BIBL.VR.UNIV. VERZ. MÖTTLINGEN DOOR Ds. W. A. PLUG UITGEGEVEN DOOR BOSCH & KEUNING TE BAARN LIBELLEN-SERIE Ni. 73 Prijs van één nr. 45 cent. Viei nis. per nr. 40 cent. Acht of meer nummers per nr. 35 cent. Voor dubbele nummers dubbele prijzen. BIBL.VR.tnnV. VERZ. W.ce MERODE MÖTTLINGEN i. Möttlingen is de naam van een klein achterafgelegen boerendorpje in Württemberg aan de Noordelijke uitloopers van het Schwarzwald. Hoewel de omgeving zeker veel moois heeft, is het toch niet daarom geworden een middelpunt van vreemdelingenverkeer, zooals b.v. het op anderhalf uur afstand in het dal van de Nagold prachtig gelegen plaatsje Bad-Liebenzell. Neen, niet de mooie ligging of een of andere bezienswaardigheid heeft gemaakt dat zoovelen de weg naar Möttlingen gevonden hebben en dat er zulke belangstelling blijkt te bestaan om toch iets over Möttlingen te weten te komen. Reisbureau* en reisgidsen weten niets van Möttlingen; het ligt aan geen trein of bus en hoewel het dagelijks een komen en gaan is van binnen- en buitenlandsche gasten, wordt er geen profijt van getrokken; het is het arme, onaanzienlijke, we kunnen wel haast zeggen, primitieve boerendorpje gebleven. Ja, er zijn de laatste tijd enkele nieuwe huizen bijgebouwd, maar noodgedwongen, de toeloop is zoo groot dat men voordien soms in naburige dorpen een onderkomen moest vinden. Nog eenmaal heeft Möttlingen zulk een bekendheid gehad, een honderd jaar geleden; dat was toen Johann Christoph Blumhardt er predikant was van 1838—1852. Blumhardt heeft een grooten invloed gehad, die nu nog nawerkt, ook in ons land. Voor ieder rechtgeaard theoloog is hij geen onbekende. Vóórdat wij nader spreken over het tegenwoordige Möttlingen is het goed, ook iets van dezen merkwaardigen man te vertellen, want het gaat om hetzelfde en er is een doorgaande lijn van Blumhardt tot heden waar te nemen, al is die schijnbaar door een periode van een 50 jaar onderbroken geweest. Na eenige jaren hulpprediker te zijn geweest en leeraar aan de zendingsschool te Bazel, kwam Blumhardt op 33-jarige leertijd als predikant naar Möttlingen. Hij vond een gemeente, waar een reeks van voortreffelijke predikanten gewerkt hadden, maar het was als lag zij onder een ban. De ban is verbroken, doordat de Heiland zich heerlijk geopenbaard heeft en wel in dat wat geschiedde met het meisje Gottliebin Dittus. In haar vertoonde de satan zich in zijn ziel- en lichaamverdervende kracht. Zoo heeft Blumhardt het leeren zien en het is gebleken, dat alleen het beroep op en het geloof in Jezus' overwinning de satansmacht kon verdrijven. Met een geroep: „Jesus ist Sieger" (Jezus is Overwinnaar) moest de booze geest na jarenlang hardnekkig verweer het meisje verlaten. Gottliebin was daarna gezond naar lichaam en geest en is één van de trouwste helpers van Blumhardt geweest. De werkelijkheid van God en den levenden Heiland èn de werkelijkheid van den satan met zijn groote macht was daardoor voor Blumhardt volkomen zeker gewórden. Duidelijk werd dit in zijn prediking openbaar. In diezelfde üjd valt dan ook het begin van een algeheele ommekeer in Möttlingen. De satan was ontmaskerd; het bleek, hoe zeer men door bijgeloof en toovenarij zich aan hem verkocht had. Nu moest hij wijken voor Jezus' overwinningskracht. Velen kwamen tot Blumhardt om hun zonden te belijden en wanneer hij hun dan de vergeving der zonden onder oplegging der handen in naam van Jezus verkondigde en met hen bad, bleek telkens weer hoe bij hen een radicale ommekeer had plaatsgehad, een werkelijke wedergeboorte, maar