NATUURLYKE HISTORIE o f UITVOERIGE B ESC HRTFING DIEREN, PLANTEN e n MINERAALEN, Volgens, het Samenstel van den Heer Met naauwkeurige Afbeeldingen. TWEEDE DEELS, VEERTIENDE STUK. De VARENS, MOSSEN, enz. Te AMSTERDAM, de Erven van F. H OUT TU TN. MDCCL XXXIII.  .1  INHOUD van dit STUK. ZEVENDE AFDEELING. De VARENS. i. Hoofdst. De Eigenfchappen yan de Geheim-Echte of Schuilteelige Planten in 't algemeen, en van de Haairplanten in 'i byzonder; roornaamelyk tm vpzigt van 1 derzelver Vooitteelii,g of Vrugtmaakende deelen. . Bladz. r II. Hoofdstj Befchryving van de H aairplanten met Ge-aairde Bevrugtingen , gelyk het Paardeftaart , Welk- Varen , Adders-Tong en '1 ros Varen. ■ ■ ■ ■ go III. Hoofdst. Befchryving van de Ha airplanten met de Bevrtigtingen aan de agterzydfder Bladen ; waar toe de Varens , eigentlyk zogenaamd, het Hertstong, Wederdood, oceenruit, Engelzoet, Vrouwen - Haair en veele anderen, behooren. 6? VIII. AFDEELING. DeWIEREN. i. Hoofd st. De Eigenfchappen der W (eren in 't algemeen, en derzelver onderfcheiding. — 235 II. Hooï dst. Befchryving van de genen , die blykbaare Eloemen hebben; als het gemone Wier,^£ tot be/chuttingonzer Dyken en andere Zeeweeringen; als ooktct Zeehoofden gebruikt wordt, en van andere Waterplanten; gelykhet Water- Duizendblad, Eendekroos, enz. . . 2T7 III. Hoofdst. Befchryving van de Wikken cf dergelyke Waterplanten, met duiftere Vrugtmaakingen; gelyk het Zee - R uy , Watervlies en Flap. . a6<. * 2 JA'.  IX. AFDEELING. De MOSSEN. I. Hoofdst. Algemeene Eigenfchappen der ■Mosfen. Ferjchit lende denkbeelden over de Vrugtmaaking. Veelerley gebruik denelven. 'Bepaaling der Geflagten en RaDgfchikkiDg. . • Bladz. 345 II. Hoofdst. Befchryving van de M o s s f. n , die bioot en onged kt zyn,dat is, Meelknopjes hebben zonder Huikje, Ut welken het Wolisklaauw, Gaatmos, V eenmos en Baardmos, behoren. . —— 3^6 III. Hoofdst. Befchryving de Mossen die met een' Huikje gedekt zyn: gelyk het Fonteinmos , Kaaimos , Paraiblmos , Haairmos, Roosmos, Knopmos, Takmos, hier volgende. . — 391 'X, A F D E E L IN G. De PADDESTOELEN. I. Hoofdst. Be Eigenfchappen der Paddestoelen of Kampernokljes in 't algemien ; derzelver Voortteeling, Naanisreden, Gebruik en Misbruik : Gefagis-Verdeelmg, enz. 587 II, IJoorDST. Befchryving van de Paddestoelen met Hoedjes, tot welke de Kampernoeljes, Boomzwammen, Stekel- en Rimpelzwammen behooten. 60c III. Hooi-dst. Befchryving der Paddestoelen die geen Hoedjes hebben, tot wel' fan de Netvormige, Tolachtige, BekerKnods- £72 Stuifzwammen, als ook het Schimmel, tlvuis gebragt zyn. 644 AAN  AANWYZING der PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden* Plaat XCIV. Afbeelding van Haai rplanten, tegenover Bladz. 41. Fig. ï. Ceylonfch Adders-Tong, Ophieglosfum Zeylanicum. bl. 43. ■— 2. Klimmend van Japan , Ophioglosfum jcandens. , bl. 46. mm. 3. Spitsbladig van't Eiland Java, Ophioglosfum acuminatum, bl. 49. Plaat XCV. Afbeelding van Haairplan- Fig. 1. Japans Tros-Varen. Osmunda Japonica. . bl. 57. — 2. Piekachtig Plak-Varen van Japan, A- croflichum hajiatum. bl. 68. — 3. Driebladig Ceylonfch , Acrojiichum tri- foliatum. . bl. 79. Plaat XCVI. Afbeelding van Varens. ——■ —— 87 Fig. i. Muis - Oor - bhdig Randvaren , Pteris Pilofelloides, van Ceylon. bl. 88. — 2. HAivinTtigdito, Pterisfemipinnata.bl, 10-j. 3. Kondbladig, Pteris orhiculata , van de Kaap. . II. 10 s Plaat XCVII. Afbeelding van Varens , Fig. i. Japanfch Rib-Varen, Blechnum Japinicum ♦ bl. 113# — 2. Kaapfch Miltkruid , Asplenium mtntm- themum. • *34» * 3 Plaat  PlaatXCVHI. Afbeelding van Boom-Va - 1 kens. . tegenover 'Bl'adz. 147 Fig. I. Driökwabbig Boom -Varen , Polypodium trilobum, van Java bl. 148. — 2. Eikebtadig, dito. Polypodium Quercifo- Hum. . bl. 161. - 3. Japanfch,Polypodium JaponhumM 167. Plaat XCIX. Afbeelding van Boom-Va- reiss. . —»~ .■ 169 Fig. i. Ongelykbladig , Polypodium disjimile » van de Kaap- . bl, 169. — 2. Spitsbladig van Japan, Polyptd. acumi- natum. ■ \ . bl. 181. — 3; Gekuifd Japanfch , Polypodium crifta- tum. . bl. 184. Plaat C. Afbeelding van Vrouwe of Ve- 'nus-Haair. 205 Fig. 1. Maanvinnig, Adiaittum'LunulAA«|>y komen thans tot dc laatfte Klas- Cryptogi. 5 W ?! fe der Pianten' in het Samen-mia'wa" *L j* frel van Linn^eus, door zyn 3£V VS? Ed. Cryptogamia getyteld. Dit woord heb ik Geheim-Echte Planten verduitfcht: want dat de Bloemen, door ftaare kleinheid, buiten het bereik onzer Oogen of op eenïgerley manier verborgen zyn (*): gelyk fommigen willen, die hec derhalve Planten met onkenbaare Sexen hee> ten (*_) üilgezogte Verhand. \ \. D. bl. 450» A U. Djwj,. XIV» Snw,  ft De Eigenschappen der ivn. Afdeel. I. Hoornsujk. Gedagten der Ouden. ten {* ) , is oneigen. Beter zou men het vertaaien kunnen , Planten van eene duifiere Vrugtmaaking of Teeling ( f ) : alzo de manier van derzelver Voortplanting nog grootelyks in gefchil Itaat. Voornaame Kruidkundigen, ondertusfchen, dat woord , 't welk onze Ridder als een Heimelyke Bruiloft der Plantgewasfen verklaard hadt (-}•), niet goedkeurende of met iets nieuws willende praakn ; hebben het in een andere Vorm verjrooten. Dus maakte de vermaarde Wachendorf daar van Crypthanthce (§), en Adr. van Royen, Cryptantherce _ *). Het woord, door den Utrechtfen Hoogleeraar gebruikt , betekent Planten tnet verborgen Bloemen; het andere, van den Leidfen Hoogleeraar , met verborgen Meelknopjds: terwyl, volgens de Waarneeminycn der laatfte Natuurkundigen , de Bloemen; ten minfte dat gedeelte, welk men Meelknopjes tytelt, in deeze Planten allerblykbaarst zyn. Waarfchynlyk is die verandering gefprooten uit het denkbeeld , dat het zigtbaare der Vrugtmaaking , 't welk zig in deeze Planten open- Mit unkenntlichen Gefchlechtern. Planer Gatt. ier Pflanzen, Gotting. 1775 p. 1603. (■{■) Plantje obfcurae Fruftificationis vel Generationis. (.].) Nuptise clam celebrantur. Syji. Nat. Peg, Xlll. [>• 23- (£) Hort. Ultrajett. p. 346. (J'J Flor. Leyd, Prodr. f, 495.  Ceheim-Echte Planten. 3 «penbaart, Zaadjes zouden zyn, of Zaadhuisjes. De Ouden meenden , dat zy Bloemen1 noch Zaad voortbragten , en van de Varens zelf zegt Lobel; zy groeijen en Jlerven zonder Zctad, (*). Tournefort verzekerde, in tegendeel, dat zy geen Bloemen hadden , maar Vrugt droegen aan de Rug der Bladen. Hierom werden zy, van fommigen, EpiphyU lofpermce geheten; maar de geleerde Ray dit woord, als niet algemeen genoeg, verwerpende , fielt, onder den naam van Capillares, het Kenmerk derzelven ,dat zyeen zeer fynZaadftof hebben , meestal groeijende aan de Rug der Bladen (f). Den Mosfen en Paddeltoelen werdt door hem, zo min als door Tournefort, eenige Bloem of Zaad toegekend. Hier tegen kwam, in 't voorde gedeelte deezer Eeuw, de vermaarde Italiaan, Michelïus , in 't wapen. Hoewel Tourne„ fort, (zegt hy) aan de Zestiende Klasfe „ geen Bloem, en Bloemen noch Zaad aan de 4, volgende toefchryft Q); zyn wy nogthans » ten («) Plantarum Genus, quod nullum Semen molitnr: zegt Cssalpinus van deeze Planten in 't algemeen. Cap. 16. Plinius, Filicis duo genera uec Flotem habent nee Semen. • (f) Nota Capillarium efto: Semen minutisfimum Pulverei\m , Foliis et plerumque averfis innascens. Meth, Plant, emend. p 8- (|) De Zestiende Klasfe, by Tournefort, bevat de Vafens, Lichens en dergelyken: de Zeventiende de Mosfen, Paddeftoelen, Zee - Ruy , Wier, enz. A 2 tl. Dbsi., XIV. Sïvtt. vir. l Hoofd» tuk. Deeze Planten lebben Bloem ea Zaad.  vit.' Afdeïl» 1. Hoofd» :tuk. 4 De Eigenschappen der „ ten uiterfte verzekerd, dat niet alleen de „ Planten , in de Zestiende Klasfe vervat* „ Bloemen voortbrengen , maar dat ook die „ van de Zeventiende , zo wel als alle ande„ ven, welken de Natuur heeft voortgebragt, „ Bloem- en Zaaddraagende zyn. Wy ge„ looven , naamelyk , niet, dat 'er eenige , Plant gevonden wordt, zonder Bloem of , Zaad. En, dat 'er onder de Oudenen He„ dendaagfchen , (zelfs , die in onze Leeftyd „ zig beroemd gemaakt hebben, niet uitge» \, zonderd,) fommigen zyn, die zeggen, dat „ 'er Bloem- en Zaadlooze Planten voorko„ men ; zulks is daar aan te wyten , dat zy of „ deeze Kenmerken niet naauwkeurig onder„ zogc hebben ; of aan derzelver kleinheid; „ zo dat zy de fcherpte van 't Gezigt, zelfs „ door Vergrootglazen geholpen , by fommi„ gen ontglippen. Bovendien is de zeer on» o-ewoone gedaante van zodanige Bloemen " of Zaaden dikwils de oirzaak geweest, dat ,, menzedaar voor niet heeft aangezien, ge, lyk dit, by voorbeeld, met de Bloemen der „ Varens gebeurd is. ,, Tot beveiliging van ons Gevoelen, dat , alle Plantgewasfen Bloem en Zaad hebben, „ ïs geen omflag van Woorden noodig, maar „ de Vertooning alleen genoegzaam van eeni« ge weinige Bloemen en Zaaden; inzonderheid by zodanigen, die niet alleen als van dezelven ontbloot, maar naauwlyks m als  Geheim-Echte Planten. 5 „ als Planten aangemerkt werden ; zynde, «, zo men meende, by toeval of door eenige ' „ belachlyke oirzaak ontftaan ; in wier getal ., zy de Paddeftoelen, Truffels, Schimmel cn „ dergelyken plaatftcn. Weshalve, daar het ons gelukt is in eenige Geflagten der ge„ melde Klasfcn en anderen van ons uitge-^ 3, dagt , tot dezelven behoorende , dat gene s, te ontdekken, waar van 't Gemeen tot nog toe onkundig is en dat wy altoos geloofd „ hebben te beltaan ; naamelyfc de Bloemen 3, van de Zestiende , en de Bloemen zo wel als de Zaaden van de Zeventiende Klasfe van Tournefort; hebben wy getraent „ die op de gezegde Geflagten in Plaat voor te Hellen, cn tevens een naauwkeuriger „ veideeling van de Soorten, die tot dezelve j, Geflagten behooren , op te geeven. Wy hebben, wel ïs waar, in alle die Geflagten , „ de Bloemen niet zo wel als ds Zaaden kun,, nen befchouwen: maar, wegens de overeens, komst, welke 'er tusfehen eenige Bloemen van dc Zestiende en Zeventiende Klasfen „ plaats heeft, is eene twyfeling ontftaan, of si zy.in haare Klasfen te laaten en te bevefti„ gen, dan liever allen tot eene zelfde Klasfe s, te betrekken waren. In 't Tweede Deel ., van dit Werk , daar wy van de Zee-Ge„ wasfen en Haairplanten , als ook van de „ Aard-Mosfen meenen te handelen, zal beA 3 j, kwaa- II. Dest. XIV. Stuk. VII. \IDE Et. 1. Hooru- CUK.  6 De Eigenschappen ber vh. AïDEEl.. 1. Hoorn» stuk. Waarneemingen ten dien op« zigte. „ kwaamer gelegenheid zyn , tot het oplosten- van die twyfeiing (*)»" Dat de Mosfen, die door den vermaarden TotjrnEFort als Planten zonder Bloemen voorgefteld waren (f), weezentlyk Bloemen, en wel fommigen, naar oogenfehyn , Mannelyk, anderen Vrouwelyk hebben , is door gezegden Autheur, reeds by voorraad, in 't zelfde Deel aangetoond. Tournefort hadt, zo hy meende , de Vrugten of Zaaden daar van afgebeeld; doch men erkent thans , dat die Topjes, met een Huikje gedekt, het Mannelyk Stuifmeel bevatten en verfpreiden: zo dat hy de Bloem voor het Zaad genomen hebbe (|). Immers naderhand zyn, door den geleerden Heer P. J. Bergius, thans Hoogleeraar in de Natuurlyke Hiflorie te Stokholm, in zyne Inwydings-Redenvoering te Upfal, in den jaare 1750, de waare Zaaden der Mosfen niet alleen befchreeven , maar ook in Afbeelding gebragt {§); waar van ik in (*) Michel. Nova Plant. Genera. Florent. 1729. j>. 72. (\) Muscus eft Plantae Genus Floribus carens. Injt. li. lïerb. p. 550. (i; mt* p 556. T. 326. H, I, k, L, M. ([§) Am. Acad. Vol. II. Holm. 1751. p- 284. Dat fommigen alle die Verhandelingen, bevoorens afzonderlyk uitgegeven, onbillyk op rekening van Linhjeijs flellen, en, bet gene daar in vervat is, voor zyn Ed. Werk of Opftcl aanzien, fchynt byzonderlyk uit deeze te blyken f si-  Geheim-Echte Planten. 7 in 't vervolg nader fpreeken en ook acht geeven zal op de Tegenwerpingen, ten dien opzigce gemaakt door. den Heer N J. de, Necker , die dezelven voor Zaadblaadjes of jonge Plantjes houdt t*). De groote Haller was insgelyks van dit Gevoelen. Dat ook de Paddeftoelen haare Bloemen en Zaadjes hebben , is door gedagten Italiaan aangetoond en ondervonden f). Terwyl de wydberoerade Reaumör, reeds lang te vooien, de Bloemen en Viugten van het Zee-Ruy en dergelyke Planten ontdekt en befchreeven hadt (jj. De Vrugtmaaking of Voortteeling der Planten van deeze m\ne Afdeeling, de Va rem s naamelyk , tot welke de zogenaamae Haairplanten (Plantas. Capilhres) behooren, fchynt nog wel de duifterlte van allen te zyn. Immers die voornname Plantkenners van den ouden tyd , Theophras rus en Dioskorides, ja op derzelver voetfpoor Plinius en Ga lenus , verzekerden , dat zy geen alwaar van onzen RWder meermaals in de tweede Perfoon gebroken wordt: terwyl men ook geenszins den Héér Bergiijs onbekwaam kan achten geweest te z>n, om zelf zulk eene Diafertatie op te ftellen (*) Aa. Acad, Theod. Palat. Tom. 11, Man'i. 1770, V- 423- (f) Nova Plant. Gen. p. 136- (i) Hifi. de t'Acad. R. des Scieuces, de 1711. p. jo. Oftavo : item de 1712. A 4 II. Dskl. XIV. Stuk. VI!. \fdeel. I hoofdtuk. De Vrugt naaking ler Varens is duiftei.  & De Eigbnschapppen der Vil. Afdeel. I. Hoofd91 uk. Het Zaad duidelyk waargenomen' geen Zaad gaven. Dit heeft ook de vermaarde Dodonjeus gevolgd; zeggende, dat het Stof, op de rug van derzelver Bladen, ten onrechte van fommigen voor het Zaad deczer Planten was aangezien en gehouden geweest (*). Daar moeten dan reeds voor zyn tyd geweest hebben , die het voor Zaad hielden. Naderhand is dit Gevoelen, allengs, zodanig doorgedrongen, dat geen der Kruidkenneren van de voorgaande Eeuw, byna,daar aan twyfelde. C/esaipinus hadt gezegd, dat 'er een Zemelige Wolligheid agter aan de Bladen groeide, die het Zaad der Parem was; welk denkbeeld de Bauhinussen, Ray cn anderen toevielen; ja dat To urne fort gantfeh ontwyfelbaar oordeelde, hebbende de Zaadhuisjes en Zaaden zeer duidelyk in Plaat vertoond (f). De fchrandere Italiaan, ColuMna, naamelyk, hadt,op 't voetfpoor van C/esius, die Zaaden met fterke vergrooting befchouwd. Dat ruige uitgroeizei der Bladen (zegt hy) „ op zyn tyd door het Mikroskoop onder„ zoekende , zal men groote groenachtige „ Bloemen en Zaaden, ja aan het Zaad, voor „ 't bioote Oog naauwlyks zo groot als een „ zwart Zandkorreltje , dat Navelachtige ge- deeltc , waar mede het aangehecht was en waar (•") Kndduoek Hl. D. 15. Boek ,b!adz. 75-. Cf) I#fl*. Rn:^&.£.538.T.3u, 51a. "  Geheim-Echte Planten. O „ waar door het gevoed werdt > ten duide„ lykfte gewaar worden. "Men zal, naamen lyk, in die geelachtige Haairige uitpuilingen twee ryën befpeuren van Tuiltjes, „ ieder omtrent vyftig Bloemen of Vrugten „ met haare Zaaden bevattende" (*). De EngelfchmanW. Cole, van Briftol, deedt nader Waarneemingen daar omtrent, die door hem, in 't jaar 1669 , Briefswyze aan den beroemden Hook medegedeeld werden en vervolgens door deezen aan 't licht gegeven; waar van ons Ray kortelyk het volgende meldt (f). De Huisjes of Doosjes, die het Zaac ,, bevatten , zyn , in de meefte Planten vai „ dit Geflagt, kleiner dan een Afchgraaup „ Zandkorreltje , tot de helft, ja in fommi „ gen tot een derde of vierde deel en min„ der, gelykcnde veel naar zekere Blaasjes ,s met Ringetjes of Wormachtige Bandje ,, omwonden. Onder deeze Blaasjes ware) „ 'er , die men rekende omtrent honderd „ geheel met het bloote Oog onzigtbaarc 3, Zaadjes te bevatten. De Bladen, inzonder „ heid van het Wyfjes Varen , voorzigti. „ vergaderd en bewaard zynde , vervolgen „ in de Zon of open Lugt geplaatst, wierd „ men een fterke beweeging in derzelve „ Wo f4:J Annot. ad Not, Recchi , in Hi/t. Mem. p. 875. (f) Bijl. Plant. Tom. I. p. 133. A 5 II, Deel. XIV- St*k. VII. AlDEEÏ» ). Hoofd» ituk, [ t t 1 I I r 8 t r  10 De Eigenschappen der VII. Afdeel. L UoOFD- Tnzame' ling van 't zelve betwist. „ Wolligheid gewaar en de Zaadhuisjes bor- ften , werpende' het Zaad uit, gelyk men „ zulks in die van fommige Planten reeds „ lang heeft waargenomen ; waar by zig te„ vens een knappen ! Geluid, inzonderheid wanneer men dezeiven op een Papier by „ een vergaderd hadt, openbaarde, en door „ het Mikroskoop zag men de Zaadjes uit dezeiven hier en daar vcrfpreid. DieZaad5, huisjes en Zaadjes worden in alle Haair,, planten , gelyk in de Varens, Steemuy , ,, Hartstong en anderen , hoe zeer ook in „ grootte en gedaante verfchillende . byna ,, van de zelfde figuur en grootte bevonden. „ De ongemeene kleinheid der Zaadjes was, ,j in vergehking met het Gewas, verbaazen» „ de. Nogthans vondt men, by dezeiven, „ met het Mikroskoop Diertjes loopen , die „ nog veel kleiner waren. De Zaadjes der ,, Varens geleeken naar 't Zaad van Vitfen „ of Linzen, en fommigen waren als drooge „ Erwten gerimpeld: maar die van 't Boom- varen verfchilden in figuur en kleur. De „ overigen roodachtig of bruin zynde, waren deeze geel en Niervormig als 't Zaad Van „ Rups-Klaveren." Voorts Jaat hy 'er dit op vol een ,, De Zaaden der Haairplanten worden niet ,, voor den Herfst ryp. Hier uit blykt, hoe „ beuzelachtig en valfch 't gemeene praatje „ zy, van de vergadering van 't Zaad van » Va-  Geheim-Echte Planten. „ Varen, dat fommigen op den langden Dag, „ anderen op St. Jans Nagt verzekeren te „ kunnen gefchieden , met Linnen daar on„ der gefpreid. 't Is echter te verwonderen, „ dat de vlytige en geenszins inbeeldige „ Kruidkenner Tragus niet gefchroomd „ heeft, opentlyk te betuigen, hoe hy nocl „ door bygeloof gedreeven , of op Tover„ middelen deunende , viermaal ter toets gebragt hebbe, om, op St. Jans Nagt, met „ onder gefpreid Linnen en Bladen van Wol „ lekruid, dit Zaad te vergaderen; bekennen „ de, dat het hem gebeurd zy, 's morgens „ voor het aanbreeken van den Dag , du: „ een klein zwart Zaad , naar dat der Heul „ bollen gelykende, meer onder de eene dai „ onder de andere Plant,ook meer in 't eem „ dan in 't andere Jaar , te vergaderen (*) „ Maar, hoe zeer ook Tragus zig trag „ te zuiveren van bygeloof, zal hy den blaar „ van ligtgeloovigheid ten minden niet ont „ gaan kunnen , by de genen, die weeten „ dat de Zaadjes van het Varen niet voor è „ Maand September voortkomen, en, al wa ren zy 't geweest, niet dan met een Ver „ grootglas zigtbaar zyn." Voornaame Kruidkundigen, van deeze Eeuw hebben dan ook de bedaanlykheid van hetZaa dec (?) De Stirp. Bijl. Lib. I. 3?. 545. 31. Deel, XIV. Stuk, vii. AïDEEfc. 1. Hoorn» STUK. i t 1 1 » 1  VII. AïDEEL. J. HooIDSTUK. DeVrngt- inaaking lierdiree\en. i 12 De Eigenschappen der deezer Gewasfen voor zeker gehouden (*). Morison zegt, dat hy zelf dc Zaadjes van de rugzyde der Hertstongen , daar afgewreeven , op een vogtigen befchaduwden Grond verfpreid , en met den V inger in de Mosachtige Korst ingeftreeken hebbende , in 't volgende Jaar daar uit ontelbaare Plantjes, van dien aart, heeft zien voortkomen (f). Onze groote Boeruaave zegt. ,. De Europi„ fche Haairplanten ontbreekt een Steng en „ eene tot nog toe zigtbaare Bloem ; maar zy „ draagen Zaad , dat met het bloote Oog, wegens de kleinheid , naauwlyks zigtbaar „ is, ia Huisjes, tusfchen twee dunne Vlies„ jcs geplaatst: welke Huisjes in kuiltjes, die „ op zekere ryën in de Bladen ingedrukt „ zyn» gefchikt voorkomen; weshalve meni, ze Epiphylh/permcs noemt" (4-)- Onder de Voorzitting, zelfs, van denRidder LinnjEus , is in den jaare 1745, te Upfal, Joor den Heer Hei ligtag eene Verhandeling verdedigd; waar in de Vrugtmaafong der Varens aldus befchreeven wordt (§)." Aan , den agterkant der Bladen van deeze Planten , komen, in zekere Kuiltjes , famengehoop„ te Bolletjes voor , met een Vliesje gedekt, , 't welk. op zyn tydgaapende, uittocht aan „ de- C*) Zie PUt. Tranfatt. Vol. LV~. p. 264. (f) Hifi. Plant. Tom. III. p. 555. (ij Ind Hort. Lugd. Bal. p. 25. (§) Am, Acact, Vol.1. Holm. 1749. p, 2^3,  Geheim-Echte Planten. 13 „ dezeiven geeft. Deeze Bolletjes, op een „ Haairachtig Steeltje zittende, zyn doorgaans „ Klootrond, en met een gedraaid Veerkrag„ tig Ringetje gezoomd, 't welk los fpringen„ de het Bolletje tweekleppig opent. Als dan „ werpen die Bolletjes een Stof uit, welks „ Deeltjes, onzigtbaar voor 't bloote Oog, „ door het Mikroskoop van een bepaalde fi„ guur, met eenige Haairtjes gewapend, ver„ fchynen. Dat open fpringen doet de Bol„ letjes, op een Papier fimengehoopt, als „ levendige Diertjes zig vertoonen; hier in „ naar de Vrugten of Zaadhuisjes van de Si- gesbeckia gelykende" (*). Die beweeging is voor veele Jaaren reeds waargenomen door den vermaarden Borellos (f) , en naderhand door anderen bevestigd ; maar fommigen hebbenze , door verwarring van den naam, aan dat Stof of aan de Zaadjes zelf toegefchreeven. De groote Haller is eenigsziris duifter in dat opzigt (J.). Volgens hem zouden de Deeltjes van dat Stof zelf, of de zogenaamde Zaadjes , die uit de gemelde opengebarften Zaadhuisjes fpringen, nog (•) Zie het II. D. X. Stuk, deezer Nat. Hifiorie, Wadz. 813- ("f) Cent. Obferv. Art- 3- n. 54. (D Annulus Cnpfulam cogit disfiiire, fuumque fuadere Pollinem, qui elaftica vi fubfiüat, Qiaimlis foetus iaau-j tnerabllibus. Rist. Uelv. SI. Debl. XIV. Sn/si ] vri." ApdeeC. 1. Hoofd» ituk.  1 VII. l AïDEEI» , 1 Hoofd- \ stuk. , Het Stof voor Zaad gehouden-: Meel- knovies waargenomen. 4 De Eigenschappen der. tog met ontelbaare Korreltjes bezwangerd syn; 't welk mede uit de Waarneemingen 'an den Baron van Gleicben blykt, die t zelve veerdgduizendmaal vergroot voorlelt, en Schmiedel heeft in eene Soort van foren die Stofjes ook met Ringetjes afgebeeld. „ Dat dit Stof Zaadjes en geen Stuifmeel „ zy, ( vervolgt |men ,) blykt uit de Proef, neemingen van Morison, bevoorensge„ meld, en anderen. Plumier meent, „ in Boomachtig Varen, Klokswyze half- 5 klootronde , grysachtige Bloemen gezien , te hebben ; maar mooglyk zullen de open „ gebarften Zaadhuisjes , als naar Klokjes „ gelykende , door hem voor Bloemen ge„ houden zyn : want zo lang de Vrugtmaa„ kende deelen daar in niet zyn ontdekt, is „ daar van geen zekerheid. De overeenkomst „ deezer Planten, evenwel; daar in 't Lycopo-' d'ium Meelknopjes van de Zaadhuisjes onder- fcheiden, en in de Pilularia, een Soort van „ Marfilea, Bloemen, van de Vrugt afgezon- derd, waargenomen zyn; doet ons,hoewel „ de Bloemen der Varens nog onbekend „ zyn , daar van het zelfde denken." De Heer Baron von Gleichen, gezegde Bolletjes vastelyk voor Zaadhuisjes houdende , meent in dit flag van Planten , buitendien, Meeldraadjes en Meelknopjes gevonden te hebben. Het Vliesje, dat de buitenzyde van het Blad bekleedt, 't welk niet  Geheim-Echte Planten, 15 niet dan met het end daar aan gehecht is , opügtende, en 'er een ftukje affnydende, komen by zeer fterke Vergrooting, zegt hy,, wanneer men 't nat maakt, in hetzelve Meelknopjes s die geel zvn, en Meeldraadjes, die bogtig door elkander loopen, te voorfchyn. Zelfs zag men , in dat Stukje, iets, 't welk naar Stuifmeel - Bolletjes geleek. Dit is door zyn Ed. dus in het Boomvaren waargenomen en afgebeeld (*■'. Hy merkt aan, dat deeze Meelknopjes niet grooter zyn dan het Stuifmeel van de meefte Bloemen. In het Steenruy (Ruia Muraria hadt hy zulks ook waargenomen , zynde die Meelknopjes aldaar nog wat grooter. Maar, zouden dit niet de Klieren der Bladen zyn, welkende Heer Gtjettard zo omftandig heeft befchreeven en zelfs in dit flag van Planten waargenomen , zig als kleine Schubbetjes verheffende boven derzelver Oppervlakte (f)? Ten minfte komt het zonderling voor , dat de Mannelyke deelen der Vrugtmaaking hier onder een Vliesje beflooten zouden leggen , en als in deszelfs geweefzel vervat zyn. Zekere kleine Bolletjes , welke aan de Puntjes der geftraalde Schildjes of Schubbetjes op de Vinblaadjes in een Soort van Water-Varen zitten, heeft de Heer Schmied el daar voorgehouden Dil (*_) Nouvell. decouvert. Tab. III. (f) Zie het II. Deels I. Stuk, van deeze Nat. HiS' torie, bladz 58. CU Icon. Ptauu p. 48 T. XIII. Fig. 6.9. Dat de ü, Debi,. XIV. Sriric. ver. VII- AïDEEl. L HoorDtuk.  16 De Eigenschappen der VIL afde3l. l Hoofdstuk. i j J . 'i ï ] < i Dit alles om het oude Gevoelen, dat de open barftende Bolletjes op de agterzyde der Bladen van de Haairplanten Vrugten of Zaadhuisjes zyn, (taande te houden. De bewyzen, daar omtrent bygebragt, zyn inzonderheid, dat men jonge Plantjes uit dit Stof, door 't zelve op een bekwaame plaats te zaaijen , bekomen hebbe, gelyk bevoorens is gemeld. Hall er brengt, ten dien opzigte, deProeven by van St^helinus, door wien de Hertstonge dus geteeld was op een Muur ; waar van hy aan Plantjes van verfchillende grootte de blyken hadt (*). Ook kan men liet zeggen , dat de kleinheid der Bolletjes lit ongeloof baar maakt (f). Maar, aan den tnderen kant, komen die Bolletjes, en derselver gefteelde Huisjes, benevens derzelver osbarfting , zo zeer met het Stuifmeel der 3Ioemen overeen , dat zy van veelen voor Meelknopjes {Anthera) en dus voor de Manïelyke deelen der Vrugtmaaking, dat is voor jloemen, gehouden worden; terwyl dan de Vrou- ertriakrde Haller' die bedoeie, (wanneer hy Hip. Helv. Tom. III. p. 5, zegt. r>e Anfheris non perinde iquet. ülobulos minutisfimos , iinPolypodii operculis Raios facientes, Schmidelius eo.refert: is waarfchynlyk, Ipch de aauhaaling en befchryving ftrookt «iet(*) Hist, Helu. loco citaro, (f) Daar is, misrdiicn, minder evenredigheid van de Laadjes eenes Appelbooms , tot denzelven, dan van dae:e Bolletjes tot de Haairplanten,  Gemeim'Echtie Planten. r Yrouwelyke en het Zsad nog onbekend zyr zouden. De geleerde Heer T hu nu erg. thans Hoogleeraar te üpfal in Sweeden, achi zulks, ten minfte wat de ge-aairde Vrugt Maakingen van de Varens en andere Haairplanten betreft, volkomen zeker(*). Plier komt in bedenking, waarom deeze Gewasfen met den naam van Ha airplanten rpianw Capillares) zyn beftempeld. Mooglyk hebben zy dien van het VrouwenHaair, zogenaamd, of Capillus Feneris, welks Haairachtigheid , wanneer het gedroogd is, zeer blykbaar in de Oogen ftraalt. Immers in de Geneeskunde zyn reeds lang vyf Haairige Kruiden 'Herbce CapJl/am) bekend geweest : naamelyk het Vrouwen- Haair,zo even gemeld, de Hertstonge, Wederdood, Steenruite ca Miltkruid. R ay hadt tot een Ken'merk der Haairplanten gefield, geen Steng te hebben; en als uit enkele Bladen te beftaan: doch,wegens de nieuwlings ontdekte der andere Wereldsdeelen , vondt hy Eelf die bepnaling onbegaanbaar en ftelde vervolgens tot derzelver Kenmerk: een zeer fyn Poeijerachtig Zaad op de Bladen, en meest aan derzelver agter of Ruggezyde, groeijende (f> Deswe- (*) In zyn Wel Ed. Vertoog, aan de Holl. Maatrchappv ingeleverd, en, door my vertaald, in derzelver Verhandelingen geplaatst, XX. Deels 2. Stuk , bladz. 4Ig. <-f ) Methoi. Plant, emend. & eidla, Lond. 1703. p. g. II. Deel. XIV. Siuk. b vn. Afdeel. 1. Hoofdstuk. Waarom Haairplmiteitgenaamd.  m AlDEEl. 1. iTUK. Verde Vne, in Gefiasti iS DE Eigenschappen der wegen noemen anderen ze Epiphylhsperme} selyk de geleerde Morison die beide bemamïngen gebruikt (*), «> de genen, die het Zaad niet op de Bladen dtaagen , aan de Haairplanten naverwant noemt. Maar de reden , dat zulks alleen het) Kenmerk der Haairplanten zou zyn, is my zeer duifter. J Terwyl Ray maar rier Geflagten van deeze „Gewasfen gefteld hadt, met onverdeelde enkeld, dubbeld en meervoudig Gevinde Bladen' hccfc Morison daar van zeven Geflagten gemaakt; als i. Met regte onverdeelde Bladen: a. Met regte half onverdeelde of ingefneeden: g. Met tot de Rib toe ingekorvene- 4- Met zodanige Bladen die Lancetvormig en"ge - oord waren: 5- Met famengeftelde Bladen den Steel bleek: 6. Met dergelyke den Steel zwart en glanzig hebbende : 7. Met de V«gcmaaldngcn afgezonderd yan de Bladen Tot het eerfte behoorde de Hertstonge ; ot het tweede het Miltkruid: tot het derde het Boomvaren: tot het vierde het Oorkruid: tot he' vyfde de Varens: tot het zesde het Vrouwen ■ Haair en de Steenruite: tot het zevende het Adders-Tong, Maankruid, enz. Door ToüRKEFÖfcT was een andere Verdeeling der Geflagten gemaakt. Ray bragt naderhand een verbeterde Methode ter baan, de Verdeeling (•) Dc Piaiuis Caiüüaribus ePii%llorPermis. §ft Plant. I1I«  Geheim-Echte Planten, ip fing afleidende van de plaatzing dcc Vrugtmaafcingen, waar in hy ten deele gevolgd is door onzen Linn^us, die zeer oordeelkundig dezeiven aldus gefchikt heeft. Varens ■ i. Met ge-aairde Frugtmaakingen- Equisetum. Paardeftaart. Onoclea. Welk .-Varen. Ophioclossum. Adders-Tong. Osmunda. . Tros-Varen. 2. Met deVrugtmaahngen aan het Loof. Acros tichum. Plak-Varen. Pteris. Pand-Varen. BlEchnüm. Rib-Varen. Hemiohitis, Oor - Varen. Lonchitis. Bogt-Varen. Asplenium. Miltkruid. Polypodium. Boom-Varen. Aoiantum. Venus Haajr. Trichomanes. Wederdood. 3, Met de Vragtmaaklngen aan den Wor* tel. Marsilea. Dryfblad. Pilularia. Pillenkruid. IsoStes. Priemkruid. B 2 II. D*el. XIV. Stuk. II. HOOFD- VII. Afdeel. i. Hoofdstuk,  VIT. AlDEEL. II. Hooïdstuiï. öf, Beschrvving van1 II. HOOFDSTUK. Befchryving van de Haa irplanten met Ge-aairde Bevrugtingen, tot welken het Paardeftaart, Welk-Varen, Adders-Tong en Tros-Varen, behoren. De Varens of Haairplanten met Geaairdc Bevrugtingen , zyn zodanigen, die dezeiven van de Bladen afgezonderd hebben cn Aairswyze geplaatst. Hier toe hadt L i nnjeos, behalve het Paardeftaart, Welk-Varen, Adders-Tong enTros-Varen, ook de CyeaS en Zamia, tweeuitheemfche Palmboom-Gewasfen, t'huis gebragt; welke reeds door my, onder dePalmboomen, zyn befchreeven (*> De Heer Thünberg, dezeiven in Indienaauwkeurig onderzogt hebbende, oordeelt dat zy, alzo de Vrugtmaaking thans volkomen bekend is tot de Klasfe der Tweehuizigen (Dioiha) moeten betrokken worden , en heeft twee nieuwe Soorten daar van , de eene in Japan , de andere aan de Kaap ontdekt, en van die beiden omftandige befchryvingen aan t licht ceseven (f> Ten opzigt van de Cycas, die ° ° ten (•) Zie het II. Deels I. Stuk, van deeze NatmrlyU Bijtorie, bladz. 282 , 299, 425. f« In zyn Ed. voorgemelde Vertoog, Virhand. der mtl. Mamftham > » Haarlem, XX. Deels a Stuk, bladz. w  DE II A A I R P L A N T E N. 21 ten onregte met den S3goe - Boom verward Was, vil. is thans, onder den naam van Krullende Moes- A™EEI Palm, een omftandig Berigt, in Ooftindie op Hoofdgemaakt zynde , medegedeeld (*). Ik gaaSTUK' dan tot de befchryving van 't Cerstgemelde Geflagt over (f). E q u i s e t u m. Paardeftaart. Dit bevat de Kruiden, die men Paardeflaart noemt, in 't Franfch Prêie of Queue de Cheval, m 't Engelfch Horfe • Tail. De Duitfchers heetenze Schaftenheu of Pennen - Hooy, en Kannenkrwt, dat is Kannenkruid: gemeenlyk Pactr- f*) Verhandel, vm het Bataviafch Genootfchap. III. Deel , Batavia 1781, bladz. 411. CD Te verwonderen is 't, dat men in een gantfch nieuw Vertoog over 't Heer-moes of Paardeftaart, waar mede de Heer C. N. onlangs den Prys by het Genootfchap van den Landbouw alhier behaald heeft; den Vygeboom nog onder de Cryptogamia, en dus het Equifetum als het tweede Geflagt opgetekend vindt: daar liet al by de dertig Jaaren is, dat het Equifetum de eerfte in Rang is geweest. ("Vid. Gen. Plant. Linn. Ed. V. Holm. 1754O zynde de Vygeboojn toen reeds in een andere Klasfe geplaatst. Hoe kon de Heer C. N. nog den Ouden Druk,van 't jaar 1742 , daartoe gebruiken : terwyl hy die verandering in alle de volgende Uitgaven van 't S0. Mat. Linn. Ed. X, XII & XIII. zeer duidelyk moeft gezien hebben? En een deezer laatften behoorde hy zekerlyk in te zien, wanneer hy over zu;k «en zaak wilde fchryven. B3 11. DsEiu XIV. Stuk.  Beschryvins van VTI.' AFDEEL. 11. 1 HooEDSTUK. Paarde- i ftaart, ^ \ l j < li Eqv.ifemm fylvaticum.Bosfchig. ?aarde- of Katteftaart \ doch Katteftaart is een ïaam , die niet tot dit Geflagt maar tot dat 'an Hippuris behoort (*). By ons zyn zy , mder den naam van Heermoes, Haarhuis, Roeol en Unjer, onder 't Landvolk bekend. De vermaarde To urne port hadt dezeiven, als wier Bloem en Zaad bekend was, tot 3e Klasfe der Planten met Bloemen zonder Bloemblaadjes betrokken. Onze Ridder ftelt tot jeflagts-Kenmerken , dat zy Schildvormige ^rugtmaakingen hebben , die aan den voet veelkleppig gaapen. Zyn Ed. heeft 'er de seven volgende Soorten van opgegeven. (i) Paardeftaart met eengeaairde Steng en famengeflelde Bladen. Deeze Soort, in de Bofchvelden der Noordelykedeelen van Europa, volgensLinnjeus, gemeen, komt op dergelyke plaatien, in Switzerland, ook, volgens Ha lier voor, en in fommige deelen van Duitfchland op lommer- ry- (•) Zie het li D. VIT. Stuk, bladz. 57. (1) Equifetum Cauie Spicato, Frondibus compofitis. Sijft. Nat, Feg. XIII. Gen. 1169. Sp. 1. Fl. Suec. 834, 927. Gort. Belg. 11. p. 275. Equif. .Setis Ramofis internodio multoties longioribus. R. i-agdb. 496. Equif. Sylvaticum. Fl. Lapp. 391. Tab. Bist. 562. Eq. Sylv. ienuisfimis Seiis. C. B. Pin. lö.Theatr 245. Eq. Fol. repetitoRamofis, Vaguus hixisfiinis. Hall. Bclv. inchoat, T. Hl p. 3-  beHaairplakte». 23 yyke Weiden, zo Tabern emont, aantekent. Geen Bosfchen, byna, zyn 'ervan ontbloot in Moskovie. 't Is twyfelachtig of het, ook in onze Provinciën gevonden worde. Het vertoont zig met zyn Loof volkomenals de Kransjes-Kruiden, in geftalte byna als een Denneboom, zegt onze Ridder. Het onderfcheidt zig van de anderen door de zagtheid, en de fyne verdeeling zyn er Bladen, zo Ray aantekent. Hal ler merkt aan, dat het de Scheedjes van de Steng, die een Voet of anderhalf hoog is , allergrootst, ruim en geel, met groote driehoekige Tanden mgefneeden , de Bladen zeer dun , vierhoekig , gcftrekt, meer dan twaalf in getal heeft. Ieder Blad geeft wederom agt of tien Kransjes van vyf Blaadjes uit, die zo Scheedig zyn, dat zy als gedoomd voorkomen. Op den top der Steng , is een gedeelde, lange , bonte Aair (*). Van dit Paardeftaart getuigt L i n n m o s , dat hetzelve 't voornaamfte Voedzel der Paarden is in dat gedeelte van Sweeden, 't welk Jemtenland heet. Anders vind ik geen gewag van deszelfs gebruik of nuttigheden. O) (*»J Volgens Haller Helv. indient. 111. p. 3- °P deïl Berg Neuneuen , in een Denne - Bofch , haat hy het overvloedig gevonden met een korte bruinroodachtige Bloem -Aair. Spita Florali brevi Mpadicea, in folioiu Caule. lt. Helv. p. 280. B4 11. ünu XIV. Stuk. VII. Afdeel* II. Hoofd;tuk. Paarde* riailrt,  2$ Beschryvinc v a h vn.< Afdoe. 11 HooIB. stuk. II. EqiiifeUMi Arvenfe. AJikerig. (2) Paardeftaart met een naakte Vrugtmctm kende Steng ; de ouvrugtbaare Bladerig. Veele Laage Landen in- onze Provinciën zyn; befmet met dit Paardeftaart,, 'c welk gemeenlyk Heennoes genoemd wordt of ook Unjer in Noordholland. Voorts groeit het door geheel Europa hier en daar in de Weidlanden, waar van veelen 'er byna door bedorven zyn» Niets is in Switzerland,.des Voorjaars, gemeener aan de Slooten of Graften, en in vogtige Landsdouwen, zegt Haller. Het komt op Zandige, drooge Akkerlanden door geheel Duitfchland, zelfs in Moskovie, ook veel voor, en wordt insgelyks in Virginie gevonden. In de Maand April fchiet deeze Soort uit den Wortel dunne tedere witachtige Scheuten, die in een Bloemknop uitloopcn, doch fchielyk verdwynen. In de Meymaand geeft het zyn (2) Equifetum Scapo fruftificante nudo ; fteriü frondofo. Gort. Belg. U. p. 275. Equif. Scapo Fruft.nudo, Caule fterili Ramis compofitis. Fl. Suec. 833 , 928. Mal-. JMed. 479. Equif. Setïs fimplicibus internodio mul tot tas longïoribus. R. Ltigdb. 496. Eqttifet. Arvenfe. Fl. Lapp. 390. B. Cliff. 471. Grok. Virg. 123. Equifetum Arv. longior. Setis. C B. Fin. 16. Theatr. Bot. 247. Equif. sninus. Fuchs. Bijl. 323. Hippuris minor. Dod. Tempt 73. Klein Peerdefteert met en zonder Bloemen. Dod. Kruidb. bl. 9. Lob. Ic. 794, 795. Eq. Caule Florifera nudo fteriti verticillato , raetforum duodecim. Hall. Helv, istchoaS, III. N. 1676.  de eaairplanten. 25 zyn Loof, beftaande uit bogtige Stengels van een of anderhalf Voet langte,Knoopig famengefteld uit veele in elkander fteekende Scheed-, jes, ieder een Kransje hebbende van ongevaar een dozyn lange Borftelige Bladen (*). Gelyk het zeer weinig te vermoeden is, dat de eerfte uitfchietende Spruiten Zaad , maar veeleer dat dezeiven Bloemdraagende, en dus Mannelyk zyn , blykt zulks nog te meer aan de wonderbaare beweeging van derzelver Stuifmeel. Hall er heeft die in deeze Soort, zo hy fchryft ff), waargenomen ; op 't voetfpoor van Stehelinus , aldus fpreekende. „ Van alle Paardeftaart, doch inzonderheid van het Akkerige, welks Bloem „ afzonderlyk van de Bladen voortkomt, in „ 't vroege Voorjaar groeijende, fchuddemen „ de Aair over een Papier uit, dan zal uit de „ agt Doosjes, die onder de knikkendeSchil„ den zyn , een groen Stuifmeel vallen, zo „ zwaar , dat het in Water zinkt. Dit een „ weinig drooger , echter niet al te droog , „ op een Glaasje geftort zynde, zal, wanneer 3, men het door 't Mikroskoop befchouwt, „ aartig huppelen en fpringen j zo dat men 3, het Dit Kenmerk van de byzonder opfchietende Bloemfteeltjes, welke ik zeer dikwik waargenomen heb, onderfcheidt dit Heermoes zeer duidelyk van het volgende. (t) Hujus particulas Spermaticas trijmdiare vidi. Beh. utfunra. B ? II. Daiït, XIV. Sxna. vii. ii. Hoorn- ITUK. Paardeftaart.  VII- Afdeel. U. HOOFDSXU K. Paardeftaart, III. Equifetum palufire, Moeras- 35 Beschrvving va1j „ het geluid daar van zelfs kan hooren. De Zaadelyke Lighaampjes, naamelyk,bewee- „ gen en draaijen zig , door een ingeboren „ Veerkragt. De Kolletjes zyn byna allen voorzien met twee Pooten tot vyf toe ; „ waar van het uiterfte end, gefpleeten , zig weder famenvoegt als een Strik. DieBeent- " jes ontfpannen zig met een groote Veerkragt, en doen de Bolletjes , verfeheide " Minuutcn lang, tot eenigen afftand huppelen. Dus overtreft deeze zeer gemeene \', Plant alle beweegingen van het gevoelig Boomvaren en de Mimofa, grootelyks, in „ vlugheid en aanhouding (*). (3) Paardeftaart met eene hoekige Steng; het Loof enkeldhhderig. Deeze Soort, die aan een taamelyk groote zwarte Aair , op de gebladerde Steng, kenbaar is, komt ook vry algemeen in Europa, en dikwils op vogtige Velden, doch ook wel op 00 Hall. Ir. Helveticum. Opusc. Bot. p. 2S1. (30 Equifetum Caule angulato, frondibns fimplicibns. Gort- Bttg.U. V 275- Eq. Setis fimpl. internodia vix fuperantibus R Lugdb. 496.. Fl, Snee. 835 . 929' Eq. Paluftre. Fl. Lapp. 392. Eq Paluftre brevioribus Setis. C. B. Püif 16. Tlieatr 242. 0. Eq. Paluftre minus po[yftachion, C. B Piu. 16. Prodr, 24. Ra]. Angl. III. p. 131. T 5. f. 3» Eq. Caule fulcato, Ramis mnltifloïis, Foliis indivifis. Hall. Helv, wkoat. 111. !?• 3. N> 1677.  de Haairplanten. &i op drooge plaatfen en in zeer verfchillende Gronden , voor. Dit doet dezelve in byzondere Geftalten verfchynen. Op 't drooge groeijende heeft zy Stengetjes van een Voet, met niet meer dan vier of vyf Sleuven,. geenszins ruuw. In Noordholland wordt dezelve gemeenlyk Unjer genoemd , als een ondeugend Kruid. De Steng-Scheedjes zyn gebaard, bladerig, zeer zrwart met witte randen. Het geeft zeer veele Takken uit, met Kransjes van agt of negen Bladen, die diep gefleuft zyn, en ieder Tak heeft eene Bloem-Aair, Dat in 't Water groeit, heeft de Stengbree der en hooger , met veel meer en diepei Sleuven , en veel Takken hebben aan 't ene ook een Aairtje of zwart Knopje. Somtyd komt het zonder dezeiven voor, en dui vindt menze onder malkander groeijende. Aan' die Knopjes wordt, door de Landlie den, de nadeeligheid van dit Heermoes of ün •jet, voor het Vee , toegefchreeven. Mei is door veele Waarneemingen,dienaangaande taamelyk verzekerd. De Paarden fchaadt he niet, noch de Schaapen; hoewel zy 't niet dai by gebrek van Gras eeten; maar het Rundve kan dit Onkruid niet verdraagen. Elders wi men waargenomen hebben, dat het de Beeftei dikwils hun Jong verfmakken doet(*> Hal le: (*) Eph. Nat. CMfc Vol, I. Obs. 230. dm. dcad.^i I. V- 537It Dsel. XIV. SlVK. VII. Aideel. 11. iiOOlDiTUK. Paarde Uaart. ■ Nadeeligheid. i > I 1 l I i.  vu Afdeel. Ui Hoofd, stuk. Paarde fiaarl. .Middelen tof nitKoeijing. t$ Besgiiryving van les hadt zelf daar van , in eene Koe, de ondervinding gehad, die aan den Afgang ftierf. De manier, op welke het door zyne fcherpheid in de Ingewanden dier Beeften werkt, cn eenen bloedigen Afgang of doodelyke Bloedwatering veroirzaakt, is door den Heer Berkhey omftandig aangeweezen (*). Zyn Ed. oordeelt die ruuwe , zonder Bladen , welke als de zesde Soort Maat te volgen, by ons meest in Slooten groeijende, met reden de gevaarlykfte (f;. Hy acht, dat men het Heerbuis noemt als Haarhuis , wegens de Haairigheid der Pypachtige Bladen; en misfchien is de naam Heermoes ook wel daar van afkomitig. In Groningen noemen de Boeren het Houtpypen; zegt de Heer d e G orter. Dit fchynt meest op de ongebladerde Soort toepasfelyk te zyn. De Heer Haller merkt aan, dat de uitroeijing van dit Onkruid een wenfchelyke zaak, den Landman veel Gelds waardig, zyn zoude. Noch de Ploeg of Egge, waar van Schreber tot uitroeijing van het Kwcekgras gewag maakt, Verhand, der Hall. Maatfdi. te Haarlem VIII. Deel. Antw, bl. 158. (t) Want fchoon dezelve elders uitgemonfterd wordt, als ten dien opzigte geheel niet in bedenken komende , om dat zy meest in Slooten of Beeken en Bofchjes groeit: (Zie 't gedagte Vertoog van C N.,) is liet nogfchans zeker, dat zy zeer dikwils gelegenheid geeft, cm afgefdiooien te worden en gegeten door het Ye.e.  IE HAAIKPHNTEH. 29 maakt (*), noch Mest of eenig ander Middel, was hem daar toe nuttig geweest. Gedagte Heer Berkhey geeft wel tot het uit-, haaien van deszelfs Wortelen zekeren Sloothaak aan de hand; doch erkent zelf, dat zulks, niet dicnftig is dan fn 't Water, in Modder of zeer weeke Moerasfige Gronden : zo dat zyn Ed. den Ploeg aanpryst om het geheel te overwinnen. Het aanbelang der Middelen , ten dien einde, heeft het loffelyke Genaotfchap van den Landbouw , in deeze Stad, aangefpoord, om een Prysvraag daar omtrent op te geeven, die onlangs door den geleerden Heer C. Noseman beantwoord is, met een Vertoog , aan 't welke de Prys is toegeweezen (f). In dat Vertoog worden de Middelen tot Uitroeijing, welke by het Landvolk in gebruik zyn ; zo wel als de nadeelen, die men van 't Unjev of Heermoes ondervindt; omftandig aangetoond. Aan de Wortels van dit Paardeftaart, dooi hun voortkruipen niet minder laftig zynde op Ysland , groeijen aldaar zekere Knobbeltjes, van grootte als Hazelnooten, die zoet en eet baar zyn , wordende van fommigen SuikerAppeltjes geheten. Zy zyn van buiten wit vai (*) Grafer 111. Saml. p. 29. Zie rayne befchryving der Grasplanten, in 't voorg XII!. Stuk, bladz. 447. Cf) Dit Vertoog Haat, in het Tweede Deels DerdeStuk , der Verhandelingen vaA dat Genoot.fch.ap, U Desl. XIV. Sïuk. VIT? 1L HooïD» ;ruR. Paarde* "taart. EetbaafB Knobbeltjes, 1 1  VIL 11. Hoofdstuk. IV. Equifetith Fluviatile, Rivierig. 30 B e s c h r v v I n g v 4 s van binnen wat groenachtig en hebben een zwarte Hoornige Schil of Dop. Het groeit aldaar best in een Zandige} drooge en losfe Grond (*). ( (4) Paardeftaart met eene ge/keepte Steng en byna enkelblaclig Loof. Wegens de groeiplaats aan de kanten deiRivieren en Meiren in ons Wereldsdeel, gaf Linn .sus 'er dien bynaam aan. Zodanig komt het in Lapland overvloedig voor. Veelal vindt men 't op Waterige plaatfen, gelyk het by ons ook in vogtige Weidlanden, en aan de kanten der Slooten groeit. Over den Tyber te Rome waren plaatfen, zodanig met dit Kruid bezet, dat menze Codeta noemde , zo Festds verhaalt: wegens de Staartachtige gedaante van hetzelve, dat eigentlyk den naam van Hippuris voerde By ons noemt men het Groot Paarde/iaart, en in het Sticht van Utrecht Breekebeen, volgens den Heer de Gor- (*) Equifetum Fol. oftonis. Reife durch lsland, Kopt-enh. aniï Leipz. i~74> \\» Th. p. 230. 00 P!Flïelmn Caule ftriato, Frondibus fubfimplicibus. Gort, Belg. II. p. 276. Equif. Caule non fulcato latisfirao, Venicillis denfisfimis. Fl. Stiet. $$6, 930. Equife;um paluftre longioribus Setis. C B. Pin, 15. Tlierttr. 242. Hippuris. Lob. Tc. 793. Dod. Kruidb. 98. Equif. alterum. Tabern. Kraitterb. 590. Equif. Caule Florifero nudo, fterili verticillato , radiorum quadraginta. Hall. Helv. iuchint. 111. p. 1,  J)E IlAAISÏlANTEK. 3.1 Gorter; waarfchynlyk wegens de broofchhcid der Stengen. Het groeit, in Switzerland, op koude Waterige plaatfen, aan Mciren van ^ zuiver Water, in Berg - Valeijen en omftreeks: Bern, zegt Haller, die het aldus befchryft. „ Het is de fraaifte van alle onze Paarde„ ftaarten , met een Steng van een Ellehoog, „ een Duim dik , met dertig tot veertig Bla,3 den, die diep gefleufd en vierkantig zyn. j, De Steng beftaat uit veele taamelyk lange ö Leedjes, ook Takken uitgeevende. Zy is „ bleek,wordende door den tyd zwart; week, „ niet gefleufd, Pypig hol, met kleine Pyp„ jes rondom de groote geplaatst. De Scheed„ achtige Leden zyn in zo veel ipitfe Tan„ den gefpleeten, als de Krans Bladen heeft. „ Deeze Stengen bloei jen niet: maar 'sVóor„ jaars komen 'er andere dikke Scheuten, zon „ der Bladen, een Voet of anderhalf lang „ met Roosachtige Bloemdopjes, hebbendf een blaauwachtig Stuifmeel." Dit Paardeftaart, zegt zyn Ed., zal het ge weest zyn , dat men te Rome tot Spys ge bruikte, onder 't Gemeene Volk. Het wa 'er, echter, in weinig achting (*> Lin NjEus merkt aan, dat het in Swceden afge fneeden wordt tot Voeder voor de Koeijen or, (*) EqjulTetnm, Hippuris, vituperata nobis, extingu Curfotum Lienes. Puw. Rift. Nat. L. XXVI. II. Dkel,. XIV. Siuk.. VII. AraEm» II. Hooid- TUK. Paarde(taart. - Gebruik; it  3i Beschryving van vii. Afdeel, 11. Hoofd» stuk. Paarde flaart. Genoegendekragt. om meer Melk te geeven ; doch de Paarde» hadden 'er weinig Smaak in. De Rendieren koozen hetzelve, tot hunVoedzel, uit ander .Hooygewas. Het moet derhalve veel minder ruuw en fcherp zyn, dan de anderen, inzonderheid dan de voorgaande Soort (*). De Heer deGorter, niettemin, ftelt het voor, als inde Apotheeken gebruikelyk; waar toe LiNNiEUs het Akkerige doodverwt en Haller het naastvoorgaande Moerasfige Kleine Paardeftaart, fpreekende aldus daar van. ,, De Geneeskragten acht ik naauwlyks zeker „ te zyn van dit Kruid. Het is Waterig en ,, weinig fcherp. Men heeft het aangepree„ zen als Samentrekkende, in de Buikloop en „ Bloedfpuuwing dienstig. Dat het , met „ gekookte Azyn op de Schaambeenderen 5, gelegd , het Water afgezet zou hebben , verhaalt Heucherüs. Men mag wel „ vastftellen, dat het Pisdryvende zy;dewyl „ het Bloedwateren in 't Vee veroirzaakr. „ Niettemin pocht Bras s avo lus, dathy, „ met het Sap en Poeijer deezes Kruids, een „ Dame genezen hebbe. VolgensHoyerus , » nog- (*} Deeze Soort zal bedoeld zyn, wanneer in Am. êcad. Vol. I. p. 537, door den Heer Aspelin gezegd a'ordt, Equifetum Vaccis utilisfimum Foenum. Verfcheide Soorten vun Equifetum, op Ysland groeijende, zvn een zeer begeerd en goed Voedzel voor het Vee, dat 'er fpoedig vet door wordt. Reifedurchlsland.ï.Jh. p. 8«  bfe HAAikHANïEir. » öog'thans , is het de Maag én Blaas fch; » dely^ geweest. Tegen dë Schurft de v, Blaas, Wederom, zou niets bëter zyn, dai „ 't Afkookzel van Paardeftaart, volgens A j, gricola Ammonius. Van de Kolei wordt met Olie een Zalf gekookt tegei * Brandfteden. Doch ik geloof dat he\ y, naauwlyks met ernft gebruikt worde" (*), Uit dit alles ziet men, dat de Geneeskrag' ten 'van byzondere Soorten, die zeer verfchil lende eigenfchappen hebben, verward worden. Een Scheidkundig onderzoek zou misfehien dê zaak nader kunnen ophelderen. De gewoonte van gebruik maakt, zo fommïgen aanmer* ken, dat het Vee, zelfs van de fcherpe Soort, in 't vervolg geen nadeel heeft. (5) Paardeftaart met de Stèng byna naakt en glad% In diepe Moerasfige Veengronden van Swee■ »7C6) Equijehm Caule nudo fcabro , bafi fubramofo. Gort. Belg. 276. Fl. Suee. 838 , giu Eq. Scapo nudo firaplicisfimo. R. Lugdb. 496. Gron. Firg. 196. Eq. hyema'e. Flor. Lapp. 394. Eq. Fol nudum Ramofum & non Ramofji». C. B. Pin. 16. Theatr. 248. Equifetum. Cam. Fpit. 692. f. A. Equif. Caule fubnndo asperrima» Vaginis Caulinis iadiYÜS, Rameis ciliaÖS. Hall. Helv. inckoaU III. S' >  Ü È Ö i i t 8 H 1 K T E B, 35 ïiiet ruuw heeft, gelyk dit, het welke deswe. gen Schaafjïroa genoemd, en van de Schrynwerkers gebruikt wordt cm glad Hout te polyften. Andere Soorten zyn daar toe ook wel in gebruik, en Worden , wegens de ruuwheid, in Dnitfchland gebezigd, om Tinnen Vaatwerk te fchuuren: weshalve men het Kannmkruid noemen zou-. Die naam, echter, kan ook wel daar aan gegeven zyn, wegens de aartig in elkander fteekende Leedjes,welke zeer zigtbaar zyn in deeze Soort» Om dat zy 's Winters overblyft , zal onze Rid* der 'er den bynaam aan gegeven hebben, van Winrerig Paardeftaart. Het heeft de Stengen fomtyds wel vier of vyf Voeten lang, aan 't end gekranst; doch voor 't overige uit Leedjes beftaande , die zelfs naauwlyks getand zyn , wit gezoomd , niet zwart, gelyk de anderen ; hoewel met zwarte Tipjes. De Takken, welken het fomtyds uitgeeft, hebben integendeel de Scheedjes Ooghaairig getand» Over 't geheel is de Steng zeer ruuw op de kanten van haa. re Sleuven , en draagt op den top een zeer zigtbaar bruin Aairtje. Van dit Paardeftaart getuigt Linn^us: dat het een goed Voedzel voor de Paarden Zy, maar fchadelyk voor de Runders , die W de Tanden door kwyt raaken, en het derhalve dikwils weg fmyten : terwyl ook de Schaapen, die 'er door miskraamen, dit Kruid Biet willen nuttigen. Ca (7) ih D«sw XIV. Siük. VÏI» II. Hoofdstuk. Paarde'' flaart.  II. Afdeel. Vil L Hoofdstuk. vh. Equifetum Gtganteum.Reusachtig- tatis. IN. 107». ^u"' m "■ 56 Besch RYVÏNO VAK (7) Paardeftaart met een geftreepte BoomachtL ge Steng eu enkeld, geftrekt, Aairdraa* gend Loof. Door den vermaarden Plümier is, in de Westindiën , deeze zeer hooge Takkige Soort van Paardeftaart, gevonden. De Takken van de Steng, Kringswyze uit de Leedjes fchietende, twaalf in getal, waren ieder met een Aairtje gepunt: des het dat groote WaterPaardeftaart niet kan zyn , 't welk , volgens SloanEj op Jamaikagroeit (*). Het Naakte, zo even gemeld, wordt ook in NoordAmerika gevonden. Haeler «egt, dateen dergelyk,met gebaarde Scheedjes, in de Rhyn voorkomt, zynde door zyn Ed. ook omftreeks Bern in Switzerland, waargenomen (tJ- Hoe zeer ook de befchreevene Soorten van Paardeftaart oogfchynlyk verfchillen, zouden echter de veranderingen , daar in geduung voorkomende, byna doen denken, of met de Grond en Groeiplaats gelegenheid gaf tot Verfcheidenheden van eene zelfde Plant,die voorSoorten gehouden zyn. Immers, ik heb dit dikwils gedagt ten opzigt van de vier eerfte Soor- r rtS Eauifetum Caule ftriato Arborescente &c Eoui-. fetS altisfimum Ramorum. Jto*. Sp. ui ** u*J (.*) Sloak- Sfam. Cal. p. 215- _ . r-A Eauifetum Caule fulcato, fubnuno, Vagmis Asm  DE Haairplanten. 37 Soorten, en Do&or ScopoLr vondt de on derfcheiding zo duifter, dat hy maar twee als Soorten voorftelde; de eene met een Gladde, de andere met een Gefleufde Steng, waar h} de anderen, als Verfcheidenheden, aan onderfchikte (*). Inderdaad deeze Planten verdienden , ten dien opzigte, wel nader onderzoek, O n o c l E a. Welk-Varen. Deezen Geflagtnaam geeft LinNjEüs aan een Gewas, welks Kenmerken zyn, een tweezydige Aair en vyfkleppige deelen van Vrugtmaaking. Behalve de eene Soort, tot welke dezeiven behoorden , is een nieuwe daar by gekomen: zo dat zyn Ed. daar van thans twet Soorten opgeeft, hier volgende. (i) Welk-Varen met gevind Loof, dat aan de tippen eenigermaate getakt is. Van (*) Flora Carniotica. p. 172. Ci) Onoclea Frondibus pinnatis, Apice fubramofis. Sijft. Nat, Veg. XIII. N. 1170. Angiopieris. Mich. Gen. 29. Osmunda Frondibus pinnatis &c. H. Ctiff. 472. Gro^. Firg. 196, II. 163. Filix Mariana Osmond» facie , Racemifera. Pluk. Mam. go. T. 404 f. 2. Polypodiirr Virg. majus, Osmundae facie, tenerius. Moris. Hifi, iii. p. 563. S. 14. T. 2. f. 10. Filix Indica Polypodii facie. Men™. Fug. 6. T. 10. Filix Indica Osmundae facie, Bod. Stap. 320. Polypodium fenfibile. Munt, Hifi, zgo. C 3 II. Deel. XIV. Stuk. VIT. Afdeel. II. Hoofdstuk. Paardi* ftaürt, i. Oiiaclea Senfibüis.. Gevoelig. \  vu. ÜFDEE1 II. Hooïd- stuk. Wtlk- 38 Eesckryving van^ Van ouds is reeds deeze Plant, onder den naam ven Virginifch of Gevoelig Boomvaren, bekend. Bauhi nus maakt 'er gewag van , onder den naam van Gevoelig Kruid met- Loof van Boomvaren. Sedert is het oneer de Boom-, varens of Varens geteld geweest; gelyk Munting daar van getuigt , „ dat het een Plant. „ is van eene verwonderens waardige natuur, „ zodanig, dat, wanneer iemand een der Blrt„ den tusfchen de Vingers drukt , hetzelve „ des anderen daags geheel verwelkt en ver„ dort: weshalve men het met regt, zegthy, „ Gevoelig Boolhvaien mag heeten. Ja al het „ Loof famendrukkende zal de geheele Plant „ verdorren; doch de Wortel geeft weder „ nieuwe Bladen uit: al gebeurde dit driemaal „ in een Zomer." Dewyl het de Vrugtmaa, kende deelen Troswyze vergaderd heeft, zo heeft onze Ridder het tot de Osmunda betrokken gehad; doch, fchoon'er een Plant van was in de Cllffbrtfe Tuin, die Gevoeligheid , zo 't fchynt, niet ondervonden. MicHELius noemde het, wegens de groote Vatachtige hokjes, in de Vrugt- of Bloemtros, Jngiopteris. Linn^f.us heeft het eindelyk, ik weet niet om welke reden, Onoclea gedoopt, Morison befchryft het aldus. „ Uit Wortels van een Vinger dik,die Knooj» pig zyn, met fcheeve Spruchtels en Veze„ len , komen Bladen voort, die, nog teder zynde of eerst uitfpruitende , omge- „ kruid  de Haairpeantën. 39 *, kruid verlchynen, zynde bekleed met eene t „ bruine Wolligheid, welke 'er afgaat en ver„ dwynt. Vervolgens breiden de Bladen zig,: s, breeder en grooter uit, dan de andere Boom„ varens , zynde dun, bleek groen en glad , „ met taamelyk breede Kwabben öf Vinnen, „ op de kanten uitgefneeden en zo teder,dat „ zy 'op de minfte famendrukking of aanraa„ king verwelken. De Bladen vergaan by "t 5, aankomen van den Winter en fchieten „ 's Voorjaars weder uit." In de Europifche Tuinen heeft men, tot nog toe , zo 't fchynt, de Vrugtmaaking of Vrugtmaakende deelen niet kunnen waarneemen , van dit zonderlinge Gewas, dat ook in Oostindie groeit f*). (2) Welk-Varen met dtthheld - gevind Vrugtmaakend Loef; de dekzehjes driekleppig. l In de Kloven der hoogfte Rotfen van den' Tafelberg aan de Kaap is dit door den Heer Koenig groeijende gevonden, en aldus befchreeven. Het heeft een Draadachtige , glanzige, kruipende, rosfe, wortelende Steng. Het f*) Crescit in ucraq.uc India. N. L. Burmanjmjs. Fl. £;id. p, 227. (2) Onoclea Frondibus bipinnatis Fruftificantibns, ocerculis trivalvibus. Mar.t, p. 306. C 4 IX. De£L. XJV. Stuk. VTT. iFDEEil. II. f-fooFn- 'ük. 'aren. II. Or.octen 'olijpodi'des.^aapfch.  VII. Afdeel, tl. Hoofd stuk. WelhVaren. (O Act, ao Beschryvirg. vak Het Loof is famengetfeld; de Blaadjes twee_ vinnig gepaard, uitgebreid; de Vinnetjes by" na tweevinnig, ver afftandig, liniaal, tot aan de Rib verdeeld, flompachtig: de Vrugtmaakingen, gelyk in het Boomvaren , naar den voet der Tandjes zydelings, yl, platachtig, gedekt met een driekleppigen K?lk of driedeelig Vlies , dat uit het middelpunt naar den voet verdeeld is« Voorts merkt Linn^eus aan: „ dat de ronde Vrugtmaakingen , gedekt met een ,, Vliezig dekzel, 't welk driekleppig is en „ een vasten rand heeft, veeleer dit Gellagt, „ dan eenig ander der opgegevenen, fchynt „ aan te duiden: hoewel de andere Soort „ Trosachtige Vrugtmaakingen heeft." Maaidus verdwynt het Geflagts-Kenmerk, in een tweezydige Aair beftaande, grootendeels. Ofhioglossum. Adders-Tong* Van ouds was reeds deeze Griekfche benaaming in gebruik , voor een Geflagt van Planten , welker Vrugtmaakingen vergaard zyn, in de gedaante van een Adders-Tong., Volgens onzen Ridder beftaan dezeiven in een gewrichte tweezydige Aair, wier Leedjes overdwars gaapen. De volgende Soorten zyn daar van waargenomen.   2 Deel. PLAAT XCTV".  ï>e Haaïrplanten. 41 CO Adders-Tong mei Eyrond Loof. Door geheel Europa komt deeze Soort voor, op vpgtige Zandige Bofchvelden , en by ons in de Duin - Valeijen , als ook in broekige Landen , by Zutphen en Zwol. Zv groeit insgelyks in .Ooftindie, volgens Rumphius, en volgens Clayton in Virginie(*) Men noemtze Adders Tong of Nater-Tong. in 't Franfch Langue de Serpent, wegens hel Tongetje, dat uit het Blad voorkomt, en Henophylfam , dat zo veel zegt als Unifolium of Eenblad : ook wel Speerkruid. Het heeft een enkeld Steeltje, van een Handbreed hoog, dat regt opwaards uitloopt in een puntig Eyrond of Lancetvormig Blad, waar van het Steeltje als omvangen wordt. Dit Blad is ongcribd en zonder naad : weshalve, moog lyk, de Franfchen dit Kruidje Herbe fans couture heeten. Dit deszelfs boezem fchiet me de fO Ophioglosfum Fronde ovata'. Sijjl. Nat. Veg. XTII „Gen. 1171. Gort. Belg. 11. 276. Burm. Fl. Tnd. p. 227, Fl. Snee. 839 > 832. Dalib. Bar. 309. Ophioglosfum Folio ovato, Spica difticha. B. Cliff. 472. Oph. vulgatum. €. B. Pin. 354. PLum. Fil, XXXVI. T. B' % 5. Ophjoglosfum. C. B. Pm 364. Do0. Pempt. 139. Lob./c. gog, Oed. Ban. 147. -g< Ophioglosfum minus fubrotundo foHo. C. B. Pin. 354. Prodr. 150. Ophioglosfum f. Enneaphyllum. Lob. Bift, 471. Rumph. Amb. VI, p. 152. T, 68. f. 2. (*) Ophioglosfum, Radicerepente, Gron. Pirg.II. 164, C 5 II. Deel, XIV- Stok. Vil. Afdeel. 11. Hoofdstuk. 1- Ophioglos-, fum vulgatum.Gemeen*  42 BfcSCÖRYVING VAN vu. Afdeel. 11. Hoofdstuk. Adders Jong. de regt opwaards een dun Steeltje, dat aan 't end zig als een Tongetje verbreedt en verdikt, beftaande wederzyds uit zekere Hok. jés, die, open gaande, een fyn Stof uitwerpen , laatende dan dit Tongetje in eene Zaagswyze gedaante over. Het komt in April of Mey uit den Grond , en blyft naauwlyks zes weeken frifch. In Oostindie komt het veel op vlakke drooge Velden voor, zo Rtjmpkius aanmerkt, inzonderheid na de afbran». ding van het Snygras , wanneer 'er Regen op volgt. Het heeft aldaar fomtyds kruipende Wortels, gelyk het Boomvaren. Anders komt het met het Europifehe overeen. De Smaak van dit Plantje is lymerig en zoetachtig : weshalve men het voor een Wondmiddel gehouden heeft. Inwendig is het, tot een Vierdeloots daags, cegen Breuken aangepreezen geweest. Men heeft het Lancea Chrifti genoemd, en mooglyk is daar van wel de ingebeelde kragt , tegen Toveryën, af. komftig. Van dit Europifehe Adders-Tong zyn eeni» ge Verfcheidenheden. Het komt kleiner voor, met een rondachtig, als ook met een hoekig Blad , en het Tongetje is niet alleen twee en drievoudig , gelyk Mentzel de* zeiven uit het Brandenburgfe afbeeldt, maar valt in Engeland drie, vier cn zesdubbeld, 20 Lob el aanmerkt. Somtyds vindt men het, in zyn geheel, naauwlyks twee Duimen hoog. C~)  p e Haairpeanten. 43 (2) Adders - Tong met Lancetvormig Loof. De fmalbladigheidonderfcheidt deeze Soort, die zeer klein is en in Portugal gevonden wordt. (3) Adders • Tong met Hartvormig Loof. De Netvormigheid van het geweefzel dei Bladen geeft den bynaam aan deeze, die naai het gemeene Adders-Tong veel gelykt, groeijende in Zuid-Amerika, (4) Adders- Tong met Vindeeïïg Loof, Onder de Ceylonfche Planten is deeze dooiden Heer Thunberg verzameld, welke wegens de figuur der Vrugtmaakingen en gete alszins tot dit Geflagt behoort, terwyl ook de Aair tweezydig is. Ik geef daar van de Afbeelding in Mg. 1, op Plaat XCIV: van het Blad , naamelyk , 't welk ook een zeer fraay Netswys' Geweefzel heeft en wederzyds Vindeelig ingefneeden is, hebbende, aan den (a) Ophioglosfum Fronde Lanceolata. Syst. JVat. Ophiogl. pumilum Antumnale. Grisl- Lufit. Ophiogl. imguftif. minimum. Bark. Rar. 1280. T. 252. £2. (3) Ophioglosfum Fronde Cordata. Sp. Plant. 4. Ophiogl. Cord. & reticulatum. Plum. Fit. 141. T. 164. Ophicv glosf vulgari facie. Pet. Fil. 179. T. 10. f- 4. (4) Ophioglosfum Fronde Pinnatifida. Mihi. II. Deel. XIV. Stuk. 'i VII. Afdeel. 11. Hoofdstuk. ii. Ophioglosfum Lufitanicum. Portugeefch. iii. Reticulatum, Nefbla%. iv. ZeilanU cutn. Ceylonfch Plaat XCIV. Fig. 1.  VIT'. AfDEEL. II. Hooru» STUK. Adder' long. V. Ophioglosfum Pal' nriaturn. Gepalmd, VI. Fedaium. voetkch tig- 44 B ESCH R'¥ VING VAN den Voet, twee afgezonderde, fcheef geoorde Vinblaadjes, en afzonderlyk is gedeeld: terwyl de Vrugtmaaking zig op een dunner Steel .tje, van omtrent negen Duimen of een Span langte , vertoont. Het is een Aair van twee Duimen , die wederzyds, aan den Voet, ook een klein Aairtje heeft, even als 't Blad zyne Vinnetjes. De Aairtjes zyn bezet met menigvuldige Korreltjes, gelyk in 't volgende} Gell3gt. (5) Adders-Tong met gepalmd Loof, aan den Voet Aairdraagende. Dit Amerikaanfche heeft de Bladen als een Handpalm verdeeld of Vingerachtig, en de Vrugtmaakingen komen uit derzelver Voet voort, zoPluaiier vertoont. (6) Adders - Tong met een bogt'tge hoekige Steng en een Vodachtig Loof. Men moet hier niet denken om eens Menfchen maar om een Vogelen , en misfchien naast een Eenden-Poots Voet of dergelyken. Op (5_) Ophioglosfum Fronde Pslm.ira, bafi Spicifera. Sp. Plant. N. 5 Ophiogl- Palmatlim. Plum. Pil. 139. T. 163. Pet. Fil. 178. ï. ii. f. 2- (6) Ophioglosfum Caule flexuofo angulofo, Fronde Pedata. Burm. Fl. Ind. p, 247. Tab. 66. f. 1. Filix fcandens Fol. tripartitis. Prvon,  Cè HaauhahteK. 4j Op Java was dit door den Heet Pryon Waargenomen , die het klimmend Varen noemde, met driedeelige Bladen. Onze Hoogleeraar N. L. Bltrmannüs maakte 'er een nieuwe Soort van » met gedagte bepaaling. Ik heb, het gene de Heer Thunbergop Java,rondom Samarang, verzameld heeft, welks Bladen • gepaard en > juist gelyk in het afgebeelde Takje van den eeribgemelden , onder drie-, boven vierdeelig of vierkwabbig zyn ; maar dieper, tot aan het Steeltje toe, verdeeld, en op de vlakte met evenwydige, van de Rib fchuins afloopende Streepjes; fmaller en wel vyf Duimen lang geflipt. (7) Adders - Tong met Liniaal, zeer lang, onverdeeld Loof. j Cl Een Bygewas der Boomen in Oostindie, datï veel naar het Hertstonge gelykt, uit Blade-S ren beftaande , welke drie, vier of vyf Voeten lang zyn, ruim een Duim breed, dikachtig, doch flap, glad en groen. Twee of drie zulke Bladen groeijen uit éénen Wortel, die in de Schors der Boomen zit. Sommigen deezer Bladen zyn, aan 't end, in Lappen verdeeld ; (?J Ophjogtosfitm Frondibus Linearibus ïongisfimis indivilis. Sp. Plaut. 3. Burm, Fl I*d. 227. Scolopendiia major. RüMPii. Amb, VI. p. 84- T. 37. f. 3. U. Deel. XIV. Stuk. VIL Afdeel* II. Hoofd* stuk. AddersTong. vir. )phioglos~ ■tm pen. ulu-m. leerhan* end.  46 BESCHRYVING VAtf VII. Afdeel. 11. Hoofdstuk, Adders* Toiig, vin- OphiogloS' fum JcandenSt Klimmend.ÏVXCIV Fig. 2. \ deeld; doch demeeften geeven, omtrent eèrj Voet van den Wortel af, uit het midden een Steeltje , dat een Aair draagt, wel gelykende naar die van lange Peper * maar platter en op de zyden byna gelyk die van het gevvoone Adders-Tong geftreept en kartelig, fomtyds een Vinger, fomtyds een Voet lang. In 'r, Maleits noemt men het Daun rambu, dat is Haairig Blad. Meest komt het aan de Sagu* eer-, doch ook aan andere wilde Bofchboo* men , voor. (8) Adders-Tong met een bogtige ronds Steng en gepaard Vinbladig Loof; de Blaadjes wederzyds Aairdraagende. Van dit klimmend Gewas , dat zo Wel in West- als in Ooftindie groeit, zyn verfcheide Afbeeldingen aan 't licht gegeven, die het in zeer verfehillende gedaante voorftellen. Byzonder fraay is de Vertooning van het Brafi-> liaanfche, by Bueyn, door MorisoN overgenomen, welke duidelyk doet zien," hoe de Vrugt- (g) Ophioglosfum Caule flexuofo tereti; Frond. conjug. jiinnatis; Foliolis utrinque Spiciferis. Sp. P.ant. N. 6. H. Cltff. 473. Fl. Zeul 374. Burm. Fl. Ind. p, 227. Filix fcandeiis pulchra Braliliana. Breyn Cent 185- T- 96. Pet. T. 64. f- Ut Lonchitis fcandens Braliliana. Mor. tiift. i 11. p. 568. S. 14. T. 3. f. 15- Adianthum volubïle minus. Rumph. Amb. VI. p. 75- T. 32, f. 2, 3.Tfen» Vaül- panna. Hort. Mal. XU. p. 65. T. 33-  3D £ HlAl'SHANTEN. 4? Vrugtmaakingen wederzyds als Aairtjes fprutten uit de kanten der Bladen. Dit heeft Rtjmphius flegts in één Blad, Fig. 3, aangewee-j zen: terwyl^. 2 een endelings Takje voorftelt, met eenvoudige Blaadjes. Dat dit dus zy, ontdek ik in een Tak van zulk Gewas , wel drie Voeten laflg, op Java rondom Samarang door den Heer Thunber© verzameld, alwaar de Bladen naar 't end toe dus Klyfachtig, byna driekantig ; de laager Bladen Lancetvorrnig en aan den Voet wederzyds ge-oord zyn, of ook wel tweevoudig verdeeld. Van de Vrugtmaakingen komt aan deezen Tak niets voor; maar ik heb dezeiven zeer bJykbaar aan fommige Blaadjes van een anderen van Ceylon, die wederom het Loof wat verfchü* lende heeft, doch zodanig dat het aan de op. gegevene bepaaling van Linn^us eenigermaate voldoet. Mooglyk zal dit de Verfcheidenheid zyn daar de Heer Burmannus van fpreekt , met Hartvormige Blaadjes en korter Aairtjes. De Afbeelding van zulk een Vindraagend ge-aaird Blad geef ik in Fig. 2, op Plaat XCIV, van een zodanig Gewas in Japan verzameld , 't welk zelfs de onvrugtbaare Blaadjes ingefneeden heeft. Linnjeus merkt aan , dat de Vinnen in deeze Soort Hartvormig gepiekt,of Piekswys' Lancetvormig zyn: de Bladfteelen niet tegenover elkander, maar famengevoegd zittende II, Desl. XIV. Stuk. 3ae VU. AïDEEl, h. HOOFDtuk. Adders* Tong.  VU. : Afdeel, i 11. 1 Hoofdstuk. IX Ophioglosfumficxuofuw. Bogtig. ï 1 I f t ï i c ( 1 c i i I ! 1 | t« B ËSCiïRYVtNd V A ïï ian de knobbeltjes der Takjes» Zulks is blyk* >aar in gezegde Exemplaaren. (o) Adders - Tong met een bogtïge hoekigé Steng en tweebladig Loof) de Vinnen drie.' deelig gepalmd. Tot deeze Soort heeft de Ridder t'huis ge^ ragt, het Groote SlingerendeVenus-Haair van l u m PHins j dat op de drie - en- dertigfte 'laat is afgebeeld; terwyl de twee-en-dertig:e door hem aangehaald wordt. Op deeze 'ïndtmen niets, dat met de befchryving ftrookterwyl ook dezelve niet overeenkomt met de iepaaling: alzo dat Venus -Haair ronde flin;erende Steelen heeft. Het Loof aangaande, it wordt niet duidelyk befchreeven , en is ,ok veranderlyk ; doch fchynt door de Gevingerde Bladen meest van de voorgaande Soort e verfchillen, die fomtyds maar in tweeën of Irieën,fomtyds meervoudigzyn verdeeld. Dus cht menze met het Klimmend Varen van Slo* ne , op Jamaika groeijende , met de Bladen n lange , fmalle , niet gekartelde Vinnen gepleetcn , overeenkomftig ; 't welk taamelyk net dat Vrouwen-Haair van Rümphius ftrookt: (g) Ophioglosfum Caule flexuofo angulato , Frond. diihyllis, Pinnis trifido - palmatis. Sp. Plant. N. 7. Ft, C~eyl- 375- Burm. Fl. Ind. p'. 227. Adianthum volubile najus. Rumph. Amb, VI. p. 75. T. 33- Valli - Panna» lort. Mal, Xlh p. 63. T. 33.  ÖE HAAIRpr, ANTEN. l\ ftrooJtt: doch zyne Afbeelding fchynt veelee het voor befchreevene Poetachtige aan te wy zen. De Heer N, L. Bursmannus heeft daa, an een nieuwe Soort gemaakt (*), Oo) Adders-Tong met overhoekfe Pmnen \ die zeer lang , fmal en fpHs ^ Op 't Gebergte, bezuiden Batavia, is het Cewas, daar ik in Fig. 3 de Afbeelding van geef, gevonden. Dit fchynt een nieuwe Soort te zyQ van Adders - Tong ; alzo de VinbJaden niet met de twee laatften overeenkomen. De Steng of Bladfteel vertoont zig bogtig en eemgermaate hoekig , zynde overhoeks , met tegen over elkander, bezet met Waden van vier Duimen langte, die veelalzeer fmal tm fpus uitloopen, op zyde als Zaagtand.g mgefneeden door een menigte ronde Aairtjes van Stuifmeel of Stofknopjes , welke, als het Stof daar af is, een Gaatje overlaaten Voorts is dit Gewas niet ruig of gehaaird, glad , groenachtig van Kleur, Osmunda. Tros-Varen, Dit Geflagt van Planten heeft eene getroste (*) Ophioglosfum Circinnatum. Fl. Ind. p. 228. Oo) OpUoghffim Caule flexuofo, Pinnis ajternis acuBsiinus piadongis. anguftis. Mihi. D 11. debl, xiy. SrüK, 9 f vu. . Afdeel. II. ■ Hoofdstuk. X. Ophio~ %losfum icnuiiua'urn. Spitsblalig. \ XCIV. ■  Jf vil.' te A.ïdem- n • rX> , • Hoofd- Kil stuk. d Varen, 't n: hi n 1. Osmunda ZeylanicaCeylonfch' BESCHRfVlÜO VAK nf Trosachtige Takklge Aair , zo LiN- ;Bcn. In fommige Soorten van hetzelve zit gB oen fteel op de Steng aan den voet van Loof - infommigen komen de Bloemfteelen alct uit den Wortel voortuin anderen draag 'aakt drie Afdeelingen, als volgt. ï. Met de Bloemfteel op de Steng. ,1 Tros. Varen mei een enkelden Bloemfteel} ï? L Loof gekranst, Lancctvormig onver, deeld. Op Ceylon en Amboina groeit, volgens £. betrotten beeft het JJ^gK ™gVa° 'Tnaa het'voe acbdgeofGeaa„gaac, ve 1 naar het ^ ^ "fÊ 'e hot groei ên BWen heeft intwaalf of EUe hoog g . dK Blaal.n jagend SceeUje. De Worrei, , i n mar die van 't Boomvaren. Het is, ^v°-«:^piaM,ndeHove%i: T. 68. f- 3-  » e HUtipnijtt». 5* Bladen eh Steelen worden tot Moes gebruiki eh de jonge Scheuten als Aspergies gekookl 'en gegeten. (2) Tros-Varen met een enkelden Bhemfieei en enkeld gevind Blad. Vry algemeen komt dit Kruidje, dat men, haar den Latynfchen naam Lunaria, in '£ Franfch Lunaire, in 't Hollandfch Maankruid hoemt, op drooge Bergachtige Velden door geheel Europa voor. By ons vindt men 't, hier en daar, in de Duin-Valeijen, in Engeland op de Heuvels by Greenwich en aan de Theems, zegt Lobel. Het wordt dus genoemd wegens zyne halfmaanswyze Blaadjes, dié als Vinnen aan een Steeltje ftaan, het eenigfte Blad uitmaakende , 't welk aan zyn voet een Steeltje uitgeeft, dat een Trosachtige Aair draagt-. Dus groeit bet fomtyds een Hand. 00 Osmunda ScapO Caulinó Iblitario, Fronde pinnata folitaria. Gort. Belg. U. p. 2?7. Fl. Suec. 842, 932 Dalib. Por. 30c, H. Cliff. 472. Fl. Lapp, 38o. LlJnaria Racemofa minor & vuigaris C# B. pjfl minor. Cam. Epit. 643. Lunaria. Don. Pempt. m. Lob„ *• 107- &• Lunaria Racemofa ramofa major. C. B°. ***• 355- Lunarise rarioir fpeciés. Cam. Epit. 644. r> Lunaria Racemofa minor, Adianthi folio. Breyn. Cent. 183* T. 93. i, Lunaria minor Rutaceo folio. C. B. Pin, 355. Epimediam. Col. Phytob. p. 65. T. ig. D » H. Deel. XIV. Stok. VII. ■AfBeeI,, 11. HoOFD« STOK. II. Osmundct 'JLtmaviti. Maankruid.  VIT. AïDESI. 11. hoofdstuk. Tros. farm. lt Osmii Virgi tia. Vh 52 BESCHRVVtHCVAN Handbreed of een Span hoog; maar het blyffc ook wel zeer klein , ter hoogte van een of twee Duimen. In Engeland is eene veranoerins gevonden met meer Bladen dan één, welke CamerArius afbeeldt. Ook komt hec op de Gebergten , aan de Grenzen van Poolen en Pruisfen, zeer klein voor met d.ep rngekerfde Blaadjes, als die van 't Vrouwen - Haair of Moederkruid ; hoedanig door Breyn in Plaat vertoond wordt. Het is insgelyks met Blaadjes als van Wynmit gevonden , en in v e Ie andere geftalten, gelyk men negen Verfehddenheden , daar van, door Buxbaum verzameld, in Afbeelding vindt (*). Dit Maankruid iseenigszins famentrekkende en wordt als een Wondmiddel, of ook tegen de Breuken der Kinderen, gepreezen. Bmnen den voet van den Steel, wanneer die in t Voorjaar uitgefchooten is, openbaart zig de Plant van 't aanftaande Jaar, in alle zyne dee]en een Jaar voor uit, in volkomenheid, duidelyker dan in de Hepatica ofDaphne, zegt LlNNfflUS (t> (3) Tros-Varen met een enkelden Eloemfteel, «fc het Loof meervoudig VinhMig. In iia- gi- CO Nov. AB. Phys' Med. Tom. 1- Norimb. 1757. P- 43fV\ Flor. Suec. 11. 370- f O Osmmida Scapo Cauliao IbHtario, Fronde fupradecomrofita. Sp. P'-ant. N- 3. Gko,. Virg. .gfclfcji Osmunda Aspbodeli radice. Plum. Fd. 136. T. iS9Pei. Fit. i63. T. 9. £• 3'  DE II A A 1 R P L AKTEN. 5' In Noord-Amerika, en in 't byzonder ir Virginie, groeit deeze, die Wortels als dei Affbdillen heeft , welke tegen de uitwerkingen van den Beet der Ratelflangen , als eet Geneesmiddel, in gebruik zullen zyn ; alzc de Plant, van deEngelfchen, .Ka/^w^-^r tel Varen geheten wordt, Bladen hebbende welke naar die van Moederkruid gelyken. (4) Tros - Varen met een dubbelen Bloemfleel die glad is, het Loof gevwa. In Zuid-Amerika komt deeze voor, die d< Bladen Snipperachtig gevind heeft; zo dai zy naar die van het Kruid, dat men Hertstong noemt, eenigszins zweemen. Zy zyn Laneetvormig, zeer fyn getand. i. (5) Tros-Varen met een dubbelen Bloemftesl, die ruig is, en gevind Loof. Dee (4) Osmunda Scapts Caulinis gommis, Fronde pinnatt, Caule iïèyi. Sp. Plant. N. 4. Osm. Lanceo ara &■ fiibtfl, ferraca, Plum, Fit. 133. T. 156. Osmunda Race mifera, Phyllitidis folio, vix crenato. Pet. Fit, 163, T, 8. f- 15- C5) Osutuuda Scapis CauJ. geminis, Fronde pinnata Caule hirto, Sp. Phnt. N. 5. Osmunda hirfuta Lonchitidis folio. Plum. Fit. 114. ï. 157. Lunaria eiatior Amer hirfuta , Pinn. Lonchit. integris, duplici Spica. Mor Hifi. 111. p. 596. Lonchitis hirfuta florida. Plum. Amer ïS. T. 26. L) 3 SI. Daar,, XIY4 Stuk. VIT. Afdeel. IL Hoofdstuk. Ji'oS', fareh.' < IV. Osmunda P.'ujlMidis, \ Hertston'Vg- v. Hit la. Ruigfieelig, j|  54 B E S C H R ? V I N C VAR VII- ^fdeïl. II- Hoofdstuk. Tros-) Varen. VI. (jsmmtdi Hirfuta. RuigZ?ladig> VU. Adiantifotix.V rouwe haairig. Deeze , op Martenique gevonden, geeft uit éénen Wortel vyf of zes Steelen, van een Voet lang, die met een bruine Haairigheid bekleed zyn , en opwaards bezet met gevinde Bladen , welke ieder twee Bloemfteeltjes uïtgee ven , met een Pieramidaal Blocmtrosje van twee Duim langte. (6) Tros - Varen met een dubbelden Bloemfteel, en dubbeld gevinde Wollige Bladen. Deeze groeit op Rotfen in Zuid-Amerika, zegt LiNNiEiis. De vermaarde Sloane heeft het Gawas, aan den Oever van Rio Cobre op Jamaika, beneden de Stad St Jago de la Vega, op een Rots groeijende gevonden. Dit zal de reden der bepaaling van die Groeiplaats zyn. C7) Tros - Varen met een dubbelden Bloemfteel, cn meervoudig verdeeld Loof. Op (6) Osmunda Scapis Caulinis geminis, Fronde bipinliata hirfuta. Sp. Plant., N. 6. Osm. Sp. geminis villofa- Pet. Ftl. 165. T. 8. f. 16- Osm. moll. hirfuta &.$miunde laciniata- Plum. Ftl. 138, T- 162. Lonchitis hirfuta florida. Plum. Amer. 28. T. 26. Lunaria elatior. Matripari* folio, Sp= duplici. Sloan. gam. 14. Hijl. I. v. 71. T. 25. f 6. Mor. Hift. 111. p. 59S-. R*I- &«ppt. 101. (7) Osmunda Scapis Caulinis geminis, Fronde fupradecompofna. Sp. Phnt. N. 7. Osm. Filiculse folio maior, Plum. Fit. 135. T. 158. Os*n. Adianthi nigri facie. Pzi.  DE HAA I R.PLANT E N« 5 Op de Rotfen der Eilanden Dominika e: Jamaika komt deeze, volgens den Ridder voor Zy groeit by en onder de voorgaande., zyn de door Pater Plumier op Dominika waai genomen, 't Gewas is omtrent anderhalf Voe hoog . en gelykt zeer naar het zwarte Vrou wenhaair , maar verfchilt van hetzelve doo zyne Trosachtig geaairde Vrugtmaakingen Hierom was het ook Bloeijend Steenig Ffou ■wenhaair door Plumier getyteld. II. Met naakte Bloemfteelen , uit de Wortel fpruitende. (8) Tros-Varen met gewortelde Bloemfteek, en gekranfte Trosjes; het Loof meervoudiL verdeeld. Wegens de gekranste Trosjes voert deez Soort, die, gelyk de volgende , in Zuid Amerika of in de Westindiën groeit, dc: bynaam. (9) Tros Pet. Fil. 167. T. 9. f. ï. Lunaria elatior &c. Sloan uts. Mor. uts. Adianthum Saxofum floridum. Pluim Amer. 29. T. 43. Rat. Suppl. 101. (8) Osmunda Scapis Radicatis , Rac. Verticiilatis , Frön de fupradacompofna. Sp'. Plant. N. 8. Osmunda vert ciilata. Plum. Fil. 137. T- 160. Pet. Fil. 171. T. 12 f. 4. "D 4 ÏI. Deel, XIV. Stuk. J ! VIL Afdéel. 11. HdcED- "STUK. Trosj. Fat en. 'r 1 t VIII. Osmunda f verticillata. Gekranst. >  5<5 Beschryvinc van VII. afdeel. 11. Hoofdstuk.IX. Oïmü'üdt Ctrvina. Smali vinnig. ■ x. Ëipiimaia. Dubbel vinnig. (9) Tros-Varen met een gewortelden Bloem* fleel; het Loof gevind; de Vinblaadjes on~ verdeeld. Het Loof van deeze. wordt by dat der Hertstonge vergeleeken, even als dat van de Vierde Soort, doch dit is vreemd , indien, men 'er de gemeene Lingua Cervina door verftaat, maar, men vindt Soorten van Hertstenge met veeldeelige , gefnipperdé*, of zelfs gevinde Bladen ; gelyk die tweede van Da lechamp, door '1 ourkefort afgebeeld(*)„ welke naar het Loof van Tros - Varen byzonder zweemt, volgens Bauhinüs. (10) Tros-Varen met een gewortelden Bloem, fleel; het Loof gevind; de Vinnen Viuswyze ingekerfd. Door die inkerving der Vinbhden is deeze Soort genoegzaam van de voorgaande onderfcheiden. Ook bivkthet, dat tot dezelve niet be- (9) Osmunda Sca;>o Radicato, Fronde pinnata, Pinnis integerrimis. Sp. Plant, N. 9, Csm. Linguse Cervina? folio. Plum. Fit. 13a. T. 154- Osm. Racemifera, Phyllitidis folio.. Pet. Pit. 162. T. 8. f. 3. (*) Lingua Cervina foliis Cofta; innascentibus. Inji. R. Merb. Tab- 3:1. J. b. Hifi. 111. p. 737. Dalech. Litgd. «18. (10) Osmunda Scapo radicato, Fronde pinnata, Pinnis pinnatifidis. Sp. Plant. N. 10, Osmunda lutis Crenis incifa, Plum. Fit, 133. T. 155.   2Deel,PLAAT XCY.  ije Haaihplanten. 5? behooren kan , dar. fraaije Tros - Varen, 't welk de Heer Thuneerg in Japan heeft waargenomen, hier in Fig. i, op PlaatXCV, uit myne Verzameling naar 't leeven afgebeeld. Hetzelve heeft den Bloemfteel van het Loof afgezonderd, 't welkdubbeld gevind is: want in de eerfte plaats heeft het Blad een gladden ronden Steel, paarswyze of tegenover elkan. der bezet met andere dergelyke Steeltjes, en deeze, op de zelfde manier, met naauwlyks getande, zeer fmalle Vinblaadjes, van eene Lancetswyze figuur, zonder infnyding of verdeeling. Zyn Ed. heeft hetzelve, deswegen, niet oneigen , Osmunda Lancea getyteld. De Bloemfteel is zodanig getrost, dat de Trosjes als aan Risten, zydelings en uit den top voortkomen; 't welk tevens een aanmerkelyke byzonderheid in dit Geflagt uitmaakt. (ir) Tros-Varen met een gewortelden gepluimden Bloemfteel; het Loof meervoudig; verdeeld. u { Het Blad van deeze Soort, die zo wel als1 de (u) Ostnimita Scapo radicato paniculato; Frond" fiipradecompofita. Sp. PUni. N. n. Osmnnda Frond. radicatis &c. H. Cliff. 172. Osmunda Filicul* folio altera. Plum. Fil. 138. T. 161. Osmunda Cicuts: foiio. .Fet. FH. 170. Tt 9. f, 3. D $ II. DsEt. XIV. SïUK. VII. Afdeel. II. Hoorrj. ■tuk. Tros- ÏÏapotiica. Japans. ?l XCV. Wig. 1. XI. Osmunda 'ilicidifo' , %. Kervel-' ladig.  VIT. AïWiBfc. 11. Hooin- STUK. T'osVaren. XII. Osmunt Regnlis. Koning S3 Beschrïvins van de voorgaande in Zuid-Amerika of inde Wesdndiën groeit, is zodanig ingefneeden dat het door Petivek by 'c Loof van. Dole Kervel vergeleeken wordt. Het Loot ft viermaal overhoeks gevind, met eenen naakten Bloemfteel, de Steeltjes overhoeks, met overhoeks geplaatfteBloem^Aairtjes, vol en 't gene zig in de Cliffortfe Tuin bevondt. Il.ei is Lr den Ridder bygevoegd, dat het in de Bosfehen van 't Eiland Dominika. zeldzaam groeit. UI. Het Loof zelf de Vrugtmaakende deelen draagende, (ia) Tros-Varen met dubbeld gevind Loof, W aan de Tip Trosdraagend, Deeze Soort heeft allereerst den naam ge- 0l) Osuu,uda Frondibus bipinnatis apice Racejiftris Gort, BHg. IC V >77> Osm. ScapO pamculato "olyphyllo. 0,t Ban. 217. V(. Suec. 840, 933- Jamb. Sr. S. «. Ciiff. 47- Osm. Regalis f. t>hx flor. a. vZJ- Fil. 35. T B f. 4- Filix RamoTa non demata floxlda CB.ll, 357. Osmunda vuig. & paluftris.To™ fnl R. **. P 547- Osmunda, Filix florida, Fta£ tiWIa Cordu Lob. Ic 8x3- Kruidb. 992. Fmxl>a,« In Virginie is een Soort ontdekt, die zelfs Boomachtig genoemd wordt wegens haare grootte, en als een Verfcheidenheid hier t'huis ge- bragt. g%ies: iMM van die hoogte is het Europifehe niet bekend. „, C-) 't Is wat omftandig uitgedrukt , om zo op zyn hd. ^loofaante neemen: terwyl anderen nog te vergeefs ^aar Zaad in deeze Planten zoeken. DodoN;eus zegt, dat dit Water-varen onvrugtbaar is, zo wel als al* andere Varen -Planten.  Dt HA AIRPLAKTElï, 6t bragt. Het vooi-naamfte verfchil fchynt daai in te beftaan, dat, daar de Vinblaadjes in het Europifehe Water - Varen gepaard voorkomen, dezeiven in dit Virginifche overhoeks of beurtlings, ter wederzyden, aan de Bladrib (laan: doch is dit wel beitendig? Ik vind dat zy, ie het Europifehe, niet altoos volkomen gepaarc' zyn. Ik heb een Tak van dit Kruid uit Japan t alwaar zy in de bovcnite Bladen volkomen overhoeks (laan, en in het onderfte ten minfte zo wel gepaard , of tegenover elkander, als in het Europifehe. In allen zyn deeze Vinblaadjes fchecf, byna als een Hakmes van gedaante. (13) Tros Varen met gevind Loof; de Vindeelige Vinblaadjes aan den verfmalden tip Vrugtmeakende, Door den Heer Claïton wordt dit Virginifch Gewas befchreeven , als gevind Looi hebbende dat gepaard is, de Blaadjes ook tegenover elkander , onverdeeld ; de Zaaddraagende Aairen uit het bovenfte van den Steel. twee aan twee, als Bladen, voortkomende, Dit maakt hetzelve zonderling, en dus komt het als een middclflag voor, tusfehen het volgende en voorgaande. IV. (13) Osmunda Fiond. pinnatis ; Finnis Pinnatifidis apice coarftato Fructificantihus. Sy. Plant. N. 13. Grojt ¥irg, II. p. 164. II, Ds«,, XIV. Stuk» VII. Afdeel, II. Hoofd- . stuk. 11 Tr osVaren. XIII. " Osmunda Ctaijtoniana.; Claytons-  ( VII. Afdeel; 11. Hoofdstuk. XIV. Osmunda Capenfts. Kaapfch. i ] XV. Ginnamo' mea. Kaneelkleurig. Sa Beschrïvik vas IV. Met fommig Loof Bladerig, andeï Vrugtmaakende. (14) Tros-Varen met gevind Loof; de P"im blaadjes Hart-Lancetvormig, gekarteld. Tusfchen den Tafel- en Duivels-Berg aaü de Kaap, by een Beekje , vondt de Heer Koenig deeze, die het Loof meer dan een Voet hoog heeft, enkeld gevind. Uit het Loof komt een Bloem- of Vrugtfteel voort t welke met Blaadjes is bezet, die met de Vrugtmaakende deelen bedekt zyn , als in het volgende Geflagt. (15) Tros-Varen met gevind Loof; de Vinblaadjes Vindeelig; de Stee/en ruig met famengeftelde gepaarde Trosfen. In het groote Tros-Varen , Voorgemeld < zyn de zogenaamde Zaadblaasjes Kaneelkleurig en de Steel is Haairig, zo Clayton aan» merkt: terwyl deeze Soort van die Kleur den bynaam voert. Mooglyk zal zy eene Ver- fcheU (14) 0«««h^Frond.pinn.Pinnis Cotdato - Lanceolatis crenulatis. Mant. 306. (15) Osmunda Frond. pinn. Plnnis Pinnatifidis; Scapis hirfütis, Racemis oppofitis compofitis. Sp. Plant. N. 14. Osm. Mariana Dryopteris folio. in medio Caulis Florifera. Pet. M*e, 86, Osm. non Ramo.fa &c. Raj, Snppt. 86.  £ e H a a i r P l a » t b N. 63 cheidenheid daal- van zyn. In de Provincii van Maryland is haare groeiplaats. (16) Tros-Varen met gevind Loof; de Pin blaadjes Vindeelig ; de Vrugtmaakend Steel tweezydig. By oude Schryvers vindt men vaö deez gewaagd, onder den naam van Struthiopteris dat is Struisveerig Varen. Dus komtzy b Co r dus voor, en is omflandig door Th/ Lius befcbreeven, die aanmerkt, dat zy zee gemeen is by Luttersdorf in 't Graaffchap Hoi flein, duizend Schreeden van Andersberg, i 't Schwartswald waarfchynlyk. Halle hadtze by Jena gevonden, doch in Switze: land , zegt hy, is zy nog niet waargenome: Te vooren hadt hy ze met de volgende ve ward, en als een Inboorling der Bosfchen v£ zyn Land voorgefteld. Behalve Sweeder waar zy op fommige plaatfen groeit, komt 2 ook in Noorwegen , en in Rusland, voo Amman, die ze Noordelyk Moerasfig I licajlrum noemt, merkt aan , dat het Alk, grootfte Moeras-Varen van Baühinüs da t (16) Osmunda Frond. pirm. Pinnis pinnatifidis, Sca fruftificante difticho. Fl, Suec. 841, 935 Obd. Dan. 1 Filix paluftris altera fusco pulvere hirfuta. C- B, 1 358. Filicaftrum feptentrionale & paluftre. Amm» Rt 175. Ali, Feirop. X. T. 18. Struthiopteris. Thai,, ffi ïig. !L Deel. XIV. Stuk, i vu. AfdSei, 11. HoOFD. stuk. , XVI. ' Osmunda Struthiopteris.Struis- - veerig» » i X l« a \ 1. rn» y r. ?« tr 3e po ;9. 'in. «ft. re.  o*4 BeschrYvj.no vak VII. AïDEEL. II. Hoofdstuk. TrosVaren, XVII. Osmunda Spicant, Miltkruidig. toe behoore. Dit is een Gewas van wel ati« derhalf of by de twee Ellen hoogte. LinNjeus merkt aan, dat deeze Soort, door haare groeijing in 't ronde, eene holligheid maakt, welke de Natuur als gefchikt fchynt te hebben tot Vogelnesten, en verblyfplaats van Slangen of ander tweeflagtig Gedierte : maar» hoe is dezelve dan zo zeldzaam? (17) Tros-Varen met Lancetvormige Vindee* deelige Bladen , de Slijpen famengehecht, onverdeeld, evenwydig. Zonderling is 't, dat Linnaïüs den Hoogduitfchen naam Spicant hier tot een bynaam gebruikt, voor een Kruid, dat tot de Lonchitis van Dioscorioes behoord heeft, wordende anders Miltkruid geheten , in 't Engelfch Splenewort. ByDoDONéus en Lob el komt het voor, onder den naam van Grachtvaren: want het groeit, zo de eerfte zegt, aan de kan- (17) Osmunda Frond. Lanceol. pinnatifidis, laciniis continent, integerrimis parallelis. Sp, Plant. N. 16. Pteris fronde pinnata lanceolata , lacin. parall. integ. Fl, Suec, 844, 936. Oed- Dan. 99. Dalib. Por, 310. Gort. Belg. 277. Pteris fronde pinnata &c R. Lugdb. 497. Lonchitis minor. C B. Pin. 359. Lonchitis aspera. Dod. Pempt, 469. Grachtvaren. Krttidb. 766. Lonchitis altera Diosc, Lob. Ie. 815. Lonch. aspera minor. Cam. Epit. 665. Spicant. Tab. Krttidb. 509. Polypodium folio vario.TouRNF. Inft. 540. Struthiopteris. Hall. Helv. inchoat, III. 6. As» j?Ienon fylveftre. ïrag. Bijt. p» 55°«  » E M a a I r P L A N T E W. kanten van Kuilen en Grachten, in broekige vogrige , belommerde plaatfen van donkere Bosfchen, op een dorren Grond. Loeel getuigt dat deeze Plant gevonden worde in magere Bosfchen , zo van Engeland als van Nederland ; als ook omtrent Bafel , by den hoogen Berg, eene Myl van de Stad gelegen. H a l l e r , die het Struthiopteris tytelt, zege dat het in Dennen Bosfchen van Switzerland niet zeldzaam is. To urne fort hadt het m 't Geflagt der Boomvarens t'huis gebragt; doch de Vrugtmaakingen zyn daar van verfchillende , hoewel de Bladen veel naar die van 't W inkel- Boomvaren gelyken. 't Gewas is lang zo hoog niet, als dat der voorgaande Soort, bereikende naauwlyks een Voet hoogte; maar de groeijing is ook in 't Tonde; zo dat het Nestjes maakt, gelyk hetzelve. Die Nestjes beftaan uit de gedagte Bladen , tusfehen welken , als uit het midden , anderen opfchieten, die met deWormswyze Vrug^maakende deelen beladen zyn: zodanig , naamelyk, dat de Slippen zig als Wormpjes vertoonen, welke roodachtig zyn. Hier van geeft Tragus een taamelyk goede Afbeelding. De verdeelingen der middelbladen, die hooger opfchieten, zynfmaller, en wederzyds met rosfe Streepjes, welke zeer fyne Zaadhuisjes bevatten, volgens den Heer Gleditsch, met een enkel Zaad, niet met zeer fyn Stuifmeel, gelyk de andere E Tros*" II. Düei, XIV. Siuk, vir. Afdeel»' u. Hoofd* iTOK. TrosVaren»  VII. Afdeel. 11. Hooïd- STUK. XVIII. Osmundt trispa. Krulbla- 66 Beschrïving'van Tros■ Varens. Ook oordeelt Haller,daC het niet tot dit Geflagt, 't welk de Zaadhuis. jes zigtbaar en onderfcheiden heeft, behoore, (18) Tros • Varen met zeerfyn verdeeld Looft ' de Finblaadjes overhoeks, rondachtig, M gcfneeden. Deeze, gelyk de voorgaande, in Engeland en op de Pyreneefche Bergen voorkomende , is in de Switzerfche Alpen niet ongemeenzegt Haller. Zy heeft insgelyks verfchillend Loof; weshalve Toürnefort haar op de zelfde manier onderfcheidt. Want uit het midden der Blaadjes, veel naar die van Steenruit gelykende, komen'er voort s die Vrugtof Bloemdraagende zyn,en byna Wormswyze zig vertoonen. Evenwel wordt deeze Soort als tusfehen. de voorgaande en volgende mid-, delflagtig aangemerkt. III. HOOFD- (18) Osmunda Frond. fupradecompofitis, Pinn. altem. fubrotundis incifis. Huns. Angl. 383- Oed. Dan. 469. Pteris heterophylla. Sp. Plant. i534- n. 19. Adiant. Fol., minutim in.oblongum fcisfis, Pediculo viridi. C. B. Pm. , 355. Adiant. alb. tenuifolium , Ruts Murarix accedens., J. B- Hifii 111. r 743 Ad. alb. Alp. crispura Rat. Hiif»\ 47. Angl. III. p. 126. Ad. alb. floridum. Pluk. Alm.' o T 3. f. 2. Adiant Fol. minutim in oblonge fcisfis.., MoEïs.'lII. P. .585- S. 14. T. 5- f- »*• "f": * 4 § 4. q.. Junior. Filicula Montana folio vario. ïouRSSf,//'A 54*  & e Haair)* r, anten. 6 III. HOOFDSTUK. -Befchryving van de Haa irpl Anten met dé Bevrugtingen aan de agterzydeder Bladen; waai loe de Varens eigentlyk zogenaamd, het Hertstóng, Wederdood, Steenruit, Engelzoet, Vrouwen - Haair en veele anderen , be> horen. T\e meefte Geflagten en Soorten van deeze Afdeeling komen in dit doofdftuk, 'c wcik de Varens in 't algemeen bevnt, die door onzen Ridder naar deplaatzing der Vrugtmaakende deelen onderfcheiden zyn. Dit heeft dan dc volgende benaamingen in trein gebragt; dewyl dezeiven , wat de eerde Geflagten aangaat, ten opzigt van het Loof in malkander loopen. Acrqstichüm.' Plak-Varen. Alzo de geheeleonderfte vlakte der -Bladen bedekt of als beplakt is met de Stuifmeelachtige zelfftandigheid. Offchoon dit Geflagt Veele, ja by de dertig Soorten heeft, komen daar onder maar twee of drie Europifehe; alle de overigen behooren tot de andere Wereldsdee,Ien. Zy zyn, naar de hoedanigheid van het Loof, in drie Rangen onderfcheiden t als Volgt II. Dam, XIVi StUk. mez 7 : vit ■ Afdeel» lil. | Hooi* STUK, .vox .ri > •- .& i >  VII. AlDEEL. 111. Hooid- STUK. I. Acrojlichum Lam ceolulum. Lancet vormig. Haltrttun Piekagtij PI. XCV Fig. 2. 53 BESOHR.VVIKG. VAN I. Met eenvoudig onverdeeld Loof (i) Plak-Varen met Liniaal- Lancetvormige fpitfe Bladen en een klimmend Stengetje. Een Gewas, dat in Ooftindie, byzonderlyk od Ceylon , als ook aan de Malabaarfe Kust, op Boomen groeit. Het heeft een zeer dun klimmend Stengetje, waar aan fraa Lancetvormige Bladen, die over de geheele Oppervlakte als met Stuifmeelbolletjes gepoeijerd zyD. Het komt ook op Java aan rottige Boomen en in de Kloven van Steenrotfen voor, volgens den Heer Burmannus. De Heer Thuis berg heeft hetzelve aldaar, rondom Samarang, verzameld en my bezorgd. In Japan heeft die zelfdé Kruidkenner een 'Soort van dit Geflagt verzameld, waar aan hy den bynaam van Piekachtig geeft. Men kan de reden daar van uit de Afbeelding van het Blad, in Fig. R, op Plaat XCV, genoegzaam befpeuren. De Kleur is meer brumachtiz dan groen ; terwyl het Lancetvormige , waar van dit wel eene Verfcheidenheid kon zyn, uit den rosfen ziet. (2) fr) Acro'lioliMn Frond. Lineari - Lanceolatis, Surcnto 3 38o. L. Acad. I. P- ,68. Bukm- Fl. M- 22%. Suis Malabarica &c. P*r. 3- % S** 8. Brt**** na. Hort. Mal. XII. !?• M«- T- 33-  deHaairplanten. (50 (2) Plak - Varen met Eyrónd Lancetvormit ejfenrandig Loof en een klimmend Stengetje. De Bladen, eenigermaate naar die van der Citroenboom gelykende , onderfcheiden dit het welke in de Westindiën door Plum i eb is waargenomen en afgebeeld. f3) Plak-Varen met ejfenrandig glad ge/leek Loof; de bevrugtende Bladen Liniaal, dt anderen rondachtig. Op Ceylon , Malabar, als ook op Java, en in Afrika, groeit deeze Soort, die wegens de verfchillende Bladen den bynaam heeft; zynde dezeiven geheel rondachtig en breed of fmal en langwerpig , welke laatflen het bevrugtend Stof houden. De Stengetjes zyn als kruipende Worteltjes, ter dikte van een Draad Stopgaren, geheel Schubbig met Vezeltjes als ("a) Acrojlichim Frond. Lanceolato - Ovatis integerrimis, Surcnlo fcandente. Am. Acad. i. p. 269. Lingua Cervina fcandens, Citrei foliis, minor. Plum. FiU 107. T. 116. (3J Acvoftichum Frond. integerr. glabrjs petiolatis ; fterilibus fubrotundis ; feitilibus linearibus- Fl. Zeul. 378. 378. Am. Acad. i. p, 268- T 2- Fhyllitis repens icandensve, Fol. dupllcibus &c Raj. Suppl. 13. Filix Malabarica. Pet. Gaz 3. T. 53. f. 12. Maletta-mala-malavara. Hort. Mat. XII. p. 87. T. 29. Bukm. Ft. Ind. j>. S28. E 3 II. Deel, XIV. Siuk. r V.11. 1 Afdeel. III. hcmed. stuk. II. 1 Acofti. chum Ci1 trifolimn, Citroenbladig. ' 111. Hetero* phyllum, VerCchitbladig.  i vil a: ui 1: HOOID- siua. puk. r Varen, z P I 1 S IV- Jicroft'( hum Crimtum. üchaaird. V. Tunfta wm. Geftipe!d. , beschryvinc V a « s Mos bezet , welke een groot end weg» ngs de Stammen der Boomen , als Klyf x pklimmen , zig hechtende in de Schors mei* nge Wortelt:es. Het Loof is rondachtig , eer kort gefteeld , en Wollig , of langwerig, als gezegd , met Schubbetjes bekleed, oven op het Gebergte, bezuiden Batavia, eeft de Heer Thunberg dergelyke ver,ameld. (4) Plak-Varen metflomp Eyronde ruige Blo*, den t die van boven Haairig zyn. De Groeiplaats van deeze fchynt niet bekend te zyn. Zy is zeer breed van Blad. De Heer Bürmannus geeft, uit Java , een Langbladig Plakvaren op, dat van het midden tot den top Zaaddraagende is, volgens Petivee, en wel het Loof onverdeeld heeft, doch niettemin naar het Boomvaren zou gelyken C*). CO Plak-Varen met Hartvormig Tongachtige . K Bla- (4) Acroftichum Frondibus ovatis obtufis hirfutis, iupra crinitis. Sp. Plant. N. 4 Phyllis crinita latisfimo folio, Pet. Fit. 145. T. 13- f- -'4- (*J Acroftichum lougifolmm. Fl. Ind. p. 228. Aspleniuni anguftifolium, e medio ad apicem Seminiferum. Pet. Gaz. 310. T. 61. f. 2 & 4- (5) Acroftichum Frondibus Cordato - Lingulatis acumiïiatis integerrimis , fupra punöatis. Sp.Plant. N. 5.B0RM. Ind. p. zzg.  BE HlAIRUiSTEB. ? ï Bladen, die gefpitst effênrandig zyn, vat boven geftippeld. In China komt, volgens J. Fotherg i ll deeze voor, welke naar het Hertstong uitermaate gelykt, doch de onderfte vlakte de Bladen vol heeft met geele Stippen, zeer dig aan elkander. Zou het dan ook eer tot d« Boomvarens behooren, vraagt L inn.su s Het heeft van boven eenige zeer fyne , y verfpreide Stipjes, en een naakten byna vier hoekigen Stam. Het is een Winkelmidde by de Chineezen. II. Met eenvoudig verdeeld Loof. (ö) Plak ■ Varen met naakte Liniaale geflipperde Bladen. Dit zeer kleine Plantje heeft Linn^eus fjoordelyk getyteld , als veel in Spieeten dei Rotfen in Sweeden voorkomende, hoewel u, Lapland niet gemeen , en overvloedig op de Gebergten in 't midden van Duitfchland, al waar Tragus het een Vinger lang waarnan en f6) AcToftichum, Frond- nudis Linearibus laciniati» Sp. Plant. N. 6. Fl. Lapp. 380 Fl. Snee. 856 , 937' Am' Acad. 1. p. 269. OEd. Dan.T. 60. R.Lugdb 507. Dalib, Par. 314. Fiüx faxatilis corniculata. C. B. Pin. 358. Filicula. Tournp. Inft. 542. Hololtiura alter. Filix faxea Tragi Lob. Ic, 47. Hall. Helv. 134. E 4 II. Deei. XIV. Si«k. 1 VII. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Plak. Varen. r 1 l VI. Acrofttehuin Septentrionale, Noordelyk.  72 BESeHRYVING VAN VII. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Plak. Varen, VII. Acroftichun: peilteratum. Kamdraagend. en Steenvaren noemde. Gopab merkt aan > dat het in Languedok ook voorkomt, hebbende Draadachtige Blaadjes, naauwlyks twee Duimen lang. Aan 't end zyn de Blaadjes als die van 't Hertshoorn ingefneeden, volgens Lobel, die het ongevaar een Handbreed boog gezien hadt by Narbonne, by Lions, als ook in de Elfaz , op ongebouwde, dorre Steenachtige Heuvels. Ha leer heeft het omflreeks Bern gevonden. De agterzyde der Blaadjes is geheel bruin , zegt hy, door het Stuifmeel. - (7) Plak - Varen , dat naakt is en zeer eenvoudig , met een Eyronde, eenzydige, opflygende, omgeboogene, famengedrukte Aair. Tot de Biezen zou men, onverhoeds, deeze Soort t'huis brengen, die 'er ook den naam van voert by voornaame Autheu-en. Plu renet noemtze Allerfraaifte Bloembies met gekamde Hoofdjes, 't Zyn enkelde Steeltjes, van een Voet hoog, ieder zulk een Kammetje op den top r (7) Acroftichum nudum fimpllcisfimum , Spica ovata fecunda adfcendente reflexa compresfa. Am. Acad J. p, 270. f. 4. Ad. peftinatum e Cap. bonje Spei. Pet. Mus. 743. Juncus elegant. Cap. peftinatis. Pluk Alm, 200. T. 95, f. 7. Tune. Afric peftinato Capite. Mor. Hift. lij. p. 233- S. 8. t. 9. f. 30. Burw Cap. Prodr. p. 28. Bbro, Cap. jj5.  DE HaAIRFEANTEN. top draagende. De vermaarde HermanKus heeftze aan de Kaap gevonden. (8) Plak-Varen, dat naakt is en gegaffeld met eenzydige, opfiygende , omgeboogene. famengedrukte Aairtjes. In China komt dit voor, dat naar het voor gaande veelgelykt, maarden Steel meermaa len gegaffeld heeft, met een Aairtje op iede top. (9) Plak - Varen met naakte driekantige Sten getjes; het Loof gevingerd, Liniaal, effen randig, egaal. Op Ceylon is deeze waargenomen, ee Plant met driekantige Bladen, als het Cypei gras, die aan den top in verfcheide Slippen van twee Duimen lang , verdeeld zyn. Pk Stengetje is naauwlyks een Voet hoog. D Vingeraehtige vcrdeelingen zyn aan de binner zyde geheel bedekt met Meelknopjes of Stuil meel. (io) Plak- (8.) Acroftichum nudum dichotomum , Spicis fecundis , adfcend. reflexis, compresfis. Sp. Plant N. 8. Filix Cochine. Pet. Gaz. T. 70. f. 12 (9) Acroftichum Stipiti' us nudis triquetris, Fronde digitata Lineari integerrima «quali. Sp. Plant. N. 9 Ft, geul. 379. Am. Acad. I. p. 269. f. 1, Herm. Zeul. 27. E 5 H. Dm. XIV. Stuk, VII. Aideei- 111. Hoofdstuk. 1 VIII. Acrojii* chum dichotomum.Gegaffeld* r - IX. Digita» turn. Geyin» getd. 1 * t e  VIIAfdeel.111. Hoofdstuk.X- Acroftichum Fer- Roeftkleurig. XI. . Polypodicides.Boomvasenig. 74 B E S C H R X V IW G VAN (10) Plak-Varen met Vindeeïïg Loof; de Vinnen Liniaal /pits, uitgebreid, efenrandig , famengegroeid; de Steng glad. Op de aangehaalde Afbeelding van Plu. ken et , ftaat , Virginiaattfch klein dunbladig Boomvaren ; met Blad van Varen, hetzelve komt, in befchryving , met het Jamaikafche yan BaowNE overeen. De Bladen zjn van agteren Roestkleurig door het Stuifmeel. (n) Plak-Varen met Vindeelig Loof, de Vinnen Liniaal, flomp, ejfenrandig, uitgebreid, famengegroeid; de Steng gefchubd. De Vinnen zyn in dit naauwlyks ftomper afgebeeld dan in het voorgaande by Plukenet, 't welk door Sloane betrokken wordt tot zyn Klein Boomvaren, 't welk de Vinnetjes van onderen Afchgraauw of Zilverkleurig heeft, fio) Acroftichum Frond. pinnatifidis; Pinnis linearifcus acuris , patentibus, integerrimis connatis; Stipite Ixvi. Sp. Plant. N. 10. Brown. gfam. 105. Filicis folio Polypodium ferruginofum minus. Pluk. Plnjl. 89. f. 9. (11) Acroftichum Frond. pinnatifidis, Pinnis Linearibus obtufis , integerrimis patentibus connatis ; Stipite frmamofo. Am. Acad. I. p. 271. Gron. Virg, 19S. PoJyp. minus Virginianum, Fol. brev. fubtus Argenteis. Mor. Hift. 111. p. 563. S. 14. T. 2. f. 5. Polyp. minus &c. Sloan. 3am. 16. Hift. 1. p. 79. Filix Polypodium difta, minima, Jaraaicenfis&c. Plus. Mm, 153. J, 38$#  » E HAAIRPtANTEK. 75 heeft, volgens M o r i s on ; in deezen zeer Van het voorgaande verfchillende, ] III. Met gevind Loof, ' (12) Plak-Varen met gevind Loof; de Vinnen overhoeks , Tongagtig, effemandig, glad, ( Op vogtige plaatfen der Westindifche Eilanden komt deeze Goudkleurige Soort van Varen voorj die tot het Hertstong is betrokken geweest. De Vinblaadjes, immers, hebben eene Lancetvormig Tongachtige figuur, en zyn aan de agterzyde geheel bedekt met eene Roestkleurige Wolligheid, dikwils byna Goudkleurig De Stengen van dit Gewas zyn meer dan negen Voeten hoog en een Pink dik , verfcheidene by elkander voortkomende uit ééne Stoel, (13) Plak - Varen met gevind Loof; de Vinnen langwerpig Eyrond, geheel effenrandig , Wollig ruig. Dee- (12) Acrostichunt Frond. pinnatis , Pinnis aiternis Linguiformibus integerrimis glabris. U. Cliff. 477. Am. Acad. I. p. 273. Phyllitis Ramofa Aurea. Pet Fit. 342. T. 8' f, 5- Lonchitis paluftris maxima. Sloan. $am. 15. Hift. 1. p. 76. Lingua Cervina Aurea. Plum. Fil. 87- T. 104. Fil. paluftris Aurea Fol. Ling. Cervina:. Plüm. Amer. 5. T. 7. Raj. Suppl. 63. Fil. fimpL pinnatis foliis &c. Pluk. Alm. 154. T. 288. f. 2. (13) A(,roftiohum Frond, pinnatis i Fiaais oblongo- ovai II, Daet. XIV. Sims» v VII, Bedeel. 111. loOFDTUK. XII. Acrofti* hem Aureum. Goudkleurig. XIII. Rufma. Ros.  7' Vi 1. Afdeel. iii. f; HooidSTUK. n V V XIV. Acroftichum Sorïnfolium. QualfterWadig. h g fi s XV. Areolaturn. Afgeperkt. o Cl rr Jï ii t< 3 'i 'j 1 I ; Beschryyinc van Deeze, in Europa overgebragt, is een zeer ■aay Gewas,mee rondachtige Vinblaadjes,die iet gekarteld zyn en geheel met eene rosfe bolligheid bekleed. Het groeit natuurlyk in festindie. (14) Plak-Varen met gevind Loof; de Vinnen langwerpig, onverdeeld, Ztmgtandig, fpits; de Stengen Schubbig. De Vinbladen van deeze Soort, die insgeks op de Westindifche Eilanden groeit , slvken byzonder naar het Loof van den Lyerbezie of Qualfterboom : of ook naar Espenbladen , by welken zy door Plukeet vergeleeken worden , zynde zeer fya jkarteld, en gcfpitst. (15) Plak-Varen met gevind Loofde Vinnen over- ratb integerrimis pubescentibus- Sp. Plant N. 13. A- oftichum Fronde pinnata &c. Hort. C.iff. 47S. Fiüx inor ruffa Lanugine tota obdufta Srè. Sloan. Si**». 