WELLINGTON en OOM TOM. WELLINGTON EN OOM TOM OP DE HELD DEZER WERELD VERGELEKEN MET DEN HELD IN JEZUS CHRISTUS. De laatste zal de eerste en de eerste de laatste zijn. Jezus. uit het engelsch vertaald. (Uitgegeven door het Evangelisch Verbond.) ~r— AMSTERDAM, H. DE HOOGH. 1853. VOORBERIGT. Ofschoon de Hertog van Wellington niet in de rij onzer vaderlandscJie helden praalt, zoo is hij toch ook in Nederland genoeg lekend, dan dat het noodig zijn zou iets naders aangaande dezen beroemden krijgsman te zeggen. Evenzeer is ook de persoon van Oom Tom, die in het schoone verhaal van Mevr. Stowe, de Negerhut, de hoofdrol speelt, thans reeds zoo zeer onder ons bekend, dat het onnoodig geacht worden mag, hier eene persoonlijke beschrijving van hem te geven. Alleen mag ik in herinnering brengen, dat volgens het getuigenis van Mw. Stowe zelf, het karakter van toegewijd. Het werd gebouwd om den Gekruiste te dienen. Wij vieren binnen deszelfs muren Zijne zelfopoffering, Zijne zachtmoedigheid, en den vrede in Zijn bloed. De dienstknecht van Jezus Christus durft de krijgsmans-grootheid, hoe uitstekend zij ook zijn moge, niet vleijen. In de wereld, als een man van de wereld, zou ik den deugdzamen staatsman, den vaderlandsgezinden soldaat, al het vertrouwen, en al de eer, die hem toekomt , kunnen geven. Maar de kerk is gewijde grond, gewijd aan den Koning, wiens wet is: ,,Vergeldt niemand kwaad voor ïcivaad, en wederom: Ik zeg u dat gij den booze niet wederstaat." De Kerk is de Troonzaal van dien Koning. Indien mijne tong op deze plaats de meening der wereld uitspreekt, of het oordeel der vleeschelijke rede herhaalt, dan houdt zij op het werktuig van Jezus Christus te zijn. Wanneer ik in de dienst ben van Hem, die zelf verdroeg dat Pilatus Hem geeselde, dat Hij gedood , dat Hij door de soldaten in het aangezigt bespuwd werd , toen Hij verdedigd of verlost had kunnen worden door legioenen van engelen; wanneer ik hier in de plaats van Christus sta, dan noet ik op mijne wegen acht geven, dat ik niet zondig met mijne tong. Ik moet de woorden des Meesters herdenken : Hetgeen hoog is voor de menschen is een gruwel voor God. De oude Hertog was bet lang beproefde hoofd van Hare Majesteits krachten; een bekwaam generaal in het slagveld, en een uitmuntend wachter over onze nationale belangen. Maar welke gemeenschap hebben deze dingen met de Kerk van Christus P De dienst der engelen en der verlosten moet niet bezoedeld worden door de onzuivere vermenging met oorlogsroem. Onze held, dien wij hier vereeren sloeg, niet , maar werd geslagen. Wij kunnen niet Hem en den Moloch dienen. De Engelsche natie moge de nagedachtenis vieren van den man, die in het uur van gevaar hare verlossing ondernam, en die de onderscheiding en den roem, welken zij thans van de volken inoogst, verwierf. Maar het huis Gods moet getrouw blijven aan zijne eigene onderscheiding, welke én hooger én grooter is dan die van eenig volk. Het huis Gods heeft geeue bijzondere betrekkingen. Het is niet het huis Gods voor Engeland, maar uitdrukkelijk voor alle volkeren. Vaderlandsliefde wordt onder de menschen zeer geroemd, maar aan de vaderlandsliefde, hoe roemwaardig ook, heeft het huis Gods geene boodschap. De bewondering der vaderlandsliefde is de dienst van eigenliefde. De voorbeeldige en heldhaftige diensten van den Hertog waren aan een volk der wereld, aan ons volk verleend. Het volk heeft hem zijnen prijs betaald, en zal zijne nagedachtenis bewaren. Hij