109 Iv 85 Handboekje voor leiders en leidsters van Gereformeerde Jeugdclubs voor 12- tot 16-jarigen Uitgave van de Bond voor Gereformeerde Jeugdorganisatie te Den Haag //^BIBLIOTHEEK ( THtOL UNIVERSITEIT \JDUDESTRAAT 6, KAMPEN __ \^lofc7c Op weg naar de club Handboekje voor leiders en leidsters van Gereformeerde Jeugdclubs voor 12- tot 16-jarigen Samengesteld door de commissies voor het jongens- en voor het meisjeswerk voor 12- tot 16-jarigen Uitgave van de Bond voor Gereformeerde Jeugdorganisatie te Den Haag Inhoud Inleiding blz. 4 I. Wat moet een leider kennen? 5 1 Het doel van ons jeugdwerk 5 2 Kennis van de jongens en meisjes 7 3 Een leider moet ook zichzelf kennen 9 4 Een leider moet de organisatie kennen 10 II. De club en het clubprogramma 11 III. De schetsen 16 1 Bijbelse geschiedenis 16 2 Vaderlandse- en Kerkgeschiedenis 18 3 Zending en Evangelisatie 19 IV. Woordkunst 20 1 Declamatie 20 2 Hardop lezen 21 3 Memorisatie 22 4 Improvisatie 22 5 Vertellen 22 V. Spelen 24 1 Spelen 24 2 Volksdans 26 VI. Varia 27 1 Praatkring 27 2 Boekbespreking 28 3 Zang 29 4 De natuur 31 5 Handenarbeid 32 VII. De leden en hun eigen club 34 VIII. Speciale gebeurtenissen 36 1 Speciale dagen 36 2 Jaarfeest 37 3 Kamp 37 IX. Financiën 39 X. Propaganda voor nieuwe leden Overgang van club naar club en naar vereniging 40 1 Jeugd week 40 2 Overgang 41 XI. Contact met ouders, Oudersverenigingen en Kerke- raad. Contact van leiders en leidsters 43 1 Oudersverenigingen 43 2 Kerkeraad 44 3 Onderling contact 44 Slot 45 Lijst van boeken 46 1 Bijbelse geschiedenis 46 2 Kerkgeschiedenis 47 3 Vaderlandse geschiedenis 48 4 Zending 48 Bondsuitgaven 49 1 Oriënterende uitgaven 49 2 Materialen voor het clubwerk 49 3 Verhalen 50 4 Jaarfeeststukjes 51 5 Handenarbeid 5o Inleiding U bent leider of leidster van een jongens- of meisjesclub en er kunnen verschillende redenen zijn, waarom u het geworden bent. De meesten onzer hebben het werk niet aangepakt, omdat zij zo graag jeugdleider of -leidster wilden worden en omdat zij van hun bekwaamheid hiertoe overtuigd waren. In de regel is het zo, dat u gevraagd bent door het bestuur van de oudersvereniging of door een andere leider of leidster. Na veel weifelen hebt u toegestemd en nu staat u dan voor de taak elke week een aantal jongens of meisjes leiding te moeten geven. Anderen hebben zichzelf aangemeld voor het leiderschap. Zij hadden belangstelling voor dit jeugdwerk of grepen deze arbeid aan bij het ontbreken van leiders. Maar ook zij staan voor dezelfde taak als de anderen. Het komt er nu op aan, dat wij dit werk volhouden en het met liefde doen. Daarom is het nodig, dat wij ons werk zien als een opdracht, die God ons geeft. Hij roept ons tot deze taak en dan kunnen wij er ons niet meer van afmaken, als het ons niet bevalt. Dan ligt er ook de opdracht, te proberen meer ervaring en meer inzicht in deze clubarbeid te krijgen. Het is de bedoeling van dit boekje u een beetje op weg te helpen, u tips te geven en u meer vertrouwd te maken met het werk, dat u nu gaat doen of reeds doet. U zult hier slechts een begin vinden. Het maandelijkse Leidersblad, cursussen in verschillende plaatsen, weekends, contact met de andere leiders en leidsters in uw woonplaats, samenkomsten in rayons en dergelijke moeten u verder helpen. Bovendien zult u bemerken, hoeveel de wekelijkse clubervaring u helpen zal. Misschien schrikt u een beetje, wanneer u dit boekje doorbladert: „Moet ik van zoveel markten thuis zijn? Dan kan ik er maar beter meteen mee ophouden". Wees er dan van overtuigd, dat het niet onze bedoeling is u moedeloos te maken. Wij willen u de mogelijkheden voor het clubwerk laten zien, en wij hopen dat u zich in veel van deze mogelijkheden op den duur zult bekwamen. Maar u kunt beginnen met het belangrijkste, en dat, wat u het beste ligt. Langzamerhand wordt u dan wel duidelijk welke activiteiten u bovendien nog in uw club zult gaan invoeren. Wij bidden om Gods zegen over dit werk en om getrouwheid aan de opdracht van Jezus Christus, die ook de Koning der jeugd is. De oommissies voor het jongens- en het meisjeswerk voor 12- tot 16-jarigen. I. WAT MOET EEN LEIDER KENNEN? Met het aanvaarden van het leiderschap van een jeugdclub hebt u dus een zekere opdracht aanvaard, een opdracht, die u misschien van het bestuur van de oudersvereniging hebt gekregen, maar die ten diepste van God zelf komt. Deze opdracht moet u nu nader leren kennen en dan is het eerste wat goed gezien moet worden: 1. Het doel van ons jeugdwerk. Wij zullen in dit boekje vele mogelijkheden noemen voor het clubwerk. Maar waarom doen wij al die dingen? Is er geen draad, die door alles heen loopt en die wij vast moeten houden? Ja, en deze draad is te vinden in de doelstelling van onze Bond: de Bond voor Gereformeerde Jeugdorganisatie. Deze doelstelling luidt: De Bond beschouwt als de belangrijkste taak der clubs: a. haar leden in te leiden in de kennis van de Heilige Schrift en van de geschiedenis, in het bijzonder de geschiedenis van de Kerk en van het Vaderland; b. deze leden zodanig te vormen, dat zij zich een christelijke levensbeschouwing en levenshouding kunnen verwerven, opdat zij hun roeping als christen in het midden der wereld kunnen verstaan; c. haar leden voor te bereiden voor het lidmaatschap van jongelings- en meisjesverenigingen op gereformeerde grondslag. Om dit aan onze jongens en meisjes duidelijk te maken, werd deze doelstelling vastgelegd in het devies voor ons werk: Wees een Christen in woord en daad. Deze doelstelling is van grote betekenis voor onze arbeid. Het gaat hierin om de rechte, belééfde kennis van de Bijbel en de geschiedenis. De jongens en meisjes moeten hun plaats en taak in deze wereld, ook nu al, zien en dat ook in praktijk kunnen brengen. Daartoe moet al ons werk meehelpen: de hierboven genoemde kennis van de Bijbel en historie, maar ook alle andere activiteiten, die u in dit boekje zult vinden. En daarbij mag niet vergeten worden, dat de clubleden voorbereid moeten worden op het lidmaatschap van J.V. en M.V., want deze opdracht geldt niet alleen voor 12- tot 16-jarigen, ook daarna is zij nog van kracht. Onze arbeid is jeugdvorming. Bij alles wat er voor en door de jongens en meisjes gedaan wordt is het dus de bedoeling, dat zij tot iets gevormd worden: tot Christenen in woord en daad. Met opzet is hiervoor de vorm van een club — die naar wij hopen, een gemeenschap is — gekozen. Een Christen mag nooit voor zichzelf alleen bestaan. Door het samen bezig zijn moet de gemeenschapsgedachte versterkt worden. In deze club nu wordt de jongere niet alleen gevormd, zodat hij zich een christelijke levensbeschouwing kan verwerven, maar hem moet ook practisch gelegenheid gegeven worden zijn christelijke levenshouding te vinden. Hoofd, hart en hand. mogen hier samenwerken. Hij zal moeten leren zien, luisteren, spreken en doen. In de woorden van onze doelstelling zelf ligt de rechtvaardiging van alles wat u hierna aan mogelijkheden zult vinden. Uiteraard heeft in deze gemeenschap de leider een bijzondere plaats. Naar hem wordt geluisterd en gekeken. Daarom zal hij zelf in de eerste plaats de rechte kennis van God moeten zoeken en zal hij zelf moeten voorleven wat hij bij de clubleden bereiken wil. Deze kennis en dit leven zijn van primair belang. Literatuur: In Woord en Daad, Gedenkboek bij het 40jarig bestaan van de Bond voor G.J.O. Uitgave van de Bond voor 's-Gravenhage, 1952. , Cursus Leiding", deel I, Het doel en de geschiedenis van het Gereformeerd jeugdwerk; beknopte geschiedenis van het overig jeugdwerk in Nederland, door Ad. Kuiper. Uitgave van de Bond voor G.J.O., 's-Gravenhage, 1949/1950. 2. Kennis van de jongens en de meisjes. Op uw club doet u jeugdwerk voor kinderen die voor het grootste deel Gereformeerd zijn. Op deze kinderen mogen wij een bijzonder appèl hebben, omdat zij gedoopt zijn, door God opgenomen in Zijn verbond. Hierdoor zijn zij geen betere kinderen geworden dan ongedoopte, maar wij mogen ze wel zien als andere kinderen, als verbondskinderen, die wij als zodanig ook moeten 'benaderen. Gewapend met deze principiële overtuiging moeten wij de jongens en meisjes leren kennen: A. Naar hun aard, die bij hun leeftijd past. Het kind op de club van 8- tot 12-jarigen is vrijwel geheel op de buitenwereld gericht, het kind op ónze club gaat zichzelf ontdekken, is veel meer op zichzelf betrokken. Maar ook dit is een phase in een groeiproces, want het doel is dat het kind volwassen wordt en het evenwicht vindt tussen „ik' en ,,de buitenwereld'*. De levensperiode, waarin wij het kind op de club aantreffen, noemen wij de puberteit. Bij de een begint deze periode wat vroeger, bij de ander wat later, maar gemiddeld speelt de puberteit zich af tussen 12 en 18 jaar. In deze periode wordt een grote stap gedaan naar de lichamelijke en geestelijke volwassenwording. Lichamelijk: sterke groei bij jongens, vorming van vrouwelijk figuur bij meisjes, beharing, stem veranderingen (vooral bij jongens), menstruatie, pollutie. Omdat dit alles niet geleidelijk plaats vindt, kan het moeilijkheden geven: Zij weten geen raad met hun armen en benen, zijn soms erg moe. Ongeveer tegelijkertijd (maar het kan ook eerder of later gebeuren) komen er geestelijke veranderingen, die bij de meesten sterke reacties opwekken. (N.B. Er zijn kinderen die schijnbaar „geen last hebben van de puberteit"). Het „ik", de eigen persoon, wordt ontdekt en deze moet zijn plaats bepalen tegenover de buitenwereld (ouders, gezin, school, kerk enz.). Maar: Ook die buitenwereld blijkt er anders uit te zien dan een 10-jarig kind zich heeft voorgesteld: zij is niet zo veilig meer: de kinderen gaan ontdekken, dat ouders en anderen fouten maken; zij krijgen critiek op velen, zelfs vaak op God. Natuurlijk geven deze ontdekkingen onzekerheid: hoe is alles nu eigenlijk? Hoe moet het met zoveel dingen? Wie kunnen wij vertrouwen? Maar deze onzekerheid is niet altijd zichtbaar. Jongens camoufleren haar soms onder branie, meisjes onder aanstellerigheid. Vaak hebben ze behoefte aan sterke prikkels (lawaai, felle kleuren, roken, snoepen). Aan de andere kant hebben ze dan ook weer behoefte aan veiligheid: Daarom bestaat er heldenverering, of dwepen meisjes met een oudere, die haar vertrouwen geeft. Kortom, dit is een periode van grote tegenstellingen, waarvan de kinderen zelf dikwijls evenveel last hebben als de mensen in hun omgeving. Voor de leider en leidster komt het er nu op aan, begrip en liefde te hebben voor deze jongens en meisjes, niet al te erg te schrikken van hun vreemde meningen eh gedragingen. Er blijft een zekere behoefte aan veiligheid. Ook aan het zich opgenomen weten in een gemeenschap en aan het deel hebben aan het werk van die gemeenschap. De gedachte aan het mogen samenwerken moet veel meer op de voorgrond staan, dan die van het moeten meedoen. Zo past het clubwerk zeker bij deze leeftijd, al zal bij