iSONG A-SCHIN OF DOOR BEPROEVING GELOUTERD. DOOK ZEND. I. Dl L G E R. UIT HET HOOGDUITSCH Uitgegeven door de Malf'stuivers-Weteeniging der Mijnsche SCending. BOEKHANDEL AMSTERDAM. voorheen PRETORIA. HÖVEKER & WORMSBR. TSONG A-SCHIN OF DOOR BEPROEVING GELOUTERD. DOOR ZEND. I. D I L G E K. UIT HET HOOGDUITSCH van s. ^Uitgegeven door de jfëaïfstuivers-tyereeniging der Kijnsch» SZendmg. BOEKHANDEL AMSTERDAM. voorheen PRETORIA. HÖVEKER & WORMSER. Door beproeVhr^gelouterd. In het schoone Schlehendal (Moë Kong), dat zijn naam ontleent aan den grooten stroom Schlehen, ligt de groote en beroemde stad der geleerden Kayintschu of Moïtschu. In het zuiden daarvan ligt langs de Schlehen-rivier de volkrijke landstreek Tukuipau. Hooge mandarijnen en beroemde geleerden, aanzienlijke doktoren en gezochte professoren zijn uit bijna ieder huis voortgekomen. Er wonen echter ook enkele armen. In deze schoone, vruchtbare landstreek, niet ver van de stad, een pijlschot van den oever der Schlehen-rivier verwijderd, staat een bijna vervallen, hut, temidden van vruchtbare velden, die door eene heining van bamboe omringd zijn, waardoor het geheel er uitziet als een boerderijtje. De hut is het overschot van een vroeger tamelijk groot huis, welks fondamenten hier en daar nog in den grond verborgen zijn. In deze hut, omringd door de graven zijner voorouders, werd Tsong A-schin geboren; hier heeft hij vele jaren en hebben zijne voorvaderen vele eeuwen gewoond. In dit huisje heeft hij het mandenmakershandwerk geleerd en uitgeoefend. Hier zijn de muiters gekomen, die hem voor een tijd soldaat maakten, en hem eene vrouw gaven, maar anders alles rondom verwoestten. In deze hut, in de zaal zijner voorouders, voor de tafel zijner voorvaderen, werd hij vijfmaal op aangegeven gelukaanbrengende dagen getrouwd. Hier trof hem ook het verdriet, dat vier van deze vijf vrouwen stierven en eene wegliep, zonder dat eene van haar hem een zoon geschonken had. Hij bleef kinderloos. Deze ongelukken waren voor hem een teeken, dat hij, zooals hij in zijn heidensche zienswijze dacht, volgens wind- en waterleer een man was door het geluk gemeden en dat zijn huis aan zijn land slechts onheil kon aanbrengen. En toch was het grootste geluk hem nader dan hij dacht. Kort na den opstand van Taiping hadden Baseier en Berlijnsche zendelingen Kayintschu bezocht en zendeling Hanspach had reeds vroeger, juist in deze streek, en in het bijzonder in het huis van den stam Lyong ingang gevonden. Toen nu in het begin van 1881 tusschen de drie Duitsche zendelinggenootschappen eene verdeeling van gebied plaats gevonden had, waardoor Kayintschu aan de Baseier zending werd toebedeeld, trachtten de zendelingen door herhaalde bezoeken aldaar vaster voet te verkrijgen, nadat zij eerst een inlandschen predikant in die stad hadden aangesteld. In het jaar 1883 vestigde zendeling Schulze er zich; hij was de eerste Europeaan. Hij woonde in een gehuurde woning dicht bij de bezitting van Tsong. Door den hulponderwijzer Lyong toegebracht en later door de gunstige beschikking, dat de plaats van samenkomst voor de weinige Christenen eerst in zijn eigen huisje, later in een ander huis in zijn onmiddellijke nabijheid was, nog verder aangetrokken, bezocht hij trouw de samenkomsten van de langzamerhand tot tien ÏL vijftien personen aangegroeide kleine Christen gemeente. Het kan moeilijk gezegd worden dat hij reeds toen het meest naar de waarheid vroeg; het was meer, zooals dit bij de meeste Chineezen hel geval is, de hoop op een te verkrijgen voordeel, misschien verpleging in tijd van ziekte of ouderdom, dat bij hem hoofddoel was. Het feit echter, dat hij op het Kerstfeest in 1883 met nog zes andere personen gedoopt kon worden, toont reeds aan, dat zijn vertrouwen zich langzamerhand op iets hoogers vestigde. Het zal een plechtig, moedgevend en geloofversterkend Kerstfeest geweest zijn voor den jongen zendeling Schulze, die eerst sedert eenige maanden in Kayintschu gevestigd was, toen hij deze zeven doopcandidaten om zich verzameld zag en hij hen onder het licht van den kerstboom in den dood van Christus tot een nieuw leven kon doopen. Hoe hoopvol het toen scheen, van de zeven doopelingen bleven niet allen getrouw; helaas, twee vielen weder af, maar onze Tsong bleef getrouw, ofschoon hij toen niet de meest belovende onder de zeven scheen te zijn. Al was