fc 4 fc d H.+l en/zcn-Vecnlo^nd HET GEWEIGERDE GESCHENK DOOR H. HENSZEN VEENLAND GEÏLLUSTREERD DOOR ADRI ALINDO NAAMLOZE VENNOOTSCHAP W. D. MEINEMA — DELFT HET GEWEIGERDE GESCHENK „IK WOU GRAAG GELD HEBBEN, VADER!” (Blz. 11). Het geweigerde geschenk. HOOFDSTUK L Een plannetje en ruzie. Met z*n drieën liepen ze op het weggetje tussen de weilanden: Cora, Miesje en Gré. Een leuk weggetje was het, met aan weerskanten knotwilgen en een sloot. Tussen de takken van die knotwilgen sprongen vogels — mussen en vinken, en soms een aardig roodborstje. Die vogels hadden grappige kraal-oogjes; daar keken Ze mee naar de meisjes, die voorbij kwamen op weg naar school of naar huis.... Net, of ze die meisjes goed kenden.... Dat deden ze ook: wel vier keer op een dag gingen de vriendinnetjes immers het wegje langs! Maar als ze eens een enkele keer naar de knotwilgen toeliepen, om de vogels van dichterbij te bekijken, hipten deze hoger de takken in of vlogen wèg, helemaal het weiland over, naar andere knotwilgen, die langs de sloten verder- öp stonden.... En in de sloten langs het weggetje glinsterden zilveren visjes. Die gleden door het water en schoten tussen de waterplanten dóór zonder de slappe stengels ook maar even aan te raken. Je kon ze goed zien, want het water was meestal heel helder.... Tot op de bodem kon je kijken, waar salamanders zaten en torren kropen! Op het water draaiden de melkmeisjes rond: kleine kevertjes met glimmende schilden — en liepen de schaatsenrijders: 5 net muggen met heel lange poten. Dikwijls hadden de vriendinnetjes aan de slootkant staan kijken naar al die beesten; en dikwijls hadden ze aan de slootkant mooie, gele lissen geplukt, tot ze een dikke bos hadden voor meneer-van-school.... Met ernstige gezichten liepen ze te praten. Maar vandaag keken ze niet naar de vogels en gingen ze niet dicht bij het water staan om de voorntjes en de stekelbaarsjes te zien, of de torren en de salamanders. Met ernstige gezichten liepen ze te praten. „We moeten meneer iets geven l” zei Cora. „Met z'n verjaardag?” vroeg Miesje. , ,Ja, natuurlijk. Piet zegt, dat ze dat in de stad op de Mulo-school óók doen .. ♦ .” „Piet — Piet.... Jij komt altijd met Piet aan.” Dat was waar. Cora was erg trots op haar groten broer, die in de stad op de Mulo-school ging en daar iedere morgen heenfietste. Ze vond Piet èrg knap, en deed hem graag na. En toen hij laatst verteld had, dat de kinderen van zijn klas aan hun meneer iets gegeven hadden, toen die jarig was, had Cora gedacht: „Dat moeten wij ook doen, met de verjaardag van onzen meneer.” Ze was er met Miesje en Gré over begonnen — en nu liepen ze er verder over te praten. Het zou wel leuk zijn, vonden ze alle drie — Als je maar wist wat! Ja, het viel niet mee, om dat uit te denken. Een boek was natuurlijk veel te duur; en sigaren — wat was dd&r nou aan! Als meneer die opgerookt had, waren ze wèg ook. „Een nieuwe tas,” opperde Gré. „Die meneer nü heeft, is al èrg oud.” „Een tas! Weet je wel, wat die kost, kind?” vroeg Miesje. „Die van Piet heeft méér dan drie gulden gekost,” vertelde Cora. „Zoveel geld krijgen we niet....” „Ik weet wat!” riep Gré. „Wat dan?” „Zo'n zakpotlood. Dat heeft meneer nog niet — hij gebruikt altijd een gewoon.” „Dan nemen we er een met mooie kleuren — rood bijvoorbeeld.” „Nee, blauw. Met van die lichte strepen er door!” „Nee, we moeten er een hebben, dat bij de kleur van meneer z'n pak past....” „We moeten éérst weten, of de anderen mee doen/' vond Cora. Maar Mies je beweerde, dat ze dat vast en zeker doen zouden — allemaal! „Jopie ook?" weifelde Cora* Ze kon Jopie niet goed zetten, en Jopie haar niet* Eigenlijk vonden ze geen van allen Joop Joling een leuk kind — ze kon zo verwaand doen. Maar natuurlijk zouden ze haar wél vragen — dat sprak vanzelf. *. Ze vroegen het Joop de volgende morgen. De meeste kinderen hadden al beloofd, mee te doen, en Jopie beloofde óók dadelijk. „Ja, da’s goed," zei ze. „Dan zal ik het geld bewaren en dan vragen we aan de juffrouw van handwerken, of die met ons meegaat om het cadeau te kopen." „Jij hoeft het geld helemaal niet te bewaren," snibde Cora. „Jij bent er niet ééns over begonnen!" „Gééft dat wat, — kind!" zei Joop. „Ik betaal toch het meeste!" „Dat zit nog," zei Cora. „Je weet nog niet eens, wat wij geven!" Maar in haar hart wist ze wel, dat Jopie gelijk zou krijgen. Die haar vader reed in een auto — hij was directeur van de zuivelfabriek op het dorp en hij verdiende veel geld, vertelden de mensen. Jopie had ook altijd veel meer jurken dan één van de andere meisjes. „We moeten éérst het geld bij elkaar hebben, dan kunnen