NA VIJFTIG JAREN VEREENIGING „TOT CHR. LIEFDADIGHEID" TE WAGENBORGEN ■in 1873—1923 UULS»ERINQ4 200Nj > MOWMOEM f I '■ vïi v ' NA VIJFTIG JAREN VEREENIGING „TOT CHR. LIEFDADIGHEID" TE WAGENBORGEN ■iiiiBiiiiiiiiiiiiiiiiiiia 1873-1923 u. w.spiering & zoon! > groningen r De Heer W. K. H. MAGENDANS, Directeur 1893—1923. PHOTO'S KRAMER HOOFDSTUK I. 1873-1898. WE gaan in onze gedachten terug naar de tweede helft der vorige eeuw en schrijven het jaar 1873. Het is al voor de helft vervlogen. De zomer nam reeds zijn afscheid en de natuur verkondigde het al, dat de herfst zijn intocht deed en zijn heerschappij doet gevoelen. Op zekeren Octoberavond treffen we in een eenvoudige woning in de provincie Groningen een familie van drie personen bijeen en wel een zuster met haar beide broers. Deze woning staat buiten de kom van het dorp, waar zij hun tenten hebben opgeslagen. Ze zien elkander veelbeteekend aan. Een paar groote vellen papier liggen op de tafel uitgespreid. Papieren van beteekenis; die de bevestiging inhouden van een uitdrukkelijken wensch van het drietal, ja, ik mag spreken van een biddende begeerte, om hetgeen ze aan aardsche goederen, aan gaven en krachten bezitten, voortaan den Heere, hunnen God, dienstbaar te stellen voor de arbeid der barmhartigheid, de verpleging en verzorging van personen, aan wien naar Gods Woord barmhartigheid moet worden bewezen. De Koning had nl. hun begeerte gesanctionneerd bij besluit van 31 Oct. 1873. De Vereeniging „Tot Chr. Liefdadigheid" bestond. Het Bestuur was gevormd. De familienaam van het drietal was Brons. De woning was een boerenhuis met schuur. De woonplaats Wagenborgen bij den Dollard. Ziedaar het hoogst eenvoudige begin van de thans jubileerende Vereeniging. Niemand vermoedde toen, dat God bezig was hier een werk te werken, dat onder Zijn vruchtbaar makenden zegen, ondanks vele bezwaren en moeiten, onder miskenning en verguizing, zich zou uitbreiden tot één groote scheppingsgedachte Gods, zooals deze zich na vijftig jaren aan onze dankbare blikken vertoont. Maar toen neen! er was niets, dat het oog bekoorde. De grootste eenvoud was in alles zichtbaar. Doch uit den Hooge I sloeg de Vader aller barmhartigheid en genade in Christus, het teere stekje gade, geplant in den geloove. Zijn oog zag in het mosterdzaadje reeds den boom, die groot geworden zijnde, de hand en het werk van Zijnen Schepper en Orderhouder loven zoude, om het woord te bevestigen: „Dit is van den Heere geschied en het is wonderlijk in onze oogen." Lof van deze daad des geloofs, was er, voor zoover ik kan nagaan niet. Aanmerkingen waren er vele. Deze laakte de stam, géne de takken. De een vond de kleuren wat dof. Een ander weer niet sterk sprekend genoeg. En de plaats was zoo verbazend ongeschikt. En zeker, het was een groot kuntstuk om een boerderij in een Gesticht te methamorphaseeren. En indien de Heere zelf, als 't ware de plaats niet had aangewezen, waar Hij Zijns Naams gedachtenis stichten zou, zoo ware een meer geschikte en beter te bereiken plaats in die dagen wellicht verkieslijker geweest. Doch h?t behaagde den Heere, al was de aanvang ook nederig en gering, zegen aan het werk te verbinden en een geleidelijke uitbreiding te doen plaats hebben. Nu, na vijftig jaren, wordt het voor ieders oog zichtbaar, wat God deed en gaf. Wie nu hier op het terrein, waar de Vereeniging haar tenten heeft opgeslagen en arbeidt, zijn blik laat gaan kent het terrein van 1873 niet meer en dat in 1884, toen schrijver dezes in Wagenborgen kwam wonen, er nog nagenoeg hetzelfde beeld van vertoonde, als tien jaren vroeger. Het eenigste verschil maakte het Huis, dat toen de boerenwoning zoo ondoelmatig mogelijk bleek voor de verzorging en verpleging van ongelukkigen, als Huis v&n BcurnhcirtiQheicl in 1874 was gebouwd en de naam van Bethel had ontvangen. Mijn oog zag toen niets anders dan een Huis en dat Huis was danig in verval. Het had versterking op elk gebied zeer noodig. Stut en steun vroeg het zoo dringend, dat ieder wie het zag wel klagen moest: „Hoe is deze woning, die een Huis Gods moest zijn, zoo vervallen. Wie dragen kalk en steenen aan om de scheuren te dichten? Niemand ontfermt zich over haar!" Maar later, later, dan zou God van dat onooglijke Bethel het uitgangspunt maken van een arbeidsveld, dat zich zou uitstrekken over ons gansche land. Maar aan den toestand, zooals ik dien tien jaren na het ontstaan der Vereeniging bevond, had het toenmalig Bestuur zelf schuld. Onbekend maakt onbemind, zoo ook hier. Het getal dergenen, die iets van het werk der barmhartigheid in Wagenborgen af wisten, was o zoo klein. Er was niet getracht liefde voor Bethel te winnen. En dit was te meer noodig, daar voor den bouw van het eerste huis een aanzienlijke som geld was geleend, + f 18000.