„ aiiOOjPBEEMDtHffltEll. DE.-1HJHEL: ENLEKEBK, ^^■^3 OEN Mohammed zich geroepen voelde tot Gods Profeet pC ■ aK en werktuig, gaf hij zijn aanhangers een heilig boek, want hij voelde instinctmatig, dat zijn godsdienst anders spoedig zou verwelken. Het is immers de groote kracht van een openbaringsgodsdienst, dat daaraan een heilig boek ten grondslag ligt. Het Christendom is de godsdienst, die ons de hoogste en heerlijkste, de alleen ware en door niets te overtreffen openbaring Gods verkondigt. In de geschiedenis van het volk Israël, zooals wij die vinden in het Oude Testament, hebben we de voorbereiding; het Nieuwe Testament spreekt ons van de vervulling in Jezus Christus, den Zoon van God. Hoe meer de christelijke kerk in bepaalde tijden zich van den bijbel als voedingsbodem losmaakte, des te zwakker werd zij in haar christelijk geloof en leven, maar wanneer zij aan den bijbel vasthield en daarop steunde, was ze machtig en sterk. De groote levenskracht van de Duitsche reformatie is hieruit te verklaren, dat Luther met zijn geheele werk in den bijbel was gefundeerd. En dit is zijn beteekenis voor dien tijd en ook voor ons, dat hij zijn tijdgenooten tot den bijbel terugbracht en in den bijbel inleidde. Levende tijden vol scheppende kracht vond men altijd dan in de kerk, als men de levensmacht van den bijbel erkende en tot uiting liet komen. Dorre en onvruchtbare tijden kwamen er als de bijbel niet in waarde werd gehouden of aangezien werd voor een vrome relikwie. Nu is er tusschen het Christendom van de groote massa met haar zin- nen en trachten, met haar meeningen en beschouwingen eenerzijds en het bijbelsch Christendom anderzijds een groot verschil, dat wij niet kunnen ontkennen of wegdoen. En de groote taak van onze protestantsche kerk, maar ook haar voortdurende strijd is het, ons volk te doordringen van 'de kracht van het levende, bijbelsche Christendom. Steeds weder moet zij ons volk het ideaal van het Christelijk leven voor oogen stellen, daarbij moet zij het ook leeren de krachten te vinden, die alleen in staat stellen het ideaal te bereiken. Niemand zal ons het Evangelie in waarachtigheid kunnen prediken, als hij niet tot den bijbel teruggaat en daarin zijn grondslag heeft. Op dit beginsel van de Hervorming, n.1. de erkenning van de eenige beteekenis van den bijbel voor de kerk en het christelijk leven, is onze protestantsche kerk gebouwd. Zonder den bijbel laat zich geen kerkdienst denken, geen christelijk leven, geen persoonlijke stichting, geen huiselijke godsdienstoefening noch catechetisch onderwijs; en de theologische wetenschap wordt zonder bijbel tot philosophische speculatie, tot godsdienstwetenschap of godsdienstpsychologie. In iederen kerkdienst komt de bijbel tot ons. Hij ligt opengeslagen op den kansel, bij den aanvang van de godsdienstoefening wordt een gedeelte daaruit voorgelezen, men spreekt over een bijbeltekst en zelfs daar, waar op heel moderne wijze tot de menschen wordt gesproken, is de prediking vol bijbelsche gedachten. In zegenbede en dankzegging, overal treffen wij bijbelsche wendingen aan en dezelfde zegen, waarmede eens Paulus de Christenen in zijn brieven groette, wordt over de gemeente uitgesproken bij het verlaten der kerk. En nemen we nu onze kerkliederen. Allereerst de berijmde psalmen, regelrecht uit den bijbel genomen, berijmd naar de klassieke psalmen uit het Oude Testament, zangen van David, van Asaf, de liederen Hamaaloth. Hoe leven ze nog in het hart van ons volk ook daar, waar reeds lang het dagelijksch gebruik van den bijbel is afgeschaft. Daarnaast nemen we onze evangelische gezangen en onze nieuwe gezangen; meestal zijn ze ontstaan uit een enkele bijbelsche gedachte of uit enkele bijbelverzen, soms is het een kort bijbelwoord, dat ze heeft geïnspireerd. Denk aan onze Kerstliederen, die toch niet hadden kunnen ontstaan zonder de profetieën of het bijbelverhaal; het veel- bekende lied van Beets: „Daar is uit 's werelds duistre wolken", — naar Jes. 9. — or Paul Gerhards: „Hoe zal ik U ontvangen". — We gaan verder en komen bij onze lijdensgezangen: (uez. 118,) „Daar G'U voor mij hebt in den dood gegeven", Gez. 123, „Is dat, is dat mijn Koning", — De berijming van Jes. 53, „O Man van Smart, dat ieder voor U kniel". Dan zijn daar de Paaschliederen, „Jezus leeft en wij met Hem", het heerlijk Pinkstergezang van Luther „Geest des Heeren, kom van boven." of zijn hervormingslied „Een vaste burg is onze God". Wij kunnen noemen wie we willen, de oudere dichters zooals Lodensteyn en van Alphen, de latere zooals Ten Kate, de Genestet of Beets, wat zij bezongen in hunne kerkliederen was steeds uit den bijbel geput. De catechisaties hangen heelemaal in de lucht, wanneer men er niet in slaagt de leerlingen met den bijbel bekend en vertrouwd temaken. Dit moet het doel zijn van alle christelijk onderwijs aan de jeugd en van iederen christelijken arbeid onder haar, dat zij Gods Woord leert kennen en liefhebben en dat het haar tot een persoonlijk bezit wordt. Wij moeten haar daarheen brengen, dat zij leert zelfstandig met den bijbel om te gaan, zoodat hij haar wordt tot een vertrouwden gids in alle levensomstandigheden. En nu kunnen wij alle denkbare gebeurtenissen opnoemen in een menschenleven, waarbij de kerk handelend optreedt, de doop van een kind, de bevestiging der lidmaten, de huwelijksinzegening, de zielszorg bij het ziekbed, het brengen van troost bij een stervende, het leiden van een begrafenis, altijd weer hebben wij den bijbel noodig. Ach, als het van onze eigen gedachten, van onze eigen wijsheid moest komen, hoe spoedig waren wij uitgeput! Hoe dikwijls komt het immers voor, dat wij menschen geen enkel woord weten te zeggen, zoo groot is de nood of zoo vreeslijk is de verwoesting der zonde. Ons geheele christelijke, kerkelijke en godsdienstige leven hangt af van den bijbel, van zijne gedachten, geschiedenissen, woorden en voorstellingen, van zijn geest en inhoud. Ook de ambten in de christelijke kerk zijn tot den bijbel terug te brengen. Wel zijn ze nu minder in aanzien dan toen ter tijd, maar het ambt der ouderlingen en diakenen en dat der diakonessen is door en door bijbelsch. Onze kerk kon van de eerste christelijke gemeente bij hare inrichting van kerkelijke en gemeentelijke ambten nog veel leeren. En de predikers zelf, en allen die de kerk dienen „in het werk der regeering en in den arbeid der liefde?" Zij gelijken op bakken met opgevangen water, dat troebel wordt en onzuiver, dat uitdroogt onder de schroeiende zomerzon, wanneer zij slechts van hun eigen gedachten en wijsheid willen geven en uitdeelen, maar zij worden tot levende fonteinen, die in verbinding staan met het groote, onuitputtelijke reservoir, met de bronnen die