we pas er over praten, wat we kopen zullen, Zei Joop. „Vast niet!" Cora werd boos. „We kopen een zakpotlood." .. „Die heb je in verschillende prijzen," hielp Gre haar vriendinnetje. „En meneer heeft er nog geen." „Nou, en we hoeven toch zeker niet te doen, wat jullie zeggen,” snauwde Joop. „Wij mogen toch best meepraten!” „Och, ik vind een zakpotlood wel aardig,” zei Klazientje, een van de andere meisjes. „Dat moesten we maar doen.” „Best!” „Ja, dat is goed.” „Ja, een zakpotlood,” vielen een paar andere kinderen haar bij. „En we moeten de jongens vragen,” opperde Klazien. „Néé — dat doen we niet,” besliste Jopie. „Die akelige jongens moeten zélf maar wat doen.” „Akelige jongens? Zeker, omdat die jou altijd plagen! Dan moet je maar niet zo kattig doen altijd,” bitste Cora. „Jij bent zélf een kat!” snauwde Joop terug. „En ik wil geen eens meer met jullie meedoen —” Boos liep ze weg. „Dan laat ze het maar,” vond Klazientje, en Cora — eigenlijk blij, dat „dat kind van Joling” nu vast en zeker geen baas meer kon spelen — zei: „We kunnen best zonder haar! Brengen jullie allemaal morgen geld mee ?” „Ja. — Wanneer is meneer jarig ?” „Volgende week Woensdag. Dan moesten we Maandagmiddag het potlood kopen.” „Ja, dat doen we.” Zó spraken ze af. HOOFDSTUK II. Jopie's plan en Jopie's liegen. Uit school liep Jopie Joling alléén naar huis: ze had op géén van de andere meisjes gewacht. Die waren natuurlijk druk over dat cadeau bezig, met dat mispunt van een Cora. „Phu, ’t zon ook wat — met dat potlood! Als ze wilde, kon zij best alleen meneer een potlood geven! Ze bleef ineens stilstaan van de gedachte! Ja — dat kon ze doen, dat zóu ze doen! Als ze aan Vader geld vroeg, gaf die het vast. Wat zouden die kinderen dan op hun neus kijken! Dan bracht ze meneer het potlood Woensdagmorgen vroég.... Ze begon weer te lopen en al lopende overlegde ze haar plan. Dinsdag — als Vader haar geld had gegeven — Dinsdag zou ze een mooi potlood kopen. En dan Woensdag vroeg naar school, zó vroeg, dat ze er eerder was dan meneer. Dan gaf ze haar cadeautje als hij bij school kwam! Ei! wat zouden die anderen beteuterd staan zien, als dié met hun potlood aankwamen en meneer had al een mooi van haar! Weet je wat — ze kon wel vast eens bij Luteyn kijken, of er mooie potloden achter de winkelramen lagen en wat ze kostten! Luteyn was de boekwinkel van het dorp. Je kon er niet alleen boeken kópen, je kon er ook boeken huren, Om Ip.ZPH. . .T rlT7fi \o lrrm er schriften krijgen en vulpenhouders en potloden en linealen en gum en punaises, ol van alles .... Er lagen niet véél vulpotloden in de uitstalkast — één kaartvol maar! Maar ze waren wél mooi, vond Joop. „60 cent” stond er bij — nou dat was niet zo heel duur. Zoveel geld kreeg ze vast wel van Vader, als ze zei, waar het voor was .... Weet je wat, ze kon het wel dadelijk proberen als ze thuis kwam. Waarom niet! Jopie stapte de stoep van de winkel af en liep verder. Er kwamen een paar van de meisjes van school achter haar aan — die hadden haar een eind ingehaald, doordat zij bij Luteyn had staan kijken. Wenkten die kinderen ? Niks hoor — ze had hen helemaal niet nodig! En Jopie liep dóór.... Toen ze thuis kwam ging ze dadelijk naar Vader. Die was nog op zijn kantoor. „Zo Joop — wat kom jij me hier opzoeken? Zeg tnaar tegen Moeder, dat ik met een minuut of wat kom theedrinken. Je hebt Moeder toch al g'ndag gezegd ?” „Nee, Vader.” — kom je mij misschien halen voor de thee ?” „Nee, Vader. Ik — eh — ik wou u iets vragen.” „Zo. Wat dan ?” Meneer Joling trok zijn meisje naar zich toe en :ette haar op zijn knie. „Ik wou graag geld hebben, Vader. Voor een caleau. „Voor een cadeau? Is er dan iemand jarig?” „Nog niet, Vader, maar Woensdag. Dan is meneer ran school jarig en dan geven alle kinderen hem wat.” „Da's aardig. En wat geven jullie ?” „We doen het niet samen, Vader.” Joop voelde, dat nei geweigerde geschenk* ze kleurde, toen ze dat zei — gelukkig merkte Vader het niet. „O nee? Niet samen? Waarom niet?” „Och” — maar nu aarzelde Jopie's stem toch even — „och, dat willen ze allemaal niet ♦.. Dat was wa&r, bedacht ze. Allemaal wilden de kinderen dat niet. Want zij wilde niet — en dus was het niet allemaal. Nee — ze jókte niet.... „Geven ze dan elk wat apart?” vroeg Vader. „Nou, Vader, èlk ♦... Dat weet ik niet. Maar ik wou — en Jopie praatte vlug door om te maken dat Vader niet verder vroeg — ik wou meneer een vulpotlood geven. Mag dat?” ,/n Zilveren?” lachtte meneer Joling. „Dat kost je je hele spaarpot, kind I” „Och nee,” en Jopie schudde even met haar schouders. „Ik wou vragen of ü het betaalde ... ♦” ,/n