VÓÓR ALLES MOEDER CAROLINE 1 VAN DOMMELEN De eenige zoon van zijn broer Thiérry, Etienne, was inde diplomatie terecht gekomen. Die was gezant te Tjientsjin. Een zijtak der Trévouse’s, de vicomtes Trévouse-Laubec d’Oulmiac, die inde Provence gezeteld waren, leefden het bestaan van den Franschen landedelman. De jongste, Henri, was als St. Cyriën gesneuveld, al inde eerste oorlogsmaand. Dat was de eenige geweest die zijn land militair gediend had. Toen Constant in 1919 terugkwam, hadden de kastanjeboomen inde Champs Elysées gebloeid, precies zooals toen hij vertrokken was. En zooals die gebloeid hadden, toen hij op zijn twaalfden verjaardag naar Parijs had mogen gaan, om bij zijn grootouders zijn verjaardagcadeau te halen en hun te vertellen, dat hij missionaris ging worden. Pierre had hem er gebracht, inden tonneau, waarvoor Rosé Pompon was gespannen, het kittige, pijlsnelle paardje, dat loopen kon, loopen! Als zij van Meudon over St. Cloud langs de Quai du quatre Septembre, van Boulogne sur Seine reden, door het Bois de Boulogne, zoo voorbij de Moulin de Longchamps, de heele allée des Acacias af, I’Avenue du Bois door, en de Avenue des Champs Elysées naar omlaag af, haalde Rosé Pompon stevige dravers en vurige tweespannen makkelijk in. Dat klonk op het houten plaveisel: klak, klak, klak, je vechten moest om het leven te verdedigen van vrouwen en kinderen, iedere enkeling als het ware strijdend voor het gezin, hoe kon men dan zoon schande laden op heel het leger? Hem had het toch al steeds verdroten dat niet één Trévouse Bligny de militaire loopbaan gekozen had. klak! alsof hij een marche triomphale roffelde met zijn vier rappe hoeven. Inden tusschentijd dat Constant bij zijn grootouders zat in het „p’tit pavillon” inden bloeienden bloesemenden tuin, had Pierre toen voor zijn jarigen jonker die mooie ets van Dupont gekocht. Dat alles had hij zich herinnerd, toen hij dezen morgen op de vorige stee van grootpapa’s huis dien nieuwbouw in wording had gezien en plotseling het goedige, stoffige span paarden dwars op het trottoir staande, hem genoodzaakt had op den rijweg te stappen, op gevaar af van omver gereden te worden, dooreen woesten chauffeur. De bloeiende kastanjeboomen had hij gemist, zooals hij op het wandelpad de nounou’s gemist had met de witte mutsen, waaromheen de breede linten geplooid lagen, die tot op haar hielen neerhingen, en al het aardige jonge grut, dat hier een eigen terrein had om er te spelen. Dien eersten keer dat hij teruggekomen was, en hij zich gedurende de reis steeds zoo onwennig gevoeld had, had Parijs hem zijn vroegere zelfvertrouwen teruggegeven; de tweede maal, weer zeven jaren daarna, had hij zijn geliefde stad teruggezien als een zwaar verminkte. Alsof men in haar lichaam gekerfd had en gesneden. Nu leek zij op een melaatsche, zooals hij ze maar al te vaak gezien had in het verre Oosten. Een lichaam met groote, aangevreten plekken, daar, waar de ziekte het weefsel verwoest had. Alleen in het oude hart van Parijs zelf, inde cité had hij zijn bemind Parijs teruggevonden. Door al die oude, verweerde straatjes met de héél, heel oude leder beeldje, ieder figuurtje, iedere lijn nam hij één voor één in zich op! Liefkoozend ging zijn blik omhoog langs de beide torens; bewonderend bleef de blik hangen aan alle bizonderheden van het groote voorportaal; vol verrukking liet hij den blik weiden over de gekleurde spitsbogenvensters aan den achterkant. Hier was hij tot kalmte gekomen, want het onstuimige bloed der Trevouse s, dat zich vermengd had met dat van de Jourdiac s, kon in hem plotseling gaan bruisen, als er iets was waardoor zijn ziel in opstand kwam. Wel had hij zich aan den dienst van God gewijd, maar.... een tamme, onderworpen herder, zooals de meeste pastoors zijn, die hun kleine kudde verzorgen,—en die hun land nooit uitkomen, had hij nimmer kunnen worden. Het avontuur trok hem; verre landen en mogelijk gevaar, dat was het, wat hem voldoening kon geven. Sedert de laatste jaren leefde hij ook niet meer zoo vereenzaamd, op ver vooruitgeschoven posten, waarheen het Moederhuis den vurigen prediker zond. Hem was opgedragen geld bijeen te zamelen voor de oprichting vaneen ziekenhuis en den bouw vaneen huizen van eeuwen her, had hij gedwaald en toen hij eenmaal weer voor de Notre-Dame stond, vergat hij al het leelijk-misvormde, wat dien dag zijn blik gekwetst had. Buiten was hij gebleven; had maar gestaan en gekeken naar dat heerlijke bouwwerk. Af en toe waren zijn voeten als vanzelf een paar schreden verder gegaan om dan weer rustig op eenzelfde plaats te blijven, vanwaar hij het fijne beeldhouwwerk kon Kpxxrnnrlpren. kapel op enkele dagreizen van Peking! Noord-Oostelijk gelegen in het gebergte, ineen gezond klimaat, lag het hoogdal, waarop de missie het oog geslagen had, om er een vasten zetel te vestigen, vanwaar uit heilzame werken, ten bate van ziel en lichaam, ondernomen zouden worden. Er ontsprongen warme bronnen, die geneeskracht bezaten voor de zieken, die hier verpleegd konden worden. Inde vlakte waren de groote kweektuinen van moerbeiboomen, en druivenkweekers hadden er hun bestaan. Constant kon goed met de bevolking opschieten. Vriendelijk waren zij genoeg en gastvrij, maar.... toch voelde hij, zelfs na twintig jaar, nog een afstand, die tusschen het blanke en gele ras bleef bestaan. Het was een versperring als het ware, waarachter de Chinees zich verdoken hield. Een geestelijke Chineesche muur, die door de eeuwen heen stand hield, zooals de groote Muur, die zich niet zoo heel ver van de plek bevond, waar de St. Lazare-stichting zou verrijzen. Het was voor deze tijden weggelegd, om deze afsluiting te doen vallen. Hier en daar was men al begonnen met gedeelten te sloopen! Er kwam een bres inde barricade! Zoo zou het ook gaan met de geestelijke afzondering, waarin nog millioenen van het volk rondploeteren. Hij, Constant, zou een van de pioniers zijn, die geloof en beschaving kwam brengen, zooals die Constant de Jourdiac, die bisschop inde provincie Sjantung geweest was, en die als slachtoffer viel gedurende de vreeselijke vervolgingen in het begin der 19de eeuw. Sedert dien tijd was er echter zooveel ten goede veranderd. In geen oorlog meer! Dat haar een nieuwe taak op de schouders gelegd 1860 verwierf Frankrijk vrijheid en bescherming voor het christendom. Van toen af had de kerk haar zegenrijken arbeid met grooter succes kunnen voortzetten. Meer dan een half millioen bekeeringen waren door de missionarissen bewerkt en 20 bisschoppen als opperherders aangesteld. Jammer was het dat het de laatste tijden weer zoo roerig was, door de verdeeldheid van het groote Chineesche volk onderling. Het rooverwezen had weer voor de zooveelste maal het hoofd opgericht en oefende een ware terreur. Ach! werkelijk veilig waren de belijders van het nieuwe geloof eigenlijk nooit; en de verspreiders van dit evangelie wisten het, dat zij voortdurend aan gevaar blootstonden. Maar ... juist het gevaar gaf grooter waarde aan de zegepraal. Er moest eenmaal een tijd aanbreken, waarin alle volkeren elkander als broeders zouden beschouwen. Eens zouden zij leeren inzien, dat strijd en oorlog duivelswerk was. Daarheen moest de wereld geleid worden, naar de verbroedering door naastenliefde. Dan zou oorlog tot een onmogelijkheid worden. Maar ... Constant wist ook wel dat dit verre toekomstdroomen waren! Hoe die droomen nader tot verwezenlijking te brengen? Wel! als ieder voor zich aan werken des Vredes arbeidde, elk op zijn manier, dan was dat toch ook een stap inde goede richting! Als men maar tot heil van de menschheid werken wilde, en niet meehielp aan haar ondergang, droeg men immers al bij tot de mogelijkheid der verwezenlijking van het ideaal: was, daarvan was de menschheid zich volkomen bewust geworden. Niet alleen de mannen, ook de vrouwen waren wakker geschud tijdens dien gruweloorlog! Vooral in zijn vaderland scheen de vrouw haar nieuwe taak voor zich te zien. Het jonge meisje zag een anderen levensweg dan alleen het huwelijkspad, dat zoogenaamd met rozen bestrooid was en dat haar inden engen kring leidde van het familieleventje. Zij hadden den roep der tijden verstaan, en dapper hadden zij zich naast den man geschaard inden grooten levensstrijd. Niet langer wilden zij achter hem staan in gevaar. Waren zij zelf dan niet sterk? Waren zij niet krachtig en moedig? Mochten zij achter blijven inde geweldige poging, die overal gedaan werd, om de wereld tot een nieuwe beschouwing en aanvaarding van menschelijke plichten te brengen? O ja! de wereld was op den goeden weg! Was het al niet een verblijdend verschijnsel, dat niet één Trévouse lust had gevoeld in het beroep van „vechtjas”, terwijl het geslacht er steeds prat op gegaan was, dat er sinds eeuwen altijd de een of andere Trévouse Bligny een hoogen post in het leger bekleed had? Hetzelfde verschijnsel viel ook in hun familie te constateeren. Zijn jongste broer Victor, die geboren was in hetzelfde jaar, dat hij, Constant, als leerling van het Seminarie van St. Lazare werd ingeschreven, was een geheel andere richting ingegaan. Die was dokter geworden; een ernstige jonge man, die zich gewijd had aan een speciale studie over kanker. Victor droomde ervan nogeens een middel te vinden ter bestrijding van deze vreeselijke ziekte, die hij, terecht, als eender En waren er ook niet de tweelingen Marcelle en Marcel, de kinderen van zijn broer René? Zij waren echte kinderen van den modernen tijd. Marcel, die zijn opleiding voor mecanicien doorloopen had en te Issy zijn vliegbrevet had behaald, zou toch makkelijk een schitterende carrière hebben kunnen maken, als hij bij de luchtvloot een rang bekleed had. Met hun naam en voorspraak van invloedrijke regeeringspersonen, met wie de Jourdiac’s en de Trévouse’s verwant of bevriend waren, zou dit immers zoo gemakkelijk gegaan zijn. Maar Marcel had een andere stem gehoord: een stem, die hem ertoe dreef, zijn kunde in dienst te stellen van vooruitgang en beschaving, en niet van vernietiging. Marcel was een van de koenste vliegers geweest, die den moeilijken postdienst op Zuid-Amerika onderhouden had. En nu had hij den wensch te kennen gegeven, door ’n persoonlijk onderzoek zich op de hoogte te stellen van de mogelijkheden voor een geregelden dienst naar het verre Oosten. Wat de Hollandsche Koninklijke Luchtpost volbracht, moesten Fransche vliegers ook kunnen volbrengen. Ja, een luchtlijn naar Indo-China en verder noordelijk. De groote Chineesche handelscentra bereiken: Kanton, Shanghai, Peking, Nanking, Han Kiou! Korea en Japan voor het plan zien te winnen. In zijn brieven aan zijn oom Constant had Marcel van zijn grootsche plannen verteld. Luchtkasteelen ? Maar niet onuitvoerbaar! „Let goed op, Oom Constant! Op een mooien dag kom ik uit de lucht Vóór alles moeder. 2 afschuwelijkste kwalen beschouwde, waardoor de menschheid geteisterd werd. vallen om uw nieuwe Chineesche woning eens te zien, en de kapel en het ziekenhuis!” had hij gekscherend geschreven. Maar dat, wat als een grapje bedoeld was, zou misschien nog eens werkelijkheid worden. Waarom zou hij niet inderdaad op een mooien dag neerstrijken op het plateau waar de St. Lazare-stichting verrijzen ging? Overeen week of zes vertrok Constant de Jourdiac weer naar zijn nieuwe standplaats. Dadelijk zou hij daar aan het grootsche werk beginnen. Binnen het jaar hoopte hij de kapel te kunnen inwijden en het ziekenhuis open te stellen. Of hij Victor zou kunnen overhalen, zich aan deze instelling te verbinden als geneesheer? Hij moest er nogeens heel ernstig met hem over spreken. Wie weet, als het hem lukken mocht Mirjam Schlotowa voor zijn plannen te winnen, of dan Victor ook niet genegen zou zijn. Een vreemd persoontje, deze Mirjam. Twee jaar jonger nog dan Marcelle, de tweelingzuster van Marcel, maar zooveel ernstiger dan haar vriendin. Want ze waren boezemvriendinnen, ondanks het verschil van karakter! Zoo ernstig en teruggetrokken als Mirjam Schlotowa was, zoo vroolijk en blijhartig was Marcelle. Hoe was dit Russische Jodinnetje eigenlijk verdwaald geraakt in dit katholieke Fransche gezin? Constant wist niet veel van haar; niet anders dan dat zij door zijn zuster Angélique meegebracht was uit Lemberg, waar zijn zwager den post van consulgeneraal bekleed had inde oorlogsjaren. Haar twee broers en een zuster waren inden strijd gevallen, toen het jonge, herboren Polen de Oekrainiërs met geweld van wapenen verdreef uit hun land. In Lwow, het voormalige Lemberg, was het de jeugd vooral, die ineen onweerstaanbaar elan den vijand tot terugtrekken dwong. Jongens, meisjes, stormden los op de troepen, die gekomen waren om het vrije Poolsche volk weer te knechten. Een leger van vrijwilligers, oud en jong dooreen; Joden zoogoed als Christenen. Zij behaalden de zege, maar ten koste van veel kostbaar jong leven! Verweesd bleef de kleine Mirjam achter! Haar vader? Ze wist niet waarheen de Duitsche vijanden hem gevoerd hadden, toen hij te Riga gevangen genomen was in 1917. Hij was er heengegaan om handelsrelaties te bezoeken, maar het noodlot had gewild, dat de stad in handen der Duitschers viel, voordat hij zich in veiligheid had kunnen brengen. Den rijken handelaar had men van spionnage beschuldigd, en nooit had het gezin iets meer van hem vernomen. De moeder van Mirjam was een geboren Franfaise geweest. Bij den consul-generaal van haar geboorteland had zij zich vervoegd, toen zij raad en steun noodig had. Zoo was zij in kennis gekomen met Angélique de Trévouse, die sympathie opgevat had voor deze zwaar beproefde vrouw, die zich zoo moedig door het moeilijke leven heen sloeg, omdat zij na de verdwijning van haar man als eenige verzorgster van haar vier kinderen achterbleef. Een aangeboren talent voor het ontwerpen van smaakvolle kinderkleeren, wat haast iedere eigen is, deed haar besluiten langs dezen weg zich een bestaan te verwerven. Oostersche kunstzin, een eigenschap van haar ras, verfraaide deze kinderkleedij met vroolijke, eigenaardige kleuren, zoodat Madame Schlotowa’s creaties spoedig een gezocht artikel werden. Haar eerste klant was barones Trévouse Bligny geweest, die voor haar meisjes de jurkjes liet maken, zooals Madame Schlotowa die geteekend had. Bij het borduurwerk hielpen haar eigen dochtertjes mee. Estella, de zeventienjarige, die in vaders tijd vioolonderricht ontvangen had vaneen der eerste meesters, en kleine Mirjam, een mooi kind met groote ernstige oogen en een vroegernstig gezichtje. Dank zij de aanbeveling van de vrouw van den Franschen consul-generaal kwamen al haar vriendinnen bij Mevrouw Schlotowa, om hare dochtertjes door haar te laten kleeden. Roerend was de dankbaarheid van de weduwe. In Madama Trévouse Bligny had zij meer gevonden dan een cliënte. Zij was haar redster; haar toeverlaat! haar groote vriendin! Want ook Angélique had zich tot haar landgenoote aangetrokken gevoeld.— ’t Is waar, zij was een Jodin, maar gekomen uiteen beschaafd milieu. Haar vader was eender grootste fabrikanten van Lyon geweest: les soieries Reichenach waren wereldberoemd. Ook haar echtgenoot behoorde tot den gegoeden handelsstand. En daarbij waren de Jourdiac’s nooit bekrompen in hun opvattingen geweest. Zelf „bons catholiques” waren zij toch zeer tolerant wat andersgeloovigen betrof. Terwijl de diplomatieke loopbaan van Etienne Trévouse als vanzelfsprekend een breeder kijk op de maatschappelijke verhoudingen eischte. Zoo kon het gebeuren dat er een soort vriendschappelijk verkeer ontstond tusschen de beide gezinnen. Om de weduwe nog meer bij te staan was Angélique Inderdaad waren zij „anders” deze jeugdige Israëlieten. Bewegelijker, drukker, maar ook rijper dan de christenjongens van hun leeftijd. Hun moeder had er weleens met Madame Trévouse over gesproken. Als zij de kleine Mirjam halen kwam, en zij bij haar Trévouse op het idee gekomen haar kinderen vioolonderricht te doen geven door Estella Schlotowa, die een uitgesproken talent bezat. Op die manier behoefde de zeventienjarige haar eigen studie niet op te geven; kon zij haar leeraar blijven betalen. En zoo geschiedde het dat de drie spruiten van den Franschen consul-generaal: Pierre, Thérèse en Simone iederen Maandag en Donderdag onderricht in vioolspel ontvingen van mademoiselle Schlotowa. Simone was even oud als Mirjam; Thérèse elf jaar en Pierre vijftien. Al gauw werd het tot gewoonte, dat Mirjam met Estella meekwam, als de „leerares” met haar lessen klaar was en zich op weg begaf naar het conservatorium, dat dan de jongste bij Simone en Thérèse bleef spelen. Pierre, die een jeugdige vereering voor de begaafde Estella gevoelde, bracht het jonge meisje dan dikwijls een eind weg. Maar bij haar broers sloot hij zich niet aan. Dat was nu weer zooiets vreemds, maar zijn gevoel deed hem een afwerende houding aannemen tegenover Mare en Siméon! En toch waren het jongens van zijn eigen leeftijd: Siméon eveneens vijftien; Mare al 18 jaar. Maar behalve dan zijn kalverliefde voor hun knappe zuster en zijn kameraadschap voor Mirjam, was Pierre nog een echte jongen, terwijl Siméon al zooiets over zich had van den jongeling; Mare leek al bijna een man. vriendin inden kleinen intiemen salon zat, stortte zij haar hart uit. Zachtjes vertelde zij van den angst, dien zij vaak uitstond om haar jongens. Zoo fanatiek als die twee waren! in alles! ln hun geloof; in hun liefde; en hun haat! Het stond bij hen vast dat hun vader als offer gevallen was, omdat hij Jood was! Daarom namen zij sedert dien tijd met verdubbelden ijver al hun godsdienstplichten waar. Zij wist het: de wraakbegeerte leefde in hen, even vurig en onmeedoogend als de wraakgedachte in het oude testament. Zij haatten iederen Duitscher! Zij haatten de Russen! Die beiden onderdrukten en vernederden het uitverkoren volk. Trillend van onmachtige woede konden zij in hun verre herinnering wroeten om daar beelden op te rakelen van pogrom-afschuwelijkheden, die voorgevallen waren in hun prille jeugd! Wel had hun moeder hun verboden daarover te spreken, omdat de kleine Mirjam altijd zoo droevig begon te schreien bij die gruwelverhalen; wel leerde zij hun verdraagzaam te zijn en vergevingsgezind en trachtte hen te doen begrijpen, dat de wereld alleen beter voor alle menschen zou worden, als de menschen elkander niet als vijanden beschouwden, het hielp niets. Tegenover de zusters lieten de broers zich niet meer uit; tenminte thuis niet meer. Maar ach, .... het bleef in hen broeien en zieden. Als de Joodsche moeder over haar groote zorg gesproken had, en Angélique Trévouse haar moed trachtte in te spreken, bleven de beide vrouwen soms stilzwijgend bij elkander zitten. Wel sprak de consulsvrouw over vertrouwen ineen betere toekomst, Als een Godswonder geschiedde toen de onafhankelijkheidsverklaring van Polen. Het oude Rijk herkreeg eigen macht! Dat was een jubel door het heele land! Vrij!! Vrij!! geen Duitsche overheersching meer! geen Russische knechtschap!! geen onderworpenheid aan Oostenrijk! zichzelf weer zijn! Vooral de Joden beleefden dit vrijheidsgevoel met dubbele vreugde. Zou de God van Israël zich eindelijk weer willen erbarmen over zijn geslagen, vernederde Volk? Het Poolsche land was inde middeleeuwen het eerste land geweest, dat hen rustig had laten wonen binnen zijn grenzen. Terwijl overal de onmenschelijke vervolgingen woedden en duizenden om der geloofswille werden afgeslacht, verbrand en verminkt, was Polen het beloofde land voor de arme opgejaagde Joden. Dat zou het nu weer worden! Want .... meer nog dan de Poolsche Christenen hadden de Poolsche Joden te lijden gehad onder het overheerschende regime van Oostenrijk, van Duitschland, van Rusland! Maar nu weer vrij! Geen knechtschap meer! Te vroeg had men gejubeld! De Oekrainiërs wilden het Poolsche gewest zoo maar niet afstaan! Weer viel de oorlogsgeesel op hen neer! Maar nu laaide de oude geest op! Voor recht en vrijheid, voor die herkregen schatten zouden ze vechten als leeuwen! ln Lemberg was de Russische horde binnengevallen. Wie gaf het sein? Wie had t hun gezegd, aan die duizenden vrijwilligers, dat zij den maar hoe somber liet de toestand zich aanzien. gehaten vijand moesten verjagen? Tezamen stroomden zij, arm en rijk; jong en oud; Christen en Jood! Vrouwen en meisjes naast mannen en knapen! Tsa! losgestormd op den vijand in! Bezield door één gedachte: het eigen leven te offeren desnoods, om het leven van Polen te redden! Inde eerste rijen hadden zij gestaan, Mare en Siméon! Met de eersten waren zij gevallen . . . .! zooals ook Estella gevallen was bij het eerste bloedige treffen, met de Poolsche rood-witte vlag nog inde hand. Zij hadden nog eenmaal medegeholpen Polen te herwinnen! Juicht! Vaders en Moeders! Juicht! zusters en broeders! Juicht! burgerij van Lwow! Wraak is zoet! Maarde moeder van Mirjam kon niet juichen! Als levenloos zat zij maar, met haar eenig overgebleven lieveling stijf inde armen gedrukt. Zij dacht niet aan eten of drinken; zij wilde sterven met haar laatste kind. Zoo vond Angélique Trévouse haar ineengedoken zitten op den grond , recht voor zich uitstarend. Volgens het oude Joodsche kerkelijke voorschrift, had zij haar kleeren gescheurd en asch op het hoofd gestrooid, want nu was zij de treurende Joodsche moeder, die in zak en asch gezeten, rouw bedreef! Toen zachte vriendenhanden de verkleumde, sidderende Mirjam uit de moederarmen wilden losmaken, uit die omhelzing, die iets dierlijks had, had de vrouw zich woedend verzet. Ook zooals een dier, dat haar jong verdedigt. Maar na deze uitbarsting was het lichaam slap teruggevallen. Angélique Trévouse had de kleine Mirjam bij zich gehouden. Zij kon niet anders! In het gezin had men haar opgenomen als een eigen kind, maar sedert dat vreeselijke gebeurd was, leek het wel of het kind nooit meer echt vroolijk kon zijn. Het ernstige gezichtje had een vroeg-ouden trek gekregen, en de groote ernstige kinderoogen hadden vaak al een uitdrukking van menschelijk verdriet! Niemand sprak ooit over „het drama van Lemberg” als Mirjam aanwezig was. Maar het bleef in haar herinnering leven. Ook toen de Trévouse’s naar Frankrijk terug gingen, hielden zij Mirjam bij zich, want Angélique had alreeds een plan gemaakt. Haar echtgenoot was een nieuwe hoogere diplomatieke post aangeboden in China. Over drie maanden zou de afreis zijn. Er werd besloten dat de beide dochtertjes naar een pensionaat in Genève zouden gaan. Pierre kwam op het college Sainte-Barbe te Parijs. Hij zou inwonen bij Oom René en tante Laure te Meudon. Zijn neef Marcel volgde ook de lessen van het college Sainte-Barbe. Marcelle kreeg thuis les vaneen Zwitsersche gouvernante. Als haar broer en haar schoonzuster er nu in wilden toestemmen de kleine Mirjam als speelgenootje van Marcelle op te nemen en haar dezelfde opvoeding te geven, kon Angélique Trévouse met een gerust hart vertrekken. Uit dezen staat van bezwijming was zij niet meer tot het bewijstzijn teruggekeerd. Uit de roerloos neerliggende gestalte was het leven weggeëbd; terugvloeiend in het niet-meer-zijn! Zooals zij het had uitgedacht, was het ook gebeurd. Mirjam was als eigen kind met de kinderen van René de Jourdiac opgegroeid. Pierre Trévouse Bligny, die zijn jeugdliefde voor Estella zoo wreed verstoord had gezien en die zijn eerste groote verdriet had doorgemaakt toen hij het fiere Jodinnetje had zien liggen, met bloed en slijk besmeurd, was allang getrouwd, zooals ook zijn zusters getrouwd waren: Thérèse en Simone! Alleen Marcelle was ongetrouwd gebleven. De vroolijke, lachende Marcelle, die de lieveling was van haar grootmoeder, douairière Hermance, Adelaïde, Anne de Jourdiac, geboren Trévouse Bligny. Marcelle was het zonnetje in huis; de oogappel van haar vader; moeders kindje, en het verwende kindje van alle ooms en tantes, van neven en nichten! De onafscheidelijke gezel van haar tweelingbroer Marcel in diens vrijen tijd, zooals Mirjam de onafscheidelijke vriendin was geworden van Victor. Meer dan een vriendin, zijn helpster bij zijn studies en nasporingen op medisch terrein. De twee vriendinnen, die gezamenlijk onderwijs van de Zwitsersche gouvernante hadden genoten, hadden verder willen studeeren, toen mademoiselle Duverger al de wijsheid, die zij bezat, aan haar leerlingen had overgedaan. De keuze had even verwondering gebaard bij de ouderen, zoowel wat Marcelle’s „richting” betrof, als het verlangen van Mirjam. Zeker! René de Jourdiac was een verlichte geest, beroemd scheikundige, die het sinds lang als het goed recht van de Vrouw beschouwde, zoo zij, evenals de man, haar kennis verrijken en studeeren wilde. Toen in Frank- rijk de vrouwenbeweging nog inde windselen lag, had hij, als jong dokter inde chemie, al bewondering gevoeld voor Laure Maraux, die dezelfde studie opgenomen had. Die bewondering was overgegaan in vereering, en toen hij begreep dat deze vereering eigenlijk een veredelde vorm van liefdewas, had hij haar tot vrouw verkozen. Gelukkiger, harmonischer echtverbintenis dan tusschen deze twee hoogstaande menschen was niet denkbaar, vooral omdat zij geheel „mensch” waren gebleven. Er was niets dors of pedants aan hen, ofschoon ze allebei tot de beroemdheden van Europa behoorden. In hun werk vulden ze elkander aan, zooals zij dit in het gewone leven deden. Daarbij vaneen haast kinderlijke vroolijkheid, van een gezond optimisme en beiden vervuld vaneen prachtige verdraagzaamheid voor haast iedereen, die „anders” was in doen of denken, in handel en wandel dan zijzelf. Het geloofsvraagstuk hadden zij daarom nooit tot een meetellenden factor gerekend, wat hun houding betrof tegenover Mirjam Schlotowa. Zij hadden haar geheel vrij gelaten, inde meening, dat alleen van jongelingen en mannen van Israël een geloofsbelijdenis werd vereischt. Soms had Mirjam haar vriendin Marcelle weleens vergezeld naar de kerk en had zij „devoot en ernstig”, de mis bijgewoond, of naar het Lof geluisterd. Maar van eenig verlangen, meer omtrent het Katholieke geloof te vernemen, had zij nooit blijk gegeven. Vreemd hadden haar pleegouders dan ook opgekeken, toen Mirjam toestemming verzocht, ten eerste: om een cursus te mogen volgen, teneinde een verpleegstersdiploma te behalen; ten waaraan ze zich steeds geërgerd had, van het oogenblik af, dat zij als jonge vrouw het oude koetshuis met de ruime geriefelijke koetsierswoning had moeten ontruimen, omdat de jonge mevrouw, René’s echtgenoote, er haar oog op had laten vallen. „Les Bouleaux” was een heerlijke buitenplaats. Zoo vindt men er weinig meer. Voor het huis, met het breede perron, waarop de dubbele vleugeldeuren der benedenvertrekken uitkwamen, lag het zacht afglooiende terrasvormige gazon. Een breede laan van zilverberken boog aan weerskanten naar de vergulde hekken. Achter het huis, dat ook hier uitzicht gaf op een wijd grasveld, waren de dépendances. Rechts de tuinmanswoning met de broeikassen, oranjerie en kweekschuren. Links de koetsierswoning met koetshuis en stallen. Dat was hun trots geweest, van Pierre en Thérèse. Maar de oude mevrouw had haar equipage sterk verminderd. Meneer René en zijn vrouw waren er voor geweest, dat er een auto voor in de plaats kwam. Van de spannen koetspaarden was één stel aangehouden. Zooals van de rijtuigen alleen de „Duc” nog dienst deed: de fijne victoria met rechten rug, waarin de oude mevrouw met mooi weer uitreed. Ook de coupé was niet heelemaal op nonactief gezet. Maarde groote jachtwagens, de afrijbrik, de mailcoach, de tonneau, de buggy, de statige landauer, waren allemaal naar „het museum” verhuisd. Zoo had Marcelle de deel gedoopt van de boerderij, die ook op eigen terrein stond, maar waar sinds jaar en dag geen boerenbedrijf meer werd uitgeoefend. Thérèse en Pierre hadden er hun intrek mogen nemen, René de Jourdiac wilde hieraan niet medewerken. Hij wilde zijn uitvindingen niet ten dienste stellen tot vernietiging van zijn medemenschen. Hij wilde geen deel hebben aan den moreelen en lichamelijken ondergang van andere volkeren. AI te vaak toch wordt de wetenschap een tweesnijdend zwaard. René had heel andere doeleinden voor oogen. Zijn wetenschap, zijn kunde moest niet den oorlog voeden; integendeel: zijn uitvindingen moesten dien geesel der menschheid helpen bestrijden op vreedzame manier. Aan deze hooge en, al was de boerderij feitelijk veel „moderner” en verkieslijker als woning dan het oude koetsgebouw, toch deed Thérèse nog steeds, alsof zij mokte! Haar mooie koetsierswoning met Pierre’s keurige koetshuis, met de tuigkamer, waar gareelen, halsters, singels, leidsels, zwcepen zoo prachtig inde groote wandrekken hingen, was verlaagd tot net zooiets vies en naars als de kelder van de freule. Want .... nog inden verlovingstijd van René met Laure Maraux was door die beiden besloten hier samen te arbeiden. Tot zoolang had René zich beholpen ineen kleine ruimte, die een vriend van hem, Alexandre Laboudier, directeur der groote fabriek voor chemische preparaten te Vincennes, tot zijn beschikking had gesteld. Laboudier had gehoopt den kundigen chemist aan zijn fabriek te verbinden, iets waartoe René de Jourdiac nooit te bewegen was geweest. De fabriek Laboudier was namelijk staatsleverancier, voorzag leger en vloot van de moderne preparaten, waardoor oorlog voeren een steeds geraffineerder, menschonteerender handwerk wordt. taak had hij zich gegeven; geheel! Samen, man en vrouw, hadden zij steeds gewerkt aan deze opgave, die hun levensdoel geworden was! Het alles vernielende element, dat door de scheikunde tot eender machtigste factoren bij de nieuwe wijze van oorlogvoeren geworden was, wilden zij machteloos maken. Op hun eigen terrein waren zij den strijd begonnen tegen de moordende gassen, die alle leven met verdelging bedreigen. Waaraan zij eigenlijk arbeidden, welke proeven zij namen en welk hoog doel zij nastreefden, wist niemand. Waartoe te spreken over iets, dat misschien nooit bereikbaar zou blijken? Maar dat er iets groots op het punt stond te gebeuren, dat was toch merkbaar. De naaste omgeving voelde het als ’t ware en sinds weken heerschte er een zenuwachtige spanning bij alle bewoners van „Les Bouleaux”. Zij allen keken met meer dan gewone belangstelling naar de dépendance, links achter het hoofdgebouw, waar in vroeger jaren de stallen en het koetshuis met de koetsierswoning ondergebracht waren geweest. Het complex was omgebouwd tot een doelmatig, geriefelijk chemisch laboratorium. De ligging was zoo gunstig mogelijk. Terzijde van het groote gazon lag het, terwijl aan den achterkant eveneens een open terrein lag: een kleine weide. Hier was Pierre gewend geweest de paarden te poetsen. De boschbeek stroomde erlangs, zoodat Clopeaux, de kleine palfrenier, het frissche water zoo maar voor het scheppen had gehad. Nu was het water naar de dépendance geleid, tot geruststelling van Thérèse, die het overige personeel vaak den schrik aanjoeg als zij over mogelijk brandgevaar heet”, dan hadden ze tenminste nog een klein kansje om niet mee inde lucht te vliegen! Dezen dag was Thérèse al bijster slecht te spreken! Geen wonder! Alles, zooals zij het voor vandaag beraamd had, dreigde inde war te loopen. Maar daar scheen niemand zich een ziertje van aan te trekken. Met haar werd geen rekening gehouden, ook al was zij, van duvelstoejaagstertje opgeklommen tot huishoudster. Thérèse was Mevrouws rechtehand, dat zei mevrouw zelf. Van de oude mevrouw natuurlijk; de Mama van René en Angélique, van Constant en Victor; de grootmama van Marcel en Marcelle, en ja, ook van Pierre, Therèse en Simone. Maar .... die telden voor de oude vrouw, die inden dienst bij madame la baronne de Jourdiac-Trévouse Bligny oud geworden was, niet mee. De meisjes had zij maar een enkelen keer gezien, als die met vacantie een paar dagen bij grootmama kwamen logeeren. Pierre, hun broer, had enkele jaren bij hen gewoond, maar . . . . voor Thérèse was hij zoo heel anders geweest, dan haar freules en jonkers. Pierre was hoogmoedig; die voelde zich „seigneur” tegenover de dienstbaren. Hij zorgde er wel voor, dat deze steeds, „afstand bewaarden”; precies zooals hij de broers van Mirjam en Estella, den vurigen Siméon en den onstuimigen Mare op een afstand gehouden had, omdat hij het met zijn innerlijk Vóór alles moeder. 3 begon. Gelukkig maar dat die „Vesuvius”, zooals de oude Trees het laboratorium gedoopt had, rondom vrij stond. Als vandaag of morgen de boel in brand vloog, „en wees jullie daar nou maar verzekerd van, dat gebeurt, zoo waar als ik Thérèse Dubois niet in overeenstemming kon brengen, met Joden om te gaan. „Wat waren de Jourdiac’s in hun jeugd dan toch al heel anders geweest. Veel menschelijker!” overdacht Thérèse, en heelemaal niet trotsch —. Vooral Constant was haar afgod geweest. Als kind had hij al getoond, welk een goede aard er in hem stak. Nee, die had het haar nooit laten voelen, dat zij maar een ondergeschikte was. Die had haar wel degelijk steeds beschouwd als lid van het gezin. Schreef hij ook niet geregeld aan haar uit dat heidensche land ? Niet enkele regels of een groet, toegevoegd inden brief aan zijn moeder of familieleden, neen! ’n brief! n heelen brief voor haar alleen, voor madame Thérèse Dubois. Ja! ’n fijn mensch was hij, haar „jonker Constant . Als hij uit dat verre land na zooveel jaren weer eens in Frankrijk terug kwam, was het feest voor Thérèse! Dan wist ze maar niet, wat ze bedenken zou, om dien armen jongen te verwennen. Alle huishoudelijke zorgen bracht ze terug op dien éénen: Constant! Hij werd middelpunt van het gezinsleven. Zij sloofde zich uit, om hem in enkele dagen alles te vergoeden, wat hij, door vrijwillige ontzegging ineen onbeschaafde omgeving, missen moest aan verzorging. Hij werd voor haar weer de jongen, voor wien zij lekkere hapjes bewaarde, als er een groot diner was geweest, waarbij de kinderen nog niet aanzaten. Hij was Constant, voor wien zij suikerklontjes achterhield, waarop hij de paarden trakteeren wilde. Constant, van wien zij de winkelhaken in zijn schoolpak onzichtbaar Maar.... Pierre was niet meer! Toen in het tweede oorlogsjaar de koetspaarden en had gestopt, als hij te ruw geravot had. Want haar „jonker Constant”, met wien zij, samen met freule Angélique, aan de hand door het drukke Parijs had gewandeld, als zij naar grootpapa Trévouse gingen, was dapper, en goed! Gisteren was hij aangekomen! Afgehaald wilde hij nooit worden. De vreugde van het weerzien wenschte hij in heel den omvang te genieten. Dat genot mocht niet bedorven worden door de rumoerige drukte, die er bij aankomst vaneen trein altijd heerscht. Temidden van zooveel onverschillige vreemden kun je jezelf niet zijn en dat vertroebelt de aandoeningen. Daarom nam hij ook geen auto en wilde ook niet door den auto van René afgehaald worden. Als Pierre nog zou geleefd hebben, Pierre hun koetsier, ja dan zou die hem hebben mogen halen, zooals bij den eersten terugkeer, toen Pierre aan den uitgang van het station stond met den coupé! Kaarsrecht had hij gezeten, de teugels inde gehandschoende linkerhand; de zweep „inde houding”, inde rechterhand. Met de zweep had hij den koetsiersgroet gebracht, correct en keurig. Maar Constant had wel gezien hoe er trillingen liepen om den mond, en hijzelf had ineens een hevige aandoening moeten bedwingen. Want, Pierre op den bok, dat was ineens zijn heele jeugd, die hij voor zich zag. Pierre en Rose-pompon, voor den tonneau gespannen; hijzelf in het vierkante bakje, en .... klak, klak, klak, klak, de rappe paardenhoeven op het houten blokjesplaveiselü rijpaarden gerequireerd werden voor het leger, was er een onrust over hem gekomen. Thérèse merkte het ’t eerste: Pierre tobde over iets. ln zijn eenvoudige hersens had zich een gewetensvraag genesteld. Hij had er vrede mee gehad dat zijn dieren nu dienst moesten doen inde armee, omdat het vaderland ze noodig had. Maar —> als zulke stomme dieren meehelpen konden om den oorlog te winnen, was het dan niet plicht van iederen man, die een gezond body heeft, om ook mee te strijden? En hij liep hier maar veilig rond, deed werk, dat hij nu op zijn slofjes af kon, terwijl ze hem daarginds noodig hadden. Op een goeden dag, dien Thérèse zich haar leven lang zou blijven herinneren, had hij haar zijn besluit meegedeeld: hij wou er ook heen! Waarheen? Wel! daar waar gevochten werd! Waar duizenden hun leven offerden, hun leven waagden, om het leven te beveiligen van hen, die hier achtergebleven waren! Want dat stond bij Pierre vast: ze vochten niet omdat ze zulke vechtersbazen waren; ze vochten niet, omdat ze het zoo verkozen hadden, en ook niet uit haat, zooals menigeen het wilde voorstellen! Neen! ze vochten voor de huisgezinnen; ze vochten voor moeders, voor vrouwen, voor zwakke ouderen en kinderen. Maar, goddorie! dan was het plicht van iederen man daarbij te zijn! Dan ging het niet op, dat er waren, die rustig thuis konden blijven! Thérèse had niet geschreid! Zij vond heel dien oorlog afschuwelijk! Zij was het eens met Mevrouw Laure en meneer René, met Victor den dokter, die het menschelijker vonden, om dienst te weigeren. Zeker! Kinderen hadden de Dubois niet! nooit gehad ook! en Thérèse was bij de familie de Jourdiac goed bezorgd. Lang kon de oorlog toch niet meer duren, en als hij dan terugkwam .... Hij was niet terug- als alle manschappen dit zouden doen, in alle landen, dan was er een kans op voortdurenden vrede. Maar nu dit niet zoo was, ja nu gaf ze Pierre gelijk! Ook de oude Mevrouw, aan wie Pierre ontslag vroeg, om zich als vrijwilliger op te geven, hield hem er niet van terug. Zij, de dochter van generaal Hyacinth Marcel Mari, baron Trévouse Bligny, hield vast aan het oude regime. Oorlog was nu eenmaal een noodzakelijk kwaad, dat zich nu en dan baan moest breken, om daarna een periode van vrede te verzekeren. Dat de huidige generatie probeeren wil, dit langs anderen weg te bereiken, was haar goed recht. Per slot van rekening hadden zij, die men smalend voor „vechtjassen en ijzervreters” uitmaakte, voor precies hetzelfde doel gestreden. Degenen, die den oorlog ontketenden, uit machtsbegeerte, uit zucht naar expansie van gebied, waren laakbaar, omdat zij de oorlogsrampen te voorschijn riepen. Maar het leger —: de aanvoerders, de minderen, die vochten, omdat zoon oorlog toch ook de mogelijke vernietiging kon brengen van alles wat hun dierbaar was! Die vochten om den verdelger zoo ver mogelijk te houden van hun land, van hun steden, van hun dorp, van hun huis en hof! Maar vooral: zoover mogelijk van hun haardsteden, waar het achtergebleven gezin den uitslag verbeidde! Ver van de zwakke vrouwen en weerlooze kinderen! gekomen en zou ook nooit terugkomen, omdat terugkeer niet mogelijk is vandaar, waar Pierre was heengegaan. Neen; vreemde oogen moesten het zalige weerzien tusschen moeder en zoon, broers en zusters niet bespieden. Daarom was Constant met een banlieu-trein gekomen, en van het stationnetje naar „Les Bouleaux” geloopen. De hekken stonden open. Dat was al een welkom, want gewoonlijk werden zij gesloten gehouden. De familie kwam meestal door het houten achterhekje; Marcel op zijn motor, Marcelle op haar rijwiel, René en Laura in hun auto, zij reden direct door naar de vroegere boerderij, waar dat alles gestald werd. Door de berkenlaan stapte Constant met groote passen. Nu hij op eigen grond was, kon hij zich niet meer bedwingen. Sneller en sneller liep hij, zoodat hij het achterbordes opstormde, alsof hij nog de schooljongen was, die in één adem van school naar huis rende, om bij zijn moeder binnen te vallen inde groote tuinkamer, waar zij haar eigen hoekje had. In dat zelfde hoekje had zij hem opgewacht, gezeten in haar zetel met hoogen gebeeldhouwden rug, die op de oude bekende plaats stond, een eindje de kamer in, met uitzicht over heel het achterterras en over de heuvelglooiing, die afliep tot aan de Seine. Het Empire-werktafeltje stond er ook nog, naast haar, maar vandaag vorderde het fijne breiwerk niet. Zij verwachtte immers haar zoon; hoe zou zij dan haar aandacht kunnen bepalen bij het gecompliceerde patroon van het ragfijne kantwerk, dat zij op de ronde naald breide? Haar aandacht bij het gesprek bepalen, dat de anderen voerden, en dat over de huidige toestanden in Europa liep, kon zij ook niet. Voor de moeder bestond heel de wereld op dit oogenblik slechts uit deze kleine plek, waar zij haar zoon inde armen zou sluiten, zooals Constant heel de wereld rondom hem vergat, toen hij de lieve gestalte ontwaarde, die uit den zetel oprees, zoodra zij zijn vlugge stappen op het bordes herkende. Het gesprek was verstomd. Het zwijgen stond als een eerbiedige stilte rond de groep van moeder en zoon, die elkander sprakeloos omhelsden. Een snik van vreugde was het geluid dat de tongen weer losmaakte. Nu ook omringden de broers en zusters den weergekeerde. Marcelle kwam aangerend van het tennisveld, waar zij met Mirjam een partij speelde om den wachtenstijd te verdrijven. En ook Thérèse was binnen gekomen. Met tranen inde oogen had zij de handen gevat, die Constant haar toestak en hield ze vast. Hij was toch net zoo goed van haar als van de anderen! Het verdere gedeelte van den dag was hij thuis gebleven. Het was toch een zalig gevoel, een plek te hebben waar je eigen tehuis is. Als hij ver weg was, in het vreemde land, tusschen vreemde menschen, inde groote verlatenheid, die er zijn kan om den enkeling, die voor de omgeving steeds toch de vreemdeling blijft, mocht hij nooit toegeven aan dat groote verlangen, naar die eene kleine plek op aarde, waar zijn ziel geworteld bleef. Met eigen wil was hij toch balling! Maar zoodra had hij de voeten gezet binnen het hek, dat „les Bouleaux” omsloot, of al de teruggedrongen teederheid en liefde voor zijn eigen „thuis”, met al die erin woonden, hernamen haar rechten. Een gevoel alsof heel zijn lichaam zich moest uitzetten, zoo tot barstens toe vol was het van aandoening! O! die oneindige zoete, heilige, groote liefde voor je land! voor je geboortedorp! voor je ouderhuis! En, o! de oneindigheid van die alles overheerschende zaligheid: de liefde van moeder en kind. Hij was nu opeens niet meerde missionaris; de rijpe man met veel ervaring, die zich overal inde wereld thuis moest kunnen gevoelen; die zich niet hechten mocht aan aardsche banden en aardsch bezit; die heel zijn leven ingezet had voor de vervulling van zijn godvruchtige taak. Dat alles viel weg inde nabijheid van zijn moeder. Hij was nu nog alleen maar: haar kind. ’n Kind in het ouderhuis. Morgen nam de wereld hem weer in bezit. Morgen moest hij er weer opuit. Maar nu .... nü was hij Constant de Jourdiac. Nu zat hij bij zijn moeder en als vanzelf nam hij het kluwen kleurige wol en de rolletjes gekleurde zijde uit haar werktafeltje, om ze dan weer keurig bijeen te schikken. Dat spelletje had hij als kleine jongen zoo vaak gespeeld, als