van de bergen komen, wanneer zij zich dagelijks uit den bijbel voeden en laven. IBEBIJBEL ËN-Ï>t llVWENDlOtZENDING | U LLE christelijke kultuurvolken, al spreken ze 't ook niet u'*' s^er'c^en z'c^ me* gedachten en krachten aan 't Chris- tendom ontleend. Naast de kerk js het in >t bizonder het groote werk van de Inwendige Zending, dat de bijbelsche gedachten steeds weer in leven en daden heeft omgezet. Geloof en liefde, de beide groote factoren van alle christelijk leven, hebben bijzonder in de werken der Inwendige Zending hun groote kracht getoond en bewezen. Daar zijn Fliedner en Löhe, die door hun diaconessenarbeid het oud-christelijk ambt der diaconessen wilden vernieuwen en die een volstrekte overgave van anderen verwachtten en zelf betoonden, gelijk die werd uitgedrukt in het bekende woord: „Wat wil ik ? Ik wil dienen!" En dan Wichern met zijn levensspreuk: „Dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk ons geloof." ^ Wij denken aan zijn door God geïnspireerde rede op de „Kirchentag" te Wittenberg in September 1848, die zoo geheel bijbelsch georienteerd was en waarin hij het geloof en de liefde aanwees als de onvervreemdbare schatten en de altijd nieuwe taak van de protestantsche kerk. Hij, de vader en de held van de Inwendige Zending leefde in zijn bijbel als bijna niemand en zelfs nadat, aan den avond van zijn leven, zijn lichamelijke en geestelijke krachten gebroken waren, leidde hij nog dagelijks de huiselijke godsdienstoefening en sprak daarbij met zijn God. En God heeft hem stellig gehoord en verhoord, ook al waren zijn woorden dikwijls geheel onverstaanbaar voor zijn huisgenooten. Hoe ging hij niet om met zijn jongens in het Rauhe Haus en wist den diepsten levensernst te verbinden met stralende vreugd en echte vroolijkheid. We zouden nog kunnen wijzen op een Bodelschwingh en een Stöcker, mannen, die niet alleen voor Duitschland beteekenis hadden. Maar wij willen liever herinneren aan een man als Heldring, dien we ons zoo gaarne voorstellen op het oogenbik, dat 't gelukt was de put in Hoenderloo te graven. Dan staat hij daar met alle menschen uit de buurt om zich heen en 't eerste wat hij doet, is zijn bijbeltje opslaan en lezen uit Joh. 4 van dien anderen put en van 't levende water. We denken aan een man als Pierson: men hoeft maar bijv. zijn „Arenlezingen op Gods akker", in te zien, om te merken hoe hij met zijn bijbel heeft geleefd. En om nog één naam te noemen: hoe heeft Van Dijk, de vader van de Doetinchemsche Stichtingen, zijn bijbel gekend en er altijd weer op zijn origineele wijze de rijkste grepen uit gedaan. Men kan wel zeggen, dat alle liefdewerk, dat zijn uiting vindt in onze christelijke inrichtingen en vereenigingen, teruggaat tot de bijbelsche waarheden. Niet voor niets dragen vele ziekenhuizen of herstellingsoorden en vele inrichtingen der Inwendige Zending, voor zwakzinnigen of epileptici, bijbelsche namen of lezen wij boven den ingang een bijbeltekst, terwijl aan de wanden der zalen en gangen vaak woorden zijn te vinden, die spreken over de groote barmhartigheid Gods. Ja, wij kunnen nog verder gaan en zeggen, dat alle liefdearbeid, ook waar hij zich niet naar Christus noemt, toch teruggaat tot bijbelsche ideeën. Wel hebben de staat, de Kerk en de gemeente de Inwendige Zending menig werk ontnomen, dat zij nu als het hunne bedrijven, maar in al dezen arbeid werkt de kracht der bijbelsche en Christelijke gedachte als levend water, dikwijls zonder dat de arbeiders het vermoeden. Er zouden in ons land geen weeshuizen of reddingshuizen zijn, geen blinden- en doofstommen instituten, geen vereenigingen voor meerdere Zondagsheiliging en Zondagsrust, geen strijd tegen alcohol en onzedelijkheid, zonder de gedachten en krachten van den bijbel. Ook het Roode Kruis kunnen wij ons niet denken zonder het Kruis van Golgotha. Nog veel meer dan de philanthropische arbeid der Inwendige Zending steunt alle evangelisatiewerk op den bijbel. Het is de taak der Inwendige Zending de bijbelsche gedachten weder in ons volk in te dragen, de menschen weer te brengen tot het rechte begrip van de Heilige Schrift. Zij moet op alle mogelijke manieren de menschen gelegenheid geven den bijbel te leeren kennen, liefhebben en gebruiken. Zij kan dit doen door cursussen en bijbelkringen en door onderlinge besprekingen. Dit is een eisch van onzen tijd en een voorbereiding voor de opwaking, die God misschien ons eenmaal zal schenken. Dit is een toerusting voor wat later komt en nu al zachtkens begint zich te openbaren: het groote vragen, verlangen, en wachten op de openbaring Gods. Ook alle bewegingen, die tot het Christendom terug willen en die andere paden volgen dan velen onder ons gewoon zijn, willen toch slechts het ééne: de gedachten van den bijbel en de krachten van het Christendom aan ons volk toonen en geven en daardoor een opwekking, verlevendiging en vernieuwing onder ons volk bewerken. Men kan van de geheele Inwendige Zending zeggen, dat ze zal groeien en vruchtdragen, zoolang zij gevoed wordt door de kracht van het bijbelsch Christendom, maar ze moet zwak en krachteloos worden, opgaan in organiseeren en weldoen, zoodra zij zich van dit bijbelsch Christendom afwendt. ÏE B1JBEL- EN-Dt UlTWENDlüE • ZEND11VG p|||33p ONDER den bijbel zou zending onder de heidenen on(«iMgËÉ mogelijk zijn. Door den bijbel opende zich voor de anifÖEli|| mistische volkeren een absoluut nieuwe geestelijke wereld met nooit vermoede geestelijke schatten. Hun godsdienstig en zedelijk leven is door den bijbel in hooge mate opgewekt en verrijkt. De zendelingen trachten de bijbelsche gedachten voor de jonge christenen begrijpelijk te maken. Dikwijls kostte het groote moeite en vaak gelukte het eerst na lang zoeken om het juiste woord in de vreemde taal te vinden: zooals voor het woord gelooven: met de ziel zien; voor dankbaarheid: naar boven zien, enz. Daardoor zijn de talen der verschillende stammen met nieuwen inhoud gevuld en ze zijn vele nieuwe zinswendingen en uitdrukkingen rijker geworden. De jonge christengemeenten hebben behalve den bijbel nog den catechismus en hun gezangboek als lectuur en groot is hun liefde vaak voor deze nieuwverworven schatten. Er is een stam geweest, waar de Christenen den bijbel geheel in losse bladen scheurden, opdat ieder één van die bladen uit hun heilig boek zou bezitten en daaruit de nieuwe leer en het nieuwe leven zou leeren kennen. Vaak is het de trots van de inlanders zelf een bijbel te bezitten, ook al kan men dien niet lezen. En waar men den bijbel las, deed hij zijn werking. In de geschiedenis van de Zending is het dikwijls gebleken, dat opwekkingen weer verliepen in die streken, waar men het volk nog niet den bijbel in hun taal ter hand kon