BOETE. ïi&L sS 77 L5 BOETE DOOR Ds. W. A. ZEYDNER UITGAVE VAN BOSCH & KEUNING TE BAARN LIBELLEN-SERIE Nr 42 Piijs van één nr. 45 ceni. Vier nrs. por nr. 40 cent. Acht of meer nummers per nr. 35 cent Voor dubbele nummers dubbele prijzen. „Spreek liever eenvoudiger, zonder voorbeelden, op den man af." ,,Ik heb slechts een ongedierte gedood." „Wat, een mensch een ongedierte!" ,,Ik heb dagen in een droomtoestand geleefd. Thans echter weet ik, dat hij, die krachtig van geest is, en een vasten wil heeft, alles beheerscht. Wie veel waagt, doet verstandig. Wie het groote klein acht, is een wetgever. Wie echter het grootste waagt, heeft ook het grootste recht. Zoo was het vroeger, zoo is het nu en zoo zal het blijven. Slechts wie blind is, ziet het niet." Sonja begreep, dat deze fanatieke catechismus zijn geloofsbeginsel en zijn wet was. ,,Ik wilde slechts wagen en ik beging een moord." Maar dan richt Sonja zich op. Zij heeft hetzelfde licht in haar oog als de profeet Nathan. „Zwijg. Gij zijt afgevallen van God en God heeft u zwaar gestraft, Hij heeft u aan den duivel overgeleverd." „Spreek niet zoo. Ik weet het. Ik wilde een einde maken aan het wikken en wegen. Ik wilde weten, of ik in staat zou zijn de grenzen te overschrijden. Later heeft de duivel mij de oogen geopend, dat ik een ongedierte ben, als ieder ander. Mijzelf heb ik vermoord, niet de oude vrouw." Dan komt Sonja's boete-bevel. „Ga terstond, nog in dit oogenblik, hiervandaan, plaats je op een kruisweg, kniel neer, kus de aarde, die je verontreinigd hebt, buig dan voor ieder neder naar alle windstreken en zeg tot allen: Ik ben een moordenaar. Dan zal God je een nieuw leven geven." Klinkt de aankondiging der absolutie grotesk uit Sonja's mond? Neen, want achter haar staat het geloof in de barmhartigheid Gods, de hoop op Zijn herscheppende macht en haar liefde voor Raskolnikow. Het is hier de profeet, die het middelpunt vormt in de gestalte van Sonja! Raskolnikow gaat zijn kruisweg zonder geloof, zonder hoop, zonder liefde, maar hij gaat. Hij gaat naar de politie, naar het gerecht, naar Siberië, met Sonja als geweten, als trooster op den achtergrond tot eindelijk voor hem Jezus Christus' machtswoord klinkt: Lazarus, kom uit. Hij gelooft. Het boek eindigt met de woorden: „Hier begint een nieuwe geschiedenis, de geschiedenis der algeheele vernieuwing eens menschen, de geschiedenis eener algeheele wedergeboorte, van een geleidelijke overgang van de eene wereld in de andere, van de aanraking met een nieuwe, voor Raskolnikow tot dusverre geheel onbekende werkelijkheid. Doch dit is het onderwerp voor een nieuw verhaal, wat wij ons ten doel hadden gesteld is hiermee ten einde." Hier is alles geloof in de herscheppende kracht der liefde, een zekerheid buiten het sacramenteele karakter der boete om. De twee voorbeelden vertegenwoordigen twee werelden, die slechts deze wetenschap gemeen hebben: „Herrijzenis geschiedt alleen door het machtswoord van Jezus Christus: Lazarus, kom uit." Staan wij ook hier voor een tweesprong? Is de boete alleen mogelijk door een opus operatum van het sacrament of slechts door de heilskracht van het Woord, het Woord, De Haagsche schildersschool met haar liefde voor het duinlandschap heeft dikwijls het netten-boeten door de boetsters geschilderd. De Scheveningsche vrouwen in haar ingetogen kleederdracht liggen geknield op de in de duinen uitgespreide haringnetten. Zij boeten de netten. Zij herstellen de scheuren. Het woord boete hangt taalkundig samen met beter. Hier treffen we dus boete in haar meest eenvoudige vorm aan. Merkwaardig, dat zelfs in het profane gebruik de drie elementen, die de boete tot „boete" stempelen, aanwezig zijn. De netten krijgen hier en daar slijtplekken of er is een ongeluk mee gebeurd, ,,'t Is zonde van de nog goede netten", denkt de reeder. (Berouw). Hij gaat met de gescheurde netten naar de boetsters, de vrouwen, die boeten kunnen. (Biecht). Straks, wanneer de vrouwen klaar zijn en alle netten nagekeken hebben, sturen zij haar boodschap naar den reeder: „Kom ze maar halen. Zij zijn geboet; wij geven ze vrij." (Absolutie). De vormen zijn wel elementair, maar het zit er in, wat de groote boetster der zieleschuld, de Kerk gestempeld heeft tot de drie stadia van boete, n.1. berouw, biecht en absolutie. Wanneer ik het profane gebruik naast het kerkelijke plaats, bedoel ik twee uitersten, waartusschen een onaf- zienbaar groot veld ligt. Niemand zal het mij kwalijk