MIJN RAAD ZAL BESTAAN! ENKELE GEDICHTEN OVER ONTSTAAN, VOORTGANG EN EINDE DERGEWELDIGE SPANNING IN EUROPA IN SEPTEMBER 1938, DOOR L. J. NU LAND J. P. VAN DEN TOL OUD-BEIJ ERLAND – 1938 MIJN RAAD ZAL BESTAAN! ENKELE GEDICHTEN over ONTSTAAN, VOORTGANG EN EINDE DER GEWELDIGE SPANNING IN EUROPA IN SEPTEMBER 1938 – door L. J. NIJLAND 1918 Thans keert na een viertal jaren, De vrede weer. Duitschland moest verliezen lijden, Keer op keer. En de groote mogendheden, Hebben ’t Duitsche volk geknecht, Want de vrede van Versailles !) Handelt niet naar recht. Zware oorlogsschulden drukken Op het Duitsche volk. Boven onze Oosterburen Hangt een donk’re wolk. Duitschland moet voor goed vernederd, Is der mogendheden leus. Zware lasten moeten ’t drukken, Duitschland heeft geen keus. 1) 1919 ’t Duitscbe volk is lam geslagen, Twintig jaar geleden !) Door de groote mogendheden, En dat wreèkt zich heden. Want de vrede van Versailles *) Sloot een nieuwe oorlog in, Want de groote mogendheden, Deden eigen wil en zin. Want Gods Woord had men verworpen, En wat wijsheid zou hen zijn? En dat Woord moet Richtsnoer wezen Voor de volken groot en klein. 1) 1919 te Versailles 1919 Een Volkenbond wordt opgericht, De vree zal blijvend zijn! Zoo is de leus schier overal, Helaas wat droeve schijn! De mensch heeft sinds het Paradijs, Geen ware vrede meer. Sinds hij door ’t klatergoud verblind, Zich afkeert van den Heer’. Dit is de bitt’re werk’lijkheid, Ondanks het vreêgezang. Wat dreef de volken tot den Bond? Alleen eigenbelang. En land na land verliet den Bond, En keert zich van haar af, Omdat in twintig jaren tijds. Zij geen bevrediging gaf. Oorlogen, ze gingen door, Den Volkenbond ten spijt, De Bond trad nimmer hand’lend op, Zoo streed men strijd op strijd. Als een aanfluiting voor den vree, Zoo staat Genève daar. Gods Woord kan scherp en snijdend zijn Maar ’s Heeren Woord is waar. „Zoo zij niet spreken naar dit Woord” Dan: „Geene dageraad!” Zoo meldt ons Gods getuigenis, ’t Welk eeuwig’lijk bestaat. Na 1930 ’t Is vrede schier alom, En toch, er is geen rust. Er dreigt alom gevaar, Elk land is dit bewust. Alom bewapening, Zoo hard als men maar kan. Trots alle conferenties, Trots ieder vredesplan. Wat zal de toekomst brengen, Vraagt menigeen zich af? Want door zich te bewaap’nen Graaft men zijn eigen graf. De Volkenbond vergadert Zoo menigmaal in ’t jaar. En optimisten roepen, Van „vrede en geen gevaar”! Het communisme wroet maar, Schier in een ieder land. En duizenden, ze hebben Hieraan het hart verpand. De Sovjetl) stuurt zijn menschen2) Zelfs naar den Volkenbond. Alwaar de stem uit Rusland, De vrede zelfs verkond! Het is een tijd van spanning, Van spanning overal. Gelukkig niemand weet ’t geen De toekomst brengen zal. 1) Sovjet-Rusland 2) o.a. Litwinof Dwars door der menschen pogen, Volvoert toch God Zijn raad. Wel hem, die mag gelooven, Dat niets hier buiten gaat! 1933 Duitschland was een reeks van jaren, Door de mogendheên verdrukt. Duitschland was schier lam geslagen, ’t Duitsche volk, het heeft gebukt. Socialisme en communisme, Streden beiden om de macht. ’t Heeft opeens een keer genomen, ’t Kwam zoo schielijk, onverwacht. Adolf Hitler, eens een schilder, Die in d’ oorlog had gestreên, Zag het Duitsche volk daar tobben, ’t Zou zoo blijven naar het scheen. Hitler had zijn idealen, Ter bevrijding van het volk, Dra stond hij daar niet alleen meer, Maar was spoedig veler tolk. In den tijd van enk’le jaren, Was nu Hitler aan ’t bewind. Wijken moest, ja vluchten moest zelfs ’t Geen hem niet goed was gezind. En thans pas vijf jaar geleden, Is daar Hitler aan ’t bewind. Duitschland heeft een keer genomen, Onverwachts en heel gezwind. Duitschland