEWIJS, DAT HET ONDERWIJS IN AAN DE — MET GOEDEN UITSLAG HEEFT GEVOLGD. ., DEN 1» DB VEBTEGENWOORDIGEKS(STEBS) VAN HET ———BESTUÜR BIJ HET EXAMEN, DE DIRECTE UB, GEMEENTE HANDTEEKENING VAK DEN LEERIIB8, b. De leervorm. Als uitgangspunt van het te behandelen onderwerp kan men gevoeglijk het een of andere aanwezige voorwerp uit de werkplaats nemen, of naar aanleiding van een gehouden excursie het onderwerp inleiden. Juist doordat theorie en practijk bij het N. O. elkander afwisselen, is dit onderwijs smakelijk en aantrekkelijk te maken. c. De leergang. Bij de behandeling van de bijzondere leerstof, ofwel het programma van onderwijs verwezen we naar de drie werkjes: N9. 11. Hoe word ik machinebankwerker? N°. 12. „ » >■ timmerman? N°. 18. „ » >> electrieien? en zoo vervolgens. De daarin vermelde leerstof is gegroepeerd volgens de voortschrijdende methode. Wq verwijzen dan ook hier weder naar deze boekjes. Deze methode is vrijwel de meest gebruikehjke bij het N. O. Bij sommige vakken van onderwijs zou dit dan ook niet anders kunnen (algebra, meetkunde, enz.). Een groot aantal Technici die voorheen niet in de gelegenheid waren een akte van bevoegdheid voor het geven van Techn. Onderwijs te'behalen, worden door de nieuwe Nijverheidsonderwijswet hiertoe in staat gesteld. De wijze waarop men tot dit doel het zekerst kan geraken, wordt in Onderstaande Serie: HOE WORD IK? uiteengezet. In deze Serie zullen achtereenvolgens werkjes verschijnen, bedoeld als handleidingen bij de studie van verschillende akten w. o. de Nijverheidsakten. Verschenen zijn de volgende No.: N°. 1. Hoe word ik Leeraar aan een Nijverheidsschool? N°. 2. „ „ „ „ in het vuur-, plaat- en bankwerken (N11) ? N°. 3. „ „ „ » in de natuur- en werktuig? kunde (Ni) ? N°. 4. „ „ ,< >> in het bouwkundig teekenen (NIH)? N°. 5. „ „ „ » in het werktuigkundig en smidsteekenen (NTV)? N°. 6. „ „ „ i, in het electro-technisch teekenen (NV) ? N°. 1. „ „ n » ui het machinebankwerken (N1)? N°. 8. „ „ n » m het instrumentmaken en de electro -techniek (Nk)? N°. 9. „ „ „ n m bet timmeren (ND)? N°. 10. „ „ „ „ in het handteekenen (N11) ? N°. 11. „ „ „ Machine-Bankwerker? N°. 12. „ „ „ Timmerman ? N°. 18. „ „ „ Electrieien ? Prijs per nummer 50 ct. N.V. UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ v/h VAN MANTGEM & DE DOES, Tri. 1.5041, HEERENGRACHT 112, AMSTERDAM. Postgiro 82594. 14* Mijne Heeren! . . . en bij het vakonderwijs zal het U niet mogelijk zijn van \ Uwe leerlingen goede vaklieden te naken, indien hen niet van 't begin \ if wordt geleerd, dat voor de bereiding \ tan een werkelijk goede waterverf m van plamuur de bindmiddelen \ Quellose of Scfiolten=Sichel Lijm M dienen te worden gebruikt." I Wij stellen ambachtsscholen enz. alle gewenschte hoeveelheden van bovengenoemde waterverf bindmiddelen, j benevens prospecti, gebruiksaanwijzingen, enz. gaarne gratis I ter beschikking. j Aanvragen te richten tot de N.V. Verkoopcentrale 1 Schotten *Sichel Groningen. NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP GELDERSCHE PAPIERMAATSCHAPPIJ VOORHEEN E. G VOLKERSZ ZUTPHEN. REFORM TEEKENPAPIER AAN ROLLEN EN VELLEN. OOK NORMAAL-FORMATEN. PAARDJES TEEKENPAPIER WIT EN GRIJS. CONSTRUCTIE „ CAHIERS. SCHOOLSCHRIFTEN. VRAAGT ONS OF UW PAPIERLEVERANCIER MONSTERS EN PRIJZEN VAN ONZE ARTIKELEN. *.ir. fi. J. ]UJSS v/h. G. li. G. VOSKUIL AMSTERDAM. Passerdoozen, Teekenborden, Teekenhaken, Driehoeken, Teekenpapier sans «n en veilen. Teckenboeketi voor Ambachtsscholen in alle gewensehte formaten en uitvoeringen. Vraagt onze speciale offerte voor AmbaehtS", Vak- en Teekenseholen. Passerüoozen fabrikaat Richter en andere merken Hoek-Prisma's Loupen Prisma-Kijkers voorradig bij J. DlÖSSINGER Groningen - Heerestraat 27 MERKELBACH & C°. AMSTERDAM Kalverstraat 30 Fabriek en Magazijn van Natuurkundige Instrumenten voor Lager en Middelbaar Onderwijs. ' Botanische modellen van papier maché. Geprepareerde Bladeren. Opgezette Dieren en Geprepareerde Insecten voor het teekenonderwijs. Projectielantaarns, Lantaarnplaatjes, Stereoscopen, Stereoscoopplaten naar cliché's van BURDET en BROEKHUYSEN. Prijscourant op aanvrage. ^^□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□onDo IUTRECHTSCHE LOODWITFABRIEK j I Firma G. GREVE I □ D § HOOGELANDEN 1-2 ° UTRECHT. § g : g o □ o PRIMA, CHEMISCH-ZUIVER □ o □ § HOLLANDSCH LOODWIT § § s □ (DROOG EN IN ZUIVERE BELEGEN LIJNOLIE GEMALEN). □ □ o ODD□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□ J. H I D D E M A HEERESTRAAT 43 GRONINGEN RUIME SORTEERING PASSERDOOZEN VAN DE BESTE FABRIKATEN. HET ADRES VOOR UW TEEKE N B ENOO DIG D H ED EN, ALS: TEEKENHAKEN, BORDEN. DRIEHOEKEN, MALLEN, LINIALEN, INKTEN, MONOGRAFEN. TECHNISCHE BOEKHANDEL. EENE GOEDE METHODE volgen Middelbaar Technische Scholen, Hoogere Burgerscholen, Ambachtsscholen, Machinefabrieken en Reparatiewerkplaatsen, Smederijen, Scheepswerven, enz., indien zij zich bij nieuw-installatie of uitbreiding laten voorlichten door vakkundige Ingenieurs. Wij geven dergelijke voorlichting en leveren GEREEDSCHAPSWERKTUIGEN ran moderne constructie en eerste klasse fabrikaten Itegen scherp concuree rende prijzen. ROTTERDAMSCHE MACHINEHANDEL, ESMEYER ó Co. - ROTTERDAM. EEN KIJKJE OP EEN QEDEELTE ONZER MACHINEHAL. NIEAF UTRECHT JUTPHAASGHE WEG 194 SPECIAALFABRIEK VAR ELECTRISCHE MEETINSTRUMENTEN. VOLT-, AMPÈRE-I EN WATTMETERS! VOOR SCHAKELBORDEN, LABARATORIA EN j DEMONSTRATIE. WEERSTANDSBANKEN. — GALVANOMETERS. — WIJ VESTIGEN SPECIAAL DE AANDACHT OP ONZE SCHOOLM ETER, HET UNIVERSAALINSTRUMENT VOOR L ESPROEVEN EN DEMONSTRATIE. -::- REEDS BIJ VERSCHEIDENE NIJVERHEIDSSCHOLEN TOT GROOTE TEVREDENHEID IN GEBRUIK. PRIJSCOURANT OP AANVRAGE. Firma A. J. VAN DER LINDE AMSTERDAM - ROZENGRACHT 38 Waterverven in tuben, potten en stukjes.Temperaen Plakaatverven. Waterverfpenseeien. O.