nemen, dat ik in dit korte bestek naar beide kanten afsnijd. De boete en alles wat er mee samenhangt in het maatschappelijke en kerkelijke leven, de wereldlijke en kerkelijke rechtsbedeeling dus laat ik rusten, om te trachten tot het hart zelf door te dringen. In het hart zijn de uitgangen des levens. Wij moeten ons dus bepalen tot de boete in den diepsten, den religieuzen zin; de zaak tusschen God en het hart. Een prachtig uitgangspunt biedt ons Romeinen 7, Paulus' geestelijk testament. Wij vinden in dit hoofdstuk een wanhopige verscheurdheid. God komt in ons leven met Zijn hooge heilige Wet; een zuiver geestelijke Wet. God is Geest. Wat direct uit Hem komt, draagt zijn karakter, is volstrekt. God komt tot ons, Zijn schepselen. Wij zijn „vleeschelijk", zegt Paulus, „verkocht onder de macht der zonde." Dit is geen grauwe theorie voor Paulus, maar bittere realiteit. De ontmoeting met God kan voor den mensch niet anders dan catastrophaal zijn. God kruist den weg van den mensch. Dit treffen beteekent botsing. Zooals op een overweg de sneltrein over een voetganger heendavert, zoo verplettert de eeuwige geestelijke Wet Gods de sterflijke vleeschlijke wet van het zondige schepsel. Of met een ander beeld, zooals een drijvende mijn, die in de netten verward tot ontbranding raakt, het dunne knoopwerk van touw als een web uit elkaar blaast, zoo worden onze levensnetten verscheurd door Gods geweld. Deze catastrophe veroorzaakt een vreeselijke pijn; een pijn, die zich telkens herhaalt; en tusschen de momenten van verscheurende pijn de angst. Redeneeren helpt hier niet. Was het maar onkunde! Dit is te verhelpen! Maar wij weten alles; wij weten, dat Gods Wet de eenige goede is. Wij weten alles, en toch zijn wij God ongehoorzaam. De visscher ziet, dat er een mijn in zijn netten zit, maar hij is machteloos. Nog voor hij de kabels heeft doorgehakt, is de ontploffing al geschied. Een grenzelooze angst! W^ij weten, dat het mis gaat. De nood van ons Ik zijn wij in ragfijne zelf-ofjectiveering ons bewust. Zelfobjectiveering is zoo onwezenlijk. Zijn wij het zelf nog wel, die in nood zijn? Is het werkelijk niet een ander? En wie is dan die ander? „De zonde, die in mij woont", de daemon! ,,Ik doe, wat ik niet wil", zegt Paulus. Wat ik niet wil, of wil ik het toch? Daar scheurt het van binnen. Ik sta op het punt het goede te doen. Ik sta er vlak bij. Ik strek mijn hand uit en ik grijp het verderf, het daemonische. Of beter, het grijpt mij. Als een kreet van ontzettende pijn, als een krakend scheuren klinkt Paulus': „Ik ellendig mensch". Een zielenood op het hoogste punt. Een kreet om hulp, zooals een verongelukt man om zijn moeder jammert: „Wie zal mij redden van dit lichaam, in de macht van den dood? Van het daemonische geweld?" Dan wordt het plotseling stil. Een hooge gestalte heeft zich over den verscheurde heengebogen, Jezus Christus. Hij spreekt het verlossende woord. Met ontzaglijke vermoeidheid opent de verongelukte de oogen. En dan het herkennen: „Jezus Christus! Nu wordt alles nog goed! Goddank!" Hier ligt wel zeer in de diepte de boete als zieleconflict, zich openbarend in berouw, biecht en, uit de zelfde wereld komend als waaruit het conflict ontstond, de verlossing, de absolutie. De boete ontstaat uit de botsing van den Eeuwige met het zondige creatuur. Daarom raakt zij niet alleen het diepste van het menschelijk wezen, maar zij is tevens zoo oud als de wereld. Wij treffen haar in de oudste, ons bekende tijden aan. Ik denk aan de Babylonische boetepsalmen. Ik weet wel, dat de gebondenheid van Babels religie aan het natuurlijke de ontwikkeling van een diep zedelijk zondebesef verhindert1), dat deze psalmen met Paulus' Romeinenbrief niet vergeleken mogen worden. Zij staan met hun treuren over ziekte of vijandelijk geweld dichter bij de boetende boetsters, voor wie de schade ook louter van buiten komt, dan bij Paulus met zijn innerlijke verscheurdheid, maar toch zijn deze diepe tonen van smart en gebondenheid, van overtreding en angst het hoogste, dat Babels religie gebracht heeft. Het zijn inderdaad koningspsalmen der menschheid. Boete is alleen mogelijk in de ziel van hem, die van Lrods geslacht is. Alle groote profetische figuren zijn door de 1) Vgi: Het zondebesef in de Babylonische Boetepsalmen, Dr. A. H. Edelkoort, 1918. boete heengegaan. Het is het povere voorrecht van de slavenziel er niets mee te maken te hebben. Met hoe 'n geweld heeft Luther zich op de 7 