HET VENDELZWAAIEN ! AE~U_ ots HERLEEF! DOOR D.I.VAN DER VEN • . v . '7 W... , rrv 65 - ; - t~ & SJGNA'/Uü» j 13 2J D j X JAARTAL 19 1365 6365 HET VENDELZWAAIEN '4&L HERLEEFT! DOOR D. J. VAN DER VEN UITGEGEVEN DOOR BOSCH &> KEUNING TE BAARN LIBELLENSERIE Nrs. 156-157 Prijs van één nummer 45 cent. Vier nr«. per nummer 40 cent. Acht of meer nummers per nummer 35 cent. Dubbele nummers dubbele prijzen Martinus Merkelbach uit Lieshout, in 1919 Vendelkeizer van het Vaderlandsch Historisch Volksfeest. HET VENDELZWAAIEN HERLEEFT! Dit is de blijde mare welke ik in dit boekje voor alles mijn lezers kan brengen. En met die herleving wordt wederom aan ons volk een der kostelijkste gaven geschonken, want mogelijk méér dan een nobele lichaamsoefening is vendelzwaaien een uiting van volkskunst. Tijdens de mobilisatiejaren dreigde het vendelzwaaien voor altijd verloren te gaan in de vervlakking, welke de rampspoedige periode 1914—1918 overal binnen en buiten onze grenzen bracht in het plaatselijke volksleven, dat op zijn fleurigst zich uitte in de jaarlijksche teer-feesten van het schuttersgilde. De plechtige opening van het Nederlandsche Openlucht-Museum op den Arnhemschen Waterberg, die onder groote belangstelling plaats vond op 13 Juli 1918, was een welkome aanleiding om aan de vendelzwaaiers van het St. Gangulphus- en St. Laurentius-Gilde te Huissen in Gelderland te verzoeken het daar nog steeds in zwang gehouden gebruik te demonstreeren. Het volgende jaar 1919 bracht in de luisterrijke viering van het Vaderlandsch Historisch Volksfeest, dat van 30 Augustus tot 4 September te Arnhem werd gehouden, tot zeer velen in den lande het bewustzijn, dat wij in het vendelzwaaien te behouden en te behoeden hebben een edel spel, waarin de schoonheid van kloeke mannengestalten en vlottende eeuwenoude vanen culmineert in de actie van de heroïeke vendelzwaaiers-figuur. Op het sonore geroffel van oude gildetrommen of op de gedragen walsmelodie van een gilde-muziekcorps werden de prachtige roode en blauwe, groene en gele zijden vanen rhythmisch gezwaaid in weloverwogen zwenkingen om hoofd, schouders, middel en enkels met linker- en rechterhand, alles zoodanig, dat de zoevende, flappende vaan met geen enkelen tip den grond aanraakte Ik herinner mij nog de Hercules-gestalte van den smid Merkelbach uit het Brabantsche dorpje Lieshout. ,,Als een schoonen mensch" in de kracht van zijn leven, met op zijn gebruind gelaat de ernst van den zichzelf bewusten vendelier, stond hij daar midden op de feestweide van den Arnhemschen Waterberg. In razende vaart, met driftige gooien en sierlijke worpen, liet hij het dundoek rondzwieren, soms wierp hij met één slag de vaan hoog in de lucht om haar wederom met forsche omklemming bij den koperen staafbal op te vangen en dan — om zijn as draaiend — zich als het ware te vereenzelvigen Merkelbach in actie op het gilde-feest te Vught, 7 Juli 1929. met de golvende banen, die ineen vloeiden en weer uitdeinden in rhythmische bewegingen. De" bekende schrijver M. }. Brusse heeft, 6 jaren vóór ik mij bewust werd van de groote schoonheid die een vendeldemonstratie schenkt, gewezen op de artistieke beteekenis van dit volksvermaak. In 1912 gaf hij in een verslag van de helaas verregende Stratumsche gilde-feesten in de volgende zinnen een karakteristiek van het vendelen: „Dat was een schouwspel zóó wonderbaarlijk fantastisch en opwindend als van fanatieke Oostersche dansen. In de zuivere rhythmiek dier steeds wijduit op de lucht vlottende kleurenbaan rond om het hoofd en nek, rondom borst en lendenen, rondom de beenen onder de voeten van den vendrig door, die het doek van den standaard als een wolkensluier licht laat zweven, harmonisch, maar voort, sneller, sneller rondtolt, den stok gelegd in het enkelgewricht, bestuurd door zijn teenen; dan weer plat op den grond, op den rug, op den buik, de voeten omhoog in één onverbroken zwierigheid dier golvende kleuren van zijn drapeau dat wordt als vlammenlaaien, als het magische kleurengeslinger van een serpentinedanseres, triomfantelijk, telkens geleidelijk veranderend van slag in slag met die reusachtige zware gevaarten, minuten lang door de rukwinden heen, als maar luchtig spel der verbeelding." Toch heeft dit „luchtig spel der verbeelding zijn vaste inleidings-, overgangs- en draaibewegingen. Alvorens hier na te gaan wat mogelijk de ooi sprong en folkloristische beteekenis van het vendelzwaaien kan zijn, zullen we eerst het spel in zijn vele bewegingen en figuren ontleden en beschrijven. Wel is waar legt ieder vendelzwaaier iets van zijn persoonlijkheid in zijn spel en de wijze, waarop hij zijn „blijde incomste" maakt, het saluut brengend aan de toeschouwers, is dikwijls een criterium van zijn volgend meer of minder stijlvol zwaaien, maar toch is dit oogenschijnlijk zoo vrije spel der vlottende vanen gebonden aan vele en strenge regels. In den Gelderschen Achterhoek plaatst de vendelzwaaier, o.a. te Vragender, den koperen knop voor de borst, waarbij hij het vaandel in de rechter hand vasthoudt en één keer ronddraaiend, met de linkerhand in de zijde, het spel inleidt. Te Zieuwent en te Harreveld houden de vendelzwaaiers met beide handen de vaan voor de borst geklemd, terwijl elders in twee standen fig. 1 en 2 (op bladzijde 6) de voet van den stok tegen de heup wordt gelegd en de rechter hand het vaandel drie keer links en drie keer rechts laat ,draaien. De linker hand blijft hierbij voortdurend vrij. Ten slotte komt de vaan tegen de rechter heup, maar dadelijk wordt zij weer door de rechter hand naar links gebracht en op hetzelfde oogenblik door de linker hand gegrepen, voor den eersten stand van de tweede beweqincr (zie fia. 3). Nu volgen draaiende bewegingen om den hals, die wij meestal aangegeven zien als drie keer links en rechts om het hoofd maar welke meer gedetailleerd omschreven zijn in een prachtige studie, door Ad. Mortier, verschenen in het „Bulletin van den dienst voor geschiedkundige en folkloristische opzoekingen in Brabant" (1923), waarvan ik hier een dankbaar gebruik maak. Fig. 4 geeft daar te zien een plotselinge, krachtige beweging naar rechts, dan wordt het hoofd wat naar ■ voren gebogen en heeft er een schouderstoot rechts plaats om de beweging te versterken, waarbij de linker handvrij neer hangt. (Fig. 5). Nu volgt een snelle qreep van het vaan¬ del op den linkerschouder door de rechter hand alleen, schouderstoot links om de beweging van links naar rechts te versterken, terwijl het hoofd licht rechts gebogen wordt (Fig. 6). Daarna wordt het hoofd fier opgericht voor enkele seconden (fig. 7), terwijl na deze rustpoos de figuren 3 en 4 herhaald worden, dus drie zwaaiingen van links naar rechts en daarna drie zwaaiïngen van rechts naar links. In fig. 8 zien wij de hervatting van zwaaiïngen rechts naar links, in fig. 9 in omgekeerde richting, door de linker hand alleen wordt het vaandel bestuurd, terwijl de rechter hand vrij neer hangend is. Na nr. 9 uitvoering van de standen 4, 5, 6 en 7, totdat in fig. 10 de eindstand bereikt is, waarbij het vaandel naar links is gebracht. De derde fase van het vendelzwaaien, zooals dat in Belgisch Brabant wordt beoefend en zooals wij dat in ons land met slechts zeer geringe variaties zien plaats vinden, is gelijk aan de eerste fase, maar met dit verschil dat de aanzet links plaats heeft. (Fig- 2)- , De vierde fase wordt hier verduidelijkt door de figuren 11 t./m. 16 welke de draaiende beweging om het middel illustreeren. Fig. 11. Alleen door de rechter hand wordt het vaandel van links naar rechts gebracht waar de linker 1— r,4- -.-.roof r\o 11n Lrf>r rprnrs i f waui v*»- hand den stok vat boven de rechter heup en tegen het lijf. De rechter hand wordt nu vooruit gebracht op ongeveer 25 cm. van de linker hand. De stok moet steeds tegen het lijf blijven. Fig. 12. Na een plotselingen krachtigen ruk van rechts naar links komt de rechter hand vrij en hangt neer. Fiq 13 Ter ondersteuning van de draaiende beweging der vaan buigen het hoofd en het bovenlijf van rechts naar links in groote krachtsinspanning. Fia. 14 laat den rug van den speler zien en wijst tevens aan, dat de rug van J ~ V\ 111*f£>n — de handen buitenwaarts is gekeerd. Fig. 15. Nu buigen het hoofd en het bovenlijf van links naar rechts, wederom met hetzelfde doel als reeds in fiq. 13 is aangeduid, n.1. om met groote krachtsinspanning de draaiende beweging van de vaan te steunen, waarbij de linker hand nu los gelaten wordt en op den stok wordt vooruit gebracht ten einde de bewegingen van 11 t/m 14 te herhalen in drie zwaaiingen van rechts naar links en daarna drie van links naar rechts. Fig. 16 demonstreert de verandering van richting voor de s zwaaiïngen van links naar f ^ )S rechts na de beweging 15 van /J5l : ? Jf de derde zwaaiïng van rechts j? naar links, waarbij alleen de ' < TS J J 1 t // de derde zwaaiïng van rechts J* naar links, waarbij alleen de ■ S Ö . £ naar links, waarbij alleen de ^ rechter hand de vaan terug brengt boven de linker heup tegen het lijf, maar op hetzelfde oogenblik vat de linker hand den stok en de rechterhand wordt snel gekeerd om tot den stand fig. 11 terug te komen, maar in omgekeerden zin. Daarna worden de bewegingen 12, 13, 14, 15, eveneens in omgekeerden zin, uitgevoerd. De vijfde fase is gelijk aan de derde. En de zesde fase geeft het zijdelings oprollen en ontrollen van het vaandel op schouderhoogte aan. Fig. 17 laat zien hoe de vaan door de rechter hand wordt bestuurd en de linker hand vrij is, terwijl fig. 18 den volgenden rugstand demonstreert. Fig. 19. Met den rechter arm, terwijl de linker hand den stok door de vingers laat draaien, rolt de vendelier driemaal zijn vaandel in dezelfde richting van achteren naar voren op, daarna driemaal in tegenovergestelde richting, 11 waarbij hij de vaan wederom ontrolt. Fig. 20. De linker hand laat los, wordt weer vooruit gebracht, de rechter hand richt alleen het vaandel voor de beweging van fig. 20 door den standaard een boog te doen beschrijven evenwijdig met den grond op de hoogte der heupen, daarna de bewegingen van 18 en 19 in omgekeerde richting, wat dus beteekent links van het lichaam, waarbij ten slotte de rechter hand, die achter het lijf is, wordt losgelaten en de linker hand wat lager wordt gelegd, waarna de le beweging van de 7e fase kan worden uitgevoerd, welke door fig. 21 en 22 is verduidelijkt en hoofdzakelijk bestaat in het maken van een zeer nauwe ellips, die den overgang vormt tot de 8ste fase, de draaiende bewegingen rond de knieën, welke in de fig. 23 en 24 duidelijk worden gemaakt. Hierbij wringt zich de linker voorarm buitenwaarts, terwijl de linker hand even los laat om onmiddellijk den stok te hervatten en hem met duim en palm buiten- na laat de linker hand los, de rechter hand alleen houdt het vaandel, terwijl de speler zich opricht voor de 9e fase, die gelijk is aan de hierboven reeds behandelde 3e fase. Daarna krijgen wij het zijdelings oprollen en ontrollen van de vaan ter hoogte van het middel. De speler rolt driemaal zijn vaandel op met den rechter arm, terwijl de linker hand den stok tusschen de vingers laat draaien van achteren naar voren, daarna drie maal in omgekeerde richting, maar steeds opgaande, wat beteekent dat hij de vaan ontrolt; dan geeft de linker hand een waarts gekeerd in draaiende beweging links van de beenen uit te voeren. De rechter hand geeft den aanzet. Zij zal echter direct moeten worden losgelaten en naar achteren worden gebracht tegen de rechter knie in afwachting dat de stok weer aankonjt. Deze zal in de linker hand 20 tot 30 cm. opgeschoven moeten worden naar den top van het vaandel. Figuur 25 laat zien de hervatting van de vaan door de rechter hand waarbij onmiddellijk de linker hand een beweging naar achteren uitvoert, daarna los gelaten wordt om de bewegingen van figuur 22, 23 en 25 opnieuw uit te voeren. Zoo drie draaiende bewegingen van rechts naar links, dan, nadat de linker hand heeft losgelaten, richt de speler zich op om van links naar rechts eveneens drie draaiende bewegingen te maken, wat dus zeggen wil de bewegingen 22, 23 en 25 in omgekeerde richting. Hier- beweging opwaarts waarna zij loslaat en het vaandel in de rechter hand overglijdt, die stevig den stok grijpt op ongeveer 20 cm. van den