-I. Inkt, zwart en gekleurd. Bahr's Normograaf- en Soennecken Schrijf schabionen en Pennen. Teekenpotlooden. Contékrijt en Houtskool. Radeergummi. Teekenpapier in rollen en vellen. Teekenborden. Driehoeken. Teekenhaken. - Passerdoozen systeem Richter en HoIlandia. VRAAGT ONZE PRIJSCOURANT VOOR SCHOLEN. Steeds voorradig: alle Gereedschappen en Machines voor Ambachtsscholen. N.V INT. HANDELS-MAATSCH. v/h WILLY KEUNEN&C0. 's-H ER TOGEN BOSCH. TEEKENPAPIEREN. Prima kwaliteiten ten gebruike bij het Nijverheidsonderwijs. Teekenpapier, wit met watermerk; voorradig aan veilen en rollen. Crème met Watermerk; voorradig aan vellen en rallen. AMBACHT-TEEKENPAPIER, grijs, voorradlr; alleen aan vellen. Neemt proef mei deze soorten en zij zullen V zeker voldoen. Monsters en prijzen te bekomen bij eiken Boek- en Papierhandel en bij: M. UBBENS - - - ZUTPHEN HAND- EN MACHINALE PAPIEREN. J2.eipA/ ffS J%af~ve/?fraaf f24 J%oor. J%erc£easfr. (5) Camera s. j7of Saci iae/itff me/i z/cff, ivff me/z if/ag, jnza/E/fa/tefig e/i £/f/?/£ fecf/e/it/ worden. ML HET SCHETSEN DOOR W. CORNEL en j. DE WINTER. Koor efe Nijverheidsschool. In vervolg hierop is in bewerking het 2e leerjaar en wel gesplitst in: HOUT- EN METAALBEWERKING. Vraagt onze concureerende prijzen van „ HOLLANDIA" Passerdooten - Teekenpapier Teekenbehoeften. Leeraren extra korting. N.Y. Handelmaatschappij „COBOR" PRINSENGRACHT 542 II' AMSTERDAM. TELEFOON CENTRUM 3861. TELEGRAM-ADRES: „LOBODOCO". WERKTUIGMACHINES. HOUTBEWERKINGMACHINES. COMPLETE SMEDERIJ ■ INSTALLATIES. GEREEDSCHAPPEN. Firma H. ALBRACHT j ELECTRISCHE BOEKBINDERIJ EN KANTOORBOEKENFABRIEK groningen opgericht 1802 SPECIAAL INGERICHT VOOR: HET BINDEN VAN BIBLIOTHEKEN IN LUXE EN EENVOUDIGE UITVOERING. HET LEVEREN VAN GELEGENHEIDS - ALBUMS IN GEWATTEERDE LEDEREN BAND. HET OPPLAKKEN EN VERNISSEN VAN WANDKAARTEN. ooo tevens vestigen wij uw aandacht op onze Afdeeling KANTOORBOEKENFABRIEK, welke speciaal is ingericht voor levering ! van schrijfboeken met afwijkende liniatuur. ATTENTIE! II METi OCTOBER 1023 WORDT-DE JJTRECHT. FABRIEK VERPLAATST NAAR ' IN GRONINGEN BLIJFT DAN EEN FILIAAL GEVESTIGD. . EXTRA AMMBiEDtMG. NOG VERKRIJGBAAR: SCHRIFTELIJKE EXAMEN-OPGAVEN TEEKENEN M. 0. (Akte Ma tot en met Mk en O). 1918 Prijs ƒ 1.50 Idem Idem 1919 Priis / 2 40 Bevat ook het Examen-programma. Idem Idem 1920 PriJs / 190 Idem Idem 1921 pri3s f 1-25 MONDELINGE EXAMEN-VRAAGSTUKKEN TEEKENEN M. 0. 1914—1916. Werktuigkunde Mƒ, Mg, Methode Mf, Mg, Materialenleer Mf, Mg, Wiskunde Ma, Md, Me, Mf, Mg, verzameld door W. ADDESON en J. VAN SCHAIK. Met figuren en uitslaande platen ..... Prijs ƒ 1.50 MONDELINGE EXAMEN-VRAAGSTUKKEN TEEKENEN M.0. 1914—1916. Kunstgeschiedenis Ma, Bouwkunde Md,Me,Methode Ma, Md, Me, Materialenleer Md, Me, Wiskunde Ma, Md, Me, Mf, Mg, verzameld door M. DE JONGH en J. VAN SCHAIK. Met figuren en uitslaande platen Prijs ƒ 1.45 Deze boekjes zijn aldus ingericht, dat slechts één zijde van elk blad is bedrukt, zoodat telkens een blanco bladzijde aanwezig is, waarop aanteekeningen gemaakt kunnen worden. 33&T De Schriftelijke Examen-Opgaven 1918, 1919, 1920 en 1921, en ADDESON Mondelinge Examen-Vraagstukken Of DE JONGH Mondelinge Examen-Vraagstukken tegelijk besteld, bieden wij tijdelijk aan in plaats van ƒ 8.50 te zamen voor slechts mzm f 3.5 0. Wis Toezending geschiedt franco na ontvangst van postwissel of na storting op onze postgirorekening N°. 82594. N.V. UITG.-MIJ vh. VAN MANTGEM & DE DOES, HEERENGRACHT112, AMSTERDAM. PouTEcrorocHt HilH mëthodintf VOOR HET NIJVERHEIDS onderwijs DOOiH W. VJtil DER ELST N°48 AFDEELING I. ONDERWIJS EN OPVOEDING BIJ HET N. 0. HOOFDSTUK I. SCHOOL EN HUIS. „Waarom en waartoe stuurt ge Uw kind naar de school — onverschillig welke —, geachte lezer?" Doorgaans zal men op deze vraag het antwoord krijgen: „Om het iets te laten leeren"; zelden: „om een edel mensch van hem te maken". Stelt men de vraag nog iets scherper en duidt men het soort onderwijs aan b.v. met de vraag: „Waarom stuurt ge Uw zoon naar de vakschool voor de typografie?" dan ontvangt ge gewis ten antwoord: „Omdat hij typograaf moet worden." Gaat men dan even verder en vraagt men terloops: „Ge bedoelt zeker een „goed" typograaf?" dan, tien tegen één, dat men dat „goed" nog zal verstaan als een „vakkundig" typograaf. Wij hopen, dat de lezer zal begrijpen, wat hier bedoeld wordt. Opvoeding en onderwijs worden maar al te dikwijls van elkander gescheiden, ja leven soms naast elkander, en niet met elkander. Er is een tijd geweest, dat de spreuk gold: „Het onderwijs voor de school of voor „den Staat", de opvoeding voor het huis". Die tijd is gelukkig voorbij. Huis en school moeten samengaan bij onderwijs