boetepsalmen van het Oude Testament geworpen (1517). Het is de inzet der Reformatie tegen den aflaathandel. In 1525 geeft Luther de psalmen nog eens uit, nu met aanteekeningen. Mannelijk, recht op het hart aan. Bij Psalm 6:1: „O Heer, straf mij niet in Uwen toorn, tuchtig mij niet in Uw gramschap", teekent Luther aan: „In alle leed en iedere aanvechting moet de mensch het allereerst tot God vluchten, grondig leeren verstaan, dat alles, het kome van den duivel of van den mensch, door God gezonden wordt". Luther zegt hier: Wanneer de zieleangst den mensch aangrijpt, wanneer het dus inwendig gaat scheuren, dan gaat het er niet meer om, onze verhouding tot ons diepste zelf terug te vinden, of tot onzen medemensch, ja zelfs niet tot den duivel, maar 't gaat dan alleen om onze verhouding tot God. ,,Wees mij genadig, o God, naar uwe goedertierenheid, delg mijne overtredingen uit naar uwe groote barmhartigheid, wasch mij rein van mijne ongerechtigheid, reinig mij van mijne zonden. Want ik ken mijne overtredingen, mijne zonde is ten allen tijde voor mij. Tegen U alleen heb ik gezondigd, en gedaan wat U mishaagt." x) *) Ps. 51:3—5. Vertaling Obbink. 42-11 Hier zet de boete in. Wij moeten niet zeggen: Op deze psalm volgt de boete, maar in het: „Tegen u alleen heb ik gezondigd" grijpt God de ziel aan en de boete « begonnen Of beter, de boete breekt door; zij was reeds daar toen de verscheurde ziel nog niets bemerkte, zooals God reeds in ons leven is, ons leven draagt, lang voor wij Zijn stem hebben vernomen. De boete treedt thans aan den dag, wordt acuut. Wij nemen een klassiek voorbeeld. ) Psalm 51 wordt gelezen met den achtergrond van Davids zonde tegen Uria. David heeft Uria's vrouw, Bathscba, misbruikt. Hierop volgt voor David een tijd van totale vertroebeling van het geweten. Het signaal werkt niet meer. Davids eenige zorg is zijn zonde voor de menschen te bedekken. Hij heeft tegen menschelijke wetten gezondiqd; wanneer niemand het nu maar merkt, wanneer het kind voor Urias kind kan doorgaan, dan zal een pak van zijn hart vallen. Grenzeloos. Het eindigt zelfs met het door David geensceneerde sneuvelen van Uria, lager dan een directe moord. Is David een schurk? Ongetwijfeld. Of is David van den duivel bezeten? Onqetwijfeld, tenminste, wanneer dit ongetwijfeld niets afdoet van zijn schuld, wanneer het zijn schuld niet uitschakelt. x) 2 Sam. 11 en 12. Wij kunnen zeggen: „David is een schurkachtige bezetene." Maar David is ook nog iemand anders. David is een heilige. Natuurlijk niet in den zin van een zondelooze, maar een mensch van Gods geslacht, een koningszoon. Is het mogelijk, dat David deze beide tegelijk is? Is dit niet de huichelarij in den verschrikkelijksten vorm? Wanneer wij het zoo zeggen, raken wij de kern nog niet. David is dubbelhartig. Hij leidt een dubbel leven, ieder leven met een eigen hart, een eigen bewustzijn. Het is een vrijwel totale gespletenheid. Voor Davids bewustzijn bestaat deze dubbelhartigheid niet. Nu is hij de een, dan de ander. Een lek schip kan alleen blijven drijven, wanneer de waterdichte schotten volkomen gesloten zijn; de voorsteven diep onder water, de achtersteven hoog in de lucht. Het schip drijft, zoolang de schotten het houden. De eenige voorwaarde van het drijven is, dat er totaal geen communicatie is, tusschen voor- en achterschip. Dit is Davids beeld. Dan komt Nathan, de profeet. Hij doet een appèl op den heilige, den rechtvaardige. Nathan laat den schurk liggen; hem kan Nathan niet eens naderen; hij zit onder water. Nathan dwingt David tot objectiveeren. Hij laat Davids zonde in een ander beeld zien. Hij vertelt van een rijken brute, die het ooilam van zijn armen buurman steelt. Volkomen correct reageert Davids rechtsgevoel op deze laagheid. David reageert zelfs buitengewoon scherp. Hij ziet in deze daad veel meer dan een gewone geweldpleging. 't Is een zonde tegenover God en dit beteekent. Des d°MaarC da?treft Nathans slag David met onverwacht geweld. Nathan stoot de grendels van de waterdichte schotten los. Zij springen open. Met donderend geweld stroomt een waterqolf in het gespaarde achterschip. Het schip richt zich stijl omhoog, dan verdv^nt.