.w&.' TO rSf^iEr~\tfßlSl.s;.'; BIBLIOTHEEK RU GRONINGEN 1296 5220 OORZAKEN EN GEVOLGEN VAN DE HUIDIGE CRISIS THEOSOFISCHE BESCHOUWINGEN DOOR H. J. VAN GINKEL, L. T. V. TWEEDE, ZEER VERMEERDERDE EN HERZIENE UITGAVE 2e en 3« duizend. 1915. Uitgave van de N. V. Theosofische Uitgeversmaatschappij Amsteldijk 79, Amsterdam. OORLOG Typ. DUWAER & VAN GINKEL, AMSTERDAM. Slechts enkele woorden ter inleiding van dezen nieuwen druk. De warme ontvangst van de eerste uitgave ongetwijfeld ook een gevolg van de algemeene gunstige critiek bij het eerste verschijnen door de niet-Theosofische pers, welke gewoonlijk niets of weinig te zeggen heeft over “Theosofische” beschouwingen toont dat in deze tijden de zoekende menschheid in onze beschouwingen bevrediging van gemoed en intellect vermocht te vinden. Deze zoo algemeene waardeering gaf mij den moed het oorspronkelijke boekje uitte werken tot dit uitgebreider boek, vooral ook door aan den oorspronkelijken tekst toe te voegen al de gegevens die sedert het uitbreken van den oorlog door bekende Occultisten en Theosofen werden gepubliceerd en tevens alle zoodanige punten als mij op mijn vele voordrachten over “Oorlog” bleken beantwoordingen te zijn van vragen die inde voorgaande editie onvolkomen of niet behandeld werden. Van harte hoop ik dat deze uitgave wederom bij even zoovelen het licht der Theosofie zal doen schijnen over de duistere problemen dezer tijden. De uitgevers hebben, opdat ook deze uitgave onder het bereik vaneen zoo talrijk mogelijk publiek zou vallen, ondanks het feit dat de behandelde stof meer dan het dubbele volume omvat, den ouden prijs gehandhaafd. Moge het boek zijn taak vervullen! Blaricum, Januari 1915. H. J. VAN Ginkel. VOORWOORD BIJ DE TWEEDE UITGAVE. INHOUD: Bladz Inleiding i Hfdst. I. Tijd en Eeuwigheid ; Het “ Eeuwig Nu ”; Cyclussen; MOGELIJKHEID VAN PROFETIEËN EN ASTROLOGISCHE VOORSPELLINGEN 8 Hfdst. 11. Goddelijke leiders der evolutie; “wreedheid DER NATUUR” ? VOLKS- EN RASENGELEN .... 20 Hfdst. 111. De strijd der Nationale dewa’s 33 Hfdst. IV. Occulte leiding op aarde. Esoterische beschouwingen OVER DE GESCHIEDENIS DER VOLKEREN 48 Hfdst. V. Nederland en de oorlog. Een blik inde toekomst 78 Hfdst. VI. Mededeelingen van Occultisten over den DOOD VAN SOLDATEN ; ONZICHTBARE HELPERS AAN GENE ZIJDE; OVER DEN HUIDIGEN KRIJG. SLOTWOORD ....... 96 Hfdst. V. Hfdst. VI. De Theosofische leeringen werden in deze wereld weder in het openbaar verkondigd toen aan de eene zijde het materialisme hoogtij vierde en aan den anderen kant religie tot kerkendom en bijgeloof vervallen was zoodat er een groot gevaar bestond dat het geestelijk inzicht in het gebeuren nagenoeg geheel zou verdwijnen. Reeds heeft de Theosofie haar taak voor een groot deel vervuld, is die taak op velerlei gebied overgenomen door richtingen en stroomingen die elk voor zich een bepaald aanzicht op krachtige wijze hebben aangevat. Inde religies leeft de mystiek weder op, de wetenschap gaat zich evenals de godsdienst bewegen in nieuwe banen en feitelijk heeft de doodsklok van het materialisme in wetenschappelijken zin reeds geluid. In dit verband wil ik aanhalen hetgeen de wereldberoemde hoogleeraar Sir Oliver Lodge zeide in zijn openingsrede van de “Science Week”, inde Browning Hall te Walworth op 22 November 1914, waar hij verkondigde dat zijn geloof inde overleving van de ziel na den dood gebaseerd was op wetenschappelijke gronden. “Ik zeg dit, omdat ik weet dat zekere van mijne vrienden nog bestaan, omdat ik met hen gesproken heb. Gemeenschap is mogelijk. Men moet de wetten gehoorzamen, de voorwaarden opzoeken, waaronder het mogelijk is. Ik zeg niet dat het gemakkelijk is, maar ik zeg dat het mogelijk is, en ik heb met hen gesproken zooals ik zou kunnen spreken met iemand hier uit mijn gehoor. Daar zij wetenschappelijke lieden waren, hebben zij bewijzen geleverd dat hier iets werkelijks gebeurde, dat er geen impersonatie was, dat het niet iets betrof dat uitging van mijzelf. Zij hebben besliste bewijzen gegeven. Enkele er van worden uitgegeven, andere worden nog eenigen tijd achtergehouden, doch zullen later worden uitgegeven.” Waar de wetenschap nu langzamerhand nadert tot het verifieeren van hetgeen de Theosofische leeringen in het openbaar reeds sedert 1875 verkondigd hebben, zal men het kunnen beleven dat stap na stap de wetenschap en de godsdienst zal volgen op den door de Theosofie in breede trekken, afgebakenden weg. En ongetwijfeld zal men ook eenmaal als algemeene waarheden leeren erkennen wat deze leeringen verkondigen met betrekking tot de onzichtbare ’) The Times, Nov. 23, 1914. Zie verder het werk van Sir Oliver Lodge: Het Persoonlijk voortbestaan van den mensck na dm dood. INLEIDING. Geenszins zullen wij hier te veel in bijzonderheden afdalen wat betreft verschillende Theosofische stelsels, maar wij zullen ons bepalen tot het weergeven van enkele groote leerstukken der Theosofie en dan nagaan hoe deze ons eene verklaring bieden van de vele raadselen die ons omringen, raadselen die wel altijd daar waren, maar naar welker oplossing de groote massa nog niet vroeg, zoolang zij niet op geweldige wijze opgeschrikt werd door de rampen die zich aan alle kanten thans over de wereld uitstorten. En nu er naar eene verklaring der gebeurtenissen gevraagd wordt, is meer dan ooit de tijd daar om, wanneer men eene verklaring geven kan, die aan de vragenden ter beoordeeling voor te leggen. Natuurlijk, er zijn meerdere verklaringen voor de beteekenis van “oorlog” en voor dezen wereldoorlog veel bijzonder zéér laag-bijden-grondsche en ook zéér diepzinnige. Er zijn verklaringen die zeggen dat deze oorlog en rampen het gevolg zijn van de werking van sociale economische krachten; dat zij noodig zijn om de overtollige bevolking van de aarde te doen verdwijnen; om de beste volken te doen uitkomen en te doen zegepralen over de minderwaardige volken, zeggen geleerden en militairisten.*) Zoo weer meenen vele geloovigen dat God hier toornt overeen verdorvene menschheid of dat de menschheid zichzelf hier straft in hare verdwazing en er ligt in deze laatste beschouwing veel waarheid volgens de wet van Karma (wet van oorzaak en gevolg op alle gebieden en openbaringen). Aan degenen die met dergelijke verklaringen tevreden zijn, bieden wij onze Theosofische verklaring niet, zij is slechts voor hen die zoeken, niet voor hen die reeds meenen gevonden te hebben. De gapende kloof tusschen zuiver materieele beschouwingen en geestelijke beschouwingen over “oorlog” zullen wij niet trachten te overbruggen, noch zullen wij beproeven beweringen van materieele zijde te weerleggen door het gebruik van feitenkennis uit Theosofische bron. Slechts een voorbeeld hoe dit wèl zou kunnen, bijv. waar men de ■) Zie o.a. Prof. Steinmetz. Philosophie des Krieges. krachten die werken achter het geschiedkundig gebeuren en welker beschouwing het hoofdbestanddeel van de hier volgende verhandeling zal vormen. Wij zullen dan eerst in het licht van die leeringen “oorlog” in abstracta nagaan en onze beschouwingen over het wereldgeschieden aanvangen met eene bespreking van algemeene theosofische theorieën en beëindigen met een blik op de toekomst waarin de invloeden, die vanuit de onzichtbare gebieden gewerkt hebben, hunne vruchten zullen vertoonen inde kristallisatie vaneen nieuwe beschaving, resultaat van den teweeggebrachten ommekeer op elk gebied der hedendaagsche cultuur. theorie zou willen bestrijden dat de oorlog de eenig mogelijke oplossing is van het vraagstuk der overbevolking. De Theosofie leert dat er een zeker vast aantal millioenen en millioenen natuurlijk menschelijke geesten hunne evolutie beleven inden grooten kringloop vaneen openbaring, waarbij zij dan telkenmale in groote groepen verblijven op eender gebieden die in het veld van openbaring liggen ; d. w. z. een deel der wezens is in het hemel-, een deel in het louterings-, het Katholieke “ vagevuur” weer een ander deel op het stoffelijk dit ons zoogenaamd physische gebied. De verhouding der aantallen wezens op ieder der gebieden is telkenmale afwisselend alnaar het aantal dat behoefte heeft aan en ontwikkeld kan worden in zekere stoffelijke of ijlere, subtielere materietoestanden; m. a. w. op enkele tijdstippen der evolutie is het grootste aantal zielen geïncarneerd op dit stoffelijk gebied, terwijl het kleinste aantal ontlichaamde zielen op het louteringsgebied of inde hemelwereld is. Op andere tijdstippen zal het omgekeerde plaats grijpen, d. w. z. er zullen procentsgewijze meer wezens op de hoogere, ijlere gebieden verblijven dan er zielen geïncarneerd zijn op het stoffelijk gebied. Het is dan verder merkwaardig op te merken dat inde tijdperken, waarin er relatief weinig menschelijke wezens op het stoffelijk gebied verkeeren, er juist omgekeerd evenredig veel groote denkers en leiders geïncarneerd zijn, die de cultuur bepalen van tijdperken waarin de bevolking der stoffelijke gebieden grooter is. Het schijnt alsof zij een leerplan voor de massa opstellen. Zoo is het dan ook duidelijk dat toename en afname van stoffelijke bevolking onderworpen zijn aan de groote occulte wet dat de Leiders der menschheid de groote geestelijke hiërarchieën van Aartsengelen en engelen telkens meer of minder groote aantallen zielen inde stoffelijke Levensschool zenden. Verder ontwikkelt zich een deel der menschheid van binnen uit onder Gods leiding, maarde groote massa wordt ontwikkeld door de omstandigheden: de Natuur, de maatschappij enz., welke het werk van God en de leidende menschen zijn. Vandaar zoo vaak de verwarring die ontstaat tusschen geloovigen die terecht meenen dat God leidt en de historische materialisten die meenen dat de omstandigheden den mensch leiden. Beiden hebben deels gelijk. Doch dit slechts terloops. Wij willen immers geen materialistische theorieën gaan weerleggen of trachten kloven te overbruggen. Hier schrijven wij voor hen die met zulke theorieën geen genoegen meer nemen en naar geestelijker oplossingen der levensproblemen zoeken. Maar ook dan is er nog een groote afstand tusschen de meeste dier zoogenaamd “geestelijke” oplossingen en de Theosofische, de occulte oplossing, al staan er ook inde kloven tusschen deze theorieën peilers, die het slaan van bruggen vergemakkelijken. Wij zullen ook dat niet doen, maar positief Theosofische verkla- “Indien wij ons nu een zuiver begrip van het eeuwige veroveren, zoo kunnen wij ook inde woelingen van onzen tijd opvaren tot de hoogten des geestes. Indien wij niet, met velen, de eeuwigheid slechts zien als iets wat komen gaat inde toekomst, een mogelijk verlengstuk van tijd, een schim vaneen leven, dat gerekt na dit aardsche gebeuren, wel eens aan de kim zal verrijzen; maar indien wij het eeuwige beleven als de draagkracht van den tijd, indien wij met ons hart, met ons wezen inde eeuwigheid geworteld staan x) zoodat wij uit het hart der eeuwigheid sterk als de eikeboomen opvaren met onweerstandelijke kruin tot het zonnelicht, zoo kunnen wij waarachtig menschwaardig. Gode waardig oordeelen over de verschrikkingen der tijden. Want het eeuwige is naar de diepte der bezinning .... het eeuwige is de Gedachte Gods, de Raad van den heiligen Wereldgeest, die wordt doorgevoerd van geslacht op geslacht. En daarom wie in het eeuwige staat, staat in het eeuwig middelpunt aller dingen. Voor zulk een is ieder wereldeinde een wereldbegin.'" .... “Voor zulk een is het wereldeinde elk oogenblik daar wijl de wereld gestadig ondergaat om gestadig op te gaan, wijl de wereld gestadig wordt vernietigd om gestadig te worden vernieuwd, wijl de wereld gestadig wordt gekruisigd om gestadig in heerlijkheid op te varen tot ongekende mogelijkheden.” Verder: “Indien wijde wereld, het heelal, het leven, de werkelijkheid beschouwen, zoo ontdekken wij daar allereerst en alom geboortewee. ” Zeker zeggen wij met Dr. de Hartog: “ Het is al geboortewee ! ” maar dan kan er ook moeder- en vadervreugde zijn, anders ware ook dat niet mogelijk: moedervreugde op het aanschouwen van den nieuwen vorm, vadervreugde bij het zien van den nieuwen belichaamden geest. Cursiveering van mij. v. G. ringen aanbieden. Eén uitzondering willen wij maken en wijzen op de schoone rede van Dr. A. H. de Hartog, zijnde een Getuigenis, uitgesproken op 2 September 1914, inde Engelsche Kerk, (Bagijnhof) te Amsterdam. Over het “waarom” en het “hoe” spreekt hij niet; dat was niet zijn doel. Maar wat betreft het “waartoe” is hier een buitengewoon groote overeenstemming bereikt. Christendom en Theosofie beide wijzen er hier gezamenlijk op: de Geest is eeuwig, de vormen zijn veranderlijk en worden voortdurend opgebroken om te voorzien inde behoeften van hooger vormen. De vormen worden opgebroken wanneer zij het doel van den Eeuwigen Geest gediend hebben, hetzij dit een menschelijk lichaam of een beschaving het lichaam, de vorm vaneen volk of ras is. Groote gedeelten van zijn rede waren zuiver Theosofisch, luister maar: Als ineen Theosofisch handboek leest het verder: “Merktet Gij het dan niet, dat er oorlog is tusschen het plantenrijk en het aardrijk? Merktet Gij het niet, hoe de aarde door het zaad, door het plantenrijk werd uitgemergeld? Merktet Gij het niet, dat het zaad, het plantenrijk, de aarde verteert? Merktet Gij het niet, dat de aarde, die uit zichzelf een trek heeft naar de laagte en naar den nacht, die in aardstortingen altijd omneer wil, nochthans door die zuiging, door het indalen van het zaad, door de uitmergeling, door de optering van het plantenrijk in plantenstengel, in boomenstronk ten hemel rijkt? Merktet Gij het niet, dat juist doordat de aarde door het plantenrijk de oorlog wordt aangedaan, zij, de aarde, hemel-vaardig wordt, waar zij uit zichzelf is helle-vaardig, zinkende naar den nacht, naar de duisternis, naar de diepe valleien der lawinen? En hebt Gij het niet gemerkt, dat het dierenrijk niet anders doet dan teren op het plantenrijk, dat als het ware het dierenrijk den fakkel van den oorlog, den fakkel van de spijsvertering, het vuur der spijsvertering werpt onder het plantenrijk? Hoe het plantenrijk wordt vermalen, vernield, verknauwd, vernietigd door het dierenrijk en noch thans in het dierenrijk verheerlijkt omhoog rijst? Terwijl de aarde door het uitmergelend zaad naar boven wordt gebeurd, uit zijn eentonigen kleur tot veelvuldige kleuren en geuren van het bloemen- en plantenrijk, wordt het bloemen- en plantenrijk op zijn beurt door het dierenrijk opgeteerd. En door den oorlog der spijsvertering wordt het verheerlijkt, vernieuwd. Het krijgt vrijheid van beweging. De plant staat vast, als het ware geketend aan haar plek, maar het dierenrijk is vaardig in vogelvlucht, gazellensprong. Dus ook waar het dierenrijk het plantenrijk opteert, daar wordt wat nieuws geboren inde vrije beweging, inde verlossing des Geestes. Maar dat niet alleen. Ook wederom wordt het dierenrijk opgeteerd door het menschenrijk. Ziet het maar waar gij wilt. Overal teren wij menschenkinderen op het planten- en dierenrijk. Wij teren het op. De kunstenaar doet den Oorlog aan den boom, aan het marmerblok, met de bijl, met het houweel, met den beitel de arbeider doet den oorlog aan met zijn ploeg aan de aarde. Overal waar de mensch komt om te regeeren, hetzij in handwerk, hetzij in kunst, overal gaat de wereld onder om opgeteerd te worden in het menschenrijk, om, aldus vernietigd, te worden vernieuwd in geest, gedachte, daad, woord, heerlijkheid Gods in het vleesch.” En hoezeer is de hoofdgedachte van zijn rede die der Theosofie waar hij bidt dat “de vrucht van dezen tijd ons niet ontga.” In dit verband is zoo schoon gezegd door den heer Leo Polak, privaatdocent inde Kennisleer aan de Universiteit te Amsterdam bij zijn rede over “Oorlogsphilosophie”: “Dus over ‘Oorlog en Methaphysica’ slechts één opmerking: Als deze oorlog iemands wereld- of levensbeschouwing heeft geschokt, dan heeft hij aan hem Zonder nu letterlijk met deze bloemrijke spraak in te stemmen, is de Theosofische grondgedachte toch zeer analoog. Er werd gezegd: Dr. de Hartog predikt een hard Evangelie, en dat is wellicht begrijpelijk van het standpunt dergenen die dit zeggen en dan is misschien veel inde Theosofische leerstukken ook schijnbaar hard. Want ook deze verkondigen de ondergeschiktheid der vormen aan het Eeuwige leven. De vormen zijn aan de zijde der Moeder (Natuur), het leven is aan de zijde van den Vader (Geest); de vormen dienen als middel tot ontwikkeling van den Geest en moeten zich daarbij aanpassen. Zijnde vormen verouderd, bedorven, rot, onnut, dan verdwijnen zij. Al is ook de Stof (Maria, de oerstof, de negatieve pool van het absolute) even eeuwig als de Geest (de Vader, het Vuur, de Heilige Geest, de positieve pool van het Absolute) de vormen zijn tijdelijk, vergankelijk, voortdurend vervormend. Voor degenen die op het standpunt van den “natuurlijken” mensch staan, klinkt de occulte, ook de christelijke leer hard; zij is het niet. Zij geeft de werkelijkheid aan en doet die beseffen.J) Voor den “geestelijken” mensch is er geen hardheid, alleen noodzakelijkheid te vinden in die voortdurende vormverbrekingen. Al zullen ook zelfs een goed werk gedaan, dan is hij de rechtvaardige rechter over het vooze, vermolmde geweest, waarvoor zijn verdedigers hem houden inde wereld. Want het probleem van het kwaad, van de zonde, van levenstragiek en levensbestemming ligt dieper dan het slechts betrekkelijke verschil tusschen de chronische vredes- en de acute oorlogsellende.” b Treffend ook is de volgende aanhaling uiteen preek van den bekenden Rev. William Mc. Carthy, gehouden in St. Peters, Gt. Yarmouth, belangwekkend. Hij zeide: “De Admiraliteit zegt ons openhartig dat zij ons niet tegen zulke aanvallen – als die op Hartlepool, Scarborough en Whitby kan beschermen ten koste van veranderingen inde plannen der marine. Het is beter dat wij gebombardeerd worden en leven en eigendommen verliezen dan dat de uitslag van den oorlog in gevaar zou worden gebracht, dooreen poging om ons te beschermen. Het is een eerlijke verklaring en ik kan de autoriteiten niet genoeg bewonderen dat zij deze gaven. Geen vaderlander zal aarzelen toe te geven dat de verwoesting van steden op de Oostkust een geringe te betalen prijs zou zijn voor de veiligheid van Engeland en het Rijk. Dit zal voor sommigen een hard gezegde zijn. Maar indien dit zoo is, komt dat omdat wij een overdreven waarde hechten aan leven en bezit. Die waarde plaatst de Natuur en de Voorzienigheid er niet op. De Natuur is roekeloos wat betreft leven en eigendommen en bij aardbevingen, cyclonen en andere natuurrampen gaan duizenden levens verloren en wordt een onberekenbare waarde aan bezit vernietigd. God zelf legt niet zulk een grooten nadruk op leven en bezit; integendeel, hij legt alle nadruk op de ziel, op het hoogere inden mensch, op zijn toekomstig lot. Hij zegt ons openhartig dat het beste wat wij met ons bezit kunnen doen is, het te gebruiken ten dienste van anderen, en dat het beste gebruik dat wij van ons leven kunnen maken is het weg te geven ter wille van anderen. Het is een van de lessen van den oorlog dat wij bevrijd moeten worden van onze overdreven begrippen omtrent de waarde van leven en eigendommen, ze niet te hoog te achten en gereed te zijn ze te offeren, indien dit de wil van God is, voor het land en het Rijk”. (The Times Saturday. Nov. 26. 1914.) vaak bij den geestelijken mensch in zijn natuurlijken aard, de lagere voertuigen van zijn bewustzijn, in zijn stoffelijk en zijn gevoelslichaam met angst en smart vervuld worden bij het aanschouwen of ervaren van het vernietigen van bestaande vormen. Het is in ieder geval duidelijk dat wij nimmer het huidige gebeuren verklaren kunnen van Theosofisch standpunt zonder dat wij inde eerste plaats afstand doen van materialistische begrippen omtrent Eeuwigheid, Tijd, Stof, Leven, Vormen, Evolutie, enz. Wij moeten deze begrippen niet gedachteloos aanvaarden als klanken, maar er ons diep indenken. Zonder de aanvaarding der Theosofische grondbegrippen is er in al het gebeuren slechts hardheid, wreedheid, willekeur en raadselen. Aanvaardt men de Theosofische begrippen dat alle leven één is, dat dit Leven één pool (de positieve) van het Absolute is zooals de Eeuwige Stof de tweede pool (de negatieve) van het Absolute is, dat het Eene Leven zich uitstort in die Eeuwige Oerstof en dat daarin dan de Vormen ontstaan, waarbij in voortdurende kringloopen (reïncarnatie enz.) ineen Eeuwig Nu het Eene Leven door de Evolutie der Vormen heen, eeuwig bestaat, dan zijn deze groote grondstellingen machtige hulpmiddelen om ons een blik te doen slaan in het Bouwplan van den Grooten Bouwheer van het Heelal. Zoo niet, dan treurt men in radelooze verslagenheid. Lezen wij niet reeds inde Bhagawad Gita: “D e Heilige Heer zeide: ‘Over wie gij u niet moet bedroeven zijt gij bedroefd en gij spreekt woorden van wijsheid. Over de overledenen en over de niet-overledenen bedroeven wijzen zich niet. ‘Doch nooit ben Ik niet geweest, noch gij, noch deze vorsten en evenmin sullen wij allen hierna later niet zijn. ‘Zooals er voor den belichaamde in dit lichaam kindsheid, jeugd en ouderdom zijn, evenzoo verkrijgt hij een ander lichaam. De standvastige wordt hierdoor niet geschokt. ‘De aanrakingen met de stofwereld nu, o zoon van Kunti, geven koude en hitte, genot en smart, zij komen en gaan en zijn tijdelijk; verdraag ze standvastig, afstammeling van Bharata. ‘Want de standvastige mensch, dien deze dingen niet verstoren, o Stier onder de menschen! voor wien ongeluk en geluk hetzelfde zijn, die wordt der onsterfelijkheid deelachtig. ‘Aan het niet-zijnde valt geen bestaan ten deel, evenmin valt niet-bestaan ten deel aan het zijnde; het verschil tusschen deze beide hebben zij ook ingezien, die de waarheid aanschouwen. ‘Weet echter dat Dat onvernietbaar is, waardoor dit alles doordrongen is, De vernietiging van het Onvergankelijke kan niemand bewerken. ‘Een einde, is gezegd, hebben deze lichamen van den belichaamde, die eeuwig, onvergankelijk en onmeetbaar is; strijd daarom, afstammeling van Bharata! ‘Want van het geborene is de dood zeker en zeker is de geboorte van het gestorvene ; hierotn moet gij niet bedroefd zijn over het onvermijdelijke') Wat het begrip “Stof” betreft, waaruit de “Vormen” worden opgebouwd, leert de Geheime Leer ons: “De ‘moeder’, Ruimte, is de eeuwige, immeraanwezige Oorzaak van alles de onbegrijpelijke Godheid, welker ‘Onzichtbare Genade’ de mystieke wortel van alle Stof en van het Heelal zijn. Ruimte is het eenige eeuwige dat wij ons het gemakkelijkst kunnen voorstellen, onbewegelijk in hare afgetrokkenheid .... Geest is de eerste versplitsing uit ‘DAT’, de oorzaaklooze oorzaak van zoowel Geest als Stof. Zooals inde ‘Esoterische Cathechismus’ geleerd wordt, is zij noch ‘grenzelooze leegte’ noch ‘beperkte volheid’, maar beide, zij is geweest en zal immer zijn. Zoo staan de ‘Gewaden’ voor het noumenon der onversplitste Oerstof. Het is geen stof zooals wij die kennen, doch het geestelijk inwezen van stof en is even eeuwig als en zelfs één met Ruimte in abstracten zin. De Wortel-Natuur is ook de bron der ijle onzichtbare eigenschappen in zichtbare stof. Zij is om zoo te zeggen de Ziel van den Eenen Oneindigen Geest. De Hindoes zeggen dat zij de Oerzelfstandigheid is, welke de grondslag is van het voertuig van elk verschijnsel, hetzij stoffelijk, psychisch of verstandelijk.”2) Tijd en Eeuwigheid. Het “Eeuwig Nu”. Cyclussen. MOGELIJKHEID VAN PROFETIEËN EN ASTROLOGISCHE VOORSPELLINGEN. Wij zagen dat het Eene Leven zich inde stof door middel der vormen openbaart en de aldus voortgaande Evolutiegolf is niet een gestadige maar als het ware een spiraalvormige cyclusbeweging, m.a.w. de evolutie van alle rijken der natuur en dus ook van den Bhag. Gita. Tweede Gesprek 11-22, 27. 2) De Geheime Leer I, blz. 81. •'Wie den Geest voor een dooder houdt, of wie meent dat Hij gedood wordt, deze beiden weten het niet; noch doodt deze noch wordt hij gedood. ‘Deze wordt niet geboren noch sterft hij ooit, evenmin zal hij, daar hij geweest is, eens niet zijn; ongeboren, altijddurend, eeuwig van ouds bestaand, wordt hij niet gedood als het lichaam gedood wordt. ‘Wie weet dat de geest onvernietbaar is, altijddurend, ongeboren, onvergankelijk, hoe kan die mensch iemand doen dooden, o zoon van Pritha, of wien kan hij dooden? ‘Evenals een mensch, na zijn versleten kleederen afgeworpen te hebben, andere, nieuwe neemt, zoo gaat de belichaamde, na zijn versleten lichamen afgeworpen te hebben, in andere, nieuwe over. mensch en de grootere samenvattingen in het menschenrijk, n.l. volken en rassen, evolueeren in bepaalde tijdskringen.*) En toch moet men dan daarbij wel bedenken dat er inde eeuwigheid geen tijd is. “Als men eenmaal uit het lichaam is en niet onderworpen aan de door anderen gevormde bewustzijns-gewoonte bestaat er geen tijd,” zegt Blavatsky. Tijdkringen en tijdstippen berusten op het bewustzijn: wij zijn hier niet voor de eerste maal, de tijdkringen keeren terug omdat wij tot bewust bestaan terugkeeren. Tijdkringen worden gemeten door het bewustzijn der menschheid en niet door de natuur. Deze gebeurtenissen overkomen ons juist omdat wij dezelfde menschen zijn als in vroeger tijden. Schreef Blavatsky niet: “. . . . Dat wil dan zeggen, dat de menschheid van het eerste tot het laatste of zevende Ras, samengesteld is uit denzelfden troep tooneelspelers, die uit hoogere sferen nedergedaald zijn om hunne kunstreis rondom onze planeet, de aarde, te maken. Wij aanvaarden onze nederwaartsche reis rondom de wereld (dit is het ware woord) als reine geesten, met de kennis der waarheid thans fluisterend inde occulte leer herhaald in ons binnenste: de wet der kringloopen voert ons omlaag tot de nederwaarts gerichte spits der stof, die zich hier beneden op aarde verliest en welker top wij reeds bereikt hebben; daarna zal dezelfde wet van geestelijke zwaartekracht ons langzaam doen stijgen naar nog hooger en nog reiner sferen dan die, waaruit wij vertrokken zijn. Vooruitzien, profetie, orakelkrachten! Bedriegelijke fantasie van ’s menschen achteruitgegane waarnemingsvermogens, die weerkaatsingen en schaduwen voor echte beelden houden en feiten uit het verleden aanzien voor profetische beelden vaneen toekomst, waarvoor inde eeuwigheid geen plaats is. Onze macrocosmos en zijn kleinste microcosmos, de mensch, herhalen hetzelfde spel van algemeene en individueele gebeurtenissen op elk stadium en op eiken trap, waarop Karma hen hunne onderscheidene levensdrama’s doet herhalen. Er zouden geen valsche profeten kunnen bestaan als er geen echte profeten waren! En van beide soorten zijn er in alle tijden geweest, ruimschoots geweest. Doch geen hunner heeft ooit iets anders gezien dan hetgeen voorbij was en derhalve bij wijze van prototype opgevoerd in hooger sferen als de voorspelde gebeurtenissen betrekking hadden op het volk tot openbaar wel en wee of ineen voorafgegaan leven, als het slechts op een individu betrekking had, want al dergelijke gebeurtenissen zijn onuitwischbare opteekeningen van het verleden en de toekomst, die ten slotte slechts het oneindige heden inde eeuwigheid zijn.”2) ') Zie hierover mijn artikel “Cyclusleer” in «Urania». 2) De Geheime Leer, 111. blz. 340. “Tijd” zoowel als “ruimte” zijn begrippen die geheel afhankelijk zijn van de ontwikkeling van het bewustzijn van dengene, die iets in tijd en ruimte beschouwt en dan meestal zich daarbij houdt aan een algemeenen standaard van bewustzijn daaromtrent, d.w.z. hij beschouwt iets inde “ruimte” van drie afmetingen en in “tijd”, welke bepaald wordt door zeer relatieve onderlinge standen van aarde en zon, practisch “volgens zijn klok”, en hij verdeelt zeer arbitrair de Eeuwigheid in dagen, uren enz.! Het “Eeuwig Nu” is voor den gewonen mensch, die niet gewend is over deze dingen diep door te denken, eenvoudig onzin, voor den mysticus is het de hoogste waarheid met betrekking tot het begrip “tijd,” hem eigen geworden door Zuivere Rede en contemplatie van alle gebeuren; hij heeft een ondeelbaar oogenblik geschouwd in het bewustzijn van den Eeuwigen Eene. Om dit dooreen beeld te verduidelijken: Stel u voor dat een schilder bezig is een groot panorama te beschilderen en dat gij onmiddellijk met uw oogen op een onderdeel gevestigd, dicht bij het geschilderde staat. Dan neemt gij alleen dit onderdeel waar, op hetwelk gij meer of minder geconcentreerd staart. Den schilder zelf merkt gij misschien niet, misschien wèl op. Zijn penseel en de verandering in het deel van het panorama dat gij beschouwt neemt gij alleen waar als er aan dat deel gearbeid wordt; wordt er aan een ander deel gearbeid, dan merkt gij dit niet op. Door u langs de schilderij te verplaatsen hetgeen “tijd” eischt kunt gij uw aandacht en bewustzijn op een ander onderdeel vestigen, doch dit sluit dan dadelijk de rechtstreeksche waarneming van hetgeen gij te voren beschouwdet uit. Verplaatst gij u daarentegen niet langs de schilderij, maar loodrecht er vanaf inde richting van den schilder, dan kunt gij u naar de mate van uw ontwikkeling voor een oogenblik verplaatsen in het bewustzijn van den schilder en het geheel der schildering ineen reeks vluchtige waargenomen beelden in u opnemen. Beter nog kunnen wijdoor middel vaneen kleine teekening duidelijk maken wat wij bedoelen. H. ?. Blavatsky heeft ons in deze woorden duidelijk gewezen op de betrekkelijke waarde van cyclussen en gezegd, dat van geestelijk standpunt gezien er alleen sprake kan zijn vaneen “Eeuwig nu.” Zonder hier nu te diep op in te willen gaan, is het toch van groote waarde eene nadere beschouwing aan deze mededeeling toe te voegen, want voor hen die zich nooit de groote inspanningen getroost hebben om tot diep besef te komen van de grootsche werkelijkheid van het begrip, dat al het gebeuren feitelijk plaats grijpt ineen eeuwig nu, zijnde aangehaalde woorden er slechts op berekend verbijsterend te werken en hun begrip omtrent de relatieve waarde van cyclussen te verduisteren. De lijn A-B is een beperkt deel van de oneindig lange lijn van “gebeuren-in-tijd-en-ruimte”. C is het centralepunt van Gods bewustzijn in het ongeopenbaarde, gelegen buiten tijd en ruimte. De mensch beweegt zich in zijn normaal bewustzijn langs de lijn van “gebeuren-in-tijd-en-ruimte” en heeft dus wel tijd en ruimte noodig, om b.v. van hetgeen in A gebeurt zich te verplaatsen naar hetgeen in E, F en B plaats vindt. In C zijnde ziet men hetgeen in A, È, F en B plaats grijpt gelijktijdig. Stel nu eens dat Godin C verblijvende het tusschen A en B liggende gebeuren ineen “Eeuwig Nu” waarneemt, dan is daarentegen voor de zich langs de lijn A-B bewegende menschheid de “duur” van het gebeuren: een geheele openbaring. Gedurende die openbaring zijn deelen van de menschheid elk op een ander punt, bijv. een deel is in A (vangt de evolutie aan) een deel is in E, een deel in F enz. Het deel dat F is, maakte in tijd en ruimte reeds door, hetgeen het deel dat in E is, bezig is te doorloopen. F’s deel gebeuren is toekomstig voor E, E’s deel is verleden voor F, maar voor den Logos in C is het gebeuren in tijd en ruimte van E en T gelijktijdig. In D hebben wij aangegeven het punt van bewustzijn van waaruit een okkultist het gebeuren in tijd en ruimte kan waarnemen. Door zijne training verheft hij zich tot op zekere hoogte buiten tijd en ruimte en inde richting van het ontwikkelingspunt van God (G). Hem is het dan gegeven meer te zien van het manwantarisch ontwikkelingsplan van den Opperbouwheer dan het den normalen mensch, die inde lijn A-B blijft, mogelijk is, alhoewel natuurlijk slechts een gedeelte van het geheele plan liggende tusschen A en B. Wij begrijpen dan wat de okkultist bedoelt als hij zegt: “Ik zie in mijn hoogeren bewustzijnsstaat beelden die bestaan in het denkvermogen van den Logos en naar gelang van de hoogte waarop ik ben, zie ik meer of minder duidelijk het verband met het geheele god- Neemt men nu nog in aanmerking het feit, dat de Logos niet alleen in C maar overal en dus evenzoo in A-B is, dan toont dit beeld ons de waarheid, dat de Logos “buiten tijd en ruimte” is voor zoover hij in C, het toppunt, is en “in tijd en ruimte” is (volgens onzen maatstaf) voor zoover hij in het geopenbaarde A—B verblijft. Tusschen C en A—B liggen er verschillende maten van tijd en ruimte. Wij spreken over deze dingen ook altijd in dien zin dat C het ijlst en A—B het meest grofstofifelijke gebied is en in het algemeen kan men zeggen, dat in C de Logos ineen absoluut eeuwig nu al wat zich uit Hem openbaren kan bevat, maar dat onmiddellijk buiten C inde richting tot en met A—B dit alles steeds dichter wordt en in verband daarmede meer gebonden aan vormen van tijd en ruimte, die verband houden met de soorten bewustzijn van de wezenheden die zich op elk peil tusschen C en A—B bevinden. Wanneer wij dus zeggen: “de evolutie verloopt in cyclussen", dan moeten wij ook bedenken, dat het geheele ontwikkelingsproces feitelijk bestaat in het omlaag brengen in steeds dichter stof van groepen denkbeelden van God waarbij zij noodzakelijkerwijs opvolging van tijd vertoonen en aan min of meer ingewikkelde ruimtebepalingen onderworpen worden. Zooals gezegd is: “Zekere tijdmaten zijn het stelsel opgelegd door de gedachten van den Logos, maten van de betrekking van de zon tot de werelden in het stelsel, en de groote tijdkringen, en derhalve hebben zij den aard van objectiviteit over zich en er zijn andere tijdmaten opgelegd door de gedachte van den Planeten-Logos, zooals de maten die te danken zijn aan de betrekkelijke posities van de maan en de aarde en de kleinere tijdkringen; afgescheiden hiervan is tijd eenvoudig een opvolging in het bewustzijn vaneen individu, terwijl ruimte eenvoudig de richting voor hem van de omringende dingen is, terwijl ten slotte ieder “ik” het middelpunt van zijn eigen ruimte-wereld, evenals de Logos dit voor het geheel is. (Men zal dit alles nog beter begrijpen, indien men zich ineen beeld C delijke plan”. Zich op de hoogte van punt D evenwijdig van A en B verplaatsende langs de lijn G—H vangt hij ineen ander soort tijd en ruimte beelden op van hetgeen op de lijn A—B plaats vindt, vond en zal vinden in hetgeen wij hier gewoon zijn tijd en ruimte te noemen, maar telkenmale is er in elk punt, waar hij op zijn hoogte stilstaat geen verleden of toekomst, doch slechts eenheden in het gedeelte van A—B dat hij daar aanschouwt. Zoover hem betreft is het beeld waarnaar hij schouwt een gelijktijdig gebeuren; noodzakelijkerwijs is het echter wederom een brokstuk in het groote geheel. denkt als het middelpunt en A—B als de oppervlakte vaneen bol). Verder kunnen wij het begrip “tijdverloop” in A—B vervangen door “tusschenin” (bijv. tusschen E en F) vanuit een hooger standpunt inde richting van het bewustzijnsmiddelpunt van den Logos (C.) De cyclusquaestie beschouwen wij dus het zuiverst door van geestelijk standpunt uit redeneerende, te erkennen, dat alle toestanden en gebeurtenissen steeds aanwezig zijn, maar dat voortdurend een andere groep wezenheden aan die toestanden van gebeurtenissen onderworpen wordt en dat alleen ons of mijn bewustzijn niet geconcentreerd is op de gebeurtenis of den toestand. Vandaar dat een okkultist zeide : “Gebeurtenissen zijn aan een drama gelijk. Voor zoover men zien kan zijn die gebeurtenissen onveranderlijk, zij zijn alle steeds daar. Alleen worden de rollen telkenmale door andere spelers vervuld”. Wanneer wij van het standpunt van den Logos het gebeuren in het geopenbaarde beschouwen, zien wij een gróót geheel in volle werkzaamheid, alleen zou men kunnen zeggen dat zooals dat in sommige Theosofische boeken staat— “de aandacht van den Logos meer of minder gericht” is op de onderdeden en er dan in die onderdeelen evenredig meer of minder hard gewerkt wordt. Vanuit de wereld der menschen het gebeuren beschouwend, ziet het er uit als een mierenhoop waar iedere mier schijnbaar zelf kiezende zijn onderdeel aansleept voor het groote plan zonder dit nochtans in zijn geheel te kunnen overzien. “Het is juist als hadt gij een reusachtigen wereldbol en relief en dan de mieren die daarop in allerlei richtingen heen en weer ijlen. De 80l verandert niet, noch de bergen, valleien of rivieren enz. er op; alle voorwerpen, alle gebeurtenissen zijn daar, maarde mieren loopen er tusschen door, ieder zijn weg gaande; en aldus komen zij met alles in aanraking in tijd, maar elk op zijne wijze. De verhouding van mier tot alles noemt hij ruimte en deze verandert voortdurend; want tijd en ruimte worden gemeten door het bewustzijn van de mier. Zoo is het ook met de groote wereld en de menschen daarop. Er is geen universeel middelpunt aan hen allen gemeen.” Dit ligt slechts inden Logos, daarin zijn zij allen een. Maar alles bestaat in verhouding tot een ieder en deze verhouding maakt de wereld van ieder, zoodat elk zijn eigen wereld is. De opvolging waarin hij de dingen ontmoet, is tijd; de betrekking waarin zij tot hem staan, is voor hem ruimte. Zoo schreef H. P. Blavatsky dan: “Het antwoord, dat de geschiedenis dezer wereld van hare vorming tot haar einde ‘in de sterren geschreven staat’, d.w.z. opgeteekend is inden dierenriem en de algemeene symboliek, welker sleutels zich onder berusting der Ingewijden bevinden, zal de twijfelaars bezwaarlijk voldoen,” en Geh. Leer 11, 547: “Zoo is de loop der natuur onder bestuur der Karmische Wet, de loop van de immer tegenwoordige en immer wordende natuur. Want, volgens de woorden vaneen Wijze, die slechts aan enkele Occultisten bekend is : Het heden is het kind van het verleden, de toekomst de nakomeling van het heden. En toch, o tegenwoordig oogenblik! weet gij niet gij geen ouders hebt en ook geen kind kunt hebben, dat gij slechts voortdurend uzelf voortbrengt? Voordat gij zelfs maar begonnen zijt te zeggen: ‘lk bende nakomeling van het voorbijgegane oogenblik, het kind van het verleden,’ zijt gij dat verleden zelf geworden. Zie, voordat gij de laatste lettergreep uitgesproken hebt, zijt gij niet meer het tegenwoordige, maar voorwaar, die toekomst. Aldus zijn het verleden, het tegenwoordige en de toekomst de immer levende drieëenheid in één de Mahaw&yê. van het volstrekte Is.” (‘Eeuwig nu.’) x) En verder: “Teneinde de uitwerkingen van Karma bij de periodieke veranderingen van het Heelal duidelijker en begrijpelijker voor den bestudeerder te maken, wanneer hij aan den oorsprong en de ontwikkeling van den mensch gekomen zal zijn, moet hij thans met ons den esoterischen invloed nagaan, dien de Karmische cyclussen op de algemeene ethica hebben. De vraag is of die geheimzinnige tijdsindeelingen door de Hindoes Yuga’s en Kalpa’s en door de Grieken zoo aanschouwelijk yjjy.'m, kringen, ringen of cirkels genoemd, eenigen invloed hebben op of in eenig direct verband staan met het menschelijk leven? Zelfs de exoterische wijsbegeerte verklaart, dat deze zich steeds herhalende tijdkringen immer weder periodiek en verstandelijk in ruimte en eeuwigheid in zichzelve terugkeeren. Er zijn ‘Cyclussen van Stof,’ en er zijn ‘Cyclussen van Geestelijke Ontwikkeling’ èn van rassen, volkeren en individuen. Kan esoterische bespiegeling ons wellicht een dieper inzicht in hunne werking vergunnen? Dit denkbeeld is ineen zeer schrander geschreven wetenschappelijk werk op zeer schoone wijze uitgedrukt. (Worldlife blz. 535* 548). De mogelijkheid om te stijgen tot het begrip van coördinatie, dat in tijd en ruimte zooveel verder reikt dan alle menschelijke waarnemingen, is eene omstandigheid, die aanwijst dat de mensch krachtig genoeg is om de beperkingen der veranderende en onbestendige stof te boven te komen en zijne meerderheid boven alle niet-gevoelende en vergankelijke vormen van bestaan te bewijzen. Inde opeenvolging der gebeurtenissen en in het verband der tegelijkertijd bestaande dingen is eene methode aanwezig, welke de mensch met zijn denkvermogen kan vatten, en deze als leiddraad gebruikend gaat hij voor of achteruit door de aeonen van stoffelijke geschiedenis, waarvan menschelijke ondervinding nimmer getuigen kan. Gebeurtenissen ontkiemen en ontplooien zich. Zij hebben ‘) De Geheime Leer, IT, blz. 534. een verleden dat met hun heden verband houdt en wij gevoelen dat wij er terecht op kunnen vertrouwen, dat een toekomst bepaald is die op gelijke wijze met het heden en verleden verbonden zal zijn. Deze continuïteit en eenheid der