en op-, voeding. Verwachten de ouders van den leeraar, dat hg hun kind niet alleen voor de maatschappij bekwaam maakt tot een mensch dat zijn brood kan verdienen, doch ook een goed mensch van hem maakt, dan mag de onderwijzer — en terecht — van de ouders ook verwachten, dat zij hem daarin helpen, zoowel in de opvoeding als in het onderwijs. Feitelijk moeten deze twee voor het kind synoniem zijn. Het moet zich in de school niet anders voordoen dan te huis. Zijn gedrag moet 10 goed zijn, zijn vorderingen bij het onderwijs moeten goed zijn. Men hoort wel eens van een leerling de getuigenis: „Het kind is ongehoorzaam, doch zijn vorderingen zijn goed." Wanneer dit zoo is, dan hapert er iets, hetzij in huis of in school, aan de leiding. De ouders moeten den leeraar ondersteunen bij zijn arbeid. Was dit werkje voor ouders bestemd, zoo zouden wij gaarne hierop dieper ingaan en eenige punten noemen, die hierbij ter sprake moesten komen. Nooit mag b.v. een ouder een afkeurend oordeel over den onderwijzer vellen in het bijzijn van het kind; achting moet door hen gekweekt worden. Zoo zijn er meer „bekende zaken", die door ieder beaamd zullen worden, doch.... niet altijd worden opgevolgd. Het geldt echter ook hier: Eén oogenblik van onbedachtzaamheid heeft menigeen (en dan hier den leeraar) heel wat verdriet bezorgd. Wij willen hier echter ook een woord van lof uiten voor die ouders, die met grooten tact in deze dingen optreden. Van den leeraar wordt hetzelfde verlangd. Zoo gaarne zal hq — vooral in een booze bui — den leerling verwijten doen, die soms betrekking hebben op diens huiselijke omstandigheden. En al zullen de meeste leerlingen dit zwijgend aanhooren (uit schuchterheid of uit vrees), er blijft altijd iets van hangen, dat een verwijdering teweegbrengt en nooit weder de verhouding goed maakt. Eten kind vergeet niet licht. Oude menschen kunnen U nog vertellen van de onbillijkheden, die zij in hun jeugd van een onderwijzer hebben ondervonden. Toch zal de onderwijzer, wil hij in het zieleleven van zijn pupil eenigszins indringen, zich op de hoogte moeten stellen van diens leven te huis1). „Ouderavonden" kunnen hiertoe veel bijdragen. En zoo zijn we gekomen tot een nieuw punt, dat opvoeding en onderwijs doen samengaan: den tactischen omgang tusschen onderwijzer, ouders en leerlingen. De leerling moet den onderwijzer even goed kunnen vertrouwen als hij dit z'n ouders doet; moet van hem geen „unfaire" dingen kunnen verwachten; moet in hem een voorbeeld zien van zelfbeheersching en van innerlijke kracht, kortom, in alles het exempel, waarnaar hij doen moet. In het juweel van een werkje: „Het huisje aan de sloot", beschrijft de schrijfster, Carry van Bruggen, de gedachten van een klein meisje over haar onderwijzer ongeveer aldus: „Nu zal hq zoo aanstonds " *) De religie der ouders is hierbij ook een factor, die niet OTer't hoofd mag worden gezien. 11 boos worden en gaan schreeuwen; wat windt de man zich dan op. En wanneer je nu maar niets zegt, enkel over hem denkt, kan hq je niets maken!" Ook de onderwijzer moet het kind kunnen vertrouwen. Als voorbeeld hiervan wordt door schrijvers zoo gaarne „het smokkelen" bij proefwerk genoemd als blijk van een verkeerde verhouding tusschen kind en leeraar. Ja, een onzer groote dagbladen wijdde daaraan kortelings eenige artikelen. Het trachtte de factoren op te sporen, onder welke „gespiekt" werd, en wanneer niet. Voorbeelden werden gegeven van leeraren bij wie het' niet, bij wie het zelden en bij wie het steeds geschiedde. Tot een afdoend middel om genoemd kwaad te voorkomen, kwam men echter niet. En toch lag o. i. het antwoord voor 't grijpen: de verhouding gedurende het proefwerkuur deugt niet in de klasse. Zoowel leerling als leeraar zijn gedurende dien tijd in een geprikkelden toestand — in ieder geval niet normaal. Men moet een andere wijze van kunde-bepaling voor het „proefwerk maken" in de plaats zien te stellen. Na een avond, waarin het kind zich uren lang bezig heeft gehouden met een aantal lessen in te stampen, een zenuwachtige nachtrust soms — volgt dan een onaangename dag. Verscheidene leeraren hebben proefwerk opgegeven en de knaap of het meisje moet den ganschen dag schrijven .... schrijven, bewaakt door een leeraar, die als wachthond rondom de klas loopt of van uit zijn schuilplaats zijn spiedend oog laat gaan. Is 't dan te verwonderen, lezer, dat het vertrouwen op de een of andere wijze verbroken moet worden? Eerst weken nadat de „repetitie-bui" voorbij is gedreven, worden de verhoudingen in de klasse weder normaal. Ook het huisgezin heeft gedurende dien tijd medegeleefd; de onderwijzer is door de ouders besproken. Ook het N. O. kent z'n „repetitie-dagen!'. Vandaar, dat wq ook hier op deze dingen zijn ingegaan. Gaan we thans eens na, welke factoren in een onderwijsklas moeten aanwezig zijn, om het onderwijs vruchtdragend te maken; om het kind een goed mensch te maken in den ruimsten zin des woords; om een atmosfeer in 't lokaal te scheppen, welke den binnenkomende reeds opvalt; kortom, om een wereldje te scheppen binnen de schooien werkplaatsmuren, waar de verhoudingen in orde zijn. We bespreken deze in het volgende hoofdstuk. 