—-, die niet geringe geldelijke verplichtingen meebracht, waaraan men helaas! niet kon voldoen. En daarom werd het kapitaal opgezegd. Mei 1886 moest het worden betaald, plus de achterstallige rente. Dat was de donkere dreigende wolk, die in 18^5 — '87 duistere schaduwen wierp over Bethel en zijn werk. Geen enkele lichtstraal doorboorde de duisternis en het scheen, dat het met den arbeid der barmhartigheid was gedaan. Bij het Bestuur was verslagenheid en zuchting. Een onheilspellend geluid werd vernomen. Het einde der Vereeniging misschien daar. Zou God dat gedoogen? Neen toch. Hij zag uit den Hemel zijn werk aan en Hij kende het, als in Zijn Naam begonnen. Hij zag het verstervende plantje en had het lief, om Zijns zelfs wil. Van Hem zou de redding komen. En die redding kwam. Maar de hand moest aan den ploeg. Er moest gewerkt worden. In die benauwde periode riep het Bestuur van de Vereeniging mij, die sinds 8 Mei 1884 als Hoofd der Bijz. School te Wagenborgen fungeerde, om als Bestuurslid zitting te nemen. Dat ik dit geenszins ambieerde laat zich denken. Er was niets dat aantrok. Toch heb ik het gedaan en het heeft mij nooit berouwd. Het was andermaal de leiding Gods in mijn leven. 30 October 1885 was ik voor de eerste maal in de Bestuursvergadering aanwezig. Het Secretariaat werd mij terstond opgedragen en van dat oogenblik, was mijn pen steeds als van een, die vaardig schrijft, waar het de belangen van het werk der barmhartigheid in Wagenborgen gold. Er brak een tijd van druk en spanning aan, zooals er geen tweede in de geschiedenis der Vereeniging geweest is. Een tijd van werken en bidden ook. In- en uitwendig schreed de sociale aftakeling van Bethel voort. Reeds vroeger ') heb ik de pogingen beschreven die in ') In 1898 in: „Een zilveren jubilé' , bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan der Vereeniging „T. C. L." het gansche land werden aangewend, hetzij per brief of circulaire, of door persoonlijk bezoek, teneinde met de noodige hulp uit het moeras uit te komen. De alarmklok klepte maar voort en riep de belangstellenden in den arbeid der barmhartigheid op, om den onheilspellend aanbruisenden stroom in zijn vaart te stuiten en de ondergang van Bethel, dat niet enkel een Huis, maar een uitnemend Christelijk beginsel betrof, te verhoeden. En de dam weid opgeworpen. Aan den horizon begon een flauwe straal van licht door te breken. Die lichtstraal werd sterker. De hoop herleefde en eindelijk; de vernielende stroom is in zijn vaart gestuit. God had zich over Zijn werk ontfermd en de uitredding uit den bangen nood mogelijk gemaakt. Op 8 Juni 1886 konden én hypotheek én achterstallige renten worden betaald, terwijl een bedrag van f 1000.— nog voorloopig met onderling overleg bij den geldschieter bleef staan. Had de Vereeniging tot dusver, zooals we zagen in stilheid haar weg gegaan, waaruit een dreigende catastrophe haar wakker schudde, dat isolement werd nü verlaten. Er zat tóch geen kracht in. Zoo werd dus van koers veranderd en het le halfjaarlijksch verslag van het „Huis van Barmhartigheid" te Wagenborgen, als rechtspersoon erkend bij Kon. Besluit van 31 October 1873, verscheen. Het liep over de maanden 1 Mei tot 1 November 1886, kon precies op één velletje postpapier. Ge kunt het nu vergelijken met het 40ste jaarverslag der Vereeniging, dat dezer dagen uitkomt en handelt over het jaar 1922. Het verschil springt in 'toog, niet waar! Er kwam nu schot in het werk. Het aantal verpleegden bedroeg 25, mannen en vrouwen, samen in Bethel geherbergd. En Bethel zelf had een dringende reparatie noodig. Ook werd de noodzakelijkheid van de scheiding der beide sexen duchtig gevoeld. Het oude Huis werd vernieuwd en vergroot. Groote en kleine gaven brachten de ƒ 3400. —, daarvoor noodig, bijeen en den 2den Mei van het jaar 1890 werd dit her- en vervormd Bethel eenigszins feestelijk aan zijn bestemming gewijd. Aan 31 verpleegden kon huisvesting worden verleend, welk getal in den loop van genoemd jaar tot 54 steeg. Steeds sterker werd de scheiding gevoeld en ging de drang naar een nieuw paviljoen uit. Er werd gewikt en gewogen. Ingekomen giften werden nog eens nageteld en de som ervan opgemaakt. Nieuwe toezeggingen voor steun werden gedaan en bij biddend overleg en nauwgezette bespreking, had 16 Juli 1891 de aanbesteding plaats van het Tweede „Huis van Barmhartigheid", dat den naam van Eben-Haëzer ontving. Op 1 November deszelver jaars trokken de mannen Bethel uit en Eben-Haëzer binnen. Hoe juist was die naam gekozen! Tot hiertoe had de Heer ons geholpen! En Zijne hulp zou verder reiken! VROUWENPAVILJOEN „BETHEL". 