geschiedenis herhalen zich voor onze oogen in alle denkbare graden van vooruitgang. De verschijnselen leveren ons de bewijzen voor het generaliseeren van twee wetten, die ware beginselen van wetenschappelijke waarzegging zijn, en de menschelijke geest kan alleen door middel daarvan doordringen tot de verzegelde geschiedboeken van het verleden en de onopgeslagen bladzijden der toekomst. De eerste wet is die der ontwikkeling of, om voor ons doel geschikter bewoordingen te gebruiken, de wet van het verband der opeenvolging of van de georganiseerde geschiedenis van het individu, toegelicht door de veranderende phasen van elk rijpend stelsel van gevolgen op zichzelf. . . . Deze gedachten doen het onmetelijke verleden en de onmetelijke toekomst der stoffelijke geschiedenis voor ons oog verrijzen. Zij schijnen als het ware vergezichten inde oneindigheid voor ons te openen en het menschelijk verstand te begiftigen met een bestaan en een gezichtsvermogen, bevrijd van de beperkingen van tijd, ruimte en oneindige oorzakelijkheid, en het op te heffen tot een verheven begrip van het opperste Verstand, dat inde eeuwigheid verblijft. Volgens de leeringen verandert Maya het drogbeeld van de rangschikkingen der gebeurtenissen en daden op aarde bij verschillende volkeren en plaatsen. Doch de hoofdtrekken van iemands leven stemmen altijd overeen met het “sterrebeeld” waaronder hij geboren is of, zooals wij het zouden moeten zeggen, met de kenmerkende eigenschappen van het bezielend beginsel daarvan of van de Godheid die er over heerscht, hetzij wij die een Dhy&n Chohan noemen, zooals in Azië geschiedt, of met de Grieksche- en de Roomsch-Katholieke Kerk, een Aartsengel. Inde oude symboliek was het altijd de zon hoewel men de geestelijke, niet de zichtbare, zon bedoelde die naar men veronderstelde de voornaamste Heilanden en Awat&ra’s uitzond. Vandaar de verbindingsschakel tusschen de Boeddha’s, de Awatara’s en zooveel andere incarnaties van de hoogste Zeven. Hoe dichter de sterveling, wiens persoonlijkheid door zijn eigen persoonlijke Godheid (het zevende beginsel) tot aardsch verblijf uitverkoren werd, bij zijn prototype inden ‘hemel’ stond, des te beter voor hem. Want bij elke wilsinspanning, gericht op loutering en op ver eeniging met dién ‘Zelf-God’, breekt eender lagere stralen en wordt het geestelijke wezen des menschen hooger en steeds hooger opgevoerd tot den straal, die dezen lageren straal buiten werking stelt; totdat de innerlijke mensch, van straal tot straal gaande, opgenomen wordt inden eenen en hoogsten straal van de Ouder-Zon. Aldus doopen de lotgevallen der menschheid werkelijk in coördinatie met de getalvormen’, dewijl de enkelingen van die menschheid ieder voor zich en allen tezamen uiteen en dezelfde bron voortvloeien de Middenzon en hare schaduw, de zichtbare zon. Want de dagen nachteveningen en de zonnestilstanden, de tijdperken en verschillende phasen van den zonneloop, sterrekundig en naar getalswaarde uitgedrukt, zijn slechts de concrete zinnebeelden der eeuwiglevende waarheid, al schijnen zij voor de oningewijde stervelingen inderdaad abstracte denkbeelden. En dit verklaart de door vele schrijvers aangewezen buitengewone getallen-coïncidenties met meetkunstige verhoudingen. ‘Voorzeker, ‘ons lot staat inde sterren geschreven’!” *) Daarna beschrijft H. P. Blavatsky dan hoe dit lot der menschen beheerscht wordt door de wet van Karma, de groote wet die alle cyclische gebeurtenissen zoodanig regelt, dat de mensch oogst dat wat hij gezaaid heeft. Strikte rechtvaardigheid, maar geen ontkomen aan het beheerschend lot, uitoefening van wil, maar binnen de perken ons gesteld door de Wet. Niets ontkomt aan de werking van deze Wet, planeetketen, aarde noch mensch. Büchner schreef in zijn Kracht en Stof: “Het gansche verleden der aarde is niets anders dan een ontvouwd heden, en ik voeg daaraan toe, dat als wij uit het heden het verleden kennen, wij even zoo goed uit dit verleden en heden het toekomstige kunnen kennen.” Blavatsky merkt dan op : “Elke belangrijke daad der natuur, welker handelingen alle cyclisch en periodiek zijn, heeft een doel Geen enkel metafysicus of Theosoof zou zich tegen deze waarheden, die alle in esoterische leeringen belichaamd zijn, kunnen verzetten. Er is in het geologische leven van onzen bol en ook in de verledene en toekomstige geschiedenis van rassen en volkeren wel degelijk voorbeschikking aanwezig. Zij is nauw verwant aan wat wij Karma noemen en wat Westersche pantheïsten Nemesis en cyclussen genoemd hebben. De wet der ontwikkeling voert ons thans langs den stijgenden boog van onzen cyclus, in welk geval de gevolgen opnieuw zullen samensmelten met de thans geneutraliseerde oorzaken en opnieuw die oorzaken worden zullen en alle dingen, onder den invloed van deze eerste hunne oorspronkelijke harmonie weder teruggekregen zullen hebben. Dit zal de cyclus van onze bijzondere Rondte wezen, een oogwenk inden duur van den grooten cyclus of van het mahayuga. Het blijkt dat de schoone wijsgeerige opmerkingen van Hegel 3) hare toepassing vinden inde leeringen der occulte wetenschap. *ï De Geheime Leer I, 698—700 3) Philosophie der Geschichte; Einleitung. welke leert dat de natuur altijd voor een gegeven doel werkt, wier resultaten altijd tweevoudig zijn. In Isis ontsluierd deel I blz. 34 hebben wij dit inde volgende bewoordingen gekleed: ‘Evenals onze planeet zich telkenjare éénmaal om de zon beweegt en tegelijkertijd éénmaal per etmaal om haar as wentelt en zoodoende kleinere cirkels binnen een grooteren beschrijft, evenzoo wordt het werk der kleinere cyclische tijdperken inden grooten Saros voltooid en opnieuw aangevangen. De omwenteling van de stoffelijke wereld gaat volgens de oude leer vergezeld vaneen gelijke omwenteling inde wereld van het verstand dewijl de geestelijke ontwikkeling der wereld evenals de stoffelijke in kringloopen voortschrijdt. Zoo zien wij inde geschiedenis een regelmatige afwisseling van eb en vloed in het getij van den menschelijken vooruitgang. De groote koninkrijken en keizerrijken der wereld dalen weer nadat zij het toppunt hunner grootheid bereikt hebben, overeenkomstig dezelfde wet volgens welke zij gestegen zijn, totdat, wanneer het laagste punt bereikt is, de menschheid zich weder doet gelden en opnieuw omhoog stijgt, waarbij dan de hoogte, welke zij bereikt, volgens deze wet van cyclischen vooruitgang iets hooger ligt dan het punt vanwaar zij te voren afgedaald is.’ Doch deze kringloopen wielen in andere wielen, zoo begrijpelijk en vernuftig verzinnebeeld door de verschillende Manoe’s en Rishi’s in Indië en in het Westen door de Kabiri doen niet de geheele menschheid op een en hetzelfde tijdstip aan. Vanwaar dat het, zooals wij zien, zoo moeilijk is ze te begrijpen en er ten aanzien van hunne fysische en geestelijke gevolgen onderscheid tusschen te maken, wanneer men niet te voren grondig op de hoogte gekomen is van hunne betrekking tot en hunne inwerking op de onderscheidene positiën van He volkeren en rassen in hunne bestemming en hunne ontwikkeling. Men kan dit stelsel niet begrijpen wanneer men de geestelijke werking dezer tijdperken door de Karmische wet om zoo te zeggen voorbeschikt— van hun fysischen loop scheidt. De berekeningen der beste astrologen zouden falen, of in ieder geval onvolkomen blijven, tenzij deze tweevoudige werking volkomen in rekening gebracht en in deze richting beheerscht worde. En deze beheersching kan men slechts door INWIJDING verkrijgen. De groote tijdkring omvat den vooruitgang der menschheid van de verschijning van den oorspronkelijken mensch van etherischen vorm af. Hij loopt door de innerlijke kringloopen van ’s menschen voortschrijdende ontwikkeling vanaf het etherische nederwaarts tot het half-etherische en zuiver stoffelijke, tot aan de verlossing van den mensch uit zijn ‘rok van vellen’ en stof, waarna hij zijn loop nederwaarts vervolgt en daarna opwaarts, om zich te sluiten op het toppunt eener Rondte, wanneer de manwantarische slang ‘haar staart verslindt’ en zeven kleinere cyclussen voorbij zijn. Dit zijn Vervolgens gaat H. P. Blavatsky er toe over om te verklaren hoe de wet van Karma al deze cyclussen beheerscht en bestuurt en wel op de meest rechtvaardige wijze om eenige bladzijden verder te vervolgen: “leder volk en iedere stam der westersche Ariërs heeft evenals hunne Oostersche broeders van het vijfde Ras zijn gouden en zijn ijzeren eeuw gehad, zijn tijdperk van betrekkelijk onverantwoordelijkheid of zijn Satya-Yuga van reinheid, en thans hebben velen hunner hun ijzeren eeuw, het Kali-Yuga bereikt, een duister tijdperk van verschrikking. Aan den anderen kant is het waar dat de exoterische cyclussen van elk volk terecht afgeleid zijn uit de bewegingen der sterren en dat hunne afhankelijkheid daarvan bewezen is. Deze bewegingen zijn onscheidbaar verbonden met het lot van volkeren en menschen. Doch in zuiver fysischen zin kent Europa geen andere tijdkringen dan die der sterrekunde en het richt zijne berekeningen daarnaar in. Ook wil het alleen hooren van denkbeeldige cirkels of banen aan de sterrenhemelen: Met passen en met excentriek beschreven, Cirkels en epicirkels, kring in kring. Doch voor de heidenen van wie Coleridge terecht zegt: ‘Tijd, cyclus-volbrengende Tijd, was hunne abstractie der godheid’, welke ‘godheid’ zich in coördinatie met en alleen door middel van Karma openbaarde en die Karma-Nemesis zelve *was beteekenden de cyclussen nog iets meer dan louter eene opeenvolging van gebeurtenissen of eene periodieke tijdruimte van langeren of korteren duur. Want zij waren algemeen gestempeld met terugkeerende kenmerken van veel meer uiteenloopenden en verstandelijken aard dan zich vertoonen inden periodieken wederkeer der jaargetijden of van zekere sterrebeelden. De hedendaagsche wijsheid stelt zich tevreden met sterrekundige berekeningen en voorspellingen, gegrond op onfeilbare wiskundige wetten. De oude wijsheid voegde aan het koude lichaam der astronomie nog de bezielende elementen toe van haar ziel en geest de astrologie. En terwijl de bewegingen der sterren inderdaad nog geheel andere gebeurtenissen op aarde regelen en beslissen dan aardappelen en de periodieke ziekten van dat nuttige gewas eene bewering, waarom men eenvoudig lacht als niet vatbaar voor wetenschappelijke verklaring, doch die men niettemin aanneemt moeten die gebeurtenissen zich aan door eenvoudige sterrekundige berekeningen bepaalde voorbeschikking onderwerpen^ de groote Rassencyclussen, die alle in dat bijzondere Ras begrepen volkeren en stammen geleidelijk aandoen, doch daarbinnen bestaan kleinere, zoowel volks- als stamtijdkringen, die onafhankelijk van elkaar verloopen. Zij worden inde oostersche esoteriek de karmische kringen genoemd”. Wie in astrologie gelooven, zullen onze bedoeling begrijpen, sceptici zullen dat denkbeeld bespotten en er om lachen. Zoo sluiten zij evenals de struisvogels hun oogen voor hun eigen lot. Dit komt daarvan dat hun klein zoogenaamd geschiedkundig tijdperk hun geen ruimte tot vergelijken laat. De sterrenhemel ligt voor hen en hoewel hun geestelijk oog nog niet geopend is en de van de aarde afkomstige atmosferische stof hun blik onderschept en tot de fysische stelsels beperkt, kunnen zij niettemin niet nalaten de bewegingen van meteoren en kometen waar te nemen en hunne gedragingen op te teekenen. Zij houden aanteekening van de periodieke komst dezer zwervelingen en ‘vlammende boden’ en voorspellen diesovereenkomstig aardbevingen, sterrenregens, de verschijning van zekere sterren, kometen enz. Maar zijn zij dan ten slotte geen waarzeggers? Neen, zij zijn geleerde sterrekundigen! Waarom dan de occultisten en astrologen, die even geleerd zijn als deze sterrekundigen, niet geloofd, wanneer zij volgens dezelfde wiskundige beginselen den terugkeer vaneen of andere cyclische gebeurtenis voorspellen ? Waarom dan de bewering dat zij die wederkomst weten, belachelijk gemaakt? Aangezien hunne voorvaderen en voorgangers in hunnen tijd gedurende een tijdperk, dat honderdduizenden jaren omvat, het terugkeeren van dergelijke gebeurtenissen hebben opgeteekend, moet de conjunctie van dezelfde gesternten noodzakelijk zoo niet dezelfde, dan toch overeenkomstige gevolgen teweegbrengen. Moet men om die voorspellingen lachen, omdat beweerd wordt dat die waarnemingen zich uitstrekken over honderdduizenden jaren en de geschiedenis der menschelijke rassen, die over de millioenen jaren oud is? De hedendaagsche wetenschap wordt op hare beurt om hare veel bescheidener geologische en anthropologische cijfers uitgelachen door wie zich aan de chronologie van den Bijbel houden. Op deze wijze brengt Karma zelfs in het menschelijk spotten weder evenwicht op wederzijdsche kosten van secten, geleerde genootschappen en individuen. En toch is er ten minste bij de voorspelling van dergelijke toekomstige gebeurtenissen, alle voorspeld op het gezag van cyclischen terugkeer, geen psychisch verschijnsel betrokken. Het is noch vooruitzien, noch profetie, evenmin als het jaren te voren aankondigen van de komst vaneen komeet of een ster. Het zijn eenvoudige kennis en wiskundig juiste berekeningen, die de Wijzen van het Oosten in staat stellen bijvoorbeeld te voorspellen, dat Engeland aan den vooravond vaneen of andere ramp staat, dat Frankrijk een zoodanig tijdstip van cyclus nadert en dat Europa in het algemeen bedreigd wordt door, of veeleer aan den vooravond staat vaneen verwoestende ramp, waarheen zijn eigen rassenkarma het gevoerd heeftO) *) door Blavatsky geschreven ruim 35 jaar geleden. v.G. II GODDELIJKE LEIDERS DER EVOLUTIE. AARTSENGELEN EN ENGELEN. “WREEDHEID DER NATUUR”? VOLKS- EN RASENGELEN. Om nu te begrijpen hoe volgens de Theosofie de Godheid de evolutie leidt is het noodig het volgende te weten. Wanneer gij bekend zijt met de Heilige Schriften, zult gij weten, welke groote rol daarin gespeeld wordt door de geestelijke Wezens, over wie gesproken wordt als Engelen. In iederen grooten godsdienst dien de wereld ooit gekend heeft, wordt het bestaan van deze Wezens en het werkzaam aandeel, dat zij nemen in het besturen der natuur en in het ten uitvoer brengen van den wil van God erkend. De Hindoe noemt ze soms Soera’s, soms'Dewa’s; de Jood, de Christen, de Muzelman noemt ze Engelen en Aartsengelen, alzoo onderscheid makend tusschen de hoogere en lagere ; de volgeling van Zoroaster erkent eveneens hun werk en spreekt van hen als Feristha’s. Zoo ') De Geheime Leer I 820, 823. Onze meening over de betrouwbaarheid dezer mededeelingen hangt er natuurlijk geheel en al vanaf of wijde bewering dat de waarnemingen zich overeen reusachtig tijdvak van geschiedkundige waarnemingen uitstrekken, al dan niet aannemen of verwerpen. De Oostersche ingewijden verzekeren dat zij doorloopend opteekeningen over de ontwikkeling der rassen en gebeurtenissen van algemeen belang sedert het begin van het vierde Ras bewaard hebben terwijl hunne kennis der aan dat tijdvak voorafgegane gebeurtenissen op overlevering berust. Bovendien zullen zij, die aan zienerschap en occulte krachten gelooven, het niet moeilijk vinden om ten minste met het algemeen karakter der gegeven mededeelingen in te stemmen, al zijn die ook slechts overleveringen, wanneer die overleveringen eenmaal door helderziendheid in esoterische kennis gecontroleerd en verbeterd zijn. Doch in het onderhavige geval maken wij van zulk een metaphysisch geloof niet ons plechtanker, want het bewijs wordt geleverd door op hetgeen voor iedere occultist volkomen wetenschappelijk bewijs is de opteekeningen, gedurende ontelbare eeuwen door den dierenriem bewaard. Er is nu ruimschoots bewezen dat zelfs horoscopen en judiciëele astrologie niet geheel en al op verbeelding berusten en dat mitsdien de sterren en de sterrebeelden op occulte en geheimzinnige wijze invloed uitoefenen op en verband houden met individuen. En zoo dat voor individuen geldt, waarom dan niet voor volkeren, rassen en de menschheid als geheel? Ook dit wordt op grond van het gezag der dierenriem-opteekeningen beweerd.”1) zien wij, dat in ieder van de Groote godsdiensten, de tegenwoordigheid van deze Arbeiders inden Kosmos erkend wordt, en we zien, dat hun bepaalde werkzaamheden zijn aangewezen. Nu is het van het grootste belang om te begrijpen, hoe uitgestrekt het veld hunner werkzaamheden wel is, en hoe algemeen Zij werken. Voortdurend zult gij bevinden dat Hun werking onbekend is, verkeerd begrepen of verkeerd voorgesteld wordt. Dit is te wijten aan het algemeene materialisme der laatste eeuw. Het is te wijten aan het feit dat de menschen, die met de tong een godsdienst belijden, niet zich rekenschap geven van de indrukken, die godsdienst op hun bewustzijn maakt. Zoo kan iemand zeggen, dat hij in engelen en aartsengelen gelooft en middelerwijl leidt hij een leven, alsof zij niet bestonden. Onder de Christenen heerscht een groot verschil van meening omtrent deze engelen. Inde verschillende secten van de Groote Christelijke gemeente hebben de groote meerderheid van hen, die het Christendom omhelzen de oude Grieksche kerk, somtijds de Oostersche Christelijke kerk genaamd, en zij die gerekend worden tot de Roomsch Katholieke kerk, de twee oude Kerken, die een ononderbroken traditie bewaard hebben uit den tijd van Christus en Zijne apostelen het oude geloof in het bestuur der Engelen gehandhaafd, en zij handhaven het nog onaangetast en volkomen. Zij laten zich werkelijk in hun leven leiden door het geloof aan het werkzaam aandeel dat deze orde van Engelen neemt in het bestuur der wereld ; en niet alleen beschouwen zij de Aartsengelen als de groote leiders van de bezielde natuur de zeven Aartsengelen, die in andere godsdiensten zeven Goden genoemd worden maar ze erkennen ook de lagere orden van engelen, die zonder ophouden bezig zijn de wetten der natuur te regelen, en de menschelijke evolutie te leiden; en inderdaad gaan zij zoo ver, dat zij zeggen dat ieder mensch in het bijzonder bewaakt wordt dooreen beschermengel, die hem leidt van de wieg tot het graf, die hem tracht te helpen in gevaar, die raad geeft in verzoeking, hem beschermt inden nood, die alle kwade invloeden van hem weert, en die terwijl hij hem helpt door de poorten des doods, hem vergezelt naar de andere zijde door de onzichtbare wereld, tot hij zijn beschermeling overgeeft inde handen van Christus zelf. De Protestantsche gemeenten echter, die ruw en plotseling afgebroken hebben de oude traditie, vol okkulte waarheden, hebben onder meer dingen van waarde, het ware geloof in het werk der Engelen verloren. Vele leden van de Protestantsche Kerken, hoewel zij het bestaan van Engelen aannemen en hen vagelijk beschouwen als “Gods medehelpers” hebben geen helder denkbeeld van de rol die zij inde wereld spelen. Zij bidden niet tot hen, zooals de Roomsch- en de Grieksch-Katholieken doen. Zij betuigen hun niet dagelijks eerbied en vereering, of beschouwen Hen als helpers, Inde plaats van de wereld te beschouwen als bestuurd dooreen buiten-Kosmischen God, die als het ware gescheiden zou zijn van Zijn heelal, met een groote golf er tusschen, moet men in God zien de openbaring van het Eéne leven, dat alles doordringt en onderhoudt, de eene Wortel, waarin elk afgescheiden bestaan zijn oorsprong vindt; en tusschen onszelf en dat Opperste Wezen, zien wij talrijke orden van Wezens, sport na sport, rij na rij, en wij willen die hemelsche ladder beklimmen, totdat wijden top bereiken; want weet dat ook wij Goddelijk van aard zijn, hoewel alsnog op een vroeg stadium van'evolutie, en wij erkennen de hooger ontwikkelde Goddelijkheid boven ons evenals wijde Goddelijkheid erkennen in den steen beneden ons en in alles wat bestaat. Laat ons, hiervan uitgaande, komen tot de vraag: wat zijnde functies van de Engelen, van deze verstandelijke Wezens, die inde wereld werken. Gij zult dadelijk begrijpen, dat deze functies zeer verschillend moeten zijn, al naar gelang den graad van den “Dewa of Engel” wiens werk wij bestudeeren. Zij werken door den geheelen Kosmos. Sommige zijn zeer verheven, andere slechts weinig meer ontwikkeld dan de mensch. Een groot verschil bestaat er tusschen hen en ons, hoe ook de mate van ontwikkeling van hun mentaal, gevoels en geestelijk leven wezen moge. Zij gebruiken in normale omstandigheden nooit een stoffelijk lichaam. Dit is een zeer duidelijk punt van verschil. Een wezen, dat als mensch werkzaam is, die geestelijk, intellectueel en gevoelvol is, gebruikt een stoffelijk lichaam om de werkzaamheden ten uitvoer te brengen in verband met de stoffelijke wereld. Al de orden van Engelen zijn zonder dat stoffelijke bekleedsel of voertuig; ') Denk hierbij aan de symbolische leering van den Jacobs ladder. als Wezens, die ver boven hen staan, die altijd bereid zijn hulp te verleenen. Daadwerkelijk bestaan de Engelen niet meer voor hen in zoo verre althans, als het werkelijk bewust worden van hun bestaan betreft, en wij kunnen er vast van overtuigd zijn dat dit een zeer zwaar verlies is met betrekking tot de geestelijke evolutie; het gansche ideaal van het Opperwezen wordt verlaagd en verminkt, wanneer de middelaars vergeten worden, en wanneer iedere kleine aangelegenheid van het menschelijk leven, als het ware, onmiddellijk aan het oppertoezicht van den Absolute wordt toegeschreven. Natuurlijk moeten wij daartegenover ook niet, door het erkennen van het werk der Engelen, de Éénheid van het Opperste Wezen uit het oog verliezen. In het erkennen van de orde der Engelen is er evenmin iets dat tegen de Éénheid van God zou pleiten, als dat er is in het erkennen van het verschil onder de menschen; toch beweren wijde Éénheid van het Goddelijke Bestaan niet te verduisteren, wanneer wijde groote menigte individueele wezens erkennen waaruit de gansche menschheid bestaat. in normale omstandigheden gebruiken zij als voertuig een lichaam dat behoort tot dat gebied in het Heelal waarin zij gewoonlijk werkzaam zijn. Laten wij voor een oogenblik veronderstellen, dat een Engel essentieel tot de geestelijke wereld behoort, dan zal hij in normale omstandigheden een geestelijk lichaam gebruiken; indien hij wenscht te werken op dat verheven gebied, dan zal hij voor zichzelf tijdelijk een verheven lichaam scheppen, door voor dat doel stof van dat gebied tot zich te trekken en het als zijn voertuig in stand te houden, gedurende den tijd, dat hij op dat gebied werkt; indien hij wenscht te werken op het gevoelsgebied, dan zal hij de stof van dat gebied tot zich trekken en er voor zichzelf een tijdelijk lichaam van maken; indien hij zichtbaar wenscht te werken inde menschenwereld, dan zal hij de stof van het physieke gebied tot zich trekken en voor zichzelf een lichaam maken dat geschikt is voor het onmiddellijke doel, dat hij voor zijn oogen heeft. Zoo is het met iederen anderen graad. De Engelen der geestelijke wereld gebruiken gewoonlijk het gedachtelichaam en scheppen zich een gevoels- of een stoffelijk lichaam, wanneer zij een tijdelijk voertuig noodig hebben. Die van het gevoelsgebied gebruiken normaal het gevoelslichaam, en scheppen zich een stoffelijk lichaam, wanneer zij het behoeven. Alzoo is in ieder geval het gewone lichaam van den Engel samengesteld uit stof van dat gebied van het heelal, waartoe hij behoort, maar hij heeft altijd de macht ieder voertuig te scheppen, dat hij noodig heeft om het doel ten uitvoer te brengen, dat hem is opgedragen. Zij, bij wie het innerlijk zintuig geopend is, die in die gebieden kunnen zien, die voor den gewonen mensch onzichtbaar zijn, zeggen dat de Engelen velerlei vormen aannemen. En sommige van die vormen zijn door de traditie tot ons overgebracht; oorspronkelijk zijn ze beschreven dooreen grooten Wijze. Wij bevinden, dat er verschillende vormen zijn voor één Engel, juist daarom, omdat die Engel dien vorm opbouwt voor het bijzondere werk, waarmede hij bezig is, en dat hij door geen van deze vormen gebonden is. Het zijn slechts tijdelijke voertuigen, geschapen voor een bepaald doel. Sommige van deze vormen zijn inderdaad betrekkelijk blijvend, gedeeltelijk door de gebeden, die tot hen gericht zijn. Want de Engel is soms goedgunstig een bepaalden vorm te gebruiken, om aan de gedachten van zijn aanbidders tegemoet komen. Want deze' vormen zijn juist daarom aangenomen, opdat zij toewijding zouden wekken, en het hart tot zich trekken, doordat de onbegrensde Godheid zich beperkt ineen bepaalden vorm, welken de concrete geest van den mensch gemakkelijker kan bevatten, begrijpen, bewonderen en aanbidden. Gij kunt de ledige ruimte niet liefhebben. Gij kunt uw hart niet vestigen op de diepten der oneindigheid; gij bedriegt uzelven, wanneer gij met uw beperkt verstand, nog ongeoefend zelfs inde laagste vormen van Gebed, denkt, dat gij God, De Engelen in hun verschillende rangen en onderverdeelingen verrichten alzoo werkzaamheden overeenkomstig hun graad. In het algemeen gesproken is hun werk inde wereld de evolutie te leiden overeenkomstig het plan van God. Hieruit bestaan al hun functies, hoewel wij ze nu verder in het bijzonder zullen gaan bestudeeren. Ik wil niets zeggen van de uitgebreide werkzaamheden der hoogere Engelen, die liggen boven onze bevatting, boven de leering, die de Wijzen ons gegeven hebben. Wij zullen alleen de lagere werkzaamheden behandelen, die betrekking hebben op onze wereld en ons zonnestelsel, waarvan onze wereld een deel uitmaakt. Die begrenzing in ’t oog houdende, zooals het ons, onwetenden past, kunnen wij enkele functies der Engelen bestudeeren binnen de grenzen van ons zonnestelsel. In het algemeen gesproken bestaat die werkzaamheid in het leiden der evolutie, om den levenden wil van den Oppersten God uitte voeren, aan te doen passen en samen te doen werken en teneinde dien wil uitte voeren, al de werkers en omstandigheden bijeen te brengen in tijd en ruimte, die noodig zijn tot het uitvoeren van dien wil. Er is slechts één absolute Wil, die het heelal bestuurd, en die Wil is steeds op vooruitgang gericht, op het einddoel, waarnaar dit Heelal streeft, het einddoel, waartoe het zich ontplooit. Onveranderlijk, vast en eeuwig weet deze Wil niet van wankelen; om een Christelijke uitdrukking te gebruiken: “Er is geen schaduw of ommekeer” in dien onwankelbaren Wil. Het heelal beweegt zich voort op den weg door den Goddelijken Wil aangegeven. Het kan niet afwijken van dien weg; het kan geen anderen kant opgaan; zoodanig is de wet van het heelal waarop wij vertrouwen met onwankelbaar geloof. Maar in het uitwerken van de wet in dit heelal, waar de menschen zich ontwikkelen de menschen in welke de kiem ligt van dienzelfden oppersten en machtigen wil van God, daar de mensch gemaakt is naar het Goddelijk beeld en in zich de kiem bevat van de Goddelijke vermogens in dit heelal, waar de mensch ontwikkelt, zullen afgescheidene, persoonlijke en individueele willen ook ontwikkelen. Al de verwarring inde menschenwereld is ontstaan door de evolutie van de afgescheidene wilskrachten, die niet erkennen, het Absolute kunt begrijpen. Wanneer wij over “God” spreken, gebeurt het slechts al te vaak, dat het woord geen enkele gedachte bij ons opwekt; de lippen spreken, niet het verstand en evenmin het hart. Stap voor stap moeten wij van het geopenbaarde tot het ongeopenbaarde stijgen, en in Zijn liefde vol mededoogen sluiert God Zichzelven in schoone vormen om het menschelijk hart tot zich te trekken, opdat dat hart zich vol aanbidding tot Zijn Voeten moge opheffen, en opdat een deel van Zijn leven zich er in moge uitstorten en het Zelf van den aanbidder in staat moge stellen om voor een klein deel zijn éénheid met Hem te beseffen. dat zij hun wortel hebben in God, maar hun eigen verschillende wegen trachten te volgen, en zich wenschen te bewegen op hun eigene afgescheidene wijze; zoodat men in demenschenwereld, zooals nergens elders inde natuur, disharmonie vindt in plaats van harmonie, onmin in plaats van vrede, strijd en oorlog in plaats van rust. De minerale wereld gehoorzaamt aan den drang van de wet, de plantenwereld gehoorzaamt de wet, de dierenwereld gehoorzaamt de wet; maar wanneer de mensch verschijnt, de mensch in wien zich de Opperste God moet ontwikkelen nadat hij de lagere sporten bestegen heeft, ontwikkelt zich in hem de kiem van den wil en de afgescheiden wil brengt disharmonie voort, die zich toch ten slotte op zal lossen in iets dat grootscher en machtiger is clan de harmonie der steenen, der planten en der dieren. Want wanneer een menschelijke evolutie voltooid is, zullen millioenen afgescheidene wilsuitingen zich vereenigen tot een machtig akkoord van harmonieuse éénheid, en die vrijwillige éénheid van al die wilsuitingen is grooter in macht, schooner van uitdrukking, dan ooit gedwongen gehoorzaamheid kan zijn. De muziek, die uit de menschheid opstijgt tot God, in al haar verschillende melodieën, is een veel volkomener uitdrukking der Goddelijkheid dan de éénstemmige klank die opstijgt uit de lagere rijken der natuur; maar gij zult gereedelijk toestemmen, dat, wanneer deze strijd ontstaat, iets of iemand noodig is om samenklank tot stand te brengen en het evenwicht te brengen tusschen de strijdende krachten, opdat er steeds moge gestreefd worden naar het ééne doel. Dat evenwichtig maken is één van de werkzaamheden der Engelen. Zij nemende strijdende willen, de verschillende richtingen, die als het ware opgedrongen worden aan de steeds wentelende wereld, die steeds voortgaat op den weg der evolutie; zij wegen ze, passen ze aan elkander aan en doen ze samenwerken, en zoo doen zij steeds de wereld voortbewegen volgens de rechte lijn, doen altijd dezelfde resultante ontstaan, het volbrengen van den Wil van den Oneindige; zonder hen zouden onze onderscheidene wilsuitingen oneindige verwarring veroorzaken, en de wereld zou nimmer opstijgen tot haar plaats aan de Voeten van God. Wij bevinden, dat de Engelen nog andere werkzaamheden verrichten, die dienstbaar zijn aan hetzelfde doel. Zij kneden de vormen, waarin het groeiende leven uitdrukking moet vinden. Evolutie is afhankelijk van het groeivermogen der zich ontplooiende wereld, maar ze heeft vormen noodig, waardoor die groei zich kan uiten. Deze vormen worden gekneed door de Engelen, opdat het leven dat door zijn uiteenzetting de vorm doet breken, waarin het vervat is, omdat die vorm te eng is geworden, een anderen vorm kan verkrijgen, die beter geschikt is voor de hoedanigheid, die zich ontwikkeld had in dien vorm, waaraan het nu ontgroeid is. Wij zullen ook zien De Engelen arbeiden even goed. Hunne werkzaamheden worden hun niet ontnomen door onze dwaasheid, onze zelfmisleiding en onze onwetendheid. Slechts werken zij onzichtbaar, en wij hebben het verbeurd om de zachte troost van hun zichtbare tegenwoordigheid te ondervinden, de kracht en de vreugde van de heidendagen, wij zijn niet waard bewusten omgang met de onsterfelijken te hebben, de steeds vernieuwde zekerheid van het boven-stoffelijke leven. Niemand sterft op onze aarde, of een Engel heeft dat lichaam weggenomen, omdat het zijn werk volbracht had ; er geschiedt geen enkele “natuurlijke ramp" of God heeft er de leiding van op zich genomen; niemand wordt geholpen in nood, of een Engel is de onzichtbare helper, die achter den zichtbaren staat; en indien er een antwoord dat zij even goed vormen verbreken als opbouwen, terwijl zij steeds hun aandacht richten op het ééne doel, de evolutie der wereld te helpen. Dan weder werken zij als leeraars, gidsen, raadgevers voor hen, die verder gegaan zijn dan de normale evolutie, die de eerste vruchten zijn van het menschenras. Niet rechtstreeks als leeraars optredend voor de massa, dragen zij zorg voor de meer gevorderde menschelijke wezens, en zij onderrichten ken rechtstreeks en stellen hen op de proef. Zoodat, terwijl het algemeene doeleinde is, te helpen bij de evolutie, deze hulp op millioenen verschillende wijzen gegeven wordt, overeenkomstig de behoeften van den tijd. In het verleden werd dit werk van de Engelen erkend, en de heilige boeken zijn er vol van. Zij vertoonden zich telkens aan de menschen, en zij verrichtten hun werk, als het ware, in het licht des daags. Maar nu vertoonen zij zich niet meer aan de geheele menschheid, en vele hebben zelfs vergeten, dat zij bestaan, en heel veel menschen zijn stofgeloovig geworden ; door de denkbeelden, waarin zij opgegroeid zijn, schamen zij zich bijna om te zeggen, dat zij in het bestaan en in het werk van de Engelen gelooven. Hun ongeloof kan aan de zaak niets afdoen, maar het deert wel hen, die niet gelooven. Het werk van de Engelen blijft hetzelfde. Zij zijn altijd bezig om den hoogsten Wil te volbrengen. Slechts vertoonen zij zich, en zij openbaren zich alleen aan diegenen, die hun bestaan en hun werk erkennen. Indien zij zich in oude tijden vertoonden, zooals zij het nu niet meer doen, dan was het, omdat er toen vereering en liefdewas onder de menschen, en zij genegen waren zich voor hen te buigen, die grooter en wijzer waren, dan zijzelven; omdat de democratie toen nog niet heerschte; omdat toen de onwetende zich niet inbeeldde de gelijke te zijn van den geleerde, en evenmin de mensch zich als den gelijke van God beschouwde. Omdat zij in die dagen konden helpen, kwamen zij om te helpen; maar zij zullen zich nooit meer zichtbaar op de aarde vertoonen, voordat de menschen nog eens zullen geleerd hebben, dat te vereeren, wat boven hen is, en zij hun plaats inden Kosmos zullen begrijpen, even goed om te aanbidden als te bevelen. komt op den noodkreet van den mensch, dan is dat antwoord door een Engel gegeven. Overal werken zij. Overal brengen zij dat tot stand, wat ons voorkomt werk van de doode mechanische natuur te zijn. leder natuurverschijnsel is de sluier vaneen Engel, en er geschiedt niets waaraan een Intelligentie geen deel neemt. Zeven groote Aartsengelen staan onder de Drieëenheid. ledere godsdienst erkent deze zeven. De Christen spreekt van “de Zeven Geesten vóór Gods troon”, de volgeling van Zoroaster spreekt ons van de Zeven Ameshaspendas, die de wereld besturen. De Chaldeeër sprak van de' zeven groote Goden. Aan ieder van deze groote Aartsengelen is wat wij een gebied zouden kunnen noemen, als zijn werkplaats aangewezen. De stof van dat gebied is de stof, waarin hij werkt; maar bovendien is ieder van hen vertegenwoordigd inde gebieden van de anderen dooreen onderverdeeling, waar hij zich hoofdzakelijk op indrukt. Dit zijnde groote Kosmische gebieden. Maar wanneer wij neerdalen tot het stoffelijk gebied, zullen wij bevinden dat het eveneens zevenvoudig is in onderverdeeling. leder van deze groote Engelen werkt op ieder gebied door de middenstof die in betrekking staat tot het gebied, dat tot hem behoort inden Kosmos, als een geheel. Hoe dikwijls zien wij deze overeenkomsten als het ware afgedrukt inde stoffelijke natuur. Wij hebben licht met zijn zeven onderafdelingen, zooals wij het zien in het zonnespektrum, dat zeven kleuren vertoont, en de toonladder met zijn zeven tonen. Kleuren en klanken ontstaan uit trillingen en worden bepaald door het aantal trillingen ineen éénheid van tijd. Daar het heelal opgebouwd is uit trillingen zijn kleur en klank factoren van het heelal in zijn geheel, en het is gezegd, dat ieder gebied zijn eigen kleur heeft; de Engel van dat gebied heeft zijn kleur afhankelijk van zijn trillingsvermogen die hij afdrukt op het gebied, waarover hij heerscht; zoodat, wanneer een Ziener het zonnestelsel beschouwt vaneen hoogere vlakte, hij niet alleen de zeven grondklanken der muziek hoort, “de harmonie der sferen” maar hij ziet een prachtige kleurschakeering, daar een sfeer van iederen grooten Engel met zijn eigen kleur de anderen doordringt, alzoo een schitterende pracht van ineenvloeiende glanzen, vertoonende den wondervollen regenboog rondom den troon van God. Voor de groote menigte hebben deze mystieke uitdrukkingen hun beteekenis verloren, omdat het gezicht zooals hij had, die ze neerschreef, slechts zeer weinig ontwikkeld is in deze dagen, en slechts een enkele kan zien, zooals van ouds de ziener zag. Onder ieder van deze groote Aartsengelen staat een orde van ondergeschikte Engelen, die zijn bevelen ten uitvoer brengen. De staatsinstelling vaneen gewone maatschappij zal u een zeer goed beeld geven van het bestuur van het Zonnestelsel. Aan het hoofd staat een koning of een koningin; dan ambtenaren, die die hoogste macht Eén Aartsengel werkt door water; iedere openbaring door water is van Hem, hetzij op het stoffelijk of op een ander gebied, welken vorm het ook moge zijn, want wat wij “water” noemen is natuurlijk zijn laagste, grofste openbaring, zijn stoffelijk lichaam als het ware. Hij werkt er mee inde natuur op oneindig verschillende wijzen om op te lossen, te verbinden en te ontbinden. Wanneer wijde grootere werkzaamheden beschouwen, hoe groot is dan het begrip, dat wij krijgen kunnen van de macht van dien Aartsengel. Ga in gedachte ver terug in het verleden; vóór de menschheid nog een vorm had aangenomen; bezie daar de wereld, zooals zij toen was; zie hoe vuur en water inwerken op iedere grondstof om de wereld geschikt te maken de geboorteplaats te worden voor de alsnog ongeboren menschheid. Zie, hoe water werkt om het ontstaan voor te bereiden van berg of dal, rivier of vlakte; zie de macht van zijn werk even groot als die van zijn broeder Vuur, schijnbaar in strijd, maar werkelijk in overeenstemming ; vuur en water komen bij elkaar, ontploffen, en doen een bergketen ontstaan, waar eerst niets was; zie, hoe hij sneeuw bijeengaart op de bergtoppen en langzamerhand met deze tot ijs bevroren sneeuw de bergravijnen vult, die ontstaan zijn vertegenwoordigen inde verschillende deelen van het rijk; we hebben dan de ééne centrale autoriteit over het geheel en de beambten, die haar handhaven inde verschillende gebieden van het rijk. Deze ambtenaren hebben verschillende rangen, en wij hebben boogere en ondergeschikte Ministers, Rechters, Magistraten, ineen afdalende reeks, ieder met een steeds kleiner en kleiner district om te besturen, de werkzaamheden vaneen ieder worden steeds meer begrensd naarmate gij de officieele ladder afdaalt; en ieder is verantwoordelijk aan den boven hem gestelden ambtenaar. Dit is werkelijk een zeer goed beeld van het bestuur van het Zonnestelsel; aan het hoofd staat God Zelf; Zijn Onderkoningen zijnde groote Aartsengelen, ieder van hen het bestuur voerend overeen uitgestrekt gebied, en ieder met een dienstdoende hiërarchie onder zich, tot ge eindelijk komt aan de laagste Engelen, die hun werk ten uitvoer brengen in het begrensde gebied vaneen dorp van het Zonnestelsel. Dit is dus een schets van de werkzaamheden. Het volgende, dat wij moeten begrijpen is, dat, wanneer wij op dit gebied, waarop ons bewustzijn werkzaam is, op het stoffelijk gebied, eenige van deze fundamenteele vormen van openbaring zien, dat wij dan moeten trachten de tegenwoordigheid van den Engel te erkennen achter het stoffelijk verschijnsel. Er brandt geen vuur op onze aarde, hetzij dat het ’t vuur is van den vuurspuwenden berg, hetzij dat het ’t vuur is, dat woedt dooreen uitgestrekt woud, of dat het ’t vuur is dat brandt in onzen huiselijken haard, of op het offeraltaar, of steeds is het de Godheid in openbaring,die de mogelijkheid van zijn vermogens zichtbaar maakt. door de vereenigde vulcanische werking; zie hoe het langzame ploegen begint, ploegen, en nog meer ploegen, als de machtige Engel zich naar beneden werktin den vorm van gletschers, zijn vorens door de aarde snijdende en alzoo de toekomst voorbereidend ; zie, eeuwen later hoe het kanaal uitgegraven door den gletscher, gevuld is door de neerstortende lawinen van gesmolten sneeuw, en een woeste stortvloed stroomt naar beneden, en niets kan zijn onweerstaanbare golven weerhouden; het dal uitgegraven door den ploeg van ijs is met water gevuld en het slijk wordt langzamerhand losgewerkt, dat in het vervolg het land vruchtbaar zal maken voor den oogst opdat de mensch zal kunnen leven. Vervolgens laat de “ Water”-Engel zijn wateren dooreen steeds nauwer wordend kanaal stroomen tot dat er een bergreeks en een vallei ontstaan zijn met een rivier, die er doorheen vloeit, en hij doet zijn rivier naar beneden stroomen en stort haar uit inde zee en zijn broeder “Vuur” trekt het water weer op om er wolken van te vormen. Door die machtige werkzaamheid, verwoestend naar het scheen, zijnde vlakte en de vallei ontstaan, waar menschen zullen leven en liefhebben, waar kinderen zullen spelen, waar paarden zullen grazen, waar het koren zal groeien en inden zonneschijn rijpen, en waar aan de vredige rivieroevers de menschen dien Engel zullen aanbidden, die hun gelukkig leven mogelijk maakt. Wij spreken van “de wreedheid der natuur”. Laat ons trachten te verstaan wat die wreedheid beteekent. Nu is de wereld bewoond. Een menigte van menschen zijn hier, en helaas! die rivier, die het dal geschikt maakte om te bewonen, en die het vruchtbaar maakte, overstroomt nu haar oevers en door den machtigen vloed worden mannen, vrouwen en kinderen enz. meegesleept en slechts verwoesting blijft over. Hoe komt dit? Is die gruwel een Goddelijk werk? Wat heeft “Water” gedaan? “Water” werkt voor de evolutie. Het wijdt zijn aandacht niet aan de vormen, waarin het leven gehuld is, maar aan het leven dat zich binnen die vormen ontwikkelt, dat voor zichzelven nieuwe vormen kan scheppen. Wanneer die menschen weggesleurd worden, dan wordt alleen de vorm verbroken; het leven wordt vrij, ongekweld; want het lichaam is de kerker van het zich ontwikkelende leven, en indien de poorten van de gevangenis nimmer geopend zouden worden, dan zouden wij ons geheele leven gevangen zitten en geen vorderingen maken voor de toekomst. God, voor wien de vorm niets is, en het leven alles, voor wien vorm slechts een veranderlijk, geschikt voertuig is, en het leven, dat de vorm kneedde, slechts alleen Zijn aandacht waard is, neemt den vorm weg, wanneer die zijn bestemming volbracht heeft; voor Hem is zulk een verwoesting een handeling van groote geestlievendheid, het is een daad waardoor de evolutie het meest geholpen wordt. Wij dwalen, wanneer wij op den dood staren met de oogen vol Indianen overbleven als vertegenwoordigers van iets, dat eenmaal de schoonste beschaving der wereld was. x) Zoodanig karma maakte Spanje inde dagen van haar roem en het gruwelijke van hare overwinningen zonk inde vergetelheid van het verleden. Maar vergeten de Karmische Engelen ooit? Neen, hun geheugen is volmaakt. Zij zijnde uitvoerders van Goddelijke wet en schenken den oogst aan de zaaiers. Van hetzelfde land dat zij uitplunderden, van hetzelfde land, dat zij veroverden, staat een nieuw volk op inden loop der eeuwen om den ouden strijd weder te aanvaarden tusschen de twee halfronden, en ook in onzen tijd hebben wij gezien, dat Amerika en Spanje elkander weder omvatten ineen doodelijke omhelzing; maar nu helde de schaal van de balans over naar de andere zijde en Amerika werd de karmische uitvoerder om de ellenden der Azteken en Peruvianen uitte werken en om van het westelijk halfrond die volkeren uitte drijven, die daar eeuwen geleden de menschheid geweld aandeden. Alzoo zijnde Engelen noodig om de volkeren bij elkander te brengen, om deze schulden tusschen de rassen te vereffenen, en weder het evenwicht te herstellen. Alzoo werken zij en gebruiken zij de menschen als hun aanvoeders, en zij brengen deze nationale oplossingen tot stand. Ten deele doen zij het door op een bepaalden tijd die menschen te doen geboren worden, wiens individueel karma hen geschikt maakt om de uitwerkers te zijn van het idividueele karma van de natie. Wat was wel meer opvallend inden Spaanschen-Amerikaanschen oorlog dan de volkomen onbekwaamheid der mannen die het Bestuur van Spanje in handen hadden? Vanwaar kwamen zij? Zij waren menschen, die in het verleden, door hun individueel karma het treurige lot voorbereid hadden om ongeschikte leiders te zijn en door de Engelen geleid, namen zij geboorte in families, waaruit de leiders van Spanje opgroeiden, opdat zij door hun zwakheid en ongeschiktheid, hun lafheid en hun gebrek aan doorzicht, zouden kunnen dienen als menschen om hun land ten verderve te leiden; zij waren de geschikte werkuigen om het slechte Karma van Spanje uitte werken. Zie eveneens, hoe op den juisten tijd groote mannen opstaan om een natie tot de overwinning te voeren. Deze menschen worden eveneens vanwege hun individueel karma door de Engelen van te voren uitgekozen, en zij worden tot geboorten geleid op die plaats en op dien tijd, wanneer zij noodig zijn om het collectieve lot vaneen natie uitte doen werken. Een mensch komt niet bij toeval inde wereld, niet onder aandrang vaneen doode wet of een blinde noodzakelijkheid; hierbij zijnde Engelen werkzaam op een verstandige wijze; zij zien vooruit en zij leiden, zij kiezen ter bereiking van hunne doeleinden menschen, wier karma hen geschikt maakt hunne werktuigen te zijn in het werk, waaraan zij bezig zijn en dan geleiden zij hen tot geboorte op die plaats waar dat karma ') Zie. Prescott’s The Conquest of Peru. Nu zijnde menschen weer in het bijzonder verbonden aan den een of den anderen van deze groote Engelen, door de gesteldheid van hun zichtbare en onzichtbare lichamen. Dat doet een bepaalde aantrekking ontstaan tot den eenen Engel meer dan tot den anderen. Zoo bouwen bijvoorbeeld de lagere orden van Engelen die, we zullen zeggen, tot Vuur behooren, inde zichtbare en inde onzichtbare lichamen van den mensch, die soort van stof, waarin de Engel onder normale omstandigheden werkt. Dat doet een betrekking ontstaan tusschen dien mensch en dien bijzonderen Engel. leder mensch is verbonden aan een bijzondere manifestatie van God door zijn gesteldheid en zijn evolutie, en tot dien Engel behoort hij zich.te wenden. Maar ongelukkigerwijze heeft onwetendheid zoozeer de plaats ingenomen van kennis, dat het voor den mensch moeilijk is om te ontdekken aan welken Engel hij verwant is. Gij kunt dit inde astrologie bestudeeren. In betrekking tot de meer gevorderde menschelijke wezens, verrichten de Engelen het werk van onderwijzen, en ook van op de proef stellen en onderzoeken om te zien in hoeverre zij waardig en betrouwbaar zijn; zij stellen al hun zwakke punten op de proef, opdat zij deze zwakheden mogen te boven komen, of zij onderzoeken of er nog een kiem van het kwade over is gebleven, opdat die kiem moge worden uitgeroeid. 