Mooie manier van cadeau's geven heb jij — je laat ze een ander betalen!” Vader plaagde haar, en Jopie merkte dat wel. Toch kon ze er niet zo om lachen als anders; het was net, of ze haast had om van Vader een belofte of — nog beter — het geld te krijgen. „Mag het, Vader? Het hóeft geen zilveren potlood te wezen. Bij Luteyn heb ik mooie zien liggen voor Zestig cent.” ,/n Schappelijk prijsje,” spotte Vader. „Als alle kinderen zo veel gaven .. ♦ „Dat doen ze niet,” zei Joop. „Dat kunnen ze allemaal niet.” Vader hóórde, dat ze er trots op was, dat zij dat wel kon en hij vond dat onprettig. „Denk er om, Joop,” zei hij, „dat een kind er niet minder om is, als het geen grote cadeau’s kan geven.” „Dat weet ik wel, Vader/' zei Joop — maar in haar hartje vond zij het wat fijn, dat zij het wèl kon.... „Het zon leuker zijn, óók voor meneer, als jullie één cadeau gaf van de hele klas/' „Dat willen ze niet allemaal, Vader," zei Joop weer. „Nou — da's jammer. Afijn, ik zal er es met Moeder over praten. Ga jij maar vast naar de huiskamer; ik kom zo!" Joop ging. Vader deed het vast wel, dacht ze. Dat had ze best gemerkt aan zijn praten. „Dag moeder." Moeder zat aan de tafel met verstelwerk. Ze keek op, nu Joop binnenkwam. „Dag Joop. Je bent laat, niet ?" „Ja, Moeder. Ik ben bij Vader op kantoor geweest." „Zo. Wat moest je daar doen?" „Vader komt dadelijk theedrinken," vertelde Joop. „Ik moest hem iets vragen." „Wat dan ? Of is dat een geheim ?" Mevrouw Joling stond op om haar dochtertje een beker melk in te schenken. „O nee, moeder. Ik moest om geld vragen." „Om geld?" Moeder keerde zich van verwondering om bij het buffet, waar ze te schenken stond. „Wat wou je dadr mee?" „Meneer-van-school is Woensdag jarig. En nu wil ik hem wat geven. Een vulpotlood." „Hier heb je je melk. Drink die maar lekker op. En geef je dat potlood alléén ?" „Ja, Moe." Hè, dat Moeder dat nu óók vroeg. Was dat dan zó gek, dat zij alléén iets gaf? Alléén was toch eigenlijk veel leuker immers? Als een vriendinnetje van je jarig was, gaf je toch óók je cadeau alléén ? „Als alle kinderen dat doen, kan meneer 'n heleboel krijgen!" zei Moeder, en ze lachte. Joop lachte mee — maar het ging niet van harte. Moeder ging door: „En stel je voor, dat verschillende kinderen met eenlere cadeau’s aankomen!” „Och Moeder, dat gebeurt immers niet, zei Joop. Maar ze wist, dat het wèl gebeuren zou. Zij wilde dat immers juist — een eender cadeau geven als de anderen. Ze begon gauw aan haar beker melk — als ze dronk, sag moeder misschien niet, dat ze een kleur had gekregen! Ze voelde die branden op haar wangen. Want: ze stond te liegen! „Hoe weet je dat?” vroeg Moeder. „Hebben jullie er dan met elkaar over gesproken?” „Ja Moe — heel even.” Joop zette haar beker neer; ze moést wel, want ze moest toch antwoord geven! Maar ze durfde Moe niet aankijken — bang, voor wat Moeder nü zou kunnen vragen! Daarom keek ze het raam uit: op de weg reed een vrachtauto voorbij en in de vaart gleed langzaam een stroschip, getrokken door een jaagpaard. „Hebben jullie er dan niet Ze begon gauw aan haar melk. over gedacht, om samen iets te kopen ?" vroeg Moe. Even aarzelde Joop. Maar — ze kon toch niet precies vertellen, hoe het gegaan was? Want dan mocht ze vast niet alléén een potlood kopen. En dan zou ze morgen naar de meisjes moeten gaan om te zeggen, dat ze toch mee wilde doen, en dan moest ze vragen, of dat mocht.... Stel je voor, dat die kat van een Cora dan „nee" zei.... „Nou?" drong Moe op antwoord aan. „Och — dat wel," zei Joop. „Maar ze wilden niet allemaal." Precies hetzelfde had ze aan Vader verteld. Een léugen was het niet, maar — de volle waarheid was het óók niet. Hè, waarom vroegen Vader en Moeder ook zo precies alles. Gaven ze die zestig centen maar! „Waarom niet ?" wilde Moe weten. „Alle kinderen kunnen toch niet zo veel geld geven, dat ze ieder apart wat kopen kunnen. En meneer vindt het vast aardiger, als hij iets van de klas krijgt." „Dat gebeurt toch niet," zei Joop. „Ze willen niet allemaal meedoen ...." „O nee ? Waarom niet ?" Moeder vond het vreemd, dat niet alle kinderen meedoen wilden. Of — of — bedacht ze.... Zou het niet kunnen wezen, dat niet elk kind geld van thuis krijgen kón om mee te doen? Er waren immers verscheidene gezinnen, waar de vader werkloos was en waar de moeder elk dubbeltje, om niet te zeggen elke cent, moest omkeren. En het was voor zulke kinderen niet prettig, om te zeggen: „Ik kan niet — moeder heeft geen geld er voor." Dan zei zo een kind misschien eerder: „Ik wil niet...." „Waarom niet, Moe? Ze wilden niet," herhaalde Joop .... haar leugen. Want de