zal in het veld, waar hij arbeidde, in datzelfde veld zijnen oogst inzamelen. Merk op dat ik niets van den krijgsman van de negentiende eeuw afdoe; ik verwerp hem niet, ik benijd hem niets van hetgeen de wereld hem heeft toegekend; maar in de kerk, de schouwplaats van ons Heilig Evangelie, heeft hij geene eer verworven. Daarom moeten op deze plaats geene bijzonderheden van den '/ i i i i" i*tJ i i 11*11 \ i-» i §-* i - i " i i i i uw'.ni ii Men IÏ i li / u f v/uuiUUU UUXUUUi JLXX UL wereld zullen Cesar en zijn volk eer en beloo- * r\ •• i T i e I I I I V-/ lil .1 II II .31 I 1 I t l r I I 1 l|->f I I" II ■ M I I I I I I II U 11/ I I I f I I I 1 AX1UW1 vy V^UUX VU £J L AA I UliV VV Ui UV11 v—/ ' eJ 1 I 1 1 1 1 11 •• I 1 » ^ wwx w vt VV li. 1» Vi VJ iUi xi \ J wvj, lil ^ «/ O selen beoordeeld. Het zij verre van mij dat ik den krijgsheld on- noodig zou achten. In den tegenwoordigen staat der wereld, heeft de wereld hem noodig. Alle beminnaars van vrede mogen tot hunne vertroosting daarop vertrouwen, dat, zoodra de krijgsman niet meer vereisclit wordt, hij er ook niet meer zal bestaan. Er bestaat eene bepaalde en schoone betrekking tusschen de hulpmiddelen en de behoeften. De soldaat en het zwaard hebben hunnen kring en hun nut, maar hun kring en hun nut zijn in het koningrijk der menschen, en niet in het koningrijk van onzen Heere Jezus Christus. Zoo lang een volk zijn eigen voortbestaan begeert en niet toestaat dat het door een ander volk overtroffen wordt, zoo lang zal dat volk ook stoffelijke krachten behoeven. Bijzondere belangen en bezittingen vereischen bijzondere middelen van verdediging. Wereldsche belangen en bezittingen vorderen wereldsclie verdedigers. Wij moeten niei verwachten, dat de wereld handelt of spreekt gelijk de Kerk van God; evenmin behoort de Kerk te handelen of te spreken gelijk de wereld. Zeer zeker behoort de Kerk te betuigen, en te blijven bij hetgeen zij betuigt, namelijk dat de ivapens van haren strijd niet vleeschelijk maar geestelijk zijn. Maar wij moeten de wereld vergunnen, dat zij verklaart en volhoudt dat hare wapens niet geestelijk maar vleeschelijk zijn. Men moet niet verwachten , dat de gouvernementen der wereld den oorlog zullen opgeven, voor dat zij christelijk worden. En laat de Kerk van den anderen kant de wereld doen zien, dat zij den oorlog niet onderschraagt. Zoo de wereld hare werelsche bedoelingen en maatregelen opgaf, zou zij niet langer wereld, maar kerk zijn. En zoo de kerk tot wereldsche bedoelingen en maatregelen afdaalt, of die vereert, is zij niet langer kerk, maar wereld. God verbiedt den oorlog niet aan de kinderen dezer wereld, maar aan Zijn volk. Christus zegt uitdrukkelijk: Zoo Mijn koningrijk van deze wereld icare, dan zouden Mijne dienaren gestreden hebben. Maar David, die een krijgsman was, verloor het voorregt van Gode een Huis te bouwen: En de koning David stond op zijne voeten, en hij zeide: Hoort mij mijne broeders, en mijn volk, ik had in mijn hart een huis der ritste voor de arke des verbonds des Heer en te bouwen, en voor de voetbank der voeten onzes Gods, en ik heb gereedschap gemaakt om te bouwen. Maar God heeft tot mij gezegd: Gij zult Mijnen Naam geen huis bouwen, want gij zijt een krijgsman, en gij hebt veel bloeds vergoten. Yolgens welk beginsel kan ik dan den krijgsman in het Huis Gods brengen of den oorlog daar vereeren ? Wanneer ik in de kerk over den krijgsman spreek, ben ik gehouden de oplettendheid te vestigen