193 Voor ons ligt een beslissing van het Bestuur der Rijksverzekeringsbank, d.d. • April 1923, dat aan één onzer leerlingen, die zich ernstig aan een boormachine verwondde, geen schadeloosstelling zal worden toegekend, gelet op art. 74, 2° lid der Ongevallenwet 1921. 5°. De kennis der te gebruiken materialen. De alom gevolgde methode is de „voortschrijdende". De leeraar geeft een overzicht, overeenstemmende met den ontwikkelingsgang van het materiaal. B.v. bq het hout begint men dit te bespreken vanaf den stam; het ijzer vanaf het erts, en zoo vervolgens x). De wijze, waarop gedoceerd wordt, is zooals bq de vaktheorie genoemd. Echter moet men zorg dragen, dat men een flinke materialenverzameling bij de hand heeft, om woord en schets toe te lichten. Ook het maken van excursies met de leerlingen naar steenbakkerijen, fabrieken e. d. moet dit onderwerp afwisselen. Dit vak van onderwijs is bijzonder geschikt voor de methode: schetsen van bord of wandplaat over te brengen in dictatenschrift. De leeraar vermoeie den leerling echter niet met veel onnoodig geschrijf en geve een kort résumé van het verhandelde bij iedere schets. 6°. Eenige algemeene ontwikkeling (boekhouden, arbeidswetgeving, natuur- en werktuigkunde, eerste hulp bij bedrijfsongevallen, kennis van ambachten, enz.). De hier te volgen methode zal, in verband met de geringe hoeveelheid tijd, die aan deze vakken kan worden toegemeten, zich moeten bepalen tot: o. mondelinge bespreking, afgewisseld door vragen en antwoorden; 6. het samen doorlezen van populaire literatuur; c. het samenstellen van een kort, zaakrijk dictaat; d. den leerling eenige korte uittreksels mede naar huis te geven. N.B. De natuur- en werktuigkunde wordt doorgaans behandeld zooals bq de vaktheorie is aangegeven. Een instrumentarium is daarbij noodzakelqk. *) "Wandplaten, verkrijgbaar bij de Arnhemsche Handelsmaatschappij, zijn hierbij van veel nut. METHODIEK. — 194 In Afdeeling II, Hoofdstuk II wordt nog gesproken over toegemeten tijd, vacanties, repetities en schoolrapporten. Bij het N. O. gelden hiervoor de volgende regels. A. Toegemeten tijd: 87 tot 39 lesuren van 60 minuten per week of ± 44 lestijden van 50 minuten. Sommige lessen duren 2 x 50 minuten of 2 x 60 minuten aan één stuk (practijk en vakteekenen). Waarom? De helft van het aantal uren wordt besteed aan de theorie van het vak; de andere aan de practijk. B. De vacanties. Groote vacantie = 4 weken. Kerstvacantie = 1 week. Paaschvacantie = 1 ,, Pinksteren-, Hemelvaartvacantie enz = 1 „ Totaal 7 weken. N.B. Bij de M. T. S. gelden eenigszins andere tijden in verband met „practijk"-semesters e. d. C. De repetities bij het N. O. Deze hebben in verband met de uitreiking der rapporten doorgaans om de drie maanden plaats. De daarbij gevolgde methoden zijn: a. De leeraar houdt een mondelinge repetitie en geeft daarna cijfers. 6. Schriftelijk deelt de knaap z'n kunde mede. Het kan echter voorkomen, dat deze z'n gedachten moeilijk op papier kan neerzetten, waardoor de leeraar zoodoende meent, dat de knaap het geleerde „niet weet". Er wordt hierbij een opstel gemaakt aan de hand van eenige opgegeven punten of enkele vragen, of ad libitum. c. Op 't zwarte bord of op papier worden den leerling één of meer vragen ter beantwoording gesteld. Deze vragen moeten gepaard gaan met potloodschetsen ter verklaring. Men geeft de geheele klasse hetzelfde werk of geeft persoonlijk werk of groepsgewijze. 197 Er is een strooming bij het N. O. om concentrische leergangen in te voeren. Wij geven dan ook hieronder één voor de werktuigkundige vakken, daar we voor het timmervak reeds een voorbeeld gaven. Ie leerjaar. Algemeene beschouwing met behulp van model en afbeelding: a. Doel en werking van den stoommachine. b. Doel en werking van de stoomketel. c. Het stoombedrijf. 2e leerjaar. a. Water en stoom. b. De voornaamste stoomketels. c. De voornaamste appendages. d. De zuigerstoommachine zonder expansie. e. Machine-onderdeelen. ƒ. Algemeene beschouwing van den explosie-motor en zjjn onderdeelen. 3e leerjaar. a. Spanning en temperatuur. b. Brandstoffen. c. Verschillende stoomketels. d. De appendages. e. De stoomleiding. ƒ. De stoomverdeeling. g. De indicateur. h. Explosie-motor. i. Motorsoorten. d. De lesrooster. Hieromtrent geldt de volgende (door de N.O.-wet voorgeschreven) methode van samenstelling. 1°. De lesrooster moet bevatten: a. den naam der school; b. „ „ gemeente; e. ,, „ „ straat, enz. d. ,, aard ,, school (bijzondere of gemeentelijke). 198 2°. De lesrooster moet bevatten: a. een tabellarische opgave van de op de verschillende dagen der week en de verschillende uren van den dag aan iedere klasse of groep van leerlingen te onderwijzen leervakken; b. met vermelding van den naam van den leeraar of diens initialen; c. het aantal leerlingen; en d. de aanduiding van het lokaal, waarbij tevens van den duur der rustpoozen moet blijken. 