kinderen wilden wèl— misschien dat er zouden zijn, die maar één cent of een paar centen zouden meebrengen, maar willen, geven willen deden ze allemaal. Alleen wilden ze niet, dat zij, Jopie, den baas speelde ♦. ♦. Of eigenlijk: die kat van een Cora wilde dat niet. Die moest zélf de baas zijn! Jopie zette de melkbeker op de tafel: hij was leeg. En toen kwam Vader binnen. Gelukkig — nu hoefde Joop niet verder te antwoorden! Nu hoefde Joop niet verder te liégen.... „Wel moeder — schenk me eens een kop thee in als je wilt — wat zeg je van de plannen van onze grote dochter ?” Al pratend ging Vader zitten — hij keek, hoe zijn vrouw bij het buffet een kop thee voor hem inschonk .... De dampende straal gleed in het kopje — nu zette Moeder de theepot weer op het lichtje — nu schonk Ze melk in zijn thee. „Alsjeblieft, man/' Ze zette het gevulde kopje voor Vader neer. „Dank je.” Met het lepeltje roerde Vader zijn thee om — toen herhaalde hij zijn vraag: „Wat zeg je van Joop's plannen?” . . i- „Och,” antwoordde Moeder, „ik vind het wel aardig, dat ze mijnheer wat geven wil. Maar het zou leuker geweest zijn, als de kinderen van de klas het samen deden.. ♦ Hè, dat Moeder daar nu niet over ophield. Joop werd er bang en boos om tegelijk. Bóós op Moeder — bóós ook op Vader.... Niet boos op zichzelf.... Niet bang voor haar eigen liegen .... En ze wist, dat dat liegen zónde was! „Dat Is wel zo,” vond Vader. „Maar als dat nu een- maal niet kan . ♦ ♦. Jullie hebt daar toch over gepraat, Joop, hè?” „Ja Vader. Maar samen één cadeau dat willen ze niet allemaal.” „En dan doe jij het maar alleen?” vroeg Moeder. „Met geen enkel ander meisje samen?” „Nee Moe.” — En vlug zei ze er bij, wat haar op eens te binnen schoot: „Er zijn wel méér kinderen, die alléén iets geven ....” „Dan moet het maar, hè Moeder?” zei meneer Joling. „Vind je ook niet?” „Als jij 't goed vindt....” „Fijn!” riep Joop — maar écht blij was ze niet. Wèl even blij, omdat ze nu lekker dat mispunt van een Cora niet nodig had en alléén een mooi cadeau zou geven, maar niet écht blij .... Want — want — ze had niet de waarheid verteld; Ze had gejokt.... Nou, toe maar — daar maar niet meer aan denken! „Krijg ik dan zestig cent, Vader?” vroeg ze. „Ja?” „Weet je dan al, wat je kopen wilt?” informeerde Moeder. „Ja Moe — ’n Vulpotlood. Bij Luteyn liggen èrg mooie, voor zestig cent. En meneer schrijft altijd met een gewóón!” Toen kreeg Joop zes dubbeltjes. HOOFDSTUK III. „Das gemeen! „Doe je nog méé ?" had Klazientje aan Joop gevraagd, *s Maandags om twaalf uur. Het was in het speelkwartier, en de twee meisjes liepen samen over het speelplein. Vóór negenen had Klazientje met de andere kinderen staan praten — Joop had het best gezien — en zodra de bel voor het speelkwartier had geklonken en ze naar buiten waren gegaan, was ze naar Jopie toekomen. Zeker gestuurd door de anderen! „Nee," zei Jopie. „Waarom niet ? Wees nou niet flauw !" „Daarom niet." „Daarom is geen reden," vond Klazientje. Ze had de boodschap liever niét gedaan, maar de anderen hadden allemaal gezegd, dat Jopie nog eens gevraagd moest worden. Toen hadden ze af geteld, wie het vragen zou en dat was Klazientje geworden. Nou, ze had het gevraagd — maar dat kind van Joling deed zo nijdig! Met d'r: „Daarom.. ♦ „Daarom is geen reden....!" „En als je van de trappen valt, dan ben je gauw beneden!" vulde Joop aan. Toen werd Klazientje boos. „We kunnen best zónder jou," zei ze. „En ik...." Joop wilde zeggen: „ik kan best zonder jullie," maar ze hield zich nog bijtijds in. Die an- deren mochten heel niet merken, dat zij iets van plan was. Klazientje had er geeneens erg in, dat Joop wat zeggen wilde. Ze had zich omgedraaid en was weg¬ gelopen — naar Cora en Mies je en Gré.... Joop bleef alleen staan. „Lekker,” dacht ^ ze. „Lekker! Morgen ben ik toch de eerste!” Ze had het potlood al lang gekocht, Zaterdag al. Vader had haar het geld gegeven, en toen ze met het potlood thuis gekomen was, hadden Vader en Moeder het allebei erg mooi gevonden. Het lag nu — netjes in een doos¬ je met rOSe Watten „Doe je nog méé?" — op haar kamertje, in de la van haar tafeltje. Morgen zou zij de eerste zijn.... Ze was de eerste. Wel een kwartier vroeger dan anders was ze van huis vevaan. en toen ze bii school kwam was er haast nog niemand. Ze drentelde op het schoolplein heen en weer — wachtte.... Daar kwam meneer. Op de fiets was hij. Vlak bij het hek stond Jopie. Meneer wilde haar voorbij rijden. „Meneer....!” zei ze. Hij stapte af. „Wat is erf’ „Wel gefeliciteerd met uw verjaardag, meneer/’ zei Jopie, „en— ze grabbelde in haar tas— „en alstublieft. Een