jongens eerder de grote groep, bij meisjes het kleine vriendinnenpaar in de belangstelling staan. Een leider of leidster kan veel betekenen voor zijn/haar clubleden, maar hij/zij moet er zich steeds van bewust zijn, dat de steun die geboden wordt, er op gericht moet zijn, dat de jongere toch zijn eigen weg vindt. In deze enkele bladzijden is het natuurlijk niet mogelijk dieper op het verschijnsel van de puberteit in te gaan. Wel wordt er nog op gewezen, dat er veel verschillen zijn. Niet bij ieder doen zich dezelfde verschijnselen voor. Er kunnen variaties optreden naar karakter, milieu, ook naar stad of platteland. Literatuur: Dr J. Waterink: Puberteit, Zomer en Keuning, Wageningen. ,,Cursus Leiding" deel II, Psychologie van de puberteitsjaren door dr A. Janse de Jong; deel III, Opvoedkunde en Methodiek door A. C. Monster. Uitgave van de Bond voor G.J.O., 's-Gravenhage, 1949/1950. B. Naar de omgeving, waaruit zij komen Een leider ziet zijn clubleden meestal IV2 a 2 uur per week, maar wat weet hij verder van hen? Hoe is het gezin, waaruit zij komen, wat is hun belangstelling, welke school bezoeken zij, of welk werk verrichten zij? Het is mogelijk, dat een kind op de club lastig is, omdat het thuis moeilijkheden heeft, die het elders wil afreageren. Alles begrijpen is niet alles vergeven, maar wel een goede weg om een oplossing te vinden. Daarom is huisbezoek voor de leider van het grootste belang (zie ook hoofdstuk XI). Op de club brengt ieder kind iets van zijn omgeving mee en er heeft een samentreffen plaats van allerlei karakters en milieus: een club van twaalf leden is niet een samenvoeging van slechts twaalf karakters, daar gebeurt veel meer, want deze karakters oefenen ook onderling invloed uit. Daarom kan een goed element een club omhoog halen, en omgekeerd. Voor het goed leiden van een club is het dus nodig niet alleen op de leden afzonderlijk, maar ook op hun manier van samen zijn en samen werken te letten. Heel wat leiders en leidsters hebben moeite met de orde. Dat komt dikwijls omdat zij de geaardheid van de jongeren niet kennen en niet weten wat ieder van hen nodig heeft. Een andere reden is, dat zij niet goed door hebben, wie van de clubleden de leiding heeft, haantje de voorste is. Juist door het winnen van deze figuur kan de samenwerking in de club veel beter worden. Bovendien is kennis van de leden afzonderlijk zo nodig, daar ieder in de club zijn eigen bijdrage moet kunnen geven. Zij mogen niet allen over één kam geschoren worden. Natuurlijk heeft het orde-probleem ook te maken met de inhoud van de clubsamenkomst, het programma, maar daar spreken wij over in het volgende hoofdstuk. 3. Een leider moet ook zichzelf kennen Niet alleen de clubleden oefenen onderling invloed uit op elkaar, de leider doet het ook. Welke invloed is dat? De volgende vragen zijn in dit verband wel de moeite waard beantwoord te worden. Waarom zijn wij leider of leidster geworden? Ja, omdat men het ons gevraagd heeft. Maar weten we altijd zuiver onze motieven? In hoeverre willen we graag heersen en in het middelpunt staan? Of vinden we het prettig wanneer we merken dat de kinderen met ons dwepen? Hoe reageren we onze stemmingen af op de clubkinderen? Ieder weet dat hij in vermoeide toestand maar weinig hebben kan. Hoe staan we tegenover het sympathieke en het onsympathieke kind? Het is van belang als leider of leidster deze vragen te overwegen en zichzelf er van bewoist te zijn, dat in dit contact tussen leider en clublid veel voetangels en klemmen kunnen liggen, die daar niet alleen door het clublid geplaatst zijn. Hier mag wel in het bijzonder gebeden worden: Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten; zie, of bij mij een heilloze weg is, en leid mij op de eeuwige weg. 4. Een leider moet de organisatie kennen. U bent niet alléén leider, maar er zijn er zo enkele duizenden in het land. Deze zijn allen aangesloten bij de Bond voor Gereformeerde Jeugdorganisatie. Via deze Bond ontvangen zij maandelijks het Leidersblad en kunnen zij allerlei adviezen voor hun werk verwachten en vragen. Maar ook provinciaal en regionaal bestaan er contacten. Iedere provincie heeft een G(ereformeerde) J(eugd)-L(eiders) O(rganisatie) — officiëel een district — waarin de provinciale belangen worden besproken en die toogdagen organiseert. Deze G.J.L.O.'s zijn verdeeld in rayons, gevormd door leiders en leidsters met besturen van oudersverenigingen uit enkele bij elkaar liggende plaatsen. Door deze rayons, waar ook instructiecursussen gegeven worden, en door de oudersverenigingen alsmede door de vergaderingen van leiders en leidsters uit één plaats, wordt getracht de leiders en leidsters zo practisch mogelijk te helpen. Iedere leider of leidster, die zich bij de Bond voor G.J.O. opgeeft, is automatisch lid van de G.J.L.O. — het provinciaal district — en van het rayon. Hij/zij ontvangt dan gratis het „Leidersblad" en „Jeugd" of „Bloesem". Zie verder hoofdstuk XI en het boekje „Doel en Werkwijze van de Bond voor G.J.O." II. DE CLUB EN HET CLUBPROGRAMMA In dit hoofdstuk zal voornamelijk over het clubprogramma worden geschreven. Van te voren moet echter nog op een paar zaken gewezen worden. 1. Het verdient de voorkeur dat iedere club twee leiders heeft, die beiden steeds aanwezig zijn op de clubsamenkomst. Het voordeel hiervan is, dat men samen de verantwoordelijkheid draagt en elkaar kan aanvullen (de meeste leiders beheersen niet alle activiteiten even goed). Bovendien kan de clubavond gewoon doorgaan als één van de leiders eens door omstandigheden verhinderd is. 2. Iedere club dient elke week samen te komen. Wil men een goede band en gemeenschap vormen dan is het ook nodig, dat men elkaar geregeld ziet. De beste tijd is een middag of avond in de week. Men trachte toch zoveel mogelijk het vergaderen op Zondag te voorkomen! De meeste clubleden gaan op die dag reeds tweemaal ter kerk. De concentratie op de club vergt dan haast te veel van hen. Bovendien zijn er clubactiviteiten, die 's Zondags niet zo goed gedaan kunnen worden, althans naar het oordeel van velen. En het belangrijkste: voor vele gezinnen is de Zondag de enige dag, waarop men bij elkaar is. Is het dan verantwoord dit verband weer te verbreken? 3. Een club mag niet te groot zijn. Meer dan twintig leden is eigenlijk al te veel. Men ga dan ook zo spoedig moge- lijk over tot splitsing in groepen van 12 tot 14 en van 14 tot 16 jaar. Een club van 12 tot 16 jaar heeft haar bijzondere bezwaren, daar het leeftijdsverschil geestelijk vaak veel meer dan vier jaar is. Iedere leeftijd stelt zijn eigen eisen, en het wordt moeilijk in zo'n club allen gelijkelijk te geven wat hun toekomt. Twee clubs van ieder tien leden is dikwijls beter dan één van twintig. Het vergemakkelijkt bovendien ook het contact tussen leiders en clubleden. Bij de wekelijkse terugkeer van de clubsamenkomst komt nu ook steeds weer de vraag: Wat zullen wij doen en hóe moeten wij het doen? Uit het vorige hoofdstuk is gebleken, dat wij met dit clubwerk een bepaald doel hebben, en dat wij bepaalde jongens en meisjes op de club krijgen. Bovendien brengen wij dan nog onze eigen aard mee. Hoe stellen wij nu een programma samen, waarin met deze drie factoren rekening wordt gehouden? Eisen voor een clubprogramma Op de club zijn jonge mensen bij elkaar als gedoopte kinderen, die God en hun naaste mogen liefhebben met geheel hun hart en ziel en verstand. Deze opdracht vraagt de gehele mens en de clubleden zijn hier niet alleen bijeen om met elkaar over allerlei problemen te redeneren, maar om te leren in woord en daad God nü reeds te dienen en zich voor hun levenstaak voor te bereiden. Als het dus enigszins mogelijk is, zullen vele elementen naar voren moeten komen. Dat vraagt een programma, dat niet alleen is ingesteld op de behandeling van één of twee „inleidingen", maar waar meer aan de orde komt. Ook spel en zang, ook het zelf bezig zijn met iets op te zoeken. Bovendien zijn de meeste jongens en meisjes van deze leeftijd nog niet zover, dat zij voortdurend stil kunnen zitten (niet met hun lichaam, maar ook niet met hun geest). Het activiteitselement moet dus een grote plaats hebben. Zij moeten actief bezig zijn met alle punten van het programma, niet alleen wanneer er gespeeld wordt! Aan deze eisen zal een clubprogramma moeten voldoen. Noodzaak van een clubprogramma Is een programma ook noodzakelijk? Of is het maar beter te improviseren? Onzes inziens verdient het voorkeur van te voren een goed programma op te stellen, liefst voor een maand. Men loopt op die manier niet zo spoedig het gevaar, alleen maar te doen, wat men zelf prettig vindt. Er kunnen dan vele activiteiten aan de orde komen. Maar aan dit programma behoeft niet, koste wat het kost, te worden vastgehouden. Het kan zijn dat de sfeer op een bepaalde clubsamenkomst zo is, dat er veranderingen in aangebracht moeten worden. Dit hangt veel af van het inzicht van de leider en van zijn soepelheid! Natuurlijk houdt hij de grote lijn vast, maar variaties zijn dikwijls wenselijk. Maandprogramma Iedere maand vindt u in het Leidersblad een uitgewerkt programma voor de jongens- èn voor de meisjesclubs. Dit programma wil u helpen bij de samenstelling van uw eigen werkprogram. U behoeft het dus niet volledig na te volgen. U kunt een keuze doen. Maar het lijkt ons niet verstandig, wanneer u het helemaal niet gebruikt, want in deze programma's wordt getracht iedere maand zoveel mogelijk variatie te geven. U stelt dan, — als het kan in overleg met de clubleden (maar dat kan alleen als ze wat groter zijn en wanneer u ze goed kent) — een programma op. U let daarbij op hetgeen nodig is en op wat u zelf nuttig vindt, in overeenstemming met het doel van de clubs èn met wat de clubleden graag willen. Die behoefte zal wel eens niet geheel dezelfde zijn als ons ideaal. Hier is de wijze middenweg te bewandelen. Maar denk erom dat de jongens en meisjes de club fijn moeten blijven vinden en dat ze langzamerhand ook de dingen die ze zelf niet zo prettig vinden, zullen gaan waarderen, wanneer ze merken, dat u er met uw hele persoon achter staat. Overweeg ook, wat u zelf wel en niet kunt. Ga geien handenarbeid doen, als u er niets van weet. Maar laat dit, als het nodig is, dan ook niet zitten. Zie hiervoor een cursus te vinden, of zoek iemand die u helpen kan. Vertrouw ook, dat u méér kunt doen dan u denkt. Dat er in u ook verborgen mogelijkheden liggen, die aan het licht gebracht en geoefend dienen te worden. Dit geldt niet alleen van handenarbeid maar van veel andere activiteiten op de club. En probeer u te laten helpen door het Leidersblad en door andere publicaties. De wekelijkse clubsamenkomst Wanneer u naar de club toegaat, hebt u ieder programmapunt goed overdacht en voorbereid. Improviseren is hier uit den boze. Pas wanneer u goed voorbereid bent, kunt u zonder angst van uw voorgenomen programma afwijken, als dat