NE3>. 7 19 i*i Johanna Naber. Beide werken beleefden reeds verscheidene herdrukken. „Tesselschade” ’s ledental klom tot ruim 6000; het kleine stekje werd een boom. Over ons geheele land is een net van 76 Afdeelingen en Correspondentschappen gespreid: 76 plaatsen dus waar de beschaafde vrouw, die in eigen onderhoud moet voorzien, raad en hulp en steun vindt, financieelen en moreelen steun. Er is geene verwante beweging van eenige beteekenis op sociaal gebied of zij roept „Tesselschade” ’s medewerking in, en ofschoon niet altijd vóóraan waar winst te behalen is voor de onvermogende, beschaafde vrouw, daar zal men „Tesselschade” niet tevergeefs zoeken. En in het Buitenland vond haar werk reeds herhaaldelijk navolging. Het bijzondere kenmerk van „Tesselschade” ’swerk is: persoonlijke aanraking van de Bestuurderessen met degenen, die hare hulp zoeken. Geen bureaux met enkel registers en formulieren, maai: komen inde belangen der aanvragenden ouden en jongen en daardoor helpen, veel meer in bijzonderheden, veel verder dan eene vraag om werk, om eene betrekking, om hulp in ouderdom of ziekte, om inlichting naar een beroep bij een „gewoon” bureau gaat en gaan kan. Het meêvoelen, het voorthelpen op alle manieren, het spreken van hart tot hart, het raden volgens allerbeste weten en met liefde dat is „Tesselschade”-werk. April 1913. „tesselschade”. door Anna Polak. Het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid is de rechtstreeksche voortzetting van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, die inden zomer van 1898 op toestanden en verschijnselen,waaromtrent voorheen mèt de kennis, ook de belangstelling ontbroken had, het volle licht liet vallen. Toen werd voor menigeen het eerste tipje van den later nooit meer dicht te schuiven sluier weggetrokken, waarachter zich vroeger schemerachtig vaag doel en wezen der vrouwenbeweging hadden verborgen gehouden. Toen voor ’t eerst zag men inden chaos, waarin zich het veld van den Nederlandschen vrouwenarbeid voor den blik van den toeschouwer vertoonde, een klein weinig je orde gebracht. Al wat destijds door vrouwen ten onzent werd gepresteerd: in landbouw en zuivelbereiding, in nijverheid en handel, op onderwijsgebied, in wetenschap en kunst, inde z.g. vrije beroepen, op het uitgebreide terrein van maatschappelijk werk, inde ziekenverpleging .... werd zorgvuldig in rubrieken verdeeld; en in die rubrieken het meest karakteristieke zoo sprekend mogelijk ten toon gesteld. De resultaten van aangevangen onderzoekingen: naar opleidingsgelegenheden, salarissen en arbeidsvoorwaarden, werden in beeld gebracht. Essentieele vraagstukken, op de nauw aangrenzende gebieden van arbeid, opvoeding, zedelijkheid en hygiëne, werden inde congreszaal, voor ’t eerst in ons land, tot onderwerpen van openbare gedachtenwisseling tusschen mannen en vrouwen gemaakt. En de jongeren, die dat alles bijwoonden, zagen in plotselinge, bijna duizelingwekkende verruiming van horizon een algeheele kentering in het vrouwenbestaan. In die dagen werden hare oogen geopend voor de waarheid, dat arbeid niet hoefde te zijn, niet mócht zijn zelfs, een onbelangrijke öf/zaak in het levender vrouw; een surrogaat, wanneer hetgeen zij tot dusver als het eenigwerkelijke had leeren beschouwen: liefde en huwelijk, soms mocht uitblijven. Als dooreen bliksemstraal verlicht zagen zij het pas ontdekte pad vóór zich liggen, waarop het meisje, evenmin als de jongen, lijdelijk het lot behoefde af te HOOFDSTUK IV. § 3. HET NATIONAAL BUREAU VOOR VROUWENARBEID. wachten, dat toevallige omstandigheden haar zouden bescheren, maar haar eigen weg mocht banen naar een zelfgekozen d0e1.... Ongetwijfeld is er destijds door velen een pijnlijke strijd gevoerd tusschen de oude levensbeschouwing en de nieuwe, en lang zal het bij menigeen hebben geduurd, éér tusschen die beide dein een ieders geest weer eenigszins anders geconstrueerde brug was opgebouwd.... De ouderen hadden die gisting reeds vroeger doorgemaakt. Lang vóór de Tentoonstelling waren de nieuwe denkbeelden bij haar bezonken. Maar door allen, ouderen zoowel als jongeren werd, toen de Tentoonstelling een batig saldo bleek af te werpen, even sterk gevoeld, dat Mariejungius’ voorstel tot besteding van dat saldo het juiste was. Niet ten behoeve van dézen of génen arbeid, niet tot steun van déze of géne groep van werkende vrouwen, mocht het overgebleven kapitaal worden gebruikt, maar ten behoeve van den geheelen Neder landschen vrouwenarbeid, en ten bate van alle werkende Nederlandsche vrouwen, die steun zouden behoeven in heden en toekomst. Inde jaren van voorbereiding voor de Tentoonstelling was slechts een begin gemaakt. Een ieder voelde, hoe