balknop. De speler richt zich op, de rechter hand bestuurt het vaandel, terwijl de linker hand voor de beweging Fig. 28 geeft wederom een overgangsbeweging te zien, waarbij het lichaam opgericht blijft de stok op punt A is gekomen, dan grijpt de linker hand den stok vast en de vendelzwaaier buigt voorover, de rechter hand laat een oogenblik los, de linker hand brengt den stok achter het linker been, waarna de rechter hand den stok weer overneemt om tot stand 27 terug te komen, maar in omgekeerden zin. Daarna dezelfde bewegingen als die, welke hierboven zijn aangeduid maar eveneens in omgekeerden zin en ten slotte laat de rechter hand een seconde los, terwijl de speler zich weer opricht en de rechter hand den stok neemt, die door de linker hand wordt losgelaten en daarna wordt de 11e fase uitgevoerd, die gelijk is aan de 3e. Nu volgt de draaiende beweging rond de rechter knie, waarbij het lichaam gebogen is en het linker been slechts op de punt van den voet steunt. Fig. 29 wijst ons drie draaiende bewegingen van rechts naar links, waarbij het linker been wordt opgeheven bij elk doorgaan van de vaan en het lichaam terzelfder tijd overnijgt. Hierna volgen drie draaiende bewegingen van links naar rechts. . Fig. 30 demonstreert de verandering van richting voor de drie draaiende bewegingen van links naar rechts en fig. 31 fixeert den aanzet van de drie draaiende bewegingen van links naar rechts, welke bewegingen worden uitgevoerd met inachtneming van hetgeen in fig. 29 is aangeduid, maar in omgekeerde richting. Ten slotte richt het lichaam zich wederom op voor de oefening in de 13e fase, welke geheel gelijk is aan de 1ste. Nu komt de 14e fase, welke de draaiende bewegingen rond de linker knie omvat. Het lichaam is gebogen, het rechter been steunt nu alleen op de punt van den voet en de zelfde beweqinqen van de 1/e tase worden herhaald, maar met dien verstande, dat het rechter been telken keer wordt opgeheven bij het doordraaien van de vaan en dat de eerste drie draaiende bewegingen van links naar rechts en de drie volgende van rechts naar links moeten worden uitgevoerd. Fig. 32 geeft de pose van de aanzet-bewegingen weer. De hier opvolgende 15e fase is gelijk aan de derde en in de 16e fase moet de vaan achtereenvolgens onder elk der twee beenen door gaan. Fig. 34 laat zien hoe het vaandel boven het hoofd wordt geworpen door beide handen. De rechter hand is opgeheven met rug buitenwaarts en de stok rust tusschen den duim en den wijsvinger van dezelfde hand om de beweging uit te voeren, welke in fig. 35 nader omschreven is. Op het einde van de beweging laat de rechter hand los en wordt deze vlug omgekeerd; zie fig. 36. De linker hand is vrij geworden zoodra de opwaartsche beweging ingezet werd. In Nr. 40 is het lichaam gebogen, in 41 en 42 is de linker hand vrij en in 43 wordt bij opgericht lichaam door de vaan de weg beschreven om de bewegingen 38, 39, 40, 41 en 42 te herhalen. Driemaal deze beweging met den rechter arm, daarna driemaal met den linker arm, tenslotte een herhaling van de bewegingen met den linker arm, waarvan fig. 44 een beeld geeft, terwijl in 46 en in 47 de linkerhand den stok vat, dc rechter arm omgekeerd wordt om stand 48 te krijgen. Daarna worden de nummers 34 tot 42 maar in omgekeerde richting uitgevoerd, waarbij het linker been wordt opgeheven en de rechter arm vrij neerhangt. Tot slot terug naar rechts. In de thans volgende 17e behandeling hebben er draaiende bewegingen tusschen de vingers plaats. Fig. 49 en 50 laten zien hoe de vaan van onder naar boven wordt geworpen door de beide handen tegelijk. Fig. 51 geeft de losse linker hand aan, nadat de rechter• hand zelf gedurende een se- Fig. 49 en 50 laten zien hoe de vaan van onder naar boven wordt geworpen door de beide handen tegelijk. Fig. 51 geeft de losse linker \ hand aan, nadat de rechter; hand zelf gedurende een se/ conde den stok losliet om hem ^ daarna weer te omvatten tusW schen duim en wijsvinger. De andere vingers blijven onder den stok. In fig. 52 zien wij dat de rechter hand over den stok daarna weer te omvatten tusW schen duim en wijsvinger. De andere vingers blijven onder J _i_1_ UCI1 MUiV. In fier. 52 zien wii dat de rechter hand over den stok geschoven is naar het zwaartepunt. Er volgen nu drie draaiende bewegingen van links naar rechts, terwijl de vaan achtereenvolgens tusschen den wijsvinger en den middenvinger, den ringvinger en de pink doorschuift, waarna drie andere draaiende bewegingen tusschen de vingers van de linker hand om tot fig. 53 te komen, waarin herhaling plaats vindt voor de drie zwaaiingen van rechts naar links tusschen de vingers van de linker hand. In fiq. 56 is aedurende één seconde de linker hand los geweest om gebracht te kunnen worden voor de rechter hand, die zelf wat verschoven werd naar den voet van den stok toe. Daarna vinden de bewegingen 50, 51 en 52, maar omgekeerd, plaats. De 18e fase is weer gelijk aan de 3e en in de 19e wordt de traditioneele 156=157-11 S» afscheidsgroet aan het publiek gebracht waarbij de speler statig in de rondte draait en de hulde van de enthousiaste toeschouwers waardig in ontvangst neemt, terwijl hij de vaan op de hoogte van zijn middel rhythmisch door de lucht rondcirkelt, de koperen bal rust hierbij op de heup en de linker arm hangt vrij neer. Dan is de rust wederom in den krachtmensch weergekeerd en de grootste glorie van den vendelzwaaier is wel, dat bij al de vaanevoluties door hem het vaandel ook niet maar even aan den eirond is npfinf waf oo-n strafpunt zwaar aangerekend wordt. In deze algemeen erkende spelfout ziet de folklorist een aanwijzing, welke het vendelzwaaien mede in zijn oorsprong van ritueele handeling ter bevordering van de vruchtbaarheid kan helpen verklaren. Na de hierboven in woord en beeld gegeven technische uiteenzetting van de vaanevoluties, die natuurlijk vereenvoudigd of meer gecompliceerd kunnen worden in een altijd rijke afwisseling biedend behendigheidsspel, zal ik thans een poging wagen deze volkskunstuiting in haar folkloristische beteekenis nader te verklaren. Doch allereerst dienen wij het ontstaan van het vendelzwaaien mogelijk in de geschiedenis aan te toonen. Bij een historisch onderzoek valt allereerst vast te stellen, dat op het oogenblik in Oostelijk en Zuidelijk Nederland de vaan nog gezwaaid wordt als eerbetoon of in een vaandelspel door vaandrigs, vendelaars, vendeliers, vendeldraaiers of vendelzwaaiers, welke allen zonder onderscheid actief werkende leden zijn van één of ander gilde of schutterij, die in zijn broederschap bepaalde tradities, waaronder dan ook het vaanslaan in eere houdt. Deze plattelands-gilden echter zijn op zich zelf reeds geen louter historische corporaties. Er zijn maar weinig gilden toch die uit de boeken en handvesten overtuigend kunnen bewijzen, dat zij op een bepaalden dag van een bepaald jaar door een graaf of gravin, een edelman of een edelvrouw zijn gesticht. Dit kan bijv. het Colveniers-Gilde te Scherpenisse (Zeeland) aantoonen. dat op 7 Maart 1594 werd opgericht door Maria van Nassau, dochter van Willem I en Anna van Egmond, terwijl de schuts van St. Catharina en St. Barbara te Haaren (Noord-Brabant) in haar archief een stichtingskaart bezit van Albert en Isabella Eugenia, Infante van Spangien, Hertogen van Oostenrijk, Hertogen van Borgondië, van Lotrijk, van Brabant, van Limburg enz., gegeven de 10e Sept. van het jaar 1614. Maar ook in deze op een historischen datum gestichte gilden is zeer veel bewaard, dat wijst op een vroegeren samenlevingsvorm, die ongetwijfeld leidt naar voor-historische ,,mei-gilden en oud-Germaansche bloed-broederschappen. De historici hebben den folkloristen wel eens verweten, dat menige folkloristische verklaring gegeven is met volkomen negatie van historische feiten, terwijl de folkloristen op hun beurt den historici het verwijt doen, dat zij eveneens factoren in geschiedkundige bewijsvoeringen verwaarloozen, die van het allergrootste folkloristisch belang kunnen zijn. Historici hebben het ontstaan van het vendelzwaaien willen vinden in Spaansche of Italiaansche legeroefeningen. Niet weinig werd men daarin versterkt door een boekje dat in 1641 door Sebastiano Sardi Padovo uitgegeven werd en dat de titel voerde: ,,La Picca e la Bandiera d' Francesco Ferrero Alfieri del Illustrissima academia della in Padovo" en bestaat uit twee deelen: ,,La Picca" met 12 kopergravuren en ,,La Bandiera' met 27 illustraties. Uit dit curieuze werkje toch, dat in 1926 door den Heer Albert Marinus te Brussel werd ontdekt, blijkt overtuigend, dat in de 17e eeuw het vaandelspel als een veredelende oefening op de krijgsscholen in Italië werd onderwezen. Toch is dit Italiaansche vaandelspel-boekje niet het eenige, want in 1661 verscheen te Frankfort a./M. bij Ch. Gerlach en S. Beckenstein een geschrift onder den titel: „Vierundachtzig Fahnen-Lections wie selbige zierlich geschwungen nebst denen tritten wie viel derselben zu iedweder lection gemacht werden" (Hans Loesch „Der Monatsreiter Fechter und Fahnenzwinger Sebastian Heusler", Anzeiger der Germ. Mus. 1904 S. 137). Zestien jaar later -— in 1679 — bracht Andreas Klette te Neurenberg een „Kleine Fahnen-Schule uit en ook in de 18e eeuw verschenen in Duitschland nog verschillende werken, gewijd aan: „Die Kunst des Fahnenschwingens". Het leger zal ongetwijfeld in de veredelende oefening van het vendelzwaaien een conserveerenden invloed hebben uitgeoefend op het voortbestaan van dit vlaggespel en de naam Alferez, welke wij in sommige Brabantsche dorpen nog kennen, doet ongetwijfeld denken aan de Spaansche legerbezetting, zooals trouwens ook in Waalsch N. België de z.g. Waalsche Wachten het „Jeu du Drapeau" daar steeds in eere hielden. Het woord „Alferez" moet van Arabische afkomst zijn en hangt samen met Alferic wat „Ruiter" beteekent (van „Faras" — „Paard". Etymologisch woordenboek van Roque Barzio). In overeenstemming met deze etymologie was de oorspronkelijke beteekenis van dit woord „vaandrig", wijl hij, die het vaandel van het leger droeg, te paard reed. Tot op heden echter is de beteekenis van het woord Alferez de eerste graad in het Spaansche leger, waarmede de officieren van de militaire academie komen, hoewel zij het vaandel niet dragen. Ook de eerste twee graden bij de marine dragen den titel Alferez de Fragata en Alferez de Navio. Het is dus niet zoo vreemd, dat hij, die in Waalsch België het vaandel draagt op feesten, Alfere of Alferi genoemd wordt in overeenstemming met de oorspronkelijke beteekenis van het Castiliaansche woord. Maar bij ons is dit onderscheid wel geheel te loor gegaan, wat o.a. blijkt uit het feit, dat te Klein Zundert volgens een oude schutterswet de Cornet of Wimpelier de standaard te paard zal voeren en de Alferez de groote vaan te voet moet dragen. Ofschoon benamingen als Alfère, Alféri, Alferus verband leggen tusschen den vendelzwaaier onzer dorpsche gilden en den „Alferez militar" die de vaan draagt, zoo ligt de oorsprong van onze Brabantsche, Limburgsche en Geldersche vendelzwaaiers naar mijn overtuiging niet in den Spaanschen tijd. En zelfs in Italië en Spanje zijn er vele aanwijzingen, die er voor pleiten, dat het vendelzwaaien juist in het leger geïmporteerd is door boeren, die het sedert onheugelijke tijden hebben beoefend in hun landelijke spelen en voorjaars-bedevaarten. Te Sienna is het vendelzwaaien — „giostra della Bandiera" — nog altijd een integreerende handeling, verbonden aan de folkloristische paarderennen, het vermaarde „Festa del palio." Prof. Raffaële Corso, redacteur van „II Folklore Italiano", berichtte mij in 1928 dat het vendelzwaaien in Italië, officieel bekend als „giuoche e balli dell' De vendelzwaaier van het St. Constantinus-gilde te Vught, 11 Juli 1931 insegna" nog voorkomt te Carofinio op het feest van de Madonna van Belvedere en te Falerone op het feest van St. Fortunatus. Hier blijkt dus het vendelzwaaien reeds gebonden aan niet-militaire demonstraties, evenals zulks het geval is in Spanje waar het vaanzwaaien in de Provincies Malaga, Granada, Cordova en Jaen ook thans nog aan processies een zekeren luister verschaft. Zoo berichten Eduardo Garcia Rodeja en Alfredo Cazaban, redact, van het tijdschrift „Don Lope de Losa", dat in het Spaansche Andujar iederen zomer ter gelegenheid van de aldaar gehouden bedevaart naar het Heiligdom van Onze Lieve Vrouwe uit den verren omtrek de dorpelingen komen toestroomen, waarbij iedere gemeente wordt vooraf gegaan door een krachtigen jongen kerel, den Alferez, die op bepaalde plaatsen bepaalde bewegingen met het vaandel moet uitvoeren. Hierbij zijn de dorpelingen zeer critisch; door luid applaus of hoongelach geven zij van hun goed- of afkeuring blijk en een soortgelijk medeleven met hun vendelier kan men ook in onze Zuidelijke provincies herhaaldelijk constateeren, wanneer er op gildenfeesten de vaan wordt gezwaaid. Ook in vele Duitsche plaatsen o.a. in Lichtenstadt ging de „Fahnrich" den stoet vooruit, terwijl hij al loopend de vlag afwisselend om het rechter en linker been wentelde. Weken lang tevoren oefende hij zich onder het bewonderend toekijken van jongeren. Wanneer een of andere toekijker zich opmerkingen veroorloofde, kreeg hij dadelijk een terechtwijzing van een ouderen gildebroeder: „Dirts Pfenn, Gbürschla Dirts, Sein Rouhig dan!" Uit het applaus bij bepaalde toeren blijkt telkens hoe scherp het dorpspubliek hierin onderscheidt. Een dergelijken van religieuzen eerbied getuigenden vaandelgroet brengen ook heden ten dage nog te Aubin Neufchateau bij Luik de ,,Djouweüs d' drapê" (Jouers de drapeau), die in het gezicht van veldaltaren ,,le Salut du drapeau" plegen te brengen, dikwijls met meer vrome vereering dan schoone zwenkingen. In analoge handeling werd op 30 Juni 1929 bij het zeshonderd jarig bestaan van het St. Willibrord Gilde te Waalre (N.