111. DE STRIJD DER NATIONALE DEWA’S. In De Geheime Leer, deel I (Cosmogenesis) blz. 785 e. v. schreef Blavatsky: “De wetenschap is in onze dagen onmiskenbaar ultra-materialistisch, doch zij wordt in zekeren zin gerechtvaardigd. Dewijl de natuur zich altijd esoterisch gedraagt en, zooals de Kabalisten zeggen, steeds in het verborgen werkt, kan zij door de oningewijden slechts naar den schijn beoordeeld worden en die schijn is op het stoffelijk gebied altijd bedriegelijk. Daartegenover staat, dat de naturalisten dienstbaar gemaakt kan worden aan het collectieve karma van hun volk. Dit is eveneens waar op een veel meer begrensde wijze met betrekking tot het uitwerken van individueel karma. Wij bevinden, dat de Engelen de menschen bij elkander brengen of van elkander verwijderd houden, altijd opdat zij hun individueel karma zouden kunnen uitwerken; de menschen worden op bepaalde tijden naar verschillende plaatsen en toestanden geleid, alles in overeenstemming met die omstandigheden, die zij door hun karma ondervinden moeten. weigeren de fysica met de metafysica, het lichaam met de belevendigende ziel en den geest er van te vereenigen. Zij laten die laatste liever ter zijde. Enkelen doen zulks uit keuze, terwijl de minderheid zeer verstandig er naar streeft, het domein der natuurwetenschap uitte breiden, door den verboden grond van de metafysica, die eenigen materialisten zoozeer tegenstaat, te betreden. Deze geleerden zijn wijzen van hun geslacht, want al hunne wonderbare ontdekkingen zullen waardeloos en immer lichamen zonder hoofd blijven, tenzij zij den sluier der stof opheffen en hunne oogen inspannen om daarachter te zien. Nu zij de natuur naar de lengte, breedte en dikte van haren stoffelijken vorm bestudeerd hebben, is de tijd aangebroken, om haar geraamte naar het tweede gebied over te brengen en inde onbekende diepten naar het levende en werkelijke wezen, naar hare — het noumenon der komende en weder uit het gezicht verdwijnende stof te zoeken. Alleen door dezen weg te bewandelen zal men tot de ontdekking komen, dat sommige waarheden, welke men thans ‘versleten bijgeloof noemt, feiten en de overblijfselen van oude wetenschap en wijsheid zijn. Een dergelijk ‘verlagend’ geloof verlagend naar de meening van den alles ontkennenden scepticus ligt in het denkbeeld, dat de Kosmos, naast zijn objectieve planetaire bewoners, zijne menschheden van andere bewoonde werelden, nog vol onzichtbare, verstandelijke Existenties is. De zoogenaamde Aartsengelen, Engelen en Geesten van het Westen, copieën van hunne prototypen, de Dhy&n Chohans, Dewa’s en Pitri’s van het Oosten, heeten geen werkelijke wezens, doch voortbrengselen der verbeelding. Op dit punt is de materialistische wetenschap onverbiddelijk. Om haar standpunt te versterken, werpt zij haar eigen axiomatische wet der eenvoudigheid en continuïteit der natuurwetten en de geheele logische reeks van analogieën inde ontwikkeling van het Zijn omver. Men vraagt en dwingt de massa’s der profanen te gelooven, dat de opeengehoopte getuigenis der geschiedenis die aantoont dat zelfs de ‘atheïsten’ der oudheid, mannen als Epicurus en Democritus, in Goden geloofden valsch is en dat wijsgeeren als Socrates en Plato, die beweerden dat er zulke existenties waren, dwalende enthousiasten en dwazen waren. Indien wij bij onze meeningen volharden en wel alleen om redenen van geschiedkundigen aard, op grond van het gezag van geheele scharen der uitstekendste wijsgeeren, Neo-Platonisten en mystici van alle eeuwen, van Pythagoras af tot de schitterendste geleerden en professoren dezer eeuw toe, die in ‘Geesten’ gelooven, al verwerpen zij ook de‘ Goden’, moeten wij dan zulke autoriteiten voor even zwakhoofdig en dwaas houden als den eersten den besten Roomsch-Katholieken boer, die gelooft in en bidt tot zijn eenmaal menschelijken heilige of den Aartsengel Michael? Het zou moeilijk zijn in juister bewoordingen aan te geven, waar het kernverschil tusschen een zuiver materialistische en de Theosofische beschouwingen ligt, dan zulks in deze woorden geschied is. Vele geloovigen toch zien in Theosofie en Occultisme een verfijnd materialisme en vele materialisten achten Theosofie en occultisme ’) De Geheime Leer I, blz. 785—787. Doch is er dan geen verschil tusschen het geloof van den boer en dat der Westersche erfgenamen der Rozekruisers en Alchemisten der Middeleeuwen? Zijn dan Van Helmont, Khunrath, Paracelsus en Agrippa, van Roger Bacon af tot St. Germain toe, allen blinde enthousiasten, hysterici of bedriegers geweest, of is het de handvol hedendaagsche sceptici de ‘leiders der gedachte’ die met de blindheid der ontkenning geslagen zijn? Naar onze meening is dit laatste het geval. Het zoude inderdaad een wonder wezen, een geheel abnormaal feit op het gebied van de waarschijnlijkheid en de logica, zoo die handvol ontkenners de eenige bewaarders der waarheid waren, terwijl de bij millioenen te tellen scharen van hen, die alleen reeds in Europa en Amerika aan Goden, Engelen en Geesten gelooven, namelijk de Grieksch- en Roomsch-Katholieke Christenen, de Theosofen, Spiritualisten, Mystici enz., niets anders zouden zijn dan misleide dwepers en onder hallucinatie staande mediums en dikwijls niet meer dan de slachtoffers van bedriegers en oplichters! Hoeveel de vormen van geloof aan het bestaan van scharen onzichtbare Verstandswezens van verschillenden graad ook naar hun uiterlijk en hunne dogma’s uiteenloopen, berusten toch die alle op denzelfden grondslag. Zij zijn alle een mengsel van waarheid en dwaling. De juiste uitgebreidheid, diepte, breedte en lengte van de geheimenissen der natuur kunnen alleen inde Oostersche esoterische wetenschap gevonden worden. Deze zijn zoo uitgestrekt en zoo diep, dat slechts weinige, zeer weinige van de hoogste ingewijden, zij, wier bestaan zelfs slechts aan een klein aantal Adepten bekend is die kennis in zich vermogen op te nemen. Toch bestaan zij en de feiten en de processen uit de werkplaatsen der natuur mogen een voor een hun weg naar de exacte wetenschap vinden, terwijl aan uitgelezen individuen op geheimzinnige wijze hulp verleend wordt bij het doorgronden harer geheimen. Gewoonlijk vinden dergelijke voorvallen plaats bij het einde van groote tijdkringen, die in verband staan met de ontwikkeling der rassen. Wij staan nu juist aan het einde van den tijdkring van 5000 jaar van het huidige Arische Kali Yuga (Ijzeren of Marstijdperk, v. G.) en tusschen heden en 1897 zal een groote scheur inden sluier der natuur gemaakt worden en de materialistische wetenschap een doodsteek ontvangen.” :) (Dat dit gebeurd is, zal niemand nu meer kunnen ontkennen, v. G.) gelijkwaardig met bijgeloovig “geesten”-geloof. De zaak is echter deze, dat de Theosofie oprechte waardeering heeft voor de wetenschappelijke uitkomsten, maar tevens als feit erkent, dat de zoogenaamde “krachten” der wetenschap uitingen zijn van met meer of minder verstand begaafde wezens. Zoo ook inde astrologische quaestie. Wellicht zou de wetenschap er toe te brengen zijn eene nauwgezette studie te maken, in hoeverre de trillingen uitgaande van de stoffelijke bollen in ons zonnestelsel onze aarde en al wat daarop is beïnvloeden. Nu de astrologie echter vooropstelt tenminste voorzooverre de astrologie beoefend wordt door Theosofen en Occultisten, d.i. het grootste deel dat de planeten en bollen voertuigen zijn van hooge Verstandswezens, Planeetlogoi, en dat die trillingen dus verstandelijk geleid worden of verstandelijk en geestelijk zijn' in zekere gevallen, nu acht de wetenschap het beneden hare waardigheid, op zulk een “geloof” in te gaan. Zij vergeet daarbij dan, dat waar zij uitgaat van het “geloof” ineen natuur, die uit doode, door “krachten” belevendigde stof bestaat, welke natuur verder volgens het materialistisch “geloof” geheel willekeurig alleen volgens de wetten aan die stof en krachten eigen ontwikkelt, een Theosoof en Occultist en dus ook in casu de Astroloog, recht heeft op zijn geloof, of veel beter nog, zijn grondstelling, dat de natuur en al wat daarin plaats grijpt, niet geleid wordt op willekeurige wijze door blinde krachten, maar door Hoogere en lagere Verstandswezens, die in fijner stof werken dan wij normaal bewust kunnen waarnemen. Men vergeet te vaak, dat het verloop der gebeurtenissen precies hetzelfde is, of men gelooft dat alles geleid wordt door eene Hiërarchie van Verstandswezens of dat men dit niet gelooft. In het eerste geval is men alleen meer berustend van aard en vertrouwt men op de Wijsheid der Hiërarchie en het Hoofd daarvan. Wil men slechts een oogenblik het bestaan van zulk eene Hiërarchie van Hoogere Verstandswezens aannemen, dan kan men veeleer zien, dat er door de geheele ontwikkeling der menschheid om ons daarbij te bepalen leiding loopt. Bijv. de huidige oorlog wordt door hen niet beschouwd als een krankzinnige uitbarsting van onbekende oorzaken, maar een logisch proces in het tegenwoordig stadium der menschelijke evolutie. Ten eerste ziet de Occultist in dat er altijd gedurende de Openbaring “Oorlog” zal zijn : immers oorlog is het verbreken der vormen, die niet meer kunnen dienen. De ö«Avikkeling, volgende op de inwikkeling van den geest inde stof, heeft noodzakelijkerwijs als gevolg het verdwijnen der oude vormen. Men moet dus niet alleen gefascineerd staren naar het verbreken der vormen, maar men moet trachten te schouwen: uit welke vormen die vroeger verbroken werden ging het leven, de geest, al over in deze vormen, die ik nu verbroken zie worden en in welke tijdelijke vor- men zal het proces der evolutie zich voortzetten. In dien zin thans komende tot het onderwerp in quaestie, voor den astroloog van belang vragen wij ons af: uit welke oudere nationale vormen heeft de Dewa-evolutie zich ontwikkeld tot de nationale vormen, die nu verbroken worden en in welke vormen zet zij hare ontwikkeling voort? De Dewa-ontwikkeling toch (wij kunnen ook spreken van de ontwikkeling der Engelen-hierarchie) loopt parallel aan de menschelijke en heeft een eigen eindbestemming, zooals dat met de menschelijke het geval is. Maar evenals de mensch gebruikt maakt van, ingrijpt inde dieren-evolutie en in het algemeen gebruik maakt van de lagere evolutiën voor haar eigene, zoo grijpt de Dewa-evolutie inde menschelijke in en is er een groote samenhang tusschen beide, vooral waar het betreft de Hoogere Dewa’s. Alvorens nu dit van beneden af te beschouwen, zal ik nog enkele aanhalingen doen uit Blavatsky’s Geheime Leer, die duidelijk weergeven het theosofisch en dus astrologisch aspect van den samenhang tusschen deze Dewa’s en de volkeren. Inde eerste plaats dan lezen wij in Deel i, blz. 373: “ln onze Zonnewereld is het Eéne Bestaan Hemel en Aarde, de wortel en de bloem, de daad en de gedachte. Het is inde zon en evenzeer inden glimworm aanwezig. Niet één atoom kan er aan ontkomen. Daarom noemden de oude wijzen het wijselijk den inde natuur geopenbaarden God”. Men leze verder de woorden van Hermes, den Driewerf Grootste, in verband met de hierboven aangehaalde toelichting: “De schepping van het leven door de zon is even bestendig als haar licht; niets houdt haar tegen of beperkt haar. Ontelbare koren van Genii staan als een leger van wachters rondom de zon. Deze verblijven inde nabuurschap der Onsterfelijken, en WAKEN VANDAAR OVÈR DE MENSCHELIJKE AANGELEGENHEDEN. Zij vol voeren den wil der Goden door middel van stormen, onweders, overslaan van vuur en aardbevingen; evenzoo door middel van HONGERSNOODEN EN OOR- LOGEN ter bestraffing van goddeloosheid Het is de Zon, die alle schepselen onderhoudt en voedt, en evenals de ideëele wereld, die de waarneembare wereld omringt, deze met den overvloed en de alomvattende verscheidenheid van vormen vult, zoo volvoert ook de zon, die alles met haar licht omvat, overal de geboorte en de ontwikkeling der schepselen Hét koor der Genii staat onder haar bevel, of veeleer de koren, want er zijn er vele en verscheidene en hun aantal komt met dat der sterren overeen. Elke Ster heeft hare Genii, goed of kwaad door hunnen aard, of beter door hunne werking, want werking is het inwezen der Genii Al DEZE GENII LEIDEN DE WERELDLIJKE AANGELEGENHEDEN, zij doen staten en individuen wankelen en ineenstorten, zij drukken op onze zielen hun beeltenis af, zij zijn tegenwoordig in onze zenuwen, ons merg, onze aderen, onze slagaderen en zelfs in onze hersenstof. .... Alle andere menschen echter worden zoowel naar lichaam als naar ziel bestuurd door de Genii, die zich aan hen hechten en op wier handelingen zij invloed uitoefenen De Genii bestieren derhalve DE AARDSCHE DINGEN, EN ONZE LICHAMEN DIENEN HUN TOT WERKTUIGEN. ]) Blavatsky teekent hierbij aan: “Eenige sectarische punten uitgezonderd geeft dit datgene weer, wat tot voor ongeveer een eeuw overal en door alle volkeren werd geloofd. Dit geloof is in ruwe trekken en lijnen nog even orthodox zoowel voor Heidenen als Christenen, wanneer men een handvol materialisten en geleerden uitzondert. Want of men nu de ‘Genii’ en de ‘Goden’ van Hermes ‘Machten der Duisternis’ en ‘Engelen’ noemt, zooals dat geschiedt door de GriekscheenLatijnsche Kerk .... zij zijn alle één en hetzelfde." *) Inde eerste stadia der Openbaring bestreden de Dewa’s elkander zuiver-rechtstreeks, doch inden derden oorlog reeds blijkt het duidelijk, dat zij de menschen in partijen als hunne middelaars in dezen benutten. Inde Gek. Leer I 538 lezen wij: “De eerste oorlog werd inden nacht der tijden tusschen de Goden en de Asoera’s (Demonen) gevoerd en duurde een Goddelijk Jaar. (De duur van den oorlog geeft zijn beteekenis te kennen en toont mede aan, dat de strijders niets anders dan de verpersoonlijkte Cosmische Krachten zijn). Bij deze gelegenheid werden de Godheden door de Daitya’s onder aanvoering van Hrada verslagen. Doch later versloegen de overwonnen Goden de Asoera’s door gebruik te maken vaneen list van Wishnoe, wien zij hulp gevraagd hadden. In het Wishnoe Purana is geen sprake vaneen tijdperk tusschen beide oorlogen. Volgens de esoterische leer echter vindt de eene oorlog plaats vóór het bouwen van het Zonnestelsel, de andere op aarde bij de ‘Schepping’ van den mensch, en wordt er melding gemaakt vaneen derden oorlog, die gevoerd werd bij het einde van het vijfde Ras, dat wil zeggen tusschen de Ingewijden van het ‘Heilige Eiland’ en de Toovenaars van Atlantis. Wij zullen onze aandacht schenken aan den eersten strijd . . . . Aldaar wordt gezegd dat het den Goden onmogelijk was de Daitya’s en de Asoera’s te verdelgen, omdat deze de plichten hunner onderscheidene orden vervulden, dein de heilige schrift voorgeschreven paden bewandelden, en ook godsdienstige boete deden eene zonderlinge bezigheid voor deze dentonen, indien deze, zooals men ') The Virgin 0} the World, blz. 104-105. “ The Dejiniliom of Asclepios". 2) Gek. L. I. 376. “De geheele cyclus van den eersten ‘oorlog inden hemel’is even vól wijsgeerige als cosmogenische en sterrekundige waarheden. Men kan daarin de levensbeschrijvingen van alle planeten aan de hand van de geschiedenis harer Goden en beheerschers nagaan Maar wij lezen verder: “De eerste oorlog, dien de aarde gekend heeft, het eerste ver- gieten van menschenbloed, was het gevolg van het feit, dat ’s menschen oogen en zinnen geopend werden; dit deed hem zien, dat de dochters zijner broeders schooner waren dan de zijne —en hunne vrouwen ook. Er hebben ontvoeringen plaats gehad vóór den Sabynschen Maagdenroof en menige Menelaus is van zijne Helena beroofd, voordat het vijfde ras geboren werd. De Titanen of Reuzen waren de sterkste, hunne tegenstanders de wijste. Dit vond plaats in het vierde ras dat van Reuzen.” 2) Na den val en den strijd der Aartsengelen en Engelenscharen —- elke schare onder den geëigenden Aartsengel zien wij dat de strijd uit de Kosmische ruimten, waar ieder der Engelenscharen haar deel der planeten veroverde, in onderdeden op de planeten zelve wordt overgebracht. ledere Aartsengel “kiest zijn deel” onder de rassen en volkeren en deze worden de uitvoerders zijner plannen. Het is een voortdurende strijd tusschen de Goddelijke en Asoerische Dewa’s, die steeds dichter inde stof wordt voortgezet. Inde Hemelen waren het de Allerhoogste en Lucifer (God en Satan, zie Daenion est Deus inversus), later de Engelenscharen onder hunne aanvoerders de Aartsengelen, inde menschenwereld de onder elk der partijen ressorteerende rassen en volkeren in nog fijner onderverdeeling in de volkeren de onder de partijen ressorteerende Monaden; inde grofstofïfelijke wereld zien wij weer duidelijk de groote Aartsengelenkrachten Vuur, Water, Lucht en Aarde, die in voortdurenden strijd de ontwikkeling drijven, en onzichtbaar worden zij daar gesteund door de natuurgeesten uitdeelementale rijken, inde “sprookjes”-wereld bekend als salamanders, undinen, syiphen en gnomen! Ja, hoe duidelijk kunnen wij ons dien voortdurenden oorlog voor oogen stellen in dit licht en hoe ingewikkeld en toch hoe eenvoudig, doch grootsch. ’) Gek. Leer £l, 58. *) De Geheime Leer 11, 339: beweert, identiek zijn met onze duivels. De door de Goden tot Wishnoe gerichte gebeden zijn merkwaardig, omdat zij dein een, anthropomorphe Godheid besloten denkbeelden laten zien. Nadat de verslagen Goden na hunne nederlaag ‘naar de noordelijke kust van de Melkzee’ [den Atlantischen Oceaan. Deze mededeeling behoort bij den derden oorlog!] gevlucht zijn, richten zij tot ‘het Eerste wezen, den goddelijken Wishnoe’, vele smeekgebeden ....”. Uit de volgende mededeeling blijkt ook dat de eerste oorlogen der Dewa’s op ijlere gebieden en huiten de menschen om plaats hadden. Wenden wij ons weer tot De Geheime Leer, dan wordt dit alles toegelicht door de volgende aanhalingen : “De Logos, de Heer is het hoogste Bewustzijn der Natuur Dit hoogste bewustzijn is slechts eene samengevatte eenheid inde wereld van den geopenbaarden Logos .... het is de samenheid van het Aarts-Engelen Bewustzijn.” (‘Dhyan-Chohansche Bewustzijn’.) “Er zijn zeven hoofdgroepen van dergelijke Dhyan Chohans (Aartsengelen), welke groepen men in eiken godsdienst zal aantreffen en herkennen, want zij zijnde oorspronkelijke zeven stralen. Het occultisme leert ons, dat de menschheid in zeven bepaalde groepen verdeeld is, die hare verstandelijke, geestelijke en stoffelijke onderverdeeling hebben. Daarom zijn er zeven hoofdplaneten, de bollen der daarin wonende zeven Geesten, en onder elk dier planeten is eender menschelijke groepen geboren, welke door dien Geest geleid en beïnvloed wordt. Er zijn slechts zeven planeten, die in het bijzonder met de aarde in verband staan en twaalf huizen, doch de mogelijke combinaties hunner aspekten zijn talloos. Daar elke planeet tot elk van de andere in twaalf verschillende aspecten kan staan, moeten hunne combinaties nagenoeg oneindig in aantal zijn, even oneindig inderdaad als de geestelijke, psychische, verstandelijke en stoffelijke vermogens der eindelooze verscheidenheden van het genus homo, waarvan elke verscheidenheid onder eender zeven planeten en eender genoemde tallooze planetaire combinaties geboren wordt”. .. . l) Verder: “Het zijn derhalve de zeven Zonen des Lichts naar hunne planeten genoemd en door de groote menigte dikwijls daarmede vereenzelvigd, namelijk Saturnus, Jupiter, Mercurius, Mars, Venus en voor den hedendaagschen criticus, die inde oude godsdiensten niet dieper dan de oppervlakte doordringt, waarschijnlijk de zon en de maan, die volgens de occulte leeringen onze hemelsche ouders, of tezamen onze ‘Vader’ zijn. . . . Saturnus, Jupiter, Mercurius en Venus, de vier exoterische planeten en de drie andere, welke ongenoemd moeten blijven, waren de hemellichamen, die met de aarde in onmiddellijk astraal en psychisch, moreel en stoffelijk verband stonden, haar leiders en behoeders; de zichtbare bollen schonken aan onze menschheid haar uiterlijke en innerlijke kenmerkende eigenschappen, en hunne Bestuurders of Rectoren schonken haar onze Monaden en geestelijke vermogens Dit onderwerp zal natuurlijk door allen, die de algemeene orde van het Zijn met hunne eigene stelsels van indeeling verwarren, voor een gril gehouden worden. Wij deelen hier echter slechts eenvoudige feiten uit de occulte leeringen mede, die men naar goed- *) Gek. Leer I, 736-737. Bovendien spreekt zelfs de Roomsch-Katholieke theologie van ‘zeventig planeten die het lot der volkeren van dezen aardbol beheerschen’ en er ligt in deze overlevering, afgezien van de verkeerde toepassing, meer waarheid dan inde exacte hedendaagsche sterrekunde. De zeventig planeten staan in verband met de zeventig Oudsten van het volk van Israël en men bedoelt daarmede de Beheerschers van die planeten, niet de hemellichamen zelve; het woord zeventig is een toespeling op en een sluier van 7X7 onderverdeelingen. leder volk en iedere natie heeft, zooals wij reeds gezegd hebben, een onmiddellijken Behoeder en Beschermer en Vader in den Hemel een Planeetgeest. Wij willen aan de nakomelingen van Israël, de vereerders van Sabaoth of Saturnus, gaarne hun eigen VOLKSGOD Jehovah overlaten, want de Monaden van het door hem uitverkoren volk zijn werkelijk de zijne en de Bijbel heeft nooit daarvan een geheim gemaakt. Doch de tekst van den ProtestantschenEngelschen Bijbel is zooals gewoonlijk niet in overeenstemming met dien van de Septuaginta en de Vulgata. Terwijl wij namelijk inden eersten lezen: Toen de Allerhoogste (niet Jehovah) aan de volkeren der aarde hun erfdeel toewees .... bepaalde hij de grenzen der volkeren naar het aantal der kinderen Isrdéls. Inde Septuaginta luidt deze tekst ‘NAAR HET AANTAL DER Engelen’, Planeetengelen, een lezing die meer met de waarheid en de feiten overeenstemt. Bovendien zijn alle teksten het er over eens, dat ’s Heeren deel zijn volk is, Jacob het deel zijner erfenis, en dit is afdoende. De ‘Heer’ Jehovah nam Israël als zijn deel; wat hebben andere volkeren dan met dien bijzonderen Volksgod te maken ?” Ook bet volgende wijst op de “toebedeeling” der volkeren: . Zoo werd de planeet Saturnus later door de vereerders van andere Goden gesmaad. De volkeren, geboren onder Saturnus de Joden bijv., bij wie hij Jehovah werd, na door de Ophieten en in het boek Jasher voor een zoon van Saturnus, of Ilda-Baoth gehouden te zijn waren voortdurend in strijd gewikkeld met de onder vinden kan aannemen of verwerpen. Er zijn bijzonderheden, waarop wij om hare groote metafysische abstractie niet kunnen ingaan. Daarom vermelden wij eenvoudig, dat slechts zeven onzer planeten tot onzen bol in even nauwe betrekking staan als de zon tot alle in haar stelsel aan haar onderworpen hemellichamen. Het bitter kleine aantal primaire en secundaire planeten, aan de sterrekunde bekend, ziet er in waarheid armelijk genoeg uit. Daarom ligt het voor de hand, dat er een groot aantal kleine en groote planeten is, die men nog niet ontdekt heeft, doch van welker bestaan de oude astronomen allen ingewijde adepten zeer zeker moeten geweten hebben. Doch dewijl deze betrekking, waarin deze tot de Goden stonden, heilig was, moest dit geheim blijven, evenals de namen van verschillende andere planeten en sterren. “De ‘Vader’ der Farizeeërs was Jehovah, want hij was dezelfde als Caïn, Saturnus, Vulcanus, enz. de planeet waaronder zij geboren waren en de God, dien zij vereerden . , . . En verder zijnde planeten even blijkbaar niet louter dein de ruimte fonkelende bollen, zonder bepaald doel aan het lichten gebracht, doch zij zijnde gebieden van verschillende WEZENS, den oningewijden totnogtoe onbekend, doch die niettemin met menschen en bollen ineen geheimzinnig, ononderbroken en machtig verband staan. Elk hemellichaam is de tempel vaneen God en deze Goden zelf zijnde tempels van God, den Onbekenden 'Niet-Geest’. In het heelal is niets profaan. De geheele natuur is een geheiligde plaats, zooals Young zegt: ‘Elk dezer sterren is een huis van God.’” {Geh. Leer I, 743). Terwijl dan nog het volgende wijst op de gestadige “nederdaling van oorlogen op verschillende gebieden: “‘Er waren vele oorlogen’, die alle wijzen op worstelingen om geestelijke, cosmische en astronomische ordeningen, maar hoofdzakelijk op de geheimenis van de ontwikkeling des menschen, zooals hij thans is”. (Geh. Leer I, 259). H. P. B. verklaart hier van den “Strijd inde Hemelen”, “de Val der Engelen”, “de Val der Menschen”, hoe de strijd tusschen geest en stof steeds voortduurt en daarbij de vormen van allerlei aard worden vernietigd, om plaatste maken voor andere vormen en dat dus de zvijse van voortbrenging van den vorm een groot element is in dezen strijd en op een andere plaats duidt zij nog op een bron, waar men meer kan vinden omtrent den invloed der Dewa’s op de evolutie, nl. in Geh. Leer I 581, waar wij lezen: ... In dit stadium van de tweede schepping verschijnt de tweede hiërarchie der Manoe’s, de Dhyan Chohans, Dewa’s of Engelen, die de oorsprong van Vorm zijn, die Rishi’s, welke de belevendigende zielen van de zeven Sterren (van den Grooten Beer) geworden zijn. [Over hun ‘na-typen’ leze men de verhandeling van Trithemius. Agrippa’s leeraar, inde zestiende eeuw geschreven: ‘Over de zeven Secundaire of de Geestelijke Verstandelijkheden, die na God het Heelal in beweging brengen’, welk geschrift niet alleen geheime tijdkringen, maar ook vele voorspellingen, zekere feiten en geloofspunten blootlegt omtrent de Genii of de Elohim, die de zevenvoudige stadia van ’s werelds loop besturen en leiden].’’ Wij kunnen ons dus nu denken, dat op een zeker stadium der menschelijke evolutie de hoogere hiërarchieën en meer onmiddellijk de Engelen- of Dewa-hierarchie de ontwikkeling der volkeren rechtstreeks leiden. Dit geschiedt door eene overschaduwing rechtstreeksche beïnvloeding van het geheele volk of door inspiratie Jupiter, Mercurius of een andere planeet, Saturnus-Jehovah uitgezonderd, geboren volkeren” .... (Geh. Leer I, 743). van leiders, of wel een of meerder Dewa’s incarneerden zich als Koning, Priester, enz. Dr. Steiner zegt o. a. in “Onze Atlantische Voorouders”, blz. 29 e.v.: “Maar dit (het grootste deel der menschheid) stond onder leiders, die door hunne vermogens ver boven hen uitstaken. De wijsheid die deze leiders bezaten, en de krachten die zij beheerschten, konden door geen aardsche opvoeding worden verkregen. Zij waren hun meegedeeld door niet onmiddellijk tot de aarde behoorende wezens. Daardoor was het heel natuurlijk, dat de groote massa in hunne leiders wezens vaneen hoogere soort zag: ‘Boodschappers der Goden’. Want met de menschelijke zintuigen, met het menschelijk verstand ware niet te bereiken geweest, wat deze leiders wisten en ten uitvoer konden brengen. Men vereerde hen als ‘Goddelijke Boodschappers’ en ontving hunne bevelen, geboden en ook hun onderricht. Door zulke wezens werd de menschheid onderwezen in wetenschappen en kunsten en in het vervaardigen van werktuigen. En zulke ‘Goddelijke Boodschappers’ leidden óf zelf de volkeren óf onderwezen menschen, die ver genoeg gevorderd waren inde kunst van regeeren. Van deze leiders werd gezegd, dat zij ‘met de Goden (Engelen, v. G.) omgingen’ en door dezen zelf inde wetten ingewijd werden, waarnaar de menschheid zich zou moeten ontwikkelen. En dit kwam met de werkelijkheid overeen. Op plaatsen die de menigte niet kende gebeurde deze inwijding, dit verkeeren met de Goden. Tempels der mysteriën werden deze inwijdingsplaatsen genoemd. Van hieruit werd dus het menschengeslacht geregeerd. Datgene wat inde tempels der mysteriën plaats vond was natuurlijk voor het volk onbegrijpelijk. En evenmin verstond dit de bedoeling van hun groote leiders. Het volk kon slechts met zijn zinnen begrijpen wat onmiddellijk op de aarde gebeurde, niet wat tot heil van deze uit hoogere gebieden werd geopenbaard (Natuurlijk niet altijd alleen tot heil in directen zin. v. G.). Daarom moesten de leeringen aan de leiders ook ineen vorm gebracht worden, die niet overeenkwam met de mededeelingen over aardsche gebeurtenissen. De taal, die de Goden inde mysteriën met hunne boodschappers spraken, was ook niet aardsch; en de gedaanten, waarin zich deze Goden openbaarden, was evenmin aardsch. ‘ln vurige wolken’ verschenen de hooge Geesten aan hunne Boodschappers, om hun mede te deelen, hoe zij de menschen leiden moesten.” Dit verklaart bijv. hetgeen wij lezen in Exodus 13 : 14: “En de Heere toog voor hun aangezicht, des daags ineen wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts ineen vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht.” De quaestie is dus tot zoover als volgt samen te vatten : 1. Het Absolute openbaart zich in Geest en Stof, twee polen van een samenheid. De leiding van de menschelijke evolutie rechtstreeks door Dewa’s nu had plaats in oudere tijdperken, toen wij spraken van Goddelijke Dynastieën en toen de Mysteriën een overheerschenden invloed hadden. Deze invloed werd voor de groote massa steeds minder merkbaar, al kon hij nooit verbroken worden. Maarde menschheid werd als het kind dat alleen leerde loopen, de Dewa’s waakten, maar lieten de kind-menschheid los. Wel overschaduwden de goede en booze genii, wier wederzijdsche strijd noodig is voor de vrije ontwikkeling van de kind-menschheid, de eerste schreden en zullen zij dit blijven doen tot de menschheid zelf, op eigen beenen staande, kiest met welken gids zij geheel en al snel op zal stijgen tot God. En dan zullen èn Engelen èn Demonen juichen. Inmiddels verkeeren wij nu in het stadium, waarin de menigte onbewust is van deze om leiding strijdende krachten, die hare schreden in bepaalde richtingen trachten te beïnvloeden. Dit is waar voorde geheele menschheid, voor elk mensch op zichzelf, maar ook voor de samenvattingen der menschheid, welke wij nationaliteiten noemen. De nadere beschouwing van het proces der leiding van deze groepen is het hoofdpunt, waar wij hier op wenschten neer te komen. Het huidig stadium van de leiding der volkeren door de Dewa’s is duidelijk en krachtig weergegeven inde volgende woorden van Dr. Rudolf Steiner: “Een andere trap van bewustzijn vormt datgene, wat men gewoonlijk volks- of rasgeest noemt, zonder dat men daarbij veel bepaalds denkt. Voor den occulten onderzoeker LIGT OOK EEN BEWUSTZIJN TEN GRONDSLAG aan de gemeenschappelijke werkingen vol wijsheid, die zich in het samenleven der leden vaneen volk of vaneen ras voordoen. Door middel van occulte onderzoekingen vindt men dit bewustzijn, evenals het bewustzijn vaneen bijenvolk of een mierenhoop, ineen andere wereld. Doch dit ‘volks’- of ‘rasbewustzijn’ heeft geen organen inde stoffelijke wereld, maar wel inde zoogenaamde astrale wereld. Evenals het bewustzijn van het bijenvolk zijn werk 2. Dit wordt de grondslag der in- en evolutie, geleid door het Hoogste Bewustzijn. 3. Het Hoogste Bewustzijn wordt in dit in- en evolutieproces bijgestaan dooreen aantal Aartsengelen met ondergeschikte Engelen-(Dewa-)scharen, die elkaar bestrijden om evolutie mogelijk te maken. 4. De ontwikkeling vaneen lager rijk is grootendeels afhankelijk van den loop der gebeurtenissen op een hooger gebied. 5. De menschelijke evolutie wordt voornamelijk onmiddellijk geleid vanuit de Dewa-wereld: a. door overschaduwing, b. door inspiratie van leiders, c. door geïncarneerde Dewa’s. doet door middel van de stoffelijke bijen, verricht het volksbewustzijn zijn arbeid door middel van de astrale (aandoenings)-lichamen der tot het volk behoorende menschen. In deze ‘volks-’ en ‘rasgeesten’ heeft men derhalve met een geheel ander soort van wezens te maken dan bij de menschen of bijen”. (Uit de Akashakroniek b\z. 136-137). Staat de theosoof, occultist en astroloog ook in dezen dus op het standpunt, dat de menigte geleid wordt dooreen “grooter” bewustzijn van boven af en uit onzichtbare gebieden, zoo werkt “de” wetenschap hier weer van beneden af en staat zij diametraal tegenover de eerstgenoemden. Zegt de astrologie: “De Dewa’s hebben een zeker historisch plan en gebruiken de menschen om dit plan ten uitvoer te leggen, terwijl de menschen dan gedurende het verloop door dit ervaren ontwikkelen”, zoo zegt de collectief-psychologie: “Historische evolutie te willen verklaren uit geestelijke eigenschappen, zonder te letten op de eigenschappen die de evolutie zelf inden menschelijken geest vormt, is onwetenschappelijk en verwart oorzaak en gevolg”. 0 Lewes zegt in zijn “Problems of Life and Mind” 0.a.: “Ineen volk zijn er geestelijke eigenschappen, welke aan allen gemeen zijn. De wetenschap tracht nu te komen tot een “algemeenen geest”, door uit de groote verscheidenheid van individuen een groep kenteekenen aan allen eigen te extraheeren. Algemeene geest vaneen volk is dus de inhoud of som van gevoelens en denkbeelden, die inde geesten van individuen bestaan”. Hij erkent verder dat er een wederkeerige verhouding is tusschen de samenvatting der individuen en de enkelingen op zichzelf. Mr. H. L. A. Visser schrijft in zijn boek “De Psyche der Menigte”: “De idee van sociale eenheid is verre van nieuw. Patriotisme, inde oude tijden gepredikt en in toepassing gebracht, was steeds getuige van de practische werking van zulk een denkbeeld. Daarentegen is de psychologische gedachte, zooals die aan de sociologie ten grondslag ligt, betrekkelijk nieuw.” 3) In hetzelfde werk zegt de schrijver: “Voordat er van sociologie sprake was, hadden de philosophen een denkbeeld van psychische eenheden. Bijna gelijktijdig met Comte bezag Hegel het heelal als een steeds voorbijgaande ontvouwing van de Idee, daarbij de geschiedenis verklarende als een ontsluiering van zedelijke vrijheid in verscheidene vormen en stadia van volledigheid. Hegels historische methode nam voor elk volk een zeker innerlijk idee aan, die zijn historie vormde.” 3) Staat dit tusschen de nieuwe collectief-wetenschappelijke en de astrologische beschouwing in, onverzoenlijk tegenover de laatste ' De Roberty. La Sociologie. Essai de philosophie sociologique 2e ed. Paris 1886 3) Op. cit. bl. 1. 