ook zeer vaak genezing van lichamelijke ziekten. Blumhardt is steeds zeer nuchter gebleven en een groote vijand van elke geestelijke overdrijving. Hoevelen zijn sindsdien met hun lichamelijke en geestelijke nooden van heinde en ver naar Möttlingen getogen, om daar geholpen te worden door den levenden Heilandl Na eenige jaren werd de pastorie te klein voor alle toestroomende gasten; daarom is Blumhardt in 1852 naar Bad-Boll vertrokken, een verlaten „Kurort", waar de velen van wijd en zijd komenden konden worden ondergebracht. Tesamen vormden zij een huisgemeente onder leiding van Blumhardt, tot zijn dood in 1880. Het werk werd voortgezet dóór zijn zoon Christoph Friedrich, die in 1919 overleden is. Blumhardt leefde zeer sterk in de verwachting van Gods koninkrijk, maar hij geloofde ook vast, dat de Geestesgaven, waarvan In het Nieuwe Testament zoo dikwijls sprake is, weer komen moeten wil het goed zijn en dat kan alleen, wanneer men er om bidt en zich er voor openstelt. In Möttlingen getuigt van de strijd en overwinning van Blumhardt een houten bordje, aangebracht aan het nog bestaande huisje van Gottliebin Dittus met het volgende opschrift: „Mensch, bedenk die Ewigkeit und spotte nicht der Gnadenzeit, denn das Gericht ist nicht mehr weit", hetgeen de daemon door Gottliebin Dittus uitgeroepen heeft. Verder staan er nog de kerk, waar Blumhardts prediking zoovelen diep in het hart trof en de pastorie, waar zoovelen tot het nieuwe leven gekomen zijn. En tenslotte leeft hij Voort in de spreuk: „Jesus ist Sieger", waarvan de waarheid ook nu weer sinds ongeveer vijf en twintig jaar in Möttlingen overtuigend bewezen wordt. En dat is het wat ook nu de duizenden van ver en nabij naar het verder zeer onbelangrijke Möttlingen trekt. II. ft Als men van Althengstett, het dichtstbijzijnde stationnetje aan de lijnStuttgart—Calw, komt, ziet men vlak vóór Möttlingen aan de Imkerhand een flink gebouw of liever een complex van gebouwen staan; meestal loopen vele menschen in en uit of zitten in de tuin Boven de ingang van het hoofdgebouw ziet men staan: „Rettungsarche" (Reddingsark) en „Jesus ist Sieger". Het blijkt dan te zijü wat we kunnen noemen een herstellingsoord, zooals het trouwens ook officiéél staat aangegeven, waar geregeld ruim 300 gasten vertoeven. Voor 100 is er maar plaats in de gebouwen zelf de anderen worden allen in het dorp bij de gewone dorpsbewoners ondergebracht of in de enkele in de laatste tijd verrezen pensions Maar men eet gemeenschappelijk in de Arche. Aan de achterzijde bevindt zich nog een groote zaal, plaatsbiedend voor wel een 1000 personen. Boven den ingang staat: „Unterkunftshutte" (Toevluchtsoord). Hier wordt tweemaal per daa een „Andacht" (bijbellezing) gehouden. Daarna zijn er spreekuren waar men met zijn lichamelijke en geestelijke nood zich wenden kan tot één van de zoogenaamde broeders, die ook de Andachten houden. Die broeders zijn heel eenvoudige, weinig opvallende menschen. En toch gaat er van zulk een Andacht een merkwaardige kracht uit en al gauw merkt men zelf en hoort het rondom zich heen, dat er in de spreekuren geweldige dingen gebeuren. Ja, wat is dat? Zooals ik al zeide, is hier hetzelfde te vinden, als in Blumhardts dagen. De stichter van de Rettungsarche is reeds overleden, op 13 Maart 1934. Het was Friedrich Stanger, of liever zooals hij bij alle Möttlinger gasten blijft voortleven: „Vater Stanger"; zelf noemde hij zich wel eens „das Friederle von Möttlingen". Van zijn leven het volgende: Hij was 5 Februari 1855 in Möttlingen geboren, als