-Brabant) door vaandrig Van Hoof een religieuze vaandelgroet gebracht aan Koning Christus, aan het beeld van het Heilige Hart van Jezus. En eveneens in het Belgische Tongerlo wordt onder de benedictie aan den „autaar" door mannen het vaandel geschoren, terwijl bij een plechtigen ommegang van schutterskoning en schutterskoningin de gilde-vrouwen haar eigen vaandel zeer kunstig scheren. Deze mededeeling van den bekenden Antwerper folklorist Josef Cornelissen is de eenige, waarin het vendelzwaaien door vrouwen beoefend, is gemeld. Wel schrijft Annette von Droste-Hülshoff, dat ook in Westfaalsche dorpen o.a. te Dorsten, Werne en Munster het „Fahndelschzlagen" op „Guten Montag" door de bakkers- en brouwersgilden zeer lang in zwang werd gehouden en dat in het Paderbornsche te Dössel en Natingen de vrouwen op den tweeden gilde- feest-dag „das Schützenregiment" voeren en in het geweer komen, maar van zwendelzwaaien door vrouwen of meisjes vond ik nergens gewag gemaakt. Des te opmerkelijker is het, dat juist in Nederlandsche Dames-turnkringen het vendel- zwaaien in de laat- Koningen en Vaandeldraaiers van het St. Gangulphus- en St. Lauste jaren zeer ver- rentius-gilde te Huissen in de Over-Betuwe. breid is, zij het dan ook onder de gewijzigde benaming van „vlagzwaaien' . De Haagsche Turn-Vereeniging ,,Hygiëa' , is onder leiding van den bekenden gymnastiekleeraar, den heer H. de Boer, hierin voorgegaan, terwijl op de 25e bondsuitvoering van het Koninklijk Nederlandsch Gymnastiek Verbond, gehouden op Zaterdag 3 Juni 1933 te Rotterdam,ook uit Utrecht en andere plaatsen reeds verschillende dames deelnamen aan de fleurige demonstratie van het vlagzwaaien. Ook de 's Gravenhaagsche Gymnastiek Vereeniging ,,Donar" beoefent in de laatste jaren het vaandelspel: 32 vlaggenzwaaisters met vlaggen in 10 a 12 kleuren hebben reeds op vele demonstraties lauweren geoogst! Uit al het hier aangevoerde zien wij dus zoowel in België en Nederland als in Spanje en Italië het vendelzwaaien opgenomen in processies, bedevaarten en folkloristische spelen, die eerder een religieus dan een militair karakter dragen. Het vaandelspel blijkt daarbij nog zich in den loop der eeuwen hoofdzakelijk te hebben gehandhaafd in dorps- en ambachtsgilden, waarin het vooral door „gezellen" werd uitgevoerd, terwijl het in België ook thans nog een vermaak der „Jeunesses" of „Jonkheden" is en wij het zoowel in ons land als elders, vooral in ZuidDuitschland en Oostenrijk folkloristisch kunnen bestudeeren in jongensvermaak en kinderspel. Hebben wij hierboven dus reeds enkele milieus aangeduid, waarin het vendelzwaaien tot op den jongsten daq zich heeft gehandhaafd of in de laatste jaren burgerrecht heeft verkregen, zoo zien wij thans duidelijk den weg aangegeven tot een verder onderzoek naar het weien en den oorsprong van deze zoo schoone en over heel Europa van generatie op generatie beoefende volkskunst. Daarbij valt allereerst te constateeren, dat het Nederlandsche vendelzwaaien ook geheel los van Spaansche of Italiaansche Alferi-oefeningen, (dus buiten den invloed van het leger om) in onze generaliteitslanden ontstaan kan zijn of reeds daar aanwezig was vóór de Spaansche overheersching. Natuurlijk zal de belangrijke rol, die de vaandrig in de bezettingstroepen tijdens de Spaansche overheersching in Nederland heeft gespeeld, op het in eere houden van vaandel-evoluties in dorpsgilden van invloed zijn geweest. Hoe belangrijk die was bewijst wel het feit, dat in het vriendelijke dorpje St. Hubert, waar op 12 en 13 Mei 1934 het eerste groote gildefeest gehouden is, uitgaande van den Brabantschen Gildenbond in het land van Cuyk, uit documenten van het St. Barbaragilde geschreven in oud-Hollandsche letters, is bekend geworden, dat de verkoop van de „vendrickplatz", de vaandrigplaats, op ƒ 18.— besomd werd. Wanneer men nu weet, dat voor een dergelijk bedrag een bekwaam man een vol jaar had te arbeiden, dan kan men nagaan welk een eereambt de vaandrig in de dorpsche samenleving van St. Hubert bekleedde, en dan schemert daarin wederom iets door van de vereering voor den dorpschen vlagzwaaier, zooals H. A. Derksen, die meer dan een halve eeuw het vendel heeft gezwaaid, ontrolt de zwenkvaan. wij die ook kennen in de Spaansche bedevaarten, welke min of meer door den Alferez werden geleid. Richten wij thans onze aandacht op de Germaansche landen, dan bemerken wij al spoedig, dat het „Fahnenschwingen, Fahnschlagen'of ,,das Fahnenspiel" een dikwijls hoog gewaardeerd privilege is van bepaalde ambachtsgil- oudste en de jongste vendelzwaaier te Huissen bij de den en van scholieren, vaandeltropee op de vogelschietweide, Juli 1929. die zich in verre mid- deleeuwsche tijden bui- . , , c t -j n»r tengewoon verdienstelijk hebben gemaakt jegens hun landsheer of stad. Derqelijke, quasi-historische aanleidingen voor het recht van vendelzwaaien op een bepaalden dag van het jaar beweren zoo wel de „Eger Fleischer als; de „Salzburger Metzger", met de Dresdener en Weensche„Weisbacker te hebben. De slaqers van Eger in het tegenwoordige Tsjecho-Slowakije gaan zeer trotse op hun vergunning tot het houden van een ommegang met , neunmaligem Fahnenschwanken" die zij als belooning hebben gekregen voor hun beweerde dapperheid in den strijd van 1412. Maar Karl Siegl, die zeer uitvoer.*g hee naqeqaan welke rol het vaandelzwaaiende gilde in de geschiedenis der stad heeft qespeeld. kon bij gebrek aan oorkonden, nergens met positieve zekerheid vaststellen of inderdaad de slagers voor hun dapperheid in den strijd tegen de heeren op Neuhaus en Graslitz het recht van vendelzwaaien als een eeuwigdurend privilegie hadden ontvangen. „ ,, u ,, , Het eerst maakt de kroniek-schrijver Pankratz Engelhart von Haselbach in 1560 van deze bestorming melding, dus 148 jaar na het beroemde wapenfeit van 1412, in het volgende bericht: „Die ersamen des tuchmacher handwereks zu Eger hatten in besagten Kampfen den Preis erlangt. Sie durtten zum Gedachtnis daran dasz zie die Burg „mit der trompeten gewunnen bei ihren Fastnachttanzen und beim Schiffziehen Trompeten gebrauchen. Men ziet, van de moedige slagers wordt in dit stuk met geen enkel woord gerept. Deze laten zich hierdoor echter niet intimideeren en beweren met hoog opgezetten borst, dat zij hun privilege mondeling hebben verkregen en dat de desbetreffende bescheiden in één van de talrijke branden verloren zijn geraakt. Dergelijke gildenrechten bezitten de Augsburger wevers, die van Keizer Otto I een bijzondere vaan heeten ontvangen te hebben als belooning voor hun dapperheid, bewezen in den Hongarenslag op het Lechfeld, met de gunst deze vaan bij feestelijke gelegenheden te zwenken. Zoo trotsch gingen zij op dit bezit, dat zij er een liedje op dichtten, beginnende met: Die Leinenweber dürfen Stock und Degen tragen Seit sie bei Augsburg den Feind geschlagen. De Münchener bakkers beweren, dat zij in 1322 den slag bij Mühldorf voor Lodewijk den Beyer hebben gewonnen en dat zij als herinnering den rijksadelaar in hun vaan mogen voeren. Ook de Münchener schoenmakers voeren den oorsprong van hun Tanzeltag terug tot een privilege van Keizer Lodewijk, maar de groote verbreiding van deze „Tanzel" of zooals zij algemeen bekend zijn „Dinzelfeste bij vele Zuid-Duitsche gilden wijst den folklorist er op, dat zij zeker niet alle door vorstelijke genade in het leven zijn geroepen. Toch beweren zulks de lakenwevers van Iglau, waarbij zij zich beroepen op een decreet van 1357 waarmee Karei IV hun een vaan zou hebben geschonken. De geschiedenis-schrijver van het Iglauer handwevers-gilde, Franz Rubi, heeft deze bewering echter op historische gronden weerlegd. Ook de Prager en Nürnberger messenmakers gaan fier op vroegere heldendaden en de wolwevers van Trier beweren, dat zij met 8000 man tegen de Turken hebben gevochten en daarvoor keizerlijk zijn beloond, evenals de bontwerkers van Hermannsstadt in Zevenburgen die de herinnering aan hun Turkenkrijg jaarlijks vierden met het houden van een zwaarddans. Vooral de strijd tegen de Turken heeft een rijke sagenstof in de internationale geschiedenis van centraal Europa verspreid. Groote bekendheid heeft het volksverhaal gekregen van den Weenschen bakkersjongen, die vroeg in den ochtend bij het schoonmaken van een bakkersoven een verdacht geklop hoorde, dat afkomstig bleek te zijn van boosaardige Turken, die onderaardsche gangen hadden gegraven met de kennelijke bedoeling Weenen bij verrassing te veroveren. Natuurlijk werd de aanslag verijdeld en de wakkere bakkersjongen — een confrère van den Amsterdamschen weeshuis-jongen die het buskruitverraad van de beurs aan het licht bracht — werd vereerd als de redder van Weenen, waar men u tot omstreeks 1850 nog in de Grünangerstrasse de bakkerij van Peter Weitler als een historische bezienswaardigheid toonde. Tot zoo ver zou alles historisch nog te aanvaarden zijn, maar minder logisch is het, wanneer men althans sagenvorming uitsluit, dat niet alleen de bakkers van Weenen maar ook die van Bayreuth, München in Westfalen, Kalw en Dresden hun feestelijken ommegang met daaraan verbonden vendelzwaaien moeten ontleenen aan het feit, dat in al deze plaatsen onze Weensche bakkersjongen geboren zou zijn. Het ging ermede als in de antieke oudheid, toen 7 steden in Griekenland er naar dongen. Homerus' geboorteplaats te zijn en als in de middeleeuwen, toen men in Vlaanderen en de Lüneburgerheide Tijl Uilenspiegel liet leven en men Pieter Breugel s wieg liet schommelen zoowel in ons Noord-Brabantsche als in het Belgische dorpje Breugel, waaraan men het recht ontleende standbeelden op te richten of gedenkteekens aan te brengen in fictieve geboorteplaatsen of aan zg. geboortehuizen. Ook in Nederland heeft een der meest vermaarde vendelzwaaiersgilden, dat van St. Gangulphus en St. Laurentius te Huissen in de Over-Betuwe, zijn roemruchte geschiedenis, verbonden aan middeleeuwsche wapenfeiten, die ons door pastoor Hendrik Hubers medegedeeld worden in het gilde-boek op 5 Maart 1799 als een woordelijke en letterlijke copie van een „extrakt uyt het ouden Schutterboek. Geschreven in het jaar zestienhonderd en Zeeven", en waarin wij lezen: Anno 1502 is toe weten, dat den Hertouch van Gelre de stad van Huissen met groote macht belacht op Zonnedag post Sacramenti end was op St. Maximinus Dach ende lach daer voor bis ipsa die Joannis et Pauli end hij tooch door sijne sware Hoemoet op Iseloort over snachts, in meyninge onse vrunden die tegen Huissen omtrent Pottings Huis aver lagen te verslaen, end als hij kwam aan die Angeroise gemeinte daer onse vrienden lagen, soo schoten onse vrienden met een kartouwe in oeren hoop, end schoten veel menschen dood, soodat den