hij geen bijzonder schitterend licht, ja, al had hij vele schaduwzijden, men kan toch van hem getuigen dat hij zich mettertijd vele Christelijke heilswaarheden eigen maakte en er vlijtig naar streefde de belofte, die hij bij zijn doop gegeven had, te houden. Ofschoon bij onder de oogen van den zendeling woonde en leefde, vond deze nauwelijks iets op hem aan te merken, en indien het waar is dat goud door het vuur gelouterd wordt, zoo mogen wij gelooven, dat ook aan Tsong door de vele beproevingen, die spoedig daarna over hem kwamen, het doel der loutering tenminste gedeeltelijk bereikt geworden is. Nog voordat Tsong Christen geworden was, werd na lang zoeken het stuk grond waarop zijn huisje stond het meest geschikt bevonden om den zendingspost op te richten, en ook werkelijk van hem gekocht. Het was zeer schoon dicht bij de rivier gelegen en niet ver van de stad. De weinige Christenen woonden in de naaste omgeving en het land zelf scheen groot genoeg voor een schoonen zendingspost. Het was verreweg het hoogste punt van den omtrek en daarom voor overstrooming gevrijwaard. Een beter, schooner stuk grond had men in geheel Kayintschu nauwelijks kunnen vinden. Degenen, die met de toestanden in China bekend zijn, weten dat het geen geringe zaak is, een stuk land voor een zendingspost aan een vreemde te verkoopen. Wel is waar gaat het met minder moeilijkheden in bevolkte streken gepaard; maar in plaatsen zooals hier, waar vele letterkundigen wonen, maken dezen door hunne kuiperijen en hunne macht het dikwijls onmogelijk een stuk land voor de zending te verkrijgen; en zelfs wanneer het reeds geschied is, trachten zij door influisteringen, bedreigingen, volksopruiingen en voorstellingen bij den mandarijn den koop toch nog te doen afspringen. Feitelijk is het koopen van land in China voor vreemdelingen een onmogelijke zaak, zoodat alle gebouwen die aan de zending toebehooren op naam van de inlandsche Christenen ingeschreven moeten worden, en het is ook voor deverkoopers met moeilijkheden en gevaar verbonden. Van dit alles was Tsong toen niet op de hoogte; hij geloofde, zooals hij later zeide, aan de onbeperkte macht van een zendeling. Intusschen schenen de letterkundigen het goed te vinden en men geloofde dat de Kayintschuer, die zoo veel in het buitenland komt, daar reeds iets geleerd zou hebben, zoodat geen tegenstand van hem te vreezen was. Tsong verkocht gaarne zijn land aan de zending, en voor zijn huisje werd hem levenslang een tehuis op den zendingspost beloofd. Dit geschiedde in Juni 1883. Daar men alles in acht genomen had wat in China bij den verkoop van een stuk land gebruikelijk is, en de buren, die tot den zoogenaamden wijnkoop üttgenoodigd waren, zich vriendelijk betoonden, kon men niet vermoeden dat de zaak later zulk een treurige wending zou nemen, zooals in werkelijkheid gebeurde. Het was in den zomer van -1884, dat een eenigszins oude, bleeke man met magere, lange beenen, ingezonken oogen en wangen en ontstelde, bezorgde gelaatstrekken op de plaats van den zendingspost Tutschukpai kwam. Het was onze Tsong van Kayintschu. Dit was de eerste persoonlijke ontmoeting, die schrijver dezes met hem had. Eeeds zijn schuwe en wankelende handelwijze verried, wat hij ook te kennen gaf, dat hij zich op de vlucht voor de politie bevond. Hij wilde naar Hongkong, waar hij zich onder Engelsche overheid veilig dacht. De toenmaals vijandelijke prefect Tschin had namelijk gehoord, dat Tsong zijn stuk grond aan de zending verkocht had en had daarom in Juni 1884 op zijn geboortefeest alle letterkundigen van Kayintschu tot een feestmaaltijd uitgenoodigd. Bij deze gelegenheid hitste hij, zooals een ooggetuige het verbaalde, de letterkundigen op tot haat tegen de zending en dwong eenigen hunner de belofte af, om zich tegen den verkoop van het land aan vreemdelingen te verzetten; aan ondersteuning zou het hun niet ontbreken. Dezen hadden de uitnoodiging van den prefect met vreugde aangegrepen en weldra werd eene aanklacht tegen Tsong ingediend, dat hij een stuk grond verkocht had, dat niet zijn uitsluitend eigendom was. Hierop had de mandarijn agenten van politie gezonden om Tsong gevangen te nemen en over te leveren; maar deze had reeds van den aanslag lucht gekregen, en den raad der zendelingen volgende was hij op reis, dat is op de vlucht gegaan. Hij bezocht alle zendingsposten