op den onehristelijken aard van zijne roeping. Wellington gevoelde en erkende, dat een mensch te mensehlievend, te rein, te goed kon zijn om een soldaat te zijn. In het kort, dat een mensch te weinig van den duivel in zich kon hebben voor de krijgsdienst. Keeds eene zekere mate van de natuur en den geest van Jezus Christus zou hem ongeschikt maken voor de oorlos-sdienst. Het werk van den O krijgsman is woest, wreed, afkeer inboezemend, verschrikkelijk, ea vereischt een5 woesten, wreeden, werktuigelijken, ongedwongen geest om het werk te doen. Oom Tom is veel te beschaafd voor deze soort van werk. Zijn ligchaam is er bekwaam genoeg toe, maar zijne ziel is van eenen te hoogen rang. Hij heeft te veel in zich van den hemelschen adel, om zich tot het lage werk van dooden te doen gebruiken. Er wordt een ; Wellington vereischt, om dierlijke krachten en werktuigelijke magten zoo bekwaam te laten zamenwerken, dat men daardoor den vijand tot ; onderwerping dwingt. Tom heeft te veel van den Hemel in zich, en daarom is hij onbekwaam om iemand door dierlijke krachten te overwinnen. Het koninklijke bloed, dat in hem is, verbiedt hem om, hetzij zijne hand of houding te verleenen, om zijnen vijand, of dien van een ander te dooden. Hij vindt er geene zwarigheid in aan zijnen vijand het voorregt over te laten hem te mishandelen, terwijl hij voor zich zelf het voorregt verkiest, van hem te beklagen, te vergeven en te beminnen. Dit is een voorregt dat niemand kan genieten, dan de waarlijk hoogste naturen. Een Goddelijker standpunt kan niet ingenomen worden. Gij herinnert u de poging, door welke de Goddelijke kracht van Tom beproefd werd, toen hij onder dat heische monster Legree stond. Die buitengewone vrouw Cassy, die naar haar goeddunken dien duivelschen man aan haren bezwijken ? Laat mij de overwinning behalen ! Laat hen mijn lijden, zoo lang als zij kunnen , rekken, zij kunnen niet beletten dat ik toch eenmaal sterve, en daarna vermogen zij niets meei. Ik weet dat de Heer mij zal bijstaan, en mij er doorhelpen." Legree. „Tom! hoe zou het u bevallen om aan een' boom gebonden te worden, en een smeulend vuur rondom u te zien aankeffen*" Tom. „Meester kan gruwelijke dingen doen 5 dat weet ik, maar men zal mij niet bewegen om de zweep op te nemen-" en zijne armen naar den Hemel uitstrekkende, zeide hij s „Nadat gij het ligchaam hebt gedood vermoogt gij niets meer; en, wat daarna komt is alles eeuwigheid. Gij moogt mij slaan, gij moogt mij van honger doen sterven of mij verbranden , het zal slechts dienen om mij eerder daarheen te brengen „ waar ik begeer te zijn." Zie, hier is eene overwinning, niet gelijk die van Waterloo, maar gelijk die van den Christus des Heeren en den Verlosser der wereld! Elke andere overwinning dan deze, hoe groot zij ook moge schijnen, is nederlaag. De meesier van Tom, die een echt kind van den duivel is, is razend en schuimend van woede. Hij gevoelt dat hij de nederlaag heeft, dat zijn slaaf de overwinning behaalt, en dat hij zich zeiven niet helpen kan. Tom bepeinst het beeld van den lijdenden Christus , die aan zijne zijde schijnt te staan, en terwijl hij bedenkt wat dengene wacht, die overwint, doorstraalt een zonderlinge vrede als van de onuitsprekelijke tegenwoordigheid Gods zijne ziel, en vertoont zich op zijn gelaat. Legree knerst op zijne tanden tegen hem, maar gevoelt zich zei ven onbekwaam om de krachten van Tom te bereiken. Het is zeer duidelijk voor hem geworden, dat Tom