Hertouch van Gelre vloe, und onse vrienden vingen van de Geldersche aver de drie honderd, und als die Geldersche die noch voor Huissen lagen dat siende worden, so vluchten zij schandelijk van de stadt, und die Burgers met die knechten van Huissen liepen der stad uut, ende namen over vier kartouwen, twee hooftstucken, drie slangen und veele allerhand Buschkruyt. gereedschap und veele Provisie en ander goed, dat onsprekelick waar. Des God Danck und lof in Eewigheyt hebben moet. Dit is Extrahirt uut een out stads Protocoll. Tot sulcke gedenkenisse sijn de schutten jaerlix in 't geweer op Joannis et Pauli en hooren de dyenst Godes tot danksegqinq aen God almachtig. Een Nederlandsche melodie voor het vendelzwaaien (uit de Zomerfilm-muziek van Dr. Julius Röntgen, 1923). Een populaire melodie van het vendelzwaaien in het Rijnland. De muziek, die in Walenland gespeeld wordt tijdens ,,le Jeu du Drapeau Wij zouden zonder meer deze gebeurtenis als de oorsprong van het jaarlijksche gildefeest der Huissensche vendeliers, waarin het vaandelspel wel een der hoofdmomenten der feestelijkheden uitmaakt, kunnen aanvaarden, ware het niet, dat tal van traditioneele handelingen te Huissen gelijk elders in soortgelijke gildefeesten er voor pleiten, dat via bepaalde historische, (dikwijls echter ook slechts gefingeerde) gebeurtenissen in gildefeesten ritueele handelingen zijn Ook in Sleeswijk-Holstein en in het bijzonder te Wilster wordt sedert eeuwen het „Fahnenschwenken" beoefend. overgeheveld welke in middeleeuwsche tijden van het land naar de stad werden gebracht. Het is de grootste verdienste van Dr. Siegfried Sieber geweest uitvoerig te hebben aangetoond, dat in gebruiken van schutters- en ambachtsgilden vele agrarische riten te herkennen zijn. Zoo hangt ongetwijfeld ook het vaandelspel samen met oeroude voor-christelijke handelingen, die in hun oorsprong een magie-religieus karakter hadden en werden uitgevoerd met de kennelijke bedoeling booze invloeden te weren waardoor zij indirect zegen en voorspoed konden bevorderen. Van de militaire Alféri-oefeningen heeft ons onderzoek naar den oorsprong van het vendelzwaaien ons thans reeds via beweerde historische gevechten geleid binnen de sfeer van handwerkersgildengebruiken die meermalen analoog blijken te zijn aan agrarische riten ter bevordering van de vruchtbaarheid der velden. Dan wordt het ook vanzelfsprekend, dat wij het vaandelzwaaien, zooals wij dat hierboven reeds hebben vermeld, alom in Europa een groote rol zien spelen in voorjaarsprocessies, welke gehouden werden om den zegen van den Allerhoogste af te smeeken over het te veld staande gewas ten einde dit te behoeden tegen onweerschade en hagelslag en dat wij het eveneens aantref- Drie „Fahnenschwenker" voeren op het Marktplein te Wilster ten aanschouwe van een groot publiek hun evoluties uit. fen bij de viering van najaars-kermissen die hier en daar ook in Nederland hun karakter van wereldlijk geworden oogst-dankfeesten nog vrij zuiver hebben behouden. Processie en kermis, jeugdvermaak en kinderspel vragen om onz.^ toegewijde aandacht, wanneer wij een oplossing willen geven op de categorisch gestelde vraag: „Wat is de oorsprong van het vendelzwaaien en hoe is het in Europa verbreid?" Dat in veldprocessies vele vanen worden en werden omgedragen mag als algemeen bekend verondersteld worden. Ten einde mij voor Nederland te bepalen tot een der voornaamste vendelzwaaiers-gilden, dat van St. Gangulphus en St. Laurentius te Huissen, deel ik hier mede, wat mij verteld werd op 30 Maart 1930 door een deputatie, bestaande uit de Heeren H. A. Derksen, voordraaier bij het vendelzwaaien, P. Rutjes, Koning en A. J. Lippman, Secr. De jaarlijksche vermaarde Huissensche Omdracht op Zondag na Sacramentsdag wordt „gemaakt" door de gildebroeders en de priesters. De Burgemeester bijv. maakt geen deel uit van de processie, hij loopt er niet „in maar er „neven als eerste in de rij van het manvolk; 4 vendelzwaaiers moeten volgens het reglement „assisteeren" bij het Maria-beeld, terwijl een zestal adjudanten met mooie zilveren schilden op glimmende zwarte staven de orde te bewaren hebben in De Kallemooi tc Schiermonnikoog met vlag en groenen Meitak. het gedeelte dat voor den Hemel uitgaat, ,,zullende dieselven met Schuyns hangende Scherpen en hellebaarden versierd zijn. Een oud recht, waaraan de gildebroeders groote waarde hechten, brengt met zich, dat de schutters-banier met het jaartal 1411 (het mogelijk aanvechtbare stichtingsjaar) op 50 m. vóór den Hemel wordt uitgedragen. Bij den Hemel zelf, die niet door gildebroeders wordt gedragen, is weer een eeregeleide van vier vendeldraaiers aanwezig en vlak achter den Hemel loopen altijd twee met de zilveren platen behangen Koningen en de Keizers ,.midden in" de processie. De burgemeester moet zich wel eens bij de Koningen hebben willen voegen, maar hij behoort in de rij der mannen te loopen, ,,is een van het volk" en maakt als zoodanig met zijn wethouders geen deel uit van de processie. Zoo zien we, dat de kern van het vendelieren-corps met zijn muziek en zijn Keizers en Koningen meetrekt in de onmiddellijke nabijheid van den Hemel. Een oude bepaling luidt: ,,Het assisteeren met de staven in de Processiën geschiedt door de Adjudanten der broederschap van St. Gangulphus, in gevolge hun oud recht", maar op H. Sacramentsdag ,,als wanneer de Processie door de Stad trekt" zullen, indien pastoor en Generaal-Adjudant van St. Gangulphus 't noodig oordeelen, ook de adjudanten van St. Laurentius met hunne staven mogen assisteeren (Art. 4), St. Gangulphus behoudt alle rechten, in geval van oneenigheid ,,zal het zelve in dit contract voorkomende wederom geheel en al door hun kunnen vernietigd worden". Wij krijgen dus in de omdracht de opstelling, als op pag. 34 in het schema aangegeven. Het vaandel van het Huissensche vendelzwaaiersgilde, waarvan als stichtingsjaar 1411 wordt aangenomen, draagt evenals de zwenkvanen op teerdag takken met noteblad en bloeiende rozen in top. In de wijze, waarop te Huissen hét vaandelgilde de omdracht „maakt", blijkt overduidelijk, hoezeer wij in de St. Gangulphus en St. Laurentiusbroederschap een gekerstend Meigilde hebben te zien, een Noordelijke analogie van de Romeinsche Fratres arvales <—■ de Broederen der geploegde velden — en dat we in de kruisdagen- en sacramentsprocessies de herinnering zien doorschemeren aan de ambarvaliën en veld-ommegangen. Niet weinig worden wij in deze veronderstelling versterkt door de dagen te controleeren, waarop te Huissen het vaandelgilde „trekt". Dit heeft ieder jaar het eerste plaats op den Zondag van Beloken Paschen ter viering van het jaarfeest in de kerk. Een tweede optrekken volgt op den eersten Zondag in Mei, waarna de Huissensche Omdracht wordt „gemaakt" op den Zondag na Sacramentsdag. Dan volgt de glorieuse viering van het teerfeest op Zondag en Maandag na Sint-Jan terwijl het seizoen besloten wordt op den vierden Zondag voor Huissensche kermis, dus op den laatsten Zondag van Augustus (kerkwijding) met een eerbiedig saluut der oude vanen aan mijnheer pastoor. Het samentreffen van het trekken der gilde met bepaalde kerkelijke hoogtijden en het vermoeden, dat de voorjaars- en oogst-processies gewijde veldgangen zijn, doet den folklorist uitzien naar gebruiken, waarin het vendelzwaaien nog duidelijk een rol vervult in oorspronkelijk voor-christelijke agrarische riten. Een aanwijzing in deze richting mogen wij aanvaarden in de gebondenheid van vendelzwaaien aan najaarskermissen, zooals wij deze overal in de graafschap Zutphen en den Gelderschen Achterhoek kunnen constateeren. Menig- 156,157 III X Banierdrager met vaandel, waarop het jaartal 1411 (50 M. vóór den Hemel). X X X X X X X X X X X X X X X X Muziekkorps van het gilde. X X X Zes dragers met wierook- X lampen X X X X X Zes dragers met X wierooklampen. X X Vaandeldraaier X Priester, die onder den Hemel Vaandeldraaier X X Vaandeldraaier het Allerheiligste omdraagt X Vaandeldraaier Burgemees- X ter als eerste V in de rij van het man- v volk X X X X X Koningen X X Keizers X Rij van het manvolk X X X X X maal heeft dat vendelzwaaien daar nog een ceremonieel karakter behouden, vooral te Hummelo en te Laag-Keppel, waar nog steeds de overste der peerdenschutterij of van de schutterij te voet met stentorsten den ban opent van den plechtigen vaandelslag. In het zwaaien van de witte vlag met het wapen der van Heeckerens zie ik nog altijd het hoogtepunt der Hummelosche kermisviering en terwijl de „vaandelslag" plaats heeft dansen er de bijlemannen om het op het grasveld voor het kasteel geplante paaltje „de Oogst-Mei", die neergehaald wordt op het oogenblik, dat de vendelzwaaier zijn vaan in een laatste huldegroet hoog opheft onder het presenteeren der geel-roodgespiraalde lansen van de ringrijders. Ook op kinderprenten met gekleurde houtsneden, die als kermisge¬ schenk veel aftrek vonden, komen de vendelzwaaiers in vele standen voor. In het verband van vendelzwaaien met handelingen, die als resten van oorspronkelijke vruchtbaarheidsritten te determineeren zijn, hebben Zwaben en Thüringen ons belangrijk folkloristisch materiaal geschonken. Te Grossengöttern, in Midden-Thüringen aan de Unstrut gelegen, houdt In verschillende standen bij het vendelzwaaien der legervaandrigs, zooals die voorkomen in het merkwaardige boekje, 1 dat A. Klette onder den titel „Kleine Fahnen-Schule" in 1679 te Nürnberg heeft uitgegeven. of hield men tot voor korten tijd een merkwaardig Pinksterfeest in eere, waarbij de volwassen jongens, zoowel als de knapen uit de beide kerspels onder het patronaatschap van St. Maarten en St. Walpurgis ieder voor zich een „schossmeier" kozen die geheel in lindenloof gehuld een bloemenruiker als kroon op het hoofd kreeg. Twee vaandeldragers, twee z.g. „Platzmeisters" met waterspuiten trokken met een muziekcorps aan het hoofd van een grooten ruiterstoet door de kerspels. De oudste jongens zaten op fraai getuigde paarden, de kleinere knapen op bontgeschilderde stok-paardjes. Wanneer de beide optochten elkaar ontmoetten had er natuurlijk een groote vechtpartij plaats, welke tot hoofddoel had, elkaar de vaan te ontrooven, welke de overwonnen partij voor geld weer moest inlossen. Na het rondtrekken werden vier dansplaatsen gereed gemaakt en daar werd dan op den tweeden Pinksterdag druk gedanst. Op Pinkster-Dinsdag werd de optocht herhaald, waarbij dezelfde personen, welke de „schossmeier voorstelden, de hoofdrol vervulden, maar nu niet in een omhulsel van blad, maar in stuk getrokken vrouwenkleeren, zoodat wij hier een variant zien van verschijningen die wij als „Oude Beppies" op Texel, als „Jaan en Greet" in Enschede, als „Freule Aleida" te Boxmeer of als het „Mooswief en de Hoeraes" te Sittard, ook in onze Nederlandsche plaatselijke folklore een rol zien spelen. Van Pinkster-drie tot Drievuldigheidszondag trad een rust in de feestelijkheden, maar dan had er een plechtige uittocht van de geheele bevolking langs de groene korenvelden plaats. Onder begeleiding van muziek traden de vaandrigs in de roggeakkers, waarover zij in wijdingsvolle zwenkingen de vaan Links: Pinkster-banier geeft een prachtigen overgang te zien van Pinkstertak tot Pinkstervaan. Rechts: Een Beiersche Meiboom met boven den groenen top een houten haan en om den stam spiraals» gewijze den groenen slinger gewonden. zwaaiden, terwijl de aanwezigen daarbij geestelijke liederen zongen, eindigend met een plechtig: ,,Nun danket alle Gott." Een soortgelijk vaandelzwaaien over voorjaarsvelden is bekend uit Langensalza. Daar zijn het de voerlieden, die in het bezit zijn van een oude vaan. welke zij volgens sommigen zouden veroverd hebben ter gelegenheid van de belegering door bisschop Gerlach von Mainz in 1349, terwijl anderen beweren, dat men in den Zweden-oorlog de „Schwenkfane verworven heeft. Wat er ook van aan zij, tot 1801 te voet en daarna te paard, trok het gilde ieder jaar op Drievuldigheidszondag naar de roggevelden, voorafgegaan door een „Fahnenjunker", welke de vaan over de roggenakkers zwaaide om zoo Gods zegen over de veldvruchten af te smeeken, een handeling, die door E. Kück en H. Sohnrey terecht wordt gequalificeerd als een laatste rest „eines alten Flurumgangs." Voor het vaststellen