na elkander en kwam op zijn zwerven ten laatste te Hongkong aan. De jegens de zending zoo vijandig gestemde prefect werd spoedig verplaatst en Tsong kon gerustgesteld terugkeeren. Dit was echter slechts eene inleiding op den nood en de beproevingen, die den armen Tsong nog wachtten. Bovengenoemde aanklacht, die natuurlijk tegen de zendelingen gericht was, konden dezen niet stilzwijgend laten voorbijgaan, ■en omdat er geen hulp van den prefect te verwachten was, deze integendeel zelf het hoofd van de tegenpartij was, bleef ■aan de zendelingen geen andere uitweg over, dan zich om hulp en recht tot den Duitschen consul in Swatau, baron von Seckendorff te wenden. De vriendelijke heer beloofde hen te helpen en aan zijne bemoeiingen was het te danken, dat de nieuwe prefect Tan tot een verhoor overging in eene zitting van de rechtbank den 42den Mei 1885. De Christenen, die in den koopbrief als koópers van den grond genoemd waren en als zoodanig het contract onderteekend hadden, werden gedagvaard, en ook de verkooper Tsong. De tegenpartij had zich intusschen aanmerkelijk, versterkt. Drie en dertig gegradueerden, van hoogeren en minderen rang, hadden een lang protest onderteekend en ingediend. Dit behelsde niets dan leugen en bedrog, en betoogde : „Door het oprichten van een zendingspost werden de levende menschen gedood en de dooden geslacht, omdat de grond te dicht bij hunne huizen en bij de graven hunner voorouders lag/' Het voorspelde niets goeds, dat de tegenpartij zoo versterkt was en enkel bestond uit gegradueerden en hoofden van stammen, die ten allen tijde vrijen toegang tot den prefect hadden, terwijl wij nooit toegelaten werden. Toch geloofde men niet dat de tegenstand zoo groot en de nieuwe prefect zoo partijdig zou zijn als later bleek. Was het dat de prefect door dit groot aantal invloedrijke letterkundigen bang was geworden, of dat hij reeds vroeger een vooroordeel en argwaan tegen de vreemden gekoesterd had, zeker is het, dat hij terstond bij het eerste verhoor zich als vijand der zending aan de zijde der letterkundigen stelde en hun leugenachtige aanklacht bekrachtigde. Het zou hem gemakkelijk geweest rijn deze leu- genaars te straften en het was zijn plicht hen tot de orde teroepen. Inplaats van dat stelde hij vast: \. Tsong heeft zijn stuk grond aan de vreemdelingen verkocht, terwijl het niet zijn persoonlijk eigendom was ; 2. de Christenen, namelijk de zendelingen, hadden hem tot dezen stap verleid; 3. naar alle vier zijden van den grond zijn hindernissen door graven en huizen. De Christenen waren reeds door het verhoor zeer vreesachtig geworden en werden het nog meer door de bedreigingen der tegenpartij. Bij het verhoor was de verkooper Tsong het meest van allen beschroomd. Eenvoudig als hij was, daarbij van jongs af niet welbespraakt, kon hij ook de listige leugens en zware beschuldigingen niet genoegzaam wederleggen en gaf hij eenige verwarde antwoorden. Hij en de Christenen zouden geslagen worden, doch ontvingen evenwel slechts een vloed van scheldwoorden. De aanvoerder der Christenen, de helper Lyong en. de verkooper Tsong werden échter in de gevangenis geworpen. De: helper werd wel is waar door een borg weder op vrije voeten gebracht, waarop hij Kayintschu voor twee jaren verliet;'maar Tsong moest al dien tijd in den kerkersmachten.. Tsong was in de gevangenis geworpen, omdat hij zijn land aan dë zendelingen verkocht had. Daar de prefect deze reden niet opgeven kon, zocht hij een andere en beweerde, dat Tsong zijn veld in het geheim verkocht en nog andere fonten in den vorm van het verkoopen begaan had. Wanneer men den zegen van een rechtvaardige overheid geniet, bedenkt men weinig hoeveel millioenen menschen voor deze weldaad niet dankbaar zijn. Wie Chineesche gevangenissen, gezien heeft, zal medelijden, hebben met allen die, hetzij voor langeren ofkorterentijd,erin. moeten vertoeven. Wel is waar is er een onderscheid tusschengrootere en. kleinere misdadigers. In een groote houtkraag: vastgemaakt ot met aan handen en voeten vastgeklonken steenen, slenteren velen dezer ongelukkigen dikwijls jarenlang in de gevangenissen rond. Eten krijgen zij slechts juist zooveel, dat zij eenigen tijd voor den hongerdood gevrijwaard zijn; daarom moeten de bloedverwanten hen verzorgen of zij gaan in de gevangenis op ellendige wijze te gronde ■ Straffen