13. ift. I, p. 87. T. 45 £ *• pterib rufa- sp- pla"'-l' '74- ' Acroftichum Frond. pinnatis: Pinnis oblongis irt- gris ferratls acutis; Stipitibus fquamofis. Sp. Plant. N. 1, Lonchitis Calamifera, Pinnis ferratis Pet. Fil. 153. . 9 f. 8 Fil. fcand. latifolia ferrata. Plum. Amer. g-. 12. Raj. Suppl. 76. Filix major &c. Sloan. Sfctm. }. Hift. I. p. 84. T. 38- Filix Jam. Pinn. Fraxini fo- is. Pluk. Alm. 153. T. 286. f. 3- (15) Acroftichum Frond. pinnatis, Pinnis alternis L,i- ne»  D E H A A f » P H N T E N. 77 overhoeks, Liniaal, aan de tippen Zaagtandig. In Virginie en Maryland kómt deeze Soort voor- die daar van den naam voert, hebbende de Vrugtmaakcnde Vinnetjes zeer fmal. Dezeiven zyn door de Rib van 't Vinnetje in twee ryën verdeeld, en deeze wederom overdwars afgeperkt, waar van de bynaam. (r6) Plak - Varen met gevind Loof; de Vin^ nen langwerpig, ejfenrandig, gegolfd, ge- c jpitst; de Steng naakt. £ , Dit gerande Plekvaren , op Jamaika vallende, is door den vermaarden Sloane aan de Oevers van de Goud-Rivier overvloedig groeijende gevonden. (17) Plak-Varen met gevjnd Lancetvormig Loof, * nearibus apice ferratis. Sp. Pla/tt ü. j7. Gron. Vir, 124. II. p. 165- Am. Acad. I. p. 274. Filix Mariana , Pinnulis Seminiferis anguftisfimis. Pet Alt. 246. p. 398. (16) Acroftichum Frond. pinnatis ; Pinnis oblongis intégerrimie 'undulatis acumlnatis; Stipite nudo. Sp. Plant' N. 15. Acroft. ereftum firaplex. Brown §fam. 105 Filix major in Pinnas tantum divifa , oblongas anguftas» que non crenatas. Sloan, 3am '8. Hift. 1. p. 84. T. 40. ("17J Acroftichum Frond. pinnatis Lanceolaps, Pinnis Lineari - Lanceolatis incifo - ferratis ; Serraturis infimis ma* ït Dbbl. XIV, Stuk. vir. AïDE£t» m Hoofd» (tuk. XVI. AcroftU tiumMar* inatum. GeïandV XVII. 4 anïïwm.Heilig,  VII. Af deel111. Hoofdstuk. Plak. Varen. XV111 Acroft chum pk tyneuros, Breed ribbig. ^8 BEScHRYVfWG VA» Loof; de Vinnen Liniaal • Lancetvormig ingefneeden Zaagtandig; de onderfte Tanden grootst. Aan belommerde Beekjes in de binnenlandfcbe deel en van dat Eiland, kwam dien Kruidkenner dit voor, een klein Gewas met veele Steeltjes , de Blaadjes diep ingefneeden hete bende, met zeer fmalle gekwabde Vinnetjes* Het maakte aldaar geheele Plaggen uit. By Plu keiset vindt men het zeer fraay afgebeeld. (18) Plak-Varen met gevind Loof', de Vin'l nen overhoeks, Eyrond, gekarteld, onge- fieeld, opwaards gekromd. Een handbreed hoog valt dit klein Virginifch Varen, 't welk zeer naar het Boomvaren gelykt, inzonderheid door de breedte vart de mid3 majoribus. Sp. Plant. N. *6. Acroft. ereft. minimum fimplex. Browm- 3am- 105. Filix Jamaicenfis non Ramofa &c. Pluk. Alm. 150. t. 283- Füicula non Ramofa .minima, furculis cïebris &c. Sloan. 3am. 20. Hift. i. p. 91- t. 49. f- *. (18) Acroftichum Frond. pinnatis, Pinnis alternis ovatis , crenatis , fésfilibus furfum arcuatis. Sp. Plant. N. 18. Gron. Virg. 113. II. 165. Am. Acad. I. p. 27*. Filix Polypodium di3a, minima , Virg. platyneuros. Pluk. Alm. 153. T. 289 f- 2- Aspleninm Virg. Polypodii facie. Raj. Suppl. 59. Polyp. minus Virg. Fol. brer. fubtus Argenteis. Mor. Hifi. ill.r1.563- S.I4- T. a.f.,5*  DÈ HaAIRFLANTÊN", f middelrlb def' Blaadjes : wier Vinnen' ftomp zyn, en aan de agterzyde geheel bedekt met een Zilverkleurig wit poeijer. (19) Plak-Varen met gevind Loof; da Blaadjes drievoudig Lancetvormig. De driebladigheid onderfcheidt deeze Soort, op Jamaika groeijende, welke rosagtig zwarte Stengetjes heeft van een Voet langte en drie fmalle Blaadjes > het middelfte langst, die van agteren met een geel Stof overtoogen zyn. Hier moet ik dat Ceylonfche t'huis brengen waar van de Afbeelding in Fig, 3, op Plaat XCV,is gegeven: ten ware het eene verandering mogt zyn van de volgende.Soort, waarvoor ik het nogthans niet durf houden. De Planten, van doezen aart, zyrt in haar Loof niet zeer beftendig., Ondertusfchen , terwyl het middelfte van de drie Blaadjes langst is , fchynt het tot deeze Soort te betrekken. IV. Mee (19) Acroftichum Frond. pinnatis; Foliolis ternatis Lanceolatis. Am. Acad. I. p. 274. H. Ups. 476. Phyllitis Ramofa irifida. Sloan. Sfam. 19. Hift. i. p. 8g. t. 434 f. t. Phyll. pulverulenta, Fol. anguftis rrifidis. Pet. Fit. 141. T. 8. f. 9. Ling. Cervina tripiiylla. Pl"m. Fil, is. T. 144. Filix Jamaicenfis &s. Mor. Hift, 111. p. 57^, Raj. Suppl, 73. U> DXKL. XIV. Sl»a« vm , AïDEEfc, 111. Hooin- STUK. XIX. Acrofti* chum trifbliatum.Drieblad uig.  8o Beschryvinc vaïï Vii. Afdeel 111. HooïD- STUK. XX. Acroftichum Sili quofum, Peuldraagend. IV. Met het Loof byna dubbeld gevind (*). (20) Plak-Varen met gevind Loof ; de Vinnen overhoeks opwaards Liniaal gevind; de onderften tweedeelig. Een zonderling Gewas, in 't uiterlyk aanzien naar Zee - Venkel gelykende , 't welk door geheel Indie in byna ftilftaande Rivieren, Graften en heldere Poelen groeit. Rumpkius noemde het, om die reden s Water - Duizendblad: want het zweemt , in 't Water, veel, naar onze Slootplant van dien naam. Plukenèt hieldt het voor Peuldraagend , alsdc Peultjes verfpreid hebbende in verfcheide als gebladerde Takjes, zodanigdat die 'er de Blaadjes van uitmaaken. 't Zou ook op 't droogs groeijen , indien 'er het Javaanfch Berg* Faren van KiïiNiioF, dat de Heer Bormannus hier t'huis brengt, toe behoorde: maar, behalve dat deszelfs Vinnetjes getand zyn, (*_) Dit is de onderfcheiding van deezen Rang (Fronde fubbipinnatd;} 't welk de Heer Murray, Cm Fd. Veg. Xlll.jl verkeerdelyk veranderd heeft, in, Fronde fabpinnatd. Acroftichum Frond. pinnatis, Pinnis alternis furfum pinnulatis Linearibus ; inferioribus bipartitis. Sp. Plant. N. 20. Fl. Zeijl. 376. Am. Acad. I. p. 270. f. 3. Miliefolium Aquat. Rumph. Amb. VI. p. 17. T. 74. f. i. Planta Siliquofa bivalvis unicapfularis &c. Pluk. Alntt 298. T. 215. f. 3. Burm. Fl, Ind, p. 32S,  BE 'H A A I K P E A N T E N. 8| &yk> verfchik, inderdaad,de Groeiplaats wat veel. Het Ceylonfche heeft dezeiven volftrekt effenrandig, (21) Plak-Varen met gevind Loof; de Vinnen overhoeks wederzyds Vindeelig; de onvrugtbaare breedst*. Niet minder zonderling is deeze, ook in 't Water , op Ceylon groeijende Plant, veel naar die Vlottende Water-Ranonkel onder Graften en Staande Wateren gelykende, waar van ik voorheen de befchryving gaf (*). Som'mige Bladen,naamelyk,van het Loof,zyn als van de voorgaande Soort, Venkelachtig, anderen als die der Pluis-Akeleijen of als die van Wynruit, breed met Vinswyze infnydingen. Gezegde Hoogleeraar merkt aan, dat het Javaanfche Kruid, van dien aart , het onderst onvrugtbaare Loof breeder en meer verdeeld heeft, dan het in de Afbeelding van 't Ceylonfche voorkomt: terwyl het andere zig ..met zyne fmalle Blaadjes aan een Steng verheft , de Vrugtmaakingen aan 't end omge-» draaid hebbende, (22) ' (21) Acroftichum Frond. pinnatis ; Pinnis alternjs u* , trinque Pinnatifidis; fterilibus latioribus. Sp. Plant. N. Fl. ZeyL 377. T. 4. Am. Acad, \. p. 37J. Burm. Fl. Ind. 228. C::) Zie II. Deels IX. Stuk , deezer Nat. Ui/tan», rfciadz. 248. F il. Pbbj,. XIV. Sïuk. vn. AFDBEjft 111. Hoofdstuk. XXI. AcroftSckmn Thai USroides. Wyncuitig.  vn. AlDEEI.» 111. Hoofdstuk.XXII. Acrofti ehum Ma ranice. 5V1 arantaafch. |a BESCHRYVlNGVAtT rs&j Plak-Varen met het Loof byna dubheld gevind; de Vinnen door paaring famengevoegd, van onderen uitermaate ruig, aan den voet eenigszins getand. '• in de Zuidelyke deelcn van Europa,aUleen , is dit Gewas, bekend , 't welk Came^ ITrzus getyteld heeft, Lonchitis van Maral .Met heeft hetzelve betrokken tot he Zerach of ^^^S^^M ^^^^ bedekt en wordt dus door Linn-sus be- ^^erp^h* Stengetjesva.eenSpan 'hooï Het Loof bykansdubbelvinmg Lan" cSonrdï , -n onderen digt bezet met " Kaffigc Saffraankleurige Schubbetjes. Door " uitdroo«ing wordt het famengetrokken en " d" opperzyde. De Blaadjes ge- 5, paard, byna gevind. De Vinnen Eyrond - % ftomp , dik, effenrandig; maar de onder- f,,) Acroftichum Frond. fubbipinn.; Pinnis oppofitocoïunatis, fubtus hirfutisfimis ; bafi fbbdentatis. SpA Z71 k Lonchitis Folio Ceterach. C. B. Pin. 3». x> _ " ft o,8 , 857. Lonchitis aspera Marantse. Cam., ' Sr' 656'. Filicula crispa, Lanngine Hepa.ici colons: Sa. P,uk ^ «90. T- «. fth^, Ceterach Ramofum (ruoruttdam. Lon. /f. 816.  fe E H A A ï R | t, A IS" T E N. >j ftèn aan den Voet dikwils wederzyds getand. ,, .De Vrugtmaakingen , tusfchen de Bladerige „ Schubben , over de geheele agterzyde ver„ ftrooid." (23) Plak-Varen met het Loof byna dubbeld gevind; de Vinnen door paaring famenge-, voegd, Jïomp, van onderen ruig, aan den Voet ejfenrandig. Op de. Rotfen der koudfte deelen van Europa groeit deeze, zegt Linnjeus , daar hy , niettemin , den bynaam aan geeft van het Eiland Elba in de Toskaanfehe Zee. Dit. komt tegenftrydig voor; doch een dergelyk Kruidjej als op de Laplandfche Gebergten, zeldzaam , tusfchen de Rotien groeide ° was door J\ Bauhinüs voorgeftèld met den bynaam van Ilvenps naar 't gedagte Eiland. In Sweeden , wederom , zegt hy , dat het* zelvë gemeen is in de hoogde Kloven der fteilfte Rotfen, j, Het gelykt naar 't voors, gaande zeer, doch is naauwlyks langer dan p een Vinger, (zo hy aanmerkt) nietpaarfch j» maai* (23) Aeroftiéum Frond. iubbipinnatis» Pinnis öppofïtö-coad. obtufis, fubtus hirditis, bafi integerrimis. Sp. Plant. N. 23. Polyp. Fronde dnpl. pinnata &c. Fl. Suec, 850, 938- Fl. Lapp, 383. Polyp. Lonch. Mar. Sp. Cambro - Brittannica. Pluk Alm, 150. T. 89. f- 5. Filfcnla A'pina tenerior &c. Mok. Hift. UI, p. 576. S. 14. % 3. f. 23. Oed. Dan. 3gi. ÏL O gel. XIV. Stuk. ?* \ vn. Afdeel» III. Hooi» STUK, XXIII. Acrofti* •hum Itlenfe.) ïibaafcjji.  VII. AïDEBfc. UI. Hoofdstuk. XXIV-, efium Èbeneum. Ëbbenhontig. XXV fwrcatu Vork 84 BB'SCHRÏVING VAM j maar groen, en komt de Boomvarens, in „ manier van Vrugtmaakinge, zeer naby. üat van Bauhinüs was een Voet hoog. f24) Plak-Varen met gevind Loof; de Finnen ongefteeld, langwerpig, uit gehoekt ; do bovenften zeer klein en ejfenrandig. De zwarte Kleur , welke dit Westindifche Varen, zo aan de Stengen die één_oftwee Voeten hoog zyn, als aan de bovenfte Oppeivlakte der Bladen heeft, geeft 'er den bynaam aan. Van onderen zyn dezeiven geheel Sneeuwwit, alwaar het Zaadftof of Poetjerdezeiven bekleedt. Het is op vogtige plaatfen van t Eiland Jamaika, als ook op Martenique en elders, zelfs in Brafil, waargenomen , en m de Europifehe Tuinen overgebragt. f25) Plak-Varen dat gegaffeld is, met gevinde n. Bladen, de Vinnen evenwydig, Lancetvor. £' mig, ejfenrandig , digt te famn. ^ Acroftkhim Frond. pinnatis; Finnis fófilibus obi ^finuat s-fummisbrevisfimis integerrimis. Sp.Plar.U "Tm ITU * r- -7* Ramofa mino. & minima, Caule nigro &c. Sx.oah. 20. H,fl. I. ftï> Acroftkhum cicho.omum, Fol. pinnatis , P.nn» pialleEs, lanceolatis . approximatis, integerrimis. Sp. Vlar.t N 26. Füix furcata, Pinnulis longiuscul.s non denta'tis. Pt.uM. Anur. ,3. T. 20. gO. 22. T- a*  ï) e HaAIRPE anten, ! Gevorkt Varen met Taxis - Bladen heet det ze Soort by Petiver, en Pltjkene' noemtze GegafFeld Varen van Jamaika,datzee Takkig is, met yle tweedeelige Vinnetjes al van het gewoone Wyfjes - Varen. De Vir blaadjes , naamelyk , zyn lang en fmal, nie getand : zo dat dit Varen , wederom, een gantfeh byzondere voorkoming heeft. V. Met dubbeld gevind Loof. ( a6 ) Plak - Varen met meervoudig verdeelt Loof, de Vinnen tweedeeiig , de Stengen gedoomd. Met gedoomde Stengen hebben wy nog geene Soort bëfchreeven; des 'er deeze te reg"t den bynaam van voert. Sloane, die ze in de Velden aan de Goudrivicr, op Jamaika, verzameld hadt, geeft 'er Kervelbladen aan: anderen 't Loof van Duivekervel, met de Steeltjes en middelrib vol ftekeltjes. Suppt. 96. Filix furcata Taxi foliis. Pet, Fil. 51. T, 5. f. 4. Füix Jamaiceniïs dichotomus &c. Pluk, Alm. 156. ("i6J Acroftichum Frond. fupradecompo/itis, Pinnis biüdis, Stip. aculeatis. Sp. Plant. N. 30. piljx ramofa major Caule fpinofo &c Sloam, ffam. 23. Hift, I. p. 99. T. 61. Filix rarnofa Jamaiceniïs,Funiarioe foliis. Plck. •Alm, 156. F -3. V.r-su XIV. Stuk. „ VII. Afdeel. 1 Uit .. Hoofd» stuk, 5 Plak-; _ Varea. t 1 xxvr.' Acroftichum ^4cU' teatum. Gedoorndi  85 BES Cia ÏV I NG V A N vn. Afdeel. UI. Hoofdstuk.XXVII. Acroftichum Cru- , ciatam. \ Gekruist- j ( I xxviit. -Barba- riuh.- Afriknanfcb» (27) Plak-Varen met dubbeld gevind Loof\ de Blaadjes Lancetvormig gepaard; dc onderden met Krüiswyze flippen. De poeijerigheid aan de agterzyde onder:heidt deeze Soort niet , maar haare Oort2S, die in de grootlle Blaadjes eene Kruisvyze vertooning maaken.- De Stengetjes zyn jeelachtig. Men hceftze in de Westindien gevonden. (28) Plak-Varen met dubbeld gevind Loof; de Blaadjes gepaard; de Vinnen Lancet* vormig , ftomp , Zaagtandig, ongefleeld, overhoeks geplaatst. Naar het Tros-Varen gelykt deeze Afrikaanfche, die Stengen heeft van twee of drie Voecen hoog4 glad, regtopftaande. Het Loof beftaat uit zulke Blaadjes, als gemeld is, wier agterzyde met Poeijer t'eenemaal is bedekt. (27_) vtttofticfutm Frontf. bipbmatis ; Foiioiis oppofitis, lanceolatis ,' infimis cruciatim'appendiculatis. Sp. Plant, 27, Am.. A'ad, 1. p. 575. Füix pulverulenta , Pirtnulis cbtufe dentatis. Plum. Pil. 26. T. 38 Amer. 25. T. 25, B, Adianth. pulver. Pionis infra Auritij. Pet. Pil. 161. ï. 9 i. 10. (28) Acroftichum Frond. bipinnatis; Foliölis oppofitis; yinnulis Lanceolatis obtufis ferratis fesfilibus alternis. Sp. Plant. 28. **m. Acad. I. p. 274. Filix Afr. flgridje fei{}$, &c Puik, Alfl, 15b T' ïSï. f« 5*   2 Deel. P L AA.T ICC VI.  I) E H a a I R P L A N t E Nï 87 (ïïöj Plak-Varen met dubbeld gevind' Loof'; Finnen overhoeks Lancetvormig >gefpitst) Vindeelig. s Het verfchil van deeze met het Ebbenhoittige, fchynt niet groot te zyn, en meest in de figuur der Vinblaadjes te beftaan: als zynde, in beiden, de Stengen glanzig zwart', de Bladen van onderen Sneeuwwit. Dit maakt 'er het voornaamfte Kenmerk van uit. Zy Hs-oók op Jamaika gevonden. P t e a 1 s. Rand-Varen. Dit Geflagt bevat die Soorten van Varen, ■welker Vrugtmaakingen Streepswyze den Rand der Bladen bekleeden : weshalve ik 'er den naam aan geef van Rand-Varen. Hier komen, wederom , wel twintig in voor, onder welken maar twee of drie Europifchen zyn- De Ridder heeftze , naar het Loof, in drie.Rangen verdeeld, als volgt. I. Met '(ast) Acroftichum Frond. bSpinnatis ; Pinnis- altejmis' ï.anceolatis acuminatis pinnatifidis. Sp. Plant; 29. Acroit. Fronde altern. dnpücato -pirmatum &c. H. Cliff. 476. Am. Acad. II p. 274. Fil. non ramofa major, Caule iiigro &c Sloan. §am. 20. Hift. 1. p. 92. T. 30. f. 2. Filix albisfimo pulvere confperfa. Plum. Pil, 30. T. 40. Pet. Fil. 156. T. 9. f. 11. Adianth. Calomelanos Ameticanum &c Pluk. Alm. 11. T. 124. f. 3. Adianth. nigro fïnvjle albisfimo pulvere confperfum. Plum. Amer. 3»." T. 44. . .. f 4 ■ Ui Deel. XIV. Szvs. VII. AïDEEt. 111. H00IDtuk. XXIX. AcrofUs ■hum C«/o« nelanos. Zwart- 1 leelig.  VIL III. Hoora- stuk. L Pteris Pi. tófelloides. MuisoorWadig.Pl.XCVT. ' Fig. ,. 11. lanceolt ia. Lance' vormig. JS Be s c h r y v i g van I. Met geheel eenvoudig Loof. (1) Rand-Varen met de onvrugtbaafe Blaadjes Eyrondachtig; de Vrugtbaare Laiu cetvormig , en kruipende. Stengetjes. In Oostindie, zegt L i n n m u s , is de Groeiplaats van deeze Soort, welke het Loof als dat van 't Muizen-Oor, langwerpig Eyrond, glad, effenrand'g en gefteeld heeft, maar de Stofdraagende Blaadjes zyn eens zo lang, Lancetvormig, van onderen het Zaadltof hebbende zitten aan een breeden rand. De Heer Burmannus merkt aan, dat het anders naar't Verfchilbladig Plak-Varen veel gelyke: dat is zekerlyk in Gewas , wegens de kruipende Stengetjes, Ik heb het van Ceilon bekomen, gelyk daar van een gedeelte in Fig. i, op Plaat XCVI, is voorgefteld. Ik heb het uit Japan , welks Blaadjes ronder zyn en dusmeer naar die van 't Verfchilbladige Plekvaren zweemende. (2) Rand - Varen met eenvoudig Lancetvormige, eenigermaate gehoekte, gladde Bladen; aan ae tippen Vrugtmaakende. (3) (1) Pteris Frond. fterilibus obovacis, fertilibus Lanceolatis longioribus; Surcnlis reptantibus. Sijft. Nat. Veg, Xlll. Gen. 1174. Sp. 1. Burm. Fl.Tnd.yt, 229. (2) Pteris Frond. fnnpl- Lanceolatls fubangulatis glabris , apice fraftificante. Sp. Plant. H- 2. Lingua Cervir na Fol. acutis &c. Plum. Amer. 28. T. 40. Fit 116, T. 132. Phyllitis lineata hïuc inde dentafca. Fei. Fil, «3. T, tVt*  '!)E HA« Uf USTENi 8 (3) Rand r Varen mst eenvoudig Liniaale ef. fenrandige Bladen , ■ overlangs Vrugtmaa- kende. (4) Rand-Varen met eenvoudig Liniaale Bladen, aan de tippen driedeelig, (5) Rand-Varen met eenvoudige gegafelde Bladen, van onderen flekeligaan de tippen Vrugtmaakende, Deeze vier Soorten zyn allen in de Westindiën door Pater Plumier waargenomen. De eerfte geeft uit een Vezeligen Wortel eenige Bladen, van een Voet lang, die naar 't midden verbreeden, en naar 't end wederzyds met een dikken zoom van Zaadftoffe gerand zyn. ^ De andere heeft de Bladen zeer fnjal, als die van Gras , wel drie Voeten lang. In de f3) Pteris Frond. fimpl. Lmearibus integerrimis, iongitudinaliter fruftificantibus. Sp. Plant. jyj. 3. Lingua Cerviaa Iongisf. & anguftisf. Foliis. Plom. Amer. 28. T. 41. Fil. r23. T. 143. Phyllitïs lineata Grsminis folio anguftisfimo. Pet. Fil. 126. T. 14. f. 3. (4) Pteris Frond. limpl. Linearibus, apice trifido. Sp. Plant. N. 4. Lingua Cerv. angufto trifido folio. Plum. Fil.\i\. T. 140. Phyll. lineata, apice trifido. Pet. Fil. 124. T. 10. f. 6. (5) Pteris Frond. fimpl. dichotomis fubtus bisnldis; aP. fruflificantibus. Sp. Plant. N. 5. Lingua Cervina furcata. Plum. Fil. i2i. T. r4i. Pbyllitis aspera, Furcü rmeatis. Pet, Fil. 125. T. 6, f. 6. 1 JT m j3js I U. Deel. XIV. Stvk, ■ VII. AïDEEl, 111. Hoorn* STUK. ■ UI. Pteris Lineata» Geftreepf, IV; Tricuspidata. Driepun» tig. V. Furcatatt Gevorkt.  9 ]5 E S S' H R'TV I' N"C V A'N 11U S'IUIi. *V1. ' Pteris Qjtadrifolïdta.Vierpla- di£. VU. /Irborea Boom. Ie derde zyn dezeiven aan 't end dnedeehg, >n tevens wederzyds geftrecpt. De laatfte ;eeft de Bladen ruuw of ruig van-onderen en Vorkswyzc verdeeld. (6) Rand-Varen met het Loof vierhladig, rondachtig ,etfenrandig en kruipende Stengetjes. De Blaadjes van deeze Soort, welke, volgens PlukeHEï, niet in de Westindien , maar aan de MalabaarfeKust in Ooftindie groeit, eelyken meer naar die van het Koekkoeks-Brood of Klaver-Zuuring , dan van de vierbladige Klaver, en zyn op de kanten met Zaadftof voorzien. XI. Met eenvoudig gevind of langwerpig famengeffeld Loof. (■j) Rand-Varen met gevind Loof; de Blaadjes Vindeelig; de Steng Boomachtig gedoomd. Van deeze , die derhalve te regt den bynaam • f65 Pteris Fronde quarérnati fnbrotunda integerrim-ï f Snrculis repentibns. Sp. Plant. N. 6- Pluk- fkfi. Filtcula repens Qnadrifohi phxi facie. Pluk. Phijt. T. 40i« { (h Fle"'s Frond- Pinnatis; Foliolis pinnatifidis ;Caï& aice Arborw acaleato. Suft. Nat. Peg, XU & Xlff.  ï> É HiiiapusïtH. oj naam voert. vind ik niets naders aangetekend. (8) Rand - \%en met gevind 'Loof; de Vinnen gepaard f 'Ejr'ond-Liniaal y gejpitst, A^J- '-"«o "r!"*/,. I • • Hift. 111- p. s63- Lonch. non Ramofa &c. Plum. Fil. 52. T. 69. Amer. iz. T. 18- Cip) Pteris Frond. pinnatis, Pinnis Linearibus rectis, Bafi rotnndatis. Sp, Plant. N. 9. Osb. ltin. T. 4. Lonchitis major Pinnis long. anguftisfimisque. Sloan. &mn. 16. Hifi. I. p. 79. T. 34. Filix odorata Luzonica. Pet. Gdz. T. 63. f. 10. fi O P'eris Frond. pinnata ; Pinnis fupenoribus Enfiformibus fubintegerrimis; infer. oppofitis, ovatis, Aurlcuiatis , ferratis. Burm. Fl. Ind. p. 230. Filix Fronde Pinnata, Pinnis Eniifomiibus ferratis &c. Ft. Zcijl. 199, Jpolypodium Caule fimplici &c Burm. Zeyl. 196. T- 87fi Filicula Cheufanlca &c. Paum. Amalt, 94. T. 4 II. Deel. XJV. Stu«. VII. AïDEBE,' 111. HooïÉh STUK. Rand-» Varen, XIV. Pteri£ Cretica, Kandiafdk  VII. r> Afdeel. 111. d: Hoofdstuk, g' Rand- g Farm. h d vs XV. Pteris pedata. Voetach- r o d F d n i t j X i 3 1 i t EëschsïVirc van' ladeü niet Zaagswyze gekarteld te hebben> it dezeiven zo duidelyk zyn in de Afbeelding ÏÜ van ToURNEFORT enDALECHAMP, s die op 't Eiland Elba, naauwlyks een Voet aog groeijende, welke in gedaante ook vry »el verfchilt, doordien de onderfte Bladen 'kwils Lwee- of driedeelig zyn. Nogthans ordt het voor een zelfde Gewas gehouden* III. Met het Loof byna dubbeld. {15) Rand-Varen met het Loofvyf'hoekig driehladig; de Vinnen Vmdeehg\ de zydelin* fen tweedeelig. De Bladen van deeze Soort zyn, door foto* ligen, by die van 't gemeene Oijevaars- Bek f St. Robertsktuid; door anderen by die Van en Platanus; door eenigen by het Loof van eterfelie vergeleeken. Morison noemt ezelve Amerikmnfch eenhMig Vrouwen-Haair, iet diep gefnipperde Bladen, poeijerig aan de Pteris Frond- quinquangulis trifoliatis ; Pinnis innatifidis , lateralibus biparritis. Sp. Plant. N. 12. H. W' 47-" Hemionitis profunde laciniata &c Plum. huer. ' 24. T. 35. Fil. 130. T. 152. Hem. Fol. atrovisntibus &c. SloaNE 3>am. 15. Uifi' t P« 73- Filix Henionitis Americana &c. Pluk. Alm. 155. T. 286. f. 5Uj- Suppi. 55. Filix marginifera Geranii folio. Pet. % 176. T. 8. f. 12- Adiantum monophyllum Americaaim. Mok. Hift. UI- p. 59*' Pteris Argentea,. 4S. f<« rtp. XI1. P-5I9- T.u.f.s.  i>E HAAlRPiiANTEtt. de kanten. Het valt niet alleen op de We; indifcfje Eilanden, maar ook in Siberië, doi dat is kleiner, zegt Linn* os, en van ond ren Sneeuwwit. Ik heb een fchoon Exen plaar, op Java rondom Samarang door de Heer Th uk berg verzameld, dat my hic toe fchynt te behooren-. Immers dat het Wes indifche ook gladde zwarte Steelen heeft gelyk het myne , van omtrent een half Vo< ■Aoogte, bevestigd my in dit denkbeeld. (iö; Rand-Varen met het Loof meervoud^ verdeeld; de Blaadjes gevind; de Vinne) Lancetvormig ■; de onderfien Vindeelig. d ■hovenften kleiner. Van 'het Kruid , dat ónder den haani var Varen, in onze Bosfchen , Duinen en dom VYildernislen, gemeen is èn iedereen bekend, worden thans, by de Autheuren in 't algemeen , de Soorten, Wegens de verfchillende manier van Vrugtmaaking, in byzondere Geflagten geplaatst. Van ouds onderfcheidde men hetzelve in Mannetjes- en J^?*-Varen* zon- fifc) Pteris Frond. fupradecompofitis, Folidlis pinna.s; Pinnis lanteblatis, infimis pinnatifidis, fuperioribus «nonbus, Sp Plan..K.H.H.M& m. R. Lugdb. 'lor. Suec. 843,9.,o. Dalib. Par. 309. Cour. Afc. 11. p. 27«t Fil. ramofa major, Pinn. obt. non dentata. C. B. Pin 5f- Füix femïna. Cam. Èpii. 9gz. DoD, Pempt, ^ * G II. Db.hu XIV. SrifK. 97 t- VIL .u Afdeeu -1 lil. HooFd* stok. " Pand, n Varen, r » tt t xvr. , Pteris Aqmlincu ? Gemeen*  •$)8 B E 8 C H R ï V I S C VAM VII. m. HOOFDSTUK. BandVaren. Naam: redenen der Varens. zonder echter te begrypen , dat het eene vrugtbaarer was dan het andere. Dit laatfte maakt deeze Soort uit: terwyl het zogenaamde Mannetjes-Varen, door onzen Ridder, ia 't Geflagt der Boomvarens geplaatst is. Hier in wordt zyn Ed. van de meefte en zelfs van den beroemden Hal lek , die anders in geenen deele zyn Stelzel aankleefde of beminde, op 't fpoor gevolgd ; maar van het WyfjesVaren heeft dezelve uit achtinge voor den ouden naam , onder dien vanJtifr, een byzonder Geflagt gemaakt (*). - Ik fpreek dan hier ook in 't byzonder van dat Kruid , welks Griekfche naam , Pteris , den Hoofdnaam uitlevert van dit Geflagt. Dezelve is , wegens de Vleugelachtigheid van het Loof, toegepast op de Varens , wier Neerduitfchcnaam,met den Hoogduitfchen Fahrenkraut, en den Engelfchen Fern, in klank byna overeenkomftig , ook iets Vederachtigs aanduidt. De Latynfche naam , filix, zou van die Haairige ruigte, met welke de Wortels van boven begroeid zyn, afgeleid kunnen worden: terwyl men misfchien zo veel reden voor den Franfchen Fongere of Feuchiere niet vinden zal, nog voor den Itaiiaanfchen Felce, of Spaanfchen Heiecho Terva. De andere Europifehe benaamingen, gelyk Paproe in Poolen , Kaprady in Bohemen en zes byzondere in Sweeden, laat ik onaangeroerd. Dat f*) Hilv.inchaat. Tom. 111. i>- 7*  $> E ïï A A I S P L A N T E N. 9£ Dat onze Riddêr den bynaam Aquilina aan deeze Soort gegeven hebbe, was, by gebrek van beter , niet te mispryzen; doch anders zeer ver 'gezogt. Buiten twyfel is het, om dat de Steel of Steng, overdwars doorgefneeden zynde, in zyn Merg eenige gedaante van een dubbelen Arend, of Adelaar met twee Koppen, fchynt te vertoonen ; zo Dodonóüs zegt. Lobel fchryft, „ dat inde Wortel, „ die een Vinger dik, lang uitgefpreid, van bniten zwart is , Halmswyze , niet overi, dwars , eenige Sieraadtekens fchynen gei, fneeden te zyn > gelykende naar een Arend „ of anderen Vogel, met uitgeftrekte Vleugels s, en open Beenen ftaande; weshalve dit Ge„ was ook, van 't Gemeene Volk, Arend gei, heten wordt." De Wortel , die geel is en' kruipende, ftelt ingefneeden een Kruis voor, *t welk anderen voor een Arend houden,zegt Hal ler. 'Zie hier zyne verdere befchryving Van dit Gewas, het fraaifte onder de Europifehe Varen-Kruiden, zo zyn Ed. aantekent (*). Hy noemt het, Varen met drievoudig gevinde Bladen, de Vinnen geribd en geheel effènrandig, jj de uiterften Lancetvormig. „ Het heeft, zegt „ hy, Stengen van twee Voeten en meer, tot » vyf C) Fih'cem vocamis [hanc] Stirpem ejus Clasfis intes Europseas fpecioiïsfimam. tttfupra. G a II. Deel. XIV. Siuh, :VII. AïDE'II» 111. " Hoofd* ituk. Rand" Varen, Geftaïts» m deeze □ort.  VIL Afdeel. Hl. Hooïd- stuk. Rondvaren* Gebruik coo BïicamviHfl tas „ vyf Voeten lang , die Takken uitgeevcna ' waar van de Vinnetjes ook Takkig zyn. De )i tweede Vinnen brengen Bladerige Vinnetjes voort, die met een breeden Voet de naas" ten raaken, ftomp, ribbig. hard, effénran" dig; de uiterften in een grooter halfvinnig " Blad famenvloeijende, van Lancetswyze " figuur , dat in de hooger Bladen weinige Vinnetjes aan den Voet heeft, in de boven" ften geene, die enkel Lancetvormig zyn. " De Bladüeeltjes heeft het gefleufd , het g Ribbetje van onderen ruig. De Zaaddoosjes bevinden zig in Streepen aan den rand " evenwydig, door deszelfs omkrulling allengs 'l bedekt wordende, zynde de Opperhuid van " de Blaadjes het omwindzel der Zaadftreep',' jes Het Doosje is Klootrond, eenzaadig, l gedeeld (*)." Voorts fpreekt hy ten opzigt van de hoedanigheid en het gebruik aldus. De Wortel is Lymerig, eenigermaate bitter en walgelyk; gelyk in alle de Varens - iets siymerigs zig bevindt en Zoutigs. 1 heo" phrastus fchryft 'er een zoeten Tarnen*\ trekkende Wortel aan toe, en dat dezelve " te^en den Lintworm dienftig zou zyn; " Dioscorides tegen de ronde Wormen. Dien Lof heeft Tragus herhaald en onlangs " „ Akdry, (•) Zyn Ed, haalt Boehmer ten dien opzigte aan7 en , dit zo zynde , zou men deeze Soort, als Zaaddiaagen. de,' te regt het Wyfjes-Varen mogen heeten.  de Haairplanten. ioi Andry, fpreekende voornaamelyk van den „ bast des Wortels. Dat door een Drachme Varen-Wortels de Lintworm overwonnens „ zy, getuigt Spigelius; terwyl anderen „ het ontkennen. Dat 'er een famentrekkende1 „ kragt in zy, blykt, alzo het Afkookzel van „ Varen dienftig is tot Lederbereiding, maa„ kende inzonderheid van Geitenvellen het „ Leer dat men Corduaan noemt (*> Het „ Zout uit de Asfche is geen zuiver Loogzout, „ maar gelykt naar 't Armoniak-Zout meer, „ en heeft eenig Olieachtigs in zig. Het dient, „ niettemin, om Zeep te maaken, en van de „ gebrande Wortels maakt men Balletjes, die, „ in Water geweekt, dienen voor [Spaanfche] „ Zeep. Van dit zelfde Zout met Zand „ maakt men uitmuntend en buigzaam Glas, „ in Vrankryk gemeen -. zo dat ook de Poëe,, ten, van die Natie, den naam van Fougers „ aan Drinkglazen geeven. Dit zou ik liever „ doen, dan het by Brood voegen, gelyk mm ,, in Normandie gewoon is (J). Men behoort j> die jCv Kan zyn ' dat 'n de Noordelyke Landen zulks daar mede gefchiede , doch het echte Co'duaan of Spaanfcrt Leer wordt met Sumak bereid en met Galnooten geverwd. Cf) Haller haalt ten dien opzigte de Hiftorie der Planten van Lions aan , in welke alleen gezegd wordt. Au refte il eft asfuré , que les Bretons et les Normands, «tui habitent parmi de fort grandes ForeftSj a faute de G 3 m II, Diel. XIV. Stuk. VII. Afdeel lil. Hooïdruii. Randraren.  1 VII. j Afdebl. iii. ! Hoofdstuk. Rand- ■ Varen, Onderfcheidingvan het Mannetjes-Varen. 02 beschryving vak , die Wortels , in Water gekookt, aan de , Varkens over te laaten. Ook zou het my „ niet behaagen > het Eier met Varen te be, derven , door twee derden daar van by de a Mout te doen. Tegen de Engelfche Ziek„ te wordt het onder Kinderen gelegd." Dit laatfte gebruik van het Varen-Kruid is zö wereldkundig, dat ik my grootelyks verwonder , daar van geen gewag gemaakt te vinden by den Heer Rutty , die over alle enkelde Geneesmiddelen, en zelfs anders ook over dit Kruid, zo uitvoerig is. Deeze Autheur merkt te regt aan , dat het Mannetjes en Wyfjes-Varen, wat den Wortel aangaat, onbillyk verward worde ; alzo dezelve in het laatfte Lymerig is en in het eertte bitter cn zeer famentrekkende. Dus dient de Wo tel van het Wyfjes • Varen ook dikwils, by gebiek van Koorn , tot Brood , en waarom zou dezelve niet zodienftigdaartoezyn,alsdeBoomfchors voor de Laplanders. Ik vind dat de Opgezetenen vanNieuw Zeeland hun gewoone beftaan hebben van Varen-Wortels, welken », vnnr braaden , dan tusfchen zy eerst over t Vuur Diaaatu , ^ , t, ■ a„ u Rnrine de Feugiere & meslant B16 font du Pain de la Rac.ne «te * = les cendres de la Feugiere au beu de verte drelesPlerres & en font des Venj de coueu brune, dans lesquels ceux d'Anjou & du MansJ grand plaifir de boire du Vin blanc fctWftl eft encore doux & troubte. Tom. 1L Lyon. ^15. *  de Haair planten. 103 Steenen kneuzen , en 'er het Sap uitzuigen 5 werpende het overige , dat Houtachtig is . weg. Doch dit is deeze Soort van Varen niet (*). Tegen den Lintworm wordt ook hedendaags maar de Wortel van 't Mannetjes Varen gebruikt; zo als wy naderhand zien zullen. Hel Sap van den verlenen Wyfjes Wortel, of het poeijer daar van in Rooswater, is met opftryking of betting zeer dienftig tegen het branden van eeriig Lighaamsdeel, 't zy door heet Water, Olie of Vuur (f). • In warme Landen, gelyk op Sicilië, hangen Honigblaasjes aan dit Varen, volgens Boccone. Dus blykt dan ook, dat het zowel in de Zuidelyke als in de Noordelyke deelen van Europa, en door ons gantfche Wereldsdeel, groeije. In Karniolie , daar de Ingezetenen hetzelve Veikapraprat heeten, wordt het van de Boeren afgemaaid , om voor Stroo in de Stallen te werpen, zegt Scopoli, die den Wortel te vergeefs tegen den Lintworm ingegeven hadt. In Sweeden , daar het op den Grond van afgebrande Bosfchen zeer gemeen is, maakt het in't ploegen veel belemmering door zyne voortkruipende Wortels, diep onder de Oppervlakte; welke derhalve door't afbranden niet vernield worden , maar weder uit- fprui- (a) 't Is het Acroftichum fnrcatum, hier voor bladz. 85 , Befchreeven. Zie Forstf.rs lieue um die Welt. p. 384. (f) Rütty Mat. Med. Lond. 1775. p. 20;, G 4 II. Deel. XIV- Siük. VII. Atdeel. iih Hoofdstuk. RaadVaren, i  io4 Beschryyïng nt? VH. 111. Hooid- stuk. RandVdrea. fpruiten (*); zo wel als die van 't Mannetjes, Varen, dikwils daar onder groeijende, waar van in 't vervolg nader. Dit alles uit de befchryvingen opgemaakt hebbende, begaf ik my, den 21 Auguftusdee* zes Jaars , tot nader onderzoek naar Bennebroek buiten Haarlem, alwaar, op 't Duin aan den Weg , dit Wyfjes - Varen overvloedig groeit. Het Loof bevond ik wel zodanig,als de beroemde Haller opgeeft; doch, ver* fcheide Planten uithaalende, zag ik dat dezeiven een enkelen regten Penwortel hadden , van buiten zwart, weinig dikker dan de Steng, en meer dan een Voet lang. By nader onder^ zoek blykt , dat deeze Penwortels afkomen van een diep in de Grond horizontaal voort* kruipende Wortel, Ook is 'er boven aan den-, zeiven geen de minfte ruigte. Opdroogende, wordt hy van binnen geel, maar blyft van buiten bruin. Ik kon 'er naauwlyks eenigen Smaak in befpeuren. Hy is Gcutswys hol , gelyk de Stengen en Steelen. Hem, zo wel als de Steng , eenigszins fchuins doorfnydende, bevond ik daar in eene zeer aartige Tekening van demonden der Sapbuisjes, welke de benaaming van den Ridder eenigermaate billykt, (17) Rand-* Radix flava, rept air ix, midticatdis: zegt de Heer HELLER.  ce Haairpeanten. 105 (17) Rand-Varen met het Loof meervoudig verdeeld; de Blaadjes gevind; de Finnen Liniaal; de onderften aan den Voet Vinswyze getand; de endelingfen zeer lang. Zeer weinig fchynt dit Varen , dat open Velden van 't Eiland Jamaika en anderen, irj de Westindiën, bedekt, van het Gemeene Wyfjes Varen te verfchillen. De Punten der Vinblaadjes, die byna egaal van breedte blyven, loopen alleenlyk langer uit, 't welk dezeiven als Geftaart maakt. Men vondt zodanig Va* ren, volgens Clayton, ook in Virginie en de Exemplaaren van Varen , welken ik van de Kaap der Goede Hope heb, komen zo zeer daar mede overeen , dat ik ze daar toe moet betrekken. Immers, de omgekromde randen der Vinnetjes doen blyken, dat dezeiven tot dit Geflagt behooren. 08) (17) Pteris Frond. fupra - decompofitis ; Foliolis pin* natis; Pinnis Ltnearibus; infimis bafi pinnato - dentatis; terminalibus longisfimis. Sp, Plant. N. 14. Hqrt. Ctiff. 473. Gron. Virg. 11, p. 166. Filix Rarr.ofa Pinnis lougiusculis &c. Plum. Amer, 14. T. 22. Fil. 23. T. 29. F'ilix foemina vuig. facie. Pet, Fil. 135. T. 3. f. 12. Filix foemina f. Ramofa major &c. Sloan. Qam. 24. Hift. I. p. :pi, Mor. Hift. 111. p, 583. /}, Eadem pinnulis anguftisfimis rarisfimisque. Sloan. T. 63. GS II. Deel, XIV. Stuk, VII. AlDHEI» 111 Hooïd* stuk. XVII. Pteris Caudata. Geltaart.  VIT. Afdeel, Ui. Hoofdstuk. XV Ml. Pteris •jmtiilaia. Vunniukt. 1 i XIX. Airopurpurea.Donker- 106 Be-schryvino van (18) Rand-Varen met het Loof verdeeld; ik Blaadjes gevind; de onderften haljvindeelig; de endelingfen en die van den Foei zeer lang. Van deeze Westindifche zyn de onderlte :ydelingfe Bladen aan den Voet langer en al» ienlyk aan de onderzyde gevind, zegt LrNnt -« v s. ( 19 ) Rand-Varen met verdeeld Ftnhladig Looj; de Finnen Lancetvormig; de endelingfen langer. In Virginie is deeze Soort waargenomen aan de Oevers van een Rivier. Zy gelykt naar 't Vrouwen-Haair, zo men wil, hebbende de Steng , Takjes en Steelen , glanzig zwart ; doch de Vinblaadjes Lancetvormig en gedeeld, liet endelingfe langst; terwyl het geheeleGewas niet meer dan een Span hoogte bereikt. Zoude hier de Pteris Adianthoides, welke de Heer N. L. Bu&mannus als zyn eenigfle Soort 08) Pteris Frond- decompofitis ; Foliolis pinnatis ; infimis femipinnatifidis ; terminalibus bafeosque longisfijnis. ~Sp. Plnut, N. 15. Lonchitis Ramofa, Limbo pu!verulcnto. Plum. Amer. 21. ï. 3=>- FH- T' t1' Pet131. T. 3- io- (ig) Pteris Frond. decompofitis pinnata; Pinnis Lnrtceolatis ; terminalibus longioribus. Sp. Plant. Ni 16. Fteris Adianthi facie &c Gkon. Vvt%, 197. IJ. 165.  DE HAAIRPLANT EN, I07 Soort van dit Geflagt onder de Kaapfe Plan ten, opgaff*), betrokken kunnen worden ' Doch de aangehaalde Afbeelding van Plu k enet fchynt 'er niet mede te ftrooken. (20) Rand Varen mei gevind Loof; deVinne, Vindeelig; de onderfte tweedceüg. Op verfcheide Westindifche Eilanden kom deeze voor, waar van ik ook een Exemplaa heb, dat op Java, omftreeks Samarang, doe den Heer Thunberg is verzameld. (21) Rand-Varen met byna dubbeld gevin Loof; de zydb laas jes en onder ft e Kwab te halve Vindeelig. f In China is deeze Soort door O s b e c k waai genomen , die een gladde Steng heeft en Lar cetvormig gevind Loof; de Blaadjes gepaard .ver afftandig , Vindeelig, met de endtippe ze< («) Flor. Cap. Prodr p. 28. (20) Pteris Frond. pinnatis ; Pinnis pinnatifidis, ini ma bipartita. Sp. Plant. N. 17. Filix Pinnulis Loncl tidis obtufis , non dentatis , ad oras pulverulentis. Pluj Amer. 10. T. 14. Fil. T. 15- ^VK- Fkyt. T- 401- fFilix Lonchitidis Pinnis. Pet. Fil. 134. t. 3. f. 11. (21) Pteris Frond. fubbipinnatis; Foliolis lateralibi Loboqne infimo femipinuatifidis. Sp. Plant. N, 18. Os Mn. T. 3. f- i- 11. Deel. XIV. Sïok. . VIL . AlDEEr.. f III. Hooïd-, " STUK. * XX, Pteris biaurita. TweeOorig. r r i XXI. ^ ' Semipinnata. Halfvinnig.Pl.XCVI. '" Fig. 3. f" * n r ï- i- tb [. IS  I0S Beschrvving van Vil. AlDtEI.. 1u. ' Hoofdstuk. Randfaren. XXII. Pteris Orbiculat*. Rondbladig.FI.xcvi, zeer lang. De kant derzelven, dienaar den Grond ziet, is alleen Vinswyze verdeeld, de bovenfte niet. Voorts hebben fommige deezcr Blaadjes een onder-Slip , die langer is, en in de onderfte als een byzonder Vinblaadje uitmaakt, eveneens half Vindeelig. Dit openbaart zig in de Afbeelding, welke Osbeck van het Chineefche geeft, en niet minder duidelyk in de mynen van Ceylon, gelyk Fig. z, aanwyst. (22) Rand-Varen met Takkig meervoudig verdeeld Loof; de Vinblaadjes rondachtig ejfenrandig. Een nieuwe Soort van dit Geflagt, die uitcrmaate zeldzaam is , van de Kaap afkomftig , bezittende, geef ik daar van insgelyks in Fig. 3, de Afbeelding. De Kleur van het Gewas is bruinachtig rood, en die der Steelen zwartachtig; in welk opzigt het veel naar het Virginifche donker -paarfche, hier voor befchreeven , gelyken zou ; doch de Blaadjes, byna van grootte als een Pinknagel, zyn niet Lancetvormig , maar rondachtig. Anderszins is het daar mede genoegzaam overeenkomftig; hebbende ook breede omgeflagene kanten en ge- (ii) Pteris Fronde Ramora füpra - decompofita; Finnis rotundatis, int egerimis. Mihi.  3 E HAAIREE-AKTES, t I§7' ff) Pterin Graeci vocant, alii Blechnon. Plin. Libr. XXVII- Cap g. fi) Blechtmm Frond. pinnatis ; Pinnis Lanceolahs oppofitis , bafi emarginatis. Syft. Nat. Veg. XIII. Gen. JI75 sp. i. Lonchitis juxta nervum pulvernlenta. Pet. Fil 128. T. 3. f. 9. Moris. III. S. 14. T. 2.f.i6. Lonchitis f. Hemionitis pinnata. Plum. Fil. 62. Amer. 20. T 29 f B. Filix minor in Pinnas &c. Sloan. ffam. i8. Hifl. 1. p. 87- T. 44. f. a. /». Blechnum Indicuni. Burm. Fl, Ind. p. »3-. aren ; wier aller hoedanigheid en onderfchei* ing uit de Bepaalingen blykt (*> Blecbnum. Rib - Varen. Dit Geflagt, waar aan Linnjeus den jriekfchen naam Blechmn , bevoorens ook op ulk Kruid toegepast geweest (+), heeft ge* even, noem ik dus , om dat de Vrugtmaaing geplaatst is op twee Streepen digt aan en :venwydig met de Rib van 't Blad. Zulks lient tot onderfcheiding van hetzelve. L 1 nj^os geeft 'er van op , de vyf volgende soorten* (r) Rib-Varen met gevind Loof, de Vinnen Lancetvormig, gepaard, aan den Foei uitgerand. Gezegde hoedanigheid , van langs de Rib ftreepig gepoeijerdte zyn, onderfcheidt deeze Soort  ÜÊ M AA 1'Üpt ANTEN. Ut Soort, welke door Sloane aan de zyden va: den "Duivelsberg, op Jamaika, was gevonder Zy hadt de Stengen een Voet of anderhal hoog en de Vinblaadjes als gemeld is. (2) Rib - Varen met gevind Looft de Vinna Liniaal overhoeks geplaatst. In China was deeze Soort door den Heel Osbeck waargenomen, die het Loof drit Voeten hoog hadt, de Steng aan den JVoet van vooren , met groote gryze Haairen be kleed, en aan de voorzyde met drie Sleuvei overlangs uitgegroefd. De Vinbladen warer Liniaal-Lancetvormig, ongefteeld, glad, ef fenrandig, fpitshoekig gcftreept, een Vingei lang. Hier mede ftrookt een Exemplaar van Cey Ion, myner Verzameling, van byna anderhalf Voet langte ; de Vinbladen van gezegde figuur, een half Duim breed en meer dan eer half Voet, ja fommigen wel agt Duimen lang hebbende, en voor het overige van de zelfde hoedanigheid. (3) Rib - Varen met gevind Loof; de Vinnen on* (2) Blechmtm Frond. pinnatis; Pinnis Linearibus alternis. Sp. Plant. N. 2. Burm Fl. Ind. p. 231. (3j Blechnum Frond. pinnatis; Pinnis fesfilibus Cordato - Lanceolatis integerrimis, inferioribus oppofitis. Mant, Ï30. Blechnum Capenfe. Burm. Ft, Cap. p. 3g. II. DjCEL* XIV. SïlTK, 1 VIL Amfcstn ' HlF Hoorn* STUK. 1 II. Slechnutfj OrientaJe, Oostin. .difcb, » t 1 III. A»Hrale, Saapüh.  Vn. Afdeel 111. Hooïd- stuk. Rib. Varen. iv. Blechnum Virgini- cum Virginifch. V. Radiccms Wortelend» •112 B E S C H 8 ï V 1 N fl VAE ongejleeld, Hartswys' Lancetvormig effen» randig, de onderften tegenover elkander. Aan deeze Kaapfe worden toegefchreeveiï Stengen van een Voet , die groen zyn; gevind onverdeeld Loof, dat ruuw gerand is : de onvrugtbaaie Vinnen breeder, aan den Voet eenigerrnaate geknot; de vrugtbaare Vinnen Lancetvormig, van Hartswyze figuur aan den Voet. Twee Vrugtmaakende Streepen overlangs, van den Rand en van de Rib afftandig. (4) Rib-Varen met gevind Loof; de Vinnen veeldeelig. Dit Virgihifclie komt in geftalte met het gemeene Mannetjes-Varen van Europa overeen; doch de Vinnen zyn Lancetvormig, ongefteeld, half Vindeelig , fpits, met ftompe effenrandige Slippen. (5) Rib-Varen met dubbeld gevind Loof; de Vinnen Lancetvormig gekarteld; de Vrugtmaakende Streepjes afgebroken. In (*4_) Blechnum Frond. pinnatis; Pinnis multifidis. Mant, (5) Blechnum Frond. bipinnatis; Pinnis Lanceolatis crenulatis , Lineoüs fruftificantibus interruptis. Mant. 307. Filix Masvulgari fimilis , Pinnulis amplioribus planisneo crenatis, V>rginiana. Pluk. Alm, tji. T.i79> f-1-   , tï«p1 plaat xc^ii  In diepe Kle/jïge Kloven der Rotfen va] Virgmie en Madéra nam de HeerKoNic dee ze waar, die beneden den top uit het lbo Wortelfchiet en daar van den naam heeft. D, Vinnen zyn Lancetvormig, ongefteeld , aai den Voet eenigszins famenlooper.de, gefpitst net een fyne Eeltigheid Zaagtandig en var onderen meest geaderd. Nevens de Rib loopen de Vrugtmaakende Streepen* die als uit langwerpige Stippen famengefteld en dus af. gebroken zyn. Tb ?wTr fch00UöE™^™ /door den Héér L Vel, r ,nuJapan verzam^W, en uit my bnl fT DS,h'er gedee,tdyk in *■«- gébug , fthoon door zyn Ed., «Is een nieuwe Soort, getekend met den naam van Blechnum 2»pomcum; komt zo nabymet de laatstgemel- de overeen, dat ik het naauwlyks daarvan kan a zonderen: te minder, aangezien het ook taamelyk ÏÏrookt met de aangehaalde AfbeeU ding van Plukenet, door den Heer Ba nist er in Virginie getekend en overgezon^ 'den. Gedagte plaatzihg der Vrugtmaakende deelen onderfcheidt het GeWas -genoegzaam van alle anderen.. Myn Exemplaar, dat een •Êladfreel heeft van meer dan een Voet lanete hier in Fig. ,, 0p Plaat XC VII, wat verkleind! vertoont hetzelve als veel grover dan 't ge' meene Mannetjes Varen; waarmede die Au- theur het zyne vergelykt. II. Dkbl. XIV. Stuk. 3 \ vij. AlDÉEtj ■ in. r Hoofd* rsfulr. t lapanrcbi Plaat XCVII. ets. t.  Ü4 " B e s c h r 1 v ï » o van VII. AïDEEI.. UI. HooIDSTUK. ^{ Oor- Vayen, he d( hi h Li v n S f I i l. Jfemionilis Lanceolot' ia. Lancetvormig- (2) Oor üa lineis catenatis. Pet. fW. M». aCervina villofa minor. Pium. PA »?• *• * Hemionitis. Oor-Varen. De Oorachtigheid van het Loof fchynt my eleer aanleiding gegeven te hebben tot den am van dit van ouds bekende Gewas, dan ■szelfs onderftelde Onvrugtbaarheid, welke S immers met de andere Varens gemeen >eft. Halve Ezels -Ooren zou men het bii* by kunnen vergelyken. En die geftalte eroirzaakt, misfchien, de plaatzing der Vrugtbakende deelen op Kruis- of ^f^Z treepen; * welk Lxn^os als he: onderbeidend Kenmerk opgeeft van diGeagu Iet bevat maar deeze weinige Soorten, aiien Westindifche. (i) Oor-Varen met het Loof Lancetvormig ejfenrandig. Kleine ruige Hertstong is deeze door PLO,mier genoemd en door Pet.ver Smalbladige met gekettingde Streepen. De Groeiplaats is,gelyk die der beide volSende,m de Westindiën.  bÉ Haairpxakté n. ii3 (z) Oor - Varen met het Loof gepalmd er, ruig, Sloa-ne heeft dit flag van Oor-Varen op Jamadca, Plumier op Martenique verzameld. Het heeft de Bladen als die van het Samkel vyf-Vingerig gepalmd, en is, gelyk het voorgaande , ruig , met Netswyze Stofftreepjes op de Oppervlakte. De hoogte mag omtrent een Span bedraagen. (3) Oor-Varen mèt het Loof Eyrond gefpitst en kruipende Kaffige Stengetjes. n 1 JJe van ouds onder den naam van Hemionitts bekende Gewasfen , zyn niet tot dit Geflagt; maar tot de volgende, door den Ridder betrokken: zo dat de Naamsreden eigentlyk niet toepasfelyk is op hetzelve; L o k» (2) Hemionitis Frond. palmatis hirfutis. JFf. Cliff. 4?4 Hemionitis Aurea hirfuta. Plum. Amer. 23. T. a3. Fit T. isi. Hem. Folio hirfuto & magis disfefto f. Ranuntuli folio. Sloan. Sfam. i4. Hift. J. p. ?2, Uoms. UI. S. 14. T. 1. f. 5. Filix Ranuncnli folio prolifera. Pet! Fil. 177. T. 8. f. 11. Fil. Hemionitis diaa, Sanicufe foiiis, villofa. Pluk. Alm. 155. T. 291. f. 4. Ti Hemionitis Frond. Ovatis acuminatis, Surculispaleaceis repentibus. Sp. Plant. 3. Hem. parafitica repens, Fol. ovato - acuminatis. Brown. &am. 95. H 2 II. Ditïi.. XIV. Stok. VI k Afdeel, Hoosn« stuk. II. Hemionitis palmata. Gepalmd*; III. ?arafitictti Boom- • ruipeaij  vu. 111. Hooïd *iuk. BogtVaren. 1. ~Lonc hir/'H Ru II Ai Ge- 1 R u6 van Lok ch 1*1- Bogt-Varen. j Krvc/Hce infnvdingen van den R ' onder deeze Bogten, bogtig maaken, kingen, onder deeze o g die „eef ik den naam aan dit Gellagt* wa h S»?^ H-bmtd,T* gende Soorten. , a Rnrt Varen ^ Loof V'mUfg (i) Bogt - Varen m . m¥ Mi jïomp, efenrandig; de iteng^j g. ruig. , \ R„at Varen met het Loof gevind; de on- (a) Bogt-varen . ,,_ . Ae Stengetjes 'ru*. derft* Vinnen tweedeelig , de & J )0id' onverdeeld gedoomd. ; n tw Varen met het Loof gevind; dt (3) B°St-Vaie?2 uimsulpt; de Stengetjes >Pe:,s. Vinnen overhoeks uttgegw > o ipend* Takkig gedoomd. m'ri> T. «o Adianthum Pinnis Quercinis Ranus Vülofis.PET m. Ü. T. 4 f- 5- ,s;nfimis bipartï- fy\ Surculis indivifis aculeat*. ^-«N ^ Ïin. mott. * nigris —^^4,t , lix Svinofa, Sem- «fj^ii, iter„is fuiuati*, (3) Zowtów Frond. pinnatis, rui  CE HAAIRPLANTEN. li' U) Bogt - Varen met het Loof Voetachtig verdeeld; de Vinnen Vindeelig met fyne Tandjes. In de Westindiën groeijen alle deeze vier Soorten, die door haare bepaalden genoegzaam onderfcheiden zyn. FonsKAoriLnam, in Arabie, een Gewas waar, 't welk hy Lon. chitis hipinnata tytelde , en de bovenfte Oppervlakte met groene Maantjes verheven hadt, wegens de Vrugtmaakende Streepjes aan de onderzyde. Het Loof was omtrent een Voet hoog, dubbeld gevind , met Liniaale famenvloeijende Vinnetjes, de binnenflen uitgerand: de Groeiplaats op Bergagtige plaatien van Gelukkig Arabie. Asplenium. Miltkruid. De Latynfche benaaming van dit Geflagt wyst genoegzaam aan, dat men zodanig Kruid tegen Miltkwaaien dienftig geoordeeld hebbe; gelyk dan ook het Ceterach zig onder de Soorten bevindt. De onderfcheiding bcftaat in Streep- Surc. Ramofis aculeatis Sp, PI. N. 3. Filix acuieata repens. PLUM Fit. xi. T. ia. Filix Ramofa acuieata repens. Pet. Fit. 39. T. 4. f. 6. ^ Lonchitis Frond. pedatis; Pi„nis pinnatifidis fer«tan.. ^. P/.N.4.Lonchi.is ereftatubrachiata ; llJl x 1 f.TT m'di0 reft0 fimplki" Brown- H r> II. Deel. XIV. Stuk. i VII. ArriEEi. HL Hoofd» stuk. IV. Lonchitis Pedata. Voetach'ig-  VII. * Atdeel. 3 ML hooid- ' sxuk. I. 'JHplcnïutii SJiizophjiium. Bladwortclig. iS Beschryving va» Itreepjes op de vlakte van het Loof verfpreid. t Getal der Soorten is vyfentwintig, in d JSiet onaartig geeft dan Linnjeus den bynaam van Rhizophyllum aan dit Gewas, 't welk de enden van zyne Degenvormige Bladen op den Grond laat nederzakken en daar in Wortel fchieten. Men kan dit begrypen mooglyk te zyn , om dat de Bladen in deeze Planten het geheele Kruid uitmaaken. Het komt niet alleen in de Westindiën , maar ook in Kanada en Siberië voor: zo dat het zig fchikken kan naar het beetfte en koudfte Klimaat. In Virginie kruipt het, met zyne Wortels, in de Kloven der Rotfen voort. Het Blad, dat lang gefteeld is, is aan den Voet breed en als geoord, loopende voorts, als die van fommige Patich, langs hoe fmaller en aan 't end Draadachtig uit. Over de geheele Ondervlakte zyn de Vrugtmaakende deelen ongeregeld verfpreid in langwerpige hoopjes van kleine ronde Bolletjes. (2) Miltkruid met het Loof eenvoudig, Hart' vor-' (f) Zie het FL Deels 11. Stuk van deeze "'Natuurlijke Hiftorie, bladz. 490. (2) Asplemum Frond. fimpl. Cordato - Haftatis quinquelobis integerrimis, Stip. lsevibus. Sp. Plant. 2. Hemionitis vulgaris. C. B. Pin. 353. Tournf. lnft. 546. Tab. 322. Hemionitis vera. Clus. Hift. tb p. 214. Hem. peregrina. Clus. Rar. p. 494. Los. fa 806. Dod. Kruidb. 3?' 76s. H 4 II. Deel. XIV. Siuk. Vil. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Millkmict, " 11. 4splenïum Hemioni- is. Driekante-  120 Bï 5CHSÏVIN6 YA.H VII. 111. Hoora- S1UK. Miltkruid « Bladz U4. vormig Piekachtig vyf kwabbig ejfenrandig % de Bladfleelen glad. , De driekantige figuur der Bladen, die te», vens van onderen gekwabd zyn, onderfcheidt deeze Soort , welke van ouds den naam He. mionitis gevoerd heeft; waar ik voorheen van fprak*. Het groeit in Italië, van waar Clu> s! u s een Plant bekomen hadt, welke te Ro-. me, uit de Puinhoopen van zekere Schouwplaats, door zynen Vrind was uitgerukt. Dat zy ook in Spanje groeije , daar van vind ik. geen biyk, veel minder, dat het in de Westelyke deelen van Engeland voortkomen zou, gelyk DoDOiséus zegt (*)» Gehard.» niettemin, vondt het by Marfeille, in Pro.-, vence. Clus rus befchryft het dus. De Bladen , niet meer dan vier Vinger„ breedten lang , drukken de figuur uit van „ een Zwynfpriet-Yzer, hebbende vanonder. „ een dubbeld uitftek en aan 't end gefpitst „ zynde. De binnenvlakte is donkergroen, maar de buitenfte met fcheeve Streepjes, 3> ter (s) Cmsius verhaalt, dat de Plantjes uit Engeland, welke hem door Lobel voor Hemionitis toegezonden waren, na verloop van twee Jaaren in Hertstong met gefmpperde Bladen verwandelden. Dat van Ray evenwel, door Luid op 't Eiland Man aan den Zeekant waargenomen, fcheenteveel daar van te verfchillen. Hy noemde liet Hemionitis pumila trifolio vel quinquefoli» maritima. Yid. Synops. Stirp. Britann, 1690. p. 26. et fignr( in Tabula,  os Haairplanten. ia n ter wederzydevan de Rib, getekend, evei „ als in het Gemeene Hertstong, en gelyl „ hetzelve van een wrangen opdroogender „ Smaak. De Wortels zyn zwart en Veze», hg , hoedanig ik dezeiven befchouwd heb (en men nog kan zien) in de echte Hemi! onitis, welke de zeer vermaardeen geleer. de Geneesheer Hippolytus Salvia- nüs van Rome gezonden heeft aan den „ doorlugtigen Heer J.DE Brancion, van wien zy nog in een Pot levendig gehouden u wordt. Of men door deeze Echte een andere ver«aan moet dan de voorgemelde, en welke van de twee, by DonoNéus afgebeeld, is my duifter, en mooglyk onzeker in deeze kleine Plantjes die misfchien door de Groeiplaats alleen verfchillen van de volgende Soon. k (3) Miltkruid met het Loof eenvoudig, Hart varmig Tongagtig efenrandig • de Blad* fteelen ruig, j? De, wto ClJAsptenium Frona. firnplicibus Cordato. Lineulatis S2T""stil:!tibus hirfutis- Sp-FlaM- n.?S? tl p. 27S. GoUan Monsp. 525. ASPU Frond En." Med. 48l. Ft Suer L t, f' 474" .Hall. Helu. mchoat. H|, „ „ r _ 6 °* Orficinarum r r v ' ' L'ngua Cervina W «, Cam. x9r. Lob. 8o5. dop. ^ tt Knddb, ÏI. Dkbi.. XIV, Siira. 5 l 1 VIL ■ AriiEEi» 111. HoolD". STUK. 'Miltkruid, III. splenium ".olopen. ium. Herts-. ng.  128 B e s c h r y v i K g v a n VITlil- HoOFD- Kthdb. 763. Lingua Cervina. Touknf. Ir.ft. 544. T. 319, 320- fl'. Phyll. crispa- J. B. Hift. 111. p. 757. y. Pfiyll f. Ling. Cervina maxima, unduiato folio. Pluk* Pint' T 248 f. i- Li"S- Cervina mcd' foIi° in aCU" ,e3', Moris. S. 14- T- » i- 9- .. Ling- Cervina multi- «do folio. C. B. Fm] 353- J*V** » Cerv- c^'a' folio multifido , ramofa. PUJf• I ■ * -V rn Ltogua Cervina Pbyüitis. Blackw.!/^. T. 138. f« Zie "de fraaije Afbeeldingen, onder den naam var. Lingua Cervina, Scolopendre , Hirfch-Tutlg. WW». iCrwf'rffc Tab. 667, 668. De gemeene naam van dit Gewas is, wegens de Tongachtige figuur der Bladen, Hert* Tohge , in 't Latyn Lingua Cervina, in 't Franfch.W^ de Cerf; als naar de Tong van een Hert gelykende, -en dat dezeiven, op zvde , niet ingefneeden zyn , onderfcheidt h'raelve van 't Ceterach gemeenlyk Asplemmn genaamd, 't welke ftraks zal volgen. Phyllitts, nlsuit enkele Bladen beftaande , wordt het ook wel in'tGriekfch geheten, erihet komt, onder dien naam, by voornaame Kruidkunde «en voor: terwyl eenige dezeiven famenknooPen (*) , voegende 'er fomtyds dien by van Sccdopendria of Scolopendrium (+), met welken het ook alleen fomtyds , doch verkeerdelyk , zo Loi!el aanmerkt, bedoeld wordt. De groeiplaats is , door geheel Europa , zeer verfchillende. Camerarius zegt, dat het op belommerde en donkere plaatfen der Tuinen uitfehiet. By ons laat het zig in  Pe Haairpuktej, 12« in de Kruidhoven voortplanten en blyft's Winters over. In Provence groeit het, volgens Gebabd., aan de kanten van befchaduwde Beeken. Scopoli getuigt, dat het veel voorkomt in Bosfchen van een Steenachtigen Grond (*). In de Gebergten van Ooftenryk, omftreeks Weenen, groeit het in de Spieeten van Rotfen zegt Jacq_uin, De Heer de Gorter heeft het in Rusland niet gevonden. In Sweeden is het ook gantfch niet gemeen, en by ons komt het maar op weinige plaatfen, aan oude vogtige Muuren van Waterputten , te Utrecht en elders, voor. Door geheel Engeland , in tegendeel, vindt men het dikwils op allerley vogtige Steenachtige plaatfen, aan Rotfen, Muuren, enz. Ook is *t een gemeen Kruid in de Elfaz, op lommer-, ryke Bergen. In Swkzerland, zegt Haller, dat het overal te vinden zy in het han-. gen der Gebergten , beminnende de fleuven of kloven der Rotfen. Ook is dit Kruid aanmerkelyke veranderingen onderhevig. De gewoonfte geftalte be-d ftaat in Bladen , byna van gelyke breedte , langzaam toeloopende naar een ftompePunt, en dus Tongachtig, aan een korten,ronden, ruigen Steel aanmerkelyk uitgefneeden en dus aldaar eenigermaate ge - oord ; Lederachtig taay C*> In fylvis asperioribus frequens./7«r.C Blaadjes Lancetvormig , byna uitgehoekt famengegroeid. Deeze drie , genoegzaam door de bepaalingen en bynaamen ondericheiden , hebben in de Westindiën haare groeiplaats. De laatfte fchynt allermeest van de voorgaanden te verfchillen. II. Met Vindeelig Loof. (8) Miltkruid met het Loof Vindeelig, de Kwabben overhoeks, flomp, famenloopende. Dit is het eigentlyke Miltkruid of Asple. nium, in de Winkels bekend onder den naam van Ceterach, en ook'wel Scolopendria genoemd wordende , wegens eenige gelykenis van des* zelfs fubfinuatis, connatis. Sp, Plant. N. 7. Ling. Cervina gerainato folio. Plum- Fil. 116. T. 133. Phyll, folio ge'. minato , dentato. Pet. Fil. 107. T. 13. f. u, (8) Asplenium Frond. pinnatifidis, Lobis altemis confluentibus obtufis. H. Ctiff, 474. Mat. Med. 482. Dalib. Par. 310. Gouan Monsp. 526. Ger. Prov. 68. Huns* Jugl, 385. Asplen. fol. pinnatis &c. Hall. Helv. in* choat, 111. p. Asplenium Scolopendria. Cam. Epit. 640. Xob. Tc 807. Asplenium f. Ceterach. J. B. Hift. \\\. v. 479. Tournf. Inft. S44. pLUM. pa. XXXIII. T. B. f. 3. Barr. Ia 1043, I044. Ceterach Officinatum. C, B.* fin. 354. II. Dbbl. XIV. Stuk. vn. 'AlbEF.T.. 111. Hoofdstuk. Miltkruid. VUT. Asplenium Ceterach. Steenra* ren.  VII. Afdeel. 111. Hoofdstuk.Miltkruid, IX. Aspleniu obtufifotium. Stomp feladig. t2f, B E S C « R T V I N « VA» zelfs Bladen naar de Duizendbeenen. Het komt op dergelyke plaatfen als het Hertstong. doch geenszins in de Noordelyke deelen van Europa , voort. Meest groeit het in de Zuidelyké deelen aan Muuren ; doch in Switzerland ook in de Spieeten van Steenklippen; weshalve het Steenvaren genoemd wordt. Men vindt het msgelyks omftreeks Parys , en in de Westelyke deelen van Engeland op beiderley plaatfen. Het maakt een aartig Plantje, van blygroene Blaadjes, omtrent een half Voet lang , ongedeeld , op de zyden Vinswyze rond gekwabd, van agterea als beftrooid met een rosachtig Poeijer, dat dikwils de geheele Vlaktö beflaat, die aldaar ruig is. Men telt het onder de vyf Haairplanten en gebruikt het als een openend Middel, 't zy op de wyze van Thee getrokken of in Afkookzel; gelyk het ook in de gewoone Syroop van Vrouwenhair , van Montpellier, komt. (9) Miltkruid met het Loof byna gevind, de *> Vinnen pomp , uitgehoekt , afloopende , overhoeks. Deeze heeft in de Westindien haare groeiplaats. Hl, Met (g) Asplenium Frond. fubpïnnatls , Pinnis obtufïs finuatis decurrentibus alternis. Sp. Plant. N. 9. Adianturn Aüs latioribns. Pet. Fit. u?. T> *• f- 4.  ü'jfc Haaiuu k x e w< l! III. Met gevind Looft ®) Miltkruid Loof gevind, de Fk nen gepaard, Lancetvormig efenrandig. Deeze Soort, ïnsgelyks in de Westindiêi 'groeijende, heefteen geknokkelde Steng,me lange gepaarde Eladen , en wordt derhalv, Knoopig Hertstong van Plumier getyteld De Streepjes der Vrugtmaakingen zyn zo dig aan elkander, dat zy bykans de gantfche Vlak të van het Blad beflaan. (li) Miltkruid met het Loof gevind, de Finnen Zeisfenswys' Lancetvormig, gekarteld'; aan den Foet opwaards gehoekt. Volgens de befchryving, welke de beroemde Kruidkenner Sloane geeft van dit Gewas , 't Oq) Asplenium Frond. p'innatfs; Pinnis oppofitis, lan'Wolatis integerrimis. Sp. Plant. N. u. Asplen. funplex fflfutgens &c. Browm. £Mr. 93. PhylIitiS pniverulenta ïtodofa major. Pet. Fl'.. ,43. T. 6. f. l6. Lingua Cervina nodofa. Plum. Fil. T. 103. Filix major in PInnas tantum divifa &c. Sloan. ffam. 18. Hift. \. v. 8s. T41. f. 1. (iO Asplenium Frond. pinnatis> Pinnis Lanceolatis, crenatis; bafi furfum angulatis. Sp. Plant. N. 11. Lonchitis glabra major. Plum. Anttt. i8. T. 27. Fil T 60 lonchitis ftriata. Pet. Fil. „o. T. 3. f. 2. Lonchitis major Pinnulis lationbus &c. Sloan. Qam. xd. Hift. \. p. 7g, iï. t>éii» xiv. sm. VIL Afdeel* III. _ HooiD» stuk. x. Aspler.iuih Nodofum. Knoopig. xl turn, vVilgbla» i'ig.  VII.' 't AïDBIL. 111. £ Hoofd- t stuk. Miltkruid, t 1 I a im dentatum. Getand.  1 VII. Afdeel. . Ut. ^ Hoofdstuk, t 1 XIV. Asplenium Marinum. Zeekants. i i i c < XV. Culirifolium. Mesbladig. i i 32 BïSCHSÏV I 8C V A 1* Dit Westindifche , veel naar 't gewoons Vederdood gelykende, is nogthans daarvan ;enoegzaam verfchillende geoordeeld,om een lyzondere Soort uit te maaken- (1 4) Miltkruid met gevind Loof; de Vinnen ftomp Eyrond, Zaagtandig, van boy en bultig j ftomp; aan den Voet Wigvormig. Een Plantje, dat aan de Zeekusten van Engeland en de Hieres-Eilanden, in de Middelandfche Zee , by Toulon , als ook in de Vestindiën , voorkomt, maakt deeze Soort lit, welke de Vinblaadjes Wigvormig en aan len bovenkant ge-oord heeft; dus veel naar lie van de Elfde Soort gelykende. (15) Miltkruid met gevind Loof; de Vinnen Zeisfenacluig Lancetvormig ; infneedig ge ■ tand; aan den Voet nederwaards geboekt. (i<3) Mik- naties latifolium dentatum. Plum. Fit. T. 101. Pet. Fil. 120. T.2. f.15 O4) ésplenium Frond. pinnatis , Pinnis obovatis fer■atis fuperne gibbis obtufis , Bafi cuBeatis. H. Ctiff. 474. Vaat&Mx. Marina Anglica. Moris. Hifi. HU p. 5735. 14. T. 3. f- 25- Filicula maritima ex Ins. Stcechalum- C. B. Pin. 359. Adianthum. C B. Pin. 359. Alianthum Jam. Pinnulis auriculatis. Pluk. Alm. 9. T. 153- f- 5- C15) Asplenium Frond, pinnatis, Pinnis Falcato-I.anceolatis incifo - ferratis; Bafi deorfnm angulatis. Sp. Plant. 10. H. Cltff. 474. Lonchitis latifoüa, Fediculis. lucidis et glabris. Plum. Fit. 45. T. 59-  DE HhiRPLAHTEK. j.33 (16) Miltkruid met gevind Loof; de Vinne rondachtig, vyf of drie. Ci 7) Miltkruid met gevind Loof, dat uit d tippen Wortelfchiet; de Vinnen Eyrond vitgulpig byna geoord; de kleinften ver af flandig ongekarteld. De zelfde eigenfchap , welke wy in eene Soort van Rib-Varen met verwondering befchouwen, heeft ook dit Miltkruid; dat het naamelyk uit de tippen der Bladen in 't Aardryk wortelt : maar dit laat Worteltjes uit de enden der Bladfteelen , welke naar die van 't Penningkruid gelyken, in den Grond neerdaa. Jen. Het groeit in de Westindiën , alwaar ook de beide voorgaanden waargenomen zyn. (i 8) Miltkruid met gevind Loof; de Vinnen fcheef'vierkantig ftomp, van boven gekarteld; de Vrugtmaakingen op eene enkele Streep. Dit (16.) Asplenium Frond. pinnatis, Pinnis fubrotundis «piinis ternisve. Sp. Plant. N- ig. (17) Asplenium Frond. pinnatis , apice radicantibus; Pinnis ovatis repando -fubauriiis ; minimis remotis integerrimis. Sp. Plant. N. 17. Lonchitis Asplenii facie, Pinnulis variis f. fubrotundis ex utroque latere Auriculatis. Sloan. 5am. 16. Bijt. I. p. 76. T. 29, 30, f. r, Adianth. f. Filix Trichomanoides Jamaicenfis &c. Pluk. Alm. 9. T. 253. f. 4. 08) Asplenium Frond. pinnatis; Pinnis Trapeziis obiufis fnperne crenatis , Linea Ftw&ifkationis unici. Mant. 230. ii. Daat. XIV. Stuk. ° t VIT. Afdeel. lil. Hoofdstuk.' XVI. ; Asplenium Pijgmeum. ' Dwergs. XVJI. Rhizophorum. Worte!draagend. XVI tl. Monan, 'hemum. Eeniloemig.  134 Besch ryvihg van vn. Afpeel; 111. hoofdstuk. T.IUtkruid. 1'lXCVll Fig' * Jiuta i 5 iina. Ste« .tvv.ii. Dit, van de Kaap der Goede Hope afkom™, ftig, gelykt, zegt Linn jeüs , naar het Wederdood, maar.is grooter: de Vinnen zyn overhoeks geplaatst, van gezegde figuur, aan de bovenzyde gekarteld. De Streep der Vrugtmaakinge, langs den beneden - rand loopende , is enkeld, korter dan de Vin en van onderea met een Vliezigen rand gefchoord. Dit alles neem ik waar in dat Kaapfe myner Verzameling , gedeekelyk van de agterzyde in Fig. 2, op Plaat XCVII, afgebeeld. Hetzelve heeft donker bruin of zwart-glanzige Steeltjes , in mync Exemplaaren meer dan een Voet lang , overhoeks bezet met ongedeelde Blaadjes van gemelde figuur, die op t meefte een half Duim lang zyn en van agteren ieder, voor een klein gedeelte, bedekt met een tropje Zaadflof bollet jes, welke in de bovenden half In een Schubbetje vervangen zyn; gelyk Glecitsch ten opzigt van 't gemeene Miltkruid waarnam, 't Getal der Vinblaadjes is , aan ieder BladOeel , honderdtwintig of daar omtrent. (lp) Miltkruid met het Loof'overhoeks famen* ium gefield uit Wigvormige gekartelde Blaadjes: Al- (ia) AspUnimn Frond. altenwtim decompofitis, Foliolis Cuneiformibus crenüiatis; Sp. Plant. N. *. Gort. Be's.ll.v. »79- PI- S:uc. 855', 943- Oed. Dm. 190.  j) e Haair planten. |«j Allergemeenst is dit Gewasje in ons We reldsdeel, als ook in onze Provintiën, opoudj Muuren, alwaar het in de Spieeten der Steenen wortelt, en Blaadjes uitfchiet, veel naai die van Wynruit gelykende, groen van kleur, zelden meer dan twee# of drie Duimen lang. Ieder Blaadje heeft een Steel, aan welke de onderde Vinnetjes driebladig, de bovenden driekwabbig zyn , met Rotachtige Kwabbetjes, rondom fyn getand. In Frankenland en in Switzerland is een dergelyk Gewas ontdekt, welks Bladen een Span lang en veel fyner gebladerd zyn (*). Zeker is 't, dat daar omtrent een groote ongelykheid plaats heeft, alzo ik,in de gemeene Steenruite onzer Muuren , de onderde Blaadjes ook wel vier öf vyfbladig, en de bovenden enkeld vind. Aan de agter- of ondcrzyde zyn de Blaadjes begroeid met de Vrugtmaakende deelen of Streepjes van het Zaaddof, dat by veroudering Daltb. Par. 311. GodaN Monsp. 526. Fl. Franco/, izu R. Lugdb. Mat. Mei. 484. Asplen- Fol. laxe rarnofis Sic. Hall. Helv. incboat. 111. p. 9. Rata Mui-aria. C. B. Pin. 356. Dod. Pempt. 470. Salvïa Vite f. Ruta Muraria. Lob. Tc. 811. Paronychia. Cam. Epit. 7S5. Gleich. Obs. Microscop. T. 24. 9 Ci) Asplenium fCaule pinnuto, Pinnis imis trifoliatis, fuperioribus fimplicibus dentatis. Hall. Heiu. incboat. 111. p. 8. N. 1690. Adianthnm novum Germajiicum Rutse Muraria; facie. Breyn Cent. 1, lc, Cfj, 1 4 ÏI. Deep, XIV. Stvk. ■ VII. AïDE3L. 111. hoofdstuk. Sieenmit,  i3(s B e s o li r y v- i n g v a. fit VII. AideEi UI. lïOOÏD- ruu. 'Stemvui ring dezeiven gehcelenal bekleedt. De. Ilee* 'Baron van Gleichen heeft zeer duidelyk waargenomen, dat de Blaasjes van eene Peer'.achtige figuur zyn, en veel overeenkomst hebben met die van het Varen. Zy hebben insgelyks een Veerkragtigen Ring, die dezeiven, als zy ryp zyn, 't welk aan de bruinte biykt, doet open barften en hun Stuifmeel uitwerpen. Dit zou, volgens hem, hun weer zentlyk Zaad zyn , terwyl zyn Ed. de Meelknopjes en Draadjes binnen in de Blaadjes meent ontdekt te hebben, gelyk bevoorens is gemeld. „ Die geduld heeft (zegt deeze Heer) om, „ met behulp van 't Mikroskoop, de manier „ by afwagting waar te neemen , op welke deeze Doosjes barften, zal zyne moeite wel „ beloond vinden , als hy ziet, hoe door de „ werking van den Veerkragtigen Ring d? „ Huid allengs van één gefcheurd wordt en eindelyk in tweeën fplyt , waar door het „ Zaad weggefmeeten en naar alle kanten .„, verfpreid wordt. Vervolgens zal hy ook zien, hoe de verhevene zyden van deeze „ twee Bakjes , zynde de twee ledige halve „ Bollen der Doosjes, zig agterwaards nade„ ren, tot dat op 't laatst de feherpe kant of „ Rug van de Ring, die over de twee halve s, Bollen gaat, zig zelf raakt , en de bewee, ging dus ten einde loopt. Maar de Waar- 3, nee<»  /ï ï) E BiAIKIllÏTïS. I37 » neemer zou het fraaifte Verfchynzel uit j, het Oog verliezen, indien hy zyn Oog niet „ aan het Mikroskoop gevoegd hield , tot „ dat deeze laatfte beweeging der Doosjes s, gedaan ware. Want dezeiven, door de eerfte beweeging alleenlyk het Zaad uitge„ ftneeten hebbende, onttrekken zig zeli „ thans aan 't gezigt door een Sprong. Hel „ is dan klaar , dat de Ring , als de eerfte „ oirzaak deezer beweeging, vaneen dubbele „ Werktuiglyk geftel voorzien moet zyn : „ dewyl hy eerst de Doosjes in tweeën doei >y fpringen, en alsdan zig nog eens famen trekt, om eenen Veerfprong te doen, mei 5, vernieuwde kragt." Voorts redeneert de Baron vak Glei chen nog verder over de oirzaak van di< beweeging , welke zyn Ed. door zeer fraaiji Afbeeldingen verklaart; doch tevens aanmerkt dat dezelve gemeen is aan de meefte anden Haairplanten ; gelyk ik bevoorens ook reed daar van, in 't algemeen, gefproken heb. (20) Miltkruid met het Loof byna drie-Fin nig ; de Blaadjes overhoeks; de Ftnnet Lancetvormig, Zaagtandig ingefneeden. Ir (20) Asplenium Frond. fubtripinnatis; Foliolis alternis ; Pinnis Lanceolatis incifo - ferratis. Sp. Plant. N. 33. 1$ jl Deel. XIV. Stok» VIL AïDEEr.4 III. HooïD* STUK, Stecr.ruiti j t ■ XX. ! Adiantum nigrum. Zwarj VenusHaair.  VII. Afdekl. III. Hoofdstuk. Zwart VenusHaair. i 4 ï 3 rond, de vrugtbaare Liniaal: de Vrugtmaakingen eenzaam. ' (4) Boom- Xï) Polypodium Frond. Lanceolatis integerrimis glabris, Fruftif. folitariis: Surcnlo Squamoib repente. Sp CaWtbus Squamofis. PLUM. Fü ,o4. T. no. Phymtis minor fcandens Fol. anguftis. Sloan. &«m. IS. HiJi 1 p. 73. Filix Sarmentofa bifrons, Pluk. Mm. Is6 r' 290. f. 3. J • x- C3) Polypodium Frond. Lanceolatis integerrimis hirfas, fter. ovatis, fertil. linearibus; Ftuftif. folitariis. Sp Plant. N. 3. Lïhgua Cervina minima repens et hirfuta. Plum..Fü. 103. T. «8. Filix foliis evajibus et longisfi, [ofis. Pkt. Fü. 175. T. 10. f. 5, ' K ft. X)»»t, XIV. Srnc. 3 . VII. Anwsb» . lil Hoorn- stuk. li. Polypodium Lycopodioidis. Wolfspootack'tig- Ilf. "itofelloi'es. 'MuisocTladig.  'ï • vn. Aïoeel. nv HooïD-' STUK. IV. Pofypodiutn rleterop'ujlfutti. Verfihilbladig. V. Crasfifo-. limit. Dikbladijj. VI. PlujUitidis. | Hertstongaclirtig. }6 B E S C H R f V I N G V A K (4) Boom-Varen met gekartelde gladde Bladen; de onvrugibaare rondachtig omgefteeld* de vrugthaare Lancetvormig; de Vrugtmaakingen eenzaam. (5) Boom-Varen Wet Lancetvormige gladde efenrandige Bladen ; de Vrugtmaakingen op ryën geplaatst. Deeze drie, in de Westindiën groeijende, zyn door haare bepaalingen genoegzaam onderfcheiden. De Bynaamen drukken eeDigermaace de geftalte uit. (6) Boom • Varen met Lancetvormige gladde efenrandige Bladen, cn verfpreide Vrugtmaakingen. (7) U) PcUjpodititii Frond*. crenatis glabris; flerrilibus fubrotundis & fesfilibus, fertilibus lanceolatis; Fru«.Gca-i tionibus fclitariis. Sp. N- 4- lingua Cerv. hete- roi-hylla fcand. & repens. PtOM, Pd. 105. T. Mm maculofa fcandens. Pet. Pd- 174. ï. is- l- 4" (5) Poli/podium Frond. Lanceolatis glabris iutegernmis; Frnömcationibus feriaübus. Sp. Plant..5- Phyll-. maculata amplisfimo folio. Pet. Eik » ft & T. S. Item»! breviori & crasfiorl folio. Pet. Pil. 2. p. 6- T. 1. (6J Pulijpodinm Frond. Lanc giabris integerrimis, Fruaif. fparftó Sp. Plant. N. 6. Polypod. Ling. Cerv, folio majus. ft.** Amer. 26. T. 38- R«. Suppl. 52. Phyll. folio longo & marginato. Pet. Pil. 5. ï. 6. f 10. Phyll. fol. non iinuato tenuiora, Sloan. Smt. 14 Hifi. 1- P- ?*'   z De el/P .LAAT XC^III.  D F. 'II A A'l R j» rA W T E t • m Boom -Varen *fe ckehg; de Vrugtmaakingen verfpreid. (V Boom. Varen Zfl/OTm^ /aWf uit gehoekte Bladen; é^aan d tippen driekwahhig zyn. Dewyl de Bladen van het Hertstong, waar mede deeze drie veel overeenkomst hebben ook nu geheel, dan aan de enden verdeeld Soorten eikanderen naverwant kunnen zyn! De eerfte groeit op de manier van het Euro Kefte aan Boomen, wier oude Stammen ° op de Westindifche Eilanden , fomtyds als* ZY heeft de Bladen twï or dne Voeten lang , anderhalve Vinger ob ;w;:dfte'-aan 'C »ee Se! ^aue, poeijenge vlakjes, als Wratten, op de a,terzyde De Bladen zyn aan de ka ten golfswyze geboogen , doch effenrandig, zo wel L.ng. Cervina multifido cacuniine, Iacinlata. PLUM ^ SAS**!?-* ,üiMe toft$*frm Frond. Lanceol. glabris repando-fi. Juat.s apice trilobis. Sp. Ptant. N. 8. L,Wa Cer ünnofa, m fummit. trifulca. PLÜM. FiL x,0 ïyp. vnlgare lÏÏmmo trifido. PEr F:, * «J?\V» K i 3' II, DbEl. XIV. StuK. 47 VI!. ? AïDEKt„ Hoofdstuk. vn. ntofüm. Gefiiipperd. VIII. Trifurca'.urn. Drietan-  tt vit. Afdeel.. lil. HoOïDgTÜK. Boom' Varen. ix. Polypodium tri iobunt- DriekwabbigFl.xcvni PiS- i. • Zie Uadz. L8 Beschrvvinc vak »el in de eerfte als in de tweede, die dezeiven aan 't end gefnipperd heeft, en de laatfte aan de zyden gulpswyze uitgehoekt, met de punten drietandig gevorkt; zo als de bynaam aanduidt. Ik heb Boom - Varen van Java en Ceylon, dat mooglyk hier zoude fhuis te brengen zyn. alzo de Bladen glad, effenrandig, naar die van 't Hertstong eenigszins gelyken. (9) Boom - Varen met Lancetvormig driekwah bige gladde Bladen. Hier voegt best de Afbeelding van dat Zonderlinge Boom-Varen, 'tv k ■ - '" ■ * deSweedfche Heer Th.:: - q op het G* bergte bezuiden Batavia gevonden , cn ontdekt heeft, tot dit Geflagt tc behooren. Fig. It op de nevensgaande Haat, ftclt myn exemplaar in Afmeetingen tot de bclft verk.ema voor. Men ziet klaar , dat het één Blad i» , in drie Kwabben gedeeld , cn dus veel overeenkomst hebbende met het Loof van het Javaanfeh Gewas, 't welk de Hoogleeraar N. L B u r m a n n u s onder den naam van Oph>oZlosfumpedatum in Plaat gebragt heeft , doch myn Exemplaar van 't zelve , daar ik bevoorens van fprak*, toont genoegzaam, dat het 15-daar van verfchillende zy. tt. Met (oJ> Po'ypodium Frond. Lanceolato- trilobis , £ta»ris. Mihï.  de HiilliUUlTM 149 II. Met Vindeelig Loof, de Kwabbetje: vereenigd hebbende. (io_) Boom - Varen met eenvoudig , drie o, vyfdeeiig, Lancetvormig Loof; dat boren oj de Vrugtmaakingeu Wrattig it. De byzondere eigenfchap , van de Blader aan de bovenzyde , op de Plekjes der Vrugtmaakingen, met uitpuilende Wratten ofPuisten bezet tg hebben, zou deeze Soort genoegzaam beftempelen , indien zulks altoos plaats had. Maar uit de Afbeelding en befchryving van Breyn, welke zekerlyk het zelfde Opstindifche Gewas bedoelt, is blyfc. baar, dat het Loof fomtyds zonder die Puisten voorkome. Misfchien is het 'er alleen op fommige tyden des Jaars mede bezet. Ook vindt men 'er geen blyk van in de Afbeelding van den ouden Heer Bürmannus, onder de Ceylonfe Planten, die 't zelve noemt , Boom-Varen op verfcheide manieren verdeeld Jpitlen fiomphladig. Dit drukt de hoedanigheid zeer (icj Polypodium Frond. fimplicibus trifidis qufnqnéfokisve Lanceolatis , fupra Fniftificationes Verrucufis Mant. 306. Polypodium vario modo divifüm, acutum et obtuiiim. Burm. Ze9i. ,96. T. 86. Filix Hemionitis pw. ntatodes. Pluk. Pk:jt. T. .04. f, 5 & Polypod»» Scolopendr.a. Burm. Fl. l„d. p. Polypodium Indicum Scolopendria: facie. Breyn. Cmt. \. r. 190> X. „g. f. ï» 2, > 3- K -? II. Pmi. XIV. Stuk. ; VII. Ah>scl. lli. H oofd- rSTUK. . Tt x 1 Polupo. efium Phytnatodes.Puiftig.  ÏJO B E s c U r ï v I n CJj | V a n. vn. AlDEEL Ihl HooïDSTUK- Boorh- zeer wel uit, en beter dan de bynaam taa • Scolopendria', door den jongen Heer daar aan gegeven; 't zy men die op het Hertstonge , of op het ; Miltkruid tocpasfe. Breyn heeft zekerlyk, met zyne vergelyking, het eerde, op 't oog gehad ,. naar 't welke de enkelde Bladen van dit Boom-Varen, die gantfeh onverdeeld zyn ,- zweemen. Ik heb zodanige:i op een zelfden Wortel zitten cn by het vyfóeelige, in royne Ceyionfe Exemplaaren. Ltnnjeus merkt, aan, dat. het drie- of ryfdeelig zou voorkomen', doch uit de Afbeelding van cerstgemelden Hoo.deeraar, uit het Kruidboek van Herman nu s 'ontleend , is blykbaar , dat het ook twee- en vierdeelig zy. Ik heb'een. zeer groot Blad , met zyn dikken Steel meer dan twee Voeten lang , op'Java omfrreeks Samarang door den Heer Thun-. berg verzameld, 't welk de gezegde Puidigbeid zeer blykbaar heeft met hoog uitpuilende Wratten, en wegens de Gedaltc ook voldrckt tot deeze Soort behoort; maar dit Blad Zal wel in elven gedeeld zyn geweest. Mooglyfe neemt het getal der Vindeélingeri in het Loof van dit Boom- Varen toe, naar den ouderdom cn aangrocijing der Bladen. Immers in myne Ceylonfe Exemplaaren zie ik duidelyk, dat de enkelde,'fto'mpe,onverdeelde ver de kleinftcn; zyn, naauwlyks een Vinger lang. (ï i) Boom-  de Haairplanten. T5 (ijJ Boom-Varen met Vindeelige gladde Bla den; de Kwabben half- Schyfrond, gckar • **'•. * b ',, (12) Boom - Varen met Vindeeligegladde Bla den; de Kwabben half Eyrond' cn puntig. (13) Boom-Varen met Vindeelige ruige Bla den; de Kwabben half Eyrond en puntig. (14) Boom-Varen met Vindeelige Lancetvormige Bladen; de Kwabben for.ipachtig; d: onderften van elkander af. Deeze vier, altemaal Westindifche Eoom Varens, kpmen in gedaante vee! overeen. Dc (11) Pohjpodirjn prond. pinnatifidis glabris; Lobis Je rni-orb'culatis crenatis. Sp. Plant. N. 9. Polyp. Asple nii folio enspp penduinm. Pet. Vit. is- T. 13. f. 12.' (12) Polypodium Frond. pinnatifidis glabris, LoBis fe mi - ovatis acutis Sp. Platte. N- 10. Polypodium pendtv lum glabrum., Plum. Fit. 67. T- 87- Polyp. Asplfnii fo. lio brevi, pendulum. Pet. Fit. 24. T. 1. f. 15. (13) Poiypódiitm Frond. pinnatifidis Pilofis ; Lobis fc mi-ovatis acutis. Sp, Plant. N. 11. Poiypod, Aspleni folio villofo. Pet. Fil. 2.6. T. 7. f. 16. Plu.-»! F,l. ÓS % 88. . n • ,v Po'-tjpodium Frond. pinnatifidis Lanceolan-;; D5bis obtusiusculis,, infimis remotis.'^. Plant. N. 12. PÖ; |yp.. incifuris Asplenii. Plum. Fil. T. 91. Filix non r:i mofa Scolopendrioides. Plum- Amer. 7. T- it. Filix Ja- maicenfis &è. Pluk. Alm.'ï^'. T. zoo. f. ï. .. .:i < . }.tt. ■: . j ■ K 4 II.. Deel. XIV. Stuk. 1 . Vi I. • AfniïEL. iii. ■ HoqfRt stuk^ ; ." XL Po/i/pottittm. ais» patum. I Gekruld, . XII. Sitspen- il-angend. , "XIII. Asplentfo' liu -ii. ' Mütkrui- dig. • XIV. I Scolopendrioides.' Tong- ..bladig. ■  ] VII. AïDKSL. ■ Hl. IlOOFOSTUK. Boom» Varen. , XV. Polypodium uh(» gare. Enro- vif&fc J2 B I S C H ü ï V I H S VAN Bladen gelyken naar die van het Ceterach of, Miltkruid, zynde in de twee eerften glad, ia iet derde ruig. De drie eerften zyn hangen. 3e Gewasfen, waar van alleenlyk het tweede ten bynaam voert. Het laatfte is op Jamaika, n 't byzondcr waargenomen. (15) Boom-Varen met Vindeelige Bladen \de Vinnen langwerpig , cenigermaate getand en plomp. Door geheel Europa groeit dit Kruidje, dar. eigentlyk den naam aan. dit Geflagt gegeven heeft, alzo de Bladen naar die Dieren, welke veele Pooten hebben , gelyken. De Ouden [eidden de benaaming af, van de Mosachtige Vezelen , die 'er aan de Wortels zyn. De Franfche naam Polipode is, zo wel als de Engelfche, van den Latynfchen of Griekfchen Polypodium, ontleend. In 'tlIoogduitfchnoemt men het Engeljksz en Sus z -Varen, waarvan, onze benaaming s Engelzoet, fchynt afkomftig . -.f. ...'v .-. je f15) Pohjpod.uri Frona. pihq'atifidjs; Finnis oblongis fubferratis obtufis; Kadice fqnamata. Sp. Plant. N.',13. GouaN Monsp. 527. Gurt. Belg. II. p. 279- Polypod. fronde pinnata &c. R. Lugdb. 499. ff. ClijJ. 475. Fl. Snee. 845, 944. Dalib, Par, 311. Mat. Med. 485. PoSypod. vulgare. C. B. Pin. 359. Plum. Fit. 27. T. A,- U 2. Polypodium majus et minus. Dod Pempt. 464. Tourwf, jbtfi. 540. T. 316. Hall. I&lu. inchoat, 111, d. ii,GL(iCH3 Obs. Mtsrosc. Tab. ;!.  11 E H A A I 8 H A M | I K. ifó te zyn. Gemeenlyk beeten wy het Boom-,raren, af Eiken» Varen, als veel voorkomende op de Eikenboomen. Het groeit by ons, aan Wallen, Wegen en in de Bosfchen, op oude Wilgen , als ook aan de Wortels der Eiken. Iu Sweeden is het gemeen in de Spleèten der Rotfen ; weshalve men het aldaar Stenfóttt noemt, In Switzerland komt het ook meer aan oude Muuren en Rotsfteenen, dan in de Spieeten der Boomen , voor, zo Halles, aantekent. De Ouden hebben reeds eene purgeerende kragt aan de Wortels van dit Boom-Varen toegefchreeven, en het moest juist op Eikenboomen gegroeid zyn: weshalve het nog heden in de Winkels berust, onder den naam van Polypodium Qtiercimm. Sommige laateren ondertusfchen , bedenkende , dat de famentrekkende Sappen dermaate heerfchen in het Eiken-Hout, hebben aan deze eigenfchap der Wortelen begonnen te twyfelen , en anderen , die op zig zelf alleen in Afkookze! gebruikende, bevondenze, in dat opzigt, byna kragteloos. Ondertusfchen kan men niet ontkennen , dat 'er eene verzagtende , openende en oplosfende hoedanigheid in plaats heeft; des de Wortels eok in Borstdranken, in zodanigen als tegen Leverkwaaien dienen , en in de Jicht, aangepreezen worden. Maar, zo veel van dezeiven te verwagten, dat menK s ze ÏI. Dbsi. XIV. Stuk. 1 VII. Hoofdstuk. Boom»  154 B E S C II R [ï V I N G V A S, vu. Afdebi-. lil. HooTDSTUK. Boon:Paren. ze op-zig zelf tot Geneezjng van Xrankzin.. nigheid en Dolheid gebruiken zou, gaat buiten fchreef, Verfcheide Samengeftelde Middelen^ Conferyen , Syroopen van dien naam, 7vn in de Winkelbqeken opgetekend, dieech, ter hunne 'voornaamfte kragt van de daar uk komende Purgeermiddelen hebben. . De Wortels zvn ;zoet mec.eemge walgelytvhrid cn hiu.erhei'd. Het Kruid fchynt met in aanmerking te komen , dat ter langte van een handbreed, half Voet of een Span.,-uit de. Wortels- groeit; zynde Vinswys' verdeelde Bladen,-van agterqn met grop.te .geele hoop;es Zaadftof daar op verfpreid, -De lieer Ba-, ron y AN1 G l e i ciie-n . heeft dezeiven naauwkeurig . Waargenomen en zo wel de Bolletjes „ als -derzelver Steeltjes en -het Stof daar,in vervat, zeer duidelyk afgebeeld : zo-wel als dat hy meent de Meelknopjes en Meeldraad^ jes te kunnen zyn. i Deeze Waarneemer merkt aan, hoe de Berïynfche -Heerr Gi-ëditsch zig verbeeldde dat fel maat éév Zaadje ware in'deeze Doosjes,: 't welk zyn Ed. van Beackwell fchy-r? ontleend.vi« hebben doch zulks is mis. DeHeer, Gleditsch fchryft, .'er;; veele zeer kleine, rondachtige Zaadjes aan to,e(*), Glei,CHEN heeft dezeiven [bevonden naar Citrcen.■ ■ nabi m 1 ■• • j'ib . - 'pit? '• • - " »'• '' •"• ibx>bim A :c[* /••) Semlna rteima. mjrmtisfirna, fuorotunaa. b'JA Plant. Berol. 1764. V> *W<  £> E El A A I 35. PLANTEN. 155 Pitjes te gelyken, en ongeyaar veertigduizend maal kleiner te zyn, in doorfnyding, dan die. Maar Gledi TSCHmoet daarin zeergedoold hebben, dat hy aan het Boom-Varen Klootronde Doosjes zonder een Veerkragtigen Ring toefchreefQ$; welken GleiChes zo blykbaar aan dezeiven waarnam. Immers deeze Ring is ook door anderen waargenomen en niet minder duidelyk afgebeeld (f). Niet alleen is in de hoogte van dit Kruid een aanmerkelyk verfchil, 't welk DodoNéus zeer wel uitgedrukt heeft, met byzyne Afbeeldingen te voegen : Boom - Varen dat groot wordt, en Boom- Varen dat klein èlyft ; doch in de befchryving wordt aangetekend, dat dit flegts van. de Groeiplaats afhange. H a l l e r. geeft 'er Bladen van een half Voet en van een Voet 'aan. ; Ik hebze van een Span en van een Vinger lang verzameld. Gleichèn houdt het zyne, van een half Voet lang, voor een middelflag van grootte. Maar , ten aanzien van de Wortelen heeft ook verfchil plaats , 't welk de oirzaak kan zyn van de zo tegenftrydige Ondervindingen ten opzigt der kragten. „ Aanmerkelyk is 't,dat „ de Wortels van 't Boom-Varen,.op vogti- ■ » g 34 > 35' 1L Desl. XIV. Siük, VII. Afdeii.. III. Hoofdstuk;. BoemVaren.  VII. ArsEEL. UI. HoOFDr STUK* Boam- S'aien, XVI. Folypo tintm P'h ginianum Virgi- I$$ BlscUE.ïIse VAM . „ ge plaatfen groeijende of aan de Noordzyde der Boomen;van binnen, als menze „ breekt, uit den geelen zwart zyn; doch die „ op drooge plaatfen voortkomen , op Stee„ nen of aan de Zonzyde der Boomen , zoet ,, van Smaak, lang duurzaam en best tot Medicinaal gebruik. Die van binnen witachtig ,, geel zyn, worden best gekeurd, die zwart van binnen zyn , deugen niet en bederven fchielyk". Dit is inden Elfaz, alwaar het niet alleen aan de Stammen en Wortels van Eikenboomen , maar ook in het Mos op de Steenige Bergen overvloedig groeit, waargenomen (*). (16) Boom-Varen met Vindeelige Bladen; de Vinnen langwerpig, eenigermaate Zaag' tandig, ftomp; den Wortel glad. Van deeze wordt alleenlyk gemeld, dat zy kleiner is en de Kwabben der Blaadjes ftomper heeft,, dan het Europifch Boom-Varen; van on- O Mappi Hift. Pl""- Ats'. p. 246. (16) Polypodium Frond. pinnatifidis ; Pinnis oblongis fubferratis obtufts, Radice Isevi. Sp- Plant. N. 14. Po» lyp. rninus vulgaris faciei. Pet. Fit. 22. T. 7. f. 9. Polyp. Radica tenui & repentc. Plum. Amer. 25. T- 36. Fit. €0. T. 77. Ra}. Suppl. 56. Polyp. Virg. minus, fol. obtufioribus. Moris. Hift. UL p. 563. S. 14. T. 2. f. 3. Au Filix Polyp. 'difta minima V'rginiapa platyneuros? Pluk. Alm, 15J, T. ag9. f. a.  VB ËAAiRUiHTEF, J57 onderen glad. Ik vind 'er geen gewag van , in de befchryving der Virginifche Planten door den Heer Gronov i u s. (17) Boom * Varen met Vindeelige. Bladen', de Kwabben Lancetvormig , ftomp, overhoeks geplaatst en van elkander afftandig. (18) Boom-Varen met Gevinde Lancetvormige Bladen; de Kwabben digt aan elkander, evenwydig, Degenvormig t [pits, Horizontaal; den Wartel naakt. (19) Boom - Varen met gevinde Bladen; de Kwabben digt aan elkander, evenwydig, Degenvormig, /pits, opftygende; den Wortel ruig. (20) Boom - Varen met gevinde Bladen ; de Kwab' txf) Polyptdium Frond. pinnatifidis, Lobis Lanceola-, tis alternis obtufis diftantibus. Sp. Plant. N. 15. Polypodium Lonchitidis folio minus. Pet. Fil. 32. T. t. f, 16. (18) Polypodium Frond. pinnatis Lanceolatis; Lobis approximatis Enfiformibüs parallelis acutis horizontaliliüs; Radice nuda. Sp. Plant. N. 16. Polyp. Lonchitidis folio. Per. Fil. 3,. T. ?. f. l4. Polyp. „igmm tenerius feftum. Plum. Amer. 26. T.,37. (10) Polypodium Frond. pinnatis; Lobis approximatis Enfiformibüs parallelis acutis adscendentibus; Radic* hirta. Sp. Plant. N. 17. Polyp. Taxi folio pendulum. Pet. Fil. .35. T. 14. f. 1. Polyp. tenue & pend. Pium. Fit. 69. T. 89. (20) Polypodium Frond. pinnatis; Lobis approximatis IL Debl, XIV. St»k. *** VI!. Afdeel. lil. Hoorn- ituk. XVIL Pólypodium Otites. OorlepelBladig. xvnr. • PeSlmatum. Gekamd. XIX. Taxifi. Uitm. Taxis* sladig» XX.T Struthif» tis. Struisve* lerij.  Vit. Afdeel II l. Hoofd stuk. BoomFaren. XXI 1 duim Squaw tam. Schubl XXI t-oricei, Snoeit dig. I^S BssCIIRYVlNè VlD Kwabben digt aan elkander, Begenvormig; uitgegulpt y horizontaal. ïn gedaante van het Loof hebben deeze vier, in Zuid-Amerika of in de Westïndien groeijende , gelyk uit de bepaalingen blykt, Veel overeenkomst. In allen zweemen de Bladen, door hunne fmalle Vindeelingen , veel naar 't Loof der Taxis-Boomen ; hoewel de laatfte Soort dezeiven gekruld heeft, en dus meer naar Struisvogels Vederen gelykende. In deeze is de Wortel blaauwachtig en geftippeld; zo Plum t er aantekent. (21) Boom - Varen met Vindeelige ruuwe '°- Bhden ; de Vinnen Lancetvormig , afi i. ftandig , ejfenrandig, horizontaal. \ \ (22) Boom-Varen met Vindeelige gladde Blaft, den X la- Enfiformibüs repandis, horizontalibus. Sp. Plant. N. ig. Polyp. Fronde pinnata , Foliol. Lanceolato - Linear. &ci H. Clijf. 475. Polyp. crisp. Strnthionis pennis- Pet. Fil. 30. T. 3. f- 8. Polyp. rad. fubcoerulea punftata. Plum. 'Fil. 60. T. 78. (2O roti]podium Frond. pinnatifidis fcabris; Pinnis Lanceolatis diftantibus horizontaiibus integerrimis. Sp. Plant. N. 19. Polyp. longifolium fquamulis Argenteis, Pet. Fil. 29. T. 7. f. si. Polyp. fquam. Argent, adfperfum. Plum. Fil. T. 79. (22) Polypodium Frond. ninnatif. bevibus; Pinnis Lan* eeolatis diftantibus horizontaiibns repandis. Sp. Plant. N.  i> E H AilRPLAHTES, IjiJ den; de Vinnen Lancetvormig afftandig, uit gegulpt , horizontaal. (23; Boom-Varen «& Vindeelige gladde' Bladen; de Vinnen langwerpig, afftandig, Zaagswyze getand. Deeze drie , waar van ten minfte de twee laatllen ook Westindifche zyn, komen insgeiyks in de gedaante van het Loof eikanderen naby. De eerfte munt door haare Zilverachtige Schuhbqtjes. uit: de tweede door haaren zoeten Wortel, misfchlen met die van ons Boom-Varen ftrookende; de derde dooide gevleugelde Rib der Bladen. (24) Boom - Varen met Vindeelige Bladen ; de Vinnen Lancetvormig , gefcheurd-Vin- t deelig, Zaagtandig. . ] In 10, Polyp. IongifoHum Radice dulci. Pet. Fil. 27 2o T. 7. f. 10, 12. C23) Polypodium Frond, pinnatif. tevibus ; Pinnis obiongis diltantibus dentatis. Sp. Plant. fi. 21. Polyp. ferratum majus Cofta alata. Pet. Fik 37. T. 7. f. 13 (24.) Polypodium Frond. pinnatifidis; Pinnis Lmiceolatis lacero pinnatifidis ferrati». Gouam Monsp. 527. Hoos» ^ngl. 387. Polyp. Fronde pinnatifida, Foliolis Lanceolatis finuato - pinnatifidis. H Clijf, 475. R. Lugdb. 490. Polyp. Cambro - Britannicum, Lob. fol. pröfunde dentatis. Moa. Hift. 111. p. 5C3 S. 14. T. 2. f. S RAj. Hifi, 437: zingt. 3. p. 117. Filix amp'lisfima , Lobis foliorujn ïaciniatis, Cambrïca. Pluk. Alm. 153. T. 30. f. 1. II. Deel. XIV. StüK. VIL AfDeel, 11). Hoorrj- xxur. Polypo» dium Ata* ttmi. Gevleugeld. XXIV. Cambrim hui. ingelfch:  <6o Beschryvinc vak VIT. AlDEEL. III. HooïDsrun. BoomFarm. xxv. FolljfO- duim Au V*rim. Goudftippig. In Engeland was dit op een Rots , in ?£ Graaffchap Glamorgan, groeijende gevonden; gelyk het insgelyks voorkomt in Languedok, omftreeks Mohtpellier, volgens GouAN.die aanmerkt, dat het Loof byna Hartvormig zy. Het verfchilt in grootte niet van het groot» He gemeene Boom-Varen, als hebbende de Bladen maar een Span lang en vyf Duimen breed; in Lancetvormige Vinblaadjes verdeeld, welke aan de kanten Zaagswyze, doch zeer ongelyk en als door infeheuring getand, voorkomen. Somtyds vallen zy wel een Voet lang en breed; zegt Morison: des hec *döor de ongemeene brèedte van het Loof zig onderfcheidt. (aj) Boom-Varen met Vindeelige gladde Bladen; de Vinnen langwerpig afftandig; dt onderften uitgebreid, de endelingfe grootst: de Vrugtmaakingen op ry'én. Hoe dit Boom-Varen allergrootst en allerhoogst, of zeer groot en hoog genoemd, kan worden, indien het de Bladen maar een Voet lang (25) Polypodium Frond. pinnatifidis laovibus ; Pinnis oblongis diftantibus * infimis patulis, terminali maxima, Fruftificationibus ferialibus. Sp Plant. N. 23. Polyp. fronde pinnata Sic. H, Ctiff. 475. Polyp. majus Aureum. Plum. Amer. 25. T. 35. Fit. 59. T. 76. Polyp. maximum. Pet. Fit, iS-t. 7.f.8. Polyp. altisfimum. Sloan. JViw. 15. Hifi. t p. 7i' t. 179. f. ..  .lAAlRfUsTo, ïang heeft , gelyk in de befchryving wo gemeld , begryp ifc niet. Het is aanmerkel wegens de Goudkleurige piekjes van Zaadb, letjes, welken het aan de agterzyde der B den heeft, Ik heb het hier met Bladen v weer dan een Elle lang, bleek blaauw v Kleur, in de Medicinaale Tuin, gezien. C Jamaika groeit het aan de Stammen van ou« Boomen, in de middeliandfche Gebergten. C26) Boom-Varen met de onvrugtbaare Bk den horter en ftomp uitgehoekt; de Vrugt maakende overhoeks, gevind, Lancetvot «lig. Door geheel Oostindie, ten minfte wat dc planden en Kusten aan de Indifche Zee beneft, groeit deeze Soort, die wegens de ge. . 77, T. 31. (31) Pohjpodium Frond. pinnatis; Pinnis Falcato - Lanceolatis ferratis, Bafi truncatis, fmTum Auritis. Sp. Plant. N. 28. Fl. Zeyl. 383. Filix Zeylanica Lonchitidis facie. Breyn Cent. 189. Rat. Suppl, 69. Burm. Zeifl. 98. T. 44. f. 2. Filix f, Lonch. aspera maxima Indornrn, Pluk. Alm. 152. T. 30. f. 4. Burm. Fl, Ind. p. 232. L 3 ÏL Djsbl. XIV. Stuk. 5 . VII. Afdhei. 2 111. . Hoofd» STUK. r • xxx. Polypodium sxaltatum. Hoogfteelig. XXXL AtnicuUt' turn. Ge - oord.  i66 Beschryving van vh ( Afdeel , Ijl. Hoofdstuk. Boomvaren. XXXTT. Pohjpodium uni tztnt. Veree- nigd. lerheid op Ceylon , van waar ik een Exemplaar heb , volkomen daar mede overeenkomftig en van Java een , aldaar genaamd Jangat Sagresfe, 't welk alleen door ongetande Blaadjes verfchilt, dat ook in een zodanig Kaapfch, van myne Verzameling, plaats heeft. Volgens Breyn groeit dit flag van Varen wel anderhalf Voethoog. (32) Boom - Varen met gevind Loof; de Vinnen Degenvormig Zaagtandig; de Tanden half Eyrond, Eyrondig geaderd. By het befchouwen van een Exemplaar deezer Soort, op Java omftreeks Samarangdoor den Heer Thunberg verzameld, blykt, in vergelyking met de Afbeelding van den Hoogleeraar Burmannus , eenigermaate de reden der bepaaling , dat de Vinnige Tandjes Eyrondig geaderd zyn. Zy zyn fpits en aan de kanten omgeboogen, doch de hoopjes van 't Zaadftof vind ik op 't midden verfpreid. Mooglyk zal hier dat gene, 't welk de jonge Heer Bürmah .§>//* Boom - Varen noemt, beter voegen. (33) (32) Polypodium Frond. pinnatis; Finnis Enfiformibüs ferratis; Serraturis femi-ovatis ovato - nervofis. 'Sp. Plant, N 26. Filix pyramidalis Maderasp. elegans. Pet. Mus 10. T. i, f. 55- Fil. Zeylanica denticulata non Ramofa. Burm. J&fl. 93- T. 44- f- i. Filix Bermudienfy non Ramofa petóéa. Pluk. T. 244. f. 1 & 4=3. f- M J3UKM. Ft. Ind. p. 233.  0 E Hi AI «PLANTEN. 167 (33) Boom - Varen met gevind Loof; de Vinnen driehoekig en getand. (34) Boom-Varen met gevind Loof; de Vinnen flomp Hartvormig, effenrandig, uit gegulpt. (3j) Boom-Varen met gevind Loof; de Vinnen Zeisfenachtig, effenrandig, fpits Hartvormig. Den bynaam van Japanfch heeft de Heer Thunberg, voorgemeld, aan dit laatftezeer raare Boom-Varen gegeven, 't welk door zyn Ed. in Japan is gevonden. Zeer gevoeglyk zou het tot het Hartbladige betrokken kunnen worden , indien het niet de Bladen met zulke fpitfe punten had; waar door het grootelyks van dat Westindifche verfchilt. De Afbeelding in Fig. 3, op Plaat XC VIII, geeft een genoegzaam denkbeeld van deeze Soort, welke rosachtig is van Kleur en de Zaadhoopjes byna (33) Polypodium Frond. pinnatis; Pinnis triangulari. bus dentatis. Sp. Plant. N. 30. Trichomanes Folio triangnlo dentato. Pet. Fil. 76. T. 1. f. 10. fl, Polypodium acutum. Burm. Fl. Ind. p. 233. Pluk. Alm. f. f 1. (34) Polypodium Frond. pinnatis; Pinnis Cordatis obtufis, integerrimis repandis. Sp. Plant. N. 33. Trichosnanes Folio Cordato. Pet. Fil. 75. T. ï. f. 11. (35) Polypodium Frond. pinnatis; Pinnis Falcato-Coréiformibus acutis, integerrimis. Mihi% L4 II. Deel. XIV. Siuk , Vil. Afdeelj 111. Hooyrj. STUK. XXXIII. Polypodium trittngulare. Driehoekig. XXXIV. Cordifoliutn. Hartbladig. xxxv. zfaponicum. Japanfch. Plaat XCVIII. F'S' *  i&B Beschryvinc y a i? vil Aïdesi.. UI. Hoofd* Stuk. xxxvi. Polypodium jimile. Gelyk-» bladig. xxxvii- Disfimik. Ongelykfoladig. byna op ryën overlangs , op de geheele agterzyde der Bladen verfpreid heeft. De Steel, die gefleufd is, fchynt eenigermaate Schubbig ruig te zyn geweest, 't Gewas is hier wat kleiner dan natuurlyk vertoond; zo wel als de twee anderen op deeze Plaat. (36) Boom-Varen met gevind Loof; de Vinnen Lancetvormig effenrandig, aflandig, de bovenflen klemt', de Zaadplekjes op rfèa geplaatst. (37) Boom-Varen met gevind Looj; de Vinnen Lancetvormig, famenvloeijende , eenigermaate ruig, de onderjlen onderfcheidert'. Zaadplekjes hier en daar verfpreid. Van die ongelykbladigheid vind Ik geen blyk, in eenige der of door den Ridder bygebragte , of door den Heer Burman nader aan- (36) Polupodiutn Frond. pinnatis; Pinnis Lanceolatis! ïntegerrimis diftantibus, fupremis minoribus; PunSis ferialibus. Sp. Plant. N. 31. Lonchitis altisfima, Pinnulis ralis non laciniatk. Smwk §m. 16. Hift. I. p. 77. T. 3a. C8?-) Polypodium Frond. pinnatis ; Pinnis Lanceolatis lubpubescentibus, confluentibus , inferioribus diftinctis ; Punttis fparfts. Sp. Plant. N. 32. Filix Jamaiceniis Jacese majoris semula, Falcatis foliis integris margine requali. Phjk. Alm. 154. T. 2S8. f. u Polypodium Indicum minus five glabrum. Romph. Anth. VI, p. 80. T. 35. f. 2? /9. Filix Afticana, Polypodii facie. Puik. T< 179. £. 1 & 400. f. 2. |   a Deel, PLAAT XCIX. . .  »EHAAIRPf,ANTEPf. 169 aangehaalde figuuren. Want die van Rumïhius zoude het kleine of gladde Boomvaren moeten zyn, welks befchryving geene ongelykheid der Bladen aanduidt. Ook is het zelve geenszins ruig en de Puisten van boven betrekken dat Boom - Varen veeleer tot het voor befchreevene Phymatodes; terwyl het ook flegts Vindeelige Bladen heeft. De Afbeeldingen van Plukenet geeven zulks nietmeer, dan in andere Planten van dit Geflagt, te kennen. De laatfte alleen hadt verfchillende, naamelyk Vindeelige en afgezonderde gevinde Bladen , doch dit was een Varen van Maryland naar de Osmunda gelykende, en dus* alhier niet behoorende. Zyn Ed. ondertusfchen hadt verfcheide Javaanfche Exemplaaren , met die ongelykbladigheid op eeneverfchillende manier begaafd , bekomen , welke naar de laatften van Plukehet, wier ééne een Afrikaanfche was, geleeken. Met meer regtzoumenhierdatKaapfemyner Verzameling kunnen t'huis brengon 3 'twelk in1 Fig. I, op Plaat XCIX, hier nevens, ten deele in natuurlyke grootte, vertoond wordt. Dit heeft, naamelyk , de Bladen van bovea en van onderen, zeerongelyk; niet alleen opwaards allengs langer wordende, maar zeer verfchillende van figuur, byna als op de Vierde Soort gemeld is. De onderften zyn driehoekig , ongefteeld, aan den Voet opwaards *-* 5 ge- \\. Deel. XIV. Sic,*. VII. Afdeel, III. Hoofd* stuk. Boom* Kaaps. '1.XC1X, Fig, i.'  vu. Atdïël. UK HoorD> STUK. BoomVaven. "sxssnv Pohjpo dium ret cula'.um. Netvo mig. [7O BeSCHKYV. inc va n. ge-oord: de bovenften Liniaal Zeisfenvormig, breed aan den Voet. Maar, als men 't wel befchouwt, ziet men, dat die fmalheid der bo. venfte Bladen alleen daar uit ontftaat, dat derzelver kauten omgellagen zyn, tot bedekking der Vrugtmaakingen,die als vereenigde Streepen maaken aan den rand; doch tevens aan de Middelrib evenwydig. Mooglyk is dit derhalve het gene de Heer Burmannus genoemd heeft Blechnum Capenje, met gevinde Bladen, de Vinnen ongefteeld, Hartswys Lan. cetvormig effenrandig. Liever zou ik, nogthans, dit myn Exemplaar tot het Geflagt van Pteris betrekken. Evenwel, wanneer ik het beginzel der Vrugtmaakingen op de onderfte Blaadjes befchouw , die uit ronde Plekken beftaan, dan fchynt het my volftrekt tot dit Geflagt te behooren. En , acht geevende , zo op de figuur der Vinblaadjes, als inzonderheid op ds Streepen aan de onderzyde, waar mede dezeiven , gelyk in het Hemionitis, verfierd zyn; dan komt het my voor, dat dit een zelfde Soort zy als dat Kaapfe, 't welk anders voor het Ge-oorde kon worden aangezien, doch waarfchynlyk dus verandert, door het toeneemen der Vrugtmaakingen. (38) Boom-Varen met gevind Loof-, de Finnen (38) Polijpodium Frond. pinnatis; Finnis oblongis in- te-  jïE EÏAAIRPLANTEN. 1?i tien langwerpig effenrandig met regthoekige Adervlegtingen, en vierkante Stippen digt aan elkander. De Netvormigheid van het Aderachtig Geweefzel dér Bladen onderfcheidt deeze Westindifche Soort, welke vierkantige Zaadftippen heeft, zo Plumier aantekent. (39) Boom-Varen met gevind Loof; de Vinnen Lancetvormig - Degenachtig, efenrandig , evenwydig geftreept, en borftelig Zaagtandig: overhoeks geplaatst. Hier zal deeze Ceylonfche van den ouden Heer Bormannus, van welke de Ridder geen melding maakt , behooren. Mooglyk heeft zyn Ed. zulks gelaten, om dat 'er geen zekerheid was, aangaande de Vrugtmaakingen, die tegerrimis, An^ftomofibus rec1anf.„liS; Punftis reftang. approximatis. Sp. Plant. N. 34. Füix latifolia non Ramofa , nigris Tuberculis pulverulenta. Plum. Amer 6 T. 6. (39) Polypodium Frond. pinnatis; Pinnis LanceolatoEnfiformibus, integris , [parallele] ftriatis, 5etaceo-ferratis, alternis. Bürm. Fl Ind. p. 234. Fiiix non Ram0. fa altisfima Paluftris, Pinnis integris Serratis alternis acutis. Burm. Zeyl. IOo. T. 46. Füix esculenta f. Foemina Rumph. Amb. vi. p. 6?. T. Jn. ^ Loncnitis Am. bomica. Rümph. Amb. VI. p. 70 T. 30 Polypodium fimplex. Burm. Fl. Ind. p. 235. j,# Polypodium glahmm. ld. Wld. II. Diel. XIV. SlUK. VII. Afdeel., 111. Hoorn- stuk. Boom» Varen, XXXIX. PotypoHum Paujlre. Moeras-  VTI- Afdeel, Hf, Hoofd» Sïl'K. BoomVitren. j i \ 2 j t XL. Polupoiium Foni.amtm.Bronoig. i 17a Beschryvinc vak die ten minfte in myn Exemplaar niet zigtbaar zyn. Ook wordt 'er, door gezegden Heer, niet van gefproken. 't Gewas is aanmerkelyk wegens de dunte en evenwydige Adertjes der Bladen, die by my meer Eyrondachtig dan Lancetvormig zyn , en wegens de fyne ftekeltjes aan derzelver kanten. Het zoude ook in andere deelen van Oostindie voorkomen ; *elyk op Java , alwaar men het Daun Peckou noemt, zo de jonge Heer Bormannus janmerkt. Dus zal het buiten twyfel het Eetbaare Varen zyn van Rumphiüs, dat niet Jan op vogtige Zandige plaatfen groeit, worlende Sajorpacu in 't Maleitfch genoemd, als :en eetbaar Moeskruid zynde. Het Ambonfchs Lonchitis, dat ook een Moeskruid is, en de 31aden insgelyks overhoeks gevind heeft, chynt weinig van deeze Soort te verfchillen, Jit de befchryving blykt, dat hetzelve weeentlyk tot dit Geflagt behoort. Het Gladdehom-Varen, van gezegden Heer, komt ins;elyks dit Moerasfige naby, (40) Boom-Varen met gevind Lancetvormig. Loof; de Blaadjes rondachtig fpits ingen fneeden; het Stengetje glad. Dit C40.) Vohjpodiwm Frond. Pinnatis Lanceolatis; Foliolis ubrotundis argute incifis; Stipite Ixvi. Sp. Plant. N. 39. \croftichum Frond, fubpinnatis, Pinnis alternis Cunei- for-  db Haair planter. 173 Dit is een zeer klein Plantje, 't welk of fommige plaatfen in Provence zeer overvloedig groeit in de Kloven der Rotfen; en teven; voorkomt in* Siberië , zo Linnjetjs zegt< Waarom het zyn bynaam van Bronnen of Fonteinen hebbe, vind ik niet gemeld. Dezelve zou van Tabernemont kunnen ontleend zyn, wiens Afbeelding echter veel van die van Lobel verfchilt, door wien hetzelve Wit Venus-Haair genoemd wordt. Niets gemeenei ïn't Gouvernement van Aquileja, zegt Haller, dan dit Kruidje , aan Muuren en Rotfen. Zyn Ed. befchryft hetzelve aldus. „ Een fraay Plantje met de Steng, van de „ kleinften der onzen, een Handbreed of half „ Voet lang, ftevig, glad, gefleufd,gevind, m P'at» met een middelrib doorloopen , dé >, Bladen en Vinnen yl geplaatst. De Vinnen ,, zelf zyn los gevind, van vier of vyf paa., ren , de uïterften famenvloeijende. De Vin„ blaadjes zyn breed en kort, in halfmaans-j „ wyze figuur fpits verdeeld, ook viertandig „ met gebaarde Tandjes. De hoopjes rond, met een wit Omwindzel, tot vyf op één •> Vin- formibus incifis. Ger. Prov. 71. Filicula Saxatilis omnium minima, elegantisfima. Tourw Inft. 542. Garid. 183- Adiantum Filicinum durius rrispum minimum. Barr. 1c. 432. f. % Filicula Fontana. Tab. r>. 792. Adianthum album. Lob. te, 810. Polypodium duriusculum •3«, Hall. Hetu, inchoat, III. p. 15, yWK, j, g9> f_3> ' VIL , Afdeil* 111. Hoofdstuk. BoomVaren.  