3) Op. cit. blzn. 5, 6. Wundt zegt: “De metaphysische opvattingen van de ziel, waardeloos van empirisch (curs. v. G.) standpunt en de daarmede verbonden fictie van wetten, moeten worden terzijde gelaten. Onder ziel moet eenvoudig de geheele inhoud van psychologische ervaring verstaan worden; onder psychologische wetten de geconstateerde uniformiteit met die ervaringen verbonden. Wanneer dit geschiedt, dan is de volksziel evenzeer een voorwerp van onderzoek als de individueele geest, en sinds er uniformiteiten zijn inde psychische verschijnselen, die verband houden met de wederzijdsche verhouding tusschen individuen, kan volkspsychologie dezelfde aanspraak als individueele psychologie op den naam van wetenschap maken’’. Men ziet dus, over het onderwerp van den nationalen groepsgeest, den nationalen Dewa heeft “de” wetenschap niet veel te zeggen. Duidelijk is het echter dat zelfs, wanneer zij er door middel van langs empirischen weg verkregen en vastgestelde feiten meer over zal hebben mede te deelen, ook hier duidelijk het verschil zal zijn op te merken, dat wij inden aanvang bespraken, nl. dat de wetenschap zal spreken van de “krachten”, die inde volksziel werken en dat de astrologie hier met de theosofie en het occultisme de bewuste inwerking van Verstandswezens zal zien. Welke feiten zijn er nu echter voor beide te bestudeeren? Dat is inde eerste plaats de strijd tusschen de groepeeringen, ten tweede het feit, dat de strijd steeds heviger is, maar tusschen grooter groepeeringen, en ten derde, dat de groepeeringen onder te brengen zijn onder twee hoofdgroepen, van welke laatste de astroloogtheosoof zou zeggen, dat zij behooren onder den Positieven en denNegatieven Pool van het Absolute, of Christelijk uitgedrukt onder God en Lucifer, daarbij nogmaals wijzende op het feit dat Daemon est Deus inversus. Waar de wetenschap dus weinig of niets te zeggen heeft over al deze punten, zullen wij in het kort nagaan, wat de astroloog-theosoof over een en ander heeft mede te deelen. Terugblikkende zagen wij bij de involutie van den Geest inde stof, dat het Hoogste Bewustzijn inde leiding der Openbaring bijgestaan wordt door zeven Aartsengel-Bewustzijncn, die met elkaar strijden, omdat voor de monaden, die ontwikkeld moeten worden, alleen ont- *) Soziologische Untersuchungen, 2e druk. Innsbrück. 2) Eine Untersuchung der Entwicklungsgesetze von Sprache, Mythus und Sitte; Leipzig 1906. blz. 9. staat de meening van Lazarus en Steinhal, die zeggen : “Een volk is een menigte menschen, die zichzelf voor een volk houden" ! Gumplowicz beschouwt in zijn Der Rassenkampf*) de maatschappij als een samenvatting van groepen, die in voortdurend conflict met elkaar zijn. Hij gaat echter niet op de innerlijke oorzaken van dit permanent conflict in. wikkeling mogelijk is, als zij keuze hebben tusschen “goed en kwaad”. Deze Aartsengelen verdeelen den geopenbaarden Kosmos in onderlingen strijd. In elkanders gebied veroveren zij wederzijds door hun Engelenscharen gedeelten van de respectieve gebieden. Daarna wordt de strijd onder de menschen gebracht (‘De val der menschen’) en vinden wij dus overal monaden, die onder de een of andere groep geleid worden. Ten slotte is de verdeeling zoo groot, dat iedere monade van eenig belang zijn groep heeft, iedere Germaan of Sakser zit op zijn terp, iedere Indiaan in zijn wigwam, iedere Neger in zijn kraalhut enz., iedere Aartsvader in zijn tent. De strijd der Engelen wordt gestreden tusschen deze enkelingen met hunne familiën. Maar nu is ook de grootste versplitsing verkregen in het menschenrijk en de terugkeer, de evolutie aanstaande. Elke strijd tusschen familiën wordt een groepstrijd, waarin de overwinnaar de overige groepen verdeelt of assimileert. En zoo zien wij inde geschiedenis der volkeren den strijd tusschen enkelingen worden tot familie twisten, tot twisten en oorlogen tusschen dorpen en steden, tusschen graafschappen en bisdommen, tusschen provinciën, tusschen landen. Steeds worden de groepeeringen grooter, wordt de strijd dientengevolge omvangrijker en heviger.Maar kenmerkend is de voortdurende neiging naar grooter groepeeringen en nu zien wij als het ware de wereld verdeeld in twee groote groepen, alhoewel dit zeker nog niet de eindgroepeering op deze planeet is. Gedurende een zeker groot tijdperk zal het echter wel het geval zijn. Achter den huidigen strijd zien wij dus de groote legioenen der Dewa’s in twee kampen elkaar bestrijden via de volkeren, die hun zijn toebedeeld. En uit Hun strijd moeten dein den strijd betrokken Monaden hunne lessen trekken. Sterker dan in eenigen krijg komen nu de groote groepeeringen uit, maar zeker is ook, dat nauwer groepeering het eindresultaat zal zijn en dat de betrokken Monaden enorm kunnen evolueeren in dien Titanenstrijd. Laten wij vooral in dezen oorlog niet zien naar kleine aanleidingen en bijoorzaken: hier word teen groote strijd gestreden tusschen God en Lucifer, waarin beiden al hunne hulptroepen aanvoeren op ieder gebied, dat hun behoort. Het is de strijd tusschen de Zon en Saturnus, eene crisis noodzakelijk voor het ontwikkelingsproces der menschheid. Als dus de groote krachten die achter en door de beide groote groepeeringen van oorlogvoerenden werken, hun strijd gestreden hebben, zullen de betrokken volkeren tot een grooter eenheid worden. Want volgens occulte mededeelingen zullen de Dewa’s die achter de geallieerden staan de overige absorbeeren, met al de gevolgen die daarvoor op dit gebied het gevolg zullen zijn wat betreft politieke en oeconomische gevolgen. Beschouwen wij dus vooral den wereldkrijg als een strijd, niet van louter menschen, die om kleinzielige redenen elkander vernietigen, / IV. OCCULTE LEIDING OP AARDE. ESOTERISCHE BESCHOUWING VAN DE GESCHIEDENIS DER VOLKEREN. Wij zullen nu de geschiedenis der volkeren behandelen op een wijze, die haar een diepere beteekenis geven dan men kan vinden door haar te bestudeeren inde gewone geschiedkundige werken. Na een meer algemeen overzicht kunnen wij dan in bijzonderheden treden, en daarbij den Russisch-Japanschen oorlog alsmede de verreikende gevolgen die uit Japan’s wapensucces voortvloeiden, beschouwen. Want dat was een groote aanschouwelijke les en in deze twintigste eeuw worden, naar H. P. Blavatsky geleerd heeft, eenige lang-openstaande rekeningen tusschen Oostersche en Westersche volken vereffend. Inde eerste plaats moet de aandacht van nadenkende menschen gevestigd worden op een diepere beteekenis van de daden dergenen, die een groote rol spelen in het wereld-drama “geschiedenis”, opdat wij, in plaats van de gebeurtenissen in het dagelijksch levender volken te beschouwen alsof zij werkelijk geleid werden door regeerders en staatslieden, mogen leeren begrijpen dat het drama der volken een Maker heeft die het schrijft en dat de spelers de rollen er in vervullen waarvoor zij zichzelf in het verleden hebben voorbereid; de spelers zijn acteurs inde wereldgeschiedenis, niet de scheppers er van. Het is duidelijk dat de Engelen-hierarchie voortgezet wordt op Aarde en dat de leiders hier op aarde de werktuigen dier hiërarchie zijn.l) J) In Isis Ontsluierd. II 482-484 lezen wij: “Doch waarheid is vreemder dan verdichting; dit oeroude spreekwoord is hier van toepassing. De “Wijsheid” der oeroude tijden of de “geheime leer”, die belichaamd is inde Oostcrscke Kabala, waarvan, zooals wij reeds zeiden, de rabbijnsche slechts een afkorting is, is met de Philalethiërs der laatste eclectische school niet uitgestorven. De Gnosis verwijlt nog op aarde, en de haar toegewijden zijn talrijk, zij ’t ook onbekend. Dergelijke geheime broederschappen zijn reeds vóór Mackenzie’s tijd door meer dan één groot schrijver vermeld. Het feit dat zij als niets dan het product van romantische verdichting zijn beschouwd, heeft juist de “Broeder-Adepten” geholpen hun incognito des te gemakkelijker te bewaren. Wij hebben persoonlijk verscheidene hunner gekend, die tot hun groote vroolijkheid het verhaal van hun loge’s van de gemeem schap waarin zij leefden, en van de wonderbaarlijke vermogens, die zij gedurende lange jaren hadden uitgeoefend, aanhoorden, hetwelk nietsvermoedende sceptici in hun gezicht ontkenden, en waarom zij lachten. Enkele dezer broeders behooren tot de kleine groepen ‘reizigers’. Tot het einde der gelukkige maar voeren wij tenminste het grootscher aanzicht bij, dat de menschen slechts cellen zijn inde stoffelijke voertuigen van de verschillende vormen van nationaal Dewa-be\vustzijn die den grooten kamp strijden tusschen “vrije- en gedwongen ontwikkeling”. De occulte scholen vormende uiterlijke belichaming van deze hierarchische leiding. Hoewel deze esoterische scholen verscheidene Orden omvat met verschillende werkwijzen, zijnde verantwoordelijke hoofden dier Orden in één verband vereenigd onder de occulte leiding van Afgezanten der Witte Loge, in Theosofische kringen bekend als de Meesters. Wat de werkwijze binnen deze Orden betreft, beoogt deze het vereenigen van wetenschap en godsdienst, zoodat men zeggen kan: Hun doel is het doel van den godsdienst en hunne methoden zijn die der wetenschap. Naar buiten werken zij mede in alle progressieve bewegingen op geestelijk en maatschappelijk gebied, die een nieuwen toekomststaat voorbereiden. Het is dus duidelijk dat zij zich ook op internationaal politiek terrein bewegen, ofschoon de taak die daar te verrichten valt natuurlijk alleen bij de hoogste leiders berust.1) Wij moeten er echter hier op wijzen dat de occulte bestrijders van de Broeders des Lichts minstens even goed hierarchisch georganiseerd zijn en dat hoewel er onder wat Theosofen Zwarte Meesters noemen, niets vaneen verband en regeering van Louis Philippe, werden zij door de Parijsche kellners en winkeliers statig de edele vreemdelingen genoemd, en naïvelijk gehouden voor ‘Bogaren’, Walachysche ‘Gospodaren’, Indische ‘Nabobs’ en Hongaarsche ‘Markgraven’, die naar de hoofdstad van de beschaafde wereld gekomen waren om haar monumenten te bewonderen en aan haar verstrooiingen deel te nemen.’ De St. Germain’s en Cagliostro’s dezer eeuw hebben bittere lessen getrokken uit den smaad en de vervolgingen van het verleden, en volgen heden ten dage een andere taktiek. Doch er bestaan tal van zulke mystieke broederschappen, die niets met ‘beschaafde’ landen te maken hebben; in hun onbekende gemeenschappen nu liggen de geraamten van het verleden verborgen. Deze ‘adepten’ zouden zich, als zij wilden, er op kunnen beroemen van vreemde, hooge afkomst te zijn, en documenten kunnen vertoonen, waarvan de echtheid kan worden bewezen, die menige geheimzinnige bladzijde zoowel inde gewijde als de gewone geschiedenis zouden verklaren”. En in De Geheime Leer 111, blz. 28 : „Doch er bestaat op de wereld nog eene andere klasse van adepten, die ook tot eene broederschap behooren, machtiger dan alle andere die aan de oningewijden bekend zijn. Velen hunner zijn persoonlijk goed en welwillend en op zichzelf beschouwd even rein en soms zelfs heilig. Daar zij echter gezamenlijk, als een lichaam, een zelfzuchtig, eenzijdig doel met onbuigzamen ijver en beslistheid nastreven, moeten zij op ééne lijn gesteld worden met de adepten van de zwarte kunst. Sedert de middeleeuwen hebben zij de meeste hiëratische schriften en zinnebeelden ontcijferd. Honderdmaal geleerder inde geheime symbologie en de oude godsdiensten door onze oriëntalisten ooit zullen zijn, de verpersoonlijking van scherpzinnigheid en knapheid, houdt elk van die adepten in die kunst de sleutels krachtig inde hand geklemd en zal hij zorgen dat het geheim niet gemakkelijk worde ontsluierd, als hij het beletten kan. Er zijn meer hooggeleerde Kabbalisten in Rome en over Europa en Amerika verspreid dan men algemeen wel vermoedt. Derhalve zijnde erkende, openbare ‘broederschappen’ van ‘zwarte’ adepten machtiger en voor Protestantsche landen gevaarlijker dan alle scharen van Oostersche occultisten”. l) Let bijvoorbeeld nu op de groote politieke rol die Annie Besant in deze tijd in Engelsch-Indië vervult. Alle bestaande geheime genootschappen zijn dus de kanalen van genoemde stroomingen naar de buitenwereld. Ons oog thans even richtende op de wereldgebeurtenissen, kunnen wij vaststellen dat de groote massa eenvoudig geleid wordt in banen, die de resultaten zijn van de krachten in het werk gesteld door de in geheime genootschappen gegroepeerde leidende geesten van beider strooming. Deze leidende geesten worden inde wereld niet als zoodanig gekend en blijven steeds op den achtergrond. Het contact tusschen de massa en deze krachten ligt in wat wij noemen de groote wereldsche figuren op politiek, oeconomisch en godsdienstig gebied. Hoe geheel anders wordt nu door zulk een beschouwing ons oordeel over gebeurtenissen en personen die op het oogenblik het wereldtooneel beheerschen! Een tooneel is het met recht en het publiek dat het spel aanschouwt en de spelers hun rollen ziet vervullen, vergeet als gewoonlijk de regie en de directie die het spel in elkander zetten. Wanneer inden schouwburg een tooneelspel wordt opgevoerd, juicht het volk den held toe en koelt het zijn verontwaardiging op de figuur die het kwade voorstelt; na afloop van het spel verdwijnen de gevoelens van vereering en woede jegens de spelers, alleen de indruk en de moraal van het stuk blijven inde herinnering terwijl de spelers als enkelingen wegvallen. Om een voorbeeld aan te halen uit het groote wereldtooneel: welke Hollander van deze dagen voelt haat tegen Filips II van Spanje of deelt inde ontroering der gebeurtenissen van den 80-jarigen oorlog? Wat gebleven is, is de vrijheidszin en de kracht, geput uit den onversaagden strijd voor godsdienstige hoogste leiding bekend is, zij toch zeer zeker wat de lagere rangen betreft in esoterische en semi-esoterische genootschappen hunne werktuigen hebben. De invloed die van deze beide richtingen uit gaat, werkt hoofdzakelijk door “overschaduwing van leidende personen inde uiterlijke wereld”. Wij wezen hier op het bestaan van twee groote stroomingen, welke tezamen de ontwikkeling der menschheid mogelijk maken door hun tegenstrijdige werking; zij vertegenwoordigen de lichte en en de duistere zijde der natuur inde menschelijke evolutie. Wanneer enkele onzer lezers zich afvragen hoe het mogelijk is dat er een stelselmatige bestrijding van de evolutie bestaat, wijzen wij er op, dat vooruitgang alleen plaats kan hebben als er tegenwerkende krachten zijn; de beste eigenschappen van iemand zullen eerst aan den dag treden als hij te kampen heeft met tegenstand; de ware aard van die tegenwerkende krachten inde natuur zal eerst geheel duidelijk worden bij een grondige bestudeering van hetgeen inde occulte litteratuur daarover te vinden is. (Zie vooral Demon est Deus inversus in De Geheime Leer). beginselen. En heden ten dage is het niet anders gesteld. De groote massa juicht Sir Edward Grey toe, die de heldenrol speelt en den vrede heeft trachten te bewaren, terwijl de keizer van Duitschland slechts gezien wordt als de “War-Lord” ; toch doen beiden volgens onze opvatting niet anders dan hun rol vervullen. De keizer is voor velen de verpersoonlijking en het symbool van het militairisme, dreadnoughtisme en czarisme, alle zichtbare uitvloeisels van de werkingen der “zwarte” krachten; Sir Edward Grey is de verpersoonlijking van de vermeerderde strevingen naar verbroedering der volkeren en vreedzame oplossing van geschillen. De strijd die in het oog der groote massa belichaamd is inde tegenstelling dezer symbolische persoonlijkheden is dus voor hem die dieper ziet geen strijd tusschen die personen of hunne règeeringen, geen strijd tusschen Engeland en Duitschland, geen strijd tusschen Triple Entente en Triple Alliantie: neen, deze oorlog is slechts de eerste acte van den grooten strijd, de crisis waarin nu voor langen tijd uitgevochten moet worden wat zal zegevieren: macht of recht; of mogelijk zal zijnde vreedzame geestelijke evolutie der menschheid, of dat het brute geweld van het materialisme alle geestelijke bewegingen zal verstikken. Dat ook niet-occultisten dit gevoelen, blijkt uit hetgeen de gesneuvelde leider der Zuid-Duitsche sociaal-democraten, Ludwig Frank, bekend als schitterend redenaar en edele persoonlijkheid met groot politiek inzicht, in zijn laatsten brief aan den socialist Sudekum schreef: “Ik heb gedurende dezen spannenden tijd veel tijd tot nadenken over gehad en menigmaal gepeinsd over wat er moet komen. Ik laat mij niet afbrengen van de overtuiging dat in dezen oorlog de grondslag voor een onafzienbaren vooruitgang zal worden gelegd.” Evenals de groote Fransche Omwenteling een gevolg was van het naar buiten bekend worden der inde geheime genootschappen van dien tijd besproken en vastgestelde theorieën omtrent de ontwikkeling der menschheid en het doel der evolutie, zoo is ook de thans aangevangen Wereldkrijg het eerste bedrijf vaneen groote Revolutie, die ons leiden zal tot een geheel andere beschaving, gebaseerd op samenwerking in plaats van strijd, op eenheid in plaats van verdeeldheid. Het is een gewelddadig verbreken van oude gekristalliseerde maatschappelijke vormen, die moeten verdwijnen eerde nieuwe idealen door de esoterische genootschappen voorbereid, kunnen wortel schieten en opgroeien. Het is eender crisissen, voorafgaande aan de vorming vaneen nieuwe beschaving zooals dat periodiek plaats vindt. De mensch die geen geloof heeft in eene Voorzienigheid, of die geen kennis heeft ontleend aan occulte bronnen, moet wel zich met ontzetting afvragen: “Is dit het einde van alle beschaving”, maar de theosoof, de occultist zegt: “Het is het afbreken van het oude huis, nu is de mogelijkheid vaneen nieuw en beter huis eindelijk Bij den Russisch-Japanschen krijg viel een belangrijke beslissing tusschen “Oostersche” en “Westersche” levensopvattingen omdat bij de verschillen tusschen deze, en hun nut inde ontwikkeling der menschheid in haar geheel, de balans beslist uit haar evenwicht was geraakt en op het punt stond door te slaan, zoodat de menschheid bedreigd werd met een verlies van idealen, onmisbaar voor haar volle ontwikkeling. Beide beschavingen, de Oostersche en Westersche, zijn noodzakelijk inde groote evolutie der menschheid en enkele jaren geleden bestond er gevaar voor den ondergang der Oostersche idealen. Opdat het menschdom niet aldus vaneen deel van zijn schat van idealen beroofd zou worden, werd het noodzakelijke evenwicht tusschen het Oosten en het Westen, tusschen Europa en Azië hersteld. Dit evenwichtsherstel kon alleen plaats hebben door Europa’s veroveringstocht te stuiten en Azië iets van zijn vroegere onafhankelijkheid terug te geven. Een terugblik slaande over de negentiende eeuw zullen wij opmerken dat het Westen meer en meer het Oosten is gaan overheerschen oorspronkelijk door veroveringen, doch verder in hooge mate door het zich verspreiden van Westersche denkwijzen en beschaving als gevolg dier veroveringen. Wij weten dat in Oostersche landen de oude idealen neiging vertoonden te verdwijnen. Dat zij niet op groote schaal in Europa doordrongen, ware van weinig aanbelang te achten, doch dat zij bedreigd werden met ondergang op hun geboortegrond was een werkelijk gevaar voor de menschheid. Naar mate Westerschewapenenen handel veld wonnen, begonde Westersche denkwijze onder Oostersche volken den voorrang te eischen, des te gereedelijker en gevaarlijker omdat zij gesteund werd door het zegevierend zwaard en gepaard ging aan uitbreiding van militaire macht. Sommige veroveringen in het Oosten waren uiteraard positief, zooals die van Indië door Groot-Brittannië; andere waren schijnbaar niet zoo beslist, doch inderdaad niet minder werkelijk. En Europa raakte er meer en meer aan gewend Azië als zijn natuurlijk erfdeel te beschouwen, zoodat de Aziatische politiek bestuurd, de Aziatische belangen beheerscht moesten worden, niet ten voordeele der Aziatische volken doch om Europa te verrijken. Dit geschiedde op groote schaal onder het mom van handelsbelangen; doch deze handelsbelangen waren die van het Westen, dat voor zichzelf nieuwe markten en verdere uitbreiding zocht. Bij de behandeling van vraagstukken van de “open deur” en dergelijke vroeg niemand er naar of het betrokken daar en zelfs tot noodzakelijkheid geworden door het onbehuisd zijn, waar de oude structuren ineen vielen”. De geschiedenis der volkeren nu nader beschouwend, moeten wij inzien dat “beschavingen" gevormd en gekneed zijn naar de overheerschende denkbeelden of idealen, de opvattingen omtrent de waarde van het leven, die het denken van elk volk beheerschen. Oostersche volk in zijn handelbevoordeeldzou worden door Westersche concurrentie; niemand vroeg of de Oostersche industrie zonder gevaar voor vernietiging den ruwen schok der Westersche mededinging zou kunnen doorstaan; inde vele debatten over Aziatische zaken, inde Europeesche parlementen gehouden, droomde niemand er ook zelfs maar van te overwegen of deze volken van het Oosten beter, gelukkiger, rijker zouden worden door hun goederen op te dringen, waarnaar zij niet vroegen. Het eenige waar rekening mede gehouden werd was de kwestie van de Europeesche markt en de Europeesche landen twistten onderling over voordeelen, te behalen onder Oostersche volken. De commercieele wedloop ging niet tusschen Europa en Azië, maar tusschen Europeesche volken, die zich op Oosterschen grond hadden genesteld zonder toestemming van de natuurlijke eigenaren van het land. Zelfs werden oorlogen begonnen om Aziatische volken te dwingen hunne markten te openen, oorlogen, dikwijls uitgelokt door volken die hun eigen markten sloten voor buitenlandsche goederen. Alle overwegingen, die hier als bindend worden beschouwd, werden totaal veronachtzaamd waar het Oostersche volken gold, en China bijvoorbeeld werd genoodzaakt in zijn land vreemde goederen toe te laten, waaraan het geen behoefte had en die het zelfs verafschuwde, terwijl daartegenover de meeste Europeesche staten zich door beschermende rechten en wetgeving verweerden tegen de mededinging van Chineesche goederen en Chineeschen arbeid. De geheele gang van zaken liep uit op de volslagen onderwerping van het Oosten door het Westen en dit bracht met zich den ondergang der Oostersche en het daarvoor inde plaats stellen van Westersche idealen. Nu hebben tot op heden deze Westersche idealen slechts weinig terrein gewonnen in het Oosten. Natuurlijk vindt men in Indië onder een bepaalde volksklasse een vervanging, tot zekere hoogte, van Oostersche door Westersche idealen. Een aantal op Westersche wijze opgevoede jongelieden onder de Indiërs hebben met geestdrift de in het Westen gangbare begrippen aangenomen, doch de groote massa van het Indische volk blijft er koud voor. Niet alleen het landbouwende deel der bevolking en de handwerklieden doch ook dat deel, dat rijk is aan beschaving van Oostersch denken en Oostersche letterkunde, blijft onaangedaan. Maar hier moeten wij in aanmerking nemen dat de meegesleepte klassen die zijn, welke de meeste energie ontwikkelen, de meeste macht hebben invloed uitte oefenen op het werken, zoo niet op het denken van het land. Bijgevolg leggen zij een gewicht inde schaal onevenredig aan zijn aantal; dit is betrekkelijk klein, doch de denkkracht, het vlug begrip, de vurige geestdrift die er achter staan wegen zwaar. Ten opzichte van China en Japan is de toestand eenigszins anders. Japan heeft hetzelfde voordeel als Engeland, dat vaneen eilanden- Welke zijn dan deze Oostersche levensopvattingen, als zoo gewichtig beschouwd door de groote, het lot der volken besturende Wezenheden? Eender eerste Oostersche idealen is hetgeen wij hierboven reeds uitvoerig beschreven, nl. dat de wereld onder goddelijke leiding staat, dat het lot der volken van de onzichtbare wereld uit wordt geleid. Dit geloof is in het Oosten algemeen. Het wordt niet enkel beleden met de lippen; het is een werkdadig geloof, werkend en erkend in het dagelijksch leven. Indien hier in het Westen een of ander openbaar persoon bij het behandelen vaneen politiek vraagstuk zou spreken over den invloed van Engelen als iets waarmede politici rekening hebben te houden, kan men zich de commentaren voorstellen die hierover den volgenden dag inde bladen zouden worden gemaakt! Maar in het Oosten spreekt dat vanzelf; het werk der Engelen is een deel van het erkende werk inde wereld en ieder volk heeft zijn leider inde onzichtbare wereld, die de heerschers op het stoffelijk gebied leidt. Hoe absoluut verschillend is de levensopvatting onder volken, die aldus meenen dat bovenmenschelijke wezens voortdurend ingrijpen inde zaken der menschen. Wij vinden inden Bijbel dat ineen slag, door Israël tegen zijn belagers geleverd, de Stam-Engel bij machte was de bewoners der heuvels te verdrijven, doch niet de bewoners der vlakten, omdat die ijzeren rijk zijn. Dit stelde het in staat baas in eigen huis te blijven en terzelfder tijd van Westersche landen in te voeren wat het verkoos Het verwesterschen van Japan scheen op een gegeven tijdstip nagenoeg volkomen en het was deze schijnbare triomf van Westersche idealen, die het evenwichtsherstel der balans volstrekt noodzakelijk maakte. Want het volslagen verwesterschen van Japan zou een grooten terugslag op andere Oostersche volken hebben teweeggebracht en Japan, dat zooals duidelijk is aangetoond dooreen zijner voornaamste schrijvers al zijn levensidealen aan Indië ontleende, zou een machtige factor zijn geweest in het verwesterschen van Azië, als het die idealen had losgelaten. China, hoewel onder vreemden invloed gekomen aan zijn kusten, bleef volstrekt onaangedaan in het binnenland. Daar bewaarde het zijn oude leeringen en zeden. Maar het was de vraag of, bij het landen van het gewapend Europa op zijn kusten, China in staat zou zijn dit isolement te handhaven, wanneer Europa zijn land letterlijk omringde met nederzettingen onder Europeesch beheer. Het tijdstip was hachelijk. Zij die de menschelijke bestemming leiden, zagen dat de Oostersche idealen gevaar liepen vertreden te worden en dat het Westen alleen wilde luisteren naar lessen gegeven met de gepantserde vuist: Het was noodig den stand der balans te wijzigen en hij wijzigde zich voor onze oogen. Nu gaf Japan China Tsingtau terug! strijdwagens bezaten en degeen, die in staat was de heuvelbewoners te verslaan doch niet die der vlakten, deze stamengel, was de “Heer” ; en toch voorzeker niet de universeele Godheid, die gedwarsboomd werd in zijn pogingen, alleen omdat zijn tegenstanders in het bezit waren van ijzeren strijdwagens. Ook onder de eerste Kerkvaders, vooral bij Origenes, kan men vele toespelingen vinden op nationale Engelen als toebehoorende aan bepaalde volken en niet aan het heelal in zijn geheel. Het is waar dat in latere dagen de naam van “God” inde wereld van het Westen veelvuldig wordt aangeroepen in tijden van oorlog en dat iedere natie aanspraak op zijn hulp maakt, alsof deze haar in het bijzonder toekwam. Maar een kleine jongen maakte eens een opmerking welke een juister inzicht inde verhouding van God tot den mensch vertoonde dan vele verklaringen van heerscbers en staatslieden, als zij het succes hunner wapenen als bewijs aanvoeren van de goddelijke gunst des Heeren. Want, toen hij zijn ouders den Russisch-Japanschen oorlog hoorde bespreken, waarbij men het oneens was of God aan de zeide der Japanners of aan die der Russen was, mengde hij zich plotseling in het gesprek en zei met zijn heldere kinderstem: “Ik geloof dat God evenmin voor de Japanners als voor de Russen vecht en dat Hij ook niet voor ons zou vechten als wij oorlog kregen, ofschoon wij er Hem natuurlijk wel om zouden vragen; want God is tegen geen enkel maar vóór ieder volk.” Dat het goddelijk bestuur gedragen wordt door deze verschillende ondergeschikte middelaars, die dikwijls met elkander worstelen, evenals de menschen op het stoffelijk gebied elkaar veelvuldig bekampen, is een opvatting die tot inde vezels het van Oostersch denken is ingeweven, schoon in het Westen verdwenen. Wij schreven hierover reeds bij het behandelen van den strijd der Nationaal-Engelen. En dit ideaal van de inmenging der onzichtbare werelden inde zaken der menschen was iets dat gered moest worden. Het groote werelddrama is niet geschreven door de pen van het toeval maar door de gedachten van God, Zijn wereld leidende langs den weg van ontwikkeling. Inden voortgang van die ontwikkeling zijn vele wezens betrokken. Laten wij eens even het ruwe ontwerp van het geheel bekijken. Stellen wij alsof het een groot drama was, geschreven dooreen goddelijke pen. De geschiedenis van de wereld en de verschillende rollen van de acteurs op het tooneel zijn alle daarin geschreven. Wat niet is bepaald, is wie de spelers zullen zijn, en met betrekking hiertoe komt er in groote mate bij wat keuze genoemd wordt. Dit drama is de openbaring van zekere groote denkbeelden in het goddelijk denkvermogen, denkbeelden, geschreven als het ware inde hemelen; want een zeer oude gedachte spreekt reeds de meening uit, dat wat wij noemen de teekens van den Dierenriem een zeer Natuurlijk is dit denkbeeld verdwenen inde hedendaagsche tijden en het moet voor hedendaagsche lezers op een sprookje gelijken, als iemand zulke denkbeelden in verband brengt met wat voor hen zooveel werkelijker dingen lijken, de twisten tusschen koningen en de politiek van de moderne wereld. En toch gaan achter dat alles de samenvoegende krachten voortdurend haar gang en als de tijd voor een volk komt om een zegevierende rol te spelen inde loopende geschiedenis van de wereld, dan worden, jaren vóór den tijd van den triomf, zielen door den Volks-11 Geest” in dat volk geleid, die geschikt zijn om het op te bouwen en te leiden inden komenden strijd. En als de tijd komt voor een volk om diep te zinken inde loopende beslist verband heeft met den loop van menschelijke zaken. Hierover bestaat in het algemeen geen twijfel bij hen die eenigszins achter den sluier zijn doorgedrongen. Zooals wij reeds zagen kan de belangrijkheid van deze sterreninvloeden niet overschat worden, want voor zoover menschelijke wezens verbonden zijn inde samenstelling van hun physieke en andere lichamen, waartusschen zij zich inde ruimte bewegen, moeten er magnetische betrekkingen bestaan tusschen hen en het stelsel waarvan zij deel uitmaken, en op sommige tijdstippen inde ontwikkelingsgeschiedenis zal er een of ander heerschende invloed zijn inde atmosfeer waarin de menschen denken te handelen, en zij kunnen evenmin ontsnappen aan dezen invloed als hun lichamen kunnen ontsnappen aan den invloed van de ver verwijderde zon. Het groote drama dus is het grootsche ontwerp van de menschelijke ontwikkeling. Het bevat vele rollen, die door volkeren zullen gespeeld worden, maar niet noodzakelijk door dit of dat volk; want het volk maakt zich geschikt een zekere rol te spelen, die aangeboden kan worden aan meer dan een volk, en het eene of het andere kan opklimmen tot de grootste hoogte van zijn geschiktheid. Hier een oogenblik van afstappende, zullen wij eens een vraag stellen over de krachten die helpen om de spelers voor hunne rollen geschikt te maken. Zijn er, in wat de groote chaos van menschelijke willen schijnt, eenige leidende krachten te vinden, die de spelers en de rollen samenbrengen? Er kan niet licht een drama zijn zoo groot als het wereldproces, als de ontwikkeling, en tevens een gaping tusschen den vervaardiger vaneen zoo groot plan en de individueele spelers, die de volkeren uitmaken en de rollen kiezen. Hoe moet de juiste speler in aanraking gebracht worden met zijn rol inde geschiedenis van het volk, inde geschiedenis van individueele opvolgende geboorten en dood? Dat js hetvoornaamstepunt dat men begrijpen moet. Nu wordt de uitgebreide organisatie, om de rollen en de spelers samen te brengen gevonden inde hiërarchieën van de Engelen, waarvan wij uitvoerig schreven. geschiedenis van de wereld, dan worden zielen ter incarnatie gebracht, die zwak, onontwikkeld, wreed, tyranniek zijn, zichzelf geschikt gemaakt hebben om de rol van zulke spelers in het groot volkerendrama te vervullen. Laten wij dan deze theorie in gedachten houden : het drama aan den eenen kant, de groote samenvoegende krachtswerking aan den anderen kant, de zelfgekozen spelers leidende naar de hun toegewezen rollen. En laten wij nu sommige van de volkeren beschouwen en zien, in hoever de bestemmingen die zij uitwerken overeenkomen met deze beschouwing vaneen leidende hand achter den sluier. Laten wij voor een oogenblik het opbouwen vaneen machtig westersch rijk nemen, zoodat het groote Vijfde Ras, met zijn ontwikkeling van het concrete denkvermogen, zijn rol in het drama zal kunnen spelen ten bate van de menschheid in het algemeen, en laten wij zien, als wij kunnen, of wij zekere bepaalde stroomen kunnen aanduiden, die wijzen op een bepaalde uitwerking vaneen plan en niet het eenvoudig mengen van verward willen, ijverzucht en eigenzucht van de volkeren. Langzaam was deze rol vaneen volk, om hoog te staan boven de andere volken van de wereld, klaargemaakt. Het eerste volk, aan hetwelk die rol werd aangeboden, was zooals wij zagen Spanje, dat zich daarvoor had gereedgemaakt dooreen besliste en buitengewone ontwikkeling. Daarna werd het zijn rol in het drama ontnomen en werd deze aan een ander gegeven. Een ander volk werd candidaat een volk dat, met veel fouten, ook groote deugden had. Engeland, zijn ras over het buitenland verspreidende, onderwierp meer en meer land op land aan zijn macht. Het kreeg het aanbod vaneen wereldrijk, dooreen daad van nationale gerechtigheid : de bevrijding van de slaven uit hun boeien, vergezeld door die groote daad van nationale rechtvaardigheid, die niet één klasse opofiferde maarden last van de bevrijding aan een heel volk opgelegde. Daarom werd aan hen die zijn bestemming leidden de mogelijkheid vaneen wereldbeheersching aangeboden. Alle volkeren, die trachtten zich in dat groote land van het Oosten, Indië, te vestigen, faalden het eene na het andere, tot het Engelsche ras zich daarin nederzette. De geschiedenis van dat vestigen is niet aangenaam om te lezen en menige misdaad werd gepleegd, ofschoon het volk over het algemeen trachtte zijn best te doen en dein Indië heerschende onderdrukkingen trachtte te verbeteren, hetgeen toen echter moeilijk te bereiken was zooals zijn optreden tegen zijn grooten landvoogd, Warren Hastings, getuigt, toen het hem voor de geheele wereld ter verantwoording riep voor zijn misdaden. Dus, ondanks vele fouten, was het aan Engeland toegestaan, hooger en hooger te stijgen in de oostersche wereld, gedeeltelijk ook, omdat het, met zijn groeiende koloniën en taal, het doelmatigste wereldwerktuig aanbood om de gedachten van het Oosten te verspreiden over de beschavingen van het Westen. leder weet hoever dat gegaan is, hoe over geheel Noord-Amerika, in het verre Australië, zoowel als in zijn eigen landde oostersche gedachten en wijsbegeerte overal zijn doorgedrongen, zoodat de schatten van de Oud-Indische leer, zoo zorgvuldig bewaard de tijd rijp was voor hun verspreiding, over de geheele oppervlakte van den aardbol worden verspreid. Voortdurend, door steeds herhaalde lessen, streven die Hoogere Wezens, die het volk leiden, er naar Engeland te leeren, dat een volk op den langen duur zich alleen door recht kan verheffen. En op het laatste oogenblik, toen de weelde te verslappend werd, te zelfzuchtig, brandde die vreeselijke les van Zuid-Afrika het Engelsche geweten de les in, dat plicht en recht vóórweelde moeten gaan. Door de vuren van rampen werd Engeland een les geleerd, die het, God geve het, voor zijn toekomstig bestuur heeft geleerd. En toen kwam de vraag, welk volk gekozen zou worden voor het werk, de idealen van het Oosten, voor te staan en hoog te houden. Indië kon, op den toenmaligen trap van de wereldgeschiedenis, niet den noodigen dienst verrichten, het leerde zijn les onder een veroveraar: maar er was een volk in het Verre Oosten, dat de mogelijkheid in zich had, de les te leeren, en de Engelen van dat volk begonnen zich bezig te houden met de poging, in dat verre eiland een volk te vormen, dat geschikt zou zijn voor de machtige taak, het oostersche denken te verheffen, te toonen dat verovering hand in hand kan gaan met zachtheid en zelfbeheersching en dat een volk tot een groote macht kan komen, zonder zijn gevoel van plicht te verliezen. Het werk begon met een verandering inde opvoeding van het volk, wat een volk zelfbewustzijn kan geven, en toen werd er op den aldus voorbereiden grond een groep van heldhaftige zielen geboren. De Mikado van Japan, een machtige ziel, geschikt voor dat volk zijn eigen grootheid te belichamen, geschikt een zoodanige kracht te gebruiken dat hij inde korte spanne van jaren het volk veranderen kon, bracht het ineen nieuwen vorm, ontplooide onbekende krachten er in en vertoonde terzelfder tijd een persoonlijkheid zoo groot dat dat geheele volk tot hem opzag als den heerscher bij goddelijk recht, van wiens gewijden persoon de krachten uitvloeiden, welke in het volk waar te nemen vielen, z.oodat elke zegepraal nieuwen roem op zijn persoon terugstraalde. En om hem heen verzamelden zich groote menschen, de een na den ander, om te arbeiden aan de verheffing van het volk, totdat zich op elke gewichtige plaats een staatsman, een veldheer, een vlootvoogd bevond, geschikt een volk van zegepraal tot zegepraal te voeren. Een groep sterke zielen werd geleid daar lichamen aan te nemen, opdat het volk zijn bestemming vervullen kon; want geen volk kan groot zijn, tenzij het tot middelpunt een ideaal heeft, een volkomen getrouwheid en zelfovergave. Het is niet louter lippentaal maar geeft uiting aan een diep gevoel uit het hart van den soldaat en den veldheer, wanneer zij hun heerscher voor de overwinning op het slagveld danken en met oostersche toewijding zeggen dat hij de vertegenwoordiger van God onder hen is. Zie naar het andere volk inden tweestrijd, welke in Oost-Azië uitgevochten werd, en merk op hoe vreemd Rusland, een land met een groote toekomst voor zich, door de vreeselijke vallei der vernedering geleid werd. De voorbereiding voor dat rampspoedige gedeelte in het drama ligt in wat voorafgegaan is, zelfs binnen de grenzen van ons eigen leven. Er is een oogenblik geweest, een dertig jaar geleden, dat een wondervolle gelegenheid op den weg van Rusland kwam. Ofschoon de gevolgen slecht waren, lag een edele aandrang ten grondslag aan de bevrijding der lijfeigenen en kon die daad ten goede voor het volk uitvallen en het verheffen in plaats van het bijna tot den ondergang te voeren, zooals zij gedaan heeft. En men zag vele groote zielen, juist toen onder den Russischen adel geboren, een van de wonderbaarlijkste dingen doen welke de wereld aanschouwd heeft: zich uit haar rangen onder de armen, onwetenden en vertrapten storten, men zag zonen en dochteren van den adel zich geven aan de verheffing van het volk, niet dooreen liefdadigheid uit de verte maar dooreen wondervollen aandrang van de uiterste zelfopoffering. En hoe werd het ontvangen? Het goddelijke medelijden van die knapen en meisjes werd ontvangen met de vesting Petrus en Paulus, met de mijnen, woestenijen en sneeuwvelden van Siberië. Geen regeering van één land inden tegenwoordigen tijd heeft iets vreeselijkers gedaan. En vreeselijk is de vergelding. Door wanhoop gedreven, hun liefhebbende pogingen tot opbeuring met knoet en onderaardschen kerker ontvangen, slechts wegkwijning voor mannen en onteering voor de vrouwen •was het wonder dat sommigen hunner ten laatste, na jaren van dulden, na het wreedste lijden, den knoet met bommen beantwoordden ? Het was inde eerste plaats de regeering en niet de slachtoffers welke dien stand van zaken schiepen. Duizenden en duizenden dergenen, die Rusland zouden verlost hebben, stierven op het schavot, werden gedood in die verschrikkelijke mijnen, totdat ten laatste het geduld der Engelen uitgeput raakte en voor de regeering de tijd aanbrak te leeren dat regeeringen bestaan om haar volkeren te helpen en niet om ze te verbrijzelen. Zoo heeft Rusland door zijn verleden zich de vreeselijke rol gekozen, die het inden Russisch—Japanschen Oorlog speelde. Tégen dat land waren alle krachten die vooruitgang bewrerken, er tégen de duizendtallen uit de astrale wereld, welke het vóór hun tijd uitgezonden had er tégen al zijn martelaren, al zijn slachtoffers. Vandaar het toppunt van nederlagen zonder voorbeeld. En binnenslands bedreigden omwenteling, regeeringloosheid, moord en muiterij de En zie hoe Rusland daartoe voorbereid werd. Onder al zijn bestuurders niet éen krachtig persoon, overal zwakheid en onzekerheid, de staatkunde elk oogenblik gewijzigd. Let op het regeeren van wie de vader van zijn volk moest zijn, doch de tyran was misschien