959 EEN PLAATSVERVANGSTER. No. 42. Blijspel in één bedrijf DOOR W. METS Tzn. Prijs 35 cent. E 29 6cn Plaatsucruangstcr, Blijspel in één bedrijf, DOOR W. METS Tzn. J. BAKKER DRIEBORG. PERSONEN: Janssen ......... rentenier. Rika zijne dochter. Boortje dienstbode. Sammetjoekie ....... een boertje. EERSTE TOONEEL. Janssen en Rika. Janssen Ik heb nu openhartig met je gesproken kind. Rika. Valt er dan niets aan te veranderen, vader? Janssen. Zooals ik gezegd heb: door jou huwelijk met Sammetjoekie, zou ik mijn zaak gaande kunnen houden en anders vrees ik ’t ergste. Hij moet schatrijk zijn. Rika. Maar hij moet foei-leelijk zijn. Een waar caricatuur. Janssen ’tKan wel meevallen. Je hebt hem nooit gezien evenmin als hij jou. Rika. Maar ik had aan Adolf! Janssen. Denk aan hem niet meer; hij bezit zoo goed als niets. Rika. Maar hij is toch braaf en oppassend. Janssen. Daar wil ik allemaal niets tegen zeggen; maar nu dienen wij te zwichten voor de macht der omstandigheden. Rika. Dus ik moet maar opgeofferd worden ! Janssen Wind je nu asjeblieft niet op! want daar komen wij niets verder mee. Rika, Och, vader! ik gevoel mij zoo zielsongelukkig. Janssen. Dat zal wel overgaan. Je hebt maar ja te zeggen en je krijgt een schatrijk man. In zijn brieven dweept hij letterlijk met je en verlangt niets liever dan je spoedig te trouwen. Rika. Wee mij rampzalige I Janssen. Ben je nu heelemaal mal 1 Als je getrouwd bent kunt gij doen en laten wat je wilt. Je zult eens zien hoe jaloersch de meisjes op je zullen zijn. Rika. Och, ik gevoel mij zoo nameloos ongelukkig! Janssen. anger van die sentimenteele buien, asjeblieft! Ik ga Sammetjoeki van den trein halen. Xleed jy je nu netjes en ga hier zitten. Zoodra ik weer thuis kom, stuur ik hem alleen bij je en ga zelf even naar de soos. Kom ik daar dan weer vandaan dan hoop ik je te féliciteeren met ie engagement. Zooals afgesproken is. Verzuim nu niet om zoo t programma af te werken, ’t Is in ie eigen belang, kind I [Af). i g n TWEEDE TOONEEL, R i k a. o, wat is ’t mij benauwd en bang te moede! Wat moet ik aanvangen ? DERDE TOONEEL. Rika en Doortje D o o r t j e. Wat gaat je vader al vroeg op stap, Rika. (zuchtend) Och, lieve hemel, ja I Doortje. Mensch, vrat zucht je! Wat scheelt er aan ? Rika. Beste Door, jij mag ’t wel weten. Mijn vader wil my uithuwelijken. Boortje. Uithuwelijken? Aan wien? R i k a. Aan een zekeren Hannes Sammetjoeki Boortje. Wat ? Aan een Japanner ? R i k a. Zijn naam klinkt wel wat Japansch. Maar ’t is een boertje uit den achterhoek, een schatrijk kereltje. ’tMoet een waar caricatuur zijn. Boortje. En moet je niks van hem hebben ? R i k a. Ik gruw letterlijk van den persoon ? Boortje. Heb je hem dan al eens gezien ? R i k a. Nooit 1 Boortje. En kent hij jou? R i k a. Hij heeft mij ook nimmer gezien. D o o r t j e. En wil je volstrekt niets met hem te doen hebben ? R i k a. Nog liever zou ik sterven ; maar mijn vader dringt ei op aan, dat ik dien man zal trouwen. Vader zei: van den trein halen en stuur hem dan alleen bij je. Kleed je vooraf maar netjes aan. D o o r t j e. Dus je wilt van dien Sammetjoeki bepaald niets weten ? R i k a. Volstrekt niet! Liever ging ik dood ! D o o r t j e. Zoover zal ’t niet komen, meisjelief; maar ik zal je uit de versukkeling helpen. R i k a. Jij, beste Door. Ik zou je er levenslang dankbaar voor zijn. D o o r t j e. Je hebt elkaar nooit gezien, niet waar ? R i k a. s. at heb ik U reeds gezegd. Boortje. Mooi zoo! Ga jij je dan maar bedaard aankleeden. Maar vul even die flesch, waar oude klare in geweest is, met