nodig blijkt te zijn. Voordat hier de wekelijks terugkerende punten genoemd worden, moet nog op een zeer belangrijk punt gewezen worden: alle voorbereiding moet biddend geschieden. Het is moeilijk werk, dit omgaan met jonge mensen, en een leider draagt grote verantwoordelijkheid. Het kan dan ook alleen goed gedaan worden, wanneer de leider persoonlijke omgang met God kent. Hij komt op de club met een groot ideaal, de leden op te roepen tot het „Christen in woord en daad" zijn. Dan is dit het allerbelangrijkste: de clubleden te laten merken, dat men als leider zelf dit ideaal trouw wil zijn en dat men er telkens weer mee bezig is. Hij kan dan een voorbeeld zijn en moet dit ook zijn. Het voorbeeld trekt, vooral op deze leeftijd. Alleen door trouw bidden en Bijbellezen kan dit ideaal nagestreefd worden. De zaken die nu wekelijks terugkeren zijn de volgende: a. De opening. Voor iedere week is een psalm of gezang aangegeven, waarmee de samenkomst geopend wordt. Voor de meisjesclubs is de volgende ceremonie ingevoerd: Leden en leidster(s) staan in een kring om de tafel. Maandlied wordt gezongen (voorzover dit een „geestelijk lied" is, anders kieze men een ander lied). Een van de leden zegt de maandtekst op. De leidster bidt. Samen zingt men de in het programma voor die week vermelde psalm. b. Dan volgt het gebed, dat we ook mogen voorbereiden, zodat het geen vlug opgezegd, telkens weerkerend lesje wordt, maar iets waarin u de gehele club en het clubwerk, de noden van ieder persoonlijk, ook van de zieke leden, opdraagt en waarin de vreugde doorstraalt, dat dit werk gedaan mag worden en dat de Here zelf onze God en de God van deze kinderen wil zijn. c. Vervolgens wordt dikwijls een verslag gelezen van de vorige vergadering. Dat behoeft niet altijd door dezelfde jongen of hetzelfde meisje gemaakt te worden (de secretaris of secretaresse). Het is ook aardig, dat ieder om de beurt dit eens doet en dat hij (of meestal zij) het verslag ook versiert. En we doen dit niet in een droog notulenboek, maar in het clubboek, waarin ook de aardige bij- dragen, die in de loop van de tijd gemaakt zijn, geplaatst kunnen worden (mooie opstellen, tekeningen, voordrachten, zeer gewaardeerde spelen). Zo krijgt het boek van iedere club zijn eigen stempel. d. Ook het wekelijkse clubgeld (minstens ƒ 0.15) dient opgehaald te worden. U kunt dit zelf doen (in clubs met jongere leden). U kunt ook een van de leden penningmeester(esse) laten worden. Zorg dat dit lid trouw zijn plicht doet en laat hem minstens eens in de maand zijn geld aan u afdragen. De verantwoordelijkheid van een te groot bedrag moogt u hem niet laten. (Zie hoofdstuk IX). e. De sluiting van de club is ook belangrijk. Raffel die niet af. Dikwijls is de club aan het eind van de samenkomst wat rumoerig. Zorg dan dat u ze weer rustig krijgt, bijvoorbeeld door iets te zingen en eindig dan met een lied, met een dankgebed. Voor de meisjesclubs is ook een afzonderlijke sluitingsceremonie ingevoerd: Leden en leidster(s) staan in een kring om de tafel. Een lied wordt gezongen (vrije keuze). Een van de meisjes (of de meisjes samen in spreekkoor) zegt: „Wij leden van de meisjesclub (naam van de club) willen ook deze week weer proberen Christen in woord en daad te zijn." Dankgebed door de leidster. Samen zingen van het meisjeslied. III. DE SCHETSEN Welke punten van het programma komen nu aan de orde binnen het raam van deze clubsamenkomst. Bijbelse geschiedenis 1 Vóór alle dingen moeten wij hier spreken over de Bijbelse geschiedenis. Want op de Bijbel rust ons hele clu 5." o„. werk „ie. v,„ dat Woordl van God doortrokken is kunnen wij er toch eigenlijk mee ophouden. Dat betekent, dat in iedere elubsamcnkGmsl; deze Bijbel een plaats moet hebben. Meestal gebeurt. dat doordat wij aan de hand van een schets ult de ^"^ ^aar een deel Bijbelse geschiedenis met elkaar bespre . soms komt het voor, dat de leider of leidster het nodig vindt op een avond vaderlandse geschiedenis of zending of TeTs dergelijks te behandelen en dat er dan niet voldoende Jj ï Sk een schets Bijbelse geschiedenis te^ei Wat doen wij dan? Zoek dan een gedeelte uit de Bijbel, waarmee u kunt aansluiten bij wat u die avond behandelen wilt en bespreek dat kort. Zo kan bijvoorbeeld bij kerfcge schiedenis gemakkelijk iets verteld worden uit Handeli gen ook voor zending is voldoende te vinden. Maar ze fs bii 'vaderlandse geschiedenis is zeker een gedeelte te vindën™w£™ee n de boodschap «elke di, zaï worden kunt illustreren. En van het grootste belang is natuurlijk altijd, dat de clubleden merken dat die Bijbel ook in uw leven werkelijkheid en noodzakelijkheid is. Meestal zal het echter zo zijn, dat de behandeling van Bijbelse geschiedenis een afzonderlijk deel van de avond vormt. Hoe doen we dat nu het beste? Hiervoor zijn globaal twee methoden: de oude en de nieuwe. A. De oude methode: Eerst het opstel door een van de clubleden met daarna de bespreking. Vroeger was dat de algemeen gangbare methode in navolging van de J.V. en M.V. Op verschillende clubs gebeurt het nog zo. De voordelen die men hierin ziet zijn, dat een van de leden (hopelijk) zich goed ingewerkt heeft en geleerd heeft zijn gedachten op papier te zetten. Daarna volgt dan meestal onder leiding van de leider een bespreking waarbij het onderwerp nog eens wordt doorgenomen. Bezwaren zijn echter: de rest van de club heeft zich niet voorbereid, het opstel wordt dikwijls overgeschreven en de bespreking hangt vrijwel geheel van de leider af. Het grootste bezwaar is, dat het heel moeilijk is op deze wijze de gehele club actief te maken. * B. Daarom is een nieuwe methode voorgesteld, die dikwijls met meer succes wordt toegepast en waarbij alle aandacht wordt gegeven aan de zelfwerkzaamheid van de leden. Bij deze methode gaat men als volgt te werk: Een week van te voren geeft de leider aan een aantal of aan alle clubleden een eigen opdracht mee. Deze opdrachten vindt u onder aan de schetsen en ook wel in het Leidersblad. Bovendien kan de leider zelf nog andere opdrachten bedenken, zoals: zoek plaatsen in de Bijbel, die met net te behandelen onderwerp in verband staan; teken een kaartje van de omgeving, waar de geschiedenis speelt; zoek een bijpassend lied. Zo is in ieder geval een gedeelte van de club al van te voren bezig geweest. Op de clubsamenkomst van de volgende week wordt dan eerst het betreffende Bijbelgedeelte gelezen (niet altijd ieder lid één vers; dit kan nogal storend zijn), waarna de leden telkens een gedeelte van de schets uit hun blad lezen. Op de plaats, waar dat nodig is, wordt de opdracht beantwoord en verder tracht de leider zoveel mogelijk een gesprek over de inhoud te eginnen: dat wil zeggen een werkelijk gesprek, waarin nij niet alleen het woord heeft. Daarbij zal steeds op de achtergrond de gedachte moeten leven: Hoe maak ik dit gedeelte bruikbaar voor mijn jongens of meisjes voor hun eigen dagelijks leven? En dan geldt ook hier weer: Aanvaard ik voor mijn eigen leven de geldigheid van dit Bijbelgedeelte? Tracht ik er zelf naar te handelen? Maar hoe moet het dan met het opstel? De leden gaan toch straks naar M.V. of J.V.? Daar moeten ze toch ook een inleiding of opstel kunnen maken. Zeer zeker en daarom zal ook hiervoor plaats gezocht moeten worden; bijvoorbeeld: Men geeft een der leden geen gewone opdracht mee, maar verzoekt hem die week een opstel te maken naar aanleiding van het besproken onderwerp. De leider vraagt hem: „Luister nu goed naar wat vanavond besproken is, en geef dat volgende week in schriftelijke vorm weer . Op deze manier plaatsen we dus het opstel na de behandeling. Het is niet nodig daarop een bespreking te laten volgen. Het onderwerp is immers al besproken. Dit opstel kan trouwens ook in de vorm van een verslag in het clubboek opgenomen worden. Opgemerkt dient nog te worden, dat de oorspronkelijke methode van de Bond ook geweest is, dat na de bespreking het opstel gemaakt moest worden. Bovendien kan men wel eens 'bij het tweede gedeelte van de avond een vrij opstel laten voorlezen. Ieder lid moet toch wel voor het verlaten van de club een of meer opstellen gemaakt hebben. Vaderlandse- en kerkgeschiedenis 2. Vaderlandse- en kerkgeschiedenis worden ook genoemd in de doelstelling van onze Bond. Maar op de meeste clubs nemen ze niet de plaats in, die ze verdienen. Deze beide zaken zijn bij veel leiders en leidsters niet populair. En dat is wel te verklaren: de meesten weten niet zoveel feiten meer uit de geschiedenis, de schooltijd is al zover weg, en de clubkinderen (die er vaak ook niet van houden) zijn dikwijls nog wel op school en wekken de indruk er veel meer van te weten dan hun leiders. Maar zou het probleem niet hierin liggen, dat leider en leidster dikwijls menen, dat zij de onderwerpen op schoolse wijze moeten behandelen? Dan hebben ze wel gelijk, dat zij er zich liever niet aan wagen. Op onze clubs trachten wij de leden een christelijke levensbeschouwing en levenshouding te doen verwerven. Zij moeten bi deze tijd als Christenen leven en deze tijd is voor een groot deel bepaald door wat in het verleden geschiedde. De behandeling van de geschiedenis op de club is nu een middel om ze voor deze taak klaar te maken. De waarde van de geschiedenis op de club is, dat wij de leden mogen voorhouden, hoe mensen vroeger geleefd hebben en hun problemen oplosten, door het geloof dikwijls, en hoe dat ook nu betekenis kan hebben. Voor de kerkgeschiedenis geldt dan in het bijzonder, hoe God Zijn kerk de eeuwen door geleid heeft tot deze tijd, waarin wij met onze kerken te maken hebben. Daarom wordt in de schetsen in de jeugdbladen de geschiedenis als iets actueels behandeld en wordt er geprobeerd deze schetsen zo te schrijven, dat er een aanknopingspunt in het heden ligt. Het is dan werkelijk niet nodig een grote feitenkennis te bezitten, maar wel moet geprobeerd worden de verbanden te laten zien en dat wat in deze geschiedenis ook nu van belang is. Dat kan door zo'n geschiedenisschets te bespreken op de manier van een Bijbelse-geschiedenisschets (zie boven). Het kan ook wel eens door een bepaalde geschiedenis te vertellen, zodat de behandelde persoon gaat leven. Ook kan soms door de leden over een belangrijke persoon of gebeurtenis een opstel gemaakt worden. Natuurlijk vraagt dat voorbereiding, misschien meer dan voor een Bijbels verhaal, maar dat kunnen wij eigenlijk zeggen van alles wat op de club gedaan wordt. Zending en Evangelisatie 3. Ook Zending en Evangelisatie zullen van tijd tot tijd aandacht moeten ontvangen. De behandeling daarvan kan gelijk zijn aan die van vaderlandse- en kerkgeschiedenis (zie verder „bijzondere avonden" hoofdstuk VIII). Achterin dit boekje vindt u een lijst van goede literatuur en bronnen voor deze stof. IV. WOORDKUNST Toen in hoofdstuk I gesproken werd over jeugd vorming, schreven wij, dat de jeugd moet leren luisteren, spreken en doen. Natuurlijk zijn deze handelingen niet te scheiden, en altijd zal getracht moeten worden ze te verbinden: bij bespreken van een schets uit de bladen en bij het spel. Maar er ligt wel verschil in accent. In dit hoofdstuk willen we nu vooral iets zeggen over het spreken. Want het is, ook met het oog op hun toekomstige levenstaak van grote waarde, dat onze clubleden zich leren uitdrukken. Welke mogelijkheden zijn daarvoor? Declamatie 1. Declamatie. Vanouds voorkomend op onze programma's, maar toch een punt dat dikwijls verwaarloosd wordt. Toch is „het woord" het meest gebruikte en het duidelijkste contactmiddel tussen mensen. Moet ook dit woord, het spreken, dan niet goed verzorgd worden? Veel clubleden spreken slordig (dat wil niet zeggen, dat ze geen dialect zouden mogen spreken, maar ook dat moet verzorgd klinken). Een goed middel om hen zuiver te leren spreken is declamatie. Daarbij moet echter op verschillende dingen gewezen worden: a. Keuze van de stof. Niet altijd iets plechtigs, omdat het beter staat, niet altijd iets „grappigs" omdat het een veilig gevoel is de lachers op de hand te hebben. Laat ze beginnen met een eenvoudig gedicht, maar vergeet ook het proza niet. h De gekozen stof moet gelezen worden tot het beeld de inhoud duidelijk voor ogen staat. Wie declameert moet net als het ware zelf meegemaakt hebben. c. Hardop lezen en uit het hoofd leren. Daarbij zorgen voor een goede uitspraak en voor een geregelde ademnaling. d. Thuis ook hardop declameren, het liefst voor de spiegel. 