van den oorsprong van het vendelzwaaien is het van bijzondere beteekenis, dat de „vanenjonker" van Langensalza voor zijn deur als eereteeken, ,,eine riesige Birke aus dem Stadtwalde" geplant kreeg, een handeling, die reeds betrekkingen doet vermoeden tusschen vendelzwaaier en Meiboom, waarop ik hieronder nader terugkom. Een derde voorbeeld van het vendelzwaaien als een oorspronkelijk agrarische rite geeft de folklore ons uit het Zwabensche plaatsje Hofen bij Spaihingen, waar, althans tot 1862, volgens Dr. Anton Birlinger ,,der Fahnlisgang" nog zeer populair was. In een boerenfamilie werd van geslacht op geslacht ,,ein ursteinaltes Fahnlein" bewaard als een kost baar palladium. Op ,,Weiszen Sonntag" verzamelde de schooljeugd zich voor het huis van den eigenaar De Meiboom van Ellbach bij Tölz in Beieren met boven den wimpel en beneden de afwerende pijlen en bogen. en een van de knapen werd uitverkoren, meestal na een vechtpartij, om het „Fahnlein" den zingenden kinderstoet vooruit te dragen. Zonder eenige leiding plachten de kinderen dezen „Fahnlisgang" te houden en nimmer vond er eenige ongeregeldheid plaats, zoodat we ook hier niet mogen denken aan een gelocaliseerd jeugdpretje. maar aan een overblijfsel van een in het kindervermaak nog te herkennen religieuzen veldgang. Met het vaantje trokken ze biddend den „Körenösch" in en in volmaakte orde, vroom de rozenkrans latende glijden tusschen hun vingers, kwamen zij na een half uur terug om het miraculeuze vaantje weer aan den gelukkigen bezitter voor heel een jaar toe te vertrouwen. Deze drie voorbeelden, welke bij een voortgezet folkloristisch onderzoek in Europa ongetwijfeld met talrijke vermeerderd zouden kunnen worden, maken ons vertrouwd met het contact, dat men in voorjaarshandelingen bracht tusschen vanen en groene rijpende korenvelden. Mogelijk dat met deze veld- w1)dingen onder het zegenend zwenken der vanen ook nog de algemeene eerste en voornaamste eisch samenhangt dat in het vendelzwaaien de vlag met geen tipje den grond mag beroeren. Daar wij in den Pinkster-rit van Langensalza een variant herkennen van den in de middeleeuwen eens algemeenen ,,Maigrafen-Ritt", kan een vergelijking van deze merkwaardige paarden-ommegangen mogelijk ons belangrijk bewijsmateriaal verschaffen. Om ons tot Zwaben te beperken, zien we. dat in Ausplingen bij den Pinkster-rit de „Platzmeister" een paar minuten vooruit rijdt en op de markt gekomen eerst naar de pastorie gaat en daar den geestelijke begroet met een plechtig: ,,Grüss Gott, Herr Pfarrer und sein ganzes Hausgesinn." In den optocht droeg, wel is waar, de vaandrig in zijn rechter hand een vaan, maar naast zijn zijde ging een z.g. „Maienführer" die een versierden dennentak droeg. De vaandrig hield een monoloog, waarin hij zegt: BaUJr.' P^l J-; J V . .. , , . 11.. '*JL oxiuuii aua vacni , drietioek^gè^ drakenvaan (uit ®ei Russen hab' ich meinen Eid geschworen, het beroemde tapijt van ^Jie Fahne wurde mir geben in die Hand, Bayeux, 11e eeuw). Er weht für unser ganzes Vaterland, Het moderne driehoekige bedevaart-vaantje van u. L. vrouwe Le Diese Fahne werde ich nicht von Handen geben, Und kost' es mich mein junges Leben.' Wij zien hier dus reeds den vaandrig en den Meitak-drager in twee personen uitgebeeld, te Bettringen zijn Meitak-drager en vaandrig nog in een persoon gesynthetiseerd, die zich zelfbewust in de volgende regels voorstelt: ,,Herr Fandrich bin ich genannt, Den Maien führ ich in meiner Hand, Den Sabel an der Seite, Mit dem Turken musz ichheut noch streiten". Ongetwijfeld is de drager van den Meitak de oudste verschijning, de vaandrig een jongere, die dikwijls te paard gezeten, o.a. te Rettrincrpn He r hestp Reiter van het dorp moet zijn en ook in Brabant als standaardruiter, „cornet of wimpelier , bijzondere equestrische bedrevenheid moet toonen. De gedaanteverwisseling van den heidenschen Meitak in voorjaars-veldommegangen tot de gewijde processie-vaan in kerkelijke bedevaarten kan ook in ons land worden na9e9aan aar> de hand van een veelzijdig, maar zeer verspreid en nog weinig bekend materiaal. Een prachtig overgangstype van een forschen Meiboom tot een slanken vlaggemast geeft wel de vermaarde Pinksterstang van Schiermonnikoog, de z.g. „Kallemooi", waarover ik nog wel eens iets hoop te publiceeren. Ik volsta met thans mede te deelen, dat de „kallemooi' een ongeveer 20 m. hooge boom is met een dwarslat, waaraan een paar leege „kallemooibitterflesschen hangen, terwijl de top getooid is met een groenen tak, waaronder lustig de vaderlandsche driekleur wappert, die in de witte baan met groote letters het raadselachtige woord „Kallemooi draagt, over welker verklaring de geleerden het nog niet eens zijn. (Zie foto pag. 32). Ook Zoutkamp kende tot het laatst van de 19e eeuw een op Pinksteren met vele vlaggen getooiden Pinksterboom, terwijl de in Zweden omzongen en omdansten „Midsommarstang in allerlei fasen overgaat in den slanken vlag- Bij de Zuidlimburgsche Sacramentsprocessies verdringt het driehoekige processievaantje overal den groenen berkentak. gemast, die bij ieder Zweedsch huis als een schutsboom staat opgericht en waaraan iederen Zon- en feestdag de Svenska Flaggan met het gele kruis op het blauwe veld wappert. Ook in Nederland kunnen wij op vele in aanbouw zijnde huizen, die „den Meiboom in de kap" voeren (een uitdrukking welke door Dr. Abraham Kuyper in de vaderlandsche politiek burgerrecht heeft ge¬ kregen), in de laatste De weg vgn de Groote Bronk te Houthem-St. Gerlach wordt jaren constateeren, dat iecjer jaar met honderden processievaantjes versierd. overal de met bonte papieren versierde „richtmei" allengs meer en meer vervangen wordt door de vaderlandsche driekleur, wijd en zijd verkondigend dat er het vooral in Friesland zoo populaire „panne-" of „vlaggebier wordt geschonken. Zooals op het Zweedsche en het Beiersche platteland overal het bewijs wordt geleverd, dat de vlaggemast rechtstreeks ontstaan is uit den dorpsmeiboom, zoo is ook aan te toonen, dat de wapperende processie-vanen onzer schuttervendeliers van Gelderland, Brabant en Limburg zich hebben ontwikkeld uit de groene „meien", waarmede de geloovigen in vroeg- en voor-christelijke veldommegangen wuifden en zwaaiden den ouden godheden en den jon9sn heiligen ter eere. Een bijzonder overtuigende schakel tusschen gedragen Meitak en vaan is wel de Thüringer „Banner" of „Fahne", zooals wij die heden ten dage nog zien ronddragen tijdens het Pinksterfeest te Kirchheiligen. Hij bestaat uit een 4 m. lange stang, waarop dicht onder den eindknop een dwarsstang van \Yi m- 's aangebracht op dezelfde wijze als onze Schiermonnikoogsche Kallemooi in het groot geeft te zien. De geheele banier wordt door de meisjes vervaardigd, welke ook aan de dwars-stang hun kleurige zijden doe en oDhanaen. De vaandelstok is van de kruising af naar beneden met een lint spiraalvormig omwikkeld, iets wat wij ook internationaal verbreid vinden bij feestmasten, vlaggestokken, processie-stangen, zwenkstaven, tamboer-maïtrestokken, o.a. te Deurne en ringrijderslansen als bijv. te Hummelo en LaaqKeppel. Deze versiering bezit ongetwijfeld herinneringen aan het z.g. „ringen" van den Meitak of den Meiboom om de booze heksen, die zich volgens algemeen verbreid volksgeloof tusschen schors en spint verborgen houden, te kunnen verjagen En juist in den zoo gevaarlijken Mei-nacht vormt dit „rinqen" zeker een onfeilbaar afweermiddel tegen de heksen, welke op bezemstelen 7°°1len "chMU1"! ",def en rosse,n °P hun we9 naar de heksendans-plaats, B°ackulla °P Broeken en Zweden op den heuvel Is het wonder, dat bijv. in het Nassausche land de jonge meisjes op Mei- Tn M1 n,et t 9r°°rtStLWT/de hechten aan het feit of er voor hun venster in den Mei-nacht een Liefde-Mei geplant werd, maar of deze op de traditioneele wijze drie keer geringd is en in het blanke hout de initialen van den planter ■aa$ . "jet 9eVa1, dan zijn zi> soms weken lang boos, want alleen drukUn meenen schillen den Meitak, zooals het oude gezegde uit- Wer mir gut ist der sticht mir Mai. In Beieren en Oostenrijk, waar de Meiboomen dikwijls getooid worden met vele vlaggen en vanen, werden zij dikwijls veelzeggende getuigen van monarchistische gevoelens en daaraan werd uitdrukking gegeven in het spiraalsgewijze schilderen van de nationale kleuren blauw-wit, gelijk wij datzelfde zien op onze rood-wit-blauwe vlaggestokken. Ook in België zijn de Meiboomen, oppervlakkig gekerstend als schutsboomen en toegewijd aan een of andere eilige, zooals wij dat in het Zuid-Limburgsche Noorbeek kennen bij den St. ngida-boom, vaak met groene slingers getooid of spiraalsgewijze beschilderd zooals Cooremans ons vertelt in: „L'année Belgique": „Tout autour de 1'arbre une longue raie, qui de loin ressemble a un beau et large ruban". etzelfde vinden wij reeds bij Hans Sachs in zijn vastenavondspel: „D? Duivel en het oude Wijf , waarin onze Satan vraagt: „Warumb schelst du den Stab vor mir?" Waarop de duivel antwoordt' „Wann der Stab ungeshelet war So möchst du zu mir krieschen her Het vaandelzwaaien is een der belangrijkste figuren in den zwaarddans der Halleiner mijnwerkers (naar een teekening van A. Reichl). zwischen dem holze un der Rinden und mich alszdann fahen und binden dann solcher alter Weyber drey fiengen im Feld den Teüffel frey . Wanneer wij dit alles nu weten, zegt ons de spiraal om den vaandelstok van den Thüringer Banner nog eens te meer, dat deze interessante ,,vaan" heel dicht nog staat bij den Meitak en ook in wezen identiek is aan de vroeg-christelijke kerkbanier. De bloemruiker op de kruising van den stok en dwarsstang getuigt hiervoor evenals de bloemruikers aan de zwenkvanen van Huis- cf>ncrll£> A ✓-»! -TT-r — , j. vLixuuiwaai- ers, zooals die op teerdag na de mis worden gedragen. De neerhangende bonte halsdoeken van de Pinkster-meisjes zijn analoog aan de wollen of zijden banen, die in liturgische kleuren neerhingen aan de kruisbanieren uit de tijden van Cjregorius van Tours. (Zie afb. pag. 35 en 36). Gewoonlijk neemt men aan, dat het gebruik van vanen (signa vexilla) bij de bedevaarten teruggaat tot het Labarum' van Constantijn de Groote. In zijn strijd met den tyran Maxentius moet hij een lichtschijnsel hebben waargenomen, waarin boven een kruis te lezen stond: „In hoe signo vinces", in dit teeken zult gij overwinnen. Volgens berichten van Eusebius moet dit Labarum bestaan hebben uit een vergulde lans, voorzien van een dwarsstang, waarvan een doek neerhing. Maar op de beroemde tapijten van Bayeux uit de 11e eeuw, waarin de verovering van Engeland door de Noormannen is uitgebeeld, zien wij nog de heidensche driehoekige dierenvanen. De drakenvaan is zeer duidelijk aanwezig in het tafereel van Harolds dood. De kop van het monster was hoog geheven op een stang en het lichaam uit doek vervaardigd kon in den wind wapperen Behalve de veel gebruikte drakenvorm kenden de heidensche Germanen ook soortgelijke speervanen met andere hun heilige dieren, als wolven, beren, ossen evers, enz. die dikwijls ook door hun priesters in den strijd tegen Bij het Vogelschieten te Huissen worden de Koningen geëerd in het saluut van het corps vendeliers. Overzicht van het corpsvendelen der Huissensche ,.draaiers" op de feestweide. het Christendom den heldenscharen vooruit werden gedragen. Geheel analoog aan de taak van den Romeinschen „Aquilifer", die den standaard den legioenen ten zege vooruitdroeg. Reeds de Gothische stam der Therovingiers voerde in het jaar 376 vexilla (vanen) mede, welke later met volksemblemen en symbolen der christelijke kerk versierd werden. Daar het leven van den christen ook een krijgsleven was, kon de heidensche strijdvaan gemakkelijk in christelijken zin worden aanvaard en in den cultus der veld-processies opgenomen worden als wondervaan, die hoog boven de biddende schare werd gezwaaid, het kruis volgend, dat door bisschop Johannes Chrysostomos in Konstantinopel omstreeks het jaar 400 n. Chr. werd ingevoerd. Nu is het bijzonder opmerkenswaardig, dat volgens het Rituale Romanum de aan deze heidensche veldteekens herinnerende driehoekige vanen in processies verboden werden, en dat nochtans, tot op den huidigen dag alle folkloristisch in vorm en voorstelling zoo interessante Belgische beevaart-vaantjes