onecht kind, dat bitter weinig liefde ondervonden heeft. Wel nog van zijn grootouders, maar toen zijn moeder trouwde en naar Liebenzell verhuisde, heeft hij meer slaag dan vriendelijke woorden gehad. Zijn stiefvader was een dronkaard en de kleine Friedrich leerde thuis niet veel goeds. Wel heeft hem, die thuis van God niets hoorde, toch éénmaal Gods woord op een bijbelsamenkomst zóó diep getroffen, dat hij een tijd van diepe innerlijke vrede gekend heeft. En hij wist later te vertellen hoe God zoo telkens in zijn leven tot hem gekomen is. Maar door het slechte voorbeeld thuis en van anderen ging het al gauw weer mis, werd ook hij al jong een drinker. In andere opzichten had hij veel goeds en in zijn werk stond hij goed aangeschreven. Eerst was hij jarenlang goudsmidsleerling in Pforzheim. Een tijdje hielp hij op het land, daarna kwam hij terecht in Stuttgart bij een stalhouder. Daar ging het door toedoen van zijn kameraden al gauw bergaf met hem. Als koetsier had hij dan hier dan daar een goede betrekking, maar het drinken was steeds het bezwaar. Ook toen hij in 1881 getrouwd was ging het niet beter. Telkens was er wel het verlangen naar bevrijding, maar het werd met hem steeds erger. Al het vreeselijke van een door den satan gebondene heeft hij doorgemaakt. Telkens was er wel een stem in hem die tot omkeeren maande, maar steeds overwon de satan die hem zei, dat er toch voor hem geen redding meer mogelijk was en die hem dreef tot steeds erger zonden, tot zelfmoordpogingen en tot een leven van diepe duisternis en voortdurende angst. Maar dan sterft zijn dochtertje, zijn vrouw wordt ziek en ook hij zelf als gevolg van zijn slecht leven. God is aan het werk, en er is nu van allerlei, dat tot zijn geweten begint te spreken; eindelijk komt hij tot de erkenning, dat hij met z'n zondig leven breken moet, vooral als hem telkens de vreeselijkheid van wat hem te wachten staat in den geest getoond wordt. Hij zoekt nog overal. Maar de Heer begint nu duidelijk in zijn leven te werken en zich aan hem te openbaren, zoodat hij niet anders meer kan, dan in den Heiland te gelooven, den bijbel ter hand te nemen en de gelegenheden aan te grijpen, waar hij van het Evangelie hooren kan. En dan komt de werkelijke bekeering, het zich zien als zondaar, het roepen om verlossing. De satan poogt het te verhinderen. Maar na een vreeselijke innerlijke Strijd in een nacht is het pleit beslecht en was Jezus de overwinnaar. Van toen af begint een ander leven, waar de bijbel het richtsnoer is. Welk een vreugde! Nu wilde hij alleen voor den Heiland leven. Maar eerst waren nog vele dingen noodig om hem tot dat werktuig in Gods hand te maken, waardoor zoovelen gezegend werden. Hoevele verzoekingen, laster en spot, ziekte en andere nooden moesten eerst worden dóórstaan. En dan: er mocht niets van den ouden Stanger overblijven, alles nieuw, alles alleen voor den Heiland! Maar dgn ook begon hij door zijn nieuwe leven en zijn getuigen anderen óf tot een ergernis, óf tot groote zegen te worden, in 't bijzonder hun, die leefden zooals hij tevoren gedaan had. Zijn kinderlijk geloof groeide. En de Heer begon hem steeds duidelijker te openbaren dat hij naar Möttlingen moest om daar te getuigen. Maar daar wachtte hem eerst recht verachting en spot. Toen kreeg hij het visioen van een korenveld, de oogst van het door hem uitgestrooide Evangeliezaad, als een aanwijzing voor zijn verdere leven. Uiterlijk was zijn leven moeilijk, de honger was dikwijls gast in zijn huis, maar de blijdschap bleef. Daarna kwam een tijd van