8°. Bij den lesrooster behoort: a. eene lijst der te gebruiken boeken; b. een staat, vermeldende het totaal aantal wekelijksche lesuren van iederen leeraar; c. een opgave van het aantal uren per week, aan ieder leervak besteed in elke klasse; d. de vacantietijden en de geldigheidsduur van den rooster. Wij kunnen ons niet vereenigen met de schema's voor samen te stellen lesroosters, welke in den handel worden gebracht, daar bij ondervinding ons is gebleken, dat de leerlingen en sommige leeraren eveneens steeds in de war waren met de bedoeling ervan. Vandaar, dat wq nevensgaand model ontwierpen, hetgeen wij den lezer hierbij aanbieden (verkleinde schaal). De lijsten en staten, onder 3°. genoemd, kunnen op soortgelijke wijze worden samengesteld. e. De leermiddelen. Voor doelmatige handteekenvoorbeelden verwijzen wij naar de Commissie tot bevordering van aesthetisch en doeltreffend teekenonderwijs aan Nqverheids-dag- en avondscholen en aanverwante inrichtingen in Nederland, ingesteld door de V. D. N., die met regeeringssteun een collectie samengesteld heeft en deze steeds uitbreidt. (F. H. Jacobs, Wageningen, Lawicksche Allee 14.) In de „Marius-bibliotheek" te Utrecht verscheen N°. 11, zijnde een verhandeling van Dr. Th. Strageks, over projectie-toestellen. Vooral het projecteeren van ondoorschijnende voorwerpen met de epidiascoop van Zeiss is hierin zeer belangrijk. Eenige eenvoudige formules ter berekening der beeldgrootte vergemakkelijken het beschrevene. LESEOOSTEE VAN BE BLTZ. DAGNIJVEEHEIDSSCHOOL TE RUSTPOOZKN. CURSUS 19_ _ 19__ CURSUS: TIMMEREN. MEUBELMAKEN. MAC KLASSE: 1. 2! 3. 1. 2. 3. 1. AANTAL LEERLINGEN. VAK VAN ONDERW. le LESTIJD LEERAAR LOKAAL ' VAK VAN QNDERW. 9 2e LESTIJD LEERAAR ~ " " H LOKAAL ' ^ VAK VAN QNDERW. " ' ' O 3e LESTIJD LEERAAR ; ' LOKAAL ~ O* VAK VAN QNDERW. " -« 4e LESTIJD LEERAAR ~~ fl LOKAAL . . . . , ■ ,, VAK VAN QNDERW. _ ■< le LESTIJD LEERAAR H LOKAAL ~ VAK VAN QNDERW. ' ° 2e LESTIJD LEERAAR fl LOKAAL ~ " ' 2 VAK VAN QNDERW. " ' — " ' " 8 3e LESTIJD LEERAAR ~ " LOKAAL ' " ~ ~ VAK VAN QNDERW. 4e LESTIJD LEERAAR LOKAAL ~ ~" ~ VAK VAN QNDERW le LESTIJD LEERAAR LOKAAL VAK VAN QNDERW DE SCHOOL IS GELEGEN: 2 2e LESTIJD LEERAAR ~ SPREEKUUR VAN DEN DIRECTEUR. W LOKAAL H Uj VAK VAN ONDERW. g 3e LESTIJD LEERAAR DUUR DER VACANTIES: 0- LOKAAL < VAK VAN ONDERW. 4e LESTIJD LEERAAR ^ LOKAAL m VAK VAN ONDERW. 199 Verder verwijzen wij naar de achter in dit werk opgenomen annonces van verschillende firma's, die bereidwillig zijn bevonden, verdere inlichtingen dienaangaande te verstrekken. Zij, die in een volgende uitgave eveneens wenschen opgenomen te worden, gelieven zich daartoe tot uitgeefster dezes te wenden. Studieboeken. We onderscheiden deze in: A. Voor den leerling bestemd. B. Voor den leeraar bestemd. C. Voor beiden bestemd. Hieronder zullen we eenige der voornaamste noemen, die bij het N. O. in 't gebruik zijn. Gemakshalve splitsen we ze naar den aard van den inhoud, hoewel deze indeeling niet altijd strikt is aan te houden. Ook zal een boek, bestemd voor den leerling, nog wel eens nageslagen dienen te worden door den leeraar. De hier volgende indeeling is zoodanig ontworpen, dat de boeken, onder A genoemd, speciaal voor lagere N.O.-scholen dienst kunnen doen (met uitzondering van enkele hoofdstukken). De boeken, onder B genoemd, kunnen dienst doen voor leeraren aan lagere en middelbare N.O.-scholen, benevens voor leerlingen van Middelbare N.O.-scholen. Groep C kan een plaatsje vinden in de boekenkast, zoowel bij het N.O. lager als bij het middelbaar N.O. Voor meerdere titels raadplege men de uitvoerige prijscourant. A. Voor den leerling bestemd. BOUWKUNDE. „Het Dak", door E. J. Rothuizen. „Fundeeringsmethoden", door L. Zwiehs. „Fundeeringen en Grondwerken", door A. N. Wind. „Getoogde boog, geloogd kozijn en raam op ronden hoek", door B. de Jageb. „De muuropeningen der woning", door M. Sibag Jzn. 200 ,JIet maken van bestekken, begrootingen en materialenstaten", door A. N. Wind. „Gewapend beton in de praktijk", door P_ van den Berg. „Inleiding tot de studie van het gewapend beton", door P.W. Scharroo. „Het gewapend beton en zijn eigenschappen", door Prof. Ir. J. A. Bakker. WERKTUIGKUNDE. „Kennis van werktuigen", door C. F. G. Metsch, w. L ,JUachines voor de metaalbewerking", door J. G. Damman. tfIJzerbouw", Handleiding voor het samenstellen van eenvoudige ijzerconstructies, door P. Bakker, IJzerconstructeur. „Ketelhuistechniek", door H. C. A. Roosa. „De Autogeenlasscher in de praktijk", door A. Hallie. „Practische handleiding voor de autogene metaalbewerking", door P. C. van der ES. „Werktuigkunde voor den Electrotechnicus", door R. Swierstra. ELECTROTECHNIEK. „Inleiding tot de studie der electrotechniek", door J. Arnoldus. „Hoe gaat het telegrafeerenl" door J. Grootes. „Alles eleclrischl" door L. A. S. Rosman. „Op montage" (Lichtinstallaties), door H. J. van Engeland. „Storingen in electrische geleidingen", door A. J. Dijker. „De gebreken van electrische machine»", door Ernst Schulz. „De praktijk van het bewikkelen van gelijk- en wisselstroommachines en transformatoren", door H. Geerlios. ,^Hoogspanningstechniek"', door A. J. Dijker. TEEKENEN. ,JIJzerversiering", door W. Maandag. „Perspectivisch schetsen van machinedeelen", door W. Maandag. „Projectivisch schetsen van machinedeelen", door W. Maandag. „Wenken voor het detailleeren van ijzerconstructies en machineonderdeelen", door J. G. A. van Delden. ANDERE BEROEPEN. Rondleiding voor de kennis der schildermaterialen en gereedschappen" door C. P. van Hoek. 201 MATERIALENKENNIS. ,JBet harden en ontlaten van staal", door J. G. Damman. „Kern