stellen, terwijl bij de volkeren in wier taal de bijbel was overgezet, blijvende vrucht werd gezien. Het was noodzakelijk voor de zendelingen, die in het vreemde land hun werk begonnen, om zoo spoedig mogelijk de taal daar te leeren kennen. Voor de gewone omgangstaal was hun kleine woordenschat wel toereikend en ook de eenvoudige toespraken vroegen niet veel, maar wanneer zij aan de vertaling van den bijbel in de volkstaal begonnen, kwamen de groote moeilijkheden. Zij moesten doordringen in de geheimen van deze vreemde taal. Dat werd soms een zoeken en worstelen om het goede woord, de juiste uitdrukking te vinden, zoodat de rijke bijbelsche beelden begrijpelijk werden voor die heidensche harten en zich aan konden passen aan hun eigen gedachtenwereld. Dikwijls was het een wisselwerking. Al zoekende en werkende om het volk te verrijken met al de bijbelsche schatten, werd de zendeling zelf verrijkt in zijn eigen verstandelijk en geestelijk leven. Onder de Aziatische kuituurvolken was het Christendom de macht, die het geheele kultuurleven mede vormde. De kuituren van OostAzië zijn geheel van pantheisme en mystiek doortrokken. Daar tegenover heeft het Christendom de verheven taak een nieuwen grondslag voor het leven te geven en de kracht van dezen grondslag moet zijn, een absoluut andere houding tegenover God en de menschen. Het geheele Christendom is immers geloof en liefde. Toen de bijbel aan al die volkeren werd gebracht, aan Chineezen en Japaneezen en Indiërs, bestond er het groote gevaar, dat zij de evangelieprediking als een nieuwe leer in hun eigen gedachtenwereld zouden opnemen of er geheel in zouden oplossen. Maar daar gingen die menschen luisteren naar de bijbelverhalen. Hier waren geen theorieën en speculaties, hier was geen mystiek of extase, maar geschiedenissen uit het volle leven en uit de werkelijkheid. Die God, dia handelt naar gerechtigheid, heiligheid, barmhartigheid en liefde, werd levend voor de volkeren, in het Oude- en Nieuwe Testament leerden zij Hem kennen en de heidenen zagen het heil dat hun in Christus werd geboden, in Gods groote daden uitblinken. Hier ademden ze in een andere lucht, nieuwe kracht stroomde hun toe door het leven met God en met Zijn Woord en slechts hierdoor werd het mogelijk, den Indischen pantheïsten de geheel eenige en eeuwige beteekenis van het Christendom te doen begrijpen. Door den arbeid van verschillende Bijbelgenootschappen, die zich ten taak gesteld hadden den bijbel in zooveel talen als maar mogelijk is over te brengen, is het nu zoo ver gekomen, dat de bijbel reeds in ongeveer 550 talen wordt gelezen. In de jaren 1914—1918 ontstonden i Omstreeks 1890 kwam de eerste bezending bijbels in Uganda aan. Zoodra dit bekend werd, kwamen er een menigte inlanders en omringden het zendingshuis. Dat was een geruisch van stemmen daar buiten, tot eindelijk de zendeling kwam. — „Wat wilt ge?" — „Wij willen een bijbel hebben in onze taal, wij hebben gehoord dat er gisteren vele bijbels zijn aangekomen." En nog denzelfden dag kwamen ze hunne schatten brengen: visch, eenden, kippen, bananen, elpenbeen; „geef ons een bijbel in ruil voor deze zaken!" In een naburig landje hoorde men vertellen, dat de inwoners van Uganda een eigen bijbel hadden en dadelijk kwam men naar den zendeling toe en vroeg hem een bijbel in eigen dialect. „Dat gaat maar zoo gemakkelijk niet," zei de zendeling, 't „is vreeselijk duur. Dat is een ongehoorde weelde, die niemand van u zou kunnen betalen." „Maar hoeveel geld is 't dan wel," vroeg men hem. De zendeling noemde hun een buitengewoon hoogen prijs, n.1. f 30.000. Hierdoor lieten de inboorlingen zich niet afschrikken, hun verlangen was zoo machtig, dat 't hen tot groote daden dreef; ineen jaar brachten ze f30.000 bijeen en zoo kregen ze hun wensch vervuld. Bij de beteekenis van den bijbel voor de zending denken we ook bepaald aan wat het Nederlandsch Bijbelgenootschap in dezen doet. Door het werk zijner taalgeleerden, van wie we nu alleen maar Dr. Adriani noemen, wil het Bijbelgenootschap mede bevorderen, dat in de verschillende Indische talen de bijbel kan worden gelezen en geschiede wat in 't bekende vers staat uitgedrukt: „O machtig' Evangeliewoorden Spoedt heerlijk voort en overwint, Och, dat U alle volk'ren hoorden, Zoover men immer volkren vindt." Ziehier een enkele aanwijzing met betrekking tot den velen arbeid, die is verricht en den velen zegen, die is verspreid door het brengen van den bijbel op de zendingsterreinen. Zonder bijbel zou er geen zendingsarbeid onder de heidenen kunnen bestaan en door zijn kracht alleen zal ook het groote zendingswerk onder ons eigen volk kunnen worden bevestigd. SliSl UTHER heeft eens gezegd: „Als in een school Gods Woord niet regeert, raad ik voorwaar niemand, dat ij zijn kind daarheen zendt, want alles wat niet leeft uit Gods Woord moet verderven." De groote rectoren uit de 16e eeuw hebben in hunne schoolregels hiermede allen rekening gehouden. De Straatsburger, joh. Sturm begon al ^ne voordrachten .lecto pnu capite ex biblicis," (nadat er eerst een hoofdstuk uit den bijbel TnÏlagere klassen werden bij het onderwijs de evangeliën behandeld in de volgende de kleinere brieven van Paulus gelezen, daarna kwamen de brieven van Paulus in 't Latijn, vervolgens werden ze voor een deel uit 't hoofd geleerd, en in de hoogste klasse moesten d leerlingen den heelen Romeinerbrief van buiten kennen. Een andere leeraa, ui. de dagen van Ln.her las met zi,n teerlingen vele deelen van het Oude Testament en de brieven van Paulus in den grondtekst. Zoo las hij met hen eens den 23™ Psalm maar^bij de bespreking van het vierde vers :„A1 ging ik ook door een dal der schadu wen des doods, ik zou niet vreezen, want Gij zijt bij mij Uw stok en Uw staf vertroosten mij," werd hij door een beroerte, getroffen en kon niets meer stamelen dan: „ego, vero, auditores, nunc avocor in ) (Mijn toehoorders, nu word ik naar een andere school °P8er0®Pe"-) Michael Neander, een leerling van Melanchthon, was de eerste d een soort schoolbijbel uitgaf n.1. al de voornaamste teksten uit de Heilige Schrift, van het begin van den bijbel tot het einde, in t Latijn en Duitsch, van korte randverklaringen voorzien. . Vanaf hun zestiende jaar moesten de leerlingen de bijbelteksten van buiten leeren. „Die zullen hem zijn geheele leven bijblijven en hij kan ze gebruiken in omni vita." (In alle levensomstandigheden.) In een andere school las men in de hoogste klassen het Nieuwe Testament, de psalmen, de spreuken van Salomo en Jezus Sirach en wel 's morgens en 's avonds. Zoo ging het in vele scholen, maar een eigenlijk schoolboek was de bijbel toch niet. Daarvoor was hij niet geschikt, te duur en te onhandig in 't gebruik. De