i Vil. „ Afdeel. Mi »j Hoofd- ^ stuk. d XLI. Potypodium Cicuiarium. Kervel • bladig. d g v E f< d e c XL1U Spinulofum. Stekelbladig. I I li r ï t 74 Beschryvingvak Vinblaadje, bedekken, ryp zynde, het geheele Plantje, als in het Plak-Varen'" De f beelding van Pluken et drukt zeer fraay ï Geftalte der Bladen uit. (41) Boom-Varen met drievoudig Loof; de Blaadjes dubbeld gevind, aan den Voet geflipperd , ftomp Zaagtandig fpits inge» fneeden, de onderften buitiger. Ik kan, om de waarheid te zeggen, geen e minde driebladigheid befpeuren in de aanehaalde Afbeeldingen van Plukenet: waar m het Loof evenwel taamelyk naar dat der olie Kervel gelykt. 't Geen Browne bc:hryft, hadt het L©of driehladig, met deBiasn diep verdeeld, de Kwabben langwerpig, cnigermaate Kwabbig gekarteld. Dit was p 't Eiland Jamaika gevonden. (42) Boom Varen dat geftengd is, met het Loof gefteeld, Vixswys' drtedeelig\; aan de tippen tweedeelig met Doorntjes. Hiel (4O Polypodium Frond. ternatis ; Foliolis bipinmuis afi laciniatis, obtufe incifo - ferratis acuminatis ;infimis ibbofioribus. Sp. Plant. N. 35- Polyp. minus triphjlim. Brown. afam 97. Filix pumila paluftris Virginiaa. Pluk. Alm, isr. T. 284. f. ï- Filix vjrg. non Ram. >1. planis. Pluk. ibid. f. 2. (42J Polypodium Caulescens, Frond. petiolatis pinnaifido-trifidis; apice bifida fninofa, Burm. Fl. It\d, j. 33. T. 6z- f. i.  dé Haairplanten. ï» Hier fchynt alszins dat aardge Javaanfch Boom-Varen te behooren , 't welk de Hooe leeraar N. L. Bdrmannos zo fraay in Af beelding heeft doen brengen. Het heeft d Bladen., zo zyn Ed. aanmerkt, op verfcheid manieren gefnipperd, met Doorntjes aan d Tippen. (43) Boom - Varen dat geplengd is, met d Bladen Straalswyzevergaard.de Vinblaad jes Liniaal, aan den Voet famengegroeid. Dit behoort ook tot de Boom-Varens,wie: Bladen eenvoudig gevind zyn; hoewel ver fcheidene derzelven, by elkander op den top van 't Stengetje Straalswyze vergaard, als de figuur van een Vogelpoot vormen; weshalve de Heer Th ü nu erg, thans Xruidleeraar tt üpfal, die dit Gewas in Japan heeft gevonden daaraan den bynaam van Voetachtig gaf. Geene; Soort, naamelyk , noch onder die van L i n•n^us, noch van Bürmannus, kwamzyn Ed. volftrekt daar mede overeenkomftig voor. Men kan evenwel niet ontkennen, dat de Bladen op zig zelf veel naar die van de volgende gelyken. In myne Exemplaaren zyn 'er zes en vier by elkander op den top van 't Stengetje, dat omtrent een half Voet hoogte heeft. (44^ (43) Polypodium Caulescens, Frondibus Radiatim con* gereis; Pinnulis Linearibus, ad Bafin connatis. Mih\ ' II. Dksl. XIV. Stok, e Vil. Afdeel. - 111. Hoofd» "stuit. e s ■ XLIIK Polijpo-r dium Pc. datum. Voetachtig.  Ï-J5 B E S C ll R Y V I N G V A N vii. AïDEEt, . HL HooID- sron. XLIV. Folijpodimn Lifieare. Liniaal V. Met (44_) Polijpodium Fronde Pinnis geminis S Pinnulis oppofitis, Bafi dilatatis connatis, Linearibus ftriatis integerrimis. Burm. Fl. Ind. p. 235. T. 67. f. 2. Filix Fronde Ramofa, Foliis conjugatis, Foliolis pinnatifidis &c„ Fl. Zajl. 301. Filix Ramofa, Zeylanica &c Bumu Znjt. 97. (44) Boom-Varen met twee-Vinnig Loof, dé Vinnetjes tegenover elkander, aan den Voet hreeder en famengegroeid, Liniaal geftreept effenrandig. Met reden wordt deeze Ceylonfe Takkig . genoemd van den ouden Biirmahsüs; want het gevinde Loof verdeelt zig zodanig , dat men het byna gegaffeld zou kunnen heeten j 't welk een voornaam verfchil is met het voorgaande Japanfe* Ondertusfchen zyn aan de enden altoos twee gevinde Bladen op zulk een manier famengevoegd, als de jonge Heer Bukman in Plaat gebragt heeft. Ook heeft ieder Blad, op zig zelve, veel overeenkomst met het voorheen befchreeven Taxisbladige: zo wel als dat van T hun berg, zo even gemeld ; maar een weezentlyk verfchil beftaat daar in, dat in het Ceylonfche de Vinblaadjes van agteren groen , in het Japanfche Voetachtige als Roozekleurig wit zyn: 't welk insgelyks fchynt aan te wyzen , dat het byzondere Planten zyn.  V. Met het Loof dubbeld of byna dubb gevind. (45) Boom -Varen met byna dubbeld gevi Loof - de Vmnen Degenvormig Vindeeli t ,et]es fl°mP Wigachtig: de Ste JLakkig. Door den meergemelden HeerTHüNBFR Z deeze in JaP™ gevondon en met d< «evensgaanden bynaam gedoopt. Zy maak tan oo deelen, een zeer fraay Gewas; de Ster gen rosachtig en getakt hebbende; de Blade: • an boven geelachtig groen, van onder bjaauw fchtig wit; alwaar zy met kleine zwarte Stip Bladen? KyD' DC lMgte der degenvormig, Bladen is byna een half Voet, op naauwlyk een half Duim breedte. Aan één derzelver, tel ik by de honderd Vinnetjes. (4Ö) Boom - Varen met byna dubbeld gevind Loof, de onderfle Blaadjes omgeboogen; de paaren met een vierhoekig Vinnetje ver eenigd. , Op . C45) Polypodium Frond. fi,bbiPinnata; Pi„n;s Enfifof„ ttnbus pmnattfdfc; Pinnulis Cnneiformibus obtufis;*. ï>ne Ramofo. Mihi. !c" . Q6J Polypodium Frond. fubbipinnatïs; Foliolis tofl. «-reflexis; paritas Pinnula ^jj*^] M * II. Dsut. XIV. SrtJK, 17? 3ld . VII. III. HooïD» " XLV. 1; Poiupo~ diumglau» Zeegroen, O n > r 1 XLVI. Phegopte*. rls. KroinbJa-i  vn. Afdeel, Hl. Hoofdstek. BoomVaren. I?8 B E S C H R * V I N G VAK Op verfcheide plaatfen van Europa, inzonderheid in Berg- en Bofchachtige Landsdouwen , groeit deeze Soort van Boom • Varen, die het Witte Eike -'Varen van D o o o n é ü s eenigszins gelykt, ten minfte de Vinbladen zweemende heeft naar die van den Eike-Beuk, Esculus of Phegus genaamd. Den Heer HalLER kwam dezelve doorgaans , zo wel in Duitfchland als in Switzerland,voor,doch in onze Provinciën fchynt zy nog niet gevonden te zyn. Omftreeks Petersburg groeit dezelve overvloedig in de Bosfchen, zo de Heer d e Gorter fchryft. De Stengetjes zyn een Voet hoog en giad, doch de Bladen dikwils ruig en ruuw, inzonderheid aan de kanten. De onderfte maaken een zeer breede vereeniging aan en om den Steel , waar door deeze Soort zig grootelyks onderfchcidt; maar het ombuigen der onderfte Vinblaadjes heeft zy met de volgende Westindifche gemeen. De bovenfte loopen driehoekig ten einde uit, en vereenigen zig dikwils met elkander. (47) Boom- Sl}. FLva. N. 36. % cl'S'> 475- Fl. Suec. 851, 945- FU Lam afo Phyllitis minor hirfuta, Pinnis varus. Aiï. pftrov. 10. T. 21. Filix non ramofa minor & fylveftris. Petit Evifl. .56. T. 50- F'lix mulor Britannica. Mor. «innatis reflexis, Pinnis ovaüs hirfutis &c. Hall. Hel.. iZhoat. Tom. 111. P. 1*. Dryopte* candida» Co».  Ö E H A A 1: K p U N T E [f. I? • (47) Boom Varen mei byna dubbeld gevim Loof; de onderfie Blaadjes omgeboogen;dt Vinnen rappig. 08) Boom -Varen «te* ^ Loof; volgens LiNN^ÜS3 fo weI m Engeland als in Siberië, alwaar de inwooöers van Jenifea, volgens % berigt van den Beer■ G™, die Kruid » Bier iJoken" van' S f C aan§enaame Reuk en Smaak van Br amboozen geeven. Ook droog in een Vertrek famengehoopt, vervult dit Kruid het! .elvemetzynenGeur. Het wordt, door hem, buik l 7"mg Middel teSen 'c Sc^urmWerf T °P f Gebergten aa° de t:ioedigAngara " SdeDg3 ^eide - De hoogte is omtrent een Voet en de geltalte als d!e van't Mannetjes-Varen, mfar de Blaadjes zyn digter famengehoopt en als ge- tropt, '^St^T Fr°nd- mhipim- FoIio1* ïnfimis re'aceris- «■«. N. 37. Filicula Mi, infenonbus pencklis. PEI. Fil. ?2 T , f m ^m^n, Frond. iï,bbiPinn." Lanceolatis Folin! M 2 t), Deö,. xjy. sxbju •> l VIL AlPDEEt. HL Hoorn* StuK. r XLVIL "Polypodium retroflexum,Ömgeboogen.XLVIIL Fragretns*. Geurig.  VII. AïDEEL. III. Hoofdstuk. XL1X. Polypo' dium parajïticum.Bywasfig • Zie bladz. ii ,{50 BliSCHRYVlNG VAN tropt, met de Zydkwabben ftomp, diep Zaagtandig; zo de Ridder aantekent. (49) Boom-Varen met het Loof ten halve dubbeld gevind, Lancetvormig; de Kwabbet jes gerond, ejfenrandig, geftreept. In de bynaam van deeze Soort fchynt LlHn As u s de voornaame eigenfchap van veelen van dit Geflagt vergeten te hebben, die op Boomen groeijen 5 alzo hy deeze, als iets byzonders, dus beftempelt. De Hoogleeraar NL. Bdrmannüs, niettemin , tekent zulks ook getrouwelyk aan , en betrekt zelfs hier het Virginifche Varen van Plukenet , t welk zeer blykbaar tot het Rib-Varen behoort en aldaar ook door onzen Ridder was t'hms gebragt *. Pl ukenet , evenwel, beken i-ik, hadt bedenkelyk gefteld, of het niet met dat Malabaarfche, hier aangehaald , overeenkomftig ware. De Blaadjes zyn Lancetvormig, tot het midden Vindeelig , met ftompe met Zaagtandige Kwabben, eenigermaate geftreept , en de Vrugtmaakingen Stipswyze iaar op verfpreid: het heeft gladde Steelen. (50) Boom- ftrt Polypodium Frond. femi-bipinnatis Lanceolatis; LobuL rofundatis integerrimis ftriati, Sp, K** N. 40. Kari - WéW - Panm. Hort, Mal. X U. P- 35- T. 17. BuBM. ft, Ind. s- 234>  de Haairplanten. i3i (50) Boom - Varen met het Loof ten hak dubbeld gevind Degenbladig; de Kwabbe tjes ftomp gefpitst geftreept effenrandig. Zeer weinig, hoewel weezentlyk , in dt aangetekende hoedanigheden , veri'chilt daai van het Japanfche Boom - Varen, door der Heer Thunberg verzameld, endoor mj in Fig. 2, op Plaat XCIX, in Afbeelding( gebragt. De Steel van 't zelve is eenigszin; Haairig , doch niet ruuw: gelyk ook de SteeJen der Vinnen, die overhoeks aan den hoofdfteel ftaan, en eene zeer fpits Lancettige oi Degenvormige figuur hebben. Zy zyn wederzyds ter halver breedte in Vinblaadjes verdeeld, aan 't end ftomp met een puntje, en op de ondervlakte zeer fraay met Ribbetjes geftreept en in enkelde ryën verfierd met de Stippen der Vrugtmaakingen van eene Rosachtige kleur. De Steel loopt in een zulk lang puntig Vinblad uit. Het bovenfte van 't Gewas, alleen, is hier vertoond. (51) Boom-Varen met het zydelings Loof dubbeld gevind, het onderfle Blaadje Vindeelig. ( Vol- (50) Polypodium Frond. Semi - bipinnatis Enfiformibus; Lobulis obtufo acuminatis , ftriatis , integerrimis Mihi. C50 Polypodium Frond. laterelibus bipinnatis, Foiiolo kifimo pinnatindo. Sp. Plant. N. 41, M 3 II. Dekl. XIV. Stuk. . vn. ' Afdeel, . 111. Hoofdstuk. L. ! Poltjps- dium acu' minatitm. Spitsbladig.PI. XCIX. Fig. 2. LT- Ftrium. l^erfcheilen.  i8a Beschryvïng vau vit; Afdeel. 111. Hoofdstuk. Boom» Varen, Volgens de Waarneeming van den Heer Osbeck heeft dit Chineefche Varen een ruighaairige Steng en gevind Loof; de zydelingfe Blaadjes aan den Voet Vindeelig; alle Vinnen ongefteeld, fcherp en zeer fyn Zaagtandig. De onderfte Vinnetjes, by de Steng, zyn langer en ten halve Vindeelig; waar aan het gemakkelyk kenbaar is. Het Loof, naamelyk, is aan de tip eenvoudig, aan de zyden dubbeld gevind , en heeft het onderfte Vinnetje langer, Vindeelig. Deeze Verfcheidenheid geeft reden van den bynaam. De Hoogleeraar Burmannus haak, op deeze Soort, een Afbeelding aan van Plt> ken et, welke het Twee-Oor tg Varen, hier voor befchreeven, voorftelt (*> Dezelve zou zyn, deszelfs Groote Takkige ofWyfjes-Va» ren, met fmalleftompeniet getande Vinnetjes, het endcüngfe zeer lang. Maar die Afbeeldingpast, voor eerst, daar op niet, en is niet daar toe door Pluken et betrokken. Ten anderen komt dezelve geenszins met dit Gewas overeen, Misfchien heeft zyn Ed. Fig. 4. van die zelfde Plaat op 't oog gehad, als waar mede de javaanfche Exemplaaren overeenkomftig waren. Volgens Pluk eneï betekent dezelve een (s) Pteris biaurita. bladz. 107. Filix Ramofa major jpmntilis anguftis obtulïs non dentatis, impari fiirculum ferminante longisfima. Pluk. Mant. #3. T. 401. f- Ij Buhm. ft, Ind, »■ 234,  DE HaAIRPLANTEN. t83 een Gegaffeld Varen van 't Eiland Johanna, met fmaller Vinnen van Boom-Varen, de uiterfte zeer lang. Die Afbeelding ftrookt eenigermaate met de bepaaling van onzen Ridder : en daar op kon ook de benaaming van gezegden Autheur j door zyn Ed. op deszelfs Fig. 1. toegepast, betrekkelyk zyn. Ik heb een Exemplaar van Japan, dat in alle opzigten met de befchryving ftrookt, doch waar aan die lange onderfte Vindeelige Vinnetjes ontbreeken. Het Loof is zeer fyn en heeft ook de Vinnetjes zeer verfchillende, maar even 't zelfde bevind ik in 't gewoone Wyfjes Varen, hiervoor befchreeven, plaats te hebben; waar toe het echter , wegens \ de Vrugtmaakingen , niet behoort. (52) Boom-Varen met het Loof byna dubbeld gevind ; de Blaadjes langwerpig Ey-, rond; de Vinnen jlompachtig aan de tippen' fpits Zaagtandig. In de Noordelyke deelen van Europa zou dce- (52) Poli/podium Frond. fubbipinnatis; Foliolis ovatooblorrgis; Pinnis obtufiusculis, apice acute ferratis, Sp. Plant. N. 41- Gort. Be'g. II. p, 2S0. Gouan Monsp, p. 528- Polyp. Fronde duplicato-pinnata. Fl. Snee. 848' Filix non Ramofa major &c. Mor. Hifi. 111 S. 14. T. 3. f. 11. Filix mas Ramofa, Pinnuüsefertftttis. Pluk. Phifi. ï. 181. f. 2 : aut T. 180. f. 6, M 4 ïï. Debl, XJV. Stuk. VII. Afdeel, 111. Hoofdstuk. Boom. Varen. Lil. Polijpolittm Crisatum.Gekuifd.  VIL Afdebl, LIL Hoora- stuk. Boom. V"ren. fl. XCIX t'$. 3. 184 Beschryvinovan deeze, volgens den Ridder, groeijen , die ze echter in de laatfte Uitgaave der Planten van Sweeden heeft weg gelaten. In de eerfte merkte hy aan, dat zy van de volgende Soort verfchille, door de Vinnetjes famengevoegd te hebben. Dit byzondere kan ik in de Afbeeldingen , die door zyn Ed. aangehaald zyn, niet befpeuren ; zelfs niet in die andere van Plukenet, aldaar-door hem bygebragt , welke alleenlyk van onderen Takkig was. Misfchien, hoewel Meese ook deeze Soort, in Vriesland , omtrent oude Borkoop , in een Bofch, niet ver van den Ryweg, hadt waargenomen, zal het flegts eene verandering van de naastvolgende zyn. Of het voor vast doorgaat, dat de bovenfte Blaadjes , alleen , in deeze bloeijen; gelyk Likn^us ten opzigt van het Gekuifde Boom-Varen aantekent; zou nog te onderzoeken zyn. , Ondertusfchen fchynt my hier dat Japanfche te behooren, waar van ik in Fig. 3., uit myne Verzameling, de Afbeelding geef. Want, hoewel het in 't laatfte opzigt, wat mynTak aangaat, niet voldoet, kan dezelve wel niet de onderfte zyn. De Vinnetjes zyn ook niet volkomen famengevoegd, doch zeer digt aan malkander, langwerpig Eyrond, ftompachtig, aan de Tippen fpits Zaagtandig en, voor 't overige,volkomen Kuifachtig. Wat de Vrugt. maakingen aangaat, welke maar enkelde plekjes  ï> k Haai it planten. 185 jes aan den rand der Vinnetjes zyn, komt het naast met eene volgende Soort, die daar van den naam voert , overeen ; maar deeze heefts" ongekarcelde Vinnetjes , terwyl dit Japanfche dezeiven zeer diep ingefneeden heeft (*). (53) Boom-Varen met het Loof dubbeld ge. vind', de Finnen ftomp en gekarteld; ded, Stengel Kaffig. * A IV Dit is het Mannetjes • Faren , door geheel Europa bekend; en , gelyk by ons, overal meest in de Bosfchen en op andere donkere vogtige plaatfen, in een Zandige Grond, voorkomende. Het voert den Griekfchen naam Pteris, den Latynfchen Filix, den Italiaan- fchen (:lJ De Heer Haller heeft ook aanmerkelyke duïfterheden, in de bepaaling en aanhaalingen van Linn je u s , ten opzigt van deeze Soort, gevonden: (Helv. inclioat. Hl. p. 17. N. 1405-,) maar dezeiven vermeerderd, doordien hy Pluk. p. 180. f, 42. aanhaalt, dat T. 181. f. 2, moet zyn, en zelfs een Varen van Mappus, met drievoudig gevind Loof, met de vitieufe aanhaaling van digitata in plaats van dentata, hier t'huis brengt. (53) Polypodium Frond. bipinnatis ; Pinnis obtufis crenulatis; Stipite Paleaceo. Sp. Plant. N. 43. Gort. Belg. II. p. 280. Gouan Mansp. 528. Ger. Prov. 70. DalibPar. 313. Fl. Snee. 846, 946. R. Lugdb. 499. H. Clip". 475. Hall. Helv. inchaat. Hl. p. 13. Filix mas non ramofa dentata. C. B. Pin. 358. Filix Mas. Lob. Ic. 8i3( Dod. Tempt. 462. Cam. Spit. 991. Fuchs. Hift. 994. M j II. Deel. XIV. Stuk. Vt I. iFDEEta III. ïoorn» 'uk. lui. Po 'yoo. um Fdix 'as. Varen iaitnetje.  i8ö BESCHRYVING VAN .a.ÏDEEI. lil. Hoofdstuk. BoomVaren. fchen Felce, den Franfchen Fougere, den En'gelfchen Ferm, den Hoogduitfchen Fahren of Fahrenkraut; zo wel als het hier voor befchreevene Wyfjes-Varen*, dat gemeeneris, doordien het op opene plaatfen , Duinen en Bergen groeit. Het werdt daar van, al voor verfcheide Eeuwen , onzeker om wat reden, door den naam van Mannetje onderfcheiden. De Afbeelding van dit Varen is by DodoNéus uitermaate flegt; die van Lob el vol-doet taamelyk , alzo zy de Vinnetjes onderfcheiden voorftelt, doch ongckarteld ; waar omtrent de Figuur van Morison nog beter is. Camerarius, wederom, vertoont dezèlven wel gekarteld, maar niet afgezonderd. Haleer haalt eene Afbeelding van Vaillant aan, welke my fchynt tot de voorgaande Soort te behooren (*). Ik vind dezelve onder de Soorten van dien Autheur niet. Zie hier de befchryving van dit Kruid, doo* gemeld en Kruidkenner. Niets gemeener in de Bosfchen van Swits, zerland en aan de Landfcheidingen. Het „ groeit by ronde Plaggen. Het geheele Blad „ is een Cubituslang, met de laagfte Vinnen „ korter, dan allergrootst, de overigen drie, hoekig afneemende. De Vinnen, naar de „ Rib f ) Filix raas, Piïinnlis Cristatis. Botau, Par. T. IX. fig, Sh  © e Haairplanten, 187 „ Rib hellende, langwerpig, met evenwydige „ randen, gekarteld,ftomp gefpitst. [Op het „ Loof komen] Nierachtige hoopjes , zes, „ zeven, met een Schubbetje gedekt , dat gefternd is en rond (*), [Het heeft] Ey„ ronde Doosjes , met een gewrichten Veer„ kragtigen Ring omgeven, De geheele ge„ ftalte is ftevig en glad: de Stengel Schub» big." Voorts merkt hy aan , dat de Wortel een walgelyken, uit den bitteren zoeten Smaal; heeft. Door het Afkookzel zou een doode Vrugt zyn afgedreeven. Een Handvol van den Wortel, op een Pint Wyn gezet, veshaalt hy, wordt tegen een Zwellinge, diedeWaterzugtdreigde, aangepreezen. In de Geneeskunde, zegt hy, wordt het naauwlyks met ernst gebruikt , hoewel het tegen de Jicht voorgefchreeven is door Ma jow, en anderen het tegen de Wormen dienftig geoordeeld hebben; Scopoli vondt het nutteloos Deeze Autheur ondertusfchen, zegt zulks niet van het Mannetjes-, maar van het Wyfjes - Varen; waar uit men wederom de getrouwheid der aan- (*) Dat dit Schubbetje gejlernd eu- rond is, moet een nieuwe Waarneeming van Haller zyn: Tournefort, die hy aanhaalt , zegt , dat het de gedaante van eea Hoefyzer heeft, 't walk ook beter met doszelfs Afbeelding ftrookt. II. Deel. XIV. Sïuk, VII, Afdeel. 111.' Hoofdstuk, BoomVaren.  VII. AlDEEL. lil. Hoofdstuk. BoomParen. 138 Be»«hryving vak aanhaalingen van Hal ler middagklaar befpeurt (*). Wy weeten voor zeker, dat het Poeijer van den Wortel, met vrugt, tot uitdry vinge van den Lintworm ingegeeven wordt, mids het Lighaam , vooraf, door Purgeermiddelen gezuiverd zy (f). De veelheid ondertusfchen en de leelyke Smaak, zyn by 't inneemen zeer lastig. Anders zou het tegen de ronde Darm - Wormen, volgens Hofmann, ook een goed Middel zyn. De nuttigheid der gedroogde Bladen, in Matrasfes of Kusfens , om Kinderen op te leggen, die de Engeïfche Ziekte hebben,is by ons zeer bekend(j). Op 't Eiland Faroe zoude de Ingezetenen den Wortel , in Bier gekookt, tegen den Steen dien- (*) Vide ScoPOLi Flor. Carniol, p. 170; door zyn Ed. aangehaald. (f) Zie de Proeven en Ondervindingen ten dien opzigte reeds verfcheide Jaaran in 't werk gefteld door den zeer kundigen Apotheker W- van Barneveld, in de Hedend. Vadert. Letteroeffeningen , V. Deel N. 5 en 6 , of bladz. 188 en 236. Deeze Heer, een groot Liefhebber der Natuurkunde , heeft reeds een aanmerkelyk getal Lintwormen, door deezen Varen - Wortel uitgedreeven, yerzameld , en verfcheide byzonderheden in dat Ongedierte ontdekt. (ü Pueris Rachitide laborantibus loco Straminis fubfternunt Batavi. Boerh. Id. ibidem, uit Haller. Helv. Ed. I. p. 139; die twyfelde of het dit Mannetje dan 't Wyfje moefte zyn: maar Boerhaave ftelde de kragten gelyk en fpr.ik ook niet van in plaats van Stroo, waar de jonge Kinderen zelden op gelegd worden, in ons Land.  DE H A A I R f L A N T E N. ï£r dienffig bevinden (*). De jonge Spruiten zyn als Spergies eetbaar en de Schubben van den Wortel worden in Noorwegen , van 't arme Volk, by gebrek, wel zo in 't Bier als in 't Brood gebruikt Cf). Dit Varen verfchilt met alleen aanmerkelyk in Geftalte, van het Wyfjes-Varen, dat Takkig is en wel driemaal zo hoog groeit; maar ook in de manier van Vrugtmaakinge en veelal in de Groeiplaats, als boven is gezegd. Ik begryp derhalve niet, hoe Hal ler zeggen kon, dat het,even als 't Wyfje , uitgebreide Landftreeken beflaat en een plaag der Velden is , naauwlyks uitgeroeid kunnende worden (.1). Alle Autheuren getuigen, gelyk hy zelf ook zegt, dat het Mannetje in Bosfchen groeit(§> Maar inzonderheid verfchilt het door de figuur van den Wortel, die zeer knobbelig Schubbig is en ruig , langs den Grond door het Aardryk voortkruipende, en geduurig nieuwe Scheuten uitgeevende, 't welk zekerlyk dit Onkruid moeielyk uit te roeijen maakt. Ook is in het Mannetje die zonderlinge omkrulling der Scheuten , gelyk in veele andere Soorten van Varen, opmerkelyk. (54 ) O Rum Mat. Med. v. aoi. ff) Gunn. Flor, Norveg, Fol. p. 4. . CD Peftis Pascuorum vix ullo modo potest extirpari» & latas regiones, perinde ut Femina, tenet. Helv. incha» Kt. ibid. (£) Somtyds, evenwel, komt het Wyfj«s» Varen,dat IL DfiEi. XIV. Stuk. v0°r" VII. Afdesl, III. Hoofdstuk. Boom? Varen,  vii. Afdeel,. UI. Hoofdstuk. liv. Polypodium FM* fcemina. VareuWyfje. ioo BesciiryviSc Van (54) Boom-Varen met het Loof dubbeld gê* vind; de Vinnen Lancetvormig Vindeelig» fpits. Hoewel de Naamen goedertieren zyn, be« gr«yp ik niet, met wat reden onze Ridder den naam van Varen-Wyfje op deeze Soort toepasfc, die 'er door geen Autheuren aan gegeven is, buiten Tabernemont, by wien het nog door den naam van Steen - Varen onderfcheiden wordt. Immers 'die bynaam baart de uiterfte verwarring (*); Het groeit, by het voorige, in Bosfchen, zelfs voorheen befchrecven is , of het Arend - Varen, ook in de Bosfdien voor: gelyk my de gedagte Heer W. van Barneveld verhaalt, in Gelderland ondervonden te hebben, en het Wyfjes - Varen , waar van hy my de geheele Plant, benevens die van 't Mannetje bezorgd heeft, is weezentlyk het voorgemelde. Polypodium Frond. bipinnaté; Pinnulis Lanceolatis pinnatifidis acutis. Sp. Plant. TV. 44, Gort. Bel«, II. p. Gouan Monsp. 528' Dalib Par. 313. Ft Snee. 847, 947. R. Lxtgdb. 499. Hall. Helv. inchoat. \\\. p. 14. N.. 1704. Filix mas non ramofa, Pinnulis anguft. rarioribus, profunde dentatis Mor. S, 14. X. 3. f, g. Pluk. Phyt. 180. f. 4. Filix Petruea foemina, i, Tab. Ie. 793- CO Mooglyk is deeze of de volgende Plant oudtyds voor 't tVyfjes Paren gehouden j dewyl Plinios van beiden., zo wel van 't Mannetje als van het Wyfje , zegt: Pellunt interaneorum Animalia, ex kis Tatnias cujtr Mede-rc(ttera cum Vino triduo potte. Liter. XXVII»  na Haairpeanten. igi zelfs in ons Land, en onderfcheidt zig, bovendien, door de langte der Bladen; terwyl ook de «fopjes van Bloemen , gelyk onze Ridder ze noemt, hier niet Niervormig, maar Eyrond, eenigerrnaate gehaaird en eenzaam zyn. (55) Boom-Varen met het Loof dubbeld ge* vind; de Vinnen Vindeelig effenrandig, van onderen feenemaal bedekt met Stuifmeel. In de Moerasfen der Noordelyke deelen van Europa, zelfs ook in die van Switzerland, en in Rusland aan de Wortels der Boomen , volgens den Heer de Gorter, groeit dit zeldzaame Varen, dat naar 't gewoone Varen wel wat gelykt, doch inzonderheid in de Vrugtmaakinge verfchilt. Dewyl het Stuifmeel de geheele ondervlakte der Vinnetjes beflaat, hadt Linn as os het bevoorens in 't Geflagt van 't Plak-Varen geplaatst; maar naderhand bevindende , dat het in de jongheid af- (55) Poppodium Frond. bipinnata; Pinnis PinnatifidisiBtegerrimis fubtus undique Polline teftis, Mant. 505. Acrostichum Thelypteris. Sp. Plant. p. I53g, Flor. Suec. 11. p, 939. Polyp. Pinnis pinnatis, Pinnulis ovatis integerrimis. Hall. Helv. inchoat. III. p. I4. N. Fjiix°saxatilis foliis non ferratis. Pluk. T. 179. f. 3. Filix mimor non ramofa. Mapp. Als. Ic. 7. Thelypteris paluftris non ramofa. Rupp. gen. 277. Schmid. Ic. T. XI. II, Dast. XIV. Siuk. Vil. • Afdeel. 111. Hoofdstuk. Boom. Varen. LV. Polypodium Thelypteris.Plakmeelig.  ï02 Beschryving van VII. III. Hoofdstuk, Boomvaren. afgezonderde Plekjes waren ; heeft zyn Ed. het hier weder t'huis gebragt, daar het,volgens Hal ler, weezentlyk behoort. Een keurlyke Afbeelding en befchryving heeft de Heer Schmiedel, Hoogleeraar te Erlangen, aan 't licht gegeven van dit Kruid, 't welk ten tyde van J. Bauhinüs reeds in 't Wurtembergfe was waargenomen. Het blykt daar uit, dat de Vinnen alleenlyk Vindeelig zyn , niet in Eyronde Vinnetjes verdeeld, gelyk H aller zegt. Het zelfde is blykbaar in het derde Steen - Varen Wyfje van Ta berkemont ,als ook in het LaageVirginifche Moeras-Varen van Pltjkenet, hier toe behoorende (*). Want de Vinnetjes zyn met een breede ftrook, langs de Bladrib heen, vereenigd , en de endelingfen loopen in een lange fpitfe punt famen. Zeer duidelyk beeldt ook gezegde Autheur af, hoe de Zaadhoopjes zig eerst op eene Lyn, langs den rand,vertoonen, terwyl zy met een geftraald Schildje gedekt zyn vervolgens aldaar famenvloeijen, en zig eindelyk over de geheele onder, vlakte verfpreiden; even als ook in andere Soorten van dit Geflagt gebeurt. De Eyronde figuur der Bolletjes , haar Steeltje, de Veerkragtige Ring en hoe zy open fpringen, om hun Zaadftof uit te werpen, is ook zeer duidelyk door hem in Plaat gebragt. (56) <*) Filix pumila Paluftris Virginiana. Tab.agu.f.i.  de II aa I R f L a N T e W. 19 CS<5) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind-; de Vinnen halfmaamwyze, haairig getand; de Steng ft roef. De gedoomde Vinnetjes maaken deeze Soort zeer kenbaar, die door Tournefort tot' bet Geflagt van Lonchitis betrokken was, wegens de fcheefheid derzelven ; terwyl zy ge-" oord zyn. Dezelve groeit ook op verfcheide plaatfen in ons Wereldsdeel, doch is niet zeer gemeen. Hal ler merkt aan, dat zy fomtyds met famenvloeijende , fomtyds met onderfche.den Vinnetjes voorkomt. De Stene >s driekantig, bekleed met bruinroode Schubben. Ü7) Boom-Varen met het Loof dubbeld ge- v'»d)c:u J-Mo-tTfZ Fr°nd- bipi,matis 5 Piiïll!s LUnu.atisb- L p- - B- ' aris' 3'4' Huds. Angl. 5oo. Po\1 1 PmnatiS' Ci,iat,S' -^atis uil g^'rt * 358 Pr°dr' ^ Filix mas non ramofa,Pinful-s latfa aunculatis Spinofis. Pu,K. «fe .5* T S fit Moa^ major. Touk,;. ^ ' m^Fti Frd-bipimiat;s'tFo,io,is £L N L L^«olat1S; Serraruris acuminatis. SP WSL J 4 G°UAN ^ ^. Huns. 3go j£ 74ö. Filicula Fontana maim- r aa- l , !' folio. C. B. S «8 jt Adum:hum album fil!U ö' 358. Tournf, /„//. 543( dry0i,teris II. Deux. XIV. Stuk. n t;in* \ VIL AroEBr,, lil. Hoofdstuk. 6Vi Pshjpo. Hum acif. sa turn. Doorninnig. LVlI, faauw» iders.  vii. AlDEBL, ni Hooio- stuk . JSoomVaren. , LVÏII. Polijpo dium Noveboracer.fi. Nieuw |orks. L1X. Pubeseens. Ruigachtig. 194 Beschryving vak Vind; de Blaadjes en Vinnen ver afftandig, Lancetvormig; met gefpitjle Zaag-< jandingen. Dit móet het Witte Eihn-Varen van Do doncus zyn, volgens de aanhaalïng van Tóurnefort, op den naam van C. Bauhinus. Haller betrekt daar toe de Filicula, door Sec; uier afgebeeld. Cnze Ridder heeft den bynaam van J. B auh i nüs ontleend,'die het in Graauwbunderland gevonden hadt, hoewel hy zelf aanmerkt, dat het ook in Vrankryk en Engeland groeije. In Switzerland'is het, volgens Haller, zo gemeen , als by ons de Steenruite, zynde byna op alle Rotfen en Muuren te vinden. (58) Boom- Varen met het Loof dubbeld gevind; de Vinnen langwerpig ejfenrandig evenwydig: de Steng glad. (59) Boom-Varen met het' Loof dubbeld ge-' vind. 'candida. Dod. Peirpt. 465. Haller. N. 170s. Seg. Veri i. T. 1. ("58) Polypodium Frond. bipinnatis; Pinnis oblongisj integerrnriis parallelis ; Stipite lsevi. Sp. Plant. N. 47. (59) Folijpodmni Frond. bipinnatis Piloüs; Pinnis Lancco'alo ■ ovatis fubindfis acutis ejftimis cowflueutibuSti Sp. Plant, N. 4$.  » E |I A ,i i j { L- A rj x £ £ lö vind, ïlaairig; 4e. Vinnen Lancetvormig Eyrond, een weinig ingefneeden, fpits; de wterften fqmenvloeijende. (60) Boom-Varen met het Loof:dubbeld gevind; de Vinnen aan den Voet hoekig uit-, gegulpt; de Vinmaakingen aan de kan-' ün, i aiuiKb £b JtEm'ofcr agrf -^u fi V an deeze drie groeit de middelfte j die ïïaai--oof heeft , 0p Jamaica; de eerfte, hoewel N,euw Jorks gebynaamd , in Kahada, volgens Kal m; z0 wel als de laatöe.die zig onderfcheidt, doordien de Vrugtmaakingen aan den Rand zyn , niet op de. vlakte van de Vinnetjes verfpreid, gelyk in het gewoons g^lyke?65 Vai'én ,: n3ar ZJ acders £ (6i) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevtnd; 4e- Blaadjes afftandig: de Vinnen langwerpig fimPi Zaagtandigt ^ -™ deren Boldraagende. jjee gei DCo) Frond. bipinnatis; Finnis bafi rinua- ^repa„dIs; Fr„aificationib„s marginaübu,. SP. ZTt, (60 Pohjpo^n Frond. bipinn. Foliolis remotis- Rn. £s oHon^obtuhVfe^isruteus i^fcifeS^i^ N. 5o. R. z^rf*. 500. Fife s ■bior, ^fy/. HL p; 579t S-14 T< 3_ ^ io< s» N 2 II. Deii,. XIV. Stuk, AFDEEt, 111. HOOFDSTUK. LX. Poltfpa» ttum tnargma, e. Rand* LXf. Bulbifex oldraa* J,  VTL ATDEElu 111.' Hoofdstuk. BoomVaren. Lxn. Polypc diuni frc gile. Broofcl fteelig. (•62) Pohjpodittm Frond. bir-inn. Foliolis remotis; Pinnis fubrotundis, incifis. Sp. Plant- N. 5*, Dalib. Par. „IZ, Gouan Monsp. 528. FL Suic. 849» 948- Fhr. Frantof. 119 Hall. IMv. 111. N. 170?- Fllix Saxatilis Caulicólo tenui fragffl. Pluk. Alm. 150. T. 180. f. S. Filix, pumila Saxatilis fecunda. Clus, Pann, 70É. Tf>(5 Bëschr^vïng van Deeze Soort , de zeldzaamfte in dit Geflagt , zou de Voortteeling der Varens eenigermaate kunnen ophelderen, indien het waar is, 't gene 'er van gefchreeven wordt. Immers op de rug der Vinnetjes of Blaadjes komen, volgens Cornuti, tusfchen de gewoone tropjesvan Stuifmeel-Bolletjes, ronde Kogeltjes voor , die afvallende het Gewas voortplanten. Maar hoe gefchiedt dit dan in de andere Soorten ? In Kanada is ook deeze t'huis. (62) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind ; de Blaadjes afjlandig \ de Vinnen, rondachtig, ingefneeden. 1- Of de Heer Haller dit, dan hetGraauwbunderfe bedoele , met zyn Boom-Varen, dat de Vinnen gevind, ruimfchootig verdeeld,de Vinnetjes half gevind, met rondachtige getande Kwabbetjes heeft, blykt my te minder, wegens de veranderingen ,door zyn Ed. daar in waargenomen , die hem zelf ten opzigt van deeze twee deedt twyfelen. In Sweeden groeit dit  Haairpunteh. J9' dit Broofchfieelige overal op dorre Steenachtige plaatfen, zegt Linn^us. (63) Boom-Varen met het Loof'dubbeld gevind; de Finnen Eyrond eenigermaate gekwabdftomp, van onderen naakt, aan den Rand, waarde Vrugtmaakingen zyn om~ geboogen. \ In de Zuidelylce deelen van Europa is deeze nieuwe Soort waargenomen, die de Ceftalte der voorgaande heeft, en, verfch gedroogd zynde, zeer aangenaam is van Reuk. Het Loof is maar een Handbreed hoog en zou, indien de Zaadftofhoopjes niet met een eigen Schubbet je gedekt waren, tot het Rand- Varen zyn t'huis gebragt. (Ö4) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind; de Vinnen Eyrond infneedig getand, O) van onderen Kafflg, aan den Rand, waarr"\ de Vrugtmaakingen zyn, omgehoogen. Deeze, aan de Kaap der Goede Hope ge- von- (63) Polypodium Frond. bipinnatis ; Pinnis ovatis fublobatts obtufis nudis margine reflexis; Fruftificauonibus marginalibus. Mant. p, 307. C6V Polypodium Frond. bipinnatis; Pinnis ovatis inrfo -denticuiatis ;fubtus paleaceis margine reflexis: Frucif. marginalibus. Mant. 307. N 3 11 DESi, XIV. Siük. . t Vil. Afdeel. 111. Hoofdstuk. LXliï Polijpoiium fra'rant. Welriekend. XIV. ffron. kaffers  vu. Afdeel. 111. Hoofdstuk. LXV. Polypodium Regium.Konirig- LXVl Leplo phjllnm Fyntladig- J9& B e s c h * v v i n g vak vonden, is van Geftalte als de laatfte, nv driemaal grooter en dikker , met de Stengel Kaffig gehaaird, zo wel als 't geheele Loof. (65) Boom-Varen met het Loef dubbeld gevind; de Blaadjes [byna gepaard; de Finnen overhoeks geflipperd. In Vrankryk groeit deeze , die de tropjes Zaadftof grooter heeft dan dergelyken, Vail-. lant, die ze omftreeks Parys vondt en zeer fraay in Afbeelding bragt, heeftze Koninglyk Eike-Varen, met de Vinnetjes van Duiveker-. vel, getyteld. (66) Boom - Varen met het Loof dubbeld gevind; de Vinnen Wigvormig gekwabd. Dit Kruidje in Spanje, Portugal en Proven-' ce, gevonden , heeft de gedaante byna van onze Steenruite, en fchynt als een middelflag tusfchen het Flak - Varen, Tres - Varen en BoomVaren , te zyn. (67) (65) PcTijpodium Frond- bipinn, Foliolrs lub - oppofitis ; Pinnis alternis iaciniatis. Sp ttmti N. 52. Hort. Ciïf. 475. R. Lugdb. 500. Dalib. Pm-is. 312. Filicula Re&ia» Fumarise pinnulis. Vaiix. Par. 52. T. 9- f. r. (66) Folijnodinm Frond. bipinn. fterilibus brevisfimis pinnis Cnneiformi - lobatis. Sp. Plant. N. 53- M*<51H ^Monsp. 5. T. 5. Adianth. Filicin. leptophyll. elatius His«. ïanicum. Barr. Rar. 1270. T. 43'.  i>e HaAirplante rog (67) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind; de Finnen Vindeelig Lancetvormw Zaagtandig. Uit China hadt Linn je os deeze Soort met den Wortel bekomen, die als met een geel' Dons, gelyk een Haazepoot, is bekleed. De Stengetjes, een Voet of anderhalf lang , wa-1 ren groen en glad, zo wel als het Loof; waar aan de fRidder geen Vrugtmaakingen befpeurde, hebbende het wegens de gedaante flegts hier t'huis gebragt. VI. Met verfpreide Stekels gedoomd of Boomachtig. (6§) Boom-Varen met het Loof dubbeld ge-i vind, Zaagtandig; de Steng Boomachtigri ongedoornd. ai 059) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind, S' r i*7) Polypodium* Frond. bipinn. Pinnis pinnatifidis& Lanceolatislferratis.RadicibusLanatis. Sp. Plant. N. 54 C68) Polypodium Frond. bipinn. Serratis; Caudice Ar-' boreo inermi. Sp. Plant. N. 55. Filix Arborescens, Bnnul.s deritatis. Plum. Fil. 1. ï. g, Amer. t j . , Pet. Fil. 41. t. 1. f. r , 2. ' (69) Polypodium Frond. bipinn. Serratis; Caudice. Arfcoreo aculeate. Sp. Plant. N. 56. Filix Arborea ramofa fpinofa &c. Sloan. Stam. H. Hift. 1. p. 05. T 56 Filix arborescens Iatifblia acuieata. Plum. Amer 3" r' 3'«/. 3- T. 3. Pet. Fit. 42. T. 4. f. 1. W. D*ai» XIV. Stuk. 4 VII. Afdeel. 111. Hoofdstuk. LXVII. Poli/pa. Hum Ba'oniez, Chi- ' ïeelch. XVIII. Arbo- UHt. Boom:htig. LXIX. dnofum. Doorneiig.  VII. AlDEEL. 111. HooïD- STUK. LXX.- Polypodium horridum, Schroornelyk. LXXI. Pytami- dale. Pieramiedaal. oo Beschryvino van vind, Zaagtandig; de Steng Boomachtig9 gedoomd. (70) Room - Varen met het Loof meervoudig famengefleld ; de Vinnen half-Pylvormig aan den Voet veremigd, aan de tippen Zaagtandig ; de Steng gedoomd. (71) Boom-Varen met het Loof meervoudig famengefleld; de endelingfe Vinnen Lancetvormig , zeer lang, Zaagtandig; de Steng om laag gedoomd. Deeze vier zyn Westindifche Gewasfen , loedanige men , zo 't fchynt , in Oostindie :iog niet heeft gevonden. De twee eerften »yn Boomachtig ; het eene ongedoornd, het mdere gedoomd; gelyk ook de twee laatften, 3ie door de dubbele verdeeling van het Loof uitmunten : terwyl de zydelingfe Ribben in het Schroomelyke wederom Takkig zyn. (70") Polypodium Frond. fupradecompofitis ; Pinn. femiragittatis , bafi connexis, apice ferratis; Caudice aculeato. Sp. Plant. N. 57. Fil. ramofa, Pinnis latis , Gladia:is; Caudice fpinofo. Pet. Fil 50. T. 5- f. I. Plum. Amer. j. T4. Raj. Suppt. 92. C71) Poli/podium Frond. fnpradecomp. Pinnis terminalibus Lanceolatis longislïmis ferratis; Stipite inferne acuieato. Sp. Plant. N. 58- Filix ramofa pyiamidaJis Pinnis varvis. Pet» Fil. 40. T. 4- f. 2.  DE HAAIRrtANTEN. aor (7 2; Boom-Varen met het Loof meervoud^ famengefleld,; de Finnen ftomp, aan de tiu Zaagtandig; de endelingfe gefpitft; de Sten] Boomachtig, gedoomd. (73) Boom-Varen met het Loof dubbeld ge vind, de Vinnen Eyrond met kleine Tandjes, (74) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind en ruig; de Finnen langwerpig ftomp; de endelingfen gefpitft. (7J) Boom-Varen met het Loof dubbeld gevind; de Finnen horizontaal effenrandig Jiomp; de endelingfe Lancetvormig. Van deeze vier heeft de eerfte de Steng, de tweede de Blaadjes ftekelig of gedoomd: de der- (72) Polypodium Frond. fupradecompofitis; Pinnis obtufis apice gratis, termin. acuminatis; Caudice Arboreo aculeato.US/?. Plant. N. 59. pET. Fit. 47. p. 4 f. 7 (73) Polypodium Frond. bipinnatis; Pinnis ovatis, denticulato-fpinofis. Sp. Plant. N. 60. Pet. Fil. 53. p. 1 f. 6. (74) Polypodium Frond. bipinn. hirfutis; Pinnis obiongis obtufis, terminalibus acuminatis. Sp, Plant N Éi. Pet. Fil. 52. p. 4. f 10. Plum. Alm. I5. p. 23,V^ 21. T. 27. Raj. Hl. r Hoorn. ' stuk. LXXPE Polypo. dium as» perum. Ruuw. LXXIII.Ï Murica* turn. Stekelig; LXXIV. Fillofum, Pluizig, LXXV. Decusptturn. Kruisbladig.  vn. AFDEEL. III. rHooiD* STUK. BoomVaren' 1XXVI Polypo dium Dt\ opteris. Wymu tig. «02 .BXSCHRYVIMGVAN derde heeft dezeiven ruig of als met Haairig Pluis begroeid : de vierde heeft het Loof als kruislings of Taxisbladig. Het fchynt dat deeze laatfte ook in Oostindie groefje. De drie anderen zyn alleenlyk in de Westindién gevonden. VII. Met meervoudig famengefleld Loof. (76) Boom-Varen met het Loof meervoudig \ famengefleld, de Blaadjes drievoudig en dubbelvinnig' In de Bosfchen van Europa, doch niet algemeen, komt deeze Soort voor, welke van Cnosios klein laag Steen • Varen genoemd wordt. Hy namze aan den Voet der Bergen in 't Ooftenrykfe zeer overvloedig waar. Het hadt kruipende Wortelen , byna als 't Mannetjes Varen, van een zeer famentrckkenden Smaak en zeer kort Loof. Ik kan echter de drievoudigheid der Blaadjes niet vinden in zyne Afbeelding. Mopglyk komt die (76) Poli/podium Frond. fupradecompofitis ; Foliolis ternis bipinnatis. Sp. Plant. N« 63. Gort. Jngr. 165. Dalib. Par, 314. Pt. Snee. 852. 949- 7o\ys>. trifidum, Ramis pianatis, Finnis pinnatifidis. Pi. Lapp. 387. Filix Ramofa minor, MfanUi dentatis. C. B. Pin, 358. jf» Petrop. X. T- 22. f- 2. RH* P"«M» faxatilis prima. Clus. Pan». 705. Jc. 704. Nonne Hall. Helv. imhoat. Sp. 1709. Filicula Alpina crispa, Seq. Ver. Tab. h  BE H 4 A I a P l 4 B I ï ft die van Secuier, behoorende tot een Va- AVIL ren op den Baldus - Berg in 't Veroneefche ge- uï**" vonden, iets nader daar mede overeen. Het*™**0" blykt, dat deszelfs Bladen Wynruitachtig Boom. tvaren, Varen. (77) Boom-Varen met het Loof meervoudigLXXVlï. famenfleld en Haairig; de Blaadjes Lan^fX]. cetvormig gevind; de Vinnen gepaard JimcecVindeelig. 'Spelonkig. Van het groeijen in eene Spelonk op de Bermudifche Eilanden, daar Peukenet gewag van maakt, zal buiten twyfel deeze den bynaam hebben, hoewel zy ook op Ceylon is waargenomen, en derhalve niet ten onregte onder de Ooftindifche Gewasfen mede betrokken wordt. • Het Portugeefche Varen met den Wortel van Eoom-Varen, bevoorens de laatfte Soort van dit Geflagt uitgemaakt hebbende, is thans tot dat van Trichomanesi, ftraks volgende, overgebragt. Voor- (7?) Polypodium Frond. fupradecotnp. Pilofis; Foliolis Lanceolatis pinnatis; Pinnis oppofitis pinnatifidis Sp Plan: N. 64 ft. Zeyt. 384. Filix Bertnudènfis elegans Ramofa. Pinnis rarioribus dentatis , Cauliculis Muscoii. tanugine obduffis PfcuK. Alm. 155. p. f Burm. fl Ind. j>. 334. * ' II. Deel XIV. Stuk.  vu. 111. Hoofdstuk. BoomVorm, (*) Flor. /Egqpt. Arab. p. 185. é-J-) Zoesa Flor. Islmid. V. "39(•D Gukn. Flor. Norvegicct. Ö04 B E S e H R * V I » G V A K Voorenaleer hetzelve te befluiten , zal ik nog gewag maaken, hoe in Gelukkig Arabte, op het Gebergte, alleen maar drie Soorten van Boom-Varen door Forskaohl zyn gevonden; eenKambladig, een Gekorte® en Getand; als ook een Borfteldraagend aan de Dardanellen , by Konftantinopolen (*> Op Ysland komen , behalve het Mannetjes- en Wyfjes-Varen, ook het Broofche, het genieene Europifehe , het Bronnige, het Krombladige en Wynrnitige, voor. Meer dan deeze zeven vind ik onder de Yslandfche Planten niet opgetekend (f). In Noorwegen is maar éène Soort van Pteris, naamelyk de heter ophyila, en twee van Acroftichum} waargenomen (+)♦ Adiant om. Venus-Haair. 1 De Kenmerken van dit Geflagt heeft LinKjeüs gefteld tebeftaan in end-Vlakjes onder den orageboogen rand van het Loof. T00Ruefort hadt dezeiven indebyzondere gedaante der Blaadjes, die tot het gezegde aanleiding geeft , gevonden. Van onzen Ridder wordt het in deeze Rangen onderfcheiden. , I. Met   2 Peel PLAAT C.  8 E H A A I R P L A N T E ST» zuy L Met eenvoudig Loof» Vlf» Afdeel; (ï) Venus-Haair met het Loof Niervormig, H^ofdeenvoudig , onverdeeld , gefiengeld , tw/-STÜK- '■ èlom'g- AdLtum Reniforme. Zeer blykbaar is het voorgemelde, in datSe.rbloe" zogenaamde Varen van Madéra, Hemionitis genaamd, van Plükenet, 't welk ronde Bladen als het Mans-Oor heeft, met de langwerpig vierkante Tandjes der Bladen, in de geheele omtrek, omgekruld. SLOANEhade dit raare Gewas van dat Eiland , alwaar het alleen fchynt gevonden te zyn, bekomen. (2) Venus - Haair met het Loof Nier vormig een- \ u voudig overhoeks , gefieeld, gekwal/d. MlffiÜ** Woemig. '"Philips ryns. j Op de Philippynfe Eilanden, daar het den naam van heeft, is deeze Soort waargenomen. % Met (1) Adiantum Fol. Reniformibus fimplicibus ïndivifïs , Stipitatis, multifloris. Suft. Nat. Veg. XIII. Gen. 1180I Sp. 1. Ad. monophyllum Fol. Afari rotundis. Mor. Hift. 11). p. 592. Filix Hemionitis dida Maderenfis &c.Pluk. T. 28?. f. 5. Hemionitis Afari folio. Sloanb gfam. iL Hift. I. p. 15. v (2) Adiantum Frond. Reniformibus fimpl. alternis, Petiol. Lobatis, multifloris. Sp. Plant. N. 2. Ad. PK* üpp. Fol. rotundolaciniato. Pet. Gaz. 8, X. 4, f. 4, II, DazL, XIV* Siuk.  2üG li. E S C H- li ïV.Ilf G V A ÜS ■vn. Aeceel. III. Hoofdstuk. 111. Adianwm qrrtJiatum. 1 IV. Pedatmn* Voétachtig. II; Met famengefleld Loof. (3) Venus • Haair met gevingerd Loof', dé Blaadjes gevind; de Vinnen eenbloemig. Op de Eilanden Jaraaika en St.Domingo,in de Westindiën , is dit Venus - Haair waarge* ïomen, 't welkSloane noemt ,Grootzwart niet Takkig', met de Spruitjes uit den top van iet gemeene Steeltje als Sternswyze gedraald*. 3it is het Polytrichum van DuTertre, gelyk hy aanmerkt. Anderen hebben het tot de Trichomanes betrokken > of tot de Lonchitis wegens le ge oorde Vinnetjes. De Stengetjes zyn ;en' Handbreed of een half Voet hoog. (4) Venüs - Haair met het Loof Voetachtig; dé Blaadjes gevind; de Vinnen van vooren bultig, ingefneeden, Vrugtmaakende. zzb »i1 ,.. i.r-v, . 4:-'T ' ''la .nefuouügwtw JicoS isa^raHpr aMa F (3) Adianti-.m Fronde Digitata; Foliolis Pinnatis ; Tinnis unifloris. Sp. Plaat. N. 3 Ad. Alis radiatis Pet* Fil. 93. T. 14. f- 3- Ad. Ramoiüm radiatum. Plum» Amer. 33. % 49» Ad. Jamaicenfe, Pinn. Auriculatis &c. Pluk. Alm. 11. T. 153- f. 3- Trichom. Amer. radiatum. Mor. Hift. 111. P 59I-S. 14- T-4- f- 9- (4) Adianlum Frond Pedatis; Foliolis pinnatis ; Pinnig tmtice gibbis, incifis, fruftifkantibus. Sp. Plant. N. 4. Kalm. It. 111. p. 338. Ad. Fronde bifida &c. K.Lugdb. 500- Ad. Fruticofum Americannm &c. Pluk. T. 124. f» s. Mor. T, 5. f. 12. Ad. Frut Brafilianum. C. B-Pm» 355. Proir, 150 Ad, American- Cokh, Canad. 7. T. 6Y  In Kanada en Virginfe groeit deeze,, die de vtl badjes niet zo fo 't ronde, maar op de wyze ^ cn o^Scboogen , met de Blaadjes Ruitachtigslüi£br icheef vierkant. De Taki™ ™« ~i • «wart. Het valt ook in Brazii! K ^anzlg^ hngfe driehoekig Piekmmig. nfg. (6) Venus-Haair met he* Tnn-rr le2 U driedeeUS> fiWP» ingefneeden , veelbloemig. ™u*"> Lrie- 6 Kwabbig.' (7) Venus.Haair met het Loof gevind^ de vu ' Zaag- DeeZe drie 2yn d£ West].Dd tnenka, en de eerfl-p j-a s.s • 0 a" en ae eerite -te Suriname waargeno- men, (5) Adianlum Frond. afatntL d- repens. Pet. Fit. I00. T „ f ^ N* 6' Ad- Wyti* ■ <7J Adiamum Frond. pinnaii!'; Pinnis obtufi, . majus nigrum, Pinnis 1b„:(o.. 1 ~' +nci,omanes Sloan. 3am. \7 TJXl **** M. Duw,. XIV, Stuk,  VII. Afdeel. ■li. Hoofdstuk. VIII. 1 Adiantum Caudatum. Staartig. &ó8 •Descïirtvinc vam men , wordende dezelve Allergrootst witFrbw wen-Haair van Suriname door Seba gecy» teldi (8) Venus-Haair met het Loof gevind, Zeisfenvormig , aan de tippen Staartig. In Oostindie groeit deeze Soort, wier Loof uit veele Blaadjes aan een Steeltje beftaat, als dat van Trichomanes: zynde het Steeltje tevens Zeisfenswyze omgekromd , 't welk 'er een aanmerkelyke byzonderheid van uitmaakt, zeer blykbaar in de fraaije Afbeelding daar van door wylen den ouden Heer BuRmanntjs, die het Ceylonfche Exemplaar van den ouden Gronovius hadt ontvangen en aanmerkt , dat de tip van het Loof zig naar den Grond fchynt om te krommen, tot Wortelfchieting. Mooglykzal hier het Maanswys Venus-Raair van den jongen Burmannus te betrekken zyn ; niettegenftaande zyn Ed. 'er eenvoudig £,oo/aan toefchryft: wantLiNN^us noemt Loof , dat gevind is , niet eenvoudig. Ik bezit een fchoon Exemplaar van een Adiantum, dat de onvermoeide Heer Thuniierg, thans Kruid- - f8) Adiantum Frond, pinnatis, falcatis, apice Caudatis. Mant. 308. Adiant. Caule reflexb , Pinnulis alternis ftriatis &c. Burm. Zeyl. %. T. 5- f- -> An Adianthum Lunulatum ? Burm. fl. It'd. p. 235.  nrcft. Dit fch„„ °°1"> de bovenften Lancetvormig met Tandjes. De Bladen zyn overhoeks gevind, en deeze Vinnen verdeelen zig wederom in Vinnen , waar van de endelingfe Lancetvormig en getand zyn. Ook is het Loof aan de eene zyde donker bruin , aan de andere helder groen. Maar het komt my voor, dat het van boven , niet van onderen, bruinst zy. Ieder Tandje heeft een rond Zaadknopje , met twee Punt?es , ter wederzyde één. De meergemelde Heer Thunberg heeft dit flag van VenusHaair omftreeks Batavia gevonden. (14) Venus. (-13) Adianw.r.1 Frond. decompofitis; Pinnis alternis; Lobis inferioribns pinnatifidis, fuperiorlbr.s Lanceolatis denticulatis. Burm. uts.  de Haairplante». 213 ;. (14) Venus-Haair met het Loof meer fameti» gefield; de Blaadjes overhoeks, de Vinnen Wigvormig gekwahd, met dunne Steeltjes. Dit Kruid , naar 't welke het geheele Geflagt den naam voert, groeit in de Zuidelyke deelen van Europa en in de Levant. Het was in Switzerland lang gezogt, doch niet gevonden, tot dat de Heer Fuesslx hetzelve in 't Over • Alpifche 'gedeelte, dat is in 't Wallifer-Land, waarnam, alwaar het in Futten, op Steenen en aan vogtige Muuren groeit , zegt Haller. Godan getuigt, dat het omftreeks Montpellier neftelt aan de fcheuren of fpleeten der Putten. Van die Stad heeft het zynen door geheel Europa bekenden naam, wordende in Vrankryk Capillaire de Montjieh lier geheten. Het kwam den Heer ForsKAohl in Egypte en Arabie voor, en RumPHius op de Molukfche Eilanden. Op Java, rondom Samarang, heeft de Heer Thunberg het ook gevonden. Dit ("14) Adiantum Frond decompofitis, Foliolis alternis , Finnis Cuneiformibus Lobatis, pedicellatis. Sp. Plant. N. J2. Huds. Angl. 391. Goiïan Monsp. 529. Adiantum Fol. Coriandri. C. B. Pin. 356. Mat. Med. 480. Adiantum. Cam. Epit. 924. Dod. Pempt. 469. Ad. f. Cap. Veneris verus , Polycrichon Apuleji. Lob. 1c. 809. Cap. Veneris Amboinicus. Rumph. Amb. VI. p. 77. T. 34, f. t. 03 II. Dsbl, XIV. Stuk. VII. Afdeel. 111. HooïD- STUK. XIV. Adiantuni. Capidus Veneris; Ku rapi (ch.  BESCIïRYVïNC v a £j. ■VII. UI. Hoofdstuk. VenusHaair. Dit Venus-Haair heeft dunne Stengetjes , die paarfchachtig zwart zyn , aan lyelken" . lange, driebladige Steeltjes overhoeks groeijen, met zeer tedere gladde Blaadj.es, Waaijerachtig, aan den omtrek getand; dikwils in drie, vier"of meer, ftompe Kwabben verdeelde Iéder Tandje heeft één of twee witte Zaadhoopjes, met een Vliezig omwindzel, wordende door den omkrullenden rand gedekt. Zy beftaan uit ronde Bolletjes met een Veerkrag- . tigen Ring, als in de andere Haairkruiden. De zo vermaarde Borst- Syroop (*), heeft van dit Plantje zynen naam ; hoewel hetzelve, zo femmigen willen , naauwlyks eenige, j kragten bezit Cf). Het levert, niettemin,een j overvloed van Sap uit, dat van eene Zeepachtige hoedanigheid is , niet zonder eene I Zuurachtige famentrekking. Doch wel verre van den lof eens algemeen Geneesmiddels te verdienen; gelyk het, nu byna anderhalve Eeuw. 3 geleeden door zekeren Montpellierfen Arts opgehémeld wordt ({)*, komt het flegts, in dee-I zen, overeen met de Stecnruite, Wederdood,.1 en andere Haairkruiden : des ook gedagte Sy-j roop meest van andere Adiant'«, ofmetzulkj ecnej (*) Sijrupus Capiüaris Mouspelie.'.fiMii. Si/rop de Ca-t pütaire. (\) Haaler, inéoêt. 111. p. 17. (■!•) in Libello rf*^tó«wrt*»iAutoreP.FojtMio, MonsjM 5644.  DE II a A 1 R P l a N T E N. 215 eene famenftelling vervaardigd wordt, dat V^j'. men naauwlyks weet, waar aan derzelver zo lil. uitmuntende Borstverzagtende kragten toe teSwK. " fchryven (*), Het Zwart en Witte VenusHaair zyn 'er de voornaamfte Ingrediënten^"'* van. Met Haller ondertusfchen te denken , dat die Syroop haare kragt alleenlyk van 't Water van Oranje-bloemen hebben «ou, gaat wat ver (f). (15) Venus- Haair met het Loof dubbeld ge~ A]^n'tlim vind; de Vinnen Ruit acht ig , aan 't endVtltofum, en uitwaards Vrugtmaakende; de Steng Fluiz,£Pluizig. Dit Jamaikafche wordt nader befchreven , als een driekantig, zwart, Haairig, Stammetje hebbende , met het Loof byna dubbeld gevind ; de Vinnen overhoeks, naauwlyks gefteeld en glad. (16) Venus-Haair met het Loof dubbeld ge- XVT. vind- Putveruvma Hentum. Poeijerig. C) Zie hier voor , bladz. 139, in de befchryving der Twintigfte Soort van Miltkruid. (j) Ab Aq. Fl. Aurant. vim fuam accipere videtur, £ cmam habet. Utfupra. (15) Adiantum Frond. bipiiinatis; Pinnis Rhombeis antice extusqae Fruftificantibus; Stipite villofo. Sp. Plant. N. 13. Mant. 505. Adiantum. Pluk. Phijt. P. 253. f. 1.] (16) Adiantum Frond. bipinnatis; Pinnis ovalibus an¬ tice O 4 |L Deel XIV. Siuk.  VII. III. Hoorn» STUK. XVII. Adianu m Criftalum, Gekuifd. I n .i 'J n I vi XVIIT. Trunet. turn. Geknot. tici Ac to. T. < pa N, An mo ( tis ger fJÖ Beschryvinovan- vind; de Vinnen Eyrond, van vooren geknot, eenbloemig; de Steng ruig. Cl 7) Venus-Haair met het Loof dubbeld ge*, vind ; de onderfte Blaadjes tweedeelig; de Vinnen Maanvormig en van boven yeeU bloemig. Deeze beiden groeijen in de Westindiën, >e Portugeezen zouden het laatfte Avenca oemen, volgens Sloane, die hetbefchryft s een Allergrootst zwart Venus - Haair, niet 'akkig, met menigvuldige dikke groote Vinsn, die van eene Scheefruitige figuur zyn, 'eeze beiden fchynen de hoogte van drie of er Voeten tc bereiken. (18) Venus-Haair met het Loof meer famengefleld ; de Blaadjes gevind; de Vinnen ovcr- ' truncatis uniflorls ; Stipite hirto. Sp. Plant. N. 14. iantum mas, Caule fquamofo et pediculo pulrerulenPet. Fil. s4. T. 5. f. - pLUIVI. Amer_ 3?, x.47. Fil. 55. Raj. Suppl. 100. 17J Adiantum Frond. bipinnatis 5 Foliolis infïmis bitiös; Pinnis Lunatis fuperne multifloris. Sp. Plat.t. 11. Ad. Ramofuin Fol. trapeziis dentatis. Plum! er. 31. T. 46. Fil. 07. Ad. nigrum maximum non rarum. Sloan. ffam. 21, Hifi. I. p. 93.x. 55. f. x. !8) Adiantum Frond. decompofitis ; Foliolis pinna- Pinnis alternis Cuncatïs fubfalcatïs rruncatis interimis. Bukm. Fl. M. p, 255. j, 66. f. 4.  DE H A A I R f L A N T E n, 21? overhoeks, Wigvormig , eenigermaate ge- VI 1.1 zsisfend, geknot, effenrandig. -Afdeeu Hoofd. De Hoogleeraar N. L. Ecrmahnos, dit"ü!tJavaanfche afbeeldende , merkt aan, dat het Maaiu" eene gladde , hoekige , gefleufde Steng heeft en Blaadjes van een onregelmaatig driehoekige figuur. IV. Met meervoudig famengefleld Loof. XIX. Adiantum (lo) Venus-Haair met het Loof meervoudigGeknodst". famengefleld; de Blaadjes overhoeks; eenbloemig. (20) Venus-Haair met het Loof meervoudig XX. famengefleld; de Vinnen Vingerachtig ver-turn. deeld, veelbloemig; de Steng gedoomd. Gedoomd» (21) Venus-Haair met het Loof meervoudig XXI. famengefleld; de Blaadjes overhoeks; de^fjn' Vinnen Ruitachtig, ingefneeden 3 wederzyds ScheefVrugtmaakende. ruit's" O) (19) Adiantum Frond. fupradecompofitis; Foliolis alternis ; Pinnis Cuneiformibus integerrimis alternis unifloris. Sp. Plant. N. 15. Adiantum Clavis fimplicibus. Pet. Fil. 05- T. 14. f. 7. ("20J Adiantum Frond. fupradecompofitis; Pinnis palrnatis multifloris ; Stipite aculeato. Sp. Plant. N. 16. Adiant. repens fpinofum. Pet. Fil. 78. P. tut 6. (21) Adiantum Frond. fupradeoompofitis ; Foliolis alternis; Finnis rhombeis incifis utrinque Fructificantibus. O 5 SP< JI. Deel. XIV. Siue,  m ^Afdeel. LU. Hoofdstuk. • XXII» Adiantum tiexago- num. Zeshoekig. XXIII. Pteroides. Varen,achtig. 2I8 13 E s c H Bt WIN C V a N f» Venus-Haair met hel Loof meervoudig famengefleld; de Finnen zeshoekig, mt& rand, onverdeeld, wederzyds eenbloamg. Deeze vier Araerikaanfc Soorten van Venus-Haair worden door haare Bynaamen zeer duidelyk afgetekend. De drie eerften hebben z\z in de ClifFortfeTuin bevonden. De tweede munt wel het.meefte uit, door haar gedoomde Steng, de laatfte door haare zeshoekige gevorkte Vinnen» ( 23 ) Venus • Haair met het Loof meervoudig famengefleld; de Finnen Eyrond, onverdeeld, gekarteld; de Steng glad.. Van deeze Kaapfe is de Steng een Span lang, paarfch van Kleur: de Vinnen hebben den rand , van onderen, gedekt met zo veel Schubbetjes als Tandjes , waar onder de Vrugtmaakingen zig verfchuüen. (24) Sp. Plant. N. tj. Adiantum ramofms nediculis lucidis . ti v.i „o t oe. Adian'um Fruticofum & nigris. Plum- FtU 7»- -• 95- -"u Coriandri folio Jamaicenfe. Plok. T. 254. r. t. M Adt,n,um Frond. fupradecomyofitis , Pinnis fe-. xangularibus cnwrginatis, integerrimis utrinuue umllotis. Sp. Plant. N. 18. Adiantum Pinnis hexagoms fulp catis. Pet. Fd. 54. T. 10. f. 2- - ; („3) Adiantum Fronde fupradecomuofita; Pinnis ovaUs, integris, crenulatis; Stipite tevi. Mant. I3o.  »e Haairplanten. 219 (24) Venus - Haair met het Loof meervoudigfttmengefleld; de Vinnen rondachtig, onverdeeld, gekarteld , met Haair dunne Steel-, tjes. Volgens de befchryving van B e r g 1 u s, die aan die Venus-Haair flegts een Handbreed hoogte geeft, en Eyrondachtig geronde Bladen van twee Lynen langte; zou het naauwlyks van 't voorgaande fchynen te verfchillen; niettegenflaande Pltjkenet hetzelve Heefierachtig tytelt, met groote rondachtige Vinnetjes. Myn Kaapfch Exemplaar, zeerfraay gefield, waar van een gedeelte in 'Fig, 3 vertoond wordt , is volflrekt een Rynlandfchen Voet hoog, en heeft de Vinnetjes wel vier Lynen breed en drie Lynen lang ; komende taamelyk met de Afbeelding overeen , welke Plukenet van een zeer klein Takje daar van gegeven heeft. Zelfs komen, in het myne,*de Vrugtmaakingen voor, taamelyk groot zynde en van eene balfmaanswyzc figuur, op fommige Blaadjes één, op veele twee, aan zekere uitgehoekte Infnydingen, die in andere Blaad- (24) Adiantum Frond. fupradecompofitis; Pinnis rotundatis integris crenulatis ; Petiolulis capiliaribus. Sp, Plant. 19, Adiant. Fruticofum iEthiopïcum. Plum, Alm. 10. T. 253. f. 2- Burm. Fl. Cap, Frodr. p» 28. Berin Cap. 359. II. Deel. XIV. Sïuk. VII. AfdeEl. III. Hooid- ;ruK. xxiv. r1diantiMH Ëtkiopi. ■um. Afrikaanfeh. Pi. C. F'3- 3»  Q.ZO Beschryving van vn. AïDEï.L 11). Hoorc- gTUK. Venusfiamr. FB1.ï3< t Trich ttianes Jtfe:nira nactum, ,Vüezig. Blaadjes ontbreeken of naauwlyks zigtbaar zyn. Die Bloemtropjes fchynt de Heer Bergiüs niet gezien te hebben; alzo zyn Ed. 'er geen gewag van maakt. Aan de bovenzyde der Blaadjes vertoonen zy zig zwartachtig , aan de onderzyde witachtig. In Japan heeft de meergemelde Heer Tituneerg ook deeze Soort, doch met eenige verandering, gevonden, gelyk uitmyne Exemplaaren van dezelve tjlykbaar is. Trichomanes. Wcderdood. Van dit Geflagt , op 't welke de Ridder den naam van een zeer bekend Haairkruid , ,.hier voor befchreeven*, toegepast heeft, beftaan de Kenmerken in eenzaame Vrugtmaakingen, die in een Borltelig Styltje uitloopen, in den rand van het Loofingeplantzynde. Het is insgelyks in drie Afdeelingen pnderfcheiden, als volgt, I. Met eenvoudig Loof. (i) Wedei'dood met het Loof'eenvoudig, langwerpig, gefcheurd. la (i) Trichomanes Frond. fimpl. oblongs Iaceris. Syjl. Nat. Veg. XIII. Gen. 1181. Sp. 1. Darea Ameiicana Lichenoides. Pet. Mus. 763. Adiantum Membranaceum Uchenoides. Pet. Fit. ioi. T. 13. f, 5- Ad. Muscofum Lichenis Petraei facie. Plum. Amer. 34. T. 50. Filix Hemionitis Lichenoides &c Pluk. FkjU 285- f. 3»  DE IlAilRFlANIEK. 0.2Ï In de Westindiën groeit deeze, zynde een zeer klein Mosachtig Plantje, met Vliezige Waaijerachtige Blaadjes , voortfpruitende uits een kruipende Wortel. Peïiver heeft het Darea geheten. (2) Wederdood met het Loof Vindeelig, Lancetvormig; de Vinnen evenwydig, eenigermaate Zaagtandig. Op het Eiland Martenique is deeze gevonden , welke Plumier tot het Boom Varen betrekt, Petrver in gedaante vergelykt by het Mannetjes - Varen. (3) Wederdood met het Loof Lancetvormig Vindeelig tutgegulpt; de Bloemen eenzaam endelings. Het Loof van deeze, die in Oostiridie valt, is een Vinger lang en breed, byna aan de Rib toe Vindeelig, met Lancetvormige Kwabben, die ftomp Zaagtandig aan de tippen fpits zyn , met ééne Bloem aan de punt van elke Kwab. De (2) Trichomanes Frond. pinnatifidis Lanceolatis: Finnis parallelis fübferratis. Sp. 2. H. Ciiff. 476. Polypodium crispum Calyciferum. Plum. Fit. 67. P. 86. Darea Filicis Maris facie. Pet. Fil. 103. P. 11. f. 8- (3) Tricliomanes Frond. Lanceolatis, Pinnatifidis re1 -pandis, Floribus folitariis terminalibus. Sp, Plant. N. 31 BubïiI. Fl. Ind. p. 236. VIT. Al "Deel.- Ui. HooStt* tuk. II. Tridia* nanes crispum. Gekruld» ui; Polijpodiiies.1BoomTa.-* renig» j  222 B E S C Jï R V V I N C v A ij vu. Afdeel 111. Hoofdstuk. IV. Trichomanes hi futum. Ruig. V. Pyxidip rum. Doosdraageni VI. ■ Tunbri gcnfe.. Tunbridgs. , De Blaadjes zyn doorfchynendemetoverhoekfe Aderen. II. Riet famengefleld Loof. (4) Wederdood mei het Loof gevind; de Vinnen overhoeks , Vindeelig. Haairig. (*) Wederdood met hei Loof byna dubbeld gèvlnd; de Vinnen overhoeks digt getropt, gekwdid, Liniaal. i. Deeze beiden vallen in Amerika, doch de laatfte komt ook in Engeland voor, wordende Laag kruipend Varen van Ray getyteid. Naar ds volgende gelykt zy zeer. (6) Wederdood met het Loof gevind, de Vinnen langwerpig gegaffeld, afloopende, getand. Van Ct) Trichomanes Frond. pinnatis; Pinnis alternis pinnatifidis Pilofis. Sp. Plant. N. 4. Filicula 'digitata. Plum. Sp. 13. Fil. P. 50. f. B. Dareae affinis digitata. Pet, Fil. 105. T, ij. f. 5. C5) Trichomanes Frond. füb - bipinnatis , Pinnis alternis confertis iobatis, linearibus. Huds. Angl. 392. Filix Pyxidifera. Plum. Fil. 74. F. 50. Filix humilis' repen s. Raj. Angl. 111. p. 127. P. 3. f. 3 , 4 Darea; Punbrigenfis facie. Pet. Fil. 104. P. 13. f. 13. (6J Trichomnnes Frond. pinnatis ; Pinnis oblongis dichotomis decurrentibus dentatis. Huns. Angl. 3g2. Ad. Petraum perpufillum Angl. fol. bifidis trifidisgue. Raj. Angl. UI. p. 123. Ad. Radicofum humisparfum &c. Pluk. Alm. 10. P. 3. f. 5, 6. Muscus tnontanus italicus Adianthi foliis. Bocc. Mus, U. y. 34. p, 2. f, ^.  Van Tunbridge in Engaland heeft deeze de naam, alwaar zy door den Heer D a i r e werd gevonden , naar wien Petiver haar den tv tel van Darea gaf. By Ray wordt Zy Zet klein Engelfch Steen • Venus - Haair , met twe en driedeelige Bladen, geheten. Pluki net geeft 'er den naam aan, van Wortelig c den Grond verfpreid Venus - Haair, of doorfchy nend Varentje van ons Land, met Blaadje van Koriander die zagt zyn , Bolletjes draa gende. De Blaadjes zyn langwerpig, aan ; end met knobbelige Tandjes. (7) Wederdood met het Loof gevind; de Vin nen Degenvormig gefpitst, infneedig Zaag tandig; de Tanden tweedeelig. Deeze Soort groeit, volgens Linn^us, i Indie en in Afrika, 't Is zeker, dat het Afr kaanfche Venus-Haair , naar de Steenruil gelykende, van Peukenet, zeer veel ove: eenkomst met het Ceylonfe hebbe, dat doe den ouden Burmannus is afgebeeld. D jonge Heer onderfcheidt hier van eene Soort welk (7) Trichomanes Frond. pinnatis; Pinnis Enfiformibi acuminatis incifo - ferratis ; Serraturis bifidis. Sp. Plan N. 7. Fl. Zeyl. 385. Ad. Afric. Rutae Murariaa aemulun Pluk. Alm. 10, T. 123. f. 6. Filix nxm ramofa Zeyl: nica. Burm. Zeyl. 97. P. 43. Burm. Fl. Cap. jp, 28, fi Trich. iEthiopicum. Burm. Ibid. ' II. Desl. XIV. Siuk. tl v"- Afdeel. t 111. HoOFD■ stuk.' r IFeder» dood, S b I c . VII. TricliO' " manes A* diantoideS. Venushaairig. n i- e r 2 1 e s  Vil. AïDEEL. III. Hoofdstuk. VIII. Tricho' snanes fcandens. Klimmend. I 224 Bescbhïviko Vis Welke zyn Ed. Ethioplfch noemt, hebbende de Vinbladen, in plaats van Vindeelig, in Vinnetjes gefcheiden, die overhoeks Haan en wederom Vindeelig zyn; doch even 't zelfde heeft ook plaats in de Vinnen van myn Ceylonfch Exemplaar en de Kaapfchen , die ik heb , verfchillen meest in de diepte der Infnydingen: zo dat het mooglyk Verfcheidenheden zullen zyn , van deeze Soort. III. Met meervoudig famengefleld Loof. (ü) Wederdood met het Loof meervoudig famengefeld; de Blaadjes overhoeks; de Finnen overhoeks langwerpig Zaagtandig. By de Stammen van groote Boomen op 't Eiland Jamaika, en wel op hooge Gebergten, is dit Gewas opklimmende gevonden dooiden vermaarde Sloane, die aanmerkt, dat het de Blaadjes diep gefnipperd en doorfchynende heeft. Hem was een dergelyk van het Land del Fuego, aan de Straat van Masellaan, gefchonken. (ö) (8J Trichomanes Frond. fupradecompofitis; Foliolis al«mis; Pinnis alternis oblongts ferratis, Sp. Plant. N. 8. Ad. Ramofum fcandens. Sloan. gam. 22. Hift. I. p.96. r. 58. Ad. fcandens ramofisfimum. Plum. Fil. 76. P. B-^Darea ramofafima fcandens, Per. Fit, i0j. P. 1^  * s H;a a i. r p ;l akte ». ^ ., C9) Wederdood met het Loof meervoudig fa- Vit. mengefield; de Bladen en Vinnen overhoeks ^$Pj Lancetvormig; de Vinnen met Wigvormige n°0™- In China nam de Heer Osbeck deezerVf\ Soort waar, die den Wortel naauwlyks HaaiSlA nghadtj den Stengel glad, van voeren eeni. germaate gefleufd, maar ftomp gerand, niet Ichcrp , als in de Volgende. Het Loof was ' Lancetvormig, een Voetlang, uit overhoekfe Lancetvormige Blaadjes beftaande: de Bladen overhoeks, beurtlings gevind. Cio) Wederdood met meervoudig fainengefteld X. dnedeelig Loof;, de Blaadjes overhoeks; i Vinnen overhoeks Vindeelig. - Kana- rifch. ■ Op de Kanarifche Eilanden groeit deeze lil defchumte der Bergen , en komt overeen zo Linnjeüsaanmerkt,met het Portugeefch Va- (9) Trichomanes Frond. fupradecompofiüs; Fol Finh.sq„c? alternis Lanceoiatis; Pinnis Laciniis Cuneiformibus. Osb Itm. 122. T. 6. (10) Trichomanes Frond. fupradecompofitis partitis, Fol. altern,s; Pi„„is alternjs pj^ '^ F.bx Ramofa Canarienfis &c. PLUK. Alm. Ij6. T *° I ^PO,yl)0d'UIn L»fuanicUn, SP. Plan . 1556. R p IL Deju. XIV. Stuk.  VII. Hl. Hoofdstuk. XI. 7'; ichofttanes Cc piliaceum. H aairbladig. xïi. Tenuifo tium, Fynbla. dig. Est» BesChHvinc VAtï Varen , dat den Wortel heeft van Boomvaren , zynde ook in de Tuinen van Europa bekend. (tl) Wederdood met meervoudig famengefleld Draadachtig Loof 3 de Blaadjes Liniaal ee'nhloemig, De Blaadjes zyn Haairachtig dun en fyn in deeze Soort, die in de Westindiën haare groeiplaats heeft. De Heer N. Burmannus heeft, van dit Geflagt, nog de twee volgende Soorten. (12) Wederdood met meervoudig famengefleld Loof; de onderfle Vinnen overhoeks, Vindeelig ; de hovenften gepaard; de Bladen Lancetvormig, ingefneeden. . Deeze,met het Loof naar dat van Wynruit gelykende , heeft eenige overeenkomst met de Veld - Dryopteris van Khmphius, welke op dorre Heuvels van Amboica groeit. (I3> (11) Trichomanes Frond. fupradecomp. Pinnis Filjfor» mibus Linearibus uniftoris, -p. 'Plant. N. 11. Adiantum Capiilaceura. Piiuii. Fil 83. F. 99. Pot. Fil. 96. P. 10. f-7- (12.) Trichomanes Frond. fupradecomp. &c. Burm* Fl. Ind. p. 237. a, Dryopteris Campeftris. Rumph. Ar*h* VI. p. 77. P. 34-  1) E H a a Hl P-L'.A N T e 8i fil .03) Wederdood met eenvoudig Loof', de Finnen overhoeks. uitgu/pig Eyrond, van onderen witachtig, In. de beide Indiè'n komt deeze voor , die' door Sloane tusfchen Rotfen op 't Eiland Jamaika werdt waargenomen. Dezelve behoort tot den tweeden Rang-,'als het Loof gevind hebbende, 't welk Linn^üs famen. gefield noemt. , :. IV. HOOFDSTUK. Befchryving van de Hd a i r p,l anten , die de, Frugtmaakende deelen aan dep Wortel hebben ; waar van drie Cefiagjen. M a r s r l e a. Dryfblad. 1~\it Geflagt heeft de Vrugtmaaking watduiL' delyker. De Mannelyke Bloemen zitten, zo onze Ridder aanmerkt, boven het Loof de Vrouw elyke aan den Wortel en deeze maaken een Vrugt, die uit vier rondachtige Doos* jes beftaat. Drie Soorten zyn thans daar van aangetekend^ naamelyk. 1 O3J Trichamahes Fronde fimplici , Pinnis alternïsovato-finuatis, fubtus albicantibus. Burm. Fl. Ind uts. Tri* ch-maiies majus, Pinnis finuatïs fubtus niveis. Si.ona' Pijl. 1$aWfi T. 34. f. 3, P 2 IL Dam.. XIV. Stuk, .V?. Aj-deki- Hl. HnomSTUK. xiir. Trichomanes' ' Nivemn. Sneeuw-)witte.  VII. AïDMI.. III. HoolDstuk.i. Marfilea natans. Zwemmend. II-1 Qitddrij' liata. Vierbl; dig. l2» uescOïviwc U» • (i) Dryfblad met gepaarde eenvoudige Bla•den. Een Plantje , dat, als Eenden-Kroos op 't Water dryvende, in Italië en andere Zuidelyke deelen van Europa, als ook in Zuid-Amerika, gevonden wordt , zynde Breedbladig geftippeld Moeras-Kroos genoemd geweest. J. , Bauhinus geeft 'er den bynaam van Padua aan, en zegt, dat het ook in Silezie gevonden worde. Het groeit in zeer zagtvloeijende Moerasfige Wateren, wordende allengs door den Stroom naar beneden gevoerd. Michelius, die het Salvinia noemt, geeft'er een j zeer fraaije Afbeelding van , en merkt aan dat de Vrugt, uit het midden der Wortel-Vetèët voortbreekende, een enkeldof dubbeld, ook drie- en fomtyds vierdubbeld, rond ruig Doosje is, gevuld met kleine ruige Zaadjes. - O) Dryfblad wet viervoudige effemandige Bladen. In (i) Marfilea Fol. oppofitis fimplicibus. Syft. Nat, Peg. X1U Gen- n8i- Sp. i. Salvinia vuig. Aquis innafans &c. Mich. Gen. 107. T. 58. Loefl. Mn. 981. Lenticula Paluftris latifolia punftata. C B. Tiu. 362. Lens Palu- • ftus Patavina. J- B. Hift. 111. p. 785- Goüan Monsp. , P' 00 Marfilea Foliis quaternis integerrimis. Sp. Plant. J N 2. Lemna. Juss. AR. 1740. P. 263. Lenüc. paluftris quï- i  »S HaaIXPUNTES. 22 In verfcheide deelen van Europa , niet al leen, maar ook in Siberië, groeit deeze Soort, die altoos Fierbladig is; hoewel de Heer Thuisberg, in Japan, eene Drkbladige heeft gevonden. De Groeiplaats is in heldere Slooten onder Water; en dus komt het menig, vuldig voor, in de Elfaz>, als ook in Vrank, ryk. Men vindt 'er uitgebreide befchryvingen van, als door den Heer Mappus,die het overblyvende acht te zyn, wegens de voortloopende Wortels en Slierten ; daar Morison het een Jaarlykfe Plant geheten hadt, en aanmerkt, dat de Bloemen in de Voorzomer zeer dun en fyn zyn , naauwlyks dikker dan een Speld , een weinig omgedraaid en aan 't end open: terwyl men,in de volgende Maanden, op den grond van het Water een menigte Linsachtige Zaadhuisjes van dit Gewas befpeurt , vol van kleine Zaadjes. Deeze zitten op kleine kromme Steeltjes, en zyn door den Heer B. de Jossieu, by vergrooting , doorgefneeden, zeer duidelyk in Afbeelding gebragt, die onder den naam van 'Lemna dit Plantje befchryft. (3; Dryfblad met viervoudige getande Bladen. In » quadrifolia. M»pp. uitfat. l66. T. 166. Ler* paluftris« «luadrifolia. J. B. Hifi. UI p. 7g9. Mor. m% ,„ 613, S. 15. T. 4. f. 5. Lens Paluftris altera. Cam. Epit. jj53.' O) Marfika. Foliis quaternis dentieulatis. Ma„'t. ,oS* Mars. Cor»iandelina. Burm. Fl. Ind. p, a37. T. 62 f. 3, H. Dm. XIV. Stuk, 3 9 . VIL ' AroEEfc» ) V. Hoofdstuk. Dryfblad. III. Marfilea inuta. Zeer ein.  230 JjESC. HïlïVING van VIIAfdeki..IV. Hoofd* stuk. Drijfblad. i » i 1. 1 Pilularia Gkbuti/era. Bolletjesdiaagend. In teerheid en kleinheid munt deeze uit; hoedanige de Heer N. L. Burmannus uit Oostindie zeer fraay in, Afbeelding heeft gebragt. De Steeltjes, een Duim lang, wa■en dunner dan een Hoofdhaairtje; de Blaades zeer klein: gelyk ook de geele Bloempjes; Joch daar groeit-, zo zyn Ed. aanmerkt, een grootere, met de Europifehe overeenkomftig. Linn/e.üs merkt aen , dat de Zaadhuisjes van deeze kleine tweetandig zyn. Pilularia Pillenkrüid. Maar ééne Soort is tot nog toe waargenomen van dit Geflagt, welks. Kenmerken beftaan n Mannelyke Bloemen aan de zyden ;van het Loof en een Vrouwelyke Vrugtmaaking aan den Wortel,Kogelrond, vierhokkig. By verfcheide Autheuren , doch wel allerfraaist by Vaillant, vindt men de Afbeelding van dit zonderlinge Gewasje (i), dat zig als een foort van Bicsachtig Gras voordoet. Hy gaf 'er den naam van Pilularia , dat is Pillenkrüid, aan, wegens de Zaadhuisjes, <*0 Pilularia. Sijl, Nat. Veg. Xlll. Gen. 1183. Sn. *• Fl. Snee. 11. p. 953. Gort. Belg. \\, p. 280.! Mees. Fris. 431. Pilularia paluftris Juncifolia. Vaill. Par. 159. T, 15. f. 6. Dirx. Musc. 538. T. 79. f. 1. Joss. Mem. de 1739. p. 240. T. 11. Graminifolia paluftris repens, Vasculis Granor. Fiperis semulis. Raj. Hift. 1325- Angl. 111. p. 136. Moris. S. 15. T. 7. f. 49. Gramen Piperinutn. Pet. ■ He-b. 19. f. 8- Muscus Aureus Capill, Paluftris. Pluk. Alm. 246. T. 48. f. 1.  J) E HAAIRPLAWTEN. 23Ï jes, die zig als Pillen vertoonen , bevattende veele kleine Zaadjes. Zy zitten aan en by de Spruchtéltjes; waar mede dit Gewas langs den Grond voortloopt, bekleedende als èen Tapyt die plaatfen rondom Meirtjes en WÜ-" terplasfen , welke droog geworden zyn Dus vindt men het omflreeks Fontainebleau en elders, niet ver van Parys, in Vrankryk: ook in Engeland , en in Friesland beooilen Kuikhorne en Bergum , aan een Waterpoel. By Chriftiaanftadt, in Schonen , vindt men het op de Landen, die door de Rivier zyn overürcomd geweest. Pluki net ook noemt het, Guldén, Haairachtig Moeras - Mos : want fchoon de Kleur van het Gewas doorgaans wit is, verandert die, fomwylen , en de aart van den Grond of van de Modder maaktze iomtyds ovaal of ros, uit den geelen; hoewel ook dikwils bruin en zwartachtig. Jossiep merkt aan, dat dit Kruidje in verfcheide opzitten met de Varens ftrooke , byzonderlyk dóór de opfchietende Scheutjes, die insgelyks aan 't end omgekruld zyn. De Bloemen vondt hy te beftaan uit Stekelige Bolletjes, in vier hokjes gedeeld, welken ieder een tweeflafitige Bloem bevatten,uit Meeldraadjes en Stampers beftaande, geplaatst op een gemeenen Stoel: welke vervolgens de Pilachtige Vrugtjes worden, die gevuld zyn met kleine Zaadjes. Men toemt het, in Engeland, Peper-Mes. P 4 I s o» II. Vul. XJV. Stuk. VII. Afdeel. iV. Hoofdrun Pitlen» ruid.  VII. Armst» IV. HooTO" stuk. I. ïfoéies Ixtcujlris. Poelig. 2-3? « b' h' aahiiahtess I s o ë t e s. Priemkruid. Een zeer zonderlinge manier van Vrugt» maaking heeft dit Geflagt, welke men aller* billykst tot de Schuilteelinge betrekken kan. De eenigfte Soort van 't zeive(l),die,even als het Ruiters- en Etskruid, in Poelen onder Water -groeit, beftaat uit taamelyk dikke fpits uitloopende Bladen, tropswys' vergaard als de Aloë • planten. Van deeze Bladen bevatten fommigen , aan den voet, ieder een Meelknopje, in een Schubbetje vervat; anderen, en wel de buitenften, een Vrugtbeginzel of tweehokkig. Zaadhuisje. Wanneer de Braafem rydt, dan' woelt dezelve zodanig in dit Kruid», dat verfcheide Bladen daar van aan de Wal komen dry ven»en deswegen noemt men het, in Sweeden , Braafemgras. In Engeland kwam het in Poelen, op hooge Gebergten, voor. Onze Ridder heeft eerst regt de Vrugtmaaking waargenomen, door welke het inzonderheid van het Elskruid verfchilt (*), REG~ ("O Ifoëtes Lacuftris. Suft. Nat. Veg. XIII. Gen. ï184. SP- *• Marfilea Fol. Subulatis, femi - cylindr. articulatis. Fl. Saec. 996. Calamaria folio longiore et graciliore. Dill. Musc. 541. t. 80. f. 2. Subularia lacustris f. Calamiftrum. Heiba Aq. Al]>ina. Raj. Angl. I. p, 210. t. (*) Zie II. Deels IX. Stuk deezer Ngt, Eijbm* bladz. 656,  REGNUM VEQETABILE. HET RYK DER P L ANTEN, AGTSTE CLASSE. 4 L G JE. WIEREN.   BESCHRYVING. D ER PLANTEN. rill AFDEELING. De WIEREN. I. HOOFDSTUK. De Eigenfchappen ^-Wieren in 't algemeen, en derzelver onderfcheiding, 3>AA&e Heer Linn^us hadt de Mos5 D \ feD laateD voI£en op de Varens, en é&*-*fcJ£dan de Wieren>' doch 'c kwam my wvw beter voor, de laatften onmiddelyk na de Varens , en dan de Mosfen te befchrvven f*). ' Door Wie ren verftaa ik, in 't algemeen, Planten die geheel in 't Water woonen en onder Water blyven, of alleenlyk de Oppervlaken Zie héc 11. Deels XI. Stuk deezer Natnv.rluU Hiftorie, platje 4JÓ> II. Deel. XIV. Stuk.  VIII. AlDEEl. I. Hoofdstuk. II. HOOFD- pn Zie het 1L Deels I. Stuk, bladz. 196. Ct) Algcc. His Radix, Folium & Caudex, in ungm, ■ fhilof. Botanica, p. 37. (O Zie het IL Deels XI. Stuk, als boyen. 23^" DE E I G E N S C H A P V EK vlakte der Wateren bekleeden. De Ridder fchynt hier van een ander denkbeeld gehad te hebben, toen zyn Ed. verfcheide Landplantjes, die in 't drooge groeijen, onder den naam van Alga voorftclde als cenNatuurlyke RangC*). Ook geeft zyn Ed. als een bepaaling derzelven op, dat Wortel , Blad en Steng, by haar •> een zelfde ding, of onaffcheidelyk vereenigd zyn (t): Selvk men dit' by voorbeeld > inhet Schurftmos ( Lichen ) waarneemt; 't welk men niet zeggen kan, een Wortel, Blad of Steng , te hebben, en dat niettemin groeit en weelig tiert. Doch, aangemerkt het gewoone gebruik der benaaming Alge , kwam my zulks niet eigen voor, en dus betrek ik tot de Wieren alleen de gedagte Waterplanten. Daar zyn ecl> ter eenige Soorten van Fonteinkruid , enz. reeds befchreeven , die hier ook behooren zouden. Ik heb dan de Wieren in twee Rangen onderfcheiden ( + )> waar van de eerfte dezodamgen bevat, die blykhaare Bloemen hebben ; de laatfte alle de Planten van dien aart, met duijlere Vrugtmaakingen.  der W I E R E N. II- HOOFDSTUK. £efihryn„g vm d, £ ^ men hebben; ,/x ^ ^waw w *W befchutting onzer Dyken en andere Zeeweenngen , als ook tot Zeehoofden gebruikt wordt en yan andere Waterplanten; gelyk het WaterDuizendblad, Eendekroos, enz. J)e Waterplanten , die blykbaare Bloemen en Zaad hebben, behooren tot verfcheide Afdeelingen van het Samenftel der Sexen. Men heeft 'er onder van de Twintigfte, van de Een-en.twintigfte en Twee-en twintig. Klasfe. Eemgen daar van hadt onze Rijder tot den RangderÜMw^ofOverftroomde in de Natuurlyke Methode, t'huis gebragt (* Ik zalze agtervolgelyk befchry ven? Z o s t e r A. zee - Wier. Het gemeene of Zee - Wier is het laatfte Geflagt in de Klasfe der Manwyvigen; naamelyk van die Planten, welke de Manneïyke enVrou welyke deelen famengevoegd hebben. L.n |*us heeft 'er den naam van Zoftera aan- ge- | t\ Zièll. DEEls I. Stüej b[adz. i9i) II. Dsbl. XIV. Stuk,  £38 Beschryvino van VIII. AïDbüt.. 11. Hoofdstuk. t Zotlera Jrlarina. Gemeen, gegeven , om dat oudtyds een Zee-Ruy, 't welk lange platte Bladen, als Riemen heeft, met den Griekfchen naam Zofter benoemd werdt. By hem zyn deszelfe Kenmerken een Liniaale Vrugtfcheeae (Spadix), die aan de ééne zyde Vrügt draagt , hebbende overshands Meeldraadjes en Zaaden, doch geen Bloemblad of Kelk. Daar van ftelt zyn Ed. de twee volgende Soorten. (i) Zee-Wier met ongedeelde Zaadbakjes. Dit is het gemeene Wier, by ons zo bekend en van zeer groote nuttigheid tot behoud onzer laage Landen. . Men noemt het gemeenlyk Alga , wegens de Koude op 't ge« voel, die hetzelve echter met andere onder W7ater groeijende Zee - Planten , Zee - Ruy (Fucus) genaamd, gemeen heeft. Elders geeft men het den naam van Strand- of Zee -Gras , om dat het veel naar Gras zweemt , en het Smalbladige Zee-Ruy, naar Veters ofNeftelingen gelykende,van Bauhinus, dat door fommigen hier fhuis gebragt wordt, is, zo (i) Zoftera Pericarpiis fesfilibus. Syfl. Nat. F/g. XIII, Gen. 1032- Sp. i. ff! Westgoih. T. 4- f. S. Mees. Fris. 379. Gort. Belg. II. p. 241- Alga Gramineo folio, minor. C. B. Fin. 364, Comm. Holl. 38. Oed. Dan. T. 15. Ruppia Fol. Linearibus obtufis. Phil. Trans, i^.p.n^. Futus f. Alga marina Graminea, Raj. Angl. III. p. 5-Sloan. 5-w». ï>. 5-  © E W i E R E N." 239 zo wel als de tweede Zee-Fucus ofWiert, by Dodon^us, van het gewoone Zee-Wier zeer verfchillende. (3) Zee- Wiet »«t gejleeldé Olyfachtige Zaadbakjes. Volgens den Heer Ge ra rd komt zodanig pene Soort van overblyvend Zee-Wier aan de Kutten.van Provence voor, van welke hy aldus fpreekt. „ De Zostera, in de Middel„ landfche Zee groeijende, tot welke met regt v het Smalbladig Wier der Glasblaazeryën, van „ C. Baühiküs, t'huis gebragt wordt, „ fchynt van de Zoftera , die in de Oceaan „ en de Oostzee huisvest, te verfchillen, door „ Vrugten die op een langer Steeltje zitten „ en grooter zyn : zynde bovendien de Wor„ telvezeleri :odanig in elkander gedraaid, dat „ zy tot een ronden Bal famengroeijen: welke „ Ballen, aan den Oever opgeworpen, voor „ een Soort van Alcyonium^.en dus vooreen byzonder Zee-Gewas gehouden zyn (*). „ Dit doen de. Wortels van het Zee-Wier „ niet, dat in de Oceaan groeit." Der* (2) Zostèra Pericarpiis pedicellatis Oliviformibus. Mant. 123. Ger. Prou. 121. Alga angitftifoHa- Vitriariorum. £ B. Pin. 364. Alga marina , Zee-Neftelen. Lob. Ic. 11. 348. <*) Alcyonium XIV. C. B. Pin. 368. Pila njarinai Cjesalp. M» Di». XIV, Sits, VIII. AïDEEi, \l Hoorn* STUK, II. Zos/era OceaziicOm Ocexanfch.  VIII. Afdeel. 11. Hoofdstuk. ZeeBallenvarWier, .LlAiu.i ,fl40 li .e !.C H 11 Ï V i s G v. a s Dergelyke Zee-Ballen vondt de Heet Fer* -b er in het Zand aan den Oever der Zee van het Napelfche, by den Paufillp, overvloedig (*). Dat zy van een andere Soort van Zee-Wier, dan het onze , komen, is niet onwaarfchynlyk, aangezien dezeiven hier niet gevonden worden. Die, welke onder.deezen naam aan de Stranden van Holland voorkomen, zyn meeft fretten van de Zee-Wulk, uit Blaasjes be* ftaande en dus naar Zee-Schuim gelykende (t)De zodanigen zyn bedoeld met het Vyftiende Alcyonium van C. Bauh inos (+) , en worden van de Visfchers Druivetrosfen genoemd (§). By fommigen heeft daaromtrent eene aarrmerkelyke verwarring plaats (**). Ik geloof niet, dat zodanige eigentlyke Zee - Ballen , als boven gemeld, ooit aan onze Kutten gevonden zyn. Het gene dat Ray befchryft, was van binnen hol, en dus een Zee-Blaas of zogenaamde Zee-Orange-Appei;of Bal, behooren. de tot de Plantdieren (tt). De Zee-Ballen, die uit Vezelen van het Zee* f») Briefe-aus Walfchland, p. 147. (f) Zie Uitgezogte Verhand. I. Deel. bladz. 461. P|, VII. Fig. 1. Cl) Pila Marina velut ex Ampullis conftans ad Spunwe fimilitudinem. C. B. Pi*. 360. Alcyonium Veficalia. <&) Baster Nat. Uitfpann. L> D. bl. 42. (* -) Gorter. Belg. Append. Ed; Imse. p.381, (ÜJ Zie het L Deels, XV U. Stuk van deeze Natuurlyke Hiflorie, bladz, 410.  ft E W l s x E Jf. a4v Zee-Wier ontflaan, zyn door-den beroemden Klein zeer omftandig befchreeven en in Plaat vertoond. De Oever by Marfeille,merkt zyn Ed. uit Fi s cher aan, is met dezeiven als bezaaid. In 't eerst zyn zy langwerpig , doch worden door 't rollen rond $ zo dat zy naar de Haair-Ballen , die uit de Maag der Beeften komen, gelyken, en doordien de Jongens aan den Oever 'er mede fpeelen, en die als een Sneeuwbal in de Handen rollen , worden zy ronder en gladder. Inzonderheid gebeurt dit, wanneer zig in de kleverige ruigte -der Wierballen , door 't gewemel der Baaren, veel Kaf, Zand en wat dies meer is , mengt; want dan worden zy byna onkenbaar, 'tis eigentlyk de Stoel en niet zo zeer de Wertel van het Wier, die den grondilag of Kern van deeze Ballen uitlevert (*). Dat dit laatfte niet bekend was, heeft zo veel verfchiilende denkbeelden ten opzigt van deeze aan de Middellandfche Zee zo gemeene Zee-Ballen veroirzaakt. Ondertusfchen fchynt my de onderfcheidiag der gete tWe* Soorten va" Wier nog zeer twy. felacht.g. De Heer de Gorter merkt aan, dat de eene by de andere voorkomt (f): dan ' moes. CO Klein de Pilir Marinis. Tab. Marin. APPend r 19. Zie ook Lob eis Kruidboek, en Tem loc cit . (f) Flor. Belg. Ed. 11. p. 34I. | \ ïl. jDebl. XIV. Sivk, ^ vin. ArDÈKte II. Hoofd. stuk. ZeeIViet.  VIII. AïDEBI.. it Hoofdstuk. ZeeWier. Geftalte en Vrugtmaaking. Ï42 BSSCHRÏVIHC VAN moeiten die Zee - Ballen hier ook bekendzyn: ten minfte moest hier het Wier groeijen met een zodanigen ruigen Stoel of Wortel, als Klein afbeeldt. Dit verdiende een naauwkeurig onderzoek , zo wel als het onderfcheid der Vrugtmaakinge , waar in het Soortelyk verfchil , door Linnaïus, is gefield geworden, die in denjaare 1746,op zyn Westgothifchen Reistogt, het Zee - Wier , dat men aldaar Taeng noemt, by Marftrand zeer overvloedig op ondiepe Gronden vondt groeijen , en de Vrugtmaaking van hetzelve naauwkeurig waarnam en in Plaat bragt. „ In 't uiterlyke aanzien , zegt zyn Ed. „ komt het met het Vlotgras overeen. De Steng is rondachtig, met Leedjes: de Bladen zyn eenzaam , Liniaal, zeer lang en " glad, Vrugtmaakende. De Vrugtmaaking % gefchiedt uit het Blad, dat eenige Duimen ',' van onderen een Gewricht heeft; vervol- , gens aan beide zyden een breeden rand ' bekomt, wederzyds ftomp, Overlangs fa- ' menluikende. Zo dat men , van de zaak onbewust; het Blad van boven befchou- , wende, zou denken , dat het van binnen „ door een Worm uitgevreten ware, en flegts „ de beide Vliezen behouden hadden. Dus 5) heeft hetzelve een Vrugtjcheede beftaande „ uit het famenluikende Blad:een Vrugtfleng% , die plat is en Liniaal, daar binnen vervat, ^aaa  D e W I E R e n» 243 ■,s aan de eene zyde met Meeldraadjes en „ Stampers , die afgeboogen zyn, overhoeks ,, geplaatst. De Meeldraadjes, meestin getal, j „ zyn zeer kort met Eyrond-langwerpige / „ knikkende, ltompe, Meelknopjes, van agte-fl „ ren opwaards Elsvormig omgekromd. De j, weinige Frugtbeginzels, platachtig Eyrond, „ op zyde fcherp , eenigermaate gefteeld , knikkende, met de tippen aangehecht , 5, hebben eenen Elsvormigen Styl, zo lang als 3> 't Vrugtbeginzel , ten halve tweedeelïg en „ Haairachtige eenvoudige Stempels. Het „ Zaadbakje is Vliezig, famengedrukt ovaal , „ gaapende in een hoek overlangs: het Zaad -,, enkeld Eyrond." • Voor ruim veertig Jaaren door de Wiervelden tusfchen deZyp en Wieringen vaarende, 5s my duidelyk getoond het Zaad van't Wier, •zittende overlangs in de Bladen en naar kleine * erst- of Tarwkoorntjes gelykende. Mywerdt daar by verzekerd, dat een menigte van wilde Eenden , Ganzen en ander Watergevogelte, aasde op dit Zaad. Onlangs verzogt ik den Wel Eerwaarden Heer Martineï,waardig 'Natuur-onderzoeker, diestyds daar toe gelegenheid hebbende , om eenige opheldering •aangaande de Vrugtmaakinge van dit zo nuttige Ge^as , die my dan ook, in de Zomer 'des Jiars'i770, niet alleen een droog Vrugtblaadje, maar zelfs in Vogt een dergelyk be- Q a eorg- 11. Deel. XIV» Siuk. VUT. lïDEEJl, 11. rloOFDP rUK. ■  544 B'ESCH?ÏVlHe VAMI VIII. . Afdeei li. •Hoofdstuk. ZeeVlAer. zorgde met zeer duidelyke Vrugtmaakingen, 't welk ik nog bewaar. Hier nevens voegde zyn Ed. onderrigt te zyn, dat aan een Zaaddraagende Wierplant zig vooraf vertoonen , lange fmalle Scheeden , waar in twee ryëa langronde Lighaamen, gelykvormig van fi« guur, beiden groen van Kleur, in 't midden door een Bandje aan de Scheede gehecht. Eenigen hebben twee Sprietjes, die door de Scheede heen gaan en zig daar buiten vertoonen , gelyk zy ook door Oede rus afgetekend zyn. Anderen hebben een enkele Punt, aan welks end men een zwarte Stip waarneemt. Deeze worden Zaadkorrels , terwyl de anderen mee de Sprietjes vergaan, en 'er blyft maar één doorgaande ry van Zaadjes in de Scheede over. Dit laatfte had ik bevoorens ook opgemerkt, en het door zyn Eerw. my in Vogt gezonden Bloeizel komt zeer naa met de gedagte Afbeelding van LiNNiEUs overeen; uitgenomen , dat aan het Zaadftengetje of Vliesachtig middelfchotje zekere Schuitachtige Vliesjes uitfteeken , welke waarfchynlyk de Zaadbakjes (Pericarpia) zullen zyn , die 'er ligt afgaan en misfehieu om deeze reden in de Afbeelding van den Ridder niet voorkomen. Hoe zeer ik zulks wenfehte te doen, geef ik echter dit niet in Plaat, laatende de eigentlyke •Hiftorie der Vrugtmaakinge nog over tot nader onderzoek. i Wat  de Wieren.' 215 Wat nu het gebruik betreft, van 't ZeeWier, daaromtrent merkt onze Ridder aan , dat de Bladen, aan den Oever^opgeworpen, en wit geworden door de Zonnefchyn, van de Gothlanders in Kusfens en Matrasfen geflopt worden ; terwyl zy het groene Kruid tot bemesting der Landen bezigen. Aan de Zeekusten van Groot Brittannieen Vrankryk, is dit insgelyks, op veele plaatfen, de gewoonte. De Runders worden 'er, op de Schotfche Eilanden , ook wel mede gevoed. Maar, hoewel Linnjsus meldt, dat de HoIr landers van 't groene Wier Huisdaken maaken, die byna onverganglyk zyn; is zekerlyk by ons het allervoornaamftc en byna onontbeerlyke gebruik daar van, tot het befchutten der Dyken tegen den flag der Zee. Hier toe is dit Kruid, dat groen op elkander gehoopt tot een Muur famengroeit, van de grootfle nuttigheid voor de aan Zee leggende Provintiën; ■wordende jaarlyks , by groote menigte , in Schepen van de Gronden benoorden Wieringen opgevifcht zynde,aan de Dyken gebrast: terwyl het, dat zonderling is, ook in 't Water geplompt, op zig zelf dient tot hetmaaken van Wierdyken en Zee-Hoofden. Wy kunnen derhalve dit Gewas, met de Ouden, geenszins voor nutteloos of voor gering uitmaaken (*). De ("*) Alga Herba Marina nullius ufüs: inutilis> Hora■iio, Fabri Thefaurtts, Vilior Alga. Peovetb. Q 3 JL Dbel. XIV. Siuk, VIII. Al deel. 11. Hoofdstuk. Gebruik van 't Zee-WïerJ  246 Beschryving van VIII. Afdeel.' 11. Hoofdstuk. Zout van Zee-Wier. De Afch van 't Zee-Wier levert, door uitlooging, een Zout, dat niet alleen dienen' kan om 't Vleefch voor bederf te bewaaren ; maar ook dikwils in de Glasblaazeryën van Engeland, als ook tot het maaken van Aluin en Zeep, in plaats van Potafch, onder den naam van Kelp gebruikt wordt (*). Dus moet dit Zout dan aanmerkelyk verfchillen van dat Zout van Wier, 't welk men uit verfcheide Soorten van Zee - Ruy , aan 't Strand der Noordzee opgeworpen , heeft bekomen, als 't welke geheel onzydig was (f). Die Gewasfen worden ook wel onder den naam van Wier of Wierd, in 't Franfch jdlgue marine, begreepen. Of dat Zee - Gras, 't welk op een Oostindilche Reize , by dë Kaap der Goede Hope, door 't fchoonmaaken van het Schip bekomen , en tegen het Scorbut zo dienflig bevonden wasf-|-),van dergelyken aart zy, laat ik daar. Immers het geleek veel naar Gras, om welke reden ons Wierook Zee-Gras wordt geheten. Broeijende geeft het een zeer leelyken Stank , mooglyk dienftig tot het verdryven van Vlooijcn en Wantfen. Aan de Oevers der Roode Zee, by Mocha, kwa- (*_) Zie hot ömftandige Berigt van Doctor Baster diea aangaande. Nalmirk. Viifpanu. 11. DEELjbladz. 137. (t> Zie H08. Maatfch. XVI. D*el , a Stuk, bladz. CU Zie Zteuwfch Cenooifeh. VU. Deel^ a SiuKj bladz- 367.  d e Wieren, 247 kwamen den Heer Forskaohl drië Soorten van zodanig Grasachtig Zee-Wier voor. De eene, met zeer korte Bladen, werdt van hem Eenribbig genoemd ; de andere Kanthaairig, wegens de Haairigheid der Bladen : de derde Stoppelig, wegens de Stoppelige Blaadjes, welken zy aan de Knietjes had (*> ZANNI CHELL1A. Tot de Eenhuizige Eenmannige Planten behoort dit Geflagt, welks Kenmerken zyn . dat de Mannelyke Bloem uit een enkel Meeldraadje beftaat , zonder Blad of Kelk ; de Vrouwelyke een éénbladigen Kelk heeft, met vier Vrugtbeginzels of daar omtrent, en even zo veel Zaaden. Het Gewas (1) is door den beroemden Ml< cHELins getyteld, naar den vermaarden Venetiaanfchen Apotheker Zannichelli , doo verfcheide Werken over de Natuurlyke Hitte rie Fior. JEgijpt. Ar ah. p. 157. (1) Zannichellia. Syft. Nat. Veg. X1U. Gen. 1034 Fior. Lapp. 321. Fl. Snee. 745, 824. Hort. Cliff. 437- K Lugdb. 9. Gron. Virg. 143. Zannichellia paluftris majo: foliis Gramineis. Mich. Gen. 71. T. 34. f. 1,2- Algoide vulgaris. Vaill. AS. 1719. p. 15- T. r. f. ï. Potarao geton Capillaceum. C. B. Pin. 193, Frodr. toi. Pota mogetoni fimilis Graminifolia ramofa & ad Genicul: yolyceiatos. Pluk. Alm. 305. T. 103. f, 7, Q 4 e ïl. Peel. XIV. Siuk V111. Afdeel. 11. Hoofdstuk. Zee» Wier. t, Zanni. chellia pa» •luftris. Moerasfig. 1  VIII. Afdeel. 11. Hoofd* iïuk, ( 1 ] 1 t C T e J i I I I 1 li r i 24S Eebchryvinc van rie wereldkundig. Vaill ant gaf'er d'ea naam aan van Jlgokks, als veel naar 't Zee* Wier gelykende. Het was te vooren onder de Fonteinkruiden geteld geweest. Immers zo wel in de Noordelyke als in de Zuidelyke en middeldeelen van Europa komt het voor, zynde ook by ons in fommige Vaarten en Slooten gemeen. In Virginie wordt het insgelyks gevonden'. Het is een onder Water groeijende Plant, velke zig Takkig in veele Leedjes verdeelt, :eer dun gefteeld, met eenvoudige fmalle Blalen, uit wier Oxels de Bloemen voortkomen, lit ieder één. Deeze beftaan uit een enkeld vleeldraadje, rondom het welke veele Vrugtleginzels geplaatst zyn, die in Peulachtige iaadhuisjes overgaan, met een enkel Zaadje, lat eene Nierachtige figuur heeft. Vaill ant kende maar ééne Soort van lit Geflagt , van 't welke Ray 'er drie heeft waargenomen. Ml «helios telt 'er twee; en Groote, naamelyk, met Grasachtigefpitfe !laden,een vierhokkig Meelknopje,deSchild2s van 't Vrugtbeginzel effenrandig , en 't [elkje ongebaard , de Zaad hokjes aan de Rib etand; een Kleine met fpitfer Bladen, de lloemen zeer klein , het Meelknopje tweeokkig , de Schildjes van het Vrugtbeginzel Dndom gekarteld en het Kelkje gebaard, met e Zaadhokjes ruuw aan de Rib. Omftreeks Flo-  de Wieren1. 245 Florence komen deeze beiden voor, en zyne .Afbeeldingen bevestigen het Soortelyk verfchil derzei ven. C p a r a. Modderftaart. In dit Geflagt heeft de Mannelyke Bloem, Kelk- en Bladerloos, een Meelknopje ondei 't Vrugtbeginzel: de Vrouwelyke een vierbladigen Kelk, zonder Blaadje ; een vyfdeeligen Stempel en één enkel Zaadje. Van hetzelve komen de vier volgende Soorten voor. (1) Modderftaart met Eyronde Stekels aan de Steng. Aan den Zeekant, als ook in Meiren en andere Wateren van ons Wereldsdeel, groeit deeze , die de Blaadjes Kranswyz.com de Takjes heeft, welke gekaauwd zynde Zandig zyn3 zo fommigen opmerken. Het leevende Gewas is, zo de Ridder aantekent, altyd roodachtig , met eenen gedraaiden Steel, doch droog wordt het Afchgraauw. (2; (1) Chara aculeis caulinis ovatis. Syft Nat. Veg. XIII. Gen. 1203. Sp. 1. Fl. Suec. 993, 1132. Equifetum fragile majus fub-cinereum Aquis immerfum. Moris. HiJf.XU. p. hi'.. S. ï;. T. 4. f, g. Equif. f. Hippuris Lacuftris, foliis manfu Arenofis. Pluk. Alm. 135. t. 29. f. 4- II. Deil. XIV. Stuk. ^ 5 VIII. i Aïdeel. 11. Hoofdstuk. L Chara to* mentofa. Wollig.  35O B. E SCHBLYVINC. VAN VUT. AfdeEi II. Hoofdstuk. lh Chara vulgaris. Gemeen. (2) Modderftaart met gladde Stengen, hetLoof inwaards getand. Gemeen is deeze Soort , die Stinkende Water - Paardeftaart genoemd wordt, op den modderigen Grond van veele Slooten en ftaande Wateren in ons Land. Zelden vertoont zy •zig daarom ook in haare waare gedaante, zyn-, de meest als met een Vlies van Slibber overtoogen, op 't aanraaken glad en zeer broofch, inzonderheid droog wordende , als wanneer zy van zelf byna tot Stof vergruist. De Kleur is alsdan ook Afchgraauw, in 't Water groen. In Vrankryk wordt het wel eensLuftre d'Eau, dat is Water-Kaarskroon, geheten. Het beftaat uit veele zeer dunne ronde Steelen, die Slingerachtig als Wrongel-Suiker geftreept zyn , onder Water langs den Grond verfpreid , fomtyds wel een half Elle lang. Deeze verdeelen zig in veele gearmde Steeltjes , met korte Blaadjes ,Kranswyze omringd, welke inwaards Tandjes hebben. De Heer Weiss tekent aan , dat het langwerpige Veelzaadige Besfen draagt. De Reuk is Slykerig en fomtyds Zwavelachtig of Bitumineus. C3) Mod- Ci) Chara Cau'ibus laevibus, Frond. interne dentatis; Sp. Plant. N. 2. Gort. Belg. IJ. p. 242. Chara vulgaris foetida. Vaili.. Mem. 1719. p. 23. T. 3. f. i. Equifetum foetidum fub Aqua repens. C B, Pin. 16. Prodr, zf' Hieatr. 251. Oep. Dan, T. 150,  de Wieren. 15T (3) Modderftaart met de Stekels aan de Steng Haair achtig. digt getropt. In Ierland is deeze door den HeerSHErard gevonden, die ook elders voorkomt, gelyk aan de Zeekust by Roslag in Sweeden. Frifch is dezelve witachtig of bleek groen, zegt L iNN-ffiüs. (4) Modderftaart met de Leedjes der Steelen ongedoornd, doorfchyncnd, van boven breeder. Aan de Zee - Kusten van Europa komt dee ze, die doorfchynend is en buigzaam , doel zeldzaamer voor- De Blaadjes ftonden, hie en daar, Borftelig by elkander , en aan derzei ver Voet zaten kleine ronde Zaadkorrels; z zyn Ed. in Gothland waarnam. L e m n a (3) Chara Aculeis Caulinis Capillaribus confertis. Fl. Suec. 994, 1133. Chara Caulibns aculeatis. Hort. Cliff. 477. R. Lugdb. 214. Chara major Caul. Spinofis. Vaili.. Mem. 1719. p. 18. T. 3. f. 3- Eq. ( Hippuris Muscofus lub Aqua repens. Pluk. Alm. 135. T. 193. f. 6. (4J Chara Caul. Articulis inermibus , diaphanis, fu« perne latioribus. It- Gotl. 215. Fl. Suec. 995, 1134, Chara transfluens minor flexilis. Raj. Angl. 11!. p. 133- ÏI. p«t. XIV. SiOK» VIII. Afdeel. II. 1 Hoofdstuk. III. Chara. hisptda. Stekelig.' IV. Flexilis. Buigzaam. . 1 >  2 VILT. Afdeel. 11. Hoofdstuk:. J ( I u lemna trifitkm. < ] ) J i ! j j i ' j I J2 Beschrïvinc v a n L e m n a. Kroos. Tot de Tweemannige Eenhuizigen behoort jit Geflagt , welks Mannelyke Bladerlooze Jloem een eenbladigen Kelk heeft, zo wel als Ie Vrouwelyke , met éénen Styl en een eenïokkig Zaadhuisje. Vyf Soorten komen 'er in voor, allemaal op t Water dryvende, als volgt. (i) Kroos met gefleelde Lancetvormige Blaadjes. Op verfcheide plaatfen in ftille Waters en ;iootcn van ons Land , als ook door geheel ïuropa , komt dit flag van Kroos voor, dae ian zyne op 't Water dryvende driepuntige Blaadjes kenbaar is; weshalve het van Lobee lederula Aquatica , in 't Nederduitfch Klein Vater-Veil, geheten wordt. Dat de Blaadjes tefteeïd zyn , onderfcheidt het, bovendien , ;an 't andere Kroos, zo wel als de Takkig. leid; terwyl die Blaadjes dunne Worteltjes in t Water nederlaaten, even als het gewoone. Drie- (i) Lemna Fol. petiolatis Lanceolatis. Sy/l. Nat. feg. UW. Gen. 1038- Gort. Belg. 243. Fl. Lapp. 470. Fl. Suec. woo, 828. Hort. Ctif. 41? R- *H#- S26. Lemna. ?ol. Lanceolatis. Sauv. Mor.sp. 91. Lenticularia Ranofa monorhiza. Mich. Gen. 16. T. 11. £. 5. Lenticula \q. trifulca. C. B. Fin. 362. Hederula Ag., Lob. Ic. U, . 36.  r> e Wieren. ^53 Driefleuv'ig Kroos hadt C. Bauhinus hetzelve geheten. (2) Kroos met ongefteelde wederzyds platachtige Blaadjes, en eenvoudige Wortelen. Het gewöone Kroos, dat men dikwils Eendekroos noemt , is onder den naam van Lenticula of enkel Lens paluftris, by de Autheuren gemeld. Niets gemeener in ons Land, dan de ftaande Wateren met dit Gewas bedekt te zien , welks Blaadjes veel gelyken naar hel Zaad van Linzen. Grootelyks Wordt het van de Eenden bemind en is derzelver voornaamfte Voedzel, met het welke zy tevens veele Waterdiertjes influrpenr Het bloeit jaarlyks in de Hondsdagen zegt Li nn*us. Miche hos merkt aan, dat het de Oppervlakte, van onderen, met kleine Zaadjes bezet heeft, on« der het Huidje zittende. Dikwils is het aldaai rood of paarfch, en geeft een menigte Wor teltjes uit, omtrent een Duim lang , die aan '( (z) Lemna Fol. fesfilibus utrinque planiuscuüs , Radi' cibus folitariis- H. Cliff. 417. Fl. Snee. 999. Gort. Belg, 243. R. Lugdb. 516. Ghon. Virg. 143. Lenticula minor monorhiza , Fol. fubrót. utrinque viridibns, Mich 'Gen. 16. T. 11. f. 3. Lens Paluftris. Cam. Epit, 853, Lob Dod. &c. Raj. Angl. 111. p. I2Q, f, u VallisN Op, 11. p. 81. T. 14, 15. Vaili. Paris, itq. T, a« - 3 .oï .T M «j.u'.V ;& .1 .> .T .osi .7 .n< li, Dsbl. XIV. SïUK. vim Afdeel. ' II. Hoorn-. »tuk. IL Lemna minor, ■ Gewoon.  viii. Afdeel. 11. Hoofdstuk. III. Lemna gibba. Bultig, IV. Polyrhiza. Groot. 25-t Besciiryving va» 't end een foort van Dompertje hebben, dac misfchien tot Evenwigt dient, voor het drvvende Kruid. Deze Dompertjes worden , by deszelfs veroudering, zwart en vallen af. (3) Kroos met ongefteelde Blaadjes, van onderen halfklootrondy en eenvoudige Wortelen. In verfcheide Slooten in Friesland is door Mee se deeze Soort waargenomen , die door Gerard voor eene Verfcheidenheid der voorgaande gehouden wordt. Waarfchynlyk zou zy, by nader onderzoek,ook wel hier gevonden worden. Immers ik meenze wel in onze Proyintie gezien te hebben. (4) Kroos met ongejleelde Blaadjes en getropte Wortelen. Een grooter Soort van Eende-Kroos, welke nen niet zo menigvuldig, echter ook in onze rlollandfe Wateren, in Friesland en elders in Eu- fjj Lemna Fol. fesfilibus fubtus hemi-fph sericis, Raüicibus folitariis. Gort. Belg. 244. tl. Cliff 4t7. Fl. Suec. 99S, 826. Lenticula paluftris major- &c. Mich. Gen. 15. T. 11. f. 2- Mees. Fris. 384. (4) Leuma Fol. fesfilibus, Radicibus confertis Gort. tielg. 244. H. Cliff. Fl. Suec. R. Lugdb. 516. Lenticuiaria' major polyrhiza, inferne atro - purpurea. Mich. Gen. 16. T. ii. f. 1. Lenticula paluftris major. Raj. Angl. iH. P- 129. T. 4. f. 2. Vaili.. Par, T. 20. f, 2. Comm.' Bolt. 65. j,8ï, yjj JJua jTT?  4) E W 1 e r Ê n. 2jj Europa, aantreft. . By ons vindt menze in de Vaart van Atnfterdam op Gouda , niet ver van de Goudfe Sluis, enz. (5) Kroos met dubbelde Blaadjes , zonder Worteltjes. ' In Italië en Vrankryk is deeze waargenomen , die even als de voorgaanden op 't Water dryft, beftaande uit twee Blaadjes, 't een grooter, 't ander kleiner, aan elkander gevoegd. Michelius hadtze in Vyvers, by Florence , aangetroffen. Ceratophyllum. Hoornblad. Tot de Veelmannigen onder de Eenhuizige Planten behoort dit en het volgende Geflagt. De Mannelyke Bloem heeft een veeldeeligea Kelk, en van zestien tot twintig Meeldraadjes. De Vrouwelyke , met een dergelyken Kelk , heeft één Stamper zonder Styl en een énkel naakt Zaad. Beide deeze Bloemen zyn Bladerloos. • Van dit Geflagt heeft onze Ridder de twee volgende Soorten opgetekend. CO'Hoorn- • (5_> Lemna Fol. geminis eradicatis. Mant, -94, I,en« ficularia omnium minima arhiza. ï|ich. Gén, 16. T. *i. i. 'A. ' ''' '~' 'l "■" ■ * "** .3»i*pb .Itfï « ttixi .'-; • j,./- .1 ■ .8.1 .eÊttiuaoi .jjsirpA IL Desl, XIV. Stuk. VIII. Afdeel. Hf Hoofdstuk. V. Lemna arhiza. Worteloos.  Vlll. Afdeel. 11. Hoofdstuk.1. Ceratophyllumdemerfum. Doornzaadig. j < i ] < 1 \$6 ilESCHRÏVIH (i VAK (r) Hoornblad met de Bladen gaffelig tweedubbeld en driedoornige Zaadhulsjes. Dit Gewas- komt by ons op veele plaatfen in Slooten , als ook in de Kolken by den Ouden Ysfel en in de Graften om Harderwyk, volgens den Heer de Gorter, voor. Ik heb het in ons Holland dikwils in VyVers aangetroffen , gelyk Commelyn meldt. Het jroeit taamelyk dieponder Water, doch verheft zig , daar het ondiep is, tot aan de Oppervlakte. Een Tak daar van , met eenige Wortel, leeft lang in Huis in een Glas met Water, en is alsdan goed om de Goudvifches in 't Leven te houden ; waarfchynlyk , loordien het de groeijing en voortteeling der 'Vaterluizen en andere Infekten zeer bevoriert, gelyk ik dit zelf bevonden heb. V A1L l A n T, die het Hydre comu noemt Si ïeeft, behalve.de gewoone Soort, die ruuwe /ierhpornige Bladen heeft, een andere waargenomen, met gladde agthoornige Bladen en jrrigedoornde Zaadjes. Hy vondtzeby de anJere groeijen, in de ftilftaande- Wateren ombi . ftreeks fi) Ceratophjllum Fol. dichotomo - bigeminis , Fruit, tispinofis. Gort. Belg. 256. H. Cliff. 446. Flor. Suec, '83, 866. R- Lugdb. 214. Dalib. Par. 291. Hydroceraophylluni Fol, aspero , quatuor Coraibus arraato. Vaill. Vem. 1719. p. 21. T. 2. f. 1. Equifetum fub Aqui reiens, Fol. bifurcis. Loes. Prusf. 67. T. 12. Millefolium, \quat. cormuum. J. B. Bijl. lil- p. 789. Comm. Holl. 76.  de Wieken. 25; flreeks Parys. Dat dit flegts eene Verfcheidenheid zy , is my uit een keurlyke Afbeelding van dit Gewas, door myn goeden Vrind den Heer M. Slabber, uit Zeeland, ter onderzoek overgezonden , gebleeken. L1 nn.Eüswas ook byna van dit denkbeeld, hoewel zyn Ed.'erde volgende Soort van maakte. (2) Hoornblad met de Bladen gaffelig driedubbeld, en ongedoornde Zaadhuisjes. } Want zyn Ed. merkt aan , dat de dezelve7 de voorgaande al te naby komt ; als of zy' eene Verfcheidenheid daar van ware. Myriophyllüm. Vederkruid. De Bloemen hebben , in dit Geflagt, een vierbladigen Kelk, zonder Bloemblaadjes, de Mannelyke agt Meeldraadjes ; de Vrouwelyke vier Stampers zonder Styl en brengen vier naakte Zaaden voort. Het bevat de twee volgende Soorten, (2) Ceratophyttum Fol. Hiutit'is. Oed. Dan. 510. vi o&o cprnibus arnmto. 