driehoekig zijn, terwijl ook „les Joueurs de drapeau in het Waalsche land van Aubin—Neufchateau en Warsage nog altijd in de sacramentsprocessies de altaren den vaandelgroet brengen met ,,des drapeaux de forme triangulaire que le joueur agite pendant la marche" Dergelijke papieren bedevaartvaantjes hebben aan de inwoners van het stadje Halle, waar men een wonderbeeld van de H. Maagd, de z.g. zwarte Lieve Vrouwe vereert, den bijnaam geschonken van „vaantjesboeren. Steeds ook heeft in Nederland de Roomsche kerk geijverd om den heidenschen Meitak uit de christelijke veldprocessies te bannen, maar ook in Nederland bleef hij zeer lang bewaard. Zoo schreef op 30 Juni 1719 de bisschop van Roermond aan den pastoor van het dorpje Horst, dat het beeld van de Heilige Maagd in de processies niet meer door jonge meisjes met stokken in de hand en met fladderende versierde linten begeleid mocht worden. Ook het feit, dat bijv. de kinderen in het Belgische Thienen gedurende het rondtrekken van de palmprocessie den palmtak poogden te plunderen, daar deze behangen was met de heerlijkste lekkernijen, met koekjes, noten, suikertjes enz., wijst op oeroude heidensche, of liever gezegd voor-christelijke attributen in de jonge christelijke symboliek van den Jeruzalem-palm. In den Thienenschen palmtwijg van de Palmzondag-processie zoogoed als in de versierde stokken van de Onze-Lieve-Vrouwe-processie te Horst ziet de folklorist zeer oude reminiscenties aan den boomcultus, welke ons geneigd doen zijn mee te gaan met Dr. Heino Pfannenschmidts uitspraak, dat de latere vanen niets anders zijn dan ,,Stellvertreter der vergoldeten und geschmückten Baume, die Flaggen der Fahnen sind die Gewander derselben". Thans zal de Meitak wel overal uit de processies verdwenen of geneutraliseerd zijn in den christelijken palm of het liefelijke bouquetje, dat door bruidjes wordt omgedragen. Maar in Limburg heeft dit zijn ouden naam van ,,Meike" niet verloren en in naïeve vroomheid worden er Limburgs lieve heiligen mee „bestoken , evenals bijv. de schutters-koningen te Gronsveld en te Eijsden op het feest van „Konings-meibesteken . Hoezeer ook gebannen uit processies en kerk (in het begin der vorige eeuw werden groene meien in de kerk te Valkenburg nog geplant als een afscheiding van het priesterkoor), langs heel den weg, die de sacramentsprocessie of „groote Bronk" zal volgen, staat er toch nog altijd, naast het bronk-vaantje overal de berkenmei. In de armste en meest geïsoleerde gehuchten de meeste takken en de minste vaantjes, wat alweer een aanduiding kan zijn, dat uit den Meitak de kerkelijke vaan ontstaan is. En in het gezicht der veld-altaren een met bloemen en groen getooid paaltje, dat door met bijlen gewapende vervaarlijk uitziende ..bielemaander" omgehakt dient te worden in een ceremonie, die als 't ware de overwinning van het Christendom over het heidendom dramatisch voorstelt. Want in zulk een onnoozel aan den kant van den weg opgericht paaltje was naar voor-christelijke opvattingen de genius der vruchtbaarheid geïncarneerd. De brave St. Sebastiaan-broeders van de Gronsveldsche „schötteriej" ruimen het boompje thans als de soldaten van Onze Lieve Heer (Baden kent ook zijn Herr-Gott-Soldaten) uit den weg, maar hun verre voorzaten hebben het mogelijk eens hoog vereerd in hun agrarische Meigilde-riten. Zoo is er eveneens een zeker synkretisme te constateeren in het meetrekken der vaandelbroeders van St. Gangulphus en St. Laurentiusgilden in de Huissensche Omdracht. Zeker, ze dragen hun prachtige Tijdens de oogst-kermis te Laag-Keppel wordt voor het kasteel de gildevlag geslagen bij den oogst-mei, waarbij een drietal ,.bielemans dansen en grappen maken. dundoeken onversierd mede naast het O.L. Vrouwebeeld en den Hemel en naar de H. Mis op hun feest — Zondag na St. Jan. Maar nauwelijks hebben zij na afloop hun gildehuis bereikt, of ze sieren hun vanen met rozen en noteblad ten teeken, dat nu voor hen het jaarfeest met zijn vogelschieten en vendelzwaaien begint, het aloude midzomer-feest, dat zich in dit uithoekje der OverBetuwe tot op den jongsten dag heeft weten te handhaven. En daarin is de Huissensche vendelvaan met zijn tooi van blad en bloem, evenals de Thüringer Pinksterbanier weer heel dicht gebracht tot den Meitak, waaruit hij kan zijn ontstaan. Een zeer merkwaardig gebruik, waarin de vaan en de Meitak als 't ware in \ endel-acrobatiek op een gildefeest te Vught (1929). elkaar zijn overgegaan, vermeldt Böhm ons in zijn „Geschichte des Tanzes' . De zoutzieders van Salza bij Maagdenburg plachten op den Woensdag na Pinksteren met hun vaan een ommegang te houden tot ze eindelijk op den Hummelberg aankwamen. Daar zwaaide de vaandrig de vlag, knielde plechtig neder en plantte deze in den grond, waarna de kinderen er om heen dansten. De aloude Meidans werd hier een vaandeldans. En hetzelfde vond ook te Stolp plaats op den Dinsdag na Pinksteren bij het merkwaardige feest, dat de schoenmakersgezellen hielden in de ,,Windelbahn . Omstreeks twee uur trokken zij eerst de stad rond, achter hun oude vaan, waarop te lezen stond: Het eeresaluut aan den gildekoning te Nistelroy (1933). „Durch unsern Vorfahren Hans von Sagen Kann unsre Bruderschaft dies Ehrenzeichen tragen Und wisset, was der Fürst Kroy hat getan? ^ Er schenkte uns dies Fest, froh zu begehn die Windelbahn . Ook hier weer de gildesage van het vorstelijk vaandelgeschenk Maar het planten dezer vaan naast de Windelbahn, waarin wij een Trojaburg herkennen, en het in .Kiebitzschritt" door het labyrinth dansen brengt ook deze btolper schoenmakersvlag weer in heel nauwe relatie tot den Meiboom. Ook de figuren, welke als Mei-graaf en Harlekijns daarbij een actief aandeel nemen, wijzen op qeen historischen maar op een folkloristischen oorsprong, waarvoor in parallellen en analogieën onze Achterhoeksche najaarskermis-viering buitengewoon overtuiqend bewijsmateriaal levert, in het op de muziek zwenken van de gilde- 156=157 IV Hendriks uit schouders... ■ndriks uit Tongelre laat de vaan om zijn vaan voor slotvrouwe of kasteelheer, terwijl gemaskerde en met bijltjes gewapende wonderlijk uitgedoste dorpsnarren of „bielemansen" den oogstmei moeten omkappen. Deze moet zijn neergehouwen, wanneer de muziek zwijgt en de vaan in den ruststand van het laatste saluut is gekomen. Aan het vendelzwaaien in oogstgebruiken en najaarskermissen zou een afzonderlijk geschrift gewijd moeten worden, daar dit alleen verklaard kan worden in een breeder kader van kermis- en oogstgebruiken dat mij hier te ver buiten de door mij nestelde beperkinq zou brengen. Wel wil ik met een enkel woord er op wijzen, dat Nederland behalve in de Achterhoeksche dansende „bielemannen" nog een ander typisch voorbeeld kent van het gelijktijdig vaandelslaan en het daarbij dansen van belangrijke folkloristische verschijningen, nl. van de vermaarde Reuzen Valuas en I Syne Huisvrouw Suzanna te Venlo. Hier wil ik alleen vermelden, dat K %«5j| jfl de Venlosche reuzen in hun reuzendans bij vaandelslag een variant te zien geven van hetgeen ook in de Rottweiler omgeving plaats heeft, nl. k^|HS| het vanenzwaaien van den ..Fahndrich" in bijzijn van een Go- ^(MM en twee ,,Maienführer". De den oogst-mei dansende Achterhoeksche w■ YH bielemannen en de Venlosche Reu- ||L zen brengen in het internationaal M vergelijkend folkloristisch onderzoek ÊÊÊt ons nader tot het leqqen van een ... , . oa ..en om zijn beenen wentelen. A Hendriks thans leider van het corps vendelzwaaiers van het St. Catharinagilde te Tongelre ^Éincfhove^)', behaalde te St. Hubert op 13 Mei 1934 zijn 60~sten eersten en eereprljs. nauw contact tusschen vendelzwaaien en met ^jlen of zwaarden gewapende dansers Zoowel in de Baskische landen als in Tsjechoslowakije en de Daim tische kunstgebieden van den Balkan kent men hier en daar nog zwaarddansers, dfe hun evlt-ën gelijktijdig uitvoeren met vaandelspel of het vaandelzwaaien als het hoofdmoment van den zwaarddans nog waardeeren_ Ook in de farandole van de provincie La Soule (Pays Basques) leuk de vlaqqendrager, daar Ensenara geheeten, de spiraalvormige rij dansers, welke hun evoluties alleen uitvoeren in de weken tusschen nieuwjaar en de vasten, Hierin ziet de folklorist een indicatie voor het ritueele karakter van deze g m schapsdans. In een andere Baskische dans vormen de dansers een kring rond twee stoelen, waarop vendelzwaaiers hun vlaggen zwaaien, zoodat we ook hTer een zeer nieuwe samenhang zien tusschen oeroude dansen en vendel- zwaaien. Het eerst werd op den samenhang van zwaarddans en vaandelspel mijn aandacht gevestigd door een voordracht van Prof. Dr. Frantizek Posplsïl uit Brnö in 1927, gehouden op het Internationaal Anthropologisch Congres te Amsterdam, waarin hij ons in kennis kracht met de merkwaardige dansen, die in de Pyreneeën door het Baskische volk met zoo groote piëteit bewaard worden en als ,,danse d' épée" steeds werden ingeleid door „Le Salut du drapeau". Tot een volkomen dramatisch dans-spel tusschen zwarte en blanke fraai uitgedoste krijgsdansers heeft de „Moreska" zich in Joego-Slavië ontwikkeld, waarin naast vaandelspel het rooven van een gesluierde bruid groote activiteit van de mede-dansers vraagt. Ofschoon de Engelsche Morris-dansen niet meer gecombineerd zijn met vaandelspel, wijst de rol, die de zakdoek speelt in talrijke figuren toch in de richting van het historische vaandelspel, dat als „flourishing the flag mogelijk vroeger den dans zal hebben begeleid, die ook thans nog met wuivende zakdoeken uitgevoerd wordt rond den man die als „swordbearer" op een ontbloot zwaard de „sacrificial cake draagt. Ook hier dus weer een wapen gecombineerd met mogelijk tot zakdoeken gereduceerde vlaggen in een dans, die een zuiver ritueel karakter heeft behouden en in „Bampton-inthe-Bush nog steeds door een 10-tal morris-men wordt uitgevoerd. Miss Cornack Keen, die op de eerste „Conferenza della Commissione Internazionale per le Arti Popolari", Groot-Brittannië vertegenwoordigde, deelde mij te Rome mede, dat ook zij in Engeland nog één dorp wist, waar vendelzwaaien in verband met Morris-dansen plaats vond. Zoo zien wij dus in Engeland mogelijk nog slechts op een enkele plaats, evenals in de Baskische landen, in Joego-Slavië en op sommige in de Adriatische Zee gelegen Italiaansche eilanden, zwaarddans en vaandelspel vereenigd in demonstraties, welke door Prof. Pospïsïl in buitengewoon belangrijke films tot in alle details zijn vereeuwigd. Na het PragerWereldcongres voor Volkskunst in 1928 mocht ik met eenige achtergebleven deelnemers en deelneemsters, o.a. met Miss Ruth en Miss Elisabeth Burchenall, afgevaardigden van Amerika, en Prof. Arthur Gorovei, gedelegeerde van Roemenië, te Brnö in het Zemského Musea getuige zijn, hoe Prof. Pospïsïl, met opoffering van groote kosten, arbeid en tijd voor de wetenschap, van den ritueelen volksdans een film-documentatie heeft gegeven, die een unicum voor de wereld is. Voor de verklaring van het vaandelspel en den oorsprong daarvan bij de Slavische volken bevatten deze films een ongekend rijk materiaal, dat overtuigend bewijst hoe zwaarden en vanen in de dansen der Balkan- en Kaukasische volken steeds een groote rol hebben gespeeld Voor het samengaan van zwaarddans en vaandelspel heeft in Oostenrijk Bergmeister J. Schiestl zich in 1865 zeer verdienstelijk gemaakt door in het Met voorbijgaan van het z.g. kindervendelen, wil ik hier een kort overzicht qeven van „het reveil" in het Nederlandsche vendelzwaaien. Een eere-saluut moet gebracht worden aan den nestor der Nederlandsche vendelzwaaiers, den heer H. A. Derksen, voordraaier van het St. Gangulphusgilde te Huissen in de Over-Betuwe. In 1882 werd hij reeds koning van het Het kranige corps vendelzwaaiers van het St. Martinus-gilde te Tongelre (Eindhoven). Museal Bericht" van Salzburg een zeer uitvoerige beschrijving te geven van den vermaarden Dürrenberger Knappentanz, welke mededeelingen beschouwd kunnen worden als de bron waaruit alle latere schrijvers hebben geput In verband met onze oude vaderlandsche zwaarddansen, zooals wij die op Breuqhels kermis-tafereelen vereeuwigd vinden, eischt vaandelzwaaien in den zwaarddans een afzonderlijke behandeling, die hier natuurlijk niet gegeven kan worden zoodat ik hier