HANS e„ GRIETJE Niet ver vaneen heel groot bos woonden eens een arme houthakker met zijn vrouw en twee kinderen. De kinderen heetten Hans en Grietje. Deze konden altijd heerlijk buiten spelen en dat vond moeder wel goed. Maar ze waarschuwde wel: „Pas op, dat je niet ver het bos ingaat, want daar woont een boze heks, die kinderen vangt en opeet.” Op een middag zei Hansje: „Zeg Grietje, zouden in het bos echte kabouters wonen, zoals moeder gisteren vertelde ?” „Dat weet ik niet, hoor”, antwoordde Grietje. „Zullen we eens gaan kijken?11 „Ja11, zei Grietje. En ze waren allebei zo nieuws, gierig, dat ze helemaal vergaten wat moeder verboden had. Samen gingen ze op pad, het grote diepe bos in. „Kijk”, zei Hans, „daar zie ik een boom met een holte er in, daar wonen misschien wel kabouters.” Zachtjes slopen ze naderbij en gluurden, voorzichtig op hun knietjes zittend, naar binnen. Maar, nee hoor, daar woonden geen kabouters. „O, maar er zijn er vast wel in dit bos” zei Hans, „laten wij maar eens verder zoeken”, en hij trok zijn zusje nog dieper het bos in. Zo zochten zij de hele middag en vonden maar niets. En toen het donker begon te worden wilden ze weer naar huis toe gaan. „Weet je de weg nog Hans?” „Ja hoor.” Maar dom Hansje wist het niet al zei hij van wel, want hij liep helemaal verkeerd en zo verdwaalden zij. Grietje begon te huilen: „Hans wanneer komen wij nu thuis, het is al nacht en ik ben zo moe en ik heb zo’n honger.” „Kom”, zei Hans „laten wij even gaan zitten uitrusten tegen een boom.” Dat deden ze, maar ze vielen in slaap en sliepen bijna de hele nacht door. Heel vroeg inde morgen, toen de zon nog lang niet op was, schrok Grietje opeens wakker. „Hans, Hans we moeten naar huis.” Hans wreef zijn ogen uit en zuchtte: „Ik ben helemaal stijf van die harde grond, laten wij maar flink aanstappen.” Toen ze een eind gelopen hadden, begon Grietje opeens te hollen. „Ik zie een lichtje, kom mee.” Ze kwamen er al dichterbij. Het lichtje hoorde bij een huisje. Maar wat voor een huisje. Het was helemaal van lekkers gemaakt, van koek en chocolade en zuurtjes en drupsjes. Zouden daar mensen in wonen? Misschien wisten die wel de weg. „Ik heb zo 1n honger”, zei Grietje „ik haal er een stukje af.” Dat smaakte fijn en al ras volgden er meer stukjes. En het leukste was, dat er meteen een nieuw stukje op het plaatsje ging zitten, waar ze er eentje had weg gehaald. Opeens ging het deurtje open en een stem riep: „Knibbel, knabbel, knuisje, Wie zit er aan mijn huisje?” Hans en Grietje schrokken vreselijk en kropen achter een boom. „Hoor je dat”, zei Hans en zag helemaal wit. „Wie zou dat roepen?” Het was de lelijke oude heks, die de kinderen al lang gezien had. „Lieve kinderen, komen jullie maar bin■} nen, dan krijg je lekkere pannekoeken, Nu waren Hans en Grietje niet meer bang en gingen mee de keuken in. Daar aten ze heel veel pannekoeken en mochten nog een paar uur slapen op een heerlijk zacht bed. De heks was echter helemaal niet zo lief. Ze deed maar alsof, om de kinderen te lokken, want *s morgens, toen Hans en Grietje weer inde keuken kwamen om te bedanken en naar huis te gaan, lachte ze lelijk: „Hé, hé, jullie mogen lekker niet meer naar huis.” Ze pakte Hans ruw bij de arm en stopte hem ineen hok met tralies. Tegen Grietje zei ze: „En jij gaat hard werken. Je moet vegen, stoffen, koken, alles en alles doen, dan hoef ik niets te doen. Begin maar met voor Hans pap te koken, want hij moet zo dik en rond worden als een ton, anders smaakt hij, als ik hem wil opeten, niet lekker vet.” Zo gingen er een paar dagen voorbij. ledere dag werkte Grietje vreselijk hard, terwijl Hans maar in het hok moest zitten. En de heks ging iedere avond voor de tralies staan en dan riep ze: „Steek je vingers eens door de tralies, dan kan ik zien of je dik ge- worden bent.” Maar Hansje was slim. Hij had een klein kluifje uit de soep bewaard en dat stak hij nu iedere keer tussen de tralies. En de lelijke oude want je zult wel honger hebben en slapen mag je ook.” vrouw die niet meer zo goed kon kijken, bromde dan steeds: „Ben je nog al niet dikker geworden V* Op een dag kon ze niet langer meer wachten, ze gebood daarom aan Grietje de grote oven aan te maken. Arm Grietje begreep het wel en rilde bij de gedachte. Maar daar schoot haar wat te binnen. „Wacht maar.” En nadat de oven flink heet geworden was riep ze: „Komt U eens kijken of het vuur al flink is.” Slof, slof kwam de heks de keuken binnen en deed de grote deur van de oven open. Daar had Grietje juist op gewacht. Ze gaf de vrouw een harde duw de oven in en sloot toen vlug de grote deur weer. O, wat schreeuwde de heks. Maar Grietje luisterde daar niet naar. Ze was blij, dat de lelijke vrouw weg was, maar bibberde nog van angst. Dan haalde ze Hans uit het hok en zocht met hem het hele huisje door. Ze vonden mooie sieraden, kettingen en edelstenen en ook geld. Dat namen ze voor moeder mee en voor vader. Toen gingen ze op stap. En een vriendelijke dikke gans wees hun de weg en wel zo goed, dat ze al heel gauw thuis kwamen. Natuurlijk waren vader en moeder erg blij met alles, maar nog het meest omdat ze hun kinderen weer terug hadden. GR.FO.SG