noodig het was, dat er een blijvend centrum zou worden gesticht, dat de aangevangen onderzoekingen zou voortzetten, de thans levende vrouwen met hulp en voorlichting zou ter zijde staan; en tevens de denkbeelden, inden zomer van 1898 bij een kleine groep tot rijpheid gekomen, zóu trachten ingang te doen vinden in steeds diepere lagen en breedere kringen, totdat ten slotte ouders en dochters, onderwijzers en opvoeders, publiek en regeering, onze geheele bevolking, er van doortrokken zou zijn.... Dat blijvende centrum zag Marie Jungius’ organiseerend talent in het Nation&aißureau voor Vrouwenarbeid, „een instelling”, schrijftzij, „zoo nauw mogelijk verwant aandemoederinstelling, waaruit ikhaaringedachtenziegeborenworden”, „een permanentwording van de Tentoonstelling zonderde zichtbare „illustratie , maar als blijvend middelpunt van bijeenverzameling, navraag, hulp en voorlichting voor de vrouwen die arbeiden moeten en die arbeiden willen.. Gedurende de 13 jaren die verloopen zijn sedert het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid te ’s-Gravenhage geopend werd, inde bescheiden benedenwoning Jacob van der Doesstraat 68, waar het nog steeds is gevestigd,x) heeft het getracht, hoe langer hoe vollediger te beantwoorden aan zijn roeping, die wel het kortst wordt samengevat in déze woorden: „verkenning, verruiming en verbetering van het arbeidsterrein der Nederlandsche vrouw.” Inde eerste plaats natuurlijk verkenning. Hoe ziet dat arbeidsveld der Nederlandsche vrouw, van dichtebij en nauw- keuriglijk bekeken, er uit? t Welke ambten, betrekkingen en beroepen worden óók door de vrouw, welke alléén door de vrouw uitgeoefend ? *) Onlangs verhuisd naar de Van Speykstraat. NATIONAAL BUREAU VOOR VROUWENARBEID. Voor welke werkzaamheden wordt zij vooraf opgeleid? Hoe en waar? Hoelang duurt iedere opleiding? Wat kost ze? Tot welke acten of diploma’s voert ze? Op welke wijze kwijt de vrouw zich van hare arbeidstaak ? Hoe is haar bezoldiging, èn op zichzelf, èn tegenover gelijksoortigen arbeid, dooreen man verricht? Onder welke voorwaarden arbeidt zij ? Van welken arbeid sluit de wet, van welken sluiten de zeden haar uit ? Door welke wetsbepalingen wordt zij in hare broodwinning bemoeilijkt, of tegenover den mannelijken vakgenoot in ongunstiger conditie gebracht ? Naar welk gedeelte van het uitgestrekte terrein is de stuwing van werkzoekenden overmatig; op welk daarentegen heerscht gebrek aan arbeidskrachten ? Bestaat er hier of ginds ook vrees voor inkrimping, of kans op uitbreiding van arbeidsgelegenheid ? Op al deze en tallooze dergelijke vragen moet ons Bureau het antwoord gereed hebben: volledig, voor zoover ons eigen land en den tegenwoordigen tijd; gedeeltelijk, in hoofdzaak ter aanvulling en vergelijking, voor zoover het verleden, en andere met het onze op ongeveer gelijken beschavingstrap staande landen betreft. Zóó luidt de eisch, zooals hij in abstracto moet worden gesteld. In werkelijkheid evenwel zal er nooit een dag aanbreken, waarop wij, althans voor onzen eigen tijd, ten opzichte van wélk onderdeel ook, kunnen zeggen „klaar” te zijn. Want het gemeenschapsleven staat niet stil, tot wij onze enquête naar den één of anderen toestand hebben voltooid: opleidingsgelegenheden, exameneischen, loonen, salarissen, arbeidsvoorwaarden, wettelijke bepalingen, verhouding tusschen vraag en aanbod.... het wijzigt zich inden regel reeds inden loop van het onderzoek. Nog vóór de schets ten volle ontworpen is, blijkt ze reeds hier of daar onjuist geworden! En daarom werden en worden dan ook de onderzoekingen over het geheele veld rusteloos voortgezet: in hoofdzaak door lezen en vragen; waar het eenigszins mogelijk is, daarenboven door zien. Zien van werkplaatsen, fabrieken, scholen. Zien van de arbeidster, bezig aan haar taak: de diamantsnijdster, de behangersnaaister, de Fröbel-onderwijzeres, de verpleegster, de apotheker, de dokter, de kantwerkster, de modiste, de coupeuse, de photografe.... Zien van het gereedschap waarmede de arbeid wordt verricht; de methode, volgens welke zij voor haren arbeid gevormd wordt.... Zóó alleen toch blijven wij in voortdurende onmiddellijke aanraking met het arbeidsleven zelf, dat enkeling en maatschappij in stand houdt. Zóó alleen DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND. „wachsen uns”, om de taak die ons wordt opgelegd naar behooren te vervullen, steeds „neu die Krafte”.... Zonder vrees te vertheoretiseeren, kunnen wij dan daarnaast onze verkenningstochten op vrouwenarbeidsgebied voortzetten, sneller en beknopter dan door persoonlijk onderzoek geschieden kan, inde wereld der papieren. Ongeveer 90 bladen, waaronder tal van vakorganen: van de studeerende vrouw, de verpleegster, de vroedvrouw, de onderwijzeres, de leerares aan H. B. S., gymnasium of vakschool, de kapster, de textiel-arbeidster, de naaldwerkster, de werkkracht in het hötelbedrijf, de huisbediende, de apothekers-adsistente, de ambtenare bij posterijen, telegrafie en telefonie, de typografe worden geregeld aan het Bureau gelezen en geëxcerpeerd. Een schat van gegevens is op deze wijze inden loop der jaren in onze knipcollecties vergaard geworden, terwijl de uitgaven van het Vrouwen jaarboek je en de Beroepskeuze-Leiddraden, waarover verder in dit opstel iets naders zal worden medegedeeld, ons in staat stellen, door het telkenjare uitzenden van duizenden vragenlijsten, ons gegevens-materiaal voortdurend aan te vullen en „up to date” te houden. Van heel wat minder gewicht ongetwijfeld moet tot dusver onze Bureaubibliotheek worden geacht, die met hare ruim 3500 deelen, welke jaarlijks met 300 a 400 vermeerderd worden, voor een „vak-bibliotheek” een merkwaardig onsamenhangenden aanblik biedt. Weliswaar is er in ’t bijzonder op statistisch terrein veel belangrijks aanwezig: het Centraal Bureau voor de Statistiek, de Statistische Bureaux van Amsterdam en Rotterdam, het Landbouw-Comité, verschillende departementen, plegen ons regelmatig hun uitgaven toe te zenden, evenals Het Nut, het Centraal Bureau voor Sociale Adviezen, de Nederlandsche zoowel als de Internationale Vereeniging voor Bescherming der Arbeiders, de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek, het Witte en het Groene Kruis, en tal van andere buiten- zoowel als binnenlandsche vereenigingen en instellingen. De Verslagen van de Arbeidsinspectie, van de Kamers van Arbeid, van verscheiden Kamers van Koophandel en Fabrieken, prijken in onze boekerij; vele van de academische proefschriften onzer vrouwelijke gegradueerden mogen wij ons eigendom noemen; en telkenmale worden wijdoor in onzen arbeid belangstellenden verrast met merkwaardig werk van vrouwenhand uit heden en verleden, of met materiaal, dat ons bij onze onderzoekingen van dienst kan zijn. Aan curiosa ontbreekt het ons niet. Evenmin aan wetenschappelijke hulpbronnen. Maar wat onze bibliotheek, die nagenoeg geheel uit giften werd gevormd, te eenenmale mist, is systeem. Mochten wij, door verbetering onzer geldelijke omstandigheden, later in staat zijn, zelven te kiezen en aan te koopen, dan zal er ook, hopen wij, inde samenstelling van onzen boekenschat een weinig meer methode kunnen worden gebracht. NATIONAAL BUREAU VOOR VROUWENARBEID. Voor ’t oogenblik bewijst evenwel de bibliotheek bij verre na niet zoo belangrijke diensten als het, uit knipcollecties, rubriekdoozen en bijzondere dossiers bestaande archief; zoo min aan diegenen die het bij het Bureau berustend materiaal komen raadplegen, als aan de Bureau-ambtenaren zelf, bij de beantwoording der aanvragen, welke in steeds grooter getale ons bereiken. Dat de behoefte, die door het Nederlandsche publiek bewust aan den steun van het Bureau wordt gevoeld, toenemende is, blijkt wel het duidelijkst juist uit die stijging van het aantal aanvragen: van 294 in 1909, tot 322, 419, 475, 501 inde jaren 1910—1913, waarbij moet worden in het oog gehouden, dat iedere aanvrage, hoevele besprekingen of hoe langdurige correspondentie ze ook moge noodig maken, en welke ingewikkelde bemoeiingen ze ook ten gevolge moge hebben, slechts éénmaal in onze statistiek verschijnt. De cijfers geven dus zuiver weer, in hoevele afzonderlijke gevallen de hulp van het Bureau werd inge- roepen. Ingeroepen door wiel Een 20 a 30 malen per jaar moge er een roepstem van over onze grenzen klinken; niet zelden moge er door vereenigingen of instellingen om inlichtingen worden verzocht, de overgroote meerderheid der aanvraagsters en aanvragers zijn toch individueele personen, uit alle streken van ons land, van eiken leeftijd, uit eiken levenskring, en van de verst uiteenloopende politieke of godsdienstige wereldbeschouwing. Daardoor is het ons gegeven het worde met dankbaarheid erkend —, niet slechts in naam doch metterdaad nationaal te zijn! De R. K. priester pleegt bij ons aan te kloppen met even groot vertrouwen als de sociaal-democrate of de Christen-anarchist; de orthodox protestante evenzeer als de vrouw van liberalen huize. De dienstbode, die een betrekking in het buitenland zoekt en weten wil, welk loon zij mag eischen, en de douairière, die de dienstbode, welke 20 of 25 jaren in haar gezin heeft doorgebracht een onderscheiding wenscht toegekend te zien beiden wenden zich met hare vraag tot ons Bureau. Niet alleen door vrouwen, die, hetzij wegens veranderde geldelijke omstandigheden, hetzij als geneesmiddel