hem meester is en hem meester blijven zal. Hij beeft en schuimt van woede. Tom is onbewegelijk, de krachten van duizende zielen zijn in hem. Legree. „Weet gij dat ik plan heb om u te dooden ?" — Tom. „Het is zeer waarschijnlijk meester." — Legree. „Ik wil u overwinnen of dooden." — Tom (bij zich zeiven): „Hij kan mij vrij dooden, want ik zal de overwinning behalen." „Zoo gij ziek of in gevaar waart, Meester, zoo zou ik tot mijnen laatsteu droppel bloeds voor u geven, maar ik heb mij voor genomen niet hard en wreed te zijn, en mijne ziel niet aan den duivel te verkoopen. O vei winning. Tom behaalt de overwinniug en Legree bedrijft den doodslag. Legree valt op hem aan, slaat hem tegen den grond, en beveelt Sambo en Quimbo om hem zoo lang te geeselen tot hij toegeeft. Zij geeselen hem tot dat zij vermoeid zijn; maar Tom is evenmin bereid om toe te geven. Sambo en Quimbo zijn ziek van hun werk,en verlangen te eindigen: „Hij is bijna bezweken, Meester." Legree. „Geeft hem nog wat, tot dat hij het opgeeft. Tom is al minder en minder bereid om op te geven. De hel zal eerder ophouden te bestaan, dan dat 'Tom vau zijn voornemen zal afzien. Tom gevoelt zich elk oogenblik meer verzekerd van de overwinning. Hij opent zijne oogcn en ziet op zijn Meester: ,,Gij arm en ellendig schepsel. Ik vergeef u van ganscher harte!" en hij bezwijkt. Hij wordt op zijn stroo gelegd, maar zijne ziel is ingegaan in vrede, in de heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christus. De jongeling, Meester George Shelby, die gekomen was om Tom los te koopen, kwam juist bij tijds om hem te zien sterven, en zijne laatste woorden te hooren. Tom zeide, toen hij genoeg krachten herkregen had om te weten, wie hij was: „Zeg aan mijne arme vrouw, dat ik aan de poort der heerlijkheid sta, en dat ik juist inga. Maar vertel haar niet in welk eenen toestand gij mij gezien hebt. Het zou haar geen goed doen, en het arme schepsel zou het niet kunnen dragen. Ik heb de overwinning behaald. Zeg hun dat zij mij volgen.'5 °P Legree wijzende, zeide hij: „hij heeft mij geen schade kunnen aandoen; hij heeft alleen de deur van het koningrijk voor mij geopend." Tom heeft over de wereld, het vleesch en den duivel de overwinning behaald. Groot was de overwinning en groot is zijne heerlijkheid. In deze wereld spreekt hij tot een grooter leger dan "Wellington ooit bestuurde. Heeren en Bisschoppen geven hem eene plaats in hunne zalen. De armen geven hem eene plaats en hooren naar hem aan hunne haardsteden. Al de kinderen beminnen hem engelen vereeren hem. Hij doet meer goed dan een leger, predikan- ten. Geen levende of doode neemt het hart dei menschen meer in, of oefent grooter invloed uit. De eerbeicijzingen aan Oom Tom en Wellington na hunnen dood , zijn even onderscheiden als hunne overwinningen. Wellingtons eerbewijzingen zijn eene groote vertooning en het gebuldei der kanonnen. Oom Toms eerbewijzingen zijn geene vertooning en geraas, maar liefde en banen. Die van Wellington zijn uitwendig, die van Tom inwendig. Die van Wellington zijn in een volk, die van Tom in twee werelden. Die van Wellington zijn tijdelijk, die van Tom eeuwig. Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus. dezen Cfiristelijicen slaaf geenszins verdicht én nog minder overdreven geschilderd is. Mevr. Stoioe verzekert, dat zij onder de Amerikaansche slaven er meer dan e'én gevonden heeft, wiens onomkoopbare trouw en innige vroomheid die van Oom Tom volkomen evenaarde, Het is voorts bekend, dat het beroemde geschrift van Mevr. Stowe het licht gezien heeft juist op denzelfden tijd, toen de oude Hertog Wellington voor het levenslicht de oogen sloot. Beide gebeurtenissen hebben, een ieder naar haren aard, bij geheel de wereld de uitbundigste geestdrift verweid. Men heeft gewedijverd om aan de Negerhut zijne eerste, en aan het stoffelijk overschot van den krijgsheld zijne laatste eer te bewijzen. Inlusschen is het de vraag, of de menigte, aldus in beweging gebragt, wel het groot onderscheid heeft gevoeld , dat er tusschen den held van Waterloo en den held van de Negerhut bestaat. De schrijver van dit boekje althans heeft gemeend het zijne te moeten bijdragen, om dit onderscheid in het licht te stellen, en wij gélooven, ook voor ons volk, dat thans algemeen de Negerhut leest, nuttig te zijn, door met eene vertaling die poging te ondersteunen. TV'ellington en Oom Tom, zoo schrijft hij in zijn kort voorberigt, zijn de vertegenwoordigers van twee geheel verschillende beginsels van leven en handelen. De een vertegenwoordigt de overwinning door tegenstand en aanval; de andere die door zelf beheersching en lijdzaamheid. Het is van belang te beseffen 9 welke van beide de beste is, en wij hopen dat dit boekje bij menigeen dit besef zal verlevendigen. be Vertaler. WELLINGTON EN OOM TOM. De wereld heeft erkend dat aan deze twee menschen een onmetelijke roem moet betaald worden. Zij waren beide in verschillende kringen vorsten. Zij waren beide groot; de eene in de natuur, en de andere in het koningrijk en het geduld van Jezus Christus. In de Kerk*), welke het huis Gods is, heb ik geene magt om .Wellington bijzonder te begroeten. Ik kan den krijgsman hier niet kroonen. Het huis Gods is aan geestelijken roem *) Deze vergelijking werd voor het grootste gedeelte in den vorm eener leerrede uitgesproken. 1* wil kon onderwerpen door de uitdrukking van hare oogen, had voor eene gelegenheid gezorgd, om Tom en al de andere slaven van het landgoed vrij te maken, en kwam in het holst van den nacht tot hem om hem te redden. „Nu, Tom!" zeide zij, „is het uur der verlossing gekomen. Ik heb hem eenen slaapdrank ingegeven; kom mede, gij zult hem in eenen gerusten slaap vinden. Eén slag, Tom, en het is met hem gedaan; de duivel zal dood zijn, en wij arme schepsels zullen alle vrij zijn." Wie zou zulk eene gelegenheid hebben kunnen weerstaan om Gods aarde van zulk eenen lagen, woesten, duivelschen dwingeland te verlossen! Tom had hem kunnen dooden. Zijn geest was helder genoeg, en hij bezat genoeg spierkracht, maar, „Niet voor tienduizend werelden!" zeide Tom. Toen op zijne knieën vallende smeekte hij Miss Cassy van haar voornemen af te zien. Hij wist, dat hare ingeving van beneden en niet van boven was. De duivel zet ons aan tot toorn, tot wraak, tot eigene verdediging, de Heer uit den Hemel beweegt ons tot geduld onder het lijden, leert ons het onregt onderworpen dragen en jegens onze wreedste boosdoeners lankmoedig en vergevensgezind zijn, ,,De lieve Heer heeft ons niet tot toorn geroepen," zeide Tom. ,,Hij vergoot geen bloed dan het Zijrie. Hij had Zijne vijanden lief, dit is ons voorbeeld, Miss Cassy." ,,Ja, maar," antwoordde Cassy, „dat ligt niet in ons vleesch en bloed. Tom. „Neen, dat doet het zeker niet, maar de lieve Heere geeft ons de overwinning," Hoort gij dat? De lieve Heere geeft ons — ons de overwinning. Deze arme vertrapte slaaf denkt over overwinning — is bij zich