8, f. 3, II. Deel, XIV. Stm (O Ve. dichotomo - trigeminis, Fru£t. Hydroeeratophyllum folio 1*. Vaili.. Mem, 1719. p. 31, x. R VIII. Afdeel, 11. Hoofd- tuk. Hoomblai II. Cerato- 'htjlluiu ubmer" um Ongeloornd.  2J8 B E S C H R ï V 1 R C VAR vin. Afdeel. II. Hoofdstuk. 1 1. Myrio' t phyllum ^ Spüatum. Ge-aaird. J C t I \ d d S ii r E tt B Vi I ni Pt 31 i- X< (i) Vederkruid , welks Mannelyke Bloemen afgebroken ge-aaird zyn. Dit komt ook in Vyvers en flilfhande Waeren , op veelë plaatfen van ons Land, en loor geheel Europa -, voor. Gemeenlyk is iet Water - Duizendblad genoemd geweest; m dat het Loof naar dat van 't Duizendiad gelykt: doch ik noem het Vederkruid. Iet Gewas geeft uit dunne Vezelachtige Vonden veele holle geftreepte Takken, ie gearmd zyn , en op het Water vlottende ryven. Uit ieder Knietje derzelven komen, terswyze, drie of vier Bladen voort, welke, i figuur en dunheid, zeer veel naar een Penen-Veder gelyken , bruin zynde van Kleur. Ie toppen der Steelen, een Handbreed lang, ïrheffen zig in de Zomer boven 't Water, et eene paarfchachtige Am , van geele ommetjes , die als Knopjes famengevoegd ;r van elkander om het Steeltje ftaan. Een einer Soort, in Engeland gevonden, welke et meer dan een Span in hoogte bereikt, heeft CO Nyrtophylltim Flor. masculis interrupte Spicatis. ft. Nat. Feg. XII1. Gen. 1066. SP. i. Gort. Belg. 5. Hort. Cliff. 7Si , 867. R. Lvgdb. 3,3. Dalib. ennatum minus , Foliolis fingular. Ia tiusc. Flosc. i'ubjeftis. Mor. II[. S. 15. ï. 4. f. 7. Raj Angl. \\\. p. rjè; (f.) Mem. de 1719. p. 30. Oftavo. (2) Myriophtjllum Flor. omn. vertichlatis hermaphro* ditis. Gort. Be'g. 256. H. Cliff. 446. Fl, Suec. 782,868. R. Lugdb. 213. Dal. Paris. 292. Sauv. Monsp. 160. Myriophyllum Aq. minus. Clus. Hift. 11. p. 352. Mille» folium Aq. Flosculis ad Fol. nodos. C. B. Pin. 141, Afyrioph. vulgare minus. Vaill. R 2 1J. Desl. XIV. Stuk. VIII. Aideel. II. Hoofdstuk. Vederkruid. !!. Myrio-DhullumlerticidM 'um. Gekranst.  VIIIAfdeel ii. Hoofdstuk. Vederkruid. I Najas Marin Zeewi ferige. 560 BESCHRÏVIK» VAN „ Bloemen, onderfcheiden s in de eene zd „ wel als in de andere zeer zeldzaam eenige „ Tweeflagtige. Ik vreez' dat deeze de voor„ gaande al te naverwant zy". Volgens Turra heeft dezelve vier Blaadjes in de Kransjes en Tweeflagtige Bloemen. Tot de Klasfe der Tweehuizigen behoorers nog de twee volgende Geflagten van Waterplanten. Najas. Najade. Hier heeft de Mannelyke Bloem een Rolronden tweedeeligen Kelk, en een vierdeelig Bloemblaadje, zonder Meeldraadje: deVrouwelyke geen Kelk of Bloemblad, maar één Stamper of Vrugtbeginzel, en een éénhokkig Eyrond Zaadhuisje. De eenigfte Soort (i) wordt door onzen Ridder Zee-Najade genoemd, terwyl alle de !*Autheuren dezelve als een Rivier-Plant aan- mer- (i) Najas. Sijfl. Nat. Veg. X111- Gen. 1096. Hort. Cliff. 437. Fl. Suec. 791, 877. R- Lugdb. 10. GoUan Monsp. 500. Fluvialis vulgaris latifolia. Vaill. Mem, 1719. p. 17. T. i.'f. 2- Fluv. latifolia et anguftifolia. Mich. Gen. 11. T- 8. f- 1 > 2. Fotamogeton Fluviatile Sargasfo fimile Ineens. Pluk. Alm. 304. T. 216. f. 4. fl. Fluvialis fpecijes Spinis infefta. Raj. Suppl. 132. j,, Fluv. fpecies Flagellum Chrifti difta. Raj. Suppl. 12,1, FJuvian lis Pifana.'J. B. fït% 111. V- 779:  ti e Wieren* 261 merken, geevende 'er zelfs den naam vai Fluvialisx&n. Godan zegt, dat zyvoorkomi in ftaande Waters en in de Rivier: Vaillant. dat zy op den bodem van Rivieren en Stroomen groeit. J. BaührN us noemtze Fluvlalis Pifana; om dat zy gevonden was in de Rivier van Fifa, loopende naar Livorno. Pelt kenet geeft 'er den naam aan van Rivier Fonteinkruid. Volgens Micöelius kwam zy by Florence , en omftreeks Bononie, voor. Maar Linnjeus meldt, dat zy aan de Oevers van Sweeden, in de Ooftzee, is gevonen zegt zelfs, dat zy huisvest in de Zeewateren van Europa (*). 't Gewas gelykt veel naar het Zee-Kroos van den Oceaan, genaamd Sargazzo , of ook naar die Soort van Fonteinkruid, in onze Slooten groeijende, welke Vorfchen-Slaa genoemd wordt (f). De Plant en Bloem zyn zeer fraay afgebeeld door M ichelius, die 'er drie veranderingen van heeft , de twee breed-, de derde fmalbladigen kleiner; zynde de Vrugt in de eerfte ftomp en vierzaadig, in de tweede minder ftomp en éénzaadig; terwyl de laatfte een éénzaadig fpits dun Zaadhuisje hadt. Rajus geeft 'er ook drie Soorten van op, C<} Habitat in Europse Maribus. Sp. Plant. p. 144L (i) Zie het II. D. VII. Siuk deezer Mat. Hiftari(, bladz. 396. R 3 II. Diu. XIV. Stuk. 1 viii. Afdeel. ii. Hoofd» stuk.  2ó"2 Beschryvikg van VIII. 11. Hoofdstuk. Najadt \. Vallisv, fi* ffira lis.' Krultrekkig. op, waar van tweede Tandjes der Bladen ge. doornd hebben , wordende de laatfte h Heilandt Geesfel geheten. De Vrugt gelykt naar .een klein Eikeltje; de Bladen ftaan Kranswyze aan de Steelen , meest twee , doch ook drie of vier by elkander. Vallisner i a. VVierblad. Dit Geflagt, naar den beroemden Italiaan Vallisneri getyteld, heeft tot Mannelyke Bloem, volgens den Ridder, een tweedeelige Vrugtfcheede , de Steng met Blommetjes gedekt, welke driedeelig zyn: tot Vrouwelyke een tweedeelige éénblocmige Scheede , met een driedeeligcn Kelk boven het Vrugtbeginzel en eene driebladige Bloem, met drie Stylen;zynde de Vrugc een éénhokkig veelzaadig Huisje. De eeniglte Soort (i), volgens Linn^us, "■hoewel met aanmerkelyke Verfcheidenheden , maakt een zeer zonderling Gewas uit. De Bla. den van hetzelve worden by die var Wier vergeleeken , en komen tropswyze by elkander voort uit ejen Wortel, waar mede het zig in de O) Vallisncria. SijH. Nat. Feg. XIII. Gen. 1097. Fl. J.app. 371. Hort. Cliff. 454. R. Lugdb. 9. Dalib. Par. 206. Fccmina. Valisneria Paluftris Algse folio, Italica. Mich, Gen. 12. T. 10. f. i. Potamogeton Alga; folio Pifanum. Bocc. Mns.ï. p. 29. Mas. Vailisneroides Paluftre Alg* folliOj IUlienm, Mich, Gen, 13.'J\ io.f.g»  de Wieren. 363 de Graften of Slooten van Italië, door 't fterk voortloopen,zodanig vermenigvuldigt, dat de Vaartuigen dikwils daar door in 't voortkomen verhinderd worden; alzo het Kruid den geheeJen Grond beflaat. Dit heeft by Pifa en ook omtrent Florence plaats. De Bladen, als uit fyn Netwerk geweven, hebben aan de tippen fyne Tandjes. Tusfchen dezeiven komeD Krul-, trekkige dunne Steelen voort, op 't end een Bloem hebbende , die zig ontfpannen, en deeze Bloem aan de Oppervlakte van 't Water brengen. Zy is paarfchachtig en driebladig , voortkomende uit een Kelk , waar van het onderfte gedeelte een lange Rolronde Vrugt wordt, met veele Zaadjes bezwangerd. Dit is de Wyfjes-Plant ; terwyl de Mannelyke > van even de zelfde gedaante, Bloemen voortbrengt, die onvrugtbaar zyn , wit van Kleur , tot een Hoofdje famengehoopt, Deeze Bloemen fcheiden zig van de Plant af, eer zy ont. luiken, en ryzen tot aan des Waters oppervlakte, alwaar zy dan als Veerkragtig open fpringen, vertoonende twee Meeldraadjes en Knopjes, waarfchynlyk om het Stuifmeel tot bevrugting der anderen te verfpreiden. Het Water is, in de Herfst, dikwils met zodanige Bloemen, als met een wit Laken, bedekt.. Behalve deeze wonderbaare werking, door 'dén geleerden Miciieliüs in Italië waar- R 4' geil. Dtf-fc. XIV. Stuk, Vill. Afdeel. II. H»'>FD. sruK,  2f>4" BtSCBBYïlSO V4ö VIII. Attoibi.. 1 HOOFDSTUK. JVierblad. III. HOOFD- (*) Cresccntem vidi In Fosfis ef Rivulis Finmarkise» Norvegiae, Juxta Mare glaciale: in Fluvio Saia juxta Urbem Upfalienfem; in Piscinis juxta Fcsfas Belgij rarius. Hart. Cliff. p, 454, genomen, is 't ten opzigte van dit Kruid oolc zonderling, dat bet buitendien in Oostindie gemeen zy; zo ik thans door den Heer Murray aargetekend vind; hoewel'er de Hoog. leeraar N. L. Bprmannus, wien zo veeleOoftindifche Planten bezorgd zyn, niets van meldt. En wederom, dat het, volgens Linn^üs veel groeit in de Beeken van Finmarken; daar hy hetzelve, te Upfal, nog nooit hadt zien bloeijen. Zyn Ed, telt het evenwel niet onder de Planten van Sweeden, maar zegt, dat het in de Vyvers, nevens de Slooten van Nederland, zeldzaam voorkome. 'c Schynt dat de beroemde Hoogleeraar D. de Gorter hetzelve aldaar nog niet gevonden hebbe. Ook is de uitdrukking van den Ridder , ten dien opzigte, wat duifter (*). Zyn Ed. merkt aan, dat men het bevoorens voor Wier of Grasbladen aangezien hebbe. Een Kruid ontmoetende, onder Water, dat de Bladen dun en taamelyk breed, aan 't end ftomp en zeer fyn getand heeft, mag men wel om hetzelve den» ken. Ook wordt my verhaald, dat het in de Ryn of Vaarten by Leiden te vinden zy.  V £ W f E r b n. 2f5 III. HOOFDSTUK. Befchryving van Afdeel. iii. Hoofd* stuk. i f Ook zie ik dat een gedroogde Fucus, uit Japan, rood-achtig afgegeven heeft aan 't Papier. Met de Alge zyr.zc doorgaans verward , en ook onder den Nederduitfchen naam, Wier of Wiert, be-. greepen geweest; hoewei zy van óns gewoone' Wier zeer verfchillen. In 't Pranfch worden zy onder den naam van Vray of Varec, in 't Engelfch onder dien van Seawrak, enz. begreepen. In Swecdcn is Tang de naam van het gewoone Wier , cn met een byvoegzel ook van het Zee-Ruy. Met den aanvang dcezer Eeuw weidt dit Gewas, door den beroemden Todrnefokt, onder de Planten geplaatst , wier Bloem cn Vrugt gemecnlyk onbekend zyn. Niet lang daarna meende men de Vrugtmaaking volkonen ontdekt te hebben. De vermaarde Remtmur gaf, in 't jaar 1711 , zyne Waaroeemingen dien aangaande in 't licht, op een breedbladig getand Zee-Ruy, welks oppervlakte , in 't midden van de Zomer, geheel jedekt gevonden werdt met Bloemen, vancerie >terswyze gedaante, groenachtig in't Water, naar buiten 't zelve wit. Deeze Bloemen aan 't afvallen toe zynde, dan verdikten de ;nden der Bladen zeer aanmerkeJyk, en,ajs ?.y afgevallen waren , zag men in derzelver plaats, (*J S. G. GmEUN. ffijf. Fzcer. Gen, p, 5;  DE W r E R e N. 2o"7 plaats , over 't geheele Blad, even zo veele Gaatjes, als de Kelkjes zynde, waar in z^ gezeten hadden. De enden der Bladen ope nende, vondt men die gevuld met eene Ly merige doorichynende Stofte,- waar in een menigte ronde Korreltjes, ieder met een Steeltje 'vast aan een zodanig Gaatje. Deeze Korreltjes waren vol van een dergelyk Vogt met veele zeer kleine Zaadjes. De zwelling der enden van het Zee-Ruy, welke men voor een Soortelyk verfchil gehouden heeft, merkt zyn Ed. dus aan als toevallig , en tot de Vrugtmaaking behoorende (*). Vervolgens werden , door dien grooten Waarneemer, ook in and«r fiag van Zee-Ruy dergelyke Vrugtmaakingen ontdekt. Zyn Ed. vondt Fucusfen, wier Bloemen langer of korter , van eene andere Kleur of anders gefatfoeneerd waren : fommigen zelfs die 'er in 't geheel geene hadden: eenigen,wier Zaad verfpreid was door de geheele dikte der Bladen , of beflooten in zekere Peultjes, alleenlyk door de opligting van het Vlies des Blads veroirzaakt zynde, of vervat in de Rolrondachtige enden der Bladen. Zo dat, hier omtrent,door hem een groote verfchillendheid naar de byzondere Soorten van Zee-Ruy werdt gevon. den (f). De CD Hift- de Mcad' R. des Sciences, de 1711, p -t, Oft. CL) Hijl. de l'Acad. de 1713, p, fa, Oft. II. DfiEt. XIV. Stuk. vin. Afdeel. 111. . Hoofdstuk. Zee-Rug,  VIII. Afdeel. ia Hoofdstuk.- Ruy GefiagtsKenmerfeen. (») WeftgaMJche Reife. p. IS& 265 B e s c h r y v i n g van De Heer Linn/eos maakte , in 't jaar 1746, op zyn Westgotthifchen Reistogt, een andere Ontdekking ten dien opzigte , in een Zee-Ruy met gegaffelde Bladen en Wrattige Endblaasjes. „ Aan de zyde des Blads en „ daar de Takken afgaan (zegt zyn Ed.) zaten „ Kogelronde, gezwollen, bleeke en gladde„ Biaazen, inwendig hol en met een Geweefzel „ vanHaairenopgevuld: boven, naar de Punt „ toe, bevonden zig een paar met Wratten be„ zette, metLillig vogt gevulde en met veeie .,, kleine flippen beftrooide Biaazen, welke, dat „ merkwaardig is , aan de uitwendige zyde „ een klein open Gaatje hadden: waar uitmen „ mag vermoeden,dat ieder van deeze Wrat„ jes! een klein Zaadkorreltje bevat, 't welk „ uitgang neemt door dit Gaatje. Ik denk, ., dat deeze laatfte Biaazen de Vrouwelyke , „ de andere de Mannelyke Teeldeelen voor„ ftelïen" (*). Waarfchynlyk is hier van zyn Ed. bepaaling der Geflagts-Kenmerken ontleend j wanneer zyn Ed. van de Fucus zegt: Mann. Blaasjes met Vezels doorweven. Vrouw. Blaasjes befprengd met ingedompelde Korreltjes, die aan de tippen uitbotten. Eenzaame Zaaden. De vlytige Natuur-onderzoeker, wylen de Heer Doftor Baster, heeft de Vrugtmaaking  u e W ieren. 25ö lïing van fommige Soorten van Zee.Ruy ook waargenomen en in Plaat voorgefr,eld(*). Hy bevondt dezeiven bezet met Kwispeltjes of Pluisjes, zynde dat gene, 't welk Reaumur voor Bloemen hieldt, en aan welken Donati zelfs Meelknopjes meende gezien te hebben; doch dit was hem nooit gelukt, en, dewyl zy in geheel jonge Plantjes voorkwamen; als ook om dat fommige Soorten dezeiven nooit hebben, geloofde hy niet , dat hec Bloemen waren. Maar de dikke Blaasachtige top-Enden in 't Voorjaar doorfnydönde, vondt hy die met eene Wolachtige StofFe gevuld, en, in de zelfflandigheid van het Blad zelf, de Beginzels van die Korreltjes, door Reaumur opgemerkt, zynde de weezentlyke Zaadhuisjes van dit Gewas. De Heer S. G.Gmelin, Hoogleeraar te Petersburg, gaf, in 't jaar 1768, een zeer voortreffelyk Werk over dit flag van Planten uit (f). Hier in wordt het denkbeeld van Reaumur,dat de Fucusfen zo wel Bloemen als Zaad hebben zouden , insgelyks, als ongegrond , tegengefproken. De Onderftelling , dat alle Schepzels uit een Eitje voortkomen, 't (*) Natuurkundige Uitfpanningen. 11. D. \\\. Stuk. Haarlem. 1765. bladz. 129. Tab. XI. (f) Hift. Fucoium, Autore S. G. Gmelin, Fetrouoü «768. Quarta. lh Pissig xiv„ &vk, vin. Afdeel. Ml. Hooid. stuk. Zee-Rmj,  2?0 Besciiiiyvinc van VIII. Afdeel111. Hoofdstuk,Zee-Rmj, Zelfftandigheid. 't welk door 'c Mannelyke bevrugt wordt , toont hy mank te gaan. Voor eerst in die Soorten van Zee-Ruy , welke Blaasjes draagen: want de Zaadkorreltjes worden in dezeiven , aan 't end der Bladen, in het Slym, zegt hy geboren, en lchynen dus buiten ftaat gefield voor uitwendige Bevrugting. Ten anderen komt in die Soorten , welke Bolletjes draagen , niets voor, dat naar eenige Mannelyke Werktuigen gelykr. Dus gaat hy voort met de Penfeeldraagende, Vliezige en andere Soorten, behoorende tot de volgende Geflagten, en oordeelt dat dezeiven, wat de Voortteeling aangaat, niet minder van de gewoone Planten , dan de Polypen van andere Dieren verfchillende zyn. De Fucusfen zyn Zee - Planten van eene Lederachtige , meer of min taaije, buigzaame zelfftandigheid; in fommigen Lilachtig, in anderen Vliezig dun. Wortels hebben zy doorgaans niet, of zitten flegts met hunnen Steel als geplakt op Steenen , Schulpen, enz. Des moeten zy door inzuiging van het Zee-Water gevoed worden , en zulks blykt niet alleen , doordien de genen , welke op 't Strand in 't Zand verdroogd zyn, door affpoeling der Baaren herleeven ; maar inzonderheid , doordien verfcheide Jaaren gedroogd bewaard Zee-Ruy, wanneer hetzelve in Water geworpen wórdt, in  de w i e r e -v. .-2^t ih korten tyd een nieuwen groey krygt,frifch en tierig wordende(*). - Dat zy veel Zouts bevatten is hier uit ontwyfelbaar, maar dit Zout is door da Slymigheid van h~t Gewas zodanig getemperd, dat. het tot een goeden Mest verftrekt op deLanderyën, en ook wel dient tot Voedzel voor het Vee. Het nuttige Zout, Kelp genaamd, uit de Afch van Zee-Wier, waar van ik bevoorens fprak*, wordt in verfcheide deelen van Engeland , inzonderheid op de Sorlings-: Eilanden en aan de Kust van Cornwall, alsook in Schotland , met veel zorgvuldigheid en in groote menigte , van het Zee-Ruy gebrand. De Heer Ba ster bevondt dat het een vast Loogzout ware, uitmaakende de helft van het Gewigt der Asfche. Die Kelp is derhalve een foort van Pot - Afch (f). Aan fommige Soorten (*) Gmelin utfupra, p. 38. (fj Men kan in het XVI. Deels 2. Stuk van rie Hollandfctie Maatfihappy der IVeetenfchappen, een Vertoog vinden van den Haagfchen Apotheker Wess. vAtr Ribmsdyk, die beweert, dat het Sal Quereus manneg of Zout van Wier, geen Akali maar een Neutrum Zy ofouzydig Zout. Omtrent het Zout der Zee-Grappe (Salicomiri) is een dergeiyk verfchil, gelyk'ik in het VII- Stuk deezer Natuurlijke Hijlorie, bladz. 51. opgemerkt heb. Of myne bedenking, ten opzigt van de redeji daar van , hier ook zon kunnen plaats hebben , was wel waardig nader te onderzoeken. Immers, indisn de Kelp van geen JLoogzontigen aart ware/kou II. Deel. XIV. Siük. 7'y VIII. AstHUtL. iii. Hoofdstak. Zout van Seè-Ruyj * Bladz, 46.  27a Beschrïving van VUT. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Gebruik. ten groeit , wanneer menze, uit het Water gehaald zynde, toedekt, een foort van Suiker j welke een Salpeterige hoedanigheid beeft (*). Gedagte Heer Gmelin heeft meer dan eene Soort van Fucus Scheidkonflig onderzogt , en bevindt zig allermeest belemmerd met den oirfprong van het Slymig Zeepachtig Vogt, in dezeiven huisvestende. Dit Slym, dat des Zomers in de Blaasjes van fommig Zee-Ruy gevonden wordt,is uitermaatedienftig tot het doen verflaan van harde Kliergezwellen. De Engelfche Geneesheer Russel wil, dat men ilegts die Blaasjes in de Hand breeken. en dan dergelyke Knurven daar mede wry ven zal. De Heer Baster goot ZeeWater, tot een Pint, op een Pond zulke Blaasjes, en, na dat dit veertien Dagen geftaan hadt, het Vogt zo dik als Honig zynde , liet zyn Ed. daar mede de Verhardingen eenige maaien 's daags wry ven; dezeiven dan met Zee. Wa« ter afwasfchende: 't welk doorhem zeer dienftig weidt bevonden (f). AI- zy niet dienen rot het maaken van Glas en Zeep: daar ondertusfchen nu, ten dien einde, door 't Volk derSorlings-Eilanden , jaarlyks voor eeuige duizend Guldens van dat Zout bereid wordt, om naar Briftol te verzenden. Dat met de grootfte Biaazen geeft, zo Basieb iianmerkt, het meefte Zout. f*) Baster utfupra. Ct) Als boven, bladz. 135.  *> ë w i e r a a75 ■«Algemeener Zee-Gewas zal men nier over den geheelen Aardbodem bedenken , dan hec Zee-Ruy, ook Wel Zee ■ Eik genaamd, in des., zelfs verfchiilendheden. Maar zonderling is % dat men deeze Planten allermeest aantreft ,l op die plaatfen van den Oceaan, waar groote Rivieren haaren uitloop hebben. Aan den mond van Rio de laPlata, in Zuid-Amerika, zo verhaald wordt, groeijen dezeiven in zulk een menigte, dat de Schepen 'er door vertraagd worden in hunne voortgang. Van het Sargazzo in 't midden van den Oceaan, tusfchen Afrika en Amerika, is 't bekend, dat zulks weezentlyk plaats heeft. De Schepen daar in verward raakende, is men 'er fomtyds zeer mede belemmerd. Evenwel komt het aiom aan de Stranden voor, inzonderheid in Baaijen en Inhammen, alwaar het dikwils een verbaazende grootte bereikt. \ Men vindt Fucusfen van een Duim tot twin-Ge tig Voeten en meer hoogte. De Geftaïte van fommigen is als een enkel Blad, met een Steel; van fommigen als een Trechter of Trompet j van fommigen Waaijerachtig of gevingerdvan fommi^n als een breed Lint of Touw;* van fommigen als een Veter of Nefteling. An* deren maaken een Boomachtig Gewas uit, dat zig in breede Bladen , of in fyne Takjes en Loof verdeelt; waar Van het den naam van Zee-Ruy,of Zee-Eyk, heeft bekomen. Men I fI. V**u Xiy. Sru.5, $ Vindt vrir. Afdeel.' 1.1. Hoorn* TUK. Groei» laats. laJtö  a74 Beschryving vak VITI. m Hoofdstuc. Zee - Verdeeéing. vindt by Kamtfchatka een Fucus , die met gebladerde Ronsjes praalt, hierom te regt de Zee-Roos by Gmelin getyteld , geelachtig rood van Kleur. Anderen draagen Blaasjes als Vygen, Appelen en Peeren. De Vrugtmaakingen zyn in eenigen als Peultjes, in anderen als Peperkorrels. De gedaante van veelerley Planten Wynruit, Venkel, Averoon, Alfem enz, wordt door hetzelve uitgedrukt. De Middellandfche Zee, inzonderheid, levert Gewasjes van dien aart, welke zeer fraay zyn. Ik zwyg van de heerlyke veranderingen van Kleur der zogenaamde Kaapfche Zee - Gewasfen , des wegen gebynaamd. Voor 't overige is de Verfcheidenbeid, indeezen, ongemeen. Weinige Autheuren hebben zig op eene geregelde befchryving van deeze Zee-Planten toegelegd. Cetjsius, DodonjEüs, en andere Kruidkundigen van de Zestiende Eeuw , hielden zig meer op met de Landplanten. Zy maaken flegts van eenige weinige Soorten gewag. Omtrent den aanvang der tegenwoordige Eeuw , of in 't laatfte der voorgaande , heeft men zig meer bemoeid met derzelver onderfcheiding. Dus telde Tournefort reeds over de zeventig Soorten van Fucus, en Ray betrok dezeiven tot Hoofd verdeelingen, welke door MoRison grootelyks uitgebreid en verbeterd zyn. Gedagte Heer Gmelin bragt deeze Planten ook tot verfcheidene Rangen,  '» E R VV I E R E W. gj, van Blaas-, BoIdraagen.de., enz. als boven is gemeld; maar onze Ridder , bevoorens vier Afdeelingen in dit Geflagt gemaakt hebbende, heeft thans eenvoudiglyk de Soorten van ZeeRuy agter eikander,in zyn Ed. nu laatst, door den Heer Murray uitgegeven Samenlïel , aldus voorgefteld. (O Zee-Ruy met een Draadachtigen Takklgen Steel, en digt getropte Eyronde gewelfde Bladen» j In de ÜofHndifche Oceaan groeit deeze Soort,welke de Bladen klein, Vliezig,paarfchachtig, Troswyze getropt heeft, en van agteren gewelfd, zegt Linnasus. (2) Zee-Ruy meteen Draadachtige Takkigen Steel, Lancetvormige, Zaagtandige Bladen en Kogelronde gefteelde Vrugtmaakingen. a Dit is het Kroos van den Oceaan, dat men gemeerilykSargazzonoemt, by geheele Velden daar in voorkomende op ftille plaatfen. Men vindt CO Fucus Caule Filiformi Ratnoro &c. Syfi. Kat. Peg, XIII. Gen. 1205. Sp. Plant. N. 36. (2) Fucus Caule Filiformi Ramofo &c. Sp. Plant. N ï.3. Fl. 'Zeyl. 389. R. Lugdb. 5I3. Fucus Foliicula'ceus ferrato folio. C. B. Pin. 365 Sargaco. Pis. Bras, U. p. 266, Burm. Flor. Ind. p. i39. Sargasfa Liltoreum. RUM,.»* Amb. VI. T, 76. f. 2. S 2 II. Dbm.. XIV. Stok, . vni. Afdeel. III. Hooirj* stuk. Zee-Ruifx I. Fucus Uvarius.' Druiftros* It Natcmsl Zwem« end-.  4 vin. v Afdeel. UI- ii Hoofdstuk. C Zee - Ruy, 1 1 i 1 IIL Fucus Acinarius Besdraageud. T6 Bëschrtvinc van' indt het 'er echter , op ver naa, niet overal i; zo dat ik de bedenking van den Ridder, f dit het allermenigvuldigfte Kruid op den kardbodem zy » zo voetftoots niet kan btlly:en. De Vrugtbolletjes , zegt zyn Ed., zyn ómtyds met een Draadje gebaard ; fomtyds :omen uit de Oxels der Bladen zeer kleine trosjes van zeer kleine Wrattige Peultjes. Dit Zee-Kruid was op'tStrand, tusfchen >cheveningen en Katwyk , door Meerburch gevonden; zo de Heer de Gorter meldt. Set zal zekerlyk by toeval daar gekomen syn , en ik zou het daarom niet tot de Planden van ons Land betrekken. Ook ftrookt hier veenszins het Ambonfche Sargasfo van Rum. 'mus, dat de Heer N. L. Bürmannus laartoe betrekt, maar wel deszelfs StrandSargasfo, met het Brafiliaanfche van Piso en lat van den Oceaan overeenkomftig, 't welk tferkeerdelyk door zyn Ed. tot het Korrelige is't'huis gebragt. (3) Zee - Ruy met een Draadachtigen Takkigen Steel, Liniaale effenrandige Bladen, cn Kogelronde gefteelde Vrugtmaakingen. Zeer (3_) Fucus Caule Filiformi Ramofo &c. Sp. PUmt. N ■ I4. Fucus Folliculaceus Linariae folio. C. B. Fm. 365. Lenticula marinaSerapionis. Lob. Ic 11. V- a56. Acman» Wrerati. Donat.iïarm.ïs. T. 4< #«M» 5»8'<**wa f;«. 93, * . . -  be Wieren. 277 Zeer weinig verfchilt deeze, die in de Mid» dellandfche Zee , aan de Kusten van Italië groeit, van de voorgaande, dan doordien de, Blaadjes effenrandig,niet gekarteld zyn,noch! getand. Ook komt dezelve fomtyds voor , meteen lange, gedoomde Steng, wel tweemaal zo dik als een Duim, naar Ginannt aantekent. Gemeenlyk heeft zy een Kraakbeenigen , rooden , Draadachtigen Steel, en de Vrugtbolletjes, die rond en gefïeeld zyn, van grootte als Koolzaad, hebbende dikwils aan den Voet een Elsvormig Blaadje. (4) Zee-Ruy meteen Draadachtigen, Takkigen Steel, Lancetvormige Zaagtandige Bla-ld den , en getroste Vrugtmaakingen met knobbelige Peultjes. A Aan 't Eiland Ascenilon nam Osbeck deeZe waar, die de hoogte hadt van een Span, een Steel hebbende met enkelde Takken, en uit de bovenfte Mikken byna ongebladerde Trosjes van Elsvormige Peultjes met Knobbeltjes als Neeten. (j) Zee-Ruy met een Draadachtigen eeniger- maate tl i (4) Fucus Caule Filiformi Ramofo &c. Sp. Plant, zij (5) Fucus Caule Filiformi fubramofo &c. Sp. Plant s - # II. Daat. XIY. Stuk. ° VlU. Ifdf.el. 111. ■ HoOFDtük. Zee - Rutj, , JV- 'ucusLeti' 'gerus. Neettaagend. V. 'urbinaolblaa-  278 Beschryvinc van VIII. Afdeel 111. Hoofdstuk.Zee. Rui VI. Fucus Serraius Zaagtandig. maate Takkigen Steel, en getrofle Vrugtmaakingen ; èène Blaazig Tolachtig in een Hartvormig gekarteld Blaadje. " Een zonderlinge Soort van Zee-Ruy; door den fchranderen Stellerus op Rotfen aan de Kust van Kamtfchatka gevonden , doch tvelke ook groeit aan die van Sumatra en elders in Oost- als ook in Westindië. De Trosjes beftaan, als in de voorgaande, uit Wrattige Peultjes , en hebben ieder een Tolachtige Blaas, die gefteeld is en gerand met een ftomp, Hartvormig Blaadje , de Blaas als een Kasje omvattende. (6) Zee-Ruy met plat gegaffeld Loof, dat geribd is en Zaagswyze getand, aan 't end knobbelige Vrugtmaakingen hebbende. Gemeen is deeze in de Oceaan, inzonderheid aan de Kusten van Europa» als ook aan onze N. 16. Fucus Ramofus teres, Fructificationibus turbinatis Membranl cinais. Hort. Cliff. 478- Fucus Mar. Vefkulas habens Membranis extantibus alatas. Sloan. ffam^ IV- Hift- a. p- 58. T. 20. f. 6. Gmel. Fuc. 97. T. 5. f. t. Acetabuli martel varietas. Rumph. Amb. VI. p. 185. (6) Fucus Fronde plana dichotomd coftata ferrato-Dentata e Wieren. 381. ' (jO Zee-Ruy met plat gegaffeld effenrandig Loof, dat wyd gemikt is en dubbelde Blaasjes aan de mikken heeft. s' Deeze, die waarfchynlyk eene Verfcheidenheid van de voorgaande is, wordt by Harhn-^ gen in Vriesland en elders aan onze Stranden " gevonden. Voor veele Jaaren is my aan onze" ^ee-JJyken een Soort van Zee-Ruy voorgekomen, met groote Eijerachtige Biaazen, Klappers genaamd , hangende aan gedeeld Loof. Hier van vind ik geen melding; des het tot nader onderzoek zal overlaaten. Oo) Zee-Ruy met plat gegaffeld effenrandig Loof, dat gejlippeld is en Eyrond -Lan- 1 cetvormig opgeblazen; aan de tippen ver-u* deeld. Aan de Kusten van Lapland en Sweeden heeft men deeze gevonden , die llegts één of tweemaal gegaffeld is, ook eene Verfcheidenhe(d van de voorgaanden. (n) Zee. f9) Fucus Fronde plani dichotoma integerrima &c Sp. Plant. N. 8. Fucus bullatus fruticescens &c. Mok" W- Hl. p. 647. S. 15. T. 8. f. 5. Gort. Belg. U' p. 316. (ïo) fucus Fronde plani dichot. integerrima &c Sp, Plant. N. 7. Fl. Suec. ,004, «48 Gmel. Fm. p. 65. S 5 ÏI. Dyt.u XIV. Sïuk Vlll. Afdeel. 111. Hoofdruk. IX. neus di. •vicutuz. Wydga* ikt, X. iflatus, )pge- :en.  vin. Afdeel 111. IlOOED$TUK.XI. Fucus Ceranoides. Hoornachtig. 288 B È S C ÏI R Y V I N O VAN (li) Zee-Ruy met plat gegaffeld effenrandig Loof, dat geflippeldis en Lancetvormig , aan 't end met geknobbelde tweedeelige Vrugtmaakingen. Een kleiner Soort van Zee-Ruy, zelden meer dan een Handbreed hoog en dikwils veel kleiner, maakt deeze uit , die ook dikwils aan opze Kuiten, en veelal op Steenen zittende, gevonden wordt. Zy verfchilt weezentlyk van de voorgaanden, als door 't mterlyk aanzien blykt. De zelfftandigheid is Vliezig, dun, Kraakbeenig doorfchynende. Zy heeft het Loof plat , Takkig en aan 't end Trosachtig verdeeld , dewyl de Takjes zig Bladerig verbreeden. De Kleur is meestal geelachtig wit of Vleefchkleurig ; doch ook geel, groen of paarfchachtig, ja geheel donker of zwartachtig bruin. Voorts verfchilt het Gewas, naar den Ouderdom, in gedaante ongemeen. Aan't end is het altoos verdeeld en als gefnipperd, doch dikwils ook aan de kanten rappig ; 't welk dan eene Verfcheidenheid uitmaakt. Somtyds is het ook gekruld, en als met Franje aan 't end voorzien, of aan de tippen gefternd. (12) (11) Fucus Fronde plana dichotoma integerrima, punaatE J^anceolata, Fruaif tuberculatis bifidis terminalibus. Sp. Tlaut. N. 3. Gort. Belg. II. p. 315- Fucus humilis dichot. Ceranoides &c. Mor. Hifi. 111. p. 646. S. 15. T. 8, £. 13. fi, Fucuslac«us.^p.i'/««/.N.4'GMEU^-. !>•  r £ Wieren. 283 Clo) Zee-Ruy met plat gegaffeld effenrandig Loof dat gefiippeld is, van onderen Liniaal gefleufd, en tweelingfe knobbelige Vrugtmaakingen* Een plat Vliezig Loof, van onderen fmaller, aan de eene zyde gefleufd, maakt deezt Soort uit, die tweelingfe gefteelde langwerpige dikachtige Vrugtmaakingen heeft: zynde. terwyl zy in de Zee groeit, Spiraal gedraaid. (13) Zee-Ruy met plat gegaffeld , effenrand'g> gefleufd Liniaal Loof, en tweeieeligt geknobbelde plompe Vrugtmaakingen. Tot het Hoornachtige fchynt ook dit ZeeRuy te behooren, dat fomtyds aan onzeStranden wordt opgeworpen. Verfcheide maaien is het gefcheiden in fmalle verdeelingen , en heeft aan 't end tweevoudige Blaasjes, die met doorboorde Knobbeltjes bezet zyn. 04) C12) Fucus Fronde plana dichotoma integerrima &c. Sp. Plant. N. 6. Oed. Dan. 286. Fl. Suec. R.Lugdb. &c. Fucus fpiralis maritimus major. Raj. Angl. 111. p. 41. C13) Fucus Fronde plana dichotoma integerrima canaliculata lineari &c. Sp. Plant. N. 45. Oed. Dan. 244. fi, Fucus excifus. Sp. Plant. N. 10. Fucus dichotomus Membranaceus &o Moris. S. 15. T. 8-f. n. GmS'» Fuc. 73. T. 1. A. f. 2. II. Dast. xiy, Siük. VIII. Atdfel, lil. • Hooid« stuk. XII. Fucus fpiraiis. Gedraaid. XI!!. Canalicti. latus. Gefleufd.  vin. Afdecl. 111. Hoofdstuk.XIV. Fucus distichus.Tweezyiig. 1 ] ] XV. Nodofus, Knoopig. t i \ ] 1! 4 ï I II & l I 184- BtscHuvmo van (14) Zee-Ruy met plat gegaffeld effenrandig Liniaal Loof; de Vrugtmaakingen knobbelig en gefpitst. Van de voorgaande Soort verfchilt deeze, jat het Loof geenszins aan de eene zyde gegleufd is en dat de Blaasjes , als Peultjes ; ang en gefpitst zyn. De verdeelingen zyn mal en egaal van breedte, met een middellibbetje en de zelfftandigheid is Kruidig. (15) Zee-Ruy met plat gegaffeld Loof', de Bladen tweezydig effenrandig , met eenzaame Blaasjes , die uit verdikking der Steelen ent/laaft. Dit is dat knobbelige Zee-Ruy, onder Waer groeijende , 't welk van de Engelfchen 'Cnotted Fucus , van ons Volk Paternofter-Wier ;eheten wordt, om dat de Blaasjes, die het leeft, als aan een Ketting gereegen zig vertoonen. (14) Fucus Fronde plana dichotoma integerrima lieari &c. Sp. Plant. N. 46. Fucus dicliot. &c. Hups. tugl. 473. Oed. Dan. 351. Fucus Filiformis. Gmel. Fuc, 2. T. 1. (15) Fucus Fronde compresfa dichotoma &c. Sp. tant. N- u- Gort. Belg. 11. p. 31Ó. Baster Uilfpann, , D. 1U; Stuk. p. 121. T. n. f. 5. R. Lugdb. 514, Fl. 'uec. 1006, 1149.gmel. Fuc, 78. T. 1, B. f. 1, Oid, an. T. 146. Fucus maritimus nodofus. C. B. Pin, 365. ucus marinus tertius. Dod. Pempt. 480. Kruidb.  I) E W I fe R E N. toonen. Het heeft plat rondachtige Steelen, die wederzyds met kleine Blaadjes bezet zyn. Het komt omtrent Wieringen, aan de Kullen van Vriesland, als ook aan onze Stranden en elders aau die van Europa; voor. Cl6) Zee-Ruy dat een Draadachtige gegaffelde Steng heeft, met Vliezige Degenvor* mige eenzaame Zaagtandige Bladen , de endelingfe aan den Steel opgeblazen. In de Ethiopifche Zee komt deeze uit de Diepte voort en maakt een Soort van Eilandjes; weshalve Linnjeus aanmerkt, dat het misfchien de allergrootfte zy van dit Geflagt. (17) Zee-Ruy met platachtig Takkig Loof, tweezydige effen'randige Blaadjes overhoeks en gefteelde- langwerpige gefpitft e Vrugtmaakingen. Deeze , die'aan onze Stranden als ook in de (16) Fucus Stirpe Filiformi dichotoma, Frond. Mem* branaceis Enfiformibüs &c. Mant, 311. (17) Fucas Fronde compresfa Ramofa, Fol.diftichis alternis &c. Sp. Plant. N. 17. Gort. Belg. p. 317. Fucus Caule tereti Ramofisfimo, &c. Fl, Suec. 1007, 1150. Fucus maritimus alter tuberculis paucisiimis. C, B» Pin, 365. Fucus marinus quartus. Don. Pempt, 480. Ojsb, Dan, 106. Gmïl, Fttc, 31, T. Sj VÏH, Afdeel, III. Hoorn» STUK. XVI- Fucus Pt)4 riferus, PeerdraagencU XVII. Siliquai fus. Peuldraagend.  VIII. „ AfTjeei 11. HoOFD' sïük. •XVI11 Fueus Si ticnlofus. KórtueuI'S- 'XIX. Elongattti Uitgetest. 5.85 L' E S C tl R y v ï N G VA 0 de Zuiderzee, en ia de Oceaan voorkomt, 'heeft het Loof Draadachtig, famengedrukt, bogtig , wederzyds als getand door de overblyfzels der Steeltjes of Vrugtmaakingen, die geheel Peulachtig zyn , grooter dan de Lancetvormige Blaadjes. | f1 8) Zee-Ruy met het Loof Draadachtig famengedrukt; de Bladen overhoeks, eenigermaate Zaagtandig; de Vrugtmaakingen byna Klootrond gefieeld, gefpitst. Veel fchynt deeze, wat het Gewas aangaat, naar de voorgaande te gelyken, doch is 'er, wegens de verfchillende Vrugtmaakingen, van afgezonderd, wierSteeltjes ongevaar zo lang als de Bladen zyn. (19) Zee - Ruy met het Loof Draadachtig , famengedrukt, gegaffeld, gewricht, met gezwollen Knietjes. > In de Spaanfche Zee is deeze voorgekomen, die het Loof gegaffeld en aan de verdeelingen dikwils wat gezwollen heeft, daar het ook wel C18) Fucus Fronde Filiformi compresfa Sic. O 9) Fronde Filiformi compresia dichotoma' &c.' Sp. Plant. N. 9. Fucus Caule Lineari aphyllo, dichotomö. R. Lugdb. 517. Fucus Filiformis teretiusculus fu|>. (üdiotomus, Huds. Angl. 470.   ^XJeel.TLAAT Cl.  D E \V IEREN. 2S7 rel afbreekt. Men vindtze ook aan de Kust van Groot-Brittannie. Terwyl Linnjeus hier geen aanhaalingen; doet en zeifs die van Morison (*) uitmon ftert, heeft de Heer Gmelin, deszelfs bepaaling bybrengende op zynen Fucus elongatus (j-), daar toe veelen van andere Autheuren betrokken. Dat het de Fucus Fungularis van I mpeb. ati , zo min als de Fucus Fungis afwis van Gaspar of de Fuci Fungiforma van Jan BACHiNiiszy, die naar alle waar fchynlykheid tot de Pavonius, thans Ulva Pavonia, behooren, is allerblykbaarst. HetTweedi Zee-Ruy van Dodob^us, 't welk door d< G orter tot de eerfte Soort van Wier, hie: voor*, t'huisgebragt is (4.), hadt Reaumui opgemerkt, zo wel als het Smalbladig Zee-Ruy naar Veters gelykende, van Bauhinusj or dat die plat Loof hadden, bierniei tc behoo ren (§). Dit echter is de enkele rede niet; maar wel, dat het Zee-Wier niet zc danig groeit, als de Figuur van DodoNjei voorftelt. Commelïn,willendevolftrektor gewoone Zee - Wier by dien ouden Authei vil (*) Fucus fnongiofus teres. Hifi. Plant. S. 15. T. f.7. (•{■) Fttcpr. Hifi. fpecial. p ioj. Flor. Belg. Ed. 11. p. 241. (5) Mem. de 1712. p. 31. Octavo, (1. PïBl. XIV. SlVK; VIII. Afdeex, HL Hoofdstuk. Zee • Ruiji t * Zie bladz.s^S- 1 1 1 s s r i- 3.  VIII. Afdeel Ui, Hoofdstuk.Zee-Ruy 1 '•i 1 i 9 Fucus FariotofusPokkig. PI. ci.; Fig, i. 2S8 Bë schryving vak vinden , was gedagten Hoogleeraar daar in voorgegaan. Morison, ondertusfchen , hadt, met veel reden, dat tweede Zee-Ruy van Dooon^us betrokken tot het Zee - Ruy met lang , fmal dik Blad, van C. Bai/hi. nds , 't welk daar mede beter ftrookt dan het eerfte Zee-Ruy van dien Autheur. Billyk fchynt hier de Heer Gmelin t'huis. te brengen dat Zee-Ruy van den beroemden Reaumur, genaamd Fucus in lange finalk rondachtige Neftelingen verdeeld; maar die Authaur merkt op, dat deszelfs Bladen geenszins gewricht zyn, gelyk die van het Draadig Zee-Ruy, 't welk Bauhinus noemt Fucus naar een Snaar gelykende, rond en zeer fang, buiten twyfel het Zee-Draad, 't welk ook wel Zee-Vlafch wordt geheten. Hetzelve bovendien is alleenlyk een lange fmaile ronde Draad of Veter, niet gegaffeld, of t'eltens in tweeën verdeeld, als dit,'t welk ik hier usfchen het uitgerekte en Riemfge van Linsjeus een plaats geef: want het is niet gewrieht gelyk het eerfte, noch met zekerheid fhuis te brengen tot het laatfte , waar toe jet echter naast fchynt te behooren: hoevel het zo min Draadachtig Loof heeft als :én van beiden. Des noem ik het (*) Zee-Ruy met gegaffeld famengedrukt zeer lang CO Fucus Fronde dichotoma compresfl jraelongl, Se-  LV B W .1 E R E N. 489 laag Loof, volzaadig , Pokkig,den Wor tel Paddefioelachtig hebbende. Ik breng hier het Hoornachtig ofjoaar HertS' hoornen gelykend Zee-Ruy t'huis, van Morison, dat met Wrattige Bolletjes, zo hy zig uitdrukt , is getekend : om dat hetzelve volftrekt hier mede ftrookt. Het heeft de Bladen, zegt hy, een weinig famengedrukt rond, pierarnidaal, dat is puntig of dunner uitloopende , en beneden eene zagte verhevenheid , vau Stofte als de Paddeftoelen, waai onder eenige kleine Worteltjes, Dit onderfcheidt blykbaarlyk deeze Soort, welks Steel, zo Gmelin aantekent-, voortkomt uit een rond Schyfje, dat een weinig boven het uitgebreid Voetje geplaatst is , en welk Schyfje, volgens Waarneemingen van wylen den geleerden Doktor Schlosser, reeds beftaac, eer eenige Steel wordt uitgefchooten ; des het beginzel van dit Zee - Ruy naar een Paddeftoeltje gelyke. Zyn Ed heeft hetzelve overvloedig aan de Oevers van Cornwall groeijend ge- von- minibus repleta, Variolofa, Radice Fungiformi. Mihi. Fucus e'ongatus. Gmelin. Fuc, p. 103. Fucus in Ligulas longas anguftas et fabrotundas divifus- Reaum. Ment' de 171Ï. p. 31. T. f. 2. Fuc. Marinus Ceranoides, Globniis Verrucofis fignatus. Mor. Hift. 111. p 648. S. 15, T. 9. Fucus Fronde dichotoma diftichl &c, Brown. ffam p. 73- N. 8. T II. Ceel. XIV. Sxuk. . VIII. Afdeel. Ut Hoofdstuk. Zee- Ruy,  VIII. iAïDEf.l II. Hoofdstuk Zee - Ruij CO Rumph. Amb, V1. p. l$7. N. 3, 09O BESCÏIRYVING VAN vonden. Het wordt dikwils verfcheide Voeten lang, zegt Gmelin, en is van eene Lederachtige, dikke, ondoorfchynendezelfftan• digheid, vuil geelachtig van Kleur. Morison getuigt, dat het eens Mans langte hoog groeit , zynde het zyne in de Inham UdfenSoright, die waarfchynlyk tot Europa behoort, gevonden. Het Sargasfo van Rumphius, door Gmelin aangehaald (*), van dergelyke geftalte, groeide, volgens dien Autheur, langs de geheele Kust van Portugal en Spanje. Dit komt aan de Oevers van den NoorderOceaan, zegt hy , overvloedig voor, altoos los dryvende: misfchien dewyl het, wegens zynen zwakken Wortel, door de gewoone beweeging der Golven, ten minde by gelegenheid van Stormwinden , van de Rotfen afgerukt wordt. Volgens de aanmerking van Gmelin zyn de Steelen of Stengels van dit Zee-Ruy natuurlyk niet rond, maar plat, wordende door 't droogen rond; waar van ik eer het tegendeel zou denken. Immers zyn Ed. hadt dezeiven , in zyne befchryving , rond genoemd. Edoch, hier uit is ten minfte blykbaar, dat het ook plat voorkome, en niet altoos zodanig als Reaumur voorteelt; naamelyk, dat de doorfnyding een ovaal zy, half zo breed als  be Wieren. 291 als lang. Ik heb het in Liqueur, met derge ïyke platrondachtige Takken, waar van eet gedeelte in Fig. 1, op Plaat Cl, is afgebeeld ; zynde myne Plant geelachtig var Kleur, meer dan twee Voeten lang. Ook het ik het nog langer en zwartachtig bruin, da geheel plat is. Beiden zyn aan den Worte met een dergelyk bruin plat Schyfje, nagenoej een Duim breed, voorzien , en in dat zwarti is onder aan hetzelve een Infekt, dat mei Concha Anatifera noemt, gegroeid : waar uil blykt, dat hetzelve los gedreeven hebbe. O het eerfte met zyn Spongieus Voetje, onde het Schyfje , niet elders zy vast gehecht, ge wecst, acht ik bedenkelyk. In beiden zy: de Bolletjes, door het geheele Loof, van bin nen zigtbaar en in het eerftgemelde op fommi ge plaatfen uitpuilendeals Kinderpokjes, doel ook met een Gaatje of zwart Stipje, 't well zelfs in die van binnen zig eenigermaate vertoont. Of zy met Zaadjes gevuld zyn, 't well Reaumur in de zyne waarnam, heb iknie onderzógt : maar de zogenaamde Bloempjes daar zyn Ed. van fpreekt, uit kleine Vezelt jes bettaande, en dus geheel Schimmelachtk voorkomende, zyn in myn laatstgemelde zwart bruine Exemplaar zeer blykbaar, groot ei fraay. L)e afkomst van beiden zal waarfchyn Jyk uit de Westindiën zyn. Ta (30 11 Deel. XIV. Sibk. ■ VIII. , Afdeel, 1 111. Hoorn- stuk. Zee- Ruif Pr aatCI, . fïg. 1. 1 l 1 1 > l  vin. Afdeel. 111. Hoofdstuk. XX. ' Fucus toreus. Riemig, XXI. Famicutaceus.Venkelbladig. XX11. Triqueter, Driekantig. d di t3 't &( < V« Fu Pi bai B. < ifi B e s c h r y ving van (ao) Zee-Ruy met Draadachtig famengedrukt gegaffeld Loof, dat overal wederzyds met Knobbeltjes, is bezet. (21) Zee-Ruy met Draadachtig zeer Takkig Loof en Eyronde Blaasjes, die bepaald zyn door veeldeelige ftompe Blaadjes , aan dt tippen Vrugtmaakende, (22) Zee-Ruy met tweefnydig Takkig Loof,de Blaadjes gefteeld met kleine Tandjes; de Vrugtmaakingen binnen 'tLoof, laugwer. pig driekantig. Dit laatfte is een Kaapfch Zee-Ruy,'t welk e Blaadjes Vliezig heeft met enkelde Takken; ; Vrugtmaakingen Eyrond langwerpig, fom'ds gefteeld, doch niet uitfteekende buiten Loof. (23) Zee- [20) Fucus Fronde Filiformi compresfa dichotoma 21) Fucus Fronde Filiformi ramofisfima &c. Fucus ficulis ovatis alternis pediculatis &c. Sp. Plant N 20 cus Folliculaceus, Foeniculi foliis brevioribus. C B.' *. 365- Gmel. Fuc. 86. T. 2. a. f. a. 0 Fams b us. Sp. Plant. N. i9. Quercus maririma barbata. C. Prodr. 154. ' 22) Fucus Fronde ancipiti Ramofa &c. Mant,  v e Wieren. 293 (23) Zee-Ruy met Draadachtig zeef Takkig Loof, de Takjes gefpitst , met rondachtige famengehoopte Blaasjes, aan de Takken en fpitfe Bladen allen opgegroeid. Dit is een Oostindifch Zee-Ruy, vaneen1 Span hoog, dat de Blaasjes allen op de Takjes en aan derzelver punten gegroeid heeft: zo dat zy met elkander als famengehoopt zyn, zonder Blaadjes : des hier de Afbeelding van het Oever-Sargasfo van Rumphius, welke het eigentlyke Kruid van dien naam voor/telt, niet kan behooren. (24) Zee-Ruy met Draadachtig zeer Takkig Loof; de Takken gegaffeld, de Bladen Elsyormig, overhoeks aan den Voet Blaazig. Sommigen verwarren deeze met de Zee-Hei. de; waar zy nogthans , volgens Gmelin , van verfchilt, die 'er geene overeenkomst met den Denneboom in erkent; hoewel Zee: Denne de (23) Fucus Fronde Filiformi Ramofisfima &c. Fucus Fronde Varicofa &c. Sp. Plant. N. i8- Oed. Dan. 591. Burm. Fl. hul. p. 239. (24) Fucus Fronde Filiformi Ramofisfima, Ramis dichotomis &c. Sp. Plant. N. 36. Mant. 134. Fucus Abies Marina- Gmel. Fuc. 83. T. 2. A. f. 1. Fucus Folliculaceus Foliis Abrotani. C. B. Pin. 365. Fucus crispus lorïtatus nigricans. Barr. Ic. 1290. Bocc. Mus. 7. T, 12. T3 U Desl. XIV. Stuk. viii. AïDEEL. Hl. HooïD- iTUK. XXlü. Fucus iranulaus. Korrelig. XXIV. Selaginoifes. ' Heybla-  va» AjTOEEl,, ui. Hoofdstuk. XXV. irrr.civenil- f'lS: Gekcttingd. i I (26) Zee- CO Zie i. Deels XVII. Stuk rap deeze Natuurlyhe mjlone, bladz. 534. Abieti flrtülis maritima. C. B. Pin. Corallina Abietis forma, Tournf. Cf) Fucus Eiicoides. Gmel. Fuc, 128. T. XI. Ft* 2. Tamarisco fimilis maritima. Comm. Erica Marina qni! busdam. J. B. Hift. JR p. ?99. Gort. Afc 1). „. 318. y (25) Fucus Fronde Filiformi Ramofisfima, Ramulfe dichoton.s &c. Sp. PUnt. N. £ Fucus Caule'tered Ramofisfimo &c, R, Z^£. 5r4, 204 B6SC1UTÏIHC v A » de gewoone naam is van dit Gewas. Sommigen verwarren 'er het Dennebootn-Korallyn raede , dat tot de Dierlyke Schepzelen be[ hoort (*), groeijende als een klein Boompje op Hoorns en Mosfelfchulpen en andere ZeeGewasfen. Het onderfcheid is niet zeer blykbaar , dewyl het Gewas, ook in deeze, volgens Gmelin geheel uit Blaasjes beftaat , metBIaderige Takjes, veel naar die van Heide gelykende. Mooglyk hoort zyne Heyacktige Fucus (f) ook hier t'huis. (25) Zee-Ruy met Draadachtig zeer Takkig Loof, dat gegaffelde Takjes heeft en afftandige Blaasjes , die als een Kraal-Ketting gegroeid zyn, om Elsvormige Blaadjes. Deeze, veel naar de voorgaande gelykende Jooit , heeft in de Oceaan haare Groei>tsats.  de Wieren. 195 <26") Zee-Ruy met Draadachtig famengedrukt zeer Takkig Loof, de Tandjes aan den rand Elsvormig overhoeks opjlaande. Tot dit Gedoornd Zee-Ruy, in de Spaanfche Zee voorkomende, wordt ook dat Mosachtige door LinNjEUS t'huis gebragt, of het Roedig Zee-Ruy van Noorwegen, door den Heer Gunnerus, te Dronthem, befchreeven en afgebeeld. Wegens de fynheid van het Loof, wordt dit Gewas by een Paardeftaart vergeleeken, maar het heeft, aan de Takken, Blaadjes als kleine Doorntjes. (27) Zee-Ruy met Draadachtig rond, eenigermaate Takkig Loof, dat overal met Borjlels is bekleed. : Deeze heeft een opftaand Loof, dat weinig Takkig is, naauwlyks een Voet hoog, overal, op de wyze van het Wolfsklaauw, gedekt met Borftelige Blaadjes, van een half Duim. (28) Zee- £26) Fucus Fronde Filiformi comyresfa Ramofisfima &c. Sp. Plant. N. 34. Fucus tenujfolius Foliis dentatis. Moris. 111. S. 15. T, 9. f. 4. Oed. Dan. 353. y3> Fu. cus Muscoides. Sp. Plant. N. 23. Gmel. Fuc. 130. T. ïï. Fucus virgatus. Gunn. Norv. 93. AU. Nidros. 1 V. ï>. 83. T. 7. Fucus Foliis Erica: fimilis. Raj. Hift. 73. ■ (27J Fucus Fronde Filiformi tereti fubramofl &c. Oed, Se». 35?. T4 11. Peei, XIV. Stuk, VIII. ArOEEL. lil. Hooi'dtuk. XXVI. Fucus iculeatus. ledoornd. .XIX X XXVII. Lijcopo- iioides. Wolfs' tlaauwicbtig. .XXX jtSCKÜ  VJHj •Afdeel, III. Hoofd,- stuk. XXVI] Fucus SfJ f;ilus. Wk XXIX. Discors Tweedragtig, XXX. levdo. Peesachtig. Beschbyving VAfV (28) Zee-Ruy »*/ Draadachtig rond,gegjf . /Jö? Loof, $f/£ ggvrf > fe . 1. Dit bykans naar een Spons gelykend ZeeRuy, heeft zeer Takkige Steelen van een Voet lang, als grof Garen, overal bekleed met een zeer fyn dik Pluis , byna als-dat der HerteHoornen , doch naauwlyks zigtbaar met bet bloote Oog. Het komt de voorgaanden naby, en „ook m de Noorder Oceaan , aan de Kust van Noorwegen, gevonden. . ,(29) Zee-Ruy ** het Loof rond, met flappe Doorntjes digt Bezet heeft; de Bladen tweezydig, byna gevind, Liniaal-Lancetvormig Zaagtandig. De Steng van dit Gewas is een Handbreed hoog, behalve de Doorntjes wederzyds bezet met Blaadjes, als of zy gevind ware. (30) Zee-Ruy met het Loof Draadachtig eenvoudig , Kraakbeenig , eenigermaate doorfchyntnde. j-^ .ihe? :sb i o'H ' C C28) Fry van , of, in verfch Water gelegd zynde eweest, laaten zy het door de Zon opdrooen en verharden , en fluiten het in Houten raten,waar door het wit en Suikerzoet wordt: o dat zy het met Stokvifch en Boter eeten (*). nderson verhaalt, dat dit Wier verfch rekt tot Voedzel voor het Vee, als ook geoogd, en dat het Vleefch daar van walgelyk ordt. Van het Zee-Volk, aan de Stranden n Engeland, wordt dit Zee-Ruy ook veel kookt en gegeten. De zoetigheid ofSuir, welke het uitlevert, ontfhat zo men wil C Zee-Zout, door 't Slym daar van getemrd. Mooglyk zou hier ook het Zoete Zee • Ruy oden Heer Gmel i »(•{■)■kunnen t'huisge- bragt ») OLAFS.und PovEls. Reize dureh Mand. RW uad ps. 1775. 11. Theill p. 177. f) Fucus dulcis. Gmel. Fuc. 189. T. 26.  de Wieren, 301 bragt worden, hoewel hetzelve eene verfchillende geftalte heeft. Het beftaat uit allengs verbreedende Bladen, dikwils verfcheidene van 't zelfde Stammetje of Worteltje opfchietende. De Ieren en Schotten hebben het geduurig al kaauwende in de Mond en, die de Eilanden in de Zee van Kamfchatka bewoonen, mengen het in eene Bry, welke daar door rood en dik wordt. Ook eeten zy het uit de Hand. Ik heb een Plant dergetyk Zee-Ruy, gedroogd, uit Japan bekomen. (36) Zee-Ruy met een Pypachtige Steng', hef. Loof Vinswyze gepalmd, Lederachtig; de\ Blaadjes Degenvormig effenrandig. 1 Van eene gantfch zeldzaame gedaante is dit, gemeenlyk Trompetgras genaamd , tot welk het Vlottend Indlfch Riet wordt t'huis gebragt. Men vindt het in de Oceaan, voorby de Kaap der Goede Hope , dikwils ook dry vende; als van de Steenen, waar op het groeit, afgerukt zynde. Het heeft een Vezeligen Houtigen Wortel en de Steng is ook eenigermaate Houtig, Pypig hol, zig verwydende en vernaauwende, en eindelyk uitbreidende in een' Lan- cetj' C36) Fucus Stirpe Fiftulefa , Fronde palmato - Coriacea &c. Mant. j». Arundo Indica fkitans. C. B. Pin, 19. ïj. Dbbl. XIV. Stvk. VIII. Aideex.,' UI. Hoofdstuk. Zee-Fuif. fXXVl. 'ucusBuc•nalis.Trom. "tig.  VIII. AïDEEL, III. Hoofdstuk. xxxvii. Fucus di' gitatus. Gevingerd. 1 J i < f ' 3 302 B f. s c h r y v I n c vam cetvormig Loof, 't welk eenigermaate gevind is en tevens Vingeragtig. Die Zee-Ruy is zeer groot. (37) Zee-Ruy met gepalmd Loof', van Dtgenvormige Bladen, en eene ronde Steng. De Steng van deeze Soort heeft de dikte van een VVandelftok of Rotting , en is ongevaar een Voet lang, voortkomende uit eene Bolachtige Wortel, die Vezels uitfehiet, even als de gewoone Bolwortels, doch van binnen hol is, zo groot als een Vuist. I e Steng, die rond is, verdeeld zig Vingerachtig in Degenvormige Bladen , die fomtyds tot vyftien Voeten lang zyn, Vliezig, KraakbeeQig , van Kleur geelachtig groen. Zo in de Oceaan, als in de Middcllandfche en Noordzee, inzonderheid aan de Kust van Engeland, romt dit Zee-Ruy menigvuldig voor,en dient )p de Schotfche Eilanden grootelyks tot benefting der Akkeren en Boomen. Hier beïoort zekerlyk die Zee-Plant, aan de Frieche Kust gevonden, welke de kundige Mee- se (37) Fucus Fronde palmata , Foliolis Enfiformibüs, SUrpe tereti. Mant. i34. Huns. Angl. m. N „ F us; Hyperboreus, Fronde fimplici palmata, Caule lonisfimo. Gouan Fhr. 61. T. 3. Fucus Arboreus poly. eduli- C' B- 364.Raj. Angl,*, 0eb. üln. P2. Gmex,. Fm*, zqs. T. 30.  d e W i e r e n. soï se befchreef en afbeeldde (*): als ook die daar Doktor Musk van Phelsum van gefproken heeft, agter zyn Vertoog over de Gewelf-Slakken, welks Tytel genoegzaam de waarde van den Inhoud aankondigt : zo dat dit alszins een Plantgewas is van onzen Landaart. (38) Zee-Ruy met eenvoudig, onverdeeld,^ Degenvormig Loof, een vierzydige gevinde'1 Steng het Blad doorloopende. Dit Zee-Ruy beftaat uit één enkel Blad, op de kanten gefalbalaad of geplooid, maar van onderen gevind ; weshalve het elders Gevind Zee-Ruy wordt geheten. Zeer digt, naamelyk, onder het enkelde Blad,is de Steel wederzyds begroeid met agt lange Bladen , die mooglyktot Vrugtmaaking ftrekken. ByKamtfchatka valt de Geplooide Fucus van Gmelin, welke hier t'huis gebragt wordt, van tien tot twintig Ellen lang. Hy wordt aldaar waarfchynlyk ,zo wel als aan de Kusten vanNoor- we- CO Agter zyn Vertoog over de XIX. Clasfs vanLtunjeus. Leeuw. 1761. C3SJ Fucus Froude fimplici indivifa Enfiformi &e Mant I3S. Oed. Dan. Al?. Fucus fimbriatus. Gmel. Fuc :oo. I. 29. Fucus pinnatus. A£f. Nidros. IV T 8 f r" K longisfimo latisfimo tenuique folio. C. B. Pin' ,6,' "rodr. 154. " 3 IL JDbsi-, XIV. Spa» Vlll. Afdeel. III. Hoofd. :xxvnt, 'ucus esdentus. Eetbaar,  304 Bësciiryving van Vin. Afdeel. 111. "Hoofdstuk. xxxix. FucusSaccharinus.i'uikerig. ) ( ] i i i j i i wegen van het Vee, ook van Menfchen gegeten: waar op de bynaam van Linn.«us ziet. Dit heeft hy nogthans met den voorgaanden en volgenden gemeen. (39) Zee - Ruy met byna eenvoudig Degenvormig Loof, en eene ronde zeer korte Steng. Deeze Soort , in de Oceaan hier en daar voorkomende, wordt Zee-Gordel of Bandelier, by de Franfchen Baudrier, getyteld. Overvloedig groeit zy aan de Malouines Eilanden, en in derzelver Wortelen of Stengels , welke als sen Takkebos uïtmaaken, neftelen veelen van lie fraaije Ccnchyliën,welke men ons onlangs van daar heeft aangebragt, die met dit Kruid Dp den Oever worden gefmeten (*). Het is :enige veranderingen onderhevig , hebbende Ie fomtyds zeer korte,dan eens langere Steeen, doch die niet door het Blad Ioopen, gelyk n de voorgaande Soort , ten minde daar in liet zigtbaar zyn. Het is fomtyds vier Ellen lang, (3^) Fucus Fronde fubfimplici Enfiformi &c. Sp. Ptant. lï. 25. Oed. Dan, 416. Ft. Snee. 1010, 1151. Ft. West\oth. 169, Fucus longisfimo, latisfimo crasfoque folio. Z. B. Prodr. 154. Raj. Hift, 74. Eph. Nat. Cur. 1748. p. .50- T. 9 f. 1, »• Fucus Alatus f. Phasganoides. C. B. 'in. 364. Gmel. Fuc. p. 194. T. 27, 28. Rbaum. Mem. e 1712. p. 38- Tab. 3. f. 4, f*) Sfourn. Hift. d'un Foiage attx lies Malouines, Berl. 769. P- j54-  Si £ . W 1 eren, 305 ang , aan beide enden fmal, in' 't midden breed en overlangs met ingedrukte Holletjes, die als een Zoom of Bandelier maaken: doch het komt ook zonder dezeiven voor. pe' Plooijen zyn altoos vol Slynj» waar in de Vrugtmaakende deelen zullen vervat zyn. Hoewel dit Slym eenige Zoetigheid heeft, is nogthans deeze Soort het regte SuikerdraagenZee-Ruy niet, 't welk tot het Gepalmde, hier voor befchreeven, behoort. (40) Zee-Ruy met Vliezig, langwerpig Eyrond , effenrandig gefteeld Loof; de Stengi rond en Takkig hebbende, n Bladen heeft deeze als de roode Patich, diek doorichynende zyn , en bleek paarfchachtig jood. Men vindtze aan de Oevers van Engeland, als ook elders in cie Oceaau, aau dc Kusten van Europa en Amerika. (4O Zee-Ruy met Vliezig lancetvormig Kin? derend kanthaairig Loof. Ia°' (40) Fucus Frond. Membranaceis ovato - oblongis &L ' Mant.. 136. pEp, Van. 349. Gmhl. Fuc. ig5. T 24 f ?. Fucus. f. Alga Folio Membrunaceo purpureo , iapj thi Sanguinci figUta et magnitudine. Mor. 111, „ 61c S- 15 T. 8. f. 6. *5' (40 f«cus Frond. Membran. Lanceolatis proliferis cil.atis. Mant. 136. Fucus Caulescens. Gmel. Fuc. 173' T. 20. f. 2. Fucus Membranaceus rubens anguftifolius" Raj. 47.0. F. Membran. purp. latifohus pimuuus? V JL Pjuo. XIV. Stu& VIH. Afdeel. 111. HooïD- tuk. XL. Fucus 'ai/gui•us. Bloeding. XLiy liatus, Kantlairijj. v.ix mm  3otf BesChr*vino 7a!jl VUT. JAnffEr 111. Hoofdstuk.Zee-Ruy XLÏI. Fucus Crispus. Gekrul XLlII. Crispatu Kronke lig. In de Atlantifche eu Indifche Oceaan, als ook aan de Kaap der Goede Hope, komt deeze voor, die by Gmelin de Steelmaakende heet, om dat zy een doorloopende Steng ' heeft of Steel, daar het Vliezig Loof als Bladerig uitfchiet; zynde de Blaadjes aan de kanten met kleine Blaadjes als gehaaird. Doch naar den Ouderdom verfchilt dit Zee-Ruy zeer in gedaante. Jong zynde heeft het geen Steng: fomtyds zyn de Blaadjes op de kanten met enkele Borfteltjes' gehaaird , fomtyds met Bol» letjes bezet, fomtyds als gepluimd. (42) Zee - Ruy met byna Vliezig gegaffeld Loof, de Slippen verbreedende. 1 In de Oceaan , aan de Wefter Kullen van Engeland, valt dit Zee-Ruy, dat dikwils op Oefter-Schulpen groeit, naauwlyks een Handbreed hoog , en dus in grootte, als ook doordien het geen Steel heeft, van het voorgaande verfchillende. Het wordt van de Strandvolkeren gegeten. (43) Zee - Ruy met Vliezig , byna Liniaal', r. zeer Takkig, gekruld Loof, dat gekleurd is. De (42) Fucus Frond. fubmembranaceis dicbotomis i laetniis dilatatis. Mant. 134. Fucus f. Alga Membranacea candida &c; Mor- Hift. 111. p. 646. S. 15. T. 8. f. 6. Fucus ciliatus. Gmel. Fuc. 176. T. ml. f. 1. (43) Fucus Frond. Membranaceis fuWjnearibus Ramo* fis*  de Wieren, ge? De zelfstandigheid van dit Zee-Ruy is zee: teder en fcbeurt ligt; de Kleur uit den roodei of geelachtig , zo het de eerst aangehaalde van Gmeli n zy, die in Ooftindie, als oól by Harwich op Steenen groeit. Het heeft dt kanten als gekronkeld ; door klein Loof, dal daar aan groeit. (44) Zee-Ruy met Vliezig byna gegaffeld en geribd Loof; de Slippen overhoeks , afloopende, tweedeelig. In de Noorder Oceaan komt dit , volgens de Heer Koekig, voor; hebbende het Loof Takkig, paarfch , doorfchynende , Liniaal, met een dikkere middelrib; aan de Tippen eenigermaate getand. (45) Zee - Ruy met Vliezig , ongeribd, ovet' hoeks Vindeelig Loof, dat Jiomp uitgehoekt is; aan de tippen als afgeknaagd, Deeze fisfimis &c An Fucus laceratus. Gmel. Fuc. 179. T. 31. f. 4, An F. Ligulatus. p. 178. f. 3? (44) Fucus Frond. Membran. fubdichotomis coftatis &c. Maat' .135. Fucus dichotomus parvus coftatus Membranaceus. Raj. Angl. 44. (45) Fucus Frond. Membr. enerviis , atternatim pinnatifidis &e.Mant. 135. Oed. Dan. 352. F. Membr. rubens. Moris. S. 15. T. 8. f. 5- Fucus atomarius. Gmel. Fuc, 125. T. 18. f. ï. V % II. Deel. XIV. Stuk. ' VIIÏ. . Afdes&j 1 UI. : Hoofd» itu1k. XLIV. Fucus Alalus. ;Gevlem geld. ■l".'.hó XLV. Dettialas, ietand.  <3o8 Bes chryving van VIII. Afdeel. III. Hoofd- i stuk. -7.eeyR.mj. " XLVI. Fucus rubens. Roodachtig. » XLVIÏ. Fenofus. Geaderd. C 1 f i i Deeze, in de Atlantifche Oceaan voorkomende, heeft, volgens onzen Ridder, een rood doorfchynend Loof. Hy brengt bier t'huis het fynsruizig Zee-Ruy van Gmelin, welks Oppervlakte geheel bezet is met kleine Stipjes, die als Gruisjes zig tegen 'tLichtdaar in openbaaren , waar door het anders zig als vuil vertoont. Men vindt het veel aan de Kuiten van Amerika. (46) Zee-Ruy met Vliezig - langwerpig ge. golfd, uitgehoekt Loof, en eene ronde T-akkige Steng. De roodachtige Kleur geeft aan deeze Soort, die in | de Oceaan voorkomt, den | bynaam. (47) Zee - Ruy met plat langwerpig Loof, dat gèfchilderd is met Wrattige Aderen. Deeze, die aan de Kaap vak, is langwerpig Liniaal een Vinger breed, zegt Linn^us; iloedkleurig effen, aan den rand met eenige randen of Slippen. De Oppervlakte is met lenige verhevene Aders, die hooger rood zyn ;n Takkig, overlangs getekend. (^r^ (46) Fucus Frond. Membranaeeis oblongis undulatis inuatis &c, Sp. Plant. N 27. R. Lugdb. 514. Alga milor fuave -rubens , yarie divifa. Mart. Cem. 32.T. 32. (47) Fucus Fronde plan&, oblonga, pifta Venis Verra:ofis. iijtl. Nat. XIII. Ramofis. Mam. 312.  de Wieren. 30Q (48) Zee - Ruy met plat langwerpig byna ge vind Loof, dat geheel met Wratten als be groeid is. Om wat reden de bepaaling der voorgaand veranderd zy, die te vooren was met Tak kige Aderen, begryp ik niet. De Heer Thot eerg heeft aan de Kaap deeze Soort waarge nomen, die weezentlyk den bynaam verdien van Wrattig, door zyn Ed. daar aan gegever Dezelve heeft eene zwartachtige Kleur en i in de Natuurlyke grootte en gedaante, volger het daar van my door den Heer Burmai nus medegedeelde Exemplaarj in Fig. 2, 0 Plaat Cl, afgebeeld. (49) Zee - Ruy met Vliezig verdeeld Degenvo mig Loof, dat Tandswyze gekruld is. Aan de Noorder Kusten van Europa kon deeze voor, die veel gelykt naar de Kaapfchi welke onze Ridder Verfxerde gebynaamd had Dezelve heeft het Loof Liniaal of langwerpig of Lancetvormig , Bloedkleurig, ongerib< De rand. van 't Loof is zeer digt op de kante gehaaird ,met kleine gefcheurde of ingefneede Blaadjes. (5< (48) Fucus Fronde plana oblonga fubpinnatsl» itbtlVe rucofa- Mihi. (4Sl) Fw' Frond. Membranaceis divifis Knfiformibu dentato-crispatis. Oed. Dan. 353. (j, Fucus ornat Mam. 312.. V 3 II. Dïat. XIV. Stuk. 1 . viii; Afdeel, . lil. Hoofd* stuk - xlv111. ; fucus • KeïrucofuS ' Wrattig. . ïl. Cl. Fig. 2. t S . s rP " xlix. Vittalus. Gemoerd". it -» t. - ii I. n n 0 r- is  VIII. Afdï.rl, III. HoolD> STUK. L. Vucus Hantenta* eeus. Snipperig. LT. Tlumofus, Geclaimde. / II Lil. Abrotanifolius.•Averoontwidig. t!s Pli 473 Bi < Fu «is 3lO BE5CHRTVIWC.V4K C50) Zee - RUy ^ eenVQudlg jyrmdach Loof dat aan de eene zyde digt Bladert ts gejnipperd. s Am de Kust van Deenemarken vak ,W. ly^deeze Soort, die Pypigholle S „ge £ Lgen. geWeUrde B,aderi^ SnippL 00 Zee-Ruy met Kraakheenig, Lancetvor™g..tweevoudig gevind Loof, dat gepluimd Naar de volgende gelyfe deeze, die in de ( * 1 ïCr/Uy WW Dr™dachtig famengedruht dubMd gevind Loof dat 1 tippe^Z. achttg verhreedenuitloopendeheefiinF-ruet rnaakingen, die aan de eene zyde geknobeld (53) Zee* >). Fucus Fr°"d- Filiform. fimplicibus hin Foliaceisconfertis. Oed, Dan. 356 ramen' rsO iW Frond. Cartilagineis Lancpnl^; u- ■ ijO J*WM Fronde Füifonni compresm bipinnata &r Cajenis. Gmsl. *ut. I5?, W**-  ö E W I * R- E N. 3" {53) Zee -Ruy met Kraakheenig Samengedrukt, meervoudig famengefleld gevind Loof \ de Slippen niet verbreedende. (54) Zee-Ruy met Kraakheenig Draadachtig, famengedrukt, gegaffeld Loof; de Vrugtmaakingen Kogelrond, gefleeld, endelings, met een onder leggend Baardje. Deeze drie Verfcheidenheden van het Kruid, dat men gemeenlyk Kaapfche Zee-Gewasfen noemt, heeft L1 nn je v s opgetekend. GMElin heeft ook de twee eerften onderfcheiden , en het verfchil duidelyk in Plaat vertoond , noemende één derzelven KaapSch, het andere KleurwisSelend Zee-Ruy; hoewel die eigenfchap ook plaats heeft in zyn eerfte. Hel komt naamelyk insgelyks rood-, geel- of groenachtig voor, doch dczelfftandigheid is Lymij en veel weeker , dan in zyn laatfte, welke onze Ridder Kraakheenig tytelt. Men kanze^ buitendien, door de bepaalingen fchiften, ui de verdeeling van het Loof. Ook heeft hc laatft f53) Fucus Fronde Cartilaginea compressa, fupradecompofito - pinnata , Laciuiis linearibus. Frntices Marinl Seb. Mus. 111. T. 102. f. 1. s- Fucus verficolor. Gmel, Fm. 158. T. 17. f. a- Fucus vindicatus. Guijn. Norv, N. 975 & 864. Tab. 111. Fig. 5. (-54) Fucus Fronde Cartilaginea, Filiforrai, compresta ilchotoma &c. Sqjl. Nat. Veg. XI11. V 4 II. Dmx. XIV. Siok. VTTT. AïDEEl.. UI. Hooid» stuk. LI 11. Fucus Cartüagineus. Kraakbeenig. L1V. Gigarti' nus. Korrelig.  VIII. Afdeel. JII. Hoofdstuk. Zn - Ruy' ] 4 I f 11 b 33 55 3» 3» 3» 33 tv. Fucus opimfus. Cedoornd* i Ha IS, (51) £*r arfcyllns Cartiia^etw Ramofus I» Vefticfflató-ternis. j^,,, T* V™tfctt* Burjt. Prodr. p. 38l ° 3' FnCUS ^tóttW. #4 ÈÊsc»Jïvlksvu. Vefanderi"n^" ** Kleur, gelylc u t het gene, onder den gezegden naam o memgvuldig gedroogd, aan PapLgehegJ vordt overgezonden , zeer blykbaar fs. De 'oogte ,s fomtyds wel twee Voeten, doch ;kw,ls ook veel minder. Somtyds groeit dit -ee-Gewas op Steentjes, fomtyds op Schul•en , Hoorens of Patellen. Het^Z/ ^ver-hik daar van, door de Kogelronde Vrust•aakmgerj. Het wordt aldus door den Ridder eienreeven. 3, Opftaand-e, flyf, een Handbreed boog, doorfchynend, Draadachtig, famengedrukï gekleurd,opzyde met weinige Takjes voor de Vrugtmaakingen,d!e Kogelrond zyn, van grootte kleiner dan Koolzaad, op een fT rkja°fTakje zit^,d t onder tZaad mtlteekt niet een langer Puntje". lSS) Zee • dat ongebladerd, Takkig Kraak de Kaap groeit ook deeze Soort, een ridbreed hoog, met een Kraakbeen* Stenie , zegt de Ridder , dat rond en Takkig  F E R W IER E K, % jgj Is, doorfchynend ongebladerd, met Tandjes gekranst, meest drie in getal, niet fteekende Ik zie niet, hoe dit met den bynaam lirooke. De Getande van den Heer Burmannos, die een platachtigen Takkigen Steel heeft, de Takken met Tandig Takkige Knietjes, byna gegaffeld, wordt hier t'huis gebragt. C56) Zee-Ruy met Vliezig , gegaffeld, fa. men gedrukt, Haairig Loof, dat gefteelde zydelingfe Vrugtmaakingen heeft en LinU aale veeldeelige Blaadjes. Deeze , ook van de Kaap zo 't fchynt af■ komftig, was niet grooter en Gaffelswyze zeer Takkig verdeeld, in Haairig Loof. Dit heeft zydelingfe Steeltjes, met ronde Vrugtmaakicgen, niet grooter dan Thym-Zaad. Aan den voet van de Steng komen Liniaale Vliezige Blaadjes , die breeder zyn, verfcheidelyk veeldeelig, ftomp. (57) Zee Ruy met Kraakheenig, meervoudig fa- (56) Fucus Frohde Merhbranacea' dichotoma. comprcsfa, Capillacea, Fruaif. lateralibus, Fol. Linearibus multifidis. Suft. Nat. Peg. XIII. (57) P"cus Fronde CattilSginea , decompofita, Ramulis extremis Circinnato - pinnatis. MiM. Fucus Piocajnium. Gmel. Fuc. 153. T. 16. f. 1. Palmula Marina. Imper. HiJI. Nat. p. 844. Muscus Marinus. Clus. Bijl. ï5o. Fig b°na. V 5 ü. Dz3t. XIV» Siuk. \ VIII, Afdeel. , 111. Hoofdstuk. Zee - Ruif, LVT. Fucus Spermovhorut. Zaaddraagend. • Lvn. Plocaiiïum.KruIügS  VTII. Afdeel. 111. Hoofdstuk. fi z z K ' ü ni fc ui vc de 'e h( ra L( G w( Sc BI 3T4 Beschryvi n g v a *ï famengefteli Loof; de Takjes aan 't end Krulswyxe gevind hebbende. De Kraakbeenigheid , welke door onzen Ridder aan verfcheide der voo'-gaande Soorten oegefchreaven wordt, is eigentlyk maar een /eerkragtigs taaiheid , waar in dezelven uitmunten. Die hebben de meefte zogenaamde 'ee-Gewasfen van de Kaap, voorgemeld, zo rel als deeze , welke van den Heer Gme, 1 n naar de Krulachtigheid van het Loof byenaamd is. Hier in verfchilt zy van die Kaap:hen, wier Loof de uiterfte Takjes aan beide yden gevind heeft, en deeze flegts aan ééne yde, een weinig omgekromd, zodat zy naar ammetjes of naar Haairkrulletjes gelyken. it de Middellandfche Zee bekomt men zodag Zee- Ruy, dat veel kleiner dan het Kaaphe, ook fyner en digter van Loof is, en op het cerlyk aanzien zelfs blykbaarlyk daar van rfchilt, hoewel het met niet minder verannngen van hooge Kleuren fpeelt. Ik heb •zeer fraaije Boompjes van, een half Voet iog en aan den voet aartig begroeid met Kort -Mosfen. Gezegde Heer oordeelt, dat het Kff zeer naar 't Duizendblad, 't welk men srowe noemt, gelyfce. By de Engelfchen >rdt het, volgens zyn Ed., Scarkt Fucus of Maken Zee-Ruy, by de Hollanders Zee. genoemd. Het komt, volgens hem , over-  j> e W i e r. e w. gl$ overvloedig voor, in de Zeewateren van Engeland. (58) Zee - Ruy met Vliezig , Liniaal, [amengedrukt Takkig Loof; de Vrugtmaakingen verftrooid, ongefteeld, rondachtig. Een Zee-Ruy, dat in gedaante veel naar Flap gelykt , wordt dus van Linnjeü! omfchreeven. Zyn Ed. betrekt hier het Wrat' tige Zee-Ruy van den Heer Gmelin, da' de Engelfchen dus noemen wegens de Vrugt maakingen, die als Wratjes op zyde zittel van het Loof, dat zig uitipreidt in eene me nigte van Borftelachtige Takjes. Het valt zegt hy, zo wel in de Oceaan, als in de Mid dellandfche Zee , en merkt aan, dat het va: de Roccella , die tot de Lichens behoort verfchille. Zelf heeft hy ook een Flapachti, Zee'Ruy benoemd en in Plaat voorgefteld,' welk veel naar het Krullige gelykt en dus ee: geheel andere gedaante heeft. Cjo) Zee (5S) Fucus Frond. Membran. Linearibus compresfis Ramofis &c. Fucus fubdichotomus teres Filiformis Rs mofisfimus, Ramis inisqualibus Setaceis- Sp. Plant. K 22. Fucus Verrucofus. Gmel. Fkc. 136. T. 14- f- *• Fu cus teres rubens Ramofisfimus. Raj. Angi, 111. p. 5: Huds. Angl. 470. ÏL Dnh XIV. Stos. VIII. Afdeel. 11. Hoofdstuk.LVIII. Fucus Coitfervol' des. Flapachtig. \ 1 1 » T c 1 9  VIII. jAïDEEt 111. Hoofdstuk. LIX. Fucus Corneus. Hoorn achtig. PL Cl. *W> 3- 1 1 I LX. Capillaceus. Haairachtig. 1; l dE M l na i4i 3ló BiJcïHïvijjc-vu, , Zee-Ruy met ronde Boornige' Takken ongebladerd, eenigermaate getand. De Heer Gmeli n befchryfteen Zee-Ruy dat hy, wegens de zelftlandigheid, den by! naam van Hoornig geeft, voorkomende zo wel in de Middellandfche Zee, als aan de Kusten van Engeland. Het verdeelt zig, zegt hy, opecneonrègelmaatige manier,van een Stamnietje ; dat omtrent de dikte van een Pennefchaft heeft, al dunner en dunner. Van de voorgaanden verfehilt het zeer , doordien de lakken en derzei ver verdeelingen rond zyn. H,er toe fchynt dat Gewas , % welk ik uit Jostmdie, en wel van 't Eiland Java, bekonen heb, in mg. 3, op Plaat Cl, ten deeï afgebeeld, te behooren. Vrugtmaakingen ieb ik er niet aan ontdekt. (6b; Zee-Ruy met Kraakbeenige Haairdunne Takjes , die overhoeks gevind zyn. Deeze Soort van Zee-Ruy, i„ de Middelndfche Zee groeijende , is , volgens Gmei n , die dezelve afbeeldt, omtrent een Hand» C59) Fucus Ramis teretibus Cornefs, aphyl]0s a»r> mmodo donticulatns. MM, Fucus Comeus Gm>* ' / 4. T. 14. fig 3 ' ■66) Fucus Ramuto Cartilagineis Carillaribas, a|ter. .m pinnatis MM. Fucus Capülaceus. GmEl. F», '. Tab. J5. fig, t.  t> E WlÉREN. 317, Handbreed hoog , van eene Vliezig-Kraakbeenige zelfftandigheid. Zy heeft de Steng eerst rond, vervolgens zig platachtig uitbreidende in fyne Takjes , die wederom rond zyn. Deeze Takjes zyn wederzyds , overhoeks, bezet met vyfborftelige Vinnetjes s aan de tippen Vrugtmaakend.e. De Klem van dit Gewas ziet uit den groenen. U jl v &. Watervlies. De Kenmerken van dit Geflagt ftelt LinHjeüs, dac het de Vrugtmaakingen heeft in een doorfchynend Vlies. Het onderfcheidl zig, door zyne Vliezigheid, van het voorgaande en volgende; des ik hetzelve,Water vlies heb getyteld. Daar van komen de volgende Soorten voor. (1) Watervlies, dat plat Niervörmig onge fteeld is^kruislings geftreept. Deeze Soort, die in de Zee der Zuidelykf deelen van Europa voorkomt, volgens Lm HiEüs, valt inzonderheid aan deEngelfche ei Schot (1) ülva plana Reniformis fesfilis , decusratim ftriata tS0. Nat. Feg. xiii. Gen. uo6. Sp. 1. Fucus Pavonius Sp. Plant. p. 1630. Sp. 28. Fucus marit. Gallopavoni , Psnnas referens. C- B. Prodr. 155. Mor. S. 15. T. i f. 7. Ell. Corall. 88. T. 33- f- C. Corallina Payonia Fall. ZoSphtjt. 419. !!. Dbbu XIV. Stuk. vïiï. AlDBEJ.» 111 HoOFD" STUK. Zee - Rim, L 1 Vlua Pavoniai Kalkoen* , ftaatt. I  vnr. apdee lil. Hoofdstuk. Water. Vlies, II. Diva Um- hilicalis. Genaveld. \ c B d z ?• Z( di bi ■ i pi Tr 318 ^schuvinc v a # Schotfche Kusten, zynde ook op ons S***i byScheveningen, opgeraapt. L^?* li. beweert met kragc tegen den Heer P^" "..dat het geen Koraliyn ofDierlyk, maa,een Plantgewas zy. De geftalte zweemt ve jaar de Agancus ofgeoorde Boomzwam: maar Jet « een Vliezig dun Gewas; des , ho™ bevoeren, tot het Zee-Ruy betrokken, vee eer h.er t'hms hoorende. De Zaadjes zyn door den fleer ELLL.-in de Vlie J S [randigheid waargenomen. ° (2; Watervlies dat Schyfrond is, fi i>cntIdvormiSi Lederachtig. •annFt?Cern; h^M^ «R de Kusten an Engel nd , komt dit voor, wordende alaar Navel-Laver geheten; want dit GeuVt oe"en *y mr>. Dul.en„;s merkt aan k de naam van ^ by de HonS^ ^[ er bekend geweest is, doeh gebruikt Zot 7 T ^ergewas , Kr00s of FLp eshalve hy het verkoos- Tremella te noemen' -If/rf? VanKIeur^^en taay vaa Iffiand.ghe.d, groeijende oP den grond on^ Zeewater, dikwils een Voet en daar over (3) » ^«planaorbicularis.feïfii^ ïLfi ~ LTmbilicusmarinusdiaus C R Pu, f =melia„lari„aumbilieata. Diuu ^mT^T.tl'^  » E W i e R ie N. $1$ (3) Watervlies, dat Buisachtig is, eenvoudig. £ In alle Zee-Wateren valt, volgens onzen g Ridder, deeze Soort, die, volgens den Heer de Gorter ouk in onze Zuider en in de Noordzee groeit, veel voorkomende omtrent' Koehoolin Friesland. Linnveus merktaan,: dat zy aan de Oevers derOoltzee opgefmeeten en buitendien te üpfal veel' in de Vyvers ge* vonden wórde. Zo heeft ook Dilleniüs in Slooten, by Woolwich, dezelve , en eene verfcheidenheid breeder uitgeftrekt, als het Darmfcheil gekruld, waargenomen. Zeer veel komt zy by ons voor in brakke binnen-Wateren, die byna itil liaan ; alwaar het groene Vlies , op dezelven groei jende , zulk eene Darmachtigc gedaante aanneemt en geelachtig wordt. (4) Water vlies, dat Buisachtig is, door mid- delfchotten verdeeld. Aan de Kaap der Goede Hope nam de Heer KoEnig deeze Soort waar, die veele Sten- (3) Ulva tubulofa fimplex. Sp. Plant. N. 1. Gort. Belg. 11. J>- 318- N. 1004. Flor. Lapp. 458. Ft. Suec. MIS.* H54- Hart. Cliff. 478. R Lugdb. 515. Gron. Firg. 304, 128- Fucus cavus. C. B. Pin. 364. Tremeüa marina Tubulofa. Dill. Musc. 47. T. 9. f. 7. (4) Ulva Tubulofa, Ifthmis intercepta. Mant.^\t\ ffi. Dk*i. XIV- Stuk, VIII. fdeel. 111. HoOFDrUK. UI. Ulva in» 'flinalis. Darm» .chtig. IV. Lumbriea» lis. Wormachtig.  VIII. *4ïdkEl. .111. HoOFDSIl/K, v. Uiva foutpusfyi Samen» gedrukt. ■1 ;< v 2 .VI -fc *: ' ' e! v VI. Rimpelig."- •""I V» < Besohryvino vaw Stengetjes uit een zelfde.Voet ichiet, van dik, te als eenPennefchaft, van langte als een Vinger op/taande, Pypig, Vliezig, gee,aCh. J*. iond. gelyk van grootte; wel met midfchotten, doch niet volkomen geflooten; gee, vendeuic den top der Stengetjes een bondel uit van Blaasachtige Tepeltjes. Dus verlthik sy van de voorgaande zeer. By de Darmachtige komt deeze voor, zo e Heer d e Gorter aantekent. Dilj.eUm meldt, dat zy in de Theems overvloel'Éf aanflout enSteenen groeije: L-ink^cs Pndtze ook 0p Strooi/en Daken aan den :eekant, fn de Zuidelyke deelen van Schónen. *J ' hï> vafter vaa zelfitandigheid ' effen, bogtig, met d fc fa * d. ^r^ Deczs 1) C*« Tubulofa ramofa compresft. j- N  o e W ieren. 311 Deeze is, wederom, een Kaapfe, door den Heer Koenig waargenomen, die eenige^ Stengetjes uit de zelfde Voet uitgeeft, van langte, doch naauwlyks van dikte als eens Vinger, geheel Buisachtig open, even als* het Darmachtige of gewoone Watervlies , maar Takkig en zeer gerimpeld. (7) Watervlies, dat Draadachtig en gewricht is, de Leedjes overhoeks famengedrukt heb-9 bende* i ril Aan dc Kuilen van Engeland komt deeze, doch zeldzaam, voor, die ook aan de Kaap der Goede Hope groeijen zou. Zy valt naauwlyks een Handbreed hoog,dikwils kleiner en het gewoone Zee-Ruy is 'er fomtyds mede begroeid. (8) Watervlies , dat langwerpig , plat, gegolfd, Vliezig is en groen. la Aan de Oevers van de Middellandfche Zee bre rondt Ba oh in cs dit Gewas, 'c welk hy toe (7J Ulva Filiformis ariiculata , Articulis (üternatim |ompreSfiS Sp. Piam. N. 3, H. CHff. 478. Conferva Wanna fiftulofa. Dim.. Mus;. 34. T. 6. f. 39". (8) Ulva oblonga plana undulata, Membranacea vi- Jt SP\ F'T' n' * Fl- SueC- Xh n" "56- Fucuslouïisfimojatisfimo.tenuique folio. Baüh. Fin. 364. Frodr 54- " X II. Dast. XIV. Snftc, vnr. LFDEFt,, 111. Hoofd- njK-. Water- 'ies. Vit.' 'va Con~ 'voides. 'lapach- n\\. 'isfima, 'eer ecU  vin. Afdeel,. Ut Hoofdstuk. IVaier vlits. IX. Ulva Lattuca Zee-Sl; 322 Beschryvinc van tot het Zee-Ruy betrekt, zynde een zeer dun Blad van byna een Elle langte, vyf of zes Duimen breed , bleek groen van Kleur. . Het kwam onzen Linnjeus by Mariïrand, in Sweeden , overvloedig voor , onder de opwerpzelen der Zee. Het werdt, door zyn Ed., by de Banannen - Bladen vergeleeken. Aan de Kust van Noorwegen vondt de Heer GuNnERUS twee Soorten, hier van in langte en breedte aanmerkelyk verfchillende (*). De eene was wel anderhalve Vadem lang en een Voet breed, de andere hadt meer breedte en langte. (9) Watervlies, dat gepalmd is, Kinderend,t Vliezig; met de Lappen van onderen fmal-< a, Ier. Onder Water groeit deeze aan de Zee - Kusten op Steenen , en breidt zig dikwils zeen uit in Kuilen en Waterplasfen, aan onze Stranden: f>) Ulva longisfima et Ulva maxima. Gunw. Fl. Nor* veg. 1766. N. 1002 & 1003- Tab. Vil. Fig. s & 5. (9) Uva palmata proüfera Membranacea, Ramentisi inferne anguftatis. Sylt. Nat. Veg. Xül. Ulva Labyrinthifbrmis. Sp. Plant. N. 5 Fl- Suec' "■ N- "57.Gortj Belg. 11. p. 319. N. 1006. Tremella Laftuca. GmEl. Fue 215. Muscus marinus Laftucse fimilis. C. B. Tin 364* Tremella marina vulgaris, Laftuc» fimilis. DiLt. Mnss 41. T. 8. f- 1. Fucus Scoparius. Sirü'm. Sundm. 93.  n e Wieren. 323 den zo wel als aan die van geheel Europa. Rump mus noemtze Zee-Salade , zo Gmelin aanmerkt, doch dit fchynt my een ander Kruid te zyn , dat in Oostindie, onder de gedamte van Slaa • Planten , op het Water dryft en Wortels heeft (*). Het onze, dat de Franfchen Laitue de Mer noemen, groeit, als gezegd is, op Steenen of andere Lighaamen, zonder Wortel, en beftaat uit eene vergaaring van gegolfde, gefnipperde en als gefcheurde Bladen, van eene zeer dunne , Vliezige , bleek groene doorfchynende zelfftandigheid, een halven Voet uf anderhalf Voet lang. Of dit het zelfde zy, daar de Ouden onder den naam van Zee-Mos, naar Slaa gelykende, gewag van gemaakt, en waar aan zy geneezende kragten toegefchreeven hebben , is onzeker. Op de Eilanden van Schotland zou het aan 't Voorhoofd en de Slaapen worden aangelegd , om de Hoofdpyn te ftillen , zo Martin fchryft. In de Weftelyke deelen van Engeland wordt dit, of het Genavelde Watervlies, dikwils in 't Zout gelegd, en van 't arme Volk gegeten. (10) Watervlies, dat Lancetswys' Elsvormig is, overal met Tepels gedoomd. ln^ (*J Rumph. Htrb. Amb. VI. p-177 T. 74 f 2. G (10J Ulva Lanceolato-Siibulata.undiciue Papiliis rou- X a ïi- II. Ds.hl. XIV. Stuk. VIII. /1FDF.EL. Ml, HooïD- iTUK. IVatervlies. X- 'Iva Pa- Uofn. etcpelfi.  324 Ebschryving v a kt VIII. Afdeel. III. Hoorasiuic XI. Ulva Lm: ceoiata. Lancet' vorhiig. XII. Labyrinllüföi mis. Doolhofachtig. 1 \ \ (13) Wa- ricata. Mant. 311, Fucus muricïttus. Gmel. Fue. 111, T. 6. f. 4. (n_) Ulva Lanceolata plana. Stjft. Nat. Veg. X111. Tremella marina Porri folio. Dill. Musc. 46. T. 9. f. 5. (12) Ulva CeU. Labyrinthiformibus prominemiisque Clavatis. Sp. Plant. N. 6. Ulva ThernjaJis. V&asiZLU Therm, uo, T. a. In de Ethiopifche Zee kwam, volgens K o e« nig, deeze voor, de langte en dikte maar hebbende van een Vinger, geel, Lancetvormig, aan de eene zyde overlangs als gefleufd, anders overal gedekt met geel'e Vleezige Tepeltjes. (11) Watervlies, dat Lancetvormig en plat is, ■ In de Oceaan valt deeze, inzonderheid op Rotfen in de Ierfche Zee , hebbende Bladen ils die van Prey, omtrent een half Voet lang, zeer dun, glad en groen , volgens Dillesi üs. (12) Watervlies met Doolhofachtige Celletjes, en geknodfte uitpuilingen. In de Baden van Padua groeit deeze, die zeer ïaauwkeurig door den Heer Vandelli is fgebeeld en befchreeven. Zy beftaat uit twee biezen , waar tusfchcn veele Celletjes, in /elke holronde Korreltjes verfpreid zyn.  , D E W IEREN. 31 (13) Watervlies met langwerpig hobbelig Loof. Aan de Zeeftranden van Friesland, zo we! als elders in de Oceaan, aan deEuropifche Kuiten , komt dit Gewas voor , het welke van ouds Lima genoemd is by de Italiaanen, om dat het zig'als Banden of Windzels vertoont , die dubbeld gevouwen en hobbelig gekreukt of gefronzeld zyn. De Kleur en figuur doet het eenigszins naar de Zee-Slaa gelyken. (14) Watervlies, dat Kogelrondachtig is , eenzaam, van binnen Sappig. In Meiren van Sweeden en Pruisfen valt deeze zonderlinge Soort, die rondachtig is , en uit een Vlies beftaat, byna als de Huid van een Pruim, waar in dergelyk Vleefch als in die Vrugt vervat, zo dat men het WaterPruim zou kunnen heeten. De vermaarde Gleditsch, te Berlyn, heeft dit Gewas befchreeven. (15) (13) Ulva Fronde oblonga bullata. Sp. Plant. N. g. Gort. Belg. 11. p. 319 Tremella marina fasciata. Dill. Musc. 46. T. 9. f. 6. Fucns Linza diftus, Laftuc» Marinse fimilis. J. B, Hifi. 111. p. 8». f14) Ulva fubglobofa folitaria, intus fucculenta. Sp. Plant. N. 9. Ft. Suec. 1015, 1159. Fucus globofus ièsfiiis mollis, Gled. Monagr. X 3 II. Deel. XIV. Stuk • VIII. A f deel; 111. Hoofdstuk, Xlll. Ulva Linza. Windzelaclnig. XIV. Pruniformis,Pruimachtig.  326 B E S C H R ï V I S G VAN V1U. Afdeel 111. Hoofdstuk. XV. Ulva grawlata.Korrelig (15) Water vlies, dat Kogelrond is, geflopt en groen. Zekere Bolletjes , naauwlyks van grootte als Spcldekoppen of Hennipzaad, die aan de kanten van fommige Rivieren en Slooten voorkomen , en bevonden worden te beftaan uit famengehoopte Korreltjes, m3aken deeze Soort uit: welke misfehien beter tot het Schimmel zou kunnen betrokken worden. Immers zy ftrooken weinig met de bepaaling van dit Geflagt. Verfcheide andere Soorten van Ulva zyn den Heer Forskaohl, op zyn Oofterfchen Reistogt, voorgekomen. Aan de Oevers van Vrankryk, en elders in de MiddellandfcheZee, vondt hy een Rystachtige , dus van hem genaamd , om dat zy, een wyl aan de Zonuefchyn blootgefteld , naar Ryftenbry geleek. Ey Mocha, in de Roode Zee, nam hy eene Klootronde waar , van twee Duimen middellyn, die van binnen hol was en rimpelig geplooid, met Celletjes; alsook een Netvormige breed Vliesachtig , met Gaten van een Duim wydte. Een andere , by de Stad Tor, hadt Wigvormige Blaasjes , aan een ronden Steel ; dat (15) Ulva globofa ferfta viridis. Syjl. Nat. Veg. XIII. Ulva fuliaerica aggregata. Sp, Plant, N. 10. Fl. Suec. 1066 , 1160. Tremella Paluftris , Veficulis fphsericis Firngiformibus. Dill. Mus;. 55. T. 10. f. 17.  de Wieren, 327 dat al wederom dezelve van de Geflagts bepaaling doet verfchillen: doch waar zal menze anders betrekken? s Conferva. Flap. Gelyk de Vliezige dunheid het laatst be. fchreeven onderfcheidt van 't Zee-Ruy, zo wordt dit Geflagt door zyne Draadachtigheid van beiden afgezonderd. De naam, Conferva , ziet op de famenlyming deezer Vezelen (*), of op derzelver heelende en famenvoegende natuur, zo Plinius wil, naar wien de eerfte Soort den naam bekomen heeft. Deeze heet gemeenlyk Flap in 't Nederduitfch: weshalve ik ook niet kan nalaaten daar van den Geflagtnaam te maaken ; niettegenftaande ik bevoorens Conferva Zee-Mos had verduitfcht (f): want die benaaming is geenszins op alle Soorten toepasfelyk. Linn^us zegt, dat het ongelyke Knobbeltjes heeft, fn zeer lange Haairachtige Vezelen. Zyn Ed. heeft dit Geflagt in verfcheide Rangen verdeeld, als ■volgt. I. Met eenvoudige, gelykeVezels, diegeen Knietjes hebben. 0:) Confervent Osfa mota aut foluta. Cels. (f) I. Deels XV 11. Stuk, deezer Natuurlijke MJIorie, bladz. 62, enz. A 4 II. Deel, XIV. Stuk. VIII. Afdeel» 111. Hoofd» tuk.  vin. Afdebl. III. Hoofdstuk. L Confetva liivalaris. Flap der Beeken. i i t 1 1 i ft v g E w h d £ pi vi t 3^8 Beschryvincvar CO Flap «O. geheel eenvoudige , ^/jfc, lange Vezelen. Gemeen is deeze Soort van Flap, by ons in de Slooten , die 'cr dikvvils als geheel door* :oegroeijen, en om die reden jaarlylcs moeten gezuiverd worden van dit Ontuig. DilleSIUS meïkt aan» dat het in zagt yloeijcnde Beeken zig tot verfcheide Ellen uit ftrekt, en Jus veel langer wordt, dan in (taande Wateen. L inn*us vondt het, op Gothland , er ongewoone langte, zegt hy , van vyf Elen. In de Zuidelyke deden van Europa komt iet ook voor. Het is, zo men wil, de Con» 'en-a van Plinios, welke, zo die Autheur erhaalt, gebroken Beenderen wonder fchieJk doet te lamen groeijen (*). Hy hadt eene erbaazende uitwerking daar van gezien, in 't jneezen van een Man, die, van een hoogen oom gevallen zynde, geheel met Flap beonden werdt, welke men geduurig vogti> ieldt. Byna alle Beenderen, zegt hy, van !en Man, waren gebroken en werden dus tot hee- (0 Conferva Filamentis fimplicisfimis sequalibus ton;fimis. Sy/l. Nat. Veg. XIII. Gen. la0?. Sp. GoRT «fe.Il. Jio. N. ioo8. Ft Suec. I0,3, il6r.Conf. Calarls fimplicisfima enodls. R. Lugdb SII. conf FIuUilis Sericea vulgaris & fluitans. Dill. Musc. fa, T t. Conferva Plinii. Lob. Ic. II. 25C) Hifi. Nat. Lite. XXVII. Cap,*  DE WlE&EN. 329 heelinge gebragt. Men mag zeggen, dat dit meer te verwonderen dan te gelooven zy. Wylen de kundige Hovenier Mee-, s e , zig pryswaardig toeleggende om de nuttigheid van fommigen onzer gemeene inlandfche Planten te onderzoeken, heeft zig ook byzonderlyk daar in ten opzigt van die Gewas bevlytigd. Hy verhaalt, daar van Vlafch en Papier gtmaakt te hebben, en acht, dat het ook zeer wel tot Lemmetten in Lampen , Vulzens van Kusfens, Bedden en Rokken , zou kunnen dienen , door welke behandeling veele Menfchen de Kost zouden kunnen winnen,- terwyl het anders nutteloos vergaat en tot veel belemmering voor den Landman ftrekt. In de tyd van anderhalven Dag hadt hy daar van zo veel verzameld, dat het .gedroogd negentien Ponden uitleverde. Het rot, zegt hy , niet ligt en de Reuk verdryfi de Motten (*).' Hy hadt Monfters daai van aan de Hollandfche Maatfchappy ,teHaar lem , gezonden. In 't Werk van den vermaar den Paftoor Schjef f er, over het Papie maaken, vindt men 'er Proeven van, die zee; fraay zyn. Dee'zen Heer was, door den Hee Bochner te Halle , een van zelf daar va; gegroeide Sprey, veele Ellen lang en breed welke men, als door de Zonnefchyn gebleek zyn C") Hall. Maatfckjpp.X.T). 2.Stuk,bl.i5^ X * II. Dbel. XIV. Siuk. VIII. II. HooFDTUK. Flap. : 1 >  VIII. Afdeel, III. Hoofdstuk.Flap, 1 II. Conferva fcmtinalis. Flap der Bronneu. Z e 1 V Pi fa 330 fi.SSCilRÏVIKG VAN zynde, voor een van Wol geweven Kleed aanzag, toegezonden (*). Mooglylc noemt men daarom dit Gewas, in ons Land, ook wel Dekenvlag. Immers ik heb my over deszelfs natuurlyk fyn Geweefzel, wanneer het uit de Slooten opgehaald en door* de Zon gedroogd was, dikwils verwonderd. De Engelfchen noemen het, deswegen, CrowSilk of dryvend Zyde Water-Mos. Den Lalynfchen naam Conferva vind ik, 't welk nogthans niet eigen is, Water-Spongie vertaald (f). Dewyl het als lange dikke Draaden voorkomt, noemtmenhet,in 't Hoogduitlch, Wasferfaden. De Draadjes of Vezelen, waar het uit beftaat, syn hol, en bevatten zeer kleine groene JBoletjes, die de Vrugtjes of Zaaden daar van yn. (2) Flap met eenvoudige gelyke Fezels, diekor. ter dan een Vinger zyn. Dit toont de ongemeene kleinheid van deee Flap, die in fommige Bronnen voorkomt u aldaar dikwils een Okerachtige of andere' leur aanneemt, naar de hoedanigheid der /atereD' II. Met Ca) SchjeFFER von Papiermachen. 1. B. 7, Cap. Cf) In Lexico Pitisci Latino - Belgico. CO C^Filam. fimpl. xq. Digit0 brevioribus. S„. n. N. „63. Conferva mi„ima Bysfi ie. DilLi Mtisc, 14. J. 2. f. 3.  i) e W r E r r n. 33l II. Met. Takkige gelyke Vezels. (3) Flap met gelyke Vezels, die Takkig zyn, Lugtbelletjes influitende. In ftiütaande Wateren en Regenbakken van; ons Land, komt deeze voor, die ook in an^ dere deelen van Europa gevonden wordt. Het is een Mosachtig Gewas ,als Zyde of Katoen, veelal groen van Kleur, doch ook donkerer, naar de hoedanigheid van het Water. Het breidt zig ter langte van een Handbreed, of ook van een Voet en langer uit, cn kan, gedroogd zynde , zo wel als het voorgemelde Flap, tot die gebruiken dienen. De Takkigheid onderfcheidt hetzelve duidelyk daar van. (4) Flap met gelyke Vezels, die mar den Crondfteun Takkiger zyn. By Dilleuius voert deeze den naam van Fluweel Molen-Flap, en hy merkt aan dat dezelve (3J Conferva, Filaraentis sequalibus Ramofis, Bulla: Aëreas includentibus. Sp. Plant. N. 3. Gort. Belg. p 319. N. 1009- Fl. Stuc. 1024,1166. Conf. Paluftris Bom bycina. Diix. Musc. 18. T. 3. f- «• Alga Bombycina C. B Pin. 363- (4) Conferva Fil. sequal. Bafin vertos Ramofioribus. Sf Plant. N. 4. Gort. Belg. p. 310. N. 1010.Flor, Sttec.W N. 1162. Conf. Rivulorum Capillacea. Dill..Masc.zi.1 4. f. 15. Alga in Tubulis Ag., Font. ducentibus. C. E Pin. 364. IL Desl. XIV. Stuk. VII1. AïDEEL. m HOOFDrUK. lil! 1 Conferva 'tiUofa. Lugtbel- IV. Canali^tlaris. Flap der Buizen.  VIII. afdeel, III. Hoofdstuk. V. Conferva Aihphibia. Tweeflag- s: m al bt p!i to. UK vir dw var CS tibus N. i brillo 332 BïSCHRïVlHfi VAI) zelve groe^ ia heIdere Beekjes ; £ oofc Fypen en Centen, die't Water naar de Mo .lens afladen j 't welk de oïrzaak, zegt hy , is, dat deeze gemeenlyk korter valt. Zy L lykt naar Fluweel, zagt en digt van geweefset, groenachtig van Kleur,, en wordt door t droegen byna zwart. In ons Land komt sy op dergelyke plaatfen voor. (5) Flap met gelyke Vezels, die Takkig zyn endoor >t uitdroegen tot Doorens famenlco. Op veele plaatfen, in Graften, Vyvers en ooten , als ook aan Hout en andere Ligbaaen ond* Water, komt deeze, zo by ons \l rVrnETa>V°0r> en ^udc zelfs ten t Water Ibnd op vogtige belommerde •atfenj door t uitdroegen eindelyk zig vermende als een ruuweftekelige Spons;gelyk 7 tv lf ï ? ^ °CVerS V3D Ri^-n ft Zy blyft den Winter door; maar verent m t Voorjaar, groeijende ter hoogte twee of drie Duimen. * (ö) Flap, ) ^n,, Fol. RamofiSj exficcat!one Ï aC,:!eos- * «** N. 5. Gort. p. 32^ ril. « ^ Ik N. ll64. Conferva amphfbia ia & Spongiofa. Dill. Mus0, ». j. 4. f. I?.  be Wieren. ^32 (6) Flap met gelyke Vezels, die zeer Takkig lang en ruuwachtig zyn. Aan de kanten van de Zuider-Zee, in onze Provinciën, als ook op Rotfen en Klippen aan den Zeekant van Engeland, Sweeden en elders , groeit deeze Soort van Flap , die een Handbreed of een Voet lang wordt, en in zeer fyne Vezelen is verdeeld, geelachtig groen zynde van Kleur. (7) Flap met Takkige zagte Vezels die korter dan een Vinger en hoog groen zyn. fJ8) Flap met gelyke gegaffelde Vezels. 1 (9) Flap met Kinderende getopte ruige Draa- ( den. » O) (6J Conferva Fil. sequal. Ram. elongatis fcabriuscu', lis. Sp. Plant. N. 6. Gort. Belg. N. 1012. Co/if. Mar. Filifbrmis longisfima fusca &c. Fl.Suec.joz8, 1170. Conf. Marina Capill. longa Rarnoilslima. Dill. Musc. 23. T. 4. f. 19. (7) Conferva. Fil. Ram. mollibus , TJigito brevioribus viridisfimis. Sp, Plant. Jtf- 7. Conf. Marina Capillacea , brevis viridisfima. Dill. Mt:sc. 23. T. 4. f. (8) Conferva Filam. seq. dichotoinis. Sp. Plant. N. 8 Conf. dichotoma, Setis Porcinis fimilis. Dill. Musc. 17* T. 3. f- 9- (9) Conferva Fil. proliferis faftigiftfis hirtis. Sp. Plant. N. 9. Conferva Marina Pennau. Dill. Mhsc. 24, T. 4. 33' 1L Djutj.. XIV. Stuk. vm. Afdeel» III. If oofd. stuk. VI. Conferva Littoralis. OeverFlap. VH. Koper- oeftig. VIJL Dicholona, ïegaffeld. IX. Scoparia. Bezemichtig.  VIII. Afdeel, 111. Hoofdstuk. X. Conferva Cancella ta. Getralied, XI- Reiiculata, Netvormig. i ] ] ] I bi 11 T ƒ 4. Pi M I 334 liESCilRÏVISG VAN (10) Flap met Takkige Draaden; de Vezels over hoeks, kort, veeldeelig gevingerd. Kleine Mosachtige Waterplantjes , in Engeland door Dillenius waargenomen, maaken deeze uit, waar van de Iaatfte ook * Sweeden , aan den Zeekant, is gevonden. De eerfte groeit veel op het Zee-Ruy , de tweede in Siooten der Velden aan de Iheems. III. Met in elkander uitloopende Vezelen. Ci O Flap met Netswys' verenigde Vezelen. In de Rivieren van Europa, aan derzelvcr Oevers, komt deeze Soort voor, die een Nets} Geweefelheeft^eerfyn en teder, waar n dikwils R,vier- Postfaoorntjes en andere Slak■enhmsjeszig verftrikken. De Vezeltjes of paadjes waar het uit beftaat, zyn L de «Ieinde Plantjes fyner dan Hoofdhaair. Men leeft net aan de Theems in Engeland en in de C10J) Conferva Fiiis Ramofis; Filamentis Étt* M • N Conf. Manna canceHata. Dill, Musc. 24. Z NK/rrFiramentiS reticu!ato-°adunati, * T;A/v a teticu,ata-di-- t r. 14. tl. Snee. tot ,.<» ,-, , . •.«<»»• »«.Al,n. ii3. t 'i f u reticulata crispa, i' 1. 24. f. 2. Mor. Si- T „ t «scus Aq. Bombycinus.Retiformi, L^^^J  de Wieren. 335 de Rivier van Üpfal, in Sweeden, waargenomen. Het zal, waarfchynlyk, by naauwkeurig onderzoek , in onze Provinciën ook wels ergens te vinden- zyn, IV. Met Knoopige Vezelen. (12) Flap met geheel eenvoudige Borftelachtige regte Draaden; de Knietjes dikker en ge~1 hoekt. 1 In de Rivier van Upfal komt deeze Soort, ^ zeer veel aan Steenen zittende, voor. D ilEEnius beeldtze overend ftaande af, en noemtze Paardejlaart Rivier Flap, om dat zy zeer naar het Kruid van dien naam gelyken zou. De hoogte is , zo hy aanmerkt, van een Vinger of een Handbreed, de Kleur donker en bruin paarfchachtig. (13) Flap met Takkige Koraalkettingachtige Draaden ; de Leedjes Kogelrond en Lil-' achtig. Dit (12) Conferva FiliS fimplicisf. Setiformibus reftis ;Gen. crïisfioribus angulatis. Sp. Plant. N, 12. Pt. Suec, 1026, ïi68- Conferva Fluviatilis lubrica Setofa. Dill. Musc. 39. T. 7- f. 47- (13J Conferva Filis Ramofis Moniliformibus; Articiilis giobofis Gelatinofis. Sp. Plant. N- 14. Ft. Suec. 11. N. 1165. Conferva Fontana Nodofa Sperm. Ran. inftat lubrica, major & minor, Dill, Musc. 36. 37. Tab. 7, II. Dbbi. XIV. Sivjs. VIM. Afdeel* 111. HooïD- lUK. XII. Conferva Tluviati's. Rivierlap. ,XI1L ïelatinofa, Lüiig.  VITI. Afdeel. 111. hoofdSTVK. Flap. ] < j ] xi y. Conferva CaptltartS. h;i airachtig. f. 4: tt C 25 Pi 336 Beschryvinc v a h Dit, veel naar de Koraal - Mosfen gelykende, groeit in de helderde en uitmuntendfte Bronnen van Europa , volgens den Ridder. Dillenids noemt het, Knoopig RivierFlap , dat glibberig is als Kikvorfchen-Schot. Hy heeft hetzelve grooter en bruin , dat foratyds drie Duimen lang was , ook kleiner en groen, op 't hoogfte anderhalf Duim bereikende, in Bronnen van Engeland waargenomen. Het beftaat als geheel uic Kraaien of Knoopige Leedjes , en is bovendien getakt, welke eigenfehap ook anderen van DilleNi os hebben; gelyk dat der Moerasfen met groenachtige flymerige Bolletjes; dat der AlJen met Knoopige blaauwe Vezelen , en een Ier Bronnen , met uitermaate dunne zwarte Draaden , ook als uit Kraaltjes famengefteld ■ yelklaatftealleenlyk waargenomen was, op 'c Eiland Mann, aan de Westkust van Engeland. V, Met geknokkelde Vezelen. (14) Flap met eenvoudige geknokkelde Draaden ; de Leedjes «verhoekt Jamengedrukt hebbende. In 42. 43- Corallina pinguis Rair.ofa viridis. Vaill. Pa.". >, T. 7. f. 6. Confer. Dill.f. 44 ,45, 46. f14) Conferva Filis genjcujatfs fimplicipns, ArtienKs a£ matim eompresfis. Sp. Plant. N. 14. Gort. Bel- 330 mferva Filamentis longis genie, fimplicibus. Dïu,. Musc • T. 5- f. 25. Conferva flnitans , Filamentis geni'culatis' «k. Alm. n3. T. 84. f. 9. Moris. S. 15. T, 4. f. 3.  du Wieree. 337 In Meiren , Vyvers, Graften van EuropJ komt deeze voor, die in Plasfen van brak Water en Slocten , omtrent Dykshoek in Friesland, door Meese is gevonden. Dille kiüs namze, in Engeland, waar, op plaat fen, daar het Zee-Water, met de Ebbe, wa afgeloopen. Het is een Haairig Gewasje, vee naar in elkander gewikkelde Draaden gelyken de: weshalve hy ook hetzelve Moeras - Gare, tytelt. Men wil dat het Water -Vlafch vai Imperati daar toe behoore. (15) Flap met geknokkelde Draaden, die gegaffeld zyn. Deeze, veel aan de Stranden, dikwils op Hoorens en Schulpen, of ook op Mosfeler voorkomende, beftaat uk Knokkelige Leedje; als het Korallyn , vallende rood of witachtig van Kleur.- De Heer El lis, de Conferva vat de Corallina onderfcheidende , merkt aan, dal dezelve een Plant is , met Vezeldraaden die uit Leedjes beftaan. Hy geeft een Afbeelding van eenige derzelven , met de Vrugtmaakingen, welken zy als de Tweehuizige Planten hebben ; beftaande de Bloemen der Mannely- ken fis) Conferva Fllis geniculatis dichotomis. Sp. Plant. N. 15. Gort. Belg. 11. N. 1014. Conf» Marina Gelatinofa &c, Dïll. Musc. 33. T.6 f. 36, 37, Y II. dbel..XIV, Stuk* viii. AïDEEtj 111. . Hooïd* STUK. " Flap; 3 l l xv. Conferva Coraltinoi' des. Korally» nig.  VIII. AïDElL .Mi. Hoofd» stuk. XVI. Conferva Catenata. Gekettingde. XV11. Potijtnorpka. Veran-: derlyk. $38 BeSCHRYVÏNG VAM ken in een foort van Katjes, die der Vrouwelyken in roüdachtige Zaadhuisjes. WaarfchynIyk behooren eenigen daar van tot deeze en dé volgende Soort (*). (16) Flap met geknokkelde Draaden, en Rot' ronde Leedjes. ïn de Zee, die de Zuidelyke deelen van Europa en de Kuften van Zuid 5 Amerika befpoelt, komt, volgens Linn/eus, dit Geketiingde Zee-Blos voor, 't welk weezentlyk de Takjés als uit Schakels van een Ketting famengefteld heeft. CATESBïhadt hetzelve yan de Bar.ama - Eylanden medegebragt en IvIicHELius ook dergelyke uit dé MiddellandfcheZeeaanDiLLENius toegezonden. (17) Flap met geknokkelde Vezelen, de Takken bondelswyze famengevoegd. In (*) Zie Phil. frcmfatl. Vol. LVII. p. 421. (16) Conferva Fiüs geniculatis, Articulis cylindricis. Sp. Plant, n. 16. Gort. Belg. 11. n. 1015. Conf. Ramofa, Geniculis tongioribus Cateniformibus. Dill. Musc. a7. T. 5. f- »7' (17) Conferva Filamentis geniculatis, Ramis fasciculatis. Sp. Plant. n. 17. Gort. Belg. y, n. ioi6. Fl. Suec- 1031, 1174. Oed. Dan. 395, Conf. Mar. geniculata nigra paltiiara. öill. Musc. 32. T, 6. f. 35. Corallims affinis. Pluk. Alm, jig. T. 47. f. 10, Muscus tri'  » e W I e 8. e n. 339 In veelerley gedaante komt deeze aan de Kuflen van Engeland vry gemeen , voor; zynde ook na een harden Storm, in Vriesland, door den Kruidkundigen Meese, op 't Strand gevonden. Dilleniüs geeft 'er drie Figuuren van en merkt aan , dat zy, veele Takjes kwyt raakende, zig als met Kwastjes vertoont, doch door den Ouderdom weder Takkig wordt en dan met Zaadbolletjes is voorzien, hoedanig zy ook door den Heer Ellis is in Plaat gebragt. Dan gelykt zy, zegt hy, naar Zee-Ruy, onder welken naam menze, by Barrelier, af» gebeeld vindt, zynde zwartachtig; daar de Kleur in 't eerst rood is , vervolgens allengs bruiner wordende. Dikwils komt zy zoda-» nig voor , dat haare Takjes naar de Bladen van fommige Palmboomen gelyken. fiö) Flap met geknokkelde bogtïge Veze. len ; de Takken en Takjes korter hebbende. In öjdaftjrlites &c. Bocc Mus. I. p. 268. T. 5. f. ir. Fucus crispus loricatus nigricans. Babr. Rar. 1323. X. 1301. (18J Conferva Filamentis geniculatis flexuofis, Ramis fcarnulisque brevioribus. Fi. Suec, 11. N. 1177. Conf. Marina Trichodes, Lanse adinftar ,expanfa.ïDiLL. Musc, 50. T. 5' f- 3a- Y 3 II. Dbbl. XIV. Stuk, vrii; Afdeel» ui. Hoorn, stuk. Flap, XVI11. Conferva, Vagabunffa. gweryend.  VIII. Afdeel. 111. Hoofdstuk.Flap. XIX. Conferva Clomerata, Gekluwend. XX. Rupeflris. Rotzig. 340 Beschsïvihc van In de Europifche Zee vindt men dit ZeeMos vry zwervende in 't midden der Wateren, zo LiNN-tëus aantekent. Als een Vlies of Vel uitgebreid, dryft het daar op en wordt door de Golven her en derwaards gedreeven. Men vindtze ook in Moerasfen en Poelen aan de Zee-Kust van Engeland. (19) Flap met geknokkelde Vezelen, de Takjes korter en veeldeelig. In Bronnen , Slooten en Beekjes, komt deeze Soort in ons Wereldsdeel voor, zo LinnjEüs aantekent. Dir.lenius merkt tan, dat zy zig van een Handbreed tot een Voet en meer langte uitbreide, zynde in menigvuldige Takjes , al fyner en fyner, /erdeeld; zo dat zy zig als een Kluwen , >f als een Spons, vertoont. Ray hadtze in Regenbakken gegroeid gezien. (20) Flap met geknokkelde Vezels, die zeer Takkig en groen zyn. Zeer (19) Conferva Filamentis Geniculatis, Ramulis brevio» rjbus multifidis. Sp. Plant. N. 19. Conf. Fontinalis Ramofisfima, glomeratim congefta. Dill. Musc. 28. T- 5. :. 31. Conf. viridis Capillacea. Mor. S. 15. X- 4. f. 2. Alga Fontana trichodes. C. B. Pin. 364. (20) Conferva Filamentis geniculatis Ramofisfimis r\- li*  de Wieren. 341 Zeer gemeen komt deeze voor, op de Rotfen van Europa, zo de Ridder aantekent. Dl llenius, die dit Mos Zee-Baard noemt, hadt opgemerkt , dat dezelven 'er , aan de Engelfche Ruften, dikwils geheel mede bedekt zyn. Het vertoont zig, op zig zelve , als een Bosje Haair, en gelykt naar zyn Rivier-Baard zo zeer , dat men het 'er naauwlyks van kan afzonderen. (21) Flap met geknokkelde Vezelen, die zeer Takkig zyn , digt aan elkander uit een middelpunt Kloouwys' groeijende. 1 Naar de Haairballen der Beeften gelykt deeze dermaate, dat zy daar van den naam bekomen heeft. Aan de Oevers der Meiren in Sweeden heeft menze dikwils opgefmeeten gezien. De Kleur is groen , de grootte ongevaar als een Ockernoot, de gedaante volkomen rond. Zy is nergens aan vast, en heeft in 't midden ook geen vast Lichaam , waar zy op gegroeid zyn zoude. Het sridibus. Sp. Plant. N- 20. Ft. Suec. 11. N. 1176. Conf. Marina Trichodes ramofior. Dill. Musc. 28. T. 5. f. 29. Pluk. Mant. 53. T. 182. f. 6. (iO Conferva Filamentis geniculatis Ramofisfimis, e centro confertisfimis, Globum conilituentibus. Sp. Plant, 3M. 21. Conferva globofa. Fl, Suec. 1027. 1169. Y3 IL Dkkl. XIV. Stuk. VIII. AlDEfiL. 111. HoorD- TÜK. Flap XXI. Conferva, iSgagrovtla. Haairlallig.  VIII. Afdeel* lil. Hoofdstuk. X. £ G- 342 Bfc3C»RYVIÏfO VAN , Het Gegaffelde Flap vondc Forskaohl m de Middellandfche, en een Plat, als ook een Borftelig Flap of Zee-Mos, by Mocha m de Roode Zee*  REGNUM VEGETABILE. HET RYK der PLANTEN. NEGENDE CLASSE. MUS C L MOSSEN.   BESCHRYVING DER PLANTEN. IX. AFDEEL ING. De MOSSEN. \. HOOFDSTUK. Algemeene Eigenfchappen der Mosfen. Ver- fchillende denkbeelden over de Vrugtmaaking. Veelerley gebruik derzelven. Bepaaling der Geflagten en Rangfchikking. <^AA^e Mossen, in 't algemeen, wor- Eigen < pv > den door den Ridder L i n n ^ u s, fchai'i,en* *C J» niet onaartig , als Slaaven be«^V^të» fchouwd in het Planten-Ryk. Zy moeten zig behelpen op plaatfen , die voor anderen onbekwaam zyn , en hebben dus , doorgaans , een zeer fchraal Voedzel. Ook is haare gedaante , veelal, zeer gering , en de Kleeding, welke de overige Planten dikwils Y 5 20 IJ. Dui, XIV. Stuk.  ix. Afdeel. i. Hoofdstuk. i < I v c { 1 k I ti fi v ir d Mi 346 pp Eigenschappen zo zeer verfiert, gantfch onaanzienlylc. Zy verdraagen , zonder hinder, de brandende Zonnefchyn , en dienen tot beichuttinge van, de Wortels dar Boomen en Kruiden, zo voor uitdrooging als voor 't bevriezen; terwyl zy zelf naauwlyks aandoening fchynen te hebben van de Koude. Immers men vindtze meeft op hooge Gebergten en Vlakten, in de Noordelyke Landen. Ondertusfchen wordt door haar een vrugtbaare Aarde, tot bemesting der Landeryen dienftig, verzameld (*).