hij bij Mama zat, die hem die mooie verhalen voorlas van heiligen, uit „La légende dorée”. Nu wandelde hij met haar door de berkenlaan. Kijk; de zon, die tusschen de zilverwitte stammen doorgleed, tooverde robijnroode strepen erlangs, daar, waar zij door schorsschilfers heen lichtte. De boomen zelf waren groote bouquetten, met hun ijle getwijg, sierlijk ijfecv. j.5- – Hij waagde zich met René en Laura in hun laboratorium. Luisterde en keek ineens vol belangstelling over wat zijn broer hem meedeelde over zijn werk en over zijn groote illusie; terwijl hij hem uitlegde, waartoe de retorten en schalen, de mortieren en blaasbuizen, de kolven en bollen dienden; hoe de aspirators en condensators werkten. Maar bij de opnoeming van de elementen kon hij den chemist toch niet volgen. Het was zoo’n geheel andere wereld, waarin de scheikundigen hem een blik wilden doen slaan. Hij begreep die vreemde namen toch niet. Irridium, zirconium, titaniumoxyde, terbium, ruthenium, polymerie isomerie, ’t bleven hem klanken. Zooals de namen van Chineesche steden en dorpen klanken bleven voor Laure en René. Het zou geen zin hebben hun te gaan vertellen over Si-Kiang, Chang-Teh, Jou-Tiah; Yen-Tcheau. Ouhoehien! Tchoung-Tcheng! Daarom nam hij lachend om zijn onwetendheid op het gebied der scheikunde, afscheid. Buiten speelden de gebogen, waaraan de teere blaadjes nog pas ontloken waren, en de bloesemkatjes fijntjes en teer afhingen. De groote boomgaard pronkte met witte bloemsluiers, hier en daar met rosé afgezet. De bessenstruiken droegen hangertjes van lichtgroene bloesemsterren, fijn als groen goudfiligraan, met geelgouden stippelharten. En onder het lage hout klingelden de paarsblauwe klokjes van boschhyacinten. Blauw was de hemel, waarin hier en daar wat wit wolkenschuim. Het deed hem aan Chineesch porselein denken. Wat was zijn land mooi! Ja hij mocht genieten. Deze dag was van hem! jonge meisjes hun partij tennis. Dat was betere afleiding! Samen met Marcel speelden zij een dubbele partij. Ja! hij kon het nog; hij was lenig gebleven en Gezamenlijk genoten allen op het terras „ie gouter de cinq heures”! Op Fransche manier! De oude mevrouw was aan haar glas Madeira gewend met e lange biscuits de Savoie. Ook René had zich e gewoonte thee te drinken op dat uur niet eigen gemaakt. Voor hem bracht Thérèse, hierin geholpen door Yvonne, het Bretonsche kamemertje, een glazen schenkkan met koud schuimend bier! „Une blonde pour mon oncle!” grapte Marcelle, toen Constant naar het glas greep, dat Thérèse voor hem ingeschonken had. _ Allen lachten! ook de stille ernstige Mirjam. Ta; dat middaguur, zoo allen met elkander, dat was een gewoonte gebleven, waaraan al de kinderen vasthielden. Het was zoo in-gezellig; zoo intiem vroolijk. Toch nog heel iets anders dan de maaltijden. Vijl uur. dat was het recreatie-uur; het oogenblik van ontspanning, na een dag van werkzaamheid. Constant had zich ook voorgenomen bij dit samenzijn zoo vaak mogelijk tegenwoordig te wezen. Wel had hi) veel te beloopen, inden betrekkelijk korten tijd, dien hij in Frankrijk kon doorbrengen, maar hij was gewend, vóór dag en dauw aan zijn werkzaamheden te beginnen. Zoo was hij, den morgen na zijn aankomst, ook al er opuit gegaan, nog vóór de familie bij de hand was. Thérèse, natuurlijk! wie anders, was echter al bedrijvig voor hem inde weer, toen hij inden prillen ochtend de tuinkamer binnentrad. Hoofdzakelijk was de diplomaat naar Frankrijk gekomen, om besprekingen te houden met zijn beide schoonzoons, die directeuren waren van de Banque de Bretagne, voor het verkrijgen eener concessie. Etienne de Trévouse Bligny waste weten gekomen, dat in Petchili, dicht bij de Mongoolsche grens, geruchten waren opgedoken, dat er daar goud te vinden was. Inde nabijheid van Tchi-Toeng, aan de rivier de Tchachan, had hij de hand weten te leggen op het bewuste gebied. Nu was het zaak, den boel in exploitatie te brengen. Met de Chineesche overheidspersonen Het deed hem goed, deze zorgzame hartelijkheid. Eigenlijk zou hij de goede vrouw moeten beknorren, maar zij zou het toch niet nalaten. Dat was nu haar vreugd! De moederzorg, die in ieder vrouwenhart sluimert, uitte zich bij de kinderlooze, door nu voor „haar jonker” alles in gereedheid te brengen. Waar zij om 5 uur ’s morgens versche brioches vandaan tooverde, was haar geheim! En dampende chocolade, met een laagje room erop, dat was steeds een van de grootste traktaties voor hem geweest, als kind al. Constant had aan Thérèse beloofd, dat hij om vijf uur thuis zou zijn. Zijn zuster Angélique, die met haar man een poosje gelogeerd geweest was bij hun dochter Simone, te Nantes, waar ook haar dochter Thérèse woonde, zou met Etienne naar Meudon komen, om haar broer na zoolange scheiding weer te zien. Want het toeval had gewild, dat Etienne al een maand vroeger met verlof uit zijn standplaats Tientsjin naar Europa vertrokken was, dan toen Constant zijn reis aanving. van het gewest was hij al zoover gevorderd, dat deze concessie hem reeds voor driekwart zoogoed als gegund was. Het kwam nu nog alleen maar op het noodige kapitaal aan. Dit was een prachtige kans voor Hubert Lascalle en Louis de Prévost, om hun bank een onnoemelijke winst te bezorgen. Als zij het aandurfden, de noodige fondsen te fourneeren, kon al het voordeel inde familie blijven. De Tcha-Chan goudmijnen zouden voor de de Jourdiac’s en de Trévouse’s een goudmijn worden. Maar ook hun land zouden zij een onschatbaren dienst kunnen bewijzen, door den Lranschen goudstandaard op hechtere basis te brengen. Goud was nog steeds het machtige wachtwoord. Goud had ieder land noodig in deze benarde tijden. De Trévouse’s werden dus verwacht. Angélique had getelegrafeerd, dat zij ’s morgens met den auto van hun schoonzoon Hubert Lascalle uit Nantes zouden vertrekken, en omstreeks vier uur in Meudon hoopten te zijn. Op het terras had Thérèse alles reeds in gereedheid gebracht. Met Yvonne en Clopeaux, die in Pierre’s plaatswas gekomen, hadden zij het rood gelakte tuinameublement naar den uitersten hoek gedragen, waar vandaan men het schitterende uitzicht genieten kon op het heerlijk mooie panorama! Inde laagste de rivier, met haar bedrijvigheid; opzij, de heuvelglooiingen van den oever met de teere schakeeringen van het jonge lentegroen. En verder weg het uitzicht over de bosschen van Meudon, van Villebon, van Sèvres aan dezen kant, aan de andere zijde het ver- Tusschen de kuipen met aucuba’s, die met een overdaad van hardroode vruchtbollen pronkten, stonden de bakken met zoetgeurende giroflé! De oude wistaria, die den halven achtergevel overwoekerd had, scheen nog nooit zulk een schat van blauwe bloemtrossen gedragen te hebben. Maar het was in Thérèse’s oogen nog niet feestelijk genoeg geweest. De tuintafel, waarover zij een zuiver linnen tafelkleed, met point Richelieu had gespreid, droeg in het midden een bloemschaal vol dubbele hyacinten. Op de theetafel, op den crédence eveneens vazen met vergeet-mij-niet; met primula’s, met azalea-mollis! En natuurlijk het beste servies; een Empire-Sèvres stel, door Napoleon I aan Roger Etienne de Trévouse Bligny geschonken; een van zijn maarschalken, die „Les Bouleaux” bewoond had, toen Napoleon hof hield te St. Cloud. De kristallen wijnflacons met zilvermontuur en de ouderwetsche wijnkelken, op de zilveren presenteerbladen, die gegraveerd waren met de wapens van de Jourdiac en Trévouse. De Louis XV zilveren koektrommels, met fijne onderleggers van Valenciennes kant; het was alles Thérèse’s trots. In zichzelf mopperend liep zij heen en weer. Waar bleven ze nu ? Waarom had de oude mevrouw nog niet bevolen, dat de bel moest geluid worden; de oude bel, die van hoog boven op het dak, haar geluid ver gezicht over St. Cloud, Bois de Boulogne, Mont Valérien! zoover het oog reikte de bosschen om Parijs; één groene weelde. Makkelijke rieten stoelen, met kleurige kussens van toile de Jouy, stonden klaar voor de ouderen. in het rond zond, zoodat zij, die in het park wandelden, of weggedoold waren inde bosschen, toch het tijdsein konden hooren. En waarom hield m’neer Constant zijn woord niet, om thuis te zullen zijn om vijf uur? Waar bleef m’neer Victor? Waar waren de jongedames: Marcelle en Mirjam? Waar „de professor en zijn vrouw” zich verdoken hielden, nu, dat was gemakkelijk genoeg na te gaan. Je behoefde maar even dien kant van hun laboratorium heen te kijken, dan begreep je al dadelijk, aan dien gemeenen groenen rookslier, die uit den „Vesuvius” gestaag omhoog wolkte, dat ze daar weer wat aan het brouwen waren! Yvonne hoorde het goedige geklaag glimlachend aan. Madame Thérèse was vandaag dan al heel erg zenuwachtig! „Zenuwachtig! Ik? Maar meisjelief! hoe kom je daarbij?” klonk de verontwaardigde vraag. „Wel! ’t is nog kwartier voor vijven! Hoort U maar! daar speelt het voorspel!” en luisterend stak Yvonne een vinger omhoog. „’t Voorspel? Jawel! dat is natuurlijk kwart over! Het schijnt wel, of ze het met mekaar hebben afgesproken!” zuchtte de oudere vrouw. Maar net op dit moment klonken van den kant van het laboratorium twee stemmen. Duidelijk verstaanbaar een vrouwenstem, die vroeg: „Zou je het nog even kunnen uithouden?” en de diepe stem van den man daarop: „nou niet te lang! Ik versmacht gewoonweg!” Nu kwam achter de buxushaag Laure de Jourdiac te voorschijn ineen lange witte linnen jas, Maar Laure wilde er niets van weten. Binnen! ’t Was buiten immers zoo goddelijk! Wat aan Thérèse de opmerking ontlokte dat ze zich daarom dan zeker den godganschen dag opsloten, in die hitte en stank! Godgeklaagd was ’t! Nog mopperend had ze zich alweer omgekeerd, toen René de Jourdiac op den drempel van zijn laboratorium verscheen, ook inde lange „doktersjas”. Hij droogde zijn handen af met een badhanddoek, en riep: „Ja! dat is zeker godgeklaagd, mopper-Trees, om mij zoolang te laten wachten op een glas bier, om dien stank en die hitte uit m’n keel weg te spoelen!” Verbluft was Thérèse blijven staan. Nu repte zij zich naar binnen. Zij pruttelde nog zoo’n beetje in zichzelf na: „Nou, nou! wat zeg je me daarvan? ’n Mensch heeft maar één stel beenen, en als ik op het terras den boel klaar zet, kan ik niet tegelijk inden kelder zijn!” die zij over haar japon droeg. Zij riep, met luide, vroolijke stem: „Thérèse, heb je ’t gehoord? Wij versmachten allebei. Breng maar gauw wat te drinken.” Thérèse was naar haar toegeloopen. Zij voelde zich verongelijkt en zei verwijtend: „Maar Madame, ik zit al wel een half uur te wachten, of de bel nog niet geluid wordt. Ik dacht wel dat U ’t daarbinnen warm zou hebben. Kijk me nou weer ’s zoo’n rook.” Een heldere lach was het antwoord, „’t Is er gewoonweg om te stikken, Treesje!” Dadelijk kwam bij „Treesje” het goeie hart boven. „Zal ik U gauw een lekkeren kop thee binnen brengen ?” Zij stond alweer op het terras, toen René haar plagend nariep: „En goed koud, Thérèse!” Nu moest ze toch ook lachen. „Ik zal ’t voor U van de Noordpool halen, hoor professor!” grapte zij terug, terwijl zij om den hoek verdween. René en Laure waren onderwijl naar het terras geloopen. Vermoeid gingen zij even zitten op de steenen trap, maar dadelijk sprong zij weer op, met een zekere onrust, en vroeg: „’t Kan toch geen kwaad?” René had een rieten fauteuil naar zich toegetrokken, liet er zich met een zucht van welbehagen in neer. Hij had een zijden zakdoek te voorschijn gehaald, waarmee hij zich het voorhoofd afwischte, onderwijl sprekend tegen zijn vrouw. „Wel nee! vier en een halve minuut, op den kop, kunnen we er afnemen. Hèhè! even uitblazen!!!!” en hij strekte de beenen, ver achterover geleund inden armstoel. Laure had blijkbaar toch geen rust! Zij was weer opgestaan, deed een stap naar omlaag: „Dan ga ik toch maar liever . . . René hield haar terug: „Gekje; wat ben je nu ongerust?” Zij weersprak hem: „Ongerust was zij niet, alleen zou zij het vreeselijk vinden om dooreen moment van nonchalance.... Maar nu was René ook opge- sprongen. Hij trok haar tegenstribbelend naar zich toe, dwong haar met zachten drang op zijn knie te gaan zitten. Om haar ervan te overtuigen, dat zij inderdaad nog wel even den tijd hadden, haalde hij zijn horloge uit; legde het vóór zich op tafel: „Nog vier heele minuten! Blijf nu toch zitten, eeuwige woel- „Nee, dat ben jij... „Jij, zoo goed als ik! Een uitvinding, die een 2egen voor de menschheid zal zijn .... en dat heeft geen rust als ze vijf minuten haar retorten en condensators alleen laat, .... precies als bij haar eerste proefneming! . ... En daar komt de lafenis!” voegde hij er in één adem aan toe, toen hij Thérêse zag aankomen met de glazen canette, waarin het verschgetapte bier. „Nog twee en ’n halve minuut, Lautje!” Met lange teugen dronk hij in zichtbaar welbehagen, terwijl zijn vrouw zich den tijd niet gunde haar thee te genieten. Staande goot zij er nog wat koude melk bij, zooals iemand doet, die haast heeft. René schonk zich echter nog een tweede glas in en begon weer met zijn gemoedelijke plagerijen, aan Thérèse’s adres. „En Thérèse, viel ’t nog al mee?” „Wat, meneer?” „De reis naar de Noordpool! Ja, ja! ik denk wel aan onzen tijd! Nog een heele minuut. Nou hoe was ’t er Treesje? Of heb je Yvonne erheen gestuurd?” Blijkbaar had Madame Dubois zich pas weer aan iets geërgerd. Minder vriendelijk dan gewoonlijk klonk Vóór alles moeder. 4 water! God! God! wat heb ik een dorst!” Maar Laure smeekte nu bijna, dat hij haar dan tenminste zou laten gaan. Het leken zoo twee groote kinderen, die elkander plaagden. „Ach! Ach! gekje! zul je dan nooit veranderen? Dat is nu de vrouw, die een wereldreputatie heeft als scheikundige; de vrouw, die meer dan een kwart-eeuw mijn medewerkster is. Een vrouw, die op ’t punt staat, aan de wereld een nieuwe uitvinding te schenken ....!” het antwoord: „Yvonne niet! en niemand niet! Freule Marcelle heeft nou mijn ijskast ook al volgestopt met allerlei vieze dingen, die koud moeten blijven. Op ’t laatst wordt ’t in ’t heele huis net zoo’n smeerboel als daar!” Zij wees inde richting van het laboratorium. René schaterlachte om haar boosheid. „Hahaha! nee maar! ’n Smeerboel. Hoor je dat Lautje! ’n Beetje meer respect, Thérèse, voor thorium, polonium, uranium „Uw geranium brandt 2eker an! Kijk nou ’s! kijk nou ’s! Als mijn fornuis zoo zou rooken, nou! dan zou ik wat te hooren krijgen van de oude mevrouw!” Laure was de treden van het terras al af. René ging haar achterna, met een: „de rest schenk ik je, Teresia!” Zij keek hen na. Men hoorde duidelijk, hoe een sleutel in het slot werd gedraaid en een grendel voor werd geschoven, toen de professor en zijn vrouw binnen waren. Hoofdschuddend sprak Thérèse binnensmonds: „Ja, ja! doe jullie de deur maar stevig op slot! Sluiten jullie je maar op! Als de boel ontploft, heb je geen deur meer noodig om d’r uitte komen.” Zij dacht voor zichzelf te hebben gesproken, maarde angstige uitdrukking op Yvonne’s gezicht deed haar vragen „Wat kijk je me gek aan?” „Ik ben bang om wat U daar zegt: van dat ontploffen,” fluisterde de kamenier. Maar nu keerde het blaadje om, en begon de oude vrouw het jonge meisje te kapittelen. „Zoo’n bange kwezel! Ontploffen! Alsof dat zoo maar „Maar d’r kan toch wel eens wat breken,” meende Yvonne. „Als je ’n ongelukje hebt!” Kribbig om deze tegenspraak viel Thérèse uit „Kanne! Kanne! alles kan, als je niet voorzichtig genoeg bent. Da’s dan eigen schuld!” En zachter vervolgde ze: „Ja kind, als ik je zou vertellen wat kan door onvoorzichtigheid!” .... Ze zuchtte; vervolgde berustend: „Ik weet wat ontploffen beteekent. M’n arme Pierre! Maar dat was onvoorzichtigheid, zie je.... Pierre was mijn man. Die is gesneuveld doordat zijn makkers een vijandelijke granaat, die niet gesprongen was, op zoo’n roekelooze manier probeerden te demonteeren. ’t Ding sloeg uit mekaar en ach! laat ik daar maar niet over beginnen! Dat vertel ik je later nog weleens! Van den winter; als ’t vroeg donkert. Dan komen die treurige herinneringen vanzelf bij ’n mensch boven. Maar met zoo’n heerlijken zonneschijn als vandaag, nee, dat zou God verzoeken wezen, om dan over zulke droeve dingen te spreken! Maar nu is ’t dan toch wel vijf uur!” besloot zij. Uit het kerktorentje klonken vijf magere slagen. Tegelijk klepelde uit de huisklok op het dak het vijfuur-signaal. Hoog boven het huis ronkte in de lucht een motor en cirkelde een vliegtuig. Beide vrouwen keken naar omhoog. „’t Is de jonge meneer!” verzekerde Thérèse met ineens gebeurde! „Nee kind” stelde zij Yvonne gerust, „daar hoef je hier niet bang voor te zijn. Die twee, mevrouw en meneer, die gaan met al dat gevaarlijke goedje net zoo secuur en zoo vertrouwd te werk, als jij en ik met het fijne servies!” .... stelligheid. „Als de kerkklok eens zou vergeten te slaan, dan zou 'n mensch toch nog altijd kunnen weten, hoe laat ’t is, als hij over vliegt!” De oude mevrouw was op het terras verschenen. Zij leunde op een stokje, tuurde omhoog en wuifde met een zakdoek. Alsof dit het sein was waarop de anderen gewacht hadden, kwamen ze nu allen opdagen; vlak na elkander. Eerst een jubelende roep, half Tiroler-jodel, half Indianenkreet, en op haar fiets kwam Marcelle het achterhek binnen racen! Zij was nog nauwelijks afgesprongen, of daar stapte Constant met zijn lange passen uit de berkenlaan aan, dadelijk op zijn moeder af, die plaats nam inden stoel, dien Thérèse speciaal voor haar neer had gezet. En geen halve minuut daarna reed, met gematigde snelheid, de zijspan-Indian binnen, bestuurd door Victor de Jourdiac met zijn trouwe hulp, Mirjam Schlotowa in het wagentje. Dadelijk was een geanimeerd gesprek in vollen gang, zoodat zij niet eens den auto hadden gehoord, die binnengereden kwam door de berkenlaan, en die gestopt had voor het terras aan den hoofdingang. Maar Angélique en Etienne wisten den weg en zoo stonden die beiden ineens ook inden kring, die zich om Constant gevormd had. Nadat de emotie van dit weerzien voorbij was, en iedereen een plaatsje gevonden had, terwijl Yvonne en Thérèse bedienden, werd het gesprek weer algemeen. Zij wilden allen over China hooren; over Constants arbeid; hoe hij daar woonde en leefde. Maar als hij al soms een direct antwoord gaf, telkens dwaalde hij af. China! dat lag nu zoo ver Toen hij heengegaan was, als nog jonge man, had hij een zware poort achter zich dicht getrokken. Achter die poort had hij zijn jeugd gelaten! En ineens had heden die jeugd voor hem gestaan! Wat voor vreemd gevoel mengde zich daar plotseling in zijn opgetogenheid? Waardoor kwam het, dat hij in zijn vreugde om het weerzien van alles, wat hem zoo dierbaar was, het gevoel kreeg, alsof er binnen in hem een groote leegte was ? Hij had toch zijn levenstaak, die de kern van zijn bestaan geworden was! Plotseling brak hij zijn woordenstroom af. Hij had verteld over het genot van het tochtje met de bateaumouche. Hoe heel het landschap ineen vergulden schijn had geglansd. Hoe het hart van Parijs, tusschen de beide rivierarmen gevangen, gestraald had, zooals de monstrans op het altaar! Hoe de Notre Dame van hem. Nu was hij „thuis”, en hij raakte niet uitgepraat over al het schoone, dat hij vandaag gezien had. – Hij sprak, alsof hij zoo pas teruggekomen was vaneen ontdekkingsreis. Daarover alleen kon hij vertellen. Over Parijs!!! over de oude citéü over de Notre Dame; over de bruggen, en over de Seine! Die goed luisterden begrepen ook, dat hij nog een ontdekking gedaan had. Hij had gedwaald in het tooverland van herinnering en er zijn eigen jeugd ontdekt. Want zoogoed als hij, de missionaris, een vrijwillige balling was, die buiten zijn land leven moest, evenzoo was hij banneling uit eigen gevoelsleven, dat hij vrijwillig verzaakt had, om zich te wijden aan de groote menschenliefde. gepraald had, als een kostbaar kleinood op een met gouddoorweven feestkleed. En hoe verderop de rivier geglommen had, als een baan van goudmoiré, gezet op een sprei van het teerste groen. Hoorde hijzelf dan niet het heimwee klinken bij al wat hij zeide? lneens liet hij het onderwerp varen; begon zachtjes te spreken over de groote rivieren in het Noord-Oosten van China, waar hij zijn missiewerk verricht had. Hij vertelde hoe hij ineen gammele Chineesche jonk de Hoang-Ho, of gele rivier afgevaren was, na eender geweldige overstroomingen, om op redding uitte gaan. Het gele water, dat nog troebel en dik was door het meegevoerde slijk, borrelde en wirrelde, alsof het op kookhitte was. Levensgevaarlijk was het manoeuvreeren, om door de stroomversnellingen en draaikolken heen te komen. Tweemaal hadden de vaargasten hem gered! Den eersten keer, toen hij dooreen verraderlijke beweging, die het scheepje ineens bijna loodrecht op den achtersteven omhoog tilde, over boord sloeg, had de stuurman, een Christen-Mongool, hem gegrepen, en vastgehouden ook, toen het schip, als een steigerend paard, dat dan weer op de voorbeenen achteruit slaat, in andere richting oversloeg, zoodat de voorplecht onderdook. De tweede maal was het erger geweest. Zij hadden al verschillende gezinnen gered; mannen, vrouwen en kinderen, zoodat de jonk meer dan vol was. Het scheepsvolk had het de arme menschen op het hart gedrukt, niet bang te zijn, en rustig op hun plaatsen te blijven. ln het eerst was alles goed gegaan. Zij hadden hun droge rijst gegeten, alsof het hemelspijs was. Daarna was Constant begonnen te spreken over hun wonderbare redding; en over de voorzienigheid van den hemelvader, die hen behouden had. Hij meende, dat dit oogenblik geschikt was, om te vertellen van dien redder der menschheid, den zoon Gods, die het Evangelie der liefde verkondigd had. Maar toen waren de menschen onrustig geworden. Eerst waren het nog maar achterdochtige blikken, maar hier en daar klonk al een onvriendelijk woord. Een groote, woeste kerel was rechtop gaan staan, met de vuist naar hem dreigend. Hij begon het volk op te hitsen tegen den vreemde! Het was de schuld van die blanke duivels, dat deze ramp hen getroffen had, en de schuld van de afvalligen, die het oude geloof verzaakt hadden. De geesten der voorvaderen wilden wraak! Om den verbitterden man schaarden zich allengs de andere mannen. Vrouwen begonnen te roepen en te jammeren; kinderen schreiden. Met donderende stem beval de kapitein, dat ieder rustig op zijn plaats moest blijven! De jonk moest eender gevaarlijkste punten inde ziedende, woeste rivier passeeren. Een smalle vaargeul tusschen de versnellingen moest genomen worden. Maar het troepje was redeloos geworden, door de ophitsende woorden van daareven. Zij luisterden niet naar het bevel, en in hun radeloozen angst klitten ze allen bij elkander aan één zijde van het bootje, dat hierdoor overhelde. Constant probeerde nog de menschen te overreden, maarde kerel, die oproer gepreekt had, sprong op hem toe; greep hem aan zoodat Constant meende dat dit zijn laatste uur was. Maar het bloed der Trévouse’s, dat toch ook door zijn aderen vloeide, het onstuimige veldheersbloed, was hem naar den kop gestegen. Vechten voor zijn leven wilde hij. Hij had zijn tegenstander om het middel gepakt en samen rolden zij over het dek. Gillend stoven de vrouwen en kinderen op een kluwen bijeen. Reeds kwam een andere kerel op den Christen-Mongool toe, dreigend in zijn opgezweept fanatisme, dat plotseling uitlaaide, toen ineens een ontzettingskreet uit zooveel monden en ’t was geschied. De jonk was gekanteld! Weer was het de Mongool, die hem zwemmende gered had; die zich en Constant einden met den woesten stroom liet meevoeren, om dan weer in kalmer water, dichter op den oever aan te houden, met krachtigen slag. Wat er van de anderen geworden was ? Het scheepsvolk had zich ook kunnen redden! Van de vrouwen en kinderen waren er enkelen behouden aan den oever gebracht. Maar al de anderen waren meegesleurd door den feilen stroom en mijlen, mijlen verder zouden misschien hun doode lichamen ergens aanspoelen; of verder meegevoerd, inde Gele zee hun graf vinden. Ook van de Pei-Ho, den witten stroom, vertelde hij, waarvan eender zijrivieren oorsprong nam, niet ver van het plateau, waarop de nieuwe St. Lazarestichting zou verrijzen. Etienne Trévouse bracht door zijn vragen het gesprek op ander terrein. Hij vroeg Constant uit over bodemgesteldheid; middelen van communicatie, en omtrent de geaardheid der bevolking. Zou er met die Mirjam had tot nu toe zwijgend toegeluisterd. Zij mengde zich niet spoedig ineen gesprek, als het zich op een terrein bewoog, waarvan zij weinig verstand had. Daarom keek iedereen haar verwonderd aan, toen zij direct tot Trévouse de vraag richtte: „Maar, wat Unu voor hebt, het goud weghalen uiteen land, dat het zelf zoo noodig heeft, om het naar een vreemd land te brengen, dat feitelijk niets, maar dan ook heelemaal niets met dat land gemeen heeft, is dat eigenlijk ook niet plundering en roof?” Zij keek hem met haar groote ernstige oogen aan; een klare, vaste blik, die Etienne Trévouse een onbehaaglijk gevoel gaf. Zij ging verder, en haar stem trilde: „O ja! ik weet dat U het niet weg zou halen, zonder „concessie” noemt U het, nietwaar? lk weet, dat dit een wettig vastgesteld voorrecht is, en dat de beschaafde landen van Europa overal inde wereld zulke concessies hebben weten te bedingen, bij minder beschaafde volkeren. Maar wij weten toch allemaal, dat die jacht op de verborgen schatten, die inden schoot der aarde liggen: steenkool en goud, petro- luitjes iets te beginnen zijn, om ze aan het werk te zetten inde goudmijnen, waarvoor hij een concessie had gevraagd? Want ondanks zijn jarenlang verblijf als consul-generaal inde groote steden, kende Trévouse het volk toch maar heel oppervlakkig. —- Het grootste gevaar school, volgens hem, inden wartoestand, waarin momenteel China zich bevond. Het eigen volk teisterde de bevolking, door roof en plundering. leum en ertsen, diamant en platina, oorzaak zijn van allerlei vreeselijke toestanden. Naijver, geïntrigeer, corruptie, ’t zijn allemaal gevolgen daarvan! En strijd! Strijd en 00r10g”.... Victor staarde haar aan! Een gelukkige trek gleed over zijn bleek, vermoeid gezicht! Zij was dapper, die stille Mirjam, om haar menschelijk gevoel te durven uiten; want wat zij zei was een aanklacht, een striemende beschuldiging over de beschaafde wereld. Angélique wilde iets antwoorden; iets van „ondankbaarheid”! Hadden zij dan het arme Jodenkind niet opgenomen; was haar man niet goed voor haar geweest? en durfde zij, zij hem beschuldigen van roof? „Maar Mirjam hoe kan je ?” begon zij hakkelend! Etienne legde de hand op haar arm: „Pardon, lieve! laat mij mademoiselle Schlotowa antwoorden!” zei hij. Hij wendde zich tot ’t jonge meisje: „Je spreekt heel boud, en heel lichtvaardig, Mirjam. Het eenige excuus, dat ik voor je woorden vind, voor je kwetsende woorden, is, dat je er zelf de portée niet van begrijpt. Maar tegenwoordig meenen jonge vrouwen en meisjes over alles een oordeel te mogen vellen; en matigen zich een meening aan, zonder gegronde kennis. De heele wereldhandel steunt op concessies, inden geest, zooals ik die heb aangevraagd. Zij zijn een bron van welvaart. Ze zijn om zoo te zeggen een band tusschen verschillende werelddeelen. De volkeren komen elkander hierdoor nader .... en .... !” „De volkeren? Och kom; dat gelooft U toch zelf niet! De enkelingen; de „strebers”, die naar macht en bezit haken, die komen elkander nader, die vinden elkaar, maar het volk? Wat weet, wat voelt het Chineesche volk voor het Fransche! en omgekeerd? Als volkeren werkelijk door handel tot elkander kwamen, zou er dan nog zoo vaak oorlog kunnen losbreken?” Inde opwinding van haar eigen woorden was zij opgestaan! Heel de stille figuur had een verandering ondergaan. Nu was haar stem vol van diepe klanken, die niet alleen het oor der luisterenden binnenvielen, maar die een weerklank wekten inde harten, toen zij voortging: „Zegt U niet, dat ik mijn oordeel heb gebaseerd op onwetendheid! Ik weet, wat U en Uw vrouw daareven dachten! In Uw hart beschuldigt U me van ondankbaarheid. Als kind hebt U mij, de Joodsche wees, opgenomen. Maar juist omdat ik een kind ben van het vervolgde, verstooten en vervloekte ras, heb ik willen weten, waarom dit zoo is. Waarom nu weer, in het hart van beschaafd Europa, de oorlog aan mijn volk verklaard is. Waarom zijnde Joden gehaat en vervloekt? Omdat ze zich met den handel hebben ingelaten! Omdat ze handel drijven in alles! Omdat handel: winst beteekent. Winst aan geld; aan goud; aan grond. En waar de een wint, moet de ander verliezen! Dat moet strijd geven! Strijd binnen eigen grenzen; strijd naar buiten! U, als diplomaat, noemt dit om zich heen graaien, wat sommige landen doen, een logisch gevolg van hun behoefte aan expansie! De concessies zijn er voor, om er een wettig tintje aan te geven! Het is een vredige inbezitneming van wat anderen toebehoort! Maar vraag niet, hoe vaak zulke concessies aanleiding geweest zijn tot bloedige botsingen of hoe het land, dat vasten voet ineen ander land heeft trachten te krijgen, langs concessioneelen weg, en natuurlijk op plekken, die kostbaar bezit waarborgden, den weg van geweld insloeg, als de concessies geweigerd werden. Dan wordt er wel een reden gefingeerd, om oorlog te verklaren!” „Oorlog! Oorlog!! wat dweep je toch met dat groote woord!” viel de diplomaat geërgerd uit! Maar nu barstte Mirjam los! Haar stem schreide en toornde tegelijkertijd. „Omdat ik weet wat oorlog is! Ik heb het doorleefd! De afschuw ervoor zit me in ’t bloed! Mijn heele familie, mijn vader, mijn broers, mijn zuster, Siméon en Mare en Estella, zijn vermoord door den oorlog. Mijn moeder is een slachtoffer van den oorlog! Heel Europa heeft gebloed, als een geslacht rund. De bloedstank is nog inde lucht. De menschen ademen die pestlucht in, en ze worden er wild van! De kranten zijn er vol van! ledereen heeft het over oorlog! de komende oorlog! O! vloek over den oorlog! Vloek over iedere hand, die zich opheft, om een ander te dooden!” lemand hield haar terug toen zij, in zenuwsnikken uitbarstend, het terras wilde afsnellen. René en Laure waren uit het laboratorium komen aanloopen. Niemand had hun nadering gemerkt, maar nu bracht hun verschijnen de gewenschte ontspanning. Vooral „Ja! toch gevonden! eindelijk!” Het was René, die sprak! Ineen spontane uiting van erkenning hunner wederzijdsche verdiensten, staken ze elkander de handen toe. Samen hadden zij het gevonden. Met verwondering, met ontzag en dankbaarheid hoorden zij allen aan, wat René meedeelde. Het klonk als een tooversprookje, zoo onwaarschijnlijk. Maar zij beseften allen, dat die twee eenvoudige, bescheiden werkers, die naar buiten toe nooit ophef maakten van hun werk, door hun ontdekking een zegenrijk geschenk aan de menschheid kwamen brengen. Langs chemischen weg waren zij erin geslaagd, een nieuw gas samen te stellen, en deze ontdekking zou de fatale moordende uitwerking der giftige gassen teniet doen! Een tegengif dus! Zooals doodelijk gif dooreen ander gif geneutraliseerd kan worden, zoo door den klank van vreugde in hun stemmen en een glans van groot geluk in hun oogen. Want er klonk jubel in hun woorden. Zij hadden Mirjam tusschen zich ingenomen! Laure liet het hoofd der schreiende tegen haar schouder rusten en troostte haar met dien jubeltoon, die juichend klonk: „Schrei niet, Mirjam! Wij komen met een blijde mare! Wij hebben het gevonden!” En zegelachend riep zij het luid: „gevonden! gevonden!” Zij breidde de armen uit, ademde diep, en met haar verheerlijkt gezicht omhoog geheven, zei ze het nogeens, maar nu zacht en innig: „gevonden! toch gevonden!” zou hun nieuwe gas de gifgassen ontzenuwen! „Geen oorlog” mocht een mooie leus zijn, maar het zou misschien nog eeuwen duren, voordat de menschheid zoo ver gevorderd zou zijn, dat deze hoogstaande menschelijke wensch tot werkelijkheid kon worden. Daarom was het de taak vaneen ieder waarachtig hoogstaand mensch, naar beste krachten mee te werken, om op eigen wijze het oorlogskwaad te bestrijden! Maakte men den oorlog zelf daarmee wel niet onmogelijk, dan beroofde het anti-gifgas den vijand toch van de mogelijkheid, de weerlooze burgerbevolking, de vrouwen en kinderen en ouden van dagen, uitte moorden op deze helsche wijze. ln eerbiedige bewondering had ieder geluisterd. Een machtige ontroering maakte zich van hen meester. De oude mevrouw zat met de handen gevouwen als ineen gebed. Tranen sprongen in haar oogen. „Oh, mon fils! mon fils!” was al wat zij kon uitbrengen. Mirjam, die daar straks door de onverwachte uitbarsting van haar zoolang bedwongen Oostersch temperament, zoo’n pijnlijke situatie in het leven had geroepen, was nog niet in haar gewone ingetogenheid teruggevallen. Zij boog zich diep, heel diep voor Laure en René, en kuste hartstochtelijk hun handen, uitroepend: „Dit huis is gezegend!” Angélique kuste haar broer op de beide wangen en omhelsde lang en innig Laure. Etienne en Victor drukten zwijgend de hand van den geleerde en wenschten Laure geluk met haar zegepraal. Marcelle was de uitbundigste van allen. Zij liep van den een naar den ander en kuste ze allen om beurten. Ten slotte sloeg zij haar armen om den hals van haar vader en om de schouders van haar moeder, om met een triomphantelijke, guitige uitdrukking op haar overmoedig gezichtje te verkondigen, dat er op heel de wereld geen prachtiger span te vinden was, dan „die vader en die moeder van mij”! terwijl zij hen verzekerde dat ze trotsch op hen was en zich zeker erg verwaand zou gaan gevoelen, als de dochter van twee zulke beroemdheden. Op dat moment reed Marcel het achterhek binnen. Hij was gewoonlijk wat later dan de overige gezinsleden. Den piloten en den constructeurs van het vliegkamp te Issy, waar hij zijn brevet gehaald had, en waar zijn „Libelle-eendekker” gestald was, had hij iets van zijn plannen verteld. Met elkander bespraken zij de mogelijkheden en moeilijkheden, waar rekening mee gehouden moest worden. Vooral de groote temperatuurverschillen mochten niet over het hoofd worden gezien! De diverse luchtstroomingen, winden, neerslag, de typische atmosferische storingen, dat alles moesten punten zijn van grondige studie. Want van dit alles hing de constructie af; welk materiaal het geschiktste zou zijn; hoe de vorm worden moest; enzoovoort! enzoovoort. Vandaag was er dooreen gezelschap Nederlandsche belangstellenden een bezoek aan het vliegveld en de fabrieken gebracht. Er was een bekende Hollandsche piloot bij geweest, van de Koninklijke Nederlandsch-Indische Luchtvaart Maatschappij. Met hem had Marcel gesproken en de joviale luchtschipper had hem menigen nuttigen wenk gegeven. Nog geheel vervuld van zijn eigen plannen, reed Marcel op zijn motor tot voor het perron. Marcelle had net haar lofrede op haar ouders uitgesproken en wendde zich nu tot haar tweelingbroer met de voor hem onbegrijpelijke vraag: „Zie jij kans mijn rechtmatigen trots te overvleugelen? Of ben je van plan op dat punt minder te presteeren dan ik? Als dat zoo is, dan verloochen ik je als mijn andere helft! dan snijd ik je af als mijn tweelingbroer!” Zooals gewoonlijk bracht de komieke uitval van Marcelle de algemeene stemming weer op vroolijk en meer gewoon niveau. „Zoolang je nog geen „betere helft” ontdekt hebt, dwaas wicht, zou ik nog maar wachten, met een van je familieleden te verloochenen!” plaagde Marcel haar. „Gauw een kop thee, Thérèse,” riep hij de oude gedienstige toe. Maar deze was niet zoo spoedig weer op den beganen grond met haar gedachten. Dat, wat „monsieur le baron René” zooeven had medegedeeld, had haar sprakeloos gemaakt van ontroering. In gewichtige momenten noemde zij den oudsten zoon steeds bij zijn adellijken titel. Dat was zoo haar manier om hem te erkennen als mannelijk hoofd van het gezin! Zij stond te trillen op haar beenen. De gedachte aan Pierre was haar tebinnen geschoten; hoe hij dienst had genomen, vrijwillig, omdat hij vechten wilde voor de rust van de vrouwen en kinderen en de ouden van dagen; om het oorlogsgevaar ver te houden van hen, die achtergebleven waren! Flinke, dappere Pierre! Hij had niet geweten, dat er een andere wijze van oorlogvoeren zou komen, Maar nu zou dat niet meer noodig zijn! Er was nu „tegengifgas!” Ja, wel terecht zei Mirjam, dat dit huis gezegend was. Toen Marcel ook op de hoogte gebracht was van het groote gebeuren, omhelsde hij eveneens zijn moeder en klopte zijn vader joviaal op den schouder, zooals hij een vriend zou gedaan hebben. Inderdaad was de verhouding tusschen beiden als van vrienden. „We zullen nog beleven dat de heele familie, zooals we hier nu bij elkander zijn, elkaar rendez-vous geven, ergens in China!” merkte hij op: „want U gaat natuurlijk met Uw antigifgas bij alle regeeringen aankloppen, nietwaar Papa?” „Eerst zal ik het ons eigen land aanbieden! Ik verlang er met onze regeering geen handelszaak van te maken. Het is een geschenk, dat wij ons bemind vaderland geven. Maar natuurlijk maak ik er geen privilege voor Frankrijk alleen van. Het zal binnen het bereik gebracht worden van alle landen. Je hebt mijn gedachte blijkbaar geraden. Ja, ik zal er zelf de wereld mee doorgaan, om de werking te demon- Vóór alles moeder. 5 waarbij zij, die achtergebleven waren, niet buiten het oorlogsgevaar stonden. Gifgas uit de lucht neergelaten, zou mensch en dier en plant vernielen. Dat verschrikkelijke beeld had haar zoo vaak voor oogen gestaan. En dat de autoriteiten ernstig rekening hielden met de mogelijkheid van zulke gasaanvallen, daarvan had men toch het bewijs. De burgerij werd immers van gasmaskers voorzien! Vrouwen en kinderen moesten leeren hoe zij deze beschermers moesten gebruiken! streeren. Ook om een andere reden. Het geheim der formule blijft het bezit van onze familie, natuurlijk. Maar.... in elk contract wordt de clausule opgenomen, dat de regeering van het land, dat antigifgas van ons betrekt, zich verbindt, dit gas alleen voor het oorspronkelijke doel te gebruiken, en het nooit te gebruiken buiten dit doel om! Want ons nieuwe afweermiddel is op zichzelf ook schadelijk voor mensch en dier! Het bevat eveneens gif, dat gevaarlijk is, als het ingeademd wordt. De uitwerking is een onmiddellijke paralysis, die wel pijnloos verloopt, maar die weinig kans biedt op volkomen herstel van den lijder. Je moeder en ik stellen deze voorwaarde als een eerste vereischte, en zullen zien of wijdoor middel van den Volkenbond dezen eisch als een verplichting kunnen doen opnemen. Want —• wij hebben naar dit middel gezocht, niet om de oorlogsrampen te vermeerderen, maar om ze te verminderen! ” „Dat wat Marcel daarstraks zei, lijkt me werkelijk nog niet zoo onmogelijk!” meende Marcelle. „Wat zei ik dan?.... O, wacht; dat je mij niet moet verloochenen, voor je een betere helft ontdekt hebt, bedoel je dat? En wou je op zoek gaan naar dat exemplaar in het Hemelsche Rijk?” plaagde Marcel. Marcelle trok een boudeerend lipje. „Ajassus nee! Zoo’n echtvriend, die je altijd met schele oogen aanziet! Merci —” weerde zij af. Met zijn ietwat vermoeide stem ging Victor op het onderwerp door. Maar niet gekscherend, zooals zijn Constant, die na Mirjams uitbarsting zwijgend naast zijn moeder was gaan zitten, richtte zich nu tot Marcelle, en er was iets in zijn stem, dat haar imponeerde. „Ik geloof, lieve Marcelle, dat je dwaalt! Een jonge, gezonde vrouw, zooals jij, moet zeer zeker trouwen. Het huwelijk is haar roeping. Het moederschap is de heiligste roeping der vrouw!” Strijdvaardig als haar levendige aard was, nam het jonge meisje dadelijk de kans waar, haar oom op hetzelfde terrein schaakmat te zetten. „Dan volgt daaruit, Oom Constant, dat het huwelijk neef. Hij meende ’t blijkbaar ernstig toen hij zei: „Het is voor Marcelle ook niet noodig, een echtgenoot te gaan zoeken ineen ver land. Er zijn nog flinke Fransche jonge mannen genoeg, die haar gelukkig kunnen maken!” „Ik begrijp de tijden niet goed meer!” liet zich nu de stem der douairière hooren. „De jongelui trouwen liefst zoo laat mogelijk tegenwoordig. Dat was vroeger toch wel heel anders. Ik was achttien toen ik trouwde, en het jaar daarop werd René geboren!” „Ja maar, grootmama!” meende Marcelle zich te moeten verdedigen, „het huwelijk was toen de eenige bezigheid, die de vrouw geboden werd!” „Bezigheid is niet slecht!” spotte Marcel. „Nou, roeping dan! Maar.... U begrijpt wel, wat ik bedoel. Tegenwoordig heeft een jong meisje zooveel waarmee ze haar leven kan vullen! Het is niet noodig, dat we allemaal trouwen!” eveneens de roeping van den man is, en het vaderschap zijn heiligste roeping, nietwaar? Tot deze logische gevolgtrekking kom ik tenminste. —ls U het daarmee eens?” Een donkere blos vloog over Constants gezicht. Hij knikte echter, als teeken van instemming! „Goed,” ging zij voort; in haar jeugdige onbezonnenheid de uitwerking van haar woorden niet tellend. „Waarom moet ik dan eerder trouwen dan Marcel? Waarom is oom Victor dan niet getrouwd? En Uzelf? U was toch ook jong en gezond, toen U ...” „Marcelle!” .... meende Angélique te moeten waarschuwen. Want het bloed, dat Constant eerst naar de wangen gestegen was, vloeide met zulk een kracht terug, dat een vaal wit zijn gezicht overtoog. Hij stond op, steunde zwaar op de hooge leuning van den stoel zijner moeder. „Kind!” begon hij, met treurige stem, en hij herhaalde het: „Kind! Mijn roeping lag op ander gebied. Het zal Gods wil geweest zijn, dat ik zijn woord bracht aan vreemde volkeren! Maar ik herhaal het: het huwelijk is de bestemming van man en vrouw! Ik heb mij verwonderd over het verschijnsel, dat je grootmoeder zooeven aanhaalde. De mooiste jaren voor een jong huwelijk laten de jonge man en vrouw voorbijgaan. En als zij dan trouwen, blijft het gezin beperkt. Eén...., tenhoogste twee kinderen! Vroeger be- schouwde men kinderen als een zegen! Stelselmatig wordt hier in Frankrijk dien zegen verguisd als ’t ware! Vroeger waren de ouders er trotsch op, als zij een groot gezin het leven schonken!” Ze waren er al aan gewend, Marcelle te beschouwen als het luchthartige schepseltje, dat zich met ernstige vraagstukken het leven betreffend, het hoofd niet brak, een hartje-treurniet, dat vroolijk en zorgeloos haar zonnigen levensweg afdartelde, dat iedereen „Zoo is ’t, Marcelle,” beaamde de douairière. „Als al mijn kinderen in het leven gebleven waren, zouden er zeven geweest zijn. Tusschen mijn zoon René en tante Angélique heb ik weer twee lievelingen moeten afstaan; en toen je oom Constant twee jaar was, heb ik weer een dochtertje verloren vaneen paar maanden. Je grootpapa heb je niet gekend. Die stierf toen Victor nog heel jong was. Het was hard om alleen achter te blijven met Constant, die pas dertien was, en Angélique een paar jaar ouder, en den kleinen Victor. René was zelf pas kort getrouwd. Maar al is de taak vaneen moeder heel zwaar om haar kinderen op te voeden tot goede menschen zonder hulp van haar man, voor mij hadden ze allen nog inleven mogen zijn; en nog meer! In mijn jeugd kon het vaderland erop rekenen, dat er zonen en dochters geboren werden! Maar nu! Ik begrijp dien tegenzin niet, die er blijkbaar heerscht tegen het huwelijk! tegen het eigen gezin! Waarom is dat? Waarom? Jullie jonge meisjes, die allang huwbaar bent, kun je daar zelf wel antwoord op geven? Kan jij dat, Marcelle? En je vriendin Mirjam? Die ook ongetrouwd schijnt te willen blijven! Waarom? Daar moet toch een reden voor zijn?! Of doen jullie dat zoo maar —, zonder reden?” al even verbaasd opkeek bij haar antwoord. Dat er achter dien schijn van zorgeloosheid zooveel levensernst school, daarvan had niet één in haar omgeving iets vermoed. Mirjam alleen wist er van. „Dat U een oogenblik veronderstellen kunt, dat wij jonge meisjes van tegenwoordig zoo maar „zonder reden” een heel andere levenshouding zouden hebben aangenomen dan onze moeders en onze grootmoeders, dat bewijst al, grootmama, dat U ons eigenlijk niet kent! Dacht U nu heusch, dat je vijf en twintig jaar wordt, want, dat ben ik geweest, en Mirjam is drie en twintig! zonder over het huwelijk na te denken? Zonder de zware verantwoording te overwegen, die ieder huwelijk meebrengt? Vroeger, zegt U, schonken de ouders aan het vaderland zonen en dochters? Maar „vroeger” werden de dochters uitgehuwelijkt! Er werden inderdaad veel kinderen geboren, maar er stierven ook heel veel kinderen! Door allerlei oorzaken! Heel dikwijls, omdat het beter zou zijn geweest, als het bewuste huwelijk niet gesloten was. Als de man zijn „roeping” niet gevolgd had. ledereen begrijpt, wat ik bedoel! We behoeven niet gechoqueerd te zijn; we zijn geen kleine kinderen meer en wij zijn niet onwetend meer! Ook al zijn we ongetrouwd. Mirjam, die als verpleegster inde hospitalen heeft rondgekeken, die nu dagelijks oom Victor in zijn kliniek helpt, weet wat er te koop is. lk heb evolutieleer bestudeerd. Ik weet, dat men bij planten, bij dieren invloed kan oefenen op vruchtvorming. Dat men een ras bijvoorbeeld bepaalde eigenschappen kan bijbrengen. Een toch ’t liefst: blond! en flink uit de kluiten gewassen!” Nu schaterlachte zij, een lach, die vroolijkheid bracht in aller hart; die aanstekelijk werkte. Vooral toen Marcel haar beloofde eens met een staalkaart aan te komen, scheen er geen einde te zullen komen aan haar uitbundige vroolijkheid. „Nu, dat is tenminste een reden, waarvoor iedereen eerbied moet hebben!” zei Victor, terwijl hij zijn nichtje vol bewondering aankeek. „Als Mirjam om bloem, een dier, kan veredeld worden. Maar dan moeten de paren uitgekozen zijn! Het vrouwelijk element en het mannelijk element moeten eigenschappen bezitten, die door paring het resultaat geven vaneen product, dat mooier en beter, volmaakter is. Dat heeft mijn studie mij geleerd. En als ik kinderen zou schenken aan mijn vaderland dan zou ik willen, dat mijn man en ik werkelijk in staat zijn menschen te verwekken, die als „mensch” weer een stap verder zijn dan wijzelf. Maar zonder liefde zou ik niet willen trouwen, en tot nu toe is de ware Jozef nog niet voor mij komen opdagen!” besloot zij, nu weer van den ernst, dien men bij haar niet gezocht zou hebben, overslaand in grappige luchthartigheid. Zich tot Marcel wendend, voegde zij er nog aan toe: „Dus broederlief! als jij een goeien man voor me weet, breng hem dan maar mee! Je weet nu zoo om en nabij, hoe hij wezen moet. Tenminste: binnenin. Van buiten mag hij blond zijn, of donker! Blauwe kijkers hebben of bruine oogen.