slechts aanstip, dat het hoogtepunt opgevoerd werd in de figuur waarin de sergeant bij fakkellicht over de horizontaal tot een podium samen gevlochten zwaarden de vaan zwaait onder het juichen van. „Der Freude höchster Jubel Ertönt von diesem Stand Glück auf! Glück auf! Glück auf!" (Zie afb. pag. 43). gilde, nadat hij in 18/7 was toegetreden. In 1880 vond er een fusie plaats tusschen het jonge gilde van St. Laurentius en het oude van St. Gangulphus. Bij het jonge gilde waren toen 4 en bij het oude 5 of 6 draaiers en Derksen heeft de kunst geleerd van de oude Lijntjes. Op 7 Aug. 1927 mocht Derksen het zeldzame jubileum vieren van 50 jaar vendelier te zijn. Dat is toen voor de oude propagandist een gloriedag geweest, want zeer velen kwamen den stoeren grijsaard huldigen, die over zoo groote technische vaardigheid beschikte en, wat misschien nog meer zegt, door zijn enthousiasme en toewijding het vendelzwaaien in het Huissensche corps-vendelen wederom tot hoogen bloei wist te brengen. In 1919 was hun demonstratie op het Vaderlandsch Historisch Volksfeest „ein Auftakt" tot groote activiteit. In 1923 brachten Derksen en zijn mannen op den Dam te Amsterdam het hulde-saluut der vlottende vanen aan H. M. Koningin Wilhelmina ter gelegenheid van Haar 25-jarig Regeeringsjubileum. In 1925 verschenen de Huissensche gildebroeders te 's Gravenhage op het Houtrust-sportterrein om aan de drie Holland-Indië vliegers eveneens de hulde van de Over-Betuwsche bevolking te brengen en 's avonds namen de Huissensche vendelzwaaiers met hun hofkapel deel aan den feestdisch in Hotel „De Witte Brug , waarbij de „generaal van het Huissensche gilde visa-vis generaal Snijders was gezeten. Sindsdien, is er geen jaar voorbij gegaan of de Huissensche vendelzwaaiers hebben feestelijkheden met hun aanwezigheid opgeluisterd en zoo is er thans een schoone, eeuwenoude volkskunst wederom tot nieuwen bloei gebracht in dat stille stedeke van- het Betuwsche kersenland, dank zij de toewijding en de kennis van den nestor en jarenlangen mentor H. A. Derksen. Rouw was er in aller harten toen op Donderdag 27 Nov. 1930 de gildebroeders met omfloerste vanen en met rouwcrèpe omwonden trommen den man ten grave droegen, die meer dan wie ook praktisch gewerkt heeft om het vendelen in Huissen niet in de eerste vlakke jaren van deze eeuw een roemloozen dood te doen sterven als slachtoffer van den z.g. modernen tijdgeest. In de laatste 12 jaren van zijn leven — na de viering van het Vaderlandsch Historisch Volksfeest in 1919 — heeft hij met voldoening kunnen constateeren, hoe, niet alleen in Huissen, maar ook in wijden omtrek de belangstelling en de animo voor het beoefenen voor het corpsvendelen zich verbreid heeft. Want ook te Lobith, Herwen en Aerdt, Ulft en Duiven, Gent in de Over-Betuwe. Lichtenvoorde, maar bovenal te Tongelre bij Eindhoven zijn de schutterijen of kermis-gilden er toe overgegaan het corps-vendelen te beoefenen. In het bijzonder zij hier nog het Ulftsche St. Hubertus-gilde, dat feitelijk een dochter- Demonstratie in groepsvendelen door het St. Martinus-gilde van Tongelre tijdens het groote volksdansfeest in het Oosterpark te Amsterdam op Zaterdag 23 Juni 1934. vereeniging der Huissensche gilden is, genoemd. Immers, verscheidene Huissenaren zijn in den na-oorlogstijd zich gaan vestigen te Ulft om daar werkzaam te zijn aan de ijzergieterijen. Zij hebben de kern gevormd van een snel tot bloei gekomen corps, dat in 1927 te Laag-Keppel de eer genoot zijn kunst te demonstreerenvoor een 100-tal geleerden, die het Derde Internationaal Anthropologisch Congres bijwoonden. Met hun vanen vormden zij een stijlvol geleide van den internationalen geleerdenstoet, welke door de dorpsstraat van het stedeke zich begaf naar het kasteel van de Fam. Van Pallandt waar op het voor-plein de vendeldemonstratie plaats vond. In 1930 hebben deze Ulftenaren voor het eerst ook in het hooge Noorden het corpsvendelen vertoond. Ter gelegenheid van de viering ter herdenking van het ontzet in 1672, waardoor de stad werd: „Groningen constant Behoud van 't lant," heeft het bestuur der Vereeniging voor Volksvermaken het loffelijk initiatief genomen op 28 Augustus 1930 de Ulftsche St. Hubertus-mannen uit te noodigen de vaan in Groningen te komen slaan. Met hun deftigen koning, hun pieken-dragenden kapitein en schuttersknecht waren een achttal „draaiers aanwezig, welke drie keer een vertooninq van het vaandelspel gaven, en daarvoor een algemeen applaus hadden te oogsten Het ware te wenschen, dat ook in Groningen, Friesland, Drenthe, Noorden Zuid-Holland, waar de sport in allerlei vorm zoozeer wordt beoefend, het vendelzwaaien in corpsverband zoowel als individueel — weer kon worden ingevoerd. En ik heb zoo'n stil vermoeden, dat een voortgezet onderzoek in de archieven er Groninger Rederijkerskamers tot een soortgelijke verrassende ontdekkinq zal leiden als de heer P. J. Meertens deed ten opzichte van het vendelzwaaien 'n. , "eeuwsc Zuid-Hollandsche rederijkerswedstrijden, waar het geruimen tijd een attractie van vele programma's geweest blijkt te zijn. Zoo waren bijv op de rederijkerswedstrijd van „De Coren-Aren" van Katwijk aan den Rijn in 1679 twee prijzen uitgeloofd, voor „wie best hier met 't Vaen in de parck stont te swiere . Deze prijzen verden toegewezen aan „de Rosemareyn" te Schipluiden en „de Witte Roosen" te Wassenaar, maar het blijkt niet welke eereteekenen waren uitgeloofd. Op de rederijkerswedstrijd van „De Dubbele Geele Hoffbloem" te Bleiswijk in 1684 waren twee prijzen van ,,'t Slingeren" uitgeloofd, die werden toeqe- we~el? ly onder de Doornen" te Noordwijk en „Het Roosmareyn" te bchipluiden. Ze bestonden uit „een schoone Oranje witte Ronde Pluym" sch°one Ronde witte Pluym", zooals ons in „Apollus Lusthof" (Delft 1684) op blz 11 wordt verteld. Ook op de door het Schipluydensche „Rosmareyn gehouden rederijkerswedstrijden in 1685 waren twee prijzen uitgeloofd voor t best Slingeren met de Vaen". De „Lely onder de Doornen" te Noordwijk kreeg „een silvere Lepel" en „de Olijff-tak" te Leidschendam „een qroote Ronde Pluym . In 1676 wonnen Wateringe, Zegwaard en Bleiswijk de drie prijzen in het vendelen op het rederijkersfeest te Voorburg en in 1701 werden deze te Hazerswoude aan Noordwijk en Katwijk aan den Rijn ter hand gesteld. Hetis zeer waarschijnlijk, dat ook op de feesten der kamers van Schipluyden ilzlj' 2verfhie( 0675)• Zegwaard (1676), Naaldwijk (1676), Vlaardingen 'l Zoetemeer (1685), Schiedam (1705) en Noordwijk (1707) het vendelzwaaien op de wedstrijdprogramma's is gebracht. Dit onderzoek moet natuurlijk nog systematisch worden voortgezet en vooral moet daarbij ook aandacht worden geschonken aan de mogelijkheid, dat ook in de Groninger en West-Friesche rederijkerskamers eens ,,'t slingeren" of „swieren" van de vaan een rol heeft gespeeld. Een historisch-folkloristische studie van het vendelzwaaien, waarbij gegevens die in onderling verband gebracht de kennis van ons volk in het heden en verleden vermeerderen, kan tevens bijdragen tot een beter begrijpen en onderling waardeeren van Noord- en Zuid-Nederlanders in hun meest karakteristieke uitingen, n.1. in die van spel en vermaak. En bij de thans alom groeiende belangstelling voor wat de folklore ons in het Zuid-Nederlandsche gildeleven heeft bewaard in zinrijke gebruiken en traditioneele handelingen, daar kan het verlangen levendig worden, ook in de jeugdbeweging van het Friesche, Groningsche en Drentsche Noorden het vlaggespel tot nieuwen bloei te brengen. Mij althans is het bekend, dat er zoowel bij de A.J.C.-ers als onder de padvinders gestreefd wordt om onder leiding van goede instructeurs het lichaam en geest sterkende spel van de vlottende vanen te verbreiden. Het individueele vaandelzwaaien liep door een voortdurend opvoeren van de techniek dikwijls uit in acrobatische en jongleurskunsten, die menig maal verre van aesthetisch zijn. Toch mogen wij ze niet veroordeelen, daar wij misschien in de zeer gecompliceerde figuren, waarbij de vaandeldraaier zich op rug en buik neer werpt en de vaan over schouders en rug, ook om arm of zelfs om den nek, laat balanceeren, den reflex zien van evoluties die eens in de leger-oefeningen door den vaandrig werden gedemonstreerd. Hiermede overtuigde hij de soldaten, dat ook voor het geval hij aan hand of voet, arm of schouder gewond zou raken, hij nog in staat zou blijken als Alférez het leger met de zwenkende vaan ter overwinning te voeren, gelijk in de antieke oudheid de Romeinsche Aquilifer reeds deed, die bij weifelen en terugwijken van zijn legioen het standaard-palladium met Jupiters vogel en diens bliksem te midden van den dichtsten vijandendrom wierp om het er zelf met het grootste levensgevaar, bijgestaan door zijn volgelingen, wederom te heroveren. Dat het vendelzwaaien altijd een diepen indruk gemaakt heeft, blijkt wel uit de vele enthousiaste beschrijvingen welke daaraan gewijd zijn en waarin de figuur van den vendelzwaaier meermalen vergeleken werd met die van een priester welke sacrale handelingen verrichtte. Zoo werd ook in het Belgische Walenland ,,le Jeu du Drapeau": o.a. te Nijvel in 1928 een spel van ongewone schoonheid dat de aandacht boeide, het hart blij deed kloppen, de beoefenaren vervulde met een physieke zoowel als geestelijke vreugde. Enthousiast besloot de particuliere correspondent van de N.R.C. zijn brief van 22 Juli 1926: ,,A1 wie op 11 of 18 Juli te Nijvel de demonstratie heeft bijgewoond zal het beamen: geen prestatie is even sierlijk als die van het vlaggespel! Het in leven houden, beteekent niet alleen een volksoverlevering te bestendigen, maar tevens een sport uit te oefenen, die ik niet aarzel aan schoonheid weergaloos te noemen." Het was naar aanleiding van deze in 1926 gehouden vlaggespel-demonstraties, welke in een kleine film vereeuwigd werden die onder slechte weersomstandigheden was opgenomen door den filmdienst van het Luiksche „Musée de la Vie Wallonne", dat de Heer Albert Marinus, Directeur van den Dienst voor Folkloristische opsporingen in de provincie Brabant, te Rome de internationale aandacht vestigde op dit „Jeu du Drapeau . Daar de aldaar aanwezige folkloristen, vertegenwoordigend 27 naties, over den oorsprong en de verbreiding van dit vaandelspel weinig of niets wisten mede te deelen, werd op voorstel van den Heer Marinus besloten een internationaal onderzoek in te stellen, waarvan het eerste resultaat gepubliceerd werd in mijn studie: „Vendelzwaaien en Volkenbondsbemoeiïngen", verschenen in de „Brabantsche Folklore' , jaargang 10, Nr. 57 Januari 1931, pag. 213 tot 238, waarnaar ik allen, die meer bijzonderheden wenschen te vernemen, verwijs. Een praktisch resultaat werd van deze theoretische beschouwingen geleverd op het 2e Internationale Congres voor Volkskunst, dat te Antwerpen in 1930 onder auspiciën van den Volkenbond werd gehouden door de ,,Commission Internationale des Arts Populaires" en waarop een internationale demonstratie werd gegeven van het vendelzwaaien, waaraan, behalve een groep Belgische vlaggezwaaiers ook het corps Huissensche vendeldraaiers deelnam. Voor het personeele vendelzwaaien had de vermaarde vendelier J. M. Vereyken v. d. Boom van het St. Antonius-gilde te Beek-en-Donk zich te meten met den Zwitserschen vendelzwaaier Franz Hug uit Luzern en de beide Sleeswijk-Holsteinsche vendelzwaaiers uit de Elbmarschen, waar het vendelzwaaien ook steeds in eere gehouden werd. In groen zijden buis met zwart fluweelen kniebroek, witte kuitkousen, lage schoenen waarbij een witte gesp en groene buis met zware en groen gestreepte pofmouwen, op den rug een zwart fluweelen kapmanteltje en op het hoofd een zwarte, breed gerande vilten hoed met groene pluim, bewees Vereyken v. d. Boom, dat de vendelkunst niet verstard traditioneel is, maar écht levend, en daarom ook steeds varieerend zich uiten kan in de wondere wentelingen der warm getinte zijden vaan. Vlag en vendelier vormen in het Beek-en-Donksche St. Antonius-gilde ook een kleuren-harmonieerend geheel, want de licht roomkleurige vaan uit het jaar 1921, die meer dan ƒ 175.