geheele bijbel werd altijd uitgegeven in folio formaat. Dit heeft men volgehouden tot in het midden der 17e eeuw, eerst toen is men begonnen de bijbels ook in octavo of nog kleiner formaat uit te geven. Omdat de foliobijbels zich als schoolboeken heel slecht lieten gebruiken, hadden de leerlingen in de 16e eeuw meestal enkele bijbelboeken in gebruik en dan nog in 't Latijn geschreven. In de 17e eeuw kwamen ook de Duitsche bijbelleesboeken. Over 't gebruik van den bijbel door kinderen werd heel verschillend geoordeeld. Comenius bijv. beval, dat men de kinderen reeds jong uit de Heilige Schrift zou laten lezen, want daardoor leeren zij gelooven, hopen en liefhebben. Maar Locke schrijft in zijne „Gedachten over kinderopvoeding": „De geheele bijbel is geen leerboek voor kinderen, slechts uittreksels daaruit moeten worden gebruikt als oefening bij het lezen en als stof voor het onderwijs." Door het rationalisme kwam het openlijk verzet tegen den bijbel op school. Philanthropische bemoeiïng verdreef eigenaardig genoeg het religieuze onderwijs. Zelfs in het bekende Weeshuis van August Hermann Francke kon het onderwijs in bijbel en catechismus zich na den dood van den stichter niet handhaven. Ook Pestalozzi gebruikte bij het onderwijs den bijbel niet en kwam bij het godsdienst-onderwijs boven algemeen moraliseeren niet uit. In ons land is de strijd om de school met den bijbel wel met bijzondere kracht gestreden. Toen bij de wet de bijbel van de scholen verdween, heeft men daar niet in berust. Wie luisterde naar het woord van Luther, dat wij hierboven aanhaalden: „als in een school Gods Woord niet regeert, raad ik niemand, dat hij zijn kind daar heen zendt", die kon daarin ook niet berusten. Er waren er, die het groote ideaal van de christianiseering der volksschool niet konden prijsgeven en die nog op de verwerkelijking daarvan hoopten. Anderen gingen noodgedwongen over tot de inrichting van vrije scholen, waarop de bijbel zijn plaats kon krijgen en zijn invloed kon doen gelden. Met groote opoffering vaak is deze strijd gestreden. Totdat de subsidie en de gelijkstelling kwam en men overal gemakkelijk (misschien wel te gemakkelijk) scholen kon stichten, waar de bijbel zijn beteekenis voor de opvoeding bewijzen kon. Onze Bijbel in het Volksleven 2 •DE B^HEL* EN DtMUZIEK ÖMfSSÊf OOR alle tijden heeft de bijbel met zijn heerlijke gesl'wip schiedenissen en zijn heilige woorden op de kunst en de kunstenaars ingewerkt, beide zijn er geestelijk door verrijkt en menige machtige inspiratie is aan den bijbel te danken. Daar is de muziek. De bijbel zelf is rijk aan muzikale klanken, het psalmboek was eens het liederenboek van de Joodsche gemeente en is dat nu bij de christelijke volken. Het lied van Mozes en dat van Debora, het Bronnenlied en de Klaagzang om Jonathans dood, de zegen van Jakob, zij zijn allen van een groote dichterlijke schoonheid. De profeten, vooral Jesaja en Jeremia, zijn niet alleen zieners, maar ook dichters geweest. Het troostlied voor de gevangen Joden in Babel. Troost, troost mijn volk zal ulieder God zeggen, spreekt naar het hart van Jeruzalem", is een psalm voor moeilijke tijden; de Klaagliederen van Jeremia met hun rythmische klaagzangen vinden nog hun weerklank tot in onze dagen. Het Hooglied van Salomo, zijn Spreuken vol wijsheid, de Prediker met zijn lied over de vergankelijkheid van al het aardsche zij 'werden niet alleen gelezen maar ze gaven ook stof tot menig lied. Het Nieuwe Testament geeft ons ook zijne liederen. De lofzang van Zacharia en van Maria, het hooggestemde lied van het geloof in Rom. 8 en het lied van de liefde in 1 Kor. 13, zij zijn alle van groo e, dichterlijke schoonheid, ze zijn vol rythme en muzikalen klank In t Nieuwe Testament vinden we de eerste hymne van de oude ettelijke gemeente: „God is geopenbaard in het vleesch, is gerechtvaardigd in den geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid." (Tim. 3:1b). In de middeleeuwen werd alle muziek door den bijbel geinspireerd. Wij hebben reeds eerder gezien hoe alle koralen en kerkliederen aan bijbelsche geschiedenissen, woorden of beelden waren ontleend. Evenals de bijbel machtig heeft ingewerkt op den zang, heeft hij dat ook gedaan op 't spel. Het orgel, het meest koninklijke vanjalle instrumenten, begon nu zijn overwinningstocht door de geheele wereld. Vereenigt het niet alle andere muziekinstrumenten in zich: fluit, cello, harp, trompet, viool, waldhoorn, bazuin. Kennen we niet die ontroerende schilderij van de heilige Cecilia in Bologna, die ons te aanschouwen geeft hoe zij in vervoering de liefde voor haren hemelschen Bruidegom uitzingt in orgelklanken. Beide, de instrumentaal- en de vocaalmuziek, ontwikkelden zich hoe langer hoe meer tot kunstvoortbrengselen, het twee- en meerstemmig gezang ontstond en koos religieuze motieven. De instrumenten werden nu door de kerk in gebruik genomen en dienden tot opluistering van hare godsdienstoefening. Door de reformatie werd het volkslied verdiept en verrijkt, dikwijls gingen geestelijk lied en volkslied in elkaar over. Dan komt het oratorium, dat we ons zonder den bijbel niet kunnen voorstellen. Alsnieuwere kunstuiting ontstonden decantaten, ze vonden haar bloeitijd in de 17e en 18e eeuw. Hoog boven alle musici en componisten troont Johann Sebastian Bach. Zijn Mattheus Passion blijft ook nog in onzen tijd het hoogste en volmaaktste wat er aan geestelijke muziek in onze protestantsche kerk is geschapen. Handel en Mendelssohn, Haydn en Mozart, Beethoven en Brahms hebben zich in de geestelijke geschiedenis der menschheid een blijvende plaats veroverd. Wij denken hier aan de Requiems, die op woorden of geschiedenissen van den bijbel zijn opgebouwd. Haast ontelbaar zijn de kleinere kunstwerken, de vele gecomponeerde bijbelsche liederen, waarvan de nieuwere tijd ons zoovele brengt. Menigj componist van groote beteekenis neemt een bijbelwoord tot onderwerp van zijn muzikale dichtwerk. Een Reger om dezen Duitschen, ook in ons land bekenden musicus te noemen, gaf eveneens verscheidene liederen en cantaten op bijbelsche motieven. Wij denken aan de Kerstliederen van Cornelius. En in ons land zijn er eveneens velen, die door hun lied ons in de bijbelsche sfeer weten te brengen en die door den rijkdom van 't religieuze leven zich lieten inspireeren. We herinneren aan den krachtigen, godsdienstigen toon in vele onzer oud-Hollandsche liederen: „O Kerstnacht, schooner dan de dagen," of de Handelingen der Apostelen (Paulus op weg naar Damascus, op den Areopagus enz.) en aan de Openbaring (de vier paarden) hebben schilders als Dürer en Böcklin hun stof ontleend. Bijna alle groote schilders van het einde der Middeleeuwen en van de daarop volgende tijden hebben bijbelsche stoffen behandeld. Hier mag vooral met grooten nadruk en met eere de naam van onzen Rembrandt worden genoemd. Wie ooit zijn aandacht heeft laten bepalen bij Rembrandt's bijbelsche kunst zal versteld hebben gestaan van den rijkdom, die in zijn schilderijen en etsen te vinden is. Deze groote geest is diep in den bijbel ingedrongen en leert ons hem zien in zijn schoonheid. Maar ook een Dürer en den uit Luthers tijd en door zijn werk te Wittenberg bekenden Lucas Cranach noemen wij in dit verband. En dan de nieuweren. 