gewoon water en geef mij deze dan hier. R i k a. Maar wat wilt gij dan aanvangen? Boortje. Ik zal je plaatsvervangster zijn en mij voordoen als Rika Janssen. R i k a. Wilt ge dat heusch doen ? Boortje Zeker, en ik zal hem wel zoo afstoffeeren, dat hij er gauw meer dan genoeg van zal hebben en z'n biezen pakt. Rika. Zou je dat kunnen bereiken ? D o o r t j e. Laat dat maar aan mij over en ga je kleeden. Denk er echter om eerst de flesch met water te vullen en hier om den hoek van de deur te zetten. Rika. Ik hoop er ’t beste van. (Af. Even later zet zij een mei water gevulde flesch om den hoek der kamerdeur). VIERDE TOONEEL. (Doortje alleen.) Ga maar gerust, bedrukte ziel! Ik zal dat ventje met z’n Japanschen naam wel te woord staan. Wacht even, ik dien een vast plan te vormen. Ten le slinger ik zijn kleeren in een hoek; 2e pimpel ik oude klare, 3e vraag ik hem pijp en tabak, 4e doe ik mij voor als anarchiste, ten 5e .... nu ja, de rest komt van zelf wel. (Er wordt geklopt). Zou hij daar nu al zijn ? [roept) Binnen 1 VIJFDE TOONEEL. Doortje, Sammetjoekie. S. (verschijnt en buigt diep) Heb ik de eer met juffrouw Janssen kennis te maken ? Doortje. Zoo, brave Hannes ! Ik ben Rika Janssen. S. Aangenaam, hoogst aangenaam I Doortje. Ronduit gezegd, is ’t mij minder aangenaam : maar afijn, dat daargelaten. Je wilt je zeker wel ontdoen van jas en hoed, niet waar ? S. Heel gaarne, asjeblieft! (reikt haar zijn overjas en hoed toe). Boortje. (slingert de jas in een hoek en schopt den hoed hij de jas). Daar kunnen ze toch zeker wel tegen, hé? S. Maar Mejuffrouw, ze zijn allebei nieuw, Boortje. Des te beter kunnen ze er dan tegen. S. Maar gaat dat hier altoos zoo in z’n werk ? Boortje. Natuurlijk! Wij houden hier niet van omslag. {Neemt de flesch en zet deze aan den mond). U drinkt zeker niet, hé? S. Ik ben geheel onthouder. Boortje, Een beste zaak, dan kan ik na ons trouwen ook jou portie gebruiken. S. Maar wat drinkt U dan ? D o o r t j e. Natuurlijk oude klare. Nu heb ik nog aan zoo’u flesch genoeg in een voormiddag. S. Wat zegt U ? D o o r t j e. Heb je last van doofheid ? S. Neen, dat niet; maar gebruikt U iederen voormiddag een flesch oude klare ? Boortje. Dat is te zeggen in de week. ’s Zondags komt ei nog een half fleschje bij. S. ’t Is zonde, en wat zegt je vader daar wel van ? D o o r t j e. Niemendal! Hij moest wagen om er iets van te zeggen, dan slingerde ik hem vierkant ’t raam uit. Ik beoefen de Japansche worstelkunst; doe jij daar ook aan ? S. Ik houd niet van die buitensporigheden. D o o r t j e. Noem je dat buitensporigheden ? Ben je nu heele- maal simpel. (Zij drinkt weer). Zeg ereis, kunt gij mij ook helpen aan een pijp met wat tabak ? S. Aan een pijp met wat tabak? Voor wie? Boortje. Voor wie ? Natuurlijk voor m’n eigen zich zei vers. n oude heer heeft de onhebbelijke gewoonte om telkens mijn pijp met de tabak weg te stoppen. S. Of hij gelijk heeft; in zijn plaats zou ik ’tzelfde doen. Boortje. Je zoudt wat, manneke! Als wij getrouwd zijn heb je eenvoudig niets te vertellen. S. Maar de man is toch het hoofd Boortje. Allemaal ouderwetsche mannen-égoïsme. Bovendien erken ik geen gezag. Jij toch ook zeker niet? (Zij drinkt weer). S. Geen gezag erkennen ? Maar dat riekt naar anarchisme. Boortje. Precies, en ik ben volbloed anarchiste. Een neef van mij was een ultra en heeft zelfs z’n vrouw ge dood, toen zij hem wilde kapittelen ! S. Gedood zegt U ? D o o r t j e. Zeker! Hij heeft, toen zij sliep, haar op dezelfde manier bewerkt als eens een zekere Mevrouw werd getrakteerd. Mijn neef had