- Deeze oogfchynlyke nietigheid der Mosfen, lecftze oudtyds ook veelal doen over 't hoofd :Jen: ten minden bemoeiden zig de Kruidkunligen der voorgaande Eeuwen weinig met het agaan van derzelver verfchillendheden. Meest 'erden zy door de Groeiplaats, ook wel door e grootte of kleinte en eenigen door de Ge:ake onderfcheiden. Dus telde Caspar !a ühi N u s dertien Kruipende, veertien Tak ige, vier Koraalachtige Aard-, en agtderlev ooM-Mosfen. Dit maakte negen - en - der! g Soorten van byna altemaal Europifihe Mosü Door de Kruidkundige Waarneemingen mPLOMiER in Amerika, als anders, vereerderde het getal zodanig , dat de beroemi Toürnefort 'er, omtrent den aan- vang n zie ii. D«u l SrüK deezer Nau m^  der Mossen. 347 vang deezer Eeuw, reeds over de honderd boekftaafde. Sedert is derzelver getal nog grootelyks uitgebreid. Micheliüsfchreef,( omtrent dertig Jaaren laater, dat hy 'er na-' genoeg tweehonderd in zyne Verzameling hadt, welke misfehien door niemand nog gezien waren (*> Ray befchreef, in de derde Uitgaave van zyn Kort Begrip der Planten van Groot Brittannie (f) 5 meer dan driehonderd verfchillende Mosfen , op dat Eiland waargenomen; by welken Dilleniüs nog veele nieuwen gevoegd heeft : zo dac het getal der Soorten thans byna oneindig is. Door een Reistocht, op de Gebergten van Wales, tot bevordering der Kruidkunde, in 't Jaar 1726 ondernomen, vondt die Autheur nog veele nieuwen , en anderen kreeg hy van buitenslands. Uit Noord - Amerika, byzonderlyk uit Virginie en Penfylvanie, veele Mosfen bekomende , wierdt hy gewaar, dat omtrent het derde deel, van de aldaar groeijende , nieuwe Soorten waren. In de Zuidelykfte deelen van Zuid-Amerika, zegt hy, verfchillen de meeften van de onzen; maar, die in Groen land en Lapland voortkomen, z^n meest aai die der Bergen van Wales en der Alpen var Switzerland gelyk. Op de Gebergten tusfchei de (*) Mich. Nova Vlant. Gen. Flor. 1729. !>• 109, (■■y Raj. S or te Ce zy en ge ( C Ci 348 DE EicENsCHJPrEI) de Keerkringen groeijen, vervolgt hy Wer fraa,Je Heefterachtige Soorten, naar d Va ens ziende; waar van veelen nog niet ontdekt £n\ 1 hy ^ö^verfchillende Soorten; buiten en behalve de Verfcheidcnheden en toegang hebbende tot de drooge K»uid- Verzamelingen van Bob art Shf»arden do Bon, vondt hy zig ;n &,* ot de onderneeming en uitvoering van zyn o„ 'ergetykelyke Werk over de Mosfen,•'"welk iog heden tot een grondflag van derzelver 'efchryvmg dienen moet; in welks Voorree hy dit verhaalt (*). De vermaarde Tournefort, van de eientlyke Voorttceling der Mosfcn onbewust i meenende dat zy wel Zaad maar geen Bloe' en hadden verdeelde ze, eenigszins naar de' ïdaante, m dne Rangen. Hy hadt 'er Haair. ■toige, Gefchubde, en met Bladen van Varkens as, Vlafch-en Penningkruid, enz. (f). Ray derfcheidde de eigentlykc Mosfen in Groore en Kleinere, en deeze laatfte in Schubbig bladerde, welke laatften, wederom,naar dat gefttelde of ongefteelde Hoofdjes hadden naar de fchikking van het Loof, door hem maldeeld werden (1> DiLLBNIÜSt daar ) Dillenti Hifi. Muscorum. Oxon, t74u quar.0 ) Toornf./^. Rei Herbak, Paris ) Raj. Melh. Plant, emend. &aulla. Lond. 1703. p. j.  der Mossen. 34.0 daar onder ook de Conferva, Lichen en anderen betrekkende, maakte eene geheel verfchillende hoofd - verdeeling van dit flag van Plantgewasfen. Deeze Autheur hadt deMosfen eerst gehouden voor Planten geheel zonder Zaad, en, in plaats van Bloemen , zekere Hoofdjes voortbrengende met Stuifmeel, waar door de enden der Blaadjes bevrugt en tot Voortteeling bekwaam gemaakt zouden worden (*). Naderhand fcheen hy , in verfcheide Soorten, Vrouwelyke Zaadhuisjes te erkennen ; hoewel hy meende, dat de meeften maar Spruitjes hadden in de Oxels der Bladen, met die Bolletjes, welke dus in fommige Bolplanten verfchynen , overeenkomftig. Eigentlyke Zaa den, zegt hy, ontbreeken 'er aan (f). Micheliüs waande, in de Sterretjes der Mosfen, zo wel de Vrouwelyke als de Mannelykt deelen van Vrugtmaaking ontdekt te hebben . en ftelde vast, dat zy in 't zelfde Plantje, op de manier der Straalbloemen, by elkander zij bevonden. Doch zyne verklaaring, door '1 Mikroskoop geholpen, is duifter en doet wei nigrerzaake, zo de Heer Haixer oordeelt, die aangaande de Mosfen dus fchryft (+). „ m. (*J App. Flor. Giesf.^ p. 77. (f) Hifi. Musc. Introd. p. 14. ' (j.) Hifi. Siirp. Helv. inchoat. Tom. 111, p. igj ÏI. Dhbl, XIV. Stwfc IX. Afdeel. 1. Hoofdstuk. De Vrugfr maaking volgen» Dille* MIUS. f  IX. Afdeel. 1. hoofdstuk. Aanmerkingenvan Hül- ler. 3 9 > » ». 3' j: sj » 3] 31 33 '3 3> » Denkbeeld van LlNNiELs" JJ 35© De Eigenschappem Wy onderfcheidenze van de Lichm, dat „ zy waare Bladen hebben en Zaadhuisjes „ draagcn. Meestal hebben zy iets dat naar „ Bloemen gelykt; rondachtige Bolletjes vol „ Stuifmeel, naamelyk, 't welk ontvlamt aan „ de Kaars, even als dat der gewoone Meel, knopjes van de Bloemen. Dezcgclykcn naar , die der Varens , of zyn van een andere fi, guur, Klootrond of Cylindrifch, ongefteeld , ofgeftetld, van binnen met een Sponsje of , als lange gegaffelde Hoorcns. Bovendien , is ,n zeer veele Mosfen iets dat naar Zaaden , gelyke, op den top van het niet Bloemdraa, gend Steeltje famengehoopt, of in het Blad , zittende , dat my in de meeften veeleer , voorkomt als een Knopje of Spruitje, dcwyl i het beftaat uit waare Blaadjes. De eigent lyke natuur, echter, van deeze, naar Bloemen of Zaad gelykende, Deeltjes, en derzeiver bekwaamheid om de een of andere Sexc te vertoonen, is nog door geene dui. oelyke Proeven verzekerd. H i r. L houdt het Stuifmeel voor Zaad, én Stsheli n us heeft een Soort van Mos gezaaid: maar welke Deeltjes het zyn, die de Voorttee hng eigentlyk maaken, is ons nog onbewust." Onze Ridder, de Mosfen bepaalende, zegt • zy hebben Meelknopjes zonder Draadie * afftandig van de Vrouwelyke Bloem, welke' ft een  per Mossen. 351. „ een Stamper ontbreekt. Ook hebben de „ Zaaden geen eigen Rok, noch Zaadblaad•» jes (*)• Elders merkt hy verder aan, dat, „ haare Meelknopjes met een Huikswys' Kelk,, je gedekt zyn (\). Het fchynt, derhalve, dat zyn Ed. door Anthera in het eerde geval iets anders verdaan hebbe dan in 't laat. ftc; want hoe kon hy anders zeggen, dat de Meelknopjes geen Draadjes, (zo blykbaar in deeze gedeelde Knopjes,) hebben? Schreber betrektze, dat zonderling is, met alle de Geheim-Echte of Schuilteelige, tot de Planten met een naakte Bloem (4-). . De geleerde HeerBergids befluit zyn uitmuntend Vertoog, over de Zaaden der Mosfen , als volgt ( § ). „ Wy hebben uit het voor„ gaande klaar gezien , dat het Poeijer in de ,, Hoofdjes een Mannelyk Stuifmeel is; dat de „ kleine Spruitjes haare Zaaden zyn, of ont„ bolderde Zaadplantjes,die ook geene Zaad„ blaadjes hebben: derhalve dat, dewyl alk „ Mosfen haare Meeldraagende Hoofdjes oi „ Meelknopjes hebben , zy ook noodwendig haare Vrouwelyke Bloempjes of Zaaden bezit „ tei (*) Philos, Eotan. Stockh. 1751. r- 37- (f) Calyptra Calyx Musci cucullatus, Antherx fuper jmpofitus. lbid. p. 52 (5) Spiciteg. Flor. Lipficm. Lip-. 1771. (§) Semina Muscorum, Atitore P. J. Bsi.ai'orAm, Accu vVol. 1t. Holm. 1751.P. 284. II. Deel. XIV. Stuk, IX. Afdeeï. I. HOOFDHUIS. Verklaard door Bbrqiüs. I r  IX. Afdeei 1. Hoofdstuk. Bepaaling der Ge- , ■Slagten door hem.1 1 Ü 2 C t b C ï 352 De Eigenschappen „ ten moeten. Deeze Zaaden, nu, zyn ge'„ heel naakt, 't welk evenwel met de Zaaden „ van alle overige Klasfen ftrydïg is. Zo dat j-, men in de Mosfen geen Stamper vindt, met ft Styl en Stempel praaiende. Daar is, naa„ melyk , geen Vrugtbeginzel, Kasje of Rok „ van 't Zaad; maar deszelfs plaats wordt „ bekleed door een geheel naakt Vrugtie, 'c „ welk men in geen ander Plantgewas voor„ heen gezien heeft, en dus het Stuifmeelon. „ rmddelyk op het Vrugtje der Plant werke. „ Wy weeten dan thans , wat Mannelyke , en Vrouwelyke "loemen inde Mosfp., zyn." Voorts merkt zyn Ed. aan , dat de Sterre. jes, mfommige Mosplantjes de toppen kroolende, weezentlyk de Vrouwelyke Bloemen :yn , terwyl dezelven in anderen verfpreid 'oorkomen in de mikjes der Bladen , en in enigen nog niet gevonden zyn; 't welk bv onderlyk plaats heeft in het Schurftmos (Lihen), daar zy zo veel te duidelyker zig verjonen in het WoIfskIaauwCZW0,/;«,«). Der. alve , meent hy, ZOu men dienvolgens de reflagten dus bepaalen kunnen. olytrichum. Een gehuikt Meelknopje met zyn voet zittende op een Uitfteek' zei. De Vrouwelyke Bloemen vergaard. Mnium,  d 1 r M ossen» 353 Mnio m. Een gehuikt Meelknopje zonder Uii fteekzel. De Vrouwelyke Bloemen v ergaard. Bryum. Een gehuikt Meelknopje, zonde Uitfteekzel. De Vrouwelyke Bloemen eenzaam verfpreid. Hypnom. Een gehuikt Meelknopje, zonde Uitfteekzel. De Vrouwelyke Bloemen eenzaam, enz. Fcntinalis. Een gehuikt Meelknopje, aai den voet omringd met een Haairbe kleedzel. De Vrouwelyke Bloemen niet bekend. Splachnum. Een gehuikt Meelknopje, me een Vliezig Uitfteekzel, De Vrouwelyke Bloemen vergaard. Sphagndm. Een naakt Meelknopje met ee: effenrandigen Mond, gedekt door een af vallend gefteeld Dekzeltje. De Vrouwelyke Bloemen verfpreid. Z Ph a s II. Deel. XIV. Stuk, . XI. Afdeel. f. Hoofd» stuk. r l t 1  IX. Afdefi,, I. Foorn- 3 TUK, Waarnee- trringen i vanNEe- KEK. 1 1 \ c c r h h g /. 4: 154- De Eigenschappen Phascum. Een naakt Meelknopje meteen gehaairden Mond, zonder Uitfteekzel. De Vrouwelyke Bloemen verfpreid. Po rel la. Een Meelknopje doorboord met verfcheide Gaatjes. De Vrouwelyke Bloemen onbekend. Lycopodium. Een naakt Meelknopje, tweekleppig. De Vrouwelyke Bloemen met een vierdeeligen Kelk. Omtrent twintig Jaaren daarna kwam de leer N. J de Ne ck er, de Planten in de 'altz nagefpoord hebbende, ter baan met een /ertoog over de Voortteeling der Mosfen en Vieren ;'*). Zyn Ed. tracht daarin, op 't oetfpoor van Adanson , de beftaanlykheid er beide Sexen in dit flag van Planten geheel nder de voet te werpen. Hy erkent ook iet, dat zy eigentlyke Zaaden hebben. Hy adt waargenomen, dat de Moffen óoor euke- Spruitjes worden voortgeplant, even als dit sfehiedt in fommige Soorten van Gewasfen, wel- f) Disf. de Mnscorum et Algarum generatione. At?, cad. ïheod. Palat. Manh. 1770. Quarto. Tom. II. p, 3»  ï'Er Mossen. 355 welke men deswegen Jongwerpende * tytelt Dus zou, daar omtrent , flegts eene Ontwikkelende Voortteelingf plaats hebben, 't weli zyn Ed. door het wegneemen der Meelknop jes ondervonden hadt. En hier in (trekte hen tot beveiliging die zonderlinge eigenfchap de Mosfen , welke men Herkeving noemt. Im mers , het is bekend , dat zy, fchoon veel Jaaren gedroogd geweest, door enkele bevog tiging met Water wederom frifch en tierij worden, en dus als uit den Dood in 't Leve: komen , groeijen en uitbotten. Hy verwerp volftrekt derzelver Stuifmeel en Zaad, ver deelende dus de Mosfen in de vier volgende Rangen. 1. Gemmïpara. Deeze fchieten naakte Knopjes aan het volwasfen Stengetje: waar toe de Lycopodia,Hypna, Sphagna, Brya, enz. behooren. 2. BuWipam. Deeze ontwikkelen Bolachtige Scheuten , door welken de Voortteeling gefchiedt, gelyk de Phasca, fommige Brya, Mnia, enz. 5. Phimullparaz. Uit de voorgaande fchieten deeze PluimZ 2 ach- II. Dim.. XIV. Si»k. IA* ' AlDBSl. 1 Hooid- stuk. . * Vivi' paree f Gent' ' ratio eyplutiva 1  356 De Eigenschappen ia. Afdeï 1. Hoofd stuk. Denkbeeld var Meese. ( I 'i 1 Lachtige Spruitjes, die onder den grond verborgen zyn: welken Rang de Polytricha verfcheide Mma,Brya en anderen uitmaaken. i\. Fmnctiparte. Zy brengen Poeijeracbtige deeltjes aan de Oppervlakte voort , of beginzels van Loof aan den rand en in de holligheid : by voorbeeld , de Marchant'ne , Lichenes, Jungermanniaz, die ongedeeld zyn , de Riccice, Anthocerotes, enz. De Friesfebe Hovenier Meese, door zyne Kruidkundige Werken beroemd , heeft zig byzonder veel moeite gegeven, om de deelen der Vrugtmaakinge in de Mosfen na te fpooren. Men kan niet ontkennen, dat zyne Waarnemingen op één Geflagt derzelven, dat van le grootllen is , Haairmos genaamd, tot den jiterlten trap van naauwkeurigheid gebragt ^yn; maar, terwyl hy, met Doctor Hul (vereenkomftig , zekere Haairtjes , welke in ommigen aan den rand van 't Doosje , dat iet zogenaamde Meelknopje uitmaakt, zigt>aar zyn, in andere Mosfen geheel ontbree;en , voor Meeldraadjes houdt, blykt ten iuidelykfte, dat zyn denkbeeld geenszins toelasfelyk zy op de Mosfen in 't algemeen. ',yne Ondervinding, van Plantjes geteeld te icbben uit zekere Cylindrifche Lighaampjes, wel»  der Mossen. 35 welken hy in de Sterretjes waarnam en vooi Vrugten hieldt, fchynt met het Gevoelen var onzen Ridder meer te ftrooken, dan wanneei hy met Doktor Hiel op den zelfden voei onderftelt, dat het Stuifmeel der Meelknopje! Zaaden zouden zyn. In hoe verre hy geflaagc zy, om te bewyzen, dat de Mosfen geer naakte Zaaden, 'maar Zaadkwabben hebben gelyk de andere Planten, is my duiiler (*). De Gevoelens van de vermaarde Kruidkun digen Schreber en Oederus, die niet temin ook vastftellen , dat het Stuifmeel de: Meelknopjes Zaaden zyn, en dat van Kohl reuter , die wederom dezelven Mannelyt ftelt en de Vrouwelyke Teeldeelen in d< Sterretjes of Roosjes of elders zoekt joverflap pende , kome ik eindelyk tot het Gevoeler van Doktor Hedwig, van Chemnits in Sa xen, bygebragt in een Vertoog over de Leerwyze der Mosfen, 't welk onder de Voorzitting van den jongen Heer Linnjeus , in April des jaars 1781, te Upfal in Sweeden is aan '< licht gekomen (f;. Die Autheur beweert, dai de (*) Zie zyn Vertoog, daaromtrent, in de Verhand, dei Holt. Maatfchappije. X. Deel 2. Stuk. Haarl. 1768- bi. 171, (f) Methodus Miisioram itlufltatd', quam prstfide Car a Linnc', Med. & Bot. Profesfore, Upfalise, in Audito rio majori, ad diem 14 Apriiis 1781, propoliiit Oloi Swartz , Norcopia Gothus. c Z 3 II. Deel. XIV- Stuk IX. Afoeel. I. HcOFEiTUK. Gevoelen van Doft. Hedwiq, ? ! 1  3.58 De Eigenschappen IX. Afdeel, 1. Hoofd- «ruK. Nieuwe Methode van den iongen Ï.isINjeü.c, * Cotyie- slanes de gedagte Sterretjes of Roosjes Mannelyk zyn en dat de Meelknopjes waar Zaadbevatten, doch tevens een Stuifmeel, door den top uitgaande: dat de Vrouwelyke Bloem beftaat in een gefteeld Vrugtbeginzel, 't welk na de Bevrugting uitpuilt en een Doosje wordt, waar van het Huikje het Dekzel is: dat de Zaaden weezentlyk met een Vlies overtoogen zyn , 't welk openbarilende Zaadkwabben uitlevert, dus het Spruitje uitbatende, enz. Tot aanpryzinge van dit Gevoelen, 't welk my duiiler is cn naast met dat van Meese fchynt te ftrooken , kan ik zeggen, dat hetzelve door den jongen Heer L1 n n je v s , thans Hoogleeraar te Upfal, is goedgekeurd en met eenige verandering aangenomen: teswyl deeze ten allerfterkile de Zaadkwabben*, die door wylen den Ridder Linn^us, zyn Vader, ontkend waren, beveiligt plaats te hebben in de Mosfen. Wat verder aanbelangt zyn Ed. Leerwyze der Mosfen, daar uit opgemaakt; hier van zal ik, eensdeels , dewy! dezelve my wat duijler voorkomt; andersdee'ls , om dat zy niet algemeen is , als het Wolfsklaauw , een der voornaamfte Mos. Geflagten , buiten fluitende; en eindelyk ook, om dat zy my van des Ridders Methode, die ik tot dus verre gevolgd heh, zou doen afwyken ; terwyl ik voor 't rwerige dit Stuk al vry omftandig heb behandeld ; met verlof van den Leezer niet uitvoétig fpreeken, aj„  I> E R M O S S E N. 35>> Alleen Zdl ik kortelyk melden, i. hoe zyn Ed. de Mosfen ftelt , of Een- of Tweehuizig te zyn , dat is Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen te hebben op een zelfde of byzondere Plantjes: 2. Dat die Bloemen ofin Knopjes vergaard, of naakt geplaatst zyn in de Oxels der Bladen : 3. Dat die Knopjes ('t zy als een Haairbekleedzel , 't zy als Sterretjes of Roosjes voorkomende) binnen de Schubbige Blaadjes veel Blommetjes, Mannelyk of Vrouwelyk, bevaiten : 4. Dat de Mannelyke Bloemen beftaan uit een éénhokkig , Rolrond, geknot4 van boven met één Gaatje doorboord, Meel. knopje: 5. Dat de Vrouwelyke Bloemen een gefteeld Eyrond Vrugtbeginzel hebben, meteen Trechterachtigen Stamper, Vervat, in een gefteeld Doosje, met een Dekzel en Elsvormig Huikje , welken afvallende de Zaadjes uitgeworpen worden. Ingevolge van dien zyn de-Kenmerken der Geflagten door zyn Ed. aldus opgegeven. De Mossen hebben A. De Opening -van het Doosje naakt. Sphagnum. Het Doosje Klootrond. Het Huikje beneden, vlugtig. Phas cum. Het Doosje Eyrond. Het Huikje boven, fpits. Z 4 l). Di U. Dsbl. XIV» Stuk. IX. Afdeel. 1. ! ;< oh> tük. Nietwe Kenmerken der ixeüag-en.  1 t. Afdeel, I. HrtOFB" si uk. ] | 1 I l w k lii xv w hi 360 De Eigenschappen B. De Opening van het Doosje Haairig of met Tandjes gekroond. * Het Doosje wanftaltig. Öüxbaumia. Het Doosje fchuins plat, met , een Kegelvormig hellend Dekzeltje. >i>laciinum. Het Doosje Rolrond opftaande, met een bultig doorfchynend Bakje. * * Het Doosje langwerpig egaal. 1o t y t r 1 c H u m. Het Doosje Haairig. VIni dm. Het Doosje endelings, uitgerekt Steelig. Mannelyke Sterretjes of Roosjes. !Ryum. Het Doosje endelings, uitgerekt Steehg. Mannetjes in de Mikjes der Bla- den. 'ontinalis. Het Doosje zydelings of endelings, kort gefteeld, binnen een Haairbekleedzel. [tp ndm. Het Doosje zydelings, uitgerekt Steelig, binnen een Haairbekleedzel. 't Gene hier het Doosje (Cafifu/a) genoemd ordt, voerde te vooren den naam van Meellopje (Anthera). Men kan nu deeze Bepaa)g met die van den ouden Heer Linnjeds elke ftraks zal volgen , vergelyken ; naar elke ik myne befchryving reeds gemaakt d, toen my dit is ter hand gekomen: des men.  der Mossen. 361 men, zonder myn Oordeel te vorderen, welke de befte zy , my ligt zal verfchoonen, van dit laftige Werk niet door eene verfchikking der Soorten verdubbeld te hebben. Onder de Voorzitting van den Ridder, 11 te Upfal, aoor den Heer Berlin , in ' Jaatst des Jaars 1766, een geheel Vertooi verdedigd over het Gebruik der Mosfen (*) Terwyl zy den Grond voor de Hitte ei Koude dekken en het verftuiven beletten hinderen zy aan de Boomen en Planten niet gelyk de Varens, Paardeftaart en dcrgelyk diep wortelende Onkruiden: want haare W01 teltjes dringen naauwlyks in de Aarde, 't Schyr dat zy meelt, gevoed worden door Regen Daauw en andere uitwerpzelen der Lugt. E bemefling en het roeren van den Grond ve delgt, door de ukfchieting van Gras en andi re Planten , de Mosfen t'eenemaal. Die c het Geboomte groeijen, inzonderheid h Schurftmos , worden voor hetzelve nadeel geoordeeld. Wat zy daar aan toebrengei en of zy, gelyk het Ongediert op de Die lyke Lighaamen, door zuiging of prikkelii werken, is onzeker (f). De zagte Mosfen dienen den Laplander (*) De Ufu Muscorum. Am. Acad. VIT. p. z^o. C;) An vero, ut Oeftra in Pecudibus et Pediculi Pueris, Fonticulos prueftent, alii judicent. Utfnpra. Z J II. Deel, XIV. Stuk. IX. Afdeel. I. Hoofdstuk. i Gebruik der Mossen. > 1 > » t > e 'P :t g i, r'g m en in  IX. Afdeel. Hoofdstuk. -«oh Jij I 1 I I t V ) ü u S fe h dc # oc kv Be M< JNe hei waj of' k!a; 362 De Eigenschappen en andere Noordel} ke V.,Jkeren tot Ma- Hoofdkusfens van, gelyk ook de BceJjrZ hoorens en ander Wild Gedierte, zig Qaa vaa «n? Legerftee en vee! Vogels hur.ne Nesten ouwen, lot dekking van veelerley andere c?head-H°P d" ^ d001-'C ervoeren nie «fchad.gd mogen worden, zyn ook de Mos. n zeer bekwaam. Inzonderheid dienen font 'ge Soorten om de Reeten der Wanden van houten Hu.zen te floppen, als mede tot hit raeuwen der Schepen en andere Vaarteen >W het mdnngende Water doet het drooge ïos.m de Naadcn geklopt, uitz wellen uit dezelven dus volkomen. WlykTwvW t de Proeven van den ^K,ER,datzowel Boom als Aardmos atOC Jet maaken van Pa^er bekwaam ,™ en gebrmkt verfcheidene tot VerffCflln ,« Gene,skunde heeft inzonderheid^ - Mos een groeten naam gemaakt . ^ £ k andere Mosfen tegen den Hoest en Bo t eften als voor Menfchen, in gebruik zyn n kanze gebruikenals Steekwieken , om hëc' sbloeden te fïempen, of ook om Vogtt >'e der Kmdeien, met nutteloos, het 7aad •"«fi-rt gtbez,gd wordt van h t Wo fs ' d3arde bekers, veelal, hunne Pillen  der. Mossen. 363 Pillen in roller* En wat het Schurftmos aangaat, dat zo menigvuldig op de Laplandfche Heijen en Bergachtige of Bofch - Velden groeit, deszelfs nuttigheid tot Voedzel van dc Rendieren , die den eenigen rykdom der Laplanderen uitmaaken , befchreef ik voorheen om- Handig (*> De M0 s s e n , die door hunne Bladcngheid, als kleine Kruidjes, zig kenbaar maaken, waren door onzen Ridder, naar dat zy gedekt of ongedekt , een- of tweebeddig zyn , in drie Rangen onderfcheiden, als volgt. * Zonder Huikje. Lycopodiüm. Een tweekleppig, ongedeeld, Meelknopje. Porella. Een Meelknopje dat met Gaatjes is doorboord. Sphagnum. fiet Meelknopje effenrandig gemond. Phascum. Het Meelknopje kanthaairig ge mond. ** Gehuikt tweebeddig. Splachnum. Het Meelknopje met een zee groot uitfteekzel. Pc (*) Zie I. Deels 3. Stuk van daeze Natuurlijke II florie , bladz. 109. II. Desl. XIV. Stuk. IX. AïDEEL. i. Hoofdstuk, Onder- fcheiding door Linnjeus.  IX. Afdeel L Hoofdstuk. ] Myne Rangschikking. Jtt óeA/gce of Wieren betrokken waren, hier 'gevoegd , en dus de onderfcheiding in drie mgen , op de volgende manier, gemaakt (*;. De Mosfen zyn i. Bloot en ongedekt. Lyco podium. Wolfsklaauw. 'ou el la. Gaatmos. 11 Sphag- ) Zie 't voorg. XI. Stuk , bladz. i->6 ) Deeze twee laatften hebben ook we] een Soort Dekseltjes of Hu.kjes, doch zo kein)dat men die wlyks in aanmerking neemen kan,  der Mossen» 365 Sphagntjm. Veenmos. IX. Phascum (f). Baardmos. Aibem, Hoorn* II. Gedekt met een Huikje. «uk. Fontinalis. Fonteinmos. Buxbaumia. Kaalmos. Splacbnum. Parafolsnos. Polytrichum. Haairmos. Mnium. Roosmos. Bryum. Knopmos. Hypnum. Takmos. IK. Met Kelkjes voorzien. Jungermannia. Jungermannia. Targionia. Targionia. Marchanïia. Marchantia. B las ia. Blafia. R icc ia. Riccia. Anthoceros. Hoornbloem. L ic hen. Schurftmos. Tremella. Lilmos. Byssus. Katoenmos. Volgens deeze Orde zal ik myne befchry ving der Mosfen inrichten ; gelyk men in het volgeode kan zien. II, HOOFD*  IX. Afdebi, 11. 'Hoofdstuk. ] I I 1 ] CO Wolfs- 366 Ueschrïvihc van II. HOOFDSTUK. Befchryving van de Mossen, die bloot en ongedekt zyn, dat is, Meelknopjes hebben zon. der Huikje , tot welken het Wolfsklaauw, Gaatmos, Veenmos en Baardmos , behooren. J~\e vier Geflagten, bier opgenoemd, maaien deezen Rang uit,- waar van het eerfte is. Lycopodiom. Wolfsklaauw. De grootften en aanzienlykften onder de Mosfen bevat dit Geflagt, welks naam, van de gedaante afgeleid , in 't Franfch Pied de Loup s of Woifspoot;. doch ik noem het, tot onder, cheiding van het Kruid deezes naams, Wolfs[■hmuw. Men noemt het anders ook Geknodst Aardmos en in 't Hoogduitfch eeeft men er den tytel aan, van Teufelsklauwen,Peerlap, lurtelkraud, Schlangenmoofs, enz. Het laarfte >etekent Slangen-Mos; om dat de Stengetjes veelal Slangswyze gedraaid zyn of gevlogten. 3eSweedfche naam is Matten-Gras; alzo *er veelal Vloermatten van gemaakt worden, om Ie Voeten aan te veegen , als men in huis :omt. Hier van komen de volgende Soorten 'oor.   2 Deel, PLAAT CU.  n e Mossen. 367 (l) Wolfsklaauw met overhoekfe, afflandige, hancetvormige Bladen en Bloemen in de Oxelen. s Zeer drukt deeze de gedaante van Vlafch kruid uit, die door P l-umier in de Wellef ihdiëh is waargenomen, aan de Boomen hangende, zo 't fchynt. Het is een Mos, dat in grootte veele Varens overtreft. (a) Wolfsklaauw , met bjna geen Bladen, gegaffelde Aairen en afflandige Bloemen. In de Indien komt deeze voor, dieeenoverendftaande, byna Houtige, vierhoekige Steng heeft, met zeer kleine, fpitfe, ver ■afftandi^e Blaadjes: aan 't end gegaffelde Takjes, met zeer korte zydelingfe Steeltjes, en in de Mikken ongefteelde rondachtige Meelknopjes,met Stuifmeel gevuld. (3) Wolfs- (1) Lycopodium Fol, alternis remotis Lanceolatis, Floribus Axillaribus- Syll. Nat Veg. XIII. Geu. n85- Sp1. selago Linariae foliis- Dill. Musc. 440. T 57. f. 5. Muscus maximus Linarise foliis. Plum. Wk M4- T. 166. f. C. b, • (s) 'Lycopodium Fol fubnullis &c Lycoyodioides frutescens, Spicis laxis nudis. Dill. Musc. 468- T. 64. f. 4. Musc. frutescens Ftuftu tricanfulari. Plum. Fil. 14J. T. 170. f- A. A. Burm. Fl. Ind. p. 237. II. Duw.. XIV. Sius. IX. HDt.EL. li. ■H oo(d> tuk. 1 Ltjcopotitttn Lint. 'tjlium. V laten» jladig. 11. Nudumi Naakt»  IX. AïdeKl II. HoOFD' stuk. III. lycopodiuntPhligmaria, Geesfelig, IV. Clavatum, Geknodst. 1 e i li £ K cl, di 3< cl: Si 368 E E s C 11 i> y V I N G VAN (3) Wolfsklaauw met vier gekranfte Blaadjes, en endclingfe gegaffelde Aairen. De Stengen van deeze Soort, welke aan de: Vafte Kust van Oostindie , doch zeldzaam,, gevonden wordt , loopen uit in een Kwast S1 die zeer gelykt naar een Geesfel van Koordes, hoedanig de Koomfche Boetelingen gel^Thahe ^KustvTn Ma- wel d^xf getyteld is' Het wel drie Voeten hoogte. (4) Wolfsklaauw met verfpreide Vezelige Bla. de» en Rolronde gefteelde tweelingfe Aai. «nlyf "wifT " dSeZe SOWt' dieme* ,emeenlyk Wolfsklaauw, in 't Hoogduitfch leerlap of ook Slangen - /J^oj nQemt, ge « m 506- S »»• hal,. 2E.Ï: *«• I I- P- M. N. i7„. Dalib, iV. 330. Lv -vuig. Piiorum anfragofum & ^.SJ;^ Ó' P , V' ,SCUS terreftris CIaviJ^- C. B. Pin o. Plik. i%i 4?. f. 8. 0ed. £ vatia. Lob. A. H, 244. Lycopodiura. Tabekn. /f.  » e Mossen. 36 ge Bosfchagiën te vinden. Op de Heiden vai Gelderland, Utrecht, Holland en anderen on zer Geweften , is dezelve gemeen. In Rus land, merkt de Heer de Gorter aan, wordt dikwils een zogenaamde Zwavel-Reger waargenomen , die alleenlyk uit het Stuif meel van dit Gewas , in de Herfst overge- bleeven , en in 't Voorjaar door den Winc Verfpreid wordende , oncftaat. Het komt ii Switzerland zo wel in. de Dennen Bosfchei jom laag, als op de Alpen, voor. De Steng is kruipende , lang en Takkig Schubswyze met Blaadjes bekleed , die lan£ ■en fpits zyn, in een Haairtje uitloopende, zc dat de jonge Scheuten zig geheel ruig vertoo nen. Het Bloemfteeltje, dat ongebladerd is opftaande, eenige Duimen lang, verdeelt zig GafFelswyze, in twee Rolronde Aairen, dii pngebladerd zyn , met Kafjes bekleed, wiei Mikjes Niervormige Doosjes bevatten : zU de Afbeelding derzelven by Letter a, op Plaa CII. Deeze hebben in zig een overvloedij Stuifmeel, dat uit ronde gladde Deeltjes be 'ftaat , en ontylambaarër is dan eenig ande Stuifmeel der 'Bloemen. De Rusfen gebrui ken 't zelve tot hunne Vuurwerken, doel het brandt niet, dan in de Lugt verfpreu zynde. Het fchynt bykans van natuur' als Wafch te zyn en heeft door de fynheid zy per Deeltjes eene byzondere heelende hoeda Aa nig II. Deel. XIV. Sïuk, » 9 , IX.! ' AïDEE£> ii. ' Hoofd? stuk. , Wolff. hlaauw, i ' ' u { l I ■ > Het Stuif. meel van 'Wolfs- " klaauw, . > \.: .*': ^ » t t t l  IX. Afdeï.l. 11. Hoofd stuk. tVolfsktaauur. V. Lycopo< dium rupeftre. Rotzig, VT. Setaginoides Glimkruidig. 570 Eeschryving van nigheid: zo dat men het met voordeel uit-, wendig gebruikt om Wonden, de Kloven der Tepelen en de Dauworm der Kinderen i te geneezen. Inwendig wordt het tegen de i Teering en andere Eorftkwaalen , tegen 't; Graveel, den Rooden Loop en Buikpyn, alsj verzagtende, gepreezen. Men acht dat het: de Stuipen doet bedaaren,de Doorwaafeming bevordert, enz. Door deftillatie geeft het j zeer veel Olie, tot vyf agtfte deelen, en een Zuurachtigen Geest, gelyk andere Harftige zaaken. (5) Wolfsklaauw met verfpreide VezeligeBla- \ den ; de endelingfe Aairen vierkantig. I Uit Penfylvanie hadt Dilleniits deeze ontvangen, waar van de Plantjes niet meer dan twee, drie of vier Duimen hoogte hadden. Zy groeit ook in andere deelen van Noord - Amerika en in Siberië. (6) Wolfsklaauw met verfpreide kanthaairigt 1 Lancetvormige Bladen; de endelingfe Aai* ren eenzaam en gebladerd. Op Cs) lyeopodium Fol. Iparfis Füamentofis &c. Lycop. Rupeftre Pilofum & incanum. Dill. Musc. 457.T. 63. f. j u. Musciis Rupeftris repens Virginianus. Pluk. Alm. 248- T. ico. f- 2. (6) Itjcopodwm Fol. fparf. Ciliatis Lanceoiatis &c. hy-  de Mossen. 37 Op Mosfige Velden in Europa groeit dee ze, welke Selaginoides genoemd is van Dil lenius, als naar het Kaapfch Gewas, dal ik Glimkruid getyteld heb , gelykende. Zy fchynt volftrekt Zaaddraagende te zyn: wam in de onderfte Mikjes der Bladen komen Zaad' huisjes voor, die zig als drie vertoonen, maai vierhokkig zyn, ieder een Zaadje uitgeevende, van grootte als Papaver-Zaad, welke een indrukzel als de zogenaamde Kreefts - Oogen hebben. (7) Wolfsklaauw met verfpreide kanthaairigc Liniaale Bladen j de endelingfe Aairen gebladerd. Deeze wederom in Noord - Amerika groeijende, fchiet Worteltjes uit de enden der Tak ken, waar door zy zig fterk uitbreidt en voortplant. Aan de kanten van Moerasfen komt zy in Virginie, Penfylvanie en in Kanada voor. (8) Wolfs- Lycop. Sp. fbiitariis fesfi'ibus &c. Fl. Suec. 863, 953 Selaginoides Fol. Spinofis. Dill. Musc. 460. T. 68. f. t< ©eb. -Do». 70. (7) Lycopodium Fol. fparfis ciliatis Linearibus &c. Ly? cop. Ramis reflexis &c. H. Cliff. 476. Lycopod, terreftrc jcpans. Gron. Virg. 126. Lycop. Alopecnroides. Dill, "Musc. 454. T. 62. f. 8- Musc. terreftris repens Virgiiii^nus. Mor. Hijl. lil. p. 624. S. 15. T. 5 f, 13. Aa 2 II. Dsiit. XIV. Stok. 1 i ■ IX. Afdeel» ' 11. Hooip» stuk. Wolfsktcfauw. vrr. Lycopodium Ahpecuvoides. Vosfenj ftaartig.  IX. Afdeel, II. Hoofdstuk. VIII. Lycopo dium inur, datum. Moeras- 8* ix. Selago. Glimkruid. j i I < 1 37a Beschryvinq van (8) Wolfsklaauw met verfpreide effenrandige Bladen \ de endelingfe Aairen gehinderd. Op vogtige plaatfen komt deeze Soort, zo • wel in Sweeden als in onze Nederlanden, voor. "Van het gewoone Wolfsklaauw onderfcheidt zy zig door haare kruipende Stengen en gebladerde Aairen. (9) Wolfsklaauw met verfpreide agtvoudige Bladen , een gegaffelde opftaande getopte Steng en verfpreide Bloemen. In Vriesland is deeze gevonden, die inzonderheid voorkomt in oude Bosfchen der Noordelyke deelen van Europa. In Sweeden noemt men het Luisgras , om dat het Landvolk met deszelfs Afkookzel het Ongediert der Runderen en Varkens wegneemt. De Takjes, die gegaffeld zyn , endelings bekeeken, vertoo- nen ("8) Lycopodium Fol. fparfis integerrimis &c. Gort. Belg. 281. Lycop. Caule repente &c. Fl. Suec. 862,954, ^yc. Paluftre repens , Clavi lïngulari. Vaill. Paris. 123. T- 16. f. 11. Dill. Musc. 452. T. 62. f. 7. Oed. Dan. 336. (9J Lycopodium Fol. Iparfis octofariis, Caule dichotono &c. Gort. Belg. 281. Lycop. Caule erefto dichoto110. Fl. Suec. 857 j 955- Mat. Med. 487. H. Cliff. 476. lelago vuig. Abietis rubrse facie. Dill. Musc. 435. T. 56, . 1. Muscus ereftus Abietiformis. Mor. Hifi. 3, p, 624. S, T.5.f-9.  be MossfiN» 373 nen de Blaadjes op agt ryën gefchikt. Uit de Vrouwelyke Bloemen , in deeze Soort, is de Vrugtmaaking der Mosfen zeer blykbaar. Want in de Mikjes der Bladen komen hier, behalve de tweekleppige Meelknopjes, met Stuifmeel bezwangerd, zekere Knoppige puntjes voor, welke de Vrugtbeginzels fchynen te zyn, zo Dillenius oordeelde. Dat het den bynaam van Selago voert, is, om dat de Ouden dien naam aan dergelyk Mosfig Kruid gegeven hebben (*). (10) Wolfsklaauw met verfpreide afloopende Bladen , kruipende Stengetjes en opjlaande gegaffelde Takjes* Uit Penfylvanie h3dt Dilléniüs deeze Soort ontvangen, doch zegt niet,gelykLin n./ï:us , dat dezelve in de Hoofdftad Phila delphia woont. Een Stammetje , van ruim eer Handbreed hoog, geeft Straalswys' fpreidendi Takjes uit , die aan 't end gegaffeld zyn De Vrugtmaaking is nog niet waargeno men, (ii) Wolfs O Lycopodium Sabinse facie Thaiius credidit esi Selaginem Plinianam , quod Herba fit Sabinae fimili; Dill. (io) Lycopodium Fol. fparfis decurrentibus &c Lycc yodioides radiatum dichotomum. Dill. Musc. 474. 1 Z 67. Aa ~\ II. Dejx. XIV. SlUJC IX. Afdeel.11. hooed!tük. Wolfsklaauuis X. Lycopodium obfenrum.Donker. 1  TX. Afdeel. H. Hoorastuk, XI. Lycopodium An* Motinum, Jaarlyks, XII. . Cernuum. Knikkend. I 5 ] t \ i f \ 374 B e s c n r y v i n G v a n (li) Wolfsklaauw met verfpreide eenigszim Zaagtandige Bladen, op vyf r^n } je Spruitjes jaarlyks, geurie■fit; de endelingfe Aairen opfiaande, glad. In de Bosfchen van Europa, ook op Veenige Hey - Velden in Swiczerland en op Gebergten , is deeze waargenomen , die de Stengetjes fomtyds een half Elle lang heeft, met opfiaande Steeltjes als Takjes van den Geneverboom . aan 't end ieder een ongefleeld Knodsje hebbende, dat glad is, bevattende de Stuifmeel-Bolletjes, gelyk in de anderen. (12) Wolfsklaauw met verfpreide gekromde Bladen , een zeer Takkige Steng en knikkende Aairen. Een OO Lycopodium Fol. fparfis quinquefariis fubferratis iré. Lycop. Caule eretto Spica glabri terminali. Fl. Suec. 53 8, 956. Lycop. elatius Juniperinum &c. Dill. Musc. 55- T. 63. f. 9. Muscus clavatus &c. Mor. S. 15. T. . f. 3. Musc. terreftris repens , Clava fingul. erectus. 'luk. Pluk. Alm T. 205. f. 5. (12) Lycopodium Fol. fparfis curvatis &c. Lycop. fru3scens Capiliaceum crispum. Dill. Musc. 456. T. 63. • 10. Lycop. Zeyl. ereft ranaolisfimum. Burm. Zeyt. 14- T. 66. Muscus Zeyl. erechis perpetuo virens. Pluk. 24? T- 47- f. 9. Musc. Clav. ereftus crispatis fooüs. Pluk. Mm. ,.}9 T. 431. f. 3. Muscus maxjmuj •ondis folio. Plum. Vit. 144,1.165; Burm. Fl.Ind.  D E M O 3 S S N. 37 Een der hoogfte Soorten van Mosfen maak! deeze uit, die zelfs in de befchryving der Planten van Malabar een Heefter genoemd wordt, met ruige Wolligheid bekleed. „ Hoe hoog dezelve groeije (zegt Dillenius} " is onzeker; wy hebben Exemplaaren var " één en anderhalven Voet, met een ftyver groenachtigen Steel, die van onderen Hou- tig bruin is, geevende veele Takjes uit, * die zig in kleinere verdeden, welke om" gekromd zyn, en bezet met gekrulde Blaad " jes.» 't Schynt dat zy zo wel in Amerik; als in Ooftindie huisvefte, en op 't Eilanc St. Helena werdt zy op Rotfen aan Boomei groeijende gevonden. Van Ceylon heb il een fchoonen Tak daar van, die 't gezegdi beveiligt, en boven beladen is met veele knik kende Aairtjes. (13) Wolfsklaauw met verfpreide Schubbig Bladen en omgekrulde Takjes. In Ooftindie , als ook aan de Kaap , val deeze, wier Loof naar dat der Varens zweemt zee (13) Lycopodium FoJ. fparfis imbricatis &c. Lycopc dioides Squamofum hispidum &c Dim.. Musc. 472. 1 66 f w. Muscus ereaus Indicus platyceros, Filieem re ferens. Mor. S. »5' T. 7. f- Muscus Filiciuns el, gans.f.Bryopteris Pujk. Alm. 247- T. ioo- f. 3- Buri Fl. Ind. p. 238. , Aa 4 II. De«u XIV. Stwk t IX. SAtdeel. II. HoOEDstuk. IFulfii' ku gmv, . I [ L i XIII. Lycopo' dium Bryopteris.Mos' Varen. : 1.  IX. Afdeel. II. Hoofd, stuk. XIV. Lycopodium Sangumolentum. Bloederig. 1 1 ( XV. Alpinum, Alpjfch. V Z( Zi V\ i A ( &c, Rai i?. 3N, T. 376 BEscHSYvtNc Var zeer breed uitloopende. Ik heb een denrrf*. ke uit Japan bekomen. eige!y (14) Wolfsklaauw metgefihubdvierryke BW te>- gegaffelde kruipende Stengel en ongeelde vierhoekige Aairen. Op Kamtfchatka, aan den Ooftkant van * St.^en^d^^ ^onderhe- C15) Wolfsklaauw „. Bladen die /pits zyn; opjlaande gegaffelgeutjes en ongefteelde Spilronde Aai. Deeze komt niet alleen oP de Gebergten » Lapland en Switzerland, maar ook n on! Nederlanden voor, wordende by die van Jtphen Hexen. Krans geheten, h £ J£ olfsklaauw in de gedaante van Savelboom by nis tetraronf, / yC°P Caule rel,ei»e, nis retragoms. Fl Lapp. T f J * WWmm Sabin, facie.  de Mossen. 377 by Dl llenius , die het Cypres-Mos tytelt of Hey-Cypres. Anderen vergelyken de fcheuten, die fomtyds wel een Voet lang zyn , by't Loof van den Levens-Boom. By veele oude Autheuren is dit Mos gemeld, befchreeven en afgebeeld. Het heeft, volgens Hallek, op de Alpen een aangenaamen Reuk. (16) Wolfsklaauw met tweeryige famengegroeide Bladen; de Oppervlakkige eenzaam en tweelingfe gefleelde Aairen. In drooge Bosfchen van ons Wereldsdeel als ook van Noord-Amerika , groeit deeze Soort van Wolfsklaauw, die zeer gemeen ii in Sweeden , en aldaar in Smaland van d< Boeren gebruikt wordt om de Wol geel ti verwen. Alen vindtze Gevingerd Wolfsklaaun met Bladen van den Levensboom , en dub beld-tweelingfe rolronde Aairtjes , by Dn lenius getyteld. Ook fchynt daar toe he Zeer hoog Wolfsklaauw, met vierkantige dut beid - tweelingfe Aairtjes , van dien zelfde Autheur, te behooren. (17) Wolf (16) Lycopodium Fol. bifariis connatis &c Lyco Caule repente, Ramis triquetro - planis Fl. Suec. 86c 958. Mufcus Clavatus Fol. Cupresfi. C. B. Pin. 3c Muscus terreftris Ramofus pulcher. J. B. Hifi. 111. 759. Lycop. • digitatum , Foliis Arboris Vitae. Dit Mnsc 448- T. 59- f- 5- Oed. Dan. 2%. Aa 5 II. Debl. XIV. SlUK. IX. AïDEEti, 11. Hoofdstuk. ■ XVI. Lycopodium complamatunnPiatftea- > » C B ?' o. p. Li  IX. Afdeel II. Hoofd stuk. XVII. Lycopo dium Ca rolinia- KaroÜnifch. XVIII. Helvetiturn. Switzerfch, i XIX Demicula- tum. Getand. n * T L; LU ( lis pei: cul; euls 378 Beschryving van , (17) Wolfsklaauw met tweeryige uitgebreid, Bladen ; de Oppervlakkige eenzaam , en zeer lange een-Airige Bloem/lengen. ■ Deeze, uit Karolina gezonden door Catesby, heeft de Blaadjes tnaar één of twee Duimen, doch de Steeltjes wel een Handbreed of een half Voet lang, met groote Aairen. maakt een aartig Plantje uit. (ie!) Wolfsklaauw met tweeryige uitgebreide Bladen; de Oppervlakkige gepaard en tweelingfe gefleelde Aairen. Op de Alpen van Switzerland , alsook op *ie vanKarnioiie, is deeze waargenomen. OiO Wolfsklaauw met tweeryige Bladen, de Oppervlakkige Schubbig; kruipende Sten, getjes en verfpreide Bloemen. jn 0?) Lycopodium Fol. bifariis patulis &c. Lycop Pinusc. 452. T. 62. f. 6. 08J> Lycopodium Fol. bifariis patulis &c. Lycopodioi* dent-culatum pnfchmm repens &c. Dill. Mul 2 °4' f. a. Muscus denticulatus major. C. B. Pt„. ,«„ ^cop Caule plano, Fol fuperne quaternis. h/ll f. Wtt/W. UI. p. 20 n. i?l8 hall. 10) roL bifariis,'fuperficiaiibus imbrica- 7 n » 24" LyC°l'cdioid« imbricatum re- •DIL.L. *f 46- T. 66. f.I>A. Muscus demi-  n e M o s s E n. 379 In de Zuidelyke deelen van Europa, Spanje, Portugal, enz. groeit deeze, die Gerand Mos is genoemd geweest, en waar van de voorgaande Switzerfche een Verfcheidenheid volgens den Heer Haller zyn zoude; zo niet de zelfde Soort. (ao) Wolfsklaauw met tweeryige Bladen; de overhoekfen kleiner ; kruipende Stengen en ongefleelde Aairen. (21) Wolfsklaauw met twee-ryige Bladen; Oppervlakkig tweezydig: en eene opfiaande Spilronde Steng. Van deeze twee wordt de eerfte in Virginie, Penfylvanie en andere deelen van NoordAmerika ; de laatfte in de Westindiën gevonden. De Bynaamen drukken genoegzaam de hoedanigheden uit. De eerfte is een zeer klein Mosje; de laatfte taamelyk groot. (12) Wolfs- (20J Lycopodium Fol. bifariis ; alternis minoribus, Caule repente, Spicis fesfilibus. Sp. Plant- N 19. Lycopodioides dentic. pulchrum repens, Spicis apodibus. Dill. Mnsc. 467. T 64. f. 3' f21) Lycopodium Fol. bifariis fuperficiaiibus diftichis &c. Sp. Plant. N. 20. Lycop. dent. erect. Filicinum, Caule tereti Ramofisumo. Dill. Musc. 468. T. 65. f. 5Muscus Sciuamofus erettus. Plum, Ainer. 35. T. 24 Fil. T. 43. Rat- Suppl. 31. II. Deel. XIV- StuK. IX. &ideel. 11. Hooïd- stuk. IVolfskfaauiv, XX. Lycopodium apo dum. Voeteloos. XXI. Flabellaturn. Waaijerig.  IX. üïdee1. II. Hoofdstuk. xxii. Lycopodium Ca-iiiiicutatum. Gefleufd. XXIII. Flumofum Vederachtig. w; va Hc nie Ha kei nog He< berj in i (25 &c. ! Dill. Ceran 238. O3, Jioide; T. 66 Amer, pereleg Zud, p, ItiO B E S c h r y v i n c v A r (22) Wolfsklaauw met tweeryige Bladen, de Oppervlakkige gepaard, en eene opfiaande gejleufde Steng. C23; Wolfsklaauw met tweeryige uitgebreide Bladen ; de Oppervlakkige half Eyrond kamhaairig- de Stengetjes byna opfiaande; de endelingfe Aairen vierkantig, 0nge. ' fteeld. In Ooftindie komen deeze beiden voor ar van de eerfte byRoMPHxus den naam q Aard-Gordel voeren zou, volgens den er * • Burmannos; doch dar fchynt ts anders te zyn dan het Knikkende Wolfsiuw , m zyne eerfte opfchieting aanmeryk van de volwasfenheid verfchillende en : geene Aairen hebbende; hoedanig de T Thuneerg hetzelve boven op 't GeJte bezuiden Batavia gevonden heeft, dat nyne Verzameling berust: zo wel als een al- ) Lycopodium Fol. bifariis; fo^jfidalibn, diftichis Musc. 469 T. 65. f. 6. Musc denticul. major ex Lycopodium Fol. bifariis patemiDUS &c. L dentatnm dichotomum rigidum. DILL. Musc „t 36. T. 24. FU 43. Ranta Muscofa Guyanenfis an, Bke,n Cent. L s, m, f# ^  de Mossen. -381 allerfchoonft Exemplaar, van dien aart, ui Bengalen. Het andere onderfcheidt zig dui delyk door zyn gefleufde Steel of Stengetje in een ander Exemplaar van 't gedagte Ge bergte zigtbaar: terwyl een derde volmaak de geftalte uitdrukt van het Vederachtige Wolfs kIaauw,zo als dit byD 1 llenius vertoonc wordt, nagenoeg met dat van Breyn, 'twell die Authe'ur een zeer fraay Gujaanfch Mosack, tig Plantje tytelt, overeeukomftig. (24) Wolfsklaauw met twee-ryige uitge breide Bladen , Oppervlakkig tweezydig: kruipende Stengetjes en ongefteelde Aairen. Deeze, wier Blaadjes naar de Vinnetjes var 't Kruid , dat men Vogelpoot of Vogelvoe noemt, gelyken , valt in Ooftindie, zo we op Ceylon als op Java waargenomen zynde, volgens den Heer Burmannos, die aan merkt,dat de Bladen byde Javaanen op Won den gelegd worden , tot Bloedftemping. 11 heb het zeer klein van Ceylon, doch een vee grooter Exemplaar , meer dan een Voet lang , op Lycopodium Fol, bifariis patentibus , Superficialibus diftichis óVc, Sp. Plant. N. 23. Lycop. procumbens repens &c. Fl. Zeul. 388. Lycopodioides repens, Pinnulis Ornithopodii, Dill Musc, nfi\, T. 66. f, 1/ B. Bukm. Fl. Ind. p. 238. II. Dïsl. XIV. Sruit, : IX. Afdeel, t Hoofd» ' stuk. ■ Wolfs-, ■filaauw, I XXIVJ Lycopo* diumOmi' thopodiai-, des. Vogel* pootig, l  IX. Afdeel, II. Hoofdstuk. XXV. Lycopodium circinale. Krullig. HantClI. Fig. i. 1. i g d k d B ac ir. o' B ( r? tno Mi 3** Besckryving van op Java rondom Samarang verzameld , fchynt my ook daar toe te behooren. (25) Wolfsklaauw met tweeryige Bladen; de kruid tmdingS ; * Tahj£S mSe- J*l ?kkfn metT^s gevind en,even Z ITt Va,'eDS omg^uld3 wordt n £ ^theuren nier aangehaald worden als V het Mos-Varen, voorheen befchreeven. Iher komt in byzondere aanmerking dat raaIje Wolfsklaauw, door den Heer Thünierg op 'c Gebergte, bezuiden Batavia, verameld. Myn Exemplaar is een Tak van by. a anderhalf Voet langte, waar van een ge- ïwigfte vertoond wordt. Van onderen is *e!ve zeer ruim bezet met fpitfe Schubbige aadjes die naar boven veel digter ftaan en ue , dle overhoeks§ePlaat"*y*, elkander flu.ten. Voorts zya deeze, ook 'erhoeks, verdeeld in twee- en driedeelige aadjes, van den zelfden aart, wier om. krul- | Lycopodium Fol. bifariis , faperficialibus gemi„is. ' ruulxs convolutis. Sp. Ptam. N. ^ LycJ g£* scus Filicinus elegans. PLUK. ^/;«. 247. T' ' Ï Moris. UI. p. 6sS> s. T ?> * m' *  ke Mossen. 383 krulling zig, inzonderheid aan de onderfh Takken, zeer duidelyk openbaart, terwyl de Bladen aan de bovenfte byna regtuit geftrekt zyn; doch aan 't end niet zodanig verbreedende als in het Mos-Varen , voorgemeld ; van 't welke dit Wolfsklaauw, voor 't overige, ook grootelyks verfchilt. En , dewyl de Vrugtmaakingen hier fchynen te ontbreeken a heb ik 'er die van 't Gemeene Wolfsklaauw , op Letter a , wat de Aairtjes aangaat , bygevoegd. De Heer Forskaöhl nam , by Hadic in Arabie, een Wolfsklaauw waar, 't welk hy Imbricatum noemt; het welke Takkig gevind Loof hadt; altemaal boven en onder mei Blaadjes op twee ryën gefchubd. Men noem' de hec aldaar Scheker rabba, dat is zyn Mee' fter dankzeggende : om dat de Bladen, ver. droogd en omgekruld , door den Regen bevogngd zig onmiddelyk weder uitbreiden en op nieuws groen worden. P o r e l l a. Gaatmos» De Meelknopjes in dit Geflagt met vee le Gaatjes doorboord zynde, heeft het daai van den naam by Dillenids bekomen. Het heeft dezelven, bovendien, ongedekt en zonder Huikje. De II. DïEi. XIV. Stuk. IX. Afdeel* 11. Hoofdstuk. Wolfs* klaauw.  IX. Afdeel. liHoofdstuk. t Porella pitmata. Gevind i I < t f e Si l Spkagftum palu/lre. Moerasfa 3^4 B e s c n r. y v i n c vak De eenigfte Soort, hier van, voert den bv* naam van Gevind {i). Dillenius hadt dezeive uit Penfylvanie gedroogd ontvangen, en door in 't Water *e ieggen haar doen hergeven , als wanneer hy tot ontdekking van die byzondere eigenfehap kwam, welke hem deedt goedvinden om 'er een nieuw Gefligt van te vormen, 't Gewas is anders zeerMosichtig , en verfchilt van de laatfte Soorten rap Wolfsklaauw weinig, als de Blaadjes byna ?elyk die van 't Vogelpootige gevind hebbenie, en de Takjes overhoeks aan het gemeene steeltje. a S p h a c n u m. Veenmos. Dit Geflagt veelal Veenige Gronden bemnnende, geef ik daar van den naam. De *nekfche,Spkagtiott, was'van ouds aan fom"g Mos gegeven. Het tegenwoordige onderrheidtzig door een gedekzeld Meelknopje met sa gladden Mond, by na zonder Huikje. Van dit Geflagt komen de drie volgende )orten , in ons Wereldsdeel, voor. (O Veenmos met neergebogen Takken. Dit w spkagtM» Ramis deflexiSi v&m. Gen»  ï) E MO S $ S N, 38 Dit is een Mos. dat veel voorkomt in Veenige Moerasfen en aan de kanten van Staande Wateren , welken het, allengs aangroeijende3 Opvult en tot droog Land maakt, zo Llnnjeüs aantekent. By ons groeit het in verfcheide Provinciën, zo Gelderland, als het Sticht er Overyslel, als ook in Vriesland, in Water Kuilen op vogtige Hey-Gronden. Het wordt by Bauhinus allergemeenst Mos geheten, In Sweeden wordt het vogtig en koud, als een hulpmiddel, op dikke Beenen gelegd , byi het Gemeen. In Lapland ftrekt het tot eer bedding in de Wieg van jonge Kinderen,wel ke men dagelyks ververfcht. De Heer Ha£ ler, die het in Switzerland ook zeer gemeerj vondt, befchryft het aldus, In de weeke Grond der Moerasfen fchiel het zyne Wortels zeer lang nederwaards uita en geeft opfiaande Steelen, met nederhangen de Takjes , geheel met Bladen bedekt, die fomtyds ovaal, fomtyds lang en fmal zyn; bq' Gen. 1187. Sp. 1. Gort. Betg.ïl. p, 282. Ft. Suec.%6±, Ö50. Gouan Monsp. 530. Ger. Prov. 65. Sphagnutr. paluftre molle deflexum , Sq. Cymbiformibus. Dili. Musc. 240. T. 32. f. 1. Muscus Paluftris in Ericetis nasfens. Pluk, Phyt. 101. f. 1. Vaill. Paris, 139. T. 23, f. 3. Oed. Dan, 174. Hall. Helv. inchoat. III. p. 24 Muscus paluftris, Dod. Pempt. 471. Musc. Terr. vuig* ris. Lob. lc 242. fi. Spliagn. paluftre molle deflexmr Squamis Capillaceis. Dill. Musc. j. 32. f. 3. Bb II. Dkbl. Xiy. Stuji. J IX. Afdebi, 11. h00fd5 stuk. Veenmas. Plaat CII. Fig. 3.' 1  VHI. Af des l. 11. Hootd- stuk. I Veenmos. IX Sptittgman Alpinnm. Bergpoelig, r n e s M 386 Beschrvving van boven wit en ook niet zelden roodachtig, 't welk de Verfcheidenheden van dit Mos uitmaakt. Van die met fyner Haairachtige Bladen , volgens Dillen 1 us, geef ik in Fig. 2, op Plaat CII , de Afbeelding. Men ziet aldaar, hoe het van boven zig eenigermaate als een gedraalde Bloem vertoont. Aldaar komen , uit Kegelvormige Knoppen , dikke Sreeltjes voort, byna drie Lynen lang, jan den top als een plat Schyfje gezwollen ; waar opeen groot, Eyrond, bruin, opftaand Doosje zit, vol van een fyn Poeijer, dat hetzelve uitgeeft, wanneer het dik gebaard Dek:eltje afgevallen is. De Meelknopjes barften net geluid, zegt onze Ridder. De Slym,aan le Wortels van dit Mos vergaard, merkt hy tan als de voornaamfte Grondftoffe van het /een, dat de brandbaare Turven uitlevert. (2) Veenmos dat .eenigermaate Takkig is en overend fiaande. In Poelen of vogtige Spongieuze gronden , p hooge Gebergten van Engeland, is deeze waargenomen, die by Plaggen groeit, hoedaige Dillenius dok uit Groenland bekosen hadc. Linn.ïüs twyfeldc, of het ook :n Soort van Bryum ware. (3) (2j Sph-giram fuhramofum ereaum. Sp. Plant. N. 2. .bapiutn ï'ubulatum viridisfimum capfuljs ovatis. Dut, Uifi 145. ï. 33. f. 3.  de M o s s E W. 387 (3) Veenmos , dat Takkig is en kruipende } met eenzydige zydelingfe Meelknopjes, Alleenlyk op Boomen is deeze in Engeland waargenomen, die enkelde horizontaale Takjes uitgeeft, met veele Hoofdjes, allen aan ééne zyde , doch ongefteeld. Zy blyft den Winter over, en bloeit flegts in Oftober en November, zynde donker groen van Kleur. Men heeftze ook elders gezien. P H a s c v m» Baardmos. Wegens de Baardjes , die aan het Mondje i?an de gedekzelde Meelknopjes zyn, geef ik n'er aan den naam van Baardmos. Het heeff ;en zeer klein Huikje en bevat de vyf volgenje Soorten. (1) Baardmos dat ongefleeld is, met een ge- Jleeld Meelknopje. Op rottige Spongieuze plaatfen, in fommige dee- (O Spkagnum Ramofum repens, Antheris fecundjs ateralibiis. Sp, P. Vaill. Par. 128. T. 27. f. a. Obd. Dan. 24^  ï) E MOSSÈN. 389 (3) Baardmos, dat, zo wel als't Meelknopje ongefleeld is, met Elsvormig Borjlelige uit gebreide Bladen. Weinig grooter is deeze, die ook by kleini Plaggetjes gevonden wordt, en de Meelknop jes veel zigtbaarer heeft, of de Zaadhuisjes welke als Bolletjes . van gr >otte gelyk / aai van Tabak, tusfchen de Blaadjes groeijen , by blyvende tot in de Herfst,en Goudgeel zynd van Kleur. In de Zuidelyke deelen vai Sweeden is thans ook deeze Soort vai Baardmos, in de Veengronden, waargend men. (4) Baardmos , dat gefteeld is en over-endft aan de, met Lancetvormige Blaadjes overkoeks (5) Baardmos dat gefteeld is en kruipt. Eei (3) Phascum acaule Anthera fesftli, Fol. Subulato-Se cateis patulis. H' ds. Angl. 397. Sphagnum acaulon tri chodes. Dill. Musc, ' 51. T. 32. f. o. Muscus tricho des minor acaulos, Capillaceis foliis. Vai'x. Par. i2{ T. 29- f. 4. Os-o, Dan. 249. f. 1, 2. AS, Stokholii 1769. p 248- (4) Phascum Caulescens ereftum, Foliis Lanceolari alternis. Sp. Plant. N 3. Sphagnum Fol tenuibus Gra mineis pellucidis. Dill. Musc. 550 T. 85. f- 15. (5) Phascum Caulescens repens. Sp Plant. N. . Sphagnum Vermiculare repens &c. Dill. Musc. 550. 1 85. f. 16. Bb 3 il. D*bl..XIV. Siük. , IX. Afdeel. " li. 1 ioOÏD» STUK, , P/iascum Subitla* • turn. E.suladig. t 1 1 1 . IV- Caulescens.Gefteeld. V. j Repens. Kruipend. V s  ix. AfdEsi II. Hoofdstuk. Baard. ] ( 5 I J i ï III. HOOFD- 390 BESCHHÏvtfio van Een half of een geheelen Duim hoog vallen deeze Mosjes , beiden uit Penfylvanie ge. zonden aan den Heer D i Lm**m. Zy Zyn op ver naa , niet zo digt gebladerd als de' voorgaanden, en komen, buiten het verfchil van de opgeregte en kruipende geftalte, vrv veel mee elkander overeen. De eerfte groeit Boomen ^ ^ °P de Sch°" van Het ongefleelde Baardmos, Volgens dé „ waarneeming van Schmi edel, en hec ElsM Wadtge, volgens die vanSchreb er,draagen " be,den een Huikje, zegt Li nn^d s en • zouden derhalve bekwaamelyk tot de KnobZ °el™osfenkunnen betrokken worden."Maar n de bepaaling van dit Geflagt vind ik reeds ;en kIe!n Hu^e gemeld, en dan zou de Vraag yn, of zy dat Knobbeltje op 't end der Sten! letjes hadden,het wdkede ^onderfcheidt. W AfbeddiD^ en de Geflalté -hyn zulks onmooglyk. Waar toe dan die 'edenking? m et, aan Steenen en BoonTftll ^l'" k™ oor, en werdt L° meDjdö0,'Saans '-^M gehetn ^f^^U,, Loh. n , op veeïe plaatfen in de WoUff„0°' ;esland:in SwitZerland in Riv^nMe" op Steenen, volgens Hauk, m° Jet heeft Steeltjes van een 250. T. 32. f.  b È Mossen. 395 tiNN*us, de Groeiplaats van deeze Snort, Immers vandaar hadt Dilleniüs dezelve, door Haller overgezonden, ontvangen ,s die het thans noemt, Hypnum met twcezydige Steelen, welke Takkig zyn, en Eyronde Bladen, overdwars gegolfd(*). Men heeftze thans ook aan Beukeboomen , in Sweeden , gevonden. Een dergélyke, meteen Haairig Scheedje, denzelven door Dilleniüs bezorgd , fcheen, zo die Kruidkenner aanmerkte, ook hier te behooren. Zelfs fchynt een Gevederd niet gegolfd Mos, plat van Loof, dat uit Patagonie gekomen, en in de BoomMosfen , daar men de Goederen in pakt, gevonden was, mede betrekkelyk te zyn tot deeze Soort. (5) Fonteinmos met Liniaat-Borflelige Bladen. Deeze Soort, die Me.ese in natte laagtens tusfchen Franeker en Harlingen , in Vries land, op verfcheide plaatfen, gevonden heeft was door Celsius in een Rivier van Swee del f (*) Hypnum Caulibus diftichis &c Uelv. inchoat. 111 p. 42. T. 46. f. 2. Men leest 'er, by misftelling. T. 45 en pinnatum, in plaats van pinnatum: 't is te beklaage: dat zo veel Drukfeilen in dat Werk zyn (5J Fontinalis Fol lineari ■ fetaceis. Fl. Suec. 11 nés Gort. Belg. IL N- 866- Font. Capillacea, Cal.'Sty adinftar cuspidatis. Dill. Musc. 260. T. 33« f- 5- ÏI. Deil. XIV. Sius. ix. Atdeel. 111. • HooïDTUK. fontein» nos, V. Fortinalis capillacea. 1 Kaair. bladig. I t i  I AlL Hot STUK f. BttxbaumiaaphyUla. Bkderfoos.PI- CU. 5- b S o VM 3«<5 BESCHRYviNo den waargenomen. Die van Dirr**,. ooor naare rp„spuntige Scheedjes. iundezeer ve^h f,'^™ ™ * 'e meer re», k Geflagt met H^TAT, b oe'ï 'i0nr d™ be'«"'*n »« ortdett „„ff Z rc ^ raia° Moslo. nomen. 1,e> 18 waarge- C0 BüXbaüm,'a «"SM naakt Doosje chmifd Z>w/ w. 0e ^ V'P- 78 Tab. r. - ct„,„ „„fo aissa*  de Mossen. 397 de Voorzitting van Lin^us befcbreeven ; kan mei. regt Kaalmos g ^noemd worden, alzo het voltrekt Bladerloos is , gelyk onze Ridder hetzelve ook d'en bynaam geeft. Sommi .gen hebben zelfs getwyfeld , of het niet eer tot de Paddeftoelen, dan tot de Mosfen, te betrekken ware. Veel gelykt het, in zyn geheel , naar een Koker, waar in het gemeene Volk zyne korte Tabakspyp bergt, een Pypedoos genaamd : maar dan moet men niet op '1 ontzagiyk verfchil van grootte zien: want bei valt naauwlyks een Duim hoog. Zie hier de befchryving door deszelfs eerften ontdekker , voorgemeld. Zonder eenige Bladeren fchiet het uit een 3, ronde, ruige en als Paddeftoelige Wortel; „ als uit een Scheede, een Steeltje van een „ half Duim of iets langer, bruin paarfch van „ Kleur, veel dikker dan in het Goudkoppig Mos. Hier zie een krom Kopje op, uit „ twee Klepjes beftaande, die overlangs van elkander wyken , en wier onderfte rond is, „ het bovenfte platte in een kort Nageltje uitloopt, dat met een groenachtig Zwavel- bolletje is bevrugt. Zie het , volgens de „ Afbeelding van den vermaarden Heet „ ScHMiEDEr., in Fig. 5, op onze Plaat Cll, „ in de Natuurlyke geftalte en grootte ver„ toond " • In Italië zou de fchrandere Mxchelius Uit IJ, Dml. XIV. Sm* Xï. A fdeeE.4 111. • Hoorn» STl/K Kaalmos,  TX. AfDEE] • ju, HooïDSTUK, Kaalmo. i » |1 33 }J 35 »> 3S li 99 J9 JJ 3» 1 » é „ I 3*8 BEscnavvrwc v A K ^e^ ^ een groot EvmL *no,bbe,ie« Wortel °eghoo t? °onc i Hoofdje 1^ fy«e Blaadjes l ^ 8eeft da3r aan z^ ^am van 7W« ™.yft het den fc, HAtt„f ^/f ' *«^e niet zeer eigen '»d heeft aangetroffen t T ^««W „ Het is eenTond ***** '«*»van. * grootft heeft ov«i het DoosJe aUer- • is> de Haairtjes i„!L ? H.U,kje ^e&roond --re hetKno^^' l"*^ t0C ZO vermaarde Mannen f£!I • gev°elen van '^ekzeltje, dooTd'e *v- Styl.n'tDoosjeneder/Ca^r^'^ »cht,g geknot Meelknopje dan fD r0nd" open.,s en met Stuifmeel h erWaards Z^Je heeft de vermt°* gevonden en L i N N " L L £ R eerst befchreeven. Mv frh aDder ^os » Sehorfig be^Ld7 end,tZaA'lebinnen -kende fet BetJ ^ ^ > Veelte paarfch, het n> ' '0nde « Mos.  de Mossen. 399 „ Mosfen een dergelyk Zakje binnen het „ Bolletje hebben, en een dergelyken Styl in „ het binnenfte Zakje neergelaten. De Bla s „ derlooze Geftalte moet 'er derhalve als een „ Kenmerk worden bygevoegd." Dat 'er aanmerkelyke Verfcheidenheden in dit Gewasje plaats hebben , blykt uit de byzondere befchryvingen van hetzelve. Men kan zulks niet aan 't verfcHil der Waarneemingen alleen toefchryven. De Heer Holm vondt het in Deenemarken met een langwerpig of Rolrond Bolletje, veel langer, naauwlyks aan de eene zyde plat en niet Vliezig : daar het anders een Eyrond Hoofdje heeft, 't welk als plat afgefneeden is, en aldaar in het groene met roodachtige Vlakjes en glinfterende Schubbetjes, byna gelyk de Goudfteen, Avanturine, getekend, zo de Heer Maktin aanmerkt, die hetzelve in 't jaar 1756 eerft by Upfal in Sweeden, aan de kanten der Greppelen, daar 's Winters het Zand voor de gemeene Wegen uitgegraven wordt, in 't Voorjaar vondt, en federt is het aldaar menigvuldig waargenomen. Dit volgende tekent die Heer, aangaande de Groeiplaats, aan. Het komt in een onvrugtbaare zwarte „ Aarde, gelyk veelerley Mosfen en dikwils „ uit rottige brokjes voort, die bevogtigd „ worden door helder van den Voet der Ber5, gen afzypelend Water. Daarom heeft het „ niet II. Deel. XIV. Stuk. IX. Aid e el. ÜL Hoofd* ruit, Kaalmofi  r. JrS' jeel. 111. Hoofdstuk. .Kaalmos TL huxbaumia folio/«■ Gebladerde. , C V d a; d h Ir w i ca, D, mi He 34' 400 Beschryvingvan „ niet veel Wortels noodig. Men vindt het „ onder ander Mos en fomtyds op 't open „ Veld onder het Schurftmos groeijende,- 't „ zy om door deszelfs Schaduw of door het „ daar van afdruipende Vogt in groey gehou» den worden > verkiezende derhalve inzon„ derheid laage en holle plaatfen. Hierom * » het ook gemeenlyk verholen en niet dan >, by geval te vinden, 't Gelykt, bovendien, > zeer naar de Steeltjes der Mosfen, enblyft, > even als dezelven , den gantfchen Winter j over. Ca) Buxbaumia,«y nam T\T , Spmh I28' ^Smm acaule maxi». FOL ,„ Centro Ciliaribus. IW. jfc^JK v. ttichaat. T. III N T-7,r Ter „ 1*'57' • «f 3. AS. Slokh. 1764. d. s9. T. 3, f, 6 . „ 1 '  be Mossen, 401» nam en onder een anderen naam befchreef, die in de eerfte opflag daar van een verkeerd denkbeeld geeft. Hy noemde het allergrootst ongejleeld Sphagnum', terwyl het een uitermaate klein Mosplantje is, naauwlyks een halve Vingerbreed hoog, maar het welke ook een zeer groot Doosje heeft, mee Haairachtige Blaadjes omcingeld. In 't jaar 1762 werdt het door den Heer Muller,in Deenemarken, aan de kanten van oude Dammen gevonden en omftandig befchreeven. De Heei Schmiedel gaf een byzonder Vertoog daar over uit. Het is dan tegenwoordig alom bekend; hoewel in deszelfsGeftalte eenig verfchil fchynt te zyn ; gelyk uit de Afbeeldingen blykt en van Haller in 't breedï aangeweezen wordt, S t> l a c 11 n u m, Parafolmos. Dit Geflagt onderfcheidt zig , van de an dere Mosfen , door een Zonnefchermpje. waar op het Meelknopje geplaatst is, zyndt dat schermpje doorgaans gekleurd en naar hel overige zeer groot. Het heeft een afvallend Huikje en een gefternd Hoofdje aan een Wyf jes - Plantje , van 't Mannelyke afgezonderd Hier van zyn de volgende Soorten in Europj gevonden. Cc (:) Pa. II. Dkel. XIV. Stuk. IX; Afdeel. 111. Hoofd» stok. Kaalmos,.  IX. Afdeel. 1)1. Hoofdstuk. i Splachtium ruérum.Rood. II. Luteum. Geel. 403t Bkschuviro van (1) Parafolmos met een half bolronde Zonnefcherm. (2) Parafolmos met een platte Schyj'rondt; Zonnefcherm. De eerfte van de twee , in 't jaar 1695 ïa 1 Noorwegen ontdekt zynde door Richardi Wheler en aan Petiver medegedeeld,, kreeg van deezen den naam van Noorweegfch \ bevallig Mos, wegens de fraaiheid, en Pluke u e t befchreef het als een klein Goudkleu-, rig Haair-Mos, dat op 't bovenfte van deni Steel, by het Hoofdje , een Schild draagt., Mor 1 son noemde het Gekroond Noorweegfch 1 Mos en Tournefort betrok het tot"de Schurftmosfen ; hetzelve Haairbladig Lichen \ heetende, die lang gefteeld is,met een hoog- , rood Bekken (*). De andere Kruidkundigen van dien tyd helderden de kennis daar van niet op, maar de vermaarde Bdxbaob, het- zelve CO Splachuum Umbraculo Orbiculari hemisphxrico. Syft. Nat. ng. XIII. Gen. „9,. Sp. Am. Acad. H. ?. 272. T. 3. f. 2. Fl. Suec. 11. N. 963. Muscus Norve. 'ïcus Umbraculo ruberrimo. Pet. Blus. 70. T. i. f I0. 3ill. Musc. 547. T. 83. f. 9. Mor. S. 15. T. 7. f. 10. ' (2) Spkhnum Umbraculo orbiculari plano Am *ead. II. p. 277. T. 3. f. 1. Fl. Suec 11. N. 964. ( ') Lichen Capillaceo folio, elatior, Pelvi mtanima. Mfi, p. 550.  t> E M O S S E K. 4Q3 Iplve in Siberië, daar het zeer gemeen Jsj waarneemende, befchreef het nader, tot dat het in zyne yerfchülende fïaaten van groeijing naauwkeurig afgebeeld en omltandig voorgefield werdt door den fchranderen Dilleniüs en ook in Sweeden gevonden, in 't jaar 1748, in handen van den Heer L1 nnjeüs kwam, onder wiens Voorzitting een Vertoog over dit Plantje, door den Heer Mok tin, aan 't licht gegeven werdt. Deeze Leerling van den Ridder , op desr zelfs aanraaden , tot bevordering der Kruidkunde , in ?t volgende Jaar geheel Lapland doorkruifende , hadt het geluk , van aldaar een nieuwe Soort te ontdekken van dit Geflagt, welke het Zonnefchermpje in plaats van bolrond plat , en niet rood maar geel heeft. Van beide deeze raare Mosplantjes hadt de vriendelyke Heer Thpnberg , thans Leer« aar der Kruidkunde te Upfal, onlangs de goedheid my te zenden, waar van ik het geele hier in Fig. 6,op Plaat CII, in afbeelding geef Ditverfchilt van hetPocde weinig dan doordien hetzelve, 't welk in 't eerit, ook half Bolrond is, eindelyk geheel plat en geel wordt van Kleur: terwyl het Meelknopje bruinrood is en met Tandjes als ook met een Dekzeltje voorzien. Beiden fchieten uit een Vezelig Worteltje een Haairdun Steeltje, dat onder yoor een gedeelte met Blaadjes is bekleed, die C c 2 pva.il JI. Dbel, XIV. Stuk. IX. Afdeed ilf." HooiD" STUK. Pera» fplmos,' Fl. GIL  IX. Afdeel, 111 Hoofdstuk. Parafoltnus, i ( iii. Splach* nuw Ampu'lacmm. Flefchachtig. iv. Vasculofum, Peeiach-, tig. 1 t j ( i f 404 Besciiryving van ovaal zyn met een Puntje, dootfchynende, dé onderften kleinst. De Steeltjes bereiken een half Duim , fomtyds veel minder langte. , Het Wyfje heeft den Steel geheel met Blaad[es bekleed en aan 't end gekroond met een Sterretje van fpitfe Blaadjes. Dit Geele Parafol-Mos werdt door gedag, en Heer Montin eerft op rottige Eoomen, lie in een Moeras lagen, en vervolgens ook ian de kant van een Gebergte gevonden; Joch het fchynt, zo wel als 't Roode,gantfch 1 liet gemeen te zyn. (3 ) Parafolmos met een Flefchachtig ftomp i Eyrond Zonnefchermpje. (4) Parafolmos met een Flefchachtig hyna ■ Bolrond Zonnefchermpje. Deeze beiden komen op Veenige plaatfen in sweeden, en ook elders voor , byzonderJyk het (3J Splachnum Umbraculo Ampullaceo obovato. Am.l Icad. ii. p. 280. Fl. Suec. 11. N. 965. Bryum Ampul-, ■ iiceum, Fol. Thymi pellucidis ,&c. Dill. Musc. 343. T.öi 4. f. 3. Musc. Capill. minor , Capit. geminatis. Vaill. , 'itris. 130. T. 26 f- 4. Oed. Dan. 19?. Muscus Aureus : lapillaris minor &c. Pluk. Alm. 246. MoKis. S. 15. T.J 6. f. 10. Reich. Flor. Francofurt. 123. Hall. Helv.K tchoai, 11!. 49. (4) Splachnum Umbraculo Ampullaceo fubglobofo. 4m. AMd. 11. p. 282. Musc Capillaceus , Capitulis Py« fUormibus, tubulofis, Cent. II. j>. u T. I. f. u  pe Mossen. 405 het eerfte derzei ven; maar LinNjeus merkt aan, dat zy zeer weinig en naauwlyks meer dan de twee voorgaande verfchillen. Het. Kopje is Bolronder in het laatfte en Bloedkleu • ïig of donker rood , in het andere Tolachtiger en geel van Kleur. Ook fchynt zyn Ed. te twyfelen, of het niet eene enkele Verfcheidenheid van zeker Fonteinmos en of dit geheele Geflagt niet maar eene Natuurfpeeling zy (*). Haller betrekt dit Flefchachtige tot het Geflagt van Knopmos. Vaillant noemt het Haairachtig Mos met dubbelde Hoofdjes, om dat het Meelknopje boven het Bolachtig gedeelte uitfteekt. Hy heeft hetzelve in Beekjes, omftreeks Parys, waargenomen. (5) Parafolmos met een Klootrond Hoofdje. (6) Parafolmos met een zeer kort Steeltje en Haairdraagende Bladen. Deeze (*) Anne Naturse lufus totutn hoe Genus? An hoe Mnü Fontani mera varietas? Sp. Plant. II. p. 1572. (5) Splachnum Receptaculo Globofo. Meth, Musc. emend. j_iNN. p- 33- T. 1. f. 1. (6) Splachnum Caulescens , Foliis Piliferis , Pedunculo brevisfimo Meth. Musc. emend. Linn. p. 33. Bryum Ampullaceum Caps. & Fo!. anguftioribus, Dill. Musc. 345' T. 44. f- 5? Cc 3 II. D»el. XIV. Stuk. ■ IX. Afdeel. III. HoOFD- ituk. Parafolmos, V. Splachnum fpheericuin.Bolrond. VI. Anguftatum. Dunhalzig.  IX. Afdeel. III. Hoofdstuk. Parafoi 'mos. 406 13 e s c h r y v i n G VA:i Deeze beiden zyn, door den jongen Heer Linn,eus, in Lapland gevonden. Het eerfte groeide onder bet Roode en Geele voorge- me!d- Dit onderfcheidt hy door een zeer lang Steeltje, ten minfte als een Vinger, hoewel dat in 't Geele fomtyds langer valt, en een zeer klein Doosje, dat groen is, van Kiootronde figuur; het andere, in tegendeel, hadt eert uitermaate kort Steeltje en het Hoofdje, dat ook bultig was, zeer dun gehalsd : des men het Ampul- achtig zou kunnen noemen met Dilleniüs, indien deszelfs Bryum 'ermede ftrookt. Waarom zyn Ed. dit door de byvoegmg van Caulescens onderfcheide , begryp ik niet. ö ^ P o l y t r 1 c h u m. Haairmos. Deeze naam is, zo wel als die van 't voorgaande Geflagt, by de Ouden in gebruik geweest , om een Haairig Mos te betekenen. De ondcrfcheidende Kenmerken, by Linnjeüs, zyn: een gedekzeld Meelknopje, op een zeer klein uitfleekzel zittende; en een ruig Huikje: terwyl het Wyfjes Plantje gefternd is op den top , als in 't voorgaande. Van dit Haairmos komen de drie volgende Soorten voor. " (O Haair»  o e Mossen. 407 (1) Haairmos met een eenvoudig Steeltje en een vierkantig Meelknopje. Van dit gemeene Mos, overvloedig by ons op vogtige Heygronden en Mosachtige plaatfen groeijende, zyn drie aanmerkelyke Verscheidenheden, mooglyk veel afhangende van den Ouderdom en van den Grond. De eerfte, die de grootfte is, groeit op vogtige vette plaatfen wel een Voet of anderhalf hoog 5 zó dat men 'er in Sweeden-, Engeland en elders , wel Bezems van maakt om de BakOvens uit te veegen. Hier Van wordt zy Muscus Scoparius, dat is • Bezem - Mos , by Lob el getyteld. Dodonjeüs noemtzs Muscus Capillaris , dat is Haairmos. Deeze, gemeenlyk een Span of een Handbreed hoog opfchietende , wordt by ons Geel Frouwe> Haair, Gulden Haair of Gulden Wederdood \ geheten. Onder den naam van Verguld Ve- nus' fi) Potijtrielmm Caule fimplici, Anthera parallelepide da. Sij/i. Nat. Veg. Xlll. Gen. 1192. Sp. i.Gort. Belg. 283- Polytr. quadrangulare vuig. Yuc'cïe' foliis ferratis Dill. Musc. 420. f. 54. f. 1. Polytr. Aureum majus C. B. P'm. 356. Muscus Juniperifoiiüs &c. Vaill. Par 131. T. 23. f. 8. 0. Polytr. quadr. Junipéri foliis. &c Dill. Musc. 424. T. 54- f. 2. Vaill. uts. f. 6. Polytr Aureum medium. C. B. Pin. 356. y. Polytr. quadr. mi aus, Junipéri foliis Pilofis. Dill. uts. f. 3. Muscus coronatus. Boerh. Moris. &c. Cc 4 II. Dam.. XIV. Stwk IX. Aïdei.l.' 111. Hoora- stuk. 1, ; Polytrichutn commune.Gemeen. I  4o8 Bbschrïvimr va» IX. 111. Hoofdstuk. mos. Pl. CU. Fig 7. (2) Haair- nus - Haair (Adiantum Aureum ) is zy in de Apotheeken bekend geweest en voor een Geneesmiddel gehouden , dat hedendaags geen geloof vindt, 't Kan nogthans wel zyn,dat zy, in Water afgetrokken , tot een Zweetmiddel verftrekke, gelyk Lemery wil. De Franfehe naam is Perce-mousfe. Sommigen hebben het Afkookzel, als een uitmuntend Middel, in Aamborftigheid, Zydewee en andere Borstkwaalen, aangepreezen. De Bladeren , die den Steel omtrent ten halve bekleeden, gelyken meer of min naar die van den Geneverboom. In de gemeenfte en grootfte zyn ze breeder en Zaagswy2e getand ; in de anderen fmaller en in de laatfte Haairig. L 1 n n jz us merkt aan, dat de eerfte en grootfte op modderige losfe Gronden; de tweede op vogtige Bergagtige; de derde op zeer drooge Zandige plaatfen gemeen zy. Deeze laatfte bereikt dikwils naauwlyks een Duim hoogte en ziet roodachtig in de Zomer; gelyk de Haairachtige Steeltjes , die 's Winters boven m'tgroeijen ; de Meelknopjes , ryp zynde , Goudgeel, gelyk ook het Loof door den Ouderdom wordt , waar van de naam. Tot verklaaring van de geftalte dient, in Fig. 7, de Afbeelding van de middelfoort.  de Mossen. 509 (2) Haairmos met een zeer Takkigen Steel, en endelingfe Bhemfteeltjes. (3) Haairmos met een zeer Takkigen Steel, en" zydelingfe Bhemfteeltjes. -tj Weinig verfchillen deeze, waar van de eene op de hoogde Gebergten van Switzerland en Groot-Brittannie , de andere niet alleen, in Europa, maar ook op Jamaika, is waargenomen. De Takkigheid onderfcheidtze van het Gemeene Haairmos, en zy hebben, bovendien, de Meelknopjes niet vierkant, maar rondachtig , zo dat dezelven zig, in de laatfte , als Kruikjes vertoonen. Die heeft alleenlyk plaats, wanneer dezelven door Ouderdom open gaan: voorheen zynze fpits gelyk de anderen, en van boven geflooten. Dit Moi valt anderhalven of twee Duimen hoog. Hel Loof is gelyk in het eerft bgfehreevent Gemeene Haairmos of Gulden Wederdood Twe< (2) Polytrichum Caule Ramofisfimo, Pedunculis te: mmalibus. Sp. Plant. N. 2. Oed. Dan. 296- Polyt Alpinura Ramofum. Dill. Musc. 427. T. 55 f- 4' (3) Polymchum Caule Ramofo, Pedunc. Axillaribu Sp. Plant. N, 3. Pt. Suec. 870, 96/- Oalib. Par. 31 Polytr- Ramofum &c. Dm. Musc. 417. T. 55- £ Musc. Ramofus ereaus, Cdyptfc Villola. Vaill. Pa ,31. T. 28. f- 13- Cc 5 |I. Deel. XIV. Stuk, IX. Afdeel. 111. lOOïDÜKII. Polytri'.urn Al' '■num. Alpifch. Hl. Urnigeum. Kruiklraagend. Ü 5. ;. 5r.  IX. Afde*i. 111. Hoofdstuk. hUiairftltS. f. l | d F h te di 01 i m 4ro Beschryvino vak Twee raare Soorten heeft de jonge Heer L innmüs by dit Geflagt gevoegd. De eene, welke zyn Ed. Omwonden Haairmos noemt ' van 't Eiland Bourbon afkomftig , hadt de Blaadjes Elsvormig en als om den Steel gewonden. Zodanig één , doch maar half zo groot, hadt zyn Ed. ook van de Kaap der Goede Hope. De andere, uit de Straat van Magellaan, hadt de Bladen gefleufd, Kraakbeemg-Zaagtandig. Beiden waren zy enkeid gefteeld (*> M n i v w. Roosmos. Wegens zekere Bladerige Roosjes, met 'eiken een gedeelte der Steeltjes in dit Geagt gekroond zyn , noem ik het Roosmos; oewel 'er veele Soorten in komen , die van nderen betrokken zyn tot de Gefternde Mos:n: want Sternmos zou hetzelve verwarren met ï beide voorgaande Geflagten , wier Wyfjeslanten ook Sterretjes op den top hebben. Dier >eft zulks dikwils in een zelfde Plantje plaats rwyl andere Steeltjes gehuikte Meelknopjes aagen op lange Haairdunne Draadjes Dit os zou men derhalve Eenhuizig kunnen noesn, de twee voorgaanden, het Parafol- en Haair- i« !S?hUt" T°iUtUm & Ma^cum. Mié.  i) £ M o s s è n. 411 Haairmos naamelyk,7»wfe/z/g: indien het volftrekt doorging, gelyk Haller ftelt: maar wy zullen zien , dat 'er ook veele Iweehmzige onder zyn- Van het volgende Geflagt onderfcheidt het zig door die Gefternde Roosjes, welken Linn/eus noemt, een naakt Poe'ijerig, afftandig Hoofdje. Een gedekzelc Meelknopje, en glad of ongehaaird Huikje heeft het met het Knopmos gemeen. Dit Geflagt bevat by de twintig Soorten als volgt. (1) Koosmos met een eenvoudig Steeltje e. Eyronde Blaadjes. Veelal komt dit Mos in Velden, op vogtig plaatfen , in Sweeden, Engeland , Vrankryk als ook in Duitfchland , voor. De geleerd ' Schmi edel heeft het zeer omftandig bc fchreeven, en ten keurlykfte afgebeeld. Ht heeft, in zyne Figuuren, door Vergrooting byna een half Voet hoogte, terwyl het n; tuurlyk niet boven een Duim hoog valt. Hii van komen Plantjes voor, die enkel Roosj< dra (1) Mnium Caule firjiplifcl, Foliis ovatis. Syft. N, Veg. XIII. Gen. 1193. Sp. *• Fl- S;t- 95* Mniü Serpilli foliis tenuibus peUtictdtó- Diti'. Mus:. T. 31-. 2. Bryum alternans. Hall. Helv. 118. T. 4. f- 8- Mi cus coronatus minimus. Vaill. Far, "30. T -.4. f. Schmiedel. Icon, Plant. T- 111. 11. Deel. XIV. Stuk. IX. AïDF.el. 111. Hoofdstuk. RoosmoS. I > t i Mnium pelluci- dv,m. o Door" fcbynend. ? X > t- :r :s x- it. m f. s-  IX. Afdeel, UL Hoofdstuk, IL Mnium Androgynum. Manvryvig. : ] 1 ] i t: 5l a IS 1" f. th 4IZ BnCHRYVIBC VAN draagen , beftaande uit zeer kleine famengehoopte Bladertjes, welke zig, met her, hloote Oog gezien , als Poeijer vertoonen. De Kleur der Bladeren is groen , doch die der Steeltjes Roozerood , zo wel als der Meelknopjes. (2) Roosmos met een Takkig Steeltje, Manwyvig. Om dat de Roosjes op bet zelfde Plantje »roeijen als de Gehuikte Meelknopjes en Draadjes , wordt deeze Soort Manwyvig geïeten: des zulks nier. in alle Mnia plaats ïeeft; gelyk H a l l e r zig verbeeldde. In de 'oorgaande Soort, immers, komen zy op tyzondere Plantjes voort, zo wel als in de rolgende. Dit Manwyvige of Eenhuizige loosmos komt by ons in de Duinen en in de laarlemmer-Hout voor, groeijende op vogge Gronden fomtyds wel twee Duimen hoog. ; Is, in Europa, op ver naa, zo gemeen niet, Is het voorgaande. (3) Roos- (V) Mnium Caule Ramofo, Androgynum. Sp, Plant. . 4. Gort. Belg. II. p. 284. Oed. Dan. T. 299. Mnium iranguftis et brevibus foliis. Dill. Musc. 230. T. 31. r. Muscoides. Vaill. Pat: T. 29. fc 6 Muscus UiDies parvus Mich. Gen. 108, T. 19. f. 8- H, K.  i> e Mossen. 413 (3) Roosmos met een opgeregt Takkig Steel tje; en Vrouwelyke Steeltjes in de Mikjes, Minder Takkig is dit Roosmos , dan hel Moerasfige, !t geen thans volgt; hoewel he niettemin Takkig genoemd kan worden, heb bende zeer veele kleine Takjes en draagend dus menigvuldige Poeijerige Hoofdjes. He viel grooter dan het naast voorgaande; doei de Groeiplaats was niet bekend. (4) Roosmos met een enkelden Steel, die me Knietjes is geboogen. (5) Roosmos met een gegaffelden Steel ei Elsvormige Bladen. Va (3_) Mnium Caule Ramofo ereao, Pedunc. Fsemine Axillaribus. Huds. Angl. 403. Mnium majus , minns R: mofum. Dill. Musc. 235- T. 31. f- 4- ("4J Mnium Caule fimpiici Geniculis inflexo. S Flant. N. 2. Fl. Suec. 913, 969. Bryum palnftre, Sc; pis teretibus Stellatis. Dill. Musc. 340. T. 44. f. ! Muscus Capillaceus tenuisfimus. Vaill. Far. 134. ' 24. f. 10. Muscus trichodes. Mor. S. 15. T. 6. f. 8-Mus parvus Stellaris. Plum. Alm. 255. T. 47. f. 6. (5) Mnium Caule dichotomo , Fol. Subuiaris. Sj Plant. 3. Ft. Suec. 912, 970. Mnium majus Ramis loi gior. bifurcatis. Dill. Musc. T. 3i- f. 3- Musc. pa ereftns. Vaill. Par. 135. T. 24- 6 t- Musc. Paluftrii Flagellis ereais &c. Mor. S. 15. T. 6- f- 9. Musci Stellaris, Buxb, Cent. 1. p. 45. T. 65. f. 1- 4. II. Dsst, XIV. Stuk. IX. Afdeel; 111. Hoofdstek. 111. ■ Mnium ramofumi Takkig; c 1 f iv. FontanutUi Bronnig. i v. Paluftre. Moeras* fig. 1 is v. f u s  IX. AiDEEL, lil. Hoofdstuk. Raosmos VI. Mntuto fl'JgrotnettLum.Vogtmeeterig. i 1 C 'c! ti I 4J4 B E S C II R y V I n G VAN Van deeze twee Mosjes, in Sweeden en elders gevonden, is de eerfte voor de Laplanders een aanwyzing om Waterbronnen te Vinden in de Bosfchen , die Moerasfig zyn: de andere groeit in Moerasfen van ons Wereldsdeel op verfcheide plaatfen. Het onderfcheidt zig door zyne gegaffelde Takjes van de andere , die dezelven eenvoudig en gciternd heeft, geelachtig van Kleur, met langwerpige Hoofdjes als die van 't Venus-Haair, volgens Dieleniüs, maar Buxbaum heeft dergelyk Mos met groote ronde Bolletjes opGoudgeele Steeltjes. (6) Roosmos dat ongejleeld is > met een knikkend Meelknopje en een vierkantig om geboogen Huikje. In lugtige onvrugtbaare Bosfchen groeit dit Mos in ons Wereldsdeel, volgens Linmu, By ons komt het op oude vogtige Muuren en Steenachtige dorre plaatfen,onder 't Geboomte . (6J Mnium acaule AhUjerl marante, CalyptrS refl^vi etragODl. Sp. Plant. N. 5. Gort. Belg. p 3g. p{ Ifec 903 97,. Bryum Bulbiforme Aureum , CaIWra uadrangnlan. Dill. Musc. 407. ï. j,. f. §t 'ol. fcutellatis. Vaiil. Par. ,35. T. a6. f> [6 Musc oronarus minor. MoRIS. S. tg. T. 7. f. Pol * mm Aureum minus. C. B. Pin. 357. Mnillm Fo[> J.-Ianceolatis ccuniyeiuibus. Hall. #fc inphoaf. m.  ë> e Mossen, 415 te, ook in Duinen by 's Gravenhage voor, volgens den Heer de Gorter, De naam is daar van afkomftig, dat de drooge Draadjes een Vogtmceter uitleveren, zo de Ridder wil. Zo men , naamelyk, een najten Vinger,langs het Meeldraadje , waar onder naar 't midden opvoert, zegt hy, dan buigt zig het Meelknopje om, en denzelven van hetzelve nederwaards tot het midden ftrykende, herftelt het zig. Die Proef moet zeer moeijelyk in 't werk te ftellen zyn, in een zo klein Mosje. Dilleniüs, die het Klein verguldVrouwenhaair noemt, merkt aan, dat in droog Weer de Draadjes minder omgeboogen of overendftaande zyn. Hy zegta dat hettropswyzegroeit inlBosfchen, Tuinen, aan Voetpaden , als ook op Muuren , oude Boomen en rottig Hout; beminnende voora! de afgebrande dorre Gronden. DoDOKiEüi ftelt het voor, als een tweede Soort van Gul den JVederdood, kleiner dan de eerfte. Sommigen betrekken dit Mos onder de vyf Haair' planten der Apotheeken (*). (7) Roosmos met een gegaffeld Steeltje, Steeldraagende Mikjes, een opjïaand Meelknopje 0 en gekielde Bladen. Aan f J Dale Toornt, p. 113. Edit. Brem. Haller. (?) Mnium. Caule dichotomo , Axillis pedunculiferls II. Deel. XIV. Snss, IX. Afdeel. III. Hoofd» stuk. Roosims, ivn. Mnium purpurittm. Paarfcht t  x. AfdeElI 111. Hoofdstuk. Roosihos VIII. Mnium Sewceum. Borftelig. IX. Cirratum, Krullig. l < I t 416 B e s c 11 r y v 1 n c; van Aan oude Paaien en Boomen by 't Hu;s Endelgeer heeft de Leidfe Hovenier Meerburg deeze Soort gevonden , volgens den Heer de Gorter. In de Mey- Maand is zy op de Velden, by Upfal en elders in Sweeden, zeer gemeen. Aan de paarfche Draadjes is zy kenbaar. (8) Roosmos met opfiaande Meelknopjes en Draadachtige Dekzeltjes, zo lang als dis zyn. 00 Roosmos met de Bladen door 't droogen omgekruld. Genoegzaam onderfchciden zig deeze, die jeiden Roos- of Stern-Mosjes zyn, door de gedaante. De eerfte heeft , oogfchynlyk , ceer dunne fpitfe Meelknopjes en paarfche Steel- bc. Sp. Plant. N. 6. Gort. Belg. II. p. 285. Bryum "aps. ereftiuscula oblongs. Fl. Suec. 896, 973. Bryum enue Stellatum Setis purpureis. Dill. Musc. 386. T. 9- f- 5i' Musc. trichodes parvus &c. Mor. S. k T >. f- 4, 16. (8) Mnium Anthetis ereftis &c. Sp. Plant. n. 7. Gort. fcfr.Rp. 235.Fl.Suec.il N. 974. Bryum Stellan? niti' lum pallidum Caps. tenuisfimis. Dill. Musc. 381. T 8- f. 44- C9) Mnium Fol. arefadione revolutis. Sp. Plant. N. ;. Fl. Suec. 11. N. 975. Bryum Cirratum & Stellatum * Muioribus foliis. Dill. Mutf, 379, j. 48- f.42. Vaiw™  de Mossen. 417 Steeltjes. Deeze is op de Hooybergen en eenige Wilgeboomen , by Noordwyk, door M eerburghgevonden. In Sweeden groeide zy op Paaien aan de Draaibrug te Upfal, De andere, die zeer dunne gekrulde Blaadjes heeft, komt in Bosfchen van Europa en aan Haagen voor, zegt Dilleniüs, die aanmerkt, dat deeze omkrulling der Blaadjes door 't droogen ontftaat. C10) Roosmos met Eyronde gefpitfle door. fchynénde Blaadjes, de Draadjes byna uit den Wortel en knikkende Meelknopjes, (ll^ Roosmos met hangende Meelknopjes en gekromde Draadjes; een enkeld Stammet* je \ de Blaadjes ruuw gerand» n , Wegens den bloeytyd in 't Voorjaar heeft deeze laatfte , die in 't Haagfche en andere Bosfchen onzes Lands op de Wortels der Ei- ken (10) Mnium Fol. ovatfs aenm. pellucidis &c. Sp. Plant. N. 9. Fl, Suec, II, 976. Bryum Annotinum Lanpe ,'iatum pellucidum , Caps. oblong, pendules. Dill. Musc. 399. T. 50. f. 68. . (u 'j Mnium Anth. pendulis, Pedunculo curvato &c, Sp. Plant. N. 10. Gort. Belg. 11. p. 285. Bryum Stel» lare hornum Sylvarum &c. Dill, Musc. 402. T- 51. f. Musc Capillaceus major Stellatus. Vaill. Par. T. 524. f. 4, 5. Mnium Fol Lanceolatisimpricatis &c. Hall» Hely. inchat. IJl. N. 1846. Dd (1. Dbel, XIV. Siuit. IX. Afdeel. 111. Hoofdstuk.Roosmof, X. Mnium. cwnoti* tum, Jaarig, XI. Hornum. Voor» iaars.  IX. Afdeel. III. Hooïri- stuk. Roosmos XII. Mnium Capillare Haairig. JÉ 418 Beschryving van ken groeit, den bynaam. De eerfte komt op vogtige Gronden in ons Wereldsdeel, de andere veelal in Bosfchen voor* doch verkiest . aldaar ook vogtige plaatfen. Beiden hebben zy knikkende Meelknopjes , die uitermaate groot zyn in de laatfte. (12) Roosmos met hangende Meelknopjes en Eyronde Borfieldraagende gekielde Bladen^ de Draadjes zeer lang. Dit Mosje, dat zeer klein maar wegens zy. ne lange Draadjes opmerkelyk is, wordt voor de kleinfte Soort van Gulden Wederdood, by fommigen , gehouden. Dewyl de Sterretjes of Roosjes in 't zelve niet zeer blykbaar waren, hadt onze Ridder het voorheen tot het volgende Geflagt betrokken. Het komt veel by Plaggetjes op de Daken der Huizen voor, zo R ay aanmerkt, of ook op Heijen en Zandige Gronden, gelyk men het dus in Sweeden, als ook in onze Provintiën, by Harderwyk, Haarlem en elders, aantreft. 1 (12) Mnium Anth. pendulis, Fol. Ovatis Setiferis &ci Gort. Belg, 11. p. 285- Bryum Capillare. Sp. Plant, p. 15S6. Mnium Capillare. Sp. Plant,?. 1586. Mnium Cajillare. Fl. Suec. 11. N. 981. Bryum Fol. Iatiusculis congeft's &c. Dill. Musc. 398. T. 50. f. 67. Muscus Ca- ■pill. major. Van l Paris. 134. T. 24. f. 6. Musr. Capil'aris-folio longiore. Masn. Hort, 138- T. 138. Musc. Aurens Capillarisminimus, Capit. longo fubflavo.BoaKja Lugdb, I. j> 31, N. 38-  T5 E M O S 6 E N. 4I{ (ï'j) Roosmos met hangende Meelknopjes, een om gekromd Buikje en doorfchynende Bladen. (14 Roosmos met hangende Tolachtige MeeU knopjes ; een Draadachtig Stammetje; de Vrouwelyke Bloempjes Borfieldraagende, Deeze beiden komen in Sweeden en andere deelen van Europa; de eerfte by ons veel in Bosfchen en aan de kanten van greppels, als ook op de Muuren der Stad Leiden en elders voor. De laatfte heefc den bynaam van de Peerachtige figuur der Meelknopjes , welke, gelyk in de andere Soort, nederhangen, zyn» de Goudgeel van Kleur» (15) Roosmos met een pluizig Huikje. Op (13,) Mnium Antii. pendulis &e. Sp. Plant. N. 11. Gort. ifr-'g. 286. Bryum Caps. pendulis &c. Ff. Suecr q07, 979. Bryum pendulum hornum molle &c. Dim,. 401. T. 51. f. 70, (14) Mnium Anth. pendulis turbinatis &c. Sp. Plant, 12. Fl, Suec. 902, 980. Bryum trichodes Aureum^ Capit. Pyriform. nutantibus. Dill. Musc. 391. T. 50, | po- f15) Mnium Anth. Calyptra villofa. Sp. Plant. N. 13. po'ytrichum nannm Aloè's folio non ferrato. Dill Maft, 128. T. 55. f. 6. Musc. Cap. minor, Calyutra tomentof^. Vaill. Par. 131. T. 26. f. 15. fl. Polytr. pary. Aloè'j folio ferrato. DiLl. Musc 429, T. 55 f. 71. Vaill. par. T. 29. f. 11. M. Adianti Aurei facie, bumilis &c. Dd 2 Bu#a, JI. DBSL. XIV-Stuk. • " IX. Afdeel. III. Hoofd. STUK. XIII. Mnium Cfudum. Raasvsr,. XIV. Pyriformr, Peerasli» tig, XV, Polytri. zhoidps, Ruig»  IX. Afdeel. III. Hoofdstuk. Roosmos XVI. Mninn Serpillifolium.Quende bladig. Pl. Cl Fig. 8 4ao Beschrvviro v a n Op vogtige Heygronden komt deeze, volgens den Ridder , in Europa voor. De Geltalte zweemt veel naar die van 't Haairmos en het heeft ruige Huikjes , even als hetzelve. ' Daar zyn Verfcheidenheden van: verfchillende de twee eerften , doordien de Blaadjes, naar die van de Aloë gelykende, inde eerfte effen, in de andere Zaagtandig zyn. De laatfte heeft de Hoofdjes dunner, de Draadjes langer, de Blaadjes regter, Vliezig,dun en doorfchynende. Altemaal zyn het zeer kleine Plantjes , naauwlyks, met hunne Draadjes , een Duim hoogte bereikende. (16) Roosmos met vergaarde Draadjes en uit' gebreide doorfchynende Blaadjes. Y. De ondergefchikte Verfcheidenheden met t. den bynaam van Geftippeld, Gejpitst, Kinderend en Boxb. Cent. I. p. 43. T. 63. f. 1. y. Polytr. acaulon , Capillaceum , Caps. cylindr. Dill. Musc. 434. T. 55. f. 12. fió) Mnium PeSOnc. aggregatis, Foliis patentibus pellucidis. Sp. Plant. N. 14. Gort. Belg. 286. Fl. Suec. 901, 982. «, PwRatum. Bryum pendulum Serpüli folio.i Dill. Musc. 416. T. 53. f. 81. Vaill. Par. T. 26. f. 5.; fl, Cuspiiiatuw. Dili . f 79. Vaill. f. 18- y. Protife* rum. Dill. f 77. Muscus Stellaris Rofeus. C. B. Pin. 361. i. Undulatum. Dill. f. 76. Muscus Roseus polycepludus. Vaill. Par. T. 24. f. 3. Mich. Gen. 108. T, 69. t. 5-  i) e Mossen, 421 en Gegolfd Roosmos, zyn, zo Linn^us aanmerkt, door de Autheuren als byzondere Soorten befchreeven; doch zyn Ed., niet voor derzelver vermenigvuldiging zynde, acht dat' zy allen tot deeze Soort kunnen t'huis gebragt worden. De laatfte, evenwel, die Veelkoppig Roosmos , met gegolfde Bladen van Vlafchkruid, door Vaillanï getyteld wordt, oordeelt de Heer Haller grootelyks van de anderen te verfchillen. De Blaadjes, zegt hy, zyn geel; eenige Steeltjes kruipen, anderen regten zig op, en breiden zig als een Roosje uit. De Blaadjes, inderdaad, welke in de eerften veel naar die van Wilde Thym of Quendel gelyken , gelyk uit de Afbeelding van dit fraaije Mos , in onze Figuur 8, op PlaatCII, blykbaar is, zyn veel langer en fmaller in de laatfte, en komen meer met die van Vlafchkruid overeen. In onze Afbeelding ziet men, hoe de Draadjes tropswyze uit een Roosje van Bladeren voortkomen , gelyk dit ruim zo blykbaar is in die van Michelius, waar nevens een ander Roosje gevoegd is, dat men Vrouwelyk kan noemen, als geen Meeldraadjes hebbende en in plaats van dien veele Pypjes, door welken mooglyk het Stuifmeel , dat deeze Mosfen uit de Knopjes blaazen , ingeflurpt wordt. Zulke Roosjes komen blykbaar voor, in Exemplaaren van dit Mos, welken de Heer Dd 3 Thun- II. Deel. XIV. Stuk. IX. AfDEEL. ilboFd- ITUK. RooSm'oS.  IX. Afdeel, 111. Hoofdstuk. RooSidos 3 ' XVII. trlqut* trum. Driekantig. a I l I ti I 4< 422 ÜÉSCfiRÏViKO ÏAl) Thünbêhg op het Gebergte bezuiden Batavia verzameld heeft. Hier uit blykt , dat men in Ooftindie Mosfen heeft, die' veel met de Europifchen overeenfcomftig Zyn. Linnjeus merkt aan, dat dit Quendelbladige, in Sweeden, aan Beekjes en op vogt-ge Velden overal groeit : elders zegt hy , in Europa komt het byna overal voor. In ons Land is het zo gemeen niet. Het Geftippelde vindt men te Katwyk, zo wel als het Gefpitfte, dat ook veel voorkomt in 't Haagfe Bofch : het Kinderende te Heemfe in Overysfel: het Gegolfde op verfcheide plaatren in de Weiden van Vriesland, zo de Heer >e Gorter heeft aangetekend. Cl7) Roosmos mei drkryhe uitgebreide Els* wys' Lancetvormige gekielde Bladen. Op Vogtige plaatfen komt zodanig Mos in wfchillende hoogte, voor, dewyl het ligt fbreekt, zegt Dillemius. De Steelen zyn OfUtobm Fol. trifariis patulis Subuiato - Lanceohscarmato Sp. > t»nt. N. IJt Fu ^ „ ™ ■ryum annotiuum Paluftre, Caps. Ventricofis pendui/ W*. Mus, 4o4.T. „. f. 72. Musc. dentic. luceusF ul; anceolatum bimum &c. Dill. Musc 4o5. T. 5, f. . Èr. paluftre couiplicatum rubens &c. Dil'f juÏÏL ,6. T. 406. T. 51. f. ^  j)E MöSSfiN. 4*3 zyndigtmet Blaadjes, op drie ryën , bekleedden hebben aan de Draadjes dikke tangende Meelknopjes. Mooglyk zou hier her glanzige allergrootfte getande Rivier - Mos, van Vaillant, omftreeks Parys vallende behooren kunnen. In Sweeden vindt men he in de Veenige Moerasfen. De Roosjes of Sterretjes komen, in 't zelfde Plantje, opby zondere Takken voor. Hier kunnen , al: Verfcheidenheden , nog twee andere Mosien van Dilleniüs, t'huis gebragt worden,du weezentlyk weinig daar van fchynen te ver fchillen. (18) Roosmos met tweezydige onverdeeld Blaadjes. Op vogtige plaatfen , zo wel in Sweedei als in Engeland, groeit dit Mosje, dat wee zentlyk veel naar het Wederdood gelykt kruipende langs den Grond. In onze Provic ciën fchynt het nog niet waargenomen tezyr (19) Roosmos met tweezydige tweedeelig Blaadjes. D rl8) Mnium Fol. diftichis integerrimis. F/. Suec. II. I Q85. Mnium Trichomanis facie, Foliolis integns. Dil Musc. 236. T31. f• 5 . rio) Mnium Fol. diftichis bmd.s. Gort. Ee.g. 11. -87 Mn. Trichomanis facie Foliolis biftdis. Dill. ««. Dd 4 •* 11. Dbbi» XIV Sivk. IX. Afdeêl. 111. Hoofdstak. ItoosnioS; I XVIII. Mninm Trichomanis. Wederdoodig., >. ♦' ? XIX.! Fisfum. Gefplee» |en. I. L. H c iT  ix. AïDEÏt mi. HooïD(TUK. Roosmos xx. Mnium $unger* ntaiiKia. 1 I I i i r ■ c g »> c ft 6 414 B e s c h r y v i n g v a n» ; Dit aartig klein Mosje verfchilt van het voorgaande zeer weinig, gevende ook3gelyk hetzelve Meine opftaande Steeltjes., ui de Mikjes der Bladen, die een Roosje draagen , dat f0rntyds rood is eD Qwr Aardfaefig > ykt. Wrs , dus hadt Haller hetzelve m Switzerland waargenomen. (20) Roosmos met tweezydige Blaadjes, de Ymnen van onderen ge-oord. Wegens de gelykenis naar zeker volgend Geflagt van Mosplanten voert deeze den by «aam; gehyfc ook Micheeiüs een w *am,a daar van maakt, doch D r llkniüs aeef«e geheten Alpifch paarfch Uchenaflrün. net ge- oorde en Lepelachtige Blaadjes. Naar en Ouderdom en Groeiplaats is dit Mosje at met Bladen als van Wederdood overend' bande groeit, zeer verfchillende Het kwam iet alleen op de hoogfte Bergen in Engeland, «ar ook elders op vogtige plaatfen , en te Lei- Caoj Mnium FoU diftichis > Pinnis fubtus Porpuwnm , Fol. Aur. Dill, Musc. 47q t  de Mossen. 425 Leiden op de Stads Muuren, aan den Hortulanus Meerb urch voor, die het voorgaande in de Haarlemmer Hout en 't Haagfe Bofch heeft waargenomen, zo de Heer de Gort er aantekent (.*). B r y 0 m. Knopmos. Dit Geflagt onderfcheidt zig van 't voorgaande, doordien het geen Roosjes, maai het Meeldraadje uit een endelings Knopje fpruitende heeft. Het is gedekzeld en heefi bovendien een ongehaaird Huikje, even als '1 voorgaande, welks naam, zo wel als die var het tegenwoordige, oudiyds in't Griekfch gebruikt is, om zekere Mosfen te betekenen. De Soorten , wier getal hier meer dan der tig is, heeft Linn^ds in drie Rangen on derfcheiden, als volgt. > I. Met ongefteelde Meelknopjes. (l) Knopmos met ongefteelde Meelknopjes ad', 't end en een zeer klein Huikje. Or * (*) Men vindt dit Geflagt thans verrykt metverfcheid Soorten uit het volgends, wier endelingfe Roosjes waa genomen zyn, naamelyk het Bryum undulatum , fquar, fum, Pomiforme , Rurale, Murate , tortuofutn , ExtinR rium , Subulatum .viridulum , Paludofum, Trichodes , Ca tieum, Caspititium, Alpmum, Vid. Meth. Musc. emex tttfupra. ' fi) Bryum Amheris fesfilibus terminalïbus, Calypt Dd 5 n II. Dssi» XIV. Stuk, IX. 1 Afdeel. 111. Hoofdstok.Roosmos, l I. . Bryum apocarm pum e Vrugte._loos. 0- ■>- i. ra 11-  4a1 Par. 129- T. 29. f. 3. IL Diih XIV". Stuk. IX. AïDfttL. Hl. HooïO» STUK. KnopmoS' z l- 111. Bryum Pomiforme. Appel' achtig. f- IV. Pyrifornte.p- Heerachtig. It lis 10T. itt i'm sc. ui..  IX. Afdeel ia Hoofdstuk. V. Bryum Extinttorium.Domperig. IV Subula turn, Elsvor- i tuig. < , ] 1 v h A ii d di d< ei aa ( Bei Exi Va: mu: ( p.2 Dtl long 4-8 B e s e h r y v i K o van (5) knopmos met een opflaand langwerpig klemer Meelknopje, de Huikjes ruim m egaal. (6) Knopmos met opfiaande Elsvomige Mee', knopjes en ongefteelde Spruitjes. Deeze vierderley Mosfen, allen wegens de guur der Meelknopjes gebynaamd, komen Ioor geheel Europa vogr. De Groeiplaats der *rfte, tekent onze Ridder aan , op Aardige -otfen, die der tweede in Velden aan Dyen; die der derde op Zandige plaatfen; der |erde op Dykjes die wat vogtig zyn. De ■oogleeraar de Gorter merkt op, dat het ppelachtige in 't Haagfche Bofch voorkomt i eemge Groepen; het Peerachtige aan Schamachtige Wallen, in fchraale Weiden en in : Duinen by 's Hage : het Domperige in n Enck by Harderwyk: het Elsvormige adelyk, op vogtige Zandgronden en ondeJ a fommige Boomftammen. Allen zyn het zeer 5) Bryum Anth. ereftS oblonga minori &c Gort ML p. 288. Fl. ^•89t,99o.BryumCa,yptrS ïnctorn forma minus. Dill. Musc. 349 x 1 ll. Par. iv. T. 26. f. i, Muscus CapiliarisminN i cucullatus. Magn. Hort. ,39. T. 82. 0 Bryum Anth. eredis Subulatis &c.Gort Bel. 71 *2 w- fN- rCryum Ca,is- ^ ffiÊ .. Musc. S50.T. 4S. f. I0. Muscus Capiliaris, Cor„ic„, s sfimis mcurvis. Vaill. Paris. 133. T. 25. f. g.  de Mossen. 42 zeer kleine Mosplantjes, naauwlyks een hal op 't hoogfte een Duim hoog , behalve he eerfte, dat fomtyds wel anderhalf Duim be reikc, zo Dilleniüs aantekent. (7) Knopmos met hyna opfiaande Meelknoj fes en Maairige omgekromde Blaadjes, (8) Knopmos met opfiaande Meelknopjes Raairige Blaadjes die byna regt zyn 1 eenvoudige Spruitjes, Plagmaakende. Zeer gemeen Mos is dit in ons Wereld deel. Het eerfte groeit, volgens L1nn m u op de Daken der Boeren Huizen en op < Stammen van Boomen: het andere op Steenei Muuren , Daken en Dakpannen. Beiden k men zy in ons Land, op de Rieten Daken oude Muuren, als ook tusfchen de Straatfti 1 (7) Bryum Anth. ereftiusculis &c. Gort. Belg. II p. 289. Fl. 900 ' 992' Bryum Rurale Unguici turn &c Dim.. Musc. 352. T. 45. f. 12. Muscus Cs laris Teaorum &c. Vaill. Par. 133. T. 25. f. 3- (8J Bryum Anth. ereftis, Fol. Piliferis reaiuscuüs Gort. Belg. II. p. 289. #*» u' N- 993- Brj Tegulare humile Pilofum & incanum. Dill. Musc. T. 4V f. 14- Muscus vuig. omnium vulgatisfimus villofus. Vaill. Par. 133. T. 24. f. 14- Muscus C; laris minor, Cap. ereBis, Fol. in Pilum dssinenti Jd. ibid. i. 15. Bryum Cauliculis breyisfimis &c. H. H'lv. inchoat. N. lS*5» X826. U. Dzzl. XIV» Stuk. 9 f IX. Afdeil.' : ni. . HooïD- STUK. . VII. Bryurtt Rurale. Land» mans. » VIII. ■n Muralet Muutig, S« ie o« leen ,p. ilatü- &c. um 155non Lpil- bus. LL.lt*  IX. Aïdeh 11). HoOfZ STUK. Xnopmn. IX. Bryum fcoparium. Bezemachtig. Pl. cn. Undula' turn. Gegolfd. i r 3 1 & J), JU BS 43° Ii,E Scaa Y V1NG Den> voor. Ook vindt menze ê*r . * .. " - de Haarlemmer D^en He°M ernD§ ' inzonderheid, grcw hv P f ,aatfte» •. jes. h];er coe behoort h^t- ju Id&se[> (9) Knopmos met bynaopftaande Mee/knopjes vergaarde Draadjes, eenzydige otngekLl de Blaadjes en hellende Steelen. Cio) Knopmos met hyna opfiaande Meelknop. jes omtrent eenzaameDraadjes, Lancet wormige gekielde, gegaffeldeUitgZ^ Zaagtandtge Blaadjes. . * Van deeze heeft het eene wegens de Bezem, ach. Gort. Bel,. U ' IT™ *' Peduucu'" afflregati, r*Tï**l6-<*» -J0, (io) £r?««* Anth. ereffiuscnlis , Pedunc r„hr x. t* «* p. 289.'1 brr!,tanis 4?7. Bryum Phyllitidis folio r»„'J " GED' «* 36o. T. 46. f. I8. Mus e el °LLT0, Hf apr. Vaill. /<«r. ,3,. y, ^ £ ™s iwarl* folio..  d e M o s s e n, 431 achtige gedaante, het andere wegens de rimpeligheïd der'Bladen ,die als gegolfd zyn,den bynaam. Het eerfte groeit veel in Bosfchen, op de Wortels van verrotte Boomen en op Hey velden i het andere komt ook in Bosfchen en belommerde Velden, zo in ons Nederland ah elders , voor. Dit laatfte .heeft de Blader breeder en eenigermaate naar die van Vlafch kruid gely kende , zoVaillant aantekent Beiden vallen zy veel grooter dan de voor gaanden en het eerfte maakt eene aartige Ver tooning , als blykt in Fig. 9, op onze Plaa-: CII, hier voor. f 11) Knopmös met byna opfiaande Meelknop jes, een Boogswys' Dekzeltje, opftaana Schubswyze Bladen en Takkige Spruitjes. (12) Knopmos met opfiaande Meelknopjes, t Bladen Tongachtig , hyna fiomp , uitg breid. (13) Kno dï) Bryum Anth. ereainsculis. Operculo arcuato l Gort. Belg. 11- P< *9°. -* * *»■ albidum & glaucum fragile majus. D>ll. Musc 362. 46 f. s o* Musc. er. Capill. Vaill. T. 26. f. 13- Mi Saxatilis Ericoïdes, C B- Pi"- 36a.Prorfr._151- Bryum Anth. ereErk , Fol. Ungularis &c. Bry nanum, Larignis ïoUis albis. Dill. Musc. 364- T. f. su II. Db»i.- XIV. Siuk. IX. AfdEM. Ilf. . HüOFD" STUK." KnopiftoS» . XI; Bryum I 2 glaucum. Zeegroen.' fe XIIv' „ Albidum. '" Witachtig,' -b!~P- P- (c. im T, sc. »m  IX. A-fdee Hl. Hoofd stuk. , Xlll. Bryun peilueidum. Doorfchynend VIV. Imberbe. Qn gebaard. . XV. " Uvgideuiatum. Genageld.XVI. t\ Jlciculai'e. Speldachtig. I 1 'i 432 Béschrïvinc van u (13) Knopmos met hyna opfiaande Meelknop. \ M de Bladen [pits, omgekruld; de Steelen ruig. 1 De Kleur onderfcheidt voornaamelyk deeze Mosfen, die in geftalte weinig verfchillen. De eerfte komt veel op bloote Heyvelden, de laatfte in Moerasfen , zo by ons als elders, voor. Het Witachtige Mos, met Bladen als van den Lorkenboom , is op het Eiland Providence, dat tot de Bahama's in de Westifldien behoort verzameld. ( 14) Knopmos met opfiaande wydmondige Meefknopjes en gekielde Bladen. (15) Knopmos met opfiaande langwerpige ■ Meelknopjes; Draadjesin de Bladermikjes\ de Spruitjes opwaards verdikkende. (16) Knopmos met opfiaande Meelknopjes, een Speldachtig Dekzeil je en opgeregte hyna eenzydige Bladen. Drie (-13)' Bryum Anth. ereft Fol. recurvis acutis &c. Gort. Belg. 11. p. 290. FL Snec. IJ. N. m. Br. Paluftre pel! u, .dum &c Dill Musc. 364. T. 46. f. 23 & 24. Muscus Polytnchodes elatior &c. Pluk. T. 44. f. ?. f14) Bryum Anth. ereftis Ore dilrttatis, Fol. Carinais, Huds. Angl. 3o9. Bryum tenue imbetbe &c. Dirr "Musc. 382. T. 48. f. 46. OS) Bryum Anth. ereais oblongis , Pedunc. Axillarims &c. Dill. Musc. 383. T. 4g. f. 4?. Musc, Capillaris kc BuxB. Cent. 11. p 9. T-2. f. 9. U6) Bryum, Anth. ereclis, Operculo Aciformi &c Sp. Pftltl,  d r Mossen. 43; Drie zeer kleine Mosfen, allen in Engeland gevonden, maaken deeze uit. Het laatfte onderfcheidt zig door de Speldachtige puntjes, die het aan de Dekzeltjes der Meelknopjes heeft, genoegzaam. (17) Knopmos met opfiaande Meelknopjes, en Borfielige Bladen; de Draadjes bogtig. (18) Knopmos met opfiaande Meelknopjes en Borfielige Bladen, over ééne zyde. (rp) Knopmos met opfiaande Meelknopjes en Borfielige ongedoornde Bladen, door 't droegen omgedraaid. Aar Plant. N. 14. Bryum Mont. hemi-heterophyllum, Operc. acutis. Dill- Musc. 366. T. 46. f. 25. (17J Bryum Anth ereftis, Fol. Setaceis Ped. flexuofis. Sp. Plaat. N. 15. Gort. Belg. li. p. 290. Ft. Suec. 892, 998 Bryum Piiofum molle Setis intortis. Dill. Musc. 373 T. 47. f. 33. (18) Bryum Anth ereais , Fo'. Setaceis fecundis. Sp. Plant. N. 16. Gort. Belg. 11. p, 290. Fl. Suec. 895 , 999 Bryum hetéromallum. Dill. Musc. 375. T. 47. f. 37. Musc. Capillaceus &c. Vaill. Paris. 132 T. 27. f. 7. Oed. Dan. T. 479. (19) Bryum Anth. ereais, Fol. Setaceis inermibus &c. Sp. Plant. N. 17. Fl. Suec. 897, 1000. Br. Alp: Crin. crisporum fimile. Hall. Helv. 110. T. 4. f. 2 Bryum Cirratum. Dill. Musc. 377. T. 48. f- 40- Musc, Helv. trichodes crispatus. Petiv. Gaz. 159, T. 65. f- 8. Ee II. Deel. XIV. Sxvk. ï IX. Afdeel; 111. ' Hoofd» stuk. XVII. Erymn flexuofum. Bogtig. XVIII. Hetero* matlum. ZyAig. XfX. Tortuo' fum. Krullig.  IX. Al'deël' III. Hoofdstuk* Kuopnw XX. Brijum ivuncaiu turn. Knottig. 434. Eeschrïvikg van Aan de gedaante zyn deeze drie te onderfcheiden , waar van het eerfte in Bosfchen , het tweede op Hey-Velden , het derde op r. hooge Gebergten , inzonderheid van Switzcrland, groeit. Men vindt het Bogtig Knopmos in Vriesland , op 't Heereveen , in de. Wouden en elders; het Zydigekomt veel op Heijen , onder Haagen , cn ook wel op >de: Stammen en Takken van Boomen , in onze Provincie voor. Het is op Boomftammen en in holle Paden van Switzerland gantfch niet zeldzaam, zegt Haller. Het laatfte, S witferfch gebynaamd , naar gekruld Haair gelykende, vind ik thans by hem niet. (20) Knor/.mos met opfiaande rondachtige, Meelknopjes ; het Dekzeltje ge/pitst. In fchvaale Landen, en aan de kanten van 1 Gruppels, komt deeze Soort, by ons, op 1 veele plaatfen voor, zegt de Gorter., Kasselqcjist houdtze voor den Yfop,, waar van in de levensbefchryving van Koning Salomo wordt gefproken. De Meel-. knopjes vertoonen zig, als het Dekzeltje 'er 1 af: (20) Bi tmm Anth ereftis ftibroinndis &c Sp. Planti , j\T. 18. GoPT, Belg. II. p. 290. Fl. Suec. ggq, ioor. . Bryum exigumn , creberrimis Caps rufis. Dill. Musc. 347.T.45.f. 7. Musc, Capillaceus omnium minimus Vaill. Per, 130. T. 26. f. 2. Hysfopus Salomonis. Hasseiquist.  ti e M o s s e n. 43j af is, zeer geknot of lenottig, waar van dc bynaam. (21) Knopmos met opfiaande Meelknopjes , die Eyrond zyn', de Bladen Lancttvormig ge/pitst, Schubbig uitgebreid. Een bly. of hoog-groene Kleur heeft dil Mosje 9 dat allerkleinst Haairmos met langei fmaller Blaadjes, van Vai llant getyteld ïs. De Knopjes zyn geelachtig en gehaaird, Het komt in de Koornlanden, buiten Harderwyk, voor. (22) Knopmos met opfiaande rondachtigt Meelknopjes in de Mikjes en Elsvormige afflandige Blaadjes. (23) Knopmos dat ongejleeld is, met Borfielige Bladen; de Meelknopjes zeer flomp en gaapende. Dee (2O Bryum Anth- ereftis ovatis, Fol. Lanceol. aaimin. imbricato - patulis. Sp Plant. N. 19. Gort. Belg, 591, Bryum Capiluceum breve, pallide et Ixtc vireus Caps. ovatis. Dill. Musc. 380. T. 48. f. 43. Musc Capill omnium minimus. Vaill. Par. 130. T. 29. f. 5. (22) Bryum Anth. ereftis fubrotundis Axillaribus &e. Huds. Angl. 411. Br. paluftre seftivum Confervoe facie, DilL. Musc. 375. T. 47. f. 36. (23J Bryum acaulon , Fol. Setaceis , Anth. obtufisfimis patulis- Sp, Plant. N. 20. PI. Suec. 11. N. 1004, Bryum tiichodes acaulon, Paluftre , minimutn &c. Dill, Musc. 387, T. 49. f. 53- £g 2 II. Deel» XIV. Stuk. ► IX. Afdeel. III. HoOFD" STUK. XXI. Bryum viriduhinti Blygroen. XXII, Palu/lre. Moerig, xxnr. Pakuta* fum. Moeras-  IX. Afdeel 111. Hoofdstuk. Knopmos. XXIV. Bryum llypnoides. Zydtakkig. XXV. Fenicillatuni. Gekranst. XXVI. Cetfii. Upfals. ï P pc « & D 9n 24 4g<5 Beschryvin* vak Deeze beminnen Moerasfen en Moerige vog* tige plaatfen in ons Wereldsdeel Aan de Paaien van de Draaibrug te Upfal is het laatfte, uitermaate kleine,waargenomen. Het eerfte fchynt een zelfde te zyn met het Zomerfche, des ik dat heb uitgelaten. (24) Knopmos met opfiaande Meelknopjes,het\ Stammetje byna regt, korte vrugtbaart Zydtakjes hebbende. (25) Knopmos met opfiaande Mee/knopjes; de i Draadjes door 't droogen getropt; Raairi- ■ ge Blaadjes en getopte Stammetjes. (26) Knopmos met byna opfiaande Meelknopjes , zeer lange Draadjes , Borfielige Bladen en ongefteelde Stammetjes. Van deeze drie is het eerfte een Wollig los, voorkomende op Rotfen, Steenen en Zan- ("24) Bnjum Anth. ereftis, Caule reftiusculo &c. Sp. 