NEERLANDS TAAL JAC. VAN HATTUM NEERLANDS TAAL THEMA MET VERANDERINGEN SCHILDPAD-REEKS No. 2 VIJFDE VERANDERING Hoe dal ge me nu zo bezielt. .. Ik droomde, ik lag neergeknield: mijn arm hield uwe knie omsnoerd; ik riep: „Geen macht, die u ontvoert; gij zijl ons allerkostbaarst pand. gij, schone taal van Nederland . ..” En ’k hield m n hoofd omhoog gericht, omvlinderd van m'n teerst gedicht; en gij slondt in uw siergewaad van klankfluweel en rijmbrocaat, rondelenringen aan uw hand, o, schone taal van Nederland. En spraakl: „Hoe zijl ge zo bevreesd, waar Noord en Zuid m n klanken leest; en spreekt niet l Afrikaanse strand de vrij-laal van groot-Nederland? Wat denkt ge, dat één mij verdringt, zolang de vrijheid door me zingt?” En k heb mn bange greep ontgord „Geen taal, die overmeesterd wordt, zolang ze maar een bodem vindt in hel hart van vrouw en man en kind” En statig gingl g’ in uw gewaad van klankfluweel en rijmbrocaat. En lang heb ik u nagezien en heb vertrouwen sedertdien, en groot geloof, en goede moed, zolang elks hart maar Liefde voedt en Liefde zaait naar alle kant voor onze laai van Nederland. ZESDE VERANDERING „Ik vind de Duitse Taal wel schoon, maar ’l Nederlands spant ver de kroon ; dat zei het spiegeltj' aan de wand omtrent de taal van Nederland. ..Ziel, hoe ze daar aanvallig staat: het apollinische gelaat omlijst van blond en golvend haar: hoe ingetogen staat ze daar; zo warm gehuld in klankfluweel met kantenkraag van woord gespeel, aan elke arm een bracelet van klinkerd-goud en sicr-sonnet. Hoe smaakvol gaal ze toch gekleed in rijmbrocaat en klanksamect, vocaalgelwinkel aan haar hand, gevat in zuiv re consonant. Wee. dal de Duitse Zuster niet haar schoon met lede ogen ziel; hoe dikwijls komt die aan de wand: .Wie is de schoonste van hel land?’ En ’k zeg: .O. Duilslands laai is schoon, maar 't Nederlands spant ver de kroon . . dat zei het spiegeltje aan de wand omtrent de laai van Nederland. COLOPHON NEERLANDS TAAL werd gezel uil de letter Egmont van S. H. de Roos en uitsluitend voor vrienden en kennissen van dichter en uitgever gedrukt in hel voorjaar van <943 Jndaddun Notitar van door uitgever jar.Pt Ronvjrs Bij een klein aantal exemplaren van EEERLAitDS C/n'.L, dal op verzoek werd bij gedrukt, werd door een vergissing van den drukker iwt vignet op den < flslag verkeerd geplaatst, terwijl de naam'van den dichter vergeten werd. koorts was liet niet mogelijk de exemplaren door den auteur te doen signaeren. Notitar van door uitgever Jar.R Rmnvjer klein aantal exemplaren van ££ERLAi£DS IAAL, dat op vsrzcek. werd bij gedrukt, werd door ■een verbisHing Tan den drukker act vignet op deni omslag yer.ceero geplaatst, terwijl de naata van srgeten werd. '< ccrts was /.iet niet mogelijk de exemplaren door den auteur te doen s x p**0 *r 3* °r * t NEERLANDS TA/ ler Egmont van S. H. de R rienden en kennissen v gedrukt in I Jranddun lAC. VAN HATTUM NEER LANDS TAAL THEMA Kreeg ik maar één vers te schrijven, dat. zolang zijn taal beslaat, dat, zolang ons volk zal blijven, nimmer, nimmer meer vergaat. Mocht ik. in vertrouwde klanken, bouwen aan hel schone werk, dal de volk’ren dichters danken; aan die nooit-vollooide Kerk. Kreeg ik één steen aan le dragen 10l die nooit-vollooide Dom, die, in liederen en sagen, is volks enige Heiligdom. In de taaltuin dezer landen mocht één bloem door mij geplant, mocht één lied zijn uit mijn handen in de taal van Nederland. Kreeg ik maar