6 den 3311 de houding van het lichaam moet gedacht wor- f. De nodige pauzes moeten in acht worden genomen. g. Het begin en het eind moet duidelijk zijn. Het geheel mag met als een nachtkaars uitgaan, doch ook niet abrupt eindigen. Deze algemene regels voor de declamatie zal ook de leider fpnJ *5 m°Teten nemen- want hiJ moet het zeker wel eens voordoen. Laat hij het lid ook helpen bij de voor- we+rVan' blj k6UZe van stof' bi-l manier van vooraf* 'f ,g°ed als de leider zelf een korte inleiding geeft over dichter en gedicht. Declamatie kan elke week gedaan worden. Ook kan men zo nu en dan een wedstrijd houden. Literatuur: hn^nntingh'4 ';Wo°rdkunst in ons clubwerk": Waarom en hoe. Referaat Bond voor G.J.O. 1949 Voordrachtenbundels: tii V0°rdrfgen l' in- !V- Uitgave van Voor¬ hoeve, Den Haag, verkrijgbaar bij de Bond voor G.J.O. Hardop lezen 2. Een goede oefening is ook het hardop lezen. Iedere nlnh?/31 TV0t de 0ntdekking gekomen zijn, dat vele knmln ": Zlj kunnen niet uit de woorden nnS K-e\®eeDn ^nSverband. En dat wordt dan meestal heden toch T f^.el]ezen' een van °nze dagelijkse bezig®atJ11J daar°m ook eens een opdracht geven een stuk uit de Bijbel voor te lezen. Of laat hij het zelf eens voordoen en laten horen hoe anders een goed gelezen gedeelte spreekt. Onzes inziens is het dan ook geen goede worft he;tWanneerKdeJClUbleden t6lkens één vers lezen- Dan wordt het zinsverband teveel verbroken. Memorisatie 3. Memoriseren is het uit het hoofd navertellen van iets wat men gelezen heeft. Zo kan een clublid bijvoorbeeld iets vertellen over een zaak, die hem in krant of boek getroffen heeft. Een goede oefening. Let op zinsbouw, op het verloop van het vertelde, of er een climax in is. Improvisatie 4. Ook improviseren, het voor de vuist weg spreken over een opgegeven onderwerp, wordt wel gedaan. Kies hiervoor onderwerpen die de jongens en meisjes zelf interesseren (Wat ga ik in de vacantie doen?) en help hen op weg. Laat de spreektijd nooit te lang duren (drie minuten is al veel!). Hoewel dat hier niet speciaal aan de orde komt, is ook de oefening voor het jaarfeest (stukjes, declamatie e.d.) een goede voorbereiding tot het spreken (zie echter hoofdstuk VIII). Vertellen 5. In dit hoofdstuk behoort ook het vertellen aan de beurt te komen. De clubleden zullen dit wel niet vaak doen, maar het behoort ook onder de woordkunst. Bovendien kunnen zij van een goede vertelling veel leren. Onze indruk is, dat hieraan in ons clubwerk te weinig aandacht wordt gegeven. En dat is geen wonder, want tegen vertellen zien heel wat leiders en leidsters op. „Dat is een zaak voor onderwijzers en onderwijzeressen, maar een gewone leider kan dat toch niet," zegt men dan. Vertellen is wat anders dan een verhaal met eigen woorden weergeven. Als het verhaal ons niets doet, onze ontroering niet in de een of andere vorm oproept, ons niet treft of amuseert, dan zal het de clubleden ook wel niets doen. En toch is het zo, dat zelfs bij het opzetten van een bespreking', een kort verhaal als inleiding de stemming al „los" kan maken. Hier ligt een mogelijkheid om de bespreking van vaderlandse- en kerkgeschiedenis op gang te brengen. Vertellen heeft voor hoorder èn verteller grote waarde. Ieder weet hoe een goede vertelling een grote invloed ten goede kan hebben, hoe zij verlangens, die verborgen waren, bewust kan maken, en op kan wekken tot het navolgen van idealen. De verteller zelf kan gemakkelijker tot contact met zijn club komen, hij kan bovendien (beter dan bij voorlezen) zijn verhaal aan de omstandigheden aanpassen. Hoe moeten we dan vertellen? Goede voorbereiding: door veel lezen vermeerdert men zijn woordenschat, die een verteller in meer dan gewone mate moet bezitten. Door veel te luisteren leert hij de mensen in hun eigenaardigheid, hun wijze van spreken kennen: in zijn vertelling kan hij zulke mensen dan weer tot leven brengen. Vergeet de grote waarde van een vertelling in de tegenwoordige tijd niet, al is dat niet altijd mogelijk; dus niet: „toen kwam hij", maar: „daar komt hij". Verzamel veel stof, treffende feiten uit geschiedkundige, aardrijkskundige, volkenkundige tijdschriften, reisbeschrijvingen. Pas u aan bij de toehoorders, dat wil zeggen laat weg, wat een enkeling verdriet zou doen, voeg toe, wat voor hem van belang is. Let op de tijdsduur, laat, als er gesnoeid moet worden, hoofdpunten staan. Maak zo nodig een schema, dat u tot leidraad kan dienen. Wijze van vertellen. Leef u in in de situatie van het verhaal en leef mee; begin rechtstreeks; gebruik geen woorden die voor de toehoorders onbegrijpelijk zijn en als het moet, ga ze dan niet verklaren: wees niet te bang, dat ze een begrip niet zullen kennen. Houd geen toepassing na het verhaal of onder het vertellen: de les moet in het verhaal zelf liggen. Pas uw stem aan bij de inhoud van het verhaal, maar blijf sober en ga niet schreeuwen. Sta rustig te vertellen en vlieg niet heen en weer. Welke vertellingen zijn geschikt? Voor alle leeftijden: De Bijbelverhalen (een goed verteller behoeft niet bang te zijn, dat men het overbekend vindt). Leeftijd tot circa 12 jaar: Voor jongens het Robinson- en Indianentijdperk. De hoofdfiguur moet krachtig, niet alledaags, en succesvol zijn. Het karakter is nog bijzaak. Voor meisjes het werkelijke leven, zoals ze het zelf beleven: gezellig, huiselijk, met de bekende schoolverhalen. Leeftijd 12 en 13 jaar: Tijd van verinnerlijking: Men identificeert zich zelf met helden: een zoeken naar mensen, die in hun daden en prestaties hun grootheid bewijzen. Men vergete hier niet de verhalen van ontdekkingsreizigers, zendelingen e.d. Puberteitsleeftijd: De verinnerlijking zet zich voort: Het is aangrijpend deelgenoot te worden van de geheime roerselen van de menselijke ziel, als het gaat om de grote gevoelens van haat en liefde, trouw en verraad, heldenmoed en lafheid. Literatuur: W. G. van de Hulst, „Het vertellen", Callenbach, Nijkerk. V. SPELEN In het leven van het jonge kind neemt het spel een alles overheersende plaats in. Langzamerhand zien wij de lust om te spelen verminderen, maar ieder mens behoudt iets van dat speelse. Wat is spel eigenlijk? Het spel is te karakteriseren als: „gedragingen in een sfeer, die opgezocht wordt om haarszelfs wil, niet in dienst van iets wat daarbuiten, dus verder verwijderd ligt." In het spel is men dus vrij, niet gedwongen om zich op een of ander toekomstig ideaal te richten. Dat het spel nu echter, zonder dat men zich daarvan bewust is, toch iemand vormen kan is de grote opvoedende waarde van het spel. Daarom is het ook een verantwoord deel van de programma's van onze clubs, en niet een vrij kinderachtig vermaak, dat alleen geschikt is om de clubleden aan de club te binden. Het spel kan zeker ook helpen bij de practische verwerving van een christelijke levenshouding. Enkele voorbeelden van de waarde van het spel zijn: a. De samenwerking met anderen: het eigen ik kan niet zo op de voorgrond treden, maar moet plaats maken voor het „wij". Ook de zwakke spelers moeten hun kans krijgen. Het „fair play", de goede groepsgeest, de eerlijke samenwerking komt voorop; b. Het spel biedt mogelijkheden voor ieder. De minder intelligenten, die bij een bespreking vaak op de achtergrond blijven, kunnen hier naar voren komen in handigheid e.d. Voor het bewaren van het evenwicht is dat zeer belangrijk. c. Mede karaktervormend is dat men zich moet onderwerpen aan de spelregels, dat uithoudingsvermogen en geduld worden gevraagd. En dit alles niet op een zwaarwichtige, theoretische manier, maar in de speelse praktijk vorm; d. Bovendien wordt aan de leider een goede gelegenheid gegeven de clubleden ongemerkt te observeren. Natuurlijk moet ook een spelleider aan zekere eisen voldoen: a. Hij moet enige kennis hebben van de verschillende leeftijden. Niet met elke groep kunnen dezelfde spelen gespeeld worden. b. Hij moet een groot repertoire van spelen hebben, en van verschillende aard, zodat er voor elck wat wils is. c. Hij moet de spelen goed kennen en ze duidelijk en enthousiast kunnen uitleggen. Ook in een bepaalde situatie de knoop kunnen doorhakken. d. Hij moet beslist zijn in zijn uitspraken en niet zichzelf tegenspreken. e. Hij moet onpartijdig en eerlijk het spel leiden. Er zijn vele soorten spelen: a. binnenspelen, om een tafel of in een iets grotere ruimte; b. buitenspelen; c. spelen gericht op concentratievermogen (kimspelen); d. spelen, waarin op speelse wijze het geheugen, de juiste kennis, een rol spelen. Literatuur: Cursus Leiding deel IV, C. C. F. Gordijn Het spel. Uitgave van de Bond voor G.J.O., 's-Gravcnhage 1949 1950. Spelenboekje met 110 binnen- en buitenspelen, uitgave van de Bond voor G.J.O. »»De club actief", uitgave van de Bond voor G.J.O. Volksdans Een waardevol onderdeel van de clubactiviteiten is de volksdans. Volksdansen is niet, zoals door velen wordt verondersteld, een wat lukraak huppelen en hossen op de maat van een stukje muziek of een versje. Het is ook niet een aardige tijd vulling. Volksdansen is veel meer dan dat. Het is een werkelijk zinvolle bezigheid. In de volksdans hebben we te doen met een bewegingsspel, een bewegingsspel op het rhythme der muziek. Bovendien is men al volksdansende, in spelverhouding dus, op elkaar aangewezen, van elkaar afhankelijk, hetgeen een goede samenwerking vereist. Hieruit valt te concluderen, dat de volksdans gemeenschapsvormend en samenbindend werkt. Vanzelfsprekend moet de volksdansleider wel aan zekere eisen voldoen: 1. Hij moet voor alles van de waarde van de volksdans overtuigd zijn en zelf ook enthousiast zijn. 2. Hij moet de dansen door en door kennen. 