't Is niet te ontkennen, dat.de bijbel hier niet meer de plaats inneemt, die hij bij de anderen had. En dat is trouwens ook geen wonder: waar zijn invloed over heel de linie afneemt, daar zal dat ook in de sfeer van de kunst zich laten gelden. Maar toch is die invloed er nog wel. In Duitschland kent men een Hofmann en von Gebhardt — een Uhde en een Rudolf Schafer, wier namen toch ook bij ons een goeden klank hebben. — Hoeveel bijbelsche kunst heeft Harold Copping niet gegeven! — Wij denken er aan hoe schoon een Jozef Israëls het Oud-Testamentisch onderwerp uitbeeldde: David de harp bespelend voor den somberen Saul. Maar dan noemen we hier ook Eugen Burnand, den teekenaar van de gelijkenissen. Wie de gelijkenissen noemt, denkt aan Burnand, die ook in ons land alom ingang vond. Wie kent niet zijn teekening van den zaaier, dien we met zijn breed gebaar over de wijde velden zien schrijden; of de vrouw, die haar penning verloren had en die door Burnand wordt geteekend niet in de bedrijvigheid van haar zoeken, maar in de heerlijkheid van 't vinden; daar is de gelijkenis van de talenten, waar de sombere gestalte van den luiaard een scherp contrast vormt met de lichte figuren van de verstandige dienstknechten. We denken ook aan Burnands uitbeelding van het laatste Avondmaal. De moderne schilders, die in hun werken expressie zoeken voor allerlei aandoeningen en stemmingen, hebben ook dikwijls den Bijbel gegrepen, om in de uitbeelding van bijbelsche onderwerpen die bedoelde stemmingen te benaderen. —Een Toorop, met zijn symbolische kunst, komt ons voor den geest. In de 16e en 17e eeuw had men vooral in ons land de bewerking van tegels met bijbelsche motieven. Men kent de schoorsteenen of ook wel heele muurvlakken met de blauwe steentjes, waaruit men allerlei geschiedenissen uit Oud- en Nieuw Testament kan aflezen. In vroe- ger tijd zal door die kunst heel wat kennis van den bijbel onder het volk zijn gebracht, wanneer men voor elkaar in lange winteravonden den zin der voorstellingen te duiden zocht. Gelijk de kunst uit liefde voor den bijbel geboren was, heeft ze op haar beurt weer liefde voor den bijbel gewekt. — Invloed van den bijbel ziet men inderdaad overal in de beeldende kunst. Zelfs bij futuristen en kubisten vinden we zijn werking al is het voor den oningewijde niet altijd gemakkelijk de voorstellingen te ontraadselen. Waar de kunst niet slechts het tijdelijke, het aardsche photographisch getrouw wil weergeven, maar omhoog streeft en 't menschenhart tot den Eeuwige op te heffen zoekt, daar zal ze altijd weer teruggrijpen op den bijbel met zijn oude, bekende, zoo echte en voor alle tijden passende geschiedenissen. «^BIJBEL ENiPHlLOSOPHlE aj heeft de bijbel nu met philosophie te maken, met de y w/w* a wereldwijsheid der menschen ? Paulus zegt het reeds: kHKkjbÉ „Want nademaal in de wijsheid Gods de wereld God njet heeft gekend door de wijsheid, zoo heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te maken die gelooven", (1 Kor. 1:21) en in vers 23, „Christus, de gekruisigde, is den Grieken een dwaasheid", terwijl (vers 30) „Christus ons geworden is wijsheid van God". Wij weten er nog heel weinig van öf en hoè de bijbel en de philosophie tot elkander in betrekking staan, dit is nog een weinig onderzocht terrein. Het hangt weer samen met de andere vraag, in welke verhouding philosophie en religie tot elkander staan. Daarom kunnen we hierover maar enkele aanduidingen geven. Reeds in de vroegste middeleeuwen werden de Grieksche theologie en philosophie sterk beinvloed door bijbelsche en christelijke gedachten, zonder dat het tot een werkelijke eenheid kwam. In het tijdperk van Augustinus tot Thomas van Aquino streden de philosophie van Aristoteles en de theologie van den bijbel met elkander, maar eindelijk moest het verstand zich aan de genade onderwerpen en het kwam tot „het offer van het verstand." Totdat Luther kwam en een nieuw begin maakte. Het gelukte hem den godsdienst en het theologisch denken van Aristoteles te bevrijden. Hij legde het fundament voor een nieuwe eenheid van gelooven en weten, en gaf aan de 16e eeuw een christelijke levens- en wereldbeschouwing, groot van lijn en een echte eenheid vormend. Men zegt dat van hem 't woord afstamt, al hooren we er Luthers stem niet gemakkelijk in: Houd twee vrienden in uw huis Het weten en 'tgelooven, En laat toch nooit een van die twee Den andre u ontrooven. Luthers navolgers trekken zijn lijn in dezen niet door — de verhouding van philosophie en theologie bleef onklaar en Melanchthon viel terug in de oude fout van ze naast elkaar te plaatsen. Toch kon het menschelijk denken daarbij geen rust vinden en gedurig zijn de pogingen herhaald om theologie en philosophie met elkaar te verzoenen. Reeds in den tijd, toen de bijbel door vertalingen nog niet voor ieder toegankelijk was geworden, was hij bij de ontwikkelden toch reeds een veel gelezen boek. Maar door de vertalingen vindt hij zóó zeer ingang ook in de studeerkamers van philosophen en geleerden, dat hij hun denken en bizonder ook hun uitdrukkingen bepaalt. Over zedekunde en godsdienst b.v. kan geen geleerde schrijven, zonder slag op slag bijbelsche uitdrukkingen te gebruiken en met bijbelsche formuleeringen rekening te houden. Weliswaar vinden we bijbelsche begrippen als zonde, genade, verlossing enz. veel minder dan de algemeen religieuze woorden God, vrijheid en onsterflijkheid. Maar er is ook een indirecte en onbewuste doorwerking van bijbelsche gedachten tot op onzen tijd. Als Cartesius 't bewijs levert voor 't bestaan van den mensch en daarbij uitgaat van 't denken — „ik denk, dus besta ik"— dan grijpt hij toch feitelijk terug op 's menschen verwantschap met God. De mensch, naar Gods beeld geschapen, heeft in zijn redelijk denken de kern van zijn wezen, en de zekerheid aangaande zich zelf. Als Leibniz zijn rechtvaardiging geeft van 't Godsbestuur en deze wereld aanziet als de beste van alle mogelijke werelden, dan is het, alsof hij uitgaat van 't bijbelwoord: „en zie, het was zeer goed" (Gen. 1:31) En hoe zouden we ons Pascal, den diep-zinnigen vrome, kunnen denken zonder den bijbel? Bij hem is het wel heel duidelijk, dat de bijbel