tegen kwellende verveling, gesalarieerden of ongesalarieerden maatschappelijken arbeid willen verrichten; of door jonge meisjes, veelal slecht onderlegd en maar al te dikwijls zonder energie om zich eerst behoorlijk voor haar vak te bekwamen, die een kantoorbetrekking trachten te veroveren—-evenzeer door vereenigingsbesturen welke valide krachten zoeken om eenigen tak van verantwoordelijk maatschappelijk werk aan toe te vertrouwen, en door werkgevers die een bekwame boekhoudster of correspondente hopen te vinden, blijkt meermalen ons Bureau als de aangewezen vraagbaak te worden beschouwd. Onderwijzeressen en andere vrouwelijke ambtenaren; arbeidersvrouwen, die, door ziekte van den man, als weduwe of gescheidene de eenige kostwinster van DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND. het gezin geworden, een steeds zoo uiterst moeilijk bereikbaar plaatsje als depöthoudster, bode, conciërge, kiosk juffrouw of garderobière hopen te bemachtigen; inspectrices van verzekeringsmaatschappijen die agentessen, agentessen die weer sub-agentessen zoeken; bezitsters van acten of talenten, die moeten worden productief gemaakt; vaders en moeders uit de meest verschillende milieux, zeer velen gelukkig uit onzen te vaak veronachtzaamden middenstand; hoofden van meisjesscholen; advocaten en geneeskundigen, die inlichtingen of hulp verlangen ten behoeve van cliënten of patiënten die allen plegen zich aan ons Bureau te vervoegen met vragen van den meest verschillenden aard. Oók met vragen, die, ver over het persoonlijk leven van den enkeling heenreikend, hetzij middellijk hetzij onmiddellijk verruiming of verbetering van het arbeidsterrein der vrouw ten doel, of althans ten gevolge hebben Waar deze soort van hulp door de belanghebbenden zelven wordt ingeroepen, is ze uit den aard der zaak veelal niet voor openbaar-making geschikt. In ’t algemeen kan er dit van worden gezegd, dat groepen arbeidsters meermalen raad of steun van ons verzoeken om achteruitgang in bezoldiging te verhoeden, vooruitgang in bezoldiging te bevorderen; om belemmeringen van wettelijken of anderen aard uit den weg te ruimen, of dreigende nijpender belemmering te voorkomen. En herhaaldelijk is gebleken, dat, zij ’t soms eerst na verloop van geruimen tijd, de aldus achter de schermen verleende hulp het gewenschte doel getroffen heeft. Dikwijls ook zijn het niet de belanghebbenden zelf, maar vereenigingen of commissiën die, door om lezingen of geschriften te vragen, ons in staat stellen, op eenigerlei wijze ter verruiming en verbetering van het arbeidsterrein der vrouw werkzaam te zijn. Zoo werd ons in 1910 door het Comité van Actie tegen het Wetsontwerp Heemskerk, dat de vrouwelijke rijksambtenaren en onderwijzeressen bij het openbaar lager onderwijs met ongevraagd ontslag bij huwelijk dreigde, opgedragen, een onderzoek in te stellen naar de houding, in het buitenland door de overheid tegen de huwende ambtenare aangenomen. De gegevens, die ons van officieele zijde uit 15 landen werden toegezonden, werden tot een brochure vereenigd, de bevoegde macht aangeboden, en tegelijkertijd gepubliceerd. In datzelfde jaar bereikte ons een verzoek van de Nutscommissie voor onderwijs, om den tegenwoordigen stand van het onderwijs aan industriescholen bij ons te lande te schetsen, en tevens eventueele hervormingsplannen te opperen, die dat onderwijs inde toekomst vruchtdragender zouden kunnen maken. Onder den titel „Het Vakonderwijs inde Industrie-scholen voor meisjes, en daaraan verwante inrichtingen (wat het is en wat het worden moet)" werd deze door ons bewerkte brochure door gemelde Nutscommissie in het licht gegeven. De „Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek” vroeg in het jaar 1909 om een prae-advies over „De maatschappelijke beteekenis van De Vrouw II 17 NATIONAAL BUREAU VOOR VROUWENARBEID. den arbeid der gehuwde vrouw en de houding, door de overheid aan te nemen tegenover dit vraagstuk.” De opdracht werd gaarne aanvaard, het prae-advies verscheen inden loop van het volgend jaar indruk, terwijl de daarin verkondigde denkbeelden op de jaarvergadering van genoemde vereeniging mondeling verdedigd werden. Nog een jaar te voren was ons door dr. Münsterberg uit Berlijn, die op het in 1910 te Kopenhagen te houden congres over armenzorg en bevordering der welvaart rapport moest uitbrengen omtrent hetgeen inde verschillende Europeesche landen door de vrouw op deze gebieden werd gepresteerd, om uitvoerige gegevens uit Nederland betreffende dit onderwerp gevraagd. Het verlangde materiaal hebben wijden rapporteur verschaft, doch de enquête tevens overeen veel wijder terrein uitgestrekt, en de verzamelde gegevens tot een