^eV^ de diepte. Met de oogen van den heilige ziet David den schurk en die schurk is hij zelf. ^ Ik heb qezondigd tegen den Heer. Davids biecht is oprecht. Juist zijn totale ondergang wordt zijn redding. Hij zal gespaard blijven, maar metss zal hij mogen redden uit de schipbreuk, behalve zijn eigen ziel. Zelfs niet het kind, dat Bathseba hem schenkt; het kind dat nu ieder als van David kent. Het wordt ziek en al de dagen van den strijd met den dood vast David 's Nachts ligt hij op den grond. Nu leert David de bo in haar diepte kennen. Zeven dagen, die even zoove e eeuwigheden beteekenen, strijdt David zijn strijd met God. Neen, God strijdt zijn strijd met David. God geeft vid den genadeslag. Sf dientSslijn bang het David te melden. Wat zal er met hem gebeuren, als dit er nog bij komt. Maar wonderlijk. David staat op, wascht en zalft zich. De strijd is gestreden. God heeft het gebed niet verhoord. Doch er is iets anders gebeurd. David is voor Gods aan- gezicht gegaan en daar heeft het woord der bevrijding geklonken. „En David gaat in het huis des Heeren en bidt aan." Er ligt een heilig terrein van Godsgebeuren tusschen: „Tegen u alleen heb ik gezondigd" en de aanbidding in den tempel Gods. Dit heilige terrein wordt ingenomen door de boete. Het omvat Davids berouw, zijn schuldbelijdenis en het gelooven der absolutie. Ik gebruik hier weer deze drie termen van de kerkelijke boete-praktijk, niet omdat zij drie stadiën beteekenen, die per se in den tijd streng van elkaar te scheiden zijn. De Roomsch-Catholieke Kerk had deze stadiën noodig voor haar boete-praktijk. Het leven is echter niet schematisch, de werkelijkheid maakt zelfs een chaotischen indruk. En toch gebruik ik de woorden berouw, biecht en absolutie, omdat zij als kristallisatiepunten telkens in de boete te voorschijn komen. Waar de boete begint en eindigt, is soms moeilijk te zeggen. Het: „Tegen u alleen heb ik gezondigd" is de enge poort, waardoor men het gezegend land der boete binnen treedt. Maar 't kan zijn, dat eerst later bewust de schuldbelijdenis met volkomen overgave gesproken wordt. Dit echter kunnen wij met volkomen zekerheid zeggen: Niet zonder grooten zieleangst, die met daemonisch geweld aangrijpt, leert het trotsche hart zich zoo diep in het stof te buigen, dat het door de engte heen zijn weg naar God vindt. De zieleangst, ontstaan door het waarschuwen van het onbegrijpelijke en dikwijls onbegrepen signaal, dat wij het geweten noemen, moeten wij niet trachten psychologisch te ontleden. Noordmans waarschuwt in zijn studie: De dubbelzinnigheid van het leven 1) er voor, de psychologische vooronderstellingen der zonde, die Kierkegaard samenvat onder den naam „angst" en die een daemonisch karakter dragen, niet door een psychologische behandeling weer in de ziel terug te werpen. Deze angst is niet te ontleden, hij is een waanzinnige. Als jonge man heeft David hem in de oogen van Saul gezien, denzelfden angst, dien Nathan in Davids oogen ziet, een bezetenheid, waarvan het waarom niet tot het bewustzijn doordringt. Het is de angst der zonde! Kierkegaard zegt er van: ,,De consequentie van de zonde gaat haar gang en sleept den individu als een vrouw met zich, die door een beul aan heur haren wordt voortgetrokken, waarbij zij het in wanhoop uitschreeuwt. De angst gaat vooraf, hij ontdekt de consequentie, voor zij komt, zooals men aan zich zelf kan merken, dat er een onweer dreigt; hij komt nader, de individu trilt als een paard, dat hinnekend op dezelfde plaats begint te steigeren, waar het eens geschrokken is." Hier zijn wij op een tweesprong gekomen. De angst moet een heenweg vinden. Hij wil ergens heen, anders komt de krankzinnigheid. Twee wegen zijn er, de weg öf naar den psychiater öf naar den profeet en priester. Genezing van den angst is het doel van den een, de weg der boete ten einde toe is het doel van den ander. x) Psychologie en Evangelie. U. M. Holland 1934. Wanneer de bron van den angst de zonde is, zooals Kierkegaard beschrijft, dan is de weg van de boete de eenige; de boete met zijn vernietigend „Tegen u alleen heb ik gezondigd." Wanneer ik dit zeg, ben ik mij volkomen bewust, dat hier het verwijt van eenzijdigheid mij kan treffen. Wie bepaalt, of de angst uit zonde voor God stamt? Een psychiater zal, wanneer gesproken wordt over de zonde tegenover God, niet halt willen houden. Hij zal het recht voor zich opeischen ook dezen draad psychologisch te volgen. Voor daemonen zal hij niet op den loop gaan. En toch wijs ik bewust allen, in wier angst ik de zonde tegen God bespeur, den weg der boete. „Gij snijdt draden door, waar juist alles aan hangt," wordt mij verweten. „De Psychologie staat allerminst afwerend tegenover de boete, zij kan haar zelfs gebruiken," zegt een ander. En toch zeg ik neen. Er is maar één draad, waaraan in den religieuzen angst alles hangt; de draad, die door God zelf geknoopt wordt in de openbaring van zijn volstrekte heiligheid: Het geweten! Wanneer de wetenschap de zonde tegenover God aanvat, is haar geweld verloren. Alleen in de religie is er voor zonde tegenover God plaats. Wie zal naspeuren den draad, dien Nathan van Godswege spant in Davids leven? Deze draad is zoo dun, zoo ijl, dat David alles moet los laten, alleen zijn armzalige Ik blijft over. Dit geschiedt in de worsteling van zeven dagen om zijn kind, dat zijn zonde belichaamt, dat alleen in den dood het kind van zijn liefde kan worden. Wanneer alles hem ontvalt, wanneer niets meer overblijft, zweeft David vrij, alleen door een ijlen draad van geloof met God verbonden. Hij wordt er aan opgetrokken in een reine sfeer. Het wordt licht rondom hem en hij aanbidt God. Wanneer wij voor de diepte der boete staan, moeten wij de brug naar de wetenschap achter ons bewust afbreken. Geen mogelijkheid mag de ziel geboden worden om toch nog te ontsnappen en zich te verschuilen voor God. Een psychologisch inzicht, dat boete slechts als een compensatie of een zelfbevrijding ziet, beseft inderdaad niet, wat boete is. Evenmin als het weet heeft van de werkelijkheid van het gebed. Een zelfmoordenaar, die de mislukking van zijn leven z.g. boet door den vrijwillig gekozen dood, een onevenwichtige, die rust vindt in een gewekt besef, dat de onrust van zijn leven een normale verklaring vindt, heeft daarmede nog geen vrede voor God gevonden. Boete begint daar, waar de mensch in zijn zonde met God te maken krijgt. Dit kunnen zelfs de Babylonische boetepsalmen ons leeren. Bij boete gaat het niet om de vraag: Hoe vind ik de harmonie van mijn leven terug? Hoe word ik weer krachtig en blij? Hoe wordt de breuk met mijn medemensch hersteld? maar het gaat om de vraag, die alle andere voorafgaat: „Hoe krijg ik een genadig God?" „Zoekt eerst het koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid en al deze dingen zullen u toegeworpen worden." x) Na al het voorafgaande hoeft niet meer gezegd te worden, dat dit zoeken van het Koninkrijk Gods niet het zenuwachtige rondzoeken is, overal en nergens, maar het !) Matth. 6 : 33. getrokken worden door het licht, zooals het ontkiemend zaad in den moederbodem met zijn kiem het trekkende zonnelicht zoekt. Maar eerst moet de kiem de schaal openbreken, voor hij het zonnelicht kan volgen. Reeds in het oudste Christendom heeft de Kerk de heiligheid van den bodem, waarop de boete groeit, erkend. De boete wordt een der voornaamste sacramenten; een genade-middel van groote barmhartigheid; een dienst aan zielen in nood. De Roomsch-Catholieke Kerk is trouw gebleven aan de sacramenteele boete der Oud-Christelijke Kerk, haar opdracht ziende in Petrus' sleutelmacht. 1) De 19e eeuw, onder invloed van het Rationalisme, heeft met iedere sacramenteele gedachte gebroken. Hiertusschen in staan de Protestante Kerken, die geen vaste lijn trekken ten opzichte der boete. Ik wil u twee illustraties geven, de een van een typisch Roomsche, sacramenteele opvatting der boete, de ander van een moderne spiritueele, waarin alle gedachte aan sacrament is verdwenen. Na deze twee voorbeelden zullen wij nagaan, of in het Protestantisme nog plaats is voor de sacramenteele qedachte der boete. Het eerste voorbeeld is de strijd van Kristin Lavransdochter m den romancyclus van Sigred Undset: De Bruidskrans; De Vrouw; het Kruis. De auteur beschrijft een leven in de Middeleeuwen. Een vrouw uit edele ouders geboren, die door haar hartstocht x) Matth. 16 : 18, 19. 42-111 haar bruidskrans niet zuiver bewaart. Kristin bedriegt haar vader. Het kruis is het met noodlottige zekerheid komend einde van haar leven. Zij heeft veel vreugde en veel smart gekend, want zij heeft waarachtig lief gehad. Haar liefde is ongebroken gebleven. In haar liefde heeft zij ervaren, dat die elkaar met de heetste begeerte beminnen, eindigen „met als twee slangen te worden, die elkaar in de staart bijten." Kristin heeft leed gedragen door den dood van haar kinderen, de breuk in haar huwelijksleven. Haar zoons hadden haar onopzettelijk gekrenkt. Maar zij heeft haar vader met zondig opzet gekrenkt. En nu is dit alles voorbij. Kristin is een oude vrouw geworden. In een klooster wil zij voor haar zonde boeten. In meedoogenlooze helderheid ziet zij haar leven, in haar verhouding tot God: „Zij had God eigenlijk nooit iets anders gebeden, dan dat Hij haar haar zin zou geven. En nu zat zij daar met een verbrijzeld hart, niet omdat zij tegen God gezondigd had, maar omdat zij er misnoegd over was, dat zij tot het eind van den weg toe haar eigen wil had mogen volgen. Zij was niet tot God gekomen met haar krans en niet met haar zonde en leed — niet zoolang de wereld nog één zoeten druppel bezeten had, om in haar beker te mengen. Maar nu kwam ze, nu ze geleerd had, dat de wereld een herberg is — wie niets meer heeft uit te geven, wordt buiten de deur gezet. Zij voelde geen vreugde over haar besluit — maar Kristin had het gevoel, dat ze het zelf niet besloten had. Mijn levensdagen heb ik even hard verlangd om een rechten weg te gaan, als om mijn eigen dwaalwegen te volgen." Onbarmhartig is haar zelfbeschuldiging. Eerst in den dood komt zij tot de zekerheid der schuldvergeving. De pest is als een vreeselijke geesel in het land gekomen en brengt de menschen tot razernij, tot terugval in het heidendom. Enkele mannen willen zelfs een kind offeren, s Nachts op het kerkhof komt het tot een vertwijfelden geestelijken strijd tusschen een groep verbitterde mannen en de radelooze nonnen. Alle kracht wordt weer in Kristin wakker. Wanneer zij tot haar ontzetting hoort, dat al 14 dagen geleden een vrouw eenzaam in het huisje aan de fjord zonder priester gestorven is, en wanneer een der mannen Kristin tart: „Ga haar lijk nu halen, om het te begraven," dan begint Kristin haar luguberen kruisweg in den nacht. Brengt dit kruis haar verlossing, of is het alles bravour... vóór God? Kristin vindt niet eerder rust, voor zij zelf als slachtoffer der vreeselijke ziekte valt. Het sacrament der stervenden schenkt haar eerst de vurig verlangde zielerust. „Een dienstmaagd van God was zij geweest — een weerspannige, onwillige dienstmaagd, meestal een oogendienares in haar gebeden en ontrouw in haar hart, meestal traag en nalatig, zonder geduld onder tuchtigingen, weinig standvastig in haar handelingen — toch had Hij haar vastgehouden in zijn dienst en onder haar glinsterend gouden ring was heimelijk een merk op haar gezet, dat zij zijn dienstmaagd was, het eigendom van dien Heer en Koning, die nu kwam gedragen door de gewijde handen van den priester om haar vrijheid en verlossing te brengen." Wij zijn hier diep in de Middeleeuwen met den groot- schen ernst voor het sacrament der boete en de vreeselijke onrust, tot het einde toe. Het sacrament alleen is in staat de vrede te brengen! De priester is in dit alles middelpunt! Mijn tweede voorbeeld is van onzen tijd. Ik neem Dostojewski's Schuld en boete. Ook hier een angstwekkende onrust. De student Raskolnikow vermoordt een woekeraarster, en een meisje, dat den moord gezien heeft. Waarom mag hij in 't klein niet doen, wat Napoleon, die het in 't groot deed, tot roem strekte? Hij verlost door dezen moord de wereld van een pest. Wat zou het geld in zijn handen niet beter besteed zijn! Een zeldzaam geraffineerden, spannenden strijd strijdt Raskolnikow, om uit de handen der politie te blijven. Wanneer hij buiten schot is, zakt zijn verzet in elkaar. Zonder eenige overtuiging, gedreven door een onbegrepen impuls biecht Raskolnikow zijn daad aan een meisje van de straat. Sonja. Een eigenaardige achtergrond is het evangelie in dit afschrikwekkend gebeuren. Samen hebben Sonja en Raskolnikow in den Bijbel het verhaal van de opwekking van Lazarus gelezen. Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven. 1) Raskolnikow biecht aan Sonja zijn daad, zonder recht te weten, waarom hij dit doet. Hij ziet in Sonja's oog ontzetting en liefde tegelijk. Thans is er niemand, niemand op de heele wereld, die ongelukkiger is dan jij, Raskolnikow." Nog is zijn innerlijk verzet niet gebroken. „Ik worgde haar om het voorbeeld van een autoriteit te volgen." i) Joh. 11:25. dat geloofd wordt? Moeten wij hier kiezen tusschen priester en profeet? Ik geloof, dat wij niet een tegenstelling mogen maken tusschen sacrament en geloof. Een figuur als Luther, die op de kentering van twee tijden staat, kan ons heel gelukkig helpen, met zijn diepen blik in het sacramenteele karakter van de religieuze boete. 1) Bij Luther komt èn priester èn profeet tot zijn volle recht! Voor Luther is de Boete een sacrament, maar niet een sacrament, dat vergeving van pijn brengt. Deze wijst hij terug naar den aflaat. Boete is het sacrament der vergeving van schuld voor God. Zij is de aflegging van vrees en beklemdheid des harten tegenover God. Deze gaat niet door geweld. Men kan haar niet verdienen door goede werken, door vasten en bidden. Dit mag en kan men alleen doen met een vroolijk hart. En dit is juist de nood: Het hart is verslagen, uiteengescheurd; hoe kan het dan vroolijk zijn voor goede werken? Het sacrament der boete kan niet van den mensch uitgaan. Vergeving van schuld is genade, alleen gegeven door God naar luid en kracht van Christus' woord aan Petrus en de overige apostelen, waarin hij hun de macht der absolutie toevertrouwt, de sleutelmacht. Dit Woord, dat van buiten tot den verslagene komt, moet geloofd worden. Zonder dit geloof is het sacrament zelfs schadelijk. Het wordt dan afstomping van het geweten, zonder meer. Want, en hier haalt Luther Augustinus aan: Niet het 1) Vgl. Eyn Sermon von dem Sacrament der Pusz Doctoris Martini Luther 1519. sacrament, maar het geloof, dat het sacrament gelooft, legt de zonde af. Niet, omdat wij zoon diep berouw hebben, wordt ons de zonde vergeven. Wie zal ooit kunnen zeggen: ,,Mijn berouw is diep genoeg"? Wanneer het berouw het deed, zou de duivel het gauw omstooten in dood en in aanvechting. Alleen Christus wankelt niet. 't Komt ook niet op den priester aan. Gij moet het Woord der verlossing niet eeren, omdat de priester het zegt, maar den priester om het Woord van Christus alleen. In het sacrament doet Paus of bisschop niets meer dan de geringste priester; ja waar een priester niet is, een iegelijk Christen-mensch, 't zij een vrouw, 't zij een kind, die tot u zeggen kan: God vergeeft u uwe zonden in den naam van Christus, en gij dit woord kunt vatten met een vast geloof, als sprak God tot u, zoo zijt gij zeker in dit geloof geabsolveerd. Wij denken aan Sonja en Raskolnikow met hun geloof. Hoe veel dichter staan zij bij het sacrament der boete dan Kristin Lavransdochter met haar vele sacramenten, zonder het geloof in het woord van Christus. Ik geloof de vergeving der zonde was uit haar geloofsbelijdenis weggevallen. Maar aan den anderen kant, hoeveel dieper heeft Luther de zonde tegen God gepeild dan Dostojewski, wanneer hij zegt: ,,'t Is totaal een ander ding, de boete en het sacrament der boete. In drie dingen staat het sacrament er boven: le. In het woord Gods: de absolutie. 2e. In het geloof in absolutie. 3e. In den vrede des harten: de vergeving der zonde." „Over rouw, boete en genoegdoening zijn boeken vol geschreven," zegt Luther en wij denken aan Schuld en Boete. Helaas zijn er weinig boeken over het sacrament geschreven; en wij denken aan slechts de halve laatste bladzijde van Dostojewski's meesterwerk. Alleen het sacrament maakt het berouw, de biecht en de absolutie licht. Wie het woord der zondevergeving neemt als Woord van God en het gelooft, dien zijn de zonden vergeven. Als het geloof er niet is, dan zou het niet baten, al sprak Christus of God zelf het Woord, want God kan het niemand geven, die het niet hebben wil. Zoo ziet gij, dat de gansche Kerk vol is van de vergeving der zonde, maar weinig zijn zij, die ze opnemen en ontvangen. Omdat zij het niet gelooven, willen zij het met hun werken goed maken. De priester kan het geloof niet geven, ook de profeet niet, alleen God. In hoeverre er in onze Protestante kerken nog plaats is voor het besef, dat de boete een sacramenteel karakter draagt, dat zij op even heiligen bodem alleen wast als de H. Doop en het H. Avondmaal, weet ik niet. Wanneer men ziet, hoe in de meeste dier kerken de sacramenten verwaarloosd worden, zou men twijfelen. Wanneer men er echter op let, dat ook in deze kerken een doelbewuste liturgische beweging zich ontwikkelt, die alle nadruk weer legt op het sacramenteele leven der Kerk, die met klem in de liturgie een plaats opeischt voor de algemeene schuldbelijdenis en de verkondiging der genade, dan rijst de hoop. dat Luther niet vergeefs heeft gesproken. Welk een zegen kan deze ernstige kerkelijke beweging brengen! Hier ligt de taak, een synthese te scheppen tusschen het priesterlijke en het profetische! 