'cmt. N. 91. Fl. Suec. £93, 1003. Bryum Hypnoides lycephalon Lanuginofum &c. Dill. Musc. 373, f. . f. 32. £. f. 28. y. f. 3r. (25) Bryum Anth. ereftis, Pedunculis ficc. contortis :. Sp. Plant. N. 22. Bryum Pilofum verticillatum. [ll. Musc. 374. T. 47. f. 35. >6) Bryum Anth. ereftiusculis , Fedunc. longisfimis | . Bryum Trichodes acaulon minimum. Sp. Plant. N, Dill. Musc. 3S8. T. 49. f. 54,  ï> e Mossen. 437 Zandige plaatfen , byzonderlyk in Lapland ; alwaar veele Rotfen 'er zodanig mede bekleed zyn , dat men 'er zagtelyk op zitten, kan. In ons Land vindt men het op donkere belommerde plaatfen, ook op Heyvelden, in de Duinen, en aan Dykjes. Dit Mos heeft eene aanmerkelyke hoogte , maar de beide anderen zyn wederom zeer klein, en het laatfte, mooglyk door Celsius, Hoogleeraar te Upfal, aldaar gevonden , heeft zeer langwerpige Meelknopjes. (27) Knopmos met byna opfiaande Meelknopjes, die het Mondje Haairig zonder Ring hebben en het Draadje zeer lang. (28) Knopmos met fcheeve Meelknopjes; de Blaadjes op vyfryën Schubbig omgekromd; de Steel met eene Roeflige Wolligheid bekleed. Het laatfte van deeze twee Mosfen, van het Rappige Takmos zeer verfchillende, komt in open Moerasfen der Noordelyke deelen van Eu. (27) Bryum Anth. ereft. Ore ciliato abrque Annulo &c. Sp. Plant. N. 25. Fl. Suec. 11. N. 1006. Bryum trichodes Aureum. Dill. Musc 389. T. 49. f. 58- (28) Bryum Anth. obliquis, Foliis quinquefariis &c. Sp. Plant. N. 26. Fl, Suec. 11 N. 1007. Muscus paluftris ckc. Buxb. Cent. IV. p'. 36- T. 65. f. i. Ee 3 IL Duw.. XIV. Stuk. IX. Afdeel. 111. Hoofd- 1tuk. Knopmos. XXVII. Bryum Trichodes. Haairig. xxvnr. Squarrofunt.Rappig.  4?8 Beschrïvimg van IX. Afdeel 111. Hooïo- STUK. XXIX. Bryum Argentaturn. Verzilverd. XXX. Pulvina- ti'JH. Gekusfend. Europa voor. Het is door Büxbaum zeer wel afgebeeld en befchreeven. III. Met knikkende Meelknopjes. (29) Knopmos met hangende Meelknopjes, de Stammetjes Rolrond, Schubbig gebladerd en glad. Dit Verzilverde Mos is, zo Linnaïus aanmerkt , op Daken , Muuren en Rotfen, in Europa , gemeen. Iiy ons groeit het meeft op Steenen, en wordt derhalve Zyachtig Steenmofch geheten , zo de Heer de Gorter aantekent. De Stammetjes of Spruitjes, waar van verfcheidene uit één Worteltje voortkomen , gelyken veel naar de Katjes van fommige Boomen. Voorts heeft dit Mosje de gedaante van Zilver - Moor. (30) Knopmos met de Meelknopjes rondach- tig (29) Bryum Anth. pendulis, Snrc Cylindr. Argenteum. &c. Sp. Plant. N. 27. Gort. Belg. 11. 291. Ft. Suep. 909, 1008. Br. pendulum Julaceum Argenteum & Sericeum. Dill. Musc. 392. T. 50. f. 62 & 63. Musc. SquaHiofus Argenteus Ericae folio. Vaill. Par. 134. t. 2,6. f. 3- Hall. Helu. inchoat. 111. p. 47. ]\f. ig21. (30) Bryum Anth. fubrotundis, Ped. reflexis &c. Sp Plant. N. 2S- Gort. Belg. H. p. 292. Fl, Suec. 904' 1009. Br. orbicularepulvinatum ,hirfutiecanescens,Caps" immerfis. Dill. Musc, 395. t. 50. f. 65. Vaill. Par'. *3:3' T. 29. f. 2. Hall. Helv. inchoat. 111. 47. N. 1823,  de Mossen. 439 tig, de Draadjes omgeboogen, de Blaadjes Haair draagende. (31) Knopmos met hangende Meelknopjes; de Bladen Lancetvormig , Borjlelig ge/pitst en zeer lange Meelknopjes. Deeze beiden , die kleine Plaggetjes maaken , welke veel naar Kusfentjes gelyken , groeijen op Dakpannen, Muuren, Steenen , zo in andere deelen van Europa als in onze Provintiën. Ook komen zy , op vogtige Hey. gronden, in onze Duinen voor. Beiden zyn ze, door zekere fyne Haairtjes , ook eenigermaate als verzilverd , en het laatfte, inzonderheid, heefc paarfche Draadjes,fomtyds bont, de onderfte helft roodachtig, de bovenfte uit den geelen groen. (32) Knopmos met hangende byna Kogelronde Meelknopjes en fpitfe Blaadjes overhoeks. (33; (30 Bryum Anth. pendulis , Fol. Lanceolatis &c Sp, Plant. N. 29 Gort. Belg. 11 p. 292. Fl, Suec. 905 ïoio- Bryum pend. ovatum Cxspititium" et pilofum. DilU Musc. 396 T. 50. f. 66. Vaill Par. 134. T. 29. f. 7. (32) Bryum Anth. pend. fubglobofis, Fol. acutis alternis- Sp Plant. N. 31. Fl. Suec. 908, ion. Br Lan «eolatum jellucidum ,Caps. fubr, Pedunc Carneis Dill Musc. 500. T. 50. f. 69. Ee 4 II. Deel. XIV. Stuk. IX. Afdeïl. 111. Hoofdstuk. XXXI. Bryum Caspititium.Piaggig. XXXII. Carneum. Vleelchkleurig.  ÏX. Afdeel. III. Hoofdstuk. XXX Hl Bryum fimplex. Enkold. XXXIV. 'duplex. Dubbeld. XXXV. Alpinum. Alpifcü. £ 3 1 i i HO B E s c h r y v / N C v A n (.33) Knopmos met een knikkend langwerpig Meelknopje , Elsvotmige Blaadjes en een zeer eenvoudig Stammetje, dat m 'i midden een Draadje uitgeeft. (34) Knopmos met knikkende Meelknopjes en dubbelde Draadjes. Het eerfte van deeze drie , wegens de Kleur der Draadjes VleefchkleaHggebynaamd is op vogtige plaatfen in Sweeden/ als ook elders in Europa, gevonden: het tweede in Engeland: het derde, dat aldaar op Muuren en Haagen m Tuinen groeit, heeft de Hortnlanus Meerbcrgh op fommige Muuren te Voorfchoten waargenomen. Lxnn^ us hadt iit laatfte niet aangetekend. (35) Knopmos met een hangend langwerpig Meelknopje; Eyronde gefpitfie , pkiA Bladen en Takkige Stammetjes, die in de Mikjes Draadjes hebben. (3) Knop. C33) Bryum Anth. tmtante oblongi, Fol S,* , ... 85- T. 49. f. So. Gort. Belg. 11 p. 2g2 N. m (35) Bnjum Anth. penduW oblooga. Fol. ova.'is acute Cannatis. Huds. Angl. ^ Bryum HypnoMes ^ Z frm/«C°ma infigni ^KfC. 39.}. X. 50. f. 64;  i) e Mossen. 441 (36) Knopmos met knikkende Meelknopjes, die langwerpig zyn, en hoog groene Blaadjes. Het eerfte van deeze twee, dat niet dar op hooge Gebergten , in Engeland, door D 1l lenius was gezien, werdt deswegen, nie ten onregte,Alpifih van Linnjeus getyteld „ Alpifch is dit fraaije Mos (*), (hadt die Au „ theur daar van gezegd ) , 't welk ik by ze „ ker verwoeft Kafteel, niet ver van Llanbei „ ris , op Rotfen dunnetjes met Aarde be „ dekt, heb gevonden." De donkerroodhei der Draadjes geeft 'er een fierlyke vertot ningaan. Ik geef, om dergelyke reden,de bynaatn van Eilands aan een Mofje , 't wel den Heer de Gorter, op 'c Eiland van Bi sieius , te Petersburg, aan de Wortels \i Boomen, zeer overvloedig was voorgekomei niettegenftaande het in Engeland op vo tige plaatfen en Gebergten waargenomen i Van dergelyke Mosfen vind ik ook by d< Heer N. L. BümMannus , onder de Oofti ("36J Bryum Anth. mitahtibus , Captains oblongis , Fol. viridisfimis. Mild. Bryum Trichodes late virens, Capit. cernuis oblongis. Dill. Musc. 391. T. 50. f- 61 Musc. trich. Font. minor, Fol. Capill. vitidisfimis. Raj. Syn. 11. p. 32 Gort. Ingr. p. 171. ("«) Alpinus eft bic Muscus fpeciofus. Dill. ufcfupra. Ee s II. Deel. XIV. Stuk ix. AïDEEL. 111. llüOÏDSTUK. XXXVI. .InfuUirc. Eiland*. i 1a k n 1: gs.:n lili-  IX. Afdeel UI. Hoofdstuk. Knopmos 1 I I l I ft d; bi de zee M, dal 442 BesCHKyvINC vam difche Planten, geen gewag. De fchrandere Heer Thunberc, niettemin, heeft boven op het Gebergte, bezuiden Batavia, een Mos ™ Bryum gevonden , waar van ik gaarn de Afbeelding zou hebben medegedeeld, indien het my, wegens 't ontbreefceri der Draadjes en Meelknopjes , niet onmooglyk ware geweeft, hetzelve tot een Soort te brengen (*). n 't zelfde geval , misfchicn, bevondt zig bonsKAÖHL, Egypte en Arabie doorkrui ^ende, die wel gewag maakt, dat men 'er Mmum en Bryum vindt: welke Mosfen de A.abieren Hakob, Tolbob of Roba noemden; ioch aan dezelven geen Soortelyke benaa™g geeft. Denkelyk zal hy de Vrugtmaaende deelen daar van niet hebben waargenoien. Ik gaa nu over tot het Geflagt van Hypnum. Takmos. Veelal Takkiger valt dit Mos dan de voo-. landen, en geeft een zydelings Draadje uit It aan zyn Voet omringd is met een Schub! 5 of Haairig Kransje; hebbende voorts de Meel- -») Mooglyk is dit het Bryum Dendroides, waar van JOogSn r LJNN*ÜS thanS de AfteeMtegT™  de Mossen. 443 Meelknopjes gedekzeld en een Haairloos Huikje, evenals de-voorgaanden. In dit Geflagt zyn over de veertig Soorten begreepen , welken onze Ridder in zeven Kangen onderfcheiden heeft, als volgt. ï. Met gevind Loof.. (I) Takmos met geheel eenvoudig Loof, de Blaadjes Elsvormig uitgebreid; dc Draadjes uit den Wortel. Een zeer byzonder en aartig Mos is dit Ja' maikafche, aldaar door Sloane gevonden, 't welk veel naar het Bezem-Mos, voorheel befchreeven , gelykt. Het geeft, naamelyk uit den Wortel enkele Steeltjes, die met B.a dertjes gevind zyn, ter hoogte van het mid delflag Vergulde Haairmos of Wederdood De Draadjes , ondertusfehen , die de Meel knopjes draagen, komen uit den Wortel tusfehen de Blad deelen , voort, en overtrei fen dezelven weinig in hoogte. (2) Tak (i) Hypnum Fronde fimplicisflma, Foliolis patentibn Subulatis , Fedunc. Radicalibus. Sy/t. Nat. V*g. Xli Gen. «95. Sp. i. Hypn. er. non Ramofum, Spin. Hl le:um semulum. Dill. Musc. 332. T. 43- f- 68- Amai tum f. Polytr. Aureum medium &c. Sloane. Stam, 1 Hift. 1. r. 68. T. 25. f- 4- II. Db«l. XIV- Stuk. IX. Afdeel. 111. HoOFD- ITUK. KnopiioS* 1. Hypnum Spiniforme. Graatachtig. I » > f t.  IX. AlDEEL. Hl. HooIDSTUK. IL Hypnum Taxifo- lium. Taxis- bladig. 111. Denticulaturn. (Tandig. v n Js h kl v< 3« < lat; Sut con Jius Mui f. V C tis; dent 266. «37ï. 6 444 ElSCHRYVIKG VAH (2) Takmos met geheeleenvoudig gevindLoof, dat Lancetvormig is, aan den Voet Draaddraagende. CD Takmos met gevind eenvoudig Loof; de Vinnen verdubbeld; aan den Voet Draaddraagende. Grootelyks verfchfflen deeze niet, die uit en Wortel Vederachtige Bladen uitgeeven , relKe zig Roosachtig uitbreiden, en uit het Jdden Draadjes fchieten met knikkende ïeelknopjes, veel gelykende naar die van 't aairmos of Verguld Venus Haair. 't Is een em Mosje, by ons tusfehen het Gras, op :ele plaatfen, en elders daar het vogtig is, oeijende. In Sweeden komt het in lommeje Bosfchen, by üpfal,voor. U) Tak- 2) Hypnum ttond. CmplWsfirn», Pinnata, LanceoI» Bafi Pedunculifera. Gort. Belg 11. p zc)2 Ft ft II. N. iot3. Oed. Dan. 473. f. Hyr„. Fol. PiIm.' dg. Lincaribus. R. Lugdb. 504. Hypn. Taxiforme miBan Capfnlifera. Dill Musc. 263. T. 34 f c. Pennatus, Capit. Adianti. VAlt.U'P*r. 136, T. 24. 0 Hypnum FronJe Pinnata fimplid; Plnnis duplicaBafi Pedunculifera. Gort. Bdg. Fl Suec. uts Hypn tui. Piimatum, Pinn. dupl. recurvis. Dill. Musc T. 34. f. 5. M. Perm denticulatus minor. Vaill. Par' T. 29. f 8. M. Perm. Capit. Adianti. Mor. S i< 1 f- 36. ' s'  r» i M o s s 8 h. M? (4) Takmos met zeer eenvoudig gevind Lancetvormig Loof, dat aan de tippen Draadjes draagt. (5) Takmos met gevind Takkig Loof aan de tippen Draaddraagende. (6) Takmos met gevind Takkig Loof, dat overend ftaat, in 't midden Draaddraa gende. Naar de gelykenis , welke deeze Mosfen met het Knopmos , Slecpvuim of Venus Haair hebben, zynze dus gebyuaamd. Het middelfte was door Dilleniüs onder Mosfen, uit Patagonie overgebragt , dus gevonden. Dit hadt maar zeer korte Draadjes. De twee an- C4) Hypnum Fronde fimplicisfima Pinnata , Lanreolata ; Apice Pedunculifera. Gort. Belg 11. p. 2g3.Fl. Suec, II. N. 1012. Oed. Dan. 473. f. 1. Hypn. Taxifurme exiguum. Dill. Musc. 262. T. 34. f. 1. Muscus Polytrichoides. Vaill. Par. 136. T. 24. f. 13. Musc. Terreftris minimus. Buxb, Cent. I. p. 44. T. 64. f. 3. Hall. Heli/, inchoat. 111. p. 36. (5) Hypnum Fronde Pinnata Ramofa, Apice Pedunc, Hypn. Pinn. Acacise Setis brevisfimis. Dill. Musc. 265. j. 34- f. 4- ("6) Hypnum Fronde Pinn. Ram. erecta &c. Gort Belg. II. p. 293. Aït. Stokh 1769. p. 284. Hypn. Taxiforme paluftre Ram. majus & erectum, Dill. Musc, 264. T. 34. f. 3- Musc Taxiformis Ramofns. Vaill. Par. 2S. £ 5- II. Debl. XIV. Stuk, IX. Afdeel; ' III. Hooïa-i stuk. IV. Hypnum Bryoides. Knopmosfig.V. Acacioi* desSten*pruimig. VI. Adianioi* des. Venus- haairig.  IX. [Afdeel 11). Hoofdstuk. Takmo. VII. Hypnum toviplana. turn. Platachtig- vin. Oniitiiopo' dioides. Vogel1'ootig. IX. Stjlvatu turn. Bofchminnend. I r a & D J. m 44Ö CESciIRYviNe VAW anderen zyn in ons Wereldsdeel t'huis. Hec eerfte is een zeer klein Mosje; het laatfte valt grooter en gelykt, volgens Dillenius, naar Taxis j zo dat ik de overeenkomft van hetze ve,'m gedaante, tnet het Venus-Haair met kan vinden. Veeleer zou ik 'er een Va' renachtige geftalte aan toefchryven met Bvx. baum, of noemen het Taxisbladig, Takkig Mos, met Vaillant. Deeze beiden zyn in e Haagfche Bofch gevonden: het laatfte komt op Steenen in Bosfchen van Sweeden voor. (7) Takmos met gevind Takkig Loof; de Blaadjes Schubbig, fphs, geplooid, famengedrukt. (8) Takmos met gevind Takkig Loof; de Blaadjes zeer uitgebreid, Eyrond, gekield ge/pitst. 3 (9) Takmos met gevind Takkig leggend Loof en (7) Hypnum Frond. Piimata Ramofa &c Gort Be'r ■ P. 293; Fl Suec. li. N. I0I5 Hypn. Fen„ar. com-' resfum & fplendens. Dill. Musc. 262. T ' { ™ luscus Trichomanoides. Vaill. Ptr. i39't '23%.' 7' ($) Bypim,« Frond. Pinn. Ramofa, Fol'. patenHsfimis b. Hypn. Pennatum Ornuhopodii Pinnoli, pellucidi, ILL. MUSC. 270. T. 34. f. o. P™7 (9j Hypnum Frond. Pinn. Ram, procumbens&c. HudsngU Hypnum dentic. Pinna.um, Pi„milis rlmp,idbHS ftionbns. Dill. Musc. 267. T. 34. f. 6.  d e Mossen. 447 en fpitfe Blaadjes , in 't midden Draaddraagende. Weinig yerfcbillen , van elkander, in geftalte deeze Mosjes; waar van, het gene den bynaam van Vogelpootig voert, uit Patagonie was overgekomen. Het Platachtige is in de Duinen by Hillegom en Noordwyk waargenomen. Het laatfte komt op donkere plaatfen in Bosfchen voor, zo Dilleniüs aantekent. II. Met verfpreide Spruitjes. (10) Takmos met Takkige Spruitjes, byna gevind Loof en geflippelde Blaadjes. (n) Takmos met verfpreide byna regtopft'aande Spruitjes; de Blaadjes over éêne zyde , omgekromd, rimpelig aan den Voet. (12) Takmos met Takkige Spruitjes, byna ge. (16) Hypnum Surculis Ramofis, Frond. fubpinnatis &c. Sp. Plant, N. 9. Hypn. Penn. Aq.. lucens, longis latisque Foliis. Dill. Musc. 270. T. 34 f. 10. ("11) Hypnum Sürc. vagis erecVnisculis &c. Sp. Plant. N. 43- Mant. 131. Hypn. lutescens crispum Lycopodi» fac:e. Dill. Musc. 289. T. 37. f. 24. (12) Hypnum Surc. Ramofis , Frond. fubpinnatis &c.' Sp. Plant. N. 10. Hypnum Penn. undulatum, Lycopodii adinftar fparfum. Dill. Musc. 471. T. 36. f. li. II. Dm. XIV. Stuk. IX. Afdeel. lil. Hoofdstuk.Takmos. X. Hypuum lucens. Glinfte* rend. XI. Rugofum, Gerimpeld.XII. UndulaM turn. Gegolid.  'IX. Afdekl. III. Hoofdstuk. X1H. Hypnw trispuiii, Krullig XIV. Triquetrum.DriekantigXV.Rutabutum. Schraaperig. i < ] I 1 a £ 448 B e s c h r y v i n g van gevind Loof en gegolfde famengevouwen Bladen, (13) Takmos met Takkige Spruitjes , byna * gevind Loof en gegolfde platte Bladen. Van deeze vier Europifche komt het eerfte op Moerasfige plaatfen voor: het tweede zou in Hesfenland en Halland groeijen: het derde in En eland (eiland en Switzerkmd: het vieiv de, eindelyk, op Steenige plaatfen. Dit Jaatr fte zou , volgens Bolk ha ave, in onze Provinciën ook t'huis zyn. Het heeft veel korter Draadjes dan het Gegolfde, 't welk 'eranderszins zeer naar gelykt, en platachtige Takjes, de Blaadjes op de Oppervlakte gekruld. (14) Takmos met verfpreide omgekromde Takken; de Bladen Eyrond omgekromd en uit. gebreid. (15) Takmos met verfpreide:, byna kruipende Tak- (13J Hypnum Surc. Ram Frond. fubpinnatis , Fol. mdulatis planis. Sp, Plant. N. 1 . Hypn- Pennae. unulatum crispum &c Dill. Musc 273. T. 36. f. ia< flusc. Squamofus Linaria: folio, crispuj, Capit recur•is. Toornï hifi. 554. Boekh. Lugdb. |. p. 2o. jj. „ iort. Belg. li. p. 293. ' ' (14) Hypr.um Ramis vagis recurvis &c. Gort. Belg. I. p. 290. II. Futc. 11 p. 88l, Iol6. Hypn. vu| agulum maximum & pallidum. Dit L. Musc 20* T a» 28. Vaill. T. 23. f. 9. ' (15) Hijpnum Ram. vagis fubrepentibus &c. Gort.  t> / e Mossen. .449 Takken'-, de Bladen Eyrond, gefpitst en fchubhig. Deeze in Velden , Bosfchen en Haagen , van ons Wereldsdeel voorkomende, groeijen by ons in Weiden en met Onkruid begroeide Tuinen , tusfchen 't Gras. Het eerde heeft zyn naam van de driekantigheid der Bladerige Steeltjes , het andere van de figuur der Meelknopjes; zo dat dezelven, met de Draadjes, als een Schraap. Yzer, waar mede de Oven uitgehaald wordt, vertoonen. III. Met gevederde Spruitjes. (16) Takmos met gevederde Spruitjes, afflandige Takjes en gefchubde kromme fpitfe Blaadjes over ééne zyde, (17) Takmos met Kinderende Spruitjes die plat gevind zyn, en vergaarde Draadjes. ( (18) Tak-, Be'g. II. p. 294. Hyph. dent. vulgatisfimum. Dill. Muss. s95. T. 38. f. 29. Muscus Myofuroides Rutabuli fruöu. Va li Par. T. 27. f %. fi6j Hypnum Surc Pennatis, Ramulis diftantibus &c. Sp. Plant. N. 14 Gort. Belg. II p. 294, Fl. Snec.%7S , 1017. Hypn repens Fiücinutn crispum. Dill. M.usc 283. T. 36. f. 19, Muscus Filicinus. Vaill. Par. 138. T. 29. f. 9- (17) Hypnum Surc. proliferis plano-Finnatis , Pe. „„ duns» Ff II. r*bl._XIV. Stuk. IX. Afdekl. III. Hooïb. ITUK. Tabnol. XVI. Hypnum 7ilicinum. Vareaachtig, xvir. Prolifeum Kin.de* sad.  4 IX. Atdeel. UÏ Hoofdstuk. XVTJT. Hypnum dclicaiulnmTederig. XIX. Parietinum.Muurig. XX. Prceicngum. Zeer 1 lang. c ö F T c ,5 n di 21 'b F 3- G< tr C $Q Br. SCHRYVING VAN fi8) Takmos met de Spruitjes byna Kinderend plat gevind, gepunt, en vergaarde Draadjes. (19) Takmos met plat gevinde niet afgefcheiden Spruitjes en vergaarde Draadjes. (20) Takmos met eenigermaate gevinde leg. gende Spruitjes , afflandige Takjes ,. Eyronde Blaadjes en knikkende Meelknopjes. Deeze vyfderley Mosfen komen veel met alkander overeen. Zy hebben eene Varenclitige geilalte, waar van de eerfte Soort den by- unc aggvegatis. Sp. Palnt. N, 15. Gort. Belg. Fl. <*iie. uts. Hypn. Filicinum Tamarisci foliis majoribus lendentibus. Dill. Musc. 274. T. 35. f. 13, Muscus licinus major. Mor. S. u. T. 5. f- 2. Tournf. Injt. 1 326. f. C. Vaill. Par. T. 15. f. 1. OSJ Hypnum. Surc. fubproliferis , plano -Pinnatis, ispidatis ; Pedunc. aggregatis. Sp. Plant. N. 16. Fl. uec; II. N. 1019. Hypn. Filicinum, Tamarisci foliis inimis non fplendenübus. Dill. Musc. 546. T. 83. f. 6. O9) hypnum Surc. plano-pinnatis continuatis , Peme. aggregatis. Sp. Plant. N. 17. Gort Belg. 11. p. 15. Ft. i-uec. Lapp. Hypn. Filicinum Tam. fol minoriis non fplend. Dill. Muec. 276. T- 35. f. 14 Muscus iliciims major. Buxb. Cent, II. p. 2. T. 1. f. 2 & p. T. 2. f. 1. Vaill. Par. T. 1% f 1 & T. 29. f. 1. f=o) Vypnum Surc. filopmtfatis decumbentibus &c. jrt Belg. Pi. Suec. &c. Hypn repens Filicinum, angularitSus parvis foiiis , pr»Iongum. Dill. Musc. 8- T. 35. f. 15. Musc. ten, minox fol. crispis. Buxb, i'. 37- T. 63. f. 3-  ij e Mossen. 451 bynaam draagt by Linn^eus; doch Dille n 1 u s heeftze allen Varenachtig genoemd. De derde Soort is teerder dan de anderen en fyner van Loof, vallende zo wel in Amerika als in de Noordelyke deelen van Europa. De vierde is zeer gemeen en de vyfde komt , by ons , in veele Bosfchen onder oude Heggen en op oud Hout voor. Zy is gemakkelyker te kennen, dan door de befchryving of bepaaling te onderfcheideu. Dus is de eerfte Soort ook gemakkelykft aan de gedaante kenbaar, en aan haar krullend Loof. (21) Takmos met gevinde Spruitjes; de Tak' jes digt by één, met omgekromde tippen. Om dat de Takjes eindigen als een Vederpluim der ouderwetfche Helmetten , heeft deeze Soort den bynaam. Zy is in Europa en in Penfylvanie aan de Wortels der Denneboomen gevonden. Boerhaave heeft dit Mo: (21) Hijpnum Surc. pinnatis, Ramulis approximatis &c. Sp. Plant. N. 19. Gort. Belg. p. 295 Hypn. Filicinum Criftam Caftrenfem reprsefentans. Dill. Musc. 184. T. 36. f. 20. Musc. Terreftr. repens fubflavus. Vaill. Par. 141 T 27. f. 14. Musc. repens Ramofus Pinnatus., fubtilisfime d!vifus , Foliolis crispis reflexis. Boerh< ftugctb. 1 p. 21. N. 27. Ff 2 II. Deel. XIV. Sruit. IX. Afdeel,, iii. Hoofdstuk.Takmos. XXI.' Hypnum Crijla Ccftrenfis. Helmkuif.  452 13 E S C HJR Y V I N G V A;N IX. I AFDEEL. . iii. J Hoojdstuk. XXIT. Hypnum Abietinum. Denneboomig. XXIII. Ptumo/um. Plufmachtig, \ r ! 2 1( l n \ t q n 'J \ i I P' l< *los als inlandfch onzer Geweften opgetekend, iet heeft eene geelachtige Kleur. (22) Takmos met gevinde Spruitjes , die rond* achtig zyn, afflandig en ongelyk. (23) Takmos met gevinde kruipende Spruitjes, getropte Takken, Schubachtige Elsvormige Bladen en opfiaande Meelknopjes. Van deeze twee heeft de eerfte van het roeijen in Bosfchen onder Denneboomen of an de Denneboomachtige geftalte den byaam. Immers C o m m e l y n heeftze genoemd, los in de gedaante van den Denneboom , en y is dus ook van ouds beftempeld. By Haar:m vindt menze op 't Hooge Veld aan den loute. De Draadjes , die paarfch zyn, ko. ïen uit het midden der Spruitjes of Takjes oort, gelyk in de andere, die aan de Wor;Is van Boomen in Engeland is gevonden. IV. Met f22) Hypnum Surc. pinnatis teretiusculis remotis inaelaübas. Sp. Plant. N. 20. Gort. Belg. PI. Suec. Hyp™ 'utescens Alis Subulatis tenacibus. Dill. Mme. ag3. • 5* f- '7' Musc. Pennatus minor, Caulibus Ramofis". aill. Par. T. 29. f. 12. Muscus Abietis facie. C. B*. 'in. 360. Comm- Hotl. (23) Hypnum Surc. Pennatis repentibus &c. Sp Plant. r. kt. Gort. Belg. 296. Huds. Angl. 423. Hypnum rems Fihcmum Piumofum. Dill. Mme. 280. T. 35. f  |i) e Mossen. 453 IV. Met omgeboogen Bladen. ; (24) Takmos met eenigermaate gevinde Spruitjes en omgekromde Bladen, die Elsvormig getipt zyn, oyer ééne zyde. (25) • Takmos met byna regtopjlaande Takkige Spruitjes; um Cupresfuorme Foliis aduricis. Duv..Mttsc. 287. ï\, 37. f. 23. Musc. Sviuam. Ramofus minor & crispus. VaiiX. Par. 139. T. 27. f. 13. Hypnum Surc. erectiuscu'.o - fubramofis &c. Sp. Plant. N. 23. Gort: Balg. 296. Ily-j uum Paluftre erectuni fummitatibus aduncis. Dill. Musc. 291. T. 37. f. 26. (26) Hypnum Surc. Pinnatis compresfis &c. Huds. Angl. 423. Iïypn. Filicinum Sericeum molle & pellucidum mucronibus aduncis. Dai.. A'wc.. ibó. T. 36. f. 32. Ff 3 II. Dett. XIV Sivk. IX. Afdeel. 1IJ. Hoofd- '■-tuk. rè xxiv. Hypnum Cupresfi' forme. Cypresachtig. • xxv. Aduncum. Haakig. XXVI. Cwt.pres-. fum. Samengedrukt.  IX. Afdeel. III. Hoorn» STUK. XXVII. llypuum Scorpioi((es.Scorpioenftaartig. XXVIII. Fiticalofum. Klaauwierig. XXIX. Squ-rrofum. Rappig. 3 ] < t i i 3 1 ) J54 13 E S C H R Y V I N G VAN (27) Takmos met verfpreide leggende omgekromde Takken , en gefpitfte Bladen over ééne zyde. Naar het Wolfsklaauw gelykt deeze in GeHalte zeer, maar heeft de Takken aan 't end ds een Scorpioenftaart omgekromd. In diepe Moerasfen van Engeland en Sweeden is dezelve gevonden. (28) Takmos met kruipende Stammetjes, verfpreide ronde Takken en uitgebreide gefpitfte Bladen. ("29) Takmos met verfpreide Takken en Lancetvormige Plooijig gekrulde omgekromde Blaadjes op vyf ry'èm Het fa?) Hypnum Ramis vagis procumbentibus recurvis kc. Sp. Plant. N. 24. Ft. Suec. 1 \. N. 1026. Hypn. Scorioides paluftre magnum , Lycopodii inftar fparfum. )ill. Musc. 293. T. 37. f, 25- (28J Hypnum Surc. repentibus &c. Sp. Plant. N. 25. iOrt. Belg. 11. p, 296. Hypnum fubhirfutum &c. Dill. VLuSc. 307. T. 39 f. 43. Musc. Squamofus Viticulis lonioribus glabris. Vaill. Par. 137. T. 23- f. j. (a9y Hypnum Ram. vagis, Fol. complicato - carinatis . 'tc. Sp. Plant. N. 26. Gort. Belg. IJ, p. 296. Fl. Suec. 78i 1027. Hypnum repens, triangul. reflexis foliis maus & minus. D'rtt'. Musc. 303. T. 39. f. 38, 39. Musc. ireft. Fol. reflexis. Vaill. Par. 139. x. 27. f. 5. HAtfc, 1i!v. inchoat. 111; p. 27. N, 1732, 1733.  DE Mossen. 455 ' Het eerfte van deeze twee, onderfcheidt zig, doordien het zig byna als Klaauwieren van den Wyngaard vertoont: het andere door eene rappige gedaante, wegens-de omgekrom de Blaadjes, die ieder op zig zelf driekantig zyn en op rvën geplaatst. Volgens den Rid der komt het eerfte op drooge Bergachtige plaatfen aan 't Geboomte, het andere op vogtige in ons Wereldsdeel voor. By ons vindt men het Klaauwierige in de Duinen by Haarlem, het Rappige, dat ook veel op vogtige Gronden groeit, in de Haagfe Duinvelden overvloedig. (30) Takmos met kruipende Stammetjes, getrapte opjiaande Takken, Eyronde eenzydigt Bladen en opgeregte Meelknopjes. (31) Takmos met kruipende Stammetjes op jlaande verfpreide Takken , eenzydige Bladen en rondachtige Meelknopjes. Twee tt*>! fio) Hypmtm Surc. repentibus, Ramis confèrtis érec tis &c. Sp. Plant. N. 27. Gort. Belg. II p. 297. Hypn. heteropliyllum Aq- polycephal. repens. Dill. Musc. 293. T. 37. f- *7- (30 Hypnum Surc. reptant. Ramis vagis ereRis &c Sp. Plant. N. 28. Gort. Belg. H. p. 297. Hypn. Loreun Montanum Caps. fubrotundis. Dill. Musc. 305. T. 30f. 40. Vaill. Par. T. 25. f- Muscus Montanus. Ta- b£p.h. Pc. 809. Ff 4 l!. Deel. XIV- Stük: TX. ATOÏ.el. 111. Hoöfij- t end; de Meelknopjes orerendJlaande. :£M§M \sdit Mos'doordie'1 het ^ ?eSfe als ™ Boompje ver. aont. Het groeit m ons Wereldsdeel in Vel. en en Bosfchen die eenigermaate vogtig zyn • 1 leer de Gokte*. Ik heb een fchoon E- j xem- I 'üknf. A^. r. 3,6. f. B. AlopecurojdM. .  de Mossen. 45 xemplaar daar van., dat in Japan door der Heer Tiiunberg is verzameld. (33') Takmos met een opgeregt Stammetje de Takjes meefl verdeeld, gebondeld aai 't end; de Meelknopjes eenigermaate knik kende. Zo eenvoudig zyn de Takjes niet van d' Mos, 't welk ook Boomachtig groeit en ar ders weinig verfchüt van 't voorgaande. I zie niet, waarom het meer Voslenltaartig da hetzelve zoude zyn. Vaillant hadt ht dien bynaam gegeven. Op dergelyke piaatfe komt het voor, zynde by ons in 't Haag! Bofch, als ook in de Duinen by Noordwyk waargenomen i Uit Japan heb ik ook Exemplaartjes j die ve gelyken naar deeze Soort,dochinsgelyks'gec Meelknopjes hebben. Zy behooren zefcerij tot dit Geflagt, en de manier van groeijir betrektze tot de Boomachtige Mosfen mi gebondelde Takjes ; gelyk uit de Afbeeldinj van hetzelve , in Fig. 10 , op Plaat CU blykbaar is. -IV. M ?. C33) Hypnum Surculo erefto, Ram. Fasciculatis & Sp. Plant. N. 30. Gort. Belg. II. p. 297- Fh Suee.ü 1029 Hypn. Dendroides obfcuriiis, Setis & Caps. b: vioribus fubnutantibus. Dill, Musc. 315. T. 41. f. 4 JIusc fquam, Alopecuroides, Flagellis recurvis. Vaii Par. 137. T. *3. f. 5- Ff 5 tl. Dbsl. XIV» Stuk-: r 1 IX. Afdeel. ' lil. HooïD- 'xxxm. ' Hijpnum 9 Aloppcu. rum. Vosfen- ftaarcig. t k n t ••• 1 9 > ;1 {PL. CIT. Fis. 10. n k g :t :t :c. 9", e- 9* l.  IX. Afdeel. 111. Hoofdstuk. XXXIV. Hypnum lurtipendulutn. Korthangend. XXXV. Fttrum. Zuiver. XXXV1. Filifolium, DraadWadig. ee ha pa en Ai va C 3tVitiC: Plu ion. Mu> (3 mibi tenu 6z. I 4J8 Bescmrtving van VI. Met byna rondachtige Spruitjes. (34) Takmos met verfpreide ronde Stammetjes Eyronde fpitfe uitgebreide Bladen en han. gende Meelknopjes. (35) Takmos met Vinswys'' verfpreide Elsvormige Takjes, de Blaadjes Eyrond, ftomp. famenluikende. (3<5) Takmos met verfpreide zeer Takkige Spruitjes, Draadachtige Takken en fcheere Meelknopjes. In geftalte komen deeze drietaamelyk overn; wier eerfte , wegens de kort gedeelde ngende Meelknopjes bygenaamd, in Euroen Amerika op de Wortels van Boomen Steenen groeit: de tweede, om dat zy van rde en ander Vuil zo zuiver is, wordende a de Visfchers in Lancaster gebruikt om de Wor- 14) Hypnum Surc. vagis teretibus &c. Sp. Ftant. N. 877. 1030 Hypn dentatum curtipendulum. c« .s r,g,dls. D,E.«..^. 333.T.43. f. 6. ffi) *m*m Surc. Pinnato-rParfisSubuIatis&c.ó>. ie vuig. fol. obtufis. Dill. Musc. 309. T 40 f «is Squamoms Cupresfiformis Tournf. *£>.J?' ^Hypnum Surc. vagis Ramonsfimis, Ram. Filifor» A* Huds. Jfyt. 4JI. Hypn. Sericeum Ram. & us, caps. acuminatis. Dill, Musc. 317, t ai f iort. Jngr. a73. 5 7 *  de Mossen. 45*; Wormen af te veegen , waar mede zy hengelen willen, en Hertshoorn - Mos geheten. - Deeze, by T 0:1 r nefort Schubbig Cypresachtig Mos getyteld , groeit by ons veel in natte ruige Weidlanden en Hoven, volgens den Heer de Gorter, die de derde Soort, het Draadbladig. Mos, aan Boomflammen en op den Grond, in Rusland, omftreeks Petersburg, doch zonder Meeldraadjes , aangetroffen hadt. (37) Takmos met de Spruitjes en Takken ver fpreid rond, byna regtopfiaande , jiomp. (38) Takmos met ronde Takkige Spruitjes en uitgebreide fpitfe afflandige Bladen. (39) Takmos met verfpreide Spruitjes, die aa de tippen met omwonden Blaadjes gefpit, E* m - . - h (37) Hypnum Surc. Ramisque vagis teretibus ere obtuhs. Sp P^nt. N. 33- £f Suec- S*5 N. 103a. Hy] Cupresfiforme rotundius vel lllecebra amulum. Dn Musc. 3n. T. 40. f- 46. Muscus Terreftris &c, Vau Par. i37- t. 25- f 7- r o _ p, (38) Hypnum Surc teretibus Ramofis &c öp. na N. gSoR- Suec. 11. N. 1033 Hypnum Aq. Flagellis retibus & pennatis. Diui.. Musc. 308. T. 40. f. 44. (39,) Hypnum Surc. vagis, Apice Fol. conv. acu nato. Sp. Plant. N. 3§fj M-pn, paluftre extremit. < Pid. & pungeut.bus. Dill. >w 3°°' T- 39- ?■ 34-» rus Saxatüis repens Coma fparfl. Buxb. Gr*/. 11. I T. 3. f- **4» II. Da«i.. XIV. Stuk., IX, AlDEfcL. 111. Hoofd? stuk. Takmos. ■ xxxvii. Hypnnm Illeeebrum,Huislook, achtig. XXX vin. Riparium. üeverig. n XXXIX. \t Cuspidatum.Stekelig. it ft. 'n& l. v nt. te- milusus. 6.  IX. Afdeei . 111. Hoofdstuk. Tahmoi XL. Jftfpimm fluitcms Vlottend. j 1 r f < r d n D fc o< i Su erei Du 4ÖO B e s c ii r y v I n 0 van -deHUr°0k geIykeDd M°S de Velden van Europa en Amerika voor- het evenge aan de kanten van Rivieren het . Stekelige m Mosfige Moerasfen , d;e het vult, volgens Likn,éus. Bvxhavu] evenwel, fchynt het als een Steenmos opgc! teleend re hebben en Meerburch hadt het in ce Duinen by 's Hage, tuffchrn het la.'-re Gras gevonden. C4o) Takmos mèt lancetvennige ovcrhoelfc afflandige Bladen. Dit in de Wateren vlotiendMos, zo In Jerland als m Engeland groeijende, vermoedde Dugenius misfehientot her Geflagt van Fonteinnos te behooren. Niemand hadt de Vrugtlaakingen, zegt hy, daar van gezien. Ja weeden, nogthnns, zyhze naderhand ontekt, en bevonden te beftaan uit zeer dunne 30de Draadjes, in eenigen zeer lang, in aneren naauwlyks van een Duim, met een krom )od, zeer kort, ongehaaird, Meelknopje' us heert LinNjEos het onder de Sweed' he Takmosfen opgetekend, en ik vind het >kdoor den Heer de Gorter, onder die ■Ao) Iiypnum Fol. Lanceohtïs aïfer^ remofe Fl * " I034-. Gort. Belg.'\\. tyty* ^ ^ hun aut flu.tahs, Foliis ob!or,B,s rerangnffis J£j .l. Musc. 299.rr.38.f. 33.  p e Mossen. 461 die van ons Land, als aan verfcheide Beekjes te Wasfenaar voorkomende, opgeichreeven. s VII. Met getropte Spruitjes. (41) Takmos met een kruipend Stammetje,, getropte opfiaande Takken , Elsvormige Bladen en opgeregte Meelknopjes, (42) Takmos met een kruipend Stammetje, getropte opfiaande Takken , Elsvormige Bladen en eenigermaate knikkende* Meelknopjes. Deeze beiden, wegens hunne zagte Wolligheid gebynaamd, groeijen zo wel in ons Land als elders in Europa. Men vindt het eerfte aan Boomftammen , op Steenen, als ook in vogtige Weidlanden en Hoven : het andere komt aan de (Wortels der Boomen, op Schaduwachtige plaatfen, voor. (43) Tak (41) Hypnum Surc- repente, Ramis confertis ereftis &c. Sp. Plant. N. 36. Gort. Belg. 11. p. 298. Ft, Suec 882, 1036. Hypn. vulgare Sericenm recurvum &c. Dill Musc. 323. T. 42. f. 59. Muscus Arboreus fplendens, Sericeus- Vaill. Par. 132. T. 17. f. 3. C42) Hypuum Surc. repente &c. Sp. Plant. 883. ïoy, Oed. Dan. 475. Hypn. Velutinum Caps. ovatis cernui; Dill. Musc. 326. T. 4' f. 61. Musc. Squamofus Ra mofus tenuior, Capit. incurvis. Vaill. Par, 13S. T. si f. 9. II. Dbb, XIV. Stuk. IX. AïDEEL. III. HOOFDTUS. XLI. Hypnum terheum, Zydachig- XLII. feluii- num, Fluweelig.' 1  IX. Afdeel» III. Hoofdstuk.XJLIII. Hijpnum fefpens. Kruipend. XLIV. Sciuroi des. Jnkhoornig. XLV. Gracile. Sïhraal. l ( i i 462 B E S C II » ï V I » c v A N (43) Takmos mi kruipende Stammetjes, Draadachtige Takjes en als verjleeten Blaadjes. (44) Takmos met opgeregte, Takkige, omgekromde Stammetjes. (45) Takmos met kruipende Stammetjes, gehandelde, ronde, bynaregtopftaande Takken en opgeregte Eyronde Meelknopjes. In Europa en Virginie komt het Kruinend Takmos, zogebynaamd, aan Boomftammen, «out en Steenen, voor. Men vindt het, by ms, m verlcheide Tuinen. De twee eerden • syn in Sweeden waargenomen, groeijende, we! als \ laatfte, op Boomen. In de rypleid der Vrugtmaakinge heeft het de Meel- draad- U-i) Hypnum Surc. repentibns , Ramis Filiformibus, Alt Stoki..1769. P. 248. Hypn. Trichodes ferpens.Set. & Caps. Iongis ereftis. Dill. Musc 32g. T. 42 f 64 Husc. Terreftr. omnium minimi>s &c. Vaill. Per \X r. 28 f. 2,6, 7,8. ' UsJ Hypnum Sllrc. ereftis Ramofig ^ lant. N. 39 Alt. sm. i769. p. 248. Hypnum Arboeum Sc.uro.des. Dill. Musc. 3,g. T. 4I. f. 54. Musus Arboreus fplendens Myofuroides. Vaill. Par T 7. {. 12 ' *> (45) ffyjuim Surc repentib.s, Ramis fasciculatis reetmuserefhuscul.s, Anth. ereftis ovatis. Huns, Angl. 130. Hypn, gracile Onmhopodioides. Dill. Musc w.  ï> e Mossen» 4^3 draadjes als een Touwetje gedraaid j groei: iende de Spruities van het Wyfje afzonderlyk, zegt Li***v* Dit is van Dilleniüs ontleend, die waarnam, dat zekere Spruitjes van dit Mos dikker waren, zonder Meeldraad jes, maar in de Mikjes der Bladen bevrugt me met zekere Schubbig Haairige Lighaampjes welke , in 't Water gedaan , door een ligt. beroering met een Naald , zig ontbonden n kleinere dergelyken , welken hy voor jong Plantjes hielde. Hy noemt het Inkhoomfiaa, tig Takmos. Het Schraale eindelyk, dat Vc gelpootachtig van hem gebynaamd werdt, kwaï in Engeland aan Boomftammen hangende vooi het was aldaar ook op Rotsfteenen , en t< vens onder de Mosfen , uit Patagome ove gebragt, door zyn .Ed. gevonden. (46) Takmos met zeer Takkige Stammetjes , Elsvormige, aan beide enden verdunnend ronde Takjes. (47) Takmos dat kruipt,'met opfiaande ze digt getropte Takken, kromme Meelknop) en geboogen Dekzeltjes, (46) Hypnum Surc. Ramofisfimis &c Sp. Plant. 40. Gort. Belg. 11. p. 299- Hypn. Myofuroidesteuuii Caps. nutantibus., Dim- Musc. 317. T. 41. f. p. (47J Hypnum repens , Ramulis ereftis confertisfij &c. Sp. Plaut. N. 4*- II. Dkkl. XIV. Siuk. ix. AfdeSI— 11). Hoofdstuk.Takmos. > l n » :- - m xlvi. , Hypnum '' Myofuroides. Muizenftaartig. 'r xlvii. és Clavetta- tum y Knodzig. n. is, ais  IX. Afdeel. » Hl. Hooïd- stuk. XLVII1. Htjpmm zfulaceum, Kattig. | t li » I P f. m Sint 4J4 IJ e s c ii r y y i N G VAN (48) Takmos met opgeregte ronde gefchubdt fiompe Takken en Haairbekleedzel!, zo lang byna als de Draadjes. ' By ons en elders komt het Muizen/hartige op Boomen en Steenen voor. Het Knodzige groeit, zo wel als 'tKattige, met Spruitjes die naarde Bloem-Katjes der Boomen gelyken, en Blaadjes als van den Savelboom, in Noord-Amerika, zynde uit Peniylvanie aan Dilleniüs overgezonden. Twee nieuwe Soorten heeft de jonge Heer L 1 nn^us by dit Geflagt gevoegd. De eene, ïevonden in de Switzerfche Alpen, geeft zyn ïd. den naam van Hypnum Halleri; de andere, >P vogtige plaatfen in Duitfchland groeijende, vordt, om dat het een ongemeen Glanzig uit len rosgeelen groenachtig Mos , Hypnum niens getyteld (*) IV. HOOFDE (48) Hypnum Ramis ereftis teretibus imbricatis obtut, Perichasdta longitudine fere Pedunculorum. Sp. Plant. ■ 4». Hypnum Julaceum , Perfchsetio Setas sequante" ill. Musc. aM. T. 4i. f. 57. Hypnum Claveliatum irvuB repens, Setis brevibus. Dill. Musc. 55I. T. 85. (*) Hypnum HalIerL Hall. Helv. inch. N. 1734. Hyp. m nitens. ld. N. 1754. Dill. T. 39. f- 37- Web. tc. 157. Schrbb. Spie. 93.N. iz6», Melk. Musc, emend. i.   2 J3eel,PI,AAT Cin.  bb Mossen. IV. HOOFDSTUK. Befchryving van de Mossen, die met Kelk jes voorzien zyn, gelyk de Schurftmosfen e anderen daar toe behoor ende. Deeze Rang van Mosfen is door den Hee: L i n n je v s onder de Alga of Wicrei geplaatst, om dat in dezelven, meeftal,geei onderfcheiding plaats heeft van Wortel, Sten, en Bladen, of dat die vereenigd zyn. Immet dus heeft zyn Ed. den Rang van Alga bepaald onder de Schuilteelige Planten. Ik hebze, we gens dc geringe overeenkomst met de Wie ren, hier t'huis gcbragt. Het eerfte Geflagt dat wel allermeest van die bcpaaling fehyn af te wyken, voert den naam van j ungerj^anni a. Want hetzelve bevat veele Soorten , di wel duidelyk gefteeld zyn en Vinswyze gebla derd; gelyk hier volgt. Ook draagt fommij blykbaar Bloem en Zaad. Het Mannelyk Teeldeel is gefteeld , naakt, met een vier klep pig Meelkuopje: het Vrouwelyke ongedeeld naakt, met rondachtige Zaaden. Door Rep Vivs en Michelius is hetzelve benoemd maar eenen Doöor Jongermann, doo y/icn, na ruim honderd Jaar geleeden, de Ca II. Vpuu XIV. Stuk, $ K. ix. * AFDEEfci IV. Hoofd? «ivic, l 1 T 1 s > i e 3 9 f t r r •  4 IX. I A'deel. 1 V. ! Hoofdstuk. I. gfuttger* mannin Aspiemoi-] das M iltkruid.ge. ] I » ( ] j t j i i i i t i j 56 Beschryving van alcgus van den Altdorffen Tuin aan 't licht jjegeven werdt. I. Met gevind eenzydig Loof. (i) Jungermannia met eenvoudig gevind Loof', de Finblaadjes Eyrond, eenigszins Kanthaairig. Dit Mos, dat de gedaante heeft van het: Vliltkruid of van Wederdood, groeit op vogige donkere plaatfen , zo van ons Wereldsleel als van Indie. Het beftaat uit kruipende :nkelde of Takkige Steeltjes, van een tot drie Duimen lang, die met veele rondachtige Blaades digt bezet zyn, en aan 't end in de Winer Kelkjes uitgeeven , uit welken in 't Vooraar een Styltje of Meeldraadje fchiet, dat' an 't end een rond Korreltje heeft of Meelmopje, 't welk door de rypwording in vieren plyt, en alsdan een Kmisje van vier Klepjes ver*1 {2) Sfurgtrtnannia Frond fimpüciter Pinnatis, Foliolis: ivatis fi bciliatis Sy/l. Nat Veg. XIII. Gen. 1196. Sp. . Gort. Belg, 11. p. 299. Jungermannia major Fol. revionbus & obt non deutatis Mich. Gen. 8 T. ;. f., . o, o. Lichenaftrum Asplenii facie, Pinnis laxioribus. Jill. Aiusc a?2. T 69. f. 5, (3. Jungerm. Caule Ranofo repente &c R. Lugdb. 508. Jungermannia major : Sec. Fol. denticulatis. Mich, Gen. 7. T. 5. f. 1, 2.Dill. , Vmse. ins. f. 6. Hepaticoides Polytrichi facie. Vaill, *arifi 99. T. 19. f. 7.  b e Mossen. 46? vertoont. Het groeit langs den Hierder Weg s ix. by Harderwyk , volgens den Heer de Gok.- a™™u ter, die het aldaar heeft waargenomen. Hooïd- stuk. (2) Jungermannia met eenvoudig gevind Loof; ^I- de Finblaadjes plat, naakt en Liniaal, mannin Piiiadoja. (3) Jungermannia met eenvoudig gevind L.oof;w^^' de Finblaadjes ejfenrandig, Schubbig, ver- 'ƒ* hevenrond. J1T. PJijan- (4) Jungermannia met eenvoudig gevind Lan- tkos. cetvormig Loof, aan de tippen Bloemdraa- ° " gende; de Blaadjes ejfenrandig. IV. Lanctoü* (5) Jungermannia met eenvoudig gevind Loof'j Lancetaan de Tippen Bloemdraagendej de Blaad'VOIVnl£e' jes tweetandig. Bi'den_ (6) Jun- fata. Tweetarjt ("2) Jungermannia Frond. fimpl. Pinn. &c. Jungerm. ^'^e' terreftr. Viticuüs Iongis &c. Mich. Gen. 8. T. 5. f. 4. Lichenaftrum Trichomanis facie e bafi & medio fiorens. Dill. Musc. 484- T. 69. f. 7. C3) jungermannia Frond. fimpl. Pinn. &c. Jungerm. yaluffcris repens. Mich. uts. f. 5. Lichenaftrum Trichom. facie , polyanth. breve repens. Dill. Musc. 486. T. 70. f. 9- (4) jungermannia Frond. fimpl. Pimwt. Lanceol. &c. Jungerm. Paluftris minima repens &c. Mich, uts. f. 6,7. Lichen. Trich. facie. Dill. uts. f. 10. (■;) jungermannia Frond. fimpl. Pinnat. apice Floriferis &c Jung. major repens Mich. uts. f. 12. Dill. uts. f- 11. AR. Stokh. 1769. p- 248. Hepaticoides Folytrichi facie. Vaill. Par. T. 19. f. 8' Gg 2 II. Deel. XIV. Stuk,  IX. AfO'-'EL. 1 V. HoOFD' ■TUK. VI. ffnngei tnannia bi ruspidata Tweepuntige. VII. Quinaue- dei fa, Vyftandige. ] 1 408 Beschrïyino v a w , (6) Jungermannia met eenvoudig gevind Loof', in 't midden Bloemdraagende; de Blaadjes tweetandig. " (7) Jungermannia met eenvoudig Takkig Loof, aan de tippen Bloemdraagende; de Blaadjes vyftandig. Alle deeze Soorten van Jungermanniaas, in 't een of ander opzigt verfchillende , doch hoofdzaaklyk in gedaande overeenkomftig» komen in ons Wereldsdeel voor. fv'eeft beminnen zy donkere, vogtige , Moerasfige plaatfen. In Italië heeft Mtchelius ze allen waargenomen. In Engeland zynze, volgens Dilleniüs, allen gevonden; die de laatfte ook hy Giesfen zag en uit Kanada overgezonden bezat. Van de eerfte, Klaauwierige gebynaamd, geef ik hier, uit hem, de Afbeelding in Fig. i , op Plaat CIII. Duilelyk vertoont zig daar in het Gewas, het Loof, de geflooten en opengebarften Meel:nopjes. Hy begryptze al'en onder den naam nn Lichenaftrum, als naar het Schurftmos neer of min gelykende. In (6) Jungermannia Frond. fimpl. Pinnat- medio Fio» riferis &c- Jung. minima repens, fol. bifidis. Mich. T. i. f. i7- Dill. T. 73. f 13. (7) Jungermattnia Frond- Pinn. Ramofa , apice FIortfera. Hmds. Angl. 433. Lichenaftrum maltifidum majus &c. Dill. Must. 494. T, 71. f. 33.  DB Mossen. 469 In de Noordelyke deelen van Europa, Sweeden , Rusland, zynze geheel niet waargenomen } uitgenomen de Tweetandige , welke men thans in Schónen op Beukeboomen heeft gevonden. Zelfs mankeert dit Geflagt by den Heer de Gorter , onder de Planten van Moskovie , t'eenemaal. De meeflen komen omftreeks Frankfort, en elders in Duitfchland, voor; veelen in Switzerland , eenigen in Vrankryk, omftree; s Parys; maar in onze Provintiën is nog geene deezer zes Soorten opgetekend. II. Met gevind Loof ; de Vinnetjes geoord (*) en van boven gedekt. (8) Jungermannia met het Loof van boven dubbel - Vinnig , aan de tippen Bloem'.. draagende; de Blaadjes rondachtig, ejfenrandig , gegolfd. (9) Jun- (») Een zonderlinge verandering in de laatfte Uitgaave van 't Syftema Naturce, door den Heer Mimrav ; met van Aurieulatis te maaken Articulutis, dat geheel geen zilt heeft en op zig zelve niet is te regt te brengen. C*4) jungermannia Frond. fupra bipinnatis &c. Lichenaftr. Pinuul. Aurieulatis majoribus et non crenatis. Dill. Musc. 490. T. 71- f. 17- Hepatica Saxatilis unduiata Seminifera. Vaill. Par. 98. T- 19. f. 6. Gg 3 II. Dsjüa XIV. Stuk. IX. Afdecl. HoOFD- irCK. vin. jimgernannianudutata. Gegolfde.  IX. Afdeel. IV. HocFD- IK. jungermanninNemo-rea, Bosichige. X. Fcfupinata. Agteroverige. XI. Atbitans. Witachtige. XII. Trihbnta, Driekwabbige. ri f. 7 S' H s tt F 0) us tu ^70 B-.-B S CII S I V I H () VAM (y) Jungermannia «mtt fe* Loof van loven dubbel- Vinnig, aew Bloemdraagendè; de Blaadjes kant haairig. (10) Jungermannia »?.iw. • i4- Gort. Belg. U. p. 30o. Fl. Suef. g„ *' mg. Fol. circimuis &c MieH, Gm_ £ .9"'J°f' wn, tobr, majus. Dill. 496. T.^*£? ' L" (i6J Surc. repentl &c. o>. IW N • Gort „. p. 30o. ^ ^ ;*0qt Dr mMf-& «T^Tviri ■r. 99- T. 19. f. ,0. Muscoides rrmlimum. MlCH_ T_ ^frr™ imbrkat-serie ^1"- $ T 6 f '« D? 1f' ^ MrCK. • ■ 1. 0. t. 5. Dill. Musc. T. ,,, f ,. „ >■ T. * f. io. 7 ' 3Ï' Vaili- **, :i8) ^»^*^«'«Surc.procumbentibus&c.5p Fta„t «|. Licu^aftrum Arb, Vit* facie. Du*. i^.p/  li é M o s s i n. 473 van onderen gefchubd; de Blaadjes Hartvormig /pits. (19) Jungermannia met kruipende Spruitjes ;* de Blaadjes dubbeld gefchubd, van onderen geoord, kanthaairig. (20) Jungermannia met byna opgeregte Spruitjes , die ep twee ry'én gefchubd zyn; de Blaadjes tweedeelig. Van deeze zes groeijen de drie eerflen op Boomllammen, in ons Wereidsdeel; de anderen op Heijen en in Uosfchen. Vier derzeiven heeft men in Sweeden en vyf in onze Provinciën waargenomen. Allen, naamelyk, behalve de Breedbladige , die ook in de Bos fchen van Noord-Amerika groeit. De Kant haairige is inde Haarlemmer. Hout gevonden Allen hebben zy iets, dat naar het Löof vai dei T. 72. f. 32. Hepaiicoides. Vaill- T. 19. f-19- Musco des. Mich. T. 6. f. 3 , 4. ("19) jungermannia Surc. repentibus &c. Sp. Plan N. 18- Gobt. Belg. 11. p. 300. Fl. Suec. 918, 1024. L chenaftrurn Filicinum pulchr. villofum. Dill- Musc. 50 T. 73. f. 35. Musc» Paluftr. Abfynthii folio. Vaill. Fa 140. T. 26. f. 11? (20) jungermannia Surc. ereftiusculis &c Sp. Plat Ji. 19. Gort. Belg. 11 p. 301. Jung. repens Fol. C01 carinatis. Mich. T. 5. f. 9. Lichenaftrum Fol. variis. Dn Musc. 505. T. 73. f. 36. Gg 5 II. Dku. XIV. Ssaifc ix. Afoesu IV. HoOFB" TUK. XIX. jungermannialiliaris. Kanthaairige.XX. Varia. Veilchillige. 1 i|.r«. 't. J. l.  IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. XXI.' ffunger. mannia Qulacea. K attige. XXII. Bupejlris. Rotzige. XXI11. Tt iciiophjlta. Haairbladige. IV. Met de Spruitjes overal gefchubd en verfpreide Elaadjes. (2:) Jungermannia met Spilronde Spruitjes; de Blaadjes overal gefchubd en gefteelde Bloempjes. (22) Jungermannia met Spilronde Spruitjes én Elsvormige eenzydige Blaadjes. (23) Jungermannia met Spilronde Spruitjes en , Baairachtige gelyke Blaadjes. (24) Jun. (2 O jungermannia Surc. teretibus &c. Sp. Plant. N so. Lichenaftrum Alp. Bryi Julacei Argentei facie. Dill* Musc 506 ï. 73 f. 38. (22J jui germanuia Surc. teretibus &c. Sp, Plant. N ai- Jung. Surc. erea. Fl. Suec. 920, 1045 Lichenaftr' Alp nigricans, Fol. Cap. reflexis. Dit,.. Musc. 507. J 7'3- I- 4°- . (23) jungermannia Surc teretibus &c- Sp.,Pimt N sa. KL i»t*. 921.,.i016. Lichenau. ïrichoides minimum ia extr, floreas. Dill. Must, 505. t. 73. 37. 474 Beschryvino van den Zavelboom , of van dergelyke Planten , gelykt De laatfte heeft den bynaam, om dat 'er door de groeijing een aanmerkeiyke verandering in het Loof ontftaat. Deeze komt, byons, in de Bofchen, op de Heiden, en ook in eenige Hoven , onder 't Geboomte, voor.  i, E Mossen. .475 04) Jungermannia met Spilronde Spruitjes , en Eyonde uitgebreide Blaadjes; de Kelk* jes gefchubd. Eene Boomachtige gedaante, aanmerkeiyk van die der voorgaanden verfchillende, met zeer fyn getakt en als uitkroonend Loof, hebben deeze kleine aartige Plantjes, naauw 'lyks de hoogte van een Duim bereikende, er di Takjes niet dikker hebbende dan een fyn< Speld of Naald. De twee middelftcn groei jen op Rotfen in Sweeden; de anderen heef 'men op Gebergten' in Engeland aangetroffen; de eerfte op de Alpen van Switzerland. V. Ongefteeld met eenvoudig Loof. örgfcl • . " gi qc : ■ . o?3 ' (25) Tungérmannia die ongefteeld is, met ee\ - Blaadje op 't Loof gegroeid. '0'6) Jungermannia die ongefteeld is, met he Loof langwerpig, uitgehoekt en-vettig. " f27 MnA" fflBi:o;tnrbiJ .fi^oi M -I .»»«<• ,V\ .or .[£ ,\u:.i. fJ4) jungermannia Surc. teretibus &c Sp. Plant, IS 23. Lichenaftr. Alp.' ÖtorfflfeftS teres , Cal. Sq.uam.ofi: Dill. Musc 506 T. ?i- f. 39- C-s) jungermannia acaulis , Foliolo Frondi innatc Sp. 'Plant. N.-a? Gokt. fre'g. 11. p.3°«- Pi. Suecgy, 1047. Lichenaftrum Capitulis rotundis &c. Dill. Mus 53S. t.' 74. f- 41. Lichen Petreus Cauliculo Calceat C B. Pin. 361. (26) jungermannia acaulis Fronde oblonga finuai pingtti. Spi PM. N. 25. H. Suec. 929, 1048. D^-i .. .. IX. Afdef.l. IV. Hooid- stuk. I xxW? jungermannia.Aipincr. Alpilche. f XXV Epiphylla. Opbladerige. f XXVI. Finguis. Vettige. i i. I h  4 IX. A'deïl. IV. Hoofdstuk. XXVII. jungermanniamultifida. Veeideeüge. XXVIH. Furcata. Gevorkte. XXTX. Pufi.la. Zeer kleine. ra, Bc üet dit dei pla Mui Alm $ Flat brofi O n & chpn 74- * 58. 1 (25 Lobii Fl. S Ms ni Schu 76 Beschryvinc vah (27) Jungermannia, die ongefteeld is, met dubbeld Vindeelig Loof. (28) Jungermannia, die ongefteeld is, met Liniaal Takkig Loof; de uiteinden gevorkt en ftompachtig, (29) Jungermannia, die ongefteeld is, met byna Vindeelig Loof; de Kwabben gefchubd, en een geplooid Haairbekleedzel. Aan de vogtige Oevers van Rivieren, in Moeten , op oteenen en Heijen , als ook aan omftammen en op den Grond , waar het ;ts vogtig is, heeft men deeze Gewasjes in Wereldsdeel waargenomen. De Opblaige groeit by ons op vogtige Steenachtige itfeu. Deeze ftondt by B a v h 1 n u s reeds onder c. 509. T. 74. f. 42. Lichen parvus ereftus. Pluk. . 16' T. 42. f. 2. 7) jungermannia acaulis, Fronde bipinnatifida. Sp. l l i 6 C 1 3 » 5 l  ix. Afdeel, IV. Hoofdstuk. 3'*nge vcsmtia% L Targionia kqpophtjlla. Onderbladige. < | -4?8 B e s c h r y v i n c vam van dat van Dilleniüs te verfchillen, als de Blaadjes weezentlyk Vindeeüg hebbede Voorts heeft hy waargenomen , dat 'er vau r.zyn met enkel Vrouwelyke, als ook met beiderley Teeldeelen op één zelfde Plantje Vier nieuwe Soorten zyn door den jongen Heer Linnveus by dit Geflagtgevoe.d: twee Javaanfehe, zyn Ed. door den Heer Thun, berg medegedeeld, waar van de eene S*m d.ge heet; twee anderen, dat Europtfche *to r tzTfhor^de andere Setyteld beiden zeer kleine Plantjes; het op vogtige Heijen groeijende (*). Targionia. • Dit Geflagt door den beroemden Miche. mus benoemd naar een Geneesheer van Fll rence, w,ens naam Taugioni was, hééft tot byzondere Kenmerken een tweekleppig Kelk, waar m een Bolletje is beflooten De eenigfte Soort, daar van (j), voert den by. « f-J»^. Javanica & Vaginata. Tab. „. f. L vi 5; Pulcherrim;l- Dill. T- 69. f. 3. & Set. uIano,des. q. Vid. Mth, Mnsc c^H.tL 1 f. 6 4 nTr'¥A^ ^•XIiI-«-"9UoRT. J', T , , f11'" minima & VU'^s- Mich. ' K Pin t T ttXUS minimi'S' fmftu Orobi C. • a cm. 36j. I>ill. Musc. r,,, T. ,2 f „ t ■ . «** minor S.nnnfe, £fj^J f.4.  DE M O S 8 E H. 475 bynaam van Onderhladige, om dat zyde Vrugt onder 't Blad draagt. Haar eigentlyke Groeiplaats is in Italië, Spanje en by Konftantino-, polen. Daar heeft men, ten minfte, dit Gewasje waargenomen, 't welk, volgens Commelyn, ook in ons Land op vogtige Steenachtige p'aatfen groeijen zou, doch de Heer de Gortbïi verbééldt zig, dat die Auih^ur een ^oo.-t van Jungermannia daar voor aangezien hebbe. Böxbaüm heeft dit Plantje-;klein AardSchurfimos , dat Zaaddraagend is , geheten. Hoor iiAUHlsUs was he: 7-eer klein SteenSchurftmos,ff«tf de Vrugt van Erven , genoemd. Columna verbeeldde zig, dat het Zaadhuisjes onder aan het Blad droeg, waar van de bynaam zyn afkomst heeft. Michelius ondertusfehen , getuigt, dat hy in dit Geflagt nog geen Vrugt gezien, of van anderen vernomen hadt gezien te zyn. Hy acht dat het een Klokswyze Bloem heeft, in een tweekleppige Kelk aan 't end van 't Blad vervat, welken Columna , zegt hy, voor de Vrugt hadl gehouden ; zynde deeze Kelk aan de onderzy de des Blads geplaatst, zó wel als zekere twe< ronde Huisjes , ook van onderen wederzyd: uit f. 4. Lichen alter acaulos hypophyllocarpos. CoUtEcjphr I. p. 331- f- 333- U. D«u» XIV. Stuk IX. . Afdeel» IV. Hoofd- tok. Targionia',  IX. AïDÏEr. iv. Hoon «TUK. Targion VI. cii f'g. 2 1. Mat-chan* Ha poltjmorpha. Veelvormige. #Su B.eschryting vjlb , uitpuilende, welken anderen yoor de Vrugt hebben gehouden. Zyne Afbeelding van dit Plantje, als in ;«Fig 2, op onze Plaat CIII, is door Dilleniüs overgenomen, die het nooit levendig hadt gezien. In Italië, zegt Michelius, is het vry gemeen en groeit 'er op Heijen zo wel als op Mosfige plaacfen en aan de kanten der Bosfchen. Het maakt Plaggetjes, die uit veele zodanige Blaadjes beftaan, als hier twee van de onderzyde vertoond worden, zynde ieder Blaadje een byzonder Plantje, dat aan t dunfte onder-end zeer fyne Vezel worteltjes heeft. Marchantia. Van dit Geflagt, door den befchryver van ééne Soort, daar van, naar zynen Vader, L,d der Koninglyk Franfche Akademie dus genoemd , zyn de Kenmerken een Man«etyke Kelk, die Schildvormig is, van onderen gedekt met eenbladige Bloempjes en veeldee hge Meelknopjes: een Vrouwelyke ongefteeld, Klok vormig, veelzaadig. Hier van zyn de volgende Soorten waargenomen. & (i) Marchantia met den gemeenen Kelk tiendeelig. Dit CO Marckantia Calyca communi decemMo. Sy/l. Nat.  X) n M o s s ffi m. 4R1 Dit Gewas , dat men in 't Nederduitfch . 1X' . - AFDF.EL, cteen Leverkruid genoemd vindt, komt op IV. 'Vogtige befcbaduwde plaatfen, zo in ons Ne-^™*1* derland als elders in Europa , voor. Ik héb Manhait* het uit Japan , als ook van Java rondom Sa-***' marang , bekomen. Men vindt het, by fommigen der Ouden, enkel Lichen genoemd ^ gelyk by Camera mus, die aanmerkt, dat het dé Hepatica zy der Winkelen; alzo men het oudtyds tegen de Leverkwaaien, inzona derheid tegen de Geelzugt, aanprees,, Het vertoont zig als een Bladerig Mos» Kropjes maakende van Veele Bladertjes van verfchiilende figuur , doch meestal naar die Van Haazen -Latuuw gelykenda en Schubbig Op' elkander leggende , met eene ruüwe Huid bekleed. Het geeft uit de hoeken der inge- fnee* Veg. XIII. Gen, 1198. Üort. £e!g.\\. p. 301. Fl. Suec. 931 , 1057. R. Lugdb. 507. March. major Capit. Stel* lato. Mich. Gen. 2. T. j. f- 1. Lichen Font. major fteliatus &c. Dill. Musc. 523. T. 76 f. 6. Lichen Pefrxus latifolius f. Hepatica Fontana. C. B. Pin. 362. Lichen Fetrêèüs i. Lob. Tc. 11. p, 246. Lichen. Caivi. Epit. 782. Sckmied. lc. T. 29. /S, Marchantia Stellata, March. Mem. 1713. p, 307. x. 5. Mici-i- Gen. f. 2. Lichen domefticus minor Stellatus &c. Dill. T. 77. f. 7. Lichen Petraus Steliatus. C. B- Fin. Lichen Petr. 2. Los. Pc. uts. y, Marchantia Cal. communi oftopartito &c. R. Lugdb. 507. m. Cap. non disfefto, Mich. f. 5. Lichen Petr. umbellatus. C B. Pin, Schmied, lc. X. g, Lich. Petr. 3. Lob. Ic. uts. Hh , II. Dekl. XIV. Stuk.  IX. Afdeel 1 V. H OOFD- stuk: 'Mdrclia.it tin, pi. cm. (*) Jt.'er.i. iis l'Acad. des Sciences de Paris dei?!? p. 307. O ft. efil BESC HRVVINC vam fneeden Bladen gefteelde Hoofdjes, die in fommig gefiernd zyn-'of Roosachtig, niet ingefneeden, terwyl van de eerften een grooter ■is en kleiner; maakende dus drie Verfcheiden. heden. Deeze Hoofdjes bevatten de Bloemen of Meelknopjes, wier Stuifmeel de gedagte Franfche AkademistMARCiiANT, doorwien deeze Soort in Plaat is voorgefleldenbefchreeven (*), voor het Zaad hieldt van dit Gewas: daar hetzelve niettemin de Eigenfchappen van het Stuifmeel der Bloemen heeft, vliegende, als men 't dcor de Vlam van een Kaars blaast, in brand. Ieder Hoofdje maakt op zig zelf dat gene uk , 't welk LinnjEüs den gemeenen Kelk , [der Bloemen of Meelknopjes naamelyk,] noemt. Ook zyn door M 1 chelius de eijentlyke Zaadkelkjes ontdekt, die ongefteeld op de Oppervlakte van het Loof zitten, bevattende op den bodem rondachtige Zaadjes. De vermaarde Haleer. maakt een byzoniere Soort van de eerfte Verfcheidenheid, welke het Loof door een Streep verdeeld en iet Hoofdje vsn zeven tot tien-Straahgheeft. Dit is de eerfte van de Autheuren, welke aan Bronnen en Beekjes , als ook aan de Bakken der Fonteinen en aan vogtige Muuren der Wa-  n e Móssen. 4S3 Watermolens groeit. Sciïmiedei. heeft deeze , onder den naam van Marchantia die gefternd is, met een naakten rand en vlakken Kelk, zeer fiaay afgebeeld en omftandig befchreeven. Zie de Afbeelding derzelve in Fig. 3, Plaat CI1I, hiervoor. Dan maakt Hall er een andere Soort, met het Loof ongeftreept en agtftraalige Hoofdjes, waai toe de twee andere Verfcheidenheden, gelyk de tweede en derde van Lobf. l, behooren, Hier van zegt hy, dat dezelve in Switzerland op de Alpen groeit, terwyl Dilleniuj dezelve Huifelyk genoemd hadt, als voortko mende uit Muuren en de Voegen van Steenen, als ook op donkere en vervuilde Plaatfen ag ter de Huizen (*). Linnteüs vondtze o] den Grond van afgebrande Bosfchen en elder op zwarte Aarde : gelyk menze by ons dui veel, op ongeroerde Gronden, in de Tuint aantreft. De laatfte is ook door Schmiedl in Plaat gebragt. (2) Marchantia met den gemeenen Kelk gehat veerd, gevingerd) vierdeelig. O] (!!) Nobis Alpina eft, quam Dilleniüs domefticai 'facit. Helv. inchoat. III. p. 66 (2) Marchantia Cal. communi dimidiato, palmato quadrindo. Lichen Anapodocarpos. Plüm. Fil. Ï43. ' 142. Dill. Musc. 531. T. 77. f. 8- Hh 2 II. Deel. XIV. Sïuk. IX. Afdeel, IV. hooidituk. Marchantia. > I | - ii. Marchantia Ckenopoda. ) Ganzen» voetige, 1 u  4H Beschryving van Afdek l> - QpMartenique is deeze Soort, die het HoofdXV. je van figuur als een Ganzen, of Eendepoot ïTjjgS heeft, door Plumier waargenomen. Doch het gene die Autheur voor Vrugt en Zaaden hieldt , zyn Meelknopjes en Stuifmeel, zo Dilleniüs aantekent. Cs) Marchantia met den gemeenen Kelk vierdeelig ; de Slippen Papachtig. C4) Marchantia met den gemeenen Kelk half kogelrond ge/pitst, aan den rand geflraald met Plaatjes. (5) Marchantia met den gemeenen Kelk half kogelrond, vyfdeelig: zonder Haairbekleedzel. In geftalte verfchillen deeze drie aanmerke- lyk. (3) Marchantia Cal. communi quadrinartim &r. Hort. Belg. II. p. 302. Lichen Seminifer. Lunulatus &c. Dill. Musc. 521. T. 75 , f. 5. Lichen Hepaticus, Capit. quadrifidis. JJqxb. Cent. 11. T. 62. f. 2. Lunularia vulgaris; Mich. Gtn, 4. T. 4. (4) Marchmtia Cal- comm. hemisphxr. apiculato &c. Lichen Pileatus parvus Carinatus. Dill. Musc. 521. J. 75. f. 4. (5J Marchantia Cal. comm. quinquefido &c Gort. II. p- 302. Fl. Suec. 932, io31. ÏL Lugdb 507. Hepatica media. Mich. (?«. 3. T. 2. f. 2. Lichen Pileatus parvus, foiijj crenatis. Dill. Musc. 5,g. ï. ?-, g 2. Lichen Petraus. Buxb. Cent. 3, p, 5> j, £ ja Schwidel. Icon. P[ant. T. 34. UT. Marchantia Cruciata. Gekruiüe. IV. 1 en el la. Tedere.- V. Hemifpharica. Halflragelionde.  nu Mossen. 485 lyk van de eerfte Soort. De Gekruifte groeit in ons Wereldsdeel op belommerde plaatfen; de Halfkogelronde op Moerasfige en de Tedere in Virginie, zo wel als de Gekrhifte, volgens Gronovius. De eerfte zou, zo wel als de volgende Soort, in ons Land voorkomen, naar de aantekening van B o e r h a a ve. Men vindt de Tedere , die een zeer aartig klein Plantje is, in de Duinen by Wasfenaar. inde Elzebofchies. Delaatstgemelde is', door den kundigen Heer S c h m 1 e d el, zeer fraay in Plaat gebragt en ten uitvoerigfte befchreeven; die aanmerkt', dat dezelve aan den Noord'. kant van Rotfen en Muuren groeit. De bynaam is van de figuur der Hoofdjes ontleend die Kogelrond zyn, van onderen vyfBolletje: hebbende, welke , openbavftende, het Stuif meel uitwerpen. In de twee eerften is hei Plantje , dat de Vrouwelyke Zaaddraagendt Kelkjes draagt , zo wel als in de volgends Soort, afgezonderd. (6) Marchantia met den gemeenen. Kelk vyfhoh kig en eenigefmaate Eyrond. ■ Deeze (■ 6 ) Marchantia Cal. communi quinquetoculari, fïïfr üvato. Gort. Belg. II. p. 303. Oed. Dan. 274. Aft Stokh. 1769. p. ï48- Lichen vuig- major Pileatus et Ver rucofus. Pilt. Musc. 516. T. 75. f. i. Lichen Pctrau Calicu'ro Pileolum fuftinente. C. C. Pin, 36a. Liche PI Hh 3 II. Ds2L. XIV. Stuk. IX. Afdeei.. (*} 1 ■(VoFDSTtlK. I Marchantti. 31 fl. I Marchnntia Cor.ica. | Kegelachtige. s 1  $26 Beschryving van TX. Arvt.ni., IV. HOOFDSTUK,, Marchantia, I Deeze is, door den zelfden Sch mie del, ook zeer fraay vergroot in Plaat vertoond cn befchreeven ; zo wel als door den geleerden Michelius, die 'er drie Verfcheidenheden een groote , middelflag en kleine , van voorftelt, welke op vogtige plaatfen, omftrecks Florence, gevonden waren. De grootfte derzelven was aan haare Hoofdjes met gefteelde en gekelkte ; de anderen waren met ongefteelde Blommetjes , die ook geen Kelk hebben, voorzien. De Groeiplaats was aldaar aan vogtige Steenen, in derzelver voegen en fpleeten, als ook aan de kanten van Bronnen. Op dergelyke plaatfen kwam den HeerSciiM.edel deeze Soort in Duitfchland voor, door wien waargenomen is, dat de gezegde Wratjes beginzels zyn van jonge Plantjes, die in 't Voorjaar affcheiden, en myns oordeels waarrchynlyk bevrugt worden door de ronde Bolletjes met Draadjes, welke in de zogenaamde Blommetjes , die onder aan de Hoofdjes zitten , zyn vervat, en van hem voor Zaadjes gehouden worden. Want , fchoon hy daar egen inbrengt, dat die Wratjes door vogtigïeid verfmelten en door droogte ook verdwyaen; fchynt zulks geen tegenwerping te zyn van Plinii primus et Pileatus, Col. Ecpk. I, p. 330. T. 331 Hepatica vuig. major f. Officinarum Italise. Mich.' QaL \. T, s. f. i. Scumid. Icon. Plant. J. 3I,  j) E ROSSEN. 487 van eenig belang; alzo zekerlyktot de VoortteX in de Schurftmosfen genoeg gelegenS^usfcheneen te ¥^fgg^ Am^te kan voorkomen , en ,de plaatzmö van deezen aart j de Gekruute ay • Zouden, komt my zeer met ^ ^meen frhikkire der Natuur onovereenkomstig, ei voor. De Celletjes, bovendien, uit weikei I gezegde Wratjes beftaan, en de gaapend. TeSesin dérzélver Dekzel, fchynen he denkbeeld, dat zy tot ontvanging van he Stuifmeel gefchikt zyn, grootelyks te begun aeht g doc§h de gefteelde Hoofdjes h,eldt h voc Mannelyke Werktuigen en de gezegc Bolletjes , met hunne Wollighe,d, voor Stut lt\ Hy merkt aan, dat de Wratjes en g fteelde Hoofdjes oP byzondere Plantjes groe ^Lwyl MicHE.iüsdezdvenop h Sde Plantje of Blaadje heeft afgebeeld. D ^Fcemmei Flores.in Fronde, .aaiua» Venuc Stilt, Nat. Veg. XIII. P- 8043 H h 4 II. Dbel. XIY. Stuk. IX. iv. HOOFDSTUK. Mavchcav tiet. I t t y e f- i- :t ie Ilse.  ix. IV. Hoofd, stik. •Ma'chati. tin, vit. Marchantia Andron gymt Maiivyyyigc. cm, I I 1 u 1 i I ï I I r8 ^ k s ö w h v v I N c :v A „ erun vyven verdppW ^ / "genomen, VAir \til \ M> daar ^Iven, volgens Lins no 7\fleêtS vierdeeIWn. Miche, Gemeen Leverkrnid: misfchien , om dat men het aldaar de kragten toefchreef, welken oudl^V ^mdde Steen' Leverkruid zyn «fl,wnd-,Vo,gensE0krhaaVEzoudee. en rZ f t m °"Ze P™™ci^ voorkomen Oever? ZC th3nS in Svvet->den • ™ ^ Oevers van een Beek, gevonden. (ti Marchantia met den gemienen Kelk half Kogelrond, onverdeeld. In Italië en op Jamaica ;s deeze gevonden tke S ? WeI^--lalsManne- oorkomen. Het is de derde Hepatica van cheljüsj voorgemeld waar van d.e iutheur getuigt, dat dezelve tusfehen het ^osen 1D de voegen « CiW pIaatfc"'^vervanFlorenCe]voor. kome. (?) Marchantia C-il mm», • .  de Mossen. 489 kome. Dilleniüs hadt 'er drooge Exeinplaaren van gehad , die van Jamaika aan den Kruidminner Collins o n gezonden waren. Scopoli, die aanmerkt, dat.'de Hoedjes'by hem kwaalyk afgebeeld zyn, vondtze te Idria in Carniolie, op Muuren en ruuwe plaatfen, overvloedig, en - befchryftze als volgt. „ De Bladen fmal, gegaffeld, plat, Wrat,, tig , in een Hartvormig Blaadje uitloopende, „ Borftels uit den oirfprong van dit Blaadje , „ die hoekig zyn, een Duim lang ,befprengd ,, met weinige Haairtjes. Een. Hoedje dat „ vierhoekig.is of voorzien met vier Plooijec „ kruislings , ten halve in vieren .gedeeld , 5, Wrattig, groen,, maar inde Bloeytydrood 'Vier Hokjes met bruin'Stuifm'cel.' .Vrouwe lyke Kelken die rondachtig zyn, efflriran„ dig hol, op de zelfde PlanV, gefteeld mei „ een kort, rond, groen Voetje Deeze be „ vatten een rondachtig rood Zaqdhoopje. Di „ Sjna'ak is fcherp. Het heeft, in de Genees „ kunde, een tegenfeheurbuikige , oplosfer. „ de, doordringende kragt." ' Ik heb, uit Dilleniüs, de Afbeeldin ook'van deeze Soort, in Ffg, 4> °P PlaA' 'CIH, medegedeeld, alwaar zo wel de Vroi welyke of Zaad - Kelkjes , als de Mannelyk Meelknopjes zigtbaar zyn. Zo algemeen deeze niet als de voorgaande, welke ook i Switzerland groeit, cn in fcherpe Smaak byr IIh 5 ove 13. pt«. XIV- Siuk. IX. Atdf.el.' .1 V.; HooiD- iTUK. filarchaii' 'ia. r 3 r s n a  49o Beschkyvimc van IX. Afdeel. IV. Hoofd, stuk. Marchantia. i I. hlafii , pufzlla. Zetr \ kleine. s h r g z è x M H, overeenkomt, zo Hall er aanmerkt, met het gemeene Steen-Leverkruid, dat de eerfte Soorc is, voorgemeld, aan welke de gedagte opIosiendeEigenfchappen worden toegefchreeven. Voorts komen deeze Plantjes,in gedaante, veel met het Schurftmos overeen , maar verfchillen daar van door een zagte Bladerige zelfftandigheid j weshalve Haller oordeelde, dat zy tot de Mosfen te betrekken waren. B t a s i a. In dit Geflagt fchynt de Mannelyke Kelkrolrond, met Korreltjes gevuld; de Vrouweyke naakt te zyn, een rondachtige Vrugt voortbrengende , die in de Blaadjes gedooken s en veelzaadig. Men heeft 'er maar ééne Soort Cl) van ontiekt, welke door Michelius benoemd /erdt, naar een Kruidkundigen Monnik,Blaivs , hem in zyne Kruidleezingen zeer beulpzaam geweeft. Men vindtze in ons We:ldsdeel, op verfcheide plaatfen aan de kan:n van Waterloopen , op een vogtigen fynandigen Grond , zo wel in Sweeden als in Ita- (0 Blafia. Stf. Hat. Veg. XIII. Gen. hqq. Fi. S»ec. 13» 1053. Schmied. Disf. Blafia rufi'Ia, Lichews Pydati facie. Mich. Gen. ,4. T. r. CW Dan. T. 45. i;um Lichenis facie. Dill. Jlhisc. -37. J. 3Ji f, ?.' lll. Hf'.v. vtcfaai. 111. p. 57.  p E Mossen. 49» Italië. Zy is ook in Switzerland, in Engclanc en elders gevonden. Het is een zeer klein Plantje , anders naai de laatfte Soort van Marchantia veel gelyken de , doch Pypacbtige Bloempjes hebbende en Kelkachtige Zaadhuisjes. De Blaadjes zyi niet Korftig gelyk in 't Schurftmos, maar be ftaan uit kleine Blaasjes. De Ribbetjes, doe 't midden der Blaadjes loopende, zwellen aa 't end , tot een Bolletje, dat een hol Buis uitgeeft met een klein Hoofdje. Dit acht c beroemde Scbmieoel enkel uit Korrelt j< te beftaan , die zig over 't geheele Loof ve fpreiden , en waarfchynlyk dienen tot vooi planting van dit Mosje. Ricc I a. Verwonderlyker is nog dit Geflagt,naar e Italiaanfchen Raadsheer Ricci, door d zelfden M chelius, benoemd. Het heel naamelyk, volgens de Waarneemingen \ den zeer Kruidkundigen Schreber, ge Kelk, dan een Blaazige holte binnen des Ih zelfftandigheid ; geen Bloem: maar een R rond, ongefteeld, Meelknopje, zittende het Vrugtbeginzel, dat Tolrond is , en t Draadgen Styl heeft, het Meelknopje do boorende. Het Vrugtkasje is Klootrond, i een verwelkt Meelknopje gekroond: het Z half kogelrond, meteen Voetje. IL Djsbi. XIV. Stu& DE AïDEEL. IV. ■ Hoofdstuk. Biefta. 1 r n e e :s rt- ;a sn U an en ds oh op :en or- net jad De  IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. 1. Hiccia Cnj/lalli' Ka. Kryftallyne. II. Minima. Aller, kleinile. III. CL 7:ra. Zeegroene. IV. Fluitans. Vlottende. V. Natans. Zwemmende. ■ 3 f, f. tc a ê oit I Fl. Di ma i Ven Raj tis. 492 B E S C H R Y V I W c VAN De volgende Soorten zy. daar van v oreeRomen. (1) Riccia met het Loof in de Oppervlakte ge. tepeld. ö (2) Riccia met het Loof glad, tweedtelig, fplts. (3) Riccia met het Loof glad, gefleufd, tiveehvahbig, ftomp. (4) Riccia met het Loof gegaffeld, Draadachtig Liniaal. (5) Riccia met het Loof Hartvormig kanthaairig. 1 Wj CO Ficcia Frond. fUr«ncie Papillofis. Snft. Nat. r■UI. Oen. „co. Sa,, x. ffotftf 93S Ricc?a initna et minor pjneuis. Mich. (?«* .07. T. 57 f 2 Hep. Pal.,ftris -Louis inflatis. Vaill. Par. 98 V™' 2. Lichen Pal] Ratsc folio. Dill. Ma*. 535. T. j£ (2) Ficda Frond. ghibris uipart. acutis. Fl. Suec g34 5}. Riccia minima nitlda. MIC». f. 6. Lichen omnium nimus. Dill. f: h. :3) Ficca F.-onX glabr. Canal. &c Riccra mitlima iplis. ^SF. SUtb. 1769. p. 248. Mich, f. 4. Lichen milus &c. Dill. f. 10. Hep. Pahjffcj, bif.rca. Vaill. r. 98- T. 19. f. k. 4) tttó Frond. dichotomïs Lineari - Fiüformibus. Suec. II i\. ic,-5. Lkl.enaftrum Aq fluitans &c , Vaii l. P**• «• P- 303. Amhoceros. H. 6W. 4,7 R / * Ï. P 4o T,e« ?PatUS PediC P- 40. T. 61. f. ,. Hall. Helv inchoat. IU D 6r chmIed Icon. Plint. x. 19. P r' C3J Frond. bipinnatifidis Linearibus Anth ol. tenuisfimo mulufido. Dill. f A uA1 « ; «W. utlüpra. 4' Halu ^  „ b M o s s E w: 49S vogtige Gronden: het Gladde, zo wel in Noord-Amerika als in Enropa. Men zon de. Bloemen voor Grasblaadjes aanzien, doch, fplytende,vertoonen dezelven hun lang Meelknopje. Deeze Soort is omftreeks de Stad, Haarlem en elders, inzonderheid aan de kanten der Graften en op rottig Hout, gevonden. De Heer SchMIEOEL heeft dezelve zeel fraay in Plaat gebragt en befchreeven. De laatfte , zo wel als die in Switzerland dooi Stjchelin waargenomen, heeft het Loof omtrent een Duim groot, met kleine Bloemhoorn tjes, zo Haller aantekent. Lichen. Schurftmos. In dit uitgebreide Geflagt, 't welk een zeer bekenden naam heeft ,zyn de Mannelyke deelen een rondachtig, byna vlak, glanzig Bakje, zegt de Ridder ; de Vrouwelyke als Meel op de Bladen verfpreid. Tournefort hadt gezegd, de Lichen is een Geflagt van Planten, dat geen Bloemen heeft, maar de Vrugt eenigszins Bekkenachtig, met een zeer fyn Meel of Zaad bezwangerd, 't welk door 't Mikroskoop zig rondachtig vertoont. Die zogenaamde Vrugt erkent men thans DeBlo* voor een Bloembakje, met de Mannelyke deelen van Bevrugting, een Soort van Stuifmeel zynde , of aan den rand, of over de Seh^e |L. Djsbl. XIV- Sïsï! IX. IV. Hoofd* tik. Hoorn* hem»  IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. . Sc/turf, mos. De Zaaden. ) 49<5 li E s t; H R Y V IH c VAK Oppervlakte der Meelknopjes, die in dit GeflagÈ een verfchillende gedaante hebben, verfpreid. Sommigen ?yn Kogelrond, anderen Eyrond, . anderen Testikel-, eenigen Knodsachtig of Knoopig of naar de Pennen van Zee-Appels gelykende. De Jakjeszyq ook verfchillende, Kogelrond , I'ieramidaal t langwerpig en fomtyds getakt, ;n wier Holligheid de Meelknopjes doorgaans in een Lymerige Stof zitten, in éenigéö voor 't bloote Oog door drukking zigtbaar, in anderen niet dan met behulp van 't Mikroskoop , fomtyds cnkeld , dikwils op ryé'n geplnatst, zo Mich*.li üs aanmerkt. De Zaadjes, zegt die Autheur, komen onder elkandei famengevoegd, fomtyds Draadswyze, fomtyds Troswyzo voor. Men vindtze nu eens in de Bloemdraagende Plantjes, nu eetis in die geen Bloem hebben , en wel op byzondere plaatfen of over de geheele Oppervlakte. Hy erkent, nogthans, dat men weinige Soor:en in dit opzigt volkomen bevindt; naamelyk zodanig, dat men 'er de Bloemen en Zaadjes, beiden , in kan befpeuren. Dit heeft den grooten Hall er ze beiden byna onder el. Gander deen verwarren. Zie hier wat Dilleniüs daar van zegt. „ De Lichen is by my een Soort van Mos , dat een volmaakter Vrugtmaaking heeft ' , naamelyk zo wel Bloem- als Zaaddragende* , is : welks bloeijende Hoofdjes, van" ver- „ fchei*  wk Mossen. 493 fcheiderley figuur, door de rypheid veele ,, eenbladige Blommetjes , op verfcheide wy- zen verdeeld , uitgeeven , die Meel ftor„ ten , door 't Vergrootglas gezien Kogells rond , dat met dunne Draadjes doorweven 3, is. De Zaaden komen voort in andere byzondere gaapende Doosjes , ongefteeld ,, op de vlakte van het Loof, fomtyds in de „ zelfde , fomtyds in verfchillende Plantjes , ,, van die Soort, zynde klein en platachtig ,, rond. Behalve die bloeijende Hoofdjes . ,, worden in de Gefternde Soorten Navelach< 3, tige waargenomen, zonder Bloem of Zaad, welk alleen voorkomt in de Plantjes die ',„ geen Bloem draagen. Van bciderley ilag ,, zyn de Steeltjes doorgaans naakt, zonder Scheedachtig bekleedzel." Hier zou men, volgens hem, kunnen byvoegen, dat de Bladen minder dootfchynende zyn, van eene Kruidige zelfftandigheid en onbepaalde figuur, zig breed langs den Grond Uitbreidende en veel Worteltjes van agteren uitgeevende. Hall er merkt aan, dat de Lichens,in 't algemeen, geen eigentlyke Bladeren hebben, alzo het Loof uit Blaasjes beftaat, zynde doorgaans als uitgebreide Korften, droog en broofch of Lederachtig taay; gelyk zy door de Vogtigheid Lymerig worden. Men vindt 'er ook die niet als Kcrften, maar Draaden Vezelachtig zyn , doch van dergelyke natuur. I i De II. Deel. XIV. Stuk, I IX. Afdeel» IV. Hoofdstuk. SchUrfh wox, Hat Loof.  :ix. IV. HOOFDSTUK, - Naamsoiriproiig. ] 1 1 < V d v 498 Besch.ryvino van De Ouden hebben, door den naam van Lichen, zo 't fchynt, het zelfdeGewas verftaan, èn volgens Plinius zou dienaam daar van afkomftig zyn , dat het een allerbest Middel ware tegen de Schurft of dergelyke Huidkwaaien. „ Dioscorides zegt, 3e Lichen die „ aan Steenen groeit en van fommigen Bryon » geheten wordt, is a!s een Mos geplakt aan ., Vogtige Rotfen. Opgelegd verzagt dezelve ,, de Ontfleekingen en geneest de Kraauwa»* g'e," enz. Het groeijen aan verfcheide Lighaamen als een foort van Schurft, kan 'er ook den naam of aanleiding gegeven hebben tot dat denkbeeld. Want dergelyke overeenkomst was dikwils een Kenmerk in voorige tyden. Ik heb 'er, fchoon men hedendaags van die kragten niet weet, dan ook den naam van Schurfimos aan toegeëigend. Het Preiier ierzelvenzou, echter, misfchien, tot opdroo>mg dienen kunnen in natte Schurft. Dè Kruidkundigen van de voorgaande Eeuw ndden de Lichens onder denalgemeenen naam *n Mos begreepen. Ray zelf noemde ze iog onvrugtbaure of Zaacllooze Mosfen. Mo1 1 s o n gaf 'er den naam van Musco-Fungi aan. 1'oüRNfetoRT was de eerfte, die deeze Planten mdcr den naam van Lichen befchreef, gee. ende daar van vierenveertig Soorten Óp. jn" eezen als anders werdt hy door Boerhaae gevolgd, als ook door Vaillant, die des-  » é M o s s e n. 499 deszelfs benaamingen behie'den. Door d( Fraaije Afbeeldingen van den laatftgemeldei 'wordt de onderfcheiding dier Planten groote lyks bevorderd. Micheliüs ging echtel deezen Autheur , in het onderzoek der Li 'chens, grootelyks te boven. De Afbeelding derzelven , waar by de Vrugtmaakende deelei in 'c klaarde Daglicht gefield zyn, beflaat om trent twintig Plaaten van zyn Werk, waar ii hy, met een onbegrypelyk geduld, agtendetti^ Rangen van Lichen heeft opgegeven, die de driehonderd Soorten bevatten. Niettemi: worden nog eenige Geflagten, gelyk de Mar chantia, Riccia, Hepatica, Luniiiat ia, door her daar van afgezonderd. Dilleniüs, deez daar onder begrypende, maakte evenwel maa drie Rangen van eigemlyke Lichens: één va de genen die Hoedjes hebben: één van d genen die gedraald zyn of gefternd en één va zodanigen, wier Bloemen en Vrugten niet ge Boegzaam bekend zyn. De overigen verdeei de die uitmuntende Autheur, in de Geflagte: van Ustiea, Coralloides en Lichenoides. Het eei fte Geflagt, waar in de Haairige Boom-Mo: fen vervat zyn , heeft zestien Soorten. He Geflapt van Coralloides, alle de genen beval tende0, die van eene Paddeftoelachtige, Pj pige , Heefterige of Takkige en Koraalacbti gehoornde gedaante zyn , in drie Range Verdeeld, heeft negen-endertig Soorten. D; li 2 VE ' IL D«k- XIV. Stuk. ! IX. Afdeel. . Hoofdstuk. Schurft* mos, g n it n  ix. AïDEF.1 IV. Hooid STUK. Schu mes. 1. Lichen fcriptus. Letterig. 500 Beschryving van van Lichenoides, eindelyk, naast komende aan de eigentlyke Schurftmosfen , houdt alle de genen in , die Korflig en Bladerig zyn , ea .yj.dus honderd - vyfendertig Soorten : zo dat hy meer dan tweehonderd Soorten heeft van der* gelyke Planten, die allen, in zyn onvergelykelyk Werk , ten omftandigfte befchreeven en naauwkeurig in Plaat voorgefteld zyn. De beroemde Maller bevoorens de Li* chens in zeven Rangen verdeeld hebbende , bevattende honderdzeftig Soorten in Switzerland gevonden (*), maakte 'er naderhand tien van: als t. Gehoornde: 2. Koraalachtige: 3. Vezelige : 4. Platachtig gehoornde: 5. Met groote vrye Bladen : 6. Anderen met rond Loof, dat weinig Takkig is en vry. 7. Met fmaller, minder vry, Loof: 8. Lilachtige: y. Korftige, met Schotteltjes of Napjes. 10. Enkel Korftige. In deeze Kangen zyn by hem thans nagenoeg tweehonderd Soorten vervat (f). Onze Ridder verdeelt de Planten van dit Geflagt in negen Rangen, als volgt. I. Schurftige met Knobbeltjes. (O Schurftmos, dat Schurftig is en witachtig, mei zwarte Takkige Streepjes als gelettérA Groeit (-) Enumier. Slirp. Helvet. Gott. 1742.pag. 63, &c, C"t) Hifl. Stirp. Helv. inchoat. Bern. 1768. Tom. l\fj ("O Lichen Leproius albicans &c Syjï. Nat. Veg.XWl Cej},  be Mossen. 501 Groeit op de Baft van jonge Eiken en andere Boomen , zo by ons als elders. (2) Schurftmos, dat Schurftig is en geelachtig, met zwarte Streepjes als een Landkaart getekend. J3ia f;bU..ij^//^fc,>!:i?*d'' 9«8YS «locv -srm Komt op witte Kwartzige Steenen der Alpen van Dalekarlic in Sweeden, by ons op de Balt van jonge Boomen voor. (3) Schutfcmos , dat Schurftig is en groen , met zwarte rand en knobbeltjes. Groeit op Rotfen in ons Wereldsdeel. (4) Schurftmos, dat Schurftig is en Meelig, met gejleelde byna Kogelronde Schildjes. Groeit op Zandige Gronden. (5) Schurftmos, dat Schurftig is en wit, me half kogelronde witte Knobbeltjes. Groei Gen. 1202. Sp. 1. Gokt. Belg. 11. p. 3o4, Ft. Suec. g±p 1057. Lichenoides Crufta tenuislima. Dill. [Musc. izi T. 18- f- kj (2) Lichen Lepr. flavescens &c. Gort. Ft. Belg. uts F, Suec. Lichenoides nigro - flavum. D.ll. T. 18. f- 5- C3) Lichen Lepr. viridis, margine Tuberculisque atri: Ft. Suec. 939 , 1062. (4) Lichen Lepr. Farinaceus &c. Fl. Suec. Lichenoidi Fungiforme. UlLl- T- 14 f- 5- Lichen Lepr. albus &c Ad. Stohh. 1769. p. 248. Ii 3 II. Dki» XIV. Stuk IX. Afdeel. JV. Hoofdstuk. 11. Lichen Geogra- phicus. Land? kaartig. HL Atro-vi' rens. Donkergroen. iv, Bysfoides, Scbin)melachtig. v. Lallens. Melkwit. : s  IX. Ai drel. I v". Hoorn4t0k. ,VL L'chen Fupicolt Roezig. VTL Pertufus Doorboord, vm. Pugofus. Gerimj?eld. SOS BESCHR.ÏVIKO. VA K Groeit 3lora op Rotfen en Steenen» (6) Schurftmos, Schurftig is en witach* tig, met hleeke wit gerande Knobbeltjes. , Op platte kaale Rotfen in de Bosfchen komc deeze voor, zynde fomtyds zeer klein met groene Knobbeltjes. (-) Schurftmos, dap Schurftig is met Wiatjes byna Dobkelfteenig, glad, die met een of twee Cylindrifche gaatjes doorboord zyn. Op Steenen en Boomen in Europa. (8) Schurftmos , dat Schurftig is en witachtig, met enkele zwarte Streepjes en Stippen digt ' bezaaid. Op Boomfhramen in onzeBosfchen en elders. (9) Schurft- (6) Lichen Lepr. albidus &c. Lichen Leprofus ', Verrucis &c Lichen ernftaceus. Huds. Angt.' 445. Lichenoides Verrucofum &c. Dill Musc. 128. T- j8- f. 9. Lichenoides Crufcaceum Arboteum. Mich. Gen. io'VT. 52. f. 2. ("8) Lichen Leprofus albicans &c. Gort. Belg. 1 \. p. 304. Fl. Suec, 11. N. 1059. Lich. punct, rogof. nigrum. Dill, T. 18 f. 2. C9) Lichen Leprofus Cinereo - virescens &c. Fl. Suec. ;38, 1060. Lichenoides Leprofuin. Dill. Musc. T. 18.  /) e Mossen. 503 f 50 Schurftmos, dat Schurftig is, groenachtig J*-^ Jfchgraauw, met zwarte Knobbeltjes. 1V. Hoofd- Op Rotfen, Steenen en Boomftammen ,STÜ^ bvna overal. „Lichm • Sangutna(ic) Schurftmos, Art Schurftig is en bruin, Bioedig. wcie Knobbeltjes. (11) Schurftmos , Art Schurftig ts en wit- ZwArt. W/r/£, «* Roeftkleurige Knok' beitjes. Vernalis. Voor- Deeze groeijen in Europa op verfcheidejaars' plaatfen. (12) Schurftmos, Azr Schurftigis en wit, met ^jgg zwarte Knobbeltjes. fteenigk" „ pi. ci'11. In Oeland en Gothland komt deeze op alle 6. Kalkfleenen en op geen anderen voor. (13) Schurft- (,q) Leproilrs fuscus tuberc. atris. Go*r.S«fe. uts. FL Suec \\ N. 1063. (l0 Iftta Lepr. albidus &c. */T. XIT. Tom. 111. P. 234- Lichenoides Leprofam &c Dill. Musc. T. xg. f. 4. & 55- f 8. , Lichen Lepr. candidas &c Fl. Suec. 937 > «oöi. LichmoWes Calcarium Tinftorium cand.dum. mix. I. %\ll)Lichen Lepr. Tuberc. nigris, albo marginatis. li 4 II. Desl. XIV. Stuk.  IJL IV. ÏTtJK. xi'i. Lichen Cinereus. Afchkleu- XIV. Atro-al' hus. Zwart ea wit. XV. Fentofus. Windig, XVI. Faginus. Beuke-beonis. ", ' ■ ' i XVII. Carphieus, Haagbsukig. II I 504 Bes f; 11 R y v 1 h « v a k (13) Schurftmos, dat Schurftig U, met zwarte Knobbeltjes die wit gerand zyn. Deeze groeit overal op Rotfen en Rotsfteenen, zynde in de omtrek zwart. (14; Schurftmos, dat Schurftig is en zwart, de Knobbeltjes zwart en wit gemengeld. (IS) Schurftmos , dat geel is metroode Knob* beitjes. Op de Rotfen derhooge Bergen van Dale< rarlie, m Sweeden, komen deeze voor. 06) Schurftmos, dat wit is, met witte Mee- tige Knobbetjes. Deeze groeit op de Schors der Beukeboonen, zo in ons Land als elders, (17) Schurftmos, dat Schurftig en gr nauw, met witachtige rimpelige KnoL leitjes. Aan de Stammen en Takken der Haagbeu. ken, (14) Lichen Lepr. niger &c Ft. Suec. li. N. Io6 (i5J Lichen Lepr. flavus &c. Ft. Suec. U N icÖï C16; Lichen Lepr. albus &«. It. Scan. 50. Gort b£ ■ P- 3°4- O?) Lichen Lepr. cinereus &c. Ft. Suec.M N. 1067 ichen Geographicus. It. Scan. 4g.  d k Mossen. $05 ken , in Schónen , het Zuidelykfte van Sweeden, is deeze waargenomen. f18) Schurftmos, dat rondt akkig is en digi getropt, met ronde toppen, wit van Kleur. Op de Rotfen van Sweeden is deeze,.naai het Kalkfteenige veel gelykende, waargeno men. ( 19 ) Schurftmos , dat Schurftig is en wit met roode Knobbeltjes. Op den Grond van dorre Zandige Heide en Bosfchagien, die eenigermaate vogcigzyr komt dit aartige Schurftmos door geheel \l ropa voor. Men vindt het ook by ons op ( Veluwe , in de'Haarlemmer-Hout en eldei Het vertoont zig als kleine roode Paddeftoi tjes, van grootte als Koriander-Zaad ,op e witachtig Korftje zittende , en fomtyds rc der, fomtyds platter en eenigszins Schi vormig zynde. Ik heb de Afbeelding i zulk een Plantje, in Fig. 7, medegedeeld • Det fx%) Lichen Lept. Ramofus teres fascioulatus Mant. 131. f19) Liclten Lepr. candidus , tuberculis incarnatis. Plant. N- 12. Gort Belg. 11. p- 3=4- Fl- Saec' 1068. Lichen Cruft. terreltris &c Mich. Gen. ieo. 1 f. uit. Coralloides Fungiiorme Carneum Bafi Lep Dill. Musc. 76. T. 14. f. 1. Fungilh incarnati, miaiati, Musco infidentes. Mentz. P*g. T. 6. Ii s II. Dsïl» XIV. Stuk. IX. \ Afdeel. IV. Hoofdstuk.XV111. Liclien. Coratlinus. Koraalig. 1 XIX. EricetO' ram. der Heinden. PI CIH. > Fig. 7. i- le s. :1ennIdan :ze &c ff' .XX 036, '. ho • • • rofi. Col. '  ïx. Afdeel. iv. Hoofdstuk. VerwMos. .X '.w-V '' " 1 - 1 C g V K ei A 6 xx. Lichen Candcla. rins. Kaarfig. < joö 13 e s c h r y v i n o v a n . Deeze bebooren tot de eigentlvke Schurftmosfen , die als Schurftige Korden op Boomen , Steenen en op den Grond groeijen, en waar onder veelen niet onaanzienlyk zyn , door de Verfcheidenheid van Kleuren. Sommigen , zelfs , geeven Verw af, welke men niet zou vermoeden daar in te zyn ; gelyk dat witte Schurftm- s , als een Tarterachtige Korft op de Kalkfteenen uitrende , 't welk Dilleniüs op de toppen der Gebergten in de Weftelyke deelen van Engeland waarnam , en dat de Ingezetenen les Lands hem verhaalden van hun gebruikt e worden om rood te verwen. Zy zeiden icm, dat. het beter daar toe ware, dan het .'cm-Mus, by hun K^ktrtg genaamd, waar an ik vervolgens zal fpreeken. IJy verbeelc zig, dat dit het Mos zy, waar van Mar. in onder den naam van Corkir meldt, zegende, dat het Volk der Weder-Eilanden in Schotland daar uit een Scharlaken-roode leur weet te maaken , door het te droogen 1 drie Wecken in Pis te zetten. Ik heb de fbeeld.ng van dit nuttige Schurftmos in Fig ' , op Plaat CIII, gegeven. II. Schurftige met Schildjes. C«0 Schurftmos, dat Korjtig U en geel, L geele Schildjes. ^ iQ) Lichen Cruftaceus flauu &c. Gort. Le!g. \\. i .3 .1 .*« ' . . 305.  jj 2 Mossen. 507 Aan oude Muuren en veelerley EoomftamV L„-f 70 bv ons a s in andere komt deeze Soort , zo by landcr> dee'en van Europa , voor. ue 39 mengen het afschraapte Mos , ge W en fvn gemaakt, in Smeer, om geele>Kaa rfenw hebben oP Hoogtyden', waar van de bynaam. 00 Schurftmos, ^^rt^^ wrf Knobbelige, rimpelige , bruin Schildjes. Op Rotsfteenen van Ysland groeit deeze die een gebladerde ronde Korst maakt van d SteenenonaffcheidelylMin'tmtddenmet Schild jes. Dat Schurftmos van D 1 llün ins, tae naar gelykende, hadt de Schildjes geel, klei ner en gerand. faal Schurftmos,** W/g.fr, *%f*,** io7i.-Lichen Cruft. orbic.' :anum. Dim.. Musc. 135. T. 1$, <*£ Lichen Cruft. albic^s &c! Jml Plant. N. % ™' ^ FL S?£ Lich. Craft. & Leprofuuu iix. i34, T. 12. f. 16. C*5) Lichen Cruft. aibus . Peltis concavis &c. Mu,u U Lichenoides Leprofum Tinftorium &c. Dul «2 »8- f. 10. Parelk d'Auvergne. Toukkf.  de Mossen. 5^9 (26) Schurftmos, dat Korftig is , met Elsvormige geflreepte Blaadjes. Deeze groeit by Upfal , op den kaaien Bergtop , tusfchen het Kafteel en 't Konings- Eofch. ■ _ . Dit noemt men eigentlyk Korstmosfen, alzo zy zig als enkele Korftjes vertoonen, die dikwils niet geheel kunnen afgefcheiden worden van de Steenen of van de Boomen. Zy hebben meestal zekere ronde indrukzels, die meer of min hol zyn, en dus naar Schotteltjes of Napjes gelyken, fomwylen vlak als Schildjes. Mer vindt 'er ook onder, die tot Verwftof gebruikt worden; gelyk de Wynfteenigs van L1 n n m o s, welke tot onderlingen Koophandel gelegenheid geeft in Sweeden. Die van Westgothland reizen naar Boras, in't midden des Lands, al waar aan de Noordzyde der Steenrotfen, inzonderheid naar den kant van Hisfingen, eer menigte van dat Mos groeit, 't welk by vog tig Weder, of na een Regen, afgekrabt, gedroogd , gemalen, en dan in Water omgeroerd wordt, vervolgens, van de Aarde ei Vuil afgegooten, wederom gedroogd, in een Po gedaan zynde, laat men bet vier of vyf Weekei in Pis ftaan. Dus komt 'er een Verwftof van di< (s6) Lichen Cruft. Fol. Subul. ftriatis. Sp. Plant. N 17. Fl. Suec. 11. N. 1073. II. Debi.. XJV. Stuk, IX. Afdeel, IV. Hoofd» stuk. XXVI. Lichen Upfalien* fis. Upfals. Roode Verwftof daar van. i 1 l ►  IX. Afdeel. J V. Hoofdstuk. mos. ' Franfch( Land- Orlèiile. t 1 i I i F.ngellche. Pl. Clil. fig. %• 1 s < j a r B n 510 llESCHltYVINC VAN die onder den naam van Byttekt naar Oeland en andere deden van Sweeden vervoerd wordt; gelykende naar een zwartachtige Aarde met -roode Vlakken ; die men ten gebruike, om rood te verwen, met Water en wat Pis kookt. , Van dergelyke natuur is de Parelle van Auvergne of Land ■ Orjeille der Franfchen , welke aan Steenrotfen in die Provincie van Vrankryk op dergelyke manier vergaderd wordt en met Kalk en Pis toebereid. Hedendaags is dezelve aldaar in meer gebruik dan de Orfeille van de Kanarifche Eilanden. Dit Schurftmos, door Dilleniüs Kreefts - Oogen gelykend Liefmot* les genaamd en ftraks belchretven, groeit ook «cl m andere deelen van liurora, aan Steenen Sfi Muuren ; doch het is niet te denken, dat iet overal van dien aart zy : dewyl de kleuende hoedanigheid buiten twyfel afhangt van Ie natuur der Steenen, daar het op gevonden vorJt. Die van Wales, in Engeland, maaken een oode Verwftof van een andere Soort van deeen Rang, door Dilleniüs befchreeven, mder den naam van Groot Korflig en Schurftig .tchenoides met geele Plaatjes, die Zilverkleurig erand zyn. f* heb de Afbeelding van dit •are Schurftmos, zynde door Linn^its iet aangehaald, welk men Verzilverd ?om kun. en noemen, in Fig. 8, op Plaat CJII, me. de-  ij e Mossen» $i] dcedeeld. De Grond van dit Mos een taamelyk dikke rimpelige Korft, zegt hy,is met den rand der Schotrekjes eenkleurig. Het is aan Steenrode.) en Gebergten, op vericheide plaatfen in Engeland, door gezegden Autheu, waargenomen , die aanmerkt, dat men he verkeerdelyk voor eene Verfcheidenheid vai het Kreeftsoogachtige heeft gehouden. Ten opzigt van deeze Korstige Schurft mosfen, komt nog verder in aanmerking d wonderbaare Voorzienigheid van den Schep per, die zodanige verachtelyke Gewasfen buitendien , tot eene byzondere nuttighei heeft gefchapen. Zy bekleeden, naamelyk de kaale Bergen , niet alleen, om dezelve beklimbaar te maaken voor Menfchen en Ge dierte: de Boomen om Voedzel en verfchu ling te verfchaffen aan veelerley Infekten e Wormen , die wederom een lekker Aas zy voor 't Gevogelte; maar wel inzonderheid c naakte Rotfen, zo dra dezelven door de Z, bloot gelaten zyn , om den Grondflag te le gen van de Aarde,die vervolgens dienen mo tot de groeijing van allerley Plantgewasfe III. Schubbige. ( 27 ) Schurftmos , dat Schubbig is , ti, Blaa (37) Lichen imbricatus, Foliolis obfolete multifidis & Sp. Plant. N. 18. ft, 'Suec. 945, 1074. Lich. Fol. pla m 11. !>««.• XIV. Stw», IX. Afdeel; IV. Hoofdstuk. Schurft* mos. t > i » 1 □ n !e :e lm 3 ;t I. et XXVII. Lichen Centrifuges,x. Middel* iis runt" 1'chuu- '1'Wend.  ÏX. AïDEEL. IV. . HooIDSTUK. Schurftwas. ( < XXVTII. Lichen Saxatilis. Steenig. z c fl d h v h di m tu g 49 50 g>< Di de; 1I2 B E s C li & S v I K G VAN Blaadjes, die flaauw veeldeelig zyn, glad, witachtig, middelpuntfchuuwende; de Schildjes uit den ros/en bruin. Deéze, Winter-Mosfa in Sweeden getyteld, 'roeit op Rotfen , daar zy vast aan kleeft, :ynde geheel Sneeuwwit. Door, van het midlelpunt naar den Omtrek toe, allengs te verIwynen, is zy in de eerfte opflag kenbaar. ( 28 ) Schurftmos, dat Schubbig is, met Blaadjes die uitgehoekt ruuw en gatig zyn; de Schildjes Kajlanje-bruin. Op alle Rotfen , die niet van Kalkfleen yn, komt deeze Soort, volgens den Rider, voor, cn is, in gedaante,overeenkomig met dat Mos, op Doodshoofden grocijene , 't welk den naam van Usnea bekomen eeft, oudtyds bekend in de Apotheeken Oofc ■orde zy, van onzen Ridder, daartoe betrokm. Tot Verwmos is het, in de Zuidelyke ;elen van Sweeden, in gebruik. O) ukifidis &c. Ft. LaPp. 448. f. „. f. 2. Lich. imbricai vindans &c Dill. Musc. 1S0. T. 24. f. 7r Lichen imbr. Fol. iïnuatis &c. Sp. Plant N okt Belg. II P- 305. Fl. Suec. 946. IO?5. Mat. Mei' \. Lichen Fol. plan. acute laciniatis &c. r"Lugdb ?. Lichen Tinftorius. li. Scan. 4o9. Lich. ope're pL.' l Wl Par. T. u. f. 5. Lichenoides vulgatisfioium. ï V' l8S,T- V * ^o-F^ Lichenoi&c. Moris. S. 15. T. 7.f.6.  J) eM O s 5 e ». SI*} . (29) Schurftmos, dat Schubbig, is, met Blaadjes die veeldeelig, glad, ftomp en grys zyn; met verfpreide uitpuilende Stippen. Aan Rotfen en Boomen groeit dit Schurft-mos in ons Wereldsdeel, inzonderheid in Enr geland, alwaar het de Verwftof uitmaakt, die het Volk van Wales Kenkerig noemt. Mi. cheliüs geeft 'er den naam aan 'van Longen* . Verw- Mps, niet de Bladen fraay.en fyn verdeeld , van onderen zwartachtig en krullig, van b^ven paarfch en gatig-, d * Bloembakjes Van de zelfde Kleur. Ze de Afbeelding van hetzelve m Fig. y, op Pl.ut CIII. In Sweeden en elders wordt 'er geel mede geVerwd. I (3°) Schurftmos, dat Schubbig is, met $laad}r jes die. gekwabd , glanzig -zyu. .en Lood■ . . kleurig. 14 Op veele plaatfen komt deeze, aan de Bafl ..yan Boomen , Muuren en Steenen, zo in onze Provinciën, als elders voor. ("31) l (%()) Lichen imbr. Fol. multifidis &c. Sp. Plant. N- 20. Fl. Suec. Lichen nigricans Omphalodes. Vaill, Par. li6. T. 20. f. 10. Lichenoides Saxatite Tmctorintn , Fob "■Pilofis pnfpureis. Drt.i. Mme. igj. T. 24. f. 80. Lich. Puimonar. Tinclorius &c. iAich. Gen. 'go'. T. 49. f. 2. ' (30) Lichen imbr. Foliolis Lobatis &c Sp. Plant. N? bi. Gort. Belg. ii. p. 335. R. Lugdb. 511 Fl. Suec, Vaill. Par. T. co. f. 8. Lichenoides Olivaceum. DilI. | Musc. T. 24. f. 78. Kk IL Dbbl. xïv. Siy®, (ix. AïDEÏL. iv. HOOFD? stuk. xxtx. 'Lichen Omphalodes. Naveïachtig.PI. Clfl. f#- 9? xxx. OltvaceuS. Olyïkie'i;;  514 li E S C H K T V I H O VAN IX. Afdeel» IV. Hoofdstuk. XXXI. Lichen Fahlunen- \ fis. , Fahluns.1 XXXII. Stij'.ius. Heifch. Z XXXTII. Crispus. Gekruld. ri (,J (31) Schurftmos, dat Schubbig is, met Blaadjes die Liniaal, gegaffeld, platachtig [pits en zwartachtig zyn; de Schildjes zwart. Overvloedig valt deeze op Rotfen te Fahun in Sweeden, alwaar zeer weinig Boom- en Iteen - Schurftmosfen zyn. (32) Schurftmos , dat Schubbig is , met gevingerde, omgekromde, zwarte Blaadjes. Voornaamelyk op een Eilandje in de Oost;ee, aan de Sweedfche Kuft, groeit dit ichurftmos , dat de Schildjes holrond,zwart, an den rand ftomp gekarteld heeft. (33) Schurftmos, dat Schubbig is,met de Bladen gekwabd, geknot, gekarteld, zwartgroen ; de Schildjes van de xelfde kleur. In Engeland komt deeze Soort op belomnerde Steenige plaatfen en aan den voet van vluuren voort. (34) (31) Lichen imbr. Foliolis linearibus &c. Sp. Plant. >ï. 22. Ft. Suec, 1040 , 1078- Lich. Tinfiorium atrvrni. 3ill. Must. 188. T. 24. f. 81. (3S) Lichen imbr. Fol. valmatis &c. Sp. Plant. N, 23. Fl. Suec. 949, 1079. (33) Lichen imbr. Fol. Lob. trmic. crenulatis &c. Huds. Angl. 447. N. 26. Lichenoides Gelatinofum atro-viiens crisp. & rugofuin. Dill. JUusc. 139, T> 19. f. 23.  n ï MossSn. 515 C34) Schurftmos , dat Schubbig is , Tandig kanthaairig , de Schildjes grooter dan het Blad. In de Zuidelyke deelen van Europa, zegt LiNN-ffius, groeit deeze, die ook in Engeland is gevonden. Zy is groenachtig , wordende door ouderdom Loodkleurig. (35) Schurftmos , dat Schubbig is , met de Blaadjes gekruld Goudgeel, en de Schildjes, van de zelfde Kleur. Zeer gemeen is dit Schurftmos aan oude Boomen, als ook aan Muuren, Planken, Paaien en Steenen, zo in ons Land als in Sweeden en elders, komende Afchgraauw, groen achtig of geel voor, 't welkte verwonderen is, op een zelfde Boom en plaats. Dikwils fpeelt 'er een mengeling in, van die drie Kleuren , en zelden ontbreekt het geel ; dat nu hooger is dan bleeker , fomtyds Goudgeel. Tournefort merkt aan, dat het de tweede Lichen zy der Ouden. (36) (34) Lichen imbr. dentato - ciliatus &c. Sp. Plant. N. 24. Lich. Gelatiuofum Fol. imbric.& criftatis. Dill. 140. T. 19. f. 26. (35) Lichen imbr. Fol. crispis fülvis &c Sp. Plant. N. 25 Gort. Belg. II. p. 306. Fl. Suec. 11. N. 1080. Lichen tuig. finuofum, Fol. & Scutell. luteis. Dill. p. 180. T. 24. f- 76. Musc. Cruftse modo Arb. adnascens. C. B. Pin. 361. Lichen Diosc. & Plinii fecundus &c. Tourwf. Infl. j>. 548. Kk* II. Dml. XIV. Stuk, IX. Afdeel; IV HoOFDtük. XXXIV. Lichen Iri/latuS. Gekamd. XXXV. Parietitas. Muurig.'  IX. Atdesu IV. a.-:::vi. lïtaazijj: XXXVII. Stellaris. Gefternd. Hef Mos Usnea genaamd. jt6 Beschryvinc vaw (36) Schurfemos , rfrtf Schubbig is, »wf dis f S/ifpen jlomp, een weinig opgeblazen. Aan de Stammen der Berkeboomen komt deeze in-'t by zonder voor, en is op dezelvenzo gemeen in Sweeden , dat men naauwlyks. Rast zonder dit Mos vindt, 't weikin ons Land ook daar op groeit;zo wel als elders op Steenen en Rotfen. (37) Schurftmos, dat Schubbig is, met de] Blaadjes langwerpig, ge/nipperd, [mal en Afchgraauw ; de Schildjes,-donker bruin, a Dit, n:ct minder op de Boomftammen zo 1 hier als elders gemeen , behoort, gelyk de : voorigeu ,, tot de fyn verdeelde Schurftmos- ' fep.. De laatilen , naamelyk, van deeze Schub.J bige. Schyrfftnosfen , hebben bet Loof, daté uit op elkander leggende Blaadjes beftaat, veeli fy- (36) Lieten imbr. Laciniis obtufis fub-inflatis. Spl, Plant. N. 26. Gort. Belg. II. p. 306. Lichen Foliaceusi &c. Ft. Snee. c,$t, 1081. Lichen Saxeus. Scan. 409.} Lichen Puln.Oiiaiius. Mich. Gen. gi. T- 50. f. i, 2.\ iMhenaiièp Cteratophyil. Dili,. 154. T 20. f. 49. (37) Lichen imbr. Fol. oblongis &c. Sy. Plant. N. 27.' G-rt. .Belg. .uts. R. Lugdb. 510. Fl Suec. lichen Pul- men. vulgatisf. Mtc«. Gen. gr. T. 43. f. 2, Lichen. eim. arg. ftellatis , Scuteil- nigris. Put. Musc. »?<5- T. 24. f. 70.  obMossbm. 5-7 ■yner verdeeld, dan de anderen. Veelen zyn ;eer gemeen op allerley Boomen , Paaien , en, Sternen. Wat het Mos Usnea betreft, »aat het niet zeker, welke Soort men eigentyk daar door te verftaan hebbe,en, zo dit de Geneezende kragt, tegen de Vallende Ziekte, van de Doodshoofden ontleene, is het te danken dat allerley Mos , daar op groeijende , van die zelfde eigenfchap zy. Ten mintte zou men dat Mos, cp alle Rotsfteenen in Sweeden groeijende , daar mede niet behooren te verwarren , 't welk algemeen in Sweeden van het Landvolk gebruikt wordt om een bruin paarfche Kleur te verwen. Het Steen • Mos, afge fchraapt, leggen zy Laagswyze tusfehen he Garen of Wol, en kooken het dan met Wate en Loog, om eene vatte Kleur te hebben. D Boeren weeten zelf, dat zy het op de Rots fteenen, niet op de Kalkfteenen moeten zoe ken. Dus is het niet waarfchynlyk, dat di de regte Usnea zy, maar wel het Navelachtige 't welk LiNNyEüS mee dien naam beftempelt hoewel hy 'er her. andere bevoorens voor ge houden hadt. Het Navelachtige of Genavelde Schurf mos maakt, als gemeld is , een vermaard Verwftof in Groot Btittannie uit. De Scbotte gebruiken het, onder den naam van Cork c Arcel, om paarfch of rood te verwen. L bereiding is , dat men het fyn wryve en m Kk 3 f II. Dbel. XIV. Stuk. !X. AFDEÏfc, 1 m HcOïD- tH'k. Sihurfttios. . t t 1 >HetVerw- Mos der e Schotten. n Pi. cni. f Fs'9' >ü it is  5i8 BlSCBIÏYlHC van IX. AkdeEi IV. Hoofdstuk. Schurft mos; 3 I I li Ce- Pis tot een Deeg maake. Het arme Volk in 'Derbyshire, daar ook dit Mos veel aan de Rotfen groeit, gaan 'er eveneens mede te .werk. By die van Wales, daar het Kenkerig heet, is 't insgelyks in gemeen gebruik. De Kleur is zeer donker of bruin rood, doch zoude waarfchynlyk wel verbeterd kunnen worden. Het Eiland Ahrnd , dat meeüendeels uit een rooden Spaathigen Rotsfteen beftaat, is aan den Zeekant byna geheel begroeid met zulk Mos, waar mede, door het enkel in Water te kooken, het Vrouwvolk aldaarhet WolIe Goed geel verwt; doende 'er , als zy de Kleur wat .hooger willen hebben , een weinig Roucou by. Van het Muurig, zogenaamd , of allergemeenfte Schurftmos, maaken ,zo Lracmïus verhaalt, de Gothlanders een dergelyk gebruik, en hy voegt er by, dat het by 't Landvolk in Sweeden een gemeenzaam Middel tegen de Geelzugt zy. Helwikg verzekert, dat dit Mos Papier en Linnen met een levendige Vleefchkleur verwe; welke zelfs beIrendig is tegen de Zonnefchyn : maar Dil.enius zou het vrugteloos" beproefd hebjen. Dat Mos, 't welk den bynaam van Hehch voert, en aan Sweeden byzondcr ei;en zoude zyn , heeft, volgens onzen Ridler, de eïgenfchap van eene donker paarfche Kleur te verfchaffen.  „ i M « • s e n. 51» IV. Gebladerde. Schurftmos, dtf B/«*rfe ^m f 3 yÉfcW, rappig, kanthaairig; met verhevene geftraalde Goudgeek Schildjes. Volgens wylen den Heer Koen 10 groeit een danige op de Rotfen aan de Kaap> de Goede Hope. Men vat de reden hgtelyk var den bynaam. C'<9) Schurftmos, dat Bladerig is, hyna geftchubd, gekruld; de Schildjes verheven.. Doornachtig gerand, met een platten neer gedrukten bodem. Volgens 't Handfchrift van Burgesse h deeze Soort doorfchynende en heeft glanzig vlakke Schildjes. (4o) Schurftmos, dat Bladerig is, byna of SereSt, met Liniaale kanthaamge Shp pen: ae Schildjes gefteeld, gekarte . ^ Lichen Foliaceus fub - imbncatus * *g p> r i lichen Fol iub-imbricams cnspui &c. Suil JV. rÏ'xUI lichen Fd. ereaiusc. j£" /-4c0 Fol. ereftiuscuhis &c. Sp. /»tort. «- r T Bek. 11. P- 306. «■ ^ IQ83- * Gort. ; . lich dn. Arl Fol. lafctatatts cmereis.£ 54.9Lk.henoides Hi «us&c.VAI1X..P-»-- 1x5. T. 20 . 4 majus et rigidius. Dill. 150- J- *°- f. 4*. W. Dn». XIV. Stuk. f IX. Afbrkl. iv. HooKl" STUK. xxxvm. Lichen Chryfophihatmus. Goudoogig. XXXIX. Burgesji. Burgesiig. e _ XL. Ciliaris, - Kanthaairig. t n Ü. %• en oip.  Afdeel, iy. Hoofdstuk. xli. Lichen IsUndttus. jTsUridfch. Pi CIII. Fig. 10. j J 1 i j I : t ! &ó B e s c h n y v i i a vak Dit komt by onsj zo wel als in Sweederi en andere deelen van Europa, aan veele Boo. men voor. Het heeft de Bladen één of twee Duimen lang cn ftekèlig ruig, groenachtig Alchgraauw. (40 Schurftmos, dat Bladetigis, opflygend geopperd, met verhevene kanthaairige randen. Dit, dat van zyn gebruik, als een Puf^eerendrniddd, op Ysland den naam heelt, groeit rEYN aannerkr. In Phuringen valt het veel, doch in le ZmJelyke deelen van Europa weinig. ln ingeland is het zeldzaam. Het zoude op den Weg van Leiden naar Voorfchooten, aan een )udc xhuttmg, door Meereurgh gevonden (40 Lickc» Fol adfondens laciniatus &c. Sp. Plam. >• 2J uort. BjIj I. ,n.. n n J ' 'i, V. 30, Ukd. Bern. ree. Fl tu-r d -r;; % **< HALL ^ 7S" Lindes ri- m"scus ^laadi'us 1'urgans- bo,,r- -** 1674 p' * * d.ll. f. ii2.„. coraliojdes tcnuisf/njsr;cj; 9i:.L. u3. t. 17, f. 32i  u k M o s s e sr. 521 den zyn. Dieeenius vergelykt het Loof by de Bladen van den Kruisdiftel. De Kleur ifc'aan de eene zyde wit, aan de andere groenachtig door Breyn waargenomen, doch het valt dikwils bruin. Ik heb de Afbeelding van een Blad van dit Yslandfche Mos, mFig. 10, medegedeeld. (42) Schurftmos, dat Bladerig is, opfty^nd, geflipperd, gekruld, glad, Gatig, wit met een verheven rand. O? drooge , naakte , Zandige Bergen vsi Lapland en Groenland, komt dit Schürftmc overvloedig voor , 't welk wit en glad is, e de gedaante van gekrulde Endivie heeft. He is ook in de Duinen by HÜlegom gevonden zo de Hoogleeraar de Görïïr aauu kent. (43) Schurftmos, dat Bladerig is gefnippen ftomp en glad, van hoven Gatig; van 0 deren Wollig- ^ (40 Lichen Fol. adfcend. laciniatus crispus &c. Plant. N. 3»- GoRT- öe!2' 3°7> ÜED' DUn' M7" Suec. I086 Fl. Lapp. N- 446 T- «• fc U Licheno lacunolum cand. glabram, End. crisfse facie. Dill. T. si. f.56- , . (43) Lichen Fol. Laciniatus obtufus glaber &c. Plant. N. 3* Gort. Belg. II B, 307. Fl, Suec L R Lwdb, 509. Liehen. Pulmon. reticulaturn vu;g Kk 5 II. Dbbl. XIV. Stvk. IX., IV. Hooïd. 