in China. Tsong kwam nu wel niet juist in de houtkraag, ook werd hem geen steen aangeklonken, maar daarentegen kwam hij in strenge bewaking en bewaring. Een kippenhok is groot en rein in vergelijking van de cel waarin hij geworpen werd; ongeveer drie voet hoog, vijf voet lang en drie voet breed was het hok, zoodat hij niet recht liggen, sleehts gebukt zitten en in het o-eheel niet staan kon. Drie cellen waren boven elkander en bijna altijd vol. Een schoteltje rijst werd hun dagelijks door de tralies heengereikt en eiken dag zonden wij hem een stukje varkensvleesch; maar eten kon hij bijna niet wegens de slechte lucht, ook niet slapen door het babbelen der medegevangenen. Bijna ieder gevangene rookte opium, zoodat er dikwijls eene lucht was om te stikken. Het was dus niet te verwonderen dat Tsong dikwijls ernstig ziek werd en langzamerbandVermagerde. Gedurende zijne ziekte was het schrijver dezes dikwijls veroorloofd hem te bezoeken en werd hem dan voor eenige minuten de vrijheid geschonken; eens zond ik hem ook geneesmiddelen en melk, maar dit werd hem door den mandarijn ontnomen met de bemerking: „Gij zijt een Chinees en moet Chineesch eten en geen vreemde dingen." Wat zou moeilijker zijn, schuldig of onschuldig te lijden ? üe moordenaar aan het kruis zegt: „Wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben, maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.* Dit laatste is in zekeren zin ook op Tsong van toepassing; hij had niets gedaan dat strafwaardig was; niettemin verdroeg hij zijn lot, al was bet^niet juist blijmoedig of gewillig, toch berustend in Gods wil. Ik vroeg hem ïens, hoe hij over zijn toestand dacht. Toen zeide hij ongeveer'wat in het lied het best uitgedrukt wordt: Wat God doet, dat is welgedaan; Zijn wil is. wijs en heilig, 'k Zal aan zijn hand vertrouwend gsan, Die hand geleidt mij veilig; In nood is mij Zijn trouw nabij; Ja, Hij, de Heer der heeren, Blijft eeuwig wijs regeeren. ■Dat er zich onder de berusting in Gods wil somtijds een bittere druppel van trots en toorn tegen den onrèchtvaardigën prefect mengde, kan men niet anders dan menschelijk, en niet onchristelijk vinden. Slechts degeen, die in denzelfden toestand zich beter gehouden heeft, mag daarom een steen op Tsong werpen. Ik heb zijne berusting in Gods wil altijd bewonderd ; nooit heb ik een woord van wraak uit zijn mond gehoord; hij liet zijne zaak aan een anderen rechter over, voor wien geen aanzien des persoons geldt, en die zegt: ;/Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden.* Het Pinksterfeest van 1885 bracht voor een oogenblik een aangename verandering in den trenrigen toestand. De Duitsche consul in Swatau, baron van Seckendorff, had den opper prefect gezegd, dat hij een gemachtigde naar Kayintschu zou zenden om de ware toedracht der zaak te onderzoeken. Deze beambte nam op het Pinksterfeest met den prefect den grond waarover getwist werd in oogenschouw, om te weten të komen of er werkelijk hindernissen waren, die het bouwen konden verbieden. Hiervan vooruit in kennis gesteld, hadden de lieden van den stam Tsehu. het beschuttende bamboeboschje, dat het stuk land omringde, omgehakt en het hout weggehaald. Welk een Pinksterfeest! Wij zendelingen wisten in het geheel niets van hetgeen gebeuren zou. Des morgens te negen uur hoorden wij den gong slaan met een afschuwelijken toon; soldaten en gerechtsdienaars begaven zich in een langen stoet van het raadhuis naar den grond waarover getwist werd. De beide beambten, door een aantal beambten van minderen rang gevolgd, verschenen in draagstoelen en zetten zich in de kleine voorouderszaal van Tsong neder. Een ontzaglijke menschenmenigte, door het slaan van den gong gelokt, omringde het buisje en het land. Tsong werd ook voorgebracht. Nadat de soldaten hun gewoon veld- of ambtsgeroep uitgeschreeuwd hadden, werd het veld van Tsong nagemeten en de grenzen vastgesteld. De afstand tusschen de graven en de huizen gaf een belachelijk ongunstig resultaat voor de tegenpartij, en toch hielden de aanklagers vol. Ruim dertig gegradueerden met hunne doktershoeden, protesteerden tegen de oprichting eener kapel op dezen grond. Hunne aanklaeht werd wel is waar door het bezichtigen van de plaats gelogenstraft, maar waar zegepraalt in China de waarheid boven de leugen? Wij hoopten dat Tsong dien dag de vrijheid zou terugkrijgen, maar onze beden en protesten dienaangaande werden niet in aanmerking genomen. Hij werd weder naar den kerker gebracht, waar hij nog ruim anderhalf jaar bleef. Het proces was nog lang niet ten einde. De gemachtigde van den opperprefect kon trots alle vriendelijkheid, die hij aan den dag legde, Tsong niet bevrijden en aan de zendelingen geen recht verschaffen; alle bemoeiingen mislukten door de onbegrensde eigenwijsheid van den prefect. Wel is waar hield de gemachtigde eene rechtsziting, waarbij hij de aanklacht der letterkundigen voor leugen verklaarde en hunne aanspraken als ongegrond terugwees. Er ontbraken dien dag nog slechts enkele woorden van den prefect, namelijk dat de letterkundigen ongelijk hadden en Tsong in zijn recht was ; dan zou de geheele geschiedenis een einde hebben gehad; maar dit gebeurde niet. Daarentegen hield de prefect den anderen dag een tweede rechtszitting, waarop hij de leugens der letterkundigen liet bestaan en ze zelfs in tegenstelling met den gemachtigde als waarheid bekrachtigde. Hij keerde de zaak om en deed de Christenen en de zendelingen als leugenaars voorkomen. Hij bewees, klaar en duide^ lijk, dat de eigenlijke tegenstand van hemzelf kwam en de letterkundigen slechts werktuigen in zijne hand waren. Tsong ▼iel hij hard aan: hij was strafschuldig, omdat hij bij het koopen van het land verscheidene vormfouten begaan had. De letterkundigen behandelde hij bijzonder minzaam; slechts keurde hij af, dat een der gegradueerden het bewijs van zijn hoed niet bij zich had. Op de tnsschenkomst der zendelingen werd geen acht geslagen; daarentegen werden van de zijde der tegenpartij hevige bedreigingen tegen de Christenen uitgesproken. De gemachtigde trok onverrichter, zake weder af, zeer verontwaardigd over den eigenzin en de brutale onrechtvaardigheid van den prefect. De zendelingen gaven van den loop der zaken bericht aan den Duitschen consul te Swatau. Zendeling Bender ging er zelf heen om het juiste bericht te geven. Het was toch iets ongehoords, dat een Chineesche beambte zoo brutaal de waarheid in leugen veranderde. Eene bespreking tusschen den consul, den opperprefect en den prefect nam een zeer treurige wending, daar de laatste zich veroorloofde buitengewone grofheden tegen den plaatsvervanger van het Duitsche rijk te zeggen, en het was slechts aan diens wijsheid te danken dat het niet tot eene uitbarsting kwam. Hierop volgde een lange pauze van meer dan een half jaar. Tsong bleef in de gevangenis en er gebeurde niets bijzonders; alleen werden de vijanden steeds brutaler in hun optreden. Eerst in Februari 1886 kwam een tweede gemachtigde, een aanzienlijk letterkundige hier woonachtig, die met de tegenpartij eene samenkomst in het huisje van Tsong had. Hij wilde eene schikking tot stand brengen; dit was echter slechts oogverblinding. Daar er nu weder een lange pauze intrad, begon de zendeling toebereidselen tot het bouwen te maken, want het scheen alsof het proces in het zand verloopen was. Doch toen de eerste fundeeringmuur van het hnis van den helper gebouwd was, verschenen op een avond twee gegradueerden op de plaats zelve en scholden over de brutaliteit die zij begingen, en den anderen dag zond de prefect een minderen beambte met soldaten en een lang schrijven, waarin hij met de arrestatie van den zendeling en van alle Christenen dreigde. Er bleef niets anders over dan met bouwen op te houden en de werklieden te ontslaan. De letterkundigen van de tegenpartij waren in de hoogste mate opgewonden: zij plakten muurplakkaten aan, waarin de Christenen en de zendelingen beschimpt en gehoond werden; op beider hoofd werd een losprijs gezet en rondnit gezegd, dat hunne verwijdering de grootste dienst zou zijn. Het bronwater werd aan den zendeling geweigerd^ hij mocht enkel vuil water drinken. In deze plakkaten werden de Christenen vreemde duivelshonden en bandieten, de zendelingen vreemde rooverhoofdlieden, enz. genoemd; de huur der woning werd opgezegd en tevens met verbranding van het huis bedreigd. Het was een verschrikkelijke tijd. In Mei kwam een derde gevolmachtigde, die echter geheel onverrichter zake weder aftrok, tot eindelijk in Augustus een energieke hooge beambte hier geplaatst werd. Deze stelde voor om het stuk land tegen een ander te ruilen, maar hoewel tien tot vijftien zulke voorstellen gedaan werden, bracht niet éen het tot een einde, daar de stukken grond, die men aan de zending aanbood, nauwelijks het vijfde deel van het door hen gekochte stuk land bedroegen. Schrijver dezes sprak dikwijls met den beambte, die persoonlijk zeer vriendelijk was. Ten slotte werd ook de oude ruïne ten westen der stad, waarop nu de zendingspost staat, voorgeslagen; maar daar dit stuk grond zoo klein was, dat het nauwelijks het vijfde deel van het land waarover strijd was, besloeg, en daarbij nog geld betaald moest worden, kwam het toch niet tot eene schikking; echter werd dit voorstel de eerste schrede tot een eindresultaat en ook tot de bevrijding van den steeds zwakker wordenden Tsong. Onverwacht kwam de vrijheid voor Tsong en het einde van het proces. In November 1886 verklaarde de Duitscbe consul Budler in Swatau, dat het zijn wensch was, dat onze aangelegenheid eindelijk tot eene schikking zou komen; zonder verlies ging het toch niet, en hij dacht dat het best zou zijn het laatste voorstel aan te nemen. Wij zouden voor den reeds gekocht en grond de koopsom terugontvangen en daarvoor zou de prefect de ruïne in Wong-thou koopen, waarop wij intusschen een post van kleinen omvang konden bouwen. De Christenen zouden vriendelijk behandeld en aan de zendelingen geen moeilijkheden meer in den weg gelegd worden. Na lange beraadslagingen bewilligden wij in dit voorstel. Zij gaven nu daarvan kennis aan den prefect, waarop deze den 26»**>» November eene gerechtszitting vaststelde. Alle Christenen, die den vroegeren koopbrief onderteekend hadden, werden gedagvaard ; maar zij konden slechts bewogen worden te komen door beloften en verzekering van hunne vrijheid. De onderhandelingen begonnen ten een uur, maar hoewel de opperprefect een goede behandeling van de Christenen verordend had, kon de prefect toch zijn ergernis niet geheel terughouden; hij schold de Christenen uit en bedreigde ieder van hen met vijftig zweepslagen, omdat zij twee jaren lang volhard hadden om de koopsom voor het land niet terug te willen nemen. Nadat zij hunne handen in inkt gedoopt en op een ambtelijk document afgedrukt hadden, als bewijs dat zij nu gewillig waren den vorigen koop te doen afspringen en de koopsom terug te nemen, werden banken en stokken binnengedragen. De cipier werd onder groot lawaai binnengeroepen en de klopperij zou be- ginrten, toen de zendeling binnentrad en een papier van den opperprefect uit den zak haalde, waarbij den Christenen een vriendelijke behandeling verzekerd werd. Hij verlangde dat de Christenen niet geslagen zouden worden, anders brak hij de onderhandelingen terstond af. Het slaan bleef achterwege en een beambte bracht den koopbrief voor het nieuwe stuk, van den stempel voorzien. „Hoe staat het nu met Tsong?" vroeg ik; maar alles was tevergeefs • deze moest nog in de gevangenis blijven. Toen riep ik zoo luid ik kon, aan de deur van het gerechtshof staande, dat wanneer Tsong morgen ochtend acht uur niet vrij was, alle onderhandelingen als niet geldig beschouwd zouden worden en ik mij tot den Duitschen consul zou wenden. Hiermede verliet ik ten tien uur 's avonds het gerechtshof en keerde naar huis. Nauwelijks tehuis gekomen zag ik fakkels mijne woning naderen en Tsong met drie agenten en een beambte stonden voor mij. Hij was vrij; maar hoe ? Zijne gezondheid was geheel gebroken. Men zag duidelijk dat hij tering had en dat deze ziekte hem niet verlaten zou. Het betaamt den Christen niet zich over het ongeluk zijner vijanden te verheugen, maar men mag er toch op wijzen, hoe de Heer degenen straft, die tegen Hem strijden. De onrechtvaardige prefect verloor spoedig zijn ambt en zijne waardigheid; zijn zoon viel in het water en verdronk.. Hijzelf stierf spoedig daarna aan een hartslag. God laat zich niet bespotten. Ook de aanvoerder der letterkundige partij stierf den dag voordat hij een eervolle betrekking zou krijgen. Deze treurige procesgeschiedenis, die niet de eenige in hare soort is, toont ons duidelijk, hoe moeilijk het in China is zending te drijven en een zendingspost op te richten. Het invloedrijkste deel der bevolking is bijna zonder uitzondering tegen ons, terwijl de armen, dikwijls^de meest ellendigen, tot ons komen Na was Tsong vrij, maar zijn huisje had hij verloren; daarom woonde hij bij den zendeling in diens gehuurde woningen leefde van eeu spaarduitje, dat hij nog bezat. Ook kon hij nog, zooveel zijn zwak lichaam het toeliet, het mandenmaken ter hand nemen; hij was zeer ervaren in het vak, en zijne manden werden veel gevraagd. Daar Tsong nu op den zendingspost woonde, had hij veel gelegenheid om Gods Woord te hooren. Hij bezocht de godsdienstoefeningen vlijtig en miste er nooit eene. Wanneer men zijn levenswandel voor de gevangenschapmet dien daarna vergeleek, hoe stil en ingetogen was hij geworden ! Vroeger hield hij van het spel en rookte opium nu had hij een afschuw van beide ondeugden; hij was geen vrome prater, maar wat hij zeide en hoe hij leefde bewees duidelijk, dat hij Jezus Christus zijn Heiland kende en liefhad. Eenige maanden later was het zendingshuis op de nieuwe plaats in Wong-thoug zoover gereed, dat het bewoond kon worden en Tsong ging mede en woonde in dezelfde kamer als de dienstboden. De ruimte was zeer klein, zoodat er dikwijls vijf of zes man in een kleine kamer sliepen, wat voor Tsong wegens zijne kortademigheid niet alleen, maar ook voor dedienstboden wegens zijn hoesten en opgeven dikwijls onaangenaam was. Toen echter in het jaar 1892 de post vergroot kon worden en het Chineesche dienstpersoneel een eigen woning verkreeg, werd ook gezorgd dat hij een kamertje had. Wel zag men duidelijk dat hij het niet lang bewonen zou, want zijne kracht was uitgeput en ook zijn spaarduitje was bijna geheel verbruikt. Nog voordat het nieuwe huis geheel gereed was, zou Tsong een betere woning betrekken. Het koude weder in Januari had hem veel kwaad gedaan; zijn' hoesten hield dikwijls den geheelen nacht aan; zijn kortademigheid werd grooter, de slaap week van zijne oogen en de eetlust verdween. Men zag dat zijn einde ■ naderde. Ik reikte hem het H. Avond, maal en sprak nog ernstig met hem. Hij meende dat hier op aarde niets meer voor hem was, niets bond hem er aan, zijn erfdeel was in den hemel, Jezus alleen was het aan wien hij zich hield en op wien hij vertrouwde. Toen wij zijn einde zagen naderen, brachten wij hem uit zijne kamer in de kapel; daar bad ik nog eens met hem en vroeg den Heer zijne ziel óp te nemen in de eeuwige woningen. Toen keek hij nog eens naar mij alsof hij het gezegde wilde toestemmen, zijne oogen vielen toe en zonder strijd was hij ontslapen; zijne ziel was de aardsche hut ontvloden naar het Vaderhuis met de vele woningen. Men kan hem bij Lazarus vergelijken; zooals deze had ook Tsong geen vrienden, geen bloedverwanten, die hem betreurden. Hij was arm, zonder eigen woning; zijn lichaam was gebrekkig, door krankheid en ellende verzwakt; maar zijne ziel werd gedragen in Abrahams schoot. — Wat hij nog bezat was genoeg om zijne begrafeniskosten te dekken. Wij begroeven hem naast den helper Schim op het kleine kerkhof, en ik hield eene toespraak tot de gemeente en verhaalde kort zijn levensloop en hoe hij voor de zaak des Heeren in de gevangenis geleden had. REKENING EN VERANTWOORDING DER lalfstnifers-Yereeniging Yan de RijnscJie Zending, over het jaar 1898. .Amsterdam... door Ds. J. P. G. Westhoff, van zijne leerlingen eD oud-leerlingen. f 22P.52 5 // door Mej. Insinger ;/ 82.125 // u ii u Driebergen, „ 23.12 // ff Mevr. Hooft Graafland v. d. Voort, van de Zondag-dienstboden - Ver- eeniging, Bloemgracht „ 12.40 ,/ door Mej. A. M. 1). Bunk „ 63.60 // // Mevr. Klink hamer-B red ius... . ff 171.35 // nu Hogerzeil-Voorhoeve.... „ 52.20 // „ Ds. J. C. de Meijere, van zijne oud-leerlingen „ 42.50 // door Mej. Maerssen .. 7.00 // // den Heer van Asselt, van Mej. . J. Wendelaar van de Zondagsschool ,Odéon" H H.00 // van Mej. W. Wendelaar v/d Zondagsschool ,/de Zaadkorrel" „ 10.00 // van Mej. W. Wendelaar, v/d jongenski. der Zondagsschool ,de Zaadkorrel* „ 5.00 Transporteeren / 708.82 Per transport f 708.82 Amsterdam... . door Mevr. van Asselt, van de Dames Wendelaar „ 9.00 „ van Mevr. Hinsbeek „ 2.50 „ door Mej. Abrahams, zendingbusje sch. „Kinderliefde" „ 6.81 «■ „ door Mej. Abrahams, v/d meisjes der Handwerksschool „ 4.00 „ door Mej. Trulsen, uit het Javaantje, naaischool n 4.00 „ door Familie Clausing, uit het zendingbusje „ 1.45 „ door Mej. Rijks, Arnhem „ 2.50 „ „ Mevr. Brand, uit 't zendingbusje „ 12.00 Bergen op Zoom. „ den Heer J. J. van Melle, deel der collecte v/h kinder-zendingfeest „ 10.00t „ Extra gift „ 1.02s Arnhem door Mevr Schröder-Steinmetz.... H 120.52 5- „ „ Jonkvr. J. W. A. de Pesters.. „ 12.00 „ uit de bus der Christelijke bewaarschool, Beekstraat „ 5.00 Abcoude door Mej. Tekelenburg „ 36.07 u ....... van de Christelijke Vrouwen- en Meisjesvereeniging „ 10.00 Amerongen.. .. door Mevr. ten Kate—van der Vecht „ 31.10 Assen „ Mej. J. Hofman „ 9.80 Baarn „ Dames Lange „ 129.41 n ■ van de kinderen der Ned. Herv. Zondagsschool „ 30.88 Transporteeren f 1146.89* Per transport f 1146.89 6 Baarland door Ds. J. E. B. Meloen, Pinkstercollecte v. de Halfstuivers-Vereen. ff 9.52 6 Busstim door Jongejuffr. B. en A. de Bel. . If 38.12 B „ „ „ N. van Veen „ 11.875 Bodegraven ... u den Heer W. Turkenburg. . . . „ 31.67 5 de Bilt Mevr. Dippel—van Veen „ 13.00 Bloemendaal. . g Mej. J. E. v. d. Berg—Barghorn „ 54.67 6 Brummen .... u v Mispelblom Beijer tl 40.00 Breukelen.... „ „ J. W. E. Willink van Gollen u 145.00 „ .... ter bestrijding in de onkosten d.boekjes „ 25.00 Bleiswijk door Mej. C. Hoonhout It 4.25 Bennekom. ... „ den Heer H. van Slooten „ 4.55 Barneveld.... „ Mej. Versteeg „ 26.05 Doorn u Ds. J. R. Callenbach ........ „ 15.30 i/ if Mej. van Eeghen It 12.35 Dordrecht n Mej. H. van de Eest „ 45.00 Enkhuizen.... u lf E. Volgers u 23.75 Enschedé „ „ S. van Veen „ 10.00 JSe „ den Heer S. P. Keuning n 24.45 Gorredijk „ „ „ A Warnar , 13.276 „ „ Mej. Nijhout „ 15.00 Cfoes „ den Heer J. J. Visser „ 63.94 Ginneke „ Mej. A. Dudok van Heel.... „ 7.50 „ „ „ Gefken n 6.50 lynaart „ N. van Dis „ 8.50 Gouda „ Ds. A. Wartena ;/ 20.00 Groningen.... „ Mevr. Knottenbelt—Klees... . „ 40.62* „ .... „ Gatechisatiebus Ds. Knottenbelt ;/ 19.375 Transporteeren ƒ 1876.185 Per transport ƒ1876.185 Gorcum door den Heer F. L. Steen winkel.. K 5.89 „ „ de .Jongejuffrouw Kinderman.. „ 3.90 's-Gravenhage.. „ Jonkvr. L. J. van Hardenbroek tt 106.25 „ .. „ Mej. J. W. Mann „ 2.00 Haarlem „ „ Cli. Bierens de Haan.... „ 42.60 llardenberg... „ Ds. W. Westhoff, ged. collecte „ 2.00 Hilversum.... u Mej. W. M. van der Sman... tt 56.10 Haarlemmermeer ff n C. Klaassen n 18.00 Heemstede. ... „ den Heer Klein, busje der Christelijke school n 6.80 Heemse It den Heer H. J. Stoeten n ' 8.00 Hazerswoude . . „ Mej. A. W. Keers „ 11.72 Kuinre „ Ds. W. Voors 0 38.08 5 „ „ Mej. G. Boek „ 26.72 Katwijk aan zee lt ,/ C. Steenvoorde tt 14.00 Kapelle ,/ /, J. G. van IJsendijk ;/ 25.65 Kockange „ Mevr. Frrjling—Escher If 16.47 Koudum „ Mej. J. Dokkum 9 10.40 Leiden „ „ M. Gunning „ 270.00 Leerdam ,/ ,t J. Bruining „ 5.13 Loosdrecht. ... „ u A. Gunning H 19.45 Middelburg „ den Heer R. M. Smits „ 12.34 Maarsen „ Mej. V. Witte Eekhout „ 26.00 Monnikendam . „ „ A. Tekelenburg ;/ 21.305 Meppel „ Mevr. Brandsma—van Dijk.. . „ 22.72 Nichtevecht... „ den Heer Kersbergen „ 12.29 Oosthem n de Dames Gunning u 15.00 Oldemark „ Ds. J. van Dijk „ 19.60 Transporteeren f 2694.60 5 1'er transport ƒ 2694.605 Oldehorne ... . door den Heer A. Peereboom „ 11.70 Ommeren „ Ds. H. J. Schouten, 97—98.. „ 13.00 Oostkapelle ... „ Mej. de Pagter „ 14.30 Pernis ;/ den Heer P. Koole 20.00 Rotterdam. ... „ Mevr. Van der Land-Höveker. „ 34.50 Serooskerken.. . „ „ Waardenburg-ldenburg. ;/ 16.525 Scheveningen .. u Ds. Lammerink .. 17.90 Sluis ;/ Mej. C. en P. Jansen 7.80 Tiel „ „ A. E. Caron „ 14.20 Utrecht „ „ H. van Lelyveld „ 155.00 Vreeswijk „ f J. B. Snijders „ 17.50 Gissingen.... „ "Mevr.Geselschap-Jordaan, 97-98 „ 37.41 Velzen „ Mej. Offerman ;/ 3.25 Vtrseveld .... „ de Jongeh. en Juffr. Westerbeek van Eerten u 26.45 // .... // Ds. Westerbeek van Eerten, catechisatiebus tl 12.39 F«lP ,/ Ds. Kan „ 5.00 Vlaardingen... „ Mej. 't Hooft „ 15.00 Vuren /f u E. Jurgens r/ 9.— Vreeland „ „ L. de Vries f/ 12.35 // // u H. Bakker u 6.90 ^ijckel „ „ A. Boskam H 13 00 // // // A. van der Meer, collecte Zondagavond-bijeenkomst „ 3.00 Woerden „ Ds. van Endt 231.47 Warn» „ Mej. Bens Bruinsraa.. „ 40.00 Wassenaar „ Mevr. Wed. Mansfeld—Weiier. „ 19.00 Transporteeren ƒ 3451.25 Per transport ƒ3451.25 Werkendam... door Mej. 0. van de Pol „ 10.00 Westbroek.... „ Jongejuffrouwen van Kempen . „ 13.00 Weesp '„ Mej. H. Wieder „ 13.95 f I i J. F. Wendt | 15.27 Ulst „ „ Rolleman „ 12.50 Zutphen „ „ Gerlach „ 70.58 Zeist H n van Santen „ 39.97 Zwolle „ „ Cavaljé „ 65.00 Zetten „ J. C. Romijn en P. J. van de Roest „ 8.00 Oldelamer „ Ds. W. Meijering „ 10.40 Totaal f 3709.92 Namens het Dames-Comité: Wed. W. KLINKHAMER—Bredius Penningmeesteres. .Amsterdam, 12 December 1898.