-—■ heeft gekost en gemaakt is van allerbeste Fransche natuurzijde, wordt gevat in een lijst van dezelfde groene kleur welke ook in het costuum van Vereyken domineert. Hij verrichtte als vendelkampioen van Brabant talrijke tours-de-force. Soms wierp hij de vaan hoog in de lucht, ving hem dan met vasten greep op, duikelde kopje-over en liet haar dan zwiepend scheren over het grastapijt zonder dat ook J. M. Vereyken van den Boom, vendelzwaaier van het St. Antoniusgilde te Beek-en-Donk, die op het Intern. Congres voor Volkskunst, in 1930 te Antwerpen gehouden, de eer van Nederland in het personeele vendelen heeft hoog gehouden. maar met één tipje te raken. Steeds sneller werd er gedraaid, al zijn spieren waren tot het uiterste gespannen, maar zijn kalme beheersching bleef in schoone houdingen van lichaam en vaan bewaard. Hij wierp zich op den grond, legde zich op linker en rechter zijde terwijl hij met één hand den suizenden schermslag onderhield. Met beide beenen tegelijk sprong hij over het laag rondvliegende vaandel, dat klokkend om zijn lichaam weer hooger werd gebracht en om knieën, lendenen, hals en hoofd giert tot eindelijk ook hij langzaam, de vaan om den koperen gebalden stok opwindend, de ovaties van de enthousiaste toeschouwers in ontvangst had te nemen, met de zelfbewuste verzekerdheid, zijn naam als vendelier van St. Antonius weer hoog te hebben gehouden. In 1934 heeft Johan Vereijken op het schuttersfeest te Venray, uitgeschreven door het gilde ,,Zandakker , wederom nieuwe triomfen bij de oude gevoegd en verwierf ook zijn leerling, de jonge vaandrig van het St. Antoniusgilde te Beek en Donk, M. Verhagen, na slechts een korten tijd onder Vereijkens leiding te hebben geoefend, reeds den 2en prijs voor het vendelzwaaien. Ook op den Oisterwijkschen folklore-dag, die 15 Augustus 1933 werd gehouden, heeft het vendelzwaaien aller aandacht getrokken. Niet het minst in het harmonisch samengaan van vendelzwaaien en volksdansen onder het schijnsel van duizenden roode en groene lampions bij de fantastisch verlichte fontein op de Lind. Daar werd door de vendeliers van het St. Martinusgilde te Tongelre en de Oosterbeeksche „Meihof"-dansers van het N.C.B.V. overtuigend bewezen, hoe een nieuwe volkskunst opbloeit in feestelijke schoonheid uit oud, thans wederom meer gewaardeerd volkscultuur-bezit. De Redacteur van „Het Huisgezin" schreef dan ook, dat in een bewon-j derenswaardige harmonie de ingewikkelde figuren werden gemaakt en dat alles zoo vlot en zoo licht ging dat het een stralend feest van blijheid werd. En Antoon Coolen, de bekende letterkundige, was opgetogen over hetgeen de vendelzwaaiers wederom ten beste gaven en hij getuigde in één van zijn „Brieven van de Romeyn" hoe de vaandrig één is met zijn vendel. „Hij zwaait het, een vlag, sterk als de wind, in haar gevleugelde kringvlucht over het gras. Bij de roffel van de trom rijst hij er in, als zij zich rechtstandig naar den hemel heft. Hij buigt met de vlag als zij horizontaal valt met een nieuwe wenteling op den steun van een gespierden, lenigen arm. Het lichaam van den vendelzwaaier is voor de telkens andere rondvlucht van het dundoek de levende, de buigzame as met het eeuwig wisselende steunpunt: boven het hoofd, in den nek, voor de borst, in de heupen, bij de knieën, en vlak aan den grond bij den dans der voeten. Een virtuositeit van kracht en lenigheid in dienst van een fijn gevoel voor de wonderlijke prachtige aspecten van dit levend beeld in de zomerenden tuin.'' Dit werd ook wederom gedemonstreerd op het groote gildefeest, dat te St. Hubert gehouden werd op Zondag, 13 Mei 1934 en waar niet alleen het corpsvendelen door de oude gilden van Tongelre en Huissen werd gedemonstreerd, maar waar tevens een twaalf-tal stoere knapen als cursisten van de vendelzwaaiers-cursus hun zeer toegejuichte vendeldemonstratie gaven. Het is toch als één van de lofwaardigste daden aan te merken, dat de Eerste NoordBrabantsche Bond van Schuttersgilden in het land van Cuyk, dadelijk na de oprichting er toe is overgegaan een cursus te organiseeren in het vendelzwaaien, onder bekwame leiding van den instructeur, Willem Donkers uit Sambeek, oud-vendelzwaaier van het beroemde St. Antoniusgilde te Gemert. Aan mij was de vereerende taak opgedragen, deze twaalf jonge mannen in hun vendelen te beoordeelen, maar aangezien de aanwezigheid van Zijne Excellentie, den Commissaris der Koningin in Noord-Brabant, niet gedoogde, dat ieder der twaalf toegewijde jonge vendeliers op zijn merites kon worden beoordeeld, heeft schrijver dezes op Zaterdag 2 Juni 1934 voor het eerst in Nederland te Boxmeer examen afgenomen in de nobele kunst van het vendelzwaaien. Negen van de twaalf kandidaten waren opgekomen in de oefenweide achter het gebouw van den R.K. Volksbond en één voor één traden zij naar voren om voor mij hun evoluties met groote toewijding te verrichten. Ofschoon vooral in het opkomen en weggaan over het algemeen wat meer stijl gebracht kon worden en ook in technisch opzicht hier en daar het vendelzwaaien om de enkels wel wat te wenschen overliet, kon ik toch met voldoening constateeren. dat er met ernst gezwaaid werd en dat vóór alles aan de cursisten het besef door den instructeur was bijgebracht, dat vendelzwaaien geen acrobatische of jongleurs-techniek vraagt, maar wel een beheersching van heel het lichaam in het rondzwenken der waaiende vendels. Ook de kameraadschappelijke geest, die onder vendelzwaaiers moet bestaan en niet van meet aan mag overgaan in een rivaliteit om elkaar prijzen af te winnen, bleek in de twaalf lessen, welke de instructeur gegeven had, krachtig te zijn aangekweekt. Er heerschte een prettige, Brabantsch-gemoedelijke stemming onder de candidaat-vendelzwaaiers, die reeds waren uitgenoodigd om op de Katholieken-dag te 's Hertogenbosch voor de hooge geestelijke en wereldlijke autoriteiten tijdens het défilé het groeps-vendelzwaaien te demonstreeren. De waardeering voor hun leermeester vond uiting in het aanbieden van een toepasselijk geschenk, waarbij het traditioneele rondje gildebier natuurlijk niet ontbrak. Het was dan ook met bijzonder genoegen, dat ik eenige uren vertoefd heb te midden van deze jonge garde uit het Land van Cuyk, wier namen in dit boekje, gewijd aan de herleving van het vendelzwaaien, niet mogen ontbreken. Het waren uit Boxmeer de cursisten: Verdijk, Ermers, Vousters en Heinemans, die allen in hun vendelzwaaien van ernstig oefenen getuigenis aflegden, al was het z.g. „halswerk" ook beter dan het moeilijke zwaaien om enkels en het balanceeren op de voeten. Beugen was vertegenwoordigd door Bouwmans, die zeer kalm en rustig de vlag sloeg en St. Hubert presenteerde hier zijn vendelzwaaier van der Cruysen, die wat overmoedig, dikwijls boven zijn macht evoluties uitvoerde, maar toch uitstekende kwaliteiten in zijn spel te bewonderen gaf. Holthees had Bouwers, Sambeek Van Oss en St. Antonius Thoonen afgevaardigd, welke laatste mooie hals- en armbewegingen liet zien, de vaan reeds beheerschte in kalme slagen en, hoewel hij fouten maakte, toch veel beloften schonk. Maar het bestuur van den Eersten Noord-Brabantschen Gildebond, dat met zijn voorzitter, de heer H. Verbruggen uit Mil, zijn volijverigen Secretaris G. van Boekholt uit Boxmeer en den Penningmeester, de heer J. Hendriks uit Vierlingsbeek, bij dit eerste examen in vendelzwaaien wel „acte de présence" heeft willen geven, heeft het niet bij dezen eersten cursus van 12 lessen gelaten en direct na den zomer het begonnen werk voortgezet in een nieuwen cursus. Blijmoedig vertrok ik met den avondtrein uit Boxmeer in de overtuiging, dat thans ook in het Land van Cuyk een krachtig centrum gevonden wordt voor de herleving van de nobele kunst van het vendelzwaaien. Sedert het Oisterwijksche folklorefeest vindt er een nauwe samenwerking plaats tusschen het Brabantsche Vendelierencorps uit Tongelre, onder leidino van den meester-vendelzwaaier A. J. Hendriks en het Nederlandsch Centraal Bureau voor Volksdansen te Oosterbeek, onder leiding van Dr. Elise van der Ven—ten Bensel. Op 15 November 1934 zijn de Tongelresche vendeliers naar Oosterbeek getrokken om er den nieuwen burgemeester van de Gemeente Renkum, de heer J. J. Talsma naar aloude tradities ,,in te vendelen". Eveneens werd op 23 April 1935 de 3de internationale volksdanscursus op de Oosterbeeksche „Meihof" met vendelzwaaien geopend onder het sonore geroffel van de oude gildetrom. 18 Mei 1935 had de eerste officieele demonstratie plaats van morris- en zwaarddansen in combinatie met corps- en personeel-vendelen door de mannelijke leden der „Nederlandsche Voordansers en het Brabantsche Vendelierencorps op den Inter-Gewestelijken Landdag van den Bijzonderen Vrijwilligen Een groep Nederlandsc'he voordansers van „de Meihof te Oosterbeek met leden van het Brabantsche véndelierscorps tijdens het volksdansfeest te Wagcningen, op 28 Augustus 1935, in het midden met lauwerkrans de meester vendelzwaaier A. J. Hendriks uit Tongeren, die deze avond zijn 75ste eereprijs behaalde. Landstorm voor de corpsen „Stelling van Amsterdam , „Nieuwe-Hollandsche Waterlinie" en „Kennemerland , gehouden in het gemeentelijk sportpark te Hilversum. Ondanks de stortbuien heeft de demonstratie op zichzelf een vlot verloop gehad en bijzonder inponeerend was het optrekken van de stoet Meihofdansers en vendelzwaaiers. Dc kleurencombinatie kon niet harmonischer en fleuriger worden gewenscht, daar onze morrismanncn op hun witte kleedij roode bandelieren met groene rozetten dragen en om de beenen de rinkelende bellen, versierd met roode en groene linten, terwijl de vendelzwaaiers gestoken in hun prachtig rood-lakensche buizen, zwart-fluweelen kuitbroeken en op het hoofd de fluweelen baretten breeduit hun rood-wit-groene vanen laten zwieren. Tal van autoriteiten woonden deze demonstratie van het N.C.B.V. bij, onder wie opgemerkt werden de Minister van Binnenlandsche Zaken, Mr. J. A. de Wilde en de Minister van Defensie, Mr. Dr. N. L. Deckers. Van 15—20 Juli heeft de leider Hendriks voor het eerst in het buitenland het vendelzwaaien gedemonstreerd. Hij toch heeft deelgenomen aan het „International Folk Dance Festival" te Londen, waar hij o.a. in de „Albert Hall" door tienduizenden Engelschen enthousiast werd toegejuicht om de meesterlijke evoluties, die hij — de vaan volkomen beheerschend — met groote vaardigheid rhythmisch uitvoerde. Daarna werden op 25 Augustus en 21 September 1935 te Brussel op de Wereldtentoonstelling wederom demonstraties gegeven van vendelzwaaien in harmonische samenwerking met de „Voordansers van de Meihof" te Oosterbeek. Ook de Belgische pers was vol lof over het zeei bijzondere schouwspel, dat daar in de decoratieve ombouwing van het oudBrusselsche marktplein geboden werd. Bij het schrijven van deze slotregels bereikt mij een uitnoodiging van het „Weltkongresz für Freizeit und Erholung", dat te Hamburg en Berlijn van 23 Juli—11 Augustus 1936 gehouden zal worden in verband met de Olympische Spelen om ook daar vendelzwaaien en zwaarddansen te demonstreeren. In verschillende Fransche steden zal ditzelfde geschieden in de week van 29 Augustus—8 September 1936. Tenslotte zij hier vermeld, dat te Genève op 5 September a.s. een groot internationaal volksdansfeest gehouden zal worden met een officiëele ontvangst in het Paleis van den Volkenbond. Hierop zullen ongetwijfeld onze „Nederlandsche Voordansers van de Meihof" en onze Brabantsche vendeliers uit Tongelre de schoonheid van den volksdans en het vaandelspel in harmonisch samengaan wederom demonstreeren. Door ernstige oefening zullen in de naaste toekomst steeds meer Nederlandsche vendelzwaaiers een wondere schoonheid tot uitdrukking kunnen brengen in het zwierige spel der oude vanen, dat wij in zijn oorsrong en verbreiding hebben leeren waardeeren als een kostbaar Europeesch volkscultuurbezit, vereerd van generatie op generatie in de onmiddellijke nabijheid van den Meitak, het eeuwige symbool van eeuwige jeugd en eeuwige kracht. Moge dit boekske in de tijden, waarin een versterkt nationaal bewustzijn zoekt naar uitingen, welke ook het internationaal volksvermaak veredelen, ertoe bijdragen het vaandelspel wederom te verheffen tot een schoone gemeenschappelijke uiting van echte volkskunst. „De Meihof Voorjaar 1936. ITGAVE EN DRUK VAN BOSCH & KEUNING TE BAARN • LIBELLEN-SERIE Nr. 156 MET EEN BOEKSKE IN EEN HOEKSKE o C z r; CD m rr~ O z > z O m r~ T— O