3. Hij moet weten welke dansen voor de verschillende leeftijdsgroepen geschikt zijn. 4. Hij moet de uitleg vooral niet te langdradig en vervelend maken, wel letten op goede afwerking, maar vooral in het begin niet te veel zeggen. Er altijd voor zorgen het zelf goed voor te doen. 5. Vooral de eerste lessen niet te lang maken. Volksdansen is voor niet geoefenden een zeer vermoeiende bezigheid! Voor de jongere kinderen gebruike men de zangspelen zoals bijvoorbeeld: Schip moet zeilen enz.; voor de ouderen liefst volksdansen uit het boekje van Mak en Grossauw. Genoemde dansen gaan uit van de beweging van het gehele lichaam. Ook in de kampmap zijn verschillende volksdansjes te vinden. Uitgave Bond voor G.J.O. VI. VARIA In dit hoofdstuk bespreken wij nog enkele zaken, die in de vorige hoofdstukken hun plaats niet konden vinden. 1. Praatkring- Het zal wel eens voorkomen, dat de leider of leidster aan een speciaal onderwerp bijzondere aandacht wil geven, maar dat het moeilijk is hierover te spreken bij de behandeling van een van de schetsen. Voorbeelden: eerlijkheid, beleefdheid, vriendschap, Bijbellezen. Een goede manier om hiervoor toch ruimte te krijgen is het houden van een praatkring. Een week van te voren geeft de leider aan de leden een papiertje mee waarop enkele vragen geformuleerd zijn, die met het onderwerp verband houden. Deze vragen moeten niet te beantwoorden zijn met ja of neen, maar het moeten „denk"-vragen zijn. De leider vraagt aan de leden om deze vragen goed te overdenken, eventueel met hun ouders erover te praten (een goede manier om de ouders bij het werk te betrekken) en de volgende week hun antwoord, al of niet schriftelijk, klaar te hebben. Het is dan de bedoeling, dat zich hierover een gesprek ontwikkelt. Aanvankelijk zal dat wel moeilijk gaan, maar de leider kan de bespreking wel op weg helpen, eventueel door krasse stellingen te poneren. Het is verleidelijk voor de leider om zelf gauw antwoord te geven. Laat hij toch vooral zorgen, dat de clubleden zich uitspreken, ook met elkaar discussiëren. Het is niet erg, als ze even allemaal tegelijk aan het woord zijn. Laat de leider niet te haastig de antwoorden corrigeren. Betrek ook de zwijgzame in het gesprek: „Wat vind jij ervan?" 2. Boekbespreking Wij kunnen niet zeggen, dat er op de club niet voldoende aandacht geschonken wordt aan het boek. Dikwijls wordt het boek als „bron" gebruikt en op zeer veel clubs wordt voorgelezen. Trouwens wat een voorname plaats neemt het Boek der boeken niet in? En toch kunnen wij wel zeggen, dat heel veel mensen niet goed lezen. Technisch niet (zie hoofdstuk IV), maar ook naar de inhoud niet. Vaak wordt veel te weinig critisch, veel te vlug gelezen. En laten we toch niet vergeten, hoe grote invloed een hoek op iemand kan hebben. Het is heerlijk een goed boek te lezen op het moment, dat wij het innerlijk aankunnen. Omdat je meegenomen wordt in een andere wereld en deel krijgt aan geluk, strijd en verdriet, overwinning van anderen. Soms ook: omdat wij onszelf herkennen in anderen. En met die anderen mee beleven hoe wij zelf „eruit" zouden kunnen komen. Vooral dit laatste is van groot belang voor de leden van onze clubs, die immers vaak „in de knoei" zitten. Hoe kan een goed boek hen daarbij helpen, een verkeerd boek veel kwaad doen. Daarom is het zo belangrijk, dat wij hen op weg helpen naar de goede lectuur, later, hopen wij, naar de literatuur. Anderzijds is dit een prachtig contactpunt tussen leider en clublid: het gesprek over een boek. Hoe moet dat nu gedaan worden? Daarvoor zijn weer verschillende mogelijkheden. Een begin kan zijn om een boek uit te zoeken, dat de meesten gelezen hebben. Wij kunnen nu aan bijvoorbeeld drie clubleden opdracht geven een gedeelte van de inhoud te vertellen. En dan kan zich een gesprek ontwikkelen over de inhoud: waarom handelt A zo? Zou je willen zijn als B? Is dit boek echt? Ook met de opstel-methode kan hier goed gewerkt worden: Een lid geeft de inhoud schriftelijk weer en geeft dan ook zijn persoonlijke mening. Bijzonder prettig is ook, wanneer de leider zelf een boek bespreekt: Dan nemen we een weinig bekend boek, dat men graag „erin" wil brengen: De inhoud wordt gedeeltelijk verleid, gedeeltelijk (treffende passages) voorgelezen. Een andere manier is om een verhaal voor te lezen en dan het uit te laten spelen. Een goed verhaal dat uitgespeeld wordt, (waarbij de clubleden zich in moeten leven in hun rol) kan grote invloed hebben. Hier liggen ook mogelijkheden om de leden in kennis te brengen met het goede Christelijke boek. Daarnaast schenke de leider aandacht aan de clubbibliotheek. Hier liggen voornamelijk financiële bezwaren. Toch kan het, misschien in samenwerking met andere clubs, geprobeerd worden. Niet alleen een bibliotheek van leesboeken, maar ook: boeken, die iemand kunnen helpen bij voorbereiding van kerkgeschiedenis, vaderlandse geschiedenis en bijbelse geschiedenis; boeken, die spelen en handenarbeid geven; encyclopaedieën voor de jeugd. Men lere de jeugd met het boek om te gaan! Daarnaast kan ook de inhoud van een christelijk blad af en toe besproken worden. Men brenge hen ook op de hoogte van de waarde van de christelijke pers. 3. Zang Zingen is een vreugdevolle bezigheid. Zelfs wanneer men meer geneigd is een droevig lied te zingen, is het toch heerlijk de gelegenheid te hebben, dat wat in ons leeft, naar buiten te brengen in een lied. Terecht luidt een Duits spreekwoord: Böse Menschen haben keine Lieder. Helaas neemt voor velen na de schooljaren de lust tot zingen sterk af. Waarom? Misschien omdat een kind zich zelf dan meer bewust wordt en ontdekt, dat zijn stem niet „mooi" is. Hij gaat hogere eisen stellen en omdat hij daaraan niet gemakkelijk beantwoordt, zingt hij maar helemaal niet meer. Zo berooft hij zichzelf van veel vreugde. Op de club behoort het lied, het Christelijke en het „wereldlijke", een grote plaats te hebben. Want juist in de leeftijd dat het clublid zichzelf en dus ook zijn stem gaat ontdekken, mogen wij hem helpen zichzelf en dus ook zijn stem op de goede wijze te hervinden. Dit vraagt van de leiding veel geduld en oefening. Want blijkbaar bestaat bij vele clubleden een schroom om te zingen, die om kan slaan in dan maar zo wonderlijk mogelijk zingen. Bovendien is de grote moeilijkheid voor de jongensclubs, dat daar meestal wel enkelen zijn, die last hebben van stemverandering. Voor sommige jongens is het nodig, dat zij het zingen tijdelijk onderbreken; in ieder geval kieze de leider dan liederen, die een melodie met een kleine toonomvang hebben. Wat zingen wij? In de eerste plaats de psalmen, die iedere maand in de programma's worden aangegeven. Daarvoor gebruiken we veel de berijming-Hasper, die weer tracht de reformatorisch melodieën (die door de jaren danig ver- basterd zijn) in ere te herstellen, waarbij ook de tekst zoveel mogelijk in overeenstemming is gebracht met de Hebreeuwse tekst van de psalmen. Dan de geestelijke liederen, die ons vertrouwd zijn geworden en waarbij wij ook proberen nieuwe liederen aan ons repertoire toe te voegen en de onechte daaruit te verwijderen. Maar daarnaast is ook plaats voor het „wereldlijk" lied, dat vaak op eenvoudige wijze de menselijke stemmingen kan vertolken. Van belang is hierbij te wijzen op het volkslied, dat alom gaat herleven. Voor meerstemmige zang lenen vele canons zich uitstekend. Hoe zingen wij? Hiervoor zijn enkele wenken te geven, die maar al te vaak vergeten worden. 1. Het is het beste staande te zingen, waardoor de borst vrij is en de ademhaling niet belemmerd wordt. Zorg er vooral voor, dat de zangers niet van het ene been op het andere staan te wiebelen, en dat zij niet ergens tegenaan hangen. Wanneer zij een boekje vasthouden, kan dat het beste met twee handen gedaan worden. 2. Bij de inzet moeten de zangers naar de leider kijken. Allen zetten gelijktijdig in en deze inzet moet duidelijk aangegeven worden. 3. Het verdient aanbeveling een melodie eerst op de „noe klank te zingen, omdat de aandacht zich dan uitsluitend op de melodie concentreert. (Noe-klank: gehele melodie zingen op het woord „noe"). 4. Geef duidelijk de toon aan en laat deze door de groep naneuriën. 5 Laat zacht zingen, met duidelijke uitspraak. Ieder behoort zo te zingen, dat hij zijn buurman nog kan horen. 6 Controleer zo mogelijk aan het einde van de melodie (en, zo nodig, middenin) of er zuiver gezongen is. 7. Zing zelf niet mee, dan ontdekt u vlugger de fouten. 8. Bij het aanleren van een nieuw lied zingt u zelf de melodie eerst een paar maal voor. Meezingen of -neuriën verbieden. 9. Ga niet over tot meerstemmig zingen van een canon, voordat deze behoorlijk gekend wordt. 10. Geef duidelijk aan, waar de partijen in moeten vallen. 11. Trek te velde tegen het zware, logge zingen. Laat „licht" zingen. 12. De zangers moeten ook de woorden kennen. Zing die daarom enkele malen duidelijk voor of zeg ze. Meent u dat u toch niet kunt zingen? Wees er dan van overtuigd, dat u in deze ook meer kunt dan u denkt. De stem is een gave van God. Deze in een lied te mogen gebruiken is een heerlijke opdracht. Bovendien: onze clubleden zijn ook kerkleden en ook daar zullen zij zo goed en mooi mogelijk God in hun lied hebben te verheerlijken. Op vele clubs is de berijming-Hasper nog niet ingevoerd. Laat op deze clubs de oude berijming dan goed, rhythmisch, gezongen worden. Literatuur: Leidraad voor de cursus in het psalsmzingen door Joh. M. Vetter, Jongbloed, Leeuwarden. Jubileumnummer van de Mededelingen voor het Christelijk Onderwijs (3de jaargang 2—3), Wardinstituut, Roermond. Zangers en speellieden, D. W. L. Milo, Oosterbaan en Le Cointre, Goes. Dit is onze grote schande, dr Jop Pollmann, Ons Leekenspel, Bussum. Muziek in gezin en vereniging, Ons Leekenspel, Bussum. Zangbundels voor het jeugdwerk: „Zing", uitgave van het Gereformeerd Jeugdcentrum, Huis ter Heide. , Luid klink' ons lied" (alleen tekstboekje), uitgave van de Bond voor G.J.O., 's-Gravenhage. „Nederlands Volkslied", uitgave van de Toorts, Heemstede. 