1873. De Vereeniging „T. C. L.' openbaarde zich dus meer naar buiten en vond, Gode zij dank! telkens meer belangstelling en sympathie. Maar ook de innerlijke organisatie der Vereeniging werd ter hand genomen en verbeterd. De uitbreiding van 't werk en de veranderde omstandigheden noopten daartoe. De wijzigingen in de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, en de voorwaarden tot opneming en verpleging kwamen tot stand. Tot het houden van een jaarlijksche Algemeene Vergadering werd besloten en zoo werd de eerste gehouden 3 Juni 1890 te Wagenborgen, 's Avonds te voren ging Ds. Geerds voor in een ure des gebeds, sprekende naar aanleiding van het Apostolische woord: „Draagt elkanders lasten en vervult alzoo de wet van Christus." Om dezen tijd telde de Vereeniging 167 leden en begunstigers, terwijl haar ontvangsten van 1 Mei 1890—30 April 1891 bedroegen ƒ9809.61, terwijl over hetzelfde tijdperk de uitgaven waren f 9925.295. Tegenwoordig verwaarloost men ons kleinste geldstuk met ook de kleinste waarde, maar toen moesten we vooral wel goed op de centen passen en telden de halfjes wel degelijk mee. Na de statutenwijziging, waarover we vroeger spraken, bestond het Algemeen Bestuur der Vereeniging uit de Heeren: VROUWEN PAVILJOEN „EBEN-HAEZER". 1891. Ds. F. C. Magendans, (gestorven 1898), Voorzitter; Ds. G. Geerds, Secretaris; J. Bouwes, Penningmeester; Dr. L. Bouman, P. Dijkhuis, G. N. Takens, J. J. Uuldershof, B. Bös en W. van Buuren. Als Adv. lid des Bestuurs trad op, de heer L. de Vries Hzn. van Groningen. We schrijven nu 11 Januari 1893 en met dit jaar vangt een nieuwe bladzijde uit ons Vereenigingsleven aan. Op genoemden datum kwam het Bestuur samen, om een gewichtig punt van de agenda te behandelen. Wat er dan gaande was? Niet meer en niet minder dan dat er onder de vepleegden der beide Huizen, naar het oordeel van het Geneesk.-Staats- toezicht in de Provincie Groningen 20 waren, die tot de rubriek der idioten moesten worden gerekend. Tot die 20 behoorde er een, die den naam droeg van Engelina N., maar die in haar toestand een indroevig beeld vertoonde van de lichamelijke en geestelijke verwoesting door de zonde in het organisme van den mensch te weeg gebracht. Haar treurig beeld staat mij nog voor den geest. De eisch der wet nu is, dat idioten in een afzonderlijk gebouw moeten worden verpleegd. De wet stelt ze op één lijn met krankzinnigen. In een apart gebouw! Ja, maar dat was er niet. En daardoor kwam het Bestuur voor een moeilijk dilemna te staan. Van tweeën een: Of de 20 idioten wegzenden, waarbij er velen waren, die ons niet den minsten last veroorzaakten. Daarbij scheen het zóó hard die 20 stumperds de wereld in te zenden, die hen niet kende noch begeerde, die geen plaats voor hen had, waarin zij misplaatst zouden zijn. Of — naar middelen om te zien, teneinde aan een paviljoen voor de verpleging van idioten te komen. Moeilijke kwestie! Hoe de oplossing te vinden? In de genoemde Vergadering viel geen besluit en bleek wel verschil van opinie. Het pro en contra werd toen, en later nog meermalen, onder de oogen gezien, totdat er, weder door Gods genadig bestel, een heldere lichtstraal de schaduwen verdreef. Wat was geschied! Hoewel ik in mijn overzicht der 50 jaren, beknopt moet zijn en toch gaarne een aaneensluitend geheel geven wil, kan ik evenmin nalaten een schoone en treffende bladzijde uit de geschiedenis der Vereeniging neer te schrijven. Niet 't minst, omdat hier de rechterhand des Heeren zoo sterk uitkomt, die krachtige daden doet. We zijn nu in de laatste dagen van de Meimaand van 1893. Uit het Noorden des lands had een heer uit Wagenborgen en lid van het Bestuur, de reis naar het schoone Gelderland ondernomen. Het doel van zijn tocht is een Kasteel in de Betuwe, eerbiedwaardig door zijn ouderdom en niet minder door zijn bekoorlijke entourage, 't Is een verrukkelijke avond. De natuur is vredig en rustig. De stilte wordt alleen afgebroken door het heerlijk gezang van den nachtegaal, die alleen in het donker het heerlijkst zingen kan. De wandelaar staat een wijle stil en luistert. Plechtige stilte heerscht alom en het is of in dien stillen stond een stemme in zijn hart hem verzekert van het welslagen van zijn doel, dat zijn gebed zal worden verhoord. Even later vinden we hem op dit adellijk Kasteel, rustig in zijn stoel gezeten, druk in gesprek met een edelvrouwe van aanzienlijke geboorte. Beiden zijn geen vreemden voor elkander, en de dame had in een samenkomst op dien avond en dat uur toegestemd. Ook kan ik hier bijvoegen, dat het doel der Vereeniging, wijlen haar moeder en ook haar zelve, zeer