word alweer een natie, Waar men weer mee reek’nen moet. Niemand die daar meer aan twijfelt, leder land beseft dat goed. Duitschland brak met vele dingen, liet verliet den Volkenbond, „Weg met alle oorlogsschulden” Klonk het dra uit Hitlers mond. Duitschland ging zich weer bewaap’nen, Duitschland eischte ’t Saargebied, En al kostte dat wat moeite, Toch men weigerde ’t hem niet. Als een god, zoo werd dra Hitler, Door het Duitsche volk geëerd. „Heil” „Sieg Heil” zoo werd de leuze, ’t Schepsel meer dan God geëerd. Tsj echo – Slo wakij e Een mengelmoes van volken, Veel naties in èèn land. Dit land is zoo geschapen x) Ras na de wereldbrand. De naties die verloren, Ontnam men een stuk grond, Dit voegde men bij ’t oude, ’t Geen men niet vreemd toen vond. De Tsjechen en Slowaken, Vormen de kern van ’t land, De eigenlijke natie, Van ’t groote Balkan land. Maar na de oorlog 2) kwamen Daar vele Duitschers bij. En Polen en Hongaren, Het werd een bonte rij. Een staalkaart van veel volken, In èène republiek, Dit land is slechts een staaltje van Versailles politiek. 1) 1918. 2) 1914 – 1918. En twintig jaren leefden, Deez’ volken met elkaar. De Duitschers met de Tsjechen, Thans is het einde daar. Eerst kreeg Hitler ’t Saargebied, En Oostenrijk nam hij En kort geleden eischte hij ’t Sudetenland er bij. De mogendheden talmden, Nog kreeg hij niet zijn zin, Toen ging hij spoedig dreigen : „Dan val ik er dra in”! Er heerschte spanning overal, Zet Hitler dan toch door? Om met geweld te nemen, Wat Duitschland eens verloor? Spanning Midden September 1938. De volk’renzee is heftig in beroering, De wachter meldt alom: het is nog nacht. De donk’re onweerswolken pakken samen, Elk land is op het ergste voorbedacht. Geheel Europa is één magazijn, Gevuld met brandstof en d’ ontbranding, Eischt slechts een vonkje als is ’t nog zoo klein. Ook Nederland verscherpt de bewaking van de grens, Dat dit hoog noodig is, beseft wel ieder mensch. Gedachtig aan wat eenmaal België wedervoer. Gelukkig ’t volk dat in deez’ donk’re tijden, Zich in haar God en Koning mag verblijden, En zeggen mag: „Mijn Vader staat aan ’t roer”. Hitlers Radiorede Maandagavond 26 September 1938, Als Sanherib weleer, Den God van Isrel hoonde, In zijn snoevende taal Zich overmoedig toonde. Als Hiskia verneemt, Wat door hem is gezegd, Zoo heeft hij deze brieven Den Heere voorgelegd. En hij, die groote God, Betoonde toen te wezen Een waker voor Zijn eer, Hem moet elk schepsel vreezen. ’t Geslacht der Sanheribs Is nog niet uitgestorven. Door alle tijden heen Heeft ’t sympathie verworven. Dan eens wat meer bedekt, Dan spreekt men ’t openlijk uit: Niets is er op deez’ aarde Wat m’ in mijn plannen stuit. Heel de wereld was in spanning, Over ’t geen dat komen ging. ’t Scheen dat oorlog en dat vrede Slechts van Hitlers woord afhing. Hitler, hij, de Duitsche Führer, Zou daar spreken te Berlijn. Daar zijn duizenden vergaderd, ’t Lijkt voor velen een festijn. Want de rede van den Führer Klinkt straks over heel de aard’ Hitlers woord heeft bijval noodig, Da’s voor Hitler heel wat waard. Heel de wereld is in spanning Over ’t geen dat komen gaat. Thans is ’t nog geen 1 October, Thans is ’t dus nog niet te laat. Voor het laatst zal Hitler zeggen, Zoodat heel de wereld ’t hoort; Wat hij wil en wat zijn eisch is, Dat men zich aan niemand stoort. Heel de wereld zit in spanning, Chamberlain is weggegaan. Beiden zijn ’t niet eens geworden. Hoe zal ’t in Europa gaan? Veel (dan naar den mensch gesproken) Hangt van deze rede af. Hitlers komst wordt aangekondigd, Hij verschijnt met heel zijn staf. ’t Sportpallast is plots veranderd, Daav’rend klinkt het steeds maar: Heil! Dit moet heel de wereld