een ketel kokend water genomen en den inhoud uitgegoten over ’t hoofd der slapende. S. Afschuwelijk! D o o r t j e. Dat zie ik niet in. Ik zou precies hetzelfde doen als de vent, met wien ’k getrouwd was, mij ietwat uit de hoogte behandelde. S. Foei, houdt U er zulke principes op na ? Boortje. Natuurlijk! Ik ben zeer geavanceerd en wat’t huwelijk betreft, dit acht ik ook ’n onding. S. Een onding zegt U ? D o o r t j e. Zeker! Ik ben voorstandster van de vrije liefde. Het trouwen is ook een moffe, zeer verouderde instelling. (Drinkt weer). S. U verkondigt allerongelukkigste theoriën ; ik geloof, dat er tusschen ons weinig harmonie zou kunnen bestaan. D o o r t j e. In dat opzicht denken wij tenminste gelijk. S. Ronduit gezegd, moet ik U vertellen, dat onze kennismaking mij niet is meegevallen. Boortje. Alweer denk ik er precies over als jij S. En om nu openhartig te zijn, moet ik U bij dezen meedeelen, dat ik verder geen werk van U denk te maken. D o o r t j e. Eat is nu iets waarvoor ik je oprecht dankbaar kan zijn. Als je nu maar alleen de beleefdheid wilt hebben, dit persoonlijk aan mijn vader te zeggen. S. Dat wil ik wel doen. Waar kan ik hem vinden ? Boortje. In de sociëteit. Misschien ontmoet je hem wel reeds op weg naar hier. S. (raapt jas en hoed op.) Bonjour, juffrouw Janssen. (Buigt eu gaat snel heen.} D o o r t j e. Adieu, Japannertje I Beterschap! (Zij danst het tooneel rond.) Ha, ha, ha ! Wat ’n kolossale grap 1 Hie uil is nu eens fijntjes afgepoeierd. Ha, ha, hal ZESDE TOONEEL. Boortje en Rika. R i k a. Mensch, kom toch tot bedaren ! Wat is er gebeurd T Boortje. , ®.a’ ha’ * Hij is kwaad heengegaan en wil van de liefde niets meer weten! Rika. Wat n geluk ! En wat heb je gedaan om hem zoover te brengen ? Boortje. Ik heb hem in den waan gebracht, dat ik aan den drank verslaafd was, dat ik ’n pijp rookte, dat ik anarchiste was, dat ik blaakte voor ’t vrije huwelijk en nog meer nonsens, ha, ha, ha! Rika. En geloofde hij dat alles maar zoo klakkeloos ? D o o r t j e. Hij trok mijne beweringen zelfs niet in twijfel. R i k a. Hoe is ’t mogelijk ! En waar is hij nu heen ? D o o r t j e. Ik heb hem geprest, om je vader op te zoeken en dien te vertellen, dat hij niets meer van je weten wil. R i k a. Je bent letterlijk een engel, Door 1 D o o r t j e. Ik zou er wel eens een willen zien, meisje! Maar daar komt zeker je vader. R i k a. Laten wij ons dan goedhouden. Boortje. Natuurlijk! De heilige onnoozelheid ! ZEVENDE TOONEEL, (De vorigen en Janssen). Janssen. Ik ben heelemaal uit mijn humeur gebracht door dien botterik! R i k a. Wat scheelt er aan, Papa? Heeft die mijnheer Sammetjoeki U ook uit uw humeur geholpen ? Janssen. Is me dat ’n vent ? Maar wat heb jij toch tegen hem gezegd? R i k a. Niets bijzonders Papa ! Maar die man deed zulke dwaze vragen, dat ik tot de conclusie kwam, dat er bij hem iets in de bovenverdieping haperde. Janssen. Nu, eerlijk gezegd, heeft hij op mij ook dien indruk gemaakt. Die knul zei brutaalweg: ’t wordt tijd dat je je dochter naar een verbeterhuis stuurt. R i ka, Zoo heeft hij dat gezegd ? ’t Is schande. Boortje Ja, dat is bepaald iets eigenaardigs bij gekken. Zij meenen altoos dat ’n ander ’n klap van den molen beet heeft. Rik a. Enfin, laten wij denken: „beter half gekeerd dan heelemaal gedwaald.” Janssen. Toch ben ik door deze ontmoeting heelemaal ontstemd. Maar je bent nu toch gekleed, Rika! Laten wij een wandeling gaan maken, dat zal ons misschien wat opfrisschen ! R i k a. [steekt den arm door dien van Janssen.) Heel graag, Papa! HET SCHERM VALT.