der materialenkennis", door F. Wnro. ALGEMEENE ONTWIKKELING. „Practisch rekenboek voor smeden". „Vlakke meetkunde", door C. Wafelbakker. ,JLeerboek der algebra met vraagstukken", door F. Wind. „Algebraïsche opgaven" (met Antwoorden), door F. Wdjd. „Stereometrie", door C. Wafelbakker. „Eenvoudige uiteenzetting der gewone logarithmen, benevens een verklaring van principe en gebruik van de rekenliniaal", door R. Swierstra. B. Voor den leeraar bestemd. BOUWKUNDE. „Onderhoud en verbetering van woonhuizen", door P. Verhave. „Bouwwetgeving en hare toepassing", door C. BroerseJb. „Grondverzet', vrij bewerkt naar het Duitsch door J. R. Alttnk. „Bouwkundige berekeningen", door F. Wind. „Tuinsteden en volkshuisvesting in Nederland en buitenland", door G. Feenstra, Architect. fanalen, kanaalwerken, polders", door Ir. H. C. Boer, c. i. „Kribben en bleeslagen", door B. J. Kerkhof. „Constructieleer", door J. R. Althsk. „Zee- en rivierwerken", door P. J. Colijn. ,JIet drinkwateronderzoek", door A. L. van den Broeke. WERKTUIGKUNDE. ,JHotorboot-machinerie", door Gerlof Kalma, w.i. „Bouw en rollend materieel voor smalspoorbanen", door L. Frdsd- lande— „Brandstoffenleer voor machine-technici", door Gerlof Kalma. 202 „Beschouwingen omtrent krukstanden van meer-cylinder-verbrandingsmotoren met de oorzaken van krukasbreuken", door J. S. de Roos. „Feiten en fantasieën omtrent den Dieselmotor als scheepsmachine", door S. Snuyff. „Pompen en compressoren", door C. F. G. Metsch, w. i. „De oververhitte stoom", door A. Pino, w. en e. i. ELECTROTBCHNEEK. „Eenige economische en technische beschouwingen over Nederlandsche electrische bedrijven", door A. ten Bosch N.Jzn. en E. F. Suringar. „Berekening van verdeelleidingen", door J. Ravestein. ,jMagspannings-leidingnetten, hunne berekening, uitvoering en rentabiliteit", door P. M. Vleugels en A. Kxur. „Electrolichttechniek", door R. Swierstra. „Algemeene berekening van electrische geleidingen", door A. J. Dijker. Statistiek van electriciteitsbedrijven in Nederland'''. ,Jtlet seinwezen der Nederlandsche spoorwegen", door J. J. Kapteyn. TEEKENEN. „Axonometrie" (Evenwijdige perspectief), door F. Wind. „Constructie van tandraderen", door P. D. Kunst. ANDERE BEROEPEN. „De handweefkunst", door Laman Trip—Nolen. ,tfet onderwijs in de kennis der beeldende kunsten", door B. Merema. bandleiding boetseeren", door J. Kuyper. MATER1ALENKENNIS. „Natuursteen, materiaal en constructie", door Ant. P. Oosterhof. ALGEMEENE ONTWIKKELING. „Beginselen der goniometrie", door R. Swierstra. „Vlakke driehoeksmeting", door C. Wafelbakker. „Beknopt leerboek der hoogere wiskunde", door C. Wafelbakker. „Vastheidsleer", door F. Wind. „Sterkteleer voor machine-technicC'', door G. J. Harterink. „Graphostatica", door L. Zwiers. 203 c. Voor leeraar en leerling beiden bestemd. BOUWKUNDE. „Houtconstructies", door L. Zwiers. Steenconstructies", door L. Zwiers en J. P. Mieras. „Verwarming en ventilatie", door K. F. v. d. Heyden. „Landmeten, waterpassen, stroommeten," door F. Wind. „Bouwkundig vademecum voor sterkte-berekeningen", door Pl. van den Berg. „Rioleeringen", door E. J. Rothuizen. „Waterbouwkunde", door L. Zwiers. e, a. „Elementaire berekeningen van bouw- en waterbouwkundige con structies", door P. W. Scharroo. „Technisch vademecum", door F. Wind e.a. WERKTUIGKUNDE. „IJzerconstructies", door L. Zwiers. „De werktuigkundige schoot, door C. F. G. Metsch, w. i. ELECTROTECHNIEK. Nederlandsche electrotechnische kalender", door Ir. L. A. S. Rosman, e. i. „De electrotechnische school", door A. ten Bosch N.Jzn., e. i. „Gelijkstroomtechniek", door R. Swierstra. TEEKENEN. „De praktijk van het electrotechnisch en werktuigkundig teekenen", door R. Swierstra. „Projectieteekenen voor vaklieden", door P. Bakker Nzn. „Projectieleer", door E. J. Rothuizen. „Handleiding voor liet werktuigkundig teekenen", door K. F. van der Heyden. ANDERE BEROEPEN. „Huisschilderen", door C. P. van Hoek. bandleiding voor het scheeps-, rijtuigschilderen en verfbereiding", door C. P. van Hoek. 204 MATERIALENKENNIS. „Materialenleer", door G. H. M. de Groot, e. i. ALGEMEENE ONTWIKKELING. „Technisch woordenboek in vier talen" (Nederlandsen, Duitsch, Engelsch, Fransch). „De eerste hulp bij ongevallen en de bedrijfshygiëne in de bouwvakken", door Dr. D. Brocx. Indeeling der inspectie bij ons Nijverheidsonderwijs. Zij, die „Methodiek" bestudeeren, moeten niet alleen op de hoogte zijn omtrent paedagogische zaken en vakkundige begrippen, doch dienen ook bekend te zijn met plaatselijke regelingen en wettelijke organisaties. Vandaar, dat wij onderstaande opnemen, in de hoop, den lezer hiermede te gerieven. Inspecteur-Generaal: H. J. de Gboot, 's-Gravenhage, Groot-Hertoginnelaan 134 (tusschen Waldeck-Pyrmontkade en Sweelinckstraat), Tel. Marnix 1948. Postrekening kant. 's-Gravenhage n°. 