op zichzelf geen slecht mensch, maar volkomen onberekend voor zijn post. Het is een deel van het lot van het volk dat niets dan zwakheid, wanneer het uur van zijn oordeel slaat, in zijn regeerende klassen geboren wordt, zoodat degenen, die niet goed hebben willen regeeren, het vermogen tot regeeren moeten verliezen. Aldus worden de volkeren van boven af geleid en in het volk, dat ten onder moet gaan, worden zij gevoerd die het noodwendig naar beneden sleepen. En hoe worden de leiders gekozen? Zij worden gekozen door hun eigen levens in het verleden. Als iemand gevonden wordt, die onzelfzuchtig, moedig en edel is, doet hij hierdoor inde tallooze keuzen van zijn dagelijksch leven een keuze voor de schoone rol, die hij later inde menschheid spelen zal. En evenzoo is het met hen, die uiterlijk groot zijn, doch een leelijke rol te spelen hebben. Door voortdurende zelfzuchtigheid en door zichzelf het eerst te rekenen, door het lagere pad in plaats van het hoogere te kiezen, bepalen die menschen ook hun rol inde geschiedenis. Zoo beschouwt de okkultist de menschelijke geschiedenis en aan alle kanten om zich heen ziet hij de menschen, die de spelers der toekomst zijn inde hoofdrollen van het werelddrama, zich gereed maken. Want niemand werkt afzonderlijk op ons in of stelt ons op eene bepaalde plaats in het werelddrama. Wij kiezen voor onszelf. Wij bouwen zelf tot onzen roem of onze schande en zooals wij bouwen zullen wij later noodwendig zijn. Hierdoor komt het dat, wil een volk groot zijn, zijn burgers langzaam grootheid in zichzelf moeten opbouwen. Hierdoor komt het dat men in Japan nu een grootheid ziet, welke men onder zijn gewone ingezetenen zien kan, die gewillig zijn alles wat hun het kostbaarst is op te offeren, ter wille van hun land en den roem van het hoofd. Zoo is het ook met Engeland gesteld, als het de machtige rol inrichting zijner regeering aan alle kanten, totdat Rusland op dat oogenblik de valleien van de schaduwen des doods van het begin tot het eind te betreden had. En met smart in het harte, doch standvastig van hand leidden zijn Waakengelen het door nederlaag en rampen heen, met den wil dat hun pand zijn lessen leeren zal, welken prijs het ook betaalt. Want in hun helderder oogen is het nationale leed voor het oogenblik van minder beteekenis dan de lessen die doordat leed geleerd worden; en totdat de dwingelandij zelf verbrijzeld is en de bestuurders van Rusland hun plichten jegens het volk geleerd hebben, moest het de goddelijke wraak ten volle ondervinden. vervullen wil, welke inde naaste toekomst voor hem ligt. Het moet zijn zonen en dochteren naar heldhaftige voorbeelden opvoeden, door rechtschapenheid boven weelde, denken boven genieten te stellen ; door koene en heldhaftige zelfopoffering in het dagelijksch leven te kiezen en niet door kleine genoegens, minderwaardige weelde en ellendige geslachtelijke voldoening Uit brokkelige steenen kan geen groot gebouw opgetrokken worden en uit slechte grondstof is geen machtig volk te vormen. Het lot der volkeren ligt inden schoot der families waaruit de volkeren samengesteld zijn en edele menschen en kinderen dragen in zich de belofte van de toekomstige nationale grootheid En als de toestanden beter gemaakt zijn, zullen daar hooger en ontwikkelder zielen geboren worden. Als Engeland groot wil worden onder de volkeren en zijn lot tot het lot vaneen heerscher wil maken, die de helper is van de menschheid in haar geheel, dan moet het den bodem van het karakter bebouwen, gezonde wortels van edele, rechtschapen en eenvoudige levenswijs planten, en dan is zijn lot onvermijdelijk en zal het volk gekozen worden voor een koninklijke rol in het drama van de wereld. Dat Wereldbeheerschende Rijk zal dan binnen zijn gebied zien opgroeien een Algemeenen Godsdienst waarin het meededeelen van wat elke bestaande Godsdienst aan waarheid in zich heeft, de eenige vorm zal zijn van zendingswerk. Dat rijk zal de bouwer worden van een broederlijke beschaving, waarin aan iederen mensch gegeven zal worden naar zijn behoefte; waarin de bekwaamheid van iederen mensch de grens zal zijn voor zijn verantwoordelijkheid. Dit zullen enkele der groote komende veranderingen zijn, en gij, lezers, kunt, indien gij wilt, deelnemen aan die veranderingen; gij kunt zelfs inde tegenwoordige beschaving het hooger ideaal trouw blijven en trachten het aannemelijk te maken voor de denkvermogens van uw medemenschen. Maar onze hoop is het meest gevestigd op de jongeren, op hen die nog niet verhard zijn inde ruwe concurrentie die het teeken is van ons hedendaagsch handels- en klassenleven. De jongelieden en de jonge meisjes, die nog kneedbaar zijn, nog gemakkelijk in vuur geraken voor groote idealen, met in vele gevallen fijner zenuwstelsels dan de onze, en warmer harten dan de onze, die koud geworden zijn door de levenservaring zij zijnde hoop voor de toekomst. Want zij zullen idealen vormen, zij zullen ze scheppen inde gedachtewereld, en vandaar uit zullen zij deze idealen zenden inde stoffelijke wereld waar een beschaving zal opgebouwd worden gelukkig, schitterend, schoon en vrij, doch waarin zal worden beseft, dat de grootste vrijheid hand aan hand gaat met het grootste dienstbetoon. Inde “Geheime Leer”, het groote werk van H. P. Blavatsky, vonden wij dat de schrijfster een tip oplicht van den sluier, die sporen van achter ons liggende tijdkringen bedekt, tijdkringen die de wereld heeft doorloopen en waar het geheele stelsel doorheengegaan is. Maar het geschiedde niet alleen ter wille vaneen historisch overzicht, niet alleen om aan te toonen hoe wij hier nu geworden zijn die wij zijn, het geschiedde niet alleen om de verbindende lijnen aan te geven tusschen de ontwikkelingen van de verschillende rassen, maar om onze plaatste kunnen vaststellen, om te weten hoe onze plaats bepaald is door de ontwikkeling van zekere op elkaar volgende oorzaken; het was om te weten hoe wijdoor de studie van levens achter ons in staat zouden zijn vooruit te kunnen zien naar die, welke vóór ons liggen. De geschiedenis van het verleden heeft groote waarde, omdat zij ons in staat stelt iets te leeren van hetgeen de toekomst ons zal brengen. En deze groote ontvouwing van het verleden, zoo karakteristiek voor de Theosofische leeringen, wordt juist in dezen tijd gegeven, omdat de menschheid een staat van ontwikkeling bereikt heeft, waarbij zij zelfbewust kan voortgaan om met de krachten der natuur samen te werken. De okkulte verslagen deelen ons mede dat de geschiedenis van onzen aardbol als een drama zeven tooneelen heeft: zeven groote vastelanden vormen het tooneel waarop het drama wordt afgespeeld. Zeven groote rassen, elk op zijn eigen vasteland, zijnde tooneelspelers die het drama opvoeren, en zooals de spelers op het tooneel van de eene scène overgaan tot de andere, zoo gaande volkeren der wereld in nieuwe vormen van scène tot scène over in het werelddrama. Wij zijn geen pasaangekomenen in deze wereld, wij hebben hier vele malen van tevoren geleefd, en de geschiedenis van het verleden is de geschiedenis van onze jeugd; nu bereiken'wij onzen rijperen leeftijd om voorwaarts te gaan tot het hoogste punt dat wij op deze aarde bereiken zullen. Wij behoeven ons niet bezig te houden met de eerste twee dezer vastelanden, noch met de rassen die er op woonden; het waren veeleer embryo’s der menschheid dan menschen zooals wij menschen kennen. Maar er zijn vier andere groote vastelanden die wij thans onder uwe aandacht zouden willen brengen twee uit het verleden die grootendeels verdwenen zijn, een uit het heden dat dreigt te veranderen en een van de toekomst dat begint op te komen. Inde Purana worden de namen alle gegeven, maar het Sanskrit zou u slechts weinig belang inboezemen; inderdaad is het eenige belang er van gelegen in het feit dat zij ineen lijst worden gegeven; evenals gij een lijst zoudt kunnen maken van de landen RASSEN EN TIJDKRINGEN IN VERLEDEN EN TOEKOMST. DE TAAK DER THEOSOFISCHE VEREENIGING. DE KOMENDE WERELDLEER AAR. van Europa, zoo worden in dat oude boek de namen van de vastelanden na elkander gegeven, zonder dat er acht geslagen werd of zij uit het verleden of inde toekomst waren. Zij worden daar erkend als deel van het wereldverhaal en elk heeft zijn eigen naam. Drie er van zult gij herkennen, de twee uit het verleden en het eene van het heden, onder namen die aan het Westen meer gemeenzaam zijn. Het eerste, Lemurië, dat zich uitstrekte waar nu de Stille Zuidzee is. Australië vormt het Zuidelijk deel van dat machtige vasteland, Nieuw-Zeeland was er ook mede verbonden, het Paasch-eiland is de top vaneen berg die nu onder den oceaan gedompeld is; ook is Madagascar een deel van dat machtige land, en zoo verder noordwaarts v/aar de groote Stille Zuidzee zich uitstrekt: in lang vervlogen dagen lag daar het vasteland Lemurië, waarvan de groote Duitscher Haeckel spreekt als de Bakermat van het menschelijk Ras, en terecht. Want er waren op de beide daaraan voorafgaande vastelanden slechts de embryo’s vaneen menschheid, en de mensch, volkomen gevormd zooals wij hem kennen, werd geboren op het derde vasteland, Lemurië. Het is verdwenen; het werd verwoest door vulkanische uitbarstingen, door vuur, door geweldige ontploffingen waarbij de zee zich inde door onderaardsche vuren gevormde spleten stortte. Zoo werd Lemurië in stukken gereten en verdween het, nadat het zijn rol gespeeld had, en de machtige golven spoelden er over heen, slechts hier en daar een overblijfsel latend en een overlevering inde oudere geschiedenis der menschheid. Daarna ging de groei der menschheid van dit derde ras, dat in Lemurië woonde en waarvan de zuivere negertypen inde wereld van thans de overblijfselen zijn, over tot een ander stadium van groei op een ander vasteland, dat ook verdwenen is, het vasteland dat zich uitstrekte van Europa tot Amerika, het machtige vasteland Atlantis. Dat Atlantis bestond, wordt nu praktisch van alle kanten aangenomen. Enkelen uwer zullen opgemerkt hebben hoe het archaeologisch onderzoek op de westkusten van Amerika de ruïnen van machtige steden heeft blootgelegd, waarop de ontdekkers wijzen als getuigenis van den hoogen trap door de Atlantische beschaving bereikt. Atlantis zond zijn kinderen over de geheele wereld van dezen tijd, want nog vele afstammelingen leven in Noord-Amerika onder de Noord-Amerikaansche Indianen ; na Egypte gekoloniseerd en eender machtige Egyptische Keizerrijken gevormd te hebben, verspreidde zijne bevolking zich over het Noorden van Azië, waar de Turaniërs en Mongolen nog getuigen van de reusachtige uitbreiding vaneen ras dat nog thans het meerendeel der menschheid op aarde vormt. Maar zijne groote beschaving ging ten onder, niet door vuur, maar overstroomd door de wateren van den oceaan, om welke gebeurtenis vele mythen en legenden in menig land zijn geweven de zondvloed van Noach, de vloed van Deucalion, en menig v. Chr. want in het leven van rassen moet gij bij duizendtallen en niet bij eeuwen tellen werd in kiem bijeenvergaard vóór een der groote rampen; en door zijn grooten leider uitgeleid, verbleef het een korten tijd in Arabië, ging daarna naar het Noorden van Azië, en zette zich neder waar nu de Gobi-woestijn zich uitstrekt, waar te dien tijde een groote binnenzee was; het land was toen vruchtbaar, geschikt als verblijfplaats en tot ouderland vaneen machtige bevolking; daar was de bakermat van ons ras, het tehuis van het machtige volk dat langzaam zijne macht en zijne aantallen uitbreidde over de landen die voor hunne bewoning uit de zeeën waren opgekomen. Laten wij ons eerst wenden tot het volgende punt in verband met deze vastelanden, zoodat het komende vasteland kan geschakeld worden aan die welke ten onder gingen en aan het vasteland van Azië en Europa, het erfdeel van het groote vijfde ras. Opdat gij niet denken zult dat u niets dan Theosofische droomerijen verhaalt worden wenden wij ons tot het buitengewoon achtenswaardige lichaam: “The British Association for the Advancement of Science”, en van de geologische afdeeling er van leeren wij hoe inde jaarlijksche bijeenkomsten dit vraagstuk der vastelanden, nieuwe zoowel als oude, door de wetenschappelijke denkers van deze dagen bestudeerd wordt. Dit Genootschap besprak het vraagstuk van het verrijzen vaneen nieuw vasteland inde Stille Zuidzee. Indien gij u nu wendt tot “De Geheime Leer”, zult gij zien dat H. F. Blavatsky verklaarde (zij gaf haar boek in 1888 uit, toen de wetenschap nog niet droomde van hetgeen zij thans erkent) dat het nieuwe vasteland op zou komen waar Lemurië verdween onder de golven van de Stille Zuidzee, en dat het nieuwe vasteland als het tehuis van het nieuwe ras boven die golven zou verschijnen. Wij vinden inde gehouden besprekingen mededeelingen dat het vasteland reeds begint te verrijzen. ander verhaal en verspreidde zich feitelijk over de geheele wereld. Atlantis, door vele groote rampen in deelen versplitst, bedolven door watervloeden, ging ook ten onder, hoewel een aanmerkelijk deel van het ras bleef bestaan. En daarna werd een ander vasteland dat langzaam opkwam, gereed gemaakt als woonplaats voor het volgende groote, het vijfde ras. Europa, gedurende langen tijd nadat het uit de zee opkwam, moerassig, werd langzamerhand voorbereid voor de bewoners die op haar oppervlakte zouden leven. Het groote land, Hindoestan, eveneens verrijzende ten zuiden van de Himalya’s bestond langen tijd uiteen groote massa poelen en moerassen, onbewoonbaar voor den mensch, totdat, eerde Ariërs het betraden, enkele der meest buitenwaartsche volkeren der Atlandërs over de Himalva’s waren getrokken en een machtige beschaving hadden geschapen waar nu Indië zich uitstrekt en haar Arische volkeren gevonden worden. En het vijfde ras, het Arische, ongeveer 7500a Het snelle opkomen van de Bogoslofeilanden nabij Alaskè. heeft eenige onrust onder de geologen veroorzaakt, want zij denken dat als het nieuwe vasteland met dezelfde snelheid zou verrijzen als deze eilanden dit deden, een vloedgolf zou worden geschapen, die de geheele wereld onder water zou doen verzinken. Dit punt werd enkele jaren geleden besproken en er werden eenige bijzonderheden gegeven met betrekking tot het nieuwe vasteland. Het zal zich uitstrekken om de Phillippijnen, Japan en de Aleutische eilanden tot aan de eilanden van Zuid-Oost-Azië, het Maleische schiereiland en Borneo, zijnde alzoo ongeveer 4000 mijlen lang, voor zoover de formeerende krachten betreft. Verder verklaarden onze wetenschappelijke lieden dat er onder de Stille Zuidzee een gebied is dat de Vurige Ring der Stille Zuidzee genoemd wordt, d.w.z. een gebied van aardbevingwerkzaamheid, dat zoo werkzaam is dat er gedurende de laatste twintig maanden niet minder dan 1071 aardbevingen waargenomen zijn en wel aardbevingen die zóó hevig waren en zulke plotselinge veranderingen teweeg brachten, dat de stuurlieden en bemanning van het stoomschip “Albatross” een groote uitbarsting waarnamen welke een eiland vormde rondom den vulkanischen top die omhoog geworpen werd, en de top steeg zoo hoog dat hij eene hoogte van 1000 voet boven het zeepeil bereikte. Het is duidelijk dat, indien er groote aardbevingen onder den oceaan zijn, er groot gevaar voor vloedgolven bestaat, zooals wij nog niet zoo lang geleden waarnamen, toen een groote vloedgolf zich op de Japansche kust wierp en overeen gebied van vele mijlen lang verwoesting aanrichtte. En indien zoo zeggen de wetenschappelijke lieden dit vasteland overeen zóó uitgestrekt gebied in zulk een snelle mate verrijst, op zulk een gevaarlijke wijze, zal er dan niet een golf gevormd worden die de geheele menschheid zal wegspoelen en de geheele wereld met een vloed zal bedekken waarbij de zondvloed van Noach zoo goed als niets was? Maar niet op deze wijze komen zulke groote veranderingen. Verwoesting komt er weliswaar, maar een beperkte, geen wereld verwoesting. Toen Atlantis door de eene ramp na de andere vernietigd werd, kwamen zeker groote aantallen menschen om en werden groote golven over de aangrenzende landen gezweept; toen het laatste eiland, Poseidonis, verzonk, werd een groote vloedgolf de Middellandsche zee opgestuwd, die op alle kusten daarvan verwoesting aanrichtte en tevens door de veroorzaakte storing de Sahara drooglegde, zoodat zich nu eene woestijn uitstrekt waar eenmaal de oceaan vloeide. Het is zeker dat zulke groote veranderingen in het verleden door groote rampen inde toekomst gevolgd zullen worden ; maar zij komen niet alle ineens, zij zijn overeen groot tijdperk verspreid, met tusschenpoozen van duizenden en tienduizenden jaren. Deze groote seismische veranderingen zullen, hoewel zij plaatselijk veel verwoesten, nooit het menschelijk ras vernietigen, en Dit kalm en rustig aanziende, wetende dat zulks in het verleden geschied is en wederom inde toekomst zal plaats grijpen, zullen wij thans een blik werpen op de rassen, die, zooals ik dit reeds aanduidde, met de vastelanden in verband staan. Wij hebben nu alleen te maken met ons eigen vijfde ras, en zien de bakermat er van in Centraal-Azië, vanwaar de onderverdeelingen uitgezonden werden om de wereld te onderwerpen en te beërven. Twee dezer zijn reeds verdwenen. Van de onderrassen, zooals wij ze noemen, onderverdeelingen van het moederras, ging er een naar Arabië, naar Egypte, naar Afrika en bouwde daar groote rijken op, maar het is thans verdwenen en er bestaan nog slechts overblijfselen van in enkele der aan de Arabische volkeren verwante stammen. Wij kunnen er van afstappen, want zijn geschiedenis is ten einde. * Het derde onderras, het Turanische, dat het groote Perzische rijk grondde niet het latere rijk van Cyrus en Darius, maar het oude Keizerrijk dat 28.000 jaren duurde inde Perzische en Mesopotamische landen ook dat is feitelijk verdwenen. Slechts een overblijfsel, 80.000 Parzen in Indië, vertegenwoordigen dat eenmaal roemrijke volk, dat eenmaal machtige onderras dat zulk een groot rijk grondvestte. Maar nog twee onderverdeelingen van het ras blijven evenals terwijl dat vasteland langzamerhand verrijst met nu en dan eene uitbarsting en dan weer een rustperiode van duizenden jaren, zal het ras, dat het bewonen zal, langzamerhand gereed gemaakt worden op het aangrenzende vasteland Amerika. Dit dan als eender groote komende stoffelijke veranderingen beschouwend, kunt gij zien hoe dit geheel overeenstemt met het verleden van onzen aardbol. Andere vastelanden zijn verzonken, weer andere vastelanden zijn verrezen: waarom zouden dan de harten der menschen verontrust worden indien de oude geschiedenis wederom op aarde herhaald werd? Storingen en rampen zijnde middelen voor den menschelijken vooruitgang; wanneer zij niet van tijd tot tijd plaats grepen zou de wereld niet in staat zijn hare kinderen te onderhouden, want de grond der aarde wordt uitgeput door de menigte menschen die er zich uit voeden, en van tijd tot tijd wordt de oude grond wijselijk onder de wateren vaneen nieuwen oceaan bedolven, opdat hij wederom maagdelijk worde opdat hij wederom zal kunnen verrijzen voor het opbouwen van eene nieuwe beschaving, voor het tehuis vaneen nieuw volk. De natuur is slechts het gewaad waarin God zich hult; hare rampen zijn slechts de middelen tot het bereiken van machtiger doeleinden, en waarom zoudt gij u verontrusten, Gij, die ontsterfelijke Geesten zijt ? Want vastelanden kunnen opgebroken worden, vastelanden kunnen verrijzen, maar het menschelijk ras is onsterfelijk in zijn oorsprong en groei, en er is niets, waarvoor men bevreesd behoeft te zijn, zelfs indien de grondslagen der aarde beroerd werden. de wortelstam: het vierde en het vijfde onderras. Zij verlieten Centraal-Azië ongeveer 20.000 jaar geleden, waarna het vierde zich in Georgië en de zuidelijke hellingen van den Kaukasus vestigde, zich in Klein-Azië verbreidde en daar aan de vele inde geschiedenis bekende volkeren het aanzijn gaf. De oudste Grieken van alle, eigenlijk de oorspronkelijke Grieken, gewoonlijk de Pelasgen genaamd, die volgens de priesters welke tot Plato spraken, de groote golf der Atlantische invasie stuitten toen deze naar Egypte stroomde en het oude Griekenland bedreigde, waren de eerste Europeesche families welke uit dat groote ras opgroeiden, en zij kwamen eerst ongeveer 10,000 jaar v. Chr. Europa binnen. Het vijfde ging, na Azië ongeveer tegelijkertijd verlaten te hebben, langs eene meer noordelijke richting, vestigde zich op de zuidelijke hellingen van den Kaukasus en bleef daar lange, lange tijden, ongeveer 11.500 jaren. Dat vierde ras verspreidde zich door het zuidelijk deel van Europa; het gaf ons het machtige Griekenland, met zijn prachtige kunst en wondervolle letterkunde; het breidde zich uit tot in Spanje, Spanje dat bijna een wereldrijk omvatte toen het zijne kinderen over den Atlantischen Oceaan zond en Mexico en Peru veroverde, en dat zooals wij zagen, inderdaad een wereldrijk zou gevormd hebben, indien de nationale zonde der Inquisitie, de uitbanning der Joden, de uitbanning der Mooren, en andere wreedheden zijn rijk niet hadden ondermijnd, want er bestaat een gericht dat de daden der volkeren zoowel als die der enkelingen weegt en geen volk kan tegen de gerechtigheid en de genade ingaan, en toch hopen zijn plaats onder de leidende volkeren der aarde te behouden. En daarna ging datzelfde groote vierde onderras noordwaarts door Frankrijk, bevolkte de Britsche eilanden, en vestigde zich daar gedurende menig lang tijdperk, terwijl het beschavingen opbouwde in de landen die het veroverd had. Intusschen vestigde zijn opvolger, het vijfde onderras, dat ongeveer 1500 jaar later in Europa kwam, zich het eerst in Polen en toen de groote poelen van Midden-Europa langzamerhand opdroogden en Europa bewoonbaar werd, zond het de Kelten en een groote Slavische familie uit, de 80-Russen, welke de Pruisen werden ; daarna de groote Germaansche familie en ten slotte Gothen en Scandinaviërs. Van verschillend type waren deze onderde rassen, evenals gij het verschil van type kunt zien tusschen uzelf en bijvoorbeeld het Mongoolsche, het Turanische rastype, zoo kunt gij het verschil zien tusschen den Kelt en den Teutoon inden gradueelen vorm van gelaat, hoofd en kleur. Bij den Kelt ziet gij het ronde hoofd, het donkere haar, de donkere oogen, den eenigszins lichtgebouwden en korteren vorm; bij den Teutoon ziet gij het langere hoofd, het blonde haar, de blauwe of licht-gekleurde oogen, den grooten en sterken bouw. Daarna, wanneer de typen zich met elkaar vermengen, verliest men natuurlijk grootelijks deze typen, maar indien gij de zuivere typen beschouwt bijvoorbeeld inden Italiaan en den Scandinaviër, ziet gij ineens het verschil tusschen deze twee groote onderrassen, die Europa tot hun tehuis gemaakt hebben. En wanneer wij dat onderras nu verder volgen, bevinden wij dat het zich langzamerhand over de wereld verspreidt; voornamelijk is dit waar van die laatste vertakking, het vijfde of Teutonische onderras. Gij bevindt dat dit ras met de Gothen en Scandinaviërs, die er toe behooren, volkeren en koninkrijken in Noord-Europa vormde, maar het heeft zulks niet tot Noord-Europa beperkt, het heeft zich over de geheele wereld verbreid. Gij ziet het overgaan naar Amerika en daar die machtige Republiek in het Westen grondvesten en de Noordelijke Canadeesche Dominion, die met het jaar in macht toeneemt ; en evenals het over den Atlantischen Oceaan sprong, zoo sprong het ook zuidwaarts en koloniseerde Australië, Nieuw-Zeeland en gedeeltelijk Zuid-Afrika, waar het zich vermengt met het Hollandsche bloed en waar thans een groote federatie opgebouwd wordt. En het was niet tevreden met zich over zoo menige kolonie te verspreiden en de Engelsche taal feitelijk te maken tot de taal die u meer dan welke ook over de geheele beschaafde wereld van deze dagen kan voeren, maar wij bevinden dat het zich ook in Azië verspreidde, en daar doet zich een vraagstuk voor van ontzaglijk groot belang, hetwelk wij zoo dadelijk zullen behandelen. Doch alvorens ons daartoe te wenden, want het heeft te maken met het groote Wereldrijk van het vijfde ras, zullen wij nogmaals even uw aandacht vestigen op het feit dat het vijfde ras niet het laatste is en dat er nog een zesde en zevende moeten komen, en evenals het Teutonische onderras de vijfde onderverdeeling voor het groote Arische moederras vertegenwoordigt, zoo moeten er nog twee onderverdeelingen groeien en ontwikkelen. H. P. Blavatsky dan verhaalt ons wederom in “De Geheime Leer” dat op het Amerikaansche vasteland zich langzamerhand de zesde onderverdeeling van dit machtige ras zal ontwikkelen, dat daar, dichter bij de bakermat van het te komen wortelras, dit onderras van ons eigen ras zal opgroeien en zich zal versplitsen zooals de vroegere rassen dit gedaan hebben. Dit geschiedt thans in Amerika. Wederom vragen wij u deze denkbeelden niet als louter Theosofische te aanvaarden, maarde getuigenis te hooren van de uiterlijke wetenschappelijke wereld. Europa heeft thans haar volk door immigratie na immigratie inde groote mengkolf, deVereenigde Staten, uitgestort. Amerika heeft ze verwelkomd, heeft ze veroorloofd zich neder te zetten, want lang reeds is het bezig een natie op te bouwen. Maar welk een verandering! De eerste kolonisten die uit Engeland kwamen en zich nederzetten in wat zij in hunne liefde voor het moederland Nieuw-Engeland noemden, waren een zeer verschillend type van het type dat thans in Amerika opgroeit. Het werd beïnvloed door het klimaat, door toestanden en werd grootelijks gevormd tot het Noord-Amerikaansche Indianentype de vierkante kaak, het lange gezicht, die uitstekende jukbeenderen, het vrijwel rechte haar, het type dat gij kent om een niet zeer hoffelijk woord te gebruiken als de Yankee. Dit is een type van de Noord-Amerikaansche soort, welke gelijkt op de vorige bezitters van het land. Het Nieuwe Type is geheel en al verschillend; het nieuwe type is werkelijk nieuw en de leidende ethnoloog uit Amerika gaf, toen hij een verslag van zijn onderzoekingen aan het Amerikaansche gouvernement uitbracht, als resultaat het volgende: “Dat er in Amerika kennelijk merkbaar en duidelijk een nieuw ras opgroeide”. Hij gaf de afmetingen van het hoofd, het type van de gelaatstrekken, hij wees op de vierkante kaak, het welbesneden gelaat; een intellectueel type met sterken wil, dat talrijker en talrijker wordt inde Vereenigde Staten. Gij kunt het zelf zien indien gij uw oogen openhoudt en Amerika bezoekt, want het type valt u op in elk restaurant dat gij binnentreedt; gij kunt ze overal tusschen uithalen als een nieuw type, een mooi type, vol intellect en kracht en dat veel voor de toekomst der wereld belooft. Het is het zesde onderras, de zesde onderverdeeling van het groote Arische ras. In dit ras ligt de belofte voor de toekomst; het is het type dat geboorte zal geven aan het volgende wortelras der menschheid, dat het vasteland zal bewonen hetwelk inde Stille Zuidzee begint op te komen. Zoodat gij hier, geheel uit niet-Theosofische bronnen, getuigenis hebt voor een nieuw vasteland en het nieuwe ras, fysieke veranderingen om u heen, die gij onopgemerkt laat, omdat gij de beteekenis niet begrijpt die er aan ten grondslag ligt. Dit is werkelijk het voordeel dat de Theosoof op de meeste menschen heeft. Hij heeft het onderwerp bestudeerd inde geschiedenis van het verleden; hij heeft zich op de hoogte gesteld van de verslagen waar die geschiedenis verteld wordt; hij heeft het groote plan, de schets er van gezien, en wanneer een klein onderdeel u voorgelegd wordt zooals een klein onderdeel vaneen puzzle, en gij vraagt u af waar dat onderdeel thuis hoort, afgescheiden van het overige ja, indien gij dan de plaat gezien hebt, dan weet gij ook waar dat onderdeel ingepast moet worden, wanneer de andere deeltjes gevonden zijn. En zoo herkennen wij inde groote schilderij de brokstukken naarmate zij verschijnen, en kennen wijde plaats die zij zullen innemen in het afgewerkte schilderij, omdat het plan hunne beteekenis aangeeft, en in het groote mozaïk elk brokstuk zijn plaats heeft. Zoolang de menschheid niet verstandelijk ontwikkeld genoeg was, zoolang het intellect niet voldoende inde groote massa van het volk tot groei was gekomen om langs verstandelijken weg samen te kunnen werken, tot zoolang werden deze mededeelingen niet in groote kringen verspreid; in het verleden waren het maar enkele Sedertdien is er echter veel veranderd, met den groei van de menschheid ontstond langzamerhand het vijfde of het Arische Ras, dat een steeds grooteren omvang kreeg, en wel meer bepaald, sedert het vijfde onderras van het vijfde Wortelras bestaat werd het tijdstip bereikt, waarop het verstand de heerschende factor inde menschheid is. Hoe nam toen niet, sedert dien tijd, de verstandelijke ontwikkeling toe en breidde zij zich met ontzettende kracht, wijd en zijd over de geheele bevolking uit; de houding van den gestadig groeienden mensch moest daardoor noodwendig een verandering ondergaan. De groote massa begint te redeneeren, wenscht te begrijpen, eischt kennis als haar geboorterecht, begint te vragen : hoe en waarvoor? en wil eerst dan volgen. Het zoo gewenschte begripsvermogen (de rede) ontwaakt in ieder individu en ontplooit zich, er ontwikkelt zich daardoor een menschheid met verstand begaafd en als natuurlijk gevolg daarvan eischt zij de oorzaken te begrijpen van de woelingen, die zij meemaakt. Daarom is het noodig, opdat de evolutie geleidelijk voorwaarts schrijde, zonder schokken en hindernissen, om aan de groote massa, waarvan de meerderheid in staat is te begrijpen, enkele van de groote fundamenteele waarheden te geven, waarheden welke vroeger alleen door enkele wijsgeeren en groote intellecten werden gekend en niet het eigendom van het geheele volk waren. Aldus zal het volk in staat zijn te begrijpen en hierdoor inde gelegenheid zijn in harmonie met die wetten te werken. Wij moeten wel voor oogen houden, dat kennis de uitsluitende voorwaarde is om tot een snelleren groei te geraken dan waartoe de natuur zonder de krachtige medewerking van den mensch in staat zou zijn. Door het menschelijk verstand te gebruiken, zijnde krachten in de natuur te leiden, te regelen en voor een goed doel te gebruiken; de mensch kan deze zoo leiden, dat hij het goede bevordert en het slechte nalaat; op dezelfde wijze als het zoo even genoemde ontstond, zeer groote intelligenties, die in staat waren uit de leeringen van het weleer iets voor de toekomst te kunnen besluiten; inden tijd die achter ons ligt was dit niet weggelegd voor de menigte. Kijk maar eens terug naar de groote wereldrijken, dan kunt ge niet zeggen, dat de groote menigte daarin tot eenige kennis was gekomen; wel was dit het geval met uitstekende menschen van groote ontwikkeling, maar zij vormden de uitzonderingen van hun tijd, zij bleven steeds de enkelingen en deze kwamen niet in aanmerking vergeleken bij het groote aantal der medemenschen om hen heen; zij vormden geen juiste typen van hun tijdgenooten maar zij waren beslist otideren. De groote menigte der tot de oudere volkeren behoorenden waren kinderen, jongeren in ontwikkeling, die geleerd, onderwezen en geregeerd moesten worden. Uit de geschiedenis van het verleden knnnen deze bijzonderheden worden aangetoond. is het ook mogelijk voor ons op het gebied van het menschenleven met de wetten, die ons menschelijk leven beheerschen, samen te werken voor eigen ontwikkeling ter bespoediging van onzen eigen vooruitgang, ten einde sneller vooruit te komen dan langs den weg waarop de natuur ons zeer langzaam zou brengen. De mensch speurt de wetten der natuur met betrekking tot zichzelven na en door deze uitkomsten wetenschappelijk te gebruiken, door zijn verstand hierop te richten, kan hij zijn eigen groei bevorderen; aldus kan hetzelfde geschieden door de geheele menschelijke natuur heen ; hier kan iedereen aan meewerken en aldus zijn eigen groei verhaasten. Zoo kan men gelukkiger voorwaarden doen ontstaan, wanneer de mensch en de natuur samenwerken. Deze dingen waren onmogelijk in toestanden, die wij doorgingen in het verleden, toen weliswaar enkele zeer groote menschen bestonden, maarde massa’s als kinderen waren. Nu daarentegen wordt de meerderheid van het volk vatbaar voor de diepere verstandelijke ontwikkeling; men kan haar de eerste beginselen der natuur verklaren, de natuurwetten die zij in staat is te begrijpen; en zoo kan een groot aantal, een groote meerderheid, bewust haar deel inde menschelijke ontwikkeling op zich nemen en helpen den vooruitgang van ons ras te versnellen. Nu is het bovenal de groote taak der Theosofische Vereeniging om deze wetten te begrijpen ; en ze daarna te populariseeren ; ze eerst zelf te leeren verstaan, ze dan alom te verspreiden en er in ’t bijzonder de beginselen van de menschelijke ontwikkeling uitte halen, deze bekend te maken en zoo te komen tot de samenwerking van den mensch met de wetten van groei. Van de stichting der Theosofische Vereeniging af is het daarom haar voornaamste werk geweest de groote wetten van ontwikkeling te schetsen en op de maatschappij in te drukken; de groote wetten van ontwikkeling en vooral de wet van analogie, van overeenkomst, die ons door het kleine in staat stelt ook het hoogere, het verafgelegene, te doen begrijpen. En deze wet, die betrekking heeft op het afzonderlijk menschelijk wezen, verdiept zich meer en meer, wanneer wij haar toepassen op de rassen van het menschdom. Een ras ontwikkelt een eigenschap ineen bepaalde orde en op een bepaalde wijze. Door analogie toont men aan hoe verschillende hoedanigheden, beginselen, zich ontwikkelen, de een na de ander. Eerst ontwikkelt zich werkzaamheid, dat is het meest op den voorgrond tredend beginsel met betrekking tot het stoffelijk lichaam; dit punt valt allereerst het meest in het oog. ledereen wil sneller vooruitgaan uit pleizier, buiten eenige andere noodzaak, men wil alleen veranderen, men wil spelen, men zoekt genot, men heeft beweging noodig. Men heeft voortdurende beweging noodig en vindt het genoegen des levens in het beginsel van werkzaamheid. Werkzaamheid zien wij bijvoorbeeld zeer sterk in het pasgeboren kind, dat altijd Het verstand, de rede, de gedachte, de begrippen, al deze dingen nemen hun plaats in het menschelijk leven in, en het verstand treedt meer op den voorgrond in ouder geworden personen, evenals de werkzaamheid, het rustelooze, het overheerschende beginsel inde jeugdwas. Hebben wij dit inde verschillende menschstadia nagegaan, dan leeren wij het toepassen op de Rassen, op de groote Wortelrassen, en dan zien wij daar dezelfde lijnen van ontwikkeling, welke met die inde individueele menschelijke ontwikkeling overeenkomen. Wij zien dat het voorgeboortelijk, embryonisch tijdperk van den mensch overeenkomt met de eerste twee Rassen, waarin slechts regelmatig aan den vorm gewerkt wordt, slechts de opbouw van het omhulsel komt daarin tot stand. Wanneer wij erkennen dat geestelijkheid de boodschap is van den komenden tijd, dan kunnen wijde ontwikkeling helpen in die richting, wij trachten de banen daarvoor te effenen, de menschelijke mogelijkheden tot ontplooiing te brengen: wij zoeken die omstandigheden uit, welke gunstig voor de toekomst werken en willendan niet meer van de oorzaken afhangen, die verkeerd gebleken zijn en die wij daarom voor het vervolg voorkomen. Wij zijn in staat zelf een keuze te doen en gaan dan in die richting, welke ons voor de toekomst dienstig schijnt om de menschheid vooruit te brengen en het werk te helpen bevorderen. Daarbij maken wij gebruik van de beweegt en speelt, alleen uit plezier om te bewegen en te spelen; alleen ter wille van de speelsche werkzaamheid, die ook bij jonge dieren zoo op den voorgrond treedt. Dit zien wij inde jeugd; wanneer het kind grooter wordt, vermindert deze bewegelijkheid en vervangen aandoeningen dit vroeger overheerschend beginsel van de jongeren ; emoties, aandoeningen en hartstochten zijn sterk ; men heeft begeerten noodig om te leeren ondervinden, te gevoelen en, noemen wij dit met Theosofische namen, dan zeggen wij dat na de ontwikkeling van prana de ontwikkeling van karna plaats vindt in het astrale lichaam, en naarmate de lichamen groeien, gaat de begeertenatuur zich ontwikkelen; prftna wordt gekluisterd door be geerte en de werkzaamheid wordt onderworpen aan de zinnen. Begeerte wordt de stuwkracht, doch ook hieraan ontgroeit de jonge mensch. (Wanneer een mensch kinderlijke emoties vertoont, noemen wij hem kinderachtig.) Het verstand neemt geleidelijk haar plaats in; het werkzaamheidsbeginsel treedt meer en meer op den achtergrond, de stuwkracht der begeerte wordt beheerscht door het verstand, al verdwijnt zij niet geheel. Naarmate de mensch ouder wordt gaan alle verrichtingen langzamer, wordt de werkzaamheid minder; een mensch op jaren vertoont niet meerde eigenschap van krachtige werkzaamheid en rusteloosheid, vertoont niet meerde emotie als leidend beginsel. stuwkracht onzer gedachten. Voor het werk der Theosofische Vereeniging hier is het niet alleen voldoende om de leer te populariseeren, dat was slechts de eerste stap, maar wij kunnen de leer toetsen. Deze tweede stap is de beginselen zoodanig in toepassing te brengen, dat de wereld er van overtuigd wordt, dat dit practisch mogelijk is voor een groot aantal menschen en dus Ook voor groote groepen van menschen die samenwerken en alleen, door de beginselen in toepassing te brengen, zich kunnen ontwikkelen zelfs, dat deze de leidende beginselen voor de maatschappij kunnen worden. Als wij dus deze beginselen tot den grondslag van ons leven maken, dan zullen wijdoor ons voorbeeld ook anderen daartoe brengen en wij zullen samenwerken langs den weg van harmonische ontwikkeling. Dit is echt pionierswerk, waarbij wij eerst leeren moeten, alvorens te onderwijzen, en hand in hand met dit onderrichten moet de praktijk gaan. Stap na stap moet worden uitgewerkt wat noodig is voor de menschelijke ontwikkeling, wat de zielen kan helpen in de stijgende richting die de menschheid opgaat, opdat zij, op een hooger peil komend, bewust met de natuur leeren samenwerken, om aldus een gelukkiger toekomst voor te bereiden. Ge kunt er van verzekerd zijn dat, al naarmate de ontwikking doorgaat, deze sneller en sneller voortschrijdt. Zien wij terug naar achter ons liggende levens, dan zien wij ons als menschen inden allereersten staat van ontwikkeling, wij vinden dat bij de allereerste levens, die aanvangen als wilden, de vooruitgang zeer langzaam gaat; de mensch wordt geboren en herboren en maakt inden beginne zeer weinig voortgang in het abc des levens. Leeren is uiterst moeilijk voor hem, hij soest als het ware over zijn taak, hij kan ze maar niet verwerken, die allereerste lessen uit de levensschool. Maar doorgaande bevinden wij, naarmate wij voortgaan, dat het proces beter en sneller gaat; het leven komt onder den invloed van emoties, verstandelijkheid ontwikkelt zich en inde aan elkaar sluitende levens van den grooten cyclus, die de reïncarnatie ons doet zien, ontplooit het leven zich sneller en groeit de mensch in één jaar meer dan in de lagere stadia in levens na levens. Dit berust op het beginsel van bewuste samenwerking met de natuur. Laten wij alzoo de wereld voorbereiden voor de komende ontwikkeling, laten wij deze beginselen voor onszelf in praktijk brengen en daardoor anderen aansporen, naar deze ontwikkeling in den mensch te streven. Het is onze plicht de menschheid voor te bereiden, door onze leeringen toe te passen, door op onze studie het juiste handelen te laten volgen. In ongeveer 7 eeuwen zal dit werk van voorbereiding moeten geschieden. Het werk der Theosofische Vereeniging is daarbij zeer belangrijk, de Vereeniging is de nieuwe nucleus, de kern ; zij moet het zesde Wortelras voorbereiden, waartoe het 6de onderras van ons Bestudeer het verleden en vooral het onmiddellijk achter ons liggende en ga daaruit na, wat inde toekomst te verwachten is. De Theosofische Vereeniging begint haar leven te storten door de geheele maatschappij als een georganiseerde poging om de wereld vooruit te helpen. Inde 15de eeuw is de poging gedaan door Christiaan Rosenkreuz. Van dat tijdstip af is er geen eeuw voorbijgegaan, waarin niet een poging gewaagd werd om aan de Westersche wereld de gedachte van Broederschap te brengen en haar zoodoende vooruit te helpen. Al deze pogingen komen voort