vreeselijke ziekte; o.a. leed hij aan jicht en hartzwakte. Geen dokter kon hem helpen. Toen hoorde hij van iemand dat men ook door geloof gezond worden kan. Van dat oogenblik af wendde hij zich alleen tot den Heiland, gaf zich Hem geheel over en werd genezen, volkomen gezond. Op een keer werd hij ertoe gedreven 1 Cor. 12 te lezen tot tweemaal toe en toen verstond hij dat de Heiland hem begenadigen wilde. Hij vroeg of hij de gave mocht ontvangen om anderen naar lichaam en ziel te genezen. Eenmaal had bi} een visioen: bij zag menschen die dooi hem genezen weiden. Later bleek hem dat hij menschen gezien had die indeidaad dooi hem genezen zijn vele jaren daarna. Toen hij in 1907 geregeld naar Möttlingen ging om samenkomsten te houden, werd hem door God het huis aangewezen waar hij wonen zou. Het was een heel armelijk huis; geld om het behoorlijk in te richten was er niet, maar de menschen kwamen. Sindsdien is zijn leven voortdurend geweest een leven van wonderlijke gebedsverhooringen, van ervaring hoe de Heiland zorgt en van een steeds toenemen in alles. En evenals bij Blumhardt werd de toeloop al spoedig zoo groot dat hij naar een ruimer gelegenheid moest omzien, maar er was geen geld. De Heer toonde hem de plaats waar hij bouwen moest, juist op de plaats waar bij het korenveld gezien had. In geloof (zijn bezit was maar 40 Mark) werd het aangevat en tot ieders verwondering volvoerd. Op 14 November 1909 werd de Rettungsarche ingewijd. De naam kwam hem voor den geest bij een bespreking van een gedeelte uit Genesis over de ark van Noach. Ja, zijn huis zou ook op Gods bevel een „reddingsark" zijn; het was geen menschen werk, het was Gods werk en Zijn werktuig was de groote zondaar, de zeer verachte maar rijk begenadigde Friedrich Stanger. Sindsdien zijn er echter heel wat stormen over de Arche losgebroken. Vóóral miskenning, juist van de kant van de Christenen en vooral van de „Gemeenschapschristenen", die buiten de kerk staan en zich dikwijls vromer achten dan de kerkmenschen. Er is zelfs een boek geschreven tegen Vater Stanger en zijn Arche tot waarschuwing. Maar daarnaast ook van de kant der doktoren, die concurrentie dachten te zien en van de overheid die overtreding der wet meende te bespeuren. Maar glansrijk hebben Vater Stanger en zijn Arche dit doorstaan. Hij overtrad geen wet en verschillende doktoren zijn zelf tot omkeer gekomen door Vater Stanger. Daarnaast werd de Arche getroffen door het overlijden van Vater Stanger die 13 Maart 1934 door zijn Heer en Heiland opgeroepen werd, en vervolgens door den dood van zijn opvolger, door hem zelf aangewezen, Vater Jacob Walz, zijn trouwe helper, die hem het meest nastond, op 12 October 1934. Maar het werk wordt voortgezet. God zelf heeft de Arche gebouwd, heeft zelf Vater Stanger geroepen, maar ook degenen die door hem wederom door handoplegging tot zijn medehelpers gewijd zijn. Eigenlijk moeten we zeggen dat wat daar gebeurt niet alleen aan Möttlingen en de Arche gebonden is. Waartoe God Vater Stanger geroepen heeft, was, evenals bij Blumhardt, deze boodschap van Hem door te geven, dat de Heiland leeft als overwinnaar, dat Jezus Christus dezelfde is gisteren en heden en in der eeuwigheid (Hebr. 13 :8). Onwillekeurig denken wij bij Vater Stanger aan de Godsmannen uit den bijbel, want het bijzondere aan hem is juist dit, dat God zelf zich zoo direct aan hem geopenbaard heeft en hem gevormd tot dengene die Zijn werktuig kon zijn. Vater Stanger zelf sprak steeds over zijn wonderredding en begenadiging met de woorden van Zach. 3:2: „Is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt?" Alles wat ik hier meegedeeld heb, is uitvoeriger te vinden in het boekje waarin verzameld is, wat hij zoo telkens uit zijn eigen leven vertelde. III. Nu nog wat meer over het leven in de Arche. Eén van de dingen die zoovelen zijn opgevallen is dat ieder, wie bij ook is, van welke rang of stand, met dezelfde gereserveerde vriendelijkheid wordt ontvangen. Ja, men vindt in de Arche voortdurend die werkelijke gelijkheid. Allen zijn we broeders en zusters; aan tafel, in de spreekuren, in de Andachtzaal heeft ieder dezelfde rechten of liever alle verschil valt weg, men voelt vanzelf zich één. In de Arche gaat het om andere dingen dan in de wereld en gelden andere maatstaven. Als men aankomt (het is gewenscht van te voren zijn komst te melden) wordt men door iemand van het vrouwelijk personeel, zuster genaamd, verwelkomd. Men wordt terechtgeholpen, krijgt zijn kamer aangewezen of als er in de Arche zelf geen plaats meer is, gebracht naar het logies in het dorp. Men krijgt nog een enkele practische mededeeling over de dagindeeling en dan moet men zichzelf maar terecht vinden. Eerst voelt men zich wat vreemd. Het is alles zoo doodeenvoudig, soms zelfs primitief, wanneer men in het dorp ondergebracht is. Maar al gauw merkt men hoe ook vele van die gewone boeren van een groote vriendelijke voorkomendheid zijn, volkomen met alles wat de Arche betreft op de hoogte en zonder zich ook maar eenigszins op te dringen al iets van de spheer van de Arche doen voelen. Het blijkt al gauw dat er vrijwel geen huis in het dorp is, of er zijn Arche-gasten ondergebracht. Als men zich 's morgens voor het ontbijt naar de Arche begeeft, ziet men uit alle huizen de gasten komen en men begint zich al één met hen te voelen. Wat de dagindeeling betreft, het ontbijt vindt plaats om 8 uur, daarna om half negen een Andacht van ongeveer drie kwartier, vervolgens spreekuur tot etenstijd, 12 uur, daarna rusttijd tot 2 uur, waarbij volkomen stilte heerschen moet in en om het gebouw. Om 3 uur koffie en om 4 uur weer een Andacht, gevolgd door spreekuur voor degenen, die 's morgens niet aan de beurt konden komen. Om half zeven avondmaaltijd, waarna de dag besloten wordt met gemeenschappelijk gezang tot 8 uur. Om 9 uur ('s zomers wat later) wordt verondersteld dat iedereen zich ter ruste heeft begeven. Wat het eten betreft, het is zooals alles eenvoudig maar goed en overvloedig. Velen moeten eerst wel even wennen, het is voor ons soms wat vreemd. Aan de maaltijden is het weldadig rustig, men zou niet zeggen dat mén daar tesamen zit met meer dan 150 menschen. Wordt het gesprek toch wat luid, dan wordt door een der broeders vriendelijk verzocht stil te zijn. Ook het bedienen gaat zonder drukte. Menigeen heeft zich erover verbaasd hoe alles in zoo'n groot bedrijf zoo in de grootste orde, zonder gejacht, als het ware zonder dat men het merkt, verloopen kan. Ja, ook het personeel heeft iets dat men elders zoo zelden aantreft, dat in het hart zit en naar buiten uitstraalt in alles wat ze ook doen, de chauffeur, het kamermeisje, in de keuken, in de tuin, op het kantoor. Men zit in de Arche aan tafel met allerlei soort menschen, zooals ik al zei van alle rang en stand, dooreen; ook van allerlei landen, naast de Duitschers b.v. velen uit Zwitserland en Holland. En al gauw begint men te merken, dat men ook om heel verschillende redenen naar Möttlingen gekomen is: de een om lichamelijk gezond te worden, de ander om zijn geestelijke nood, een derde noch om het een