cadeau.” „Een cadeau?” Meneer’s stem klonk verbaasd, terwijl hij het pakje aannam. „Van jou alléén? Wel, dat vind ik aardig, dat je zo om me denkt! Dank je wel, hoor!” Hij wikkelde het papier van het pakje, deed het doosje open. „Zo’n mooi potlood! Nou, dat kan ik gebruiken! Dank je wel.” En meneer stak het glanzende vulpotlood dadelijk in de zak van zijn vest. Je zag het bovenstuk en de glimmende haak duidelijk zitten. Toen, met een vriendelijk knikje, ging hij de school binnen. Joop bleef op het speelplein achter.... Al gauw kwamen de anderen. Arend de Werve was de eerste, en toen Cora en Gré en Miesje, en toen Koos Venraai en Gerrit den Breeden, en toen Klazientje met Japie Plat en toen .... en toen .... Jopie kon ze allemaal niet meer opnoemen, want er kwamen er zó veel. En ze kwamen met groepjes tegelijk .... Dat gaf ook niet, dat ze ze niet meer opnoe- men kon — ze kon ze wèl zien. En ze zag, dat de kinderen van haar klas allemaal bij mekaar gingen staan — om Cora heen .... Die had hun cadeau zeker .... Joop had dat graag geweten — ze had dat cadeau graag gezien: maar ze wou natuurlijk niet naar de groep toegaan en ze wou natuurlijk niet vragen, of ze es kijken mocht... ♦ 't Zou ook wat: een mooier potlood als dat van haar had Luteyn niet eens in de winkel gehad! En het hare had meneer nu al.... Lekker! De bel! .. .. De kinderen gingen netjes in de rij staan, klas bij klas, vóór de schooldeur. Klas bij klas gingen ze binnen. Het was even druk in de gang: èèr ieder z'n goed had weggehangen aan z'n eigen nummer en de „klompenkinderen" hun klompen bij hun goed hadden gezet. Joop droég geen klompen .... Zij zat al op haar plaats, keurig netjes, toen de laatste meisjes de klas binnen kwamen. Cora en Gré en Klazientje waren het. Ze praatten nog druk, toen ze binnenstapten — in het lokaal zwegen ze. Joop zag alleen, dat Cora van „neen" knikte, en Gré lachend van „ja! toch!" Natuurlijk — die kat van een Cora wou weer de anderen hun zin niet doen .... Gré lachte daarom. „Ik zou heel anders gedaan hebben, da's vast," dacht Joop. Alle kinderen zaten: er gebeurde niets bijzonders. Meneer gaf een psalmvers op, als alle morgens. En toen ze dat gezongen hadden, bad meneer, als alle morgens. En toen ging meneer vertellen, als alle morgens ... ♦ Hij sloeg zijn Bijbel open, bladerde er even in... ♦ En toen.... „Vooruit nou!” hoorde Joop fluisteren, vlak achter dch — en ze zag Cora uit de bank stappen en naar de essenaar toelopen» Meneer keek op van zijn Bijbel — hij glimlachte» Hij begreep zeker in eens, wat dat meisje wilde, dat zó maar uit de bank was gekomen en — met haar ene hand op haar rug — naar hem toekwam. Even aarzelde Cora — ze was wat zenuwachtig. Toen zei ze dapper: „Meneer, van de hele klas moet ik U feliciteren met uw verjaardag en we hopen, dat U nog lang — nog lang ..».” •. „Jarig mag zijn!” riep Koos Venraai, op de tweede bank. Hij wou Cora helpen .... De klas begon luid te lachen — en Cora keek verstoord naar Koos. „Lekker!” dacht Joop, „ze is in de war ....” Maar Cora was niet in de war. m „Dat U nog dikwijls uw verjaardag mag vieren,” maakte ze haar zin af. „Dank je wel, Cora,” zei meneer. Hij wilde haar een hand geven. Cora nam die niet aan — ze ging door: „En we hebben een cadeau voor U gekocht.” Haar hand kwam van haar rug — ze hield er een klein pakje in, dat ze aan meneer gaf. „Een zilveren vulpotlood,” zei ze. Eigenlijk had dat niet gemoeten; had meneer het moeten uitpakken en dan zélf zien, maar Cora vond het een zó mooi cadeau, dat ze het niet verzwijgen kon. „Een zilveren vulpotlood.” tt „En ik heb vanmorgen al een vulpotlood gekregen, zei meneer. „Van Joop Joling.” „Da's gemeen!” viel Cora ineens uit — toen zweeg Ze bot stil. Verschrikt, om wat ze gezegd had; boos, Cf&tA O O tl riiln . Het lichtte in meneers ogen — hij keek snel naar Joop, die stijf in de bank zat, en een felle kleur kreeg. Toen deed meneer, of hij Cora's woorden niet gehoord had en pakte zijn potlood uit. Mooi was het, . feliciteren met uw verjaardag”. héél mooi! Meneer hield het in de hoogte, dat de hele klas het goed zou kunnen zien, en zei: ,,Ik dank jullie allemaal wél, hoor. Het is prachtig, en ik kan het best gebruiken. Dank jullie wel. Hij gaf Cora een hand — en toen kwamen ze allemaal de banken uit om hem te feliciteren en een hand te geven. Het was even een vrolijke drukte .... Toen werd het weer rustig — de kinderen gingen zitten — meneer begon te vertellen .... Het werd een prettige morgen: ze lazen uit een ander boek dan anders, en ze mochten een leuke tekening maken en kleuren, en er werd een doos gebracht .... Daar