uit ééne groote Broederschap, de Witte Loge, welke haar zetel heeft in Shamballa, in Midden-Azië; die eenig groote bron van wijsheid zendt haar beste leerlingen uit aan het eind van elke eeuw, om te trachten op het menschenhart hare leering af te drukken. Eeuw na eeuw komen de boodschappers om deze poging te herhalen om te trachten iets samen te stellen, waaruit een nieuwe organisatie kan worden opgebouwd. Ge kunt de eeuwen achtereenvolgens nagaan en ge vindt telkens de pogingen terug. De proef die de onze, gedaan inde 19de eeuw en leidend tot de geboorte der Theosofische Vereeniging, voorafging, werd genomen inde 18de eeuw en deze poging heeft zeer veel gedaan om de fundamenten te leggen, waarop onze ontwikkeling kon worden opgebouwd; in het tot stand brengen eener groote godsdienstige opwekking heeft zij toen evenwel gefaald. Het gevoel van Broederschap tusschen de verschillende natiën kon niet naar voren gebracht worden, zonder dat er over de geheele wereld meer onderlinge gemeenschap bestond bij de menschen en hun literatuur, meer vrijheid in plaats van kerkelijke slavernij. Dit is nu wel het geval en aldus konden de verstandelijke groei en de vrijmaking van den mensch worden voorbereid. Vandaar, dat wij sedert de 18de eeuw een grooten drang vinden om meer aandacht aan de verstandelijke ontwikkeling te wijden, en ook vonden velen het noodig zich meer op het godsdienstige te richten, politieke zoowel als verstandelijke vrijheid werd geëischt en zoo ontstond er een atmosfeer, te midden waarvan het mogelijk was een hooger begrip van verstand en godsdienst onder de menschen aan te kweeken dan in vroegere eeuwen rnogelijk geweest was, toen de geestelijkheid zooveel bezwaren inden weg legde om dit te voorkomen. Op het einde der 19de eeuw kwamen er andere begrippen omtrent vrijheid, geen dood of gevangenschap volgde op openbaarmakingen; soms gebeurde het, dat men zich daarvoor in acht moest nemen, Arische wortelras de eerste schrede is, welke inde eerstvolgende eeuwen zal worden gedaan. Wij kunnen worden voorbereid om voor den opbouw van de hoogere lichamen te worden pasklaar gemaakt en, zijn wij zóóver, dan kunnen wij meehelpen. Denk hier eens een oogenblik over na, zie eens hoe noodig het is een werkzaam aandeel te nemen in deze taak en er ons een helder denkbeeld van te vormen. maarde groote vervolgingen liggen achter ons en vandaar is het mogelijk nu een openbare vereeniging te maken als de onze, om de ideeën van Eenheid en Broederschap van alle godsdiensten te populariseeren; zoodoende kon de grondslag gelegd worden voor algemeene Broederschap; dit maakte het mogelijk de Theosofische Vereeniging uiterlijk te grondvesten en derhalve werd zij geboren. Langzamerhand treffen wij in alle richtingen een geestelijke atmosfeer aan, waarin de Theosofische denkbeelden naar voren treden; wie zou daar blind voor blijven ? Wie merkt niet op hoe inde kerken de mystieke beweging groeit, hoe inde wetenschap bij de onderzoeking van den opbouw der stoffen, hoe inde wijsbegeerte het materialisme op den achtergrond raakt; hoe in het sociale leven het begrip Broederschap groeit; de denkbeelden van de goddelijke wijsheid vindt ge overal, alom worden deze ideeën meer toegankelijk en merk op hoe het pad meer en meer geëffend wordt voor den nieuwen geest des tijds. Tot dusver is veel werk gedaan. Welk land ge ookneemt, gij vindt dat overal de Theosofische gedachte zich zeer uitbreidt, welke groepen van ontwikkelde menschen ge ook aantreft, velen worden er in getrokken tot de Theosofie door de nieuwe wijze van denken, die zij opent. Nu breekt de groote kans aan. Wij bezitten nu een wijder, duidelijker begrip, meer verstand, geschikt om deze denkbeelden te ontvangen; in het publiek wordt het onze plicht om dubbel onze energie te ontwikkelen en de ideeën te verspreiden met toenemenden ijver. Wij moeten de denkbeelden voor onszelf verwerken, wij moeten de publieke opinie tot de opvatting voeren, dat geestelijk leven van meer waarde is dan verstandelijke ontwikkeling, om zoodoende den grond voor te bereiden voor de komst van het Ras, dat in aantocht is. Aleer wij dit groote 6de Wortelras zullen bespreken, vraagt het ontstaan van het 6de onderras uit het tegenwoordige sde Wortelras onze aandacht, want de geboorte van dit laatste gaat hand in hand met de verschijning vaneen .machtig Leeraar. Gij kunt door studie weten, dat bij eiken stap inde ontwikkeling der menschheid een nieuwe Leeraar komt, teneinde de nieuwe leeringen te verspreiden, ten einde te spreken, een Leeraar, die een godsdienst leert, passend voor den nieuwen tijdkring, en tevens den stoot er aan geeft door groote goddelijke kracht. Zij, die niet gelooven aan reïncarnatie, bezien dit niet op dezelfde wijze als wij, wij weten dat steeds hetzelfde geestelijke wezen op gezette tijden komt om dezelfde waarheden te geven, maar gekleed ineen vorm, aangepast aan de verschillende toestanden. Ook nu zijnde teekenen aanwezig, die met de ontwikkeling vaneen nieuw ras de komst van den Grooten Leeraar voorspellen, denzelfden die tweeduizend jaar geleden verwacht werd door Griekenland en Rome. • Maar minder stellig kunnen wij spreken, wanneer het er om gaat de denkbeelden van den komenden Leeraar te weten, te doorgronden wat Hij is en wat Zijn werk zal zijn. Wij behoeven daaromtrent evenwel niet in het duister te tasten, maar wij kunnen erkennen wie Hij is; de Geheime Leer geeft ons Zijn naam: Maitreya, d.w.z. Heer van Mededoogen. Maar toch is deze naam ons niet duidelijk genoeg, wij begrijpen den naam niet; nu de wereld tot een punt is gekomen, waarop de geboorte van den grooten Leeraar met rasse schreden nadert, hebben wij ons af te vragen : wat staat ons te doen om de wereld voor te bereiden ? De laatste maal volbracht Hij maar 3 korte jaren van openbaar werk, dat was alles wat men Hem gunde en aan het einde van dien tijd werd Hij ter dood gebracht, zóó verkeerd werd Hij door de menschen begrepen. De tijd is rijp, maar zullen wijden Leeraar kennen, als Hij komt? Want in het verleden wisten maar heel weinigen wie Hij was, zeer weinigen herkenden Hem. Het is een deel van de taak der Theosofische Vereeniging, om te trachten zich voor te bereiden om Hem te herkennen en daarna de wereld daarin te helpen en te doen deelen inde mogelijkheid van vooruitgang. Hoe zal dit kunnen geschieden? Wat onszelf betreft moeten wij op het volgende letten: geestelijke grootheid in anderen kan alleen erkend worden door hen, die dezelfde hoedanigheid in zichzelf bezitten, anders is dat niet mogelijk. Wanneer wij zien is het alleen doordat de oogen zich gewennen aan ethertrillingen van bepaalde golflengte, zoo is het ook hiermee gesteld; alleen indien er in onze Bij de komst vaneen nieuw Ras zien wij dat steeds de nieuwe Leeraar verwacht wordt en wij kunnen nagaan, bij de verschillende godsdiensten, dat daar dezelfde verwachting gekoesterd werd en ook dat die verwachting steeds voorafging aan de komst van den grooten Leeraar. Tweeduizend jaar geleden was Rome het middelpunt der wereld: er was een verwachting onder het volk aangaande de komst vaneen nieuwen Leeraar en, gaan wij eens rondom ons zien inde godsdiensten, dan vinden wij dat ook nu weer verschillende godsdienstige secten de komst van den tweeden Christus verwachten, al is het ook op verkeerde wijze. Twintig eeuwen geleden verwachtten de Israëlieten Hem als Heerscher en Koning en Hij kwam als verworpeling; en al zal Hij ook thans aan veler verwachting niet voldoen, niettemin zal de ware Leeraar komen; dit is gegrond op werkelijkheid. Ook onder de Muzelmannen vindt men dezelfde hoop op de komst vaneen grooten Profeet uitgesproken, hetzelfde is het geval onder de Hindoes. Er zijn vele stammen, die de komst vaneen groot Leeraar verwachten, een Meester, die tot stand zal brengen de vereeniging der godsdiensten van Oost en West. Derhalve zien wij, dat in alle godsdiensten ontluikt een toenemende gespannen verwachting naar de komende gebeurtenissen. eigen natuur een bepaalde geestelijke hoogte ontwikkeld is, maar ook daardoor alleen, kunnen wij die eigenschap zien uitstralen bij een ander, zij het ook dat die daar, in tegenstelling van bij ons, tot op zéér groote hoogte aanwezig is. Hebben wij ons hiertoe voorbereid, dan eerst en niet vóór dien, zijn wij in staat Hem te herkennen, als Hij komt. Dan kunnen wijden geestelijken Leeraar zien, die onzen geest zal verhelderen. Wij moeten allereerst dat aanzicht in onze natuur ontwikkelen, hetwelk geen haat of afkeer kent, n.l. dat wat overal en in alles Eenheid en Goddelijkheid ziet; alles wat hiermee overeenstemt en dat zoowel inden laagste als inden hoogste het goddelijke aanwezig is, is wat wij op den voorgrond hebben te brengen. Wij behoorden ons bij intuïtie tot dit doel voor te bereiden. Die goddelijkheid in allen bemerken wij, wanneer wij het denkbeeld van Eenheid ontwikkelen ; die volkomen Eenheid, welke het hoogere verstand ons ingeeft. Dan zullen wijden Leeraar herkennen, maar wachten wij ons wel Hem te beoordeelen, die zooveel meer ontwikkeld is dan wij, naar den maatstaf waarnaar wij onszelf beoordeelen. Wanneer wij die leeringen in praktijk brengen, zullen wij in staat zijn, de grootheid te bewonderen, die noodig is om ze te kunnen geven. Wij zullen onszelf daardoor maken tot werkelijke Christenen en ons denkvermogen zal bereid worden om den komenden Christus te herkennen en Zijn leeringen te ontvangen. Terugschouwend naar Christus, zien wij tot Hem op, vol diepen eerbied, als naar Een tusschen Wien en ons tweeduizend jaren van aanbidding liggen, en wij zien Hem nu als door de aanbidding heen, en toch . . . de meerderheid van toen kende Hem niet. Maar dit groote Licht liet zich daardoor niet verbijsteren. Hij kwam niet om te ontvangen van de menschen, Hij kwam om te geven en zal Zijne pogingen telkens opnieuw herhalen. Onze plicht is het te trachten het algemeene denken zoodanig voor te bereiden, dat het in staat zal zijnde grootheid te bewonderen ; zie rondom u de geheele houding van den mensch, zijn geest van critiek, zijn scepticisme, die moet nog veranderd worden, willen wij Hem waardig kunnen ontvangen. Naarmate wij onzen eerbied aankweeken, naar die mate zullen wijden Christus herkennen, als Hij komt. Hij komt als Leeraar, niet met trompetgeschal of met openbare aankondigingen, dat Hij de Leeraar van de wereld is, maar rustig en eenvoudig. Hij zal onderrichten, leeren en Hij zal zich alleen als de Verwachte toonen, doordat Hij wijsheid geeft en door de majesteit van Zijn leven zal Hij indruk maken. Hij zal zich alleen geven aan hen, die zich voorbereid hebben Hem te ontvangen. Die Hem ontvangen willen, zullen Hem deelachtig worden; bereid deze komst dus voor in uwe gedachten, gewen u er aan, erken het, er is niets anders noodig te weten; dit is de beste wetenschap, die licht werpt rondom u, op het leven van den mensch en V. NEDERLAND EN DE OORLOG. EEN BLIK IN DE TOEKOMST. In 1912 sprak Annie Besant te ’s-Gravenhage over “Gedachte als Scheppende kracht” waarin zij als slot harer rede zeide: “Kunt gij gedachtekracht niet buiten uzelf aanwenden, om anderen te helpen, om uw natie op te bouwen, uw volk te herscheppen en op te heffen inde schaal van de naties der wereld? Er is menige groote zaak, waarvoor slechts weinige menschen praktisch kunnen werken, doch waaraan duizenden kunnen denken. Laat uw gedachten eiken dag uws levens de een of andere goede zaak steunen, en het werk daarvoor zal krachtiger worden. Geen enkele goede zaak behoorde onverholpen te blijven, omdat zij die kunnen denken, niet het materiaal van gedachten uitzenden, doch de werkers alleen laten zwoegen. Gij zijt verantwoordelijk voor de gedachten die gij uitzendt inde wereld. Somtijds geraakt gij in drift, gij wordt boos; zijt gij een welopgevoed persoon, dan toont gij het niet, doch de drift is binnen in u. De gedachte blijft echter niet bij u; zij gaat van u uit naar de gedachtenatmosfeer uwer stad. Andere booze gedachten vergezellen haar. Zij trekken elkander aan, en vormen een machtige gedachte vol' drift, welke rondwaart inde mentale atmosfeer en tracht zich te ontladen gelijk een geladen electrisch lichaam dat zich zoekt te ontlasten van al de opgezamelde en opgesloten kracht. Zij zweeft neer in het een of andere gedeelte vaneen groote stad, waar menschen leven, wier gedachten snel tot handelen overgaan, en waar een booze gedachte op ’s menschen omstandigheden. Tracht, al bestudeerende, de leeringen die gij ontvangt toe te passen en breng deze in overeenstemming met de dingen, die komende zijn; de toestanden veranderen snel bij het bereiken van het opwaarts gaande pad en wij moeten trachten de leeringen in praktijk te brengen in het leven zelf. Dit is het bijzondere werk van de Theosofische Vereeniging. Den weg te bereiden vaneen komenden Leeraar, door geestelijkheid aan te kweeken en deze te verspreiden naar buiten. De kennis, die zij heeft, bezit zij niet als eigenares maar als beheerster; zij heeft haar niet gekregen om haar vast te houden, maar om haar over te reiken, zij moet haar verspreiden. Het is een voorrecht om te mogen medehelpen in dit werk, een wondervolle gelegenheid wordt ons hier geboden en wij hebben nu te bouwen op de grondslagen in het verleden gelegd. Grootsch is de toekomst welke zich voor ons opent, zeker zal de poging slagen, aan ons om het aandeel te kiezen, dat wij er in zullen hebben, aan ons om met moed en kracht ons deel te dragen van de moeilijkheden welke komen zullen. gevolgd wordt dooreen driftigen slag. Zulk een persoon gij zoudt hem een misdadiger noemen voelt de gedachte in hem opkomen. Hij wordt woedend, als de ander zijn hand oplicht om hem te treffen en vecht mede. En gij veroordeelt hem. Doch hoe staat het met al degenen wier kwade gedachten hebben bijgedragen tot dien woesten slag? Geen menschelijk vonnis kan hen treffen, de natuurwet kan men echter niet ontkomen. Die gedachten hebben haar kracht ontladen. De gedachte keert terug tot het middelpunt waarvan zij was uitgegaan. En in het toekomstig leven van dien persoon zal zijn aandeel inden moord zijn straf met zich brengen, niet volgens menschelijke wet maar volgens de wet der natuur. Veel van ons lijden komt voort uit de slechte gedachten welke tot ons komen. En hoewel één mensch de straf van de staatswet ondergaat, deelen allen inde smart, de straf welke behoort tot uw aandeel inde misdaad. Zoo zijt gij verantwoordelijk voor het kwaad in uw stad, evenals voor het goede. Want waar een heldhaftige daad verricht wordt, waar iemand zich in het vuur of het water stort, helpen goede gedachten hem te bezielen en tot handelen aan te sporen, even goed als elke misdaad wordt gekweekt door de gedachten van de omgeving. En de natie? Gij zult beseffen dat gij uwe natie kunt maken tot wat gij wilt door studie. Niet slechts studie, doch geconcentreerd, aanhoudend, beslist denken, dat een groot nationaal ideaal opbouwt. Het schijnt alsof de Nederlandsche Natie langzamerhand voor het heil van de wereld het groote vredes-ideaal opbouwt, waarvoor alle naties eindelijk zullen neerbuigen en dat alle zullen huldigen. Het schijnt alsof zij hier dat ideaal opbouwt dat later de beschaafde wereld zal beheerschen en alsof zij aldus een mogelijkheid naderbij brengt welke zonder u zou worden uitgesteld. Enkelen uwer zullen zeggen Holland is zoo klein, omringd door zulke machtige naburen, het begeert natuurlijk vrede, omdat oorlog zijn vernietiging zou beteekenen. Als Duitschland over Holland en België trok om Noord-Frankrijk binnen te vallen! Hoe zou Holland kunnen weerstaan ? Natuurlijk wenscht het vrede. Dat is echter dwaasheid. Indien gij terugziet naar uw geschiedenis uit het verleden, is Holland niet kleiner nu dan het was toen uw vloot de Theems opzeilde en de hoofdstad van Engeland in ontzetting bracht. Holland is nu niet kleiner dan toen het de macht van Spanje weerstond, de geweldige macht van den paus en den keizer en hun wreedheid verachtte om de godsdienstige vrijheid voor zichzelf te verwerven, niettegenstaande alle krachten die er tegen in beweging werden gesteld. Waarom? Omdat het een groot ideaal had, omdat zijn zonen en dochteren een vurige liefde voor de vrijheid van gedachte koesterden en het leven gering achtten. Met die geschiedenis van uw verleden moest gij heden niet zoo nederig zijn, dat gij meent niet een groote macht te kunnen uitoefenen, omdat uw land slechts een klein aantal vierkante mijlen telt. Hetis degedachte, die de kracht der natie uitmaakt. Gedachte, die de macht van Spanje brak, omdat gedachte de menschen bezielde tot gezamenlijke handeling. Er is niets dat een groot ideaal niet kan overwinnen. Gij hebt dat herhaaldelijk gezien. Duitschland was een losse verzameling twistende staten. Hoe kwam het tot eenheid? Gij zult zeggen: door Bismarck en Moltke. Neen, door de liederen zijner dichters, door de idealen gesteld door zijn vaderlandsgezinden en zijn litteraire personen. Zoo ook met Italië. Italië was een aantal kleine republieken; hoe werd Italië tot een eenheid, hoe kon Italië’s koning wederom den troon beklimmen te Rome, de oude hoofdstad van Italië? Door het zwaard van Garribaldi? Neen, door de idealen, hooggehouden door zijn schrijvers, die wederom Rome bezongen, die zongen van vrijheid en van eenheid. En eerst toen het werk der gedachte volbracht was en de idealen algemeen geworden waren, kon het zwaard van Garribaldi, den krijgsman, slagen in zijn werk! Gedachte gaat handeling vooraf. En de naties zijn grooter door haar gedachten dan door haar uitgebreidheid. Zoo zou ik dan tot u willen zeggen: indien gij uw natie liefhebt, schept haar door uw denken en gij zult sterk worden. Wat gij in vroeger tijden deedt om het juk te breken dat u drukte, door den strijd voor de vrijheid van gedachte, zult gij wederom doen, het juk van den oorlog brekende dat zoo zwaar weegt op de naties. Hebt dus vrede lief, volgt den vrede en gij zult de glorie hebben dezen vrede te leiden, hoe klein uwe natie ook moge zijn!” De taak van Nederlanders is hier dus wel zeer duidelijk aangeduid en hoewel dezelfde spreekster en andere bekende Theosofen zooals wij elders zullen zien zich nu zéér krachtig hebben uitgesproken over andere aanzichten van het groote conflict, kan er voor een volk als wij dat niet onmiddellijk betrokken is bij den strijd, maar veeleer een rol schijnt te moeten vervullen op een later stadium van het huidig proces, voorloopig niet anders zijn weggelegd dan met al onze krachten te arbeiden inde hier aangeduide richting. Al kunnen wij niet verwachten snel resultaten van ons pogen te aanschouwen, toch is de nationale geest rijp voor een streven in deze richting. leder ras, ieder volk heeft zijn toegewezen taak inde evolutie der volkeren evenals in ieder menschelijk lichaam de organen hun geëigende functie hebben. Zoo kan Holland het “hart” zijn, welks gevoelens de denkbeelden van het hoofd beïnvloeden zal. Inden hiervoren aangeduiden geest wordt dan ook reeds door vele leden der Theosofische Vereeniging in Nederland gearbeid. De heer M. W. Mook, voorzitter van de W&hana-loge van de Nederlandsche Waarschijnlijk zullen de kerkelijk-geloovigen er de voorkeur aan geven deze gedachten ineen gebed te uiten; zij zullen er wèl aan doen ; voor wie zóó denkt is dit ongetwijfeld de weg van den minsten weerstand. Laat ieder het doen op de wijze die het meest met zijn opvattingen of temperament overeenkomt; maar laat het gedaan worden, dagelijks door allen tot de oorlog over is. Want hier is een gelegenheid voor allen, jong en oud, rijk en arm, man en vrouw, sterk en zwak, om het vaderland te dienen op een weinig opvallende, maar niettemin zeer effectieve wijze. Want wie kan twijfelen aan de ontzaglijke macht, welke ontstaat als eenige millioenen 'menschen dagelijks op ongeveer gelijken tijd hetzelfde denken? En in dit geval is de uitwerking des te zekerder, daar er weinig of geen tegenwerkende krachten zijn die het effekt verzwakken. Dit hebben wij vóór op dein den strijd betrokken naties. Immers de meest vurige wenschen en beden van Oostenrijkers en Duitschers voor de zege hunner wapenen worden geneutraliseerd door de niet minder vurige overwinningsbegeerte van Belgen, Franschen, Russen en Engelschen. De Tsaar bidt met zijn volk om zege voor het Russische leger, maarde Keizer en zijn Duitschers doen hetzelfde voor deDuitsche wapenen. Afgezien van het bedenkelijke van dergelijke gebeden, die indirekt onheil afsmeeken over het volk waarmee de biddende partij in strijd is, begrijpt men gemakkelijk dat deze tegenstrijdige gebeden elkander inde sfeer der gedachten vrijwel opheffen; en aan een partijkiezen van het Opperwezen gelooft zeer zeker geen redelijk mensch. Dus is het netto-resultaat dezer gedachtewerking vrijwel nihil. Maarde gedachtekracht, uitgestort om ons vaderland in vrede te bewaren vindt geen tegenkracht, daar er vrijwel niemand is, die gedachten of gebeden uitzendt om Nederland inden strijd te betrekken. En het schoone van de gelegenheid ons geboden is, dat deze dienst Afdeeling publiceerde het volgende manifest met het opschrift "Nederland-Vredeland. Kennis is Macht.” Maar waaruit bestaat kennis? Uit gedachten. De macht en de invloed van gedachten is dan ook reeds lang wetenschappelijk vastgesteld. Vreemd genoeg wordt van deze macht nog zoo weinig systematisch gebruik gemaakt! Wanneer bijv. alle Hollanders die denken (en dat zijn er toch eenige millioenen) eiken morgen vóór zij hun dagtaak beginnen eens enkele minuten krachtig wilden denken aan de wenschelijkheid Nederland buiten den moorddadigen oorlogsbrand te houden, dan zou daardoor een hoeveelheid gedachte-energie vrijkomen, die als een psychische muur ons land tegen vredesverstoringzou beschermen. aan het vaderland tevens een dienst is aan de menschheid en de menschelijkheid. Nog ligt Nederland in vrede te midden van den strijd, tusschen de elkander bevechtende partijen. Tot dusver heeft Nederland uitgewekenen, verdrevenen, slachtoffers en gewonden van vijandige partijen met gelijke gastvrijheid en menschlievendheid binnen zijn grenzen ontvangen en geholpen. Tot dusver heeft Nederland oorlogsberichten van elk der strijdende partijen zooveel mogelijk onpartijdig weergegeven. Tot dusver heeft de Nederlandsche pers naar vermogen de onpartijdige waarheid, de neutrale waarheid gediend en aldus ware neutraliteit betracht. Moge dit alles zoo blijven, moge dit zoo kunnen blijven. Maar daartoe moet het denkend deel van het volk neutraal denken, onverschillig welke gevoelens van sympathie of antipathie door den krijg in ons worden gewekt. En dit is geen huichelarij, maar hoognoodige zelfbeheersching, gemakkelijk gemaakt door het feit, dat hier neutraal denken niets anders is dan vrede denken. Beter dan goedkoope aardigheden te debiteeren over het hier ongebruikt staande Vredespaleis is het zeker zich eens af te vragen wat wel de historische roeping kan zijn van dat land dat binnen zijn grenzen dit Vredespaleis verrijzen zag. En allereerst is deze dan wel een vredeland te zijn, een vrijplaats voor de naar vrede verlangenden van alle naties een eiland van vrede inden oceaan van strijd. Dan zal wellicht later op onzen bodem van vrede en vrijheid in het met zoo hoopvolle verwachting gestichte gebouw de vrede gesloten worden tusschen de thans om de oppermacht strijdende volken. Een vrede die duurzaam kan zijn omdat zij geboren wordt ineen land dat duurzaam den vrede gediend heeft. Dan kunnen wij zeggen met een nieuwe en edele beteekenis: “van Nederland begint de Victorie”, de zegetocht van den vrede, die komen moet als deze krankzinnige oorlogskoorts heeft uitgewoed. Daarom is het thans de taak der pacificisten in ons land niet langer te prediken “oorlog aan den oorlog”, maar “vrede met den vrede”. Ongetwijfeld zijn er die zulk een opwekking tot vredelievende neutraliteit laf en onmanlijk vinden, maar hebben zij die zóó oordeelen wel bedacht, dat zelfs al werd Nederland inden strijd gewikkeld, toch het grootste deel onzer burgers (en alle burgeressen) gedwongen zou zijn neutraal te blijven. Alleen de militairen mogen en kunnen vechten. Zoolang wij geen volksleger hebben, zoolang niet alle mannelijke ingezetenen georganiseerd zijn en de wapens hebben leeren hanteeren, moet een groot deel van onze bevolking bij een eventueele invasie noodgedrongen lijdelijk toezien, is gedwongen neutraal, kan zelfs door den vijand geprest worden tot daden schadelijk voor de strijders der eigen partij. En duizendmaal beter dan gedwongen neutraliteit in machtelooze “Nooit waren inde geschiedenis der Europeesche beschaving de tijden zoo ernstig, zoo gespannen, zoo duister! Wat jaren lang is gevreesd, waartegen jarenlang met inspanning van alle krachten, met groote zelfopoffering door de edelsten en besten van het menschengeslacht is gewaakt, is toch geschied. Het ongelooflijke, het onmenschelijke: een wereldoorlog, is ontbrand! Niet alleen Europa, maarde gansche wereld siddert en wacht in ademlooze spanning de gevolgen van deze reusachtige worsteling der volkeren af. Geen internationale bewegingen, die in alle talen der wereld en op alle mogelijk denkbare manieren de broederschap der menschheid, de eenheid van alle menschen in God hebben gepredikt, zijn erin geslaagd de volkeren zoodanig te beïnvloeden, dat deze ramp kon worden voorkomen. Nu dan de groote wereldbrand is losgebroken, is er groote verslagenheid onder de rangen van hen, die moedig en dapper streden voor vrede en verbroedering, zoolang er nog kans was die te bevestigen: grooter wantrouwen en meer cynisme onder hen, die niet behoorden tot de idealisten, en die altijd wel gezegd hebben, dat het streven naar wereldvrede en verbroedering der volken dwaasheid was, onmogelijk te bereiken zooals nu de geschiedenis weer bewijst. De eerste gedachte, die opkwam bij de meest overtuigde idealisten op het gebied van wereldvrede, is na den eersten heftigen schok waarschijnlijk ook geweest: ‘hebben zij geen gelijk, die ons steeds hebben gezegd, dat ons ideaal niet te verwezenlijken was?’ Maar nu de eerste heftige ontroering voorbij is, de eerste felle smart van de groote teleurstelling is doorstaan, gaan wij rondom ons zien en bemerken wij zóóveel dingen, die pleiten voor het tegendeel, dat het ons verstandig voorkomt, deze lichtpunten te verzamelen en te trachten ze gedurende deze donkere dagen tot een lichtbaken te maken, niet alleen voor geestverwanten, maar voor elk, die ooren heeft om te hooren, en oogen om te zien. Wat toch hebben wij in ons eigen land kunnen leeren in deze korte weken, waarin de ge beurtenissen zich zoo snel na elkander voltrekken ? Na de eerste verwarring en onrust, onvermijdelijk voortspruitend uit het bericht, dat H. M. de Koningin het land verklaarde ineen woede, is de vrijwillige neutraliteit in kalme vredelievendheid. Daarom gij allen, landgenooten die denken kunt en het wèl meent met het vaderland, formuleert dagelijks scherp en krachtig bij het ontwaken of op den noen deze gedachte: Moge Nederland pal staan als een rots van vrede, inde branding van strijd die rondom woedt.'’ De Theosifische spreekster en propagandiste W. A. M. Ros-Vrijman schreef in het Dagblad “De Avondpost” het volgende, onder het opschrift: “Holland sta pal!” hetgeen later in manifestvorm, in ruimen kring werd verspreid: toestand van oorlogsgevaar, kwam ons volk met zijn gewone nuchterheid en kalmte vrij spoedig tot zichzelf. Niet weinig hebben daartoe bijgedragen het schitterend voorbeeld van onze geliefde Vorstin, de stalen werkkracht en het helder inzicht der Regeering. Het initiatief door H. M. de Koningin genomen, de maatregelen door de Regeering getroffen, zijn zoovele getuigen voor het feit, dat ons land ondanks deze duistere tijden een gezegend land is. Het particulier initiatief heeft over het geheele land de schitterendste bewijzen gegeven voor de gevoelens van eenheid, broederschap en onderling hulpbetoon, die blijkbaar diep in het gemoedsleven van het volk hebben wortel geschoten. Dagelijks lezen wij nog inde pers van het krachtige optreden van autoriteiten in alle deelen des lands, ten einde grooter ellende dan de toestand noodzakelijk meebrengt, te voorkomen. Zeker, er zal in deze moeilijke tijden ook in Nederland veel geleden worden. Maar wat binnen het bereik van menschelijk kunnen en menschelijk streven ligt om dit lijden tot de kleinste verhoudingen terug te brengen is gedaan, wordt gedaan en zal men blijven doen, vanaf het Souvereine Hoofd van onzen Staat neerdalend als een sterke keten van samenwerking tot in alle deelen des volks. Dat geeft ons idealisten te denken. Het kan, neen, het moet al degenen te denken geven, die nooit veel waarde hebben gehecht aan de kracht van het ideaal, dat uitgedrukt is in onze oudvaderlandsche spreuk: ‘Eendracht maakt macht.’ En wat geeft het ons te denken? Het leert ons begrijpen, dat een klein volk, dat tot zulk werk in staat is, als waarvan de geschiedenis van ons land inde laatste maand getuigt, ook in staat is een groote taak te volbrengen. Dat ons volk geen uitgebluschte natie is, heeft elk Nederlander de laatste weken kunnen leeren uit het prachtig verloop der mobilisatie, uit de schitterende maatregelen genomen op economisch en sociaal gebied, uit de pogingen, die onze regeering onvermoeid aanwendt om uitvoer van onze landsproducten naar het buitenland mogelijk te maken en zoo handel en nijverheid voor een totalen ondergang te behoeden. Maar meer dan door iets anders wordt de verwachting dat ons volk een belangrijke rol in het wereldgebeuren kan volbrengen, gerechtvaardigd door den geest van onderlinge liefde en hulpvaardigheid naast het terzijde stellen van allen partijstrijd, die het in deze dagen bezielt. Ook heeft onmiddellijk na het uitbreken van den strijd op Belgisch grondgebied ons land zijn ouden roem bevestigd door de wijkplaats te zijn voor alles wat bescherming behoeft en vluchtelingen van alle nationaliteiten over onze grenzen toegelaten, gastvrij ontvangen en liefderijk verpleegd. Aan lichtpunten heeft het dus in deze donkere tijden in Nederland niet ontbroken. Laat ons nu enkele punten uit de geschiedenis van ons volk beschouwen ten einde te kunnen zien hoevelen onzer hieruit de tegenwoordige historische roeping van Nederland afleiden. Gedurende den Tachtigjarigen Oorlog aan welks begin onze natie het onverbreekbaar verbond sloot met Oranje, bevocht ons kleine volk tegen de groote overmacht van Spanje de vrijheid van godsdienstig denken, de macht om te worden de vrachtvaarders van Europa, zoodat het door zijn scheepvaart en handel meer dan eenig ander volk met alle natiën der wereld in aanraking kwam en een schakel tusschen hen vormde. Het schiep binnen eigen grenzen de eenheid der Republiek van de Vereenigde Provinciën, en zoo had dus, lang voordat het groote Duitschland een Bondsstaat was, voordat Italië een vereenigd Koninkrijk werd, voordat Oostenrijk-Hongarije één staat was geworden, het kleine Nederland een nationaal ideaal van eenheid bereikt zij het ook zeer onvolkomen. Een grootsche figuur uit onze vaderlandsche geschiedenis, Koning-Stadhouder Willem de Derde, bewerkte later door zijn optreden in Europa, vooral door zijn strijd tegen den Franschen Koning Lodewijk XIV vrijheid van godsdienst voor het geheele toenmalige beschaafde Europa. Was dus het ideaal, waarvoor Nederland werkte en streed met voorbeeldeloozen moed en taaie volharding, eerst vrijheid van godsdienst in eigen land, daarna in wijder kring, thans is het ideaal, waarnaar Nederland moet streven ‘Wereldvrede’. Door den strijd in het verleden is de Nederlandsche bodem altijd geweest dat plekje gronds in Europa waar ieder, die voor zijn overtuiging vervolgd werd, een toevlucht kon vinden. Dit is een merkwaardige factor inde lange voorbereiding van land en volk ter vervulling van de tegenwoordige roeping. Holland was dus steeds de schakel tusschen verschillende inzichten van verschillende menschen uit verschillende nationaliteiten. En nergens in Europa was de vrijheid van spreken, handelen en denken in verband met godsdienstige en politieke overtuiging zoo groot als bij ons. Wanneer Holland dan nu zijn taak zal vervullen van hóóg te houden te midden der strijdende volken van Europa het ideaal van den vrede, dan zal dit juist door zijn neutraliteit vergemakkelijkt worden, en zal het wederom als land en als natie de schakel moeten vormen, die allen tezamen kan brengen. En juist nu, meer dan op eenig ander tijdstip, is het noodig, dat elk Nederlander, hoog of laag, arm of rijk, geleerd of niet geleerd, zich van dit denkbeeld doordringe. Aan deze taak kunnen wij allen meehelpen, waar wij ook zijn geplaatst, indien wij slechts vertrouwen hebben in onze internationale zending. Het klinkt als een dwaze utopie, dat terwijl de dappere zonen des vaderlands naar de grenzen zijn getrokken om ons land te beschermen tegen mogelijke inbreuken op onze neutraliteit, terwijl daarbuiten de storm woedt en de oorlogsfakkel door den Dood gedragen wordt van stad naar stad, van dorp tot gespaard blijven voor de rampen van den oorlog in directen zin, dan is het de plicht van ons geheele volk de vrijheid van werken, die ons dan binnen onze grenzen gelaten is, op een zoodanige wijze te benutten, dat waar de beschaving door de oorlogvoerende natiën voor een groot deel zal worden vernietigd en zal worden vertrapt, wij hier het zaad, dat ons was toevertrouwd zullen hebben verzorgd enden oogst zullen kunnen aanbieden aan de straks moegestreden natiën. Nu kunnen wij dit nog doen, niemand onzer weet of het morgen of de volgende week of de volgende maand nog mogelijk is, of ons land ook niet inden maalstroom van beroeringen zal worden meegesleept. Maar ook aan de voorkoming hiervan kunnen wij veel meewerken, indien ons volk nu begrijpt, dat naast het lenigen van stoffelijken nood het onze plicht is door te blijven gaan zoolang wij kunnen en waar wij kunnen, met het beschavingswerk, dat in ons land dieper dan ergens elders heeft wortel geschoten. Het is zoo waar, wat ds.VCarpentier Alting zegt in zijn toespraak: ‘Weest sterk en vertrouwt, dat Nederland op godsdienstig en wijsgeerig gebied verder is dan andere landen.’ Ook ons opvoedkundig werk neemt in der volkeren arbeid op dit terrein een voorname plaats in, en alle bewegingen welke dragers zijn van de progressieve gedachten, van broederschap, eenheid, samenwerking en hooger, nobeler leven, bloeien in ons land meeren beter dan ergens elders. Daarom moeten wij, zoolang het lot ons nog niet dwingt onze zonen, broeders, mannen en vaders, onze beste en edelste denkers en werkers weg te laten maaien door de moordende ]machines, ons beschavingswerk onafgebroken en met ongeschokt vertrouwen voortzetten. Onze mannen zullen hun plicht doen, niet minder dan andere volkeren, wanneer de strijd noodzakelijk is. Maar het zal hen helpen en steunen, inde lange maanden van geduld en volharding die zij zullen moeten doorleven, bij het bewaken onzer neutraliteit aan de dorp, dat wij dan hier zouden kunnen denken en werken voor wereldvrede. En toch, landgenooten, het moet, het is een even dure, heilige plicht als toen wij met Willem den Zwijger als geuzen optrokken om te strijden voor onze vrijheid. Zijn wij niet de bekwame bouwlieden, waar het betreft het bouwen van dijken, om het aan het water ontworstelde land veilig te houden, vruchtbaar te maken en rijke oogsten te doen afwerpen ? Deze nationale bekwaamheid is tevens een eigenaardige karaktereigenschap bij ons volk geworden, die te voorschijn komt bij elk ernstig werk, dat wij ondernemen. Laten wij dan nu deze eigenschap gebruiken en de dijken bouwen, samengesteld uit het materiaal onzer daden, woorden, gevoelens, gedachten, gebeden en offers, waarbinnen wijden bodem beveiligen, waarin de zaden zijn gelegd van vrede, eenheid en broederschap, en waarop deze zaden kunnen groeien en vruchten dragen. Mocht dit land, wat dagelijks elk rechtgeaard Nederlander van God zal afbidden, grenzen, wanneer zij begrijpen, dat zij een deel vormen van dat dijkenstelsel, waarbinnen een groot stuk van de Europeesche beschaving wordt bewaard. En wanneer wij allen waken over onze woorden, geschreven of gesproken waken over onze gedachten zelfs, in verband met sympathieën of antipathieën voor eender strijdende natiën daarbuiten, dan zullen wij meer dan wij misschien zelf bevroeden, medewerken aan de mogelijkheid Nederland te bewaren voor den geesel van den oorlog. Laten wij alle strijdenden beschouwen als medemenschen, meegesleept in deze groote wereldramp, fouten makend, onrechtvaardigheden begaande eenerzijds, schitterende daden van moed en zelfopoffering volbrengend anderzijds, maar allen gelijkelijk recht hebbende op ons medelijden, op onze liefde. Laten wij Nederlanders geen vijanden willen hebben en wij zullen op onzen bodem voorbereiden de plaats van samenkomst te kunnen zijn voor al deze ongelukkige volkeren, nu inden strijd betrokken! Wij zullen in ons land een atmosfeer scheppen van verdraagzaamheid en liefde, die het aan onze Regeering en onze Koningin gemakkelijker zal maken de eventueele moeilijkheden, die onze neutraliteit mochten bedreigen, op te lossen. Het is geen inbeelding te denken, dat het voor een volk mogelijk is op deze wijze zijn Regeering en zijne Souvereine te steunen. De geschiedenis leert ons, dat de innerlijke zoowel als de uiterlijke houding vaneen volk in tijden van groote beroering een niet geringen invloed op den loop der gebeurtenissen uitoefent. Er zal zelfs grooter moed, taaier volharding, meer geduld, scherper inzicht en dieper staatsmanswijsheid noodig zijn om ons land gedurende de komende maanden vrij te houden van den oorlog dan om het bevel te geven: ‘te wapen’. Dan zou het lot in weinige weken beslist zijn, dan is het een kwestie van ‘den storm snel over ons land heen te laten woeden’ en lichaam, have en goed in eenige weinige weken of maanden op te offeren of te behouden. Dan komt men ineen naar buiten uitgaande aktie en komen al die eigenschappen van moed en durf inde banen waarlangs zij zich reeds, gedurende eeuwen voortbewegen en ontwikkeld hebben. Maar moeilijker dan dit alles is het om deze eigenschappen van onze natie binnenwaarts te richten, te bedenken, dat onze internationale taak is den grond te bewaken, waarop het Vredespaleis gebouwd is, het symbool in steen van de hoop der volkeren, zoodat straks, wanneer de strijd is uitgewoed allen zich zullen kunnen vereenigen op Nederlandschen bodem en wij dan in staat zullen zijn die hoogere mogelijkheid der beschaving aan te toonen, die gelegen is in samenwerking en niet in strijd. Daarom Holland, sta pal voor het ideaal van den vrede! Het is zooveel gemakkelijker een ideaal te dienen in lichte dagen vol zonneschijn dan inde duistere tijden, die wij nu hebben. Vergeet daarom niet, dat het alleen voor sterke Dat de atmosfeer van Nederland werkelijk geschikt is voor arbeid in deze richting bleek dan ook uit de oprichting van den Nederlandsche Anti-Oorlog Raad, van welken inderdaad kon uitgaan de organisatie van allen die bezield zijn met het streven de vruchten te plukken van het huidig ontwikkelingstijdperk. Den “Oproep aan het Nederlandsche Volk” van dit lichaam kan ik bekend achten. Alleen vermeld ik hier het nu vastgestelde programma naar de verwezenlijking waarvan zal worden gestreefd : De “Nederlandsche Anti-Oorlog Raad" streeft naar een zoo spoedig mogelijke beëindiging van den oorlog, dooreen vrede die niet de kiem van nieuwe oorlogen in zich draagt. De Raad is van oordeel, dat daartoe bij het sluiten van den vrede het volgende gewenscht is: 1. Samenwerking der Staten in plaats van tegenover elkander staande bondgenootschappen; 2. Beperking der bewapening krachtens internationale regeling ; j. Zeggenschap der Volksvertegenwoordigingen over het Vredesverdrag ; 4. Vermijding van het gevaar, gelegen in overgang van grondgebied of annexatie tegen den wil der bevolking; 5. Nieuwe stappen tot bevordering van verplichte arbitrage en verplicht onderzoek van internationale geschillen. De Raad stelt zich voor, in samenwerking met gelijkgezinden uit alle partijen en richtingen in alle landen, de vorming vaneen krachtige internationale openbare meening ten gunste dezer denkbeelden te bevorderen. Vele Theosofen de Vereeniging als zoodanig is een academisch zielen mogelijk is in het duister het ideaal