sympathiek was. Nadat 't gesprek eerst over alledaagsche dingen had geloopen, vroeg de gastvrouw naar de eigenlijke reden van het bezoek. Nu, die was spoedig meegedeeld. De arbeid der Vereeniging en de dingen die in de laatste dagen in Wagenborgen waren geschied en het dilemna waarvoor het Bestuur geplaatst was inzake de Idiotenverpleging. De bezoeker deed toen eenvoudig zijn boodschap, die hij als 't ware van zijn Zender had ontvangen. Hij gaf een schets van die vaak ongelukkige stumperds, die kortweg idioot werden genoemd. Thans spreekt men liever van zwakzinnigen, een woord minder brusk en ruw. De toestand van idiotisme is toch op zich zelf, ernstig en treurig genoeg. Hieraan werd nu de loop der dingen vastgeknoopt en het lot der 20 verpleegden, die weggezonden zouden moeten worden, indien de Vereeniging hen losliet, d.w.z. niet apart verpleegde. Het scheen hoe langer hoe stiller te worden in de kamer. Alleeen de eentonige tik der pendule werd gehoord. De Jonkvrouw had aandachtig toegeluisterd en verbrak de stilte met de vraag: „Waarom komt U nu zoo tot mij?" Is 't wonder, dat deze vraag met eenige verbazing werd gedaan en dat er ontroering in de stem merkbaar was? De portée van de zaak werd nu naar voren geschoven en met alle bescheidenheid werden de redenen aangegeven, die tot dit bezoek hadden genoopt. Deze waren drie in getal. Eerstens omdat de vriendelijke gastvrouw de stichting van nabij kende. Dan, dat God haar rijkelijk met aardsche goederen had gezegend. En ten slotte dat deze weg niet was ingeslagen dan na vooraf het gansche beloop der zaak in de handen van den Heere te hebben gelegd. Er volgde een veelbeteekenend zwijgen, dat eindelijk werd afgebroken met de vraag: „En hoeveel denkt het Bestuur dan noodig te hebben?" Beleefd, maar zonder aarzeling, luidde het antwoord: „Minstens f 20000.— Freule!" Niet zonder ontroering had dit gesprek plaats gehad. Wat er in het hart der Jonkvrouwe omging in dien plechtigen stond, werd niet openbaar. Maar in de oogen, wel de spiegels der ziel genoemd, parelden tranen. En de vrager wachtte af, of de Heer zijn weg voorspoedig gemaakt had, of niet. En als hij straks heengaat, krijgt hij de verzekering mede, dat het verzoek in ernstige overweging zal worden genomen. Het besluit zou met een paar dagen volgen. Toen eindelijk de deur van het kasteel achter den bezoeker dicht viel, was het reeds laat geworden. In den vredigen avond spoedde hij zich kalm en goedsmoeds naar zijn logies en op de deelnemende vraag van zijn hospes, die hem in spanning verwachte: „Nu?" antwoordde hij in blijde verwachting en met een danktoon in zijn hart: Het kapitaal voor den bouw van 't paviljoen komt. En het kwam. Nog in diezelfde week ontving het Bestuur de toezegging van een kapitaal van f 20000, tegen lage rente. Later bleek deze som nog niet groot genoeg. Ze werd toen verhoogd met ƒ 6000. Wonderlijk van raad en groot van daad, is de Almachtige, wiens hand we speuren op schier elke bladzijde van het geschiedenisboek der Vereeniging „T. C. L.", die als 't ware een zilveren lint heeft gevlochten door al die bladen heen van goddelijke trouw en trouwe Vaderzorg. Met de toezegging van de noodige gelden voor den bouw van een paviljoen, had het geboorteuur van Bethesda geslagen. 13 Juli 1895 werd het in tegenwoordigheid van vele genoodigden feestelijk aan zijn bestemming gewijd. In zijn top prijkt het merkwaardige jaar, dat de liefelijkste herinneringen aan de ontfermingen Gods, uit die veel bewogen dagen, welsprekend verkondigt. Nog even keeren we naar het jaar 1893 terug, zooveel beteekenend in de historie der thans jubileerende Vereeniging. 20 Juli in dat jaar was het Bestuur weder bijeen. Door allerlei overwegingen geleid, werd besloten over de Stichtingen één Directeur aan te stellen en hem de algemeene leiding op te dragen met het toezicht op den arbeid. Aan het hoofd van Eben-Haëzer stond een getrouwd Echtpaar, terwijl Bethel onder de hoede stond van den Hr. W. Brons en zijn zuster. In Bethesda was bij de opening de dagelijksche leiding aan een hoofdverpleegster, toevertrouwd. Voor den Hr. Brons was allengskens de taak te zwaar geworden, terwijl een voortdurende krankheid hem belemmerde zijn arbeid naar zijn wensch te vervullen. IDIOTEN-PAVILJOEN „BETHESDA". 