— Als hij maar recht van lijf en leden is ! Maar.... dezelfde redenen ongetrouwd is gebleven . . ..” Zij viel hem inde rede: „Om twee redenen!” „Wil je ons die vertellen, zooals Marcelle, 0f.... wensch je die voor je te houden?” vroeg Etienne de Trévouse. „Uit wat je mij daarstraks meende te mogen verwijten, en uit dat, wat Marcelle ons zoo juist van haar innerlijk geopenbaard heeft, begin ik in te zien, hoe menschen jarenlang inde innigste harmonie met elkander kunnen leven, vlak naast elkander, en hoe ze toch in het diepst van hun wezen, vreemden voor elkander blijven! lk vind het angstig! lk vraag me af, wat ik eigenlijk afweet van mijn eigen kinderen, van mijn vrouw ....” De ernstige oogen keken hem aan, met diezelfde uitdrukking, die hij er daarstraks in gezien had; en het gaf hem hetzelfde onaangename gevoel. „Moet ik U soms Uw vrouw leeren kennen?” vroeg zij hem. „Weet U dan zelf niet het best, hoe nobel zij is; hoe goed? Is haar leven niet een open boek voor U? Heeft zij U niet overal gevolgd, en onder alle omstandigheden naast U gestaan? Zij is verdraagzaam, menschlievend; weldadig! Zij is een echte Fransche vrouw en moeder! Weet U dat allemaal niet?” „Ja, ja! natuurlijk weet ik dat!” verontschuldigde Trévouse zich. „Maar, dat alles is zoo eenvoudig! En jullie vrouwen, met je gecompliceerde zielen ....!” Als om hulp smeekend, keek hij zijn vrouw aan. Die had haar mooien, zuiveren glimlach, en stelde hem gerust met te verzekeren dat zij een vrouw was van de vroegere generatie, die blijkbaar minder ingewik- „Ik ben je vrouw geworden omdat ik van je hield en omdat onze ouders ons huwelijk graag zagen. Ik ben blij dat ik zulke gewetensbezwaren, waarmee jonge meisjes van tegenwoordig rekening houden, niet gekend heb. Jij vindt dit alles zoo eenvoudig, m’n beste Etienne, maar .... in al zijn eenvoud heb ik in onze liefde en ons huwelijk toch het hoogste gevonden. Dat wist je toch wel?” „Ja zeker, Ange! Daar ben ik je dankbaar voor! Vergeef me! Maar die nieuwe ideeën zouden zelfs verstandige menschen van de wijs brengen!” en met iets van verwijt keek hij Mirjam aan. „Ik ben dan toch benieuwd naar jouw gewetensbezwaren, Mirjam!” en er was lichte spot merkbaar in zijn stem. „In zekeren zin hebben mijn bezwaren eenzelfden grond!” begon Mirjam met zachte stem. Eerst keek zij Trévouse aan, maar onder het spreken gingen de groote, ernstige oogen naar de oogen van Victor, die zij vasthielden met een blik, dien hij niet meer ontwijken kon. Hij moest haar aanzien, en het was hem of zij sprak voor hem alleen. „Ik heb ook over het huwelijk nagedacht! Over mijn huwelijk. Ik zou ook moeder willen zijn, maar zooals Marcelle zou ik den „beteren mensch” willen doen geboren worden. lk zou het vaderland ook zonen en dochters willen schenken. Maar ik zou mijn zonen nooit willen offeren op het oorlogsaltaar! Ik zou zonen willen baren, die uit zichzelf, als ze tot de keld geweest was dan het tegenwoordige jonge geslacht. jaren van onderscheid waren gekomen, weigeren zouden, mee te doen aan „oorlog”! De man, dien ik uit liefde huwen zal, aan wien ik mij verlang te geven met heel mijn lichaam en heel mijn ziel, zal mijn gevoelen deelen, omdat hij een hoogstaand mensch zal zijn. Hoe ik tot dit gevoelen gekomen ben? Herinnert U zich mijn lieve moeder nog?” vroeg zij, en wendde zich nu tot madame Trévouse. Zij gaf zichzelf antwoord: „Natuurlijk doet U dat! U weet, hoe zwaar moeder door den oorlog geleden heeft! Eerst hebben zij mijn vader vermoord! ’n laffe moord omdat hij Jood was —, en welgesteld! Mare en Siméon, mijn broers, liepen als jonge jongens al rond met haat en wraak in hun hart. Maar moeder leerde ons vergevingsgezind te zijn. Verdraagzaamheid kon de menschen alleen gelukkiger maken. Zij verzekerde ons, dat alle menschen er veel beter op zouden worden, als ze elkander niet als vijanden beschouwden! Het hielp niets! Toen de Sovjetsoldaten Lwov binnenrukten, waren Mare en Siméon .... en Estella inde eerste rijen, die een uitval deden. Ze hadden wapens; ze hebben dus ook geschoten! Zoo jong als ze waren, hebben ze medemenschen gedood. Mijn zuster Estella was niet het eenige jonge meisje dat meegevochten heeft. Toen het gebeurde, was ik nog te jong, om te beseffen, hoe afschuwelijk dat is: vrouwen en meisjes en knapen, die in koelen bloede iemand het leven kunnen ontnemen. Toen ik de geschiedenis der volkeren studeerde, heeft me daarbij ’t meest getroffen, hoe er overal en altijd vrouwen geweest zijn, die de mannen aanspoorden En is daar niet Jeanne d’Arc, die in ridderharnas, als een man, slachting hield? Charlotte Corday steekt in koelen bloede Marat dood, met een mes, dat zij een heelen dag tusschen den tulen strik van haar corsage heeft verborgen! Welk verschil bestaat er tusschen deze Fransche vrouwen, die met eerbied en dankbaarheid herdacht worden door heel een volk, en de strijdsters, die mijn volk heeft voortgebracht? Deborah zette met haar oorlogszangen het volk van Israël aan tot oorlog! Jaël stond den vluchtenden, overwonnen krijgsoverste Sisera toe, de wijk te nemen in haar tent,.... en als hij van oververmoeidheid op haar sponde in slaap valt, nagelt zij zijn hoofd aan den grond, door met een hamer een lange pin door zijn slaap te slaan! Judith doodt Holophernes, nadat zij zich aan hem gegeven heeft, en houwt hem het hoofd af. Esther, de Joodsche vrouw van Ahasveros, laat uit wraak een wet afkondigen, waarbij de koning den Joden toe- tot daden van geweld of hoe zijzelf moorden bedreven op hun vijanden en er dan God de eer van toekenden. De massa volgde zulke leidsters blindelings. Het volk zag in deze heldinnen uitverkorenen Gods; geroepenen, die als heiligen vereerd worden. leder land kan zulke vechtvrouwen in zijn geschiedenis aanwijzen. Als wij terugzien in Frankrijks geschiedenis, dan doemt het beeld op van Jeanne Hachette, die voor de troepen uitging, gewapend met den wreeden middeneeuwschen strijdbijl, dien zij als een kerel zwaaide en waarmee zij iederen vijand, die in haar bereik kwam, het hoofd kliefde. stond „om te verdelgen, te dooden en om te brengen alle macht des volks en des landschaps, die hen benauwen zou, de kleine kinderen en de vrouwen, en hun buit te rooven.” Wij gruwen van zulke monsterdaden. Maar dit was nog eeuwen terug, in tijden, waarin beschaving en vrede nog geen woorden waren, waarmee de volkeren coquetteerden. Oorlog was toen de eenige bestaansmogelijkheid voor een volk. De menschheid was nog wreed! Wreed waren de mannen en wreed de vrouwen! Misschien zelfs wreeder nog dan menige strijder. Zijn wij sindsdien veranderd? Zijn wij inderdaad beschaafder ... . dus: menschelijker? Als wij onze mannen en onze zonen, onze broeders en allen, die ons nabestaan, inden oorlog laten trekken, doen wij in ons hart dan niet precies hetzelfde wat Esther deed? Laten wij, door ons te onthouden van inmenging, soms niet toe, dat er ömgebracht, verdelgd en gedood wordt, dat er buit geroofd wordt; dat vrouwen en kleine kinderen als offer vallen? Een paar jaar geleden heb ik vaneen hoofdverpleegster inde kliniek van dr. Petrovich, den zenuwspecialist, te Parijs, een boekje gekregen, dat dooreen landgenoot van haar geschreven is; een Hongaar, Andréas Latzko. „Menschen inden oorlog” is de titel. Het is gruwelijk! Eén schets vooral: „Het vertrek” heeft een indruk op me gemaakt, dien ik nooit meer kwijt kan raken. Het is een beschuldiging aan de vrouwen, die een landstormluitenant uitgilt, die van het slagveld teruggekomen is, half krankzinnig door al het afgrijselijke, wat zijn oogen hebben gezien. Hij wordt verpleegd in De mijne was ook kranig! spreekt vanzelf! geen tranen! Ik heb gewacht, al maar gewacht, wanneer zij zou beginnen te schreeuwen; wanneer zij eindelijk zou smeeken uitte stappen, niet mee te rijden, laf te zijn voor haar! Maar ze hebben niet den moed gehad, niet één heeft den moed gehad; ze hebben allen maar kranig willen zijn. De mijne ook! Met haar zakdoek wuifde zij, net als de anderen! Wat het afschuwelijkste was? de teleurstelling was het afschuwelijkste; het vertrek. De oorlog niet. De oorlog is, zooals hij zijn moest. Heeft het je verbaasd, dat hij wreed is? Maar het vertrek was een verrassing. Dat de vrouwen wreed zijn, dat was de verrassing. Dat zij kunnen lachen en met rozen strooien; dat zij hun man, hun kinderen kunnen afstaan, hun jongens, die zij duizendmaal naar bed gebracht, duizendmaal toegedekt, gestreeld, die ze uit zichzelf opgebouwd hebben, dat was de verrassing! Dat zij ons af stonden, dat zij ons gezonden hebben; gezonden! De vrouwen hebben ons gezonden! geen enkele generaal had ons iets kunnen doen wanneer de vrouwen verhinderd hadden, het hospitaal achter de gevechtslinie; waar het doffe dreunen van kanonschoten nog hoorbaar is. Zijn kapotte zenuwen maken hem bij vlagen tot een razende! Dat gedeelte, waarin hij die vreeselijke zware beschuldiging over de vrouw spreekt, heb ik zoo vaak weer gelezen, dat ik ze van buiten ken. Her is zoo: „Wie niet gaat, is een lafaard, en een lafaard willen ze niet hebben. Dat is ’t ’m. En de vrouwen kijken toe, kranig, omdat het nu zoo de mode is. Is dat niet treurig? dat men ons inde treinen stopte; wanneer zij geschreeuwd hadden, dat zij moordenaars niet langer zouden aanzien! Geen onzer zou gegaan zijn, indien zij gezworen hadden niet het bed te zullen deelen met een man, die schedels gespleten, menschen doorschoten en menschen doorstoken had! Ik heb zelf niet willen gelooven dat zij het zouden verdragen. Zij huichelen maar, dacht ik; zij houden zich in, maar bij het eerste gefluit zullen zij gaan schreeuwen; zullen ze ons eruit rukken, uit den trein, zij zullen ons redden. Eenmaal hadden ze ons kunnen beschermen en zij wilden alleen maar kranig zijn! Op de heele wereld alleen maar „kranig”. Ze zijn nu eenmaal zoo! zegt men. Zijn nu eenmaal zoo? Heb je nooit van suffragettes gehoord, die ministers om de ooren sloegen, musea in brand staken en zich aan hekken en lantaarnpalen hebben willen vastbinden, terwille van het kiesrecht? Voor het kiesrecht, hoor je! En voor hun mannen niet. Geen kreet! geen schreeuw! Heb je ooit vaneen vrouw gehoord, die zich terwille van haar man voor den trein geworpen heeft? Heeft er één voor ons de ministers om de ooren geslagen; zich vastgehouden aan de spoorwegrails ? Geen een heeft men moeten wegtrekken; geen een heeft gevochten; geen een heeft ons verdedigd! Geen een heeft zich verzet; geen één op de heele wereld!” Roerloos hadden zij allen geluisterd. De mannen zaten met het hoofd gebogen; de vrouwen, bleek van ontroering, met bevende harten. De beschuldiging van den armen oorlogsinvalide klonk zoo vreeselijk, want er was waarheid in deze aanklacht. Na een stilte ging Mirjam verder: „Ik heb er steeds weer over moeten denken. Wij vrouwen beweren wel, dat wij „nooit meer oorlog willen”! Wij praten erover in vergaderingen en beleggen „vredescongressen”. Maar het blijft bij praten. Words! Words! Wij zouden moeten döèn. Wij zouden ons moeten verzetten! Wij zouden het niet zwijgend moeten toestaan, dat onze mannen en zonen en broeders uitgaan om te dooden. Zelfs niet, al spreekt bij de meesten het plichtsgevoel om ons, de vrouwen en de kinderen te beschermen! Ik wii niet beschermd worden, ten koste van het leven van anderen! Ik wil mijn zonen niet afstaan voor dit doel! Ik wil mijn man niet laten wegtrekken! Ik wil geen vertrek mogelijk maken, zooals die arme vernielde mensch het ons liet zien. Ik wil niet, dat mijn man of zoon zooiets zouden moeten beleven. Ik voel dat het waar is: de vrouwen bereiden de wereld deze groote teleurstelling; dat zij den Oorlog lijdelijk toelaten! Ik zal dan niet lijdelijk toestaan! Daarom ben ik nog niet getrouwd! Ik wacht op den man, die niet van mij eischen zal, dat ik mij „kranig” gedragen zal. En ik wacht, tot de man, die mij zoo liefheeft, mij tot vrouw vragen zal!” .... Nog sprak niemand. Hier hadden na elkander twee jonge vrouwen gesproken, en uit wat zij verklaard hadden omtrent haar levenshouding en haar opvatting over datgene, wat zij van het leven eischten, voelden de ouderen, dat hier een geheel andere geest sprak, dan de geest, die richting gegeven had aan den tijd hunner jeugd. Als deze nieuwe houding der vrouw veld won tegenover de maatschappij, was er in het verre verschiet toch nog mogelijkheid, dat een mildere geest van menschelijkheid zou gaan heerschen. Victor staarde nog steeds inde oogen van Mirjam, die de zijne weer gezocht hadden, toen zij over haar volk begon te spreken. In beider oogen was een vraag aan den ander. De hyacinten en de muurbloemen zonden walmen van geur uit, als wierookslingers, die uit ’n wierookvat omhoog krinkelen. Heldere vinkenslag klonk uit het lage hout. Toen werd het weer stil; in die stilte, onverwacht, jubelde nachtegalenzang. ’t Begon met een paar zachte tonen; toen .... krachtiger slag, die aanzwol tot orgelend gekweel. En ineens was het berkenboschje, opzij van het bordes, vol van deze vogelmuziek. Mirjam sloot de oogen en glimlachte, terwijl zij naar den nachtegalenzang luisterde en den zwoelen, zoeten bloemengeur inademde. Constant, die wel het meest verbaasd was geweest bij alles wat hij door zijn nichtje en door haar jonge vriendin had hooren verkondigen, staarde inde verte. Tusschen de hooge boomtoppen, die nog ijl met bladeren bedekt waren, hing de roode gloed van de lager dalende zon. Het licht doorglansde heel den omtrek! het doorstraalde de lucht, de boomen, de struiken, de rivier! „Precies een Kathedraal!” Hij zei het tegen zijn moeder, die hem dadelijk begreep! „Wierook en gewijde gezangen, en de eeuwige lamp, die brandt op Gods Altaar!” De douairière knikte. Zij was aan „Les Bouleaux gehecht, niet enkel doordat het ’t oude familiehuis was. Zoo kwam het gesprek op natuurschoon; en over dat, wat twee jonge meisjesmonden daareven verkondigd Vóór alles moeder. 6 Maar zij hield van de omgeving; van het prachtige bosch rondom; van de rivier inde laagte; van de heuvels en het vergezicht. Zij glimlachte haar zoon toe, die als droomverloren stil het schoone in zich opnam, als wilde hij er zich aan verzadigen. „Ja! het is hier wondermooi! Altijd weer even prachtig! Dat zal je daarginds zeker wel missen! Ons eigen vertrouwde landschap!” Terwijl zij het vroeg, had zij zijn handen in haar fijne smalle vingers genomen en streelde ze. Nu keek hij zijn moeder vol aan. Hij moest iets wegslikken, dat als een harde prop in zijn keel stak. Hij wilde haar niet bedroeven en antwoordde dapper: ,Ach moederlief! Gods schepping is overal grootsch en ontzagwekkend, zelfs op de schrale, gure hoogvlakte; zelfs ineen dorre zandwoestijn. Waar ik voortaan wonen zal, is het heusch zoo kwaad niet! Maar —1 zoo lieflijk als ons verrukkelijk mooie landschap hier nee, zoo is het er niet!” Maar nu gaven Angélique en Etienne hun opinie. Zij vonden het landschap inden omtrek van Shanghai en de streek rondom Tientsjin toch werkelijk ook heel bijzonder. Hun villa buiten de stad, met haar groote, keurig aangelegde tuinen, die als een natuurpark op een reeks van terrassen zich uitstrekten tot aan het strand, behoefde niet onder te doen voor „Les Bouleaux”! Vooral inde zomermaanden of in het voorjaar, als de moerbeiboomgaarden in bloei stonden, als de mais met haar hooge goudgele pluimen wuifde, dan was het gezicht van de hooger gelegen villawijk af op de vlakte eenig mooi! hadden, sprak niemand meer. leder besefte dat hier een probleem aangeroerd was, dat tot conflicten zou leiden als men er nu verder op inging. Maar ook al deed men er het zwijgen toe, indruk gemaakt had het zeker. Toen de oude Mevrouw dan ook aanstalten maakte het samenzijn op te heffen, en zij opstond, om met Mouflon, haar donkergrijzen chien de Brie, haar gewone wandeling door de lanen van de buitenplaats te maken, bleven de anderen ook niet zitten. Laure en René gaven het verlangen te kennen vóór het diner, dat pas om half acht plaats had, een uurtje frissche lucht te gaan happen. Inden Chevrolet konden zij een mooien rit maken, over St. Cloud naar het Bois de Boulogne! Nu zij hun doel bereikt hadden en hun werkzaamheden van maanden en maanden, iederen dag weer in het laboratorium, met succes bekroond waren, wilden zij enkele dagen vacantie nemen. Dadelijk al gingen zij ervan genieten. Daarna stond hun immers weer een vermoeiende tijd te wachten. Angélique vergezelde Etienne, die enkele telefonische afspraken nakomen moest, naar zijn kamer. Marcelle stelde haar broer een partij tennis voor, om in conditie te blijven, en gearmd toog het tweelingpaar naar den tenniscourt. Constant voelde zich wonderlijk te moede. Onrust en treurigheid was in hem. Waarom? Waarover? Hij begreep zichzelf niet. Het ijle klokje van de dorpskerk klepte zes slagen. Zes uur! Was de wereld in één uur tijds veranderd? Of was hij niet meer dezelfde Constant vaneen uur geleden? Hij Victor en Mirjam waren alleen. Alleen met de geurende bloemen; met het rossig gouden zonlicht, met de jubelende nachtegalen! Alleen met hun vragende oogen en hun kloppende harten. Zij sprak het eerst. „Victor heb je mij begrepen, daarstraks?” „Ja, Mirjam!” „Je bent het met mij eens, nietwaar Victor? Je geeft mij toch gelijk?” „Ja, Mirjam!” Zij zag hoe hij verbleekte; zag zijn oogen, groot van liefde, in zijn strakke gelaat. „Victor, heb je mij niets te vragen?” Hij kreunde zacht. Zij schrok ervan; was ineens vlak naast hem. „Victor! wat is er. Heb je pijn?” Hoe innig klonk haar bezorgde vraag. Hij vatte haar handen. „Mirjam! ik mag je niets vragen!” zuchtte en keek op. Mirjam stond geleund tegen een van de voetstukken, waarop de groote bloemkuipen met de geurende roodbruine en gele fluweelige giroflé’s pronkten. Haar gezicht stond nu weer ernstig. Hij volgde den vragenden blik in haar oogen en zag, dat zij Victor aankeek, die nog was blijven zitten op de tuinbank. Thérèse was met Yvonne al druk inde weer om het servies en glaswerk weg te ruimen. Met een dubbelen serveerbak, dien zij samen droegen, gingen zij het huis binnen. Langzaam stapte Constant de treden van het terras af, sloeg het slingerpaadje in, dat achter de boerderij om naar het achterhek voerde en ging den weg op, die bij de kerk uitkwam. Misschien zou hij daar rust vinden! „Maar je hebt me toch lief!” kreet zij. „Ik weet, dat we elkander liefhebben. Al zoo lang! En ik wacht al zoo lang, Victor. Maar nu kan ik niet langer wachten; —nu vraag ik jou! Victor! toe! neem mij tot vrouw!” Hij liet haar handen niet los, en toch herhaalde hij, dat hij haar niets vragen mocht. Waarom niet? Had zij dat dan niet begrepen? En zij werkte dag aan dag met hem samen. Zij kende toch het gevaar, waaraan hij blootstond, door de behandeling met les rayons X, die hij op zijn patiënten toepaste. Maar er was nog iets anders! Hij had zich toegewijd aan de medische wetenschap, en aan de lijdende menschheid. Hij meende, dat het serum tegen kanker, dat een dokter in Engeland beweerde gevonden te hebben, inderdaad deze kwaal zou kunnen genezen. Nu wilde hij proeven nemen.... op zichzelf! Begreep zij wat hij bedoelde?” Mirjam had een onwillekeurige beweging van schrik gemaakt en deinsde achteruit. Meende hij, dat hij .... ? Groote god! Steviger hield hij haar handen vast. „Wees nu dapper Mirjam. Wij willen allebei ons deel hebben aan den „nieuwen mensch”. Beter moet hij zijn, nietwaar? Naar geest en naar lichaam. Dat gaat niet zonder offers! Ik ben besloten mezelf te offeren, als het moet! Ik zal kanker bij mezelf verwekken en op mezelf dan het serum beproeven! Ik mag je niet vragen, mijn vrouw te worden. Ik weet, dat ik misschien een vroegen dood tegemoet ga. Misschien zou je na enkele maanden, na een jaar al, weduwe zijn! .... Omdat ik je liefheb, moet ik je voor een groot verdriet behoeden!” .... Zij leek een profetes uit het oude Israël, zooals zij voor hem stond. Haar woorden klonken als zang. Haar oogen straalden van begeestering! Begeerlijk inden vollen bloei van haar jonkvrouwelijkheid, rechtop en fier stond zij voor hem. De mond, die vandaag zooveel ernstige, wijze en vermetele woorden gesproken had, was lokkend en rood. Hoe had hij gedorst naar haar schoonheid, die hij zich ontzegd had! Zij was een kelk vol verfrisschend vocht, waaraan hij zich laven mocht! Zijzelf bood hem dien boordevollen beker, waarmee hij dien brandenden dorst lesschen mocht. Hij had gemeend te moeten Nu pas liet hij haar handen los, en wilde opstaan. Maar zij sloeg haar armen om hem heen, kuste hem, terwijl zij tusschen schreien en lachen in, herhaalde: „Mijn man! ik wist het wel! mijn man! En ik jouw vrouw! Nee, nee! ik heb je vast en laat je nu niet meer los, Victor. Wij zullen gelukkig zijn, samen! Zoo kort als het zijn zal, zal het ons leven vullen. De betere mensch ? Maar die moet geboren worden uit menschen, zooals wij! Menschen, die beiden het hoogste willen betrachten. Menschen, die zichzelf willen offeren voor hun medemenschen! Schenk mij dat hoogste geluk, Victor! Laat mijn levensideaal door jou in vervulling gaan! Al zou ik niet langer dan één enkel uur je vrouw mogen zijn, dan is mijn taak vervuld. Ik zal je een zoon baren, Victor en in hem zul je verder leven. Onze zoon zal de betere mensch zijn, dien wij aan de menschheid zullen schenken! Ik zal hem Jozua noemen! Jozua! een redder; een betere mensch!” versmachten van liefde, en hier was de liefde zelf, die hij in al haar volheid mocht genieten. Met bevende handen greep hij naar haar. Zij lag al in zijn omhelzing en tusschen de heete kussen, waarmee hij den rooden mond bedekte, fluisterde hij; Mirjam! mijn vrouw!” Inde eerste plaatswas er het komen en gaan van verschillende autoriteiten, die naar René de Jourdiac’s laboratorium kwamen, om iets meer te weten te komen van zijn uitvinding. De couranten hadden de blijde mare verkondigd, maar er bleef een geheim hangen omtrent den aard van dit nieuwe gas. De telefoon ratelde onophoudelijk; dan weer iemand, die zijn komst aankondigde en belet vroeg; dan weer om de Jourdiac naar Parijs te ontbieden voor zakelijke besprekingen. Herhaaldelijk kwam het nu voor dat ministers en députés te dineeren bleven; zoodat de oude Thérèse en de jonge Yvonne blij waren, dat op zulke dagen losse bedienden werden aangenomen. De President der Republiek in eigen persoon had een bezoek afgelegd, omdat hij kennis wilde maken met de oude mevrouw, de moeder van den beroemden scheikundige, die Frankrijk zulk een kostbaar geschenk had aangeboden. Hij was gekomen op het typische familieuur: le goüter de cinq heures. De heele familie was toevallig geheel voltallig aanwezig. Ook de Trévouse’s, die herhaaldelijk tusschen Nantes en Parijs heen en weer trokken, omdat Etienne voortdurend conferenties had met zijn Voor de bewoners van „Les Bouleaux” was een drukke, rumoerige tijd aangebroken. schoonzoons en met andere geldmagnaten. Het vlotte niet zoo, als hij gehoopt had. Door de enorme verliezen in speculatieve waarden, die ook in Frankrijk geleden waren, durfden de menschen hun geld niet in deze onbekende nieuwe onderneming te steken. Ook al, omdat de toestand in het verre Oosten er steeds erger op werd. Opstand in verschillende provinciën van het Hemelsche Rijk, vooral in het Noorden, waar juist het nieuw te exploiteeren goudgebied moest liggen. En dan de gespannen toestand met Japan! de nabuurschap der Sovjetstaten! Nee! het vlotte heelemaal niet! Toch liet de diplomaat zich niet ontmoedigen! en toen het toeval hem dien dag in aanraking bracht met den president, nam hij dadelijk zijn kans waar! Het hoofd van staat onderhield zich minzaam met hem; luisterde met blijkbare belangstelling naar de zeer interessante mededeelingen, die Trévouse Bligny hem deed, aangaande de belangen, die eigenlijk heel Frankrijk had bij deze exploitatie. Hier lag werkelijk voor Frankrijk als koloniale mogendheid nog een onmetelijk gebied open. Waarom wachten tot Japan of Rusland er zich vestigde? Het zou slechts een vreedzame inbezitneming zijn! Als men maar eenmaal zeker van deze concessie was. Te lang talmen was ook niet verstandig. De president was inderdaad zeer belangstellend; wilde zich echter niet te veel blootgeven. Maar Frankrijk kon inde toekomst natuurlijk geld gebruiken. Misschien was het ’t verstandigste, dat Trévouse zich in verbinding stelde met den minister van buitenlandsche zaken, .... en ... met den minister van „Ja, ja! dat weet ik! Ik weet het allemaal Mevrouw!” Zich tot Victor wendend, ging hij voort: „U is toch de directeur van het kanker-instituut inde rue Vaugirard? U hebt U gespecialiseerd inde behandeling van carcinoom, nietwaar? Als ik mij goed herinner, hebt U in vakbladen een verhandeling geschreven over het nieuwe middel, dat dooreen Engelschen dokter uitgevonden is. Gelooft U werkelijk, dat dit inderdaad het arcanum zal blijken te zijn voor die afschuwelijke kwaal?” „Met zekerheid valt niets te zeggen voor en aleer ik ernstige proeven genomen heb!” antwoordde Victor, en onderwijl keek hij Mirjam aan. „Zoo vaak heeft men gemeend een geneesmiddel gevonden te hebben, financiën! Monsieur le président zou er, in ’s lands belang, met de beide heeren over spreken. Trévouse zou dan binnen niet al te langen tijd van hem hooren. Daarop richtte de president het woord weer tot de douairière, met een beminnelijk: „U moogt trotsch zijn op uw zonen mevrouw, die hun plicht tegenover het vaderland op zulk een schitterende wijze vervullen, en die op zoo’n heerlijke wijze getuigenis afleggen van hun liefde voor Frankrijk!” „Ik ben ook trotsch! heel trotsch en gelukkig!” verzekerde de barones hem! „Niet alleen omdat zij hun krachten wijden aan de welvaart van ons beminde land, maar ook omdat zij arbeiden tot heil der geheele menschheid. Mijn zonen Victor en Constant verlichten zielelijden en lijden van het lichaam; de een als missionaris, de ander als dokter!” en zoo vaak is men teleurgesteld geworden. Ik wek niet graag hoop inde harten, als er kans blijft bestaan, dat die hoop later ijdel blijkt te zijn. Wat nu deze nieuwe geneesmethode van mijn Engelschen collega betreft, vrees ik dat het resultaat een tijdelijke verbetering brengt, die schijnbaar genezing heeten mag, maar dat de verwoestende kwaal later weer uitbreken zal; misschien nog heftiger en pijnlijker, dan te voren. Die kans mogen wijde arme zieken niet doen loopen. Het middel zou erger zijn dan de kwaal. Maar met beslistheid kan ik U nog niets zeggen! Zooals ik al zeide: niet voor ik ernstige, zeer ernstige proeven genomen heb! Tot zoolang moet ik mijn oordeel opschorten. Juist tegen de voorbarige verspreiding van dr. Adminton’s nieuwe uitvinding in niet-vakbladen ben ik inde medische tijdschriften opgekomen. Als hij inderdaad erin geslaagd is, een geneesmiddel te ontdekken, dan zal de erkenning van de heele wereld niet uitblijven. Vooralsnog vind ik al dat geschrijf erover voorbarig. Ik zie er een reclame-campagne in, die niet past bij ons vak!” „U houdt blijkbaar heel veel van Uw vak, dokter?” was de overbodige vraag, waarop een antwoord dus eveneens overbodig mocht heeten. De president verwachtte ook niet anders, dan dat hij zou hooren: „natuurlijk houd ik heel veel van mijn vak, m’sieur le président!” Hij was dan ook getroffen door de ernstige woorden, die de dokter sprak! „Ik zal er mijn leven voor geven als het noodig mocht zijn!” Hij keek den geneesheer nu aandachtiger aan. Voor hij zijn bezoek aan de douairière de Jourdiac ging af- „U is als een goed soldaat, dokter! U strijdt op een minder bloedig veld van eer, maar Uw verdienste is daarom niet minder groot, dan van den man, die voor het vaderland strijdt en zijn leven waagt.” Victor bedankte met een hoofdknik, en glimlachte tegen Mirjam! Die beiden wisten, dat het „veld van eer waarop Victor den strijd tegen den kanker aangebonden had, een veel smartelijker, langer lijdensweg opende. Door anderen te dooden kan de soldaat inden oorlog zichzelf een kans geven; iedere medemensch door hem neergeschoten of doorstoken, is weer voor hem een kans meer, veroverd op het oorlogsfatum. Het leven van één zoo’n soldaat, die terugkomt uit den oorlog, wordt gekocht ten koste van tien, twintig misschien honderd misschien honderden andere levens. Want niet alleen de dooden moet men tellen; er komen bij de vernielde lichamen van de verminkten; van de nabestaanden de verwoeste levens. Terwijl Victor zijn leven op het spel zette, om honderden, duizenden en nogeens duizenden levens te redden. Reeds had Mirjam den mond geopend, om iets te zeggen in dien geest, toen zij door dien blik, dien glimlach van Victor begreep, dat zij beter deed hierover te zwijgen. Hun geheim moest hun geheim leêêen> had het hoofd van den staat zich eerst voldoende laten inlichten omtrent de familie. Hij sprak dus de waarheid, toen hij tegen de oude barones zeide, dat hij het allemaal wist. Maar dat al deze de Jourdiac’s eigenlijk zulke fanatici waren, neen, dat had hij niet geweten. blijven, totdat de proef, die Victor nemen wilde, voorbij was. Als deze proef den Engelschen dokter in het gelijk zou stellen, des te beter. Zoo niet...., dan was het te betreuren voor de lijdende menschheid. Maar.... zij beiden zouden dit offer brengen! De inzet bij dit menschlievende kansspel van hun kant was: Victors leven en Mirjams geluk! Nu was de president in gesprek met Constant. Dat hij zijn arbeid verricht had in het verre Oosten, waarheen men hem op zijn verzoek gezonden had, in datzelfde China, waarop de aandacht van Europa en ' Amerika gevestigd was door de verwikkelingen, die zich daar steeds meer ontsponnen, juichte de president evenzeer toe. Juist de missie, met haar vreedzamen arbeid, kon een onschatbare voorbereiding zijn voor stappen, die door het gouvernement later genomen zouden worden! Want dat de groote staten voortdurend voeling moesten blijven houden met dit Noord-Oostelijk deel van Azië, hadden de mogendheden allang ingezien. Vooral Japan was een te duchten mededinger. En Japansche expansie-zucht mocht geen gevaar worden voor den wereldvrede. „U zit daar als ’t ware op een uitkijkpost!” besloot hij. „Ik kan U op dit gebied zoo moeilijk volgen, monsieur le président! Dit moet U mij vergeven, maar —ik weet zoo heel weinig af van al deze internationale verwikkelingen. Ik heb het nooit zoo gevoeld dat mijn eenvoudig werk, dat zich op zoo heel ander terrein beweegt, van eenig belang kon zijn in het schaakspel, dat de wereld speelt om de wereldsche macht. Dat ik indertijd verzocht heb naar zulke afge- „Toch niet! toch niet! Ik zei U, dat juist Uw vreedzame arbeid van zoo groot belang is voor Frankrijk. Omdat wij er nimmer toe zullen overgaan, langs anderen dan vreedzamen weg intiemer contact met dit machtige rijk te verkrijgen.” Minzaam was de toon van zijn gesprek gebleven. De president was zelf een ervaren diplomaat. Met Etienne Trévouse kon hij beter opschieten. Die zou, door zijn nieuwe onderneming, op veel snellere manier Frankrijks belangen behartigen. En doeltreffender ook! De geschiedenis is daar, om te bewijzen, dat een volk uiterst langzaam toegankelijk is voor den invoer vaneen nieuw geloof, en dat de missionarissen soms ge- legen streken te mogen trekken, was juist daarom! Het evangelisatie-werk in China trok mij aan, omdat in dit rijk met zijn vier honderd millioen inwoners, bijna vier honderd millioen zielen, maar ’n half millioen in Christus gelooven. Maar er is nog een andere reden. Een van mijn voorouders, ook een Constant de Jourdiac, heeft in ditzelfde heidensche land het ware geloof van menschenliefde willen brengen. Hij is bisschop geweest inde provincie Sjantung en werd vermoord. Dat was in het begin van de vorige eeuw. Ik heb zijn werk willen voortzetten! Niet dus om Frankrijk macht te bezorgen, maar om het rijk van God uitte breiden, daarvoor ben ik gegaan. Uit mijn verlaten post kijk ik uit naar mogelijk gewin voor den Eenigen Heerscher, die zijn rijk heeft inden hemel en ik speur niet naar mogelijk gewin voor aardsche machten! U zult zich dus in mij teleurgesteld voelen, vrees ik!” durende eeuwen aan vervolging en uitmoording blootstaan. Terwijl hetzelfde fanatieke volk verdraagzaam is voor den invoer van vreemde producten en handelswaren, en de kooplui en handelsmannen rustig laten koopen en verkoopen. Ja; die goudmijnkwestie moest gauw haar beslag krijgen. O! de president voorzag nog meer mogelijkheden om Frankrijk een bevoorrechte positie in het Noordoosten van China te bezorgen! Want natuurlijk wist hij ook van Marcels illusies, omtrent een geregelde vliegverbinding met de voornaamste handelscentra in het verre Oosten! Wonderlijk, hoe deze familie, waarvan de leden voor zichzelf afzonderlijk geen macht zochten, onbewust toch werktuigen waren, om voor Frankrijks macht, in verre toekomst misschien, maar wie weet toch ook hoe spoedig reeds, daar in het Verre Oosten nu reeds een stevig fundament te leggen. Want al dadelijk rees voor het geestesoog van den president een vergroot koloniaal bezit van Frankrijk. Hoe veel meer invloed zou zijn vaderland kunnen oefenen wanneer het nu in het Noorden van China ook een vaste kolonie kon vestigen. Met het uitgestrekte gebied wat zij reeds in Indo-China bezaten, zouden de Franschen ten Zuiden en ten Noorden een buurstaat van China vormen, waarmee dubbel rekening gehouden moest worden. En daar goede buurschap beter is en zeker voordeeliger zijn kan dan verre vriendschap, zouden de Fransche regeeringsmannen er wel voor zorgen, dat deze verstandhouding als goede buren door geen vreemden invloed verstoord zou worden. Dus als Marcel erin mocht slagen zijn luchttraject vast te stellen, dan moest er ook tijdig gezorgd worden voor goed geoutilleerde vlieghavens. Dat werd dan een tweede consessie-aanvrage! Etienne Trévouse Bligny moest zijn vacantie maar niet te lang rekken. Hij zou ter plaatse waar dit noodig was, bij de Chineesche autoriteiten beter Frankrijks belangen kunnen behartigen, dan uit Parijs. Wat den fiantieelen kant betrof,.... daar moest hij zich niet bezorgd over maken! Dat kwam in orde! Misschien was het raadzaam, nog enkele besprekingen te houden, vóór zijn vertrek, met kopstukken uit de finantieele wereld! Daarom verzekerde de president nogmaals, nu aan Victor, Etienne en Constant, dat zij zoo spoedig mogelijk hieromtrent nader zouden vernemen. Want al cijferde Constant de belangrijkheid van zijn missiewerk, in verband met de sociale verhoudingen, blijkbaar uit, de president onderschatte den invloed van „de kerk” geenszins! Die bouw vaneen groot ziekenhuis en een kapel ten Noord-Oosten van Peking, deze stichting van de Fransche missie, was vooral nu van groot en dringend belang. Etienne was verrukt over dit bezoek van den president, wat voor hem vooral zulke belangrijke gevolgen beloofde te hebben. Hij droomde al vaneen nieuwe Fransche nederzetting, die onder zijn beheer al heel spoedig tot eender winstgevendste overzeesche gewesten zou worden. Dat er onnoemelijke rijkdommen verborgen lagen inden schoot der Chineesche aarde, en dat het Kou-gebergte een verborgen schatkamer zou blijken te zijn, dat stond bij Trévouse Bligny vast! Zooals het na dit gesprek met den president voor hem vast stond dat het geslacht Trévouse Bligny van dit oogenblik af een vermeerdering van rijkdom en macht tegemoet ging. Natuurlijk zou aan zijn schoonzoons de geheele transactie opgedragen worden. En hijzelf.... wie weet.... gouverneur van het nieuwe noord-Chineesche-Fransche geweest? Na de toezegging, die de president ook aan Marcel gedaan had, durfde deze aan zijn illusies ook iets reëeler vorm te geven. Het eerste gevolg hiervan was, dat er besloten werd, dat onze vlieger, dadelijk na de te verwachten berichten van het Elysée, met de K.N.I.L.M. naar Rangoon zou vliegen. Van hieruit zou hij naar Bangkok reizen en naar Saigon. Verder noordelijk naar Hanoï, en de Chineesche handelscentra bezoeken. Om dan tevens geschikte landingsterreinen op te sporen. Ook Etienne Trévouse was van plan, den wenk van den president te volgen. Ook hij wilde zoo spoedig mogelijk vertrekken. Met den trans-Sibérien zou hij binnen enkele weken in Tientsjin kunnen zijn. Angélique kon dan later nakomen als zij wilde. Voor haar was er geen reden om haar verblijf in Europa zoo spoedig af te breken. Vooral nu niet, nu er al plannen gesmeed waren, dat Thérèse en Simone, met hun kinderen: kleine Ange Louise Simone en Hyacinth Hubert, de Meimaand en Juni in „Les Bouleaux” zouden komen doorbrengen. Simone’s dochtertje Ange was een levenslustige kleine schoonheid van pas vier jaar. Hyacinth Hubert, het verwende, bleekneuzige zoontje van Thérèse en Hubert Lascalle, moest zes worden. Hun grootmoeder Trouwens, voor alle partijen zou het beter zijn. De heeren kregen zulk een drukken tijd, dat wel iedere minuut in beslag genomen zou worden. Van veel huiselijkheid zou toch niets kunnen komen. Dan was het zoo dus het beste. Dan hadden zij hun handen vrij en de vrouwen konden met elkander van den zomer genieten, die in „Les Bouleaux” tot een dagelijksche orgie van zonneschijn en bloemenweelde, van vogelzang en natuurgeuren werd. Ook werd nu de huwelijksdag van Victor en Mirjam bepaald; op den l4den Mei; in het midden der maand van jonge liefde en nieuw leven. Toen de oude mevrouw op dien gedenkwaardigen middag, waarop René van zijn antigifgas-uitvinding had verteld, en de twee jonge meisjes het gezelschap verbaasd hadden doen staan door de openhartigheid, waarmede zij over haar intiemste verlangens gesproken hadden, van haar rondgang door het park terugkwam, had zij Victor en Mirjam nog aangetroffen op het bordes. Zij zaten hand in hand; haar zoon ver voorovergebogen naar zijn assistente. Zij spraken zacht geanimeerd, zoodat de barones reeds de onderste trede opgegaan was, voor dat die beiden haar aanwezigheid merkten. Toen Victor zijn moeder ontwaarde, sloeg hij zijn arm om Mirjam heen en zoo kwam hij, met het jonge meisje naast zich, voor haar staan. Vóór alles moeder. 