hooren, Daarvoor heeft men alles veil. Anderhalf uur spreekt de Führer Dan de duizenden daar toe, En wie deze rede hoorde Vraagt zich telkens af: Maar hoe, Hoe kan zooiets toch bekoren! Lettend’ op de ernst, terwijl Hitlers stem geweldig buldert, Steeds te roepen: „Hitler heil!” Hitler roept: „Hier spreekt geen Führer, Maar hier spreekt het Duitsche volk”. Elk weldenkend mensch die vraagt dan: „Is dan Hitler aller tolk?” Ook de tolk van al dié Duitschers, Die voor meer dan twintig jaar Aan de fronten moesten strijden, Vaak met zeer groot lijfsgevaar? Jubelen op dezen avond Ook die duizenden; „Sieg heil!” Is dan al de ernst verloren? Heeft men dan toch alles veil? Want dit blijkt wel uit de rede. Duitschland moet ’t Sudetenland. Ook al wil men ’t hun niet geven, Hitler rekent anders, want: „Ik wil vrede” klinkt het telkens, Maar ik moet ’t Sudetenland. Noemt hij eens den naam van Benesj, Allen roepen: „Schande, schand”. Dan gaat hij een loflied zingen Op de as Rome-Berlijn. Mussolini (’t volk gaat juichen) Schijnt een groote vriend te zijn. En je denkt (zoo bij je zelven) Wat men in des Heeren Woord Van een rietstok vindt geschreven Die alléén de hand doorboort. Arme Führer, die op menschen Daar zoo telkens weer betrouwt. Heel het huis van Uw verwachting Is slechts op het zand gebouwd. Heel de rede van den Führer Is een tarten slechts van God. God alléén, en geen dictator, God bestuurt der volk’ren lot. Critieke dagen Dinsdag en Woensdag 27 en 28 September 1938, De wereld wacht in spanning Op ’t geen er komen gaat. Men gaat al mob’liseeren, Elk land, het is paraat. De Duitsche troepen trekken In drommen door Berlijn. Donderdag zal ’t in Duitschland Mobilisatie zijn. De landen confereeren, De vrede loopt gevaar. Nog enk’le uren wachten, Dan is de oorlog daar. Een ieder zit in spanning, Wat het straks worden zal. Gelukkig, die ’t mag weten: Niets geschiedt bij geval. Ook Neêrland ligt gevaarlijk. De grenzen zijn bewaakt. Met geen der mogendheden Wordt een verbond gemaakt. Die Woensdag was erg spannend, Men riep soldaten op. De lichtingen, ze kwamen, De nood, ze steeg ten top. De oorlog kwam al nader, Met al zijn zorg, zijn naars. Dien dag ontwaakte ’t gilde Der laffe-hamsteraars. Men hamsterde, men kocht maar, Zooveel men koopen kon, Insteê men dacht aan d’ armen, Als de oorlog eens begon. Het was reeds in den avond, Toen ging van mond tot mond: Er is een weinig hope. Dat was een blijde stond. Chamberlain was het gelukt, Om Hitler te bewegen, Alvorens tot den strijd te gaan Nog eens te overwegen, Wat door bespreking kon gedaan Ten dienste van den vrede ; En Hitler, na een taai verzet, Hij luisterde naar rede. Conferentie te München Donderdag 29 September 1938, In München kwamen ze te saam, Vier staatsliên van Euroop’. De spanning week een oogenblik, Er kwam een weinig hoop. God de Heer’, die boven ’t woelen Van de volken staat, Had ook thans weer willen toonen, Dat Zijn Raad bestaat. Hij bad de harten willen neigen Als de waterbeken. Daardoor was een oogenblik ’t Spannende geweken. En in spanning wachtte men Op de resultaten. Zal er een toenaadring komen, Zal deez poging baten? Vier staatslieden confereerden Enk’le uren door. Gunstiger berichten kwamen, Drongen tot ons door. Vrijdagmorgen: D’ ochtendbladen Meldden ’t ons al ras, Dat er op die conferentie Thans een eenheid was. ’t Blijde nieuws, na dagen spanning, Doet ons allen goed. Voor de oorlog zijn we thans Voorloopig toch behoed. Gode zij alleen d’ eer, Voor hetgeen Hij wrocht. Hij heeft de harten zoo geneigd, Dat men elkander zocht. d’ Oorlogsfakkel brandt thans niet, Is alweer gedoofd. Zie eens twee dagen terug, Wie had ’t toen geloofd? Nederland