boekdeel vereenigd, goedkoope Bureau-uitgave n° 15, getiteld „Het aandeel der vrouw in het maatschappelijk werk ten onzent verricht.” Voor het in het voorjaar van 1914 te Rome gehouden feministisch Congres werd ons een referaat verzocht omtrent het arbeidsveld der vrouw, zooals het er thans uitziet, en zooals het zich inde toekomst zou moeten vervormen. Het bestuur van het tweede Congres voor Kinderbescherming, dat hier te lande in December 1913 te Amsterdamplaats had, wenschte een inleiding over „de uitbuiting van het meisje ten behoeve van het gezin.” Het bestuur vaneen tot Vakschool uitte breiden Naaischool vroeg ons, het nut te komen bepleiten van deugdelijk vakonderwijs in het algemeen en voor die bepaalde gemeente in het bijzonder. Gelegenheid te over dus, om, telkenmale ineen anderen bodem, door woord of geschrifte het zaad te zaaien, dat naar onze vaste overtuiging te eeniger tijd op voor menschenoog onnaspeurlijke wijze vrucht zal dragen, inden vorm van vermeerderd geluk en verhoogde innerlijke waarde van de vrouwelijke helft onzer bevolking. Intusschen.... hoe welkom aanvragen als boven geschetst ons meestal zijn, toch geven wij er de voorkeur aan, op eigen initiatief-, zonder dooreen door anderen bepaald kader belemmerd te worden, te werken, zooals ons in het belang van de Nederlandsche arbeidende vrouw en den Nederlandschen vrouwenarbeid wenschelijk schijnt. Ook déze bemoeiingen kunnen, wanneer wij althans de zaak die wij trachten te dienen, niet willen schaden, lang niet alle worden openbaar gemaakt, soms zelfs niet inde verte aangeduid. Van de werkzaamheden, waaromtrent een dergelijke terughouding niet behoeft te worden in acht genomen, mogen hier ter karakteriseering de volgende worden genoemd: Nadat ons bekend was geworden, in 1908, dat de Zeeuwsche Maatschappij van Landbouw eenige onderwijzeressen naar België had gezonden, om de landbouwkundige opleiding te bestudeeren die aldaar aan de vrouwelijke platte- DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND. landsbevolking wordt verstrekt, en tevens had kennis genomen van hetgeen er in andere landen, met name Denemarken, in die richting reeds werd gedaan, heeft ons Bureau een circulaire gestuurd aan de 9 provinciale en 3 landelijke Landbouwvereenigingen ten onzent, ten einde hen te winnen voor het denkbeeld van oprichting van vak-cursussen of scholen voor de Nederlandsche boerin. Wij gelooven te mogen aannemen, dat onze opwekking niet vergeefsch is geweest. Immers, wel werden er reeds vroeger sporadisch stappen gedaan om ook de boeren dochters eenig vakonderwijs te doen deelachtig worden, en voorzeker zou er ook zonder onze inmenging op dat gebied spoedig het één en ander zijn tot stand gekomen de tijden bleken rijp! maar dat die gewichtige zaak plotseling zooveel algemeener belangstelling ondervond en op niet minder dan 7 vergaderingen het onderwerp van uitvoerige besprekingen uitmaakte, terwijl in verschillende provinciën commissies werden benoemd om te onderzoeken hoe dit onderwijs het doelmatigst te regelen viel, dat alleswas trouwens uit sommige streken van ons land werd ons dit opzettelijk gemeld—ongetwijfeld ten deele te danken aan de opwekking die er uitging van ons Bureau. De vlucht die het onderwijs aan boerendochters inde laatste 5 jaar ten onzent genomen heeft, mag bekend worden verondersteld. Toen in Februari 1913 volgens een Limburgsch blad aan een aantal gehuwde arbeidsters ineen aardewerkfabriek werd aangezegd, zich zoo spoedig mogelijk van ander werk te voorzien, terwijl aan diegenen, die vooralsnog minder goed gemist konden worden, volgens datzelfde blad werd medegedeeld, dat zij na een bevalling niet meer zouden worden aangenomen, meenden wij goed te doen, hier en daar inde groote pers, evenals in enkele R. Katholieke en feministische organen, een artikel in te zenden, waarin wij het licht lieten vallen op de oorzaak van het gedreigde ontslag: de bijzondere „bescherming”, waardoor de Arbeidswet de vrouw tot een lastige en onvoordeelige arbeidskracht doemt. Juist een maand te voren toch was het voorschrift omtrent den „vrijen” Zaterdagmiddag voor de gehuwde vrouwen in werking getreden. Wij hoopten door onze vingerwijzing enkeler oogen te openen, en voor eventueele nieuwe voorstellen, die de fabrieksarbeidster als werkneemster in nóg ongunstiger conditie zouden brengen tegenover den mannelijken vakgenoot, het aantal voorstemmers te verkleinen. Van geheel anderen aard was een opstel, dat wij schreven ter weerlegging van een ingezonden stuk in Het Kind, waarin een arts op medische gronden universitaire studie voor meisjes ongeschikt verklaarde. Aangezien dat stuk bedoeld was als waarschuwing