61090. Spreekuur op tijdig verzoek. Z.E.G. is belast met het algemeen-toezicht op het Nijverheidsonderwijs, het toezicht op de Rijksnijverheidsscholen, de middelbaar technische scholen, de Academie van Beeldende Kunsten te 's-Gravenhage, de School voor Kunst, Techniek en Ambacht te 's-Hertogenbosch, de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam (laatstgenoemde voot zoover het technisch en bouwkundig onderwijs betreft), de nijverheids-dag- en avondscholen, welker besturen tevens een middelbare technische school beheeren, de mijnschool te Heerlen, de grafische school te Amsterdam, de vakschool voor de typografie te Utrecht en het nijverheidsonderwijs voor zoover dit in particuliere opvoedingsgestichten wordt gegeven. Inspecteursitrices): M. J. van Alphen de Veer, 's-Gravenhage, Groot-Hertoginnelaan 47 (tusschen Waldeck-Pyrmontkade en Valeriusstraat). Tel. Marnix 1254, Postrekening kant. 's-Gravenhage 2576. Aangeteekende (geadviseerde) 205 stukken bijpostkantoor Stadhoudersplein. Spreekuur len en 8en Zaterdag der maand, bq voorkeur belet vragen. ZJB. is belast met het toezicht op zeevaart-, visscherij- en binnenscheepvaartscholen, alsmede op de cursussen, welke aan deze scholen zijn verbonden, en het leerlingstelsel op het gebied van de scheepvaart en het visscherijbedrijf. W. H. Cooi., 's-Gravenhage, Van-Lennepweg 15 (achter het hotel „De Witte Brug"), Tel. Scheveningen 1869, Postrekening kant. 's-Gravenhage n°. 17466, aangeteekende (geadviseerde) stukken postkantoor Witte Brug. Geen vast spreekuur. Z.E. is belast met het toezicht op de dag- en avondscholen en cursussen voor ambacht en handwerk (ambachts- en avondteekenscholen enz.) en die voor speciale doeleinden in de provinciën Friesland, Groningen, Drente, Overijsel, Gelderland en Limburg, met uitzondering van die, welke rechtstreeks onder toezicht van den Inspecteur-Generaal of onder het toezicht van een der andere Inspecteurs zijn gesteld, en voorts op het leerlingstelsel op het gebied van ambacht of handwerk in genoemde provinciën. G. A. Groote Haar, 's-Gravenhage, Azaleastraat 63 (nabij einde Laan van Meerdervoort). Tel. Marnix 5429. Postrekening kant. 's-Gravenhage, n°. 33273, aangeteekende (geadviseerde) stukken bijpostkantoor Goudenregenpleih. Spreekuur: na voorafgaand verzoek steeds bereid. Z.E. is belast met het toezicht op de dag- en avondscholen en cursussen voor ambacht of handwerk (ambachts- en avondteekenscholen enz.) en die voor speciale doeleinden in de provinciën Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht, Noord-Brabant en Zeeland, met uitzondering van die, welke rechtstreeks onder het toezicht van den Inspecteur-Generaal of onder het toezicht van een der andere Inspecteurs zijn gesteld, en voorts op het leerlingstelsel op het gebied van ambacht of handwerk in genoemde provinciën. Mevrouw M. E. Leliman-Bosch, Baarn, Waldeck-PyTmontlaan 20, Tel. 484, Baarn. Postrekening 94747 kantoor Baarn. Aangeteekende (geadviseerde) stukken Postkantoor Baarn. Spreekuur tweeden en vierden Zaterdag van elke maand. Verzoeke aankondiging van bezoek met opgave van uur en onderwerp. HJ5. is belast voor het geheele land met het toezicht op de scholen voor huishouden, landbouwhuishouden, vrouwelijke handwerken en 206 maatschappelijk werk en de cursussen op dit gebied, al of niet aan deze scholen verbonden, zoomede op het leerlingstelsel op het gebied van huishouden, vrouwelijke handwerken en maatschappelijk werk. Dr. A. Pit, Laren (N.-H.). Spreekuur op tijdig verzoek. Z.E. is belast met het toezicht op de Rijksnormaalschool voor teekenonderwijzers te Amsterdam, de Rijksschool voor Kunstnijverheid te Amsterdam, de kunstnijverheidsschool „Quellinus" te Amsterdam, de school van het genootschap „Kunstoefening" te Arnhem, de afdeeling Beeldende en Toegepaste Kunst der Academie „Minerva" te Groningen, de school voor Bouwkunde, Versierende Kunsten en Kunstambachten te Haarlem, de school voor Kunstnijverheid, verbonden aan het kunstnijverheidsmuseum te Utrecht, de cursussen voor voortgezet en hooger bouwkunstonderricht, uitgaande van de Vereeniging voor voortgezet en hooger bouwkunstonderricht te Amsterdam, de Academie van Beeldende Kunsten te 's-Gravenhage, de school voor Kunst, Techniek en Ambacht te 's-Hertogenbosch en de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam (laatstgenoemde drie inrichtingen voor zoover het kunst- en kunstnijverheidsonderwijs betreft). Adjunct-Inspectrice: Mej. M. M. A. Michels, Baarn, Amalialaan 2. H.E. is toegevoegd aan de Inspectrice Mevrouw Leliman-Bosch. Ambtenaren: toegevoegd aan: den Inspecteur W. H. Cool. — D. Moritz. den Inspecteur G. A. Groote Haar.— P. M. M. Asselberghs. de Inspectrice Mevr. M. E. Leliman-Bosch. — Mej. A. E. Moll. Accountant: H. Th. Schermers (Departement van O., K. en W., afd. N.O.) SLOT. Tijdens het samenstellen van dit werk kwamen wij al meer en meer tot de slotsom, dat, wilden wij ons blijven houden aan de vooraf gemaakte afspraak — wat de grootte van het werk betreft — met onze uitgeefster, wij verscheidene onderwerpen moesten laten liggen. 