noch om het ander, maar om een poos te mogen genieten van het verblijf in de Arche om daar versterkt te worden in zijn geloof. En dan gaat men meiken dat ook al die verschillen weer wegvallen en dat ei daai twee sooiten menschen zijn, n.1. zij die iets van stralende blijdschap hebben, ook al zijn het misschien uiterlijk nog stumpeids, en de anderen, die nog onder een druk zitten, ook al zijn ze verder kerngezond. En als men langer blijft, ziet men hoe iemand die tot de tweede groep hoorde, ineens ook die blijdschap in zijn oogen heeft gekregen. Of ook ziet men tot zijn verwondering dat bij dezen of genen ook naar het lichaam iets veranderd is. Als men er pas is, valt dit niet op door het groote aantal gasten. Wanneer men dan eens hier en daai een gesprek opvangt of men komt zelf met anderen in aanraking, wat daai heel eenvoudig zonder plichtplegingen gaat, daar men zich samen één groote familie voelt, dan kan men de merkwaardigste dingen te hooren kiijgen, zoodat men moet zeggen, ook al was men nog zoo sceptisch en ciitisch: hier gebeurt iets, hoe dan ook. Eén van de dingen die velen in het eerst wat afstooten, is het vele zingen. Meestal hoort men ei gezang. Maar al spoedig merkt men, dat het volkomen gezond is. Immers ei zingen menschen, die hun blijdschap moeten uiten, vooi wat met hen gebeuld is in de Aiche en de liederen zijn steeds opgewekt en fiisch. Bovendien, men is in de Aiche heelemaal niet gesteld op veel gepiaat over kwalen of op bekeeringspogingen van de gasten onderling en het blijkt dat juist het vele zingen ter eere van den Heiland de spheer mee zoo zuiver en gezond houdt. Na eenige dagen doet men er van harte aan mee. Tusschen de maaltijden, Andachten en spreekuren heeft men veel tijd voor zichzelf. Men komt mede daaidooi zoo heerlijk tot rust en kan dat, wat men hoort en ondervindt in Andachten en spreekuren, goed op zich laten inwerken, tenzij men toch zijn tijd verpraat; maar telkens wordt ei op gewezen dat dit natuurlijk de werking van het gehoorde moet verhinderen. Men heeft alle gelegenheid tot wandelen. De omgeving is zelve ook vol rust (het is hier nog niet de grootsche geweldigheid van het Schwarzwald): glooiende velden tusschen mooie bosschen. Maar men heeft te letten op zijn Üjd, want in de Arche gaat alles stipt op de minuut, wat ook niet anders kan bij zoovele gasten. Want niet alleen, dat er vrijwel altijd meer dan 300 gasten zijn, maar het is ook een geregeld komen en gaan; men merkt het b.v. doordat men naast andere menschen aan tafel zit; het aspect verandert voortdurend; op alle uren van den dag brengen de Arche-auto's gasten af en aan. De een blijft een paar dagen, komt alleen uit nieuwsgierigheid of kan werkelijk niet langer, een ander eenige weken of nog langer. En ondanks het voortdurend komen en gaan en dat er gezorgd moet worden, dat ieder weer een plaats aan tafel krijgt en dat men in de Arche of in het dorp ondergebracht wordt, het is steeds alles volmaakt geregeld. Als er het een of ander niet in orde is, ligt dat steeds aan de gast zelf, die zich niet aan de regels van het huis gehouden heeft. Men vindt deze in de gang bij de ingang duidelijk op een groot bord. En het geldt in de Arche zich in alles te onderwerpen, niet alleen aan wat door de broeders in Andacht en spreekuur gezegd wordt, maar ook in het gewone dagelijksche leven heeft men alle eigenwijsheid af te leggen en zich te buigen. IV. Maar het eigenlijke waar het om gaat in de Rettungsarche vinden we toch in de Andachten en spreekuren. Ik schreef al dat er van zulk een