voor ouders en opvoeders, achtten wij het onzen plicht daartegenover te trachten aan te toonen, dat zélfs van medisch standpunt beschouwd tegen academische studie der vrouw, uitzonderingsgevallen terzijde gelaten, niet het minste bezwaar kan bestaan. Weder ten behoeve vaneen geheel andere categorie van vrouwen: onze kunst- NATIONAAL BUREAU VOOR VROUWENARBEID. nijveren, werd door het Bureau een kleine collectieve inzending voor dein 1910 te Brussel gehouden Tentoonstelling gereed gemaakt, welke voor velen dezer „arbeidsters” meerdere bekendheid, verkoop en nabestelling van artikelen, voor sommigen harer tevens een bekroning ten gevolge had. Ook ons Bureau mocht de gouden medaille verwerven voor zijn eigen inzending: een groote grafische voorstelling, bewerkt door de adjunct-directrice, Mw. Marie Hemen, betreffende den arbeid der Nederlandsche vrouw. Waar wij overtuigd waren en zijn dat er tusschen „vrouwenarbeid” en „rechtsche politiek” verband bestaat, oordeelden wij het nuttig, inden nazomer van 1912, het jaar dus vóór de verkiezingen, een artikel over dat onderwerp te schrijven, dat opgenomen werd in Vragen des Tijds, en waarin wordt uiteengezet, in welke opzichten en in welke mate de arbeidende vrouw ten onzent van de politiek van „rechts” ongunstige gevolgen ondervindt. Zoodra wij lazen, dat de Raad eener groote gemeente een salaris-regeling m het leven wilde roepen, waarbij aan mannelijke en vrouwelijke onderwijskrachten voor gelijken arbeid een ongelijke bezoldiging zou worden toegekend, en men zich beriep op het voorbeeld van het buitenland, waar eveneens een dergelijke ongelijke salarieering bestaat, werd door ons Bureau een lijst gepubliceerd van gemeenten in ons eigen land, waar mannelijke en vrouwelijke onderwijskrachten wèl gelijkelijk bezoldigd worden. Eveneens ter verkrijging vaneen rechtvaardiger arbeidsbelooning, richtten wij een schrijven tot de directrices van industriescholen en verwante inrichtingen, waarin wij hare aandacht vestigden op de ongehoord lage loonen, die nog steeds voor linnennaaien en borduren worden uitbetaald, en eenige wegen aangaven, waarlangs wellicht verbetering te verkrijgen zou zijn. Wij twijfelen niet, of de directrices der bedoelde scholen zullen thans met alle haar ten dienste staande middelen er naar streven, voor diegenen harer oud-leerlingen, die linnennaaien of borduren tot haar vak kozen, de belooning voor haar werk op een hooger peil te brengen. Een ander maal leek het ons noodzakelijk, een circulaire te richten tot de leden eener bepaalde groep vrouwelijke ambtenaren ieder persoonlijk, om haar er op te wijzen, dat het zooveel grootere ziekte-verzuim bij haar dan bij hare mannelijke collega’s, hetwelk voor een niet onaanzienlijk gedeelte aan simulatie te wijten was, gepaard aan de bij haar zooveel talrijker bijzondere wenschen omtrent den dienst, een gevaar dreigden op te leveren voor de toekomstige candidaten voor het ambt in quaestie, die daardoor wellicht in veel geringer getale, in sommige takken van dienst misschien wel in ’t geheel niet meer, zouden worden benoemd. Daar ons van zéér bevoegde zijde op dit gevaar gewezen was, meenden wij dat het op den weg van het Bureau lag, op zijn beurt de personen te waarschuwen, die het in hare hand hadden, de op dat oogenblik ongunstige alans ten gunste van de vrouw te doen overslaan. Ter bestrijding eener beschouwing in het, sedert opgeheven, Sociaal Week- DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND. blad, waarin het causaal verband tusschen vakopleiding en werkloosheid weliswaar niet voor den individueelen arbeider, maar als algemeen verschijnsel, geloochend werd, zonden wij een kort opstel in datzelfde weekblad in, waarin wij betoogden, hoezeer toeneming van doelmatige vakopleiding het verschijnsel der werkloosheid wel degelijk kan doen verminderen, hoewel niet verdwijnen, en hoezeer vooral de vrouw door deugdelijker vakopleiding ineen voordeeliger positie zal komen te staan. ** Herhaaldelijk vestigden wij, o.a. inde „groene” Amsterdammer, de aandacht op het onwenschelijke verschijnsel, dat telkens versche scharen arbeidskrachten, naar enkele reeds overvolle vakken stuwend, den loonstandaard aldaar laag houden, en deelden één en ander mede omtrent nieuwe, althans nog niet geijkte beroepen: horlogemaken, pianostemmen, de betrekkingen in het verzekeringsbedrijf, het hoofdopzichterschap inde wasch-industrie waarin voor flinke, behoorlijk onderlegde krachten een bestaan te vinden zou zijn. Ook wordt er steeds door ons op aangedrongen, dat de vrouwen zich niet zullen blijven tevreden stellen met ondergeschikte betrekkingen, die weliswaar een vast inkomen waarborgen, doch