herademt weer, Weer zijn we bewaard. Voor een jammerlijken krijg Heeft ons God gespaard. Hoe ver de macht der wereldgrooten gaat, Dit is toch gewis: Dat Zijn troon toch hooger staat. Deere Hij ons door gena; Soli-Deo-Gloria *) 1) Gode alleen de eer Nooit meer oorlog! „Wij beschouwen het gisteravond onderteekende verdrag en het Duitsch-Engelsch vlootverdrag als symbolisch voor den wensch van onze beide volken, nooit weer oorlog tegen elkander te voeren”. Adolf Hitler. d.d. 30 Sept. Neville Chamberlain. „Nooit weer oorlog!” is de leuze, Die alom thans wordt verkond. Engeland en Duitschland willen Leven in een vreêverbond. Chamberlain en Adolf Hitler Legden deez verklaring af, Die na de critieke dagen Stoffe tot nadenken gaf. Komt dus tusschen beide landen, Nu eens écht toenadering? Een begrijpen van elkander, Inplaats van verbittering? ’t Is te hopen, want Europa Is bij vrede slechts gebaat. ’t Allerslechtste voor de volken Is wel jalouzie en haat. Duitsche opmarsch in ’t Sudetenland Zaterdagmiddag 1 Oct. tegen 2 uur zijn de Duitsche troepen de eerste zóne van het Sudetengebied binnengetrokken. (Persbericht) Nu rukken de troepen ’t Sudetenland in, Nu ziet heel de wereld: Weer heeft Hitler zijn zin. Hoe fel ook gedreigd, Tot een oorlog kwam ’t niet, Daar Hitler eerst de naties Nog confereeren liet. ’t Sudetengebied werd zijn deel, De Czechen gaan ’t ontruimen. Wéér ziet het Duitsche volk Haar grondgebied verruimen. Weer zijn haast vier miljoen Bij ’t Duitsche Rijk gevoegd. Niet voor niemendal heeft Hitler Hier ook maanden voor gezwoegd En thans kan men weer vernemen, Polen gaf men ook zijn zin. En het grondgebied van Teschen *) Ruimt men thans voor Polen in. Thans weer roepen de Hongaren Aan ons land komt ook een deel, Van dat Tsjecho Slowakye, Al is dat nu niet zoo veel! Echter, andre naties kregen Pas hun zin door dreigement. Wij, ’t volk der Hongaren, eischen, Dat men ons, óns deel toekent! 2) 1) Een deel van Tsjecho-Slowakije. 2) Inmiddels ingewilligd. Macht en recht Macht en recht zijn twee begrippen, Die haast niet meer samengaan. En dit komt in onze dagen Kleine landen duur te staan. Heel de wereld was verblijd, met ’t Geen in München was geschied. Wat door vier daar is besloten, Vergeet men zoo gauw nog niet. Want een viertal groote landen Stuurden daar hun mannen heen. Ja de conferentie slaagde, En ’t oorlogsgevaar verdween. Ja de macht was daar te München, Maar was ook aanwezig ’t récht? Heeft men op die conferentie ’t Land van Benesj !) niet geknecht? Stel: Men riep een conferentie Over ’t lot van Duitschland saam En . . . liet Hitler niet verschijnen, Was dit voor dit land geen blaam ? Ja natuurlijk, zegt een ieder, Zooiets is niet in den haak, Op die manier te confereeren, Is geen erg eerlijke zaak. Was ’t dan eerlijk daar in München, Dat men Benesj niet verzocht? Opdat men ook met dien staatsman Eerlijk onderhandden mocht? ’t Garandeeren van de grenzen Van het zoo bedreigde land1), Wat bleef spoedig daarvan over, Door Frankrijk en door Engeland? Wel over Benesj, maar zonder hem, Was dat niet Münchens leuze? Daardoor had het bedreigde land Ook heelemaal geen keuze. De grooten schrijven voor, En Praag, het neemt maar aan. Hoe zal dit kleine land Zich nog verdedigen gaan? Wij zijn blijde met de vrede, Dat zij nogmaals hier gezegd. Maar we schromen niet te vragen, Deed men daar in München recht? Vraagt men mij, wat zou de reden Van ’t niet uitnoodigen van Benesj zijn? Dan antwoord ik zonder aarz’len, Tsjecho-Slowakije is . . . klein. Waar de nnlcht is aan ’t vergaadren, Daar verdwijnt weldra het récht. Geen land, dat dan meer voor ’t verdrukte. Maar voor eigen macht slechts vecht. 1) Tsjecho-Slowakije