1895. Nu was in de genoemde Bestuursvergadering de heer Brons ook aanwezig. Broederlijk werden de verschillende zaken besproken en met volkomen instemming van den heer Brons, werd tot algemeen Directeur, de Secretaris van het Bestuur, de Hr. W. K. H. Magendans benoemd; dezelfde die thans nog, door Gods goede hand over hem, U deze bladzijden mag voorleggen. De benoemde trad 1 Oct. d.a.v. in functie. En nu mag hij het met blijdschap uitspreken op 't gouden feest der Vereeniging, met terzijdestelling van alle eigen roem, — die hier roemt, roeme in den Heere! — dat hij zijn werk steeds met opgewektheid mocht verrichten, hulpe van God ontvangende. Tevens ook, dat hij in 't algemeen, — de gegeven talenten toch zijn verschillend — van zijne medearbeiders en — arbeidsters, onder wie er vele zijn, die jaren lang onder hem arbeidden of nog steeds op hun post zijn, een goed getuigenis geven mag van met zorg en toewijding hun taak te hebben vervuld. De nieuwe Directeur was nu in functie. Edoch, voor hem en zijn gezin was geen woning beschikbaar. Zoo deelde hij gelijk op met de Vereeniging: een leegstaande boerderij ontving hem en de zijnen. In 't voorjaar van '94 werd deze verwisseld voor de pastorie der vacante Geref. Kerk te Nieuwolda, op WONING VAN DEN DIRECTEUR. 1895. een uur afstand van Wagenborgen. Daardoor was ik gedwongen eiken dag vice-versa die wandeling te maken. Maar in September van dat jaar werd de pastorie weer bewoond en moest ik met mijn gezin weer mijn biezen pakken. De kleine karavaan zette zich in beweging en reisde weer naar het uitgangspunt terug. Hier werd het gezin gevierendeeld en kregen vier Wagenborgsche vrienden elk een part ervan. Nu was in Augustus van dat jaar (1894) een Paviljoen voor 50 idioten, alias zwakzinnigen, aanbesteed, plus de Directeurswoning, plus een Ziekenbarak en een Keukengebouw met Waschinrichting. Later werd het getal van 50 idioten op 57 gebracht en sinds een paar jaar is het 60 geworden, n.1. 21 mannen en 39 vrouwen. KEUKEN en WASCHINRICHTING. 1895. INTERIEUR WASSCHERIJ. Dat waren veel bewogen en drukke dagen. Wat er aan het bouwfonds ontbrak, werd door een leening gedekt, ad f 150C0, in aandeelen van f 100 a 4 pCt. of renteloos. Traag vorderde de bouw. De aannemer ontwikkelde niet de genoegzame energie en activiteit. Eén part van de vier moest zijn pied-a-terre weer verlaten en zoo dwong de ijzeren noodzakelijkheid, in de Kerstweek van dat jaar, de eigen woning te betrekken, die op geen vademen na nog een gechikt en rustig verblijf bood voor BOERDERIJ. 1900. PANTOFFEL- en MATTENVLECHTERI]. 1912. een huisgezin van zeven personen. Maar de nood was ons opgelegd. We installeerden ons zoo goed mogelijk en al was het ongerief groot, het werd toch eenigermate vergoed doordat er weer zoo iets was, dat althans op een huiselijk samenleven begon te lijken. Onze zwerftocht had een einde genomen. We waren thuis! Onder ons eigen dak. En we waren dankbaar, hoewel niet voldaan, waartoe de uitbreiding van de arbeid dwong. In 1895 liep de bouw der onderscheidene huizen teneinde en konden deze in gebruik worden genomen. Met dat al groeiden ook de zorgen in tal en last. Maar de vriendenkring breidde zich gelukkig telkens uit. Vele handen stutten en schraagden het werk. Liefelijke verrassingen maakten den arbeid lichter en wat alles zegt; Gods Vaderzorg en -trouw bleven steeds dezelfde. DIRECTEUR MET HOOFDPERSONEEL. 1923. Ik moet u daarvan nog een treffend voorbeeld geven. Ter name der Vereeniging stond in dien tijd een debet post geboekt van f 4000, die op zekeren dag moest afbetaald worden. De stand van de kas was niet bepaald gunstig te noemen en bovendien, vier mille is nu precies geen kleine som en wel geschikt om den penningm. de koorts op 't lijf te jagen. En toch, het geld moest er zijn! Wat dan? Welnu! het ging het Bestuur, als de Israëlieten voor de Roode Zee. Rechts en links hadden zij hooge bergen. Farao achter zich. De schuimende golven voor zich. Waarheen? Het uitzicht naar boven was vrij en vandaar kwam de redding. Zóó was het toen, zóó is het nu. God kende dien nood en — Hij hielp uit. Van over de zee zou de redding dagen. In Indië had God reeds lang vóór den betaaldag den man gevonden, die Zijn raad moest dienen en onzen nood wegruimen. Er komt een brief uit de Oost. En met wat kostelijken inhoud! Primo, een gift van f 100. — , de opbrengst eener collecte, met enkele giften, van eene Protestantsche Gemeente in Indië. Secundo, een aanbod van 50 aandeelen, vertegenwoordigende alzoo een bedrag van vijfduizend gulden. Duizend gulden meer DIRECTEUR MET HULPPERSONEEL. 1923. dus, dan op dien stond noodig was en bovendien — een ruime gift. En alzoo werd de schuld voldaan en heeft God de Vereeniging „T. C. L." gebouwd. Ik mocht U deze uitredding niet onthouden. Daarmede voegde God de Heere een nieuw parel Zijner onveranderlijke trouw toe aan dat kostelijke snoer, dat er vele telt en waarvan zulk een verkwikkenden glans uitstraalt. Barmhartig en genadig is de Heere, lankmoedig en groot van goedertierenheid! Getuigt dat op dezen feestdag gij allen, die Gods leidingen in onzen arbeid hoort en leest, ter eere van Hem, die zoo menige schoone bladzijde schreef op 't historieblad der Vereeniging „T. C. L." Onder al deze beslommeringen ging het werk der Vereeniging kalm en rustig voort en naderde het jaar 1898, waarin het zilveren jubileum der Vereeniging viel. We verpleegden toen 150 personen. WONING VAN DEN BOEKHOUDER. 