4. De natuur Het valt niet te ontkennen dat velen onzer, leiders en clubleden (en niet alleen grote stadsbewoners) bitter weinig afweten van de natuur, die ons omringt, waarvan wij toch belijden dat „de schepping voor onze ogen is als een schoon boek, waarin alle schepselen, groten en kleinen, gelijk als letters zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods te aanschouwen geven." Misschien beseffen wij nog wel, dat het een mooi groot boek is, maar de bladzijden worden niet gelezen. Betekent dat, dat wij op onze clubs nu ook „kennis der natuur" moeten geven? Of dat wij een herbarium of aquarium moeten aanleggen? Neen, maar wij moeten wel leren zien: Gods grote werken; leren luisteren naar de taal die zij spreken; leren spreken van Gods luisterrijke daden. Eerste vereiste is dan dat de leider zelf let op wat hij om zich heen ziet en probeert daarvan de namen en bijzonderheden te weten, om daarover met de clubleden te praten. Hier kan ook op eenvoudig manier iets gedaan worden. Organiseer een speurtocht met opdrachten: wat zie je om ie heen; een speurtocht met natuursporen; ga eens wandelen of fietsen, niet alleen om zo groot mogelijke afstanden at te leggen, maar ook om te zien wat men passeert. Men kan mandjes maken en paddestoelen zoeken, dieren en planten bekijken, overal is wel iets te vinden, waardoor de clubleden leren ook hier hun ogen te gebruiken. Vele clubs komen 's avonds samen, dan kan ook eens aandacht gevraagd worden voor de sterrenhemel. Zo lezen wij niet alleen het boek van Gods openbaring in de Schrift, maar ook in de natuur! 5. Handenarbeid Het is wel niet te veel gezegd, dat nog lang niet elke leider of leidster van een club op de hoogte is van de waarde van handenarbeid voor het clubwerk. Natuurlijk blijft handenarbeid een klein onderdeel, maar èn voor het clubwerk en voor de vrije-tijdsbesteding kan het zijn nut hebben hieraan aandacht te schenken. Hoofd en handen dienen bezig te zijn. En vindt men geen goede samenwerking van beide, wanneer handenarbeid op de goede manier toegepas Ieder1 kind heeft behoefte „scheppend" bezig te zijn. Deze creatieve functie heeft ieder mens — de een meer, de ander minder — maar er dient toch voor gezorgd te worden dat deze mogelijkheid ook ontwikkeld wordt. Handenarbeid, waarbij het kind zelf bedenken mag en vormen, kan daarbij een goed middel zijn. De volgende adviezen kunnen gegeven worden: 1 Bij dit werk ga men zoveel mogelijk uit van de interesse van het clublid, dus niet altijd met eigen voorbeelden en technieken komen. 2 Er dient grote verscheidenheid te zijn van materiaal, klei, papier, kurken, karton, hout, triplex, raffia, pitnet, waardeloos materiaal. Dit behoeft niet altijd veel te kosten. Veel kan gedaan worden met afval, dat men bijvoorbeeld bij de timmerman haalt, al zal natuurlijk ook het een en ander aangeschaft dienen te worden. 3. Een handenarbeider dient zelf de eigenschappen van het materiaal te leren kennen, de mogelijkheden van klei, karton enz. De vorm, die aan deze materialen gegeven wordt, dient in overeenstemming te zijn met dat materiaal. Zodra wij de vorm van een bepaalde stof gaan imiteren in een andere stof, zijn wij er naast. Wij zoeken dus naar een goede eenvoudige vorm door een juist gebruik te maken van het ons ten dienste staande materiaal. 4. Op deze wijze kan men zelfs in betrekkelijk korte tijd invloed hebben op de smaak, het aesthetisch gevoel van de kinderen. 5. Bovendien kan handenarbeid waarde hebben in de 'gemeenschapsopvoeding. Dit doet zich vooral voor bij het groepswerk, want samen zijn de leden bezig aan één onderwerp en er moet gezamenlijk overlegd worden. Betekent dit nu dat de club veel aan handenarbeid zal moeten doen? Neen, maar wel, dat men overweegt hoe dit punt op het programma voor zal kunnen komen, zodat men op de club de mogelijkheden meegeeft voor het thuis zelf ,ezi° ziJn- Vo«r meisjes is er dan leerarbeid, raffiawerk stofdrukken en dergelijke technieken. Voor jongens houtarbeid houtsnijwerk, gudswerk, eenvoudige metaalarbeid. Deze handenarbeid thuis kan zeker op de club gestimuleerd worden. Breda,tUAmsterdamBreda: P1CZ'ei" met Papler' Ultg- A- van StUeynvert?nM^pir ^ Handenarbeld voor meisjes. Uitg. BtéSvwt?M^pel.1 Ha! Handenarbeid voor i°nfrens. Uitg. PlolgsmaS. Wat 0DZe handen kUnnen maken' U,tg' Raffia. Uitg. Kluwer, Deventer Werkbladen. Maandblad Handenarbeid. Maandblad Handenarbeid. Uitg. Groene Zoom 96. Rotterdam. VII. DE LEDEN EN HUN EIGEN CLUB In. de voorgaande hoofdstukken hebben wij aangegeven welke mogelijkheden er zijn om met de club bezig te zijn en op welke manieren (en het zijn er vele) ons doel „het verwerven van een christelijke levensbeschouwing en levenshouding", kortom het „wees een christen in woord en daad" nagestreefd kan worden. Maar één ding zou onder al die mogelijkheden, die de leider onder ogen krijgt, verwaarloosd kunnen worden. Er zijn zoveel zaken waaruit hij kiezen kan, dat hij het gevaar loopt alléén zijn keuze te willen bepalen en te vergeten dat een van de belangrijkste punten is: Hoe zijn mijn clubleden zelf betrokken bij hun club? Hoe beseffen ze zelf hun verantwoordelijkheid? Want de club is geen zaak van de leider, het is een zaak van beiden, leider en clubleden. Veel wordt geklaagd over gebrek aan verantwoordelijkheid en gemeenschapsbesef. Zou het niet mogelijk zijn op onze clubs die aan te kweken? Als mogelijkheden zien wij, dat iedere club in groepjes wordt ingedeeld, waarbij bepaalde opdrachten niet aan leden afzonderlijk maar aan groepjes gegeven worden. Zij leren dan samen te werken en gemeenschappelijk iets tot stand te brengen. Opdrachten kunnen ondermeer zijn: „Stel een vacantie-boek samen", „bedenk zelf een spel" of: „Zoek samen bladeren en hun namen", „bedenk een wedstrijd". Het is natuurlijk niet de bedoeling dat aan deze opdrachten uitsluitend op de club gewerkt wordt: het is bedoeld als een methode om hen te leren hun vrije tijd zinvol te gebruiken. Een andere kant is, dat de leider eens per drie maanden met een gedeelte van de leden „clubraad" houdt. In deze clubraad worden de plannen voor de komende maanden besproken en de leden hebben de gelegenheid eerlijk te zeggen, hoe zij over allerlei dingen denken. Ook is het goed om gemeenschappelijk iets voor anderen te doen: een kerstavond bij een zieke aan huis of in een tehuis voor ouden van dagen. Bloemen brengen bij zieke clubleden of bij anderen, die een attentie wel eens nodig hebben. Belangrijk is ook dat aandacht wordt gegeven aan het eigen clublokaal. Misschien zuchten velen: „Hoe moet dat dan? Ik deel mijn clublokaal met de kerkeraad, de J.V. en alle andere verenigingen." Maar is het niet mogelijk (en dit geldt bijzonder voor meisjes) om aan enkelen bij toerbeurt op te dragen dit lokaal gezellig te maken? Met een kleed over de tafel, iets aan de muur? Hier liggen meer kansen an menigeen denkt. Na afloop kan dat toch meestal weer opgeborgen worden! Zelf kunt u veel meer mogelijkheden bedenken om uw clubleden bij te brengen, dat de club iets van hen zelf is en, vooral, dat de andere clubleden hun „broeder" of „zuster zijn, want dat ligt toch ten grondslag aan wat hierboven werd gezegd: Heb uw naaste lief als uzelf Dat is iets, wat wij niet vroeg genoeg kunnen leren. Een middel om hen bij allerlei te helpen is ook het blad dat maandelijks verschijnt: „Jeugd" voor de jongens, „Bloesem voor de meisjes. Natuurlijk zijn deze bladen er ook, omdat het prettig is een „eigen" blad te hebben. Maar hierin wordt toch meer geboden: contact met andere jongens en meisjes in het land, pogingen om ze iets van het wereldgebeuren te laten zien (de meesten lezen de gewone krant niet of slecht) allerlei wetenswaardigheden en ook mogelijkheden om zelf met iets bezig te zijn. Toch wordt hier en daar geklaagd dat het blad — behalve het feuilleton — niet wordt gelezen. Hoe moeten wij daar verandering in brengen? In het Spelenboekje vindt u het spel „Jeugd- of Bloesem wedstrijd". Dat is al een mogelijkheid. En ook verder is het van belang, dat u zelf met hen de inhoud bespreekt, en niet volstaat met aan het einde van de samenkomst de bladen uit te delen. VIII. SPECIALE GEBEURTENISSEN Speciale dagen In de loop van het jaar zijn er steeds de speciale dagen, die wij in het bijzonder gedenken. Wij noemen hier de christelijke feestdagen en 30 April, 5 Mei, 31 October, 5 December. Het is goed hieraan ook op de club aandacht te besteden. Wij zitten daar als mensen van deze tijd, die met onze belangstelling dit leven omvatten willen. Meestal is het gewoonte Kerstavond met de club te houden. Maar het is niet goed als het daarbij blijft. Daarom vindt u in de bladen ook voor de andere christelijke feestdagen programma s zodat aan deze blijde feiten gelijkelijk aandacht gegeven kan worden. , Maar de andere dagen (behalve 5 December!) worden dikwijls genegeerd. Terecht? Zeker niet. Daarom zouden wij willen voorstellen, dat iedere club hier aan meedoet. Met zang, declamatie, een bespreking van een gedeelte vaderlandse- en kerkgeschiedenis (zeer geschikt voor deze avonden') kan een bijzonder accent gegeven worden. Vergeet daarbij (5 Mei!) de plaatselijke geschiedenis ook met en zoek naar passende verhalen. Daarnaast is het natuurlijk mogelijk nog allerlei andere bijzondere avonden te houden: bijv. een zendingsavond, ook kan men wel eens iemand uitnodigen om over een speciaal onderwerp te komen vertellen. Iedere leider overwege wat zijn club op dit punt nodig heeft. En natuurlijk moet het zo zijn, dat op de club steeds meegeleefd wordt met belangrijke gebeurtenissen van de kerken of van de plaatselijke kerk. Jaarfeest Een steeds terugkerende bijzondere gebeurtenis is ook de jaarvergadering of het jaarfeest, voor leiders een bron van veel zorgen, voor de leden een groot feest. Het is ondoenlijk hier een uitgewerkt programma te geven. Trouwens, hierover zal een speciale bondsuitgave verschijnen. Maar in het algemeen kunnen wij het volgende opmerken: Het jaarfeest kan een groot familiefeest zijn. Daar komen de ouders en broers en zusters van de clubleden. Die verwachten iets en de clubleden zijn bereid iets te geven. Dan moet het toch ook gebeuren! Liefst houden we het in een zaal met goede toneelaccomodatie. Deze manifestatie wordt georganiseerd voor alle clubs (jongens en meisjes) van de stadswijk of het dorp. De beste maand is wel Januari of Februari wanneer de clubs goed draaien en de schaduw van rapporten e.d. nog niet dreigt. Maar dan komt het programma! We zorgen in ieder geval dat er tempo in het geheel zit en dat er een goede feestleider is, die hiaten weet te vullen (maar niet met flauwe conferencier-grapjes). Men opene op een bijzondere manier en verder moet er dan veel afwisseling zijn, waarbij niet per se ernst -eerst en luim daarna behoeft te komen. Een vraag is nog altijd of het jaarfeest een weergave moet zijn van het gewone clubwerk. In ieder geval is het dikwijls moeilijk te combineren. Beter is het misschien om deze avond een bij uitstek feestelijk karakter te geven en daarnaast eens per jaar per club een ouderavond te organiseren, waar de ouders gelegenheid hebben zich van het clubwerk op de hoogte te stellen. Kamp Een andere grote gebeurtenis die wij nog in veel te weinig clubs vinden is het jaarlijkse kamp, dat meestal duurt van Zaterdag tot Zaterdag. Nog te weinig leiders beseffen van hoe grote vormende waarde een kamp kan zijn. Een week in de natuur, zonder alle dagelijkse beslommeringen, kan een rijke gave van God zijn, om dichter bij Hem en bij elkander te komen. En dat