7 Angélique Trévouse had zich zoo verheugd op dit samenzijn met haar dochters en kleinkinderen in het ouderlijk huis, dat het wreed zou zijn, haar deze vreugde te ontnemen. „Moeder! hier is de vrouw, die ik mij gekozen heb. Wilt U Mirjam als uw dochter aannemen?” Het duurde eenige oogenblikken voor dat het antwoord kwam. Victor schreef deze stilte toe aan de verrassing, die zijn mededeeling blijkbaar teweegbracht. Het kwam ook zoo onverwacht. Dat haar zoon en Mirjam groote kameraden waren, dat wist iedereen in huis. Maar dat hij er ooit aan gedacht zou hebben, het „Jodinnetje” tot vrouw te nemen dat trof de douairière. Zij zou niet onder woorden hebben kunnen brengen, wat het was, maar .... het trof haar als iets pijnlijks. Als iets, dat niet zijn kon. Een de Jourdiac, een Fransch edelman, gehuwd met een .... Jodin! Mirjam, met haar scherp en zuiver vrouwelijk gevoel, had dadelijk de oorzaak van het uitblijven van het toestemmend antwoord verkend. Als een vlijm stak het door haar hart: „Jodin!” Daar was het weer! die onuitgesproken minachting, omdat zij was van het ras, dat men als minderwaardig bleef beschouwen. Zoo lange jaren had zij in dit huis geleefd; temidden van het huisgezin! Zij had er zich als kind gevoeld; één met die allen. Zij had zich vergist! Want nu zij zich inderdaad ermede vermengen wilde, nu was Victors moeder de eerste, die haar liet gevoelen dat er een afstand bestond. Inde meening der adellijke vrouw moest die afstand een onoverkomelijke kloof zijn. Maar waarop berustte dit afkeer-gevoelen dan toch? Waardoor werd deze minachting gevoed? Hier, in deze omgeving waar de grootste verdraagzaamheid heerschte tegenover andere geloofsrichtingen en waar Nog floot en zong de nachtegaal; nog geurden de zoete bloemen. Maar tot Mirjam drong deze lentevreugde niet door. Was zij het fiere, zelfbewuste, jonge meisje van zooeven? Hoe was het mogelijk, dat zij zoo nederig en deemoedig voor de douairière staan bleef? Een houding als vaneen angstigen schuwen hond, tegenover de dreigende mishandeling. De typische houding van den veel geplaagden deemoedigen Jood tegenover den Christen! Zat dat dan inderdaad in haar bloed: angst en eerbied voor de christenen? Waren zij anders? Waren zij niet allen „menschen”? Was zij minder dan Victor? Al deze gewetensvragen joegen ineen paar seconden door haar hersenen, want de aarzeling van douairière de Jourdiac had niet langer geduurd. Maar hoe kort dan ook, het fijngevoelige Jodinnetje had den smaad geleden, die haar volk sinds eeuwen lijden moet. Als kind hadden ze haar hier in genade aangenomen. Zou zij het weer als een genade moeten beschouwen, als ze haar als de vrouw van Victor wilden aannemen? men eerbied had voor de overtuiging van anderen, uitte deze aversie zich nu ook! onverwacht! Tranen welden langzaam inde ernstige oogen van Mirjam. Onwillekeurig ging zij een paar passen van Victor af. Als de aanblik van haar zoon en „de Jodin” in innige aanraking, zijn moeder onaangenaam aandeed, wilde Mirjam het gevoel der oude dame sparen. Het mocht niet den schijn geven, alsof zij demonstreeren wilde in haar houding, dat zij Victor als het ware in bezit genomen had. Ineens richtte zij zich op uit deze nederige houding, die haar en Victor onwaardig was, en keek naar hem op. De tragedie, die zich hier in twee vrouwenzielen had afgespeeld, in die korte spanne tijds, vermocht hij niet te vatten. Wel begon een pijnlijke verwondering zich op zijn gezicht af te teekenen, en sloeg hij beschermend zijn arm weer om Mirjam, die zich nu dicht, heel dicht tegen hem aandrukte, alsof zij bescherming en steun bij hem zocht tegen dat vijandige, wat aan haar geluk een hinderpaal scheen te willen stellen. Dit gebaar van haar zoon en die pijnlijke blik van niet-begrijpen verteederden het moederhart, en bracht de hooghartige vrouw tot menschelijker gevoelens. Nu verbaasde zij er zichzelf over, hoe er plotseling zoo’n hevige afkeer in haar omhoog gestegen was, bij de gedachte aan het huwelijk, waarvoor haar jongste haar toestemming vroeg! Zijn liefde moest wel diep en sterk geworteld zijn, als hij, vlak na Mirjams belijdenis, tot het besluit gekomen was, dat hij haar begeerde als levensgezellin. inden impuls van haar beter-ik stak zijn moeder haar handen uit; naar hem en naar Mirjam. Met een kreet van vreugde, die haar verlossing bracht van de benauwenis, die haar ziel ondergaan had, greep Mirjam de fijne hand, en kuste ze. Toch nederig? Ach ja! misschien wel. Misschien erkende zij het toch als een genade dat men haar als vrouw van Victor aannam. Zij wilde ook wel nederig zijn, om der wille van haar groote liefde! Nu waren het vriendelijke woorden, die madame de Jourdiac sprak. Zij zei wel dat de verrassing haar daar- Angélique Trévouse onderging, heel even maar, een zweem van dezelfde aandoening, die het nieuws haar moeder had bezorgd. Zoo vluchtig dat zij er niet eens aandacht aan schonk en de jonge verloofden hartelijk omhelsde. Etienne Trévouse, die niet voor gemengde huwelijken was, en voor hem was een gemengd huwelijk iedere echtverbintenis, die gesloten werd tusschen twee „partijen”, die niet even rijk, of niet even „adellijk”, waren; die twee verschillende „gelooven” beleden, of van verschillende „nationaliteit” waren, was zoo verstandig in deze keuze van Victor een voldongen feit te zien, waaraan toch niets meer te veranderen viel. Een goed diplomaat verspilt geen tijd en woorden aan een fait-accompli! De spontane blijdschap, die Laure de Jourdiac aan den dag legde, en de vaderlijke genegenheid, die uit René’s woorden sprak, gaven Mirjam een warm, dankbaar gevoel. Geluk wenschten allen hen! Hoe smartelijk dat geluk eigenlijk nog worden zou, hoe bitter zoet het nu al was, dat bevroedde niet een! Dat was hun geheim! Een schok had het gesprek met Constant haar gegeven! Toen hij in zijn zieleverwarring het kerkje binnentrad, net overrompeld had, wat bijna als een verontschuldiging klonk. Sprak wenschen uit voor beider geluk en omhelsde tenslotte, nu ook verteederd en tot tranen geroerd haar zoon en zijn bruid. De tweelingen namen het nieuws op, als de aankondiging voor een ophanden zijnd feest; luchtig en vroolijk. Toch voelde Mirjam in Marcels handdruk en in Marcelles innigen kus, hoe die beiden meeleefden in haar geluk. dat stil en verlaten lag, maar waar de sfeer van den Katholieken eeredienst toch merkbaar bleef, door wierookwalm en kaarslicht voor de heiligenbeelden en inde zijkapellen, klonk orgelmuziek hem tegemoet. Dienst was er niet! blijkbaar was het dus de kapelaan, een jonge man, die nog niet lang in Meudon aan den pastoor was toegevoegd, die in dit stille avonduur voor zijn eigen genoegen het orgel bespeelde. Het ruischte zacht onder de spitsbooggewelven; tonen, die niet vaak in het kerkje klonken. Bach en Handel, en anderen, die Constants onrust nog vermeerderden, Sedert zoovele jaren was hij zoo gewend geraakt aan de oude Gregoriaansche wijzen, dat deze muziek hem te wereldsch toescheen. Er ging een stroom van verlangen doorheen, en heimwee, die weerklank vond in zijn hart. Heimwee, naar wat? Naar wat voor zaligheid verlangde zijn ziel, als het niet was naar hemelsche zalighei? Voor een Man van smarten, dooreen modernen schilder aan het kerkje geschonken, bleef hij staan. O ja! zoo kon de Christus uitgezien hebben; zoo verwrongen de trekken door lichaams- en zielelijden! In dit beeld was niets van de vermooiing, die schilders zoo vaak aan het smartgelaat hebben gemeend te moeten verkenen! Inde half-gebroken oogen scheen zich heel het gruwzaam leed en tevens heel de schat van menschenliefde en medelijden van den gefolterde te hebben opgehoopt. Die oogen waren twee op zichzelf staande werelden geworden, in het stervende gelaat. Het was de onsterfelijke ziel, die straalde uit het sterfelijk omhulsel. Constant was zoo verloren geweest inde aan- Ineen der kronkellanen, die door het berkenboschje slingerden, dat het achtergedeelte van de buitenplaats innam, met hier en daar een hooge opgeschoten acacia ertusschen, stond hij plotseling voor Victor en Mirjam. Wat was er met die beiden, dat hem ontstellen deed, nog vóórdat zij hem een woord hadden medegedeeld van hun groote nieuws? Hij staarde hen aan, en bij de woorden, die hij niet kwijt had kunnen raken, die hem vervolgden, zooals soms zinledige woorden zich vastzetten tot een refrein vol obsessie bij den cadans der wentelende wielen ineen trein, voegden zich nu een paar andere: „Dat is onmogelijk,” klonk het in hem. „Jezus!, in Uw naam, dat is onmogelijk.” .... Deze woorden rolden zijn mond uit, zoohaast Victor hem gezegd had: „Constant! Mirjam en ik, wij trouwen de volgende maand.” schouwing van dezen Heiland, dat hij er niet eens acht op had geslagen, hoe de kerk zich langzamerhand vulde met vrouwen, die het Lof kwamen bijwonen. De muziek van het orgel was steeds zachter geworden tot ze zweeg. Doordat iemand neerknielde op een bidstoel, die voor het beeld van den Verlosser stond, kwam hij tot zichzelf. Had hij gebeden ? Een vreemd gebed, want nog klonken de woorden na in zijn hoofd, ’n paar woorden maar, die zich steeds herhaalden. Bewust sprak hij die woorden niet; ze waren in hem: „Jezus, in Uw naam! In Uw naam, Jezus!” Wat bedoelde hij ermee? Waarom smeekte hij in Jezus’ naam! Om wat bad hij „in Uw naam, Jezus”? Hij zuchtte diep en verliet de kerk dooreen zijdeur, nog voor de avonddienst begonnen was. „Ónmogelijk? Waarom? Wat bedoel je?” Victor vroeg het met verwijtende stem. Hij wilde zich niet laten meeslepen door zijn toorn, want hij was als alle de Jourdiac’s. Bij smaad of onrecht hun aangedaan, bruiste het ontstuimige bloed der Trévouse’s op; dan werden de anders zoo kalme, gelijkgestemde menschen onbeheerschte wezens, die zich geweld moesten aandoen, zich niet te laten meeslepen door woede. „Dat weet je zelf net zoo goed als ik, waarom dat onmogelijk is!” beet Constant hem toe. Hij wilde langs hen heen gaan, want ook in hem joeg het bloed wild en ontstuimig, .... en .... ook hij wilde zich beheerschen. Maarde beide broeders hadden niet gerekend op Mirjams uitbarsting. In haar laaide het op, fel en niet te weerhouden: het onstuimige oostersche bloed! Zij had Constant bij zijn arm vastgegrepen en draaide hem naar hen toe. „In naam van Jezus, dat is onmogelijk!” dat beweerde je niet waar? Waar haalt U nu weer Jezus bij om te verklaren, dat iets onmogelijk is, wat jullie in je onmenschelijkheid zoo besloten hebben? Die arme Jezus, die verdraagzaamheid wilde brengen, die naastenliefde predikte, wordt door jullie gebruikt als dekmantel voor onverdraagzaamheid en haat! Ja! doe maar niet gechoqueerd, omdat een Jodin over Jezus durft te spreken. Wij vertrapte en vernederde Joden staan dichter bij hem en begrijpen misschien zijn leer beter dan jullie, die je naar hem durft noemen- Hij was een Jood; en Jood voelde hij zich! Hij was een laaiend vuur, dat zich zelf verteerde, uit Hij zei het hun, maar hoorde zelf den preektoon in zijn woorden, terwijl hij ze uitsprak. Hij begreep, dat hij hen op die wijze niet overtuigen zou. Op het groote verschil van godsdienst kwam het aan. Een Katholiek en een Jodin! Weer deunden de woorden in zijn hoofd, en hij sprak ze werktuigelijk na: „Dat is onmogelijk, in naam van Jezus!” Hartstochtelijk richtte hij zich nu weer meer speciaal tot Victor. „Maar begrijp dan Victor! je bent gesproten uiteen liefde voor zijn volk! Israël kwam bij hem inde eerste plaats! Daarna pas de andere volkeren! .... „Liefde” was zijn eerste gebod! In liefde tot den naaste, zooals Victor die gevoelt, zooals ik die gevoel, zag hij de redding der wereld! In menschelijkheid! En waar er een man en een vrouw zijn, die dit evangelie van menschelijkheid belijden, waar dit ten overvloede ook twee menschen zijn, die in God gelooven, daar is een huwelijk tusschen twee zulke menschen een verbond, dat èn God èn Jezus welgevallig zal zijn. Want, op de innerlijke godsvrucht komt het aan! niet op het uiterlijk vaneen naam! Vóór alles zijn wij twee menschen! Menschen, die elkander liefhebben, met een hooge en zuivere liefde!” De innige klank ontging Constant niet. Maar het irriteerde hem, dat zij beweerde dat hij van hooge en zuivere liefde geen begrip zou hebben. Alsof zijn hemelsche liefde niet oneindig mooier was en hooger stond dan de aardsche liefde van twee menschen. De liefde van den priester begon al met verzaking. Menschenliefde zoekt bevrediging! Katholiek geslacht! ga terug tot zoover je kunt in de historie van ons land, en inde geschiedenis der Katholieke kerk, altijd zijnde Jourdiac’s trouwe volgelingen geweest der heilige Moederkeerk! Wil jij nu een afvallige worden?” Victor haalde de schouders op! Afvallig? Dat was onzin! Zijn geloofsovertuiging stond buiten zijn liefde. Hij was nu eenmaal Katholiek geboren, zooals Mirjam een geboren Israëlite was. Maar zij had gelijk: het kwam niet aan op de uiterlijke benaming; de innerlijke godsvrucht bepaalt het geloof! Constant wilde zich niet gewonnen geven. Als dat inderdaad haar overtuiging was, en zij niet hechtte aan die uiterlijkheid, dan stond de zaak niet zoo hopeloos als hij in zijn eerste ontstemming gemeend had. Vooral, als haar liefde zoo hoog was als zij beweerde, zou zij voor die liefde wel een offer willen brengen. „Inderdaad bepaalt de innerlijke godsvrucht het geloof, Mirjam. Je bent geloovig en godvruchtig! Aan de uiterlijkheid hecht je geen waarde! Dan zal je er ook niets op tegen kunnen hebben om tot het Katholieke geloof over te gaan, terwille van Victor!” Nu kwam er een meewarige trek om haar mond, die deernis uitdrukte met den godsman voor haar. Deernis, om zijn niet-begrijpen, waartoe hij blijkbaar niet in staat was. „Arme Constant!” begon zij met zachte stem. „Arme Constant! Wat weet jij bitter weinig af van het menschelijk hart! Dacht je, dat Victor zooiets van „Spreek zooiets gruwelijks niet uit!” riep Constant. Ontzetting teekende zich af in heel zijn wezen. „Het geloof der vaderen is heilig! AI inden eersten kruistocht trok Gauthier baron de Jourdiac, met Boudewijn van Vlaanderen naar het heilige land. Als hij ontrouw aan ons geloof zou worden, zou de vloek Met een gebiedend gebaar legde Mirjam hem het zwijgen op. „Weet wat je zeggen gaat, Constant!” waarschuwde zij hem. „Een vloek is een vreeselijk iets! Het vreeselijkste, waarmee men een ander treffen kan! Je zou Victor en mij willen vervloeken als hij ontrouw zou worden aan zijn geloof? Hoe durf jij dan de verantwoording te dragen over de afvalligheid van de menschen, die door jouw toedoen het geloof hunner vaderen ontrouw worden? Hun geloof in God, ineen opperwezen is niet minder heilig dan jouw geloof, zooals mijn geloof even heilig is. Ik voor mij ben ervan overtuigd, dat iedere vorm van godsdienst Gode welgevallig is. Tenminste, iedere dienst aan mij zou aannemen, daargelaten dat hij het ooit wenschen zou! Voel je dan niet, hoe wij ons zouden verkleinen? Onze liefde is tot andere offers in staat. Misschien dat Victor ze jou zal willen vertellen om je in staat te stellen, een beteren kijk te krijgen op menschelijke liefde, zooals de onze. Maar.... ik wilde je een vraag stellen. Je zou het blijkbaar vreeselijk vinden als je broer een afvallige werd, nietwaar? Als hij het geloof van het geslacht derde Jourdiac’s verzaakte, is ’t niet?” God, die geen wreedheid insluit. lk heb een andere opvatting dan jij van Jezus’ woorden: „Verkondig het Evangelie!” Het kan nooit inde bedoeling gelegen hebben van dezen zachtmoedigen Jood, dat de verkondigers van zijn blijde boodschap den banvloek zouden uitspreken over iederen anderen vorm van geloof in God, dan zooals de kerk die, eeuwen na zijn dood, vastgelegd heeft. Daarom vraag ik je nog eens: Waarom ontneem jij aan menschen, die in hun geloof gelukkig waren, dit geloof hunner vaderen? Waarom durf jij een huwelijk tusschen een Jodin en een Katholiek voor een soort gruweldaad uitkrijten? Hoe wil jij oordeelen over liefde tusschen man en vrouw? Hoe wil jij menschen een levensrichting voorschrijven, jij, die priester bent, dat is: geen volkomen mensch, noch een volkomen man?” Hij staarde naar de vrouw, die hardop de dingen zei, die hem sedert zijn terugkeer in Frankrijk kwelden, en die hem zijn rust ontnomen hadden! Door haar woorden stonden zijn gedachten nu voor hem, als levende tastbare wezens. Ja, waarom was hij een uitgestotene inde samenleving der menschen? Waarom kon hij niet oordeelen over liefde tusschen man en vrouw? Waarom verdreef hij uit het hart van zoovelen het oude geloof hunner vaderen, en de rust, die het vertrouwen in dit geloof hun geschonken had? „In Jezus’ naam!” zei hij, in antwoord op die kwellende vragen, die hij zichzelf stelde! Maar nu klonken die woorden niet dreigend of toornig meer. Nauw verstaanbaar, als een gebed, dat in zuchten geuit wordt. „Laat me alleen ...., in Jezus’ naam!” kreunde hij. En toen Mirjam, nu toch ontroerd door den wanhopigen klank in zijn stem, een stap naar hem toe deed, en medelijdend, troostend, weer „arme, arme Constant” zei; toen Victor den arm om zijn schouders sloeg, zoodat hij de zenuwtrillingen voelde, die het lichaam van zijn broer doorschokten, liet hij de handen zinken. „Toe, laat me alleen!” smeekte hij. „Ga samen het leven door, één door jullie menschelijke liefde. Ik wil bidden voor jullie geluk! Laat mij alleen!” Nog aarzelden zij. Toen hij echter eraan toevoegde: „Je woorden hebben tweestrijd in mijn hart gewekt, Mirjam, dien ik bevechten moet! dien ik overwinnen moet in Jezus’ naam!” gingen zij. Een dag of acht daarna zocht Constant zijn jongsten broeder op in diens kamer. „Ik kom om je een heel ernstig voorstel te doen, Victor. Kunnen wij hier ongestoord praten?” vroeg hij. Victor verzekerde hem, dat hij dien heelen ochtend niemand verwachtte. Mirjam was met Marcelle naar Parijs, waar zij van allerlei te bezorgen had voor hun ophanden zijnd huwelijk. Hij schoof een makkelijken stoel bij voor Constant, die er zich vermoeid in neerliet. ledereen was het opge- Hij sloeg met een wanhopig gebaar de handen voor het gezicht, dat vaalgrauw geworden was. Achter zijn handen wist hij dit gezicht verwrongen en wanhopig! Zoo smartelijk, als het gelaat van den Man van smarten waarop hij inde kerk gestaard had. vallen, hoe slecht hij er sedert een paar dagen uitzag. „Je vermoeit je te veel, m’n jongen!” verweet zijn moeder hem, want zij was inde veronderstelling, dat hij zich te weinig rust gunde, doordat al zijn tijd in beslag genomen werd door al het werk wat hem toevertrouwd was. Als hij voor dag en dauw het huis verliet, trouw door de oude Thérèse verzorgd en verwend, wist niemand beter, of hij ging naar Parijs. Besprekingen houden met den bisschop, met den prior van de een of andere broederschap; met vrome rijken, die geld voor het goede doel wilden geven. Den geheelen dag bleef hij weg! zelfs bij het goüter de cinq heures zag men hem weinig meer verschijnen. Als hij tegen een uur of zeven eindelijk thuis kwam, herkende de douairière den veerkrachtigen jongensachtigen stap niet meer inden vermoeiden tragen gang van haar Constant. Was hij ziek? Vergde hij niet te veel van zichzelf? Hij schudde het hoofd, glimlachte tegen de bezorgde moeder, maar kwam niet meer naast haar zitten, zooals vroeger! Hij spoedde zich naar boven, naar de kamer, die al van hem geweest was als kind, om zich te verkleeden, en te verfrisschen. Want.... hij zei aan niemand dat hij al die heele week niets voor het missiewerk gedaan had! dat hij geen van de hooge kerkheeren bezocht had! dat hij bij niemand aangeklopt had om geldelijke toezegging! dat hij Parijs zelfs niet gezien had! ln de bosschen had hij gezworven, uren en uren, zonder vaak een sterveling te ontmoeten, alleen met zichzelf! Daar, inde verjongde herboren natuur had hij gestreden met zichzelf, om het heimwee te Voordat Mirjam het hem zoo onomwonden gezegd had, had hij het besef al voelen ontkiemen in zijn eigen denken: „hij was geen volkomen mensch! geen volkomen man!” Welke geheime macht had hem dit gemis doen voelen, nu, op dezen leeftijd eerst? Drie en veertig jaar zou hij worden. Nooit had dit verlangen naar een voller bevrediging van menschelijke en manlijke begeerten hem gekweld. Nooit ook had hij de afscheiding van zijn vaderland in die verre verlaten streken in het verre Oosten zoo smartelijk gevoeld, als nu hij dit vaderland teruggezien had; teruggevonden voor korte poos, om het weer te moeten verlaten. Zijn familieleden, zijn geboortehuis, zijn land, dat alles wat met duizenden vezelen vastgegroeid zat in zijn ziel, moest hij weer uitbannen. Hij was geen volkomen mensch geen volkomen man! Hij was: priester! Missionaris, die straks weer vertrekken zou naar de gele menschen met het andere geloof, waarvan hij hen afvallig ging maken. Waarom? Waarom bleef hij niet in zijn eigen land, om er het volle menschelijke bestaan te leven? Een leven als man!! het volle rijke leven, dat als een vruchtdragende plant bloeien kan; andere krachtige planten doen ontspruiten? Dat was het heimwee dat hem verteerde! Hij voelde het schroeien in zijn binnenste, als een vuur. Nu herkende hij het vage onderdrukken, dat zich steeds dieper invrat in zijn hersenen, in zijn hart steeds dieper wortel schoot, zoodat hij het smartelijk lijden in heel zijn wezen voelde, bij iedere ademhaling, die overging in een zucht. droomerige verlangen, dat zich soms in hem geopenbaard had, als hij in zijn stille uren, na maanden van werkzaamheid tusschen de bevolking van verlaten dorpen en op verlaten verre gehuchten inde bergen of aan de rivieren, zoo smachtend had zitten uitkijken naar iets.... of iemand! Toen had hij niet geweten naar wat, of naar wien hij met droomerigen blik uitzag! Hij had gesmacht naar den klank van zijn eigen zoete moedertaal, omdat zijn gehoor moe was van het kwetterend Chineesche dialect. Gesmacht had hij naar de komst vaneen mogelijken vriend, die geen Aziaat zou zijn, maar een beschaafd Europeaan zooals hij. Gesmacht had hij naar de aanwezigheid in zijn huis vaneen vrouw; een vriendelijke, ontwikkelde blanke vrouw, inplaats van de tanige, bekrompen Chineesche oude sloof, die zijn huishouden verzorgde. En naar kinderen had hij verlangd; blonde, blozende, Fransche kinderen in zijn omgeving! Oh! als hij dit verwezenlijken kon: een vriend, een vrouw, kinderen van zijn eigen landaard om en bij zich te hebben, dan zou hij de rust wel herwinnen! Want hij mocht geen afvallige priester worden! dat nooit!! En de woorden herhaalden in zijn hersenen hun obsessioneelen cadans: „In Uw naam, Jezus!.... Jezus, in Uw naam!” terwijl zijn voeten hem uren ver van „Les Bouleaux” brachten; iederen dag weer door de bosschen, waar de nieuwe levenssappen der moederaarde de heele lucht doordrenkt hadden met prikkelende, opwekkende geuren! Nu zat hij vermoeid ineengedoken inden fauteuil. De breede balcondeuren stonden open. De zoel-pittige Victor wachtte tot Constant zou beginnen te spreken. Als het maar niet weer over zijn huwelijk ging en dat godsdienstverschil. Het scheen hem moeilijk te vallen een begin te maken. Eindelijk begon hij te spreken, met een vermoeide stem .... „Victor! je moet me helpen!” zei hij bijna toonloos. Dooreen jovialen toon aan te slaan, trachtte deze den lusteloos-neerzittende wat op te wekken. „Zeg maar, waarmee ouwe jongen, en als het even in mijn macht ligt, zal ik het met liefde doen, daar ben je toch van overtuigd, nietwaar?” vroeg hij hartelijk. Maar zijn opgewekte toon vond geen weerklank. Er was iets onzegbaar triest inde klanklooze stem van den missionaris. „Je moet naar me luisteren! Voorloopig vraag ik je Vóór alles moeder. 8 lentelucht stroomde naar binnen, tegelijk met een bundel zonnestralen en met vogelgekweel. Onbegrensd-wijduit lag het vergezicht open voor de blikken! Het gaf Constant een verademing. De dagen, zwervend doorgebracht inde bosschen, hadden hem benauwenis gegeven. In het bosch was geen ruime uitblik; zwoel was er de atmosfeer, gevoed door al die warme krachten, aan den grond ontsproten, inden drang naar bloei en vruchtbaarheid! Hij sloot de oogen, haalde diep adem; ontmoette den bezorgden blik vol deernis van zijn jongsten broeder toen hij de oogen weer opende. Hij wist het: hij zag er afschuwelijk slecht uit. Heimwee naar het, voor hem nooit bereikbare, was sloopender voor zijn sterke lichaam, dan de koortsen die hem in China zoo dikwijls op het ziekbed hadden neergeworpen. niets anders, dan dat je me aanhooren wilt. Geduldig en oplettend, zooals de priester een biechteling aanhoort. Want ik ga bij jou biechten, Victor! Een levensbiecht! Wil je die aanhooren? Zonder te onderbreken? Ik vraag het je daarom, omdat ik zelf die biecht ook hooren wil. Misschien, als ik mezelf hoor uitspreken, dat ik alles beter begrijpen zal. Ik moet tot klaarheid komen met mezelf, en zoek het langs dezen weg. Misschien, als ik mijn geheim met iemand deelen kan, dat ik dan rust vind!” Victor drukte hem zwijgend de hand! Wat kon het zijn, dat zijn broer zoo kwelde? Zij zaten dicht bij elkander, inden stroom van gouden lentelicht en lentegeuren en vogelgekweel. De jongste, stil luisterend; de oudste zacht sprekend, als ineen biechtstoel. Hij legde hem heel zijn ziel bloot; zijn arme gefolterde ziel der laatste week; zijn zoekende onrustige ziel der laatste maand! Hij vertelde van zijn onbegrepen verlangen, dat al jaren in hem gesluimerd moest hebben, en dat plotseling uitgebroken was, in een schrijnend heimwee, ineen knagend zieleverdriet! „Arme, arme Constant!” was de gedachte, die door Victors brein ging, maar die hij niet onder woorden bracht, toen zijn broeder zweeg. Die had hetzelfde gebaar van wanhoop, waarmee hij een week geleden de handen voor het gezicht geslagen had; maar nu vermoeider! Zooals toen, voelde Constant, neen, zag hij zijn eigen gezicht, verwrongen en smartelijk weggedoken in zijn handen. Even wachtte Victor met antwoorden. Ik heb een ander levensdoel gekozen als de verzorger voor het lichaam. Maar ik ben even goed gebonden dooreen „gelofte”. Jij verpandde je ziel aan je zielenarbeid; ik verpandde mijn lichaam aan het werk voor het lichaam. Je weet, dat ik mij gespecialiseerd heb, zooals ze dat noemen. lk heb mij toegelegd op de studie van den kanker. Ik heb bij de behandeling van lijders aan carcinoom, geneeswijzen toegepast, die gevaar voor eigen gezondheid insluiten. Mijn oogen hebben geleden, door de toepassing van les rayons X. Maar ik voel me inderdaad als een veldheer, die niet wijken mag. Wij, de Jourdiac’s, deserteeren niet, Constant! Je hoorde den president bij zijn bezoek een paar dagen geleden wel spreken over die uitvinding vaneen Engelschen dokter? lk „Ik zal jou ook een geheim vertellen, Constant; en je moet mij op jouw beurt aanhooren, tot ik uitgesproken ben. Misschien dat wat ik je zeggen ga, ertoe kan bijdragen, jou weer je innerlijke rust terug te geven. Toen jij je levensweg koos, was dat, omdat je een levensdoel voor je zag, dat je begeerlijker toescheen dan ieder ander, wat toen voor je bereikbaar was. Zielverzorger wilde je worden; naar vreemde gewesten trekken; naar verre volkeren om bij hen ons geloof te brengen! Je wist, dat je een offer zou moeten brengen en je deed je gelofte van afstand! Vrijwillig, maar daarom niet minder bindend of minder heilig. ledere gelofte is heilig en moet ingelost worden. Jij meende, dat je dat allang gedaan had, maar het blijkt, dat jouw offer nu pas opgeëischt wordt. betwijfel of hier inderdaad een geneesmiddel gevonden is. Een afdoend bewijs is te verkrijgen dooreen proef, die levensgevaarlijk is. Als ineen gezond lichaam kankerbacillen ingebracht worden, tasten die het gezonde weefsel aan. Dit wil ik doen bij mezelf. Eerst een kleine plek infecteeren, en daarop dr. Adminton’s nieuwe geneesmiddel toepassen. Mocht de kwaal in beginstadium gestuit kunnen worden, dan is er reeds iets bereikt. Maar wij mogen toch nog geen triomf roepen! Als hardnekkige, zware gevallen te genezen zijn, dan pas is er reden tot juichen. Vóórdat Mirjam en ik elkander onze liefde bekenden, had ik al de gelofte afgelegd dat ik mijn eigen lichaam zou offeren om er proeven mede te nemen. lk weet dat mijn leven, iets vroeger of iets later, ermede gemoeid is. Nee, nee! nu moet je mij ook rustig aanhooren tot ik uitgesproken ben!” vermaande hij Constant, die zich ontvallen liet: „O maar dat is afschuwelijk!” Hij vervolgde met rustige stem: „Een ziek lichaam is niet afschuwelijker dan een zieke ziel! Maar nu wil ik je meteen een bewijs geven van de hooge en zuivere liefde waartoe mijn bruid in staat is!” In enkele woorden deelde hij zijn broer nu alles mede over wat Mirjam „hun geheim” noemde. Hij besloot zijn „biecht” met de woorden: „Zie je Constant, de gelofte, die ik deed, toen ik mijn doktersloopbaan begon, moet ik nu ook inlossen!” En hij vervolgde: „God weet, hoe innig ik Mirjam liefheb en hoe zwaar het scheiden vallen zal. Een scheiding, die ik zelf moet uitroepen! Maar hoogstaande menschen als wij „Ja, ja! nu voel ik het weer. Ik zal den moed en de kracht vinden! In Uw naam, Jezus!” voegde hij eraan toe. Zijn stem had reeds iets van de vroegere levendigheid herwonnen. Hij wilde meer weten omtrent Victors plannen, en deelde hem nu ook mede, welk verzoek hij hem had willen doen. Zou dit nog mogelijk zijn? dat hij met Mirjam met hem meeging, om de leiding van het ziekenhuis op zich te nemen? Zijn „kankerproeven” zou hij evengoed daar kunnen nemen! De vraag verraste Victor. Zoo dadelijk kon hij ze niet beantwoorden. Inde eerste plaats moest hij er met Mirjam over spreken. Maar dan was er nog iets, waardoor zij toch niet dadelijk met Constant de reis zouden kunnen maken. Hoelang zou het duren eer het nieuwe ziekenhuis gebouwd en in gebruik genomen kon worden? Had Constant niet gesproken overeen jaar, dat ermede gemoeid ging? En de hoofdzaak: Mirjam en hij hoopten hun huwelijk gezegend te zien. Daarom sloten zij dit echtverbond: om het leven te schenken aan een wezen, dat weer iets hooger staan zou op de trap van menschelijkheid dan zijzelf. meenen te zijn en toch ook verlangen te zijn, mogen geen verraad plegen aan zichzelf. Wij hebben den moed onze gelofte te vervullen, nietwaar broeder? De kracht, die wordt ons ook geschonken!” Hij stak zijn handen naar Constant uit, die ze in zijn krampachtigen greep omsloot. Hij moest er zich aan vastklampen, aan die handen, die redding uitstraalden! De geboorte van dien beteren mensch wilden zij in het eigen land afwachten. Daarna moest hij zich gereed houden voor het offer, waartoe hij zich verpand had. Mocht het niet aangenomen worden, zoodat hij leven bleef, dan stond niets hun gaan naar China inden weg. Dan wilde hij naar zijn broeder toekomen. Dan zou diens verlangen vervuld worden. Den vriend, de vrouw en het kind, waarnaar hij gesmacht had, om ze in zijn nabijheid te hebben, zou hij vinden in zijn broer Victor, in Mirjam en ineen kleinen Jozua! „Tot zoolang moet je sterk zijn, hoor Constant? Tot zoolang moet je het uithouden, ouwe jongen! zou je dat kunnen?” Constant was opgestaan; ’n heel andere Constant dan de gebroken man, die daareven de kamer binnenkwam! Ook zijn stem had weer den ouden klank, toen hij het antwoord gaf: „Tot zoolang, ja Victor!” De bel luidde; op dit uur een teek en, dat er bezoek was gekomen. Tezamen gingen de broers naar beneden en met blijdschap herkende hun moeder naast den zachten tred van haar jongste, den veerkrachtigen jongensachtigen stap van Constant, dien zij zoo vele dagen gemist had. Het huwelijk werd in betrekkelijken eenvoud voltrokken. Victor en Mirjam begrepen wel, dat het voor de oude barones toch pijnlijk moest zijn, dat alleen de burgerlijke formaliteiten vervuld werden. Daarover had zij met Constant gesproken; over den geest van den tijd, die het jongere geslacht bezielde, en waar- „Ach moeder! de tijden en de menschen zijn zoo veranderd, dat Uw en mijn ideeën inde huidige maatschappij niet doorgevoerd kunnen worden. De banvloek wordt niet meer uitgesproken omdat de echtgenooten van verschillend geloof zijn. Op dat punt is de kerk toleranter geworden. Wij leven niet meer inde middeleeuwen, goddank! Geloofsvervolgingen zijn een terugval tot heidensche barbaarschheid! Het geloof is toch zuiver een innerlijke quaestie; op het uiterlijk komt het niet aan! —lk begin in te zien, dat er al te vaak een immoreele achtergrond verborgen ligt achter al dat te koop loopen met „overtuiging!” Met „ge-etiketteerden” godsdienst zou ik het noemen willen! .... Wat is daar al vaak twist en tweedracht door ontstaan. Juist doordat zich indeelen in honderden kleine geloofspartijen komen de menschen hoe langer hoe verder van elkaar te staan. Inplaats van vóór alles „mensch” te willen zijn en te erkennen, dat een geloovige Jood of Mohammedaan of Boedhist evengoed een „mensch” kan zijn, inden vollen rijken hoogeren zin, verklaart iedere partij, groot en klein dat dit menschzijn haar speciaal kenmerk is, dat haar belijders door hun God geschonken is! Zoo verwaand durft men te zijn! Alsof wij zondige menschen allemaal, blanken, bruinen, gelen, zwarten, rooden, niet kinderen zijn van één Vader, van de geboorte af, en niet van het oogenblik door zij meenden te kunnen volstaan met het burgerlijk huwelijk alleen. Het antwoord van den missionaris had haar zeer verwonderd, maar zij had er zich bij neergelegd. af, dat wij ons geloof den een of anderen naam hebben gegeven. Dat is toch maar menschenwerk.” Vaneen huwelijksfeest was dus geen sprake geweest. Slechts de naaste bloedverwanten hadden aangezeten bij het déjeuner-dinatoire. De nichtjes Thérèse en Simone waren overgekomen met hun echtgenooten om bij het huwelijk van hun bloedverwant tegenwoordig te zijn inde eerste plaats, maar misschien toch in hoofdzaak om te Parijs toiletten te bestellen, die zij dragen zouden op het groote banket, dat René de Jourdiac en zijn echtgenoote aangeboden was door den president der republiek. Het was een publiek geheim, dat het hoofd van staat het echtpaar bij deze gelegenheid het Legioen van Eer op de borst wilde spelden; de benoeming tot groot-officier van René en van Laura tot officier had reeds vermeld gestaan in „Le Moniteur”. Onder den vloed van de gelukwenschen en hooge bezoeken bleven de Jourdiac’s dezelfde eenvoudige rustige blijmoedige werkers, die zij altijd geweest waren. Met de houding der Trévouse’s was het verschil opmerkelijk. Etienne en zijn schoonzoons waren nerveus, druk en gejaagd; een gemoedstoestand, die zich ook aan de jonge vrouwen had meegedeeld. Die allen leefden ineen toekomstdroom, waarin beelden van rijkdom en invloed, van macht en aanzien hun fantasie tot de stoutste verwachtingen opvoerden. Het persoonlijk voordeel dat er aan die „goudtransactie” vastzat voor elk der leden van het Trévouse-gezin afzonderlijk, had al hun denken en doen in beslag genomen. De eenige, die in China exploiteeren! De heeren spraken het uit, even luchtig alsof zij de inschrijving annonceerden op de een of andere stedelijke of provinciale leening. Van de ingenieurs, die Etienne naar het bewuste gebied gezonden had, kwamen enthousiaste rapporten binnen over de resultaten hunner boringen, peilingen en onderzoek naar het goudgehalte. Dat was in orde! Maar zij signaleerden een toenemende onrust onder de bevolking. Het was ook al voorgekomen, dat er schermutselingen hadden plaats gevonden met rondtrekkende troepen roovende, brandstichtende bandieten, die het land onveilig maakten. Hun schuilhoeken lagen in het gebergte, waar zij zich terugtrokken in ontoegangbare hoogdalen en grotten. Tot nu had het kleine kamp, waar de mijnbouw-ingenieurs werkten, geen last van hen gehad. De Fransche vlag wapperde aan den vlaggenmast, die boven de plek opgesteld was, waar een eerste proefboring zulke rijke resultaten had opgeleverd. Misschien dat dit embleem eener vreemde mogendheid ontzag inboezemde, want zooveel was men reeds omtrent deze zwervende rooversbenden te weten gekomen, dat zij blijkbaar aangevoerd werden door hoofdmannen, die hooger stonden qua ontwikkeling, dan het gros der analphabeten, die zij onder zich hadden. haar evenwichtige kalmte bewaarde, was Angélique. Niet dat zij in haar hart het groote geluk, dat hun inden schoot werd geworpen, niet toejuichte! Zij leefde er in mee, zonder echter het groote risico te onderschatten, dat eraan verbonden was. In theorie klonk het alles zoo makkelijk: goudmijnen Al deze alarmeerende berichten konden Etienne Trévouse Bligny niet afschrikken. Rooverbenden! nu ja, die hadden in China al bestaan, van de oudste tijden af en die zouden wel altijd bestaan en er blijven rondzwerven. Dat moesten de Chineesche landsbesturen zelf bevechten; dat was een zuiver nationale aangelegenheid. Aan vreemdelingen vergrepen deze terreur-verspreiders zich niet! Hij was van plan, zoodra hij in Tientsjin teruggekeerd zou zijn, een kleine expeditie uitte rusten, naar „zijn goudgebied”! Nu hij op directen, geldelijken steun van het gouvernement mocht rekenen, wilde hij al dadelijk met het Chineesche gewestelijke bestuur onderhandelingen openen over den aankoop van heel het uitgestrekte bergterrein, dat tusschen de rivieren Schachan en Chara-Moezen besloten lag. Want de dorst naar goud, die Etienne Trévouse Bligny plotseling had aangegrepen, had tezelfder tijd in hem een verwoed egoïsme gewekt: het familie-egoïsme! Al het voordeel moest naar deze groep menschen gaan, die door directe banden des bloeds aan hem verbonden waren. Inde eerste plaats: hijzelf! dan zijn dochters en zijn schoonzoons: zijn zoon Pierre, dien hij een uitvoerigen brief geschreven had naar Montreal. Pierre was namelijk gehuwd met een vriendin van zijn zusters: Floriane St. Austin! Eenige dochter van den schatrijken vicomte St. Austin, een Fransch Canadees; directe afstammeling vaneen der tochtgenooten, die indertijd met Champlain de St. Lawrence rivier waren opgevaren en hier een Fransche nederzetting hadden gesticht. Vicomte St. Austin en het verblijf buitenslands, waartoe het gezin van zijn ouders zich steeds genoodzaakt had gezien, had het huiselijk leven vaak geleden. Ook bij zijn Oom René en tante Laura had Pierre zich nooit zoo echt „thuis” kunnen gevoelen. Hij had altijd een verlangen gevoeld naar een deftig, intiem-pompeus ingericht „home”, met stille, correcte bedienden en ondergeschikten, die met feodaal ontzag zouden opzien tot hun heer! Bij zijn familie van moeders kant ging het hem alles veel te gemoedelijk toe! Hij voelde zich aristocraat tot in zijn vingertoppen. Een verrassing was het voor hem te vernemen van Floriane, hoe in het huis van haar ouders die oude stijl behouden was gebleven, ondanks het feit, dat haar vader „zaken deed” in zooiets burgerlijks als „canned salmon”! Maar haar mama wenschte het zoo! Vicomtesse St. Austin had ook steeds dat verlangen in zich gevoeld naar voornaamheid. Zij was een Amerikaansche uit Buffalo van heel bescheiden afkomst, dochter van Frank Bullaway en Edith Hughes, die eigenaars waren van het Splendid Hotel! Zij hadden Mabel steeds uit „het bedrijf” gehouden; maar als de mooie hotelhouders- was eender voornaamste groothandelaren in zalm, die in het Ontariomeer gevangen werd, en die in zijn fabrieken in blik werd ingemaakt! Een man van invloed. Dien invloed had hij met goed succes aangewend om zijn schoonzoon, Pierre Trévouse Bligny de positie te bezorgen van directeur der hydraulische werken inde provincie Quebec! Eerst had Pierre er wel eenig bezwaar tegen gevoeld, Frankrijk te verlaten. Door de gestage verandering van woonplaats dochter op het terras zat of een partij tennis speelde, gingen de oogen der gasten bewonderend naar het frissche gezichtje en de rijzige, soepele gestalte. Meermalen gebeurde het dat de bewoners van den Canadeeschen oever van het meer overstaken met hun zeilbooten naar den Amerikaanschen kant. Vooral in het najaar, als de groote stroom van internationale bezoekers voor de Niagara-Falls minderde, heerschte er in het Splendid Hotel een gemoedelijke gezellige sfeer. Dan kwamen de jagers en de visschers hier een paar dagen hun bivak opslaan, want de verzorging in Splendid was first rate, en de mooie oogen van Mabel Bullaway oefenden minstens even groote aantrekkingskracht op deze herfstgasten als de wateren van den Niagara-val op de globetrotters in den zomer. Toen St. Austin haar op zulk een opvallende wijze het hof ging maken, dat zijn metgezellen er reeds aardigheden over begonnen te debiteeren, had Frank Bullaway zijn gast om een onderhoud verzocht. Flink op den man af had de hotelier hem naar zijn bedoelingen gevraagd en hem voor de keuze gesteld: of zijn hotel direct te verlaten als het hem alleen maar om „une avonture galante” te doen was, of de zekere kans te loopen door de broers van Mabel, vijf pootige Yankee’s, onder handen te worden genomen, en dan nog door Bullaway persoonlijk uitgeleide te worden gedaan! „Doet U ons allen dit niet aan, Mr. Austin! had de pootige eigenaar van Splendid gezegd, met een barsche stem en barschen blik. Maar dit was het niet, wat St. Austin tot na- Een week later deed hij schriftelijk aanzoek om Mabels hand en kondigde tevens zijn komst aan. Dat huwelijk uit liefde had hem nooit berouwd. Mabel was al wat hij zich van haar had voorgesteld: lief, vroolijk, beschaafd en ontwikkeld, zooals de meeste Amerikaansche meisjes uit die standen, die uitstekende scholen bezoeken. Maar zij was meer dan dat alles! Mabel ontpopte zich als een vrouw van aangeboren distinctie! „Une vraie chatelaine”, alsof het zuiverste blauwe bloed door haar stroomde inplaats van het democratische Yankee-bloed! La Vicomtesse St. Austin maakte opgang inde society van Ontario! Zooals zij wist te ontvangen, zoo kon geen ander het. denken had gebracht. Hij had ook het bezorgde, bedroefde gezicht gezien van Mrs. Bullaway, die nu bijna voortdurend inde nabijheid van Mabel te vinden was; precies een kloek, die op haar kuikens past. Daarbij scheen Mabel niet zoo vroolijk en zorgeloos meer, en ook niet meer zoo onbevangen in haar omgang met de gasten, als tot dusverre. Plotseling kwam de vicomte tot het besef, dat hij inderdaad op het punt had gestaan een groot verdriet over deze familie te brengen, en schande over het meisje, dat hem had doen vermoeden dat zij hem lief had. Zeker! hij had haar begeerd .... en .... hij begeerde haar nog! Na het onderhoud had hij Mr. Bullaway zijn eerewoord als edelman gegeven, dat hij dienzelfden dag vertrekken zou, zonder nog pogingen aan te wenden Mabel ergens te treffen. „Foi de gentilhomme!” men zou hem in Buffalo de eerste tijden zeker niet terug zien! Zij had altijd den besten Franschen kok; den meest correcten Engelschen butler; de best gestyleerde bedienden; de aardigste en handigste Fransche kamenier. Uit hun huwelijk waren vier kinderen geboren, waarvan Floriane, het eenige meisje met drie broers, de oudste was. Mabel St. Austin had erop gestaan dat haar dochtertje van haar zestiende jaar af een Europeesche jongedameskostschool zou volgen. De keuze was gevallen op het pensionaat „Le Lac” te Genève, van internationale bekendheid. Hier had Floriane vriendschap gesloten met de meisjes Trévouse Bligny. Tijdens een kerstvacantie, die freule St. Austin in „Les Bouleaux” bij haar vriendinnen doorbracht, had zij ook Pierre leeren kennen, die zich plotseling tot het Canadeesche meisje voelde aangetrokken. Als hij zich nog weleens de mooie Estella herinnerde, mengde zich in zijn herinnering een gevoel van ontevredenheid met zichzelf. Hij schaamde zich dat hij verliefd was geweest op een Jodinnetje! Want met de jaren was de „Christentrots” in hem gegroeid! en een gevoel van, door zijn adeldom superieur te zijn aan gewone burgers. ln zoo’n jeugd-dwaling als die hij begaan had met zijn kalverliefde, zou hij nooit weer vervallen. Een huwelijk was niet alleen een kwestie van liefde, het was een kwestie van wederzijdsche belangen. Toen zijn zusters op haar beurt uitgenoodigd werden, om na beëindiging harer studie, bij Floriane St. Austin te komen logeeren, en Simone en Thérèse in haar brieven een tafreel ophingen van den prinselijken staat, waarin de St. Austin’s leefden, had Pierre met De sfeer, die er heerschte in „The Manor”, het buitenverblijf aan het meer, had hem dadelijk dat gevoel geschonken van zich te bevinden ineen „home” zooals hij zich de woning vaneen edelman voorstelde. Hier was de deftigheid; de rust! voorname kalmte en rijkdom van goeden smaak; zoo zou hij zijn eigen huis willen inrichten, ergens bij Parijs! Want als rechtgeaard Franschman meende hij, dat hij alleen in Frankrijk kon wonen. Toen de vicomte hem dan ook meedeelde, dat hij het als een voorwaarde stelde bij het huwelijk dat Floriane sluiten zou, dat de aanstaande schoonzoon zich eveneens inden omtrek zou vestigen, had Pierre geaarzeld. Maarde vooruitzichten, die hem geopend werden, waren toch ook zóó schitterend! Waar zou hij, de jonge ingenieur, een positie aangeboden krijgen, als hier? Immers in heel Frankrijk niet! Toen de brief van zijn vader hem bereikte, had Pierre met Floriane de mogelijkheid besproken om eens een trip te maken naar „the old country”! Niet op de gewone manier met een groot passagiersschip maar met het jacht van den ouden heer St. Austin! En nu schreef Etienne Trévouse zelf: „het beste zou zijn, als je dus zelf overkwam. Er zijn millioenen te verdienen. Het moet een groot familie-concern worden. Ik vertrek begin Juni. Sein mij je besluit!” zijn vader gesproken. Resultaat van dit onderhoud was geweest, dat Pierre op een goeden dag met de „Laurentic van de Red-Star-Line naar Montreal vertrok, zoogenaamd om zijn zusters te halen; in waarheid om poolshoogte te nemen en na zijn bevindingen tot een besluit te komen. Lang hadden de besprekingen met zijn schoonouders niet geduurd. Wat dat betreft waren de St. Austin’s echte Amerikanen, die een reis naar Europa niet opnemen als een wereldschokkende gebeurtenis. Tijdig voor het huwelijk van Victor konden zij niet meer in Frankrijk zijn, al deed de „Sea-Eagle”, het jacht van den vicomte, z’n achttien mijl per uur, zoo goed als de groote booten. Maar ... bij het groote banket, ter eere van oom René en tante Laura, ja, daarbij zouden zij tegenwoordig kunnen zijn. Dat was vastgesteld op den vier en twintigsten Mei! Zoo seinde Pierre dan: Wij komen met eigen jacht en hopen den twintigste te Havre te zijn: Florence’s ouders en haar broers Frank en Lewis vergezellen ons; reserveer s.v.p. grooten salon, kleinen salon, vier slaapkamers met badkamers in hotel Ritz. Zoo had Etienne Trévouse Bligny de voldoening gesmaakt, dat zijn familie au grand complet aanwezig was geweest bij het feestbanket, waar René en Laura de hoofdpersonen waren weliswaar, maar waar niettemin de algemeene vereering en dankbaarheid tot ieder der bloedverwanten ging. De receptie, die aan den maaltijd voorafgegaan was, inde groote ontvangzaal van het Elysée, was een Parijsch evenement geworden, waarover ook inde buitenlandsche bladen lange verslagen verschenen. De New York Herald wijdde lange artikelen aan de bloedverwantschap, die er bestond tusschen de oude Fransche geslachten de Jourdiac Trévouse Bligny en St. Austin, en het Amerikaansche geslacht Bullaway en gaf een uitvoerige beschrijving over de toiletten der dames. Onder de namen dergenen, die in het „Livre d’Or” geteekend hadden, kwamen allen Bij den aanvang had de familie opgesteld gestaan rondom de oude mevrouw. Want haar, de moeder van René, douairière Hermance Adelaïde Anne, baronne de Jourdiac née Trévouse Bligny had men tot middelpunt gemaakt. Haar, de dochter van wijlen generaal Hyacinth Marcel Mari, baron Trévouse Bligny kwam inde allereerste plaats eer toe. Zij was toch de moeder van den grooten geleerde, die met Laura rechts naast den zetel stond, waarop de oude barones had plaats genomen. Allen waren nu om haar: Angélique met haar dochters Simone en Thérèse; en haar mannen Hubert Lascalle en Louis de Prévost. En Angélique’s echtgenoot Etienne met zijn zoon Pierre, die uit Canada overgekomen was met Floriane, de gracieuse, ultra chique Floriane, met haar ouders: vicomte en vicomtesse St. Austin. Aan haar linkerzijde stond Victor, die nog pas ruim een week getrouwd was en die slechts oogen had voor zijn jonge vrouw, Mirjam. Hoe het geluk die twee omstraalde! Achter haar stoel, bescheiden, had Constant zich een plaatsje laten aanwijzen! Hier stond hij goed; tusschen de tweelingen in: Marcel en Marcelle, die fluisterend haar grappige opmerkingen maakte. Etienne had goed opgelet! Niet een van de bezoekers was hem ontgaan. Hij had zich onderhouden met Vóór alles moeder. 