grooten invloed op al zijn beschouwingen had. Een enkele blik in zijn Pensées kan ons daarvan overtuigen. En als wij op Spinoza letten, den Joodschen denker uit ons vaderland, dan is het niet enkel in zijn theologisch-politiek traktaat, maar ook in zijn ethica en andere geschriften, dat wij terugslag op den bijbel merken. In den nieuweren tijd treedt ons de groote figuur van Kant tegemoet, die de philosoof van 't protestantisme genoemd worSt. Op de hoogtepunten in zijn werken vinden we bijbelsche gedachten—en velen kennen zijn beroemde uitspraak: „de sterrenhemel boven mij en het geweten binnen in mij, zijn mij een bewijs voor het bestaan van God" — waarop Helène Swarth misschien zinspeelt in de bekende regels: „Ik heb niets dan de stem van mijn hart, die mij 't eeuwige leven belooft — en de heil'ge, onsterfelijke sterren hoog boven mijn sterflijk hoofd". Op hoogen leeftijd schreef Kant aan iemand: „De bijbel is het boek, wiens eigen inhoud van zijn goddelijkheid getuigt. Hij ontdekt ons de grootheid onzer schuld en de diepte van onzen val in de heerlijkheid van het verlossingswerk. De bijbel is mijn edelste schat — zonder welken ik ellendig zou zijn". — En Fichte schrijft: „De bijbel, deze oude, eerbiedwaardige oorkonde, bevat de diepzinnigste en meest verheven wijsheid en geeft ons resultaten, waarbij alle philosophie ten slotte uitkomen moet". Schelling geeft ons een philosophie der openbaring en in de theologische werken van een Hegel vinden we slag op slag bijbelsche gedachten. We noemen nog een denker als Fechner. Zijn bekendheid met den bijbel en zijn waardeering ervan zijn zeer groot. Hij zegt ergens: „Ik kwam eens in een stad, waar de prachtigste huizen en paleizen mijn aandacht trokken. Van zware steenen en marmer waren ze opgetrokken, regelmatig gebouwd, doelmatig ingericht, het eene huis nog fraaier versierd dan het andere. Maar daartusschen stond een oude hut, die wel haast bouwvallig scheen. De muren waren scheef, het eene scheen niet bij het andere te passen: die zou wel spoedig vallen. Na zeer veel jaren kwam ik daar weer. En wonderlijk — de prachtige huizen waren al weer vervallen en door andere vervangen en de oude hut stond daar nog. En nog eens na vele jaren weer hetzelfde. Toen sprak ik: Gods kracht houdt haar staande. — Zoo is het met den bijbel. Vele boeken trekken telkens onze aandacht, boeken van wijsheid en schoonheid, prachtig in elkaar gezet. Die zullen het wel houden! Daar mee durft men den bijbel haast niet vergelijken. Maar die schitterende boeken verdwijnen weer en de bijbel blijft. Gods kracht houdt hem staande. Velen zien zijne heerlijkheid niet. Ze zien alleen hoe het eene niet past bij het andere, hoe dit weer strijdt met dat. Maar — zegt hij — als ik in een huis kom, dan kijk ik toch niet naar de muren en balken, maar ik vraag naar den heer des huizes. Laat ons dat bij den bijbel ook doen, dan zien wij Christus, want de Schriften getuigen van Hem!" Natuurlijk denken we in dit verband ook aan den bekenden Prof. Gunning, die van oordeel is dat de ware wijsbegeerte de ware godsdienst is en omgekeerd de ware godsdienst de ware wijsbegeerte en van zijn z.g.n „theosophie" zegt, dat ze uitgaat van den God, in Christus geopenbaarden, aan het hart bekend geworden God, als van het scheppend beginsel aller dingen. Van deze hoogte daalt zij tot het lagere af en in Gods woord vindt zij derhalve de verklaring der wereld. Met blijdschap stelt zij het geloof tot grond van alle waarachtige wetenschap". Adolf Harnack sprak eenmaal aan de Berlijnsche universiteit bij een feestelijke plechtigheid: „De bijbel is onuitputtelijk. Hij is het boek van den ouden tijd, van de middeleeuwen en van den nieuwen tijd. Het Oude en nog veelmeer het Nieuwe Testament geeft ons den sleutel tot het verstaan van alle problemen op het gebied van de godsdienstgeschiedenis". Geen philosophie der toekomst — of het moest die van 't antiChristendom zijn — zal voorbij mogen gaan aan den bijbel en zijn diepe wijsheid en de diepe philosophie der geschiedenis, die Paulus ons geeft in Romeinen 9-11, is tot nu toe door geen geschiedenisphilosophie overtroffen. eODS Woord geeft ons richtsnoer en wet voor alle verhoudingen van het menschelijk leven en zoo ook voor de vragen van het recht. In den bijbel vinden wij den grondslag voor de verhouding tusschen overheid en onderdanen. Volgens heidensche opvatting wordt de plaats van de overheid in hoofdzaak door de machtsvraag bepaald: wie de macht heeft, heeft het recht. De koning geniet bijgeloovige, goddelijke vereering — het duidelijkst is dat te zien in de keizervereering van het ondergaande Rome. De heerscher meent aan niemand verantwoording schuldig te zijn en zoekt slechts eigen eer. We hooren dit b.v. aan de woorden van een Nebucadnezar op zijn paleis te Babel, als hij zijn koninklijke stad overziet en uitroept: „Is dit niet het groote Babel, dat ik gebouwd heb door de sterkte mijner macht en tot eer mijner heerlijkheid!"— In het Nieuwe Testament wordt ons de overheid geteekend als afkomstig van God. Alle macht is van God en de overheid is er bij Gods genade — en dus is ze God verantwoording schuldig. Ze heeft allereerst gerechtigheid te oefenen en moet zich ontfermen over zwakken, onderdrukten, armen, weduwen en weezen. „Gerechtigheid verhoogt een volk, maar de zonde is een schandvlek der natie" — en: „Het is der Koningen gruwel goddeloosheid te doen, want door gerechtigheid wordt de troon bevestigd." — De overheid is Gods dienares en haar werk is een dienen: een dienen van God, maar ook een dienen van het volk. geworden zijn, dan staan ze in eens in andere verhouding tot elkander: ze zijn broeders in Christus. Wanneer we den brief aan Philemon lezen, dan merken we, hoe er een nieuw licht komt vallen op het oude instituut der slavernij. Als we daar lezen hoe Paulus het opneemt voor een weggeloopen slaaf, dien hij zijn zoon noemt en hoe hij voor dezen Onesimus bij zijn heer Philemon pleit en smeekt: „neem hem weer aan, gij hebt hem korten tijd gemist om hem eeuwig terug te hebben; neem hem aan, nu niet meer als een dienstknecht, maar als een geliefden broeder" — dan zien we dat de slavernij iets gansch anders wordt en in den ouden vorm niet zal kunnen blijven bestaan. 