gebeurt dan niét op een ernstige manier, maar dat moet door alles, de ernst van een avondbespreking en de pret van een verkleedmiddag, heen stralen. U behoeft maar met iemand te spreken, die zelf met de club gekampeerd heeft, om dit enthousiast te horen beamen. Maar, zegt u dan, hoe moet ik dat doen ? Wat een organisatie! Het is een groot voordeel, dat onze Bond zelf zoveel kampen heeft, nu al in 7 plaatsen, waar jaarlijks meer dan 2000 jongens en meisjes vacantie houden. En dat tegen een prijs, waarvoor u nauwelijks zelf een kamp kunt houden. In instructie-weekends worden de leiders/sters nader ingelicht over dit kampwerk en verder is er soms ook een weekend voor hen, die prefereren op eigen gelegenheid met de club er op uit te gaan. En het programma ? De beschrijving van een kampdag of -week zou te veel plaats vragen. Daarom verwijzen wij u hier liever naar de kampmap, waarin u allerlei bijzonderheden vindt. Als slot merken wij nog op dat de Bond spaarkaarten uitgeeft, waarop u wekelijks zegels kunt plakken, zodat het kampgeld niet een te grote uitgave ineens wordt. IA. r 1 i> A IN L, 1 Ü, IN Hiermee raken wij een teer punt op vele clubs. Er zijn heel wat clubs, die alles moeten doen van hun wekelijkse contributie. Vaak is dat slechts ƒ 0.10. En in de grote vacantie wordt niet doorbetaald. Dan betekent -dat dus, dat er hoogstens 45 x 10 = ƒ 4.50 per clublid wordt geïnd. Daarvan moet een deel aan de Bond worden betaald, ƒ 0.10 aan de G.J.L.O. en nog ƒ 0,25 voor de Centrumcent. Wat blijft er dan over voor jaarfeest, bijzondere gebeurtenissen e.d. (of: soms wordt wel het jaarfeest betaald, maar dan is er geen geld meer voor de Bond). Het zal dus wel nodig zijn naar andere wegen te zoeken. Wij noemen: verhoging van de contributie (ƒ 0.15 is zeker niet te veel), winnen van donateurs, bij voorkeur in samenwerking met andere jeugdverenigingen ter plaatse, verzoek om een bijdrage van de kerkeraad. Dit is zeker niet een te gewaagd verzoek: ons clubwerk is immers nauw verbonden met de kerk! Het moet zo zijn, dat het bestuur van de Oudersvereniging zorg draagt voor een goed financieel beheer, zuinig en nauwkeurig. Te gemakkelijk wordt het innen' van de contributie aan een van de clubleden overgelaten zonder dat er een behoorlijke controle is. De meeste leiders en leidsters maken geen jaarlijkse begroting, wat toch noodzakelijk is. Werkelijk, met overleg en enthousiasme is meer met het geld te bereiken dan velen menen. De penningmeester van het ouderbestuur of de leider van de club denke erom, dat in Januari en Juli de contributie aan de Bond afgedragen dient te worden. Bovendien moet m Januari het formulier met clubgegevens worden ingeleverd voor de administratie. Jeugdweek Ieder jaar wordt in September voor de gehele gereformeerde jeugd de jeugdweek gehouden, waarin het startsein voor het komende seizoen wordt gegeven. Deze week is dus bij uitstek geschikt om propaganda te maken voor onze clubs. Voor wij echter mogelijkheden hiervoor aangeven, willen wij er op wijzen, dat de beste propaganda altijd de club zelf moet zijn en wat de leden ervan verder vertellen. Men moet dan ook niet alles op deze ene week zetten, maar het gehele jaar door zorgen, dat de club goed is. Naast deze voortdurende propaganda is er echter ook plaats voor een speciale actie, die in deze week gehouden wordt. Van de kerkelijke administratie kan men de adressen krijgen van alle jongens en meisjes die voor het lidmaatschap m aanmerking komen. Deze worden uitgenodigd een speciaie middag of avond bij te wonen (met de leden van de clubs). Aan deze samenkomst kan men een gezellig karakter geven door samen te spelen of door een vertelling te geven en iets over het clubwerk te zeggen. Vervolgens moet dan aandacht gegeven worden aan het nazorgwerk, door de jongens en meisjes, die na zo'n middag of avond blijken de club weieens te willen bezoeken, op te zoeken en naar de club te brengen. Ook kan men aan de clubleden de adressen geven van de jongens en meisjes die nog niet op de club gekomen zijn. X. PROPAGANDA VOOR NIEUWJE LEDEN. OVERGANG NAAR CLUB EN VERENIGING t - to Bovendien is het goed dat contact met de ouders wordt onderhouden, waarbij hun iets verteld wordt van het clubwerk. Er zijn plaatsen, waar iets dergelijks niet nodig is, omdat het daar vanzelf spreekt, dat men naar de club gaat. Maar in vele andere gevallen moet er toch iets aan gedaan worden. Een van de belangrijkste punten is, dat contact wordt gezocht met de kerkeraad of de predikant met het verzoek op de Zondag van deze jeugdweek bijzondere aandacht aan e jeugd en het jeugdwerk te geven en dit bij het huisbezoek ook met te vergeten. Het is natuurlijk een voordeel wanneer ter plaatse een club van 8- tot 12-jarigen bestaat! die al naar de oudere club heen leidt. Met de leider/ster ÏÏ club zal zeker intact gezocht moeten worden vfZf I contact zal er moeten zijn tussen de leider/ster van de club van 12 tot 14 en 14 tot 16 indien men op deze wijze het clubwerk heeft gesplitst. Overgang Een moeilijk punt is de overgang van club naar vereniging Ua van jongensclub naar J.V., van meisjesclub naar M.V. e ervaring is, dat op vele plaatsen deze overgang maar moei ijk verloopt. De leden willen soms niet graag afscheid nemen van hun club en zij zien op tegen het andersoorïge renlglng' °P dU PUnt Zal nauwere samen" g T komen met J-v- en M.V. Deze verenigingen hebben hun eigen methode en er wordt getracht met hulp van het Centraal Methodiek Rapport van het Gereformeerd Jeugdcentrum de methoden op elkaar te laten passen. Maar ook plaatselijk moet er voldoende contac" zijn. Daarom is voorgesteld dat iedere J.V. of M V een contactpersoon benoemt die, zoals de naam al zegt contact clubeenUs LmeVfe zijn/haar wiJk> 20 nu en dan die geeft aan 1 ^ 03 over§ang sPeciale aandacht fal ook ?n H f\ f Z° JUlst hergekomen zijn. Daarnaast contact jeugdcentrales of jeugdraden dit £ -.^an voortdurende zorg moeten zijn. !i,n/hal ,'l , ,Tan gr°0t belang' dat 'de leider/ster op van J V 0f M V WUSt V°°rbereidt °P het lidmaatschap maar éfn «root Gereformeerd jeugdwerk, waarin de delen zo goed mogelijk samen dienen te werken Hierbij is er vanuit gegaan, dat er steeds een groepje leden vergaat. Dat is ook wel het beste, omdat men zich op de ereniging dan niet zo'n eenling voelt. Wij raden aan om deze overgang steeds in September plaats te laten hebben. Hetzelfde geldt voor de ontvangst van nieuwe leden. Indien men echter geen moeilijkheden ondervindt wanneer gedurig nieuwe leden zich aanmelden, kan men hen ook gedurende het gehele jaar ontvangen. De leider overwege echter goed. of de clubeenheid, waarnaar toch gestreefd moet worden, het wel verdragen kan dat halverwege de werkperiode nieuwe leden toegevoegd worden. Tenslotte zij nog opgemerkt, dat voor de meisjesclubs een installatievorm is vastgesteld, waardoor dit feit een enigszins plechtig karakter krijgt. Dit gaat als volgt toe: Na de openingsceremonie (zie hoofdstuk, II, a) blijven de te installeren leden staan. De leidster vraagt haar de eisen. Daarna houdt zij een toespraakje, waarin de taak van een clublid wordt uitgelegd. De leidster verklaart dan, dat de aspirant-leden nu echte clubleden zijn en allen samen zingen een toepasselijk lied (dit kan ook het clublied zijn). Als de te installeren leden reeds op een andere club zijn geweest, is het aardig op deze avond de leidster van de vorige club uit te nodigen. De hierboven genoemde eisen zijn: a. voor een club van 12 tot 14 jaar: 1. Het eerste couplet van het meisjeslied kennen; 2. de spreuk van de sluitingsceremonie kennen (zie hoofdstuk II, e); 3. een eenvoudige Bijbelvertelling gegeven hebben. b. voor een club van 14 tot 16 jaar: 1. drie coupletten van het meisjeslied kennen; 2. een opstel gemaakt hebben; 3. een spel voor clubleden kunnen leiden; 4. op de hoogte zijn van de organisatie van het gereformeerde jeugdwerk. Bij het Bondsbureau zijn overgangsdiploma's te koop. * * * XI. CONTACT MET OUDERS, OUDERS VERENIGINGEN EN CONTACT VAN LEIDERS EN LEIDSTERS Wij hebben nu veel gesproken over wat leiders en leidsters moeten doen, maar daarbij mag één ding niet vergeten worden: De gezinnen zijn nummer één en wat wij met de clubleden doen moet terugleiden naar het gezin. Daarom is het van zo groot belang dat er contact bestaat met de ouders. Dikwijls beperkt zich dit tot een algemeen contact met de ouders op het jaarfeest. Maar verder laat men elkaar aan zijn lot over. Oudersvereniging Daarom is het ten eerste nodig dat er een Oudersvereniging bestaat: want de opvoeding gaat in eerste instantie uit van de ouders en het jeugdwerk heeft daarbij een aanvullende taak. Deze Oudersvereniging kan een steun zijn voor de leider en leidster, die dikwijls maar alleen werkt. Zij kan de zorg van de financiën dragen en verder stimulerend bezig zijn. Ook behoort zij toezicht te houden op heit werk van de leiders om tegenover de ouders verantwoord te blijven voor de opvoeding van hun kinderen. Bovendien kan zij tot taak nemen de propaganda te leiden en ook toezicht te houden op goede lokaliteiten voor de clubs. Deze Oudersvereniging is één mogelijkheid voor contact, maar daarbij mag het niet blijven. Daarom wijzen wij steeds weer op huisbezoek, op persoonlijk contact. De noodzaak hiervan is ook al betoogd in hoofdstuk I, 2. In plaatsen waar het niet mogelijk is een Oudersvereniging met bestuur op te richten, kan men ook volstaan met een Ouderscommissie, die dezelfde taken heeft. Zie verder Bondsuitgave „Ouders!" Kerkeraad Ook met de kerkeraad moeten goede banden bestaan (of met jeugdouderling/predikant, zo men die heeft). Daarom stellen clubs zich „onder kerkelijk toezicht", daarmee te kennen gevend dat zij in het verband van de Gereformeerde kerk willen werken. Aan de andere kant mag de club dan verwachten voor haar werk sympathie te vinden bij dit college, medewerking en graag ook financiële steun, o.a. door het gratis beschikbaar stellen van lokaliteiten. Maar te vaak horen wij de klacht: „Wij zien nooit een ouderling of dominee". Onderling contact Een derde punt van belang is het contact tussen leiders en leidsters. Iedere week staan zij voor vrijwel dezelfde vragen. Zij bemoeien zich met de jeugd van éénzelfde plaats, waar dikwijls gelijke problemen zich voordoen. Is het dan niet goed dat zij, om elkaar te helpen en te stimuleren, eens in de vier of zes weken bij elkaar komen om de gemeenschappelijke punten te bespreken? Dat behoeft geen officiële vergadering te zijn. Dat kan ook gebeuren in een gezellig samenzijn ergens in een kamer. Voor een goed leiden van de clubs is harmonie nodig tussen de leiding, zodat de een niet afbreekt wat de ander opbouwt. Vooral in de grotere plaatsen is het van belang, dat de leiders en leidsters een gemeenschap vormen en samen één lijn trekken bij het werk dat zij doen. Op deze vergaderingen kan dan gesproken worden over moeilijke gevallen