9 voor, die op politiek of wetenschappelijk, op economisch of kunstgebied van eenige beteekenis waren. Ook het corps diplomatique was voltallig aanwezig, en natuurlijk ontbraken de kopstukken van den ouden Franschen adel niet. Want al is Frankrijk een republiek, toch gaat er nog steeds groot prestige uit van de namen der families, die in Frankrijks historie uitblonken! gezanten en legatie-attaché’s; met bankiers en geldmenschen. Zoodat het verschijnsel zich voordeed dat de gesprekken later op den middag hoofdzakelijk liepen over „de ontdekking”! Niet die van René, het antigifgas; maar over die van Etienne Trévouse: goud in China! Want antigifgas moge dan een zegen zijn voor de menschheid, een geschenk aan het Fransche volk, waarvoor men de uitvinders niet dankbaar genoeg kon zijn,.... van grooter, directer belang was het goud! Door dit gas werd niemand rijker; het was hoofdzakelijk een idiëel bezit. Maar goud! zuiver goed goud! dat is reëele tastbare rijkdom. Goud is voedsel voor de Maatschappij! „Chineesch goud!” „Goud!” Dat magische woord bleef doorklinken in de hersenen van allen, die bij de receptie ter eere van „den weldoener van Frankrijk” tegenwoordig waren geweest. Maar toen zij naar buiten traden, en de zonnestralen het stof doorlichtten, dat als goudpoeder van het plaveisel omhoog warrelde, door de honderden auto’s, die in lange file voorreden en die de Rue St. Honoré in hun oogen op een goudmijn deden lijken, toen was in hun gedachte Etienne Trévouse Bligny „de weldoener” en het onschatbare geschenk, dat weldra in Frankrijk zou binnenvloeien was: het goud! Het banket was als de apothéose geweest vaneen grootsch opgezette Revue. Allen, die mee aanzaten hadden willen schitteren. De heeren met hun uniformen, met ridderorden en goudgalon. De dames met haar juweelen! Onder het licht der kristallen luchters hadden de briljanten en smaragden, turkooizen en robijnen, topazen en amethysten geschitterd en gestraald in spangen en oorhangers, om halzen en armbanden, aan vingers en in coiffures! Oude familie-juweelen in moderne zetting, maar ook hypermoderne parures, expresselijk ontworpen bij de creaties van Worth, Lanvin, Patou! Toen de gasten zich paarsgewijze naar de zaal begaven, waar de tafels waren aangericht, monsieur le président voorop, die Madame de Jourdiac, de in-gelukkige en trotsche moeder geleidde, leek de feeststoet inderdaad een show van Parijsche Mode. Van zwart zijden velours-chiffon de robe princesse der douairière, versierd met een berthe van crème-kleurige chantillykant; geen andere juweelen dan de sautoir van parelen; de broche met zeven parelen in kroonvorm, en de parelen inde ooren. Aan de fijne, nog blanke handen ’n enkele ring! Laure droeg een kleed van teer pervenche, waarbij een parure van turkooizen. Angélicjue maakte furore met haar toilet, dat geheel was samengesteld uit smalle gele zijden banden, geborduurd met blauw Chineesche motieven. En alsof het zoo zijn moest, haar schmuck was een groote gouden broche, een geciseleerde draak. Een vreemdsoortig sieraad, eveneens van Chineesch goudfiligraan rustte op den nog slanken hals. Maar verreweg het mooist was de verschijning van de vicomtesse St. Austin. Ineen soepel kleed van zilverig wit fluweel, opgehouden door smalle schouderbanden van zilveren „maple-leafs”, het Canadeesch embleem, die verder doorliepen langs het corsage, leek zij een sprookjesverschijning. Op de bladeren glinsterde hier en daar een enkele briljant, stralend als regendruppels, waarin de zon in duizend kleuren breekt. De donkere oostersche schoonheid van Mirjam kwam op ’t voordeeligst uit in het kleed van teergroene crêpe de chine, gegarneerd met inzetsels van blasgroene kant. Het eenige sieraad, dat zij droeg, bestond uiteen bijna onzichtbaar platina kettinkje, waaraan een enkele smaragd, vierkant geslepen. Zoo’n zelfde edelsteen trok de aandacht naar haar linkerhand, inden platina-ring: haar verlovingsring, en het huwelijksgeschenk van Victor. Ineen wazige wolk van rosé tule, enkel strookjes, waarop hier en daar een geestig Pompadour bouquetje van smalle lintjes in alle teere pastelkleuren prijkte, verscheen de vrouw van Pierre Trévouse Bligny, Floriane. Oogenschijnlijk een eenvoudig toilet, zooals alleen een modekoning als Worth het ontwerpen kan. Dat het echte rosé parels waren, die om den ranken hals geslingerd lagen, daaraan twijfelde niemand! Maarde verpersoonlijking van Fransche chic en gratie was de verschijning van Marcelle. Het had haar behaagd een robe de style te dragen; en welke stijl is gracieuser dan die aan het Louis-Quinze tijdperk zijn cachet heeft verleend? Voor haar blanke blonde schoonheid was geen dankbaarder omlijsting denkbaar dan de ivoorkleurige broché Pompadour, doorweven met gouden ranken, licht-blauwe bloempjes en groene blaadjes. Langs het vierkante décolleté een ruche van goudkant, die ook ineen cascade van de half lange mouw afhing. Op het naar de taille puntig toegespitste lijfje, van den halszoom af tot onderaan toe vijf blauw satijnen strikken. Een kleine toef vergeetmij-nietjes op het corsage en in het blonde kapsel! Thérèse Lascalle bekeek de gracieuse verschijning met Haar spijtige stemming week echter spoedig door het geanimeerde gesprek met haar beide tafelburen en door de feestelijke algemeene stemming, die haar hoogtepunt bereikte op het bijna plechtige moment toen de president eerst Laura en daarna René de ridderorde aan het breede ordelint omhing! Hij had mooi, ontroerend gesproken over vaderland, plichten, Frankrijks roeping en de groote vredesbegeerte, die het heele menschdom doortrilde. Dit antigifgas zou een van de middelen blijken te zijn om den Vrede nader te brengen. „René de Jourdiac, en gij mevrouw, als U met uw echtgenoot binnen enkele dagen uw reis gaat beginnen naar de landen, waaraan ge eveneens dezen zegen wilt brengen, dan vergezellen onze dankbaarheid en innigste gedachten U op dezen tocht. Want gij zult henentrekken als apostelen van den Vrede; van dien Vrede, dien Frankrijk begeert en verkondigt. Ga dus in naam van heel het Fransche volk!” Een storm van bijval brak los! glazen werden opgeheven! Dankbare, bewonderende blikken, vochtig van aandoe- spijtige blikken. Zij was maar half tevreden over de creatie, die de Parijsche firma haar geleverd had. Toch lag de schuld bij haarzelf. De coupe van het kleed, dat tot aan de heupen nauw aansloot, om dan in wijde klokken uitte vallen, was onberispelijk. Maar zijzelf had de nieuwe modekleur uitgekozen; een roodachtig lilah, dat niet bij haar huidskleur paste! Waarom dan liever maar niet bij het steeds chique zwart met wit blijven, waarbij Simone zich gehouden had? Dat bleef steeds de mode; zij zag het aan de talrijke combinaties van blanc et noir! ning vertolkten het echtpaar wat er inde harten omging! Nog andere sprekers volgden met even enthousiaste toasten, waarvan het leitmotiv in alle toonaarden dat groote Vredesbegeeren uitdrukte, en den lof verkondigde van deze dienaren des Vredes! Na dien gedenkwaardigen gloriedag voor de familie de Jourdiac volgden dagen vaneen opwindende bedrijvigheid. De tijd van vertrek naderde voor Etienne Trévouse inde eerste plaats, maar ook René en Laure hadden een dag voor hun afreis bepaald. Constant had met Marcel afgesproken samen per vliegtuig van den Nederlandsch-Indischen vliegdienst te vertrekken. De St. Austin’s verlangden nog enkele weken in het Ritz-Hotel te blijven, maar Pierre Trévouse uitte zich nu al in dien zin, dat hij dolgraag ook eens aan den anderen kant van den aardbol een kijkje wilde nemen! De „Sea-Eagle” was volkomen zeewaardig; dat had het plezierjacht ook nu weer bewezen. Waarom zouden ze van dit uitstapje geen wereldreis maken? Het bedrijf van de „zalmfabriek” liep toch wel, ook al bleef de eigenaar-directeur in Europa. Daarvoor droeg de broeder van Floriane, Lewis, de onderdirecteur wel zorg. Terwijl het voor Pierre ook waarde kon hebben zoo’n uitstapje, om op zoo’n reis om de wereld de groote waterwerken in oogenschouw te nemen, die zij op hun tocht konden bezoeken.— De oude Thérèse had geen enkel rustig oogenblik meer. Zij en Yvonne werden honderdmaal per dag geroepen, om al die kleine dingen te verzorgen, die bij het inpakken van bagage noodig zijn. Clopeaux sleepte met Het vertrek van Constant en Marcel had ’s morgens in de vroegte plaats gehad. Den avond te voren hadden zij reeds afscheid genomen van de meeste familieleden, omdat Constant er bezwaar tegen maakte, dat men om zijnentwille voor dag en dauw de nachtrust zou onderbreken. Daarbij verging het hem bij een vaarwel zeggen, mail- en hutkoffers; met valiezen en suit-cases door de gangen van het groote buitenhuis, dat nu veel weg had vaneen hotel. Want ook Victor en Mirjam maakten reeds aanstalten voor hun vertrek. Na een drukke briefwisseling met verscheidene buitenlandsche doktoren en een hierop aansluitende correspondentie met dr. Adminton, den Engelschen arts, die het geneesmiddel beweerde gevonden te hebben, was Victor besloten naar Engeland te gaan. De dokter had hun aangeboden, bij hem aan huis hun intrek te nemen, maar Vicror had dit aanbod afgeslagen. Mirjam en hij gaven er de voorkeur aan, een van die vriendelijke gemeubileerde villa’s te huren, die aan den oever van de Theems liggen. Uit foto’s, die een verhuurkantoor hun toegezonden had, hadden zij hun keuze laten vallen op een alleraardigste cottage, dicht bij Maidenhead. Zacht glooiend strekte zich achter het huisje de min uit tot aan de rivier. Een gevelsteen vertoonde een duivenpaar: de doffer met het gaaike, dicht naast elkander op een bloesemenden tak. Het ietwat sentimenteele randschrift had hen verteederd doen glimlachen: „Dove’s nest Love’s rest!” Hier zou hun jonge huwelijksliefde een eigen nestje vinden; een rustig verblijf voor de twee minnende harten, die zulk een groot offer gingen brengen! als bij een wederzien: daar kon hij moeilijk anderen bij dulden, dan degenen, die hem het naast aan ’t hart lagen. Thérèse, de zorgende ziel, had reeds lang alles voor de vertrekkenden gereed staan. Voor het laatst schonk zij met trillende hand de dampende chocolade inde groote koppen, waarop het laagje geslagen room. De warme, goudgele brioches dampten nog, toen Constant ze doorbrak. „Smaakt het jonker?” vroeg zij en toen de missionaris haar zwijgend toeknikte, omdat hij zich goed wilde houden, knikte ook zij hem, glimlachend, moederlijk toe, om dan met tranen inde oogen, ineens zwijgend toe te zien of er nu toch niets ontbrak. Het was stil in het huis; die eigenaardige stilte, die de slaap verleent aan een woning ’s nachts als iedereen in rust is. In die stilte kwam eerst, met behoedzame, geluidlooze schreden, Constants moeder naar beneden; aldra gevolgd door Laure, die haar jongen, Marcel, toch zoo niet kon laten vertrekken. Voor die beide moeders gold het vaarwel van gisterenavond niet: Nu was pas het afscheid! dit oogenblik, waarin zij ieder haar zoon inde armen sloten, terwijl Clopeaux stapvoets met het oude jachtwagentje de laan kwam inrijden, en de oude Thérèse ineen hoekje stond te schreien. „Adieu! Adieu! goede reis .... en .... tot weerziens!” „Tot weerziens, moeder!” „Tot weerziens, m’n jongen!” „Tot weerziens, goeie, oude trouwe Thérèse! Zorg goed voor Mama!” „Tot weerziens, jonker Constant!” „Goeie reis Marcel!” .... Zij riepen het elkander nog toe, toen Floche aanzette en met lichten draf het wagentje voorttrok. Ook toen Twee dagen later bracht Marcelle haar ouders in hun auto naar het station, en weer stond de oude barones op het terras van „Les Bouleaux” de vertrekkenden na te staren. Dit afscheid greep haar niet zoo aan, als toen zij Constant vaarwel gezegd had. Dat was een afscheid voor lange, lange jaren! een scheiding voor altijd.... als God het zoo wilde! Terwijl René voorloopig tenminste, in Europa reizen zou. Niet zoo troosteloos ver weg, en ook niet zoo troosteloos eenzaam als Constant! René had immers de levensgezellin naast zich, die zelfs de sterkste man in het leven behoeft. Terwijl Constant.... ! Al had René geen ruchtbaarheid gegeven aan zijn vertrek, toch kwamen enkelen hem toch even de hand drukken; generaals en militaire attaché’s van bevriende mogendheden. Maar allen in burgerkleeren, zoodat het groepje, waaronder ook een paar professoren inde chemie, niet opviel, toen zij het perron afliepen, tot bij het gereserveerde compartiment van den express, die de de Jourdiac’s naar Genève voeren zou. Een verrassing voor René was de komst op het laatste moment van Alexandre Laboudier, den directeur der groote chemische fabrieken te Vincennes. Die moest den uitvinder van het antigifgas absoluut spreken: zakelijk! Dooreen toeval was Laboudier te weten gekomen door den adjudant van den militairen bevelhebber van Parijs, de stemmen de kracht misten, riepen zij het elkander nog toe met den hunkerenden blik hunner oogen: „tot weerziens!” Wanneer? Weer over zeven jaar vrijwillige ballingschap ? Eerder misschien ? Later ? . Of .... nooit meer ? dat René de Jourdiac dien dag op reis ging! Bliksemsnel was hij in zijn Hispano van Vincennes naar Parijs gereden. Net op tijd om een kaartje te nemen tot Melun, want de bespreking, die hij met „mon cher Jourdiac”, te houden had, kon geen uitstel lijden, geen minuut. „Ja, ja! René! je hebt indertijd niet met mij samen willen werken, en nu .... ben je er toch toe gekomen!” schertste hij. „Trouwens, ik heb er een even bekwame medewerkster bij gewonnen!” met een hoffelijke buiging kuste hij Laure’s hand. „Een onschatbare medewerking voor oorlog!” Verontwaardigd protesteerde René! Medewerking voor „oorlog”! Wat bedoelde Alexandre Laboudier met zoo’n misplaatste grap? —• De luidruchtige directeur lachte eens hartelijk! Begreep de Jourdiac dan niet, dat zijn antigifgas nu tot het oorlogsmateriaal behoorde, waarvan aan de fabriek van hem, Laboudier, natuurlijk de vervaardiging werd toevertrouwd der bizondere projectielen, die hiervoor noodig waren! Met denzelfden cynischen lach verkondigde hij zijn aphorismen. „Zonder „oorlog”, m’n bestede Jourdiac, is jouw uitvinding een onnut ding! Het klinkt machtig mooi, dat het een middel zou zijn om den vrede een betere kans te geven! Dat neemt niet weg dat het een oorlogswapen is, dat op mijn terrein thuis hoort. En daarover moet ik straks met je spreken, als het afscheid van al die officieele grootheden achter den rug is en wij een eindje buiten Parijs zijn!” Tien minuten later waren de beide heeren ineen druk gesprek gewikkeld, waarvan Laure, die naar buiten zat te kijken, af en toe iets opving. Laboudier ontvouwde een papier, waarop enkele aanteekeningen stonden, die hij met behulp van René’s gegevens wenschte aan te vullen. De lijst bleek de nauwkeurige opgave te bevatten van de juiste getalsterkte der weerbare troepen inde staten van Europa. Zooveel artillerie, zooveel cavalerie, zooveel genie, luchtvloot, marine .... enz. enz. Hoe had René zich de toepassing van zijn antigifgas gedacht? Konden de enkele soldaten voorzien worden van handgranaten? hoe groot van inhoud en van welken vorm moesten die dan worden? Was het mogelijk antigifgasprojectielen uiteen geweer en kanon te schieten? En uiteen vliegmachine te laten neerkomen? Hoe verspreidde het antigifgas zich? Dicht langs den grond? horizontaal? verticaal? Was het kleurloos? reukloos? Dat Laboudier zich van dit alles nog niet op de hoogte had kunnen stellen vond zijn reden in zijn verblijf buitenslands de laatste weken. Het betrof de levering van enkele onderdeden oorlogsmateriaal, aan eender groote Balkanstaten. Gisterenavond laat was hij met den Oriënt-Express teruggekeerd. En hij herhaalde met zijn groven lach: „net op tijd! kerel! net op tijd! Ik had liever rustig met je gesproken in mijn kantoor onder het genot van een fijne sigaar, maar.... nu moet ’t zoo maar: a la guerre, comme a la guerre!” Weer zijn lach, die Laure irriteerde. Maar nu daalde zijn stem tot een gefluister. Waarom hij René met al die vragen lastig viel? Wel! om paraat te zijn natuurlijk! Hij wilde het productie-vermogen zijner fabrieken zoo hoog opvoeren, dat hij overeen maand de eerste groote bestelling, die hij iederen dag van het ministerie van oorlog ver- wachtte, kon leveren. Maar nu wat de mogelijke leverantie betrof aan andere landen. Wist René wel, waarheen hij zich het eerste moest begeven? Hij was nu op weg naar Genève, waar de ontwapeningsquaesde aan de orde was. Maar wat wilde hij daar in Godsnaam uitvoeren ?Al die conferenties .... ph gezwam inde ruimte van lui, die zichzelf zoo graag hooren praten, dat was zijn meening! Van veel grooter gewicht was het, dat René zich in verbinding stelde met de militaire autoriteiten van die landen, die nu al wisten, dat een oorlog voor de deur stond! Keken ze daar nu zoo verwonderd van op? Hij, Laboudier, was er de man toch niet naar in zulke gewichtige zaken, waar het voor zijn fabrieken om millioenen en nog eens millioenen ging, losweg iets te fantaseeren. Feiten, nuchtere feiten en nuchtere cijfers, dat was het, waar hij houvast aan had. En die nuchtere feiten waren: in Duitschland een gestaag groeiend weerbaarheidsleger; de nuchtere cijfers: één millioen twee honderd duizend man sterk! Feiten: de wrijving tusschen Polen en Duitschland! De vijandige houding van Japan dat het op China gemunt had! ’n Feit: dat de oorlogsvulkaan in Zuid-Amerika op uitbarsten stond! ’n Feit: dat de wereld zoo langzaamaan een monsterleger van werkloozen droeg, in alle landen, en dat die landen de schuld van deze beproeving op elkander wilden schuiven. Dat moest tot botsingen voeren! De groote volkerenslag kon niet uitblijven! Hij wist hoe overal de munitiefabrieken arbeidden. In Rusland zoo goed als in Italië, of Oostenrijk, of Engeland. Ondanks de ontwapeningsconferenties! Als René dus inderdaad succes met zijn Verbijsterd had René toegeluisterd. Hij kon het niet gelooven, en toch moest hij wel gelooven, wat deze ingewijde hem nu mededeelde, omdat het noodig was voor de „zaak” dat hij het wist! De vredesgedachte was wel in vele harten en in vele hoofden maar.... verder dan het stamelen van enkele woorden ging het resultaat van de idee nog niet! Terwijl „oorlog” nog in alle felheid gereed stond met „de daad”! In Melun stapte Laboudier uit! Hij was tevreden over zichzelf. Hij had dien stijfkop vaneen de Jourdiac, die meende, dat van Genève uit groote ontspanning zou komen, toch nu wel overtuigd, dat de wereld daarop niet wachten wilde en kon! Zoodat hij na zijn lang betoog toch de voldoening smaakte dat René hem beloofde, zijn raad te volgen. Naar Polen eerst, dan Tsjecho-Slowakije, naar Oostenrijk en Italië zou hij gaan; naar België en Nederland, naar den Balkan, naar Egypte, en dan naar.... China! Want.... daar zou het zeker uitbreken: de gele rassen tegen elkaar! Japan tegen China! Was het vertrek van baron en barones de Jourdiac, door hun eigen bescheidenheid, inde algemeene drukte van gaande en komende reizigers niet opgevallen de antigifgas wilde bereiken tegen de moordende oorlogsgiffen, waarvan de verschillende legers zich bedienden, dan was het geraden dat hij het allereerst de randstaten van Duitschland bezocht, die het eerst een gifgasaanval te doorstaan zouden krijgen. Maar ook op het verre Oosten moest hij de aandacht gevestigd houden. En op Zuid-Amerika! afreis van Etienne Trévouse Bligny leverde een geheel ander schouwspel op. Het was heel begrijpelijk dat de stoet druk redeneerende personen, die den Franschen diplomaat als in triomf naar den trein uitgeleide deed, opviel. Men vergaapt zich zoo gauw en zoo graag aan mooie uniformen, aan modieuse toiletten, vooral als die gedragen worden door bekende persoonlijkheden, wier namen van mond tot mond gaan: „Kijk! die gedrongen kleine figuur met dien grijzen snor die in uniform, dat is generaal Boncour! Die lange? die nu met den jongen Trévouse spreekt? ja, ja, dat is de jonge baron; multimillionnair, ’n schatrijke Amerikaansche! die lange is de chef van het protocol: de Miry Thulis. En kijk! kijk! dat is hem nu! die nu op de treeplank staat. Ja! dat is onze Trévouse Bligny! ’n Kraan vaneen diplomaat. Zoo moesten we er meer hebben! ... Die hem nu nogeens de hand schudt, dat is, wacht ’s ... ja, dat is de prefect! Die andere Schout bij nacht du Chastel. En de broers Maldovsky. Joden? gedoopt ...., allang Directeuren van „Le crédit foncier international”! Let op! de filmoperateur voor de pers!” Zooals bij de receptie op het Elysée werd nu eveneens een groep opgesteld, maar.... veel uitgebreider. Een Trévouse Bligny-filmpje, waarop louter gelukkige, glimlachende menschen. Etienne als middelpunt, met naast hem Angélique, en zijn dochters Simone en Thérèse. Pierre, met een hautaine uitdrukking op z’n gezicht; Floriane, open glimlachend! Vicomte en Vicom- tesse St. Austin, plus royalistes que le roi. Hubert Lascalle, Louis de Prévost, met de beide kleinen, Hyacinth Toen ten leste ook Victor en Mirjam vertrokken waren zoo heel eenvoudigweg.... twee onopvallende menschen inde menigte, werd het levender achtergebleven vrouwen vaneen bekoorlijke innigheid, Marcelle maakte de opmerking dien eersten avond, toen ze op het terras bij elkaar zaten, dat „Les Bouleaux” omgedoopt zou moeten worden. „Chateau des Dames” was nu een betere naam! Of, wat dachten de anderen van „Chateau de Pénélopé” ? Als ze ieder met haar handwerk bezig waren, waren zij dan niet allen Pénélopés min of meer, die den terugkeer verbeidden van man of zoon? Nu ja, zij zelf was de uitzondering; zij wachtte nog niet op „den” man! Zij was nog vrij, en liet zich daarom, door grootmama vooral, verwennen. Grootmama, die zich nu toch wel verlaten moest gevoelen, nu al haar zoons, René, Constant en Victor vertrokken waren. Nu ook haar kleinzoon Marcel weg was. Van haar kinderen alleen Angélique een poosje Hubert en Ange Louise Simone. De forsche Canadeesche figuren van Floriane’s broers Frank en Lewis, echte sporttypen, boven de kleinere Fransche familieleden uit. Maar het was een gelukkige familiegroep, die den held van het oogenblik omringde. Een familie, aan wie door de invloedrijkste personen op deze wijze hulde werd gebracht. Totdat de trein de groote bocht nam buiten de kap, zoodat het publiek den vertrekkende niet meer zien kon, bleef Etienne, uit het coupéraam geleund, de wuivende vriendschapsschaar groeten. Toen liet hij zich, met een zucht van welbehagen, op zijn plaats neder. Zijn triomftocht had prachtig ingezet! prachtig! onder moeders vleugels teruggekomen was. Wel gaf de aanwezigheid van zoovele vrouwen een heel andere sfeer in huis, luchtiger en vroolijker. Vooral ook door de kleintjes: Hyacinth en de lieve Ange! Als de twee despootjes bij „Bonne-mamman”, zooals zij de oude barones noemden, kwamen aandragen met zelfgeplukte bloemen, die zij in haar schoot legden, verscheen er op het gelaat van de douairière zulk een verheven trek van intens geluk, dat de andere vrouwen er ontroerd door werden. Zij voelden ook wel, die moeders, dat het ’t eeuwige, groote verheven moedergevoel was dat van het verheerlijkte gezicht afstraalde. Het waren kinderen van de dochters van haar eigen kind, die aan haar knie stonden. Zooals Marcelle de dochter was vaneen harer zonen! Overgrootmoeder was zij! De vrouw, die het leven ontvangen had, dat zich steeds weer vernieuwd had, van haar overgrootmoeder inde grootmoeder, in haar moeder, en dat zij verder doorgegeven had in haar dochter, haar kleindochters, haar achterkleinkind. Het groote levensmysterie van het menschenbestaan dat zich voltrekt,.... altijd.... oneindig! .... eeuwig!.... Een overstelpend gevoel van teederheid en rijkdom deed haar de armen uitstrekken naar de kleinen. Marcelle tilde ze op den schoot van de oude vrouw, en nam zelf plaats aan haar voeten. Zij leunde met het hoofd tegen grootmama’s knie! Angélique staarde op het lieflijk tooneel. Zij wilde iets zeggen, maar wat eigenlijk? Ontroerd stond ze op, kuste de oude vrouw. „Moeder!” was het eenige dat zij kon uitbrengen. Marcelle hief In het zachte namiddaglicht zat zij, tusschen de geurende bloemen en vogelzang! Op haar schoot jong leven, dat ook uit haar ontsproten was! Zoo zat zij daar als het beeld der eeuwige moeder! „Mater Eterna!” Vóór alles moeder. 10 haar oogen naar het zaligglimlachende gezicht en fluisterde innig: „grootmama”! De kleintjes sloegen de armpjes om den hals der douairière, vlijden de gezichtjes tegen haar wangen en liefkoosden haar met het lieve naampje: „Bonne Maman!” De fabrieken van Alexandre Laboudier moesten noodzakelijk uitgebreid worden. Inde laatste maanden waren er wel al reeds verschillende nieuwe werkhallen bijgebouwd, maar zelfs dat was niet voldoende. Met dubbele ploegen had Laboudier zijn volk laten arbeiden, maar als hij de talrijke bestellingen op tijd wilde afleveren, moest hij noodig nog eenige honderden vrouwen en mannen aan het werk zetten. Want hij werkte ook met vrouwelijke krachten, net als inde jaren van den grooten oorlog. Vrouwenhanden bleken voor het vervaardigen der fijne onderdeden van het oorlogsmateriaal al bizonder geschikt. Hij had het klaar gespeeld, inde maand na zijn gesprek inden trein met René de Jourdiac, om de eerste bestelling, waarop hij toen gezinspeeld had, dat hij ze wachtende was van het ministerie van oorlog, binnen den gestelden termijn af te leveren. Want dat was een bindende bepaling: niet vóór Frankrijks leger en vloot voorzien waren van het nieuwe verweermiddel, mocht het aan de andere mogendheden geleverd worden. Vandaar dat er steeds meer werkkrachten inde fabrieken te Vincennes werden aangenomen, en dat er voortdurend bijgebouwd werd. Want Alexandre Laboudier was wel een vurig patriot, wien zijn vaderland boven alles ging, maar.... aan de leverantie, die het vaderland hem opdroeg, zat maar matig profijt. Dat de Jourdiac teleurgesteld uit Genève vertrokken was, had hij wel voorzien. Dan had hij maar niet zoo’n ongeloovige Thomas moeten zijn en geloof moeten slaan aan wat Alexandre Laboudier hem in vertrouwen had meegedeeld. Als er één op de hoogte was van zulke toestanden, dan was hij het toch zeker. Hij bewoog zich toch zelf achter de coulissen van het schouwtooneel, waarop men het publiek „de klucht van den dag” voorzette. Dat goedgeloovige, domme publiek, dat maar niet inzag, hoe deze maatschappelijke comedie al even getruqueerd was, als de vernuftigst inelkaar gedraaide film! Dat het met dat ontwapeningsplan op niets zou uitloopen was reeds vooruit voorspeld! Duitschland had deze uitvlucht! Engeland die reden! Frankrijk rechtvaardigde zijn standpunt daarom, Italië hierom! Oostenrijk weer om iets anders! Zeker! van goeden wil waren ze allen! Dien goeden wil hadden ze dan ook allen getoond! Want daarvoor waren ze tegenwoordig geweest bij deze conferentie, nietwaar? Niet alleen de Europeesche landen, maar net zoo goed de staten uit Azië, uit Amerika! Dat men nog niet tot overeenstemming gekomen was, was niemands persoonlijke schuld! De toestand bleef dus zooals hij was, en zooals hij steeds geweest is! De aanmaak van oorlogsmateriaal was nog het eenige bedrijf, waar de klad niet in zat. Dat kon nog werkkrachten gebruiken! Dat behoefde geen per- Ten minste: in vergelijk met de winsten, die de buitenlandsche bestellingen zouden afwerpen! En daarvan moest Laboudier het hebben. soneel te ontslaan! Integendeel! Het was het eenige verblijdende verschijnsel in dezen tijd van industrieele malaise; deze industrie wierp winsten af: hooge winst! De reis van René en Laure naar de verschillende hoofdsteden van Europa had nu reeds acht maanden geduurd. Overal waren ze met de grootste voorkomendheid ontvangen. Dagen te voren vermeldden de couranten de komst van het beroemde echtpaar, dat een plaats innam bij de geleerden van wereldvermaardheid. Maar het ontbrak René aan de noodige koopmanschap om zijn uitvinding zoo duur mogelijk te verkoopen. Hem stond bij alle besprekingen inde eerste plaats de ideëele zijde van het geval voor den geest. Ook daarom had Laboudier hem dringend geschreven, den zakelijken kant voortaan aan hem over te laten. Dat de beide beroemde uitvinders hun representatief reisje door Europa wilden afleggen om zich wat te laten bewierooken, daar had Laboudier niets op tegen. Integendeel: hoe meer er over hun persoon en hun geleerdheid geschreven werd, hoe beter! Maar na het eerste poovere zaken-resultaat greep Alexandre in. Uit de fabriek zelf wilde hij persoonlijk de zakelijke onderhandelingen voeren; dat was beter! De Jourdiac moest toegeven, dat zijn vriend Alex in deze gelijk had. Hijzelf was niet geschikt om voordeel te trekken uit zijn antigifgas. Het stuitte hem tegen de borst, als een handig koopman den prijs op te drijven vaneen artikel, dat overal begeerd werd. Daarbij vermoeide het hem! Het maakte hem nerveus en terneergeslagen. Terwijl Laure al even gedeprimeerd raakte. Maar ook begon dat heen en weer trekken, van de eene stad naar de andere, van het eene land naar Met Laboudier correspondeerde hij druk! Die twee hadden elkander begrepen. De tijd was rijp om in China een flinken slag te slaan met de levering van het nieuwe oorlogsmateriaal! Want dat Japan op oorlog aanstuurde stond vast! Terwijl het land zelf ten prooi was aan allerlei binnenlandsche veeten. Feitelijk heerschte er in sommige deelen van het onmetelijke rijk burgeroorlog. Maar daar hadden de vreemdelingen geen last van. En mocht het tusschen Japan en China tot een formeelen oorlog komen, dan nog behoefden de Franschen niet ongerust te zijn. Zoowel China als Japan waren te zeer gesteld op de vriendschap van het Fransche rijk, dat zij angstvallig waakten tegen mogelijke verwikkelingen. En wat de goudmijnen betrof: dat terrein was nu formeel Fransch bezit. In enthousiaste termen beschreef Etienne deze onderneming, die zulk een imponeerende getuigenis aflegde van de energie en durf der Franschen. Al verschil- het andere, met de zich steeds herhalende ontvangsten, diners en speeches, hen danig te vervelen. Als een wederkeerende attentie bij de attracties, waarop men hen overal vergastte, stond op het program strijk en zet de bezichtiging van rijksmunitiefabrieken. Door dreven van mortieren en affuiten voerde men hen; langs bergen kogels en bommen; voorbij torpedo’s en granaten. Bij stroomen witgloeiende specie bleven ze staan of bij een regen van duizenden en duizenden looden hagelkorrels. Het werd een obsessie! Een benauwende nachtmerrie, die zij een poos ontvluchten wilden. Etienne Trévouse had hen geregeld op de hoogte gehouden van de gebeurtenissen in China. lende reizen had hij erheen gemaakt. Het was daar een geheele nederzetting geworden. Met honderden koelie’s werd gewerkt: Chineezen, Mongolen, Maleiers en Javanen. Maar ook een heele staf Europeanen werkte mede; meest Franschen. Doch ook Nederlanders, Polen, Duitschers! Ingenieurs, boormeesters, torenbouwers; allen bekwame technici. Op de vlakte waren eigen fabrieken verrezen: gieterijen; smeltovens; timmermanswerkplaatsen! groote houtloodsen; een eigen waterleiding. Radio-installatie en electrisch bedrijf. Het uitgebreide kamp met de groote gemeenschappelijke slaaploodsen der mijnwerkers, met de talrijke houten woningen van het technisch personeel, met de geriefelijke bungalows van de hoofdingenieurs en leiders, lag daar tusschen de bergen als een vestingstad. De toegangswegen waren zwaar en moeilijk. Om er te komen bediende Trévouse zich nog van het oude vervoermiddel: den paldakijn, dien acht dragers torsten aan de lange bamboestokken. Want een autoweg bestond er nog niet. Met den aanleg daarvan zou een begin worden gemaakt in het volgend voorjaar. Nu was er geen denken aan, zulk werk te beginnen. De koude in Noord-China is ’s winters zoo fel, dat al zulke werkzaamheden stil liggen. Alleen binnen inde aarde, in het ingewand, waar de mijnwerkers wroetten, daar wist men niet van koude. Daar werd doorgewerkt; dag en nacht! Met twee ploegen! precies zooals in de fabrieken van Laboudier! Een eerste goudzending naar het moederland had reeds plaats gehad, ’n half jaar nadat het eerste houweel inden bodem geslagen was! Dat was geweest inde maand Mei; toen was de Etienne had ook aan Angélique geschreven, dat hij het nu zeer op prijs zou stellen, als zij tegen de lente naar China kwam. Hij verlangde naar haar bijzijn. Hij schreef het toe aan deze lange scheiding van de vrouw, die door haar evenwichtige kalmte steeds zoon groote steun voor hem geweest was, dat hij nu gekweld werd door zenuwen! Terwijl hij er zich geen rekenschap van scheen te geven dat hij door den geldduivel bezeten was, die in zijn hersenen rondspookte. Bij die begeerte naar goud, veel goud, was de angst om dat gele bezit gekomen. Voortdurend leefde hij in vrees, dat hij het niet zou behouden. In zulk een hypernerveuse stemming had Marcel hem aangetroffen, die in Tientsjin neergestreken was met het nieuwe Fransche eigenlijke goudwinning begonnen. Begin November was het goud naar Tientsjin getransporteerd onder bescherming van het gewapend Fransch escorte. Er hadden geruchten geloopen dat grootere rooverbenden het goudtransport wilden overvallen. Op eigen risico had Trévouse er een paar mitrailleurs heen gestuurd, die zijn goede handelsvriend Alexandre Laboudier hem geschonken had en die tegenover de twee toegangswegen waren opgesteld. Zeker! de Fransche vlag zou haar prestige ook doen gelden, als dat noodig mocht zijn, op een wellicht al te driesten rooverhoofdman. Maar begrijpelijker taal spraken de dreigende vuurmonden. Dat beteekende: „Terug of ik schiet!” De Fransche vlag deed een vriendelijk verzoek om gerespecteerd te worden. De mitrailleurs stonden erbij, als twee grimmige wachters, die snauwend een bevel gaven: „Wee van dezen grond!” ° i 1. . Lü vliegtuig, waarmee hij de proefvlucht volbracht had. Na de verzending van het eerste Chineesche goud uit zijn mijnen, was op de hevige spanning waarin Etienne verkeerd had, een reactie gevolgd, die op een totale inzinking van zenuwen wees. Doktoren raadden hem een reis naar Europa aan, maar daarvan wilde hij niet hooren! Maar rust wilde hij toch wel nemen. Om te beginnen zou hij eens een keer die vermoeiende reis overslaan naar de Tchachan mijnen! Aan de hoofdingenieurs had hij nog eens op het hart gedrukt, toch vooral niemand aan te nemen, van wien men geen uitstekende getuigenissen kon krijgen. En waar vooral voor gewaakt moest worden, dat was: geen vrouwen in het kamp! Dat bracht kwaden geest inde menschen! jalouzie en ruzie. Het verslapte de werkkracht der mannen! Hun werkprestatie moest op volle honderd procent blijven. Want in April wilde hij een tweede, veel belangrijker zending naar Frankrijk transporteeren.’ Marcel met zijn heerlijk, jeugdig optimisme en vroolijken aard had zijn oom veel goed gedaan. Diens neerslachtige zenuwbuien werden veel minder, terwijl het verlangen tegelijkertijd bij hem opkwam, aan zijn neef het groote werk te toonen, dat zijn schepping was! Hoe uitvoerig de beschrijvingen ook mochten geweest zijn en hoe minutieus de platte gronden, pas door aanschouwing kon iemand zich een denkbeeld vormen van dit reuzewerk. Tot Sioën-Hoa hadden zij den trein genomen: toen te paard verder, eerst naar Toe-Tsji-Kooe, waar zij den Chineeschen muur gepasseerd waren. Vandaar begon het moeilijke gedeelte van hun tocht. Op smalle berg- En nu ging het van Tjsi-Foeng naar het hoogdal, waar het goud gewonnen werd, op de ouderwetsche manier inde draagkoets. Flet vorderde sneller dan men zou verwachten; de dragers waren gespierde kerels, die in snellen pas de smalle steile weggetjes opklommen, terwijl ze daarbij zoo handig met de draagboomen manoeuvreerden, dat de heeren behagelijk uitgestrekt, geen last ondervonden van schokken of stooten. Een enkelen keer, bij zeer moeilijke passages, werd een eind te voet afgelegd; een welkome afleiding voor Marcel, die als sportsman dubbel genoot. Voor Etienne Trevouse was de reis inden paldakijn echter een prachtige gelegenheid om uitte rusten en zijn zenuwen tot ontspanning te brengen. Soms liep Marcel, gelijken tred houdend met de veerkrachtige passen der dragers, heele einden naast de draagkoets van zijn oom, die niet uitgepraat raakte over de wonderen, die zijn neef over enkele dagen aanschouwen zou. De hoofdreden, waarom Trevouse er bij Marcel op aangedrongen had, dat hij hem naar het Tchachan gebergte zou vergezellen, hield verband met diens vluchten. De paden, die weinig of niet begaan waren, leidde de gids, dien Trévouse door bemiddeling van het Chineeschè gouvernement gekregen had, hen dwars over de bergruggen naar Tsji-Foeng. Een vermoeiende tocht voor menschen en dieren, daar de talrijke zijrivieren en de breede onstuimige Loang-Ho eveneens doorwaad moesten worden. Maarde kleine, oersterke, verstandige Mongoolsche paarden wisten van geen vermoeienis, zoodat zij dit traject binnen de drie weken volbracht hadden. eerste luchttocht was prachtig geslaagd! Vóór zijn vertrek had Marcel bij de autoriteiten op luchtvaartgebied in Frankrijk bedongen, dat hij zes weken na aankomst den terugtocht aanvaarden zou. Een termijn, die ook den heeren gelegenheid bood, verdere formaliteiten met de Chineesche regeering te regelen, waardoor het uitsluitend recht deze luchtlijn te exploiteeren aan de Fransche Maatschappij werd verzekerd. Marcels plan was het, zijn oom Constant te gaan verrassen in zijn St. Lazare-stichting, en als het kon, tegenwoordig te zijn bij de inwijding van de kapel, die daar verrezen was als getuigenis van het geloof, dat tot daden van menschenliefde dreef, als die, waaraan het groote ziekenhuis zijn ontstaan dankte. Evenals in het mijngebied, nog iets meer noordelijk, had het hoogdal der Fransche missie een nieuw geluid vernomen. De rust van eeuwen, die hoogstzelden verbroken was geworden door karavanen, die over de Mongoolsche grens Petchili binnen kwamen of door zwervende rooverbenden, die hier in vroeger tijd in natuurlijke of uitgegraven grotten en holen hun schuilplaatsen hadden, waarvan de bewijzen nog voorhanden waren, werd nu verstoord door het gedreun van de dofnaklinkende dynamiet-ontploffingen. De berg zelf leverde het bouwmateriaal! De groote steenblokken, die door de explosies loskwamen, werden door steenhouwers in kleinere stukken gedeeld, waaruit zij de muren optrokken. De handige Chineesche werklui versierden zelf het houtwerk en de pijlers met het bekende drakenmotief. Constant was zoo verstandig, hen hierin niet tegen te werken. Integendeel: hij gaf hun zelfs op- Zij hadden vlug gewerkt, allemaal. Het groote natuurplateau strekte zich nu als een gaaf horizontaal veld uit, waarop het broederhuis verrezen was met de groote ziekenzalen, terwijl de barakken voor lijders aan besmettelijke ziekten iets achteraf stonden. De kapel was zóó gebouwd, dat, als de deuren open stonden, de zieken uit deze barakken den dienst konden volgen en het hoofdaltaar konden zien, stralend van veel kaarsenlicht, dat weerschijn gaf aan zilveren luchters en koperwerk. Want het was maar een eenvoudige kapel en Constant wilde geen dure kerkbenoodigdheden aanschaffen! Daarentegen had hij kosten noch moeite gespaard, waar het de inrichting der operatiezaal en dracht, een kolom te beitelen, waaromheen zich een slang met drakenkop slingerde. Op dien kop plaatste hij een Onze-Lieve-Vrouwenbeeld, dat een Chineesch houtsnijder gesneden had, naar een teekening, die de missionaris hem gegeven had. Wel was de geheele bouw van de Moeder-Gods-figuur onmiskenbaar Chineesch, zooals de stand der oogen, maar ook dit hinderde niet! Want wat weinig moderne Europeesche kunstenaars kunnen uitdrukken, daarin was de Chineesche kunstenaar geslaagd: deze Maria was vol koninklijken deemoed, terwijl de handen zoo fijn en etherisch geschapen waren, dat men dadelijk het goddelijke voelde, dat de houtsnijder erin gelegd had. En hoe vertrouwd moest deze Moeder-Gods den kinderen van het land toeschijnen. Een Moeder-Gods, die zij begrijpen konden, omdat zij geen vreemde voor hen leek, maar daar stond, als een fijn, teer Chineesch moedertje. der ziekenzalen betrof. Ook de toegangswegen waren ruim en gemakkelijk. Uit de vlakte klommen de paden naar het plateau, met breede treden, trapsgewijze. Ook voor begroeiing was gezorgd! Moes- en bloemtuinen, die in het warme seizoen volop voedsel en vreugd zouden geven. ’s Winters zou het oord veel aan liefelijkheid verliezen, als de strenge koude intrad. Maar het zou er best uitte houden zijn, omdat het hoogdal beschermd lag tegen de koude winden van Noord en West, zoodat de gevreesde taifoen er hoog overheen ging strijken! Door de talrijke bezigheden, die nu zijn tijd in beslag namen, was Constants heimwee-gevoel allengs verminderd. De wetenschap, dat hij Marcel spoedig terug zou zien, en dat zijn zwager Etienne op enkele dagreizen zijn stichting leidde, deed het zielige gevoel van verlatenheid verdwijnen, waaronder hij zoo geleden had. Immers, Etienne had hem ook beloofd, dat hij nu zeker een bezoek zou brengen, terwijl hij van Marcel bericht ontvangen had, dat hij „in aantocht” was. Marcel had het zóó geregeld, dat hij op zijn terugvlucht een kleinen omweg zou maken om op het terras van de St. Lazare-stichting te landen. Nu was hij met Etienne op weg en naast diens paldakijn stappend, luisterde hij naar de nieuwe plannen, die de diplomaat nu weer had uitgedacht. Het goudtransport door het gebergte, zelfs onder gewapend geleide, bracht toch nog steeds gevaar mee. Nu de roovers in Noord-China steeds vermeteler werden, was Trévouse er niet meer zoo gerust op, dat zij niet te eenertijd inderdaad een overval zouden wagen! Dat beteekende een zeker Samen teruggekeerd uit Tientsjin, vernamen zij daar dat de bisschop van het diocees reeds naar de stichting van de Missie vertrokken was, om persoonlijk het godshuis te wijden! Na de afspraak te hebben gemaakt, dat hij iederen keer, dat hij met zijn vliegtuig in China kwam, bij oom Etienne en tante Angélique logeeren zou, verliet Marcel verlies aan menschenlevens, en wat hem van grooter belang scheen: verlies aan goud! Oorspronkelijk planwas geweest, twee halfjaarlijksche goudtransporten te doen plaats vinden. Maar hoe omslachtig was dat alles, en hoe groot het risico! Want eenmaal aan boord, bleef het gevaar van schipbreuk lijden en vergaan! Als zoo’n oceaanstoomer eenmaal op den bodem der zee lag, was de kans vrijwel verkeken, ooit nog iets van de schatten terug te zien. Daarom was Trévouse op het denkbeeld gekomen, iedere twee maanden, desnoods iedere maand en beter nog, eens om de veertien dagen den goudvoorraad per vliegtuig naar Frankrijk te vervoeren. Dat verminderde ten eerste al de kans door dieven te worden overvallen, die belust zouden zijn op zoo’n enormen schat, als de opbrengst vaneen half jaar mijnarbeid moest bedragen. Terwijl bij het verongelukken vaneen vliegtuig, het goud niet verloren ging. Gesteld zelfs dat de machine in brand vloog, wat meer voorgekomen was, dan smolt het edele metaal misschien tot een klomp aanéén, maar .... absoluut verloren gaan, dat was onmogelijk! Als zij het dan zóó konden regelen, dat Marcel steeds degene was, wien men het luchttransport toevertrouwde. het gezantschapsgebouw. Geen half uur later startte hij van het vliegveld, dat volgens zijn instructies even buiten Tientsjin uitgelegd was. Later, als de dienst eenmaal geregeld was, zou de familie, van het terras hunner villa af, die dicht aan zee lag, hun bloedverwant kunnen zien aankomen door de lucht en neer strijken op het landingsterrein van de „Service Aériën France-Chine”. Want als Angélique weer terug was, was de tijd ook aangebroken om uit het pompeuse gezantschapsgebouw inde diplomatenwijk, naar het ruime gezellige buitenverblijf te trekken. Dat gaf sensatie en ontroering, toen de vlieger boven het ziekenhuis-complex cirkelde, en in onberispelijke glijvlucht neerstreek op de vlakte, die met kort, geurig gras begroeid was! „Mooier landingsgelegenheid heb ik nergens aangetroffen!” riep Marcel uit, toen hij zijn machine tot staan gebracht had. De Constant van nu of de Constant vaneen maand of negen geleden schenen wel twee verschillende menschen te zijn. Zijn oogen straalden, maar niet van bedwongen begeerte, die er eens den koortsgloed aan verleend had. Hij blikte blij en onbevangen de wereld in! Er rustte blijkbaar zegen op het werk, dat hem hier te vervullen was gegeven. De bouw was zoo vlot verloopen, dat het drie maanden scheelde met de berekening. En niet één ongeluk of ongeval had erbij plaats gehad. De bevolking, anders zoo gesloten en terughoudend voor vreemdelingen, scheen voor Constant een uitzondering te maken, want nog vóórdat de ziekenzalen zoover waren, dat zij in gebruik konden Constant vertelde dit aan Marcel, toen hij met hem de geheele stichting doorliep. Volgens zijn meening moesten het grensbewoners zijn, die onderling getwist hadden. Zulke schermutselingen kwamen zoo veelvuldig voor. Marcel, die nog pas de voorzorgen had gezien, die Etienne Trévouse getroffen had, om een mogelijken overval van roovers af te slaan, vroeg aan Constant, op welke wijze deze de stichting dacht te beschermen tegen zulk gevreesd bezoek. Nu verbleef hier nog een klein leger werkvolk; in hun handen konden houweelen en beitels, spanzagen en voorhamers, geweldige wapenen worden. Daarbij waren de ingenieurs, die den aanleg vaneen waterleiding en een groote electrische installatie verzorgden en de ploegbazen natuurlijk van revolvers voorzien. Maar als het werk eenmaal kant en klaar zou zijn, vertrokken al die mannen om plaatste maken voor een groep geheel andere menschen! Doktoren, missio- worden genomen, waren de boeren uit het dal en ook van verder weg reeds om raad komen vragen. Ja: zelfs was het enkele malen voorgekomen, dat vreemde stoere mannen met een gewonde kwamen aandragen. Hoe en waar zij die wonden hadden opgeloopen, daar lieten zij zich niet over uit; zoo min als Constant te weten kon komen, vanwaar deze lieden eigenlijk kwamen. Zij brachten den zieke, en zoodra deze opgenomen was, verdwenen zij. Maar ook degeen, die verpleegd werd, bleef niet langer dan hoog noodig was. Zoodra hij maar even in staat was, zich weer te bewegen, als de wonde begon te beteren, verdween hij op een goeden nacht, stil, zonder een spoor achter te laten. narissen, verpleegsters, en de vreedzame bedienden, die Constant dacht aan te werven onder de bevolking zelf. Wat zouden die moeten beginnen als het noodlot zou willen, dat bandieten hen bedreigden met een overval? Hoe dacht hij te doen, om de zieken en de gezonden te beschermen? „Wij zijn allen in Gods hand, Marcel! Wij zullen op God vertrouwen en tot hem bidden. Maar wat zouden de dieven hier willen zoeken? Er is niets voor hen te halen! geen goud! geen juweel en! geen schatten! De eenige schat, dien zij hier vinden kunnen, is de schat van het geloof en dienende menschenliefde. Daarvan mogen ze nemen; van beide, want die schatten zijn onuitputtelijk!” Na den maaltijd, dien zij gemeenschappelijk met de verschillende ingenieurs en de bouwmeesters van het werk hadden genuttigd, liep het gesprek over ditzelfde onderwerp. Het bleek dat de heeren aan Constant ook den raad gegeven hadden, voor de veiligheid niet alleen op goddelijken bijstand te steunen, maar ook op het menschelijk vernuft en wat dit uitgevonden had aan middelen ter verdediging. Waarom niet een paar vuurwapenen? en een mitrailleur? Constant glimlachte slechts! Zouden de menschen dan nooit veranderen? Moesten zij dan altijd naar vernietiging grijpen, om het eigen leven te sparen? Zij verwachtten toch zeker niet dat hij Gods gebod overtreden zou? „Gij zult niet doodslaan!” Dit vermaan aan de menschen na te doen leven, was zijn eerste plicht als mensch! Het door anderen te doen eerbiedigen was zijn plicht als priester! Vóór alles moeder. 11 Ineen der kamers, die voor de geneesheeren later bestemd waren, brandde een gezellig vuur van pijnboomblokken. Wel liep er centrale verwarming door het geheele uitgestrekte gebouwencomplex, maar.... zoo’n knappend vuur bracht in deze verlatenheid iets van de huiselijke sfeer, die men achtergelaten had in het vaderland. Behagelijk met hun makkelijke zetels bijgeschoven, zaten de beide de Jourdiac’s, de vlieger en de missionaris onder het genot vaneen sigaar en een kop thee, te schemeren bij het haardvuur. Helder vlamde het van geurig hars doortrokken hout, een geur van wierook verspreidend! Een poos hadden zij zwijgend gezeten, elk met zijn eigen gedachten bezig, die betrekking hadden op den ander, en die op hetzelfde neerkwamen. Want toen Marcel den fijnen nobelen kop beschouwde van Constant, trof het hem, hoe groote gelijkenis er bestond tusschen zijn neef en zijn overgrootvader, generaal Hyacinth Marcel Mari, baron Trévouse Bligny! Dezelfde energieke trekken, als die zoo markant uitkwamen op het geschilderd portret van „den vechtjas van Sébastopol en Turbigo, en van ’70”! Vreemd eigenlijk, te denken, dat deze Fransche officier ook hier in China was geweest met het expeditieleger in 1858 en dat nu zijn kleinzoons en achterkleinkinderen eveneens het Hemelsche rijk uitgekozen hadden voor hun diverse „expedities”, die alle vredelievend waren. In dezelfde richting waren Constants gedachten gegaan toen hij het flinke, nobele, open gelaat beschouwde van Marcel. Het hooge voorhoofd en de lachende oogen waren een kenmerk van het de Jourdiac-geslacht. Dat gedeelte van het gezicht met het lichtbruine, volle haar leek sprekend zijn vader, zooals hij stond op een oud verbleekt portret, dat inde kamers der douairière hing en van het gezin genomen was op het bekende terras van „Les Bouleaux”. De oude barones, toen nog een statige vrouw van vijf en dertig jaar, zat op een bank. Op haar schoot Victor als een zuigeling vaneen maand of zes. Tegen haar aangevlijd een jong meisje vaneen jaar of twaalf: Angélique. Tegen de bank, aan mama’s anderen kant, een jongen met hoepel en hoepelstok inde hand; hijzelf, Constant. Achter de bank, geleund op de leuning, met gekruiste armen, René! En staande achter de heele groep, een rijzige figuur met lachende oogen, hoog voorhoofd, een puntbaardje en vollen haardos: Jean-Paul René, baron de Jourdiac, zijn vader! Marcels grootvader dus! Ja, op hem geleek Marcel, maar toch ook op grootpapa Trévouse. De vierkante kin, forsche neus, goedgevormde maar strenge mond, en de energieke trek, dat alles waren kenmerken van het geslacht Trévouse. Het wees op wilskracht, die ook Marcel aan den dag gelegd had bij het uitvoeren van zijn liefste verlangens. Wilskracht, doorzettingsvermogen, energie en zucht naar avontuur, het waren alle karakteristieke eigenschappen der Trévouse’s; terwijl goedheid en menschlievendheid, gepaard aan dorst naar kennis speciale deugden van de de Jourdiac’s konden genoemd worden. Jean-Paul, de vroeggestorven vader van René, Constant, Angélique en Victor, was een betrekkelijk eenvoudig man geweest, die geen hoogere verlangens nagejaagd had dan een goed echtgenot, goed vader en goed burger te zijn. Dat doel was voor den mensch- baron”. Het huiselijk geluk ging gelijkmatig en kalm met den loop der dagen mee, zonder schokken of geweldige gebeurtenissen. ln alles stelde Jean-Paul belang wat op wetenschappelijk gebied voorviel. Onvoorzien was zijn dood geweest! Een kort ziekbed .... het plotselinge einde! Zijn verscheiden beteekende geen catastrophale gebeurtenis voor het vaderland; er was een goed Fransch burger gestorven, een braaf mensch; dat was alles. Ook voor het gezin beteekende de dood van het gezinshoofd geen ramp! Een goed vader was heengegaan, aan wien de kinderen nog wel eens terug dachten met verteedering. Maar.... er werd weinig over hem gesproken ...., alsof hij steeds meer inde herinnering vervaagde. Ook voor Hermance Adelaïde Anne was het plotselinge verlies geen onoverkomelijk verdriet geweest. Betrekkelijk spoedig was de berusting gevolgd op de smart. Maarden beminnelijken echtgenoot was zij steeds blijven betreuren in liefdevol herdenken. Zij was gelukkig met hem geweest, en aan de herinnering van dat geluk was zij trouw gebleven. Daarom had zij nimmer willen hertrouwen! En nu waren de kinderen, kleinkinderen, de achterkleinkinderen her- en derwaarts verstrooid. Niet één, die zijn bestemming gezocht had in datzelfde eenvoudige huiselijke geluk, waarin Jean-Paul René de Jourdiac zijn levensdagen gesleten had. Zelfs Victor had die onrust in zich, omdat die zich ook een gecompliceerder levenstaak gesteld had. Dat is nu eenmaal een merkteeken, dat de moderne tijd op het huidige geslacht gedrukt heeft: lievenden edelman met het goede hart niet moeilijk te bereiken geweest. ledereen hield van „M’sieur le onrust! Wat is het anders dan onrust, die tot zelfs het gezinsleven van den burgerman en van den proletariër uiteenrijt? Jacht naar verstrooiing; zucht naar genot! verlangen naar nieuwe sensaties! Bij den een uit het zich op onwaardige wijze; bij den ander komt het in waardiger vorm te voorschijn. Zooals bijvoorbeeld hier Marcel! Die zocht het in vliegprestaties, waarbij zijn land gebaat was. En Victor —, dweeper en droomer, ondanks zijn medische studiën of misschien juist daardoor vervuld van de zelfopofferende onrust, om der wille der menschheid iets heldhaftigste verrichten. Onrust ook in Mirjam, die gedurende hun verblijf in Engeland zich als een vurig verkondigster van de vredesgedachte had opgeworpen. Zij had zich aangesloten bij den Vrouwenbond, die door lezingen en voordrachten propaganda voor de idee maakte. Een vurig redenaarster was zij, die in gloeiende bewoordingen de onverdraagzaamheid hekelde, die het menschdom bezielt, en die met haar woorden den Haat geeselde. Haat van mensch tegen mensch! Waarom? Op welken grond? Zij deed uitkomen, hoe slechts toeval van geboorte ons maatschappelijk leven bestemt. De een, die geboren wordt, treft katholieke ouders; in het huis daarnaast, of in hetzelfde huis begroeten protestantsche ouders de geboorte vaneen kind nog geen honderd meter verder komt een klein jodenkindje ter wereld. Het kan gebeuren, dat tusschen die honderd meter afstand een denkbeeldige streep getrokken werd, eeuwen geleden en dat deze streep hen dwingen zal, als ze jongelingen zijn, als doodsvijanden elkander te be- ander geloof is, omdat menschelijke domheid het daarheen stuurde. Zij sprak voor de vrouwen en dochters van den werkman en den kleinen burgerman, maar ook voor de welgestelden, om haar op haar taak als vrouw te wijzen. Niet voor niet is aan de vrouw zachtheid van gemoed en lieflijkheid van gebaar verleend. Van de vrouw moet liefde en schoonheid uitgaan. De vrouw moet troosten en opbeuren en vrede voorstaan te allen tijde! Zij vroeg waar het met de wereld naar toe ging, als nu ook de vrouwen het beroep van soldaat gingen kiezen. Onder de leuze van het vaderland te verdedigen, zouden zij even onbarmhartig moorden en verminken als brute mannen? Inde Sovjet-staten regimenten met vrouw-soldaten! In Japan een vrouwelijk vrijwilligerscorps! Het was om te schreien, maar niet om te wanhopen. Tegenover deze verdwaalden, die alle vrouwelijkheid schenen te hebben afgezworen, moesten de anderen haar vredesactie stellen. Zij moesten het aan de wereld verkondigen dat zij voor bescherming van lijf en goed geen broedermoord verlangden. Want wat is oorlog anders? Zij zouden hun stemmen doen weerklinken van hun roep om verdraagzaamheid! Victor had hem geschreven, hoe hij zich vaak ongerust strijden en te vermoorden. Het kan ook zijn, dat de kinderen in hun kinderlijke wijsheid als vriendjes met elkander spelen en voor elkander vriendschap gevoelen. Tot het onzalige moment, dat de geest en de harten kunstmatig verbitterd worden door gewetenlooze machthebbers, en de vrienden zich als verscheurende monsters storten op den vriend, die vaneen om zijn jonge vrouw maakte. Want vaak was er rumoerig protest geweest, en eens was Mirjam geheel ontdaan en schreiend thuis gekomen! Dat was geweest toen zij gesproken had op een avondbijeenkomst van fabrieksvolk en kantoorbedienden; winkelmeisjes en huishoudelijk personeel. Van allerlei slag en landaard waren er bijeen geweest! Plotseling had een mannestem geschreeuwd, in het Duitsch: „de Joden zijnde schuld! Heraus mit den Juden!” Verontwaardigd had Mirjam geprotesteerd en met bewogen stem den man toegevoegd: „Ik sta hier als mensch, die tot menschen spreekt. Begrijp jullie dan niet, dat de tijd moet komen, dat men zich vóór alles „mensch” moet voelen; als „mensch” handelen moet? Godsdienst, vaderlandsliefde, dat alles zal achter moeten staan bij onze menschelijkheid!” Maar weer had de man herhaald: „Zoover zijn we nog lang niet. Nu hebben de Joden nog de schuld aan de wereld-ellende. Weg met de Joden!” Er was tumult ontstaan; geschreeuw en angstig gegil! Tevergeefs had men getracht de orde te herstellen. Mannen waren met elkaar slaags geraakt, zoodat de vrouwen angstig gevlucht waren. Van toen af had Victor haar gesmeekt, zich niet meer bloot te stellen aan gevaar! Want al kende men in Engeland den Jodenhaat niet, die overal in Duitschland begon op te laaien, toch bestond er gevaar voor Mirjam. Gevaar voor haar toekomstig moederschap! Zij mocht nu haar gezondheid niet schaden door zulke emoties! terwille van hun kind niet, dat zij met zulke vreugde verwachtten. Zes maanden hadden zij nu de vriendelijke cottage in Maidenhead bewoond. Zij zouden volmaakt Ook zijn oogen waren nog slechter geworden, zoodat hij meestal een donkeren bril moest dragen. Vóór het einde van het jaar keerden zij naar Frankrijk terug, tot groote vreugde van de oude barones. Angélique met haar dochters en de kleintjes waren naar gelukkig zijn geweest als er niet steeds de schaduw geweest was, die dreigend hun geluk verduisterde. Het resultaat met het nieuwe geneesmiddel van Dr. Adminton was uitgevallen, zooals Victor het reeds vermoed had. In het begin een schijnbare verbetering, maar geen absolute genezing. Zijn bevindingen had hij in medische bladen gepubliceerd, en met één slag hield ook de reclame-campagne inde dagbladen op! Het was weer een deceptie temeer voor de lijders aan carcinoom, die het einde van hun lijden reeds met vreugde in het hart begroet hadden. Even moedig als hij de proef begonnen was, even gelaten droeg Victor het gevolg. Niemand, die hem bij zijn dagelijkschen arbeid aantrof, vermoedde iets van hetgeen knaagde aan zijn lichaam en ziel! Alleen Mirjam wist! Maar geen woord van verwijt of spijt kwam ooit over haar lippen! Dit offer was een deel van hun beider levensroeping. Langer in Engeland blijven, wilden zij beiden nu liever niet. In het veilige, innige ouderhuis, thuis in Les Bouleaux, moest hun kind het eerste levenslicht aanschouwen. Daar ook, als het zijn moest, wilde Victor de groote rust ingaan. Want dat hij hard achteruitging, kon hij zelf het best constateeren. Hij bestreed de heftige pijnen door verdoovende middelen, maar .... de verwoestende kwaal sloopte zijn lichaam. Nantes vertrokken. Daar heerschte een overspannen jubelroes! Het eerste goudtransport was onderweg! Het begin vaneen fortuin, dat onuitputtelijk zou blijken. De aarde borg schatten van het gele metaal, dat de familie van Etienne Trévouse tot één der rijksten der wereld ging maken. Angélique had graag gezien, dat haar moeder meegegaan was naar Nantes. Was het niet treurig, zoo eenzaam en verlaten achter te blijven in het groote huis, waar nu zoovele kamers onbewoond waren, nu allen, die er thuis hoorden, rondzwierven op dagen, weken reizen afstand ? Behalve dan Marcelle, die „hokvast” bleef, tot nu toe tenminste. „Ik voel me hier nooit eenzaam, Angelief! Jullie leven allemaal hier in mijn verbeelding. Het huis is vol van al die levens, die uit mij en je vader ontsproten zijn. Soms hoor ik het getrippel van jullie kindervoetjes, en het kirrende lachen uit kindermondjes. Dan weer meen ik de rijpere volle stemmen te hooren van mijn kinderen, die mensch geworden zijn! Nee! verlaten ben ik niet, met die lieve herinneringen! En dan, vergeet mijn goeie trouwe Thérèse niet! zoolang die bij mij is kan ik me niet eenzaam voelen, zelfs al zou Marcelle ook heengaan!” Op den dag van de afreis van de laatste logé’s ontving de douairière bericht van Mirjam, dat zij en Victor nog vóór Kerstmis thuis kwamen. Onverwacht arriveerde tegelijkertijd een brief van René, waarin hij zijn moeder meldde, dat hij en Laure den 22sten December met den nachttrein uit Holland kwamen. Hun planwas eerst een paar maanden rustig in „Les Bouleaux” te blijven, om tegen half April hun reis naar het Oosten aan te Het werd een ouderwetsche innige réveillon, nu er toch nog zoo op het onverwachtst zooveel leden van het gezin bij elkander waren in het oude huis. Nog nimmer te voren hadden de grooten het zóó gewaardeerd als nu, dat zij als ’t ware een veilige haven binnengeloopen waren. Want over allen hing een waas van neerslachtigheid, dat niet geheel wilde optrekken, ondanks de behagelijkheid en het genot, die de eigen vertrouwde huiselijke sfeer schonk. Soms werd dat gevoel zoo sterk dat het een beklemming werd; alsof er een onheil naderde, dat hen allen treffen zou. De oude mevrouw was met Marcelle, Laure en René naar de mis van middernacht gegaan. Victor had er zóó vermoeid uitgezien, dat zijn moeder dit reeds een geldend excuus vond toen hij zeide, liever stil thuis te willen blijven. Oude Thérèse sloeg nimmer deze Kerstmis over, en ook Yvonne en Clopeaux vierden inde kerk het feest der geboorte van den Zaligmaker. Zoo zaten in het groote stille huis in dit nachtelijk uur Mirjam en Victor alleen inde salon de thuiskomst der anderen af te wachten. Hij was een oogenblik op den divan gaan liggen. Ineen bergère zat Mirjam naast hem. Sluimerde hij? Zij hield zijn hand vast, die koortsig aanvoelde, en die zich plotseling krampachtig samenkneep, terwijl Victor zacht kreunde. Bezorgd boog zij zich over hem. Leed hij zóó dat de pijn hem te machtig werd? Hij probeerde vangen. Daar Angélique eveneens het schrijven ontvangen had van haar man, waarin hij haar meldde, dat hij op haar komst rekende, zouden zij gezamenlijk de reis maken. haar gerust te stellen, door nog te willen glimlachen, maar het was een zielige poging. Weer vertrok pijn zijn gezicht smartelijk! O! hij wist het; dit was het begin vaneen lijden, dat zelfs door verdoovende middelen op den duur niet te bestrijden zou zijn. Het stond in zijn eigen macht er een einde aan te maken. Maar dit verwierp hij. Hij wilde zijn leven rekken, zoolang het kon, ook al werden de smarten ondraagbaar zwaar. Hij wilde bij Mirjam zijn, als het nieuwe leven geboren ging worden. Zóólang leven, tot hij met zijn eigen oogen, die zwakke oogen, hun schat had aanschouwd! Zoolang, tot hij het kleine kinderlijfje in zijn armen had gehouden! Zoolang, tot hij het eerste stemgeluidje van het kindje beluisterd had! Tot zoolang wilde hij het moedig dragen. Na de injectie, die hij zichzelf toegediend had, was de felste pijn wat geminderd. Mirjam had zijn hoofd tegen haar schouder aangevlijd. Met de armen om hem heen geslagen, zaten zij zwijgend, allebei vervuld van dezelfde gedachte: hun kind, dat nu al bij hen was! Hun Jozua, die geboren zou worden als een nieuwe mensch. Het kind, aan wien zij beiden het beste hadden meegedeeld van hun eigen hooge menschelijke deugden. Zachtjes begon Victor te spreken, terwijl hij Mirjams handen streelde. Tot nu toe hadden zij het vermeden de scheiding aan te roeren, die zij wisten dat onvermijdelijk was. „Heb je nergens berouw van, mijn liefste?” vroeg hij, terwijl hij zijn smartelijken blik op haar richtte. Zij schudde alleen het hoofd en streelde op haar beurt de fijne vingers, die zoo smal geworden waren. Ineen „Zal je mij er nooit een verwijt van maken, lieveling, dat ik je alleen heb gelaten?” „Nooit!” verzekerde zij plechtig. „Je hebt mij het hoogste gegeven wat een vrouw begeeren kan. Je schonk mij ons geluk! Je hebt mij uitverkoren, zooals ik jou! Het hoogste geluk dank ik jou, als ik moeder word overeen paar maanden! In ons kind zal jij verder leven. Is ’t niet zoo? Je zult altijd bij mij zijn! Doordat nieuwe leventje zal mijn leven toch van jou vervuld zijn, ook daarna! Tot aan mijn eigen levenseinde!” Stil bleven zij zitten, inde kamer waar de stilte suisde. En het was alsof zij in dat oogenblik de menschgedachte tot zich voelden komen, die in dezen nacht zoovelen weer bezielt. Zij hadden zich niet tot die gedachte alleen beperkt; zij brachten heil aan hun medemenschen! Zij verkondigden de blijde boodschap niet met woorden alleen; zij brachten de daad! Toen de kleine Jozua geboren werd, want hun innigste hartewensch ging in vervulling nu het een zoon was, straalde de zon, zooals ze soms schijnen kan in Maart. Met een belofte van lenteweelde, die er dan al trilt in het teere licht! Een herboren aarde, die zich opmaakt om zich weer met het bruidskleed der natuur te tooien! opwelling drukte zij die gezegende handen, die aan de menschheid wèl gedaan hadden, aan haar lippen. „Zal je even dapper blijven, ook daarna?” Weer knikte zij zwijgend. Het hartwas haar zoo zwaar! Toen het kleine wezentje na de eerste verzorging bij zijn moedertje lag neergevlijd, kwam Victor naast het bed staan. Hij zag neer op het verheerlijkte kopje van zijn vrouw, waarop een nieuwe uitdrukking lag, die hij er nooit gezien had. Want hoe teeder de blikken mochten geweest zijn, waarmee zij haar man vaak haar liefde had doen kennen, de teederheid, die er uit de zachtglinsterende oogen straalde, nu zij ze op hun kind gevestigd hield, was toch van geheel anderen aard. Het was de blik van aardsche en hemelsche zaligheid: de blik, die sinds de éérste geboorte het rijke geluk weerstraalt der moederliefde. Hij nam het teere wichtje op, en hief het tot dicht bij zijn verzwakte oogen. „Jozua! kleine Jozua! onze zegen!” stamelde hij ontroerd, en kuste het kindje behoedzaam, voor hij het teruglegde inde moederarmen, die zich reeds weer verlangend uitstrekten naar haar schat. Er volgden maanden, weken en ten slotte dagen van het smartelijkst geluk, dat ooit twee menschen samen gedeeld hebben. Want geluk was het, dit bezit van hun eerstgeborene, die ook hun eeniggeborene zou blijven! Maar met den dag werd de naderende scheiding tot grooter zekerheid. De dood kwam steeds dichter bij, onhoorbaar maar niet af te wenden. Zoo wil de Natuur. Leven en dood, dood en leven volgen elkander op! Onverbiddelijk is tot sterven gedoemd wat geen gezonde levenskrachten meer bezit. Wat zij vermoed en gevreesd had, maar teruggeschoven uit haar gedachten, was nu voor de oude barones ook Toen had Victor haar verdedigd en aan zijn moeder „hun geheim” verteld. Dat Mirjam zoo dapper bleef en hem het scheiden niet zwaarder wilde maken, door nu reeds met verdriet op het gezicht rond te loopen, daar was hij haar dankbaar voor. De oude barones had haar zoon aangestaard. Wilde gedachten joegen door haar brein! Zij begreep het niet. Kon het niet begrijpen —, wilde het niet begrijpen, omdat het voor een moeder niet te begrijpen is! Haar zoon! haar kind, haar Victor; haar jongste had zich opgeofferd, en zij, zijn vrouw had hem tot dit offer aangespoord? Inplaats van zijn leven te hoeden, had zij het goedgevonden, dat hij zijn kostbare leven verkortte! Een haat vlamde op in het gepijnigde hart der oude moeder! Verontwaardigd verweet zij Mirjam in felle woorden haar misdaad, zooals zij het noemde. Was dat die hooggeroemde liefde? Sinds wanneer is liefde de medeplichtige bij zelfmoord? Zij wilde niets hooren, de Moeder, over de verheven taak, die Victor zichzelf had opgelegd, om te komen tot mogelijk heil der menschheid! AI betoogde Mirjam, dat zij, uit eerbied voor de gelofte, die Victor een zekerheid geworden; zij moest haar zoon af staan aan den Dood! Tot nu toe had men voor de douairière verzwegen, aan welke kwaal Victor bezweek, maar op een avond, dat zij aan zijn bed zat, had hij haar alles verteld. Want het hinderde haar, dat Mirjam schijnbaar zoo gelaten bleef onder den niet te keeren slag en alleen oogen scheen te hebben voor den kleinen Jozua. Was haar man haar dan minder waard? had zij verwijtend gevraagd! vóór hun huwelijk reeds had afgelegd, zelf toch ook het offer aanvaard had, de barones wilde van al die verontschuldigingen niets hooren. Al beweerden zij beiden, Mirjam en Victor, dat het juist hun hoogstaande liefde geweest was, die hen tot deze verheven daad van menschelijkheid in staat had gesteld, de barones bleef het beschouwen als een misdaad! Hoe geheel anders had de jonge vrouw gesproken, toen zij de vrouwen in Engeland aantoonde, hoe onmenschelijk het was, dat men van hun mannen, hun zonen en broeders eischte, dat zij inden oorlog hun leven zouden offeren! Dat was óók om andere levens te beschermen! en zij had het gebrandmerkt als een misdaad aan de menschheid. Waar was het verschil? Herinnerde zij zich niet meer, hoe haar belijdenis geklonken had, dien dag, toen zij zich met haar zoon verloofd had ? „Nooit zou zij haar zonen willen offeren op het oorlogsaltaar! Ik wil mijn man niet laten wegtrekken! had zij gezegd, „niet inden oorlog!” maar nu had zij hem glimlachend dien weg van zelfvernietiging opgestuurd! „Had ik maar geluisterd naar de inwendige stem, die mij waarschuwde, toen Victor mijn toestemming vroeg, je te huwen. Ik had het pas nog uit je eigen mond gehoord, hoe wreed en zonder genade de vrouwen van Israël kunnen zijn. Dan is het ook de zoogenaamde gelofte, die den moord verschoonen moet!” „Mama!” kreunde de zieke! „Hoe kunt U Mirjam zóó miskennen! Ik alleen ben schuld aan wat er gebeurd is! —lk had het gezworen lang vóór ” „Dan was het haar taak geweest, jou van die gelofte af te brengen!” viel de van overspanning sidderende vrouw hem inde rede. Met een wanhoopsgebaar sloeg zij de armen om Victor heen. Tranen begonnen te stroomen uit de moederoogen. Krampachtig drukte zij hem tegen haar borst, alsof hij daar veilig was! Zij wilde hem niet afstaan! Het was haar kind! Besefte Mirjam nóg niet, wat zij haar had aangedaan? Voelde zij niet, nu zijzelf moeder was, wat het beteekende, een kind te verliezen?” De jonge vrouw kon zich nauwelijks op de been houden. Al wat haar schoonmoeder haar verweet, was zoo onwaar! zoo monsterachtig! Dat zij zóó miskend werd, had zij nooit kunnen vermoeden! De toespeling op de wreedheid der joodsche vrouwen, voelde Mirjam als een golf van minachting over zich spoelen. De minachting en haat van Christen tegenover Israëliet, daar wast dus weer. Het spooksel dat steeds oprees tusschen die twee! Maar toen de oude vrouw op haar eigen moederliefde doelde, en vroeg of zij niet voelde, wat het beteekende, een kind te verliezen, kwam een afschuwelijk visioen haar voor de oogen. Zooals nu Victors moeder zat, met drooggeweende oogen, de armen om haar kind geslagen, uitstarend naar het naderende oogenblik, waarop de Dood haar zoon zou wegrukken uit haar omhelzing, zoo zag zij ineen plotseling teruggaan van jaren, zichzelf gekneld inde verstarde omhelzing van haar eigen Moeder, in hun woning te Lwöv, na den dood van Estella, van Mare en Siméon. En die twee moeders smolten tot één beeld, dat haar zichzelf toonde, haar Jozua geklemd inde armen, terwijl een kring van skeletarmen naar hem grepen; dooden-armen, die hem wegrukken wilden van de borst, waar hij tegen rustte. Met een kreet van ontzetting sperden haar oogen wijd open! „Jozua”! Zou zij inderdaad eens óók zoo zitten, onmachtig haar kind te redden uit dien greep? Bij de gedachte alleen al, was het of haar ziel vaneengereten werd! Een wee verdriet overweldigde haar. „Jozua!” snikte zij, terwijl zij naar de wieg snelde, die op het groote balkon stond inde voorjaarszon en geuren. Zij tilde hem op, haar schat, haar rijkdom! en kwam met het kind in haar armen terug inde kamer. Vermoeid door de scène was Victor teruggezonken in de kussens. Naast hem, met brandende oogen en smartelijken mond zat de douairière. Zonder juist de volheid van haar impulsieve gebaar te beseffen, trad Mirjam tot vlak bij de starende figuur, en legde behoedzaam het kleintje op den schoot der oude vrouw. Het fonkte inde doffe oogen. Instinctmatig sloten de leege armen zich met het oude bekende moedergebaar om het teere kinderlijfje. Jozua! de zoon van haar zoon! Het leven, dat overgedragen was en verder ging. Een kind, voortgekomen toch ook ten deele uit haarzelf! Zij begreep wat Mirjam bedoelde. Jozua, de kleine trooster! het geschenk van haar en Victor aan de vrouw, voor wie het offer te zwaar viel! Met de verstandige oogjes wijd open, lag het kind op haar schoot. Op het lijdende gezicht van Victor kwam ook een glimlach door! Zijn zoon, zijn vrouw en zijn moeder! Zij waren zijn heele wereld, die zelfs zijn lijdensuren vol maakten vaneen hemelsch geluk. Hij Angélique had haar vertrek verschoven. Nu kon zij toch niet heengaan, nu de dood reeds op den drempel van het huis stond. Ook René en Laure wilden wachten. Hun aanwezigheid in China was niet zoo dringend geboden. Laboudier, de voortvarende zakenman, die met Trévouse drukke briefwisseling hield, was de aangewezen persoon om ook in het Oosten spoedig orders los te krijgen. Al dat getalm van de Jourdiac irriteerde hem. Als je wereldzaken wil afsluiten, moet je je door niets laten weerhouden. Dit zag Trévouse óók in. Hij had het groote belang van antigifgas als verweermiddel zóó overtuigend aangetoond, dat de Chineesche regeering willig was de levering ervan aan de Fransche firma op te dragen. Zonder lange overdenkingen pakte Laboudier zijn koffers. Zooals Trévouse nam ook hij de snelste verbinding en kwam te Tientsjin aan, 14 dagen nadat hij den brief ontvangen had van Etienne, waarin deze hem de heugelijke tijding vermeld had. Heugelijk inderdaad! voor ieder, die bij oorlog verdient! want de gespannen verhou- Vóór alles moeder. 12 stak de hand uit, die Mirjam vatte. „Mijn dappere trouwe, beminde vrouw!” Hij zei het met iets van triomf in zijn stem. Toen stak hij zijn moeder de andere hand toe: „Mijn beminde, trouwe en ook dappere moeder, nietwaar Mama?” smeekte hij en voegde de beide teere vrouwenhanden tezamen. Toen knielde Mirjam aan den schoot van de barones en zacht bad zij: „Moeder! vergeef me het leed dat ik U nader bracht. Ik handelde zoo, uit liefde en eerbied voor mijn man! – Moeder!” ding in het Noorden tusschen Japan en China móést eindigen in strijd! Dit voorzag het Gouvernement eveneens; vandaar de spoedorder, die Laboudier boeken mocht. Voor autoriteiten en legerbestuur had er, op het villaterrein van den gezant, aan het strand, een kleine demonstratie met het gas plaats gevonden, met een klein soort handgranaten, waarmede iedere soldaat zou worden uitgerust en ook met grootere projectielen, die uit een kanon geschoten, op verren afstand explodeerden. Voor Trévouse was het wel even een teleurstelling, dat zijn vrouw zooveel later zou komen, maar Laboudier’s nabijheid en de vele beslommeringen, die voor beiden voortvloeiden uit dit voordeelige zaakje, waren hem een welkome afleiding. Die Laboudier! ’n duivelsch handige kerel was dat! Die liet er geen gras over groeien als er een slag te slaan was. Met den adjudant-directeur zijner fabrieken te Vincennes hield hij dagelijks een zakelijk telefoongesprek, zoodat deze al dadelijk spoed kon zetten achter de enorme bestelling, die uit het Hemelsche Rijk kwam! Hijzelf ging nog even „heen-enweer” met den Transsibérien, alsof het een retourtje Parijs-Vincennes betrof, instede vaneen heen- en terugreis tusschen Tientsjin-Parijs. Afleiding te over dus voor Trévouse! Want Marcel, die van zijn eerste proefvlucht in Januari teruggekeerd waste Meudon, had woord gehouden. In Maart opende de „Service-Aérien France-Chine” zijn geregelden vliegdienst, en aan zijn beide familieleden bracht Marcel een kort bezoek. Eerst ging hij naar Oom Etienne, die hem weer geestdriftige verhalen deed over het goud, dat in zijn mijnen gevonden werd. Het overtrof de stoutste verwachtingen. Zoo terloops hoorde Marcel ook over nieuw aangebrachte verdedigingsmiddelen; onder andere verhaalde Etienne dat een groote geheime onderaardsche gang gegraven was, die uitliep ineen groote natuurlijke schatkamer, een grot, waarin nu het goud bewaard werd. Zooals afgesproken was, zou Marcel op zijn terugweg reeds een gedeelte kunnen meenemen. Dan weer in Mei en zoo iedere twee maanden. Het gesprek liep maar over goud; goud en nog eens goud! Bij iets anders scheen Trévouse zijn aandacht niet te kunnen bepalen. Zelfs toen Marcel hem vertelde van het lijden van zijn oom Victor en uitweidde over de vreugde, die de geboorte van den kleinen Jozua in Les Bouleaux had gebracht, bracht de mijnbezitter het gesprek weer gauw op wat hèm alleen belang inboezemde! Hij vond het een onvergefelijke dwaasheid wat Victor gedaan had. Maar dat waste verwachten van zulke dwepers, met hun geëxalteerde opvattingen van plichten tegenover de menschheid! Alsof het de menschheid iets verder bracht, als er een ziekte meer of minder bestond, waaraan zij leed. Het einde voor iedereen bleef toch: de dood, op deze of gene manier. Neen! dan had hij, Trévouse, een ander begrip van wat plicht was. Dat was: de menschheid het leven ruimer, zorgeloozer maken. Daardoor schiep je levensvreugde, en door deze levensvreugde maakte je van ontevreden individuen tevreden, gelukkige menschen! Zoo vatte hij zijn plicht op! Hoe geheel anders nam Constant het treurige en het blijde nieuws op! Dat Victor nu toch zijn offer moest inlossen met zijn dood, smartte hem diep! Maar enkel woorden van waardeering uitte hij over het groote bewijs van oprechte menschenliefde, dat zijn broer gegeven had! Zijn leven had hij geofferd voor zijn medemenschen, als een waarachtig volgeling van den godszoon, die immers ook gestorven was, om der menschheid redding te brengen. „Victor is een heilige, die eeuwige gelukzaligheid verworven heeft!” meende hij. Hij herinnerde zich zijn gesprek met zijn jongsten broer, op dien geurenden bloesemenden lentedag van het vorig jaar. Dieper nog dan toen trof hem de verheven nederigheid, waarmede Victor gesproken had over de gelofte en de heiligheid eener gelofte, die men eenmaal zéker moet vervullen! Hij, de jongere, had hem kracht gegeven en getroost, door hem de mogelijkheid in het vooruitzicht te stellen, dat hij met Mirjam en den kleinen Jozua eenmaal naar hem zou komen! Dit zou nooit meer mogelijk zijn! Zuchtend om dit besef, zei hij zacht: „Nobele, arme Victor!” en in zichzelf voegde hij eraan toe: „Ik zal volhouden.... zooals jij! tot het einde! Totdat ik óók mijn gelofte ten volle heb vervuld.” De brieven, die Marcel voor hem meegebracht had, van zijn moeder, van Angélique, van Marcelle, van zijn broer René en van Mirjam, verplaatsten hem voor eenige oogenblikken in het ouderlijk huis en de beminde omgeving. In gedachten zag hij zijn moeder met haar jongste kleinkind op de knie, Jozua Constant Jean-Paul de Jourdiac. Zijn ouders hadden dus ook aan hèm gedacht, toen zij bepaalden welke namen hun kind dragen zou. Jozua, dat was reeds vastgesteld, lang voor de geboorte. Maar Constant, dat was naar hem! Jean- kon doen was God vurig te bidden, dat Hij hen allen mocht zegenen met zijn mildheid en genade! Als de slag gevallen was, zou hij inde kapel, die bij Marcels vroeger verblijf zoo plechtig door den bisschop ingewijd was, een doodenmis houden voor den broeder, die gevallen was „op het veld van eer ! zooals de president het terecht genoemd had. De slag viel, op denzelfden dag waarop een jaar te voren het huwelijk gesloten werd! Ook nu was de aarde een bloeiende gaarde. „Les Bouleaux geurde in alle hoeken van bloesemranken! een orgie van wit overal waar het oog op rustte! Wit van lelietjes der dalen onder de kastanjes, die hun witte bloemkaarsluchters omhoog hieven. Witte spreien van meidoorn; dikke witte seringendotten; wit de zware bloem- Paul naar zijn grootvader, den beminnelijken mensch, die zoo vroeg gestorven was. Te vroeg, volgens menschenoordeel; zooals nu ook Victor te vroeg weggeroepen werd van de aarde! Weer leidde zijn denken hem in Victors kamer; naast zijn sponde! O! dat het hem slechts gegeven mocht zijn, zijn innige liefde voor dezen broeder hem kenbaar te doen gevoelen, over dien afstand van mijlen en mijlen, die hen scheidde. Want hoe heftig zijn verlangen was, om nu met Marcel terug te vliegen, teneinde nog eens in werkelijkheid de hand van den lijder vast te houden, zijn plicht en zijn gelofte hielden hem hier vast. Hij zou er niet bij tegenwoordig kunnen zijn als het oogenblik daar was, waarop de ziel het afgepijnde lichaam verlaten zou. Hij zou zijn treurende moeder, en Mirjam niet kunnen bijstaan met de woorden van troost. Het eenige wat hij schermen van lijsterbes; wit de vogelkers. De balkondeuren stonden wijd open; zoo wilde Victor het. Glimlachend wilde hij al wat hij liefhad vaarwel zeggen; dapper tot het einde; even dapper als hij geleefd had. De oude dokter, die sinds een menschenleeftijd de praktijk waarnam, had den jongen collega op diens