kwamen Amsterdamse korstjes uit, waar meneer op tracteerde, en die op school veel lekkerder smaakten dan thuis .... Maar Joop merkte op, dat meneer géén van de twee potloden nog gebruikte, en dat hij af en toe naar haar en naar Cora keek. Dan was het net, of z'n gezicht niét Zo blij stond.... Meneer dacht ergens over — over die twee potloden, natuurlijk .... En Joop vond deze morgen toch niet prettig.... Het was twaalf uur. De laatste boeken en schriften waren van de banken geruimd — meneer had gedankt — nu stond hij bij de klassedeur en rij voor rij liepen de kinderen langs hem heen naar buiten. „Dag meneer; dag meneer; dag meneer. ♦ ♦ „Dag Koos; dag Piet; dag Gerrit; dag Gré; dag Klazientje ....” „Dag meneer/' zei Joop. „Dag Joop — Wacht jij even op me V* Joop schrok. „Ja meneer," fluisterde ze — en ze treuzelde in de gang met haar kleren. De anderen hoefden niets te merken! Hé — Cora bleef óók in de gang, zag Joop even later. Zou meneer die óók .... ? Ja, meneer had Cora ook gezegd te wachten en toen het lokaal leeg was, riep hij hen beiden weer binnen» Met z'n drieën stonden ze vóór de lege bankenrijen. „Vertel me eens," begon meneer, en hij keek naar Cora, „waarom zei jij dat daar straks ? „Da's gemeen/' zei je. Wat was gemeen?" Cora gaf dadelijk antwoord. Ze was echt nijdig op dat kind van Joling; ze vond het écht vals, om alléén en éérder een potlood te geven. Die kat had best geweten, dat de klas een potlood geven zou. Dat cadeau had Jopie niet eens zélf bedacht — dat had Gré het eerst genoemd. „Van Joop, meneer," zei Cora. „Van dat potlood. Ze wou met óns niet meedoen, en ze wist, dat wij U een potlood geven zouden." „Zo," zei meneer. „Wist ze dat? En waarom wou Ze niet meedoen?" „Ze wou de baas spelen — en wij waren er over begonnen. Ik en Gré en Miesje en ...." „Jij wou de baas spelen," viel Joop uit. „Jij wilt altijd de baas spelen . ♦. „Nietes, kind!" Het leek wel, of ze ruzie zouden maken, waar meneer bijstond, maar het gebeurde niet. „Zwijg," zei meneer. „Denken jullie, dat je mij een plezier doet met op mijn verjaardag zo lelijk tegen elkaar te doen ?" Hij leek boos te worden. „Vertel jij me eens, wat er nu eigenlijk gebeurd is, Cora." Cora deed het. Af en toe wilde Joop haar in de rede vallen, maar een blik van meneer deed haar zwijgen. En toen Cora uitgesproken was, mocht Jopie vertellen. Meneer luisterde. „Zo," zei hij eindelijk, „is dat zó gegaan. Nu begrijp ik het wel. Kijk es, Cora, jij en de andere meisjes hadden niet dadelijk Joop af moeten snauwen — maar Joop had ongelijk. Zij waren er over begonnen, Joop, en toen had jij moeten begrijpen, dat jij niet de baas mocht spelen. Dat is je hoogmoed geweest, kind. En om toen nèt hetzelfde cadeau te kopen, dat de anderen hadden afgesproken, en om dat éérder te geven dan de klas, dat was óók niet mooi. Jij hebt met je cadeau méér bedoeld, es te laten zien, dat jij het wel alléén kon betalen. En jij hebt de anderen een hak willen zetten, méér dan dat je mij een plezier hebt willen doen .. ♦.” Joop stond met gebogen hoofd. „Zó een cadeau krijgen, is helemaal niet prettig/' Nu klonk meneers stem zacht — bedroéfd haast, hoorden de meisjes. „Maar wat erger is: je hebt onvriendelijk en lelijk gedaan tegen de andere kinderen; je hebt mij geen plezier gedaan — maar Joop, je hebt zonde gedaan tegen God. Hoogmoed en haat en heerszucht en toegeven aan kwade plannen is zónde .... Heb je déér wel om gedacht V* Joop zweeg nóg. O, meneer had gelijk, dat voelde Ze wel.... En nu wist meneer nog niet eens van het liegen, dat ze thuis gedaan had om die zestig centen te krijgen.... Toen ze dat deed, had ze óók wel even gevoeld, dat ze zondigde, maar ze had daar niet verder over willen denken en ze was tóch door-gegaan; en toen was het al erger geworden .... En nu zei meneer dat allemaal en — en meneer had gelijk! „Kijk es, Joop — en meneer haalde het glanzende potlood uit zijn borstzak en gaf het haar terug — zó wil ik geen cadeau's krijgen. Hier, neem het maar aan." Toon nam het aan — met dikke tranen in de ogen. Cora keek met een ernstig gezicht toe. Ja, Joop verloor het wel van haar, maar prèttig vond ze dat nu toch niet.... „En, Joop, straf geef ik je niet vandaag. Jou niet, en Cora óók niet. Jullie hebt het wèl allebei verdiend: jij het meest, maar Cora óók.... Die is óók niet goed tegen jou opgetreden. Maar straf geef ik niet. Alléén: denk er om, dat het hiermee niet afgelopen is. Voor Zónde moet je God om vergeving vragen. Vanavond, als je thuis voor je bed ligt geknield. En als je dat eerlijk méént, dan wil Hij je om Jezus’ wil horen .... En bid dan ook, of