op de clubs, over gezamenlijke activiteiten (jaarfeest e.d.), de stand van de clubs, het zoeken van nieuwe leiders/sters. Bovendien kan men elkaar inlichten over wat men op een avond pleegt te doen, zodat men van elkaar leert. En als er in een plaats maar één leider en leidster is? Laat men dit contact dan zoeken in het rayon. Werkelijk contact is onmisbaar bij het leiden! Natuurlijk hebben ook de grotere plaatsen waar wel leidersvergaderingen gehouden worden hun taak in het rayon. Daar kunnen zij de anderen verder helpen met hun ervaring en ook zelf nog adviezen krijgen. SLOT Misschien slaat u, na de lezing van dit boekje, het met een zucht dicht: „Hoe is het mogelijk, dat ik alles wat hier in staat, ooit goed doe? Dan kan ik maar beter geen leiding geven". Wij willen u toch nog graag een hart onder de riem steken. Toen wij dit boekje schreven, hebben wij niet tot opzet gehad, dat alles op de club even vaak en volledig gedaan moet worden, maar wij wilden u de grondslagen van ons clubwerk duidelijk maken, en u bovendien tips geven voor uw clubwerk. Wanneer u dit boekje gelezen hebt, weet u welke mogelijkheden er zijn en kunt u beginnen met wat u het best ligt. Langzamerhand kunt u zich dan ook met dat, waarvan u minder op de hoogte bent, bezig gaan houden. Ook hier geldt: „Haast u langzaam". Belangrijker is, dat u overtuigd bent geraakt van de noodzaak van dit clubwerk en van de verbanden die er tussen alle mogelijkheden liggen. Ook van het feit, dat dit alles mee kan werken aan ons doel. XJ staat niet alleen voor dit werk. Er zijn velen, die het met u doen en die u ook willen helpen. Bovenal: u staat er niet alleen voor, omdat u een opdracht hebt ontvangen van uw hemelse Vader, die ook weet wat u in dit werk speciaal nodig hebt. Wij hopen, dat u in dit geloof met zegen iets kunt betekenen voor de jongens en meisjes van de clubs. Lijst van boeken die gebruikt kunnen worden bij de behandeling van onderwerpen op de clubs. Voor de clubleden, die by het uitwerken van een opdracht of het maken van een opstel wat meer willen weten over het onderwerp, dan in de schetsen in de jeugdbladen gegeven is, hebben wij achter de titels van de boeken aangegeven voor welke leeftijdsgroep we het boek geschikt achten. De boeken zonder nadere aanduiding zijn, evenals de overige, geschikt door de leidsters en leiders te worden gebruikt om zich breder op de te behandelen onderwerpen te oriënteren. De boeken kunnen via de boekhandel worden besteld. Desgewenst kunnen deze boeken ook via het bondsbureau worden besteld, doch dan alleen onder gelijktijdige storting van het voor het bestelde verschuldigde op girorekening 475060 van de Bond voor G.J.O. BIJBELSE GESCHIEDENIS: Naar 't heilig blad, 2 delen, 14—17, P. A. de Rover, ƒ 8,— per deel, H. Veenman & Zn, Wageningen. Bij de Bron, 2 delen, 14—17, Dr P. ten Have, ƒ 12,50 per deel, Neerbosch' uitgeverij, Neerbosch. Verbondsgeschiedenis, 2 delen, S. G. de Graaf, ƒ 15,25 per deel, J. H. Kok N.V., Kampen. De Bijbel O.T., Dr Th. C. Vriezen, ƒ 3,90, J. B. Wolters, Groningen. Leerboek der Bijbelse geschiedenis, 2 delen, 14—17, Dr D. Langedijk, ƒ 3,95 per deel, J. H. Kok N.V., Kampen. „Spreekt daarvan", (Opdrachtboekjes), 2 delen, 14—17, P. Wardekker, ƒ 2,90 per deel, Bosch en Keuning N.V., Baarn. De Bijbel en Zijn boodschap, diverse delen, Ds H. Veldkamp en Dr Langman, ƒ 4,50 per deel, A. Jongbloed, Leeuwarden. Handboek der Bijbelse geschiedenis, 2 delen, Stock-Renkema-Waterink, ƒ 12,50 per deel, J. N. Voorhoeve, Den Haag. Leerplan Bijbelse geschiedenis, H. Lankamp, ƒ 7,90, P. Noordhoff, Groningen. BÜbel behandeld voor jonge mensen, 14—17 Wolf Meester5 deel I ƒ 17,25 j. H. Kok N.V., Kampen, deel II J 10,25, J. B. Wolters, Groningen. Bijbels Beeldwoordenboek, Dr A. van Deursen, ƒ 4 50 J H Kok N.V., Kampen. ' ' ' DeJM,i5d,eia,ar en Zijn vel"boging; Het lijden en sterven van de Middelaar; De komst van de Middelaar 14-17; I. Snoek, te zamen ƒ 6,90 zolang de voorraad strekt, J. N Voorhoeve, Den Haag. Leerboek der Heilige Geschiedenis, I. Snoek, ƒ 3 90 J N Voorhoeve, Den Haag. Groot vertelboek voor de Bijbelse geschiedenis, 2 delen L. 8—12, Anne de Vries, ƒ 9,50 per deel, J. H. Kok N V' Kampen. ' '' De, ®ij^ls0e geschiedenissen, L. 8—12, W. G. van de Hulst, ƒ 14,90, Spruyt, Amsterdam. Korte verklaring der Heilige Schrift, diverse schrijvers diverse prijzen, J. H. Kok N.V., Kampen. KERKGESCHIEDENIS: In V0ll6 ™*penrusting, 2 delen, 12-14, Joh. van Hulzen e.a., ƒ 1,50 per deel, J. B. Wolters N.V., Groningen. Leerplan Kerkgeschiedenis, H. Lankamp, ƒ 5,25, P. Noordhoff, Groningen. EN.VaKampenht' K' N°rel' f 725 1)f J' H' Kok Def Sotyii^enrde I5rerk' (vertellingen), 5 delen, P. A. de Rover, j 31,25, Jan Haan N.V., Groningen. Hek^T?9d,enKT0ni5kr^k' J" E" Kok en Dr W" H- BlekenKamp, ƒ 2,30, La Riviere en Voorhoeve, Zwolle. Beknopte geschiedenis van het Christendom, Drs N. K. van den Akker, ƒ 9,75, A. Voorhoeve, Bussum. Opmars der Waarheid, Szabo, ƒ 5,95, J. H Kok N V Kampen. !) k-^v^u tegen deze PriJ's alleen besteld worden bij het bondsbureau; in de boekhandel is het verkrijgbaar a ƒ 4,25 (ingenaaid) en ƒ 8,75 (luxe gebonden*). VADERLANDSE GESCHIEDENIS: Leerplan Vaderlandse geschiedenis, H. Lankamp, ƒ 8,15, P. Noordhoff, Groningen. Toen en nu, (Schetsen Algemene geschiedenis), 12—17, W. G. van de Hulst e.a., deel I ƒ 1,50, deel II 1,25, J. B. Wolters, Groningen. Toen en nu, (Leerboek over de geschiedenis van het Vaderland), 12—17, W. G. van de Hulst e.a., deel I f 1,35, deel II ƒ 1,70, deel III ƒ 1,50, J. B. Wolters, Groningen. Onze Vaderlandse geschiedenis, 12—17, Joh. van Hulzen, ƒ 9,50, J. H. Kok N.V., Kampen. Dispereert niet, 14 delen, A. en H. Algra, ƒ 3,40 per deel, T. Wever, Franeker. Vertellingen uit de Vaderlandse geschiedenis, 14—17, Dr J. C. van der Does, ƒ 8,50, T. Wever, Franeker. ZENDING: Zending in een wereld in nood, Prof. Dr J. H. Bavinck, ƒ 4,90, N.V. Gebr. Zomer en Keuning, Wageningen. Groot vertelboek voor de Zending, S. Douma en M. C. Capelle, ƒ 12,90, Bosch en Keuning N.V., Baarn. Onze Zending nü, Ds A. Pos, ƒ 0,95, J. H. Kok N.V., Kampen. De prijzen van de boeken zijn gegeven onder voorbehoud van eventuële wijzigingen ervan door de uitgevers. Bondsuitgaven De onderstaande uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het verschuldigde bedrag op giro 475060 t.n.v. de peningmeester van de Bond voor G.J.O. ORIëNTERENDE UITGAVEN Brochure 38ste Jaarvergadering : Heeft ons jeugdwerk nog een toekomst? Bespreking van „vrije" onderwerpen in onze clubs. De vrije-tijdsbesteding van de jeugd beneden 17 jaar. ƒ 0,50. Brochure 39ste Jaarvergadering: Zijn dit uw kinderen? Overheid en jeugd. Jeugd en fabriek, ƒ 0,50. Gedenkboek 40ste Jaarvergadering: In Woord en Daad. I. De huidige situatie van ons jeugdwerk. II. Ons jeugdwerk in het verleden. III. Enige perspectieven voor ons jeugdwerk, ƒ 3,—. Brochure 41ste Jaarvergadering: Bezinning. Kunnen we onze jongens en meisjes warm maken voor een ideaal? Het gezin en ons clubwerk, ƒ 0,50. Brochure 42ste Jaarvergadering : Iets over leidersvorming. Tolle, lege. (Het eigen karakter van ons jeugdwerk). Jeugd in vreemde landen, ƒ 0,50. Op weg naar de club. Handleiding voor het clubwerk voor de I2-tot 17-jarigen. ƒ 0.80. De helpende hand. Handleiding voor het clubwerk voor de 8- tot 12-jarigen. ƒ 0.25. Ouders! ƒ0.05. Cursus Leiding ƒ 10.—. Banden cursus „Leiding" ƒ 0.90 en ƒ 2. . MATERIALEN VOOR HET CLUBWERK De club actief. 100 opdrachten, vragenseries en taken ƒ 0.55. Spelen. 110 clubspelen voor de 12-tot 17-jarigen ƒ 0.90. Voordragen I. 100 ernstige en humoristische verzen ƒ 1.90. Voordragen II. 100 ernstige en humoristische verzen ƒ 2.25. Voordragen III, Korte prozastukjes voor 12- tot 17-jarigen ƒ 2.25. Voordragen IV (De zingende bron) Gedichten voo 8- tot 17jarigen ƒ2.50. Kampmap. Verhalen, spelen dagsluitingen, enz. voor kamp en club ƒ 1.50. Kanmp/clubzangbundel, tekstboekje met 65 liederen ƒ 0.35. Bondsinsigne (speld) ƒ 0.50. Bondsinsigne (broche) ƒ 0.50. Fietswimpels ƒ 0.60. Clubdassen ƒ 1.50. Contributiekaarten ƒ 0.05. Kampspaarkaarten ƒ 0.05. Kampspaarzegels, vellen van 25 zegels met spaarwaarde van 10, 25 en 50 cent per vel ƒ 0.08. Overgangsdiploma's voor jongens ƒ 0.20. Overgangsdiploma's voor meisjes ƒ 0.20. Verzuimkaarten ƒ 0.02. Meisjeslied ƒ 0.03. Jongenslied ƒ 0.03. Paasspel: „Het werd Pasen voor drie mannen uit Jericho". ƒ 1-75. Kerstspel „Een wonderlijk Kerstfeest te Rome" ƒ 1.75. VERHALEN De aanbrenger (Kerst) ƒ 0.15. Van een schilder die niet kon ) l (Kerst) samen ƒ 0.25. Christen in woord en daad Overwinning (Pasen) ƒ 0.15. John Eliot (Zending) ƒ 0.15. In Zijn dienst (John Williams) (Zending) ƒ 0.15. De Corsicaanse dolk ƒ 0.10. Wonderlijk gered ƒ 0.10. Piloot Jim ƒ 0.10. Schipbreuk ƒ 0.10. Harry ƒ 0.10. JAARFEESTSTUKJES Door de Bond worden ten behoeve van de clubs, voor Jaarfeesten en andere feestelijke bijeenkomsten, z.g. Jaarfeeststukjes uitgegeven. De vorming van het fonds van deze stukjes vindt geregeld voortgang. Thans zijn de onderstaande stukjes voorradig. De prijs, waarvoor men het bij elk stukje vermelde aantal exemplaren van het stuk ontvangt, is inclusief opvoeringsrecht. Jan Eigenwaan (8 ex.) ƒ 5.—. De Wensring, sprookjesfantasie (8 ex.) ƒ 5.—. Hugo de Groot uit Loevestein ontsnapt (6 ex.) ƒ 2.50. Waarheen reizen wij? (8 ex.) ƒ 5.—. Joechee, wij horen de roep van de zee (8 ex.) ƒ 5.—. Het beleg van Leiden (8 ex.) ƒ 4.—. Een gulden 57 (8 ex.) ƒ 5.—. Eenheid, tableau ƒ 0.35. Gods Woord houdt stand, tableau ƒ 0.35. In de wereld, doch niet van de wereld, tableau ƒ 0.45. De slapende koning (8- tot 12-jarigen) ƒ 0.75. Lentespel I ƒ 0.35. Lentespel II ƒ 0.35. Ontspanning na inspanning, tableaux, voordrachten enz ƒ 1.—. HANDENARBEID Mede ter bevordering van een goede vrije-tijdsbestedmg van onze jongens en meisjes zijn bijhet®^ ^25 krijgbaar de onderstaande Handenarbeidbladen P j . per stuk. Bij 2 of meer bladen m een bestelling ƒ 0.20 per stuk. Bestellingen per giro 475060 t.n.v de Bond voor G.J.O. of met insluiting van het verschuldigde m postzegels. no. 1. Vlechten met raffia I. no. 2. Vlechten met raffia II. no. 3. Halfmaskers van papier. no. 4. Een speelpopje. no. 5. Inkeep snijwerk. no. 6. Kindermeubelen voor een kleuterklas. no. 7. Bastsnijwerk I. no. 8. Aardappelenstempelen I. no. 9. Aardappelenstempelen II. no. 10. Boer en boerin uit een bezemsteel. no. 11. Bastsnijwerk II. no. 12. Kralenwerk. no. 13. Natuurproducten. no. 14. Pop Hans en hoe wij hem maken. no. 15. Huizen van blokken. no. 16. Eenvoudig draaiend speelgoed. no. 17. Taksnijwerk. no. 18. Houten speelgoedbeestjes. no. 19. Kralen van papier. no. 20. „Mooimakersgoed" van het Boerenland. no. 21. Eenvoudige meubeltjes I. no. 22. Spelletjes met natuurmateriaal. no. 23. Nog meer natuurmateriaal. no. 24. Eenvoudige meubeltjes II. no. 26. Stofbeesten. no. 27. Van alles uit bamboe. no. 29. Feestlichtjes.