't Is inderdaad op allerlei gebied te bemerken hoe Christendom en bijbel invloed oefenen ook op het rechtsleven van de menschheid. Er zijn eeuwige grondslagen, waarop ook het rechtsleven moet worden gebouwd — en alleen wanneer dit geschiedt zal men waarlijk bevoegd zijn recht te spreken en zal de voornaamste factor aanwezig zijn om te worden bewaard voor het recht te breken. ®E B1JBEL EN- ONZE • ZIEL. «Gr ELANGRIJKER dan alle beschouwingen over de beteekenis van ^en k'jbe' 'n volksleven is, dat wij in onzen bijbel werkelijk leven, hem leeren kennen en in zijn geest wandelen en werken. Ons geheele godsdienstige leven wordt door den bijbel vruchtbaar gemaakt en opgewekt en gesterkt, zonder den bijbel moet het verzanden en langzaamaan verdorren. Luther zegt in zijn geschrift over de wijsheid van den Christen: „De ziel kan alles ontberen behalve het Woord van God en zonder het Woord van God kan ze met niets geholpen worden." En elders zegt hij „Wie de heilige Schrift niet heeft, die moet het met zijn eigen gedachten doen, wie geen kalk heeft metselt met slijk." En: „GodsWoord moet ons de geloofsartikelen verschaffen, niemand anders, ook geen Engelen." Van uit den bijbel valt er licht op ons gebedsleven, — hoewel 't tegelijk waar is, dat wij veel uit den bijbel eerst zullen verstaan, wanneer wij bidden geleerd hebben. Juist wanneer ons gebedsleven arm en zonder inhoud gaat worden en uitkomt op den platgetreden weg van 't vragen enkel om 't dagelijksch brood, dan kan het lezen in de Schrift vóór wij bidden, ons weer voeren in grazige weiden en aan frissche waterbeken. Vele van de stichtelijke dagboeken die we hebben, zijn goed en mooi en kunnen veel nut brengen, maar de bijbel zelf moet toch altijd de eereplaats behouden bij elke huiselijke godsdienstoefening. Luther heeft verscheidene malen den bijbel doorge- ZAAIïNG EN OOGST Berichten over de Bijbelverspreiding N°. 31 Nieuwe volgreeks. N° 1. (CXXXII) 1925 DRUKKERIJ DER WEESINRICHTING TE NEERBOSCH HHHH ONZE BIJBEL IN HET VOLKSLEVEN. VRIJ NAAR 'T DUITSCH VAN dr. g. füllkrug er 35 nieuwe vertalingen. Meer dan 4/5 deel der menschheid kan den bijbel in eigen taal lezen, het laatste vijfde deel bestaat uit vele volkenresten, die geen eigen taal bezitten. Toch is daarom de arbeid nog lang niet geëindigd. Martin Kahler heeft eens gezegd, dat het leerzaam zou zijn om bij de geschiedenis van de zending na te gaan, welke teksten van de meeste beteekenis zijn geweest in het leven van de volken en van den enkeling. Ook zeer interessant zou 't zijn na te speuren welke bijbelboeken in bepaalde tijden en bij verschillende volken de grootste rol hebben gespeeld. In Indië was 't steeds, ook nu nog, het evangelie van Johannes. Ook Sadhu Sundar Singh, de bekende Indische pelgrim en prediker, die kort geleden Europa doortrok, nam bizonder graag teksten voor zijn toespraken uit 't Johannes-evangelie. Misschien zijn het begrippen en woorden als: licht, liefde, leven, overgave des levens, geest, die de Oosterlingen zoo bizonder aantrekken. Ulfilas, de bekende bisschop der oude Gothen, verklaarde, dat een vertaling van de boeken der Koningen en Kronieken in 't geheel niet noodig was voor zijn volk en stamgenooten. Ze waren zoo vechtlustig en oorlogszuchtig aangelegd, dat ze de krijgsverhalen van het oude Israël niet noodig hadden, ja, dat die hen misschien veeleer zouden schaden. Vandaar dat de oude Gothische bijbelvertaling niet volledig is. Bij de animistische volken werd het boek Genesis met de vier evangeliën het liefst gelezen. In het eerste bijbelboek komt de persoonlijke, handelende God, die in het menschenleven ingrijpt, den heidenen het duidelijkst tegen en door de evangeliën leerden zij omgang oefenen met Jezus Christus, den persoonlijken, levenden Heer. In iedere zendingsgemeente is het gebruik, dat de Christenen hunnen bijbel meebrengen in de kerk en thuis ook veel daarin lezen. Waar een opwaking is op het zendingsterrein beginnen de menschen dadelijk met het lezen van den bijbel. Zij hebben groot verlangen naar Gods woord en vragen altijd weer naar een eenvoudige, goed te begrijpen verklaring van de Heilige Schrift. Dit verkiezen ze ver boven alle andere prediking of toespraak. De ondervindingen bij de opwaking op Nias hebben dit weer bevestigd. Ja, bij menigen stam is het evangelie binnengedrongen zonder zendingsarbeid, alleen door het ontvangen van den bijbel. De bijbel was een pionier in de heidenwereld vóór de zendelingen kwamen en soms schijnt 't wel alsof de bijbel een beter zendeling is dan de blanke man, die uit Europa komt. Vooral in de ontwikkelde kringen van Indië en China gebeurt het zelden, dat een heiden door de prediking van een Europeesch zendeling tot bekeering komt, veel meer geschiedt dit door het lezen van den bijbel. Ook Sundar Singh kwam door bijbelonderzoek tot gelooi en niet door den arbeid van zendelingen. Een merkwaardige geschiedenis uit het werkelijke leven illustreert dit. — Er leefde eens jaren geleden in Bengalen een rondtrekkend bedelaar. Zoo nu en dan trad hij voor het volk op met de boodschap: „Ik alleen ken den naam van God, ik alleen kan u de waarheid brengen » _ Toen kwamen er op zekeren dag 30 jongelingen naar hem toe en eischten van hem, dat hij hun de waarheid zou meedeelen en hun den naam van God zou noemen. Dit beloofde hij, maar hij verlangde eerst van hen, dat zij een langen tijd zouden vasten, niets gebruiken, zelfs geen water. Zij beproefden dit, maar slechts drie van de dertig hielden vol, de anderen bezweken en gaven hun voornemen op. Toen de tijd verstreken was, zochten deze drie, vermoeid en afgemat, den bedelaar op. Maar zie, hij was verdwenen, hun slechts een gedrukt papier achterlatende. Dat lazen zij, leerden het uit hun hoofd en verspreidden het. Zij sloten zich aaneen tot de secte der Babaji. Toen er na enkele tientallen van jaren zendelingen in die omgeving kwamen, vonden zij er die secte en leerden hun heilig geschrift kennen. En wat was 't? Een traktaatje van een zendeling. Die bedelmonnik had het gevonden, er zich mee gesticht en het daarna aan de drie jongelingen nagelaten. De echt bijbelsche en christelijke gedachten hadden tot het stichten van die secte geleid en zoo den weg gebaand voor de volle evangelieverkondiging. Veel zou de zendeling kunnen vertellen van den zelfverloochenenden arbeid der colporteurs, die met zakken en kisten vol bijbels door de landen zijn getrokken en overal Gods Woord hebben verspreid. Zij zijn goede wegbereiders geweest voor de zendelingen, die na hen kwamen. Op Madagaskar nam in 1818 de zendingsarbeid een aanvang, in 1835 begon een bloedige christenvervolging die 26 jaren duurde. De zendelingen werden het land uitgezet, maar vóór hun vertrek hadden ze den bijbel in 't Madagaarsch vertaald en laten drukken, zoodat elk dien kon lezen. Toen na deze vreeselijke jaren de rust was teruggekeerd en de zendelingen weer vrijen toegang hadden tot Madagaskar konden zij nagaan, dat er gedurende deze 26 jaren van vervolging veel meer christenen hun leven hadden verloren, dan er vóór 1835 waren gedoopt. Vele Madagaren hadden juist tijdens de vervolgingen, door het lezen van den bijbel in de volkstaal, Christus leeren kennen. Ze