1901. WONING VAN DEN SMID MET SMEDERIJ. 1905. ■ HOOFDSTUK II. 1898—1923. DE eerste 25 jaren der Vereeniging „T. C. L." prediken ons luide de liefderijke zorg des Heeren voor hen, die lichamelijk of geestelijk ellendig en hulpbehoevend zijn. En zoo werden op het zilveren feest der Vereeniging de offers der aanbidding en dankzegging nedergelegd aan de voeten van Hem, die op zulk gebrekkig werk zoo rijken zegen had geschonken. In ootmoedige, maar blijde feeststemming werd het jubileum gevierd en met goede hope voor de toekomst, bemoedigd en gesterkt door een 25-jarige ervaring, ging de tocht weer voort. De Vereeniging „T. C. L." was gegrondvest. Het mosterdzaadje was uitgegroeid tot een forschen boom en zijn wortels hadden in wel toebereide aarde telkens vasten grondslag gevonden. Van het doel en den arbeid der Vereeniging werd in grooten kring kennis genomen en vele harten waren in liefde voor onze verpleegden ontvonkt. En al werd er vaak met tranen gezaaid, later, de uitkomst ziende, ging het ons als die oude Israëlieten : „Onze mond werd vervuld met lachen en onze tong met gejuich. De Heere had groote dingen bij ons gedaan." We schrijven nu 1900. Door aankoop heeft de Vereeniging „T. C. L." haar grondbezit vergroot. Vanwaar nu die meer dan gewone drukte en beweging op het terrein der Vereeniging ? Er zal n.1. tot de drie reeds bestaande paviljoenen een vierde worden toegevoegd. Straks zullen de voorbereidende werkzaamheden beginnen, de fundamenten worden gelegd en over eenige maanden verrijst het vriendelijke Salem voor ons oog, dat zijne deuren weer opent voor een breede schaar van vrouwen, voor wie, na een onstuimige levensreis, of op de levenszee ronddobberende in een zwak en hulpeloos vaartuig, een vredig en rustig verblijf een te waardeeren uitkomst is. En als we schrijven 1914, wordt het kloeke en forsche Rehoböth geopend, dat een verblijfplaats voor mannen zal zijn. Eben-Haëzer, totnutoe een tehuis voor mannen, wordt bij de opening van Rehobóth door dezen verlaten. Zij trekken het nieuwe gebouw binnen en Ebetx-Haèzer komt op de lijst der vrouwenpaviljoenen te staan. Zoo is het 2e 25-tal jaren van het bestaan der Vereeniging begonnen met twee nieuwe toevluchtsoorden, maar naar het derde, waarnaar zoo smachtend wordt uitgezien, zingen we nog steeds een liedje van verlangen. Voor de bevolking van dit Zesde Huis is niet te vreezen : het aantal aanvragen gaat steeds ver boven de beschikbare plaatsen uit. De bevolking onzer Huizen bedraagt VROUWEN-PAVILJOEN „SALEM". 1900. thans 325 mannen en vrouwen. En in de 50 jaren van het bestaan der Vereeniging hebben 1110 personen hier een toevluchtsoord gevonden. In de tweede helft der 50 jaren heeft het terrein der Vereeniging, dat door aankoop van grond telkens grooter werd, terwijl bij besluiten van de Algemeene Vergadering de bouw der Huizen en de aankoop van grond door leeningen werd gedekt, in die 2e helft dan is het terrein allengskens een kolonie geworden. Laat ik U daarvan mogen overtuigen. Volg mij slechts. Sinds 1910 is Wagenborgen uit zijn isolement verlost en in het wereldverkeer opgenomen door de opening van den N. Oosterlokaalspoorweg. Wanneer we nu van de Oostzijde ons dorp binnenkomen, krijgen we aan onzen linkerkant den akker, die bestemd is voor het Zesde Huis en daartoe al voor vele jaren werd gekocht. Dan krijgen we even verder Salem en daarna rechts de nieuwe Boerderij, in 1900 gebouwd. Onze veestapel mag worden gezien. Stamboekkoeien voorzien ons van de melk. We verbouwen vele H.L. aardappels, rogge en erwten. Voor winterprovisie boonen en kool en de varkensmesterij wordt niet vergeten. Tegenover de boerderij slaan we een iepen laantje in, dat naar het hek van Rehoböth MANNEN-PAVILJOEN „REHOBöTH 1910. (1910) voert, en tegenover Bethel (1873) ligt. Naast het mannenpaviljoen ligt het gebouwtje voor de pantoffel- en mattenvlechterij (1912). Teruggaande naar den grintweg en dezen westwaarts volgende trekken onze aandacht rechts de wat achteraf gelegen ziekenbarak (1895) en voor aan den weg de woningen van den bakker en den schoenmaker (1903). Een paar schreden verder, het Huis Eben-Haëzer (1891), waarachter de bakkerij en schoenmakerij. We gaan nu voort tot aan het eind van den tuin van het genoemde paviljoen (om al onze Huizen zijn wandelplaatsen voor de verpleegden) en slaan nu door een groot hek links af en komen uit bij het Keukengebouw, waar- van de rechtervleugel dienst doet voor de centrale waschinrichting met droogzolders en linnenkamer en daarachter de schuur voor brandstoffen en de woning van den smid-machinist met smederij (1905). Voortgaande krijgen we den 20 M. BAKKERIJ en SCHOENMAKERIJ. WONING VAN DEN BAKKER en DEN SCHOENMAKER. 