zeiven overtuigd, dat hij de overwinning zal behalen op Legree, de Hel en zich zeiven. Welk een on-Wellingtonsch denkbeeld van overwinning heeft hij! Hij heeft het denkbeeld, dat zijn stilzwijgen, zijn geduld , zijne lijdzaamheid, hem de overwinning zullen verzekeren. Hij schijnt het denkbeeld te koesteren, dat regtvaardigheid, verlossing, overwinning voor hem zullen bewerkt worden, niet door zijne handelingen, maar door zijn geduldig lijden. De ziel van dezen man moet van het zuivere metaal van hoogere werelden gemaakt zijn. Voorwaar, in hem zien wij eene heerlijke weerkaatsing van dat licht, dat van het alles overwinnende Lam Gods afstraalt. Het stelsel van Wellington is: Op, jongens, er op los! En zoo is het stelsel van vleesch en bloed. Maar er is een stelsel zoo verre verheven boven dit, als Jezns Christus boven den oorlogsheld en zijne krijgslieden verheven is. Oom Tom blijft bij dit hooge stelsel. Hij zou zijne onsterfelijke ziel besmetten, zijne schoone, eeuwige natuur geweld aandoen, indien hij zich aan zulk een gemeen, vrijwillig, helsch stelsel overgaf. De overwinning over anderen behaald is lafhartigheid, vergeleken met den moed, welken de overwinning over zich zeiven vereischt. Tom besloot de laatste verhevene overwinning te behalen. En het was reeds lang een spreekwoord, dat: Hij, die zich zelf overicint, grooter is dan die eene stad inneemt. De jonge man, die in zijn vuur, zijn hoogmoed , en in al de kracht van zijn natuurlijk leven, zijnen vijanden, of den vijanden van zijn land verwoesting zweert, bedenkt niet dat zijne heldhaftigheid juist gelijk is aan die, welke aan bulhonden en wilde beesten het meest eigen is, en waarvan de waarlijk hooge naturen niets be- zitten. In Oom Toms „lieve Heere Jezus!" was er niets van te vinden. Hij gaf zich zeiven vrijwillig over aan het goeddunken zijner vijanden. Zij mogen hem dooden, — hij is onbekwaam om iets anders te doen dan hen te beminnen. Het was langs dezen weg, dat die verhevene alles omvattende magt de overwinning behaalde over al hare vijanden. Tom neemt het besluit ook zijne overwinning langs geenen anderen weg te bejagen. Wanneer hij zich zeiven volkomen overwint, zal hij voortaan een kind Gods zijn en alles beërven. O ja, de wijze van overwinning van Oom Tom vereischt eene onvergelijkelijk hooge natuur, en openbaart een' veel verhevener heldenmoed, daa dien van Wellington. En de grootste overwinning zal aan het einde de grootste achting, en den grootsten invloed verwerven. Zoo veel groo» ter als de Overwinning van Jezus Christus was, boven de veroveringen van Alexander, even zoo veel is ook Zijn invloed op de menschen grooter. Reeds wenschen de zwijgende harten van millioenen Oom Tom geluk, op eene wijze, langs welke Wellington nooit werd, en nooit kan worden geluk gewenscht. De luidruchtige bewonde- ring van den zegevierenden soldaat is zeer oppervlakkig , en zeer koud. De Engelschen zijn trotsch op Waterloo. Veronderstelt eens, dat zij den nacht na den slag in het veld doorbragten, en den geheelen nacht door het erbarmelijk gekerm en weeklagen der stervenden hoorden ; stelt eens dat de zon over dat tooneel opging, zouden zij het dan als een roemwaardig middel om de overwinning te verkrijgen, beschouwen ?De duivel kan dooden, maar God alleen kan levend maken. Haat, krijgslist, kruid, zwaard en dierlijke krachten kunnen verminken en verwoesten, maar om de menschen wijzer en beter te maken moet men met den Goddelijken