de Heere je een nieuw hart wil geven en je leren wil, tegen de zonde te strijden; je leren wil, als je hart je ingeeft om verkeerde dingen te denken of te doen, die dingen niét te denken en niét te doen ... ♦” „Ja meneer,” fluisterden ze. „Ga dan nu samen naar huis.” „Ja meneer. — Dag meneer.” En ze gingen naar huis — samen .... HOOFDSTUK IV. „Nu is het weer goed." „En hoe vond meneer het potlood ?” vroeg Moeder, toen Joop de kamer binnenkwam. Moeder was bezig, de tafel te dekken en Jaantje, de meid, hielp haar. Die kwam juist met de borden uit de keuken en zette ze op de plaatsen van Vader, Moeder, Joop en haarzelf. Joop gaf geen antwoord op Moeders vraag: ze keek naar wat Jaantje deed. Maar ze zag het eigenlijk niet goed. De hele weg over naar huis had ze moeite gehad, om niet in tranen uit te barsten; met Cora had ze geen woord gewisseld dan alleen: „Nou dag,” toen Cora — vlak bij haar huis — was weggegaan. En in de gang, bij de kapstok, had ze getreuzeld. Toch — ze moést de kamer in, en daar deed Moeder direct die vraag .... Jaantje had de borden neergezet. „Zal ik verder opdoen, mevrouw? Of moeten we wachten, tot meneer er is?” „Ja, Jaantje. Weet je wat, loop maar even naar het kantoor en vraag, of meneer komt.” „Goed, mevrouw.” Jaantje verdween — ze deed de deur achter zich dicht. Toen merkte Moeder, dat Jopie nog geen antwoord gegeven had, en ze herhaalde haar vraag: „Hoe vond meneer het potlood, Joop ?” Ineens barstte Joop in tranen uit. Ze duwde zich dicht tegen Moeder aan en verborg haar hoofd tegen Moeders borst. Mevrouw Joling schrok er van. Wat was dat nu zo plotseling ? Ze legde de handvol vorken en lepels, die ze juist naast de borden wilde leggen, neer, en vroeg verbaasd: „Maar kind — maar kindje toch .... Wat is er ?” „Ik heb — Meneer — En het potlood —” Joop kon niet uit haar woorden komen; haar lijfje schokte van het snikken. „Kom maar,” zei Moeder. Ze nam Jopie mee naar de slaapkamer — ieder ogenblik kon Jaantje immers terugkomen en het was beter, dat die niets merkte. „Hier, drink eens.” Moeder schonk uit de karaf, die op de wastafel stond, een glas vol water en liet Joop drinken. Joops tanden klapperden op de glasrand — maar toch kalmeerde ze, toen ze een paar slokjes genomen had. Ze zette het glas neer .... Toen ging Moeder op de rand van het bed zitten en trok Joop naar zich toe. „Vertel me eens, kindje, wat is er? Heb je het potlood verlóren soms ?” Jopie schudde van „neen” — en ze haalde tot Moeders grote verbazing het mooie cadeau voor meneer uit haar rokzak te voorschijn. „Wat ? Heb je het niet gegeven ?” „Jawel, Moe — maar, maar. ♦ ♦Joop aarzelde — wéér snikte ze even. „Wat dan toch, kind? Wél gegeven, en je hèbt het toch?” „Meneer heeft het — heeft het teruggegeven,” vertelde Joop stotterend. „Want Cora — Cora zei....” „Wat zei Cora?” vroeg Moeder. En toen kwam het verhaal — het begon middenin, iat Cora gezegd had van „da's gemeen", en toen kwam tiet begin, van de ruzie op het schoolplein, en toen van Joop's plan .. .. Moeder liet haar meisje uitvertellen. Al ging het ver- «4 X T 1 ward door-een, ivioeoer begreep het wel. Begreep óók wel, waarom meneer het potlood niet wilde houden, al kon Joop niét precies vertellen, wat meneer allemaal gezegd had .... En Moeder begreep óók, dat Joop gejokt had die middag, toen ze om zestig centen vroeg. Toen Joop zweeg, zei Moeder dat. „Je hebt helemaal verkeerd gedaan, Joop. Je bent onaardig tegen de meisjes geweest, je hebt de baas willen spelen, en toen dat niet ging, heb je je willen wreken. Door hun vóór te zijn.... Dat is met mooi van je ♦.. ♦" „Nee Moe," fluisterde Joop benepen. „En je hebt Vader en Moeder wat wijsgemaakt. Misschien denk je, dat je niet gelogen hebt, omdat je geen onwaarheid hebt gezégd. Maar je hebt de héle waarheid niet verteld; daar heb je omheen gedraaid. Met de bedoeling Vader en mij te misleiden. Dat is óók liegen, Joop .. ♦ ,Ja Moe/' fluisterde Joop. Ze voelde, dat Moe gelijk had. Ze had dat immers al zo gevoeld, toen ze om het geld vroeg — en daarstraks, toen ze met Cora en meneer in het lokaal was .... „Liegen is slécht — liegen is zonde/' hoorde ze Moeder zeggen. Toen was het stil in de slaapkamer. Je hoorde het kleine nachtklokje tikken, dat op het tafeltje bij het bed stond .... Moeder luisterde er naar en wachtte ... Lang wachten behoefde ze niet. Zacht vroeg Joop: „Wilt U mij vergeven, Moes? Van dat liegen ?" Toen trok Moeder haar meisje naar zich toe. „Zeker kind — zeker. Als je echt berouw hebt..." Joop knikte. „Maar dan is nog niet alles in orde. Je moet óók den Heere om vergeving vragen — en de meisjes ...." Daar schrok Joop even van: de meisjes! Cora ♦ ♦..! „Willen we er samen om bidden?" vroeg Moeder. En zonder antwoord af te wachten, sloot ze de ogen, vouwde ze de handen. Joop hoorde haar stem: „Heere, Joop heeft gezondigd; ze is trots geweest en bazig. Ze heeft gelogen en ze heeft de meisjes lelijk behandeld. Maar ze heeft er berouw van. Wil het haar om Jezus' wil vergeven en leer haar, tegen haar zonden en verkeerdheden te strijden. Geef haar een nieuw hart, dat ze U mag liefhebben en Uw geboden steeds meer lere houden. Amen." „Amen," fluisterde Joop zacht.... In de kamer had Jaantje al opgedaan. Toen ze meneer van het kantoor was wezen roepen en terugkwam, had ze de kamer leeg gevonden. Meneer was gekomen. ..Is Mevrouw er niet, Jaan ?" had hij gevraagd, en ze had gezegd: „Daarnet nog wèl, meneer. Met Jopie. Misschien is Mevrouw even met Joop naar de slaapkamer, dat het kind d'r haar overgedaan moet worden of zo wat." „Kan wel," had meneer gezegd. „Nou, weet je wat — doe jij dan maar vast op, dan komen ze zó wel ♦..." En nu kwamen ze, terwijl Vader al aan tafel te wachten zat en Jaantje de laatste schaal uit de keuken aandroeg. Vader zag dadelijk, dat er wat was — Joop had gehuild, d'r ogen waren rood .... Maar hij vroeg niets — óók niet, toen het eten afgelopen was, toen er gelezen was en gedankt.... Pas toen Jaantje de tafel helemaal had afgenomen en de kamerdeur achter zich had toegetrokken, begon hij: „Wat hééft Joop, Moeder?" En Moeder vertelde — alles .... Toen praatten ze nog met z'n drieën. De volgende morgen was Joop wéér vroeg bij school. En wéér had ze het glanzende potlood bij zich. Ze wist, wat ze doen wilde — dat had ze immers met Vader en Moeder overlegd! Toen meneer het plein opreed, groette ze hem bedeesd — maar ze ging niet naar hem toe. Ze wachtte eerst, tot de meisjes er waren: Cora en Gré en Miesje en Klazientje en nog anderen. Die stonden met elkaar in een groepje te praten, toen Joop op hen toekwam. Regelrecht. Ze had al haar moed bijeen verzameld: makkelijk was het niet, wat ze doen ging, maar het moést. En — en — ze had, voor ze van huis ging, met Moeder den Heere gebeden of Hij haar helpen wilde.... ..Dag Toon," zei Cora. Die dacht óók aan gister. ♦. „Dag/' antwoordde Joop. Ze slikte even — toen zei ze: „Hoor es — ik heb gisteren erg lelijk gedaan.... Met dat potlood .... Vergeven jullie het me maar .. ” Toen Joop op hen toekwam. Verbaasd keken de anderen op, dat ze dat zó maar Zei. En dat ze haar hand uitstak. Cora nam die uitgestoken hand. „Graag hoor!" zei ze. „En — nou, ik was ook niet lief, :oen — die middag/' „Is het dan nou weer goed?" vroeg Joop. „Ja hoor — nou is het weer goed. Speel je mee?" „We zouden net tikkertje gaan doen," zei Klazientje. Ze gingen tikkertje doen, tot de bel ze in school riep. Om twaalf uur bleef Joop achter. Ze wachtte bij de schooldeur tot meneer er uit kwam. Toen liep ze op hem toe. „Meneer... ♦" „Ja, Joop. Wat is er ?" „Meneer — ik heb er erg spijt van, van dat van gisteren. En ik heb de meisjes om vergeving gevraagd. En — en wil u nou het potlood weer nemen ?" Ze hield hem het glanzende potlood voor — het mooie potlood, dat ze voor meneers verjaardag had gekocht.... Meneer keek er naar — keek toen naar haar gezichtje. Hij glimlachte. „Wil je dat graag?" vroeg hij. „Héél graag, meneer. Ik — ik —" ze begon ineens sneller te spreken — „ik had het niet alléén gekocht om de meisjes een hak te zetten. Het was voor li." Meneer begreep: ze wilde zeggen: „Ik vond het óók prettig, om u iets te geven." „Is het met Cora weer helemaal in orde?" „Ja meneer. En Moeder zei: als dat zo was, dan mocht ik vragen, of U het potlood toch nog nemen wilde." „Heb je alles aan Moeder verteld ?" „Ja meneer — en — en ook gebeden ...." „Dan is het goed, kind. En dan heb ik het potlood héél graag." Hij nam het uit haar hand. „Dank je wél, hoor* Nu ben ik er erg blij mee .... Samen met meneer liep Joop het schoolplein af — Ze moesten een eind dezelfde weg. Na een poosje zei ze: „Nou heeft u twéé potloden, meneer.” Hij lachte. „Da's één te veel, wou je zeggen? Ben je bang, dat ik niet weet, welk ik gebruiken zal ?” „O nee — het zilveren natuurlijk.” „Ja — het zilveren. En in dat van jou doe ik een rode stift; da's dan voor de correctie, begrijp je. Dan gebruik ik dat óók elke dag, en dan zié je het ook elke dag ....” „Ja meneer,” zei Joop. En ze dacht: „Elke dag zie ik het — elke dag herinner ik me dit.... En elke dag zal ik bidden *...” INHOUD* L Een plannetje en ruzie . 5 II. Jopie’s plan en Jopie's liegen ..... 10 III. „Da’s gemeen!” 18 IV. „Nu is het weer goed.” ....... 28