1903. hoogen Watertoren (1920). ') Twee northonpompen, geslagen in 1905 en respectievelijk 36 en 52 M. diep, geven ons overvloedig ijzerhoudend water, dat, na gefiltreerd te zijn, als helder en zuiyer water, den watertoren verlaat, voor de wasch zijn ') De filtreermachine van 1905 was te klein en onbruikbaar geworden. nuttigen dienst doet en verder door de buizen der Waterleiding (1905) over het geheele terrein verspreid, hel gansche complex gebouwen van het noodige water voorziet. We gaan verder en het binnenpad afloopende, komen we WONING VAN DEN TIMMERMAN. 1920. WONING VAN DEN SCHILDER. 1918. aan de woning met houtschuur van den timmerman. Op den weg gekomen laten we het huis van den vasten arbeider der Vereen, liggen, (losse arbeiders zijn er wel meer) en gaan we weder, met het dorp achter ons, oostwaarts en komen bij het huis met werkplaats van den schilder. Nog eenige schreden verder zien we links het Huis Bethesda en rechts de Directeurswoning, Vooraan in het dorp heeft de Boekhouder der Vereen, met zijn gezin zijn thuis gevonden. (1901). We mogen hier wel constateeren, dat de Boekhouder een accuraat man is, die sinds 1899 de hem toevertrouwde functie steeds zorgvol en nauwgezet heeft waargenomen. Op deze rondwandeling hebben de hooge ijzeren masten op het terrein zeker uwe aandacht getrokken. Deze vervullen een dubbelen dienst. Zij dragen de draden voor het electrisch licht en voor den telefoon. In de laatste drie jaren heeft de electrificatie van het terrein en van al de huizen op het WATERTOREN. 1920. terrein plaats gehad, terwijl de telefonische verbinding van het kantoor met de paviljoens in het vorige jaar haar beslag kreeg. Een jaar vroeger was het kantoor aan het intercommunale net aangesloten, onder nummer 3. (Het nummer der postrekening is 14732, postkantoor Delfzijl). Wat dunkt U van dezen tocht? Niet kunstmatig is het werk der barmhartigheid in Wagenborgen in 't aanzijn geroepen. Ge ziet hier de ontplooiing van het werk Gods. Ge hebt kunnen hooren van tijden van nood en zorg, maar we zijn met God nooit beschaamd uitgekomen. En met blijden dank erkennen we eveneens gaarne de offervaardigheid en den bijzonderen steun eener belangstellende vriendenschaar. Hun trouwe hulp, al die jaren door, heeft onze hand gesterkt en de lust tot den arbeid gestaald. Den geschiedschrijver van de verdere historie der Vereeniging „T. C. L." worde het gegeven daarvan steeds met opgewektheid te kunnen gewagen, gelijk het mij gegeven werd, steeds te mogen doen. Er is nog iets, dat ik U niet heb aangewezen. En dat is: ons Kerkhof, 't Is een eenvoudige, rustige plek, die stille akker gnzer dooden. In October 1892 werd het eerste graf aldaar gedolven en werd het zielloos overschot van Jacob Witlam aan den schoot der aarde toevertrouwd. Die Jacob was een INTERIEUR MACHINEKAMER. goeie jongen, in zich zelf gekeerd, met weinig lust tot den arbeid en niet vlug van verstand. Hij was uit N. Holland afkomstig. Toen de tegenwoordige Voorzitter van het Bestuur, EbenHaëzer met eenige vrienden bezocht, trok Jacob ook de aandacht. En Jacob was zoo vrij, om hem wat te vragen, 't Was niet veel bijzonders, slechts een Enkhuizer almanak. En ja, die mijnheer zou er voor zorgen. Niet lang daarna werd Jacob 's morgens dood op zijn bed gevonden. Twee dagen later kwam de almanak. En sinds dat eerste graf, wat al tientallen graven zijn daar gedolven voor allen wier levenszon bier ondergegaan is. Daar rusten er, wier gedachtenis een droevig beeld voor den geest terug roept! Daar rusten er ook aan wien we nog steeds met aangenaamheid terugdenken! Daar rusten er, Gode zij lof! ook, over wier laatste rustplaats een liefelijke toon, ruischend als psalmgezang mocht worden vernomen: ,,Ik ben de opstanding en het leven: die in Mij gelooft, zal leven al ware hij ook gestorven.'' Twee grafsteenen duiden de plaatsen aan, waar de eerste pioniers van den arbeid alhier, begraven zijn. Op 30 April 1905 stierf de Heer Wolter H. Brons op 75-jarigen leeftijd, en 19 Mei 1913 volgde hem zijn zuster Mej. Trijntje Brons 78 jaar oud. Ze zijn in Jezus ontslapen en haar gedachtenis zal steeds onder ons in zegening zijn. „SALEM": NAAIKAMER. Ook enkele mijner mede-arbeiders en -arbeidsters in dit gedeelte van des Heeren wijngaard, hebben daar een laatste rustplaats gevonden. En ook heb ik daar mijn volijverige gade in het werk der barmhartigheid, ter laatste sluimering nedergelegd. Hun einde was vrede. Rust zacht, dierbare dooden! totdat de opstandingsmorgen u wekt. Mijn taak spoedt ten einde. Het was mij aangenaam al die jaren nog eens te doorloopen en in mijn gedachten dien langen weg van strijd en zegen, als in een film voor mijn herinnering te laten voorbijgaan. Ik denk aan die dagen van ouds en stort mijn hart uit voor God en spreek: „Niet ons, o Heere, niet ons, maar Uwen naam geef eere, om Uwer goedertierenheid, om Uwer waarheid wil." 