geenerlei verantwoordelijkheid of initiatief van de arbeidster vergen, maar dat zij, al wijder en vrijer de vleugels uitslaande, zich zullen opwerken tot bedrijfshoofd in winkelzaak, groothandel of industrieel bedrijf. Minder rustige rust, maar inniger bevrediging zal haar deel zijn. Haar persoonlijkheid zal groeien tot de uiterste grens, die de natuur er aan heeft gesteld! Telkenmale wanneer ons ter oore komt, dat meisjes van de eene of andere opleidingsgelegenheid worden geweerd, wordt er te haren behoeve door onze Vereeniging of ons Bureau opgetreden. Indien adresseeren de meeste kans van slagen biedt, pleegt dit steeds te geschieden door het bestuur der Vereeniging. En geenszins zonder succes: op deze wijze is de Schoenmakersschool te ’s-Gravenhage voor meisjes toegankelijk gemaakt; hebben onder bepaalde, volmaakt billijke, voorwaarden meisjes thans toegang tot de Kappersvakschool te Amsterdam, terwijl inde eerstvolgende jaren waarschijnlijk nog andere resultaten van onze pogingen in dezen te verwachten zijn. Waar niet aan de bevoegde macht geadresseerd, maar met besturen of directiën gesproken of gecorrespondeerd moet worden, daar beijvert ons Bureau zich, vooroordeelen uit den weg te ruimen en de alsnog gesloten deuren voor vrouwelijke leerlingen geopend te krijgen. Ook hebben wij, toen wij vernomen hadden, dat ineen bepaalde gemeente bestuur en directie der Ambachtsschool vóór toelating van meisjes waren, terwijl toch géén vrouwelijke leerlingen de school bezochten, doordat ze niet wisten dat die opleiding voor haar open stond, een schrijven gericht tot de ouders der van school gaande meisjes in die plaats, met het gelukkig gevolg, dat zich aanstonds 4 vrouwelijke leerlingen lieten inschrijven. NATIONAAL BUREAU VOOR VROUWENARBEID. De moeders waren er over ’t algemeen tegen; maarde vaders begrepen uitnemend de goede kans die hun dochtertje geboden werd. Verleden jaar werden aldaar (het is de Alkmaarsche Ambachtsschool die wij bedoelen) 19 meisjes in het dameskleermakersvak bekwaamd, terwijl 20 volwassen naaisters ’s avonds den gezellen-cursus volgden. De directeur noch de betrokken leeraar heeft ook maarde geringste minder gewenschte ervaring met deze nieuwe soort van coëducatie opgedaan; de meisjes zijn volstrekt geen slechtere leerlingen dan de jongens; de aan de Ambachtsschool gevormde vrouwelijke „gezellen” blijken van hare opleiding voordeel te ondervinden: de proef mag waarlijk in alle opzichten als voortreffelijk geslaagd worden beschouwd. Maar niet alleen tot de boerendochters en de fabrieksarbeidsters, de studeerende meisjes en de onderwijzeressen, de vrouwelijke ambtenaren en kunstnijveren, de aanstaande leden van den handeldrijvenden en den industrieelen middenstand, of welke andere beoefenaarsters van scherp te omlijnen vakken ook, strekken wij onze belangstelling uit. Ons Bureau heeft bijv. evenzeer het initiatief genomen tot de oprichting van de Nederlandsche Vereeniging van Huisvrouwen, verreweg de grootste groep „arbeidsters”, die, zooal niet voor het ideëele, dan toch voor het materieele gedeelte van haar „beroep” aaneensluiting ineen machtig vakverbond onder de tegenwoordige tijdsomstandigheden dringend van noode hebben. Zoo zouden nog tal van voorbeelden kunnen worden genoemd. Maar door de hier gegevene zal de lezer zich wel reeds eenig denkbeeld kunnen vormen van de wijze waarop het Bureau de uitbreiding van den werkkring der vrouw te bevorderen en hare arbeidsvoorwaarden te verbeteren poogt. Bij onze twee voornaamste bemoeiingen op eigen initiatief: de uitgave van het Vrouwen jaarboek je en van de Beroepskeuze-Leiddraden, zij het mij vergund, nog een kort oogenblik stil te staan. Het Vrouwenjaarboekje voor Nederland, indertijd door de Vereeniging tot Behartiging van de Belangen der Vrouw uitgegeven en door Mevrouw Rutgers—Hoitsema samengesteld, wordt sinds 1908 aan ons Bureau bewerkt door Mw. Marie Heinen, de adjunct-directrice. Het biedt als ’t ware telkenmale opnieuw een korte encyclopaedie van het maatschappelijk vrouwenleven in ons land: van zuigelingverzorging af, tot staatspensioen, hofjes en tehuizen voor ouden van dagen t0e.... met al wat er ligt tusschen dat begin en het eind van het menschenbestaan. Wanneer het boekje dat thans zijn nen jaargang beleeft, een 15 of 20 jaar zal zijn verschenen, dan zullen daaruit, meenen wij, door vergelijking der verschillende jaargangen onderling, zeer belangwekkende curven te maken zijn betreffende meisjes-vakopleiding, bijzondere examens door vrouwen afgelegd, betrekkingen door vrouwen bekleed, onderscheidingen aan vrouwen toegekend, vakorganisatie van vrouwen zoowel ingemengde als in specifieke