42-IV Wie zal in den Eeredienst, die in het begin zijn stempel ontvangt door het votum: In den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes nagaan de stille krachten, die gaan werken, wanneer na de schuldbelijdenis de dienaar diep eerbiedig spreekt: Als dienaars van Jezus Christus verkondigen wij aan ieder, die alzoo oprecht schuld beleden heeft voor God, de vergeving der zonden. Want dien, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden zijn rechtvaardigheid Gods in Hem 1). Zooverre het Oosten verwijderd is van het Westen, zoo verre doet Hij onze overtredingen van ons. 2) Laten onze Protestante Kerken ophouden, met te discussieeren over de vraag, of de verplichte kerkelijke biecht wenschelijk is. Laten zij ophouden met de vragen der liturgie te beschouwen als een liefhebberij van een klein stel fijnproevers. Laten zij uitscheiden met het forceeren van een gefingeerde tegenstelling tusschen Preek als kerkelijke verkondiging en Eeredienst, tusschen profeet en priester. Laten zij van de Oxfordgroepen leeren, dat wij leven in een overprikkeld geslacht, dat geen uitweg weet met zijn zonde. Laten de Protestante Kerken haar roeping beseffen, in Christus' naam, iederen Zondag opnieuw te verkondigen de vergeving der zonde, door het geloof in Christus' belofte. Wanneer zij dit in diepen eerbied doen, zal ook de vraag der persoonlijke biecht en van het vasten weer naar voren komen, niet als uiterlijke handelingen, maar als diepe behoefte van het zieleleven. !) 2 Cor. 5:21. 2) Ps 103: 12. De groote afkeer van vele Protestanten ten opzichte van het sacrament der boete richt zich voornamelijk tegen het feit, dat de biecht een gedwongene is en tegen de overschatting van de priestermacht. Deze bezwaren laten wij volkomen gelden. Een biecht moet een vrijwillige zijn en voor een biecht is niet per se een priester noodig. Heiier wijst er op, dat de „leeke-absolutie" in de Westersche Kerk tot diep in de middeleeuwen erkend werd 1) Dit is dan ook niet het essentieele. Waar het om gaat is dat men niet alleen als gemeente maar ook persoonlijk voor het aangezicht van God en de vertegenwoordigers der gemeente treedt, schuld belijdt, de verkondiging der absolutie hoort en haar met een geloovig hart aanneemt. Ik schrijf deze woorden van uit de Hervormde Kerk. Vurig bid ik God, dat ik den tijd nog mag beleven, waarop vóór het Heilig Avondmaal deze kerk de gelegenheid moge openen tot persoonlijke biecht met de blijde verkondiging der schuldvergeving door het verzoenend sterven van Christus en Zijn opstanding. Kerkelijke verkondiging en zielszorg zijn twee zegenende handen van één lichaam. Als een verademing zullen de psychiaters het ondervinden, wanneer zij zich kunnen bepalen tot de hun door God aangewezen taak, niet alleen de verkondiging der schuldvergeving, maar ook de persoonlijke religieuse zielszorg overlatend aan een Kerk van Christus, die den zielenood der menschheid verstaat en tegemoet treedt met Haar van Christus geschonken macht! Een kerk, welke in haar midden bezit priesterlijke pro- a) Heiier. De strijd om de Kerk, blz. 57. feten en profetische priesters, die, de scharen ziende, met innerlijke ontferming bewogen zijn! Moge ik eindigen met Luthers summa summarum, waarmede hij zijn sermoen over de boete eindigt: „Wie gelooft, dien is alles ten goede, niets schadelijk. Wie niet gelooft, dien is alles schadelijk, niets ten goede." Hij zal zijn weg gaan, met vasten en bidden, maar niet als de geveinsden, doch vroolijk als een bruiloftskind! De zonde tegen God is geboet! Midden in het leven neemt ons de dood gevangen. Wie is sterker dan de dood, dat wij hulp erlangen? O, dat zijt Gij alleen, Heer! Hoe peilloos diep is onze schuld, die U, Heer, met toorn vervult. Heilige Heere God, heilige sterke God, heilige barmhartige Heiland, Gij eeuwige God, laat ons niet verzinken in den afgrond van den dood! Kuriëleison.1) Midden in den dood omringt ons de wraak der helle. Wie zal ons in zulk een nood vrij en veilig stellen? O, dat zult Gij alleen, Heer! U deert des menschen bitter leed, schoon zijn schuld U sterven deed. Heilige Heere God, heilige sterke God, heilige barmhartige Heiland, Gij eeuwige God, laat ons niet versagen voor den vuur'gen helschen gloed! Kuriëleison. Heer, erbarm u onzer. Midden in den helschen angst drijven ons de zonden. Waar is ooit een toevluchtsoord in dien nood gevonden? Bij U, bij U alleen, Heer! Vergoten werd uw dierbaar bloed: toen hebt gij voor ons geboet. Heilige Heere God, heilige sterke God, heilige barmhartige Heiland, Gij eeuwige God, laat ons nimmer derven d'een'gen troost van 't waar geloof! Kuriëleison. \ Maarten Luther. 0 x) Vertaling overgenomen uit Gezangen en Geestelijke liederen. H. Hasper. MET EEN BOEKSKE IN EEN HOEKSKE CUM LIBELLO IN ANGELLO UITGAVE EN DRUK VAN BOSCH 8. KEUNING TE BAARN • LIBELLEN-SERIE Nr. 42