1tuk. XLIÏ. Lichen 1 Niva is. Sneeuw^, t s a c » XLIII. Pulmona» n"rius. Longieracluig. S/7. Fl. des 162. Sp. 'PPire,larg.  IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. Schurftpias. 1 \ ] a e g h ct B w D g< nc de w; va Ier nat eus Puh 4) S- Péltiferis. Di,.,.. Musc. m. T. , f , . Pulmonarius. C. B. Fin. 36,. ,.ichen Arboreus'; Touhnf. injl. 549. Pulmonarja;  de Mossen. 523 C M s a lp 1n u s, tot de Gebreken der Long, ** een drooge Hoeft en moeijelyke Ademhaa" ling. De Beeften - Dokters gebruiken het, " Poeijer met Zout, tegen het Kuchen en de Z Aamborftigheid van het Vee, Anderen voegen 'er by, dat het de Wonden, inzonder" heid die verfch zyn, van de Long famen" lymt en dienftig zy tegen den Vloed der „ Vrouwen en den Bloedloop." Linkje os merkt aan, dat het van een bekende uitmuntende kragt zy. Breyn verhaalt, dat een hardnekkige Geelzugt door het Afkookzel var, dit Mos is genezen. Dus telt men die Lon gekruid nog hedendaags onder de Winkelmid delen. In een gedeelte van Engeland word met het Afkookzel bruin geverwd. (44) Schurftmos , dat Bladerig is, neerleg gende Zemelig; met fpitfe Slippen, die va onderen Gatig zyn en zwart. Dit van boven Afchgraauw, van ondere zwart Schurftmos, weleer bitter Mos met A fembladen getyteld , groeit in Sweeden, a ook in Duitfchland, aan Boomen ; in Lng lai f44) Lichen Fol. decumbens &c. Sp. Plant. N. Gort» Belg. II. p, .397, Ft. Suec. 953 . 1088. Lichen A leucoraelanus. Buxb. Cent. II. p- ia. T. 7- f- *• " Cotnutum amarum. Diix. Musc. 157- J• a' Muscus amaius Abfynthii foUo. J. B. M, HL $ 7 II, Dm. XIV. Siu*. IX. Aïdisl. IV. Hooïd- tuk. Schurft' nos. t ■ XLIV. q Lichen Furfuraceus.Zemelig, n l- ls id $2. rb. :h. 52. >4-  TX. Afdeel. IV, Hoofdstuk. XLV. Lichen /Imputti eens. Blaasbeliig. XLVI. Leucoinc tas. Wit en zwart. XLvn. Farinaleus.Meeiig. ] 1 1 5$* ï> E S C H tt Y V I N G VAH land heeft men ft aan Paaien waargenomen • by ons komt het veel op oude Schuttingen aan den Dumkant voor. (45) Schurftmos, dat bladerig h, platachtig, gekwabd, gekarteld; met holronde opgebluzene Schildjes. In 't En^elfchGraaffchap Lancaster is deeze boort, welke eene aüeszins vreemde gedaante heeft , waargenomen. Het wordt van DilLEN,ÜS the Bladder-Cork geheten. (46) Schurftmos , dat Bladerig is, Liniaal, Takkig, met zwarte Kanthaairtjes; de Schildjes eenigermaate gejleeld, gepraald. Uit Zuid-Amer ka is deeze overgebragt, een Handpalm groot gebladerd zynde. Melkwit, aan den rand yl bezet met zwarte Haairen, die' vry lang zyn; de Schildjes wit. (47) Schurftmos , dat Bladerig is, regtopfiaande, fr.mengedtukt en Takkig; met lUeelige Wratten aan den rand. (48) (4.0 Lèehrn FoK plar.iusculus &c Sp. Plant. N. 33. Jch. Fol laciniatis R. Lugdb. 509. Lich Tinftorium llakfum f.cu Sfum Dill. Musc. i%% T 24 f. 82. (46) lijnen fol Lfnearis Ramofiis, nigro fiibtiliatus, Peltis fob dnninrkrts ra<(iatis. Kp. Plant. N. 34. f47ï Licheu Fol. ereftus compres!i:s Rumofus &c. Sp. 'lam. N. 35, Gosx. Belg, II. p. 307. FS. Suee. Licb. Ci-  f) E M O 9 8 E W. 52S (48) Schurftmos, dat Bladerig is , regtopftaande Liniaal. Tatkig, Gatig, verhe■ venrond, gejpitst. r4o) Schurftmos, dat Bladerig is-, regtop- flaande , langwerpig, Lancetvor;mg, «tff eenigermaate gefteeld. Deeze drie groeijen op Boomen , en di laatfte inzonderheid op de Esfchen , m or Wereldsdee! ; hoewel uen de eerfte ook b ons aan Schuttingen , Hekken , Paaien , e ander Houtwerk, aantreft. Deeze is van bu ten gantfch Poeijerig, als met Meel beftrooic de tweede , die veel op Appelboomen gevoi den wordt, heeft gekelkte Schildjes aan < enden der Bladen, en by de derde-zitten .zj veelal een weinig gefteeld, aan derzelvcr O pervlakre. Deeze laatfte gelykt naar het Lo gekrliid veel' (5o)Schui Cinereus anguflioV &c. Vaïm.. Par. 115. J. 20. f. -15, 13. Lichen. Segment, anguft. Dilu Musc. 172. S3(48) Lichen Fol. ereft. Linearis &c. Sp. Plant. N Gokt. Belg. II. P. 308- Ft. iuec. Vaili. T- ao.1 Dn.1. «MS I- 62. Musco- Fungus Arboreus. Mor. 1 ?' Fol. ereft-oblongus &c. Sp. P'ant.N Gort. Belg. uts. R. L«^. 509. To"rnf. Inft. T. f. A. B. Dp* T. 2». f. 59- Mor. T. 7. *• F* U. Dku XIV. Stuit; ï*. A/deel, lyJ . Hb óm» !TUK. " XLV'IJI. Lichen Vicaris. KeUcig. xux. FratineuS. Esfchen^ootnig. s y n iï1- le ' » Pu- ft- [4» T. 36. ' 6. • 7. ■ 37. 325.  rx. Avm.tr, IV. Hoofdstuk. L. Luphen Fueifor-. mis. ' Zeeruy-) achtig. 2 f g n ft I Si w iii h vc di In LI ( Mi T. Pi, div; m B | s c h k y v 1 n g v a m (50) Schurftmos, dat Bladerig is , byna regtopfiaande, effen, eenigermaate Wollig en Takkig; met Laricetvormige Slippen. Deeze wordt door Link*ds befchreeven ■h het Loof hebbende een Span iang, 't welk nt verfcheide Bladen betont, die witachtig yn, naar het Esfchen-Mos gelykende, maar ageer en Lancetvormig , niet Wollig, met nalier Slippen in de zelfde Vlakte: de Schilda met alleen op de zyden, maar menigvuldi. -r aan den rand verfpreid, breeder, rond, «auwlyks gefteeld, Afchgraauw met een ompen witten rand. Eenige Verfcheidenheden worden , door l 1 ,L E N 1 u s ' 0Pgegeven van zulk een :hurftmos, naar het Zee-Ruy gelykende -r van hy Plantjes onder de gLUe ot; verweren gevonden hadt. By J Bau inus komt 'er een goede Af beelding van >or naar een Exemplaar van 't Eiland Canihem bezorgd, als ook by Iaiperati der den naam van Wrattig Krw-Zeo-Ruy de beide.lndiën groeit zulk Gewas, zo Dil mm aanmerkt, zynde zelfs by Bohtius af- $o) Lichen Fol. ereffiusculus &c. Sp. Fiat!(.N nt. 507. Lichen. Furiforme Tinftorium &c. dL ' ï' ri6 ï buc^erTrfus tinaorius rocceiia'c- b-' furi. C. b. Pin. 364. B/aM.ï, fl"  T, B MOSSEN. 5*7 héb ik «er b.eedbladigen dus grootelyksnaa. Zee L, gekende , doch f, welke ik (leges voor eene Verfeheidenheid houde; dewyl het Skige op den zelfden Wortel of Voetfteut groeit. f,r) Schurftmos, dat Bladerig is, byna regf opfiaande Gatig; van onderen Wollig mt. Dit zeer Bladertakkig Mos , groeit by om aan de Wilge, Esfche en andereBoomen, doel voornaamelyk aan den Sleedoorn , waar va het den bynaam heeft. Het gelykt veel na Hertshoornenen is zagt van zelfftandigheid m Onder den tytel van Corn» AUis Simhor dut, Planta Javanis Shnhar Mangum, Makuj.s vero Tan 7 hpfchrvving , welke 'er Botmus van geeft . met « t":ZroV^mm^ geacht kon worden do Dilleniüs, begryi' ik geenszins. Bladen immers, v Sfftandigheid en gebruik als d.e der witte Lelie,, 1 ons «rookt zeer weinig, en komt meer met dat Ze Rvy, 't welk ik van Japan ontvangen heb, beyoore ST,o Fol. ereftiusc. Lacunofus &c. Sp. Pla N 39. Gort- P' 3°8. Lich. cinereus Corn Dam* referens. Toürnï. 549- bo«rh. I. 17 x3 24 Lich. cornutnmBronchiale&c Dill. Mu k6o. T.' ai. f- 54. 55. Vaill. P*u T. ïö. f. ?. IX- ftjDEEL. IV. Hoofdstuk. Schurftmos. LI. Lichen Prunaflr Slee, doornig. 1 ai r > >1 r, io a it sr n y .IS **. u a Pr*.  IX. Afdeel IV. Hoofd •tuk. Schuif 1 ) 5 3 528 Besch r y v i no van vol Gaatjes. Het groeit van één tot twee en che Duimen hoog en is fomtyds witter, fomtyds Afchgraauw, en ook wel groenachtig: gevonden. : Dit Schurftmos, hoewel niet inlands in '» pyP£e' heeft nogthansin de Broodbakkei, ry aldaar éen aanmerkeryk gebruik, zegt F o r s k a o h l ( * ). Men brouw* in dat „ Land geen Bier, op de Eüropïfcrie wyze, „ en heeft 'er daarom ook geen Gefr. In „ plaa-s van dien gebruikt men Zuurdeeg, ,, met byvoeging van eenig Kruid , 't welk ,> ik, toen het my getoond werdt, aanftorjds V voor decze Lichen kende. , Zy noemen 't „ Schabe, en het Voféft hv ^cheele Scheens „ Laadingen, bit d? Gnekfche Archipel, L „ zonderheid van 't E'Iahd S ancfro, gevoed „ naar Alex indria. van waar men het m Kai ,» ro Rofette ao ardere plaatfen vertiert. Met !? ,fe^uda^weeUuiec^PeenlJandvolVfln ' , zulk Schurftmos gèffeaa beeft, wordt h t , Deeg beflagen; 't welk 'er een byzonderen , Smaak aan geeft, dien de Turken bemin, nen Het Zemelig Schurftmos js ook t m gebruik , maar wordt zo veel niet aan-" I i gebragt." (52) Schurft- C*> P/or. .Egyp, Atab, g. lgi.  I) K M O S S E W. 529 ( 52 ) Schurftmos , dat Bladerig is, ge/nip. perd, gekruld, Goudgeel, met Loodkleu. rige Schildjes. A*é de Geneverboomen groeit deeze Soort azonderheid in Sweeden , die veel gelykt laar het by ons zeer gemeene Muurige Schurftnos, voorheen befchreeven, byna alleen door Sladerigheid verfchillende; terwyl dat andere ot de Schubbigen behoort. (53) Schurftmos, dat bleek groen en gerimpeld is, aan den rand gegolfd. (54 ) Schurftmos, dat Bladerig is, met een Poetjerigen geelen rand. (55) Schurftmos, dat Bladerig is, platachtig gekwabd, glad; met een gekrulde» Meeligen rand, (56; (52.) Lichen Foliacens laciniatus cr.ispus &c. Sp. Plant N. 40. Gort. Belg. 11. p 308. Fl. Suec. 967, 1093 Lichen fulvus fin. Da:daleis laciniatus. R. Lugdb 510. Lichenoi des vuig. Sinuolum, Fol. & Scutell. luteis. Dilx. Musc 180. T. 24. f. 76. (53) Lichen pallide viridis rugofus &c. Sp. Pt N. 41 R. Lugdb. 510. Lich. Caperatum &c. Dill. 193. T. 25. f 97. Mor. S.15. T-7-f. I. (54.) Lichen Fol. margine pulvereo flavo. Mant. 310. (55J Lichen Fol. deiiresfus Lobatus &c. Sp. Plant. N 42. Gort. Belg. 11, y>. 309. Fl. Suec. 966 , 1094. Osn Dan. 59S. Lich. Endivhe foliis crispis &c Dill. 193 I. 25. f. 96. Mor. S. 15- T. 7. f. 4. LI IX. Afdeel. lv. Hoofd- TUK. Lil. Lichen Junipéri' tus. Seneversoomig. LTIL CaperatuS. Gekaperd. LIV. CrocatuS. Gefatfraand. LV. Gfaucui. Zeegroen. i  IX. AfDEFL.. IV. Hoofdstuk. LVT. Lichen Fascicu- laris. Gebon- deld. '56) Lichen Fol. Gelatinorus &c. Mant. 133. Lich. Ge« latinn(\im palrrmtum, Tuberculis conglomeratis. Dill, 141. T. 19. f. 27. J30 PïSCHRtVIltC VAN (56) Schurftmos, dat Bladerig is en Lillig ; met gebondelde Tolachtige knobbeltjes, grooter dan het Loof. De eerfte van deeze vier, naar de gedaante gebynaimd , komt by ons veel aan Boomen, Ptankeu en Steenen voor ; de tweede is in Ooftindie door Koenig gevonden; de derde op de Duinen te Kntwyk door Meerburgh; de vierde door Dilleniüs in Engel md en in Smaland door den jongen Heer Lin n JE V s. Deeze Bladerige Schurftmosfen zyn, gelyk wy gezien hebben, ook van een aanmerkelyke nuttigheid. Verfcheidene dienen tot Verwftof, gelyk het Zeeruiachtige, en van het Geneverboomige meldt onze Ridder , dat de Gothlanders 'er de Wolle geel mede verwen. Ook merken de Boeren hetzelve als een Geneesmiddel tegen de Geelzugt aan. Het algemeene gebruik van het Longekruid tot Borftkwaalen is Wereldkundig. Het Tslandfche Mos heeft eene zonderlinge eigenfehap. By het Landvolk, op Ysland, is 't, volgens Bohri chius, de gewoonte, in 't vroege Vooraar hetzelve tot een Purgeermiddel in te neemen ;  BE MOSSKH. JJ3 men; maar in de Zomer, zegt hy ,maaken zj 'er , gedroogd en tot poeijer gewreeven, eer Bry van , die zeer voedzaam is. OndertuS' fchen is 't zeker , dat hetzelve, aldaar Rotzen- of Klippen ■ Gras genaamd, tot een alge meen Voedzel der Ingezetenen ftrekt. Het wordt 'er Jaarlyks ingezameld en, gedroogd zynde, in Tonnen gepakt, om door het geheele Eiland te verzenden. Men gebruikt he of gehakt of fyn gemalen, in Meikof Watei gekookt, of bakt 'er zelfs Brood van, met by voeging van eenig ander Meel. Het maak een zeer gezonde Spyze uit, die voedzaam ei tevens ligt verteerbaar is, ja ook in Borftkwaa len dienftig (*); gelyk Linnjeus zegt, dat in Sweeden, die Teeringachtig zyn, door des zelfs gebruik zig het Leven lang kunnen rek ken. Men gebruikt, op Ysland, ook ander Soorten van Schurftmos, op dezelfde wyze Van de zonderlinge hoedanigheden der Slee doornige en Zemelige gaf ik hier voor berigt. V. Lederachtige. (57) Schurftmos, dat Lederig is, kruipend gekwabd,ftomp; met zeer groote half Ki gelronde Schilden. D: (*) Olaïs. und Povëlsen Reifedurchlslmid. Koppen en Leipzig-1774.1 Th. p. S6. _ (S7) Zfcfe» Coriaceus repens lobatus &c. Sp. Fluit, r 43. Ft. Suec. II. N. 1095- Lichenoides Scutellis ampl Lill. Musc. 150. T. 20 f. 44? & T. Sa. LI a II. Dast. XIV. Stuk. . I3C. AïDÏEt. IV. Hoofdstuk. Schurftmos. E I » , LVII. Lichen ' Aquatttcus.Waterig. 1. r. s.  IX. Afdeel I '. Hoofdstuk. Schurft mot, LVIH. Licfieit rtfupinatus. Agterover- L1X. Pnofus. Geaderd» 5 / e ■ L f. ï i 532 Eescrryvino van Dit is het eenigfte Schurftmos, dat mom tot nog toe onder Water groeijende gevonden heeft , waar van de bynaam. Dergelyk?; _ hadt Dilleniüs uit Noord ■ Amerika beko-'• men ; zelfs met Haairtjes aan den rand derf Schildjes, die hy opgemerkt heeft, dat 'er afl gingen door den Ouderdom, en dat derhalve: twee Amerikaanfche, door hem als byzonderei Soorten afgebeeld, de zelfden waren (*M Deeze, echter , groeiden aldaar aan Eikeboomen.'en dus niet onder Water, gelyk dit Sweedfche : zo dat het een andere Soort zal zyn. (5«) Schurftmos, dat Lederig is, kruipend, gekwabd; met Schildjes aan den rand van agteren. (590 Schurftmos, dat Lederig is, kruipend Eyrond vlak; van onderen geaderd en ruig, met horizontaale rand- Schildjes. ■ O) (*) Fig. 42 & 44 op Tab. so: Zie zyne Append. t>, 14. T. 82. f. 3. (58) Lichen Cor. repens lobatus &c. Sp. Plant. N. 44% t> 'uec.U N. 1096. Lich. Pulmonarius major f milioi } obfcuro cinereus &c Mich. Gen. 86 T 44. f. 1 , 3, ich. fuscum, Pelt pofter. ferrugineis. Dill. 206. T. e8; 105. (59) Lichen Cor. repens Ovatus planus &c. Sp. Plant; 45. fl Suec. 964, 1097. Lich, parvum virescens- ill. jog. T. 28. f. 109.  de Mossen. 533 (60) Schurftmos, dat Lederig is, kruipend, cekwabd , ftomp , vlak , met verfpreide Wratten en een opftygend rand-Schildje. , (61) Schurftmos , dat Lederig is , kruipend, gekwabd, ftomp, vlak, glad; van onderen ongeaderd ruig. De drie eerften van deeze vier komen in 3osfchen van Europa voor , zyr.de de derde vegens de vertooning , of wegens het gefrulk, dat 'er onder 't Landvolk in Sweeden ran gemaakt wordt, dus getyteld. De Boeren n Upland geeven het. Afkookzel in Melk de Cinderen in, die de Spruuw hebben. Het Loof s gevingerd , blygroen , en getekend met warte Wratjes. Men noemt het, zegt de iidder, Muscus Cumatilis; hoewel hy aannerkt, dat het niet gehouden wordt in de Vpotheeken (*> Tegen de Wormen is het >ok dienftig bevonden. Het vierde, eindeyk , aan Lapland eigen, komt aldaar onder de (60) Lichen Cor. repens Lobatus obe. &c Sp. Plant. J. 46. Fl. Suec. Mat. Meel. Am. Acad. li. p. 69. Lich. igitatum laete virens. Dill,. 207. T> 28 f 106. (60 Lichen Cor. rep. Lob. obt- planus &c. Sp. Plant. H 47. Fl. Suec. 962. 1099. Lich. Fol. plank fubrot. .ob. obtufis &c. Fl Lctpp. 442. (*J Oudtyds heeft Cumati.is Zeegroen of Hemelfchlaauw betekend. Zou het dan wegens de Kleur dus enoerad zyn? De frisfche Bladen zyn hoog groen, maat ie gedroogde Zeegroen, zegt Linnjeus. LI 3 IX'. AlDF.eu I V. HooinirUK. LX. Lichen êphilfèfus Spruu' vig. LXI. Arflicus. NoordiWi.  ÏX. Afdekc. IV. Hoofdstck. Schurft mos. LXII. Lithta CniiiniiS. Afchswauw. 534 lincBRïvinfl van de Geneverboomen voor. Dit heeft de Bladen onverdeeld, witachtig, van onderen Sneeuwwit, van boven glad , aan den rand . een Schildje van een Duim breed ; dus het grootfte van alle bekende Schurftmosfen ; zynde blaauwachtig rood. Onder alle de zo menigvuldige Soorten van Dilleniüs en Michelius , is dergelyk Schurftmos niet bekend. Het groeit overal in de Bosfchen van Lapland en de Noordelyke deelen van Sweeden, zo Linn^iis aanmerkt, maar komt het volgende zeer naby. (62) Schurftmos, dat Lederachtig is, kruipend , gekwabd, ftomp , ylak; van onderen geaderd ruig , met een opftygend randSchildje. Zeer gemeen is deeze Soort in Sweeden in de Bosfchen aan ingedookcn Steenen; doch m Lapland zeldzaam , hoewel menze anders door geheel Europa aantreft. By ons komt zy op dorre Zandige plaatfen in de Duinen, veel by Katwyk, ook op 't hooge Veld in de ^ Haar- (62J Lichm Cor. repens Lob. &c. Sp. Flant, N 4g Gort. Lelg. II. r. 3o9. Fl. Suec 96i , woo, Mal: S. 491. * Lupp. N. 44i. R. Lugdb. so8. Lich. Puim." Saxat digitatus. Vaill. Pur. T. 21. f. 16. Lich. digiatum cmereum , Laftucse foj. finuofcs. Dill. 200. T 7- f- Musco-Fungus terr. Mor. S. 15. T. 7. f * Lichen maririmns. Comm. holt. 65, Boerh. lugdb lp' 16. N. 10. Lob. Ic. II.P>347. Halj.. Melv.inchoat. \\. -L !S. N. 1588. *  i, e Mossen. 535 Haarlemmer-Hout i en in de Wouden van Vriesland op veele plaatfen onder de Heyftrmken; als ook aan Dykjes en Wallen in de Schaduwe voor. Aanmerkelyke Verfcheidenheden heeft de groote Boerhaave, daar van,aan den Zeekan: ontdekt. Lob el noemtze ZeeLeverkruid, en zegt, dat zy naar 't gemeene Leverkruid gelyke, doch de Bladen iomtyd; roodachtig, geel of bleek groen hebbe. Gemeenlyk valt dit Schurftmos Afchgraauw. waar van het den gewoonen naam heeft (*) doch men noemt het ook Honds-Mos, wegen de kragten , daar aan toegekend. Eerft heel het in de Familie van Dampier, alseentrf heim tegen den Beet der Dolle Honden ,b« tuft ; vervolgens aan den beroemden Slo. ne medegedeeld zynde, wist Doftor Mea hetzelve als een Geneesmiddel in de Londe: fche Apotheek te brengen. Men heeft 'ei met half zo veel Zwarte Peper , een Pul antilysfus van gemaakt, het welke tot de ve heid van vier Scrupels ingegeven, en zeer j 'roemd werdt, als men het, voor dat de V\ tervrees plaats gegreepen hadt , gebruik Wel haast werdt de ongenoegzaamheid vonden van dit Middel,dat echter in fomm Gevallen, dienftig kan zyn. Nog heden i ' l " tt) „ **■ 'ü:"9<|9I .1»3 V* (*) Muscus Canimts, Lkhen Clnereus terreftris dnaturn. L1 4 II. Deel. XIV. Stuk. IX. Ajdbsl. IV. Hooïd- ïTUK. Schurfti mos. , Tegen de j Hondsdol .heid ge3preezen. ï i> d 1» ' » «fit " ' ;1- * *ai e Mossen. 359 Op de hooge Bergrotten van Engeland , Switzerland, Italië, komt de eerfte van deeze drie voor, die van boven Aichgraauw is van onderen roodachtig geel, als van Menie Kleur. De tweede Soort, die een geheel Vagt maakt, vindt men in Lapland,Sweeden Engeland , cp Steenrotfen; als ook in Kana da, alwaar dit Schurftmos, gekookt, van d Ingezetenen , by gebrek van andere Spyze gegeten wordt, zo Ka lm verhaalt. Het Pul kelige komt op naakte Klippen en Steenen in Sweeden en elders, als ook by ons c groote Keyfteenen, die lang aan de Zon bloi gelegen hebben ; gelyk aan de 'Dykweeri: gen, overvloedig voor. Vogtig zynde, hee het de Bladen aan den rand wederzyds r den bruinen groen ; in 't midden van bovi blaauwachtig Afchgraauw, van onderen groe achtig zwart: maar gebroken zynze van bi nen wit. Sterk doornat wordt het zo dun < gedwee, dat het naar Flap gelyke. (71) Schurftmos , dat genaveld is , met 71 achiige geknotte doorboorde Schildjes. (72) Schur Suec. 969. 1107. Ft. Lapp. 453- R- LttSdb' 5"- Lid noldes Crüftse modo Saxis adnascens, Verrucofus ei reus & veluti deuftus. Vaill. Par. 116. T. 20. f. 9. cheu puftulatum &c. Dill. 227- T. 30. f. 131- (70 Lichen Umbil- Peltis tnrbinatis &c. Sp. Plant. 54. Fl. Suec. 11. N. 1106. Am. Acad. 11. p. 264. D: 149. T. 20. f. 42. II. Dbbl. XIV. Stok. IX. Afdeel* IV. HoOFD1 STUK. Schurft' . mos. j 1 P )t 1Ftit ;n na:n LXXI, Lichen Proboscir deus. rt" Snuitig. pi. cm. ie_ Fig. 12. ïe- u- N. ll.  IX. Afdeel IV. Hoofd» stuk. Lxxn. Lichen deuftus. LXXI1I. Polyphyitus. Veelbladig. LXXIV. Polyrhizos. Veel- ' Wortelif. ( I ii g G v fi A de va n • xat f. i (; Fl. c Sp. T. 3 540 Beschryving van (72J Schurftmos , dat genaveld is en aan alle zyde» glad. (73) Schurftmos, dat genaveld is, veelbladig overal glad, gekarteld, donker groen. (74) Schurftmos , dat genaveld is, veelbla* dig , wederzyds glad, met veele Worteltjes. Van deeze vier komt de eerfte in Sweeden, opland tn Penfylvanie, voor ; de tweede ;roeic in Sweeden en Vrankryk op kaale Rotïn of verheven Gronden: de derde en vierde ebben in verfcheide deelen van Europa derelyke Groeiplaats , maar zyn in onze laage eweften nog niet gevonden. De aartigheid m het Snuitige Schurftmos, dus wegens de ?uur der Schildjes genaamd , heeft my de fbeelding daar van, in Fig. 12, doen me'deelen. Deeze Genaveide Schurftmosfen fchyncn n weinig gebruik of nuttigheid te zyn. Ook kan 72) Lichen Umbil. undiqua tevis. Sp. f/aul. N 5r suec 970, „05. r. ugp, 5lI. Lich. Pu,1I)on;s;; iBs. Vaill F«r. n6. T. zi. f. ,4. DlLL. ^ T< ^ j) Vchen Umbil. polyphyllus &c. Sp. Ftant. N <6 S.w. H N. 1,04. Dill. 225. T. 30. f uq. ' ' -4) ÏMltu Umbil. polyphyllus utr. tevis, polyrhizoi 0. f. 130.  I) E M O S S E N. 541 kan men fornmigen naauwlyks affcheiden V3n de Rotfen of Steenen , waar op zy groeijen ; gelyk het Puiftige van dien aart is, daar, evenwel , een fchoone roode Kleur uit gehaald wordt, in Sweeden. Misfchien zou men, in ons Land, alwaar dit Schurftmos wel te bekomen is, daar van ten dien einde, in plaats var 't Schotfche Weed , gebruik kunnen maaken en dus den Prys daar op, door de Hollandfche Maatfchappy van Haarlem uitgeloofd, verdienen (*). VIL Kelkdraagende. (75) Schurftmos', dat Kelkjes draagt, dit eenvoudig , efenrandig zyn ; met ronde Steeltjes en hoogroode. Knobbeltjes. (76) Schurftmos , dat Kelkjes draagt, dit eenvoudig, korter dan het Blad zyn ; mei hoogroode Knobbeltjes. (77] (*_) In 't Jaar 1781 werdt door den Oeconomifchei Tak uitgeloofd een Premie van 50 Dukaaten, aan dei Ontdekker van een Iniandfch Gewas, dat van de zelfdi kragt en dienst ware voor de Laknoes-Fabrieken. C75) Lichen Schyphifer, fimplex integerrimus &c. Sp Plant. N. 58- Gort. Belg. 11. p. 310. Ft. Suec. 972 nog. Mat. Med. 496. Vaill. T. ai. f. 4. Mich. T 41 i. 3. Coralloides Scyphiforme. Dill. 82. T. 14 f- 7- f76) Lichen Schyphif. fimpl. Folio brevlor &c Sp Ftant U. Dssl. XIV. Stuk. IX. Afdeel, IV. HooïD- STUK. Schurft» mos. LXXV. Liclten Cocciferusi Roodtoppig. LXXVI. Cornuco. pioides. Hoorn* achtig. l 1  IX. Afdeel. 1 V. Hoofdstuk. LXXVII. Lichen Pyxidatus Doozig pi. cm: Fig. 13. LXXVII I. Fimbriutus. Geftanjed. 1 1 1 j ] i e fc d F G t G. p> t. 1 61. 6. 54* JiEscHRxviNC; va n (77) Schurftmos, dat Kelkjes draagt, die eer. voudig, gekarteld zyn , met bruine Knobbeitjes. . (78) Schurftmos, dat Kelkjes draagt, die eenvoudig, getand zyn, met Rolronde steeltjes. _ Alle deeze komen zo wel in onze Provinciën, als elders in Europa, VOor. De algemeene groeiplaats derzelven is in Bosfchen naar fornmigen groeijen ook op Heijen • ?elyk de Roodtoppige dus in Gelderland veel ïevonden worde; de volgende in de Duinen, 'Vhet Hu,s ten Deil, is waargenomen. De bozige, waar van ik de Afbeelding i„ Fi£ 3- heb gegeven , valt op dergelyke plaatfen' ^nde a'Senfchap • van niet »»een oLdde Kelkjes te fchieten , maar ook ver ■neidene op elkander en fomtyds heeft zy Ml rand geheel begroeid met kleine Kelkjes, dat it*D^ -•^•^-pyxioides.B^: C??J Lichen Schyphif. f.mpl. crenul. Sp. PlaM N , «J ftg. Fl. s. Lapp. R. z ƒ *J N. 60 :78) ^Wschypwf. r,mpl. Dent!cuI> Gort. Belg. FL Suec. Layp. Va 1 lr Par t f  j) e Mossen. 543 dat een aartige Vertooning maakt. De laatfte ix. verfchilt van alle de anderen daar in, dat de*™"" rand der Kelkjes met Franje is bezet, als Hoofdkleine Tandjes; gelyk de bynaam aanduidt. (79) Schurftmos , dat Kelkjes draagt , dieLXXIX. Takkig, getand en Draadachtig dun zyn. graci'.is. ' Schraal. (80) Schurftmos , dat Kelkjes draagt , die uitermaate Takkig zyn ; de Takken Rol- üevinrond; de Kelken onverdeeld en knoopig, serd" Schurftmos, dat Kelkjes draagt, die hy- LXXXIJ ,. , n • Cornutus. na eenvoudig, een tger maat e Bui ktg zyn, Geh0ornd« met onverdeelde Kelken. (82) Schurftmos, dat Kelkjes draagt, die hyna^^^Jj* eenvoudig, eenigermaate Buikig zyn, m#Mismaakt* getande Kelken. Der- Lichen Schyphifer Ramofus &c Sp. Plant. n. 69. Gort. Belg. 11. p. %\V. Ft. Suec- 975 > L'ch- W xidatus & cornicnl. Mich. Gen. %i. T. 41. f. 5. Coralloides Scyphiforme &c. Dill. 88. T. 14. f. 13. (80) Lichen Schyphif. Ramofisfimus &c. Sp. Plant. N. 63- Gort. Belg. uts. Fl. Suec. Lapp. Coralloides Ramulofum, Tuberc. coccineis. Dill. 96. T. 1; f. 19. f 81) Lichen Schyphif. fimpliciusculus &c Sp. Plant. N- 64. Gort. Belg. uts. Fl. Suec. Lapp. R. Lugdb. Cor. vix Ramofum. Dill. 90. T- 15- f- -4- Muscus Fiftulofus corniculatns. Barr. T. 1277- f- U (82) Lichen Schyphif. fimpl. &c. Sp. Plant. N. 65. Gort. Belg 11. p. 312- Fl, Suec. Lapp. T. u. f 5 Lichen Pyxoldes teres. Mich- Gen. 80 T- 41. f. 1. Cor. «rasfius fub-incanum. Dill< 59. T. 15- f- ••»• II. Dbïl. XIV. Stuk.  ix. AïdeEl IV. Hoofdstuk. Schurfi mos. Gebruik tegen de Kiukhoeft i 1 j 544 Bes c ii r v v i n c van Dergelyke Groeiplaats, in Bosfchen en op' Heijen, hebben deeze, zo wel by ons, als in Sweeden , Lapland en elders in dit Werelds, 'deel. Allen zyn zy , zo wel als de vier voorgaande, door Dilleniüs in zyn Geflagt van Coralloides begreepen. Doktor HuL heeft een byzonder Geflagt van deeze Kelkdraagende Mosfen gemaakt, onder den naam van Pyxidiwn. IIA l l e r maakt 'er zyn eerften Rang van, onder den naam van Gehoornde Schurftmosfen (*) en is niet vreemd van te denken, dat het flegts Verfcheidenheden zyngelyk Doktor Scopoli alle de Koraalachtige' acht uit ééne te zyn gefprooten (+). Van deeze Kelkdraagende of Doosachtige is inde Geneeskunde gewag en gebruikgemaakt tegen de Kinkhoeft der Kinderen. Of men hier toe de Roodtoppige, gelyk Linn^ds wil ian de Bruintoppige, door hem Doozige Re\ jynaamd, genomen hebbe, zal weinig verrchillea. Alle de Schurftmosfen hebben meer af min eene famentrekkende hoedanigheid velke in dergelyke Kwaaien dienflig kan zvn' Men magze derhalve wel als een Hulpmiddel' Joch met onfeilbaar, indeezen, aanmerken' ✓erfche.de Geneesheeren hebben 'er zeer hoog nede geloopen VViLLrsgafze in Poeijer" n Afkookzel of in Syroop, niet zonder vrugt. Ha» O Helv. iiiilw.it. 111. p'. p, (f) Flor, Cariüolica. j>, gr  de M O 8 S K SÏ. 4fó Hüxham houdtze'voor het befte der by- Ar^u zondere Middelen tegen deeze Kwaal. Dok- tor Lister verzekert, in zyne Waarnee-st*jk.fd" mingen omtrent Kleuren en Verwftoffen, dat Sthurft* de roode Topjes deezer Mosfen, met byvoe- ms' ging van Loog , een paarfche Kleur geeven, die ftand houdt (*), VIII. Heefterachtige. • (83) Schurftmos, dat Heeflerigis .doorboord, IXXXIII zeer Takkig; de Takjes knikkende. pJngijt. rinum. Op Bergachtige plaatfen komt deeze Soort Readis» door geheel Europa , by ons op de Duinen.ren" en dorre Heygronden menigvuldig voor. 't Is. dat Mos , waar van ik voorheen, als het voornaame Winter * Voedzel der Rendieren in Lap»» land, omftandig gefproken heb , en de Afbeelding medegedeeld (f). Het heeft eenHee- fte- Lowthorps Abridg.ofthe Traufaff.VoixAl p. 660. (83) Lichen Fraticulofus peribr. Ramofisf. Sp. Plant. , N. 66. Gort. Belg. 11. p. 312. Fl. Suec. Lapp. Grom. Firg. R- Lugdb.. Coralloides montan. Frut- fpeeie, ubique candicans. Dill. 107. T. :6, f. 29. /S. Coruic rufescehtibus. Lbid. f. 30. Muscus Coralloides f. Cornutus Montanus. C. B. Pin- 361. Corallina Mont. j. B. Hift. 1198. Coralloides Cornic. candidisfimis. Tournf. Lnjt. 565. Hall. Hehi inchoat. 111. p.78. Oed. Ban.T. 180. (•f) Zie het I. Duels 111. Stuk van deeze Natuurlijk» Siijlorie, nu meer dan twintig Jaar geleeden door my gefchreeven en uitgegeven in 't jaar 1763, hladz. 103. Plaat XXIII. . ~ ..... . Mn. IX. DS*L. XIV. SüttK.  IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. Schurftmos. LXXXIX, Lichen Roecetla. ' Oicei. j»4& BneHJf yiso' v jb Velden in Gelderland en Overysfel gevonden. Hier voegt de Heer de Gorter, onder den bynaam van Meejii, een dergelyk Plantje by, door den fchranderen Meese , Hovenier te Franeker, op de Bergummer-Heide, in Friesland , gevonden: maar t'is zeker, dat dit niet alhier behoore (*). (89) Schurftmos , dat Heejlerig is en digt; ongebladerd, eenigmnaate Takkig , met overhoekfe Knobbeltjes. issijni «ofni'hud*'?1 nfv n*»iiQQ Mos bedraagt, op nieuws daar op gegoo ten." Weinig verfchilt de manier, doo: ' Mi (*) l'Art de ta Teinture dei Ijtines Sic. Par. 1750. (\) Reize «aar de Levant. 1. Deel. V1. Brief, fi) IJloria naturale. n, 630. Mm 3 IL Dbbu XIV. Sruir. IX. Arni!Tr = IV. V.'XAti- stuit. muffig mos, 1 mw»  IX. Afdeel. IV. Hooïd- siuk. Schurftmot. Gewoone 5*?ftalte. fl. Cl II. Fig. 14. 1 1 1 s 1 550 B e S c II R ï V I N o V A M Michel nu opgegeven, om de paarfche Kleur te trekken uit dit Kruid,welke, volgens Theophrastus, zeer uitmuntende was. Dioskorides heeft 'er ook van gefproken (*). Plinius fchynt 'er Verfcbeiden. heden van gekend te hebben (f). De Tinc tuur, Orcilgenaamd, werdt eertyds in de Nederlanden bereid, doch federt eenige Jaaren wordt het ook te Londen gedaan, door zogenaamde Argol- of Orcélmaakers , die hunne Konfl: geheim houden, maakende de paarfche Kleur helderer, als van Perfikbloemen, door degeverwde Wolle of Zyde in Zeepwater uit te fpoelen, of ook bruinrood , door zulks te doen in zuurachtig dun Bier. Het ergst is dat de Kleur geen Hand houdt in de Lugt. In de jongheid beftaat dit Schurftmos uit veele dunne regte ftyve Steeltjes, digt by elkanderuit een Kalkachtig Voetje fpruitende sn Hoornachtig fpits uitloopende, meer of min bruin van Kleur ; gelyk het Plantje, in Fig. 14, op Plaat CIII, naar de natuur afgebeeld. Zodanig is, naar my berigt wordt , Je Orcél gewoonlyk, die men tot verwen gebruikt. Verder opfchietende , wordt het veel («) Phykos Thalasfio» candidnm nascens in Creta, flo. idum valde. Libr. IV. Can. 95. (f) thijhos Thalasf.on tertium, crispis Foliis, quo in >eta Velles tinguntur. Hifi. Nat. Libr. XXVI. Cap. 10.   z Deel, PLAAT CIV  I> E M O S ï B V. 55» Teel dikker van Steelen en Takkig , zynde van binnen Krytachtig wit, van buiten bruin, en in de langte overshands duidelyker bezet met zekere platte witachtige Wratten, die zig als Lidtekens vertoonen, waar iets fchynt af. gebroken of afgelost te zyn. In fommige deelen komen grooter rimpelige Bolletjes voor, zwartachtig bruin , met eene witte Stofage. vuld, hoedanigen mnfchien ook op die Wratjes gezeten hebben. Immers de vermaarde Tournefort , die dit of dergelyk Gewas naauwkeurig in Griekenland waargenomen heeft, gaf aanleiding tot dit denkbeeld. Uit de Afbeeldingen, hier nevens, op rl. CIV, natuurlyk gemaakt naar zekere uuge zogte Takjes, die men in een reeks van Jaa-' ren onder de Orcél der Kanarifche Eilanden hier in de Stad gevonden heeft, my gunftig medegedeeld, kan men zien hoe verfchillende derzelver groeijing zy. Fig. 1 Helt een Plant daar van voor, die bleek Kaneelkleurig is,d,t en rond getakt, aan de enden naar den eenen kant gekromd, met dergelyke Wratten bezet, waarvan fornmigen wit, plat en open, anderen eenkleurig met de Takken , rondachtig verheven en geOooten zyn Zy is digter ge takt dan men hier heeft kunnen vertoonen Fin \ is een Plant van een zeer kronkelig* gedaante, bleeker van Kleur, wier Wrattei meest rond zyn als Peperkorrels en witachtig Mm 4 Let II. Dkl. XIV. Stuk. ix. IV. Hooia» ITüK. Schurft' MtS. Veifchillendheidvun groey. Ji. CIV. Fig 1 - *• 1 1  55^ B E S C H R Y y I N C VAN IX. Afdeel. IV. HoorD- •tuk. Schurft- BUf. 1 1 Kaap- VerdiCche . en Sicili- J aanfche öreét 1 fig. s, 6. ] \ i 2 fl c Een kromme middeldam daar in , die zeer Wrattig is, fchynt aan beide enden vast gezeten te hebben, zonder eenigen Tak uk te geeven: zo dat dit waarfchynlyk een miswas is, door beknelling veroirzaakt. Fig. 3 , vertoont een kleiner Plantje van dit Mos, nog bleeker, maar zeer bogtig en vol van Wratjes. Fig. 4, ftelt dat breedtakkige of gebladerde Zeeruyachtige voor , waar van ik voorheen gefproken heb, als misfchien behoorende tot de Vyftigfte Soort van Schurftmos 1 hier voor befchreeven. Hetzelve is byna van Kleur als het eerfte, met dergelyke Wratjes >ezet, en eenige Takjes , aan den Voet uitchietende, billyken dat vermoeden. Ik heb van dat zelfde Kanarifché nog een lant, wel zeven Duimen hoog, zeer dun en :gaal, digt Bondelachtig getakt, zwartachtig )ruin van Kleur, niettemin ook daar toe beloorende, gelyk de Wratjes aanduiden. Van t begin tot het end zyn de Takken naauwlyks likker, dan in het gewoone voorgemeld Ik leb daar van ook Plantjes, die half wit' half ruin zyn. De Kaap Verdifcbe , welke ik ekomen heb, is even zo verfchillende van -leur en van gedaante als de gewoone Kanafche, in Ftg. 14, 0p Plaat CIII, vertoond -ie daar van een Takje, niet van de kleinen, in Fig. S. Voorts vind ik onder de Siihaanfche Oicél, die geheel witachtig Afch- graauw  de Mossen. 553 graauw is, dergelyke breed - Takkige of Bla derige, gelyk in Fig. 6 is afgebeeld. Ander; komt dezelve in geftalte en fynte met de ge woone Kanarifché overeen. Deeze Soorten van Verw-Mos zyn zo fyr en teder en vergruizen zo ligt, dat men dik wils moeite heeft om volkomene Takjes o: Plantjes , v.an eenige grootte, daar in te vin den. Men heeft waargenomen, dat verfchei de andere Schurftmosfen, dergelyke witti Kalkachtige StofFe bevattende , niet minde goede Kleur geeven. Zodanig eene werdt uit het Bofch van Fontaineblcau, aan gedag ten Heer Hel lot gebragt en wy hebbei reeds van verfcheidene , in Sweeden , als 00 elders, ten dien einde gebruikelyk , gefpro ken. Die Heer heeft, in zyn aangehaald Werk over de Verwery van Stoffen, een Mie del aan de hand gegeven, om te ontdekken of dergelyke Mosfen een goede Kleur uitleve ren. Zie hier hetzelve. ,, Omtrent een half Loot daar van in eei „ Flefchje gedaan hebbende ; giet daar o] een weinig fterk Kalkwater en vlugge: Geeft van Armoniak-Zout, van elks eyei „ veel; bind dan een natte Blaas over 'tGlaas „ je en laat het dus drie of vier Dagen ftaar „ Na verloop van dien tyd, de Lichen te gebruike dienfiig zynde, zal men het wein „ ge Vogt, op den bodem, hoogKarmozyr Mm5 „ roo II. D«l. XIV. Stuk. ■ m Afdeel. IV. Hoofdstuk. Midderoirt de VerwMosfen te :toetzen. 1 i c > ■ > 1 i n 3  S54 B ï $ c h r ï v i k e v a m IX. AFDEEL IV. Hoofdstuk. Schurft-' ms- ] i 1 xc. Lichtn plicatus. Warrig- i I e ij ,S m H n & „ rood bevinden , en het Mos zal die Kleur „ behouden, wanneer het Vogt geheel is op, gedroogd. Zo het Vogt of Mos geen Kleur , hebben, dan is het noodeloos eenige ver, dere Proeven daar op te doen." Men ziet :igt, dat dit een gemakkelyke Proefneeming ty, wel waardig in 't werk te ftellen op zulke jchurftmosfen, waar van men eenige gedagten ieeft(*). Dus dan wederom de Heefterachtige bechreeven hebbende , gaan wy over tot den aatften Rang, naamelyk de IX. Vezelige. (&o) Schurftmos, dat Vezelig is en hangende, met door elkander gevlogten Takken en geftraalde Schildjes. Dit Mos, waar van de Ouden reeds onder en naam van Boom • Mos gefproken hebben, omt aan veelerley , doch meeft aan Beukenn Eikeboom-Stammen, in groote Bosfchen, voor. (*) Watson on the Genus of Lichen. Phil, Trans. for. '58. Vol. L. P. s. p. 652. (go) Lichen Filamentofus pendulus; Ramis implexis Sec p. Plant. N. 71. Gort. Belg. II. p. 313. Fl. Suec. 984,1122. 'at. Med. 495. Fl. Lapp. 457. Gron. Virg. 203, 127. Us;a vulgaris Loris longis implexis. Dill. 56. T. 11. f. 1. .usc. Arboreus, Usnea Officinarum. C. B, Pin. 361. usc. Quernus. Lob. Lc. II. p. 242. Boom-Mos. Don» ruidè.j}.. 779. Hall. Jielv.inehoat.Tom. III. p. 81,  u e M o s s e k. $53 voor. Lobel noemt het de graauwe HaairJokken van de Boomen ; doch de Kleur is eigentlyk Afchgraauw. Dat aan Eikeboomen, groeit, wordt voor het flegtfte gehouden; dat der Cederen voor her. befte, als een aangenaamen Reuk hebbende; hier aan volgde dat der Popelieren en dan dat der Lorken, Pyn- en andere Harftige Boomen. Hier uit blykt, dat dit Mos weezentlyk zyn Voedzel uit de Boomen trekke. Het hangt als verwarde Bosfen Haair aan derzelver dikke Takken, tot eene aanmerkelyke langte, zynde fomtyds ook bruinen geelachtig van Kleur. Men vindt het door geheel Europa, zelfs in:onze Nederlanden, als ook in Noord-Amerika. Ik heb 'er vanj dat op het hooge Gebergte Siërra Moréna, ii Spanje , aan zekere Boompjes groeijende i: verzameld. Dergelyk bezit ik, dat de Heei Thunbeug op't Gebergte bezuiden Bata via gevonden heeft, zynde byna geheel wit doch zonder Schildjes. Dit Boom-Mos, onder den naam van Usnei bekend geweest in de Apotheeken, en doo: zyne famentrekkende hoedanigheid tegen he Neusbloeden , als ook tegen Breuken, uil wendig aangepreezen, is ten dien opzigte ui de mode geraakt. De Laplanders leggen he onder de Voeten, die door lang loopen Veile loos geworden zyn. Ook geeft het, met Wolle Stofte in Water geweekt, daar aan een geel Kleu. II. Dbbl. XIV. Stw» IX. Afdeel. IV. HoOÏB- ITUK. Schurft" nas. 1 [ Gebruik tot een ' Reuk•Poeijer. I t 1 e  556 B e s e h k v v i k o v a n IX. AïDEEL. IV. HoofdStlk. Schurft, ftloi- 1 i ( i i Kleur. Maar wel het voornaamfte gebruik, daar van, is geweeft in het Reuk-Poeijer, dat weleer, onder den naam van Corps de Cypregris, een groot, gerucht maakte in Vrankryk. Jean Bauhin verhaalt de manier, hoe men het te Montpeliier in zyn tyd bereidde (*). Het Mos moest van Eikeboomen zyn en werdt eenigen tyd in Water geweekt, dan geklopt en fyn gewreeven , befproeid met welriekende Vogttn en, geheel wit zynde, gemengd met Poeijer van wit Sandelhout en andere Drogeryën; zo dat men minder zig behoefde te verwonderen , hoe het welriekende kon zyn, dan hoe het van de Grooten zo zeer ge3chtwerde,dat men het byna tegen Goud opwoog. De Wereld wil bedroogen zyn, is 't gemeene Spreekwoord : maar laaten wy ons zelf niet misleiden, om te denken , dat dit Schurftmos, na 10 veel behandeling , iets toebragt tot den 3eur van dat Cypri/che Poeijer , 't welk even '.o wel bereid kan worden van andere Schurft» nosfen ; gelyk by voorbeeld dat der Sleedoorlen (f). Mooglyk heeft men het als Snuif ;ebruikt, en dan zou de famentrekkende hoe.anigheid misfchien van dienst zyn kunnen. An- (*) Hifi. Plant. I. p. 2. p. 88. Zie ook Elzevier Apa'uktrs Wtmiinhoeh, I Deel, bladz. 637. C-y Lichen Prunct/iri. Ziet hier voor. Pulvis Cyprius. ertur ex Foiiis parari posfe prseftantisfimus. Link. PK -vee. II, p. 4i6.  Andere Reuk-Poeijers, van dien naam, wor- den gebruikt om in 't Haair te ftrooijen , enz. ^1 v.^ | " stuk. ,ï;j (91) Schurftmos , dat Vezelig is, hangend , XCL eenigermaate gewicht t met uitgebreide ^jjjfe Takken. Gebaard, f02') Schurftmos , Vezelig'is, hangend, XCIT. hoekig, gewricht, van binnen tVolhg; detus. Takken wyd gemikt; de Schildjes Schyf- g<™$^ rond, ongejleeld. t : (93) Schurftmos , dat Vezelig is, hangend , x^ni. famengedrukt, Takkig, glad. Takkig. Onder den Hoofdnaam Usnea , dat is Baardmos, befchryft Dilleniüs deeze, het voorgaande en alle volgendeHaairige of Vezelige Schurftmosfen ; doch alleenlyk dit laatfte achtte hy te zyn de echte Usnea der Arabieren, die te Konftantinopolen verkogt wordt onder den 'jpj 33T'sn*5-j aerflsO ab nw ntsbls' -lai'ecfiaaat (5O Lichen Filament, pentf. fuoarticulatus &c. Sp. Plant. N. 73. Fl, Suec. 985, 1123. R- Lugdb.. 513. Usnea Baibata. Dill. 63. T. 12. f. 6. Muscus Capillaceus longisfimus. C. B. Pin. 361. (9») Lichen Filament.'pend. angulatus &c Lich. Fil. pendulus &c. Scop. Carn. 75. Usnea mollis Ramis longis compresfis. Dill. 62. T. 12. f. 5. f93) Lichen Filament, pend. compresfus Ramofus Iae* vis. Mant. 131. Usnea Ceratoides candicans glabra odo» ïata, Dill. Must. 71. T. 14. f. 13. & T. 34■* * . i „. x .\>».« .IV •h«»o>i .* {I. DSttL. XIV. Sxuk.  IX. Afdeel. iv. Hóorn- •TUK. Schurftmos. j /•v.-v • i i #5 li. i te ïj iv i k j v a |} naam van Usnechy en het waare Brym van Droskorides en Plinius zou zyn. Dir hadt hy uit de Oostindiën , van Madagaskar en van St. Helena ontvangen. Op Marteniqueis het ook door den Heer Jacquin waargenomen. De Indiaanen, zegt Camel ti, noemen dit Gewas Saliaga en verzekert, dat het, verfch zynde, een zeer aangenaamen Moskeljaat - Reuk hebbe. Zelf hadt hy onderzogt, 't geen S er Ar ion daar van verhaaltnaamelyk, dat een Aftrekzei in Wyn floppend is, de Maag verfterke, het braaken bedwinge en Slaap verwekke. Avicenna telde het onder de Hartfterkendemiddelen, wegens den Geur. Dit Mos kan , wegens zyne Takkigheid 1 dat Haairige AmbonfcheMos niet zyn, 't welk R.dmphius afbeeldt en befchryft; te minder ïlzo hy van den Reuk geenszins fpreekt, maar ïanmerkt, dat het verkoelende zy, wordende iet Poeijer aldaar van de Dames gebruikt tot Een Blanketzel. De Heer N. L. B u r m a ». sus maakt hier van , onder den bynaam van ïapWeris, eene byzondere Soort, Djamma genoemd wordende by de Javaanen (*), doch zou dit niet, zo wel als dat gemelde van den Heer Thunberg, tot de eerfte Soort deeser Vezelige Mosfen behooren? (94) CO Lichen Capillaris. Fl. tnt p.239. Muscus Capijl», is. RüUFH. Amb. VI. p. 89- T. 40. f. z.  f94) Schurftmos, <&f f| en hangend, met famengedrukte Mikjes. C95) Schurftmos, dat Vezelig is, en zeer Takkig, leggendy ingewikkeld, donker. De voorgaande Schurftmosfen, die Vezelig zyn, hangen aan de Takken der Boomen en het Wydgemikte komt,volgensSchreber, in Switzerland in de toppen der Pyn- en Den neboomen voor. Dit, 't welk van Maanec der Paarden den bynaam heeft, groeit zo we aan Steenrotfen als aan Boomen ; maar hel laatfte, dat Wollig is ï alleenlyk aan Rotfen en Steenen , in de koude deelen van Eurcoa, zo Linn-eus aantekent. Het is in de Pro vincieüpland van Sweeden zeer gemeen. Mei heeft het evenwel ook in Cornwall en deWes telyke deelen van Engeland, aan de Klippen gevonden, welken het als eene zwartachtig, Wolligheid bekleedt. Haller heeft het o de Gebergten van Switzerland verzameld, z w« ;K9?;:oXëd oraorf r.-, : , ...rr.rrv.' ei" . -:•■'■< m f04-) Lichen Filament, pendulus, Axiilis compresfis. Sp Planê. N. 74- n Suec. Lapp. Usnea jabata nigricans. Di tl.- 64. T. u. f. 7- Mus«us Arboreus niger tenuwr. DodF empt. 471. Lichen Filament. Ramofisfimus decumbens implïcatus opacns. Sp Plant. N. 75- «■ Suec. Usnea Lan» nigrae irntar Saxis adhserens. Dut. 66. T. »3« f• & Hall. Helv. inchoat. 111. p. 80. n. v*&u xiv. IX. AfdesM lv. Hooi». ituk. XCIV. Licht», §?ubatus. Gemaand» xcv. Lanatur. Gewold I e I 5 I  TX. AïDEEL, 1 V. HooïDJTÜK. SchurJ, WW. Voedze der Rendieren. * Zie Madz.545 Mos van Corfika. | 4 jöO B E S C h R Y v i N O I AH wel als het geen van Maanen den naam draagt; zynde dat zwarte Boommos , 't welk van de Ouden voor het flegtfte wordt uitgemaakt en .„evenwel een uitneemenden dicnft doet in de Laplandfche Wildernisfen. 1 Akelig is derzei ver aanzien, zo Linn^us getuigt, die dezelven doorkruist heeft. Wyd uitgeftrekte Vlakten geheel bedekt met het witte Rendieren - Mos * , in, de Winter dier ! Beelten gewoone Voedzel zynde, en gezoomd met Bosfchen van Geboomte,''t welk met dit zwarte Mos gebaard is, maaken een grillige" Vertooning. Wanneer , nu, de Winter aan-, yang neemt met Regen, zo bevriest de Sneeuw van boven zodanig, dat de Rendieren, (van welken fommige Boeren, die ryk zyn,'erwef duizend bezitten ,) het niet op kunnen krabben, dat zy anders dikwils tot één of twee Ellen diepte doen. Dus zyn de Boeren geaoodzaakt, ten fpoedigfte naar de Bosfchen te gaan en van dit zwarte Mos, naar 't welke ie Beeften immer zo gretig zyn , zo veel mooglyk is te verzamelen en hun te bezorgen; Jat dikwils veel moeite in heeft, voor eene groote Kudde. Met het Wollige fchynt taamelyk dat Mos avereen te komen, 't welke nu kortelings allier is in trein gebragt, als een Middel tegen !e Wormen der Kinderen. Men noemt het Mos va» Corfika 1 het is inderdaad- Wollig t  de Mossen. jtfi .donker van Kleur en fchynt op Zee - klippen verzameld te zyn, uit den Reuk. Misfchien, echter , zou het nader komen aan het gene Dilleniüs noemt, Plaggig, klein, Haarig, zwart, Baardmos , 't welk aan de Klippen van Groenland verzameld en hem dooi een Heelmeefter van daar bezorgd was, zyn. de de volgende Soort. Het Koraalmos, dal dergelyke Groeiplaats heeft, weeten wy, is van ouds voor een Wormdoodend Middel geroemd (*). (96) Schurftmos , dat Vezelig is, zeer Takkig, leggend, warrig, glanzig, {97) Schurftmos , dat Vezelig is , Takkig, wydgemikt, leggend, ingewikkeld-bogtig, Van deeze groeit het eerde, dat een zeei fyne Wolligheid , als Fluweel, maakt, pekzwart van Kleur , op den Berg by 't Kafteel van Upfal en op de Laplandfche Alpen: hel andere,naarYzerdraad gelykende, door zyne ftyf- («) Natuv.rU Hili. I. D. XVII. Stuk , bladz. 512. (96) Lichen Filament. Ramofisf. &c Sp. Plant. N. 76 Fl. Suec. 11 N. 1126. Usnea Caespitoia Capillacea exi Ijs atra. Dill 66.T. 13.f. g. (97J Lichen Filament. Ramoms divaricatus &c Sp Klant. N. 77. Fl. Suec, Oed. Dan. T- 292. Usnea rigi da borium vorfum extenfa. Dill. 66, T» 13. f- 10 Hall fjelv. inchoat. III. p. go, Nfl Jl. Dkbl. XIV- StOK. IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. Schurftmos, XCVI. Lichen pubescen 1. Ruigachtig. xcvir. Ckalybei' formis, Yzerdraariig,  ix. Afdesl. IV Hoofdstuk. Schnrfi mos. XCVIII. Lichen hirtus. Ruig. XCIX. Vulptnus. Koper- draauig, C. Artieulatus. Gewricht. 562 BncHitïviKo vak Ityfheid en Kleur, op Rotfen en Haagen in Sweeden en elders. In Switzerland vondt Hall er hetzelve, aan Steenen en Boomen, .vier Duimen lang. In Engeland heeft men het gevonden aan de Scammen van Eikeboomen , langs dezelven zig verwardelyk uitftrekkende, als ook aan rottig Hout. Het gene men Dorreboom heet, in de Graffteden, behoort misfchien daar toe. Ik heb dergelyk uit een Herfenr/an gegroeid gevonden. (98) Schurftmos, dat Vezelig is, zeer Tak' kig , regtopftaande, met Meelige Knobbeltjes daar op verfpreid. (99) Schurftmos , dat Vezelig is, zeer Takkig , regtopjlaande, getopt, ongelyke hoeken maakende. (100) Schurftmos, dat Vezelig is, gewricht, met zeer fyne gejlippelde Takjes. Ooi) C98J Lichen Filament. Ramofisf. ereftus Sïc. Sp. Plant. N- 78- üout. Btlg. 11. p. 314. PI. Suec. Usnea vulgatisfima &c. Dill. 67. ï. 13. f. 12. Muscus Ramof«s. Tab. Lc. K07. Hall. uts. p. 81. (99) Lichen Filament. Ramofisf. ereftus faftigiatus &c. Sp. fiant. N. 79. tl. Suec. 990, 1129. Usnea CapUlacea Citrina Fruticuli fpecie. Dill. 73. T. 13. f, 16. Hall. uts. p. 81. (100J Lichen Filament, &rticulatus &c. Sp. Plant. N. ïo. Gort. Belg, uts. R. Uigdb. 513. N. 39. Usnea Ca-  de Mossen. 563 (101) Schurftmos, dat Vezelig is, Takkigj regtopftaande , met geftraalde Schildjes. Het eerfte van deeze vier laatften in dit Ge flagt, is zo Takkig , dat men het byna vooi ■Heefterig zou aanzien , gelyk het volgende, daar onze Ridder den bynaam van Vulplnm aan geeft; misfehien , om dat men het it Koorwegen gebruikt tot het dooden der Wol ven. Plet wordt, met geftooten Glas ge mengd zynde, in Krengen gepropt, die mei dus laat bevriezen. Allerfynst Gulden Mo is het genoemd geweest en Dillen iu: tytek het Koperdraadig. Het is zeer klein ei komt in Smaland aan de Daken der Kerken die Tegelswyze met Hout gedekt zyn, voor Dergelyk vondt Haller op de Switzerich Gebergten, zo wel als 't Ruige, dat men hie te lande veel aantreft aan de Boomen, zeg .de Gorter, Het Gewricht e is , volgen zyn Ed., door Mcerburgh in de Duinen t< Was piilacea & nodofa. Ditt.. 60. T. 11. f 4. Musc. Arbo reus nodofusC. B. Pin. 361. Mor. S. 15. T. 7. f. 11, (10O Lichen Filament. Ramofus ereftus &c. Sp. Plan N 81 Gort. Belg. uts F>. Suec. Lichen Caule Ramt fo folido, Fol. Setaceis &c H. Cliff. 427. R. Lugd 513. Usnea vulgatisfima tenuior &c. Diix. 69. T. 13. 13. Mor. f- 14- Musc. Arboreus cum Orbiculis. C. I Tm. 361. Muscus Raai, floridus. Tab. Lc. £oS. Hac.) ftts. p. Si. Nn % \\. ÜB3L, XIV. ST9S. tx. AideCl. iv. Hoorn» stuk. er. Lichen Floridus. Bloemachtig. i l t i ï '), f. 0  564 B e 5 c h r y v I n g vak IX. AïDEEL. IV. Hooid- *TÜK. Seharf mos. (*J Door den jongen Heer LinnkOs , thans, als HoogJceraar in de Genees- en Kruidkunde te Upfal in Sweeden , de plaats van wylen den ouden Heer, zyn Va- ' der* (*) Door den rongen Heer LiNNiEOs .thans, als Hoos- Wasfenaar gevonden. Dit noemt Dilleniüs Halsketting- Mos, en zegt, dat het meer voorkomt in de warme Landen; hoewel f-het fomtyds ook in Engeland en Duitfchland wordt befpeurd. Het hangt aan Boomen , gelyk de te vooren befchreevene Baardmosfen, en gelykt naar de Koraalmosfen zeer. Knoopig Boom-Mos heette het by de Ouden. Het laatfte is een zeer fraay en aartig Plantje, dat zig als bloeijende of met Bloemen vertoont , wegens de ronde gedraalde Schildjes, die het aan de enden van zyne Takjes heeft. Men vindt het, zo wel by ons als elders, veel aan Beuke-Boomen. Het is voorheen Venkelbladig en hloeijend Takkig Mos genoemd geweest , en men heeft het dergelyke kragten, als aan veele anderen, toegefchreeven. Zie daar het uitvoerigfte Geflagt, in Soorten, van het geheele Planten-Ryk, befchreeven. Onze Ridder heeft, niettemin, derzelver Getal, gelyk wy gezien hebben, nog grootelyks verminderd; dewyl anderen 'er tot tweeen driehonderd hadden opgegeven. Mooglyk zou , wanneer men alle Verfcheidenheden , over den gantfchen Aardbodem, kon befchouwen , derzelver Getal oneindig zyn (*). Want  de Mossen. 565 Want veelen van deeze Schurftmosfen veranderen , gelyk de Mosfen in 't algemeen, naar den Ouderdom, de Groeiplaats en 't Saizoen , grootejyks in Gedaante, Geftalte en Kleur: terwyl zy ook, op zekeren tyd des> Jaars, even als de andere Plantgewasfen, hunnen Bloeityd hebben , en dan alleen zig met de Vrugtmaakende deelen vertoonen. Zy beminnen de koude Gewesten, hooge Bergtoppen , onvrugtbaare barre Wildernisfen , en fchynen dus als het uitvaagzei, des Aardbodems te zyn onder de Planten, vergenoegende zig met het allergeringfte Voedzel en niettemin veel nut verfchaffende , gelyk wy ge. zien hebben ; alzo verfcheidene tot Voedzel dienen voor Beeften, dat dezelven vet maakt en zelfs voor Menfchen, by gebrek van beter Spyze. Zonderling blykt de Voorzienigheid van den Schepper, met het Aardryk niet onvoorzien te laaten van Planten, die Koude, Sneeuw, Vorst en alle de onaangenaamheden van het Winter-Saizoen , zelfs op die plaatfen, daar een eeuwige Winter heerfcht, gelyk op de Alpen en naar de Poolen toe, bra- vee« der, bekleedende ; zyn nog elf nieuwe Soorten van Schurftmosfen , v/aar onder twee uit Nieuw Zeeland, opgegeven: daar ik alhier geen befcliryving van doe; kunnende dezelven in zyn Ed. meermaals aangehaalde Vertoog, Meth. Musc. emend. Ups. 1781 > worden nagezien. Nn 3 ÏL Debl. XIV. Stuk. IX. Afdeel. IV. Hoorn» ;tuk. j Schurfthos.  $66 I! e s C H R y V ! N (i V a I? IX. Afdeel IV. Hoofdstuk. Schttrf, mos. Tremella. Lilmos. Vergun my , Leezer, deeze verduitfching van een Geflagtnaam, door Dilleniüs in trein gebragt en afgeleid van de trillende beweeging der Lilachtige Planten, die 'er het Onderwerp van zyn. Zy verfchillen, door die Lilachtigheid of Lymerigheid, van het Watervlies,en van de Flap door de Bladerige gedaante , die echter in fornmigen rondachtig is of Kogelvormig. Men heeft 'er tot nog toe geener!°y deelen van Bloem- of Vrugtmaaking aan ontdekt. veeren', wordende als door de Koude zelf "gevoed. De tyd , immers , wanneer deeze en andere Mosfen .onder ds gemaatigde Lugt, ftreek , meest groeijen en blodien , is des Winters en in 't vroede Voorjaar, wanneer de Natuur nog flaapt ten opzigt van demeefte andere Planten: zo dat zy als den weg baanen voorden Bloeityd der overigen. Hoe Slaafachtig dus , en hce gering van aanzien en grootte, ftrekken zy, door hunne nuttigheid in de Huishouding der Natuur , tot bewys, dat de Schepper van 't Heelal niets te vergeefs gemaakt hebbe !  d • e M o s s e ». 567 O ) Lilmos, ^ ongefteeld en Vliezig is, Oorvormig, Goudgeel. Na den Regen heeft Linnjeus dikwils deeze Soort, in de Laplandfche Bosfchagiën, op de Geneverboomen gevonde;n. Het is een donker Goudgeel Vliezig Gewas, dikwils Takkig, week als Lil en zo broofch, dat men het naauwlyks aanraaken kan, of het breekt. Na eenige Dagen verloops,met een drooge warme Lugt, verandert het in een Vliezige zwarte Korst. H a l l e r maakt 'er een Boomzwam van. Het gedefinieerde Water heb ben fornmigen tegen Oogkwaaien en teget Lammigheid, van de Jicht overblyvende, aan gepreezen. (2) Lilmos , dat geplooid is en gegolfd. * Een Lilachtige Klomp, fomtyds groenach tig, fomtyds geelachtig, welke rrfen ter groot t fi) Tremella fesfilis Membranacea &c, S'j/l. Maf. Ve± XIII. Gen. 1W4. Sp. X- Fl. Suec. 1017 , llfS, Bysfi Gelatinofa fugfW . Juniperis innascens. Fl. Lapp. 53 Lacryma lutea Junipéri. Frank. Halc Helv. III. 13 (2} Tremella plicata undulata. Gort. Belg. II. p. 31 Fl. Suec. Lapp. 530. Tremella Terr. finuofa pinguis fugax. Dim. 5*- T. 10 f. 14. Linkia Terr. G lat. Membran. vulgatisfima. Mich. Gen. 106. T. 67. 1. Noftoc Paracelfi. AU. Parh. 1708. Noftoch einifl rmm. Tournï. Plant. env. Paris. Nn 4 II. Dbïl. XIV. Siuk. Weidig. IX. AïDBEL. IV. Hoofdstuk.I, Tremella Üfuniptriun. Genevetboomig- [ II. Nojloc. Weidig. is 1. i. \- st lm f. 3-  J68 E b s c ii r y v i m o va k IX. Afdeel IV. Hoofdstuk. Utmos. sTbisW I i te van een of twee Duimen in Regenachtig " Weder, fomtyds zo hy ons als elders, in Welden of ook in Wandel - Laanen, op den Grond vindt, maakt deeze Soort uit. Zy komt meelt in de Nazomer voor en verandert, zo dra 'er dcZon op fchynt, in eenige bruine Vliesjes. Men heeft ze voor iets dat uit de Lugt gevallen ware, en wel voor het overblyfzel der zogenaamde Vallende Sterren, aangezien: doch 't is ontwyfelbaar, dat het een Gewas zy, dewyl de allengfe aangroeijing, van een zeer klein beginzel, is waargenomen. Eenigen houden het voor een Paddefloel, anderen voor Schurftmos. Jn Lapland groeit het veel by de Mesthoopen : op Yslaad fchiet het uit Zand-Aarde en wordt gedroogd gebruikt om te branden. De Sweeden noemen het Tovenaars Boter en Wolkebreuk, anderen SterrenSchot: Toürnefort, ik weet niet om welke reden 3 Nostoch der Frifeerderen. Zou hier aok niet dat zwartachtige Nolloc van Vaillant behooren,'t welk aan de Bast van Boonen groeit , en in Engeland Witches Butter ;eheten wordt ,■ om dat het, in 't Vuur ge"meeten , een behoedmiddel zou zyn tegen Eïexcryën (*). Onder den naam van Nojtoc ?'aracelfi heeft de Franfche Akaclcmist, Gëof- froy, (*) Tremella Arborea nigricans, minus pinguis et fti;ax. Vaill. f, 144- N. 3. Dill. p. 54. T. 10. f. 15.  d e Mossen. 569 proy, daar over gefchreeven en de zelfftandigheid Scheidkundig onderzogt. Daar kwam, behalve Water, Olie , Geeft en een Vlug Loogzout , een weinig vaft Zout uit. Hy merkc aan , dat de Boeren , in Duitfchland , het gebruiken om 't Haair te doen groeijen : dat het dienffig zy in Fiftuleuze en Kankreuze Kwaaien; dat zeker Switzer deszelfs Poei jer tot eenige Greinen gebruikt hebbe tot Pyn ftillingeen uitwendig in Zweeren: terwyl d< Chymiften 'er den algemeenen Geest in trach ten te vinden , enz. Hier uit blykt, dat he meer ten dienfte der Kwakzalveren en Land looperen, dan tot een weezentlyk Geneesmic delftrekke. Michelius, die het Lincki noemt, meent Zaadjes in deszelfs zelffcandig heid ontdekt te hebben. (3) Lilmos , dat regtopftaat en vlak is, aa den rand gekruld en een weinig gefnippen Van fornmigen, gelyk VAiLi.ant,wor< deeze Soort ook voor het Nojloc gehouden wa f3) Tremella ereöa pfepa, margine crisp. lacinulaj 'Ft. Suec. 1020, :h3«. Lichenoides pellucidum Endiv fol. ten. crispis. Dill. 143. % iq- f- S$ 32,.34- ! Lichen Terr. Membran. ttoüfof fuscus. Mich. Gen. : T. 38. Lichen Terr. minimus fuscus. Vaill. Par. 2I f. 15. Lichen atro- cseruleus laciniatus et ciliat Hall. Helv. inchoat. III- P- 94' Nn 5 n. Dbrl. XIV. Stuk. IX. AtdeEl. 1 V. HooiD- stuii. Lilmos» | i n Hl. 7 Tremella 'Lichenoides.J(. Schurfi mosfig. f ir 0. 36 5.6. r. IS.  IX. Afdeel IV. Hoofdstuk. Lilmos, IV. Tre>hella Vermcofa, Wrattig. 5 570 BESCHRYVINfï VAK waar van zy echter, volgens Dilleniüs, door niet in 't ronde bolachtig te groeijen, als ook door minder Paddeftoelachtig te zyn, verichüc. Zy gelykt meer naar 't Schurftmos, waar van zy den bynaam heeft, groeijende, in Engeland j doorgaans tusfehen 't Gras of Heide, met de Verfcheidenheden, welken hy als byzondere Soorten opgegeven heeft. Linn^eus betrekt dezelven thans ook tot deeze Soort, volgens Hall er, door wien dit Gewas inderdaad wordt t'huis gebragt tot het Schurftmos , als niet Lillig zynde dan op vogtige plaatfen ; dat evenwel de eigenfehap is der Lilmosfen. Het heeft, zegt hy, de Kleur als blaauw Ley , met breede piatte of holle Steeltjes , die fpits en kort gefnipperd zyn , in Takjes uitloopende , byna als Ooghaairtjes. In 't midden van het Plaggetje of Dotje komen menigvuldige, opftaande, zeer :edere Slipjes voor, die een gekruld Vagtje amenftellen. Het valt naauwlyks een Duim »root, en is zo broofch, dat men het naauwyks opneemen kan, of van de Planten, daar liet by groeit, afzonderen. (4) Lilmos , dat Knobbelig is, digt van zelfi flundigkeid en gerimpeld. T .Wl .jjiaV .1 «.«loia ,-„,T«^ [ Een (4.) Tremella tuberculofa folida rugola. Sp. PUnt. N. Gort. Belg. II, p. 314. Fl. Suec. It, Cotli. IPeJlgoth, Tre-  ft E M O s S E s. 5?1 Eefi Blaasachtige gedaante heeft dit Wrattig Lilmos, dat op Steenen in Beekjes groeit;' gelyk men het by ons, op de Veluwe,fomtyds^ waarneemt. Men heeft het, in Switzerland, ook op 't Water dryvende gevonden. Het is donker geel van Kleur , op dergelyke manier , in Italië gevonden en Mich sl 1.0s zou 'er Zaadjes in waargenomen hebben, zo ,hy zig verbeeldt ; doch de geheele zelfftandigheid fchynt als uit Korreltjes famengefteld te zyn, volgens Die een i os. ■ (5) Lilmos dat rondachtig is en uitgehoekt, mismaakt, Lillig. (6) Lilmos,dathalf-Kogelrond en verfpreidis. Aan de Kuft van Westgothland, in Sweeden, zyn deeze Soorten op het Zee-Ruy, dac aan de Klippen groeit, waargenomen. Dergelyke als de laatfte, zynde een menigte halfronde groene Korreltjes, nam onze Riddei aldaai Tremella Fhwiat. Geljifmofa et utereuloia. Dit-t.. m T, ,o f 16. Linkia Faluftr. Gelatinofa, Saxis adnascens &c'. M.ch. Gen. 1,6. T. 76. f. i, Tremella Lobata e roeofa. Hall. Helv. inchoit HL p. 109. fO Tremella fubrotrmda, fimiam , dirïormis, gelatmof, si. Plant. N. 8. Fl. Suet: II. N. 1140. 1*1 * (6) Treme la hemisphsrica fparfa. Sp. FUtnt. N.fc** Sate.U. N. 114'. W'flSoti. i«. H. DEEt. XIV. StVK. IX. ilFDEEt. IV. HooïD* TUK. Lilmvs. V. Tiemella ctifformis. Mismaakt. VI. Hemt. fphavica. Halfrond.  IX. Afdeel. IV. Hoofdstuk. VII. Tremella purpur ea. Paarich. 1 1 ( \ VIII. jlUnala. Aangegroeid. a: v o: ti fl bei ( Fl. $•72 Bescrryving vak aldaar op de natte Klippen waar, zynde van eene Machtige zelfftandigheid; waar door de Voeten uitgleeden. (7) Lilmos, dat hyna Kogelrond, ongefteeld, eenzaam is en glad. Dit , dn misfehien het beginzel van eene 3oomzwam zou kunnen zyn, komt aankwylende Boomen, of aan doode of ftervende rakken van dezelven voor; gelyk men het :us als paarfche Knobbeltjes, aan de Takken an Abrikoozen- en Aalbezie-Boomen, in 't 'oor- en Najaar, dikwils waarneemt. (8) Lilmos, dat rond is en fchubbig ep elkan. der legt, Loodkleurig. Dit is, als eene Boomzwam, doch Vliezig, in de Klippen onder Water, op de Kust an Schonen waargenomen. De judas-Ooren, bevoorens in dit Geflagt ider den bynaam van Auricida geplaatst, zyn ans tot dat van Peziza , onder de Paddelden, betrokken. Bys- 'j) Tremella fubglobofa fesfiiis folitaria glabra. Gort, 1 l t Bys/us ifeptica, Rottig, r  574 B E S C !1 R ï V I M ,0 VAN IX. AfBEEL. IV. Hoofdstuk. Kaïoe, tnus, II, FlosAijUt Watei fcloeizel. In Spelonken en aan de Gewelven der Mynen groeit dit verachtelyk Gewas , dat men ook in Wynkelders en andere beflootene vogtige plaatfen, zelfs in de Buizen der Waterleidingen aantreft, in Italië. Dergelyk kwam den Heer Scoïoli in alle de Loopgraven der Mynen van Karniolie voor, zynde een Vezelig Uitfpanzel , doorgaans uit een punt fpreidende , met aanhangende Wollige Kluwens , fomtyds als een Vuift en grooter , Sneeuwwit. Dilleniüs merkt aan, dat het veel in de Wynkelders aan de Vaten groeit, die 'er lang in gelegen hebben , zynde een c ronde Plek, eerst bleek geel of rosachtig, dan groenachtig , eindelyk bruin en zwart, veel gelykende naar de Huid van een Muis, op 't gevoel. Het komt uit verrotting voort en wordt in de Huizen onder de Houten V!oerers veel te Enkhuizen , gevonden, zo de Heer de Gorter aantekent. Men heeft dergelyk ook op veele andere plaatfen. Met de Zwam is het naverwant. (2) Katoenmos, met Vederachtige zwemmende Vezelen. jQ lil. App, p. 235. Gort. Belg. II. p. 32I. Bysfum latisfiitia Filtrum i'. Pannum Lancum ftmulans &c, Mich, Gen. %xi. N. 10. T. 89. f. 9, Scop. Disftrt, Prag. 177^ De Plant. fubUrr, p. 93. T. 6. B.vsfus tenerrima Doliaris, PilL. Musc. p. 6. T. 1. f. 12. C2) Bysftis Filamentis Plumofis natantibus. Sv.PUnt. M,  de Mossen. 57$ In de Voorzomer komt dit veel als een groen Vlies op 't Water voor, beftaande uit deeltjes als een fyn Poeijer van den Grond opryzende en zig dan over 't Water uitfpreidende met eenigen famenhang : zo dat het zelfs by Velden uit de Rivieren in Zee dryft, waar ondei de Visfchen fpeelen en zig verfchuilen. Het wordt by ons en elders Wdterbloeizel geheter en zakt eindelyk weder naar den Grond. Som mige willen, dat het geen Plantgewas, maai alleenlyk een Stoffe zy, die dooreen foortvai broeijing of Gifcing, als Hef, uit het Wate voortkomt. (3) Katoenmos, met Draaden overal naauwkeurig getralied. Een weinig van de groene Slibber, die mei aan de kanten van Drinkbakken, Waterkom men en Vifchhouwers vindt,met het Mikros koop onderzoekende, vondt Ledermui ler daarin zulk een aartige Vertooning; al door hem zeer fraay in Afbeelding is gebragi C.4 N. t. Bysfus Farinacea virescens Aq. infyerfa. Gor: Belg. uts. Ff. Lapp. Suec. 1128 . 1182. R. Lugdb. 521 Bysfas latisfima Papyri inftar fuper Aq. expanfa. Dili p. 2. Conferva Cruftacea tenerrima fubviridis. Hal Helv. inchoat. 111. p. 107. (3) Bijsfus Filis exafte undique cancelkla. Laas; Btyix. Mihrosk. 11. Deel. PI. 72. U- Dbsl. XIV- Siuk. IX. Afdeel» IV. Hoofd* STUK. Katoen» mos. I t 111. Bysfus cancellata. Getralied. t ) i. u t-  576 Besciiuyving vai>. IX. Afdeel. IV. Hoofd- stuk. IV. Bysfu, Phosjjliorea. Lichtgee vend. v. Fehitina Fluweeli VI. jureer Goudkie (4) Katcenmos, dat Wollig is en Violet, aan Hout groeijende. Een zeer fyn paarfchachtig Vlies, met korte Vezelen als een fyn Dons, dat in de Herfst en Winter in Italië aan de Bast der Boomen _groeit, zig wyd en zyd uitbreidende, maakt deeze Soort uit, welke by ons, op oud verrot Hout, in beflooten plaatfen en vogtige Kelders, dikwils voorkomt en dan fomtyds in 't duifter Licht geeft. (5) Katoenmos, dat Haairachtig is en groen, »• met Takkige Vezelen. Dit bekleedt als een groen Tapyt dikwils den Grond , op vogtige donkere plaatfen, en beftaat uit Vezeltjes, zo fyn, dat menze zonder Vergrootglas niet kan onderfcheiden, die dïgt in elkander gevlogten , Takkig en niet Takkig zyn , volgens de Waarneeming van MlCHELIUS. (6) Katoenmos, dat Haairachtig is en Poel- je- (4J Bysfus Lanuginofa Violacea, Lignfe adnascens. Gort. Belg. uts. Fl. Suec. 1130, 1186. Dm. p. 4. T. 1. f. 6. Bysfus purpurea delicaüsfima &c. Mich. Gm, au» T. 90. f. 3. (5) Bijsfus Capillacea vitidis, Filamentis Ramofis. Sy. Flant. N. 3. üokt. Belg. IJ. p. 322. Fl. Suec. 11. N. 1183. Bysfus tenerrima virid. Veiutum referens. Dill. h. 7. T. 1. f. 14. Bysf. Terr. virid. Herbacea et mollisfima, Mich. 211. T. 89. f. 5. f6) Bijsfus Capill, pulver. &c. Sjj. Tlattt. N. 4. Gt.ed Fw.p. •  de Mossen. 577 ferig , met verfpreide Vrugtmaakingen; de Vezelen enkeld en getakt. In Italië komt dit Goudkleurige Katoenmos, in 't Gebied van Florence, veel voor op Steenen en Steenachtige Gebergten. Het is ook op de Muuren der Stad Eern in Switzerland , en wie weet op hoe veel andere plaatfen , zeer gemeen. Immers in de Weftelyke deelen van Engeland is het ook, aan Steenen groeijende , waargenomen. Het maakt Kusfentjes, als van Mos, die Oranjekleurig zyn, zegt Hall er, maar door droogte Afchgraauw worden , beftaande uit zeer zigtbaare Vezeltjes. (7) Katoenmos , dat Haairachtig is, overhlyvend Afchgraauw , taay, aan een Rots gegroeid. Dit is den Ridder, op zyn Laplandfche Reistogt , voorgekomen in een Spelonk van Medelpad , daar voortyds Struikroovers genefteld hebben. Het beftondt uit zeer dunne, Fung. 1. Bysfus Petrsa Crocea Sic. Dut. p. 8. T. r. £ 16. Bysf. Aurea Derbenfis humifufa. Pet. Gaz. i. T. 15. f. 3. Bysf. minima Sax, inodora. Mich. 210 T. 89. f. 2. Bysf. pu'vinata Crocea. Hall. Helv. inchoat. III. y. 105. (7_) Bysfus Capill. perennis , cinerea , tenax , Rupi innata- Sp. Plant. N, 5. Fl. Lapp. 527. Fl. Suec.ut], ïigi. _ Oo II. Debl. XIV. Stuk. IX. Afdeel. IV. HoOFD" STUK. Katoen* mos. VII. Bysfus Crypta-^ ruw. Spelon. ken.  ix-. AfDEEL. IV. Hooïd- STUK. VIII. Bysfus Ftniriltnnr, Fenfeelig. ] ] '1 ] » 1 yye BlSCHRYVIMC VAN ne, weeke Afchgraauwe Draaden, een Duim lang aan de Rots gegroeid en zo taay, dat men ze 'er naauwlyks met de Vingers af kon trekken. (8) Katoenmos , dat Haairig is, Takkig, in Penfeeltjes uitkopende. ■ Eillyk kan hier deeze Soort bygevoegd worden , welke Doftor Scoi'oli aan Hout in onderaardfche plaatfen van Karniolie waarnam en deezen bynaam gaf. Volgens zyne Afbeelding komt het, in manier vangroeijing, lat Katcenmos zeer naby, 't welk Dillesuis, in Engeland, heeft gezien, noemende ïetzelve zeer teder Pluizig en ongemeen fraay Pakkig K3toenmos. Op rottig Hout en Eicenbladen kwam het witachtig , °op rottige schoenzooien bleek geel voor. Het be(tond als uit kleine Penfeeltjes , daar op gebakt, en, in de eerfte opflag,naar Spinneweb>en gelykende. Scopoli nam, in fommige vlyngangen, een Heeftertje waar, dat aan de :nden dergelyke Haairachtige Penfeeltjes ïadt (*). II. Poei- (g) Bysfus Cajiilliicea, Ramofa, in Penicillos termiïata. Mthi. Byslüs Penicilium. Scop. de Plant fubterr. Disfert. Prag. 1772. p. q'. T- 2. Bysfus tenerrime Villo!k ét elegHntisumé Ramulofa. Dill. Mnsc, 7.T. 1. f. 15. (*J Bysfus Fmtitulofa. Ibid. T. 3.  de Mossen. « II. Poeijerige. (9) Katoenmos, dat Poeijerig is en zwart. Aan Muuren van Oude Gebouwen,te Wh by in Sweeden, kwam dit overvloedig vooi Het beftaat uit zeer fyne Draadjes met ee zwart Stof gedekt, zo Weiss by Gottinge waarnam, alwaar hy het ook op groote Ste< nen vondt. (10) Katoenmos , dat Poeijerig is, Afci graauw, de Rotfen bedekkende. Op allerley Steenen, die lang aan de Luj zyn bloot gefield geweest, komt deeze Soo: als een Afchgraauw poeijer voor, mooglyk u veroudering van de volgende ontflaande. (11) Katoenmos , dat Poeijerig is en Bloei kleurig, op Steenen groeijende. Ee (£) Bysfus Fuiverulenta atra. Sp. Pt. N. 6. It. Gotl 298. Ft. Suec. hj6 , 1180. Dill. p. 9 T. 1. f. 18. ("10) Bysfus Pulver, cinerea Rupes operiens. Sp. Ptai N. 7. Fl- Suec. II. N. 1179. (11) Bysfus Pulver. Sanguinea , Saxis innascens. j Plant. N. 8 Gort. Belg. p. 521. Fl. Lapp. N. 518. i Suec. 112s , 1178. Guett. Stamp. t. p. 3. R. Luga 520. Bysfus Germ. minima Sax. Aurea '.'iolx odore fpirans. Mich. 210. T. 89. f. 3. Jolithus f. Lapis Vi laceus. Schwenckf. Fusf. 382. It. tPeflgoth, p. 1: 289. &c. Oo % II. Dsbl. XIV. Srua. IX. Afdeel. IV. Hoon». STUK. IX. ' Bysfus ' • "' Anttquita. 'tis, n Oudheids. n !" X. Saxatilis. Steenig» [t t it h xi. ffolitlius. ■ ialen» n fteenig. f. \t. PV,b. na )•  IX. Afdeel. I V. Hoofdstuk. Katoen mos. (*) Zie hei 111. Deels 11. Stuk, deezer Nat. Hifto* rie, bladz. 458. 580 II E ! C H R ï V I H (I VAH Een rood Poeijerig Mos, waar mede veele Rotsfteenen of Keizeis aan de onderfte vogtige zyde bekleed voorkomen ; 't welk wegens -den a^ngernamen Reuk , dien het daar aan geeft, de zodanigen Fiolen- Steenen doet noemen. Andere zyn het, welken ik, wegens de K:eur, onder di'.n naam heb befchreeven (*). Deeze heeft , inzonderheid naar den Regen, een zeer fïerken Violen-Reuk, zegt LinSjEüs, door wien verfcheidenen in Weftgothland, aan den Weg, gevonden werden, onder de aan een zyde geworpen Steenen , insgelyks kenbaar aan de Kleur. Dit Mos kwam op omgekeerde Steenen ,in de Bosfchen van Sweeden , ook voor. 'c Waren Vezels, byna Kegelvormig , zegt hy, in een zeer dun Meelig Korstje ingeplant ; dat de Vingers, in 't behandelen, Saffraankleurig maakte, üok kon men 'er geel mede verwen en in Uitflaande Koortfen maakten fornmigen 'er, als een Ceneesmiddel , gebruik van. Door Saxen, Bohème en Pruisfen , hadt M1 c h e l i u s dit Katoenmos ook op veele plaatfen gevonden. Naar het Goudkleurige gelykt het zeer, en onderfcheidt zig,'daar van, byna alleen door den Reuk. Ook vermengt G l e d i t s c h het eene met het andere; 't welk Haller zeer on-  oe Mossen» 5S1 onbillyk oordeelt ; alzo 't een Vezelig , het ander Poeijerig zou zyn: doch wy zien, dat het een zo wel als 't andere in dit Katoenmos plaats heeft. Hier te Lande komt hetzelve op Steenen en tusfchen dezelven, by veranderlyk en vogtig Weer, als ook op den Grond in donkere vogtige plaatfen, in Bloempotten, die in Kasfen ftaan en in Broeybakken, dikwils voor. Dewyl het door den tyd of dooi droogte bruin wordt en geheel in Poeijer valt, zyn Reuk verliezende ; is het dan naauwlyks kenbaar (*_). (12) Katoenmos , dat Poeijerig is en geel, aan Hout groeijende. In alle de vier Wereldsdeelen groeit dit. zegt LinnjEus, in Boomfchors, aan ou de Muuren en op Daken , die lang bloo gefield zyn aan een vogtigen Wind. Du vindt men het ook by ons, aan oude Plan ken , Muuren en Pannen Daken, 't Is eei Poeijerige zelffiandigheid , op 't gevoel hare en wryfbaar, van eene fraay geele of Zwa vel (*) Gleditsch de Fungis. p. 18. (12) Bysfus Pulve.ea flava, Lignis adnascens. s; F.ant. N. 9. Gokt. Belg. 11. p. 322. Dill. p. 3. T. 1 f. 4. Fl. Suec. 11. N. 1185. We-ss. Gotting. p. 15. Oo 3 II. Deel. XIV. Stuk. IX- Afdeel. IV. Hoofdstuk- Katoen, mos. ' XIIBysfusCandel* aris. K aars- fmeerig, l l  IX. Aroim. IV. Hoofd* stuk. XIII. Bysfus Botryoides- Trosachtig. I I l i l XIV. Incana, Grys. i r c I t: ! li I -82 B E S C H tt Y V I H O VA M velkleur. Op belommerde plaatfen valt hcï dikwils uit den geelen groen. (13) Katoenmos , dat Poeijerig is en groen. Dit is op donkere natte Gronden , als ook op de Tuinpotten , by ons en elders, gemeen. Het komt ook aan vogtige Muu■en voor , daar het dikwils by Laagen op ■nalkander groeit, tot meer dan een Kwarier Duims dikte , wordende eindelyk een ?aarfche Klomp, met zwarte Vlakken. i»niers beftaat het uit ronde groene Bolletjes, ;m kleinte als Tabakzaad , dié Trosachtig 'amengegroeid zyn. Haller hadt het tot iet Schurftmos betrokken. (14) Katoenmos, dat Poeijerig is en grys, als Meel gejirooid. Aan de kanten der Slooten , langs Zan- di- f13.) Bijsfus Pulverea viridis. Sp. Plant. N. 10. Gort. hlg. uts. Fl'. Suee. 11. N. 1187- Bysf- Borryoides fatuUe virens. Dill. p. 3. T. i. f 5 Weiss. uts. Lihen cruft. Verrucofus viridis. Hall. Ilelv, inchoat. III. . 102. (14J Bysfus Pulver, ineana, Farinse inftar ftral- Sp. Plant. N. 11. Gort. Belg. uts. Fl. Suec. 1131. 128. Dill. ."r>. 3. T. 1 f. 3. Lichen Farin. mol; albicans, Glcbis diffonnibus. Hall, Helv. inchoat. il. p, 103. Weiss. ibid, p, 16.  r> e mossen. 5»3 dige Wegen, of ook op bloote K!ey en Mosfigen Grond , ja fomtyds aan de Boomfchorfen , komt dit Katoenmos voor, t welk naar een klein Schurftmosje gelykt, er door Haller ook tot dezelven betrokker wordt. Doorgaans vertoont het zig als eer Korstje van Korrelig Meel. (15) Katoenmos, dat Poeijerig-Korflig is er, zeer wit. Dit maakt op de Baften van oude Boomei en op Mosfen eene Melkwitte Korst, al of zy met Kalk gewit waren. Door he Vergrootglas fchynt die Korst geheel te be ftaan uit kleine Bolletjes. Dus heb ik de Soorten van Mosfen welken onze Ridder opgeeft , befchreever Verfcheide anderen komen 'er by andere Ai theuren voor. Inzonderheid heeft Score Lr eenige onderaardfehen , uit de Bergwe; ken , verzameld en in Plaat gegeven , d zeer zeldzaam zyn. De Hiftorie deezi Plantgewasjes, geloof ik , onuitputbaar f Bijsfus Pulvemlento - Cruftacea albisfima. S riant. N. ia. Gort Belg. uts. Ft. Suec. 11. N. n( Dill. p. 2. T. i> f- *• Licn- Farln. mollis albu Globulis Sphxricis. Hall. Hetv. inchoat. p. 103. Wel ibid. p. 17. _ Oo 4 1L Dkbl. XIV. Stuk. IX. Afdeel. IV. Hoofd» stuk; Katoenmos. XV. Bijsfus Laüea. Melkwit. f s » e :r .e n p9. i*.  584 Beschryvino vin IX. Afdeel* IV. H00FD' STUK. RE G zyn in veranderingen. Ik zal derhalve my daar mede niet verder ophouden, en gaa ' biilyk, door middel van dit laatfte Geflagt, 't welk als in 't midden ftaat , uit de Afdeeïing der Mosfen tot die der Paddeftoelen over.  REG NUM VEGE TAB1L £. HET RYK der PLANTEN, TIENDE CLASSE. FUNGI. PADDESTOELEN.   BESCHRYVING DER PLANTEN. X AF D E EL ING. De PADDESTOELEN. I. HOOFDSTUK. . De Eigenfchappen der Paddestoelen of Kamperkoet.jes in 't algemeen; derzelver Voortteeling , Naatnsredeir, Gebruik en Misbruik: Geflagts-Verdeeiing, enz. «g.AA&e veragtelykfte, inderdaad, in helrJBj» 2 p. > geheelePlanten-Ryk, maaken met < U > recht hier de laatfte Afdeehng $£VV«& uit. Linnjeus merktze aan als het Uitfchot of als Vagebonden , die niet leeven dan van Steelen en roeven , geneerend- zig met rottig Vuil en uitwerpzels van andere Planten, of van dcrzelver bedorven Overblyfzels, Ten onrechte, nogthans,merkt II. Pul. XIV. Stuk.  X. AfDF.F.L, I. HOOFDSTUK. ' Groeiplaats. i J88 D V. E 1 G E N S c H A P P g w hy aan, dn zy in de Herfst te voorfchyn komen en das 's Winters groeijen(*j; 't welk etgentlyk op de Mosfen past, nier op de Pad:,eiroe!eh: want deeze groeijen, byna onverfchillig , het geheele Jaar door, ten minlte in t Voorjaar zo wel als in de Herfst (f). Vogtigheid en broeijmg, naamelyk, bene-* vens de Verrotting, geeven gelegenheid tot de.n Oroey van dit Omuig, dat door Koude en Droogte vergaat. Srmmigen zyn 'er die op zekere tyden des Jaars voortkomen; gelyk men dus Voorjaar» en Herfst - Paddeftoelen heefr. Byna geen Lighaam is 'er, zo in het Dieren als Planten-Ryk, dat niet, door Vogtigheid of Rotting , de Groeiplaats worden kan van dergelyk Gewas. Evenwel zyn 'er die de Vogtigheid meer beminnen dan anderen! ten minfte meer inzuigen j weshalve zy ft, drophori genoemd worden , als een Waterig Vogt, veelal zo zwart als Inkt, Jaatende afdruipen uit het Hoedje, 't welk dus verfmelt m rottende verdwynt. Dit zyn veelal ondeugende Mestzwammcn , van een zeer bederfyken nart, welken Schjeffer deswegen Waterzwammen noemt (i). Anderen, in tegen- JP 7J"- ^ U' DFELS' 1 Stuk dee2« Natuurlyk. Hlflorie . blatfz. ity. " (f) Gi.kditsch de Fungis. Vixf. p. fi. (-1) Zie 2-ne Piaaten N. 6, 7,8,17,46, 52, 66 ftr'i 00. . ' "  i>En Paddestoelen. 589 gendeel, die op Iiroey-Bedden van Paarden. Mest zo menigvuldig geteeld worden , zyr drooger en Vleezig en dus van een gehee anderen aart. Ook zyn 'er Eetbaare Kamper noeljes , die , wanneer menze doorfnydt, c vervloedig witte Melk uitgeeven. De meefte komen van zelf op Velden , in Tuinen, Boi fchen en op onderaardfche plaatfen, voort. Met de Ouden te onderftellen, datdePac defloelen uit enkele Verrotting of uit ove: toliig bedorven Slym der Boomen en Planter uit de Sappen des Aardryks of uit de Dampe der Lugt, ontdaan zouden,wordt hedendaaj voor ongerymd gehouden. Men acht, d; zy haar Zaad hebben, gelyk andere Planeer en de vermaarde Michelius hadt ni alleen haare Zaadjes ontdekt en afgebeelc maar ook de Paddeftoelen uit Zaad voortg teeid. De verfcheide Proefneemingen, do hem met alle zorgvuldigheid gedaan en t omftandigfte befchreeven , fcheenea zulks beveiligen (*> Voorts bleek zulks niet m der uit de Paddeftoelen-Steen, in Italië ze bekend Doch die Zaadjes, tusfehen Pla (*J Vide Nov. Gen Plant. p. 136. (f) Zie ons 11. Stuk der Delfftoffen , bladz. 671: w dewyl die door enkele bevo-tiging Kampernoeljes vo< brengt en een verharde Veenklomp is ; zo moeten d zekerlyk Za vljes in geweeft zyn, even als nen Luiks ie groeijirsg van alle andere Planten onderftelt. II. Dkbu XIV- Stuk. ■ X. AïDEIL. 1. ITooFOSTUK. 1 1, Voontee*lin^ uit ■-Zaad. > n ,s it - it » e* ar en te nerde at» int >rt- lar by  X. Afdeel. I. Hoofdstuk. Utt Eijeitjes volgens schjbi5er. 590 De Eigens c 11 a p b e Plaatjes aan derzelver Oppervlakte zittende , zyn niet waarneemelyk dan door het Mikroskoop. Jlovendien meent hy ook de Bloemen waargenomen te hebben, zittende of als enkelde Vezeltjes of Penfeelswyze getropt, op de kant der Plaatjes; maar de weinige zekerheid, die daaromtrent plaats heeft , doet dit veelen nog zo gereedelyk niet toeftemmen. Ook is het een en andere in fommig flag van Paddeftoelen meer, in anderen minder of byna geheel niet zigtbaar. Maar in de gewoone Kampernoeljes heeft de Heer Baron van Gleichen deeze Bloemen of Meelknopjes , met derzelver Stuifmeel, zeer duidelyk waargenomen (*). De beroemde Paftoor Schaeffer, die voor weinige Jaaren een zo uitmuntend Werk met ongemeen fraaije Afbeeldingen „an allerley Paddeftoelen , in de natuurlyke Kleuren uitgegeven heeft, fcheen zelfs derzelver Voortteeling uit Zaad te willen ontkennen Ct> Ten minfte beweert hy , dat die Bolletjes geen eigentlykZW kunnen genoemd worden, zo als dat der Plantgewasfen m 'tal. gemeen. Hy meent, dat men dezelven veeleer moet houden voor Eijertjis , ais waar m het jonge Paddeftoeltje reeds volkomen gevormd (K) Vid. Obs. Muroseop. Suppl. Tab. 4. Fs. 5,6,7 Cf) Fhil. Trcmfaa, Vol. LIL 0,498,  BER PADDESTOELEN. 59* vormd is, voor dat zy van de Moer zyn afgefcheiden. Maar , dit komt op 't zelfde uit: alleenlyk zou menze dan tellen moeten onder de zogenaamde Jongwerpende Planten (Vtvipar gelyk wyze misfehien wegens de affchuwlykheid, en Duivelsbrood, om het gedagte gevaar heeten: maar de Duitfchers begrypenze, in 't algemeen , onder den naam van Schwam; de eetbaare door dien van Reifchen, Breitlingen of Pfiferlingen, onderfcheiiende. Ik fpreek niet van de byzondere Soor:en, welken zy door veelerley benaamingen aanduiden. Wy noemenze ook Kampernoeljes, (*) Dit myn denkbeeld vind ik met dat van den Pasoor Stbqbeek overeenkomftig, die het in een goede in mam, voos fungi officia, 0P de Eetbacre pasfende.  der Paddestoelen. 59! 7«,datmooglyk van 't FranfcheChampignons zo wel als 't Brabantfch woord Weiger, zyne afkomft heeft. By de Italiaanen is fiog het woord Fongho in trein. Dat men oudtyds, by de Romeinen, niel minder werks maakte van deeze Gewasfen om aangenaamheid by te zetten aan de Spy zen , dan in Vrankryk, Brabant en Duitfch land nog heden, is onbetwistbaar (*). Echte waren 'er, die derzelver gebruik, wegens * gevaar, geenszins goedkeurden ft)> H°e kaï men zulk een vermaak fcheppen in 't eete: van een gevaarlyke Kost, zegtPLiNius die verhaalt, dat verfcheide Huisgezinne: en geheele Gaftmaalen , van voornaame Lui den zelfs, ten zynen tyde daar door om 't h ven geraakt waren. Hy geeft nojgthans vei fcheide Middelen aan de hand, om zig voc 't gevaar te hoeden; niet alleen in de uitkii zing beftaande, maar zelfs in het kooken,d; best was met Salpeter en by Vleefch, als oc Peeren daar op te eeten. Azyn pryst hy t verbetering van dezelven aan. Verfcheh Middelen tegen de Vergiftigheid derzelvt heeft hy aangetekend, gelyk het Sap van Koo van Kers, het Zaad van Brandenetelen, en Schoi (*) Pratenfibus optima Fungis Natura eft. Horati (~f) Qua: voluptas tanta ancipitis Cibi? PtiU. Ji &ai. Libr. XXII. Cap. 93. Pp a IJ, Dast, XIV. Sw*. Afdeel. i. Hooi». stuk. Gebruik. 1 r t 1 i » 1 c it k )t le ■a l» z. )n Hm ijt.  X. .Afdeel,< HoofdL stuk. Gevaar lykheid. Uitkiezing. ( ] < p6 De EitiiNJCRüFio Schoon men hedendaags de goede Kampernoeljes genoegzaam van de kwaaden te onderfcheiden weet, zyn 'er echter nu.en dan nog ■ voorbeelden van Ongelukken daar door gebeurd; die minder gemeen zyn in Landen daar menze veel gebruikt; gelyk in Silezie, alwaar het Landvolk dezelven niet alleen des Zomers verfch, maar ook 's Winters gedroogd nuttigt. Eartholinus brengt een Hidorie by, van eene Beroerte daar uit in een Man en Vrouw te Koppenhagen ontdaan (*). In Vrankryk en Brabant wovdenze menigvuld'g gsteeld en ter Markt gebragt; zo dat men daar van de hoedanigheid genoegzaam verzekerd is en de Kampernoeljes dagelyks,zonderfchroom, in Ragouts, Soupen en Toefpyzen gebruikt ; maar zy blyven altoos een Kost die moeie'yk is te verteeren , kunnende in zwakke Gedellen allerley Kwaaien , uit verdopping der Ingewanden cntdaande , veroirzaaken; des de maatigheid en vcorzigtigheid , of liever de geheele Onthouding , even als van ander zwaar Voedzel, fornmigen is aan te pryzen. Zulke Kampernceljes zyn best, volgensLeueuy, welke men in één Etmaal op Mcstbedlen teeir. Hier aan volgen de genen, wd:en in de Velden groeijen , van boven met :en wit Vlies bekleed, van onderen Vleefch- kleurig ('O *1ï!a Med. '1673. Hift. CXVI.  de* Paddestoelen. 597 kleurig en van binnen wit. Men vindt in de Bosfchen ook goede Kampernoeljes, die van boven bruinrood, van onderen geelachtig wit zyn; maar dewyl fommige Boomen, naar men zig oudtyds verbeeldde , eene fchadelyke hoedanigheid daar aan byzetten, zal men zig liever van deeze onthouden. Ondertusfchen blykt uit de Ondervinding, dat het in deezen meer aankomt op de Soortelyke onderfcheiding, welke afhangt van de kennis van derzelver Geftalte en Kleur. Die holle Steelen hebben , worden van de onzen verworpen , zege Hall er. , maar de Rusfen letten daar geenszins op, estende zelfs zodanigen, welken wy voor zeer Vergiftig houden. Zekere kleine Voorjaars - Kampernoeltjcs , op het Mos groeijende, aangenaam V3n Reuk, rond en van grootte als Erwten, zyn zeer goed om te nuttigen. De Moriljes, Truffels en anderen, maaken zig genoegzaam kenbaar, enz. Bovendien is het wel kooken en toebereiden van deeze Gcwasfen , even als in allerley Spyzen, tot het wel bekomen noodzaakelyk (*). Dee- (*) Lauta decent müix Boleti Fercula Coenx; Sed, nifi percoftis , Virus inesfe puta: Cui Pituita placet, vel inerti frigida Succo Pectora, Fungorum millia multa voret. Scaligeh Exercit. 140. PP 3 x. Afdesi,. I. hoofdstuk.  x.1 AfdEE! 1. Hoofdstuk. Toebt reiding, Geflagt! Yerdeelin; 508 De Eigenschappen Deeze Aardvrugt levert mooglyfc wel de al•'lergrootfte Verfcbeidenheid van Geregten uit. Men Iegtze in, met Zout, Azyn of Olie, en dus kunnenze, zo wel als gedroogd, verfcheide Maanden, ja Jaaren zelfs,naar haarenaart, bewaard worden. Voorts worden zy gekookt, geftoofd, gebakken of gebraden. Dit laatfte kan ook aan 't Spitgefchieden. Men bakt 'er Pannekoeken of Taarten van en bereidt 'er "mede veelerley Pottagiën. In Hongarie worden zy , gedroogd zynde , tot een Poeijer gewreeven , waar mede men aldaar byna alle Ragouts en Sausfen mengt, in plaats van Meel. In Italië maakt men van gepelde Amandelen, met een weinig Look, Peper,Olie en Limoenfap , een foort van Moftert, met welke altoos de Kampernoeljes aldaar gegeten worden; 't welk tot een goede verteering derzelven ftrekt. - Omtrent de Geflagts - verdeeling der Padde-i 'ftoelachtige Planten is, gelyk omtrent anderen, een aanmerkelyk verfchil tusfchen de Autheuren. Touumefort hadt'er van gemaakt agt Geflagten, welken hy, naar de Geftalte, met benaamingen onderfcheïdde. Michelius fchiftze naar de Groeijing, van enkeld of byeengevoegd , Takkig of niet Takkig te zyn, den Steel geringd of niet geringd, het Hoedje geftreept of ongeftreept te hebben, enz. Diilenius hadtze inde genen die  PER Paddestoelen. 599 x. die Hoedjes of geen Hoedjes hebben, en deeze wederom naar de Plaatigheid, Pypigheid en Geftalte, onderfcheiden. Linnjfus geeft »ruK. 'er van op, deeze tien volgende Geflagten,in tvree Rangen: als I. Met Hoedjes. Agarictjs. Het Hoedje van onderen Plaatig. Boletüs. Het Hoedje van onderen Gatig. Hydnüm. Het Hoedje van onderen Stekelig. P hal lus. Het Hoedje van onderen effen. II. Zonder Hoedjes. ClatrUs. Getraliede. HifLVELLA. Tolachtige. Peziza. Klokvormige. Clavaria. Nagelachtige. Lycop FR don. Klootronde. Mucor. Met gefteelde Blaasjes. Naar deeze verdeeling, nu, zal ik wederom de byzondere Geflagten en Soorten befchryven. Pp 4 IX. HOOFDtl. »ssl. XIY. Siys.  X. Arm el. II. Hoofdstuk, i t l I z ê d v l V öoo Beschryving va» II. HOOFDSTUK. SêfehryvSfig van de Paddestoelen met Hoedjes , tot welken de Kampernoeljes , Eoomzwammen , Stekel» en Rimpelzwammen behooren'. T\e Paddeftoelen met Hoedjes begrypen onl-/ tier zig alle de eetbaare en andere zogenaamde Kampernoeljes of Duivehbrood, die 'ervat zyn inde vier gemelde Geflagten, als ■olgt. A a a r 1 c u s. Kampernoelje. Onder deezen Geflagtnaam, die eigentlyk ot een Winkel-Boomzwam, op de Lorkenoomen groeijende, behoort, heeft het Linr*üs behaagd, de gewoone Kampernoeljes of 'addcfloelen voor te itellen. II a l l e r , die ;g btvoorcns aan 't gebruikelyke woord Funus hielde , heeft nadcihand, in plaats van ien, Amanita , 't welk oudtyds flegts op Geingerdc toegepast werdt, verkoozen. DilfNius was hem daar in voorgegaan. Hier olgen dc Soorten. I. Ge*  ke Paddestoelen. <5oi I. Gefteelde met een rond Hoedje. afdeel. u. (i ) Kampernoelie, die gefteeld is, met Tak- Koo,» kige afloopende Plaatjes. } Deeze, die men gemeenlyk Chanterelle of OhMgeele Champigmn noemt , komt, met haare 2fem. veranderingen, in de Velden voor. Menleecc vindtze veel onder de Boomen en inde Bosfchen in Gelderland, in 't Sticht van Utrecht en in Vriesland. Eene Verfcheidenheid, aie zeer klein en Trechterachtig is, groeit op t hobbelige Veld buiten Haarlem. De gemeene is hoekig en als in Slippen verdeeld, een andere bleek en gelyk Endivie gekruld. Zy is eetbaar, en wordt in Duitfchland, onder den naam van Gelber Pfiferlitig, veel genuttigd van den gemeenen Man ; doch, niet wel gekookt en toebereid zynde, kan zy ligt fcherpeBuikpynen en Buikloop veroirzaaken; gelyk de Heer Gleditsch, in't jaar 1741, onder 't Ci) Agaritus ftipitatus, Laraell. Ramofis decurrentibus. Sy/t. Nat. Vg. XIII- Gen. 1209. Sp. 1. Gort. Bet* II. P- 3*3- Fl' Smc- i0*9' J2°7- J'- m^ath-^Ag caulescens fulvus &* Fl. lapp, W Elvela Pediculata püeata. Giwtt. Stamp. 1. V. 12. Fving. minimus flavescens Infundibuliformis. Vaill. Par. T. 11. f. 9, IO 0 ld. ibid. f. 11, 12, «3- f' H> IS- Gled' Fung P. 103. Sterb. Theatr. p. 59-61. Mernlius flavus Oris contortis et laceris. Hall. Hem. inchoat. f. Pp 5 XI. Deel. XIV. Siua  tfoft Bbschrïvikg va x. ÜFDEKt. 11. Hoofdstuk. Kamper HOtlje. \ \ i 1 j I l c it B d bi fc 't Landvolk in een gedeelte van 't Brandenburgfe waarnam. Sterbeek houdtze nogthans voorde besten en verhaalt, datmenze .zelfs raauw kan eeten zonder eenig nadeel. Zy hebben alsdan , zege hy , een prikkelende of Peperachtigen Smaak , waar van de Hoogduitfche benaaming, en, dewyl het Hoedje, dat echter meer naar een VVaaijer gelykt, op den Steel wat fcheef ftaat en fomtyds als omgedraaid is, worJen zy van fornmigen Haaien-Oor geheten ; hoewel hy ze liever Zeem'eerezoa noemen, wegens de zelfflandigheid, af Saffraan-Kampernoeljes. wanneer zy Goudgeel zyD. Zy verfchillen daar in van anderen lat de Plaatjes, door hem Pluis genaamd, vast ritten aan het Vleefch, en derhalve 'er niet ifgedaan worden, om ze te eeten. De Reuk s frifch, rins en zeer aangenaam (*). De geaeenfte zyn ruim zo groot als een halve tyksdaaler, bleek geel van Kleur. De allerirootften hebben het Hoofdje of Hoedje een Imdpalm groot, den Steel een Duim lang 3 een half Duim dik. Tweemaal 's Jaars 't Voorjaar en den Herfst, komen in •abant deeze Kampernoeljes te voorfchyn ach werden 'er meest gedroogd te Markt ge•agr. Men verzameltze aldaar in de Boshen. Zeker Edel Heer, die een groot Liefheb- C*) Odor grmifs Pmntrum, zegt Haller.  be Paddestoelen. 603 hebber van Kampernoeljes was, noemde deeze An^u het Merg der Aarde en Hemelfch Manna, eetende dezelven tot verfnapering raauw , zegt,w«. Sterbeek , wanneer hy zc vondt. (2) Kamperncelje , die gefteeld is, met een jes, die inwaarts Tandswys' Samengevoegd Vyfd«lizy». (3) Kampernoelje , die gefteeld is, met alle m.^ de Plaatjes egaal van grootte. ^Omt r- De eerfte van deeze twee komt zeldzaam op de Velden van Sweeden voor; de andere groeit aldaar in drooge Bosfchen, enby ons opHeyvelden en eenige Weiden in Vriesland. Gemeenlyk valt zy Vleefchkleurigbont, en heelt het Hoedje een weinig ingedrukt, als genaveld ; doch Haller heeft deeze Kampernoeljes, in Switzerland, van byna alle Kleuren, waargenomen: rood, naamelyk, en wel bruin- Cs) Agarkus Stipïtatus, Fileo fubflavescente partito &c. Ag. caulescens Sec Ft. Suec. 1063, 1222. (3) Agarkus Stipit. Lamellis omnibus magn. oequalibus. Gort. Belg. H, p. 3*3. Ft Suec- 1071, 1230. Agaricus major &c. Rat. Suppl. 18. Büxb. Cent. IV- p. 12. T. 19. /9. Agar. caulescens &c. Fl, Lapp. 487. Amamta Petiolo farto, PBeoto convexo &c. Hall. Heb. inchoat. JIÏ. p. 161. Tournf. Lnft. T. 3*?- E. GLED.p-ioé. ü. DaaL. XIV. Smit.  604 BUSHRTIIKG VAN X. Afdeel. IJ. Hoora- stuk. Kampernoilje. i • '•Vj % 1 i IV. Agariens Museafin r. Vliegdoodeiide. di d< til je D gi fo da ( He inti T. La bruinrood of Eloedkleurig, Violet, blaauw, geel en groen; hoedanigen ook by ScrwFgR voorkomen. De Steel is altoos wit en dik; fiet Hoedje op zyn hoogfce vier, dikwils maar :wee Duimen breed , aan de kanten rimpelig :a geflreept, van onderen met dikke witte kaatjes , die eindelyk geel worden. Deeze leeft het Vleefch byzonder broofch en fcherp ran Smaak, doch is niettemin eetbaar. (4) Kampernoelje , die gefteeld is , met gehalveerde eenzaame Plaatjes, een geringden Steel, aan den Top verbreed- aan den Foet Eyrond. Tot de Vergiftige Paddeftoelen behoort :eze, die niettemin zeer fraay is voor 'tOog, lor de hoogroode of Bloedkleurige met geel tgemonflerde Kleur van haar Wrattig Hoed, dat dikwils zeer breed valt, tot twaalf lirnen over 't kruis en ook wel geheel Afchaauw gevonden wordt. Dit Hoedje gelykt mtyds naar een zogenaamden Rammelaar, ar men de kleine Kinderen mede ftilt, zegt Gle- O Agaticus Stipit. Lamsilis dimidiatis &c. Gokt. '§• IL P- 3H- H Suec. 1076 , 1235. Fung. Muscas rficientis tertia fpecies. C. B. Pm. 373. Mich. Gen. 78. f. 1, 4. Amanita Fetiolo annulato, Sanguineo, nellis albis. Hall. Helv. inchoat. III, p. 160, Gleo. U< Sterbeik. p, 414. T. 2%, è\>  r> e Paddestoelen. 6ej Geeditsch. Te Frankfort, en elders in Daitfchland, worden deeze Zwammen op de Markt te koop gebragt , om de Vliegen en Muggen te dooden, ten welken einde menze aan brokjes fnydt en in de Venfterpoften legt: als wanneer 'er de Vliegen, 't zy door den Reuk, 't zy door de Kleur aangelokt, opgaan zitten en dood 'er af tuimelen, zo men verhaalt. In Sweeden kookt men deeze Zwam in Melk, ten zelfde einde,of ftamptze in Water ; wanneer 'er de Vliegen als dronken dooi gemaakt worden. Deswegen noemt mer deeze Kampernoeije, gemeenlyk, in Duitfchland FHegenfchwam ; hoewel zy ook voor de Menfchen nadeelig is, die 'er niet aan gewoon zyn; dezelven als uitzinnig en dol maakende. Van de Rusfen niettemin worden zy, hoe fcherp ook van Smaak en hoe Hinkende, tot Spyze gebruikt: ja van de Franfchen zelfs,zc men verhaalt. Kier te lande komen zy^ weinig voor; maar ia Brabant veel in de Hakbosfchen, in de Herfst. Buiten twyfel zal de verfchillende Landaart, Grond en Groeiplaats; de jongheid of ouderdom en het Saizoen, in de uitwerking veel verfchlï maaken. Ook verfchilt het zeer, of men 'er veel dan weinig van gebruike. Dat men met het Sap , daar van, de Weegluizen dooden kan, is zeker. II. Dsbl. XIV. Stuit, (5) Karn« ArUEEL» II. Hoofdstuk. Kampernoeije,  6C5 ü E S C H It T t I » (i VAN X. AïDEEt. IJ. HOOFDSTUK. v. Agaricus dentatus. Getande.t n J i i VL Deliciofus. Lekkere. (6) Kampernoelie, die gefteeld is; het Hoedje Tegehood hebbende ; met geelachtig Sap. VIL LaB'fltus Melkgeevende. (5) Kampernoelje, die gefteeld is; het Hoedje verhevenrond; de Plaatjes aan den Voet fpits getand hebbende. In de Bosfchen van Sweeden komt zodanie Paddeftoel voor,die een geel Hoedje heefc, ropswys' groeij'ende. Zy ziet van boven Lylerig glad en fchynt vry veel met een derge/ke, in andere deelen van Europa waargeomen, die ook Goudgeel en groen valt, te trooken. (7) Kampernoelje, die gefteeld is, met een vlak Melkgeevend Hoedje, Vleeftchkleurig; rosfte Plaatjes en een langen bleekrooden Steel. Deeze Cs) Agaricus Stipit. Pileo convexo &«. Agaric. Caulescens, Pileo flavo &c Fl. Suec. 1048, 1206. Ar.ianita flavus viscidus Pileo conico. Hall. Helv, inch, III. p. 169? Schjeff. T. 2. f. 4, 9. (6) Jlgaricus Stipit. Pileo ïeftaceo , Succo lutesccnte; Fl. Suec. II. N. 1211. Fungus perniciofus , Lateritio colore varians &c. Mich. Gen. 141. Amanita fulvns Lacte Croceo. Haxs.. Helv. inchoat. p. 168. Gled. p. 101. Cf) Agaricus Stipit. Pileo plano Carneo Laftescmte &c. Fl. Lapp. 484. Fungus Lnftescens praegnantisfimus. Vaill. Par. p. 61. N. 9, 10. Schaïff. T. ii , 12. Sco?„ Carn. p. 35. Stère. N. 41. T. 6. C.  m E PADDItTOtlEK. rjO? Deeze twee, door Haller tot ééne Soort t'huis gebragt, groeijen met haare Verfcheidenheden, die aanmerkelyk in Kleur verfchit^ len, op verfcheide plaatfen van Duitfchland, alwaar men 'er den naam van Rritsker of Reitfche aan geeft. Zy zyn vol van een Melkachtig Sap, dat Saffraankleurig is en zeer fcherp van Smaak; weshalve zy ook van fornmigen geteld waren onder de fchadelyke KampernoePes. Op een taamelyk langen dikken Steel hebben zy een rond Hoedje , met den rand wat inwaards omgekromd , welks Kleur van boven meer of min Tegelrnod is, dat is, gelyk de Kleurder Dakpannen or gebakken Steenen; doch ook wel wat naar 't geele of bruine trekt, fomtyds met groene of geele ftreepen ; van twee tot zes Duimen breed. Van onderen zyn de Plaatjes, die Melk ftorten, bleekrood , geel of Afchgraauw, wordende, door veroudering verdroogende , groen. Volgens Scopoli is dit een onfcbadeiyke , fmaakelyke, ja regt lekkere Kampernoelje, welke in Karniolie,Karinthie, Tirol en aangrenzendeLandfchappen,met veel vlyt opgezogt wordt, om tot Spyze te gebruiken. Dit beveiligt het verfchil der Paddeitoelen naar den Landaart, Hier te Lande is deeze, met het geele Sap, niet bekend. Ster beek fpreekt \an een Roode Wollige of bonte gehaande, in 't Hoogduitfch Rirfchling genaamd, dat is Herts-Kam- per H. Debl. XIV. Stok. X. ArtiEït,, 11. HoollK TUK Kampefk loetje.  <7o8 I'ZSCifRYVINC VAN X. AïDÏEL, II. HoOIDSTUK. Kampti melfi. VII r. Agaricu Piperatu. Gepeperde. pernoelje , door hem in Brabant gevonden , welke hiertoe behooren zou, zo Gleditsch wil, die verhaalt, dat deeze Reitfchers in het -Mark Brandenburgfche en de aangrenzende Landen , als ook in Thuringen, enz. overvloedig op de Heijen en in de Bosfchen groeijen, wordende van hefGemeen vlytig opgezogt, ten dienfte van de Keuken. Maar zyn Ed. merkt tevens aan , dat 'er ook kwaade of Vergiftige Reitfchers zyn , bleeker van Kleur en op de kanten Wollig, die zorgvuldig onderfcheiden worden. Deeze zyn gevaarlyk, doordien zy een uitermaate fcherp Sap bevatten , en dus zwaare Buikpynen , Buikloop eri andere Ongemakken, veroirzaaken. (8) Kampernoelje, die gefteeld is, met een *.' platachtig Melkgeevend Hoedje; aan den rand neergehoogen; de Plaatjes bleek Vieeftchkleur. Deeze behoort tot de Pfiferlingen of Peperzwammen der Duitfcheren; dus wegens haar fcherpe Sap genaamd , dac eigentlyk plaats heeft (8) Agaricus Stipit Pileo pianiusculo cle. Gort. Belg, tl. p 3M- Fungus albus acrjs. C. B. Pin, 371. Fl. Suec. 1035, 1195. Furi|. Piperatus albus crasfus , Lr,cteo Succo turgens. 0, Fung; Piieolo lato «bic. candicante. Comm- Hall. 14, Fung. L'mbilicofus laftescens. Stekb. Fung. 116.  u 2: Paddestoelen» óo^ heeft in het vafte Vleefch ; doch de daar uil vJoeijen.de Melk, door kwetzing, is flegtseen weinig famentrekkende. Men kan dit, derhalve , met regt noemen, een bedrieglyke Kampernoelje. G l e d i t s c ii verhaalt zulks: doch Haller brengt, daar tegen, de Waar neeming by van Listeii , die in een Bofcl van Engeland de Melk, uit dergelyke Kam pernoeljes, heeter op de Tong dan Peper, en. tot een Koek opgedroogd zynde , nog ever fcherp bevondt , doch niet Suffraankleurig gelyk Haller zegt, maar wit (*). Niet temin vondt hy 'er Vliegen-Poppeit in, er Slakken, die 'er op aasden. Hy achtte he deeze Soort te zyn, welke, jong zynde, gehee wit is met een platachtig , ouder met eei Trechterachtig Hoedje , geel, ros of Kaftan jebruin wordende , van Kleur. Alsdan zy dezelven van vier tot negen Duimen bree bevonden. Hoe fcherp ook, eet men in Pruisfen e: Rusland deeze Kampernoeljes, waar van ge heele Vaten vol, ingezouten , tegen de Vas ten bewaard worden. Zy zyn derhalve eetbaar, en wel,dat zonderling is, de Melkgeevende; want van deeze zelfde Soort komen 'ei volgens Gleditsch voor, die geen Mell gce (*) TranjaU. abridg. by Lowtkorp. Vol. II-p. 624. Qq II. Dbbl. XIV- SivK. X. Afdeel. II. H00ID» STUK. Kampernoelje, l l 1 [ I 1 1 1  6lO oESCHRÏVIHS VAN X. Afdeel. It i Hoofdstuk. : * 'i IX. Agaricus Camp*' //rif. Guwoone. 1 < I t I C . i i ] v it ( c *eeven en Vergiftig zyn. Ook groeijen op ie Amerikaarfchj Eilanden, volgens Sr.oy\*e , witte Lymerige Paddeftoelen van een /enynigen aart. Zy komen, aldaar, na den iegentyd , overvloedig in de Velden met en jenevens de volgende voort (*). (9) Kampernoelje , die gedeeld is, met een verhevenrond, gefchubd, witachtig Hoedje en rosfe Plaatjes. Dit zyn de Gewoone Champignons , die uit fgefneeden Plaatjes, het Pluis genaamd, of ndere fnippers; uit een gedeelte van de Meft an de Steeltjes zittende , en met witte Draalen overkorst; of uit Water, in welk zy gecasfchen, geweekt of gekookt zyn, op Bedien van Paarde-Mest , als eene Ezels-Rug spgehoopt, met een Duim frisfche Aarde en net Stroo bedekt, rondom Parys en elders loor de Tuinlieden zo menigvuldig, als de Groente*) Sloan. Sfam. Cut. p. 8. Hi/1. I. p. 65 Fungi albi ifenenati viscidi. J. B- Hip. III. p. 826. Sterb. p. 206. '. 20. f K (9) Agaricus Stipit. Püeo convexo Squamato albido, .arr.ellis runs. G'oi:t. Belg. \\ p. 3a4. f/. Suec. 11045, 203. Fungus Campeftris albus fuperne, interne rubens. . B. Hifi. lil p. 824. Amanita Petiolo arinulato, Pi!0 Campaniibrmi albido, Lammis Rofëis. Ba-li.- Helv. ■choat. 111. p. 173. /[gar Pileolo ttmplo hemifphaerico. Ilïd. Fung. p. 11-. j\t, 2i. 1'radellorum (enia fpecies. terb. p. 29. T. t. Fig. C, D.  de Paddestoelen. 6ir Groente hier om de Stad, geteeld worden. Wanneer zy zig als Knobbeltjes vertoonen , dan verplanc men dezelven in de Aarde. Men heeft van ouds al de Kampernoeljes, welken de Grieken Mykcclas en Hydna noemden, gezaaid , en het Zaad zelfs overgebragt. Van zelf komen deeze Kampernoeljes op drooge Grasvelden voort: weshalve menze in Brabant IVeijers noemt, als gezegd is. Zy hebben een laffen Smaak, doch worden lekker door 'c kooken, door 't braaden en door bygevoegde Speceryën. Ook maaken zy, wederom , door byvoeging in Vleefchnat en andere Soepen , de Pottagie aangenaam. In de jongheid zynze geheel wit, met een half Kogelrond Hoedje , dat van boven Schubbig is, en zig voorts uitbreidt, platter wordende, van onderen Roozekleur, nog geringd: eindelyk valt de Ring van den Steel af en de Plaatjes worden zwart: als wanneer de Kampernoelje ondeugend wordt, even als bedorven Vrugteii, en niet langer eétbaar is. Als eene Verfcheidenheid van deeze Soort wordt aangemerkt de Si. jforis - Kampernoelje, vrelke de Duitfchers May-Schwarun of Wih' littg heeten (*). Deeze is zo gemeen niet et val (*) Fungi Divi Georgii, coloris exalbidi cum pauca flavitis, «entend Pratinfes. J. B. Mi/t. 111. p. 824- SP> Plant, N. 14. Qqa 11. Dbel. XIV. Srtfis.3 X. \FDEKt.. 11. Hoofd- tl ii. Kamperme.je, St Tops Kampernoeljü.  X. Afdeel. li. Hoofdstuk. Kampei' Koe/je. X. Aga: kus violacevs. Violette. XI. CtMHC 1110nieus- Kaneelkleurig. XII. Viscidus, Lymerige. 