één vers le schrijven, dat, zolang zijn laai bestaal, dat, zolang ons volk zal blijven, nooit en nimmer meer vergaat. EERSTE VERANDERING Ik wou, dat ik een liedeke schreef, dat ging van mond tot mond; een liedeke, dat klinken bleef, zolang mijn taal bestond; en ’t ging mij niet om naam of eer, maar om mijn taal, en die is meer. Ik wou, dat ik in Neêrlands taal één durend dingske schreef; een vers of een ontroerd verhaal, een zingend iets, dat bleef; en t ging mij niet om naam of eer, maar om mijn taal, en die is meer. Dat is, wat Moeder mede gaf; wat Vader met mij sprak; de taal der stenen op hun graf. toen God hun levens brak; en ik schreef nooit om naam of eer, maar om hun taal, en die is meer. TWEEDE VERANDERING Aan een zestienjarig meisje Wat tuigt G’ U op met vreemd kleinood en allerhande kannibaals? En zeg, uil welke woordennood spreekt Ge zo vreemd en koeterwaals? Is U hel Neérlands niet genoeg, de taal, waarin Oranje sprak, toen hij van God de vrijheid vroeg en met Philips, den Koning, brak. Is U hel Ncérlands niet genoeg, dat baai en kaap van naam voorzag: dat als een meeuw langs stranden joeg. toen nog de wereld open lag. Is U hel Necrlands niet genoeg, die stoere, sterke mannelaal, waarin geen Nederlander kloeg, trots ramp op ramp in het scheepsjournaal. Is U de eigen taal te min, die uitverkoren Pinkstervlam? Daar lei Uw Moeders Liefde in, als zij U in haar armen nam. Daar zijt Ge in verwellekooml; die klinkt wellicht Uw laatste uur; en op wat stroom Ge dan ook stroomt, die taal verkoopt Ge nooit te duur. Daar mag geen enkel woordje af; daar mag niets vreemds aan toe gedaan; dal wordt de taal eens op Uw graf; daar zal Uw kind weer groots op gaan. Dat is een taal, zo schoon, zo zoet, zo sterk, noemt alles, wat Ge wilt; een macht, die op haar woordmuziek, U aanstonds in de hemel lilt. Wat tuigt G’ U clan met vreemd kleinood en allerhande kannibaals; en zeg, uil welke vvoordennood spreekt Gij zo raar en koeterwaals? DERDE VERANDERING Ge gaat zo statig, waar Ge gaat; een edelvrouw in Uw gewaad, en weel Uw voet te zetten; Ge zijl zo smaakvol aangedaan met In Uw haar die halve maan, die diadeem sonnetten. Er is altijd iets vrooms om U van toen, van toekomst en van nu, een ingehouden vreugde: en iels van een verzekerd gaan; een trots op eigen volksbestaan, op wat aan kinders deugde. Van groot geloof en goede moed, want zo God gaf, zo wist Ce ’t goed, wel altijd”vol vertrouwen; en kwam de ramp van alle kant. dan droeg de Faal van Nederland het kleed der weduwvrouwen. Uw dichters hebben uitgezegd en In Uw klanken vastgclegd met Wien ’t Verbond gesloten, met Wien de strijd werd aangegaan; en Hij is naast U blijven staan: de Grootste van Rijksgrolen. En daarom. I aal van Nederland, beweegt ontroerd zich nu mijn band in een vernieuwd vertrouwen; ik weet, dat God U nooit vergeet, al draagt Gij thans het soberst kleed, weerom der weduwvrouwen. VIERDE VERANDERING Nu, draag Uw hoofd nog eens zo hoog, laat fonkelen Uw diadeem, mijn land, dal voor de vreemden boog, dal men U nooit Uw taal ontneem. Want, wat men U ontnomen heeft, was slechts van lijdelijk bestand; hel hart, dal in Uw lichaam beeft, dat is de taal van Nederland. En. als men U dal hart ontnam, dan had dit land geen doel en zin; dat dan de Noordzee weder kwam en droeg U dood haar golven in. En ik zou wenen op Uw dood in regels van mijn laatst gedicht; o. Nederland, Uw taal is groot en die te hoeden, onze plicht.