verzoek nog een extra dosis morphine ingespoten, zoodat hij momenteel ongevoelig was voor de pijnen. Het was stil in het vertrek, waar niemand sprak, om den lichten sluimer van den zieke niet te storen. Daar brak opeens een jubel los, met hooge en hoogere trillers afgewisseld door smartelijk weemoedig zoete tonen: de nachtegalenzang, die hier ieder voorjaar weerklonk. Victor sloeg de oogen op. Zij zaten dicht bij hem, de twee vrouwen, die hem het liefste en dierbaarste geweest waren: zijn vrouw en zijn moeder. Hij was gewekt door dien vogelzang, —en luisterde! Als matte zonneglans gleed de glimlach over zijn gelaat. Met luistergebaar hief hij een vermoeide, vermagerde hand op; de hand, waaraan de gouden gladde huwelijksring glansde. „Hoor je, Mirjam? ons bruiloftslied! precies als verleden jaar op onzen verlovingsdag!” zei hij. „Gezegender huwelijkszang kunnen zelfs de schoonste kerkkoren niet doen klinken!” voegde hij eraan toe, terwijl zijn oogen zich naar zijn moeder wendden. „Ons huwelijk is vol van zegen geweest!” Hoe dankbaar klonk zijn stem! Na de vlaag van verbittering, die zijn moeder tegenover Mirjam gevoeld had, en waaraan zij in zulke felle woorden uiting gaf, toen zij toespelingen maakte op ingeboren wreedheid, had Victor met zijn moeder Nog jubelde de vogelzang, nog stoeiden zonlichtglansen op bloem en blad. Sterker geurden de bloemen in het licht van den afnemenden dag. Nog lag de zalige glimlach op het bleeke gelaat, toen René met zachten druk de oogleden sloot over den gestorven blik der oogen, die tot het laatste toe liefde, geluk en dankbaarheid uitgestraald hadden tot de vrouwen, met wie hij één geweest was. een lang gesprek gehad. Het was haar toen duidelijk geworden, dat Mirjam wel degelijk zelf ook een groot liefdeoffer gebracht had, en dat het groote geluk, dat Victor als man gekend had, hem door haar groote liefde geschonken was. „Want ik had nimmer willen trouwen Mama! Ik zou nooit een vrouw gevraagd hebben haar leven te verbinden aan een man, die zijn leven reeds weggeschonken had. Dat stond in mijn oogen gelijk aan het huwelijk met een stervende! Dat zij den moed had.... daaraan dank ik het, dat ik tenvolle geleefd heb en verder leven zal in Jozua!” Dit alles herinnerde zijn moeder zich, toen hij de woorden sprak: „Ons huwelijk is vol van zegen geweest!” Dat moest wel zoo zijn; anders was het niet te begrijpen hoe ook Mirjam den stervende glimlachend kon blijven aanzien. Want dat hij nu inderdaad stervend was, begrepen zij allen, die onder dien glimlach een vale kleur zich zagen verspreiden. De schaduw des doods is niet alleen een dichterlijk beeld. Inderdaad valt er een schaduw over het gezicht van hen, die binnen enkele oogenblikken zullen ophouden te leven. Een schaduw, die van binnenuit schijnt te komen, nu het levenslicht dooft! Eén met zijn vrouw, door den huwelijksband en de geboorte van Jozua; één met zijn moeder door zijn eigen geboorte. Nadat Victor in het familiegraf derde Jourdiac’s bijgezet was, vertrokken René en Laure, tegelijkertijd met Angélique. Op den morgen van de afreis vergezelden zij Mirjam op haar dagelijkschen tocht naar het kerkhof, lederen dag bracht zij er armen vol geurende bloemen; witte lentebloemen, die Victor altijd zooveel vreugde gegeven hadden. Zij hadden hem er ook mee toegedekt: de groote grafsteen ging verscholen onder de meidoorntakken en de witte vogelkers, onder dikke witte seringendotten en broze fijne kelkjes der lelietjes. Ook zongen de nachtegalen nog! Wel zou het zoete gekweel nu spoedig eindigen, zooals er ook een einde zou komen aan de overdaad der bloesems. Maar nu was het nog volop Lente! Nü was het n0g.... hun bruidstijd! Wel was het een geheel ander „Les Bouleaux” dan vorig jaar. Toen heerschte er leven, vroolijkheid en drukte. Vol was het huis steeds geweest met de leden der famile, met gasten en bezoek. —Nu klonk er maar zelden een stem of een lach. De oude barones zat wel steeds op haar zelfde plaatsje inden salon of op het terras, maar zij behoefde nu niet te luisteren naar naderende voetstappen van haar kinderen. Zij waren allen heengegaan; alleen Mirjam en Marcelle waren gebleven! En ... . haar groote troost: haar laatste rijkdom: Jozua! Nu zat Mirjam geregeld bij de barones. De wieg stond Marcelle, die tot nu toe altijd het troetelkind van grootmama geweest was, voelde zich eigenlijk het meest van allen verlaten! Haar „andere helft”, de tweelingbroeder, met wien zij altijd op en neer gegaan was als trouwe kameraden, had nu andere zorgen aan het hoofd. Slechts tusschen twee reizen in was hij een paar dagen in „Les Bouleaux”. Gretig luisterden de vrouwen naar zijn verhalen over alles, wat hij zag en meemaakte. Juist voor zijn terugkeer uit Tientsjin had hij de aankomst meegemaakt van zijn vader en moeder, René met zijn vrouw, en van Tante Angélique. Dat hijzelf teruggevlogen was met een fortuin aan goud, wisten de vrouwen reeds uit de courantenberichten. Daar was over uitgeweid; in dezelfde bladen, waarin nog eens een waardeerend berichtje gestaan had over den vroeg gestorven kankerspecialist, Dr. Victor de Jourdiac. Ook over de nieuwe stichting van oom Constant deelde hij het nieuws mede. De ziekenzalen waren in gebruik genomen, twee doktoren aangesteld; een Franschman, specialiteit in tropische ziekten en een Indo-Chinees, die gestudeerd had aan de Leidsche Hoogeschool. Over diens talenkennis had Marcel verwonderd gestaan. Niet alleen dat hij vloeiend de moderne talen sprak, maar ook was hij verschillende Chineesche dialecten machtig, zoodat hij zich met de zieken in hun eigen taal kon verstaanbaar maken. Want Constant sprak de taal van het land, zooals het gesproken werd inde gewesten, dan tusschen hen beiden in. Geen ander levensdoel hadden die beide treurende vrouwen nu meer, dan kleinen Jozua te zien opgroeien! waar hij vertoefd had. Als verpleegsters deden Chineesche-christenmeisjes en vrouwen dienst, die een opleiding hiervoor genoten hadden. Dat Constant gewacht had met de aanstelling eener Directrice-hoofdverpleegster voor de vrouwenafdeeling, en ook pas kort geleden den Franschen geneesheer tot medisch Directeur had aangesteld, ach! de reden hiervan wist Mirjam zelf toch ook? Wel schikte Constant zich in het droeve onvermijdelijke, maar tot aan het eind van het jaar had hij geleefd inde hoop dat Victor en Mirjam deze plaatsen zouden bezetten. Met den Franschen arts voorzag Marcel moeilijkheden. O! niet tusschen hem en Constant, maar, moeilijkheden met de zieken en hun families, en misschien zelfs met de bewoners van de bergstreek. Vóór alleswas Dr. Servais een voorstander van hygiëne, die hij op bijna maniakale wijze doorvoerde. Dit op zichzelf kon Constant hem niet kwalijk nemen. De Missionaris wist bij ondervinding welke noodlottige ziekte-gevallen geschapen worden, door de onhygiënische toestanden, die in dit onmetelijke rijk heerschen. Maar hij, die het volk kende, waakte er steeds angstvallig voor, hen niet te kwetsen in hun verouderde begrippen, die vaak oorzaak waren van treurige gebeurtenissen. Vooral het gevoel der niet gedoopte Chineezen met hun vasthouden aan allerlei ritueel van hun eigen geloof en hun eerbied voor de geesten der gestorvenen, ontzag hij angstvallig. Tusschen gedoopt of niet-gedoopt maakte hij geen onderscheid, waar het opneming en verzorging betrof. Ook wilde hij niet, dat men de nièt-christenen tijdens hun ziekte lastig zou vallen met geloofs-propaganda. Een schijnbaar los daarheen geworpen gezegde van Marcelle op een vraag, die haar broer haar stelde op een middag dat de drie dames hem voor ~Le gouter de cinq heures” zagen verschijnen, deed bij de douairière en bij Mirjam de gedachte ontstaan, die zij eerst verwierpen, maar die hen niet meer los liet. Marcelle schonk voor haar grootmoeder het glas donkeren zoeten wijn in, dat zij gewoon waste drinken. Marcel dronk bier, net als zijn vader; voor Mirjam en zichzelf schonk zij thee. Maar zij deed het zwijgend, met iets vermoeids in haar bewegingen, dat haar broer wel moest opvallen. Van de vroolijke levenslustige Marcelle was hij zoo héél iets anders gewend. Die had altijd een scherts op de lippen gehad en met een taquinerie op de onschuldige plagerijen van hem geantwoord. „Hallo meisjesmaat! wat scheelt jou, dat je stommetje speelt?” vroeg gekscherend Marcel, toen zijn zuster hem zwijgend nog eens zijn glas volschonk. „Mij scheelt niets!” Het antwoord klonk haast onvriendelijk. Verwonderd keek Marcel haar oplettender aan, maar zij wendde het hoofd af. Uit de wieg, die als gewoonlijk tusschen de twee moeders instond, klonken grappige, kirrende geluidjes. Tegelijk stonden zij op en bogen zich over den rand; de douairière en Mirjam. Op dit oogenblik ontdekte Marcel een uitdrukking op het gezicht van Marcelle, die hem een Voor dit alles waren de Chineezen hem dankbaar. De Chineesche dokter was zijn oprechte vriend geworden, terwijl de Franschman zich teveel man van de wetenschap en van de praktijk betoonde, om een plooibaar mensch te kunnen zijn. blik deed slaan inde ziel van het jonge meisje. Zij begreep, dat zij zich verraden had. Tot dicht bij hem kwam zij en met een stem, waaraan zij vastheid trachtte te geven, ofschoon die van aandoening trilde, bracht zij er gejaagd uit: „Marcel! neem mij mee! lk ben zoo alleen! Neem mij mee, dan ga ik naar Oom Constant! Hier schiet ik over!” „Stil, stil!” waarschuwde hij haar, want Mirjam keek plotseling op en ook de douairière draaide het hoofd naar hun kant. Maar uit de wieg stegen weer die kinderkreetjes en de beide vrouwen hadden weer alleen oog voor Jozua! Den kleinen Jozua! hun afgod! „Beloof het mij, Marcel, dat je mij meeneemt! Ik wil oom Constant helpen! Die is óók alleen! Daar kan ik mij nuttig maken!” Gejaagd-fluisterend sprak zij d00r... totdat Marcel haar weer attent maakte op Mirjam, die nu wel degelijk gehoord scheen te hebben, waar het gesprek overging. —Op dit moment ging z-j er echter niet op in. Maar toen het tweelingpaar even daarna naar het tennisveld wandelde, om op Marcels voorstel een partij te spelen, kon zij er niet over zwijgen. Kleine Jozua was weer ingeslapen, nadat hij zich verzadigd had aan moeders borst. Nu lag hij op grootmama’s schoot. In-gelukkig, ondanks het verlies, dat hen beiden in rouw gedompeld had, zaten zij bij elkander. Mirjam naaide kinderkleertjes, die zij versierde met vroolijke bonte motieven, zooals zij dat in haar prille jeugd van haar moeder geleerd had, toen deze noodgedwongen, voor haar vaderloos gezin, hiermee getracht had het brood te verdienen. Den uitzet voor haar „Ik meende dat ik iets verstond, maar ik moet mij bepaald vergist hebben!” antwoordde de oude dame. „Ik vrees dat U het dan wèl goed verstaan hebt! Marcelle voelt zich alléén! Dat is heel erg Mama! Het verwijt treft ons, Uen mij! Mij vooral! Maar het is zoo begrijpelijk, dat mijn vriendschap heeft moeten achterstaan bij mijn moederschap. Mijn gevoel voor Marcelle is niet veranderd. Alléén ja ik kan er niets aan doen, Mama! Sedert Victor er niet meer is, ben ik egoïst geworden in mijn moederliefde. Jozua is mijn wereld. Zonder te willen heb ik Marcelle verwaarloosd en haar daardoor groot verdriet gedaan. Zóó baby had zij geheel zelf genaaid. Daaraan was zij begonnen van den dag af dat zij en Victor uit Engeland teruggekeerd waren in „Les Bouleaux”. „Vreemd eigenlijk,” dacht zij nu, „dat ik geen oogenblik meer erover gedacht heb, om mij weer bij een vrouwenbond aan te sluiten, en weer te spreken over dat groote vraagstuk, dat mij zoo na aan het hart ligt.” Instinctmatig begreep zij, dat het vraagstuk, dat haar nu bezig hield, van grooter belang voor haar was: de opvoeding van haar kind! Dat vulde nu héél haar leven. Maar zou dat andere niet iets voor Marcelle kunnen zijn? die voelde zich alleen! Die schoot over! Zij was ook op weg, een oude jongejuffrouw te worden, die niets om handen had. Haar studie boezemde haar ook geen belang meer in. En nu wilde zij naar Constant! Er zat iets zieligs inden toestand. „Mama!” begon Mirjam, „ik wou U iets vragen. Hebt U daareven iets verstaan van het gesprek, dat Marcel en Marcelle samen hielden?” groot, dat zij Marcel smeekt, haar mee te nemen!” „Haar meenemen? waarheen?” Er klonk schrik in de vragen. „Naar China. Zij wil naar Constant!” „Naar China? is ze dwaas? wat wil zij daar zoeken?” „Constant helpen! Ik begrijp het wel Mama! Marcelle is langzaam aan op den leeftijd gekomen, waarop in iedere vrouw de drang der natuur werkt. Die drang is de vervulling van de eenige bestemming der vrouw: moeder worden. Om die taak te vervullen, hoopen er zich schatten van liefde in haar op, en verlangens, die liefde te uiten. Dat begrijp je zelf pas als het geluk je ten deel valt, deze hooge bestemming als vrouw deelachtig te worden. Vóór dien tijd .... zoek je het langs andere wegen! Op sociaal gebied, of inde een of andere studie. Je oogen gaan open, zoodra je inde onmiddellijke nabijheid van het groote moedergeluk leven mag. Zóó vergaat het Marcelle nu. Zelf is ze er zich niet van bewust, waarom ze zoo lusteloos en stil is! Waarom ze zich alleen voelt en overgeschoten! Het is, omdat haar armen leeg zijn .... Vrouwenarmen, is ’t niet mama, zijn om er een kindje in te wiegen, zooals U nu Jozua in Uw armen wiegt! Vrouwenarmen zijn geschapen om te omhelzen. Eerst den uitverkoren geliefde, die de aangebeden man wordt, en dan later het kind, dat verafgood wordt!” Zooals ze gesproken had, was het de ernstige Mirjam, die als kind troost gevonden had inde vriendschap van de vroolijke Marcelle. „Zeker! je hebt het bij het juiste eind, m’n kind! Mar- siachtigheid. Onze levenslustige Marcelle! Ik vind het zielig! Het is hier voor haar ook wel eenzaam geworden. Haar ouders en haar broer bijna voortdurend weg. En hier twee vrouwen in rouw! Dat zij naar China wil, zal ook wel zijn reden vinden in het feit, dat al de anderen daar nu zijn! Angélique en Etienne ook! De d’Austins, die met hun jacht een wereldreis maken, komen er iets vroeger of later! Mij dunkt het zou voor Marcelle het beste zijn, haar die reis te laten maken. Maar niet per vliegtuig, om linea recta bij Constant neer te dalen. Op die manier ontmoet ze geen menschen. Neen; de reis over zee! Dat lijkt mij inde gegeven omstandigheden het beste! Wat denkt U ervan?” Met spanning zag zij haar schoonmoeder aan. Deze moest blijkbaar haar voorstel even verwerken. Ja: de anderen waren er allemaal in het verre land, in China. Het was zoo heel begrijpelijk, dat het jonge meisje naar hen verlangde. „Maar alleen naar China?” Zij vroeg het, als een onmogelijkheid! „Neen Mama! niet alleen! Met ons! —Of zou U Constant ook niet eens willen bezoeken in zijn nieuwe missiehuis? En Angélique terugzien? Wie weet hoeveel jaren er voorbij moeten gaan, éér zij kans krijgen, naar U toe te komen.... Daarbij geloof ik, dat een zeereis ons beiden goed zou doen. Wij sluiten ons hier als ’t ware op in onzen rouw! Dat kan op den duur niet goed zijn. Victor zou het zeker niet goed vinden! En voor Marcelle zou het een uitkomst zijn. Willen we het doen?” Zij had de moeder in haar teere punt getroffen, door Victors woorden over zijn volle geluk, dat hij in zijn korte leven toch gekend had, waren het, die haar de groote opofferingen van den missionaris in allen omvang deden begrijpen. Door den dood van zijn broer was hem de laatste kans ontnomen, voortaan in een intiemere sfeer te leven. Ja! zij wilde gaan! Haar leeftijd kon geen bezwaar zijn. Ondanks haar vier en zestig jaren was zij sterk en oergezond. Deze groote blijdschap wilde zij den vereenzaamden zoon bereiden. Ook haar andere kinderen weerzien tegelijkertijd! O! het was een heerlijk denkbeeld van Mirjam geweest, deze reis over zee met z’n vieren: de beide moeders, het jonge meisje en kleine Jozua,.... naar China! Aan boord van het Hollandsche mailschip „Indrapoera leefde Marcelle geheel op. Deze Indische boot was wel niet van het allerlaatste type, zooals de Dempo of de Johan van Oldenbarneveld, die ware zeekasteelen geleken, maar het was een mooi gezellig schip! Op aanraden van Marcel waren zij besloten met een schip van den Rotterdamsche Lloyd te gaan. Hollandsche zee- Vóór alles moeder. 13 een beroep te doen op haar liefde voor de andere kinderen, die zoo ver weg waren. Ja! haar hart verlangde naar hen. Na den dood van Victor was zoo vaak een vage angst bij haar opgekomen, dat zij ook de anderen zou kunnen verliezen! Of .... dat zijzelf sterven zou, zonder de afwezigen terug te zien! Vooral naar Constant trok haar hart, omdat zij ook pas goed was gaan beseffen, wat deze zoon feitelijk allemaal ontberen moest. lui stonden alom bekend als de beste zeevaarders, en over het leven aan boord voor de passagiers was maar één roep: uitstekend! Ook de bediening door inlandsch personeel gaf dadelijk een apart cachet aan de onderneming. Te Marseille waren zij scheep gegaan. Vóór zijn vertrek per vliegtuig had Marcel alles voor zijn Grootmama in orde gebracht. Twee ruime hutten, elk voor twee personen, aan bakboordzijde, wat in dit geval beteekende, dat zij aan den koelsten kant lagen. Inde eene hut stonden de koffers en valiezen van Mirjam en Marcelle reeds klaar; inde andere, naast-aan, de bagage van de oude Mevrouw, en Thérèse! De oude getrouwe was er zóó ontdaan van geweest, toen de douairière haar meedeelde dat „Les Bouleaux voor geruimen tijd zijn bewoonsters zou missen, dat de dokter had moeten komen. Hem durfde zij het bekennen, dat zij voelde, hoe zij een scheiding van haar mevrouw een scheiding vaneen jaar wellicht niet zou overleven. Van haar kinderjaren afwas zij nooit een dag van „Les Bouleaux” vandaan geweest, en nu zou zij ineens alles moeten missen ? ledereen zou heengaan, óók de oude barones? Zij alleen achterblijven? Dat moest toch iedereen begrijpen, dat men haar evengoed dadelijk het leven kon benemen? En hoe zou „Madame la Baronne” het ooit kunnen stellen zonder Thérèse? Weenend had zij gesmeekt, mee te mogen gaan. Zelf wilde zij de reiskosten wel betalen, als men haar maar niet achterliet als een onnut, af gedankt meubel. Geroerd door dit blijk van trouw en aanhankelijkheid had de oude barones dadelijk in haar verzoek toege- schillende clubjes onderling was niet denkbaar! Niemand, die geen aansluiting vond, want dat was ook zooiets merkwaardigs: die domme Hollanders onderhielden zich met de meeste vreemden in hun eigen taal. Haar tafelbuurman, die zich voorgesteld had als de Jongh, Fred de Jongh; kapitein bij de Java—China—Japan Lijn, sprak verschillende talen. Men had de drie baronessen de Jourdiac aan eender tafels geplaatst voor acht personen, dicht bij de middentafel, waar de kapitein presideerde. Want de douairière had verzocht, haar met haar schoondochter en haar kleindochter dicht bij elkander te plaatsen. De vierde dame droeg een der oude namen vaneen der bekende patriciërsfamiliën, die sinds jaar en dag hun fortuin inde cultures op Java verdienden. Zij was een gezellige praatster, die het Hollandsch met een licht Indisch accent sprak en haar Fransch wel wat radbraakte. Maar daarvoor schaamde zij zich niet. Men begreep haar, en dat was hoofdzaak. „N’est-ce-pas, madame? vous comprend trés bien de moi?” vroeg ze en lachte erbij. „Mais oui, madame; trés bien même!” verklaarde de barones gracieus. Van het Hollandsch, en die andere taal, waarmee mevrouwde Beij—Soetens Zuijdichem bevelen gaf aan de inlandsche jongens, begrepen de Frangaises immers geen woord. Maarde kapitein van de Java—China—Japan Lijn sprak onberispelijk Fransch, evenals de hoofdadministrateur, die ook aan hun tafel zat. De derde tafelgenoot, Don Ricardo Menadoz y Caranza, een Spanjaard uit Barcelona, was eveneens de Fransche taal machtig. Maar kapitein de Jongh had hem toch in zijn eigen taal te woord ge- je weer eens je eigen taal spreken!” „Als ik het nog niet verleerd ben, tenminste!” Een blos van blijdschap kleurde de wangen der jonge weduwe, staan. De vierde tafelheer, een assistent-resident, die na zijn verlof weer terugkeerde naar zijn standplaats op Java, voltooide het gezelschap. Ook hij bediende zich van het zoetvloeiende Fransch, zoodat men hun tafel al gauw als „de Fransche tafel” aanwees. Het was heerlijk voor de Frangaises. Marcelle was weer een en al levendigheid. „Hoeveel talen spreekt U eigenlijk wel?” had zij kapitein de Jongh gevraagd. Want zij had hem ’s middags op het promenadedek Duitsch hooren praten met den grooten dikken heer, die op weg naar China was. Een Duitsch koopman, die de reis al meer gedaan had, toevallig op het schip, dat onder gezag van de Jongh stond. Met de twee hypermoderne, magere maar chique Engelsche dames, mrs. en miss Potter Brown, had hij zoo’n beetje staan flirten.... in het Engelsch! Tegen het personeel sprak hij eveneens hun taal, en toen de Chineesche laundry-man het sportdek overging, met een waschmand op zijn nek, had de Jongh hem iets toegeroepen, waarop de Chinees met een genoeglijken grijns antwoordde. „Hoeveel talen? Ja, dat zou ik zelf nog eens moeten nagaan, freule.... Mijn eigen taal, Chineesch, Maleisch, Spaansch, —Fransch, Duitsch, Engelsch natuurlijk, Noorsch, Poolsch en ’n mondje Russisch. Dat zijn er nu, hebt u ze geteld?” „Tien! geweldig!” de bewondering klonk in haar stem en blonk in haar oogen. „Hoor je dat, Mirjam! tien vreemde talen.... en óók Poolsch! Dan kun stelde hij haar voor naar het voorschip te gaan. Daar was het stoere volk bijeen van de equipage; matrozen en de bootsmannen! De Jongh hield een praatje met den uitkijk, deelde sigaren en sigaretten rond en wees Marcelle den stand der sterren van het zuidelijk halfrond. Zoo ontstond een camaraderie, die zoo weldadig aandeed, omdat geen van beiden aan banale flirt dacht. Op een avond, dat zij Aden reeds gepasseerd waren, werd Marcelle getroffen dooreen vreemd verschijnsel- Het was, of uit de verte, van onder uit de zee, vloeiende eilanden omhoog kwamen, die onder de oppervlakte meedreven op de strooming. Lichtend, wit met rooden gloed dreven zij voorbij het schip. De Jongh verklaarde het haar: het waren infusoria; infusiediertjes! Maar dadelijk voelde Marcelle zich op bekend terrein, tot groote verwondering van den Hollandschen kapitein. Nu vertelde zij hem van haar studie, die zij het laatste jaar had laten glippen. Maar hier herleefde haar belangstelling, zoodat die twee in een grappig geleerd gesprek verdiept raakten. „U moest eens zien, wat een wondere wereld er leeft inde diepten der zeeën, freule! Dat is méér dan feëriek! Hebt U wel eens gehoord van de zeetuinen der Molukken? O! als U het gedaan kunt krijgen, moet U een reis daarheen maken. De hemelsche pracht van den kleurigen algengroei, daarbij haalt zelfs geen tropische plantengroei! U gaat naar Tientsjin, vertelde U toch! Vandaar uit kunt U er ook komen. Als U het toestaat, zal ik eens een mooie route voor U in elkaar zetten!” Thérèse had ervoor gezorgd dat alles keurig op tijd gepakt stond, zoodat de inlandsche bedienden de bagage reeds weghalen konden, nog vóórdat de Indrapoera aan den aanlegsteiger gemeerd lag. De douairière zat met Mirjam inden damessalon, maar Marcelle liep nog heen en weer om nu eens hier, dan daar te blijven staan om afscheid te nemen. Er was nog post gedistribueerd, waaronder ook brieven van René en Laure, van Angélique en een opgetogen schrijven van Constant. René was van plan zijn moeder te Shanghai te komen afhalen om dan met den auto van het gezantschap naar Tientsjin te rijden. Op die manier kregen zij dadelijk een begrip van het land en de bevolking, en het ging zooveel sneller. Daar stevende mevrouwde Beij—Soetens Zuijdichem met tranen inde oogen op Marcelle af. Zij had reeds afscheid genomen van haar nieuwe vriendinnen, de oude barones en van Mirjam. Marcelle had zij overal gezocht. „Moi cherche vous; pas voir!” begon zij in haar brabbeltaaltje, terwijl zij Marcelle’s handen drukte. Het werd een mengelmoes van slecht Fransch, Indisch-Hollandsch en Maleisch, totaal on- Dankbaar nam zij zijn aanbod aan, terwijl zij er zich op betrapte, dat zij den stillen wensch koesterde, dat hij daarbij haar gids zou mogen zijn. Zijn verlofwas om, en hij was op weg, om zijn dienst te hervatten. In Singapore verwachtte hij bericht, wanneer zijn dienst weer begon en welk schip hij onder zijn bevel zou krijgen. In Singapore moesten de reizigers ook overstappen op de Tjiliboet, eender schepen van de Java—China—Japan Lijn. begrijpelijk voor de Frangaise. Een tragi-komische uitdrukking verscheen op het goedige gezicht van de Indische dame, om ineens te veranderen ineen breeden glimlach. Zij had kapitein de Jongh ontdekt, en riep hem bij zich. „U moet mij helpen! Ik weet geen enkel woord Fransch meer, door de emotie! Zegt U tegen freule Marcelle, dat ik hoop haar nog eens spoedig terug te zien. Dat ik héél veel van haar houd, omdat ze zoo lief en eenvoudig is. Ze moet mij in Djokja komen opzoeken! En zeg haar, dat ze gauw trouwen moet. Ze is veel te mooi en te lief om een oude vrijster te worden!” Met een ietwat gegeneerden glimlach op zijn zonnig gezicht bracht hij de woorden over inde Fransche taal. Zijn blauwe oogen twinkelden; de zeewind joeg zijn blonde lokken door elkaar! „Madame de Beij dit qu’elle espère vous revoir bientot. Elle vous aime beaucoup, sincèrement, parceque vous êtes si gentille et bonne fille. II faut que vous alliez la voir a Djokja.” Even aarzelde hij want Marcelle stond voor hem, met trillenden mond en vochtige oogen. Maar Mevrouwde Beij drong bij hem aan: „Zeg ’t haar, dat ze trouwen moet!” Zijn stem werd ernstig en iets onvast toen hij haar handen nam. „Mademoiselle de Jourdiac, madame de Beij y tient que je vous dise que vous devriez vous marier .. . ! Vous êtes beaucoup trop belle, et trop charmante pour coiffer Sainte Cathérine!” Zij keken elkander aan! Het lichtte in beider oogen. Toen steeg er verwarring in hun harten. Maar Marcelle verbrak het pijnlijke van den toestand, door helder op „Je suivrai son conseil, dèsque j’aurai trouvé le vrai Joseph sur mon chemin!” zei zij spotlachend. Maar in haar herinnering klonk haar eigen stem, die eens tegen Marcel gezegd had, dat deze Jozef liefst groot moest zijn en blond met blauwe oogen! Zooals de man die nu voor haar stond en die haar bewonderend aan bleef zien! Begreep de Indische dame dat zij te veel was? Met een lief lachje dribbelde zij weg, en liet die beiden alleen. Toen pas hoorde Marcelle het nieuws: Kapitein de Jongh stapte eveneens over op deTjiliboet! Ook hij ging door naar Shanghai. Daar lag eender kleinere booten der J. C. J. Lijn voor hem gereed, waarmede hij een reis langs de kust moest maken, om er de kleinere havens aan te doen, die aan de Gele zee en rond de golf van Petchili liggen. Dus tot Shanghai zouden zij van eikaars gezelschap blijven genieten. Opgetogen kwam Marcelle bij haar grootmoeder en Mirjam. Ineen spontane opwelling kuste zij ze allebei. Het moest wel opvallen hoe stralend zij er uitzag! Mirjam begreep ook zonder dat zij het zeide, wat er aan de hand was, toen Marcelle met een stem, die hoog klonk van blijdschap, meedeelde, dat Fred de Jongh, le capitaine de Jongh, óók doorreisde naar Shanghai. Beteekenisvol zagen de beide dames elkander aan. Toen zij het jonge meisje even later in gesprek met hem zagen, zei de oude barones: „Je hebt gelijk gehad, te lachen! Een blijde jubelklank, waaraan ook Fred de Jongh moest meedoen, en die aanstekelijk werkte op die goede mevrouwde Beij. „Ik zou het betreuren kunnen, dat U die zware reis hierheen maakte, als Laboudier’s voorspelling waarheid zou worden. Dan zou U al overeen paar maanden weer terug moeten keeren! Ik vrees, dat dat U te veel vermoeien zal! Trips naar de goudmijnen en naar de St. Lazare-stichting zouden voor jou dan ook verkeken zijn, meisje!” vervolgde hij. „Maar .... ik denk dat jij ook zonder die uitstapjes al tevreden bent met wat deze reis je schonk!” Marcelle lachte gelukkig! Per slot van rekening kon het haar ook niet schelen, of ze veel of weinig van China te zien kreeg. Over drie weken kwam Fred in Tientsjin. Dat was van veel grooter gewicht. Zij verlangde naar hem, ook omdat dan vastgesteld zou worden wanneer hun huwelijk gesloten zou worden, en waar zij zich zouden vestigen. Misschien wel in Shanghai. O! zij zou van China toch genoeg te zien krijgen! Dat Laure niet meegekomen was, daarvoor bestond een geldig excuus! Etienne vertoefde weer in het mijndistrict. Dat deed hij nu geregeld iederen keer dat de „Wat voor voorspellingen zijn dat?” Zijn moeder vroeg het.... „Ach Mama! U kent Laboudier. Die doet altijd zóó gewichtig. Hij is persoonlijk een paar maal heen en weer gereisd, om de zaken met het departement van oorlog in orde te maken. Hij beweert dat we binnen het halfjaar hier oorlog hebben met Japan. Daarom drong de Chineesche minister van defensie zoo aan op spoedige levering hunner bestelling van mijn antigifgashandgranaten!” Hij zuchtte, streek de hand door zijn haar, drukte toen zijn dochter liefdevol tegen zich aan, terwijl hij een opgewekter toon aansloeg. René had verzwegen, wat de officier hem had medegedeeld. Maar inden restauratiewagen, tijdens het Vóór alles moeder. 14 heid steeds meer wijken moest voor ongegronde tobberijen. Toch kon zij dien nacht den slaap niet vatten. Verbeeldde zij zich dat nu, of stond de trein, die toch een express heette te zijn, niet noodeloos vaak stil ? Een paar maal had zij het gordijntje weggeschoven. In het veld stonden zij; in het duister. Voetstappen langs den trein; haastige voetstappen ook inde gangen. Dan ging het weer verder! Mirjam sliep rustig door, en ook de kleine Jozua genoot den gezonden vasten kinderslaap! ’s Morgens kleedde de oude barones zich al vroeg aan. Toen zij inde loopgang verscheen stond René daar, in gesprek met een Chineeschen officier. Bij de nadering van zijn moeder zwegen beiden. De officier groette en verwijderde zich! Wat beteekende dit? Waarom stonden bij de harmonica-doorgangen der wagens en op het platform van het restauratie-rijtuig soldaten opgesteld, met karabijnen over den schouder? Wat bezielde de menschen op de landwegen, die bij trossen voortspoedden, met wat armzalig huisraad bij zich en vee, dat zij voortjoegen? Hoe verder zij naar het Noorden kwamen, hoe meer van zulke troepen de andere richting insnelden. Op de rivieren, die zij overgingen, dreven groote vlotten met kleine huisjes erop. Met honderden zaten mannen en vrouwen en kinderen bijeen op de boomstammen, die zeker in der haast aan elkander gebonden waren. Jonken en huisbooten, kleine schuitjes en groote booten, alle denzelfden kant op: naar het Zuiden. Chineezen. Trévouse had er de voorkeur aangegeven, meer afgelegen te wonen. Het park, waarin de villa stond, strekte zich in grooten omtrek uit. Ook domineerde het huis heel de omgeving, doordat het terrein het hoogste punt vormde. De tuin was eenmaal aangelegd geworden op grillige Chineesche wijze. Met vijvertjes, kronkelpaden, hooge ronde roodgelakte brugjes en veel wilde kersenboomen, die nog bloeiden. Een gedeelte van het strand behoorde erbij. Hier stond het tuinhuis; een ruim paviljoen, dat een eigen aanlegsteiger had, die een eind in zee ingebouwd was. Hier op dit stuk strand had Laboudier enkele maanden geleden de demonstratie met de antigifgas granaten gegeven. Uit dit paviljoen ontwaarde men de stad in heel haar uitgebreidheid, terwijl het nieuwe vliegstation met de landingsvelden van den Service Aériën duidelijk te onderscheiden waren. Maar .... hoe René ook tuurde door den scherpen zeekijker, geen vliegtuig viel te ontdekken inden openstaanden hangar. En nog geen nieuws van Marcel. Angélique had getracht verbinding met haar man te krijgen. Hij had toch zelf verteld, dat zijn radio-ontvangstation met eigen zender ’n pracht stuk werk was geworden. Als hij thuis was, onderhield hij zich met de ingenieurs en den plaatselijken directeur op deze wijze. Nu kreeg men geen antwoord. Ook René was al even onfortuinlijk. Zoo steeg de onrust en de spanning. Eindelijk, na twee dagen ...., vergiste zij zich niet? Nee; moederoogen zien scherp. Laure maakte er de anderen opmerkzaam op. Daar, nog als een stip, was dat wéér een vogel? 0f.... zag ze goed? Was dat nu niet een vlieg- „Ja! net als thuis.... maar toch nog zoo héél anders!” Zoo dacht de oude barones. Want.... weer kneep beangstigend dreiging van komend gevaar in haar hart. Maar zij sprak het niet uit. Want wat er ook komen mocht, zij was er dankbaar voor, dat zij hier allen bij elkander waren. Zij hadden het vliegtuig zien dalen en wachtten nu in den salon op Etienne en Marcel. Wat duurde het lang! zoover was de afstand van Tientsjin tot hier toch niet! Vol ongeduld wachtte Angélique aan eender vensters, waar zij stond uitte zien. Zoodra een auto voor het hek stilhield, snelde zij haar echtgenoot tegemoet! Laure volgde haar, want al had zij zich beter weten te beheerschen dan haar schoonzuster, nu zij Marcel veilig en wel zag uitstappen, had zij het wel willen uitjubelen! Wat talmde Etienne nu? Reeds wilde tuig, dat naderde? Ze zaten allen in het paviljoen, waar ze steeds weer naar toegetrokken werden! Hoor! nu hoorde je toch duidelijk geronk vaneen motor! grooter en grooter werd de mechanische vogel. Een snik ontsnapte Angélique, terwijl Laure, met de handen op de borst gevouwen, turen bleef naar de machine, waarop men duidelijk de kleuren zag van het blauw, wit, rood tegen den onderkant der vleugels. Het Fransche vliegtuig, bestuurd door Marcel. Kijk, nu konden zij ook de letters lezen: S. A. Fr. Ch Service Aériën France Chine! Boven hun hoofden ronkte het; een arm wuifde naar omlaag! Met haar gazen shawl wuifde Laure. „Ach God! net als thuis, als hij over „Les Bouleaux” vloog!” merkte de oude Thérèse op! Marcel vertelde, en bij zijn verhaal ging er een siddering van afgrijzen en ontzetting door de luisterenden. Dat zooiets mogelijk was inde twintigste eeuw! Het deed aan als een relaas uiteen Indianen-roman. „Zooals gewoonlijk ben ik van hieruit eerst naar oom Constant gevlogen. Daar kreeg ik al den indruk, dat er een andere geest heerschte. De Christen-Chineezen leken mij bangelijk, schichtig in al hun bewegingen. De Chineezen daarentegen hadden beslist iets brutaals en provoceerends in hun optreden. Oom Constant bekende, dat het inderdaad zoo was. Maar dat het zoó sterk tot uiting kwam, dat een vreemde als ik, het dadelijk had kunnen opmerken, dat verontrustte hem blijkbaar. Dan moest het erger zijn, dan hij zich bewust was. Wat de oorzaak was, vertelde hij mij ook. Op een van de lager gelegen bergplateaux bevinden zich hol woningen, die zeker al heel oud moeten zijn. geborgen! Het goud!” krijschte hij. Afschuwelijk was het om aan te hooren. Schreiend volgde Angélique de groep, terwijl Laure en Marcelle de armen om haar heen sloegen. Gesteund door René en Marcel waggelde Trévouse, meer dan hij liep, den tuin door. Inden salon, waar de oude barones met Mirjam het vreemde tooneel hadden gadegeslagen, liet hij zich met een smak neervallen op den canapé. Hij verborg zijn hoofd in de kussens, maar toch hoorde men hem herhalen: „Het goud is geborgen! Het goud!” Door zachten dwang van René en op het smeeken van Angélique, liet hij zich tenslotte ertoe overhalen naar zijn kamer te gaan, waar hij dra ineen zwaren slaap viel, die voor de helft bewusteloosheid was. Toen ik vandaar opgestegen was, en Noordoostelijk vloog, over het gebergte, waar gewoonlijk bijna geen levend wezen te bekennen viel, werd ik dooreen vreemd verschijnsel getroffen. Mijn weg gaat daar dooreen bergpas; om mij te oriënteeren houd ik een meertje in het oog. Nu zag ik van het meer tot boven aan den pas, iets dat op een reuzeslang geleek, en dat voortkroop. Ik daalde tot op een honderd meter, en wat denkt U dat het waren? Soldaten! ’n heele colonne! Gewapend en wel! Toen ik den pas over was kwamen er nog steeds de grenzenlooze vereering voor de graven der afgestorvenen koestert, die den vromen Chinees eigen is? Heeft hij het geval rondverteld? Is dat de oorzaak van de vijandige houding, die hen nu schijnt te bezielen ? Constant vermoedt het. Hij heeft Dr. Servais op zijn roekeloos gedrag gewezen en hem verboden iets uitte voeren van dien aard. De Chineesche dokter is nu naar dien tempel gegaan, om met de bewoners van de streek te praten en hen weer tot kalmte te brengen- Het is kwaad volk, als zij het op iemand voorzien hebben. Vooral sedert de bouw van het Missiehuis zwerven er daar steeds grootere benden rond. Die brengen er den oproerigen geest in. Het is te hopen, dat de Chineesche arts succes zal hebben, ’n Bezadigd, verstandig man. Ik had oom Constant graag dadelijk meegenomen, omdat hij mij vertelde, dat hij toch van plan is, hier naar toe te komen. Maar hij wilde de stichting niet verlaten, vóórdat Dr. Li-tse-Long terug was. Hij voorzag verwikkelingen als Dr. Servais alleen achterbleef. Even wischte Marcel zich met zijn zakdoek het gelaat af. Toen vervolgde hij zijn spannend relaas. „Toen ik eindelijk zoo dicht bij was, dat ik de boortorens en de gebouwen had moeten herkennen, dacht ik, dat ik mij inden afstand had vergist. Maar, aan den loop van de rivier zag ik duidelijk, dat ik toch boven het terrein van de Tian-Sjanmijnen vloog. Langzaam daalde ik. Een chaos van steenblokken en ijzer, van machinerieën, dat was wat er over was van het geweldige werk. Nog lager vloog ik en —o! afschuwelijk! Een slachtveld kan niet vreeselijker aanblik zijn! Lijken! honderden lijken! verminkt! verbrand! Mijn eerste gedachte was, te stijgen en te vluchten van die verschrikking. Want ik meende dat ik toch al te laat was. lets hield mij terug. Uit meer. Een gehucht stond in brand. Nog verder smeulden heele dorpen!.... Die heele streek van de Tian Sjanketen ligt geteisterd en verwoest. Ik heb gevlogen als een bezeten duivel. Ik zal nooit meer spreken over bijgeloof als men het voortaan over voorgevoel heeft!”— „O God .. .. ’n voorgevoel ?” onderbrak de stem van de oude barones het verhaal, waar ieder gespannen naar luisterde. „Ja grootmama! Ik heb een héél duidelijk voorgevoel gehad, dat ik zoo snel vliegen moest als met mogelijkheid uit de machine te halen is, omdat Oom Etienne in gevaar verkeerde! Goddank dat ik geluisterd heb naar die stem binnen in mij. Bij ieder nieuw bewijs dat ik onder mij zag van de verwoede vernielzucht van het rooversleger, was het me, of ik oom Etienne’s stem hoorde, die mij toeriep: ,Gauwer, sneller! of je komt te laat voor mij!” den berg van puin stak een stok en daaraan wapperde een gescheurde lap! maar die besmeurde lap, dat was onze vlag! Die vlag sprak! Die vlag kreeg een stem: „Kom! Kom gauw! Red me!” ’t Was weer Etienne, die mij riep! lk heb een geschikte plek gevonden om te dalen. Over lijken heb ik moeten stappen, om bij de vlag te komen! Hier is ze!” .... Hij opende zijn vliegersjas! De gehavende, gevlekte lap had hij om zijn lichaam gewonden, maar het blauw-wit-rood sprak ook tot René en tot de vrouwen. De aandoening werd te machtig en snikkend kusten zij het dundoek, toen Marcel het losgewikkeld had en aan zijn vader overhandigde. „En hoe heb je mijn man gevonden?” Angélique had moeite de woorden uitte brengen. „De vlag wees mij den weg, tante! lk herinnerde mij, dat zij gewapperd had aan den mast, die boven de eerste mijnschacht was geplant. Toen ik op handen en voeten over de puinbrokken kroop, om de vlag te bereiken, meende ik steunen te hooren. Eerst dacht ik, dat mijn fantasie mij parten speelde, maar. .. toen ik scherper luisterde, hoorde ik héél duidelijk hetzelfde jammerende gesteun. Dat moest uit den mijningang komen, die versperd was door balken en steenen. Goddank waren ze niet zóó groot, dat ik ze niet kon afwentelen, al kostte het bovenmenschelijke inspanning. Ik moest héél voorzichtig te werk gaan; ik was maar alleen. Op mijn roepen kreeg ik flauw antwoord. Het was oom Etienne! Uren heb ik gewerkt, tot de opening vrij was. Inden koker hing een lift, die met horten en stooten toch nog functionneerde. De verwoesting bleek alleen bóven den grond te hebben gewoed. Maar het electrische net was kapot. Ik heb een van de lampen van mijn vliegtuig gehaald en ben afgedaald. Op het geluid af, kwam ik ineen mijnspelonk, en daar vond ik Oom Etienne. Eerst wilde hij zich niet weg laten brengen. Hij wilde het goud blijven bewaken. Het lag daar opgestapeld. Toen de uitkijkposten onraad gesignaleerd hadden: een leger van roovers in aantocht, zijnde gouddelvers allen op het signaal naar boven gesneld. Oom Etienne was alleen bij het goud gebleven. Wat er precies gebeurd is, weet hij ook niet. Hij heeft héél duidelijk het ratelend geknetter van het mitrailleurvuur gehoord. Toen een slag, alsof de aarde barstte en daarna niets meer. Het licht was uitgegaan! Van de plaats, waar hij zich bevond, durfde hij zich niet verwijderen. Hij heeft gemeend, dat men hem wel zou komen verlossen. Toen ik hem vond, waren er al dertig uur verloopen. U begrijpt, hoe uitgeput hij was, méér nog door den zenuwschok dan doordat hij niets gegeten had; en niets had om te drinken! Geslapen had hij ook niet. Hulp kon ik nergens halen. Ook de radiozender was vernield. De ramp moet haar oorzaak hebben in het ontploffen van den voorraad dynamiet, die gebezigd werd bij het losmaken van de groote steenblokken. Oom Etienne veronderstelt, dat de Europeanen, toen ze merkten, dat ze het tegen de overmacht zouden moeten afleggen, zelf de explosie hebben bewerkstelligd!” „Maar.... hoe komt het dan, dat je nü pas hier bent. We hebben doodsangsten om jullie uitge- „Ik heb de dooden eerst begraven, Moeder!” Met eerbied zei hij het; maar bij de herdenking verbleekte hij. Het was een zware taak geweest. Voor Etienne had hij een bed gespreid van zijn warme vliegersjas en de plaids, die hij steeds op groote hoogte gebruikte. Biscuits had hij voldoende bij zich. Ook cognac en drinkwater! En terwijl Etienne inde schatkamer rustte, had hij, heel alleen, de dooden, één voor één, inde lift naar omlaag gebracht en ze bij elkander gelegd ineen lage mijngang, waarin enkele dagen tevoren nog gewerkt was. „Ik heb ze toegedekt met het fijne gruis! Ze rusten onder een deken, die met goud doorweven is; de arme bliksems!” Hij zweeg! maar al vertelde hij het niet in bijzonderheden, allen konden het zich voorstellen, wat dat voor hem geweest moest zijn. Zoovéél verminkte dooden, die door zijn handen gegaan waren; die hij in zijn armen gedragen had; die gerust hadden tegen zijn borst! Op een enkele had hij papieren gevonden, maar bij de meesten niets! Hij wist dat er Polen, Franschen, Duitschers, Hollanders bij waren. Nu, inden dood waren het: Menschen! gestorven menschen, en niets anders! „God hebbe hun ziel!” sprak de douairière, en vouwde de handen. „Hun ziel? die hebben ze bij hun leven al verkocht aan den duivel! den goudduivel!” Angélique barstte in snikken uit. Pijnlijk getroffen staarde men elkander staan!” verweet Laure hem, terwijl ze de dichte lokken streelde van haar jongen. dat zich blijkbaar in het gezin van Trévouse Bligny had afgespeeld, sedert het oogenblik, dat Etienne zich met deze exploitatie had ingelaten. Zij beseften het: Ook hij had zijn ziel verkocht aan den Afgod van het goud!” „Kom! ik móét een paar uur rusten, eer ik terug ga.” Marcel was opgestaan. „Terug ga? terug? O! naar Parijs bedoel je!” „Nee moeder! naar de St. Lazare-stichting; ik ga oom Constant halen!” „Die zou toch op eigen gelegenheid komen? Die weet niet beter of je bent alweer een paar dagen op weg naar Europa!” wierp zijn moeder hem met bezorgde stem tegen. „’t Is niet veilig meer langs de wegen Mama! Het is opstand, die zich uitbreidt, en niet meer te stuiten is!” Nu mengde Marcelle zich in het gesprek. „Maar het gaat toch niet tegen de vreemdelingen? Ik dacht, dat die veilig waren!” „Dat zie je aan wat er inde Tian-Sjanmijnen gebeurd is! Nee, vlei je daar maar niet mee. Het gros van de Chineezen, de fanatieke domme massa, haat de vreemdelingen nog net zoo fel als vroeger. Als de Chineesche muur vandaag gesloopt werd, zouden ze morgen beginnen aan den wederopbouw! Het is met reden, dat de Europeanen inde groote steden in hun eigen wijken wonen, die onder militaire bescherming staan!” De oude barones kwam naar hem toe. „Is het nu óók een voorgevoel, dat je naar oom Constant drijft?” vroeg aan. Hier kregen zij een blik in het stille drama, ze, en haar oogen verrieden grooten inwendigen angst.