6*12 Bescttryving van V3lc kleiner, geheel wit, doch worde allengs Zwavelkleurig en eindelyk zelfs hoog geel. Deeze komt vroeger, naamelyk in de Meymaani ; daar de gemeenen meest in de Nazomer, in 't wilde, gevonden worden: maar men teeltze in Kelders, op Mestbedden en in Broeybakken, 't geheele Jaar door. Op't hooge Veld, by den Haarlemmer-Hout, als ook elders in drooge Weiden, zyn ze in de Herfst te vinden. (xo) Kampernoelje , die gefteeld is, met een Scheurig Hoedje, aan den rand Wollig en Violet; de Steng blaauwachtig met Roest* kleurige Wolligheid. (ilj Kampernoelje, die gefteeld is. met hst Hoedje vuil geel, de Plaatjes uit den geelen ros. (ia) Kampernoelje , die gefteeld is , met het Hoed- (io) Agaricus Stipit. Pileo P.imofo &c. Fl. Suec. 1066, 1226. Dalib. Paris. 371. Fungus esculentus Bulb. dilute PUfpurens* Mich. Gen. 149. 'f. 49. f. -. Fung. cceruleus major. Buxb. Ceut. IV. p. 7. ï. 11. Hall. Helv. inchoat. 111. p. 175. Sch^ff. Fung. T. 3,34,56. (~n) Agaricus Stipit. Pileo fordide flavo &c. Fl. Suec. 1047, 1205. Amanita ficcus Leoninus, Annulo Araneofo- Hall. Helv. inchoat. III. p. 171. f12) Agaricus Stipit. Pileo purpurascente &c. Agar. Caulescens &c. Fl. Lapp. 485. Fl, Suec, 1070,12:9.  £>e Paddestoelen. 613 Hoedje Lymerig, paarfchachtig bruin ; de Plaatjes bruin paarfchachtig. (13) Kampernoelje , die gefteeld is, met het Hoedje bleek; de Schyf gefternd, geel, de Plaatjes Zwavelgeel. In Sweeden zyn deeze vier waargenomen , in Switzerland de twee eerften , de allereerfte ook in Rusland , groeijende uit de Meft die 's Winters buiten Petersburg in de nabuurige Bosfchen gebragt wordt, in de Maand Oktober. Geen derzelven is als in onze Provintiër waarneemelyk befchreev'en. Dé Kleur onder fcheidcze genoegzaam. Het goudgeel Sterretje op de Schyf zal de reden zyn des bynaams van de laatfte, die anders . ook kenbaar is aan de Zwavelgeele Plaatjes. De Vio lette zou volgens fornmigen goed en eetbaar. volgens anderen fchadelyk zyn. (14) Kampernoelje, die gejleeld is, met he. Hoedje verhevenrond gejpitst, grys ; di Plaatjes verhevenrond grys gekarteld; der. Steel naakt. (15. (il). Agaricus Stipit. Pileo pallido &c. Fl. Suec. 1060 isiq. Ag- Caulescens , Pileo convexo fordido &c. F* Lapp. 502. ' 64) Agaricus Stipit. Piieo convexo acurriinato &r Sp. Plant. N. 15. Gort. Belg. II. p. 324. Fl. Lap,. Suec. Fungus minor, Canjru^o Püeum Nuuticum 155. (17) Agaricus Stipit. Püeo Infundibuliformi Pi'ofo &c. Sp. 1 laut. N. 25 Pocellaria Lanugir.ofit. Brown. Sfam, ?8' t- 'j f- i- Fnn»oidcs Cyatliiforme purpurcum, In*tüf ""'iliofum. Plüm. Séef. 16. Fit. T. s» p"jg, g( X. AlDI'.el. K Houid- stuk. XV. Agaricus fliffieiilus. Scliiïdige. XVI. Lxiitii'.ori»s. D< mperlge.XVII. O initit f. Gehaair-  r>e Paddestoelen» öij wyk, in't Sticht van Utrecht, voor. Deeze heefc een fchraalen Steel , van onderen Bolachtig, wel vier Duimen lang, gelyk de breedte van het Hoedie is, dat naar een Dompertje gelykt. De laatfte is in Zuid - Amerika, dooi Rolandek, waargenomen. Deeze heef, den Steel maar van dikte als een Pennefchatt. het Hoedje als een Trechter met de holte opwaards en van binnen vol lange dunne Haairen: de Plaatjes zeer dun. 08} Kampernoelje, die gefteeld is, met een Klohwmig rapptg Hoedje en zwarte Plaatjes die- zydelings bogtig zyn; de Steel Prachtig. Gemeenlyk worden deeze, die op de Mestboopcn overal groeijen, Paddeftoelengenoemd, volgens den Heer de Gokten. Zy komen ook'op andere vogtige vette Gronden voort en Hall ek merkt aan, dat zy m Sw.tzerland op Puinige plaatfen, by Stads Muuren en Wallen, als ook aan de Wegen, groenen. c Stek- fttó Agaricus StiPit. Pileo CaapaanWo facero &c Go^^-n- p- 3=5- m^'M' tóis.'fungus comatus. Stekb. F«»g. "8. 1. »• »1 KL Fung. aibas Ovum rtferens. Duxb. Cm. IV.f. y f „ fc i. Am.nita alp- Cau.panulatus S^namofas nLw H.u. Het, inckoaf. 111. P % Glbditscs JfSS^ T- 7, 8^6 & C Schedel, lm. JI. Deel. XIV- Stuk. X. AïUÏ-el. I> ■Hoofdstuk.Kamper. noclje. ' XVIII. Agaricus himetarius. iMeRhoopige.  X. Afdeel 11. Hoofdstuk. Kampernoelje. XIX. Agaricus Campanujatus. Kiokvor» snige, 6i6 B k S C U II ï v I B c V A ÏT Sterüeek namze waarop oude rottige Balken, die lang beflooten gelegen hadden, toen in de open Lugt gebr3gt zynde. Hy geeft 'er den naam aan van Roode. Pruik- of ook van Bezem-Fungi, wanneer zy met de Haairlokken los omgekeerd voorkwamen Geheel Pekzwart hadt hy zeop oud Brandhout in een Kelder met Rommeling gezien. Hoe zeer verfchillen de zulken dan niet van deeze Kampernoeljes in de jongheid, wanneer zy zig met een Eyvormig Hoofdje vertoonen., dat flegts van buiten rappig is, gefchubd en geelachtig, van binnen Roozekleurig wie: gelyk Schmiedel dit zeer fraay in Plaat gebragt heeft. Verbolgens wykt dit Hoedje onder van den Steel af, en wordt Kiokvormig; daarna, al verder ifwykende , barst het aan de kanten, wordt illengs bruiner en eindelyk zwart; tot dat het, zig op den top der Steel omkeerende, geheel in Vezelen.als een Kwast of Bezempje verdeeld zynde, verl'melt in een Vogt zo zwart als Inkt. Hierom worden deeze Paddeftoelen, die ook 3e Vogtigheid zeer beminnen, Water - Zwammen geheten. (iy) Kampernoelje, die gepeeld is; met een Klok- OsO -Agaricus Stipit. Püco Campanulato &c. Gort. Belg. II. p. 3;5. PI, La,.,p: 507. Fl. Suec. 1054, '2i3Fungus multiplex obtuie Conicus, Col. grifeo Murino. Vaill, Par. 7i. T. is. f. 1J 2,  v e Paddestoelen. 617 Klokvormig, gif. reept, doorfchynend Hoedje , opjlygende P/aatjes en ■ een naakten Steel. s (20) Kampernoelje , -die gefteeld is, met een ejften Loodkleurig Hoedje; zwartachtige afgezonderde Plaatjes, en een geh'elden geringden Steel. (21) Kampernoelje, die gefteeld is, met een verhevenrond., Lymerig, doorfchynend Hoedje en geele Plaatjes; den Steel naakt. In 't Najaar komen op,natte Weidlanden , in onze Gewesten, de Klokvormhe en Broofche Kampernoeljes, hier gemeld, voor, In Sweeden vindt men,. op dergelyke plaats , de Afgefcheidene, die een langen Rolronden Steel heeft, in 't midden met een hangenden Vliezigen Ring. De Plaatjes zyn zwartachtig,als met Roet beftrooid, om laag van den Steel afgefcheiden. Dé Broofche, wier Hoedje de Kleur van Spaanfche Snuif heeft, is ook in Switzerland gevonden. (22; (20) Agaricus Stipit. Pileo Irevl livido' &c. Fl, Suec II, N. i120'. (21) Agaricus Stipit. 'Pileo convexo viscido &c. Gort Belg. 11. p. jj6. 'Fungus Pileo Croceo fplendoris participe. Vaill. Par. T. st. f. s6. 17, iS- Aoianita Havo - Cinereus,' viscidus j ftriatus , Papillatus. Hall. Helv, inclwat. 111. p. 170. II. Deel. XIV. Stuk. X. Afdeel. 11. Hoofd- tuk. XX. Agaricus feparaius. ■ Afgefcheidene. XXI. . Fragilis, Broofche.  Saliefock geheten , om dat zy aan de Wilgen Boletus groeit. Men kentze aan haaren aangenaamen,;,^ .Reuk en zy wordt van de Lappen en ^er"kt;i)jgIri8" meianders tot bevalligheid gedragen. Ook dient zy , tusfchen de Kleederen gelegd, tegen de Myten , zegt Linn^eus. Die bonte der Wilgen, aan de Wortels van oude Stammen groeijende, waar van Commelyn fpreekt, zou, volgens den Heer de Gorter, tot de voorgaande Soort behooren. II. Gefteelde Zwammen. (8) Zwam , die gefteeld is, overblyvende, met VUL het Hoedje wederzydsplatachtig. ^verMy. Zwam, die gefteeld is, het Hojdje gekus™111^ ftend, Lymerig; de Gaatjes rondverheven, Vtsti'dus. ingedooken, onderjcheiden J de Steel rappig. L>'meriSe- (10) (7) Boletus acaulis, fïiperne tevis, Salicinus. Sp, Plant. N- 7. FL Lapp. 32Z. Ft. Suec. 1095 , 1255'. (8) Boletus Stipitatüs perennis , Pileo utrinque planiusculo. Fl. Lapp. m. Pt, Siiec. 1086, 1245. DaLib. Far. 383. Fungus Lüjnofus fasciatus. Vaill, Par, T. 12. f. 7. ("9) Boletus Stipitatus , Pileo pulvinato viscido Szc Bol, #aulescens Pilcu luteo. Fl, Suec. 10S9, 1.48. •I Rr j II Duel. XIV. Stuk.  630 B E S C H R. Y V I K G V A M1 X. AïDEE] 11. Hoofd stuk. X. Bnletus Geele • XI. Buvinu Runde Zwam. (10) Zwam , afe gg/fog/^ /* , het Hoedje\ekusftend, eenigermaate Ly;;ier:g, de Gaatjes rond verheven , zeer gsel; de Steel witachtig. Aan rottige Boomftammen, in Sweeden, groeit de Overblyvende eerftgemeld; de anderen komen ook aldaar en elders in de Bosfchen voor, zynde de Lymerige van boven, de laatfte van onderen geel, beiden dik en VJeezig. Deeze valt ook we) van boven geel of rood, doch is doorgaans aldaar bruinachtig of Loodkleurig. Men kan haare fraaiheid in Sch^effers Afbeelding befchouwen. Zy worden Pilfen of Bil/en genoemd, zo wel als de volgende , die eetbaar is en wel fmaakende, zo de Heer Muller, in zyne Verhandeling over de Zwammen, te Koppenhagen in 't Deenfch uitgegeven,getuigt. (ij) Zwam, die gefteeld is, het Hoedje glad, ge- (10) Boletus Stipit Pileo pulvin. fubviscido &c. Eol. Caul. Pileo livido fubviscido &c. Ft. Suec. iogg , 1247. Dalib. Par. 281, Fungus Pprofas Antumm. viscidus. Boxb. Cent. V. p. 7. T. 14. Pölyporus Carne fecedente, Petiolatus annulatus. Hall. Helv. inchoat. III. p. i45. (n) Boletus Stipit. Pileo gjabro pufir. marg. &c. Bo'. Caul. Pileo Teftacco. Ft. Suec. 10S7, "4$, Daxib. Par. »•*• Bol. Julli Menu's. Dii.l. G'iesf, 188. Poiyporus Carré fecedente petiolatns, fulvus, inferne virescens. Hall. 'Helv. inchoat. III. p. 145. $elfmakendé Pillen. Mull. om Suampe. HaJ'u. 1763. Scoffin^r. T. 114. ToürnF. Inft. T. 3*8?  d ü Paddestoelen. 631 gekusfend, gerand; de Gaatjes famenge- ArD^;r> field en fcherp; met korte hoekige Pypjes. , W_ STUK. Door het eeten van deeze Zwammen, die de gedaante van Kampernoeljes hebben , doch van onderen aan het HoedjePypig zyn,wordt de Melk der Koeijen walgelyk,endan meenen de Boeren in Sweeden dat de Beeften betoverd zyn, volgens den Ridder. Den geheelcn Herfst , zegt Haller, vindt menze in de Bosfchen veel. Het Vleefch is week en geel, het Zaadftof groen. Hy hadt deeze Zwammen, die meelt door de Kleur verfchillen.bevoorens, misfchien om dat 'er de Varkens gretig naar zyn, Suillus geheten. ft 2) Zwam, die gefleeld is, het Hoedje Lyme- XII.5 >■ ' ' ° Buletat rig gekusfend ; de Gaatjes rond en eeniger- Granulamaate hoekig, geknot; aan den hoek Korr Qekorrelrelig. ae- fi-O Zwam, die gefleeld is, het Hoedje geel, XIII. ' ?ri ... 7 • ? SuLtomett- eenigermaate Wollig; de Gaatjes wat hoe- tojus_ kig , ongelyk Goudgeel en plat; de Steel Wollige geel. 04) (12) Boletus Stipit. Pileo vlscido pulvinato &c. Fl, Suec. II. N. 1249- (13) Boletus Stipit. Piieo Havo fubtomentofo &c.„Fl. Suec. 1091, 1251. Rr 4 II. Desl. XIV. Stuk.  X. Afdeh II. Hoofd stuk. xiv. Boletus fubfquatnofus. Schubb T. Bij inum imhiicaturn. Cïeftliubce. 632 lilSeiMUVlIIG VAK ■L (*4) Zwam , die gefteeld is, het Hoedje wiu achtig; de Gaatjes ongelyk , langwerpig bogtig, Sneeuwwit, In de Bosfchen van Sweeden zyn deeze waargenomen ; de laatfte het Hoedje zeer - groot en dik hebbende. H y d n u m. Stekelzwam. Deze Griekfchen naam, weleer ook aan de Paddeftoelen gegeven , past onze Ridder, 't zy met reden of zonder reden, op een Geflagt toe, 't welk van de voorgaanden verfchilt, door geen Plaatjes of Pypjes, maar Stekels of Doornen van onderen te hebben. De Heer Haller heeftze, deswegen, met den naam van Echimis, M1 c 11 e l i met dien van Eri'naèeus getyteld. De plaatzing niettemin, is horizontaal, niet opgeregt, gelyk in dezelven. Linnjeus geeft 'er van op, de vyf volgende Soorten. (1) Stekdzwam,die gefteeld is, met het Hoedje verhevenrond, Schubbig. Een (14,) Boletus Stipit-Pileo albido, Poris diffonr.ibus &c, Fl. Suec. 1090, 1250. (3) Hijpnum Stipitatum , Pileo convexo imbiicato. Sijft. Nat. leg. XIII. Gen. 1211. Sp. 1. /•'/. Lapp. 523. Fl, Suec. 1097, lig-, It. (Festgoth. 215. R. Lugdb. 519. Eiïnaceus escutenruc albus crasfus. Mich. Gen. 132. T. 72. f. 2. Echinus peflolatus albicans tbperne Squamolus. Hall. Helv. inchoat. III. p. M9. Fungus popne enndidus' &c. J. B, Hifi, UI. n, 8*8. Schot. T. in. Oed. Dan T,  nu Paddestoelen. 633 Een Soort van Zwammen, in de Bosfchen Afd^, zo wel der Zuidelyke als Noordelyke deelen 1, van Europa voorkomende, en dikwils ontzag-^™»»lyk groot ivallende. Michëlius noemtze StekeU de Eetbaar e witte dikke Kampernoelje, en merkt aan, dat men dezelven op de Markt te Florence verkoopt. Haller betrekt 'er toe de Groote , zwartachtig Afchgraauwe , byna de grootte van een Muts of de Bol van een Hoed bereikende , en van boven gefchubd ; welke omftreeks Altdorf, in de Bosfchen , groeit. Het Hoedje is van vcrfcheiderley figuur, fomtyds van boven zeer ruuw en van onderen altoos gedoomd. (2) Stekelzwam, die ge/leeld is, met het Hoedje verhevenrond, glad en bogtig. (3) Stekelzwam , die gejiecld is , met hotste. Hoedje plat-Trechterachtig. . Tammo* fum, (4) Stekelzwam, die gefteeld is, met-het Wollige. Hoedje gehalveerd. (S)'Aurifcat. pium. (2) Hijdnum Stipit. Pileo convexo Irevï flexuofo. «.^'«P6* Suec. 1098, 1258- Erinaceus esculeotus pallide luteus. a Mich. Gen. 132. T. 72. f. 3. Echinus petiol. fubrufus petiolo laevi. Haia. uts. p. 150. Schjef?. T. 112. CW T. 310. (3) Hijdnum Stip. Piko plano, infundibuliformi. Fl. Suec. 1099, 1259. (4) Hijdnum Stip. Pileo dimiiliato. Ft. Su,c' iico , Rr 5 ïi. D«i. XIV. Sivx.  Ö34 ii S S C II R Y V I N G V A K X. Afdeel. li. HoofdSTUK. V. tlydnum Parajïiicum. Bywasfi' I'l. CV. Fig. 2. i i i (5) Stekelzwam., die ongefteeld, bogtig- ge1 rimpeld en Wollig is. Alle deeze hebben de hoofd-cigenfchap van dit Geflagt , naamelyk, dat zy van onderen Stekelig zyn. Men vindtze in de Bosfchen van Sweeden, uitgenomen de laatfle , die op Boomen groeit en dus eene Wollige Boomzwam uitmaakt. De eerfte komt, volgens H alle u , in alle Bosfchen van Switzerland voor, ook dikwils veelen by elkander cn met veele Hoofden. Dezelve is, volgens Michëlius, eetbaar en bleek geel van Kleur, in Toskanen ; in Switzerland droog en broofch. De Wollige, aan Sweeden en Lapland alleen, zo 't fchynt, bepaald , is Lederachtig zegt L 1 nhjeüs, bruin of Afchgraauw , en dus waarfqhynlyk niet eerbaar , zo min als de Oorlepeli ge, een zeer klein Paddeftoeltje, hoedanig Bujcbaum uit de op den Grond leggende Dennen Tappen gegroeid gezien heeft en af- ge- noo ,1260. R. Lugdb. 519. Erinaceus parvus hirfutus cx 'usco fnlvus. Mich. Gen. 132. ï. 72. f. %. Fung. Erina:eus parvus. Buxc Cent. 1. T, 57. f. 1. Echihus Petiolo ;raciii laterali &c. Hall. uts, p. 149. Schxff. T. 143. J) ED. p. 74. N. 7. (5) Btyimtm acaule arcuato -rugofum toniratofum. Sp. Hemt- N. 5. An Agaricum Squamofum ulbum fuperne rtlloium. ISIich. T 64. f. 3, 4, 5? An Echinns fesfilis ilbicans, Squamis eilipticis iuperne villofis. Hall. uts. p 48!  de Paddestoelen. 637 gebecld. Gleditsgh heeft het, op der- x. gelyke wyze, in 't Brandenburgfe, waargeno- Ff*ax" men Hoofd- "jc1j* stuk. Tot de laatfte behoort cue Boomzwam , -StekeH in Fig. a, op Plaat CV , afgebeeld, afóo*»**. dezelve, hoewel van eene Oorachtige figuur , de Plaatjes van onderen alszins met ftekelige Punten heeft. Zy is in ons Ldnd groeijende gevonden. P h a l l u s. Rimpelzwam. Van dit Geflagt, naar het Mannelyk Lid benoemd, 't welk Tour nefort begreepen heeft onder den naam van Boletus, zyn de Kenmerken , dat het Hoofdje van boven Netswyze gerimpeld of getralied is; weshalve ik het Rimpelzwam heb getyteld: terwyi de naam van Aderzwam, dien 'er anderen aan geeven, lang 70 toepasfelyk niet is. Dcclor Hul heeft dit Geflagt van Zwammen, wegens de Netswyze rimpeligheid, Diclyaria getyteld. Het Hoofdje heeft van onderen geen Plaatjes, Pvpjes of oneffenheden. De twee volgende Soorten zyn 'er door Linn^eus flegts van opgegeven; als (1 ) Rimpelzwam met een Eyrond Celluleus 1« 7 n- 7- ar r hallus Hoedje en een naakten Rtmpeligen Meel. esculentus. Dit Mod!je- (1) Phallus Pileo ovato Cellulofo , Stipte nndo rugo- fo. II. Dmu XIV. STUK.  •538 ÜEseHRïïiNo vai; x. Afdeel, 11. Hoofdstuk. Rimpal- 1 ] 1 ] f I V t t c o fo 11 Gi lo es 3: 1 , Bc 11 V Sc Dit zyn dc zeer bekende Kampernoeljes ,meelt onder den Franfchen naam Moriljes ververmaard. Zy groeijen in oude Bosfchen , door geheel Europa, en komen in onze Provinciën ook wel hier en daar aan de kanten van Heggen , inzonderheid van Ypeboomen sri fomtyds op de Run in de Hoven te voorchyn. In Switzerland zynze 's Voorjaars meligvuldig in de Bof-fchen te vinden, zegt de rieer Haller, die aanmerkt, dat het een :eer veranderlyk Gewas zy, hebbende het hoofdje nu eens Kogel-, dan Eyrond, of ook [egelachcig getopt. Sr er beek, die ze Gehnpslde Fungi noemt, heeft deeze Verandeingen taamelyk aangeweezen , in navolging an Clusius, dieeenigen Stok-Mam acht en y'telt, de groote en figuur van een hoog gespte Mans Muts hebbende. Schjeffer fielt ok die veranderingen, op zyne laatfte Plaat p één naa, voor , onder den Dukfchen naam van Stj/i. Nat. l'eg. XIII. Gen. 1212. Sp. 1. Gort. Belg. p. 3:7. Fl. Suec. 1102, 1262. Oed. Dan. T. 53. rNN. Narv. N. 547. Ualjb. Pet. 383. Phallns peeio- nudo. H. Clip". 47X, 479. R. Lugdb. 517. Boictus ;uler.tus rugofus albicans. Tournf. Injt. 561. T, 9, A Boi. escul. rugofus. Mich. Gen. 130. T. 85. f. 2. Fungi esculenti fpecies nes. Clus. Iii/i. 2. p. 164. Ictus Capite terete articulatO. Halt. . Llelv. inchoat. • P« 133- Fungi Favaginoii. Lob. Ic. 11. 274. Fungi Ecoces. Dod. Pempt, 481. SuRSïEKi Theatr, T. *&, JLiEFÏ. X. 199. f, 5 , 0,  S»K PADDISTÖijE», %jr van Morchelzwam', vertconende dezelven donker van Kleur en geel,doch deeze laatften niet zo geweldig groot, als Haller fchynt aan te duiden (*). Zy hebben , by hem, naauw» lyk de gróótte van een Moerbezie, naar wel-: ken zy in 't Franfch genoemd zyn , als in gedaante naar die Vrugt gelykende. Michelius, die drie of vier Verfcheidenheden oppert , heeftze ten minfte van grootte als eea Hoender-Ey in Plaat gebragt. Van die grootte hadt Sterbeek ze ook gevonden, doch de gewoone zyn kleiner, en vallen zelden grooter dan een Duimlid. Deeze hebben het Hoedje van onderen aan den Steel gehecht; maar men vindt 'er die 't zelve los hebben, onder de anderen groeijende, welk verfch.il door onzen Ridder in de Cliffortfe Tuin reeds was- opgemerkt. Michel hts heeft de zodanigen tot een byzonder Geflagt gemaakt, en met den naam van Phalh - Boletus beflempeld, dezelven ook af7onderIyk afbeeldende (f). Sterbeek hadt deeze, zegt hy, op de zelfde Plaat met de Letteren D, D, H, getekend. Zy worden door de Boeren, te Florence, onder de anderen ter Markt gebragt. Oeder beeldt een Morilje af, met een tweehalzig Hoofdje. De C) $. PiIe vaftisfimo Sphaenco flavo. Schjefï. Tjqq. f. 5,6. ■. Helv. inchoat. uts. II. DasL. XIV. Stuk. X. IFDEEl. II. Hoofd-■■ roK. Rimpel*  ü'40 Beschryvinb van x. II. Hoora» stuk. Simpel ftvarx. Hexei Eijercn. derc deelen van Duitfchland, daar men het vindt; dat men niet twyfelen kan, of het is in de middelde deelen van Europa , binnenslands, ook gemeen. In alle Berg- en Bofchachtige plaatfen is het, zegt hy, gemakkelyk te vinden , dewyl het zig door den Stank ontdekt. Het blykt dan, dat het den naam van Zee - Paddefloel geenszins verdiene. In de Noordelyke deelen van Europa fchynt het zeldzaamer te zyn; maar inde Zuidelykekomt het dikwils voor. Evenwel lees ik, dat deeze Stinkfchaft, om Frederichsdall, op Zee* land, in de Herfst en Voorwinter overvloedig te vinden zy (*). i- Men moet het in de Maanden September of Oktober, op Hey- of Zandgronden, in Bosfchen en onze Duinen zoeken, om het in zyne volle gedaante aan te treffen. In de Zomer ziet men , hier cn daar, uit den Grond, gladde witte Knobbels te voorfchyn komen , die zo volmaakt naar Eijeren gelyken, dat men die al voor twee Eeuwen Ungers-Eyeren, dat is Tovenaars- of HeXen - Eijeren (f), geheten vindt. De Pafhoor Schapeer vertoont zulks in Plaat zeer fraay (l). Hier in gelyken zy wel wat, naar den Paddefloel der Mesthoopen. GtEDirscH merkt aan , dat zodanige (*J Stockh. Verhand, van 176:. XXIV. Band. p. m, Cf) Manium, Cacoda>monum Oua. £10 Zie Schjeffer , Plaat 196.  be Paddestoelen. C41 ge Eijeren fomtyds in oude Boomen zitten , tusfchen het Hout en de Schors, welken zy doorboorende allengs in de gehcele omtrek van den Boom uitfchieten. Doorgaans groeijen zy tusfchen de Wortels der Elzen; of ook in -het Mos , aan de Boomftammen ; of op den Grond. Zulk een Ey dcorfnydende, vertoont zig daar in het beginzel van den Sr/eel, die vervolgens de zogenaamde Stinckzwamm of Hirjchbrunft maakt. Hadrianus Juniuj heeft dit wonderbaare Gewas met een zeer fraay Latynfch Gedigt vereerd , en deszelfs Geftalte drukt zodanig dat gene uit, 't welk de Grieken Ithyphallon heeten , dat men over de allerkonfHgfte Speeling der Natuur ver« baasd moet ftaan (*). De Afbeelding vindt men by veele Autheuren. De befchryving is by fornmigen meer , by anderen minder aanltootelyk. 't Zy hier genoeg gezegd, dat het een gevlakte of gepukkelde Schaft heeft, dikwils veel dikker dan een Vinger en ook langer, aan 't onderend voortkomende uit een Beurs, welke men by 't Balzakje vergelykt, van binnen met een Kanaal , dat aan 't end een zeer rimpelig of met Putjes ingedrukt , rondachtig Hoofdje heeft,het welke, in fornmigen, met een Gait- CO Zie dit 'Garmeh, in Dod. Pempt, p. 483, Ss H. Debl. XIV. Stuk. x.. AfueeI.. 11. Hoofdstuk. Rimpel' zwam. Uirs»-' chooted  x. Afdeel. If. Hoofdstuk. Rimpelzwem, Gebruik 642 BeschryviNo van je doorboord is, in anderen gefloote.n. Hier van maaier de Heer Gleoitsch, in navolging van Michelius, twee Soorten, en noemt de eerstgemelde de echte Hirfchbrunst 1 terwyl de andere , zo wel als die, den naam van Stertmorchel of Staartzwam , en van Gichtzwam, by de Duitfchers voert. De Kleur is over 't geheel witachtig , doch wordt, inzonderheid boven aan , door den tyd bruin en zwart: de zelfftandigheid een fpongieusVleefch: om laag zyn de Velletjes van het Ey, 't eene geel, 't andere wit, als afgeftroopt. Zekere Eeltachtige zoom, die om het Hoofdje loopt, verfmelt eindelyk allengs tot een uitermaate Hinkend Vogt, als van een rottend Kreng, en loopt 'er Druppelswyze af; in welke Druppels zeer kleine Zaadjes,als Stof, vervat zyn. Men noemt het des wegen Stinchzwamm, in Duitfchland, en ik heb het daarom Stinkfchaft geheten. Door dien Stank worden de Vliegen zodanig aangelokt, dat zy by hoopen op dit Gewas aanvallen , en of daar in, of daar op, door de Lymerigheid gevangen en vast gemaakt, verflikken moeien. . Het één en andere heeft al van ouds den Gemeenen Man een denkbeeld ingeboezemd, van zonderlinge eigenfehappen in dit Gewas. Dat deszelfs Slym , vooral die der Eijeren, van dienft zou kunnen zyn tegen de Jicht, door beftryking , is zo ongeloof baar niet, als dat hee  bk PaotjestoeeeiT. 343 het juist een byzondere kragt zou hebben, tot opwekkinge der Minnedriften. De Stank, dien het uitgeeft, fchynt eer van Verrottings voort te komen en door Defliilatie haak men 'er een vlug Pisachtig Zout uit. Niettemin3 worden deeze Aard-E:jeren, daartoe, door de Jaagers en Boeren, in Thuringen , zorgvuldig verzameld , en in de Lucht gedroogd, of in de Rook gehangen; naderhand gepoeijerd met eenig Ceeftig Vogt , wel eens de Beeflen ingegeven , om de Paaring te bevorderen. In het Brandenburgfe wordt niet minder werks gemaakt van de volwasfen Stinkfcbaft , die men 'er droogt en zelfs wel zo geheel de Runders in de Keel flopt, of ook het Poeijer aan Menfchen ingeeft; maar fommigen willen , dat 'er dan dikwils een Miskraam door veroirzaakt worde (*). Ut HOOFD. f*) Via". GutJJTTSCH Hls, Ss % U. Deo» XIV*. StuK, X. Afdees,. 11. Hooï» rOK. Rimpelwam..  X. Afar RL* III. f'OÜFD* STUK, 1. Cltthrw canceltatus. Getraliede. 644. Beschuyvj.no van III. HOOFDSTUK. Befchryving der Paddestoelen die geen Hoedjes hebben, tot welken ^Netvormige, Tolachtige , "*fieker Knods- en Stuif/.wammen , als ook het Schimmel, thuis gebragt zyn. Van geheel verfchillende Geftaite komen deeze voor, gelyk uit de befchryving zal blyken. ClAthrus. Netzwam. Een rondachtig? Kampernoelje of Paddefloel , die als met Roofterwe'rk getralied is of Netswyze bekleed , maakt de Kenmerken van dit Gefhgc , 't welk met het voorgaande naverwant is, bevattende de volgende Soorten. (1) Netzwam, die ongefteeld is en rondachtig. In (l)Ct*thruS acau'is fubrotundus. Sijfl. Nat. Veg. YIIT. Gen i2n. Sp< I. Gokt. Belg. i l p. 31%. H. Cliff. 479. R. Lugdb. 518. Clathrti* ruber. Mich. Gen 214. T. 93. Boletus Cancellatus purpureus. TournF. Jn/l. 561. T. 329. f. B. Fungus Coralloides cantellaius. Ctus. App. alt. Fung..rot- cani. C. 13. Pin. 375. Col. Ecphr, ]. p. 337 T. 516 BarB. lc. 1265. Gleo. p. 140. SteRb. 30. f N , O. GuNN- Notu. p. 124. Fungus parvus pyramidalis &c. Mektz. Pug. T. 6.  de Paddestoelen. 645 ln de Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze, door Michè,liiis eerft met den naam van Clathrm beftempeïd, die echter door on.:en Ridder , in 'c jaar 1735, aan den Weg tusfchen Haarlem en Amlterdam ln 't Riet groeijende gevonden , zo hy ichryft , niet alleen, maar volgens den Bisfchpp Gukneaus ook ln de Bosfchen van Noorwegen , aan den vcet der Bergen , en fomtyds ann de Haagen groeit, wordende aldaar Sprlhkelfnp geheten. In 't Brancienburgfeendaaromftreeks komt zy , doch zeldzaam, voor, zo GlE. ditsch aantekent. De roode is in Toskanen gemeen, zegt Michelu's, maar de witte zeldzaam. In Vrankryk wasfen zy veel tusfchen het Riet, in vogtige plaatfen, zegt Stereeek, wien dezelve in Brabant niet was voorgekomen. Omftieeks Montpellier vall zy, volgens Gouan, ovaal of rond. Op de wyze der Moriljes komt deeze te yoorfchyn met een rondachtig Bolletje , als een groot Hoender-Ey, waar van het Vlies, op.mbarftende . zodanig een ongefteelde holle getraliede Kampernoelje vertoont, als men in de Afbeeldingen kan befchouwen(*J. Dezelve . (*) Hoe de Heer Gleditsoh hier de Takkige, Koraalachtige Hinkende Zwam kan t'liuis brengen , weiki Rfaumur aan een Muur in Vrankryk vondt, zo zeer in gedaante verfchillende (zie Mem. du 1713), bsgryp ii$ niet. Ss 3 II. Deel. XIV. Stuk. X. Afdeel. ih: h00fd- tuk. Netzwam,  x: Afdeel. Hl. Hoofdstuk. TT. Cinthrus denudatas. Ontbloote. III. Nudus, Naakte. TV. Recutittts. Befneeieae, I i 1 i I ! I I 1 ■,,\f) JB ï S C I! K ï ï lïï O VAN re heeft dergelyken Stank als de Stinkfchafc, waar door ook de Vliegen worden aangelokt »n gevangen , zo men verhaalt. (a) Netzwam , die gefteeld is, met een lang' werpig gekelkt Hoofdje. (3) Netzwam , die gefteeld is, met een langwerpig Hoofdje, dat aan den overlang jen As is aangegroeid. (4) Netzwam, die gefteeld is , met een Kogelrond Hoofdje, dat een ovaal Topje heeft. Zeer kleine aartige Kampernoeljes , na Re» zenachtig Weder aan Hout , de Schors van Boomen en elders opfchietende , naauwlyks :en vierde Duims of een half Duim hoog, zyn leeze: waar van MiCHELiusde twee eerlen in Toskanen waargenomen , en zeer duilelyk, door Vergrooting, in Plaat vertoond heeft. (2) ClcUhrus Stipitatus , Capit. oblongo volvato, Clach. ediculatus purp. Cap. oblongo. Guett. Stamp, T. p; 6. Clathroides purp. pediculo donatum. Mich. Gen, 14. T. 94. f. t. (3J Cathrus Stipit. Capit. oblongo, Axi Iongitudinali dnato. Fl. Snee. II. N. 1263. Clathroidaitrum. Mich iea. 214. T. 94. (. 2, Stemonitis. Gled. p. 141. Hall'. lts. p. 115. (<0 Chihrus Stipit, Capit. Globofo, Glande ovali, F!, 'we. H. N. 1464.  BE PADDESTOELEN. 647 heeft. Hy maakt 'er byzondere Geflagten van, metnaamen, die aanduiden , dat zy naar zyne Clathrus gelyken. De Tweede is ook in Sweeden waargenomen en in Switzerland, zvnde door HallerTrichia genoemd :terwyl Gleditscii haar Sttmmhh doopte. Deez vondczeop verfchejde plaatfen in Duitfchland, meeftaan 't Hout van Stooven, Broeibakken en Kanaalen , die door de broeijing van Paar. dcmestvogtig gehouden werden, in t vroege Voorjaar. Misfchien zou menze dan hier te Lande ook wel dus kunnen vinden. De laatfteis, zo 't fchynt, alleen in Sweeden, op de Bast der Boomen , waargenomen. Haar ron de Hoofdje , breekende, blyft ten halve over. met een Eyrond dotje, als van Katoen, daai op geplaatst. De Heer Schmieoel geef. de Afbeeldingen van twee Netzwammetjes fraay rood van Kleur, waar van het eene zyr Jeetje behoudt , het andere hetzelve afwerpt Zy fchynen van alle deeze drie aanmerkelyl te verfchillen (*)• H e l v e l l a. Tolzwam. Dit Geflagt, by verandering van ElveJa dat oudtyds een Paddefloel betekende, dn gedoopt, heb ik naar de geftalte Tokva* \ (*) Icon, Plant. T. 33» v' Ss4 x. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Netzwam. I [  X. m, 1 HüOFDSTL K. 1. Beivella Mum. jMyterige. I< } i; J b 9 n n i; r e X. Afdeel* lil. Hoofdstuk. Tohwam. II. Helvella fablermnea. Onderaarde.PI. CV.  650 B f. s c ii r y v i n o van X. Afdeel. 111. 'HooïDstuk. Tolzwam. i 1 A I I 1 III. He.vella Fineti. Fyn boomen, j ( jj I i e I •*i l ■ , I I ti G Dit is de naafte bepaaling, welke ik geevert kan van de zonderlinge Zwam, in Fig. 3, op Plaat CV. afgebeeld. Dezelve heeft een bruin geel Okerige Kleur en eene zagte zelflandigheid. Men heeftze op het oude Hout, lat met een Salpeter- en Zwavelig Water loordrongen was, inde Zilvermynen van Doothéa te Clausthall op den Haarts, honderd;wintig Vademen diep, gevonden. Veel fchynt lezelve naar die , welke Doófor Scopoli in le Alt-Anthoni de Padua Stollen waargenomen leeft, te gelyken (*). (3) Tolzwam, die ongejleeld is. In Lapland groeit deeze aan de Pyn- en Denïeboomen, daar zy overblyft en (land houdt, iffchoou dezelven kwynen en beginnen te ter ven. Gleditsch fpreekt van een derelyke met een platachtig famengeplooid Hoed:, doch dezelve hadt ook een Steel. Zodanig ene was in de Pynboom - Bosfchen van de lark, op vogtige Mesachtige plaatfen, en in : Land omftreeks Jena, hem dikwils voorgeomen. Hallei; fchynt die als eene Ver- fchei- (*) Agaricus Coralloides vel Clavatus. Plant, fubterr. Mg. 177*'. p 10?. Tab. 35, 36. (2) tielvelta acaulis. Agaricus acaulis utrinque j»iaiiisculus. PI Lapp. N 517. Fl. Sv.ec. 1084. An Boles Petiolo rugofo, P),aolo planiori. Hall. Helv. 23, led. p, 38,  DE PADBESTOUKK. 651 ichcideuheid aan te merken, van de voorbaande: doch de verandering van deeze KreukZwammen is oneindig; gelyk men by SchjEF v e r kan befchouwen. (4) Tolzwam , die het Hoedje met ongelykt Kwabhen heeft, die niet gejlooten zyn: zwart en klein. Op Ysland is zodanig eene kleine door dei lieer K oënio waargenomen en bovendiei nog eene,üe uitermaate klein was, vanKleu: ais Kopergroen. P e z 1 z A. Bekerzwam. Ik heb den Geflagtnaam Peziza, welke oudtyd voor een ichadelyken Paddeftoel gebruikt wa (*), terwyl deGeftalte Klokvormig is en ongc fteeld, in navolging van den Pastoor S c h je 1 v e r door Bekerzwam vertolkt. Men vinc 'er de volgende .Soorten van. CO Be- C4) Mvella Pileo Louis diiïormibus, non claufis, atra parva. Oed. Fl. Da». L T. 534- N. 1, Fase. IX. P. 7 Gunv. 'Non. N. 1059 m- Wa??k V- 244. f ' ) Sunt et in Fungorum Genere a Grsecis difti PeJ£ qui fine Radice aut Pediculo nascuntur. Fi.n. ff,ff.lNat Libr. XIX. Cap. 3- II. ÜEBr.. XIV- Stuk. X. Afdeel. 111. Hoofdstuk. IV. Belvella atra. Zwarte. \ l s 5 t  65* B e s c h R y v I n o van X. Afdeel. ui. Hoofdstuk. 1. Pe.-.iza Lemifera Lwnsaraagende. i 1 i \ 1 / 1 I 3 c c it ¥ T fc C th ic ne D. (O Bekerzwam , die Klokvormig is , Lins* draagende. In de Bosfchen, op Takkenen ardere (lukken Houts, die op den Grond leggen, alsook in de Tuinen aan oude Broeybakk-n en elders, vir.dt men deeze, die dikwijs g-heele plekken Gronds op liedd^n met Run en in de Paden befluat : zodat Rufpics dezelve een alergemeenst Padde-fioelacbtig Gewasje noemt, n Noorwegen, daar men het in de Herfst op e Landen, dikwils op rottendeKÓoröhalmetL antreft , wordt uit de menigte des Zaads ! velke het geeft, de vrugfbaarheid v;JD 't aanbande Jaar, By fommiVLnnd.o'k, voorfpeld. ;y komen eerst als Peerachtige Knobbeltjes \ deiner dan E:wten,te voorfchyn ,die,na een )agof anderhalf verloops, openbarften, en dan (i) Pezha Campanulata i.entifera. Syft. Ndt. Ven. lil, Ge*. 1215. .Sp 1 Gort Bdg. ij p 32g. pèlj al. campanulato Hort. Cliff. 479. R Lugdb 5,8. Pez." ilicibrmis Lentifcra tem, üill. Gisf. i9J Ft Si,ec. M , 12; . Cyadioides cinereum et veluti Sericenm. ich. Gen sij, T tot f , FtrngbTne» Tournf. Vaii l' 11. f. 6, 7 Pu.K. PAtft. ,84 f 0. Fuogns Ca|id: rmis Seminiferus. Mfntt p„g T. 6. Pi fD. p, ratnoidés cine-eum Aibhirfufom Hatl. ,8i cyjt" JS. Hall. ttfir. (nchaat II I;'p I;7, 0fcDi*««^ T< 5 Gonn 2Viri>. N. 5IS. A Pezb, Cal Camp. In'ter- fttiato, externe fquumofo. Guett, 1. p. j5. 1lie. Par. 387.  dé Pabüestöélém, 653 dan z'g als Kelkjes of Bekertjes vertoonen, bevattende een Linsvorrnig Zaad. De Kleur is van buiten zwartachtig glad, van binnen AfchgraaüW. Eene Verfcheidenheidj die van binnen geftreept, van buiten Schubbig is, heeft men in Vrankryk en elders waarge. nomen. (2) Bekerzwam, dieTolachtig geknot is, mei eene geftippelde Vlakte. Deeze, die de Oppervlakte wit heeft, mei zwarte Stippen, komt in de H>rfst op hoopjes oude Paarden- of Koeijen - Mest in de Weid' landera , by ons, doch niet veel, voor, zc de Heer de Gorter meldt. DeHeerGLEditsch merkt aan , dat hienze op gedroog< de Koeijen-Stront, in 't Voorjaar en de Herfst, overvloedig door het Brandenburgfe aantreft: ja de Exercitieplaats buiten de Halfe Poort t{ Berlyn is 'er , onder anderen , vol vaa. D< Stippen der Oppervlakte vertoonen zig, dooi 't Mikroskoop , als kleine Gaatjes, die he rype Zaad , dat zwart is, zo fyn als Stof uit werpen. Zy heeft een zeer kort Steeltje. (3) Bc (2) Peziza turbinata trutlcata, discö punftato. Gort Beg. uts. Fl. Suec. ff. Cliff. R. Lugdb. Oed. Dan. T s83. Musc. minimus Lignofus Disco puncta o. Bocc Mus.W. p. 25 T 107. Oed. Dan 28S. Eivela turbinata patula &c- G' ed. p. 44. Spliaeria nivea plana Pu» natis nigricant. Hul. p. 121. II. Deel. XIV. Stuk. Xv Afdeel UI. hoofdiTUK. ir. Peziza punttatai, Geftippelde. 1 I  ÖJ4 BïSClUïïlHS V A N X. Atdeel. III. HooJJD» STUK. 111. Peziza Cormicopioides. Hoornachtige. (3) Bekerzwam, die Trechterachtig is, vanboven gaapend, uitgehoest, geftippeld. In Vrankryk niet alleen, maar ook in Duitfchland, in Switzerland , ja in Noorwegen zelfs, komt deeze , hoewel zeldzaam, voor. Zy groeit tropswyze, en maakt als een Tros van groote Trechterachtige Bloemen , gelyk die iet Bignonia, by voorbeeld, uit; welke doorgaans wat krom liaan , zo dat zy elk op zig zelve naar een Overvloeds-Hoorn gelyken, waar van de bynaam. In de Bosfchen der hooge Gebergten van het Thuringer Wcud, is zy niet ongemeen. Zy verfchilt, doordien de rand fomrvds omgekruld is, fomtyds als afjefneeden , fomtyds in Slippen verdeeld, als die van veele Trechterachtige Bloemen. De Kleur is van buiten doorgaans bruingeel, van binnen donkerrood of zwartachtig, gelyk v'AiLLANTdit ook van buiten opmerkte(*J , iie ze in 't Bo>>fchagie der Parken van Verfailles en Marly, omtrent het midden tan Augustus, van twee tot vier Duimen hoog vol It. Hier C3I Peziza Infundibuliformis, Disco patente fmuato punftato. Elveia Infundibuliformis &c. G'.'ett. Dalib. uts. Fungoides nigricans majus , Cornucopi^ ibrma. Vaill. Par. T. 13. f. 2.3. Peziza Membranacea Tub?e fimilis. Hall. Helv. inchoat. III. p. ug. Eivela petiol- Corpore excavato, Infundibuliformis. Gled. p. 41. GUNN. Notv. N. 743. SCHASFF. T. léji 166. (•) Brun d'abotd, pnis apixs noir cendrc en dehor?.  de Paddestoelen. 055 Hier zal die fraaije Ceyhnfthe behooren, welke de Edele Heer Chr. P. Mei jeu, keurig Verzamelaar van uitgezogte Naturaliën,, onlangs uit Oostindie, onder verfcheide andere Zwammen ontvangen , en my ter Afbeelding gunftig medegedeeld heeft: zie Fig* 4> op Plaat CV. Want; fchoon dezelve geenszins Vliezig is, maar eene vaste zetfftandigheid heeft, toont de Geftalte genoegzaam, dat zy hier t'huis ie brengen zy en als een middelflag uitmaake tusfchen deeze en de volgende, die beiden gefteeld zyn in dit Geflagt. Dat zy tropswyze groeijen blykt aan den Voet; de Geftalte uk de Afbeelding,zo wei als de dikte van den Rand, die ftomp is en rond, eeniger' maate uitgehoekt of als ingefneeden. De hoog' te is omtrent vier Rynlandfche Duimen bover het Voetftuk, dat voor Wortel fchynt te Verftrekken. Zy heeft den Steel of Stam, tol omtrent een Duim beneden den Rand, zeei glad zwartachtig bruin , even als of zy ge vernist ware, en zodanig is ook de binnen, holte, meer dan een Duim diep, voor eet groot gedeelte. In 't overige heeft de ge heele Top eene geelachtig witte Kleur en i van onderen vol uitermaate kleine,naauwlyk met het bloote Oog zigtbaare Gaatjes; welk haar veeleer tot de Bokti zouden betrekken indien niet de Trechter- of Trompetachtig Geftalte haar hier t'huis bragt.. (4) Be II. Deel. XIV. Siuk X. Afdeel. 1)1. HootD- Ceylon» the. Pl.. CV. Jfo 4. t »  6jö" B E S C II R Y V I N « VAN x. AïDEEL. IJl. Hoofdstuk. IV. Peziza jiceiabit tam. Vingei hoedige. I.V. Cijathoi des. ^'roesachtige. 1 1 (4.) Bekerzwam , die Kroesachtig is, van buiten gekoekt met Takkige Aderen. Des Winters nam MichelIus deeze op hoopen Paardemest en op daar mede gemeste Landen, in Toskanen waar. Zy is van zeer ■veranderlyke figuur , wordende van hem by een Smeltkroes , van anderen by een Mortier of Pot vergeleeken, G t e ö itsc h vondtze fomtyds rond , fomtyds driekantig hol , op een klein Voetje, van buiten aartig begroeid met Takkige Ribben, hard en bruin van kleur. Zy kwam hem , na den Regen , in Mey en Juny, in Mosfige Bosfchagiën en op Velden in het Btandenburgfe, ja fomtyds ook in Ho. ven, Boom- en Wyngaarden, voor. In grc.ote Bosfchen van Meisfen vondt hy ze op de Wortels van Boomen. Somtyds hadt ?y de figuur van een Schulp of was op andere manieren wanflaltig, gelyk men in de Plaaten van SchjEffer kan beichoawen. (5) Bekerzwam, die Kroesachtig is, met een /lompen opgeregten Rand. (6) Be. (4) Peziza Cyathiformis . extns anjrulat» Venis Ramcfis. Gort. Betg. U, pv 329. Fungoides fuscum Acet:ibuiibrrae. Vaill. Par. 57. t. ij. f. 1. Fungoides maximum 7nfis fulbrii formi. Mich. Gen. 206. ï 86. f. 1. Peziza Irafteata fbrdide lutea iubvillofa. Hall. Helv. ikchoai. !:. p. 129. Elvela Corpora hemisphserico. Gled p. ^2. ÜCHiEFFEK. t. 15o, 155, ic6. Cs) Peziza CyttblTormU, margine crecto obtiifo. fit. Snee,  ï> k Paddestoelen» 057 ^tJ^ Bekerzwam , die Klootachtig Klakvormig is, met een gekartelden rand. (7) Bekerzwam, die vlak is, met een verheven Haairigen rand. f8) Bekerzwam, ófo Tolachtig is, Slakvormig. De verfchillende figuur, in de bepaalingen en door de bynaamen aangeweezen , onderïcheidt deeze Soorten , altemaal kleine Paddeftoeltjes zynde, waar van fornmigen op den Grond , anderen aan Boomen , op Hout of Muuren, in donkere vogtige plaatfen,voortkomen. De Schildachtige, Idie meer naar een klein Kommetje gelykt, vindt men by ons menigvuldig in de Weidlanden , op hoopjes ou- Suec. 1210, 1274. Peziza lutea pat-va, marg. Isevibus. Raj. Jlugl. UI. p. 479. T. 24. f 4- (6) Peziza, Giobofo-Campanulata, margine creuato. Fl. Suec, II. N. 1273. Fungoides Glandis Cupulam referens. Vaill. Par. 57-T. 11 f. 1, 2, 3. (7) Peziza plana, margine convexo Pilofo. Gort. Belg. II. p. 329. Fl. Saej. II. N. 1272. Peziza lutea parva rnarginibus Püofis. Raj. Angl. 111. p. 18. T. 2}.f. 3Fungoides, qui Fungus minimus Scutellatus, Coloris Auxantii. Vaill. Par. T. 13. f. 13 , 14. ElveJa Disciformis feslids et plana. Glfd. p. 42. C8_) Peziza Turbinata Cochleata. Elvela multis aufractibus Cochleata. Guett. Dalib. Par. 384. Fungoides Auriculam Judïe referens &c. Vaill. Par. 57. T. 11. f. 8. Tt II. Dssl. XIV. Stuk. X. Afdebl111.5 Hoofd» STUK. VI. Peziza Cupularis. Roemerachtige. VII. Scutellata. Schildachtice.VIII. Coehlea/a' Slakvurmige.  6j§ Be s c ii r y v i n c va » X. hu Hoofdstuk. Bekerzwam. ix. Peziza Auricata. JudasOor. oude Koemest, by nat Weer. Deeze is fray Oranjekleurig. Somtyds komt zy ook byna geheel wit voor , als .Schildjes of kleine Penningjes, beflaande groote plekken op Boomfiammen , rottig Hout, Kruiden. Mosfen, ja zelfs op een vogtigen Kley-Grcnd. Door Ouderdom wordt zy bruin en zwart of Roestkleurig. De laatfte , die een Slakvormige figuur heeft, is van binnen rosachtig, van buiten wit en als met Meel bepceijerd. (9) Bekerzwam , die holrond rimpelig is en Oorachtig, Aan de Stammen van oude Vlier- en andere Boomen, komen in de Vuortyd dikwils de Zwammen voor , die men gemeenlyk JitdasOoren noemt. „ Ik had deeze bcvoorens met Dilleniüs voor een Lichen gehouden, „ zegt LinnjSOiS, doch door 't gezag van „ Glelitsüh ben ik thans gedwongen haar „ tot do Boomzwammen te betrekken." Zy heeft eene minder Oorachtige gedaante dan de (oj Petten corcava rugora Auriformis. Gort Belg. p. 329. Tremella fesfilis Membranacea Auriformis cinerea. Sp. Plant, p. 1625. PI. Snee. 1137. Elvela fesfilis Membr. rugófa et crispa, forma concavaV Gleditsch. p 39. Peziza Brafteata ca-spitofa plana , extus Sericea. Hall. Helv. inchoat. III. p 129 Agaricus Auriculte tónna. Tournf. Bijl. Mich. Gen. 124 T. 66. f. 1. Fungus Sambuci vel Auricula Judse. Sierb. p. 256. T.27.  de Paddestoelen. 659 de naastvoorgaande Soort, zo Haller. aanmerkt, 't Is eene half ovaale Klomp, die aan de eene kant eene infnyding heeft, van welke plooijen afloopen, gelyk in eens Menfchen Oor, met Slangswyze draaijen van Bladerachtige verheffingen over de geheele holle Vlakte, die donker van Kleur is en glad, doch de buitenzyde uit den Afchgraauweh groenachtig. Gedroogd zynde, is deeze Kampernoelje hard, maar krygt door in Water te weeken zyne Lymerïge taaiheid weder. In de Apotheeken zyn de Judas-Ooren bekend , doch weinig in gebruik. Het Aftrekzei of Afkookzel , in Water, Azyn of Melk, wordt om te gorgelen in Keelziekten , als ook in de Spruuw der Kinderen , zeer geroemd , en de Zwam zelf tegen Ontfteekingen der Oogen; mids, in Water en Azyn geweekt, daar op gelegd wordende. Inwendig houden fornmigen ze voor Laxeerende, anderen voor Samentrekkende : ja eenigen zelfs, achten derzelver gebruik gevaarlyk: des het mooglyk beter zy, zig daar van te onthouden. (10) Bekerzwam, die platachtig is en Oorachtig , vol Gaatjes, met een hreeden Zoom, l C Dee-d (io_) Peziza explanata Auriformis foraminuloTa, Limbo lato cincta. Mihi. Tt 2 IL DBEt. XIV. StUK. X. Afseïi.' iii. Hoofdstuk. Seker-f '.uiam.i X. Pezizti imbofa. :ezoom- Pt. CV. FiS- 5-  x. AlDIEL. UI. Hooïd- stuk. Bekerzwam, 3 ( f I Gebandeerde. i t \ 660 Beschiïvihg van Deeze zeer zonderlinge , niet minder fraaije Zwam , waar van ik de Afbeelding in Fig» 5, op Plaat CV, mededeel, heeft gedagte Heer Meijer verfcheide Exemplaaren van , onder de gemelde CeilonfcheZwammen, door zyn Ed. onlangs ontvangen. Dit is wel het volkomenfte, de anderen zyn kleiner, ivaarfchynlyk jonger en niet zodanig gezoomd, Zyn Ed. heeft ook een Takje, waar aan eenige zeer kleine zitten , uit welken de natuurlyke plaatzing en bovendien ook zeker blykt, dat ie Gaatjes , waar de eene Oppervlakte uit aeftaat, niet beneden zitten, als wanneer deese Zwam tot de Bolcti van Linn^us beïooren zou kunnen, naar fornmigen van wel* een, inzonderheid naar de Kleurwisfelende, vegens de andere Oppervlakte, die ook zeer tanig gezoomd en bovendien gebandeerd is, half paarfchachtig bruin , naar 't midden, ialf geelachtig naar den rand t) zy anders 'eel gelyken zou. De Gelhlte is ook taameyk Ooracbtig, en zodanig heeft zyn Ed. 'er nderen die fraay rood zyn van onderen. De bovenfie Zeefachtige Oppervlakte ziet uit Jen rosfen geelachtig ongelyk. Die op Ysland door den Heer Koeric gevondene, welke onder d_m naam van Zonalis s te boek gefield door Zokca; een uitgeleid Vliezig Hoedje hebbende , dat Vezelig yas geftreept eu met Banden getekend; heeft de  de Paddestoelen. 661 de HeerGuNNERUs bygebragt onder den bynaam van Geftraalde (*). C l a v a u. i a. Knodszwam. De Paddeftoelen die glad of effen en langwerpig zyn, hebbende een Knodsachtige Geftalte, maaken dit Geflagt uit, tot het welke ook anderen, die Takkig zyn, betrokken worden, als volgt. (1) Knodszwam, die Knodsacktig is en geheel eenvoudig. (2) Knodszwam , die geknodst is en onver- 1 dseld, met het Hoofdje Schubbig. (3) Knods- (■-) Peziza radiata. Gu.vn. Ft. Norvcg. N. 1050. Peziza Zonalis. Flor. Island. p. 244. Fl. Dame. Fase. VIII. T. 469. f. 2. ( 1 ) Clavaria Ciavseformis fimpl cisfima. Sijft. Nat. Veg. XIII. Gen. 1216. Sp. l. Ft. Suec. 1104, 1266. H. Cliff. R. Lugdb. Clavaria alba Piftilli forma- Vaill. T. 7- f. 5. Clav. major lutea. Mich. Gen. 208. T. 87. f. x. Schmied. Icon. T. 15. Clavaria erefta Corp. fimpl. obtufo integro. Gled. p. 26. Hall. Helit. inchoat. UI. (2) Clavaria Cja«ata iutegerrima, Capite Squamoio. Guett. Stamp. Dai.ib. Par. Ciav. Militaris Crocea. Vaill. Par. 39. T. 7. f. 4. Schmisd. Icon. T. 4. Hall. Tt3 II, H&Ttu XIV. Stok. X. Afdeel. III. Hoocdituk. I. Cl .v tria Pi/liltaris. Stampeige. TI. Militaris. Schubbi;e.  «562- I? e s c n r y v i rf o vak x. Afdeel, UI. Hoofdstuk. Ilt Clavarit Ophioglosjoides. Ruige. IV. Digicata, Gevin' gerde. (3) Knodszwam, die gcknodst is en onverdeeld, famengedrukt, fiomp. Deeze , in de Bosfchen van Europa, daar 't vogtig en belommerd is, hier en daar voorkomende, verfchillen eenigermaate in Geftalte, doch meest in Kleur, 't Zyn kleine Gewasjes , naauwlyks meer dan één of twee Duimen hoog en allen eenigermaate Knodsachtig; doch de eerfte Soort, die witachtig of uit den geelen ziet, heeft meer de gedaante van een Scampertje ; terwyl de tweede, die Saffraankleurig rood is, naar een Kiygs-Knuppel der (Judsn of naar ccn zogenaamde Ihrkit.'es Knods gi ' kt. Dc derde wordt by een Slangetong vergclcekea. Dcezc laatfte is zwart ea eenigermaate i"i: ofruurr van Oppervlakte. Nog heeft ivf ici.el.u5 een zeer klein geeltje, en anderen , opgegeven. De Heer S c h mi e d el hcefc de drie .*-ocrtcn,e!k in 't byzonder, zeer fraay in Plaat vertoond en omftandig befchrceven. Gled ii scit bicngtze alien, als Verfcheidenheden, tot ééne Soort, (4) Knodszwam, die Takkig, Houtig is en zwart. (5) (3J QUvarin Ciavata integerrima coropresfa obtufa, GueTT. Dalib. uts. Clav. Ophioglosfoides nigra. Vaill. Far. 39. T. 7. f. 3. Hall. uts. p. 126. Schmied. Icon. T. 25. (4) Clavaria Ramofa Lignea nigra. Gort. Belg. II. j>. 329. Dalib-Par. 387. Agaricus Digitatus niger. Tournf.  ce Paddestoelen. 663 (5) Knodszwam, die Htorenachtig getakt is , ^r^'FL famangedrukt. iil. JJOOFD- (6) Knodszwam, met de Takken digt getropt, zeer Takkig, onselyk. Cinvr.via 0 hijpoxijlou. . Onder- (?) Knodszwam, met de Takken digt getropt,houtige. zeer Takkig , getopt, fiomp, geel. crallai . des. (3) Knodszwam, Je Takken ge/pitst Tak Koraalkig, ongclyk , geel van Kleur. ** ^* Fastigia- Deeze brengt de Heer Gleditsch ookw als Verfcheidenheden tot óéne Soort t'huis, welke hy noemt,. Knodszwam met een veel- Mus'coideelig Lighaam, dat ongelyk en zeer Takkig ^jiosacUis, in dunne topjes uitloopende. Toobne- t!s3« fort (5) Clavaria Ramofo - Cornuta eompresfa. Gort. Belg. 141 p. 330. Fl. Suec. /3, Agaricus) Ramofus Cornu Rangiferi referens. Mich. Ehkett. Tab. Fungus Cornu Durcadis facie. Eph. Nat. Cur. Dec, i. Ann.4. p. 195. Gled. p. 31. (6) Claua-ia Ramis confertis Ramofisf. inscqualibus. Gort. Belg. uts. Flor. Suec. Dal. Par. R. Lugdb. 518. Corallo - Fungus flavus. Vaill. T- 8. f- 4. Coralloides flava aibida. Tournf. Tuft. 564. T. 332- f- B. Barba Caprina. Stexb. p. 96, 97. T. it. f. A D. (7) Clavaria Ram. ronf. Ramofisf. fa.tigiatis &c Fl. Suec. 1107, 1269. Fungoides Fungiforme luteum foeiidum & minus Ramofum. Rai Angl. J II. p 479. T. 24-f. 5. (8J Clavaria Ram. Ramofis armninatis, imjequalibus , luteis. Fl. Suec. 1108, 1270. Fung. parvus' Rmnofus fiiteus. Raj. siagl. lil- §>. 16. T. 24-f.-7. Hall. Helv. inchoat. 111. p. 124. Tt 4 II. DfiftLi XIV. Sivs,  X. Afdeel III. Hoofdstuk. Knods- i t l c ü 'l 0 § <5c*4 B E S C H R Y v I ff Cï VAN fokt hadt'er een Geflagt van gemaakt, on1 der den naam van Coralloides, als zweem en da naar de Koraalgewisfen, die in Zee groeijen. De zelfftandigheid is, volgens II A llür, die 'er wel agt Soorten van heeft, a's Kaarsfmeer. Sterberjk zegt, dat menze in Daitfchland noemt Ziegenbart of Geissbart, dat is, Geitenbaard, in 't Latyn Barba Caprina. Anderen noemden ze ook Hand- of Vinger • Kamper, vodjes, wegens de Geftalte. Hy had.tze.in Brabant tot vier Duimen hoog en grooter gevonden. Zy komen in Bosfchen voor; doch de Onderhoutige in Kelders en op andere donkere plaatfen , aan rottig Hout. De drie eerften zyn in onze Provinciën, en de derde op Weidlanden in Vrijland, door Meese, waargenomen; de twee laatften, die kleiner vallen, in Engeland, ais ook in Sweeden , tusfchen 'c Vlos. De Kleur van eenigen is wit, van anleren roodachtig Vleefchkleur, paarfchachtig )f Violet, ook Vuurkieurig of hoog geel, en wart, naar het verfchil der Soorten. Van linnen hebben zy eenige Vezelen: men vindt ix geen blyk van Zaad inj dan een Poeijer , oor de Opperhuid verfpreid. De Koraalacll 'ge behoort tot de kwaade Paddeftoelen niet, o Sterbe ek aanmerkt, die zegt, dat mene in Duitfchland zeer klein kapt en Balletjes aar van maakt , even als de Fricadellen van ehakt Vleefch. Hy hadt verfcheide Perfoonen  de Paddestoelen. 66$ gefproken , die bekenden , dat zy dezelven A(rij^*EU aldaar dus menigmaal gegeten hadden. Men I1L tehze 'er onder de befte Kampernoeljes, zoir^ÏD* PI aller aantekent. Lycoperdon. Stuifzwam. De overvloed vaneen zeer fyn Stof,'twelk uit deeze Gewasfen, wanneer zy ryp zyn, door drukking of van zelve met een geblaas uiifpuk, heeft 'er den zonderlingen Griekfchen naam , welke JVoijsveest betekent, aan doen geeven. Betaamelyker geeft men 'er dien van Stuifzwam, cm de zelfde reden , aan. Zy hebben , in "t algemeen, eene rondachti. ge figuur, en beftaan meestendeels uk zekere Rokken, die eene Holte befluiten, waar in eerst een week of harder Vleefch huisvest, het welke vervolgens in Celletjes van één fcheidt, die het gedagte Stof, 't welk men denkt het Zaad te zyn , bevatten. In fornmigen, evenwel, ook tot dit Geflagt betrokken , vindt men 't zelve niet, in anderen wordt het niet uitgeworpen, gelyk in de twee eerfte Soorten, die I. Vast van zelfftandigheid zyn , onderaardfch, zonder Wortel. CO Stuifzwam, die Klootrond is, vast van l jr Lljcoptf' Z-elf'don Taber, Tartnfifel. (i) Lycoperdon globofüm, folidum , miiricatum , RaTt 5 dioe ïï. Dsel. XIV. Stvk.  ■ X. Arni-Ei.. III. Hoofdstuk.Stuif- Z7VÜM. f,66 I) E S C I! R ï V IN C VAN zelfftandigheid r gedoomd , geen Wortel helbenae. Die Aarivrugtrr, welken men in 'cLatyn Ta* bera, in 't Franfch Trifes, in 'c Hoogduitfch Truffels, in 'c Itaüaanfch Tartufft, in't Hollandfch Tartuffels of wk/iardbuilen noemt, maakenhier de eerfle Soort. Men vindtze niet alleen in Italië, maar ook in Vrankryk en vei fcheide deelen van Duitfchland , doch aanmerkelyk verfchillende. Michel i cs merkt aan, dat dezelvzn rondachtig zyn , meteen ongelyken Bast, die als bezet is met een menigte punten van Diamanten , en dus zeer ruuw ; de zelfftandigheid, van binnen, Eeltig ,en, gelyk de Pit van eene Moskaatnoot , door veele Streepjes of Spleetjes verdeeld en gevuld met ronde Celletjes of Zakjes, ieder twee, drie of vier, rondachtige Zaadjes bevattende. Van de zodanigen werden in Toskanen, 's Winters, in het Gebergte, gegraven, met een fmaakelyk welriekend Vleefch; des Zomers in Bofchachtige plaatfen en dicc deftitutum. Syjl. Nat. Veg. XIII. Gen. 1217. Gort. Belg. li. p 330. Ljcoperdon foüdum. Fl. Lapp. Suec. 1116, it%\\ R. Lugdb. 519. Dalib. Par. 3gl. Tuber Brumale. Mie». Gen. 221. T. 102. Tuber. Matth. Diosc. 54i- Lon. lc. IJ. P. 276. Tüurnf. Lntt. .565. T. 333. Gled. p. rr7. Sterb. p. 30S. T. 32. Lycoperdon ovato - oblongum glabrum &c. Glf.d. p. 156 Tubeta fubterranea Tefticulorum forma. Mentz. Pug. T. 6. BoeBh. Lugdb. I. p. 15.  de Paddestoelen. 667 én Boomgaarden , omflreeks Florence; van binnen bleeker, met minder Smaak en Reuk: des hy ze in Winter- en Zomer - TrulFels onÓet cheidt. Van deezen aart komen die Aardvrugten , in de Zuidelyke deelen van Vraukryk, ook overvloedig voor. De Provencaalen noemenze Rabasjös. Doorgaans groeijen zy in magere Gronden, daar men naauwlyks eenige Planten ziet , dan Lavendel of Wilde Thym en dergelyken. Het Landvolk weetze op te fpooren , door middel van een Zeug, welke zy op dergelyke plaatfen brengen, en, wanneer dezelve het Gat diep genoeg gegraven heeft, om aan den Truffel te komen, zo trekt de Hoeder haar by den Poot met het Touw te rug; dan ligt-zy den Kop op, als wanneci hy haar eenige Gerst aanbiedt , en , tenvyl zy die opvreet, haalt hy den Truffel uit de Grond. Dit Werk wordt meest door Vrouwvolk verrigt, die met dit Truffeizoeken den Kost winnen. Men kanze, in de Zomer, fomtyds ook vinden, door in de Zonnefchyn te letten op plaatfen daar vergaaringen van Vliegen tot eenige hoogte boven den Grond zig verheffen; maar dan is deeze Aardvrugt doorgaans bedorven of Wormgatig, en in 't algemeen hebben de Zomer-Truffels weinig Sm3ak cf Reuk (*). In (*) Garidel. Hift. des Plait. i'Aixm Provence. y. 4-4. II. Dsei.. XIV. Stuk. X. AlDFf b, Ui. Hooi». ITl'k. Sttdf. '• zwam.  (568 Beschryvino van x. .Afdeel» 111. Hoofdstuk. Verfcbil lende Ge flalte. 1 1 ] « o !' .] ] In Piemont daar de Tartuffels mooglyk wel het overvloedigfte in geheel Europa groeijen > gebruikt men Honden omze op te fnuffelen, en veele Boeren zyn 'er , die daar uit alleen .hun befiaan hebben. Men vindtze 'er zwart, wie cn rood gemarmerd, fomtyds wel twaalf of veertien Ponden zwaar (*). In 't Park van Viilateneufe , by de Abtdy van St Deais in Vrankryk , waren 'er, voorheen, zo veel te vinden, dat hetzelve, ten dien einde, in 't jaar 1874 , door 's Koning* Prokureur Generaal , Heer van Villateneufe , aan een Fruitkooper te Parys verpagt werdc voor zes Jaaren , tegen tweehonderdvyftig Livres in 'c Jaar en tien Pond Truffels aan,den Heer daar dt te leveren , in ieder Saizoen(f}. Haller nerkt aan , dat zy in de Bosfchen, op fom-, nige plaatfen van Switzerland, ook gevonden .rorden , die de Bast eerst wit dan zwart heb>en en van buiten ruuw zyn ; doch mooglyk .0 ruuw niet, als M 1 cn e lius dezelven ver:oonti Die welken Touuruefort, zeker» yk naar 't Leven , in Plaat gebragt heeft, zyn lok zo fcherppuntig niet bekleed. En, aan de (*_) Men kan hier aan niet twyfelen, alzo liet uit eloofwaurdige Schryvers blykt, maar zouden het dan. jk Klom; en van verfcheideue fair.engegroeid zyn?Imiers lionsr. Geoffkoy verhaalt , Jat zy fomtyds et-u 'ond en zeiden, vyf Vierendeel zwaar vallen. Mem. de 711. (fj Güeiiard. Mem. propr. lom, I. p, XCIV'  de Paddestoelen. C6p degenen, welke men byLocELen DodoNjeus afgebeeld vindt , vertoonen zig in 't geheel geen Puntjes. Zy worden 'er maar ge-, noemd , ronde Balachtige Knobbels en by de Aardappelen vergeleeken. Men zouze, vol-: gens die figuuren , eigener Knobbelige Aardhuilen mogen heeten. Door de gedagte Snuffelhonden , uit Italië , zyn verfcheidene van dien aart in Duitfchland, zelfs in het Urandenburgfe ontdekt : doch die komen meest voor in digte Hakbosfchen , vet van Grond ; zy hebben naauwlyks de grootte van een Kaatsbal en dikwils maar van een Ockernoot, en zyn zeer hard van Vleefch. Dus fchynen zy nader te komen aan de gladden, naar Testikels ■ gelykende , van Mentzel, die door fornmigen met de voorgaande verward, door aaderen volftrekt daar van onderfcheiden worden (*). Zie hier wat 'er gedagte Autheur van zegge. „ In (•) Dit laatfte doet Gleditsch , die ze tot een byzondere Soort bremjt en valfche Hirfch-Bfunst, dooh ook Sweim- Truffel noemt, fchryvende 'er een Vergiftigen Reuk aan toe, p. 156.• maar de Heer de Gorter betrektze tot de Tartuffels en merkt aan, dat menze in 't Graaffchap Zutphen vindt. Sterbeek beeldt de Aardbuilen, die goed om te eeten zyn, zeer verfchillende af, hebbende zyne Figuuren zekerlyk van anderen ontleend, PI. 32. Hy zegt daar van . dat zy eetbaar zyn, van grootte als Kaatsballen of Kwee-Appelen, het meefte deel van buiten gebult, geknobbeld en ÏL Deil. XIV. Stük. on" X. iFDEF.t, III. Hoofd- T','K. Stuifwam.  X. Afdeei 111. Hoofdstuk. Stnifzwgm. )t5"0 Beschryvinc; van „ In Auguflus cn 't begin van September „ vond ik deeze, by Furftenwali en elders in „ 't Erandenburgfe , onder de Zandige Gras- Zooden. Het was , by gelegenheid, dat eenige Zwynen den Grond dien ik pasfeer,, de omgewroet, en nog eenigen van deeze „ Aardbuilen overgelaten hadden. Ik vondze, ,, in groocte, figuur en kleur, volmaakt naar ,, Menfchen Ballen gelykende. Doorgefnee,, den, hadden zy een bruinachtig groen Merg, ,, gelyk de frisfcbe lloviften. Buiten twyfel ,, zullen de andere Truffels , in Italië , die „ men daar voor zulk een Lekkerny houdt, „ van buiten zwart , van binnen wit gemar„ merd zynde, ook zo toevallig ontdekt zyn. „ Hier te Lande zoekt men 'er weinig naar en de meeften worden van de Wilde Varkens, ,, in de Bosfchen, of ook van anderen, die „ men door 't Land dryft, vernield en op„ gevreten." Eet oneffen, Joch fornmigen ook gl;;d cn langwerpig rond als een Ey, van binnen met een geel witachtig Merg, als Knollen of Raapen: groeijende doorgaans verfcheidene by elkander. Maar deeze firydigheid wordt opgelost door gedagten Franlchen Heer, d^e zegt, dat zy in de jongheid, en wel in de Zomer, wit, en glad , vervolgens , in grootte toeneemende , in de Herfst en Winter, gemarmerd, zwart en ruv.w zyn, Mem. de 1711. Men heeftze in Engeland ook gevonden, die puntig ruuw als de Italiaanfche en Franfche, maar v.-el kleiner waren. LüWïiiORP. Abrldgm, Vol. II. p. 6^5- F"ig. 157.  de Paddestoelen. 071 Het zyn dan deeze Testikelachtige gladde AarJbuikjes niet , welke men voor de regte Tartuffels kan houden , waar van ons de gedroogde Snippers uit Vrankryk of Italië toekomen , die men tot Sausfen gebruikt. Verfch hebben deeze een meer of minder geilen Reuk, welke aan de Zwynen en Honden gelegenheid geeft, om ze door opwroetinge te vinden. Men eetze in Italië als lekkere Spyzen, dienftig tot opwekkinge der Minnelust. Tot Vtedzel, echter, zynze weinig beter dan de Kampernoeljes,. in 't algemeen, als hebbende doorgaans een hard en taay Vleefch. De Ouden hebben reeds erkend, dat zy moeielyk te verteeren waren, 't Kan zyn, dat haare hoedanigheid naar den Grond en het Saizoen verfchille. Immers,rypof volwasfen, zynze zeer goed van Reuk en Smaak, zegtGeoffroy, doch verrotten dan ook ligt in de Grond, of worden Wormfteekig , als wanneer zy bitter zyn. In plaats van één verrotten Truffel vindt men , na eenig tyds verloop, een menigte jongen, niet grooter dan Erwten in de Voortyd. Dikwils komen zy by de Wortels van Eikeboomen voor, doch men moetze van die harde Houtige Knobbels, welke aan zodanige Wortels groeijen , wel onderfcheiden. Dat 'er fomtyds een Steentje, of iets anders, in gevonden zy, is mooglyk aan zekere verharding, gelyk in de Peeren, toe te fchryven. II. Debl. XIV. Stuk. X. Atdeei. III. Hoofdstuk. Stuif. zivam.  X. Afdeel. ui. Hoofdstuk. II. Lycoperdon Cervimum. HertsBuil. f571 B E S C II U T V I S C VAM (2) Stuifzwam , die Klootrond is , taamelyk vast van zelfftandigheid, in 't midden Meeldraagende, niet geworteld. Dit zyn dé zogenaamde Hettszwammen, of Herls- Sponfen , van ouds onder de Geneesmiddelen opgetekend , en Boletus Cervi genoemd. Zy komen in vcelc deelen van Europa, niet alleen in Bohème , Silezie en in Wermeland , dat tot Sweeden behoort, zo Linn^eus aantekent (*) ; maar ook in Walliferland , aan de Zuidzyde der Swiczerfchc Kantons, en zelfs in Brabant overvloedig voor. Of zy niet dikwils voor de Truffels zyn aangezien, zou ik twyfelen. Onze Ridder, immers, zo kundig in de Kruidkunde, heeftzc barrblykelyk verward. Zyn Ed. befchryfr. de Truffels, als „ ronde Ballen , van grootte als ,, een Pruim, wie, door verhevene pukkels „ ruuw , zonder Wortel, in 't midden met „ een bruin Poeijer , even als de Bovist ge- „ vuld, ("2) lycvperdon Globolum [blidiusculum Centro Farinlfero, Radice deftitutum. Sijff. Nat. Xllt. Idem Radice inftrufhim. Sp. Piant N. 2. I ycoperdaftrum Tuberofum arhizon fu.vum &c. Mich. Gen. 220. T. 99. f. 4. Tubera Cervina. C- B- Pin 376. Mat. Med. 500. Lob. Tc. 276. Sphxria fubrotunda ikc. Hall. Helv. incho t. p» 122. Sterb. p. 316. T- 32, B. Gl^d. p. 155. N. 7. c. (*) Habitat in BMiemia, Silezia , Vermeiandia. Sp, Plant. 11. p. 1053- Ncgthans vindt menze, in Flor. Suec, uiet, dan onder den byiiiam der Voorgaande.  di Paddestoelen. 673 „ vuld, doch in kleine veelheid , ni.et gaa- i, pende." Dit past in geenen deele op die Aardbuilen, welken zyn Ed. Lycoperdon folidum noemt; maar grootendeels op de Henszwammen. En zodanigen, zegt hy, dat men in Wefler-Bothnie, aan 't Dorp Swartla, op 't Gebergte Kinnekulle in Westgothland, en elders vindt (*). Ook is het zonderling , dat deeze Hertszwammen, door Linnjeos, bevoorens gezegd werden een Wortel te hebben; naderhand denzei ven te ontbeeren. Micheliüs befchryft ze als een Goudgeele ronde Kampernoelje, naar de Bovist gelykende, meteen dikken korreligen Bast, het Vleefch uit den witten paarfch en een zwart taamelyk dik Zaad. Bauh 1 nus geeft 'er de grootte van een Hazel- of Oekernoot aan: anderen verhaaien, dat zy van grootte als een Kaatsbal voortkomen; doch dit zynde gewoone Hertszwammen niet , welke in de Aptheeken gehouden worden , om ze te doen in eenige oude Winkelbereidingen. Men heeftze aangemerkt als Minnedrift verwekkende,en zulks, waarfchynlyk, dewyl men voorgaf, dat zy uit de Natuur der Herten, door geilheid op den Grond geftort, gegroeid zouden zyn; wes- hal. C*J Aldaar, rag. 460. Vv II. Debl. XIV. Stuk. X. Afdeel lil. Hoofdstuk. Sluif. :wum.  X. Afdekl III. hoofe stuk. Stuif. 2uam, TIL 1 yfope riot: Botijtel.Boviii 674 lincülïVIHG VAK halve menze, nog heden, Hirfch-Brunft noemt^ doch deeze Fabel is al voor twee Eeuwen uit-. • gejouwd. Veel zekereris't, dat menze dikwils vindt op plaatfen , daar de Herten den Grond hebben opgewroet, omze te bekomen. Dit doen ook de Zwynen en Haazen , aangelokt door den Reuk of Stank van deeze Zwam, die, volgens Haller, zo wel boven als onder den Grond groeit. II. Van binnen Poeijerig, groeijende boven den Grond, en Wortels hebbende. (3) Stuifzwam , die rondachtig is , hy opfcheuring gaapende. Bekender en gemeener dan de voorgaanden, door geheel Europa, is dat Gewas, waar aan men den naam van Wolfsveeft of Bovist, in 't Franfch Vesfe de Loup , in 't Latyn Crepitus Lupi, van ouds heeft toegeëigend. Maar veel veranderlyker is ook hetzelve in Geftalte en GrootCs.) Lyccptrdon fubrotundum , 'Iacerato-dehiscens. Gort. Belg. II. p. 330. Fl. Lapp Suec. Dalib. Pari R. Lugdb. 518 &c. &c. Lycoperdon vulgare. Toürnf. Lrtfl. 563. Fungus max. rot. pulverulentus, Germ. diftus Bofïft. ƒ. B. JJi/l. Ui. p. 85s. Lycoperdon globofum fesfile. Gled. Fung. 143. Lycop. SaccatSm cinereum, polline obfeuro-viridi. Hall. Helv. inch. \\\. p. Lupi Aepitus. Lon. lc. 11. 275. Fungus orbicularis. DoD. 434" Bovfca Ofljcinrauii!. Dill. Cau Cissf. &c.  de Paddestoelen. 675 Grootte, zo dat de beroemde Hoogleeraar de Gorter daar van veele Verfcheidenheden in ons Land optekent. 1. De eerfle en gemeenfte is de Groote Bovist, geheel Klootrond , voorkomende op Zandige Gronden. Deeze vak dikwils van grootte als eens Menfchen Hoofd en grooter. 2. De allergrootfte op Kley-Gronden , inzonderheid aan den voet van Dyken in de Beemfter en Purmer. Commelyn verhaalt, dat hy 'er van gezien hadt, zo groot als een Bier-Vats Vierendeel. Den geleerden Bergius te Stokholm, werdt in '1 voorst van September des Jaars 1762 een zodanige Bovist gebragt , die aldaar op een ouden Mesthoop, in zes Dagen tyds, gegroek was, zynde wat platachtig rond, dwars ove anderhalf Elle en,waterpas gemeten, Weltwe< Duim meer dan twee Ellen omtreks, weegen de agttien Ponden , Kraamers - Gewigt. De zelve hadt een Steel van maar drie Vinger breedten hoog en twee Vingeren dik. D< Heer Kaestner hadt, in't Leipziger Roo zendal, voor veele Jaaren een nog grooter gevonden (*). Immers , men heefeze 00 gezien van twee Voeten middellyn ,' dat i zes en een vierde Voeten, dus ongevaar derd half Elle omtreks en vyfentwintig Pondei zwaar (+)• ^1 («) Stockh. Verhand, op 't jaar 1762, dat is XXIV Band, pag 334. (fj Hanom Sthmhe'U. II. p. 368. Sae. Haller. V v 2 !], Dbbu XIV. Stuk. X. Afdeel, 111. Hoofdstuk. Stuifzwam. I , 1 c s 1 $ I  67Ö Beschryiukg van X. Afdeel. 111. Hoofdstuk.Verfchei (kilheden 4 1 i Geftalte. ( 1 Als eene derde Verfcheidenheid, 3. tekent gedagte Hoogleeraar aan , een ongedeelde , die klein en glad, rond en wit is,in de Wandellaanen by Harderwyk gevonden : 4. Een Klootronde met een taaije Kaflanjekleurige Bast: 5. Een kleine veelvoudige Klootronde: 6. Een dergelyke Eyronde : 7. Een zwarte half Klootronde , die naar een Kelk gelykt. Deeze is, door D 00 on éus, onder den naam van platronde of halfronde afgebeeld, en komt, volgens Co m r, yh, voor, in Zandige Moeshoven en Weidlanden: 8. Een kleine, die naar een Krytrs- Mortier gelykt: 9. Een langwerpige wederzyds naar binnen uitgerand ; die bruin van Kleur is, met den Voet Klootrond: 10. Een bleeke gladde Klootronde. n. Een groote Kegelvormige met een Hoedje, doorgaans twee by elkander. Alle deeze zyn door len grootcn Boerhaave als inlandfe generkt, en zy komen , volgens den Heer de j?örter , altemaa!, in Vriesland , op de K'ey ;n in de Wouden , in Weidlanden en Bosfchen voor. Om niet wydloopiger te zyn, wil ik geenszins treeden in de befchouwing der Verfcheilenheden van Bovidcn, welken door den Heer jLEDitsch in Duitfchland zyn waargenonen , byna eens zo veel beloopende ; noch jok van die, welken de vermaarde Haller n de Switzerfchen opmerkte, dezelven hoofd- zaa-  de Paddestoelen. 677 zaakelyk in Rauwe en Gladde onderfcheidende; maar zal alleen deszelfs befchryving van dit Gewas, in 't algemeen, aanhaalen. ,, Het j, is, zegt hy , een Zak, met drie Rokken , ,, welke- men doorgaans van elkander fcheis, den kan. Onder de Opperhuid zit een witte *9 Eeltige en daar binnen een andere, die het „ Merg bekleedt, dat in de jongheid geelach „ tig is en digt, vervolgens zig in Plaatje: „ fcheidt, Celletjes maakende, die een dom ,, ker groen Poeijer bevatten , hetwelk de „ Bovift, door een opgebarften Gat in 't bo,, venfte gedeelte , eindelyk uitwerpt. Dii „ Poeijer beftaat uit ronde Deeltjes, met eer „ fpits Staartje. De figuur van het Gewas ij fomtyds ronder, fomtyds platter; fomtyds ,, van onderen dunner en Pcerachtig; fomtydi aanmerkelyk gefleeld , fomtyds gantfcl ongedeeld. De Baft is dikwils geheel glad, dikwils met veelerley Vlakken, Knobbels, „ Wratten ,Puntjes, die tegen dc rypwording „ afvallen, voorzien. De natuurlyke K'eui ,, is witachtig of Afchgraauw en Loodkleurig: '„ doch ook geel, ja zelfs Oranje met rood en bruinrood. „ Het Poeijer van Bovist bruifcht noch met „ Loogzout, noch met Zuur, noch maakt de „ Vioolen - Syroop groen. Het Aftrekzei , „ met heet Water , is bitter. De Ouden ges, bruikten dat Poeijer tot Bloedflemping niet V v 3 al- 11 Dtau. XIV. Stuk. x. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Sluifzwam. I  €78 JJescbbivihc va» x'. Anwvx. 1M. Hoofdstuk. Stuifzwam. „ alleen, maar leiden zelfs den geheelen Paddeftoelop de Wonde; de Duitfchers irzon„ derheid: Rau maakte 'er ook veel gebruik „ van, doch hy lietze blyven , om van zelf af „ te vallen , waarfchouwcnde, dat men door ,, afrukken misdeed. Ik wil niet ontkennen, ,, dat zy in een ligte Bloedilorting van dienst ,, kan zyn; doch in deeze Eeuw is zy geheel „ in onbruik geraakt." De groote Franfche Chirurgyn Moramd fielt de Bovist, in dit geval , met de Spons gelyk, ea achtze minder kragtig dan de Zwam (*). Het zekerfte is, dat men op geen van beiden, in zwaare Wonden, volftrekt kan betrouwen. Egter is de kragtigheid van het Poeijer der Bovist , tot Bloedflemping , niet lange Jaaren geleeden, door Proefneemingen op Paarden, van Monsr. hit la F os se in Vrankryk zigtbaarlyk bevestigd (f). De Engelfchen perfen de Bovkt, nog vogtig zynde, uit, droogenze in de Oven en maaken 'er dus Tontel van , die aangcftoken en onder een Byekorf gelegd, de Byen bedwelmd doet neervallen (-J-). Hier te Lande gebruikt men daartoe, zeer vaardig en mooglyk beter, zonder Stank, den Damp van brandende Zwavel. Ten ( • ) Scwwencke Vertoog. Holt Maatfch.U. Deel, pladz. 243. (f) -Plnl. Tranfali. 175;. Vol. XL1X. P. 1. p. 38. (J.) Gentkm, Mugaz. 1766, Jul. fee, Hall,  D g. pADDEtTOïLE N. 67* Ten ware het mogt zyn, dat men op de voor gaande manier dezelven in 't Leven behield, jonge Bovisten worden van de Itahaanen , zegt men, aan Schyfjes gefneeden, en in d< Pan gebakken, met Olie en Zout gegeten. (4) Stuifzwam , die Khotrondachtig aan der. Voet rimpelig it en gefleeld, met/lomp ritgerande Slippen gaapende. (5) Stuifzwam , met een veeldeelig uitgebreid. Kraag; een glad Hoofdje; den Mond ge/pitst geplooid. Van deeze twee fchynt de eerfte, die O ranjekleurig in Vrankryk is gevonden, tot he Lycoperdaftrum van Michelius te behoo ren , waar van die Autheur eenige Soortei op (4J Lijcoperdou Sphaeroidale Bafi rugofum Sttyitatuti &e Dalib. Par. 390. N. 9. Lycop. Aurantii Coloiïs .Vaill. Par. 123. T. 16. f. 9. 10' (5_) Lycoperdon Volva mullifida patente.- &c. Gort Belg. 11. p. 33X- H. Cii/f. Pt. Suec. R. Lugdb. 5!9 Ly cop. ftellatum Cal. inverfo. Buxb. Cw.11. p 45. T. 49 f. 3. Geafter major, umbilico fimbriato. ftivh. Gei, 220. T. 100. f. i»2. 3- Lycoperdon Globofum et fesu Ie, volva radiata patente. Gled. Fung. p. 151. Lycoj Gort. exteriore revoluto, ftellato. Hall. Belv. Uuhaai 111. p. «8. Oed. Tab. 360. Sciijeff. T. 182 Tourni Injl. T. 331. G. Lycoperdon Volvam [recolügens Schmied. Lcon. Tab; 27, 28. Vv 4 Ui D*w.. XIV. SU». 1 X. Afdeel. 111. Hoofdstuk. IV. Lycopef' don Ahruntium. Oranjekleurige. ! V. Stellatum. Gefternd*. I 1  < X. Afdeel. JU huOFDSTl It. Stuif, zicam. ] i I < t I ] ( t ( i ( 1 1 ( r I 580 KütCHHVIHC VAM opgeeft, van verfchillende Kleur. De andee, waar aan hy den naam geeft van Geafter, dat is Aardfter, heeft eene zonderlinge en niet onaarrige gedaante, dewylzy haaren buitenden Rok , gelyk een Kraag , Sterswyze uitbreidt, met vyf, zes tot tien en meer Punten, die benedenwaards omgekromd zyn, gelyk de fchrandere Schmiebel dit zeer fraay in Plaat vertoont. In 't midden blyft een Kloot, •ondBolletje, vol Stuivend Zaad, het welke ioor een opgefcheurd Mondje wordt uitgepooten. De byzondere eigenfchap, dat de jeftemde Rok door de droogte zig famenrekt en om het Bolletje fluit , heeft deeze leer opgemerkt. Ook wyst hy zeer duideyk aan, hoe de Zaadjes aan Vezeltjes zitten, ven als in de gewoone Bovist. De Grootte an deeze is ais een Ockernoot of Karfleng , paar van zy ook byna de figuur heeft, zyn! !e bruinachtig geel van Kleur. In fommige deelen van Duitfchland is deeze "ter-Bovist, op Zandige plaatfen, inde Bossen , vry gemeen , op anderen zeldzaam jünnerus vondt haar in Noorwegen by de Vortels van Boomen. Te üpfal in Sweeden wam zy, gelyk in onze Duinen, den Ridder :eldzaam voor. Goüan vondtze in Languefok naar een Duiven-Ey gelykende: Geraru ara in Provence deeze zo wel als de voorbande waar : Sc op oei vondt in Karniolie daar  be Paddestoelen. 68i daar van eenige Verfcheidenheden , en het fchynt dat dit Gewas in verfcheide deelen van Europa aanmerkelyk verfchille. Ik heb voor eenigen tyd , in het Zand op den Muiderberg, dergelyke gevonden, die van grootte als een Ockernoot , rond en geworteld zyn, komende, zo 't my toefchynt , nader aan de voorgaande oort. Ik geef in Fig. 6, op Plaat CV, de Afbeelding van hetzelve, welks wedergaa ik thans by doorfhyding bevind , met een digt te famen gepakt Afchgraauw Poeijer, binnen een taamelyk dikken Bast , gevuld te zyn. Dit Poeijer , door 't Mikroskoop gezien, bellaar t'eenemaal uit ronde Bolletjes, die, by een Zandkorreltje vergeleeken , zig vertoonen als Raapzaad by een Meloen. (6) Stuifzwam , met een veeldeelige Kraag en eene Kogelronde Vrugt van famengevoegde Zaadjes. Ongemeen klein, naauwlyks van grootte als een Speldekop , is dit zonderlinge Kampernoeltje, aan't welke Michelius den naam van Carpobolus toegelegd heeft , om dat de Vrugt van 't zelve Veerkragtig weg fpringt, Eeni (6) Lycoperdon Volva moltifida, Fru'ftu globofo ex Se , minibus combinatis. f Carpobolus. Mich. Gen. 22I. f ioi. Lycoperdon, Corticibus revolutis, Stellaris GlO' bulo projeftili. Hall. Belt;, inchoat, 111, p, ijj, Vv 5 II. Dibl( XIV? Sick X. Afdeel. 111. • Hoofdstuk. Stuif, zwam. PI CV. tig. «. VI. Lycoper. don Cj.rviobolus. Springende.  Beschryving VAn X. Afdeel» 1)1. Hoofdstuk. Stuifzwam, VII. Lycoper. don radiaturn. Geftrail4e. Eenige brokjes vermolmd Hout, uit een Kelder, waar op zodanigcn zig bevonden, in een Kistje, dat een Elle lang, een half El breed en diep was, gedaan en 't zelve digt in zyn Slaapkamer gezet hebbende , hoorde hy des nagts dikwils het tikken van deeze Vrugtjes, die men 's morgens aan 't Dekzel en de Wanden in- menigte zitten vondt. In Sweeden hadt Forskaöhl dergelyken waargenomen , die de werking by het fpringen der Kaas-Maden vergeleek. Haller hadt, in Switzerland, op rottig Hout, dergelyke Bovistjes, naauwlyks een twaalfde Duims dik, doch het fpringen niet gezien. ( 7 ) Stuifzwam , met eene half-Kogelronde Schyf en gekleurde Straalkrans. Op rottig Denne-Hout, aanzyne Hofftcde, was deeze , zegt Limbus, in 't jaar 1760, door zynen Zoon gevonden. Zy hadt de grootte en figuur van een half Korianderzaadje; was bruinen wierp, algaapende, een foort van Katoen uit, met een wegvliegend Stof; hebbende ook een in twaalven gedeelden Zoom of Kraag. Onder de Sweedfche Planten wordt nogthans van deeze geen gewag gemaakt. (V Cf) Lycoperdon Disco hemisphserico , Radio ooloratöt Syjl, Nat,  I i) e Paddestoelen. 683 - ("8) Stuifzwam, die lang gtflamd is, meteen glad Kkoirond Hoofdje en een Cylindrijch onverdeeld Mondje. Vry algemeener is dit kleine Paddeftoeltje, dat overal in onze Duinen gevonden wordt,zo LiNNiEus aantekent, en ook door zyn Ed., in de Zuidelyke deelen van Sweeden, is waargenomen. Haller vondt hetzelve in Switzerland doorgaans , en te Gottingen , zegt hy , is 't niet zeldzaam. Op Zandige plaatfen , in het Brandenburgfe en daarom, ftreeks, kwam het den Heer Gleditsc* ook menigvuldig voor. Het mag de grootte ongevaar van een Erwt hebben of van een Hazelnoot, met een Steeltje van een Duin of anderhalf lang, dat t'eenemaal onder '1 Zand verholen is; zo dat men dit ook wel voor den Wortel zou kunnen houden. He Hoofdje, dat rond is, heeft een Tepeltje, ' welk zig met een Gaatje, tot uitwerpinge vai het Zaadftof, opent. (9 (8J) Lycoperdon Stipite longo, Capitulo Globe-tb glabro Ore Cyliudrico integerrimo. Gort, Belg. 11. P. 321. h Cliff. 478- Fl. Suec. 1112, 1276. R. Lugdb. Si9. Lycoj Parifienfe minimum, Pediculo donatum. Toubnf. Lh/i J T. 331. f- E , F. Lycoperdon Pediculo gracili &c \M' Helv. inchoat. III. p. 116. Lycoperd. SphtericQ papülatum, Petiolo longisfimo. Gled. p. 150. II. D«i» XIV. Sn*. X. lil. Hooiuruic. VIII. Lycoper. Ion peiunculaum. ïefteeldê, ! t 1 > »  684 BiscuiYvise van x. AFDEEL, IJl. Hoofdstuk.IX. Lijenperrhm Pis til lare. Kuorfsailiüge. X. Cancellatum. Getraliede. j ( e (ii) Stuif- (q) Lycoperdon Clavatum Stipite torto. Mant. 313. Conf. Lycoperdon plavae effigic. Touenf. Intl. 564. Fung. Clavat. albicaas Italicus Piftillaris.. Bocc. Mus. T. 107. (10) Lycoperdon parafiticum, apice puftuia, lateribus fissi. J/.cq. Auftr, T. 12. (9) Stuifzwam , die Knodsachtig is, met een gedraaid Stammetje. In Ooftindie vondt Koenic deeze, van een Span lang, Saffraan kleurig. Zy hadt een Cylindrifch Stammetje, van onderen Eyrond, zo wel als 't Hoofd, dat viermaal zo dik was en tweemaal zo lang, bekleed met ten Saffraankieurig Vlies, dat gevuld was met :en ros poeijer. Hl, Bywasfige, die in Meel verdwynen. (10) Stuifzwam, op iets anders gegroeid', aan de tip met een Puistje, dat op zyde gefpleeten is. Op Peerebooms - Bladen vondt de Heer acqu 1 n deeze in Ooflenryk gegroeid, als en Saffraankieurig Wratje, hebbende een wit Spekje op zyde gaapecde met Draaden en en bruin Poeijer uitgcevende.  de Paddestoelen1. ö8j Cu) Stuifzwam, op iets anders gegroeid .rondachtig ongejleeld; met den huitenflen Bujl Goudgeel afvallende en een zwart gepakt Meel. Op rottig Hout, dat vogtig is, komt deeze, in verfchillende grootte, des Winters, op veele plaatfen voor. Veel vindt men 't aan doode Takken van Boomen. 't Zyn verfpreide Wratjes, eerst hoogrood of Goudgeel en Sappig, die opdroogende bruin worden , en verhard bly ven, niet barftende , offchoon gevuld met een zwart Meel. (12) Stuifzwam , op iets anders gegroeid, die rondachtig en geknot is. Op de Beukeboomen valt deeze, een Bolrondachtig Lighaam , ter grootte van eene Erwt tot die van een Vuist, met een Lederachtigen Bast, van boven geknot en byna gerand, een drooge Kurkig fpongieuze zelfftandigheid bevattende. (13) Stuif- (11) Lycoperdon fesfile fubrotundum &c. Gort, Belg. II. p. 332. Suft. Nat. XII. Tom. III. p. 235. Lichenoides tuberculofum compresf. nigrum &c. Dill. Musc. 127. T. i8- f- 7. Lycogala Globofum &c. Mich, Gen. 216, T. 95. f. 2. Sphseria Lycoperdoides. Weio. Obs. Bot. 47. T. 3- f- 2. (12) Lycoperdon parafiticum fubrotundum truncatum. Suft. Nat. Veg. XIII. JI. Desl. XIV. Stuk. X. Afdeel. III. Hoofdstuk. XI. Lycoperdon P^anolofum, Pokliigf* XII. Trunca- pm. Geknotte.  X. AlDiEL. 111. Hoofdstuk. XIII. Lycoperdo,. Fpfarine.Frwtachtige. xiv. pptdendrum.jjuotr.en- XV. Epiptiyl hm. Bladen XVI. Brasjiccs. Koolzwam. f586 Beschryving van (13) Stuifzwam , die Klootrondachtig is en ruuw, met een doorboorden Mond. (14) Stuifzwam , met den Bast en hei Meel paarfch. (15) Stuifzwam , bywasfig vergaard, met den Mond gefcheurd veeldeelig en een Goudgeel poeijer. Aan Houte Schuttingen en oude Muuren komt de Boomen - Stuifzwam , welke derhalve dien naam in 't byzonder niet verdienen zou , volgens den Ridder voor. De Bladen Stuif zwam is, in Sweeden , op de rug der groene Bladen van het gewoone Hoefblad der Akkeren waargenomen. (16) Stuifzwam, onderaardfeh, rimpelig, firnxngehoopt. Van (13) Lycoperdon globofum feabrun, Ore nerforato. Sp. Plant. N. 11. fia.) Lycoperdon Cortice Farinaqne purpurea. Sp. Plant. N. g. Fl. Suec. 1114, 1279. Lycoperd. Epidendron, Miniatum pulv. fundens. Bcxb. Had. 203. Hall. Helv. 11. Lycop. Sanguin. fphaericum. Buxs. Cent. V. p. 15. T. 29. f. 2, Bovifta miniata, Pili majoris magn. Dill. Oiesj. 197. (15) Lycoperdon aggregatum parafiticum, Ore multifido lacero; pulvere ftilvo. Sp. Plant. N. 10. Fl. Suec. II. N. i2?8. (16) Lycoperdon fubterraneum , rugofum , congestnm. Hall- Heli/, inchoat. \\\. p, 1:0. Fungi Brasfica putresi centis. Gleicii. Reien, der Plomt,  17 i Pad de. stoelen. 687 Van dit Zwammetje, dat aanmerkelyk is, i dewyl het groeit aan de Steelen en Ribben van Kool, die men 's Winters in 't Zand of Aar-S1 de begraaft, maak ik hier nog laatftelyk ge< wag. Het heeft niet meer grootte dan Kori-Zi ander-Zaad , weshalve fornmigen het ook voor Zaadjes van de Kool hebben aangezien. De Kleur is zwart en men zouze, wegens de hardheid , haast voor Peperkorrels houden (*). Buiten twyfel behooren hier de meeften van die Uitgroeizeis, welke de zo onvermoeide Haller tot een Geflagt gebragt heeft onder den naam van Sphceria, wegens de Kogelrondachtige figuur , en van welken zyn Ed. wel veertien Soorten opgegeven heeft, die of enkeld of vergaard voorkomen, tot welke laatften ook de Herts-Builen of Herts-Sponfen (Boletus Cervinus), als voorheen gemeld is, door hem betrokken zyn. Dan heeft hy nog twee Gefteelde van dien aart, tot de eerfte van wel. ken zynEd. t'huis brengt, een zwart Vingerig Gewas, dat op drooge Planken en ander Hout fomwylen groeit, zynde ook met zwart Poeijer gevuld , en een ander met platte Vlee- zige (*) Een nader onderzoek dien aangaande en beWys dat het geen Zaadjes maar Zwammetjes zyn, vindt men in het Vertoog van B. Bergius, over dir Sckwamm an* meisfem KM. Stockh. Verh. van 1765. p. 215, > (y) Sphceria nigerrima aspera petiolata Conisa. Hall. HtlK II. Dkbl. XIV. Stuk. XLfbekl.'lil. i00fduk. Stuif-  Ö38 B e s c II R y V I N g VAN • X. AlDEEL, III. Hoofdstuk. Stuif- zwam, 1 i ] 1 i c f i r I C i> cl 6 j zige Hoornen, 't welk zyne Wortels uitbreidt tusfchen den Bast en het Hout van doode Boomftammen , aldaar een Netswyze vertooning maakende (*). Deeze laatfte zou misfchien ook tot de Knodszwam van onzen Ridder en wel tot die Soort, daar hy den bynaam van Hypoxylon aan geeft, tot welke zekerlykde eerfte behoort, kunnen t'huis gebragt worden. De Stinkende Koraalachtige Takkige Paddefloel, welken de vermaarde Reaumur rit een Muur gegroeid vondt (f ), fchynt ny ook veeleer alhier, dan tot de Blaasachig ronde of Bekerachtige Boviften , gelyk Maller zig verbeeldde, te behooren. M o c o r. Schimmel. Gelyk in het Ryk der Dieren de minst aan. nerkelyke , of laat ik liever zeggen de minst ipgemeikte, tot befluit gediend hebben van e befchryving, zo maaken hier de veragteljk:e Planten het laatfte Geflagt uit. Als Planten, naa- htv. inchoat. III. p. i22. N. 2193. Litliopliytoides ter;ftre digitatum nigrum. March. Mem. de Paris. V7lt. . ioo, &c. Fungus Hypoxylon digitatus. Bruckm. mt. II. T. 9. Splia:rja nigerrima aspera palmata , CornuJjus anis Camofis pulverulentis. Hall. uts. N. 2194. Liien-Agaricus nigricans, Ligno adiiiscens &c. Mich, f». 104. ï. 55. f. 1. CD Boletus Ramofus Coralloides foetidus, Mem. da «fW, lc i7I3. Val. 1-Jall. uts, p. 119.  i) e Paddes toe eek. 689 naamelyk , zyn dezelven naauwlyks bekend maar in hoedanigheid al te Wereldkundig er grootelyks gehaat ; alzo zy het bederf det Dierlyke en Plantaartige Stoffen aankondigen. Zy zyn nogthans de oirzaak niet van de beginnende Verrotting, maar flegts een uitwerking daar van, of worden by gelegenheid derzelve uit onzigtbaare Zaadjes, mooglyk inde Lugi huis vellende, voortgeteeld (*). Ik bedoel hier het Schimmel in 't algemeen, dat door Lin.NjEtjs bepaald wordt te zyn. Paddeftoelen met gefteelde Blaasjes. Sommiger maaken, ten opzigt van hetzelve, een onderfcheiding; gelyk Haller, die de Mucilagi van Mucor fchift,en Micheltus , die ook dergelyke Plantjes tot verfcheide Geflagten brengt en met byzondere naamen beflempelt: .maai dit uit te.pluizen zou myn bellek te buiten gaan. Aan het Katoen-Mos, voorheen be'fchreeven, komt het wel het naafle, en zal, indien hetzelve Bolletjes aan 't end der Draadjes heeft, niet gemakkelyk volflrekt daarvan te I (*) Zie het Vertoog van den Heer Elus, over de Zaadjes van Schimmel, door my vertaald en gevoegd agter Bakers Mikroskoop - befchryving, Arïifterd. 1778i bladz. 3681 enz. Als ook de Waarneemingen van NeebHAivrover'de Schimmel-Plantjes, inhet I. Deel,XVIII. Stuk van deeze Natuurlijke Hiltorie, bladz. 223: en de Afbeelding van een zeldzaam Schimmel - Plantje, aldaar Pi. CXLMI. Fig. 4. C, D. 4 ■ Xx II. Dbbl. XIV. Stuk. , X. Afdeel." 111. Hoofdstuk. Schimmel.  X. AïDEEL. 111. Hoorn» «TOS. Schhnmi, L JUueor fpharocefhalus. Klootbollig. <€Qo I! e i c h s ï v i k e var te onderfcheiden zyn. Ondertusfchen is het Schimmel ten overvloede bekend , en mea kan doorgaans , zelfs met het bloote Oog, zig t verzekeren , dat de bepaaling van onzen Ridder voldoende zy; die echter zig,alsgewoonlyk, niet ten naauwfte daar aan bindt, geevende ook Soorten op , welke niet gefleeld zyn, en verdeelende het Schimmel, in 't algemeen, in twee Rangen, als volgt. 1. Overblyvende. (i) Schimmel , dat tverblyfty met een zwart Draadachtig Stengetje en een Klootrond Afchgraauw Hoofdje, Op rottig Hout en Bast van Boomen was dit in Sweeden waargenomen. De beroemde Hal lek, zyn vermaak vindende in Naamveranderingen , die niet dan moeielykheid baaïen in de Kruidkunde, hadt hetzelve, wegens de Geftalte, Sphterocepha/os genoemd, of wel betiokken tot her Geflagt van dien naam, dat hy naderhand, by de nieuwe Uitgaave van zyn Ci) Mucor perennis , Stipite Filiformi nigro, Capitulo .Globofo cinereo. Syjl. Nat. Veg. XIII. Gen. 1218. Sp. 1. Fl. Suec. lui, 1286. It. Scan. 20. Sphaerocephalos niger, Villo ochro-leuco. Hall. Helv, Enum. p. 9. X. * f. 3. Trichia petiolata nigra, Capitulo fphserico. Villo echro - ieuco. Helv, inchoat, III, p. 115. T. 48. f. 3. Trichulivis Stipitatus Globofus. Sm«jied, lm. Tab, h>  r>iï Paddestoelen. <5oi zyn Werk over de Switzerfche Planten, met Trichia verdoopt heeft, om dat door het breeken van de Bast , welke het Klootronde, Hoofdje heeft, zig bleekgeele Draadjes vertoonen , die door het afvallen van denzelven het Plantje doen voorkomen als een Haairige Wykwast met een Steeltje van omtrent eea Stroobreed hoogte. Men vindt het, zegt hy, in 't begin des Winters, op barltige Boom. fchors, Paaien en Planken. Als eene Verfcheidenheid fchynt hier de Trichulius van den Heer Schmiebel , die veel dikker geftengd is en rosachtig van Kleur, te behooren. Dezelve was op den Grond gegroeid en hadt naauwlyks de hoogte van een twaalfde Duims. (aj Schimmel, dat overblyft, met een Elsvormig zwart Stdmmetje , en een Linsachtig Afchgraauif Hoofdje. Gezegde Heer keurde niet goed, dat deeze Soort, wegens het Linsvormig Hoofdje, van de voorgaande afgezonderd werde. Linh^eus, nietttemin, vondt daar genoegzaame refa) Musar perennis, Stip. Subulato nigro, Capitulo Lenticulari .cinereo. Fl. Suec. 1122, 1287. Coralloides Fungiforme Arborum , nigrum vix Cruftoftirji. Dill, Xnsc. 78. T- 14. f- 3. Xx a U, Dm. XJY. Srv*. X. Afdeel* IJl. Hoofd* tuk. Schimmel, II. Mucor Lis henoides. Schurft» nosfig.  X. Afdeel, ili. Hoofdstuk. i 1 m. Aïzicor Embolus. Zuigerachtig. \ 1 c fl C b e d IV. FulvuS. Goudgeel. V b i ] i 5Q3, BESCHüïVIHG VAN reden toe,als hebbende dit Schimmel, te Fahlun,op Pynboomen - Bast waargenomen, niet alleen tot driemaal zo vcd hoögte, maai het Hoofdje zeer byzonder, byna naar een KreeftsOog , zogenaamd , gelykende , van gTOOtte ds Papaverzaad. Dii.lkw nrs Witeen ccr;elyk, in Engeland, 's Winters en in de herfst, op den Bast der Eiken ;voorg;konen. (3) Schimmel, met een zwarte Borjiel en bruin Pluis. Van een Geflagt, daar de Heer Haller, vegens de gelykenis naar den Zuiger van een 'omp, den naam van Embolus aan gegeven, en ien, dat zonderling is, in zyn laatfte Werk ok behouden heeft, maakt dit Schimmelplane by hem eene Soort uit. Het was door em, zo wel als anderen, die Vleefchkleurig a wit waren, in de Herfst op rottig Hout, aar het by ons ook voorkomt, gevonden. (4) Schimmel, dat overblyft en bleek is, met een Goudgeel Hoedje. \xt (3) Mucor Seta nigra, Villo fnsco. Gort. Belg. II, . 332; Fl. Suec. 1136, 1288. Embolus nigerr. Villo al0 adsperfus. Hall. Hela. 8. T. 1. f. i. Helv. inchoat. p. 11. T- 48. f. 1. C4) Mmcor perennis pallidus, Pileo fulvo. Fl. Suec. II. ï. 1289- An Aspergillus capitatus ochroleucos. Hallh* 1, q.. Mich. p. 21»?  v e Paddestoelen. 693 In Sweeden is dit door Solander waargenomen , dat mooglyk tot de Aspergilli van Michelius zou kunnenbehooren, die door, Haller overgenomen zyn. Deeze benaaming is van een Wykwast ontleend. (5) Schimmel, dat overblyft en groen is, met Zemelige Bladen , een Draadachtig Sten-, getj'e en Klootrond Hoofdje. ' Een Schimmel met Bladen, dit luidt vreemd.' Ondertusfchen vind ik geen nader befchryving van deeze Soort, welke op den blooten Grond in Sweeden gemeen is, volgens den zelfden Waarneemer. II. Verdwynende. (6) Schimmel, dat gefleeld is, met een Klootrond Doosje. rr Dit (O Mucor perennis viridis, Foliis Furfuraceis, Stip. Filiformi, Capitulo Globofo. Fl. Suec II. N. 1290. (6) Mucor Stipitatus , Capfula Globofa. Gort. Belg. II. P. 332. R. Lugdb. 520. Fl. Suec. m9, 1284. Mucor vulgaris Capitulo lucido &c. Mich. Gen, 215. T. 95- f. 1. Mucedo Capitulo diapbano, deinde viridi,postremo nigro. Malpigh. Pegel. T. 25. f. 108. P, QHooke Obs. 20- Mucor petiolatus cinereus. Hall. Helv". inchoat. HL p. 113. Gled. p. 161. Oed. Dan. T. 467. f. 4, SteRb. p. 289. T. 31. Mich. Gen.215, T. 95. Xx j II. DsgL. XIV. Stuk. X. Afdeel. 111. Hoofd- TUK. v. Mucor 7urfuraeus. Zemelchtig. VI. ' Mucedo. Algeeen.  X. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Schimmel, VII. Mucor leprofus. Mciaatfch. ) Schimmel , dat gefleeld is, met gevingerde Aairtjes. Al wederom een ander Schimmel, dat volgens L r nnteus groeit op bedorven Spyzen; volgens Mich eli us op alle Lighaamen die bederven, en volgens Haller lange Draadjes voortbrengt, waar van fornmigen wel allermeefl: vier Aairtjes of Trosjes draagen. (10) Schimmel, dat Takkig gefleeld is, met drievoudige Aairtjes. Dit hadt Michelius eens op een door. gefneeden halfrottige Limoen gezien , doch het- (9) Mucor Stipitatus Spicis digitalis. Gort. Belg. H. y. 333- Fl. Suec. uts. Bysfus Filamentofa fugax°alba, R. Lugdb. 520. Botrytis non Ramofa alba. Mich. Gen. 112. T. 91. f. 3. Hall. N. 2141. (10) Mucor Stipite Ramofo , Spicis ternatis. Aspergillus albus tenuisfimus &c Mich. 213. T. 91, f, 3, pt Asp. Terreftris Csefpitofw. Ld. J. gu f, 4.  »e Paddestoelen. 697 hetzelve hadt vyf, en een ander, op den^ Grond gevonden, drie Aairtjes. Waarom het meer Plaggigdan de anderen heet, begryp ik, niet. (li) Schimmel, dat groen en Korrelig is. Op rottig Hout, in Sweeden, kwam deeze Soort voor, zynde een Korstje van rondachtige, ongelyke, groene, Lymerig vogtige Korreltjes. Onder den naam van Mucilago heeft Michelius verfcheide zodanigen , van andere Kleuren, te bock gefteld. (ts) Schimmel , dat wit is met bruine onge fleelde Hoofdjes. Op de Bladen van Hoppe , Efchdoorn Doove Netelen, als ook op die der Linder en andere Boom- of Pïantgewasfen , kom dit voor , dat Honigdaauw van fornmigen ge noemd worde (*). (13) Schimmel, dat zig als geel Smeer of Bt ter vertoont. D (11) Mucor viridescens Granulofus. Mant. 313. Muc lago? Mich. T. 96. (12) Mucor albus , Capitulis fuscis fesfiïibus. Gor Belg. II. p. 333. Fl, Suec 1124, 1292. O Zie 't voorgaande XIII. Stuk, bladz.425, enz C13J Mucor Unctuofus flavus. Gort. Belg. II. p. 33 Fl. Suec. iii7, 1285- Mucilago flava Ramofisfima m Xx5 1 II. Desl. XIV. Stuk. X. Lfdeel. lil. Hoor». tuk. XI. Mucor rirides■en9. Groenachtig. XII. Eryfiphe. Houigdaauw. i C " XIII. Septicus. Bedervend. ir. 3>1is<  €<)% De Paddestoelen. x. Afde-.l. Ui. Hoofdstuk. Schimmel, 4 t Jis. Hall. Zte/y. 5. Fuligo Butyracea Crocea, Cauüculis Ramofis, laciniatis. Helv. inchoat. III. p, Gled. p. 160. Spongia fugax mollis flsva amoena. March. Alf. 1727. p. 472. Lycogala Terreftre Cespitofüm oeris reco&i colore? .Mich. 216. T. 95. f. 5. B.y- Dit groeit op de Mest in Broeibakken en op vogtige Planken - Vloerea , die 'er door als opgevreten worden. Opfchietende , is het een Plaggetje als van Koraalachtige Boompjes, die door de groote vogtigheid als Boter weg vloeijen, doch droogende een Sponsachtige gedaante aanneemen , welke niet onaartig is, maar binnen weinige üuren in een zwart Poeijer verdwynt. Op oude Run, by hoopen gelegd, hadt Marchant in Vrankryk ditGroeizel waargenomen, dat by de Looijers,zegthy bekend is, onder den naam van Runbloemen. Hy geeft daar van de Afbeelding. Dit laatfte zou mooglyk wel aangemerkt kunnen worden als eene vereeniging der Dier!yke en Plantaartige Voortteelingen ; 't welk fornmigen van de Paddeftoelen in 't algemeen denken; doch, genoegzaam uitgeweid hebbenIe in dit flag van Voortbrengzelen, zal ik hier Ie befchryving fluiten van het Ryk der Planen.  BYVOEGZEL OVER het ZEE-WIER. «pv aar ik in het voorfte van dit S t o k , en wel JL) bladz. 17, 20, gewag gemaakt heb van eene Verhandeling van den Heer Thumberg, Kruidleeraar te üpfal in Sweeden, in het XX. Deels II. Stuk van de Verhandelingen onzer Hollandfche Maatfchappy te Haarlem geplaatst ; zou het eenen oplettenden Leezer vreemd moeten voorkomen , dat ik in dit zelfde Stuk niet aangehaald heb, het uitvoerige Vertoog van den Wel Eerwaarden Heer Marti net , over het Wier der Zuider-Zee, in 't gedagte II. Stuk der Hollandfche Maatfchappy aan 't licht gegeven , niettegenftaande ik, bladz. 243,van het door zyn Ed. aan my dien aangaande medegedeelde omftandig fprak. De ongemeene vertraaging der Uitgaave van dat Stuk, 't welk eerst, in Auguftus deezes Jaars is verzonden; terwyl ik de Proeven dier Verhandeling van Thunberg, als ook van myne befchryving der Japanfe Visfcften, in hetzelve, reeds anderhalf Jaar te vooren gelezen had, zonder V3n 't gedagte Vertoog van den Heer M \ «.Ti net iets te weeten; is oirzaak daar van geweest en doet my nu , by wyze van By voeg- II. Phl. XIV. Sxirx.  Byvoeczbl over het viegzel, nog eenige Aanmerkingen daar omtrent mededeelen. Gezegde Heer befchryft de Nuttigheden van het Zee-Wier, zeer omftandig, en niet minder fraay , dan het Ongemak door deszelfs Stank aan het Volk , die 't zelve visfchen, vervoeren en aan de Dyken brengen veroirzaakt ; in eene Blindheid beftaande , welke echter door bekwaame Middelen ligt weg te neemen zy. Men behoeft, uit zyn Ed. medegedeelte Berigten en Getuigfchriften, geenszins te twyfelen, of het aankomen deezer Blindheid is van dien aart, dat zy de Menfchen boven Wind treffe en onder den Wind vry laate ; weshalve door de Wiervisfchers gezegd werdt, dat de Stank van 't Wier, in het Vaartuig , tegen den Wind op zoude trekken. Dit, echter, wil zyn Ed. niet erkennen; ja acht zulks onmooglyk en tegenftrydig: daar het myns oordeels weezentlyk plaats heeft. In de Lugt, immers, is eene Keerftroom, zo wel als in het Water, welke ontflaat, door eene verdunning der Lugtagter een bewoogen Lighaam ; waar door ligte te ftoffen , in dezelve zweevende, naar hetzelve worden aangetrokken , en, byna als door den Zuiger van een Pomp het Water, aangezoogen. Hier van is een blykbaar' Voorbeeld in de Dwaal-Lichten, die een Menfch, welke voor hun vlugt, navolgen : 't welk den Heer  Z e e - W i e r. Heer Marti net niet onbekend kan zyn. Even zo moet noodwendig de Stank of fcherpe Damp van 't Wier in een voor Anker leggend Vaartuig , naar vooren trekken, en in een Vaartuig dat voor den Wind zeilt, naar agteren; omdat de Wind veel fneller voortfchiet dan het Schip, en dus hier ook terugwaards eene Zuiging als een Keerftroom veroirzaakt. In de nuttigheden van het Wier { maakt zyn Ed. geen gewag , hoe over-oud deszelfs gebruik wel'zy, aan de Zee-Weeringen van ons Land. Men vindt op het Jaar 1466, wanneer eerst een aanvang werdt gemaakt, van den Dyk met een Schoeijing van Paaien en Dwarsbalken te befchutten,gemeld, „ dat men toen „ reeds van ouds denzelven onderhouden en „ geftevigd hadt met een Gewas, Wier ge- naamd , 't.welk, door de Wilde Vogels „ van den Grond der Zee opgehaald zynde, „-omtrent het Eiland Wieringen, in grooten „ overvloed, plagt gevifcht te worden" (*). Dit komt my veel waarfchynlyker voor, dan dat het Loof in de Nazomer los zou gaan , door den Vloed of door de Golven afgerukt wordende van den Wortel, en voor 't overige geheel zou verfterven. Want, indien dit natuurlyk plaats heeft, hoe komt het dan , dat (*) Wagen. Vad. jgüg. IV. D. bl. jf». ÏI; Kjbjh.. XIV. 5jji*.  Byvoegzel over. het dat 's Winters nog door fterke Vorst de Wiervelden bevriezen kunnen met Schoeien, die het Gewas met Wortel en al uit den Grond rukken? Daar toe, immers, zou de Plant Steelen of Bladen moeten hebben, en wel die zeer vast zaten. Terwyl, nu, de Rotganzen in menigte aazen op bet Wier, deszelfs Wortels inzon* derheid beminnende, als gezegde Heer aantekent, en de Wilde Eenden op het Zaad; zo is het ontwyfelbaar, dat die,door plukken en fcheuren , een menigte Bladeren los rukken en doen dryven , terwyl het overige Gewas , in 't Voorjaar weder uitfehietende,nieuw Wier maakt. De Heer Martihet geeft eene zeer goede Afbeelding van het Zaaddraagende, 't welk de VisfchersT/ï^jWer noemen, doch geenszins van het enkel Bladwier, 't welk zy, om dat het ónvrugtbaar is, Gelde Wier heeten, even als zulks van de Koeijen gezegd wordt. Van dit laatfte geeft de Heer Oederus de Afbeelding, meldende dat dit Wier, in deBogten en Inhammen van Deenemarken , groote Grasvelden maakt, onder .Water. Eillyk hadt men van die Verfcheidenheid , in de groote omflag van zes Plaaten, ook eene Figuur verwagten mogen: te meer , dewyl dit ons ZeeWier niet bekend of opgemerkt is geweeft by de Ouden, 't Is zekerlyk de tweede ZeeFucus of Wiert (Fucus Marinus alter) van D o-  Zee- W ier. DONécs niet; die zelfs daar van zegt, dat dezelve geen Bladeren heeft, verdeelende zig ïn Veters of Neftelingen van een halven Vinger breed: 't welk zeer paft op het Gegaffeld Zee-Ruy, door Lin»^os genaamd Fucus elongatus; gelyk ik in deszelfs befchryvinge , (bladz. 287, hier voor,) aangetekend heb. Ook is het geenszins dat LoBELnoemt, Alga marina, Zee - Neftelen; waar toe het Smalbladig Wier der Glasblazeren , dus genaamd, om dat de Venetiaanen 'er hun Glas in pakten, als ook het Smalbladig mar Veters gelykend Wier, beiden van Bauhiwus, behooren: maar het is deszelfs (Alga Gramineo folio) Wier met Grasbladen, en wel in 't byzonder de Alga marina Graminea anguflifolia Seminifira van Tournefort, welke Ray aanmerkt Tak. kiger te zyn ; dat zeer met het gedagte Takwier ftrookt. En deeze heeft zeer veel overeenkomst met het Vlotgras onzer Binnewateren, gelyk onze Ridder in derzelver befchryvinge (zie bladz. 242, hier voor,) opgemerkt heeft, Zyn Ed. hadt, in het Verhaal van zynWestgotthifchen Reistogt, ook een taamelyk goede Afbeelding van een Takje van dit Zee- Wier gegeven en de Vrugtmaakende deelen vry duitlelyk voorgefteld ; waar uit blykt, hoe het bykome, dat in 't eerst als een dubbelde ïy van Zaadbeginzcls, vervolgens maar een en • lï, Dxk Xjy. sIBK.  Byvoegzel over het Zee-Wier. kele ry van Zaaden zfg vertoonen : als ook dat dezelven onbelemmerd aan een platten Vragtfteng , zitten, welke in de Scheede des Blads vervat is: en verder, dat geenszins die fyne Streepjes, welke tot aanhechting der Mannelyke en Vrouwelyke Vrugtdeelen dienen , in de Vrugtfteng zo zigtbaar, uitzwellende Vrugtdeelen worden. Voor 't overige kan men daar omtrent bladz. 243, 244 my ner bèfchryvinge, hiervoor, nazien. Kortélyk moet ik hier nog, tot vervulling van het gene door my op bladz. 246 gezegd is, by voegen, hoe de vermaarde Heer G 0 nnerus verhaalt, dat niet alleen dit Wier , 't welk zeer overvloedig in de Zeeby Dronthem, en elders aan de Kust van Noorwegen groeit, by gebrek tot Voedzel van het Vee ftrekt, maat dat ook de Jutlanders daar een Zout van maaken , waar méde zy den Vifch, die 'er echter zwartachtig van wordt, ter bewaaringe inzouten. Dit is zekerlyk grootendeels een Zee -Zont, uitde Sappen van het Wier, dat voor 't overige van eene Alkaiyne zelfftandigheid is, en derhalve weinig vast Zout geeft, gelyk de Landplanten van dergelyken aart.' , ,,B L, A D-  BLADWYZER. DER SCHUILTEELIGE Pi ANTEN. A. v D' A.ardbuilen of Truffels. 666 Darmfcheil - Zwam* 626 Aar'd-Eijeren. * Ó43 Dekenvlag. 33» Aard-Gordel. 380 Dryfblad. 227 Aarditer. 680 Adders-Tong* 4° Aderzwain, <535 Agaricus, 627 Eendekroos. 25f Amadoue of Torjtelzwarn.624 Eiken-Leder. Ó24 Arcel. 517 Eiken-Varen. 153 Arend-Varen. . 99 557 Schimsnel. . 688,694 Schurftmos. 49S v* Slangen-Mos. . 360 Spaander-Fungus. 626 -Vaten. (Gemeen) 97 Speerkmid. . 41 (Eetbaar) I72 Spicant. . 03 Mannetie. i8y fRuuw of Groot) 164 tt Wyfje. . 190 Yya Ve*  BLADWYZER, Vederkruid. . 257 Wyfjes-Wederdood. 14Ï Veenmos. . 384 y. Venus - Haair. 204 Europifch. 2t3 Yslandfch Mos. 520 (Geel) 407 (Verguld) 408 Z. (Wit) I40ti73 Zee-Baard. I 341 (Zwart) 137 Zee-Ballen. . 240 Verfmos der Schotten. ■ verfcheidcne, eerst onlaogs in Japan door den lïeef Thönberü verzameld. In het Dertiende Stuk zyü de Grasplanten, en allen tot dien Rang behoo rende, gelyk de Tarw, Gerst, Rog, Ryst en andere Soorten van Koorn, ten naauwkeutigfte befchreeven, cn dit is behalve een groot getal dergelyken nieuwe Soorten, ook door een Tafel, waar in de deelen van de Bloem en Vrugtmaakinge der Grasplanten zig zeer duidelyk onderfcheiden, opgehelderd. Het Veertiende cn laatfte Stuk, van dit Deel der Natoürlyke Historie, thans hier uitkomende, waar mede het gyk der Planten (uitgenomen een Algemeen Regifter met eenige Iiyvoegzelen en Aanmerkingen, d'e mooglyk wel dra zullen volgen,) beflooten worde, befchryft de Planten van duiftere Vrugtmaaking, gelyk de Varens, Wieren, Mosfen en Paddeftoelen, zynde ook door veele dergelyke Afbeeldingen , zo veel immer doenlyk was, opgehelderd. ,«"4x ... .