Geest der heilige liefde vervuld zijn. Tom kan het zijne doen om menschen te verlossen, maar niets om hen te verdelgen. Sambo en Quimbo, die gelijk zijn aan wilde honden in de gedaante van menschen, haten hem , zij vinden vermaak in zijn lijden, zij hitsen hunMeester tegen hem op, zij staan tegen hem op, en dooden hem met hevige slagen, en Tom, die door den Geest en de liefde van Christus zegepraalt , verlangt en werkt om hen te vertroosten en te verkwikken met zijnen eigenen vrede en zijne hoop. Hij kan niet slaan, en wonden, en razen en moorden; maar naar het voorbeeld van den Hoogen en Magtigen Heere Jezus, kan hij beminnen, en zegenen, en verlossen. Zijne groote ziel kon aardige kleine mandjes maken van kersenpitten, kon gezigten snijden in notedoppen, en vreemde springende figuren in oude basten maken, om de kinderen te verheugen. Geduldig met zijn vriendelijk gelaat en nog vriendelijker hart, werkende en snijdende, om de kinderen te verblijden. Hij is een ware engel van het eerste water. Hij kan de harten van kleine kinderen vertroosten, hij kan bidden, gelijk een engel; hij kan lijden gelijk Christus, — en zijne vijanden zegenen. Eens op eenen nacht komt Toms goede Meester St. Clare in eenen toestand te huis, die Tom zeer treurig maakt, daar Tom er door overtuigd werd, dat zijn Meester niet bekeerd was. Tom kan niet slapen, dewijl hii. aan zijn' Meester denkt. Hij gaat bij hem binnen, en staat daar voor hem, onbekwaam om te spreken, en onbekwaam om hem te verlaten. St, Clare. Wat scheelt u Tom, mijn jongen? Ben ik niet vriendelijk jegens u geweest ? — Tom. Ja Meester, maar Meester is niet vriendelijk jegens zich zeiven geweest. Tom verlangt zijnen Meester te redden. — Goddelijke liefde komt in zijne ziel op, zijne stem smoort, zijne aandoeningen overmeesteren hem. Hij valt op zijne knieën en weent. Op die wijze predikt hij voor zijnen Meester. En dit werkt het meeste uit. Tranen staan in de oogen zijns Meesters. De liefde van Tom behaalt de overwinning op zijnen Meester. St. Clare. Sta op Tom, sta op! — Tom kon nog niet opstaan , hij had zijn werk nog niet geëindigd. St. Clare. Ik verwed mijne eer er onder Tom, dat gij mij zoo niet weder zult zien. — Tom hoopt, dat hij zijnen Meester gewonnen heeft, en hij gaat in vrede heen. Toen hij heen ging, zeide St. Clare bij zich zei ven: Ik heb het hem beloofd, en ik wil mijne belofte ook houden. — Dat was eene van Toms on-Wellingtonsche overwinningen, welke ,,de tijden" niet kunnen waarderen , maar welke God en Zijne engelen niet zullen voorbij zien. Buitendien, ook in de ziel van St. Clare staat de daad van Tom gegrift. Toen de arme St. Clare weinige weken later op sterven lag, schudde hij de hand van Tom, en Tom de zijne. Beide gevoelden niet slechts dat wij allen gelijk zijn aan de poorten der eeuwigheid, maar ook dat in het land, waar St. Clare heenging, geen vooroordeel bestaat tegen zwarte menschen, en geene voorkeur voor blanken. De wettige Kegter is, in den volstreksten zin, geen aannemer des persoons. Hij zal onpartijdigheid met overwinning verbinden. In Zijnen Naam hopen verdrukte slaven, en eenvoudige Heidenen. Hij zal het gekrookte riet niet verbreken en de rookende vlaswiek niet uitblusschen. Tom vraagt aan St. Clare of hij een' geestelijke zal gaan halen, om met hem te bidden. St. Clare geeft te kennen, dat hij de tegenwoordigheid , en de gebeden van zijnen slaaf verkiest. Ach, hij wist wel, dat hij ver zou moeten zenden en lang wachten, alvorens een geestelijke te vinden, in wien zooveel van r'en Engel gevonden werd, als Tom bezat. Na den dood van St. Clare ging Tom andere handen over. Verschrikkelijke overman» TT 4 -» Ö w .