't Is nu in het jubeljaar der Vereeniging, den 3e van Meimaand, en is het te verwonderen, dat ik denk aan den 8en dier maand in den jare 1884, toen ik met mijn gezin hier een woonplaats vond? Welk een omkeer! Toen? Hier en daar een oude knotwilg en een versleten populier! Landerijen met aardappels en roggevelden ! Thans ? Op dezen schoonen lentedag, bij een effen blauw luchtgewelf, waaruit de zon hare „BETHEL": VERPLEEGDEN DIE AARDAPPELEN SCHILLEN. liefelijke en warme stralen naar de aarde zendt, ons uitgestrekt terrein badende in licht, leven en vroolijkheid. Thans ligt daar onze erve, rustig en kalm, ingesloten door hooge boomen en bloeiende heesters, een lustwarande des Heeren. Van Hem, die 50 jaren lang zijn hand wendde tot misdeelden van alle soort, misdeeld naar het lichaam of naar den geest, of naar beiden, om hen een toevluchtsoord en rustplaats te bereiden, waar zij verkwikking en hulpe konden vinden naar het lichaam en waar bovenal de Christus Consolator, heelend en balsemend kon rondgaan om hen in de zegeningen van Zijn Kruis te doen deelen en het hart, dat schreiend tot Hem zucht, te verzekeren van de eeuwige ruste in het Hemelsch Vaderland hier boven. Ik ga eindigen. Eerst nog een hartelijke gelukwensch aan het Bestuur der Vereeniging „Tot Christ. Liefdadigheid" dat met opoffering van tijd en met toewijding zijner gaven en krachten steeds op de bres stond om de belangen dier Vereeniging en die van den Directeur en zijn staf van medearbeiders en van de verpleegden te behartigen en te bevorderen. Sommige leden des Bestuurs hebben een jaren langen staat van dienst. Ik memoreer slechts den Hr. L. de Vries met 30, Ds. G. Geerds met 33, den Hr. B. Bos ook met 30 dienstjaren. Ieder in zijn functie heeft het welzijn der Vereeniging „SALEM": ZIEKENZAAL. gezocht en tot haar bloei medegewerkt, zooals ook de overige Bestuursleden zich nimmer onbetuigd hebben gelaten. Aan ons voegt dank en hulde voor uw aller werk en van God zij gebeden, dat Hij uwe personen en huisgezinnen en werkkring rijkelijk met Zijn zegen krone! Dank aan allen, waar zij ook de plaats hunner woning vonden, die den arbeid der Vereeniging steeds zoo milde en belangeloos steunden, of door woord en geschrift het doêl der Vereeniging bepleitten en voorstonden. Hier ligt Uw bezit, als een kostelijk pand, door den Heere U toevertrouwd, als vrucht van veel gebed, veel gaven, veel arbeid. Vruchten van de philantropie van het Christendom, met Jezus Christus als het eenige middelpunt. Houdt het in waarde, bid ik U. Dat het geen schade lijde of verloren ga door traagheid in het benaarstigen of door onverschilligheid. Nooit verslappe de toewijding van ons volk in hulp en offervaardigheid. Met den levenden God is het wel te wagen. En wanneer straks de gewone gang van zaken weder ingetreden is, en de een naar zijn akker, de ander naar zijn koopmanschap, en de derde naar zijn studiecel is teruggekeerd, dan blijve de herinnering bij ons voortleven aan dien schoonen jubileumdag, dien God ons gemaakt heeft. Voor de Heere ga allereerst onze jubel op en als het hart zich weer „BETHESDA": GROEP VERPLEEGDEN. biddend tot hem verheft, als de wierook onzer dankbare offeranden opstijgt naar den Hooge, buige onze ziel zich neder voor Hem en bidde: „Heere, laat Uw werk aan Uwe knechten gezien worden en Uwe heerlijkheid over hun kinderen. En de liefelijkheid des Heeren onzes Gods zij over ons; en bevestig Gij het werk onzer handen over ons; ja, het werk onzer handen en bevestig dat." Wagenborgen, 5 Mei 1923. PANORAMA OOSTWAARTS GENOMEN VAN DEN WATERTOREN. PANORAMA WESTWAARTS GENOMEN VAN DEN WATERTOREN. Het Bestuur der Vereen. „T. C. L." bestond op 1 Juli 1923 uit de Heeren: L. de Vries Hzn., Haren, Voorzitter; Ds. P. Bos, Stadskanaal, Secretaris; K. H. Wigboldus, Groningen, Penningmeester; Ds. G. Geerds, Em. Pred., Groningen; Ds. J. L. Dippel, Groningen; Mr. E. J. Th. a Th. v. d. Hoop v. Slochteren, Sapp emeer; B. Bos, Wagenborgen; T. G. Veenkamp, Delfzijl; J. Boven, Siddeburen.