te blijven volgen en er voor te leven. Strijd moedig en dapper indien het noodig is, doch werk aan de beschermende dijken van samenwerking en broederschap en omring daarmede als met een muur het ideaal van vrijheid door vrede zoolang het lot u toestaat dit te doen. Werk zoolang het nog dag is, tot de nacht komt, waarin niemand meer arbeiden kan! Maar indien de wereldramp ook ons overvalt, dan nog moet zij ons trouw bezig vinden aan onze taak tot het laatste oogenblik toe! Laten wij nu bewijzen te kunnen leven naar de wapenspreuk der Oranjes: ‘lk zal handhaven’. Laat Holland dan, doen hooren dezen ouden kreet en nu zeggen: Ik zal handhaven de vrijheid als het moet door den strijd, maar als het kan door den vrede, want hierin is gelegen de hoop der volkeren, als ieder Nederlander wil.’ lichaam en kan zich dus, naar veler meening niet als vereeniging aansluiten bij deze organisatie werken in dezen Raad op velerlei wijze krachtig mede. Individueel, hetzij als Theosoof of anderszins, moge men veel verderstrekkende idealen hebben omtrent “vredes” plannen, men moet zulk een minimum beschouwen als de eerste trede van de trap die oneindig veel verder kan en zal leiden. En verder moet men zich buitengewoon verheugen over het feit dat zooals natuurlijk ook bij vele andere gebeurtenissen in deze tijden aanschouwd werd het gemeenschappelijk menschelijkheidsgevoel samenwerking van zóó uiteenloopende richtingen mogelijk maakt om werkelijk een minimum van praktische broederschap te verwezenlijken. Men schrijft en spreekt veel over broederschap, doch is maar al te vaak geneigd om wegens kleine persoonlijke inzichten medewerking aan de practijk der theorieën te onthouden. Verder kwam een van Theosofisch standpunt zeer merkwaardige organisatie tot stand, n.l. het Comité tot propageering van het denkbeeld van “Een Europeeschen Statenbond”.a) Want volgens gezaghebbende occultisten zal inderdaad de einduitkomst van het huidig gebeuren hoewel waarschijnlijk niet voor 1933 de vorming van zulk een statenbond zijn. In C. W. Leadbeaters boek “De vorming van het zesde Wortelras” en in “Man How, Whence and Whither”, waarin gebeurtenissen tot ruim 800 jaren inde toekomst worden behandeld, lezen wij o.a. en hiermede willen wij dit Hoofdstuk besluiten —: DE FEDERATIE DER VOLKEREN. “Heteenige doel van dit onderzoek was, zooveel mogelijk inlichtingen te verkrijgen omtrent de vorming van het Zesde Wortelras en omtrent de gemeenschap, die door den Manoe en den Hoogepriester voor dit doel was gesticht. Derhalve werd geen speciale aandacht gewijd aan het andere deel der wereld. Toch mocht ik nu en dan een vluchtigen blik slaan op die andere gedeelten, en het zal waarschijnlijk voor menigeen belangwekkend zijn daaromtrent iets te vernemen ; daarom schrijf ik ze neer zonder een poging te doen ze te rangschikken en volledig te maken, juist zooals zij werden waargenomen. De geheele wereld heeft eigenlijk een politiek verbond gevormd. Europa schijnt een federatie te zijn met een soort rijksdag, waarheen alle landen hun vertegenwoordigers zenden. Dit centrale lichaam regelt de zaken en de koningen der verschillende landen zijn om beurten president van deze federatie. De herschikking der ’) Men leze hierover “Het Eenige Redmiddel” van Jhr. Dr. Nico van Suchtelen. In alle richtingen schijnen enorme verbeteringen te zijn aangebracht, men staat versteld van den kolossalen rijkdom, die daarvoor moet zijn gebruikt. Het schijnt dat Caesar, nadat hij geslaagd was in het vormen der federatie, alle landen overhaalde, den oorlog op te geven en bepaalde, dat elk land gedurende een zeker aantal jaren, de helft of een derde gedeelte van het geld, dat het gewend was aan legeruitrustingen te besteden, zou terzijde leggen en voor zekere maatschappelijke verbeteringen gebruiken, welke hij aangaf. Volgens zijn plan werden de belastingen inde geheele wereld langzamerhand verminderd, maar ondanks dit werd er genoeg geld opgebracht, om al de armen te voeden, alle achterbuurten af te breken en merkwaardige verbeteringen in te voeren in al de steden. Hij bepaalde, dat die landen waarin gedwongen militaire dienst heerschte, die gewoonte nog eenigen tijd zouden behouden, doch de lotelingen zouden gebruiken om publieke werken uitte voeren, parken en wegen aan te leggen, achterbuurten te slopen en overal verkeerswegen tot stand te brengen. De oude lasten zouden aldus langzamerhand verdwijnen, maar met datgene wat er nog van over was, slaagde hij er inde wereld te hervormen. Hij is inderdaad een groot man, een wonderbaarlijk genie. In het begin schijnen er eenige moeilijkheden geweest te zijn en wat getwist, maar hij bracht een groep van bijzonder bekwame menschen bijeen, een soort van kabinet, bestaande uit al de beste organisators, die de wereld heeft voortgebracht, reïncarnaties van Napoleon, Scipio Afrikanus, Akbar en anderen, een van de prachtigste lichamen om praktisch werk te doen, die men ooit gezien heeft. Het plan werd op grootsche schaal uitgevoerd. Toen al de koningen en eerste ministers vergaderd waren, om de basis der federatie te bespreken, liet Caesar voor deze gelegenheid een ronde zaal bouwen met vele deuren, zoodat allen tegelijk zouden kunnen binnentreden, en geen vorst den voorrang zoude hebben boven een anderen. Caesar regelde deze geheele vvonderbaarlijke verandering, maar zijn werk werd voor een groot deel mogelijk gemaakt door de komst en de prediking van den Christus zelf, zoodat wij hier een nieuw tijdperk hebben in alle beteekenissen, niet alleen in uiterlijke regeling, maar ook in innerlijk gevoel. Dit is natuurlijk alles zeer lang geleden, beschouwd van het standpunt van den tijd, waarover wij nu spreken; de Christus wordt reeds eenigszins mythisch voor de menschen, ongeveer zooals hij het voor ons was in het begin der politieke inrichting waardoor deze wonderbaarlijke verandering werd tot stand gebracht, was het werk van Julius Caesar, die op zekeren tijd inde twintigste eeuw reïncarneerde ten einde den weg te bereiden voor den Christus, die de Wijsheid wederom kwam verkondigen. twintigste eeuw. De godsdienst der wereld is nu die, welke door Hem werd gesticht; dat is de Godsdienst, en feitelijk bestaat er geen andere van werkelijk belang, hoewel sommige nog zijn blijven bestaan, die de wereld over het algemeen met een lichtelijk minachtende verdraagzaamheid beschouwt, als fantastische godsdienstvormen of merkwaardig bijgeloof. Natuurlijk zijn er ook enkelen die den ouderen vorm van het Christendom vertegenwoordigen, die inden naam van Christus weigerden Hem te ontvangen, toen Hij ineen nieuwen vorm verscheen. De meerderheid beschouwt deze menschen als wanhopig achterlijk. Over het geheel evenwel is de staat van zaken over de geheele wereld heel wat meer bevredigend dan in vroegere beschavingen. Legers en vloten zijn geheel en al verdwenen of bestaan nog slechts in zeer verkleinden vorm en worden als politie gebruikt. Armoede is uit de beschaafde landen ook zoo goed als verdwenen; alle achterbuurten der groote steden zijn gesloopt, en inde plaats daarvan zijn geen nieuwe huizen gebouwd, maar parken en tuinen aangelegd. De eigenaardige gewijzigde vorm van Engelsch, gedrukt ineen soort van stenographie met vele verkortingen is als algemeene taal voor handel en letterkunde aangenomen. De gewone beschaafde menschen in elk land kennen het, behalve hun eigen taal en het blijkt inderdaad, dat het inde hoogere klassen en inden handelsstand de onderscheidene talen zeer snel verdringt. Natuurlijk spreekt het gewone volk in elk land nog zijn eigen taal, maar men erkent, dat de eerste stap om inde wereld vooruit te komen, bestaat in het leeren der universeele taal. De meeste boeken bij voorbeeld zijn alleen daarin gedrukt, behalve wanneer zij alleen voor de onontwikkelden bestemd zijn; op deze wijze is het nu mogelijk, dat een boek een zeer veel grooteren omzet heeft dan ooit te voren. Er zijn nog universiteits-professoren en geleerden, die al de oude talen kennen, doch zij vormen een zeer kleine minderheid, en al de werkelijk goede boeken in alle talen zijn reeds lang inde universeele taal overgezet. In elk land kent een groot deel van de middelklasse en van de hoogere geen andere taal dan deze, of slechts enkele woorden van de landstaal, die noodig zijn om met bedienden en werklieden te kunnen omgaan. Een ding, dat veel tot deze veranderingen heeft bijgedragen is de nieuwe wijze van schrijven en drukken, die blijkbaar het eerst in verband werd gebracht met de Engelsche taal en daarvoor meer geschikt is dan de andere. Ik merk op, dat in onze kolonie alle boeken op licht groen papier zijn gedrukt met donker blauwe inkt, volgens de theorie, voor zoover ik het begrijp, dat dit veel minder vermoeiend is voor de oogen dan de oude manier van zwart op wit. Dezelfde wijze van drukken wordt veel toegepast inde overige wereld. Een beschaafde regeering of kolonisatie heeft zich over vele gedeelten der wereld verspreid die te voren in wilden staat verkeerden; ik heb inden vluchtigen blik, dien ik op het een en ander heb kunnen slaan, bijna in ’t geheel geen werkelijke wilden gezien. Het schijnt, dat de menschen nationaal gevoel nog niet te boven zijn; de landen vechten niet meer met elkaar, doch elk volk denkt nog met trots over zichzelf. Het grootste voordeel is, dat zij nu niet bevreesd zijn voor elkaar, dat er geen wantrouwen bestaat en daardoor veel grooter broederlijkheid. Over het geheel zijnde menschen echter niet zoo heel veel veranderd, alleen heeft nu hun betere zijde meer gelegenheid om zich te vertoonen. Er is nog niet veel vermenging der volkeren, de meeste menschen trouwen nog in hun eigen omgeving, want degenen, die den grond bebouwen, hebben bijna altijd de neiging om op dezelfde plaatste blijven. Misdaad doet zich nog nu en dan voor, maar veel minder dan van ouds, omdat de menschen over het algemeen veel meer weten dan vroeger, en vooral omdat zij veel tevredener zijn. De nieuwe godsdienst heeft zich zeer verspreid en zijn invloed is ongetwijfeld zeer sterk. Het is een geheel wetenschappelijke godsdienst, zoodat, hoewel godsdienst en wetenschap nog afzonderlijke instellingen kunnen genoemd worden, zij niet langer tegenover elkaar staan zooals vroeger. Natuurlijk houden de menschen nog discussies, maar niet over de ons zoo welbekende onderwerpen. Zij bespreken bij voorbeeld de verschillende soorten van geestengemeenschap en twisten over de vraag, of het wel veilig is ‘naar andere geesten’ te luisteren dan die, welke door de erkende autoriteiten van den dag voor betrouwbaar worden verklaard. Scholen bestaan overal, maar zij worden niet meer gecontroleerd door de kerk, die niemand anders opvoedt dan haar eigen predikers. Gewone philantropie is niet meer noodig, omdat er feitelijk geen armoede meer bestaat. Er zijn nog ziekenhuizen, en zoover ik kan zien, schijnen het staatsinstellingen te zijn. Het komt mij voor, dat alle levensbehoeften onder controle staan, zoodat er geen ernstige prijsverhoogingen kunnen ontstaan. Allerlei weeldeartikelen en onnoodige dingen zijn nog in handen van particulieren, b.v. kunstvoorwerpen en dergelijke; maar zelfs hier schijnt er niet zoozeer concurrentie te zijn dan wel verdeeling van arbeid; indien iemand b.v. een winkel opent waar ornamenten en dergelijke dingen worden verkocht zal een ander dat in die buurt niet licht doen, eenvoudig, omdat er voor beide niet genoeg zou zijn, maar ook hierin worden de menschen volkomen vrijgelaten. De voorwaarden van partikulier eigendom van land en mijnen en fabrieken zijn zeer veel veranderd. Een groot gedeelte van het land is tenminste in naam een soort erfpacht van den koning dat onvoorwaardelijk aan hem terugvalt na verloop van duizend jaar, maar indien hij het verkiest, heeft hij het recht het in dien tusschentijd terug te nemen tegen zekere schadevergoeding. Ondertusschen kan het erfelijk overgaan van vader op zoon, verkocht, of verdeeld worden, doch nooit zonder toestemming der overheid. Er zijn ook aanzienlijke beperkingen verbonden met vele dezer grondbezittingen aangaande het soort van gebouwen, dat er mag worden opgericht. Alle fabrieken van levensbehoeften blijken staatseigendommen te zijn, doch de oprichting van zulk een fabriek wordt aan niemand belet. Er is nog mijnbouw, maar veel minder dan van ouds. De zalen en de galerijen in vele mijnen van het Noordelijk deel van Europa worden nu als sanatoria gebruikt voor de zeldzame gevallen van tering en bronchiale of andere aandoeningen, wegens hun volkomen gelijkmatige temperatuur in zomer en winter. Ik zie ook toestellen, waardoor metalen uiteen groote diepte naar boven worden gebracht. Ik kan ze niet bepaald mijnen noemen want ze lijken veel meer op putten; het is misschien een moderne verbeterde soort van mijn. Zeer weinig van het werk daar beneden wordt door menschen gedaan, het zijn voornamelijk de machines, die gaten graven, groote platen uitsnijden en naar boven brengen. Het zijn alle inden grond staatseigendommen, maar in vele gevallen door particulieren van den Staat gepacht. Ijzer wordt uit verschillende ertsen gewonnen, maar met veel minder moeite dan vroeger. De regeering van Engeland is veel veranderd. Alle werkelijke macht berust bij den koning, hoewel de zorg voor de verschillende departementen aan ministers is toevertrouwd. Er is geen parlement, maar er schijnt een stelsel te zijn, dat men niet gemakkelijk geheel kan begrijpen, wanneer men het slechts zoo vluchtig kan beschouwen als nu het geval is; het is min of meer iets als een referendum. ledereen schijnt het recht te hebben om voorstellen te doen, en deze gaan door de handen van beambten, wier taak het is klachten of requesten te ontvangen. Indien deze voorstellen aantoonen, dat er ergens onrechtvaardigheid bestaat, wordt deze zeer snel verholpen, zonder dat de hoogere autoriteiten zich er mede bemoeien. Elk zoodanig request wordt behandeld, indien de redelijkheid daarvan kan worden aangetoond, doch gewoonlijk dringt het niet door tot den koning zelf, tenzij er vele requesten zijn over dezelfde zaak. Het koningschap is nog erfelijk. Het Britsche rijk schijnt vrijwel hetzelfde te zijn als inde 20ste eeuw, doch het was een vroegere federatie dan de groote algemeene wereldfederatie en erkent natuurlijk doorloopend éénen koning, terwijl laatstgenoemde telkens van president verandert. Het ambt van Koloniaal Bestuurder schijnt bij sommigen erfelijk te wezen, zoodat zij als het ware schatplichtige vorsten zijn. Londen bestaat nog steeds en is grooter dan ooit, maar zeer veranderd, want er is nu inde geheele wereld geen vuur, en derhalve geen rook. Sommige van de oude straten en squares zijn nog her- Een vluchtigen blik slaande op Parijs merk ik op, dat het er zeer verschillend uitziet. Alle straten schijnen breeder te zijn en degeheele stad is als het ware losser. Men heeft geheele blokken neergehaald en den grond in tuinen veranderd. Alles is zoo geheel en al anders. Holland beschouwend zie ik, dat het land zoo dicht bevolkt is, dat het er uitziet als één groote stad. Amsterdam is evenwel nog duidelijk te onderscheiden, en men heeft een stelsel uitgevonden, waardoor men terwijl het aantal grachten is vermeerderd, het water in alle dagelijks kan ververschen. Er schijnt geen natuurlijke strooming te zijn in het water, maar een eigenaardig centraal zuigsysteem, een soort enorm buizennet met een zeer diepe centrale uitgraving. De bijzonderheden zijn mij niet duidelijk, maar het schijnt, dat zij op de een of andere manier het geheele gebied uitpompen en allen afval uit de riolen en dergelijke ineen groot kanaal voeren, dat tot op grooten afstand onder de zee doorloopt en dan zijn inhoud met geweldige kracht wegspuit; geen schepen kunnen die plek naderen, omdat de kracht zoo groot is. Evenals inde kolonie, wordt ook hier zeewater gedistilleerd en men haalt er verscheidene stoffen uit, waarvan vele dingen worden gemaakt, o.a. voedings- en verfstoffen. Als merkwaardigheid merk ik op, dat in sommige straten tropische boomen inde open lucht worden gekweekt, doordat men er een doorloopenden stroom van de kracht in haar aspect van warmte omheen laat vloeien. Eeuwen geleden begon men met de straten te overdekken en te verwarmen, gelijk een broeikas; maar toen de onbeperkte kracht ontdekt werd, besloot men die overdekkingen, die in vele opzichten lastig waren, weg te laten. Op andere deelen van de wereld hebben wij ook nu en dan een vluchtigen blik kunnen slaan, maar wat wij zagen, was nauwelijks de moeite van het vermelden waard. China schijnt eenige wisselvalligheden te hebben ondervonden. Het ras leeft er nog en schijnt niet minder talrijk te zijn. Er zijn heel wat oppervlakkige veranderingen in eenige steden waar te nemen, doch het ras als geheel schijnt niet werkelijk anders te zijn in beschaving. De meerderheid der landbevolking spreekt nog haar eigen taal, maar al de meer beschaafden kennen de universeele. Indië is ook een van die landen, waar slechts weinig is veranderd. Het Indische. kenbaar in algemeene omtrekken, maar er is zeer veel gesloopt en er zijn op groote schaal verbeteringen aangebracht. St. Pauls kathedraal staat nog, met groote zorg in stand gehouden als een oud monument; de Tower schijnt gedeeltelijk verbouwd te zijn. Door de invoering van de eene onbeperkte kracht zijn ook in dit land grootsche gevolgen teweeggebracht, en de meeste dingen, die men noodig heeft schijnen te worden verkregen dooreen kraan om te draaien. Ook hier zijn weinig menschen, die thuis koken; zij gaan uit om te eten, ongeveer zooals inde kolonie, hoewel de dingen hier op heel verschillende wijze worden voorgediend. dorp is nog steeds zooals het sedert onheuglijke tijden is geweest, maar blijkbaar heerscht er nu geen hongersnood meer. Het land is verdeeld in twee of drie groote koninkrijken, maakt evenwel deel uit van het groote Rijk. Er is klaarblijkelijk veel meer vermenging inde hoogere klassen en er zijn meer huwelijken met blanke rassen zoodat het duidelijk is, dat het kastenstelsel onder een groot gedeelte der beschaafden is afgeschaft. Thibet is, naar ’t schijnt, veel meer opengesteld, daar men er door middel van vliegmachines gemakkelijk kan binnenkomen ; maar zelfs deze ondervinden daar moeilijkheden tengevolge van de groote hoogte en de ijlheid der lucht. Centraal-Afrika heeft radikale veranderingen ondergaan, en de omtrek van den Victoria Nyanza is een soort Zwitserland geworden, vol groote hotels. Ik stelde er natuurlijk veel belang in om te weten, wat er op dit tijdstip van ons hoofdkwartier was geworden en het verheugde mij het nog in bloeienden toestand te aanschouwen en op veel grooter schaal ingericht dan inden ouden tijd. Ongetwijfeld bestaat er nog steeds een Theosofische Vereeniging, maar daar haar eerste doeleinde voor een groot deel bereikt is, schijnt zij zich voornamelijk op het tweede en derde toe te leggen, en zich te hebben ontwikkeld tot één centrale Hoogeschool voor de studie in deze beide richtingen, die inde verschillende deelen der wereld centra heeft, welke er mede verbonden zijn. Het tegenwoordige gebouw van het hoofdkwartier is vervangen dooreen prachtig paleis met een reusachtigen dom, waarvan het middengedeelte zeer zeker een nabootsing is van de Taj Mahal te Agra, doch op veel grooter schaal gebouwd. In dit groote gebouw zijn bepaalde plaatsen door gedenksteenen gemerkt, die opschriften dragen b.v. ‘Hier was Mevr. Blavatsky’s kamer’, ‘hier werd dat en dat boek geschreven’, 'hier was de kamer met de portretten’ en zoo verder. Men heeft er zelfs standbeelden van enkelen onzer en een copie in marmer van het standbeeld der stichters inde groote zaal. Zelfs deze copie wordt nu als een reliquie uit de oudheid beschouwd. De Vereeniging is nu eigenaarster van de Adyar-rivier en de gronden aan de overzijde, zoodat niets daar gebouwd kan worden, wat het uitzicht zou kunnen bederven, en zij heeft de bedding der rivier met een soort steen laten bekleeden, ten einde die schoon te houden. Zij heeft overal op haren grond gebouwen laten verrijzen en er nog ongeveer een vierkante mijl langs het zeestrand bij aangekocht. Aan de andere zijde van Olcotts tuin is een afdeeling voor occulte scheikunde en daar heeft men reproducties van de oorspronkelijke platen op veel grooter schaal uitgevoerd alsook zeer fraaie modellen van al de verschillende soorten scheikundige atomen. Men heeft er een prachtig museum en een bibliotheek, en ik zie daar werkelijk ■dingen, die hier in ’t begin der twintigste eeuw waren, maar zeer weinige. Een fraai oud verlucht manuscript bestaat nog, maar ik DE THEOSOFISCHE VEREENIGING. De Vereeniging heeft een belangrijke plaats ingenomen inde wereld. Zij vormt een bepaald departement van de wetenschap der wereld en heeft een reeks speciale vakken die, naar ’t schijnt, nergens anders worden onderwezen. Zij produceert een groote hoeveelheid literatuur en wat wij teksten zouden noemen, en houdt de belangstelling inde godsdiensten van het verleden en in vergeten onderwerpen gaande. Zij geeft een serie uit, die wel iets heeft van die der oude ‘Sacred Books of the East’ maar op zeer grootsche schaal; het boek, dat het laatst daarin verschenen is, draagt het nummer 2159. Vele pandits schijnen autoriteiten te zijn aangaande het verleden. leder schijnt één boek als speciale studie te hebben gekozen. Hij kent het uit het hoofd, weet alles, wat er mee in verband staat en zal alle commentaren daarop grondig hebben doorgewerkt. De letterkundige afdeeling is enorm en vormt het centrum vaneen wereld-organisatie. Ik merk op, dat zij zich nog van het Engelsch bedienen, maar zij spreken het anders en hebben het aloude motto der Vereeniging in zijn oorspronkelijken vorm behouden. De Afdeelingen der Vereeniging in andere landen hebben feitelijk haar eigen bestuur, het zijn groote inrichtingen met hoogescholen in al de voornaamste landen, maar alle beschouwen Adyar als het centrum en den oorsprong der beweging en maken het tot een bedevaartplaats. Kolonel Ollcot is nog steeds, hoewel hij inde kolonie in Californië als medewerker van den Manoe arbeidt, in naam President der Vereeniging en bezoekt haar hoofdkwartier op zijn minst eens inde twee jaar”.l) MEDEDEELINGEN VAN OCCULTISTEN OVER: DEN DOOD YAN SOLDATEN ; ONZICHTBARE HELPERS AAN GENE ZIJDE ; OVER DEN HUIDIGEN KRIJG. SLOTWOORD. Het is voor velen zeer zeker belangwekkend hier iets te vernemen over hetgeen occultisten ons mededeelen met betrekking tot de gebeurtenissen in verband met den dood op het slagveld. Degenen die in het algemeen iets willen weten over deze dingen kunnen dan uitvoeriger werken raadplegen. Een gedeelte van hetgeen wij hier weergeven is reeds lang geleden gepubliceerd in theosofische boeken, maar veel er van zijn mededeelingen berustende op helderziend onder- l) Men leze verder de aangehaalde werken. betwijfel of er nog boeken zijn van zoo ouden datum als de twintigste eeuw. Natuurlijk heeft men er exemplaren van de Geheime Leer, maar ik denk, dat zij alle inde universeele taal gedrukt zijn. zoek der laatste tijden. Veel er van, niet alles, werd gepubliceerd in The Vahan en vooral Mabel Collins’ nieuw boek The Crucible bevat veel merkwaardige mededeelingen, die ernstige bestudeerders zeker wèl doen na te slaan en te overwegen. In het standaardwerk over alle aangelegenheden betrekking hebbende op den dood, Aan gene zijde des Doods l) vinden wij met betrekking tot “den dood van den soldaat” het volgende: Niemand behoeft den geringsten twijfel te koesteren over het lot van den mensch diesterft bij de onzelfzuchtige vervulling van zijn plicht. Zijne toekomst zal, evenals die vaneen ander, van zijn leven afhangen en niet van zijn dood; die dood kan niet anders dan een zeer machtige factor in zijne ontwikkeling zijn. Het feit alleen dat hij genoeg heldenmoed heeft ontwikkeld om te sterven voor wat voor hem een abstract denkbeeld of ideaal is, duidt reeds een grooten vooruitgang aan bij zijn vorigen toestand. Of de zaak, waarvoor hij strijdt, in het abstracte rechtvaardig is of niet, doet er eenvoudig niets toe; hij denkt dat de zaak rechtvaardig is, voor hem is het een oproep van den plicht, de stem van zijn land, en hij is bereid alle zelfzuchtige overwegingen ter zijde te stellen en te gehoorzamen zelfs in het gezicht vaneen wissen dood. Let er wel op dat het ten hoogste onwaarschijnlijk is dat de kring van menschen waaruit in Engeland de gewone soldaat gerecruteerd wordt, dezen in zijn gewoon huislijk leven eene gelegenheid geeft om zulk een prachtigen moed en beslistheid te ontwikkelen als die, welke hij op het slagveld vindt, en gij zult beginnen te beseffen dat de oorlog, ten spijt van al zijne gruwelen, niettemin een machtige factor is om tot op zekere hoogte te ontwikkelen. Dit is alweer het korreltje waarheid dat ten grondslag ligt aan de gedachte van den fanatieken Mahomedaan, dat de man, die sterft strijdende voor zijn geloof, regelrecht naar een zeer goed leven inde wereld hiernamaals gaat. En toch, ofschoon de dood op het slagveld in sommige gevallen veel meer kan doen voor ’s menschen ontwikkeling dooreen voortgezet leven, is er in het algemeen een goede grond voor het gebed der Kerk “Bewaar ons, groote God! voor een plotselingen dood”. Wanneer iemand zijn leven tot hoogen ouderdom uitleeft, zijnde meeste zijner lagere begeerten langs natuurlijken weg uitgesleten en ter zijde gelegd, zelfs vóór hij dit stoffelijk gebied verlaat en er is dus zoo veel minder te doen in het astrale leven. Een lange ziekte heeft vaak hetzelfde gevolg, maarde mensch, die plotseling sterft inden vollen bloei der jeugd bevindt zich in geheel verschillende omstandigheden. Bij hem zijnde begeerten krachtig en werkzaam en daarom heeft hij, als alle andere omstandigheden gelijk zijn, kans op een veel langer astraal leven. ') Zie ook de brochure “Aan hen die hun dooden betreuren”. Eene tweede vergoeding voor het slachtoffer van plotselingen dood, hetzij inden oorlog of dooreen ongeluk, BESTAAT IN BIJZONDERE HULP, DIE IN ZULKE GEVALLEN ALTIJD DOOR ONZICHTBARE HELPERS WORDT VERSCHAFT. MEN ZEGT DAT IN VROEGERE TIJDEN ZULK WERK UITSLUITEND AAN EENE HOOGE KLASSE VAN NIETMENSCHELIJKE WEZENS OPGEDRAGEN WAS: MAAR KORTEN TIJD GELEDEN IS AAN MENSCHELIJKE WEZENS, DIE IN STAAT WAREN MET BEWUSTZIJN OP HET ASTRAAL GEBIED TE WERKEN, HET VOORRECHT GEGEVEN IN DEZEN LIEFDE ARBEID BIJSTAND TE VERLEENEN. Deze hulp is meer bepaald benoodigd voor de slachtoffers van plotselingen dood, niet alleen omdat zij een zoo veel krachtiger astraal lichaam hebben te besturen, maar ook omdat zij natuurlijk vaak zeer inde war zijn en zelfs soms zeer ernstig verontrust. Het werk van den helper is daarom hoofdzakelijk hen gerust te stellen en te troosten, en hun zooveel mogelijk de toestanden uitte leggen, waarin zij zich bevinden en aan te geven welke houding voor ben het meest gewenscht is. De heer Sinnett deelt ons verder mede: leder die getroffen is door het leed te hooren dat een geliefde gedood is, zal gaarne vernemen hoe zulk een dood iemand aandoet hij het overgaan tot en het ontwaken op het astrale gebied. De uitwerking is zeer merkwaardig en beslist. Praktisch iedereen die Maar tegelijkertijd als hij dat leven goed leert gebruiken, zal het hem meer goed Karma aanbrengen dan hij in dienzelfden tijd op het stoffelijk gebied zou hebben kunnen krijgen, zoodat men de zaak altijd van twee kanten moet bezien. Soms blijft de mensch, die plotseling uit het stoffelijk leven op het astraal gebied geworpen wordt, langen tijd onbewust, gewikkeld ineen slaap met rozige droomen, gelijk dit werd uitgedrukt in eene der eerste leeringen, die ons zijn gegeven. Somtijds is hij er zich dadelijk en voortdurend van bewust, en het is niet altijd gemakkelijk de werkingen der wetten te volgen, krachtens welke deze verordeningen plaats hebben. In het algemeen kan men zeggen dat zijn toestand ruimschoots van de richting afhangt, waarin zijn bewustzijn gewoon waste werken. De meeste jonge mannen, bij voorbeeld, zouden in hunne astrale lichamen een groot gedeelte der hoogste astrale stof van het gebied hebben, en indien zij nu bijtijds geleerd hadden zinnelijke begeerten van verschillende soort in bedwang te houden, zou hun bewustzijn niet de gewoonte hebben door zulke stof te werken. In het herschikte astrale lichaam zou die stof zich aan den buitenkant bevinden en zou deze dus het eenige kanaal zijn, geopend voor uiterlijke indrukken. Maar daar hij niet gewoon was deze soort van trillingen te ontvangen, zou hij die eigenschap niet plotseling ontwikkelen en daarom gelukkig van al de onaangenaamheden van dit laagste ondergebied onbewust blijven. aan onze (de Engelsche v.G.) zijde met den oorlog te maken heeft, wordt bezield door de overtuiging dat hij vecht voor het Recht. Hij gaat inde vechtlinie met de zekerheid dat zijn leven op het spel staat, maar hij is gewillig om dat op te offeren als het moet, niet louter, zooals de gewone uitdrukking luidt, voor Koning en Vaderland, maar voor het heilige beginsel van het Goede dat oorlog voert met het Booze. De opoffering vaneen leven onder deze omstandigheden tot stand gebracht, heeft een merkwaardige uitwerking op het astrale gebied. Natuurlijk zou het belachelijk zijn aan te nemen dat ieder die onder deze omstandigheden gedood wordt, normaal, krachtens de hoedanigheden van zijn leven tot op dat oogenblik, geheel ontbloot is van tekortkomingen die, wanneer hij onder normale omstandigheden overleden was, hem langen tijd op de lagere gebieden van de wereld aan gene zijde des grafs zouden hebben vastgehouden. Maar het op het slachtveld gebrachte offer van zijn leven onder de emoties die zooeven aangehaald werden, heeft tot uitwerking dat uit het astrale voertuig (het aandoeningslichaam) alle lagere soorten materie weggezweept worden die anders de persoonlijkheid inde lagere omstandigheden zou hebben vastgehouden. Hij is gereed voor een meer of mindere onmiddellijke overplaatsing naar gelukkiger dagen van het vierde ondergebied (een soort hemelwereld v.G.) Wel is waar gaat hij een oogenblik geheel onder ineen verstandelijke atmosfeer van zulk een verwilderende opwinding dat hij niet weet waar hij is. Zijn astrale aura is in zulk een draaikolk dat deze een soort schil om hem heen maakt, binnen welke schil hij inde begoocheling blijft verkeeren dat hij nog midden in het gevecht is. Maar wanneer die draaikolkbeweging eenmaal ophoudt, kan die schil verbroken worden door hen die met een grooter ondervinding druk bezig zijn om hulp te verleenen op het astrale gebied. En bij het doen van zulk werk worden hunne krachten versterkt door die welke, vanuit dit gebied, hunne gedachten op stelselmatige wijze wijden aan de taak om astrale vrienden te bevrijden, wier vooruitgang belemmerd wordt op de hier beschreven wijze.” J) De hulp die aan de dooden verleend wordt is beslist georganiseerd onder de Meesters vooral onder den Meester Jezus, door Mabel Collins in haar werk aangeduid als “Christus” en hoogstaande occulte leiders. In het verleden jaar verschenen werk “Letters from a living dead man” van Elsa Barker, de bekende Amerikaansche schrijfster, wordt o.a. overdezen “Bond van Helpers” gesproken. Dit is trouwens in vele geschriften het geval en het boekje van Leadbeater “Onzichtbare Helpers” geeft iri dit verband vele mededeelingen van belang. ') Vahan. i Nov. 1914. Maar voor hen die niet van deze dingen weten, klinkt het als een sprookje, wanneer zij lezen wat Mabel Collins nu schrijft, hoewel het voor haar en honderden anderen feiten zijn: “De zielen der menschen zijn inde smeltkroes en worden gelouterd in het vuur wan strijd en smartelijk lijden. Degenen die op het slagveld bevrijd zijn van hunne lichamen deelen nog inde verantwoordelijkheid van hunne kameraden, indien zij ter wille van plicht en uit eergevoel in den strijd zijn gegaan. Zij worden opgenomen inde kudde van Christus en blijven binnen het bereik van hen die zij liefhebben en waarmede zij geleden hebben, en nemen aldus deel inde groote taak van de menschelijke ontwikkeling. De Christus met zijn mystieke lantaarn gaat heen en weder op de slagvelden. Het licht van Zijn lantaarn onthult dat hetwelk de innerlijke beweegreden was van iederen man, en, ongeacht hoe de dooden op elkaar gehoopt liggen, neemt Hij elk afzonderlijk waar. En Hij trekt tot zich de zielen van degenen die edel gestorven zijn en eischt ze op als de Zijne, hen wegvoerende van het vreeselijke tooneel van hun dood naar plaatsen van vrede waar zij spoedig weder sterk worden en terugkeeren om anderen te helpen die denzelfden vreeselijken weg betreden. Ik heb Hem daar voortdurend gezien, terwijl Hij zocht naar de zielen van ware menschen en ze tot zich nam, ze als Zijn eigene opeischende. Het gemartelde lichaam ligt op den grond, afgedaan, terzijde geworpen, maarde bevrijde ziel gaat opwaarts op het heerlijke pad in het ongeziene en iedere menschenziel, hoe dierlijk en wreed ook wordt uit zijn lichaam geholpen door drie helpende ‘engelen’, die -de wankelende ledematen steunen en de onzekere bewegingen leiden. Degenen die op toomelooze wijze en zonder genade leven hebben genomen, hebben hun eigen geestelijke en etherische krachten en zintuigen vernietigd en moeten bij de minste inspanning geholpen worden. Groote hospitalen wachten hen op het etherisch gebied, waar zij verzorgd, behandeld en onderricht worden langzamerhand beginnen zij te begrijpen waarom zij zoo hulpeloos zijn; en wanneer deze kennis tot hen komt beginnen zij in staat te worden om te beslissen of zij een nieuw pad zullen inslaan of als tyrannen en slachters op aarde zullen terugkomen. Indien dit de begeerte van velen blijft, moet het de evolutie van het ras belemmeren, welke nu, op dit vreeselijke oogenblik, inde loutering van den brand, bepaaldelijk door het keerpunt kan treden en den hoogeren weg kan inslaan. Daarom redeneeren de helpers met vuur tegen de hun toevertrouwde zielen; ik heb hen deze zielen inde ‘hospitalen’ zien dragen en ondersteunen waar elk zijn rechtmatige plaats heeft krachtens zijn recht op de oneindige liefde steeds woorden van vermaning, verlichting en onderricht tot haar richtende. Want al de tallooze vrienden van het menschelijk ras, die den mensch op zijn moeilijk pad omringen, hopen vurig dat dit het volle uur der verlossing moge zijn en zij werken in die richting. De zielen welke zij in staat zijn te verlichten, zullen op zoodanige wijze op aarde terugkeeren dat zij snel het vreeselijke Karma uitwerken dat zij voor zichzelf geschapen hebben, en zullen het mogelijk vinden later zich bij de kudde van Christus aan te sluiten.” OVER DEN HUIDIGEN OORLOG nu hebben occultisten zich zéér beslist en naar veler meening te chauvinistisch uitgelaten. Maar wanneer men de voorgaande hoofdstukken goed bestudeerd heeft is het duidelijk dat de twee groote stroomingen, op zijn zachtst uitgedrukt te beschrijven als de tegenwerkende en de evolutionaire, ten slotte hier op aarde de naties in twee groepen verdeeld tegenover elkaar hebben geplaatst als de werktuigen van hunne bedoelingen, en karmisch hebben deze volkerengroepen zich geschikt gemaakt om als zoodanige werktuigen dienst te doen. Zonder nu inde individuen dier volkerengroepen de belichaming van de krachten, die achter de volkeren werken, te zien, kan de occultist, die deze dingen van nabij kan waarnemen en bestudeeren en ten slotte zelf moet ingrijpen, niet anders doen dan zoo onpersoonlijk mogelijk in zijn practisch werk partij kiezen. Hij moge inde tegenpartij deugden waardeeren, inzien waarom deze volkomen terecht karmisch haar rol vervult, maar hij moet de zijne óók vervullen. Bovendien moet men goed begrijpen dat het voor iemand, die geen eigen feiten heeft om zijn oordeel op te gronden, hoogst onlogisch en gevaarlijk zou zijn om partijdig op te treden in navolging vaneen occultist. Terecht schreef de Algerneene Secretaris van de Theosofische Vereeniging in Engeland: “Sinnett schrijft over het bovenstoffellijk aanzicht van den oorlog met al het gewicht van zijn groote reputatie en verdiensten, en vereenzelvigt grootelijks de Duitschers met de Machten der Duisternis. Dat is Sinnett’s zienswijze gegrond op zijn eigen methoden van waarneming. Leden die geen toegang hebben tot Sinnett’s methode moeten natuurlijk hunne eigen gevolgtrekkingen maken met betrekking tot de waarde die men aan andere waarnemingen kan toekennen. Leden moeten hunne volgtrekkingen maken en niet verwachten dat occultisten als Sinnett, Annie Besant of Leadbeater ofiemand anders dat voor hen zullen doen ”. En verder geeft Haden Guest dan den raad dien ik hier wil herhalen: “Lees eerst Bernard Shaws Common Sense about the War" ; en hij eindigt: “Laat ons dus den oorlog bespreken. Maar laten wij hem met vrijheid en onbevangenheid bespreken. Alle meeningen moeten gewogen worden. Alle zienswijzen zijn toelaatbaar. Geen enkele moet ons beïnvloeden dan die welke beantwoordt aan het hart, het verstand of de intuïtie in onszelven. Maar aan het einde Broederschap! Het eerste doeleinde van de Theosofische Vereeniging is het vormen vaneen algerneene broederschap zonder onderscheid. Houd dat begrip glashelder vast, verhef u tot en werk inde richting van De uiting van den heer Sinnett waarop hier gedoeld wordt is de volgende: “Mijn intieme theosofische vrienden zijn lang reeds bekend geweest met de omstandigheden onder welke ik in staat was gesteld den oorlog, die nu woedt, reeds zoo lang geleden inden aanvang van 1911 te voorspellen. In Maart van dat jaar gaf ik een voordracht voor een groot gehoor inde zalen van de Asiatic Society in Albemarlestreet, waarin ik de mededeelingen samenvatte welke ik een paar maanden van te voren ontvangen had. Ik hield aanteekeningen van deze mededeelingen ten tijde van de ontvangst ervan (Januari 1911) en deze aanteekeningen zijn zoo belangwekkend gevonden door degenen met wie ik ze onlangs doorlas, dat het begeerenswaard schijnt ze ruimer bekendheid te geven. Daarom schrijf ik nu hier, precies zooalsik ze op dat tijdstip ontving, de mededeelingen neer waarop ik doel. ‘Er was een verdikkende kracht aan het verzamelen op het lagere astrale gebied welke onvermijdelijk vreeselijke gevolgen moest hebben wanneer zij uiteenbarstte. De Meester trachtte de uitwerkingen ervan te verzachten. Het huidige Duitsche planwas niet Holland te annexeeren, maar België aan te vallen. Er zou ten slotte een algemeene oorlog zijn waarin Duitschland, Oostenrijk en Turkije inbegrepen, zouden staan tegenover Groot Brittannië, Rusland, Frankrijk en Italië. ‘De Duitsche Keizerwas het middelpunt van de Duitsche vijandigheid. Hij had eenige achting voor zijn Engelsche verwanten, maar was de bittere vijand van het ras. Bismarck werkte op hem in hoewel hij er niet bewust van was. Rechtstreeksche elementale invloed verklaarde enkele zijner toespraken. Zijn tweede zoon, niet de eerste, die zwak was, maarde zeeman, was van hetzelfde temperament als zijn vader. Dezelfde elementale krachten werkten door beiden. Het plan van den Keizer overwoogeenrechtstreekschen aanval op en de verovering van Engeland. Hij had niet de bedoeling een oorlogsschatting te eischen maar wilde tot Koning van het Britsche wereldrijk gekroond worden. ‘Het was bestemd dat de uitslag van den oorlog naar de zijde van de geallieerden zou zijn en zij ten slotte de Duitschers zouden verpletteren. Het zou vreeselijk zijn voor het Duitsche volk. Aan het einde zou er een groote herverdeeling van Europeesch grondgebied zijn. 1913 zou het jaar van den oorlog zijn, maar er zou veel eerder diplomatiek gerommel zijn’. De Witte Loge, zoo werd mij gezegd, zou ernstig trachten de ramp af te wenden, maar er was weinig hoop op volkomen slagen in die richting. Slecht nationaal Karma, geërfd uit het vervaltijdperk van het Ro- dat voorschrift, dan zal, zelfs in het heetst van het gevecht, de strijder daarbinnen onbevangen blijven, in vrede zijn Plicht vervullen, maar daarbij, doordat te doen, de menschheid dienen”. meinsche rijk, bood den Zwarten Machten een kern voor hun kwade werkzaamheid. Bismarck, machtiger zelfs op het astrale gebied dan hij ooit bij zijn leven was, was de obsessie van den Duitschen Keizer. Men had hem doen gelooven dat het de Wil van God was dat de Duitschers West-Europa zouden overheerschen. Ik werd in staat gesteld een helderen blik op de houding