207 De lezer zal bemerkt hebben, dat wij onze voorbeelden veelal uit het lagere jongens-N.O. geput hebben; het voorbereidend middelbaar en het middelbaar N.O. zelf hebben wij moeten laten rusten. Ook het Kunstnijverheidsonderwijs zijn wij stilzwijgend voorbijgegaan, om niet te spreken van het N.O. voor scheepvaart, mijnbouw en het leerlingenstelsel. Moge het debiet van ons werk van dien aard zijn, dat de uitgeefster zelve ons zal voorstellen, het bij een nieuwen druk in die richting uit te breiden. Dan ook een plaatsje in te ruimen voor het N.O. voor „zwakzinnigen", waaraan ook behoefte bestaat, is ons voornemen. NASCHRIFT. Wij zijn hiermede aan het einde van ons werk gekomen. Voor menigeen zullen we soms „bekende" zaken hebben besproken; doch wij hebben bij ondervinding, dat een gedachte eerst dan ons geestelijk eigendom kan worden, wanneer deze, hetzij door ons zelf of door een ander, is uitgesproken of op papier is vastgelegd. Moge dit ook het geval zqn met het hier geleverde. Ook vleien wij ons met de hoop, dat we wellicht in sommige zaken nieuwe gezichtspunten geopend hebben. Bq het lezen van voorgaande bladzijden zal de aandachtige lezer wellicht meer dan eens de opmerking gemaakt hebben: „Ook dit of dat onderwerp had hier gevoeglijk kunnen behandeld worden." Mag dit het geval zijn geweest, dan is dit een blijk, dat wq den lezer aan het denken hebben gebracht.... Een woord van dank willen we hier brengen aan den heer F. Wind, Directeur van het Polytechnisch Bureau „Nederland" te Arnhem, die ons in dezen arbeid gerugsteund heeft; onze Uitgeefster, die ons met alle haar ten dienste staande middelen hielp bq correctie der drukproeven enz., en niet het minst den Inspecteur van het NqverheidsOnderwijs, den HoogBd.Gestr. Heer W. H. Cool, die zoo welwillend was, ons een voorwoord ter introductie bij de lezers te willen geven. v. d. E. 208 GERAADPLEEGDE-BRONNEN: L. van Essen Rzn., Over opleiding en opvoeding aan Ambachtsdag- en avondscholen. P. B. N. A., Lessen over methodiek. Werken van Jan Ligthart. Maandblad: „Vooruit" van J. C. Dalmeijee. „Sociale Voorzorg." Artikelen „Telegraaf" en „Nieuwe Rotterdamsche Courant". „Zelfbeheersching" door Emile Coné. Rapporten Nationaal Congres voor Vakopleiding, 1919. Rapporten V. D. N. Idem van de Arbeids-Inspectie. ADVERTENTIEN VAN LEERMIDDELEN EN VERDERE BENOODIGDHEDEN VOOR HET LAGER- EN MIDDELBAAR NIJVERHEIDSONDERWIJS. METHODIEK. 14 H. G. Aikema $> C° Rotterdam Pand West'Hoek Nieuwe Binnenweg 310. LD ij zijn al sedert jaren d e leveranciers aan ambachtsscholen ooor Draai*, Boor*, Schaaf*, Fr ais*, Zaag* en andere banken ooor metaalbewerking, waarin wij steeds een ruim gesorteerden voorraad tegen concurreerendeprijzen hebben. Wij vestigen speciaal de aandacht op onze „Mag ebt"- snelboor= machines met één* schljfs' of electrische aandrijving, bij welke alle tandwielen en bewegende deelen op' gesloten liggen. Jn gebruik bij en nabesteld door verschalende ambachts- J PETT's Vijlen en Metaalzagen worden uitsluitend aan ambachtsscholen gebruikt. WEERDSINGEL O.Z. N° 79 TE UTRECHT. B. J. HARMSEN - TECHNISCH BUREAU 1 3DE HELMERSSTRAAT 20, AMSTERDAM, jj Importeur van Amerikaansche en Duitsche Technische Gereedschappen j'j voor Uzer- en Houtbewerking, ij LITTLE GIANT EN ANDER 8NIJG E R E E D8CH AP. jj „MORSE" EN ANDERE SPIRAALBOREN. - RUIMERS, jj BEITELSTAAL. - HAMERS. - DURAX METAALZAGEN, jj EDWARDS AMARILLINNEN EN -PAPIER. M. PRINS & C2 JAN v.SGORELSTRAAT 3 UTRECHT leveren natuurkundige instrumenten ten dienste van het onderwijs in prima uitvoering. I Omtrent de METHODEN toegepast bij het schilderen | f kannen wij het volgende opmerken: f 5 t I De olie vrije grond-techniek \ $ brengt verbetering in het grondverf werk, geeft gelegen- f $ heid verf- en lakwerken sneller uit te voeren; voorkomt \ I barsten en kleven der verf- en laklagen en kan worden £ | aangewend bij al die voorwerpen welke tot nu toe met t I lijnolie gegrondverfd werden. ï | Nadere inlichtingen hieromtrent zijn te verkrijgen bij * 6 de alléén vertegenwoordigster en fabrikante voor Neder- ^ ^ land en Koloniën en België. |, N.V. Fabriek van Lakken en Vernissen | v.h. K. KIEWIET DE JONGE, Groningen. | ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^ ^jiii iii iii i iiiTiiiiiiiiitiiiiiiuiiiiiiitiiiiilf iiiiiiiiitiiiiiriiitiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiitiitiiiim iiniii imiti iiiiiniti in in i iiiiiiiiiiiiiiiiiiiuii utiiiiiii^^ (maatschappij „Oxypiun". Schiedam ( levert uit voorraad: 1 Complete Autogene Lasch & Snij-lnstallaties ( van NEDERLANDSCH FABRIKAAT onder langdurige garantie van goede werking, tegen billijkste prijzen. <2> 1 MET PRIJSOPGAVEN EN AFBEELDINGEN STAAN | WIJ GAARNE TEN DIENSTE. ^^■■iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiEiiiiiiiiiiiiJiiiiiiMitiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiirtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii^P N.V. HANDELMAATSCHAPPIJ J. VAN NUNEN & CE. AMSTERDAM HEERENGRAGHT 258 - TEL G. 4932 Sohoolmeubelen. Binnenbetimmeringen. Leveranciers der meubileering van de Middelbaar Techn. School Groningen. f„PRESZPUTZ* j MUURBEKLEEDING. ARTISTIEK. HYGIËNISCH. N.V. HANDELMAATSCHAPPIJ J.VAN NUNEN&C2 HEERELGo1AC,HL2258 AMSTERDAM. TELEFOON C 4932 J Het meest geschikte vakblad voor Electrotechnici en Werktuigkundigen is het voor Bouw- en Waterbouwkundigen is het Gentraalblad der Bouwbedrijven Prijs per 3 maanden ƒ 1.75. Electrot. en Werktuigk, Weekblad Prijs per 3 maanden ƒ 1.75. Zijt gij reeds geabonneerd op één dezer bladen? Zoo neen, verzuim dan geen oogenblik meer, maar vraagt terstond een proefnummer aan, of nog beter: abonneert U er op. Catalogus van al onze technische uitgaven is op aanvrage gratis verkrijgbaar. N.V. U1TQ.-MAATSCH. v/h. VAN MANTQEM & DE DOES HEERENQRACHT 112 AMSTERDAM