hadden Hem hun hart gegeven en waren voor Hem in den dood gegaan. „lek wil mi gaan vertroosten in Jesus liden groot." Geen boek van de wereldliteratuur heeft zooveel aanrakingspunten met de muziek gehad als de bijbel. Niet enkel in de kerkelijke muziek maar eveneens in het volkslied vinden wij bijbelsche invloeden. Denk eens aan 't Wilhelmus: „Mijn schilt en de betrouwen zijt Ghij o God en Heer" — of „Als David moeste vluchten voor Saul den tyran " Als Luther zegt: „Ik zou willen, dat alle kunsten, maar bijzonder de muziek in dienst werden gesteld van Hem, die ze gegeven heeft," dan kunnen we zeggen, dat dit met de muziek dikwijls is gedaan. Door de „heilige muziek" loopt het gedurig heen: „de hemelen roemen des Eeuwigen eere", en Handels „Halleluja" geeft daarop juichend weerklank. TB1JBEL EN LITERATUUR, OOALS een frissche bergbeek, op het hooggebergte fpjÊKfA\ ontsprongen, zich bruisend en schuimend naar beneden /fvTTti stort, dan voortijlt naar het dal en breed uitvloeiend zich naar de zee spoedt, zoo is de heilige stroom van den bijbel door het leven der menschen gevloeid en de dichters en denkers van alle tijden gingen aan dezen stroom niet voorbij, zonder daaruit te putten.' Daar was het levende water, waarmee zij zich konden laven, waardoor zij zich konden versterken en vernieuwen. Het beste hunner scheppingen danken zij aan dien heiligen stroom. Als wij om ons heen zien in de wereldliteratuur, kunnen we ons overtuigen. Het is moeilijk om uit zoo'n overvloed een keuze te doen, maar enkelen der grootsten willen wij toch noemen. Dante, de dichter der Divina Comedia. Zijn werk laat zich niet denken zonder de bijbelsche openbaring. Tolstoi, de groote Russische schrijver, trachtte in zijn romans een Christendom te schilderen overeenkomstig de eischen van de bergrede en zelf wilde hij deze leer getrouw naleven. Nog meer dan bij deze beiden vinden wij bij Shakespeare, den beroemden Engelschen tragedie-schrijver, bijbelsche gedachten en ideeën in zijn stukken verwerkt. Nooit had hij vele zijner personen zoo kunnen teekenen als hij den bijbel niet had gekend. En Goethe dan, hoe was hij thuis in Gods Woord. Zijn „Faust" laat zich zonder den bijbel niet denken. Bij den proloog in den Hemel, waar de aartsengelen met Mephisto spreken, denken we aan hetsatanstooneel uit het boek Job. Een engelenkoor dat zingt „Christus is opgestaan", weerhoudt Faust om den giftbeker te ledigen. We zien Faust op zijn studeerkamer bezig met het Nieuwe Testament, terwijl hij in smachtend verlangen naar openbaring zoekt. Mephisto schrijft in het stamboek van zijn scholieren dit oude bijbelwoord: „Gij zult zijn als God, kennende het goed en het kwaad". (Eritis sicut Deus, scientes bonum et malum".) Schillers „Lied von der Glocke" geeft ons een schildering van het menschelijk leven en telkens weer zien we hoe de bijbel ten nauwste met dat leven is saamgegroeid. Dan noemen we Novalis (Friedrich von Hardenberg) die zingt van de zaligheid in Jezus „Hem in 't hart te dragen als een teer geschenk" of „Ik zeg het ieder dat Hij leeft, dat Hij verrezen is." Maar we behoeven niet langer bij deze buitenlandsche grooten stil te staan, we kunnen heerlijke voorbeelden noemen uit onze eigen literatuur. Door alle tijden heen vinden wij hen, die schreven en zongen van de heerlijkheid Gods en van de wondere openbaring in Zijn Zoon. Uit een eenzame cel, eeuwen geleden, klinkt het „Jesus dien ic "verkoren heb, Boven al wat mi gewert Hij heeft mi ewich heil gebracht, dat neme ic vriendlijc waer". Natuurlijk komt hier ook in onze herinnering, de naam van hem, die zijn kunst uit het Heilige Woord opbouwde, Joost van den Vondel. — Daar zijn zijn drama's — Lucifer, Adam in Ballingschap, Jozef in Dothan, Jephta. Bij het lezen is het ons soms of hij Gods raad heeft verstaan, of hij tot God is ingegaan. Hoort, hoe hij deengelen laat zingen: „Wie is het, die zoo hoog gezeten, zoo diep in 't grondelooze licht?" „Dat is Godt, oneindig, eeuwig Wezen " In zijn „Kruisklacht" schreit hij mee over de klachten van Maria om |haar beminden zoon. Wij hooren hem in zijn Harpzangen Ps. 23 „D'Almachtige is mijn Herder, mijn Geleide, wat is er dat me schort, Indien mijn geest verstrooi, en afdwaal van de kudde en rechte streke, Hij brengt ze weer te kooi." We moeten ook aan Jan Luyken denken met zijn Goddelijke Spreuken en Stichtelijke verzen. Daar is zijn bundel „Jezus en?de;ziel". Er zijn zoovele namen, b. v. Revius met^dit bekende vers, ,,'t En sijn de Joden niet, Heer Jesu die U cruysten....", — of Camphuyzen met deze berijming van Ps. 121: „Ik hoor trompetten klinken, de vijand is nabij." We komen in den overgang van de 18e naar de 19e eeuw en denken aan Bilderdijk en da Costa, de groote mannen uit dien tijd, die altijd weer spreken en dichten van God en Zijn raadsbesluiten. En onder de lateren mogen we het trio Beets, Ten Kate, de Genestet niet vergeten. We zouden wel aan 't opnoemen kunnen blijven, want er is wel haast in de literatuur geen schrijver of dichter bij wien we VOORWOORD. Het boekje, dat u thans bereikt, is een gezamenlijke uitgave van het Nederlandsch Bijbelgenootschap en het Nederlandsch Godsdienstig Traktaatgenootschap. Het wil den Bijbel in zijn beteekenis voor het volksleven laten zien en op dit punt vinden als vanzelf Bijbel- en Traktaatgenootschap elkaar. Als het eerste den Bijbel verspreiden wil en als het tweede door zijn geschriften allerminst den Bijbel vervangen, veeleer naar hem heenwijzen wil, dan is er hun beiden veel aan gelegen de waarde van den Bijbel te helpen verstaan. Misschien kan dit boekje daartoe meewerken. Wij hopen het hartelijk. De bewerkster heeft getracht zooveel mogelijk het Duitsch karakter door het Hollandsche te vervangen. Daarvoor was in verschillende gedeelten een geheele omwerking eisch. De Heer Isings heeft op zijn bekende wijze voor illustraties willen zorgen, waarbij hij zelf een verklaring voegde, die achter in het boekje staat afgedrukt. Het Bijbelgenootschap geeft dit geschrift als No. 31 van de Berichten over de Bijbelverspreiding. Het Traktaatgenootschap bestemde het voor zijne leden en begunstigers. Moge door dit eenvoudig geschrift de heerlijkheid van onzen Bijbel door menigeen duidelijker worden gezien! Nederlandsch Bijbelgenootschap en Nederlandsch Godsdienstig Traktaatgenootschap. geen toespelingen op den bijbel en herinneringen aan christelijke gedachten vinden. Ook bij een man als Boutens, en daarmee willen we eindigen, komen we gedurig wendingen tegen, die we enkel verstaan, wanneer wij den bijbel kennen, bijv.: „Nog ligt door Schelfzee en Jordaan Het pad gebaand en droog: Nog kunnen Liefde's kindren gaan Waar Isrels leger toog." MOZESBEELD -win TJtlCllEl^lNGEl.0 »s