van zijn denkvermogen te krijgen. Het ‘einde van den oorlog’ is hem getoond ‘Duitschland zegevierend’. De Zwarte Machten wiens werktuig hij geworden was, moedigden hem aldus aan te volharden in zijn pogingen den oorlog teweeg te brengen. Hij hechtte volstrekt geen geloof aan het denkbeeld dat Engeland er deel aan zou nemen. Wij zouden de Fransche entente verlaten wanneer de crisis kwam. Niettemin werd mij dooreen veel betrouwenswaardiger persoon die den verschrikkelijken naderenden oorlog voorzag, verteld dat in het eind ons land en Frankrijk succesvol en zegevierend er uit tevoorschijn zouden treden. In Februari 1911 kreeg ik meerdere inlichtingen. Mijn aanteekeningen luiden als volgt: ‘De Amerikanen verwachtten den oorlog maar zouden neutraal blijven. Deze zou zich bepalen tot Europa dat er in zijn geheel bij betrokken zou worden. Eenige moeilijkheden in Indië zouden voorkomen maar dat zou veilig opgelost worden. Duitschland vertrouwde tot op zekere hoogte op, naar het meende, onze onmogelijkheid om troepen aan Indië te onttrekken. Occulte stappen zouden gedaan worden om Indische troepen uit Indië vrij te maken. Er zijn er daar meer dan noodig zijn. Krachten die tot opstand konden leiden, zouden tegengehouden worden’. Wederom werd mij verteld dat de uitbarsting plaats zou hebben in 1913 en dat de oorlog ‘kort, scherp en hevig’ zou zijn. Ik heb geen aanteekening die beslist betrekking heeft op den duur, maar naar ik mij herinner zou deze ongeveer drie maanden zijn. Maar zooals het programma der hangende gebeurtenissen stond in 1911, omvatte dit een succesvolle invasie van Engeland door de Duitschers, die ten laatste slechts gedwongen zouden worden tot een terugtocht dooreen volkomen nederlaag op het vasteland. De Balkanoorlog echter onttrok enkele van de geheimzinnige, ongeziene krachten die de rampen zouden veroorzaken, en de Witte Loge, die niet in staat was de grootere ramp geheel te verijdelen, slaagde er ten minste in een uitstel te verkrijgen. De aldus gewonnen kracht werd bewonderenswaardig gebruikt om onze zeemacht te versterken, en in April 1912 werd mij verteld dat het gevaar voor een westelijken inval van Duitschland practisch voorbij was. Deze troostende verzekering werd de volgende maand nadrukkelijk herhaald, en (eerlijkheidshalve zij dit herhaald), Winston Churchill werd lof gebracht voor het werk dat hij deed om de marine te versterken. Ik heb een korte aanteekening met betrekking tot de vooruitzichten van den oorlog, mij medegedeeld inde eerste dagen van April 1913. Deze luidt: ‘Duitschland wacht daar het de volledige voorbereidingen van de Entente machten kent. Indien de oorlog begon zouden wij 200.000 man naar Frankrijk zenden om met den linkervleugel te strijden’.” Annie Besant schreef verder in The Theosophist Nov. 1914: Geheelde wereld overheerscht het Oorlogsrumoer, het afschuwelijk licht van vernietigde familiehuizen vlamt op uit de vernietigde steden van België, de gedenkteekenen van verleden tijdperken in Leuven, Rheims en Dinant zijn door den nieuwen hamer van Thor in stukken geslagen; honderdduizenden mannen, gewond of gedood, liggen verspreid op de velden die rijpend geel werden voor den oogst; alle vreedzame industrieën van het gewone leven zijn ineen roode ruïne ondergegaan. En waarvoor dient al deze smart, deze doodssmart van verscheurde spieren en verbrijzelde ledematen, dit vernietigen van jonge levens, deze vernietiging van hoopvolle verwachtingen ? Inde afbeeldingen van de gedooden die men inde geïllustreerde bladen vindt, ziet men zoovele gezichten vol glans van de levenszon, stralende gezichten van jonge mannen, die pas tot rijpheid kwamen, gezichten die moeders zoo innig moeten hebben liefgehad, zoo hartstochtelijk moeten hebben gekust eer zij hen uitzonden. Als men ze ziet, ziet men ze vertrapt inde bloedroode modder, vernietigd door gesprongen granaat, gespleten dooreen sabelhouw, en is men blij dat de aarde verbergt wat eenmaal zoo schoon was. Heldere oogen die zoo klaar in het vreugdevolle leven schouwden, die onbevreesd inde oogen van den dood keken. Lippen die nóg de sierlijke gebogen lijnen der jeugd vertoonen, gehard inden strijd, om slechts weer te ontspannen in den vrede van den dood. En waarvoor dit alles? Waartoe dienen de gebroken harten in al de families waar deze dappere jongelingen licht en vreugde brachten? Waartoe dient het lijden van de weduwen van die andere mannen, die hun eerste jeugd voorbij zijn, die den schat huns levens achterlieten inde kinderen die uit zullen zien naar vaders terugkomst Van tijd tot tijd in het loopende jaar hoorde ik van verscheidene pogingen om Europeesche wanorde te veroorzaken, die verijdeld werden door de Witte Loge en ik trachtte voortdurend te vernemen wat er in lerland zou gebeuren, waar tot kort voor het uitbreken van den grooten oorlog voorbereidingen dreigden met ernstige gebeurtenissen. Men deelde mij echter mede niet ongerust te zijn over lerland. Niets van dien aard zooals burgeroorlog waste verwachten. De gebeurtenissen hebben deze negatieve profetie vervuld evenals de meer gewichtige voorspelling betreffende den grooten oorlog, welke nu woedt. een vergeefsch wachten, want hij zal nooit terug komen? Waartoe dienen de tienduizenden beroofde gezinnen, welker kostwinners, echtgenooten en zoons, vaders en minnaars, niet afgebeeld zijn op de platen, hoewel zij even dierbaar zijn aan de harten die hen liefhebben als de adelijken en rijken die daar een plaats vonden? Waartoe deze groote wereldsmart, dit treuren over geslachte zonen? Waartoe? Er zijn oorlogen geweest voor vergankelijke doeleinden, voor de verovering vaneen stuk land, voor het verzwakken vaneen mededinger, voor het winnen van grooter macht, begonnen uit eerzucht, winstbejag, naijver of beleediging. In zulke oorlogen worden levens weggesmeten om kleinigheden, hoewel de lieden die er in lijden of die sterven, uit hun eigen smart kracht en schoonheid van karakter winnen, en belooning voor de geleden smart, want zij keeren met de emoties der overwinning terug in nieuwe banen vaneen omhoogstrevend leven en met hen is alles wèl. Zulke oorlogen zijn slecht in hun oorsprong, hoe zeer ook de goddelijke alchemie de lagere metalen in goud moge omsmelten. Maar deze oorlog IS HEEL wat anders. In dezen oorlog strijden machtige beginselen om de heerschappij. Denkbeelden strijden in doodelijke omarming. De richting van den loop onzer huidige beschaving, omhoog of omlaag, hangt van de beslissing van dezen strijd af. Twee idealen omtrent een wereldrijk worden gewogen in de schalen van de toekomst. Dat verheft dezen oorlog boven alle andere die inde korte geschiedenis van het Westen bekend zijn; het is het laatste draaipunt, waarop in achtereenvolgende tijden de naaste toekomst van de wereld draait. Te sterven, strijdend voor het recht, is het beste lot dat den jongeling inde vreugde van zijn dagende mannelijkheid, den man inde trots van zijn kracht, den oudere inde wijsheid van zijn rijpheid, ja, den grijsaard inde rijke pracht van zijn witgeworden hoofd, kan overkomen. In dezen oorlog te worden gewond, staat gelijk met opgenomen te worden onder de strijders voor de menschheid, den slag van het offermes gevoeld te hebben met het dragen van de roemvolle litteekens vaneen onsterfelijken strijd in het sterfelijk lichaam. Van de twee wereldrijken die mogelijk zijn, dat van Groot-Brittannië en dat van Duitschland, is er een reeds ver gevorderd en dit vertoont zijn eigenschappen met Dominions en Koloniën, met Indië aan zijn zijde. Het andere is een embryo-rijk, dat beoordeeld kan worden naar zijn theorieën, naar de enkele kleine voorbeelden van de praktische toepassing dezer theorieën inde enkele Koloniën die het sticht, het begin van het ongeboren embryo-wereldrijk.” Na een opsomming van de Engelsche deugden en de Duitsche ondeugden zegt A. B. ten slotte : De Oorlog dien Duitschland geprovoceerd heeft als een wegnaar Mabel Collins verklaart dat geen mindere macht dan de Hoogste Leider der Evolutie op aarde deze uitbarsting tot stand kan hebben gebracht, want zegt zij in The Cruccible: “Het Karma van ieder mensch die betrokken is in deze vreeselijke omkeering van de volkeren heeft hem tot dat bepaalde punt in zijn individueele geschiedenis gebracht dat hem geschikt maakt voor zijn plaats hetzij die van oorlogsheer of den minsten recruut ineen leger. Wanneer de bestudeerders van de wet van Karma de zaak van dit standpunt beschouwen, is de gevolgtrekking onvermijdelijk dat alleen de Allerhoogste aldus individueele menschen incarnatie na incarnatie zóó kan leiden naar hun juiste plaats inden grooten smeltkroes waarin alle menschelijke zielen getoetst worden. Want het vuur brandt nu zoo hevig dat iedere ziel inde hitte verkeert. Elke ziel vaneen nog neutraal land wordt getoetst door de wijze waarop hij de daden beschouwt van hen die in het vuur verkeeren en door zijne voornemens met betrekking tot zijn eigen handelen als de vlammen zijn eigen land bereiken. Schrijvers van allerlei aard hebben uiting gegeven aan de gedachten en gevoelens van de menschen die zij vertegenwoordigen. Maar ieder mensch heeft in zichzelf zijn eigen persoonlijk denken en voelen, die hem ineen verschillende positie in het heelal zullen plaatsen zoodra de oorlogsvonk in hem ontstoken wordt. En deze persoonlijke gedachten kunnen niet geuit worden door hen die voor de massas spreken; zij vormen datgene wat men ‘individualiteit’ noemt. Die worden van boven af gezien, door de gidsen van het ras, die het veranderende karakter van ieder mensch zien, hetgeen voor hen aangeduid wordt door de verandering van kleur en uiterlijk. Want dit leven wordt beheerscht door oud Karma, terwijl in het etherisch leven nieuw Karma wordt gevormd. De mensch is het product van zijn eigen denken. Het Karma van ieder menschelijk wezen heeft hem tot dat bepaalde punt van zijn evolutie gebracht waar hij gereed l) Because these things are so, becaase the fate of the next Age of the World turns on the choice made now by the Nations, I call on all who are pledged to Universal Brotherhood, all Theosophists the world over, to stand for Right against Might, Law against Force, Freedom against Slavery, Brotherhood against Tyranny. het wereldrijk, zal zijn militairisme vernietigen, zijn volk bevrijden en de regeering van vrede inleiden, en dus: Omdat deze dingen zóó zijn, omdat het lot van het volgend Tijdperk van de Wereld afhangt van de keuze die de Volkeren nu doen, roep ik allen die door gelofte gebonden zijn aan Universeele Broederschap, alle Theosofen, de geheele wereld over, op om zich te scharen aan de zijde van Recht tegenover Macht, Wet tegenover Kracht, Vrijheid tegenover Slavernij, Broederschap tegenover Tyrannie”. *) is voor de bijzondere uitwerking die de oorlog op zijn leven en omstandigheden zal hebben. Zij wier Karma niet inhield dat zij in deze atmosfeer geleid moesten worden, werden van dit gebied weggehaald eerde oorlogsvlam uitbrak. Vele van de plotselinge sterfgevallen der laatste tijden hadden beslist te maken met het feit dat de weggeroepen personen niet dit bijzondere lijden en deze beproeving hier behoefden door te maken”. Terugkeerende tot eigen beschouwingen, die nog niet gekleurd zijn voor zoover ik mij bewust ben door nationale voorkeur kan ik hier echter in ieder geval wèl reeds dit zeggen, wat ik reeds elders uitvoerig schreef: Ik hoop van ganscher harte dat de volkeren, welke dan ook, die de werktuigen zijn van de Meesters der Witte Loge, mogen zegevieren en bovenal dat alle volkeren want er is geen enkel dat niet op de een of andere wijze in dit wereldconflict betrokken is of zal worden, hun les —d.w.z. de les diesrjfte leeren hebben in en uit deze crisis zullen leeren. En de individuen kunnen, zoo hun karma hen niet in onmiddellijk contact met den strijd of de gevolgen ervan, welke ook en waar ook, brengt, in ieder geval door ernstige bestudeering van hetgeen zich voor hen afspeelt, een les leeren als zij zelden of ooit in hun langen evolutietocht kunnen verkrijgen. De eenige soort personen dan ook die mij in dezen tijd kriegelig maken, zijn zij die verkeeren ineen soort toestand van staren op eigen omstandigheden zoo ongeveer van : “Ik ben nu zoo en zooveel achteruit, als de oorlog nu niet te lang duurt, blijf ik nog wel zoo wat op hetzelfde peil, al hang ik dan ook aan een vinger. Ik red mij er nog wel uit en kan dan mijn plaats van vóór den oorlog innemen, enz. Hoe lang denkt u dat ’t nog duren zal” en absoluut niets waarnemen van de grootsche dingen die er plaats grijpen. Dat zij zich niet onmiddellijk los kunnen maken van hun ouden sleur, dat zij zich niet onmiddellijk weten te oriënteeren en een plaats zoeken inde bewegingen en werkingen die naar toekomstige omstandigheden leiden, dat valt te plaatsen, maar men zou in ieder geval willen zien, dat zij begrepen dat er iets gebeurt en dat er nog veel gaat gebeuren, waar zij op de een of andere wijze niet buiten kunnen blijven. Men kan zich den toestand eenigszins denken als volgt. Er is een strijd uitgebroken tusschen de partij die door macht wil heerschen en haar wetten wil stellen en de partij die recht en vrijheid voor ieder eischt en wil laten gelden. De strijd wordt gestreden tot het uiterste. Een van twee moet winnen en wint dan ook. Maar met die overwinning veranderen dan tevens de halfslachtige toestanden van vóór den strijd in permanente toestanden van een bepaalde soort. En niemand kan die gevolgen ontgaan, al hield hij of zij zich nog zoover buiten den strijd. En wat er nu ook moge gebeuren, wat er ook moge gedaan worden, hoe onvolmaakt dit alles ook zij, laten wij toch goed bedenken dat de groote Bewuste Krachten achter het materieel gebeuren de werkelijke leiders der dingen zijn. Gij kunt iets verkeerds, iets onvolmaakts doen ; alles wordt benut. De occulte Hiërarchie, de Witte Loge en haar gezanten zijn zéér werkelijke dingen. En Eerste Ministers, Generaals, Admiraals en wat niet al doen vele dingen die *) Die vraag is billijk en begrijpelijk want weinigen zijn bewust genoeg van wat zij willen en kennen alleen een vagen drang tot zelfuiting en tot het oplossen der levensproblemen. Ook leefden wij ineen strijd voor “rechten” terwijl weinigen zich afvragen wat zijn mijn “plichten”. Inde menschheid als geheel leeft een sterke, vaak grootendeels onbewuste begeerte om de levensplichten te vereenvoudigen en het levensraadsel op te lossen. Hoe meer iemand gaat gevoelen dat hij naast rechten ook plichten heeft, hoe sterker zijn plichtsgevoel zich ontwikkelt, des te sterker groeit in hem het verlangen naar het verkrijgen vandoor innerlijke ontwikkeling verkregen of van buiten af bijgebrachte kennis om duidelijk zijn “plicht” “dharma” zegt de Theosoof – omschreven te zien, opdat hij dan aan het werk kan gaan en de beste resultaten van zijn vermogens kan krijgen. Dat is ten slotte het menschelijk begrip omtrent “geluk”, men wil zijn deugden uitleven. Daarom zien ook zoo velen “geluk” in het uitleven van ondeugden en nadat zij bemerkt hebben dat het uitleven van ondeugden geen “geluk” maar slechts tijdelijke “bevrediging en opwekking” brengt, gaan zij probeeren geluk te vinden in het uitleven van deugden en vinden het dan ook. Beschouwen wij bijv. de quaestie, welke vele vredesvrienden als zulk een reusachtigen schok voor hunne idealen ervaren hebben, namelijk dat millioenen menschen bereid zijn vrijwillig dienst te nemen, dat alle dezen blijkbaar nog zoozeer het beest in zich gevoelen, dat zij genot vinden in het dooden van andere menschen, dan zullen wij bij dieper nadenken en overwegen van de feiten inzien dat dit eene beschouwing is die niet volgehouden kan worden. Want ten slotte gaat de massa niet strijden na zorgvuldig overwogen te hebben dat het doel van zijn dienst nemen is om zijn bloedlusten te bevredigen, maar om van tal van bijredenen, die niet ter zake doen, hier niet te gewagen uit het besef dat hier nu een duidelijk omschreven plicht voor hem ligt. Het grootste aantal vrijwillige soldaten zullen dienst nemen om dezelfde redenen die bijv. een jonge vrouw, die overal gezocht heeft om zich nuttig te maken in tal van kleine dingen en nooit daarin bevrediging vond, zich ten slotte bepalen tot het doen verplegen van gewonden en zieken in hospitalen. Zij zoekt niet een perverse bevrediging in het zien van lijden en ellende —alkomt dit natuurlijk wel voor uit psychologi- Maar, zoo vragen velen, wat moet ik dan doen ?') Ik zou u raden niet te veel te gaan zoeken iets voor uw hand te doen te vinden. Maar beschouw alles in het licht van de grootschheid der dingen die gebeuren, hecht niet te veel meer aan oude toestanden of omstandigheden, laat een gevoel van tot-alles-gereed-zijn over u komen en vat aan wat op uw weg komt inde richting van nieuwe en betere toestanden. Zoek niet iets bepaalds, maar doe wat hoofd en hand te doen vinden. Een ieder kan iets doen. Vertrouw en steun nu ook eens niet te veel meer op anderen, maar aanschouw de dingen in dieper licht, overdenk ze en ga dan volgens eigen overtuiging aan het werk. passen en die niet passen in het groote plan dier Hiërarchie. Maar alles wordt benut. En zoo ook alles wat gij doet. Maar als gij niets doet, is er ook niets om aangewend te worden. Denk, voel of handel in de richting van de evolutie, en het kan en zal benut worden, maar hang niet als een loodzwaar gewicht aan de zegekar der Evolutie. Zeker, gij komt er ook, maar het heerlijk gevoel van zelfbewuste medewerking kan uw deel niet zijn. Indien gij nu denkt dat ik van meening ben dat alles wat er nu broeit en voorbereid wordt door menschen om vrede en nieuwe toestanden te brengen, tot succes zal leiden langs de banen die zij betreden of betreden gaan, dan zeg ik u dat gij mij niet ten volle verstaat. Want alleen een groot profeet, een van God begenadigd Heiland, het uitverkoren vat van de leidende progressieve kosmische krachten zal in staat zijn een maatschappelijke herconstructie te bewerkstelligen, waaronder de volkeren op adem kunnen komen en een betere toekomst tegemoet kunnen gaan. De anarchie op ieder gebied, nationaal en internationaal is zóó geweldig groot, dat alleen een Geestelijk Despoot orde in dezen chaos zal kunnen brengen. De sche redenen maarzij verdraagt alle ellende die zij te zien krijgt,alle moeiten,zorgen en ongemakken, omdat zij gevoelt een plicht te vervullen, zich te kunnen “uitleven”. En evenals zoo iets plaats grijpt met een “thuiszittend meisje” zoo gaat het met de overgroote meerderheid der mannen die zich in deze prozaïsche tijden geenszins kunnen uitleven inde beslommeringen van hun dagelijksche burgerlijke kleinzielige bezigheden. De vrijwillig dienstnemende man voelt zich thans inde mogelijkheid zich te kunnen uitleven voor een ideaal, voelt tevens in het leger door de hierarchische discipline dat hij nu eens precies datgene doet wat een zeker ideaal doel heeft. Misschien sterft hij, maar dan is hij tenminste nuttig gestorven, zoo meent hij. Niet alleen de roem van den dood kan zijn deel worden maar het gevoel te sterven bij een taak die een zeker ideaal doel had. Een oorlog zonder idealen zou niet mogelijk zijn bij eenigen langen duur. Daarom brengen de Duitschers “Kultur”, en strijden de geallieerden voor het “recht der volkeren”! De idealen mogen wij laten dit hier in het midden opgeworpen zijn zonder recht, de leiders die het deden wisten wat ze deden. Voor een ideaal te strijden of te sterven is beter dan een leeg vreedzaam bestaan te leiden. Verdedigen wij nu hiermede den oorlog? Geenszins. Wel zeggen wij dat oorlog nu helaas nog als opvoedingsfactor der menigte noodig blijkt. Hopen wij voor ’t laatst! Het toont ons echter in beginsel dat als de mensch zich hierarchisch benut voelde in vredesidealen de massa zich evenzeer als vrijwilliger zou aanmelden om daarvoor te strijden. Wanneer vredesvrienden dus treuren over vrijwillige dienstneming moeten zij tot de kern der zaak doordringen en zien waarom het in werkelijkheid gaat. Geef dien mannen een ideaal om practisch en vreedzaam voor te strijden ineen goed disciplinair hierarchisch verband met een staf waarin zij vertrouwen hebben en gij zult hetzelfde beleven. Laat dat ideaal zijnde “Broederschap der menschheid” en laten de politieke leiders werkelijk dezulken zijn die gelooven in de Broederschap der menschheid en zichzelven eveneens willen offeren inden strijd daarvoor, zooals de officieren inden oorlog zich inde eerste plaats moeten offeren. Laten politieke leiders in vreedzame dagen zijn als de officieren in oorlogstijd, leiders die voorgaan om hun leven te offeren voor het ideaal en de organisatie. Nu zijn er nog velen die zeggen dat de stoffelijke omstandigheden van deze tijden hen te zeer bezwaren en in beslag nemen om aan andere, geestelijke dingen te denken of zich daaraan deels te geven. Maar dan begrijpt ge niet, wat er te gebeuren staat, gij moet juist los van die gedachte worden en daarom maakt gij dit alles door. Ik wil u uit ervaring mededeelen hoe moeilijker de stoffelijke omstandigheden zijn, hoe meer waarde de geestelijke dingen voor ons hebben en van hoe grooter waarde wij voor de geestelijke dingen zijn, mits wij ons aangezicht inde goede richting wenden. Een voorbeeld : Allen weten wij uit beschrijvingen hoe diep fysiek ellendig het leven inde loopgraven en op de slagvelden is; lees dan eens den volgenden brief van iemand die zijn kracht zoekt in geestelijke dingen en inden oorlog nu maanden lang alle ellenden meemaakte: “Waarde Ik ontving uw brief hedenmorgen. Gij kunt niet begrijpen welk een genoegen deze mij deed, indien gij niet op de hoogte zijt van alle toestanden van ons actueel leven. Wij krijgen nooit nieuws van buiten af of hebben gemeenschap met de buitenwereld. Een brief te ontvangen wil zeggen: deelen in het gewone leven. Het is een soort verpoozing inde routine van ons dagelijksch leven. Gij vraagt mij om bijzonderheden; het is mij moeilijk ze u zoo omstandig te geven als ik dat zou willen doen, want het is ons verboden eenigerlei aanwijzing te geven waar wij zijn. Hier is, in groote trekken, een verslag van hetgeen ik tot nu toe medemaakte: Wij begonnen te vechten in België. Daarna namen wij deel aan wat de couranten genoemd hebben ‘de groote terugtocht’. Ik vond dezen lang en veeleischend en boven alles snel; in tien dagen doorliepen wijde departementen Nord, Aisne, Marne, Seine et Marne en maakten wij drie veldslagen mede. Al dien tijd sliepen wij slechts ongeveer twee of drie uur achter elkaar, zonder den tijd te hebben een goeden maaltijd te koken. Na de overwinning bij de Marne vervolgden wijden vijand naar Rheims, waar wij, na een hevigen strijd, drie weken inde loopgraven bleven. Later werden wij vervoerd naar het Noorden, waar wij deelnamen aan een anderen der- menschheid moet rijp gemaakt worden voor zulk een Hemelsch despotisme en in dit rijpingsproces is de Oorlog die thans woedt het eerste bedrijf, het uitwoeden van de oude oorzaken, dat gevolgd zal worden door het tweede bedrijf, de vreedzame of gewelddadige omkeering van menschen en dingen opdat zal kunnen worden opgevoerd het derde bedrijf, de broederschap der menschheid, het ideaal van alle edeldenkende lieden. En laat dan al ons streven zijn als een voorbereiding van onszelven om plastisch en kneedbaar te worden inde handen van dezen grooten Vervormer, het Levend Centrum van de Geestelijke alchemistische krachten, den Christus dezerwereld. gelijken strijd. Ik mag u niet zeggen waar wij nu zijn; onze loopgraven waren van te voren door de Engelschen bezet geweest5); dat is al wat ik u kan zeggen. Tot nu toe ben ik er in geslaagd vegetariër te blijven. Ik leef op wittebrood en aardappelen. Nu begint het echter moeilijk te worden, en ik vind het gebrek aan voedende bestanddeelen nogal verzwakkend. Onze idealen geven mij gelukkig steun. Ik voel niet anders dan dat deze oorlog de wereld vaneen massa Karma zal bevrijden en ons in staat zal stellen een groote schrede voorwaarts te doen. Alcyone’s boekje is altijd bij mij en ik tracht voortdurend de voorschriften in praktijk te brengen. Ik tracht te leven wat wij zoo dikwijls met onze lippen zeggen: ‘Meester, ik leef slechts inde wereld om U te dienen.’ Ik bekommer mij niet 't minst om het lot dat mij in de toekomst wacht. Ik weet dat mijn leven door twee dingen geregeld wordt.' inde eerste plaats door mijn Karma dat ik moet ondergaan; en ten tweede door mijn begeerte mijn leven geheel te wijden aan den dienst van de Meesters want ik geloof dat ik alleen op deze wijze Hen kan dienen. Als ik sterf is dit omdat zij mij noodig hebben aan gene zijde van den Sluier; zoo niet dan willen Zij mij nog gebruiken in deze zichtbare wereld. Bovenal moet ik een goed werktuig worden in Hun dienst en daarnaar streef ik met behulp van ‘ Aan de Voeten van den Meester. De inhoud van mijn ransel is reeds driemaal gestolen, maar gelukkig niet het boekje waar ik het meest om geef. Verscheiden malen reeds ben ik den dood op wonderbaarlijke wijze ontkomen en ik geloof dat ik beschermd word door de Meesters; maar zooals ik u reeds zeide, ik ben volkomen bereid mij te onderwerpen aan Hun wil, welke deze ook zij ... .” Dit is de ware geest, dien wij allen moeten aankweeken, willen wij werkelijk nuttig worden en geloof mij, hoe zwaarder en moeilijker de stoffelijke omstandigheden worden hoe gemakkelijker deze geest zich zal kunnen ontplooien. Eer een noot kan groeien tot plantje en boom moet de harde schaal door innerlijke óf uiterlijke krachten gespleten worden en dan kan zij, inde gunstige omstandigheden, opgroeien. Maar er moeten dus omstandigheden zijn die den groei op deze wijze kunnen bevorderen. En de oorlog is de groote kraker voor de ruwe schalen van vele menschelijke geesten. Geen stelsel, geen wetten, geen beweging, geen partij kunnen ooit een betere maatschappij brengen. In alle landen van Europa, die nu met elkaar in strijd zijn of nog met elkaar in strijd zullen komen, waren en zijn er tal van middelen en bewegingen die meenden bij *) De brief is vaneen Franschman en gepubliceerd in The Herald of The Star. Dec. 1914. hun eigen welslagen, het vraagstuk van de volmaking van de maatschappij te zullen oplossen. Ijdele gedachte! De eenige goede grondslag voor de verbetering van de maatschappij is de verbetering van de samenstellende deelen, de menschen. Hoe schoon het plan, hoe gewillig de bouwers ook zijn, men kan geen goed huis bouwen, wanneer niet alle steenen, balken, enz. op zichzelf uit goede grondstoffen bestaan. Niemand wordt goed dooreen wet, niemand wordt goed dooreen stelsel van uiterlijken dwang. Alleen van binnen uit wordt iemand waarlijk goed. De toekomst is dus afhankelijk van de verbetering van den mensch van binnen uit. De eenige kracht die dat kan bewerken is de religieuze, de geestelijke instrooming inde harten der menschen. En wanneer gij leest hoe het eene volk het andere beschuldigt den huidigen oorlog te hebben doen ontbranden, bedenk dan eens hoe intens foutief deze bewering is. Geen volk is tot oorlog gedreven dooreen ander, geen volk kan een ander volk iets verwijten, alleen zichzelf kan het verwijten. En dan in ieder volk kan ieder mensch zichzelf verwijten den oorlog gewild te hebben. Wij hebben allen oorlog gewild, of zeker niet voldoende niet gewild. De aartsvijand van zichzelf, de mensch heeft deze crisis zichzelf bereid tot zijn eigen bekeering ondanks zichzelf. Merkwaardigerwijs is dan wel de Westerling de grootste vijand van zichzelf geweest. “Sister Mila” schrijft in d& Heraldof The Star van Dec.: “Het is een merkwaardig feit, dat terwijl volk na volk op het wereldtooneel verschenen is, en krachtig zijn rol gespeeld heeft gedurende enkele oogenblikken, en gestorven is, zonder bijna een rimpel achter te laten op den oceaan van tijd, Indië alleen als het ware, een eeuwig léven leeft. Veel is er gezegd over de overleving van den meest geschikte en de volkeren van heden, als van vroeger, denken dat de kracht van spieren de geschiktste is om te overleven. Indien zulks waar was, zou eender aggressieve volkeren der oude wereld heden ten dage in roem voortleven en zij, de zwakke Hindoes die nooit een ander ras of volk overwonnen, zouden uitgestorven zijn. Doch zij leven driehonderd millioen sterk! De grootheid van Indië ligt in het feit dat zij nooit overwonnen heeft. Wie op haar gewijden grond staat, hetzij als vreemdeling, of als kind van het land tenzij zijn ziel verlaagd is tot die van het stomme dier voelt zich omringd door de levende gedachten van de beste en reinste zonen der aarde, die gearbeid hebben om het dier door de eeuwen heen te verheffen tot het goddelijke, en welker begin de geschiedenis ons niet kan aantoonen. Wij hooren allen zooveel over het verval van Indië. Maar wanneer gij eenmaal op het terrein der ondervinding staat en al de hooggekleurde beelden van andere landen in kleur zijn verbleekt tot de behoorlijke tint en lichtsterkte door werkelijke aanraking er mede, bemerken wij dat wij het mis hadden. Reeds inde dagen der Upanishads daagde Indië de wereld uit met de woorden: Niet door rijkdom, niet door uitbreiding, maar alleen door zelfverloochening wordt onsterfelijkheid verkregen. Ras na ras heeft de uitdaging aanvaard en heeft zijn best gedaan het wereldraadsel op te lossen op het begeerte-gebied. Zij hebben allen gefaald in het verleden ; de oudere rijken zijn ten onder gegaan onder het gewicht van de ondeugden en ellende, die begeerte naar macht en goud met zich brengt, en de nieuwe rijken beginnen te tuimelen. Nog moet de vraag beslist worden of vrede of oorlog zullen overleven, of geduld of onverdraagzaamheid, goedheid of ondeugd, spieren of hersens, wereldschheid of geestelijkheid zullen overleven. Indië loste haar raadsel eeuwen geleden op, en hield in goede en kwade tijden vast aan hare oplossing. Haar oplossing is onwereldschheid zelfverloochening. Dit is de grondtoon van het Indische levenswerk, de grondnoot van haar rang, de ruggegraat van haar bestaan, de grondslag van haar zijn, de vergeestelijking van het menschelijk ras. Van deze haar levenstaak week zij nimmer af, hetzij Tartaar of Turk, Mongool of Engelschman heerschte. De verovering van de geheele wereld door geestelijkheid, dat is haar grootste ideaal; iedereen moet er gereed voor zijn, er alles voor inspannen. Liefde moet haat verwinnen, haat kan nooit zichzelf verwinnen. Materialisme en al zijn ellende kan nooit overwonnen worden door materialisme. Legers die legers willen verslaan vermeerderen slechts de ellende en maken de menschheid tot dieren. Geestelijkheid moet de wereld veroveren. Langzaam aan beginnen de volkeren in het Westen te begrijpen dat zij geestelijkheid noodig hebben om als volkeren groot te worden. Zij wachten erop. Zij verlangen er naar. Waar moet de aanvoer vandaan komen? Waar zijnde lieden die bereid zijn naar ieder land de boodschap van de Grooten te brengen?” Zeker ware woorden en m.i. zal dan ook de oplossing van het huidig conflict in het Westen in alle stadia liggen bij het Oosten. Geestelijkheid zal zegevieren, maar het Oosten zal deze brengen aan het Westen, zooals het eerst zijn steun zal geven om het pleit te beslechten. ‘) Lange en bange jaren zullen er komen maarde eindelijke zegepraal is zeker. Aan ieder uwer om deze te verhaasten. ') Aan te gedetailleerde voorspellingen waag ik mij hier niet, wetende dat elke nieuw opkomende factor uit de ongeziene werelden wijziging kan brengen, maar in breede trekken voorzie de toekomst aldus : Er zal een “Engelsch” wereldrijk ontstaan, waarbij echter in Engeland zelf zal zijn “Home-rule all around”. Het “House of Lords” zal worden een “Imperial House” waarin alle Dominions en ook het zelfstandig bestuurde Britsch-Indië vertegenwoordigd zullen zijn. (De Koloniale quaestie zal overal eenigszins in die richting opgelost worden). De Midden-Europeesche staten d.w.z. alles tusschen Engeland en- Rusland zullen een grooten Statenbond vormen door groei uit VII. In het licht van deze uitvoerige gegevens kunnen wij met innerlijke kalmte den storm gadeslaan die thans woedt. Het is het gewelddadig omploegen van den grond waarin het nieuwe zaad gestrooid zal worden om vrucht te dragen ineen schitterende nieuwe beschaving, nadat de oude maatschappelijke vormen verbroken zullen zijn. Een nieuw groot wereldrijk zal geboren worden, een nieuwe godsdienst zal zijn licht doen schijnen, een nieuwe maatschappij zal opkomen, grooter eenheid dan ooit te voren bestond zal heerschen. Het klinkt ongelooflijk, maar wie goed ziet zal begrijpen dat deze oorlog “de oorlog aan den oorlog” kan zijn en dat uit het ontzaglijk groote leed dezer wereldcrisis iets zeer schoons zal geboren moeten worden. 26 Januari 1914 ging de nieuwe groote Cyclus zijn 2000 jaren in en geen nieuwe geboorte is mogelijk zonder barensweeën. Laten wij niet als de onwetenden de geboorte moeilijker maken door gedachten van haat op te wekken of uitte zenden tegen de kleinere groepeeringen onder overheerschenden Duitschen invloed. Oostenrijk als zoodanig valt uiteen. Duitsch-Oostenrijk komt bij “Duitschland”; Hongarije en de Balkanstaten zullen een Zuid-Slavisch Keizerrijk vormen geallieerd met Rusland. Aldus drie groote partijen in Europa, die tot steeds nauwer aaneensluiting zullen komen gedurende een lang tijdperk. België wordt vergroot en hersteld. Elzas-Lotharingen wordt een staat als België. Merkwaardig is het te constateeren dat kort voor het uitbreken van den oorlog Duitschland en Engeland op het punt stonden een groote toenadering te verkrijgen die tot een vreedzame evolutie in deze richting geleid zou hebben zonder oorlog, toen de tegenwerkende “zwarte” krachten ingrepen en het resultaat van het werk der “witte” krachten vertraagden. En zeker moet ieder waar Theosoof nu op zijn post handelen waar hij kan, steunen en onderrichten waar hij kan, bovenal een beteren tijd voorbereiden door zuiver en geestelijk voelen en denken. Wat men denkt en voelt dat wordt men; gedachten zijn waarlijk niet tolvrij, maarde belangrijkste oorzaak van alle fysieke handeling. Denk en voel dus geestelijk, steun alles wat de omstandigheden voorbereidt waarin geestelijke krachten werken kunnen. Practisch is hier voor ons in Nederland dan ook dadelijk veel te doen. Hier kan en moet een atmosfeer geschapen en behouden worden van verdraagzaamheid en vrede, opdat in die atmosfeer de groote geestelijke krachten zich zullen kunnen uitstorten tot heil der andere volkeren. Doen wij onzen plicht niet, worden wij meegesleurd inden draaikolk van hartstochten, dan zal een ander iand ons van het heerlijk lot berooven een groot geestelijk centrum te zijn, vanwaar vele dingen beslist zullen worden. werktuigen van de leiders der menschelijke evolutie op dit gebied, zij vervullen slechts de hun karmisch toebedeelde rol. Laten wij opbouwend werken door de smarten der barensweeën te helpen verzachten waar wij kunnen en bovenal trachten overal licht te werpen op de raadselen, die het hun, die lijden, zooveel zwaarder maken het leed te dragen, dan wanneer zij het doel van het verbreken der vormen begrijpen. Want onwetendheid is de groote vloek der menschheid en alleen geestelijke kennis zal troost kunnen brengen en kracht geven om het stoffelijk leed te doorstaan, de karmische rekening te kunnen voldoen. Boven alle volkeren en rassen uit moeten wij deze zien als deelen der menschheid, die elk haar rol m het geheel hebben te vervullen welke deze ook zij. Er is een Goddelijke Leiding inde Evolutie der menschheid, al kunnen wij niet verwachten de methoden volgens welke zij op tijden werkt met ons menschelijk verstand te zullen begrijpen of waardeeren. Atlantis werd vernietigd omdat de zwarte krachten die Evolutie dreigden te verstoren; ook nu vernietigen de zwarte krachten zichzelf in hare poging om Gods werk te verijdelen. Streven wij alzoo meer dan ooit om waardige dienaren te worden van de Grooten die Zijn werk zullen volbrengen in deze wereld hoe duister het thans ook moge zijn, door op alle wijzen al datgene te steunen wat leed verzacht, lijden opheft, haat neutraliseert, liefde en mededoogen vermeerdert. En bedenk vooral: “Haat wordt niet gedood door haat, haat wordt vernietigd door Liefde”. Zoo is het. Dengenen, voor wie dit boek eenig licht geworpen heeft op de vele duistere problemen van deze tijden, zullen wél doen verder te gaan en nu te lezen PRIJS ing. f 2.50. Een vijftiental voordrachten over de huidige en toekomstige gebeurtenissen, gehouden voor een gehoor van ruim 20.000 personen. Deze voordrachten werden door Annie Besant gehouden in opdracht van de Meesters van Wijsheid om het Westen occulte voorlichting te geven bij het behandelen der huidige problemen. Zoo bij de lezers van dit boek belangstelling is opgewekt voorde leeringen der Theosofie, is het zooeven verschenen boek: Theosofische Grondbegrippen door W. P. D. CORPORAAL en M. VAN MAANEN, (PRIJS ing. slechts f 0.50.) een uitstekende eerste inleiding en een goede voorbereiding voor eventueele verdere bestudeering van den zoo omvangrijken Theosofischen boekenschat dien men nauwkeurig omschreven vindt in HET THEOSOFISCH JAARBOEK, (prijs f 0.10) waarin bovendien tal van nuttige mededeelingen en o.a. ook eene volledige beschrijving van “Levenstoestanden na den Dood” voorkomen en welk Jaarboek op aanvrage aan koopers van dit boek gratis en franco p.p. zal worden toegezonden. Komende Veranderingen door ANNIE BESANT, P. T. V. ban öe ü>ter in bet bosten De leden van „de Orde van de Ster in het Oosten” gelooven inde komst vaneen „Wereldleeraar”. Staan zij alleen in dat geloof? Neen, want vele Christenen voornamelijk de Adventisten, verwijzen naar hun Heilige Schrift, welke de wederkomst van „Christus” voorspelt, ten tijde van de grootste oorlogen en ellende. De Mahomedanen en de Bahaïsten verwachten een nieuwen Imam, „den Mahdi”, de volgelingen van Zoroaster verwachten de komst van „Shah Bahram”, de Hindoes die van „Krishna”; de Boeddhisten die van den Heer „Maitreya,” de Joden in Arabië den Messias, alle namen voor hetzelfde Groote Wezen, Dat zich aan allen zal openbaren. Bestaan er redelijke gronden voor dit geloof en voor die verwachting? Ja, ziehier enkele: 1. Het Ethnologisch Bureau te Washington heeft geconstateerd, dat in Amerika zich een nieuw menschentype ontwikkelt, wijzende op de vorming vaneen nieuw ras. De geschiedenis leert, dat telkens als een nieuw ras op aarde ontstaat, een Groot Leeraar verschijnt, die een nieuwen Godsdienst sticht. Tijdens het verval der Grieksch—Romeinsche beschaving werd het Christendom gesticht voor het tegenwoordige ras, dat zich in Midden en West-Europa vestigde en zich vervolgens over de geheele wereld verbreidde. 2. De politieke en economische instellingen van de Christenvolkeren hebben tot een ontzettenden wereldramp geleid. De 3. Wij zien inde geschiedenis der wereld dat altijd, wanneer een groote beschaving in verval geraakt, wanneer er dus verslapping is van de Wet en verduistering van Gods Woord, dat de Vader aan Zijne kinderen een ouderen Broeder zendt om Zich te openbaren. Er is verslapping van Wet; er is verduistering van Gods Woord; de toestanden zijn gelijksoortig aan die, welke vroeger aan de komst vaneen Wereidleeraar vooraf gingen. 4. Onze tijd kenmerkt zich dooreen algemeen ontwaken der sluimerende metaphysische behoeften; de laatste ontdekkingen der wetenschap banen een ruim veld voor deze geestelijke navorschingen. En ook de toekomst-godsdienst zal aan de metaphysische vragen des tijds voldoening moeten geven. Is het dan onredelijk te gelooven inde spoedige komst van den Wereidleeraar, naar Wien zoovelen innig en vurig verlangen? Het doel der Orde is: mede te werken aan de voorbereiding van de komst van den Wereidleeraar, het streven harer leden is 0.a.: te trachten Toewijding, Standvastigheid en Zachtmoedigheid, de voornaamste kenmerken van hun dagelijksch leven te maken. Verdere inlichtingen worden gaarne verstrekt: Maandags en Donderdags, tusschen 2 en 5 uur, in het gebouw Amsteldijk 76, Amsterdam. toestand der maatschappij toont, evenals destijds in Rome, de schrilste tegenstellingen van armoede en weelde, van ongeloof en bijgeloof, van ruwheid en weekelijkheid. Wie anders dan een Goddelijk Wezen kan het evenwicht herstellen en den toon aanslaan, die orde inden chaos zal brengen? DRUK DUWAER & VAN GINKEL AMSTERDAM,