vrouwen-vak- DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND. vereenigingen, het aandeel door de vrouw genomen in maatschappelijk werk van den meest verschillenden aard, en de rechten, die op publiek- of privaatrechtelijk gebied door de vrouw veroverd worden. Zoo zullen wij dan langzamerhand, in sommige opzichten althans, vrij nauwkeurig de richting kunnen aanwijzen, waarin de toekomst bezig is, zich uit het heden te ontwikkelen; een richting, die ons Bureau, door al zijn handelingen, tracht méde te bepalen. Het grondigst, en op ruimer schaal dan door persoonlijke adviezen of door bemoeiingen op eigen initiatief, ten bate van bepaalde groepen van arbeidende vrouwen ondernomen, ooit geschieden kan, door de uitgave der Beroepskeuze-Leiddraden, welke sinds 1912, eerst voor ’s-Gravenhage, toen voor Amsterdam en Rotterdam, thans voor het geheele verdere land, ten onzent worden bewerkt en voortdurend aangevuld en „up to date” gehouden. Geen enkel Nederlandsch meisje behoeft na 1914 de school, openbare of bijzondere, te verlaten, zonder dat zij den Beroepskeuze-Leiddraad heeft doorgelezen, en met hare ouders of verzorgers uit de lijst van beroepen datgene heeft uitgezocht, dat het meest met haar aanleg en neigingen strookt en het best past voor hare omstandigheden. Voor elk beroep vindt zij inde beknopte brochure, behalve plaats, duur en kosten der opleiding, ook de examens vermeld, die moeten of kunnen worden afgelegd, de eischen voor aanstelling of benoembaarheid, de vooruitzichten, die het vak biedt als middel van bestaan, en tal van bijzonderheden meer, die een juiste keuze kunnen vergemakkelijken. Voortdurend blijkt ons, hoezeer inde meest uiteenloopende kringen de wegwijzer ineen behoefte voorziet. En hoewel de resultaten: onmeetbare en onweegbare grootheden, in geen enkele statistiek ooit zullen zijn aan te toonen, onwezenlijk of onbelangrijk mogen ze daarom geenszins worden geacht. Ook in het vrouwenarbeidsvraagstuk moet begonnen worden bij het begin: in casu de vakopleiding. Wanneer een steeds grooter percentage onzer opgroeiende meisjes degelijk voor eenig vak wordt bekwaamd, en er bij hare beroepskeuze voortdurend meer rekening wordt gehouden eenerzijds met aanleg en neiging, en met de vooruitzichten inde verschillende beroepen aan den anderen kant, dan zullen, als onvermijdelijk gevolg daarvan, ook tal van andere quaestiën op vrouwenarbeidsgebied hare oplossing naderbij komen. Dooreen doelmatiger verdeeling der vrouwelijke werkkrachten over het geheele arbeidsveld, zal de stuwing naar enkele overvolle bedrijven en betrekkingen kleiner worden, terwijl de bezoldiging aldaar zal stijgen, evenals de werkloosheid verminderen. Met opgewektheid en toewijding aansturend op het zelfgekozen doel, zich harer waarde als maatschappelijke producenten wèl bewust, zullen de scharen nieuwe arbeidskrachten, door stevige vakorganisatie hare macht versterkend, hare positie weten te verbeteren, de verschillen in belooning van gelijksoortigen NATIONAAL BUREAU VOOR VROUWENARBEID. mannen- en vrouwenarbeid doen verkleinen, wellicht verdwijnen, en de thans voor de vrouw in zoo hooge mate schadelijke arbeidswetgeving te haren gunste doen veranderen. Evenwel nog verder strekkende gevolgen hebben wij vaneen algemeener en vooral doelmatiger vakopleiding te verwachten. Niet alleen dat nieuwe generaties jonge vrouwen door den haar onafhankelijk makenden, aan haar aanleg beantwoordenden arbeid een welvaart, waardigheid en levensbevrediging zullen vinden, zooals vorige geslachten niet hebben gekend, maar doordat het meisje zich vrij gevoelt tegenover hare ouders, hare omgeving, en den man die om hare hand mocht vragen, zal het gehalte der huwelijken stijgen tot een peil als het nog nimmer, behalve in uitzonderingsgevallen, heeft bereikt. Een geheelen ommekeer inde verhouding tusschen man en vrouw, inde waardeering en bejegening van de vrouw door den man, zal die toekomstige harmonischer en zonniger maatschappij te zien geven. Tegelijkertijd zal een rijper, fierder, krachtiger vrouwengeslacht, met waarachtiger ontwikkeling en heel wat grootere karaktereigenschappen dan de meeste leden der „zwakkere” sekse thans nog kunnen eigen zijn, kinderen ter wereld brengen met een geestelijk zoowel als zedelijk gelukkiger aanleg, terwijl een wijzere opvoeding ineen moreel zuiverder atmosfeer dien aanleg tot zijn hoogste volmaking zal kunnen opvoeren. Dat zijnde schakels die tezamen den onverbrekelijken keten vormen, welke de nuchtere feiten en cijfers uit onze Beroepskeuze-Leiddraden bindt aan vermeerderd volksgeluk en een verbeterd ras. ’s-Gravenhage, najaar 1914. DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND.