OVERGEDICHT IN ’T VLAAMSCH DOOR GUIDO GEZELLE TEKSTKRITISCH UITGEGEVEN, INGELEID EN VERKLAARD DOOR Dr. FR. BAUR HOOGLEERAAR TE GENT MET EEN INLEIDING OVER RYTHME EN VERSMAAT BIJ GUIDO GEZELLE, I, DOOR Z. E. P. Prof. Dr. Jac. VAN GINNEKEN, S.J 19 30 L. J. VEEN’S UITGEVERSMïJ, N. V. AMSTERDAM The Song of Hiawatha OP HET GRAF VAN ZALIGER J. C. ALGAR Esq" M. A. OXON WORDEN DEZE REKEN EERBIEDIG NEERGELEID (i) (i) Zie over J. C. Algar onze bio-bibliographische inleiding en *. Keken = drukregels. DOOR Z. E. Pr Prof. Dr. JAC. VAN GINNEKEN s.j. c. s. Op dringend verzoek der redactie heb ik met mijne Nijmeegsche leerlingen een onderzoek ingesteld naar den aard en de verscheidenheden van Guido Gezelle’s versrythme. Wij zullen dus in eenige der volgende deelen telkens een afzonderlijke groep van Gezelle’s verzen behandelen, om daarna een overzichtelijke samenvatting te wagen. I. De doorloopende viervoetige trochee bij Guido Gezelle. Henry Wadworth Longfellow, de dichter van de door Gezelle vertaalde « Song of Hiawatha » heeft hierin niet alleen den inhoud van de volksverhalen der Red Indians willen weergeven, maar in de viervoetige trocheeënmaat ook het eenvoudige voortdurend herhaalde rythme van hun zang en hun muziek willen navolgen in de gelijkmatige stijging en daling van toon, die soms vaneen felle bewogenheid kan zijn en tot een machtige deining kan uitgroeien, maar ook monotoon kan worden in nauw merkbare beweging. 1. Gezelle’ s vrijheid en overioopen. Gezelle is er echter de man niet naar om zich dooreen bepaald rythme te laten afschrikken en met zijn speelsche vrijheid wist hij ook in het lange «Lied van Hiawadha» van ± 5400 verzen zóóveel afwisseling te brengen, dat het vloeit en boeit tegelijk. Terwijl Weber in zijn bekende « Dreizehnlinden » zich streng houdt aan de zuivere 4-voetige-trochee en bovendien zijn gedicht nog strophisch gebouwd en om de andere regel gerijmd heeft, vinden we bij Longfellow en Gezelle blanke verzen en géén strophen, terwijl Gezelle de 4-voetige-trochee nog vrijer behandelt dan Longfellow. Vinden web. v. bij Longfellow slechts 780 enjambementen, Gezelle heeft er 1070, wat natuurlijk de variatie ten goede kwam. RYTHME EN VERSMAAT BIJ GUIDO GEZELLE Gaan we bij Gezelle de afwijkingen na van de zuivere 4-voetige trochee, die we met streepjes en boogjes zullen aangeven (dus : dan vinden we niet min dan 16 typen. We zullen van ieder type het schema en een versregel als voorbeeld geven. Bij het lezen hebben wij inden regel elisie toegepast, maar niet aan het einde vaneen regel wanneer het volgende vers met een klinker begint, omdat het wel duidelijk Gezelle’s bedoeling blijkt, dat de onbetoonde klinker daar behouden moet blijven. De normaalvorm : Vroegt ge mij van waar ze komen, (Blz. 7) De afwijkingen : w w w w w 1) vat uwen boot van berkenschorse, (Blz. 89) —w—ww w w 2) heel vol duizelig droomgeschemer; (Blz. 33) 3) Kwam hij diepe wateren tegen, (Blz. 110) 4) inden boezem van de wateren. (Blz. 59) 5) geeft uwe kinderen brood, zij sterven; (Blz. 187) —W—V— W W WW 6) leert toch ook mijn wateren wentelen (Blz. 64) 7) wel veranderen, in uwe vroedheid, (Blz. 164) 8) met uwe witte winterkfeederen, (Blz. 71) 9) van uwen teer en van uwen pektraan, (Blz. 75) 10) op onzichtbare handen hangende, (Blz. 129) 11) beette het eene geluwewen ’t andere (Blz. 75) 12) gekkende, schettrende, zingezangende (Blz. 139), WW WW WW WW 13) tobbelen, tuimelen, dompelen, dwarrelen, (Blz. 130) 14) later leerde hij hem pijl en boge (Blz. 119) W W WWW 15) die den donder mint, die knetterende (Blz. 11) w w w w w 16) ge hebt het meisken mij ontstolen, (Blz. 34) 11. De normaal-vorm en de 16 afwijkingen. In ’t geheel vinden we 1080 van deze afwijkende verzen, dat is slechts ±20%. in. De normaalvorm. De zuivere 4-voetige trochee komt dus verreweg het meest voor (80%). Maar ondanks dit eenvoudige, voortdurend terugkeerende metrische schema, weet Gezelle er door de steeds verschillende plaatsing van intensiteitstoppen en rusten en door de muzikale toon van het geheel: allerlei afwisseling in te brengen. Vaak komt het voor, vooral aan ’t einde vaneen versregel, dat een onbetoonde lettergreep toch nog een bij-accent heeft : een goede variatie voor de normaalvorm, maar die op type 4 soms storend inwerkt. Wij geven de intensiteiten naar de toenemende geluidskracht met de cijfers 2,3, 4 en 5 aan, terwijl wijde volstrekt onbetoonde silben met het cijfer 1 teekenen. Enkele voorbeelden zijn : 2 1 4 1 || 3 1 52 uit de bergen, uit het leeg land, (blz. 7) 21 5 || 1 4 1 52 hoe hij wrocht, en lief en leed droeg, (Blz. n) Zulke bijaccenten komen meestal slechts voor na de intensiteitstoppen 4of 5, zoodat van den eenen kant het verschil van betoonde en onbetoonde silbe opvallend genoeg en van den anderen kant het karakter van de trochee gaaf bewaard blijft. iv. Begin- of eind-accentueering. Een andere, veel voorkomende accent-schakeering is die, waarbij de intensiteit, naar het einde van den versregel toeneemt, en dit kan gebeuren op 2 manieren, n. 1. Dus in ’t kort samengevat: in type 1-4 : één voet met 2 onbetoonde silben » » 5-10 : twee voeten met 2 » » » » 11-12 : drie voeten met 2 » » » » 13: vier voeten met 2 » » » » 14-15 : een voet met 3 » » » » 16 : één onbetoonde vóór de vier trocheeën. 1) ze neemt regelmatig toe, dus 2 : 3 : 4 : 5 2131|| 4 1 5 1 Zijn gezusters huwden kampers, (Blz. 122) 213 1 4 II 1 5 1 En hij wierd zoo straks eene aande, (Blz. 168) 2) de intensiteit neemt toe in 2 sprongen, b. v. 2:4: 3 : 5 of 3:4: 2 : 5 21 4 1 || 3 1 32 uit de bergen, uit het leegland, (Blz. 7) 3 1 4 1 II 2 1 5 1 of : waar de reiger, de Sjoe-sjoe-gah, (Blz. 7) Deze 2 accentschakeeringen, waarbij de laatste silbentop dus den sterksten nadruk heeft, vertoont het grootste deel der zuivere 4-voetige trocheeën, vooral inde vele opsommingen, die herhaaldelijk voorkomen; zoo b. v. reeds op de eerste blz. : uit het watervolle Noorden, 2 1 3 1 41 | 5 1 uit de gouwen van de Odjibways, 2131 || 4152 uit den lande der Dacotahs, 2131 || 4151 uit de bergen, uit het leegland, enz. 2141 || 3152 Ook de omgekeerde volgorde, waarin de eerste (oftweede) top den sterksten nadruk heeft, komt voor. En wel : 1) regelmatig afnemend i° 51413121 2) in 2 sprongen afnemend 2°a) 51314121 b) 21313x41 De gevallen i° en 2°a komen het meest voor als laatste versregel vóór een rustpunt, b. v. Staat | en waakt || in ’t riet geborgen. 5 | 1 4 || 1 3 1 2 1 (Blz. 7) verre en weg van mij || is ’t lachen ! 514 1 3 [ 1 2 1 (Blz. 118) ’t üsch en ’t riet || deed nedernijgen. 5 1 3 || 1 4 1 2 1 (Blz. 83) Volgorde 2b vinden we vaak inde reeds genoemde opsommingen; zoo op Blz. 77 : al de lochtheid van den berkboom, 3 1 5 x || 2 1 42 al de taaiheid van den ceder, 3151 || 2141 al de zenuwkracht des lorkbooms; 2 1 5 1 || 314 2 en op Blz. 7 : met den geur daarom van ’t houtland, 2 i 5 i 3 || i 42 met den doom daarop der weiden, 215 13 || 141 met den wentelrook der wigwams, 21513 || 1 4 1 met ’t geraas der wilde wateren, 215 || 13141 Een veel meer voorkomende schakeering is echter die, waarbij de versregel met een zwakke top begint, dan de hoogste top, en daarna regelmatig afnemend : 2 1 5 1 4 1 3 1 b.v. lijk een pantherdier, || zoo zoetjes. 215141131 (Blz. 116) Op den blanken || zavelbodem 2151 || 4131 (Blz. 80). v. De plaats der rusten in het vers. Ook de verschillende plaatsing der rusten kan bij de zuivere viervoetige trochee vaak nog prettige afwisseling brengen, al blijftin deze korte regels hier de variatie-mogelijkheid natuurlijk vrij beperkt. Gezelle plaatst de hoofdrust graag midden inden versregel, of, iets ruimer genomen, na de derde-, vierde- of vijfde lettergreep; zoo b. v. bij de meeste der boven-aangehaalde voorbeelden. Op 500 versregels, die wij er op verschillende plaatsen in het boek op na keken, vonden wij 35 5 gevallen (dus ± 70%), waarbij de hoofdrust op bovengenoemde plaatsen viel. Vinden wede rust voor- of achteraan inden versregel, dan staat zij dikwijls in nauw verband met de plaatsing der intensiteitstoppen. Zoo vinden web. v. bij het schema 5 1 2 1 3 1 4 1 meestal de hoofdrust achter de eerste- of tweede lettergreep : luistert naar dit vreemd gezeisel, 5 1 || 2 1 3 1 4 1 (Blz. 11) « Komt en plooscht met ons het mahiz,» 5H1213141 (Blz. 139) «Vrienden, komt te vrienden huize,» 51 || 213141 (Blz. 143) Vaak ook valt de hoofdrust vooraan inden versregel na enjambementen, b. v. : waar de ineengekromde bramele woekert, || vol van peersche vruchten, (Blz. 13) als dat Minehaha zoetjes zei, || « Die lieden zijn verhongerd, » (Blz. 181) Zoo medeen stond Lachendwater op, || de schoone, en liep volveerdig,... (Blz. 108) Dit zijn wel de voornaamste afwisselingsvormen inde normale viervoetige-trochee. vi. De afniikende vormen 1-13. Wat de metrische afwijkingen van de zuivere viervoetige trocheeën in « Hiawadha’s Lied » betreft, hiervan kunnen wede op blz. 1 genoemde typen van 1 tot en met 13 in één groote groep samenvatten n.l. die met één of meer voeten, waarin 2 onbetoonde silben voorkomen. Van deze zijnde eerste 4 typen het meest frequent (samen ± 995 maal) die van 5 tot en met 13 ontmoeten wij alle samen slechts 85 maal, waarvan type 11 en 13 beide slechts één maal optreden. Inde plaatsing der intensiteitstoppen en rusten komt deze groep over ’t algemeen met de normale viervoetige trochee overeen. Bij de afwijkende voeten echter (_ww) komen we, wat de schakeering der twee onbetoonde lettergrepen zelf aangaat, voor verschillende mogelijkheden te staan n. 1. a) beide onbetoonden zijn gelijk : dus ik b) de eerste heeft lichte klem : dus t i c) de tweede heeft lichte klem : dus— i t Type a), waarbij de beide onbetoonden aan elkaar gelijk zijn, komt het meest voor en is een welkome afwisseling, vooral aan het einde van den versregel, b. v. w als of had hij arend vleugelen; (Blz 11) w w en om ’t welzijn van de volkeren. (Blz. 68) V s/ onder ’t wervelen van den windtocht; (Blz. 116) Zie verder op blz. VIII. Ook type c), waarbij de tweede onbetoonde een iets sterkere klem heeft dan de eerste, is een goed gebruikte, niet storende variatie op het gewone thema, b. v. i 2 en wat ziet hij ?’t Geluw hoofdelijn (Blz. 34) 1 2 zat hij naast het meer en peisde hij, (Blz. 32) x 2 dan heel boschvrij, boomvrij, sterrewaards; (Blz. 126) Henry Longfellow, in zijn brief van xi Maart 1877, wijst op deze beklemtoonde eindsilben als fouten in het rythme. Wij voor ons vinden, qua afwisseling, deze schakeering integendeel heel goed op haar plaats; ze geeft verder aan den versregel vaak veel méér uitdrukking, zonder eenige rythme-storing. Storend zouden wij echter—voor ons Noord-Nederlandsch taalgevoel —* verschillende gevallen van type b) willen noemen, waarbij dus de eerste onbe- toonde silbe vaak te sterken klemtoon krijgt, en daardoor het einde van den versregel iets stootends geeft, b. v. ’t Waren ’k gezeid hebbe, (Blz. 68) inde landen van den Pestwinde ! (Blz. 44) zoo een een sneeuwvlokke, (Blz. 127) Uit deze voorbeelden blijkt echter, dat wij hier bijna altijd met oude, aan het Westvlaamsch eigene, ongeëlideerde vormen te doen hebben; en hier zal de « storing » dus wel aan onze niet-zuivere reproductie te wijten zijn; en wordt alles goed als wede voorlaatste silbe maar iets zwakker laten klinken. vu. De afwijkende vormen 14-16. Wat verder de afwijkende typen 14,15 en 16 betreft, het aantal hiervan is eigenlijk niet noemenswaard. Type 14 komt slechts 2-maal voor : behalve het voorbeeld, aangehaald op blz. vin nog het volgende : V w w w w w niemand hoorde heuren snellen boezem (Blz. 135) Type 15 komt viermaal voor (Blz. 11, 67, 116 en 186) evenals type 16 (Blz. 29, 34, 34, 46). Over ’t algemeen heeft Gezelle in zijn vertaling dus een rijke afwisseling gebracht en is zijn speelsche vrijheid in het rythme, ook aan dit werk ten goede gekomen. vin. Het tempo en de lengte der silben. Behalve de totnutoe behandelde verscheidenheden is er natuurlijk nog veel schakeering inde kwantiteit der verschillende silben. Om deze goed te doen uitkomen, doen we het best een stuk van het gedicht op noten te zetten, daar deze ons veel meer zeggen dan allerlei boogjes en streepjes en het mogelijk maken : den tijdsduur met grooter juistheid weer te geven. Hieronder volgt een stuk van blz. 71, waarbij de rusten en de quantiteit naast de intensiteitstoppen in notenschrift zijn aangegeven en de versvoeten door roode streepen zijn gescheiden : ij jij ;ji j. ijt j j i i «Geeft mij van uwe schorse,llo Berkboom, 3 I 2 1 1 5 || I 42 J J'JIJJ J. |JI J J 2i1315 II 1 42 2 van uwen valen barkjlo Berkboom, IJ JIJ.fJIJ.IJIJ.JJI 5 die daar staatuaanzijds’de wateren 214 || 131511 Ij. ji jijlji j.ji 4 hoog en prachtig llopgeschoten, 3141H5121 IJ. jiTjiTj ij. J 1 5 want ik mij een schip! ga bouwen, 21 3 I J || I 4 i IJ JIJ.I JIJ.IJIJ J I 6 met een snelltsjiemaanllgereed doen, 2 I 3 I 4 || I j 2 u jij.jij.mji 7 dat zallop de wateren Ivaren 32 2 I j 1 I || 4 i UI JIJ JIJJ JIJ JI 8 lijk Ihet valuw bladlldes najaars, 215 13 || 142 I J.l JIJ JJ| JLJIJLJ3I 9 lijklde geluweüwaterleliën. 215111141311 I J.l JI JJI JJ/I J J I io Aflmet uwen jas.llo Berkboom, 5 I 3 1 2 || I 42 u jjijji u\).n\ u met uwe witte llwinterkleederen, 2113M151411 iTTHuijij j 1 12 want de zomerdaglbet na komt 2 I 3 I 4 || I 52 IJ JIJ.IJIJ.IJI J. JI 13 en ’t voortaanllja veellte warm is 213 || 14151 iTTluTjijijj 1 14 om dien witten jas Hte dragen ! ■> 2 I 3 I 5 || I 4 I IJ J IJJ JI JJIJJI 15 ’t Is alzoolldat iHiawadha 2 1 5 || 1 4 1 5 1 IJ JIJ.IJIJ. J J J I 16 inden boschllde boomen toesprak 2 I 3 || I 4 I 52 u. jij j jjj ji 17 langs den snellen Takwamenaw, 2141 || 315 1 u. jij.n jj jji 18 als der vogelen blije boodschap 21511H4132 I J Jl J. JI J. JIJ, Jl 19 ’t uitwaardsgaan des jaars voorspelde; 4 I 2 I 5 || I 3 I irxrjij. jijji 20 als de zonne.llmoe geslapen, 2 I 3 I || 5 1 4 1 I JJ J J.JJJI JJII 21 ei.llde groote zonne iGiezis, 5 || 1 2 1 3 1 4 1 iTTiÏJJ jj ju j. j 1 22 uitsprong lende riep, ll« Aanschouwt mij !» 42 2 1 3 || 1 52 1 j ji j.ijjrjrrji 23 EndeßerkJlmet allzijn branken, 2 X 3 || I 5 I 4 I 1 J. ij j jïjTjj 24 ruischtelin ’t briezenHvan den dagraat, 2141 || 3152 I J. JI J.. IJJJ JJ J I 25 ruischte,üreusdelen zeilgedoogzaam, 2 I || 4 I 3 I 5 I I J. Jl J. IJJJJ. J I 26 «Hebt mijn kleed,llo Hiawadha ! » 4 1 5 || 1 2 1 3 1 Gelijk men ziet, is het isochronisme der versregels en voeten streng gevolgd, maarde vrijheid bleef: om de maatdeelen telkens over de twee kwarten anders te verdeelen. En hoe sprekend is dan ook de rustige gevoelsexpressie ! Nergens triolen of syncopen ! Wat een teedere geestesvogel zingt hier, inde zekerheid van zijn slag, de gedragenheid uit van zijn innigste zielsvervoering !(i) Ed. ten Brink en Jac. van Ginneken. (i) Bij Hiawadha’s lied in 4 voetige trocheeën sluiten zich nu de volgende gedichten : in « Gedichten, Gehangen, Gebeden en Kleengedichtjes » : 1. « Kruiske, kruiske goed begin », een gedicht, geheel uit 4-voetige trocheeën bestaande, waarbij echter aan iedere versregel de laatste onbetoonde ontbreekt en waarbij de versregels twee aan twee rijmen, dus staand rijm. 2. « Wat vjjt gij toch», evenals » Hiawadha’s Lied »in zuivere 4-voetige trocheeën en zonder rijm. 3. « Bedoek bij het Alderheiligste » : de versregels rijmen twee aan twee met staand en sleepend, een enkelen keer met glijdend rijm. 4. « G’ hebt dan ook dat bitter water », zooals hierboven. 5 « Zonde » zooals hierboven. 6. «’t Edele spel der vlugge schaverdijnders», rijmloos in zuivere 4-voetige trocheeën. 7. « Tranen », zooals hierboven. 8. « Polydor, gij kind van Vlanderen ». rijm om de twee regels, staand, sleepend en glijdend. 9. « Pas op Mon », staand en sleepend rijm om de twee regels. In « Liederen, Eerdichten et Reliqua » : 10. « Die Viervlaghe » : staand en sleepend rijm willekeurig door elkaar, ’t geheel in ouden trant. 11. « Torrebrand » : in zuiver 4-voetige trocheeën zonder rijm. In « Dichtoefeningen » : 12. « De Mandelbeke » : de versregels 2 aan 2 staand, sleepend of glijdend rijm. 13. « Boodschap van de vogels en%. » zooals hierboven (geen glijdend rijm). 14. « Aan de leeuwerke inde lucht» :omde 2 versregels staand en sleepend rijm. 15. « Pachthofschilderinge » : de versregels 2 aan 2 staand en sleepend rijm. 16. « Op Gebroederen » : staand en sleepend rijm om de 2 regels. 17. « Antwoorde aan een vriend » : zooals hierboven. 18. « Het stoomgevaarte » : de versregels 2 aan 2 staand, sleepend of glijdend rijm. 19. « Tehuiskomst na de Priesterwijding» : staand en sleepend rijm om de 2 regels. In Tijdkrans 1 en 11 : 20. «De eerde doomt» : zooals hierboven (slechts zeer kort). 21. « Margareta, perelschoon » : staand en sleepend rijm om de 2 regels. 22. « Zuster Anna, is ’t voorwaar » : zooals hierboven. In Kerkhofblommen: 23. « Zoo daar ooit een blomke bloeide » : zooals hierboven. 24. « Traagzaam trekt de witte wagen » : zooals hierboven. 23. « R.I.P. » : zooals hierboven. Verder inde vier deelen der « Gelegenheidsgedichten» nog een 16-tal, die van minder belang zijn. Zooals uit bovenstaande opgave blijkt, zijn er inde andere bundels maar 4 gedichten, zooals « Hiawadha’s Lied, » rijmloos en in zuivere 4-voetige trocheeën. Zoodra Gezelle het rijm gebruikt, krijgen we afwisselend versregels in 4 heele trocheeën èn versregels waar inde laatste onbetoonde silbe ontbreekt. Over ’t algemeen vinden we in bovengenoemde gedichten dezelfde bijzonderheden als in « Hiawadha’s Lied», alleen veel minder afwijkingen, wijl hier voor eentonigheid niet zoo’n gevaar was. INHOUD Blz. Rythme en Versmaat bij Guido Gezelle, I, door Z. E. P. Prof. Dr. Jac. Van Ginneken, s.j. c. s. Inhoud xvii The Song of Hiawatha tekstkritisch uitgegeven en verklaard door Prof. Dr. Fr. Baur. Voorwoord van Gezelle 1-4 Binnenleidinge. De Roohuiden zijn menschen gelijk wij. Edele gevoe- lens wonen in hunne herten, spar ken der Waarheid verlichten hunnen geest. Eer ze gansch te niete gedreven worden, luistert naar hun doen en naar hun zeggen... 6-13 I. Het Vrederooken. De vrede is een kind des Hemels. Vrede zij den menschen van goeden wille. Binst den vrede zal Hiawadha, de Verkondiger komen. 14-25 11. De Vier Winden. Wangeloove inde krach- ten der scheppinge. De geschapene godheden vermengden hun geslachte met de menschen 26-34 111. Hiawadha’s Kindsheid. De hemellichamen zijn bewoond. Uiteen van die stamt Hiawadha. Hij is van bovenmenschelijke afkomste, een kind des wonders 35-41 IV. Hiawadha en Mudjikiewis. Straffe der ontucht. Edele en oprechte liefde als tegenbeeld. . . . 42-50 V. Hiawadha’s Vasten. Na de jacht den tijd in gulzigheid en in ledigheid overbrengen en betaamt den mensch niet; beter is ’t het land bouwen en matig leven van de vruchten des arbeids 51-62 VI. Hiawadha’s Vrienden. Begaafdheid van den geest en inden band gehoudene lichaamskrachten, tot een edel doel besteed, zijn vriendschap weerd. . . 63-68 VII. Hiawadha’s Schipvaard. Baanbereidinge des koophandels 70-79 VIII. Hiawadha’s Steurvaard. Reuzenkracht zonder verstand en baat niet 80-87 IX. Hiawadha en de Perelveder. De geld- zucht is eene pestziekte; ze wordt, met nog andere kwalen, gestraft en overwonnen 88-103 X. Hiawadha’s Bruidvaard. De onvaste echt- verbindingen der wilde menschen worden afgekeurd. Hiawadha’s huisgeluk als tegenbeeld 104-112 XI. Hiawadha’s Bruiloft. Vervolg van de voorgaande stoffe 113-120 XII. – Osseo. De onschendbare trouwe des huwe- lijks 121-132 XIII. De Zegen der Bezaaidheid. Vrucht- loos gearbeid zonder den zegen Gods 133-140 XIV. Het Beeldschrijven. Weldaad van de schrijfkonste. Eerbied voor de Grafsteê, den Edeldom, de Wetenschap 141-146 XV. Hiawadha’s Rouwbeklag. Het verlies van vrienden en magen en belet den held niet zijn doel standvastiglijk te betrachten 147-15 3 XVI. Pau-Puk-Kiewis. De ledigheid, het bedrog, de speelzucht en andere ondeugden worden bestraft 154-161 XVII. De Jacht op Pau-Puk-Kiewis. Vervolg van de voorgaande stoffe 162-172 XVIII. De Dood van Kwasind. De afgunst en belet den waren held niet zijn opzet uitte voeren. . . 173-177 XIX. De Geesten. Aangetast door hongers- nood, ziekte, verlies van al dat hem dierbaar is, blijft de ware held onroerbaar in zijne standvastigheid 178-184 XX. De Hongersnood. Vervolg van de voorgaande stoffe 185-190 XXI. Het Witmansvoetje. Hiawadha’s volk is bereid voor ’t ontvangen der Blijde Boodschap. Voorzegginge. Voorteekens 191-197 XXII. Hiawadha’s Heemvaard. De ver- wachte Godsgezanten zijn daar. Hiawadha verdwijnt in de pracht van zijnen zegepraal 198-205 Aanteekeningen van Gezelle 207-233 Bio-Bibliographische Inleiding door Prof. Dr. Fr. Baur 235-269 Breedere Aanteekeningen door Prof. Dr. Fr. Baur. 271-297 T HE SONG OF HIAWATHA is door geheel de Engelsch sprekende wereld, en nog wijder, bekend als het Meesterwerk van Henry Wadsworth Longfellow, den grootsten der Noord-Americaansche Dichters. « Nous ne pouvons nous refuser de saluer en passant ce nohle et hrillant po'eme d’Hiawatha, son oeuvre la plus parfaite, Técrin d’or, oü sont conservés les souvenirs des peuples indiens, T épopee ddune race qui se meurt ! » Aldus schrijft professor Godefroid Kurth in zijne Fransche vertalinge van Evangeline, dat ander Meesterstuk van den gevierden Dichter. Uitgeweerd inde «Introduction, » en komt Longfellow in zijn werk nievers zelf en te lijve te voorschijn; hij en dicht, hij en vertelt, hij en leert niet, maar hij speelt. Die The Song of Hiawatha leest zit tot Over-Ammergau, in Beyerland; hij hoort en hij ziet de Passie spelen, op Gods grooten, wijden schouwburg; onder Gods grooten, blauwen hemel; met ware boomen en bergen, in ’t verschiet; met water, wind, regen, locht, wolken, schaduwe, met licht en met aankomende donkerheid. « The scene, » zegt Longfellow zelve, van zijnen Americaanschen schouwburg, «ligt bij de Odjibways, op de zuiderkust TEKSTVERKLARING : Naar de door Gezelle zelf in zijn Aanteekeningen verklaarde woorden verwijzen we met een *. De hier door Gezelle meegedeelde gegevens over Longfellow heeft hij grootendeels uit den door ons meegedeelden brief van zijn Roesselaarschen vriend en vraagbaak in Engelsche litteraire aangelegenheden, J. C. Algar. (Zie onze bio-bibl. inldg.). Het overige uit G. Kurth’s inleiding en wellicht ook uit de necrologieën van 1882, hem door Van Oye gezonden. R. 8 : Godefroid Kurth, begaafd Luiksch geschiedschrijver, maar die tevens de lessen inde vreemde letterkunden te Luik onder zijn leerbevoegdheid had, in zijn jeugd ook een beminnelijk dichterstalent, had, in 1883, Longfellow’s aanminnigste, maar zeker niet volmaaktste verhaal, Evangeline, in het Fransch vertaald. Er blijkt nergens uit de bij Gezelle bewaarde brieven dat er tusschen hem en Kurth persoonlijke omgang is ontstaan : toch was het Kurth die hem aan den Catalaanschen dichter Rubio y ors, als een mogelijk vertaler, aanbeval (zie C. Gezelle, Guido Gezelle, blz. 200). |R. 11: Uitgeweerd= uitgezonderd; | R. 12 : nievers = nergens; | te lijve = in eigen persoon; | R. 14 : tot = te (zie Vercoullie, 1. c. blz. 44, die den vorm toe geeft, beide voor te en tof). 1 Vl-l THE SONG OF HIAWATHA van Lake Superior, » Gitchi-Goemie, of het Grootzeewater, zoo de Indianen zeggen; «tusschen de schilderij rotsen, The Pictured Rocks, en de hooge duinhillen van den Grand Sable. » Daar speelt het spel van Hiawadha, den vooruitgebeelden Messias der Indianen. Daar spelen Nokomis, Minnehaha, Chibiabos, Kwasind en andere vrienden, Hiawadha meê. Daar spelen de Geest des euvels, de Tooverkoning, de Reuzenvormen, de Ridde, de Hongersnood en andere machten, Hiawadha tegen. Het doel, dat Hiawadha tracht te bereiken en bereikt, is «How the tribes of men might prosper,» de beschavinge en de tijdelijke voorspoed van zijn eigen volk. Hij bereikt dit doel, spijts allen tegenstand, en eindelijk, geen hooger geluk hun meer wetende te verschaffen, beveelt hij zijne stamgenooten aan de afgezanten van den Grooten Geest, die verkondigen « Peace of prajer and peace of pardon, Peace of Christ, and joj of Marj ! » H. W. Longfellow’s voorouders waren uit Engeland overgevaren naar America, inde jaren 1600; zijn vader, Stephen Longfellow, was een geleerd Wetheer en Lid van ’t Americaansch Congres. Henrt W. Longfellow wierd geboren te Portland (.Maine), 27 Februarij 1807; was student in Bowdoin College, 1811-1825; professor aangesteld van vreemde talen, Bowdoin College, 1825; bereisde Engeland, Vrankrijk, Italiën, Duitschland, Nederland, 1825-1828; was dienstdoend professor, Bowdoin College, 1829-1835; was aangesteld professor, Cambridge Universitj, 1835; bereisde Duitschland, Denemark, Zweden, Nederland, verloor zijne eerste vrouwe te Rotterdam, na vier jaar huwelijk, 1836; was dienst- R. 3 : duinhillen =zandheuvels; | R. 7 : Hiawadha meê =in het voordeel van. H. Gezelle toont in H. een uitgesproken voorkeur voor archaïstische constructies. Vgl. R. 9 : Hiawadha tegen ! | R. 9 : Ridde = zie * en vgl. Mnl. rede, redde = koorts, die, als persoon gedacht, in bezweringen vaak voorkomt, ook in het vrouwelijk redinne. | R. 21 : wetheer = rechtsgeleerde; H. is bijzonder rijk aan Gezelle’s purismen. doend professor, Cambridge Universitj, 1836-1854; bezocht Europa, 1842; dichtte het Wekkerspel van Brugge, den Brugschen Hallentorre, Excelsior, het schoonste van zijne mindere gedichten, 1844; dichtte Evangeline, 1847; gaf zijn eervol ontslag, 1854; dichtte The Song of Hiawatha, 1855; bezocht Engeland, keerde huiswaard, verloor zijn tweede vrouwe (levend verbrand) 1863; vertaalde Dante, 1868; bezocht Engeland, 1868-69; schreef Ultima Thule, 1880; overleed in Craigie-House, Cambridge, inden namiddag van den 24 Maarte, 1882. Het volgende eigenhandig schrijven van Longfellow diene tot bekendmakinge zijner gevoelens ten opzichte van het Vlaamsch en van de Vlamingen; het wijze ter zei ver tijde naar den oorsprong dezer vertalinge : Cambridge, March 11 1877. My Dear Sir, I have had the pleasure of receivingjour letter and the specimen of jour translation of « Hiawatha » into Flemish, which jou have been kind enough to send me. It seems to me extremelj well done, and the only criticism I can venture to make upon it is, that occasionalljjou end a line with an accented sjllable, as for instance « wilgeboom, » « wit en wijd, » etc., which, I suppose could be easilj remedied. You have mj full and free sanction to complete the version jou have so happilj begun, and there is no copyright to hinder jou or int erf ere with you in anj waj. Thankdngjou for this mark of jour consideration and regard, I am, mj Dear Sir, Yours very trulj Henry W. Longfellow R. 3 : mindere kleinere, kortere. | Het wekkerspel van Brugge : bedoeld is Longfellows Carillon uit de verzameling The Belfry of Bruges, van 1845; den Brugschen Hallentorre (= toren) staat voor het titelgedicht van dienzelfden bundel, en Excelsior stond inde Ballads and other Poems van 1841. |R.I3 : over dit schrijven, zie onze bio-bibl. inl., waar ook over « den oorsprong dezer vertalinge » duidelijker wordt gehandeld dan toch uit dezen brief, aan Hugo Verriest N. B 1, is op te maken. Hadde de Dichter geleefd om de volle vertalinge van The Song of Hiawatha te weten in ’t licht komen, waarschijnlijk zou zijne scherpziende ooge en zijne teergevoelige oore er nog « accented» en andere wanluidige « sjllables » in ontdekt hebben; de falen van dien aard, die sedert den druk ontdekt wierden, gelieve de lezer zelve na te zien en te verbeteren, zoo ’t hem de pijne weerd is. B. v., bl. 35, derde reke, neêrwaards, staat er : maar ’k en weet of hii 7 hoorde, ’t zou moeten zijn : maar ’k en weet niet of hij ’t hoorde. 81. 47, zesde reke, neêrw., staat er Omomeme, ’t moet Omeme zijn. Blad. 98, derde reke opw., staat 7 en, miszet voor ten. 81. 109, veertienste reke, neêrw., staat kroenekranen, in steê van kroenekraanden. Longfellow gebruikt de twee stippen, of het prentteeken : geheel zelden; ik en hebbe hem die vrijheid niet ontjeund en dat teeken en gebruike ik maar waar hij het doet, hem volgende zoo nauwkeurig mogelijk, reke voor reke, tot in zijne min of meer oud-engelsche tale en dichtwijze toe. Eindelijk behoort The Song of Hiawatha gelezen te worden inden toon, waarin hij gemaakt is, dat is te zeggen, met de oude, Vlaamsche, Friso-Vlaamsche uitsprake : ii—i, ii, niet ei ; ui—u, m, niet euj ; menschen, aschen, vischen=mens gen, as gen, vis gen, niet mense, asse, visse enz. Voor ’t gene den zinbouw betreft gelieve men den Taalsleuter en Am. Joos te rade te gaan. Z. de Aanteekeningen, het VI. van 'Longfellow's brief enz. op ’t einde van dit werk. R. 6 : pijne = moeite; | wij verbeterden natuurlijk deze drukfouten en enkele andere in onzen tekst, maar lieten deze inleiding van Gezelle liefst ongewijzigd. |R. 7 : neêrwaards = hier van boven naar onder geteld. R. 11 : opwaards—van onder naar boven geteld. |R.IS : ontjeund = misgund. R. 23 : Gezelle bedoelt de uitspraak sX. De zonderlingheid inde spelling van het meervoud dezer woorden gaf Gezelle later prijs, blijkens Mondamin in D. 3. | R. 25-26 : Taais leuter en Am. Joos= zie * i. v°.