■* Het verstand vraagt: Indien er een God is, en Tom Zijn knecht, meer dan Zijn knecht, Zijn kind, hoe kon Hij dan deze vreesselijke verandering toelaten? God heeft die vraag voorkomen, en antwoordt: opdat de beproeving uws geloofs, die veel 'kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat, en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof, en eer, en heerlijkheid , in de openbaring van Jezus Christus. 1 Petr. 1:7. En wederom: „Zalig is de man, die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heer beloofd heeft, dengenen, die Hem liefhebben. — Jak. I : 12. En wederom: „Houdt u niet vreemd over de hitte der verdrukking, onder u , die u geschiedt tot verzoeking, als of u iets vreemds overkwame. Maar gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus, alzoo verblijdt u, opdat gij ook in de openbaring Zijner heerlijkheid u moogt verblijden jn verheugen. 1 Petr. 4: 12, 13. ïgree, van wien wij reeds gesproken heb, wil van Tom een opzigter maken, en moet ~n ten gevolge hem zijne godsdienst zoo het mogelijk is ontnemen, en hem eenige hardheid inprenten. Legree. Ik ben uwe kerk, mijn jongen, ik i** zal u dat leeren. Ik zal die godsdienst uit u brengen, daar reken ik op. Bij wijze van opvoeding wordt Tom bevolen eene slavin te geesselen. Tom. Ik kan zulk soort van werk niet doen, Meester! — Niet P waarom niet ? — Ik wil voor Meester werken als een paard, nacht of dag, maar ik leen mijne handen niet tot geesselen. — Tom wordt bedreigd, maar hij blijft standvastig bij zijn voornemen om niet te geesselen. Slagen volgen op bedreigingen, en op slagen martelingen. Hij ligt in zijn eigen bloed te wentelen, in de hitte van den dorst, met zijn opengereten vleesch aan het steken der kwellende vliegen blootgesteld. Hij bidt tot den Heeic om kracht, om zijn voornemen vol te houden: „O goede Heere, zie neder, geef mij over allen de overwinning!" Het is altijd hetzelfde denkbeeld van overwinning , dat in hem leeft. Hij vreest eiken anderen weg om de overwinning te behalen, dan dien van zijnen dierbaren Heer en Meester Jezus Christus. Cassy, die hem van water bediende , zeide hem, dat zijne volharding hem met baten zou, dat hij zou moeten toegeven, dat Legree een volmaakte duivel was, en dat de gruwelen, welke zij hem had zien bedrijven, te vreesselijk waren om er over te spreken of te denken. Tom. Ik heb vrouw, kinderen en haarstede verloren, ik heb een' goeden Meester verloren en mijne vrijheid, welke St. Clare mij beloofde, en welke ik zou verkregen hebben, indien hij eene week langer geleefd had. Maar den Hemel kan ik niet verliezen. Neen, ik kan het niet over mij verkrijgen hard en wreed te zijn. Ik kan niet zondigen tegen den dierbaren Heere Jezus. O indien ik mij kon verheffen tot die bede: „Vader vergeef hun!" Leed de Heer niet striemen, nagels en het kruis ? Dierbare Heer! geef mij de overwinning ! <— Gij ziet dat Tom heerlijk vervuld en bezield is door het denkbeeld der overwinning. Hij voegt er bij: „Het lijden is geene reden om te denken, dat de Heer ons verlaat. Was het niet Zijn eigen Zoon die leed ?" Cassy komt tot haar onderwerp terug. „Gij zult het toch eenmaal moeten opgeven." Uit de diepte zijner ziel roept Tom uit: „O Heere! erbarm U toch over mijne ziel! Laat mij niet