Andacht een merkwaardige kracht uitgaat; ja, het is zoo dat men niet anders kan dan zich er onder stellen. Hoevelen hebben niet dezelfde ervaring telkens en telkens weer, dat het was alsof er juist tot hen alleen gesproken werd. Zoo direct, zoo indringend, dat men zich voor een keus geplaatst ziet; men kan het niet naast zich neerleggen of alleen op anderen willen toepassen. De eerste tijd vraagt men zich af: hoe komt dat toch, het is alles zoo dóódsimpel, zoo niets bijzonders, juist zooals de broeders zelf ook zijn. Meestal komt er dan nog bij, dat men eenigszins moeite heeft om hen te verstaan, want op een enkele uitzondering na spreken ze echt Zwabisch dialect, waar men eerst erg aan wennen moet. Het zijn meer bijbellezingen dan preeken, want meestal wordt een gedeelte van een hoofdstuk behandeld zoowel uit het Oude als Nieuwe Testament. Om de beurt houden de broeders de Andacht, maar steeds zitten ook de andere in de Arche aanwezige broeders op het podium en één van hen eindigt met dankgebed. De manier waarop over het bijbelgedeelte gesproken wordt is, dat men uitgaat van de waarheid van wat er geschreven staat; men spreekt, zou ik zeggen, vanuit de tekst én niet zooals meestal geschiedt erover; dan wordt het toegelicht met getuigenis van eigen ervaring en met voorbeelden geput uit hun rijke ondervinding, opgedaan in hun werk als zielszorger. Het is alsof de bijbelwoorden levend gaan worden, duidelijke taal gaan spreken, zoodat men het besef heeft zelf daardoor aangesproken te worden. Het is er inderdaad wonderlijk mee gesteld. B.v. Woensdag- en Zaterdagmiddag wordt er geen Andacht gehouden, men heeft dan de gelegenheid om wat meer van de omstreken te zien; meestal kan men dan met een autobus een prachtige tocht door het Schwarzwald maken. Maar als men eenige tijd in de Arche is, betreurt men het dat er die middagen geen Andacht gehouden wordt. Wanneer men eenmaal zijn hart geopend heeft, kan men er niet genoeg van krijgen. Dat is niet overdreven, het is de ervaring van zoovelen. Het is geen ongezonde gevoelszwijmel. Die Andachten zijn zoo nuchter en zakelijk; steeds wordt gezegd: we hebben niets met gevoelens te maken, die zijn gevaarlijk, het gaat alleen om geloof. Er is ook niets te bespeuren van een geforceerde ernst, hoe menigmaal heerscht er ongedwongen vroolijkheid bij de kostelijke voorbeelden of gezegden die zoo duidelijk het gesprokene toelichten. Neen, het volle rijke leven in al zijn schakeeringen wordt ons getoond: we gaan het menschelijk leven doorzien en ontvangen een blik in de heerlijkheid van het leven met den Heiland. En daarbij gaat hoe langer hoe meer de behoefte aan afleiding en verpoozing door andere dingen zwijgen. Men vindt alles wat men noodig heeft in die nieuwe wereld, die ons getoond en voorgeleefd wordt en men laat graag los de dingen, waar men de voosheid en de gevaren van heeft leeren zien. Velen hebben zich er telkens weer over verwonderd, dat zoolang zij in de Arche waren de belangstelling voor andere zaken, hun krantje etc, zoo totaal weg was. En dat is waarlijk niet iets onwerkelijks, dat zich later, als men de Arche verlaten heeft, wreekt. Hoevelen kunnen getuigen, dat juist het geheel los geweest zijn van de zorgvuldigheden dezes levens en het hebben mogen vertoeven in een wereld, waar het alleen om den Heiland gaat, hen gesterkt en vernieuwd weer het leven heeft doen ingaan en de kracht heeft doen ontvangen staande te blijven in wat God van hen vraagt en zich niet Z^n^n ato01 * deZe Wereld *et * -et God hJiïS^j^ïri.0n dS Andach