— Hij las dien angst in haar. Om dien niet te vergrooten, ontweek hij een direct antwoord. „In ieder geval lijkt het mij veiliger, grootmama!” „Ga dan rusten! Hoeveel uur slaap heb je noodig?” „O! Als ik vier uur slapen kan is dat voldoende!” „Wil je dan inden nacht vliegen?” informeerde René.— „Ja vader!” was het antwoord dat hij luid uitsprak; en alleen voor René verstaanbaar, liet hij er fluisterend op volgen: „dat is nü veiliger.” Het was bij middernacht toen hij nogmaals boven hun hoofden heen en weer vloog, nu op weg om den missionaris te redden. Want niet één die twijfelde, of het zou een redding beteekenen, als hij hem veilig in hun midden bracht. Het werden dagen van ondragelijke spanning. Want bij de binnenlandsche onlusten, dook plotseling gevaar op van buiten af. Dienzelfden nacht reeds, toen de morgen aanbrak, werden allen opgeschrikt door herhaalde doffe slagen, die zich dreunend voortplantten. Het deed denken aan gerommel vaneen vulkaan, vóór een uitbarsting! Mirjam herkende het eerst het geluid. Ze had het in haar jeugd gehoord. „Kanonschoten!” riep zij ontzet uit. „Nog wel ver weg, maar duidelijk herkenbaar!” Kanonschoten? Wat kon dat te beteekenen hebben. De telefoon ratelde. De Engelsche gezant vroeg dringend baron Trévouse te spreken. Rillend van koorts na de geweldige emoties, die hij doorstaan had, was deze bijna niet in staat, het gesprek te volgen. Het suisde en bonsde in zijn brein. René nam den hoorn van hem René bedankte den Engelschen gezant voor de hulp, die deze aanbood, toen hij vernam dat zijn collega eigenlijk te ziek was, om nu reeds weer zulke geweldige emoties te doorstaan. Hij drong er opaan, de dames tenminste dan in veiligheid te brengen, maar daarvan wilden zij niet hooren. In ieder geval hadden zij hun eigen stoombarkasje aan den steiger liggen! Langer dan twee dagen kon Marcel niet uitblijven, als hij dag en nacht doorvloog, zooals hij van planwas. In het vliegtuig was ruimte genoeg voor hen allen. Over enkele dagen was al dit leed geleden. Zouden zij, hoog boven het geteisterde land, koers zetten naar het vaderland. Behoedzaam deelde René het slechte nieuws aan de over, maakte zich bekend als den schoonbroeder van den Franschen diplomaat. Baron de Jourdiac, de uitvinder van het antigifgas, was den Engelschman niet onbekend. Hij deelde de Jourdiac mede, dat de gespannen verhouding, die reeds lang tusschen Japan en China bestond, binnen enkele dagen zóó toegespitst was, vooral door den desolaten toestand in het Noorden, dat Japansche troepen reeds geland waren. Een formeele oorlogstoestand. De Chineezen in Peking waren wild. Ook in Tientsjin ging het spannen. De regeering had aan de buitenlandsche vertegenwoordigers doen aanzeggen, dat de vreemdelingen de stad moesten verlaten, daar zij niet voor hun veiligheid instond. Een Amerikaansche kruiser lag al gereed: ook een Engelsch schip. Het was geraden spoed te maken, daar ieder oogenblik verwacht kon worden, dat de Japanners de haven zouden blokkeeren. vrouwen mede. Het beste was, alles reeds nu in gereedheid te houden voor hun vertrek. Zij begonnen gehaast te pakken. Toen de douairière haar getrouwe hulp voorgesteld had, om gebruik te maken van de gelegenheid, met den Amerikaanschen kruiser naar veiliger streken gebracht te worden, had Thérèse alleen maar even geglimlacht! en was rustig verder gegaan aan haar arbeid. Die glimlach was zoo welsprekend geweest, dat men daaruit begreep, dat niets ter wereld bij machte zou zijn Thérèse te bewegen, haar „familie” te verlaten. Het kanongebulder bleef voortduren. Uit de stad trok alles wat weggaan kon; rijk en arm! Troepen patrouilleerden en op het strand werden kanonnen geplaatst. Als de Japanners van die zijde een aanval wilden wagen, zou het Chineesche leger hen ontvangen. Barricaden versperden de straten en niet dan met de grootste moeite werd men inde stad toegelaten. Dat ondervond zelfs René, toen hij zich naar Tientsjin had begeven. Nu de haven inderdaad door Japansche schepen geblokkeerd was, wilde hij bij de Java—China—Japan Lijn informaties inwinnen, aangaande de schepen van deze Maatschappij. Per telefoon had men hem niet te woord gestaan. Als hij zich met legitimatie-bewijzen bij den agent der Maatschappij wilde vervoegen, dan kon hij inlichtingen ontvangen. Inden auto van het gezantschap had hij zich opweg begeven. Op den weg buiten was het reeds een troostelooze aanblik. Het tafreel dat hen uit den trein al was opgevallen, herhaalde zich hier. Maar nog schrijnender. De angst voor de Japansche troepen, die Vóór alles moeder. 15 . 0 y Inde stad vorderde de auto maar langzaam. Langs omwegen bereikte hij eindelijk het agentschap. Toen hij uitstapte en zich een weg baande door de menigte, die opeengedrongen voor de gebouwen stond, wierpen de mannen blikken vol haat op den vreemdeling. Die blikken beduidden: waarom helpt men die vreemden wèl om zich in veiligheid te brengen, terwijl wij, vreedzame burgers vaneen vreedzame stad aan doodsgevaar overgeleverd worden? Dof dreunde met regelmatige tusschenpoozen het kanongebulder. Hij vroeg aan den agent, een Chinees, die vloeiend Engelsch sprak, waar de Hien-Fong zich op het oogenblik bevond. Als het mogelijk was, wilde hij er zich mede in verbinding stellen, om Fred de Jongh te melden, dat hij hen niet meer zou aantreffen, omdat zij veilig en wel met den „Service Aériën” huistoe waren. Uit Parijs wilde hij hem dan verder uitvoerig bericht zenden. Het was moeilijk verbinding te krijgen, zoodat René wachten moest. Om de vrouwen gerust te stellen belde hij de villa op. Het zou laat kunnen worden misschien! Zij zaten in het paviljoen bij elkander. De douairière met haar lieveling, den kleinen Jozua op haar schoot. Angélique rustte op de sofa. men wist dat naderden, maakte de menschen schier waanzinnig. Als de chauffeur toeterend plaats verlangde om langs te kunnen rijden, stoven de arme vrouwen met schreiende kinderen gillend opzij. Herhaalde malen moest René het doel van zijn tocht meedeelen aan wachtposten, die zijn papieren onderzochten, vóór hem vergund werd verder te rijden. De zorg voor Etienne, die nog steeds hooge koortsen had en af en toe wartaal uitsloeg, als een kanonschot wat luider nadreunde, had haar uitgeput. Om haar sluimering niet te storen, spraken zij fluisterend. Maar veel werd er niet gezegd. Mirjam stond met Marcelle op het plankier van den steiger uitte zien, zooals twee dagen geleden, naar de nadering van het vliegtuig. Zij hadden de armen om elkander geslagen, zooals inde gelukkige dagen van hun meisjes-vriendschap. Laure kwam erbij. Oude Thérèse zat bij de douairière, en speelde met den kleinen Jozua, door haar vingers voor hem heen en weer te draaien. Zachtjes zong zij het oude kinderwijsje: Tourne moulin, mouli-moulin, Pour mon petit prince! Mouds moulin, mouli-mou .. . Een hevig gedreun deed allen opschrikken. Angstig stil werd het. Zou een volgend schot nog dichterbij vallen? Angélique was opgesprongen! Neen! het bleef stil. Maar in die stilte zwol een geluid aan! Het lang verwachte! Het ronken van de vliegmachine. Maar nog een ander geluid: Geschreeuw en gegil.... en geknetter! Zij waren allen naar buiten gekomen. Mirjam, met een schreeuw, sprong op haar schoonmoeder toe! „Geef mij Jozua!” bad zij en klemde het kind dicht tegen zich aan. Marcelle sloeg de armen om Laure’s hals en begon te schreien. Angélique stond doodsbleek. Maar nu was het weer stil. Alleen vaag rumoer van menschenstemmen, dat wegtrok en .... luider het vlieg- Kijk! de vlieger heeft begrepen, dat hij hiér moet landen; dat ze op hem wachten. In schuine richting kwam het aangevlogen. Ineens .... wéér dat geknetter! Wat wat moet dat? Wat is dat? Waarom trilt de grijze mechanische vogel, als of het een gewond dier is? Met een plotselinge zwenking en een snelle daling richtte de machine zich weer op. Wéér dat afschuwelijke geluid! Versteend zagen zij zonder begrijpen! Wat viel er? Wat duikelde met potsierlijke bewegingen uit het vliegtuig omlaag? Een marionet, die om en om buitelde! „Jezus! Marcel!” Laure gilde het uit. Sneller viel hij, nu loodrecht. Met een doffe slag kwam hij neer, vlak voor de vrouwen! Zij knielde bij hem, nam het lichaam tegen zich aan. Slap viel het terug! Weer ratelde het afweergeschut. Het genadeschot voor de machine. De benzinetank was geraakt. Als een brandende reuzefakkel stortte het vliegtuig neer ...., een honderd meter verder op het strand. Marcelle was bij haar moeder neergeknield. De douairière wankelde inde richting van dat, wat daar inde vlammen opging. „Constant!” kreet het in haar, maar geen klank vermocht haar keel uitte brengen. Angélique was half bezwijmd het paviljoen binnengevallen. Met haar kind zoo stevig tegen zich aangedrukt, alsof zij het weder inden veiligen moederschoot wilde tuig. Kijk! als een groote zilveren vogel kwam het nader en nader! Een hand wuifde reeds. Daar waren ze .... goddank! De douairière was tot bij de treurende Laure gewankeld. Zacht hoorde Mirjam haar klacht! „Inden oorlog wilden zij niet, om geen menschenlevens te vernielen. Voor de menschen hebben zij zich geofferd. Victor en Constant en Marcel! Hier zijn we nu, vrouwen, zonder verdedigers en.... daar onze moordenaars!” Instinctmatig beurden zij Marcel op en trokken zich terug in het paviljoen. Met elkander wilden zij sterven. „Sterven? Sterven? Wij alleen? En die leven?” Zij gilde het met snerpend geluid. Wat was er in haar overgebleven van Mirjam, de predikster van menschelijkheid, van verdraagzaamheid? niéts dan „de moeder”! lets anders kon zij niet zijn, nu het haar kind betrof! „O! ’n wapen! ’n wapen! God van Israël! Hemelsche wreker! Mijn kind! Jozua!” Met het kind vaster inden arm, vlogen haar blikken naar alle hoeken! opnemen, stond Mirjam. Wat de anderen niet hoorden omdat zij van smart vergingen, hoorde zij. Het geschreeuw, het gegil kwam terug; kwam dichterbij kwam den tuin in! Zij zag ze: de horde! Gezichten, misvormd door haat en moordzucht! Het gepeupel, ’t grauw, dat aan de vreemden alles weet, wat er nu geschiedde. Zij stormden de paden op! Met afgrijzen zag Mirjam de woeste wreedaards op hen afkomen. 0h!.... daar was het visioen! Het afschuwelijke visioen! Dooden-armen, skeletarmen, die grepen naar het kind! Naar Jozua! Naarden beteren mensch uit haar en Victor geboren. Zij opende kasten, laden, ’n kist! Een jubelkreet wrong zich uit haar mond. Hier was het antwoord van den God der wrake! De handgranaten met het antigifgas, dat, alléén gebruikt, óók verderf bracht. En inde lade van het schrijfbureau, de dienstrevolver van Etienne. Zij trok de kist, die hier achtergebleven was bij de proefdemonstratie, tot bij de vrouwen. „Nee, Mirjam! daarvoor hebben wij het niet uitgevonden! Mirjam!” Maar Laure’s protest ging verloren in naderend geschreeuw. Op geen vijftig meter waren zij genaderd. Gele waanzinnige duivels! Messen, bijlen, stokken, in dreiging klaar om te steken, te slaan, te houwen! Zes weerlooze vrouwen, een kind, en een doode! Weerloos? Omhoog ging haar arm, met den werpgranaat inde hand, dien zij slingerde.... Ineen boog suisde hij door de lucht, viel vóór den aansnellenden, schreeuwenden troep; spatte uit elkander Nog één wierp zij, en nog één! Zij zagen het met afgrijzen en dankbaarheid! De bezeten woedende bende kwam tot staan, ’n Lichte damp als morgennevel was opgetrokken; dreef om hen heen: om hun hoofden, drong inde longen, bij iedere ademhaling. Zij zagen hen wankelen, neerstorten .... en als verlamd blijven liggen. Nog steeds automatisch, wèl gemikt, bleef Mirjam werpen.... Een snerpende gil van Marcelle, die den anderen kant op wees, deed hen die richting uitkijken. Een groote, brute beestmensch was kruipend Die blikte neer op den dooden kleinzoon, dien zij op haar schoot genomen had. Als een Mater Dolorosa had zij gezeten! Nu richtte zij zich op; in volle lengte, zoodat het ontzielde lichaam op den grond gleed. Zij sloeg er geen acht op. De dooden hadden haar nu niet meer noodig! De levenden riepen haar! Ook Mirjam uitte het woord, dat ieder kind in doodsangst uit, ook al is het mensch geworden. „Moeder!” Den laatsten granaat had zij weggeslingerd. De hand met het mes was dreigend vóór haar; de andere greep naar .... Jozua! Ze was wild, als een tijgerin, die haar welp verdedigt. Met tanden en nagels zou zij het monster te lijf gaan .... Mater Eterna! Zij had niet gezien, hoe de fijne hand der douairière de revolver gegrepen had. Die hand beefde niet toen zij op den man richtte .... en aftrok. Recht door het hart ging de kogel. Zij was niet voor niets de dochter van den „vechtjas”, generaal Hyacinth Trévouse Bligny! Zoo vond René hen: de vrouwen, die vóór alles „Moeder” zijn! Den volgenden dag scheepten zij zich in, inden kleinen stoombarkas en voeren onder Japansch geleide naar de „Hien-Fong”, die buiten de haven op hen wachtte, en die hen veilig brengen zou naar Singapore. Terug naar huis! EINDE. genaderd, het mes opgeheven in zijn ruigen knuist! „Moeder!” gilde Marcelle nogeens! „Mama!” kreet Angélique, en beiden zochten bescherming bij de oude vrouw, HIER ACHTER VOLGT EEN KEUZE UIT DE UITGAVEN VAN ANDRIES BLITZ UITGEVER AMSTERDAM DEZE BOEKEN ZIJN IN ELKE BOEKHANDEL VERKRIJGBAAR Prijs per deel ingenaaid f 1.50 Fraai gebonden . . . £ 2.25 Inde Avondpost schreef Ernst Groeneveld: „Ik mag wel beginnen met een compliment aan den uitgever voor de uitgave van deze aardige serie romans van Nederlandsche auteurs, die in eenzelfde uitvoering en een matigen prijs tegemoet komen aan den wensch van het publiek.” Dat deze boeken algemeen inde smaak vallen blijkt o.m. uit het feit dat van „De Kleine Parade” reeds een vierde druk verscheen, dat „Inde Strik in vier talen het licht zag, terwijl de kritiek (zie Haagsche Post en Nieuwe Rotterd. Crt.) ook voor de andere deelen in deze serie niets dan lof had. ED. DE NÈVE IN DE STRIK A. DE ST. EXUPÊRY NACHTVLUCHT Ingeleid en vertaald door A. Viruly. H. J. LINDT DE DONKERE HEMELVAART HENRIETTE VAN EYK DE KLEINE PARADE 4e druk TJ. FRANKEN ROND HET HUIS VAN DEN DOKTER W. J. WOLTMAN MANNEN EN VROUWEN R. DE VRIES-BRANDON ALS KINDEREN ROEPEN EEN SMAAKVOLLE SERIE GOEDE EN GOEDKOOPE ROMANS • ACHTER DE SCHRIJFMACHINE Roman uit het kantoorleven door CHRISTINA GÖBEL Ingenaaid f 2.25 Gebonden f 2.90 Het alledag leven op het kantoor in onopgesmukte doch boeiende zinnen verteld, de dagelijks weerkeerende kleine gebeurlijkheden, met nu en dan een groot evenement, de nooden der klein gesalarieerde kantoorbedienden, die toch goed gekleed en welverzorgd voor de dag moeten komen; daarnaast het leven en de zorgen van de patroons, die van gansch andere aard zijn. Op deze achtergrond worden in „Achter de Schrijfmachine" uitgebeeld de moeilijkheden en strijd, waaraan een godsdienstig opgevoed meisje blootstaat, als ze alleen inde groote „moderne" wereld wordt geplaatst. Zuiver en menschelijk, zonder sentimentaliteit, wordt dit leven weergegeven, waarbij uitkomt, dat ■— ondanks het afschudden van oude levensnormen, ondanks het zich uiterlijk moderniseeren, ondanks het werken als zelfstandige vrouw diep in het gemoed iets van „Vader en Moeder" achterbleef en dat het dit is, wat bij zware beproevingen steunt. DE DEUREN DRAAIEN Een warenhuis-roman door MARTIN REDEKE Met omslagteekening van A. v. Geuns Ingenaaid f 2.25 ■— Gebonden f 2.90 Welk onderwerp, als milieu voor een roman, waarin gelegenheid is een bonte verscheidenheid van personen ten tooneele te voeren, kan moderner en aantrekkelijker zijn dan het Warenhuis? Dit centrum van leven, deze wereld op zichzelf is inde Nederlandsche litteratuur tot op dit oogenbhk nog niet behandeld. Martin Redeke is er in geslaagd, de sfeer van dit stuk groote-stadsleven, de bedrijvigheid en rustelooze bewegelijkheid in deze „bijenkorven" op levendige en spannende wijze weer te geven. Wij krijgen niet alleen een kijkje achter de schermen van dit soort bedrijven, maar maken ook kennis met het particuliere leven van de leden der directie en het personeel, vanaf den procuratiehouder tot de werkster, die ’s morgens de magazijnen schoonmaakt, terwijl ook het publiek, dat in massa's van duizenden iedere dag de Warenhuizen bezoekt, inde handeling wordt betrokken. „De Deuren Draaien" is een boeiend, kleurrijk boek met litteraire kwaliteiten, dat echter het element van saaiheid, dat helaas zoo dikwijls kenmerkend voor z.g. „litteraire’ romans is, volkomen mist. ALS DE OOIEVAAR KOMT Lief en leed uit de praktijk vaneen vroedvrouw door LISBETH BURGER Met medewerking van S. Sievertsen Buvig, adj. directrice aan de Rijkskweekschool voor vroedvrouwen. Voor Nederland bewerkt door L. van Leeuwen Boomkamp-Belinfante. Zesde, goedkoope druk Prijs ingenaaid f 1.75 Gebonden f 2.50 Dat er na een praktijk als van deze vroedvrouw iets belangrijks te vertellen valt, niemand zal daaraan twijfelen. „Een van de merkwaardigste boeken uit dezen tijd, bestemd en geschikt, om het groote publiek te veroveren.” Het Kind. MEISJES UIT ONZE STRAAT door LISBETH BURGER Voor Neder'and bewerkt door L. van Leeuwen Boomkamp-Belinfante Omslagteekening van B. J. Kempers Prijs ingenaaid f 3.25 Gebonden f 4.25 „Er spreekt uit dit boek een sterke moraal, nog geschraagd door het vertrouwen in en het opzien tot God Voor dit goede vooral, gewijd aan de heiligheid van het moederschap, heeft zij eenvoudige, maar diep uit het hart gewelde woorden gevonden.” N. R. Ct „We wenschen het boek dan ook in handen van hen, die met de ruwe werkelijkheid in aanraking komen, maar vooral ook van hen, die erin dreigen ten onder te gaan, of er reeds in ondergegaan zijn.” Limb. Koerier. WERKLOOS door LISBETH BURGER Met voorwoord van W. F. Detiger, Dir. der Gemeente-Arbeidsbeurs te Amsterdam Bewerkt door Dé Tas Ingenaaid f 3.25 Gebonden f 4.25 „Dit hartroerend en prachtig nieuwe boek van Lisbeth Burger Dit boek van Lisbeth Burger is niet enkel een daad van sociale gerechtigheid en liefde, het is een boek van troost en zegen voor dezen die lijden en medelijden.” Prof. Dr. Missiaen. VERNIS Humoristische Roman door NONO Teekeningen van R. van Looy Ingenaaid f 2.25 Gebonden f 2.90 Nono, die door zijn radio-voordrachten en geestige schetsen algemeene bekendheid heeft verworven, koos als motief voor zijn humoristische roman „VERNIS” de tegenstellingen tusschen het „vernislaagje” en het „werkelijk doen en laten” van zijn naar de natuur geteekende figuren. Een boek om eens echt hartelijk te lachen. DE VROUW EN HET RECHT door Mc. D. S. JESSURUN CARDOZO Ingenaaid f 2.25 Gebonden f 3.25 Aan de hand van zaken uit de praktijk maken wij een tocht langs de tallooze wetsartikelen, die de vrouw dient te kennen. Uit de inhoud: Kent onze wet de verloving? – Is huwelijksbemiddeling onzedelijk? – Wanneer mag men niet trouwen? – Bigamie – De naam der gehuwde vrouw. – De sleutelmacht der huisvrouw. – De huisvrouw als werkgeefster. – Scheiding van tafel en bed. – Mag de man zijn vrouw de sleutels ontnemen en huishoudgeld weigeren? – De echtscheiding. – De scheiding der ouders en het lot der kinderen. – Wel of niet gemeenschap van goederen. – Het internationale huwelijk. – De ongehuwde moeder. is een huiveringwekkend mozaïek van den drukkenden nood der millioenen arbeidsloozen onzer dagen. Zij doet ons het ondragelijk wachten gevoelen inde zalen voor werkloozensteun. Zij beweegt den lezer tot tranen toe, wanneer een arme moeder lijden moet door de dronkenschap van haar arbeidsloozen man; door de echtscheiding van haren zoon, door den moordaanslag van andere werklooze kinderen. Met recht doet Lisbeth Burger een schreiend beroep op den goeden wil van allen die iets kunnen en willen bijdragen om de zielekrachten van het volk te hervormen en de economische omstandigheden te veranderen. VOOR HET GELUK ONZER KINDEREN door Dr. I. H. J. FOS, Wethouder van Amsterdam. Lid van de Tweede Kamer Ingenaaid £ 1.75 Gebonden f 2.50 Uit de uitvoerige bespreking in De Avondpost: „Want in dit boek is het vóór alles: de arts, die hier spreekt. En daarom is er aan dit boek zulk een groote waarde te hechten. Het is hier niet de paedagoog, die het probleem in zijn studeerkamer heeft uitgedacht: het is hier: de dokter, die inde praktijk van het leven het geluk vaneen kind heeft leeren afmeten naar de maat van zijn opvoeding. Wij doen verstandig naar dezen dokter met aandacht en met eerbied te luisteren.” OVER MUZIEK EN MUSICI door ALEXANDER SCHMULLER Ingeleid door Dr. Rudolf Mengelberg Band- en omslagversiering van St. Schlesinger Ingenaaid f 2.50 Gebonden f 3.50 De onlangs overleden, wereldberoemde violist Alexander Schmuiler, die op eenzelfde meesterlijke wijze zijn pen als zijn strijkstok wist te hanteeren, geeft in dit door zijn vriend Dr. Rudolf Mengelberg ingeleide en verzorgde boek, ervaringen uit zijn merkwaardig, aan interessante gebeurtenissen en aan ontmoetingen zoo rijke leven. AMSTERDAM ZWART OP WIT door JOHAN LUGER en JO SPIER – Zesde druk Met omslag en circa 60 teekeningen van Jo Spier Prijs ingenaaid f 1.75 Gebonden f 2.50 Dit geestige, artistieke boekje heeft een ware veroveringstocht gemaakt. Het karakteristieke en typische van Amsterdam vindt men er op rake en vlotte wijze in beschreven en geteekend. Luger, de journalist, en Spier, de teekenaar, zien de hoofdstad met een goedmoedige ironie, die een warme liefde niet uitsluit. „Waarlijk, men moet door en dooreen man van geest zijn, om de dieren en hun omgeving zoo te zien als Luger en Spier deden. Want ook de teekenaar is hier weer voortreffelijk." Haar/. Dagblad. ZONDERLINGE REIZEN ZWART OP WIT door JOHAN LUGER en JO SPIER Met omslag en circa 40 teekeningen van Jo Spier Prijs ingenaaid f 1.75 Gebonden f 2.50 Dit is het derde deeltje inde trilogie: zwart op wit. De aantrekkingskracht dezer boekjes ligt inde zeldzame eenheid, welke tekst met teekeningen vormen. Joh. Luger is een schrijver die teekent. Jo Spier is een teekenaar die schrijft. De drie deelen tezamen in één band gebonden: ZWART OP WIT Prijs f 4.90 ARTIS ZWART OP WIT door JOHAN LUGER en JO SPIER – Tweede druk Met omslag en circa 40 teekeningen van Jo Spier Prijs ingenaaid f 1.75 Gebonden f 2.50 EN EEN VROUW VERDWIJNT door E. D. BIGGERS Prijs ingenaaid f 1.90 • Gebonden f 2.50 DE ZWARTE KAMEEL door E. D. BIGGERS Prijs ingenaaid f 1.90 Gebonden f 2.50 CHARLIE CHAN ZET HET VOORT door E. D. BIGGERS Prijs ingenaaid f 1.75 Gebonden f2.40 SLEUTELS? door E. D. BIGGERS Prijs ingenaaid f 1.50 Gebonden f 2.25 In deze zeldzaam boeiende, door Lydia Belinfante vlot vertaalde, detective-romans, speelt steeds, de mede door de film populair geworden Charlie Chan, de hoofdrol. De kunstig opgezette intriges, de met fijne geest uitgedachte situaties, de humor en bovendien de „Chineesche wijsheden" door den hoofdpersoon gelanceerd, maken deze boeken tot de meest aantrekkelijke op dit gebied. 240 VCCE alles L4©EL>LR Als een bewijs van vriendschap draag ik dit boek op aan Leuke en Hlarton Kulcsar I»e schrijfster ALLES I^CLLLL ROMAN DOOR CARCLME ECE4MELEM ANDRIES BLITZ UITOEVER AMSTERDAM vC> € ü Constant de Jourdiac nam de bateau-mouche, die omstreeks vier uur aanlegt aan den ponton „Quai du Louvre”. Hij had zich verlaat, maar dat was heel begrijpelijk. Als je zeven jaar bent weg geweest, en na zoo’n langen tijd je geliefd Parijs terugziet, is het immers of alles je vasthoudt. Zooveel was er nu weer veranderd! Telkens bleef hij stilstaan, vol verwondering —. Was dat wel Parijs? Sommige stadsgedeelten herkende hij bijna niet! ’t Kwam hem voor, alsof de hoofdstad van zijn vaderland haar eigen karakter kwijt was; alsof zij haar eigen fijne sfeer had prijs gegeven. Dit was de derde keer dat hij vaneen langjarig verblijf in het verre Oosten terugkeerde, en evenals de beide vorige keeren trof het hem. Hij gevoelde er een pijnlijken weemoed door. Deze metropolis, met skyscrapers, met kubistische huizenblokken, met benzinestank en onzinnig gejacht van auto’s, die de lucht vervulden met gekrijsch, gegil en getoeter uit hoorns en claxons, kon London zijn of New York, San Fransisco of Chicago, maar Parijs, het vriendelijk-gemoedelijke, het gastvrije, chique en vroolijke Parijs was het niet meer. Zelfs de wonderschoone Avenue des Champs Elysées was niet heilig geweest voor den Moloch van het moderne verkeer. Wat hadden ze gemaakt van den prachtigen weg, waarlangs vroeger wandelend en rijdend Parijs zich bewoog in uren van ontspanning? Waar tout-Paris kwam genieten van dit echte Parijsche tafereel: den stroom van goed bespannen equipages voorbij te zien gaan en het typische geklak te hooren van honderden paardenhoeven op het plaveisel van houten blokjes. Dit geluid toen was niet oorverdoovend. Het overschreeuwde de andere stadsgeluiden niet, zooals het brutale lawaai van het moderne verkeer. Dat enerveerende, opdringerige spektakel, dat onbeschaafd aandoet, als gescheld en gevloek vaneen bende ontevreden oproerlingen. De Avenue was tot een banalen modernen verkeersweg geworden, waar de onrust en de snelheidswoede in onafgebroken gejakker, dag en nacht hoogtij vierden. Weg, de boomenrijen! weg de deftige heerenhuizen: hotels de maitre, die verscholen hadden gelegen in hun ommuurde tuinen. Ook de woning van zijn grootvader van moeders kant, generaal Hyacinth Marcel Mari, baron Trévouse Bligny, een zuivere Henri IV bouw, dicht bij het Rond-Point, was gesloopt. Van den tuin was niets overgebleven. Omgehakt de machtige roskastanje, de geurige acacias; jasmijnen, seringen- en rhododendronboschjes ! Omgespit en uitgegraven, gazons en bloemperken! Achter een schutting, volgeplakt met kakelbonte, op- dringerige, smakelooze reclames van cinema s, automerken, benzine en oliën —, schoenwinkels en meubelzaken lag een woestenij vol afbraak en rommel, terwijl druk gebouwd werd aan een nieuwbouw. Aan een hijschkraan zweefden rood-gemeniede ijzeren balken de hoogte in; staketsels van stangen, waartusschen het beton gestort zou worden, piekten om- zou bezoeken. , , , Sinds eeuwen was het zoo geweest: het geslacht de Tourdiac had steeds weer groote kerkprelaten voortgebracht, terwijl dat van Trévouse zich strijdlustiger betoond had. ln Frankrijks geschiedenis kwamen onder den naam Trévouse vele groote veldheeren voor _ De laatste was Constants grootvader geweest; baron Trévouse Bligny, generaal onder Napoleon 111 die als jong officier de verovering van Sebastopol had medegemaakt; die met de militaire expeditie in 1858 mee uitgetogen was naar China; in 1859 tegen Oostenrijk gestreden had bij Turbigo en Magenta, altijd met een zegevierend Fransch leger, en die deel van den generalen staf had uitgemaakt over het Rijnleger onder Bazaine, inden noodlottigen oorlog van 1870. Op het vernemen van de tijding, dat Bazaine hoog Zand, stof en kalk dwarrelde rond! Schuins op het looppad stond een driespan; ’n vaalgrauwe schimmel en twee bruine trekpaarden, die de kar met staven hierheen gesleept hadden. Het had den missionaris goed gedaan, eindelijk weer eens een span van die zware echte viervoeters uit Percheron te zien. Maar _ wat stonden ze er zielig en versuft bij, en zoo groezelig door al het vuile stof! Zooals Dupont ze voor dertig jaar geteekend had. Een van zijn etsen, twee massale Percherons, zwoegend met hun zwaren last steenen tegen den Seine-oever op, had hij van Pierre, hun koetsier gekregen op zijn twaalfde jaar. Dat was de dag geweest, waarop zijn moeder hem verblijd had met de mededeeling, dat hij na de groote schoolvacantie als leerling het seminarie van St. Lazare gecapituleerd had, had generaal Trévouse zich zoo woedend gemaakt, dat hij dooreen aanval van beroerte was neergestort. Wel was het sterke lichaam niet aan dien slag bezweken, maar hij bleef gedeeltelijk verlamd, zoodat hij den dienst wel had moeten vaarwel zeggen! Nadat de vrede geteekend was bleef grootpapa Trévouse Bligny zomer en winter in het heerlijke huis met den verrukkelijken min te Parijs. Daar was Constant zijn grootouders zoo dikwijls gaan opzoeken met de oudere broers en zusters. Met René, den oudste, die chemie studeerde, en die nu de beroemde professor de Jourdiac was, getrouwd met eene medestudente, Laure Maraux, al even beroemd en knap als haar man. Hun zuster Angélique was dan ook van de partij. Zij woonden zelf toen in „Les Bouleaux”, de groote buitenplaats te Meudon, aan den rand van het bosch, waar nu hun moeder nog woonde, en waar ook René met zijn gezin verblijf hield, en de jongste broer Victor, die nog ongetrouwd was. Nu was hij op weg daarheen, en terwijl de bateau-mouche bedrijvig van den eenen Seine-oever naar den anderen voer, om aan de vele waterstationnetjes passagiers uitte laten en op te nemen, zag Constant heel zijn jeugd aan zich voorbij gaan. Nu zat hij hier in zijn geestelijk gewaad op eender banken van de tweede klasse, temidden van het volk en de kleine burgerluitjes. Als kind had hij steeds inde eerste klasse gereisd, zooals de jongens en meisjes, die daareven joelend en druk aan de halte bij het Louvre waren komen aandraven. Maar hij en Angélique, die drie jaar ouder was, hadden dat boottochtje toch nooit alleen mogen maken. De oude Thérèse, die nu nog bij mama in dienst was, en die met Pierre Dubois, den koetsier getrouwd was geweest, moest dan met hen mee. Het was immers veel te gevaarlijk om zulke jonge kinderen door die drukke stad te laten gaan! Zij stapten gewoonlijk af bij de halte Trocadéro, om dan een eind langs de Seine te wandelen, want het was zoo’n leuk gezicht, om beneden aan den oever het drukke gedoe gade te slaan, gezien van boven aan de kade. Het dwaze stoomtrammetje, met een verdieping er bovenop, reed ook aan dezen kant. Thérèse keek altijd terdege uit naar beide kanten, vóórdat zij den weg overstak, om de Avenue de I’Alma in te slaan. En.... alvorens zij de Avenue des Champs Elysées durfde over te gaan, duurde het soms wel een paar minuten, want aan de vierdubbele file van allerlei rijtuigen scheen op sommige uren geen einde te komen. Toen hij in 1912, voor zijn vertrek naar China, afscheid was gaan nemen van zijn grootouders, die toen beiden nog inleven waren, grootma fijn en teer, als een ivoren beeldje, maar nog levendig en coquet ondanks haar hoogen leeftijd, en grandpère, niettegenstaande den verlamden linkerarm en het ietwat slepende linkerbeen toch nog zoo echt een oude ijzervreter, was het stadsbeeld al aan het veranderen. Tusschen de sierlijke equipages schoven met sneller vaart de vele automobielen, zoodat hijzelf, de jonge een-en-twintigjarige missionaris, ook langen tijd had staan wachten, aleer hij, tegelijk met een groep voetgangers, overgestoken was, eerst naar den vluchtheuvel, in het midden van den rijweg en toen, na weer een tijdje, ook het andere gedeelte. Pas in het voorjaar van 1919, na den wereldoorlog, was hij uit China teruggekeerd. Ver het binnenland in, op ver-af gelegen posten, ver van Europeesche beschaving en ver van wereldleven had hij zijn missiewerk verricht. Toen hij zich inscheepte te Shanghai was het overstelpend drukke stadsverkeer op hem aangestormd als ’t ware. Onwennig had hij zich gevoeld tusschen al die menschen van allerlei landaard, die op weg waren naar Australië, naar Engelsch-Indië, of, zooals hij, naar Europa. Aan boord had hij allerlei vernomen over den oorlog, want bijna de meeste gesprekken liepen nog over de pas doorstane ellende, die nog zoo versch in het geheugen lag. Grootmama had van al die verschrikkingen niet meer geweten, gelukkig. Inden winter van 1913 was zij gestorven, toen de Spaansche griep zooveel slachtoffers maakte, vooral onder de oudere menschen. Maar haar man had den triomf van Frankrijk nog beleefd. De smaad, het Fransche legerbestuur in 1870 aangedaan door de capitulatie van Bazaine, en door de overgave van Sedan door MacMahon en door het zich gevangen geven van Napoleon 111, was dan toch eindelijk uitgewischt! De grijze, half verlamde strijder had nooit kunnen verkroppen, dat hij werkeloos, machteloos dien débacle had moeten meemaken. Hoe was het mogelijk dat een veldheer zooiets kon doen! Vooral als je tot strijden gedwongen werd, om het goed recht te verdedigen van je land, om de bestaansmogelijkheid van je volk te handhaven, als „Misschien weet ik toch wel iets, Mama. U is het met mij eens dat Marcelle andere menschen moet zien! Zij moet inde gelegenheid gesteld worden kennis te maken! Het zou onvergefelijk zijn, haar met Marcel mee te laten gaan, en haar naar Constant te laten trekken. Dat zou gelijk staan, alsof zij zich voorgoed levend begraven ging! Nóóit heeft zij blijk gegeven dat haar verlangens dien kant van zelfverloochening uitgingen! Het is een uiting van oogenblikkelijke neer- celle moest allang getrouwd zijn. Daarover hebben we het toch al eens eerder gehad; over die dwaze moderne bevliegingen, waardoor jongelui tegenwoordig den mooisten tijd van hun leven, hun jeugd, laten voorbijgaan, zonder liefde! Nu voelt Marcelle zich door ons veronachtzaamd. Jawel, jawel! ik geef toe, wij zijn egoïst geweest in onze liefde voor Jozua! Maarde grootste fout ligt bij Marcelle zelf! Jozua is onze troost voor het verlies van zijn vader! Die afscheuring van het hart, dat heeft zij niet meegemaakt! Haar hart is leeg! Dat is haar eigen verkiezing geweest. Wat kunnen wij eraan doen ? Nu, in onzen rouw, kunnen wij toch geen tuinfeest geven? of invitaties rondsturen voor een tennistournooi ? Op een andere manier zou ik niet weten hoe ik haar in kennis kan brengen met jongelui! Ik had nog gehoopt, dat een van de broers van Floriane d’Austin in haar smaak zou vallen. Misschien, als die wat langer in Europa gebleven waren!” De oude barones zuchtte. „Weet jïj er iets op, Mirjam?” vroeg zij. Weer zuchtte zij en besloot haar verzuchting met een gelaten: „Net zoo min als ik natuurlijk!” Het weer was prachtig, zoodat de kennismaking met de zee gelukkig geen onaangename was. De schuit lag zoo vast, dat men inde salons en hutten zich soms niet voorstellen kon, dat men op de eeuwig-deinende golven voer. Maarde groote verrassing was het gezelschap. AI dadelijk heerschte er een stemming, die beloofde dat de reis vol aangename afwisseling zou zijn! Het was een bont mengelmoes van talen, dat er gesproken werd. Er waren Spanjaarden en Noren, Amerikanen, Engelschen, Denen en Franschen, Egyptenaren, Duitschers en Australiërs, behalve de volbloed Hollanders en de vele Indische lui. Marcelle viel van de ééne verwondering inde andere. Waren dat nu Hollanders? Hoe was men er ooit toegekomen het praatje rond te strooien, dat het zulk een lomp en plomp volk was? Van stijfheid viel niets te bespeuren. Integendeel; jovialer omgang van de ver- stemd. Als zij het niet uit eigen beweging voorgesteld had, was dit alleen, omdat zij inde meening verkeerde, dat Thérèse tegen zoo een vreemde groote reis zou opzien, en liever thuis bleef. „Ach, wat zou dat nu! Al ging de reis naar de maan, dan zou ik het nog niet vreemd vinden, als ik maar bij mevrouw ben. „Les Bouleaux” zou vreemd voor me worden, als ik daar alleen gelaten werd!” beweerde de goede vrouw, die weer een en al vroolijke bedrijvigheid was, zoodra zij met zekerheid wist, dat dit niet gebeuren zou. Door de voorkomende vriendelijkheid van den adjunctadministrateur kreeg Thérèse voor zich alleen een hut inde tweede klasse toegewezen, inde onmiddellijke nabijheid van de eerste-klasse hutten der dames. toen zij in haar moedertaal aan de Jongh vroeg, of hij ooit in Polen geweest was! Ja! hij had vroeger op de Oostzee gevaren en was van Dantzig vaak naar Warschau en Krakau geweest. Nooit in Lwov ? Het oude Lemberg? Ja? O! hoe zalig daarover herinneringen te kunnen ophalen! Het werd een reis vol afwisseling ook voor de douairière! Steeds bedacht de administrateur iets nieuws. Bridge-drives en kinderspelen; gecostumeerde bals en dansavonden. Sportfeesten en amateur-cabaretavonden. Altijd was er iets voor de jongeren om zich te amuseeren, voor de ouderen om toe te zien! Thérèse had bij eender kinderjuffrouwen, die in dienst van de Maatschappij zijn, een keurige oudere dame, aansluiting gevonden. Op de uren der maaltijden paste zij op Jozua. Dan zat zij inden kindersalon of op het groote speeldek met juffrouw Zomerdaal en vertelde over het leven in „Les Bouleaux”. Over „jonker Constant”, den missionaris, en dr. Victor, die pas gestorven was; de papa van het kereltje, dat kraaiend op haar schoot lag. De douairière en Mirjam hadden een vast plekje voor haar dekstoelen, waar zij bijna den heelen dag verbleven, met een boek of handwerk, terwijl de draagwieg van Jozua tusschen hen in stond. De derde stoel, die van Marcelle, was den meesten tijd leeg. Geen dekspel waaraan zij niet meedeed! geen dans, dien zij oversloeg. Want iedereen had behagen aan de flinke frissche jonge verschijning, die met iedereen op goeden voet stond, zonder zich met de gewone „dekflirt” in te laten. Als zij naar de wonderlijke zonsondergangen uitkeek, het pastel blauwgrijs der wolken met teer rosé randen, de goudbundels der zonnestralen ineen apotheose van geel en teer groen, dacht zij aan niets anders. Zij stond nooit in bestudeerde poses over de verschansing geleund; daarvoor was zij te veel natuurkind gebleven. Wel kon zij heele tijden verzonken staan inden aanblik van den sterrenhemel, ’s avonds laat; en het spel van wind en zee had machtige bekoring voor haar. Dat het schouwspel zoo imposant en wisselend was, had zij nooit kunnen vermoeden. Langzaamaan begon zij iets te begrijpen van de macht, die de zee oefent op degenen, die hun leven doorbrengen op het wisselend element. Eentonig noemden de meesten het groote water. Die ondergingen de geweldige schoonheid niet ervan. Het waren de fuiftypen, die alleen vermaak in deze reis schepten, omdat het een opeenvolging was van mondaine genoegens, en omdat zij een tijd uit de sleur van het bestaan aan den wal waren! Deze dames en heeren vluchtten dadelijk inde salons, zoodra er wat wind stond en er deining in het schip kwam. Dan genoot Marcelle dubbel. Tot op het sloependek klom zij en staande op eender plekken, die nog aan de buitenzijde van de reddingsbooten open bleven, beleefde zij de sensatie van pijlsnel meegevoerd te worden in die oneindigheid van lucht en water. Het was aldra een gewoonte geworden, dat Fred de Jongh met haar meeliep, als zij met stevigen pas het promenadedek rondstapte. Hij kon haar alles over zoon schip vertellen, en over het leven aan boord als zeeman. Als het heldere maan was, en het heele schip wel een schuilplaats leek voor verliefde paartjes, Mirjam! Deze reis is inderdaad de kans geworden voor Marcelle’s geluk!” Het weer bleef vaneen wondere gelijkmatigheid en niets zou de vreugde verstoord hebben, als de radioberichten, die iederen dag inde vestibule van den grooten salon werden opgehangen wat minder alarmeerend geweest waren. Uit Europa treurige berichten, uit Amerika eveneens. Hevige daling van geldkoersen. Verlies aan waarden! Onrust in Spanje; en in Duitschland een oplaaiing van Jodenhaat, die het grootste onrecht van de nieuwe eeuw mocht heeten. Mirjams hart leed er onder, want nooit zou zij haar afkomst loochenen. Waarom ook? Zij was er fier op, een kind te zijn van dat volk, waaruit zooveel groote begaafde mannen en vrouwen ontsproten waren. Wat zou de wereld zijn, zonder de Joodsche geleerden en kunstenaars, die van God begenadigd waren? Maar in dezen tijd, waarin de eigenlijke ellende der maatschappij een strijdwas om het geld, daarin was het mogelijk, dat men den Joden de schuld gaf. Zij hadden den handel groot gemaakt; daaruit moesten zij verdreven worden! Mirjam sprak erover met de Jongh. Zou het nu op de heele wereld zoo zijn? Nergens waarachtige naastenliefde? Want wat beteekenden die berichten over Japan en China ? Dreigde het oorlogsgevaar hier inderdaad? De Jongh stelde haar gerust! Japan was aangesloten bij den Volkerenbond! Er bestond wrijving, maar dat zou wel bijgelegd worden. Geregeld sloot hij zich nu bij de drie dames aan. René de Jourdiac was dadelijk hoogelijk ingenomen met den flinken jongen man, die als een echte zeeman zoo eenvoudigweg aanzoek deed om zijn dochter. Hij antwoordde natuurlijk toestemmend, en sprak met Fred de Jongh af, dat deze, zoodra hij de haven van Tientsjin binnen zou loopen, naar de villa van baron Trévouse Bligny zou komen, den Franschen gezant, die met zijn zuster gehuwd was. Hier logeerden zij en daar kon Fred dan kennis maken met zijn aanstaande schoonmama en met de andere familieleden. Binnen drie weken zouden de jonge verloofden elkander dus weerzien! Zelfs zouden zij per radio met elkander kunnen spreken, want het gezantschap bezat een eigen radio installatie, en de Hien-Fong, het vrachtschip, waarmee kapitein de Jongh zee moest kiezen, eveneens .... De Jongh bracht de familie van zijn verloofde naar het station. Even vóór het vertrek nam René zijn aan- Hij wist, dat Marcelle van hem hield, zooals hij van haar, met een mooie, klare liefde zonder eenige berekening. Hij wist ook dat zijn aanzoek in goede aarde zou vallen, als hij in Shanghai aan haar vader om haar hand zou vragen. Want vóór hij een stap deed, had hij de oude barones in zijn plannen willen kennen. Tegen haar had hij het eerst gesproken over zijn genegenheid voor haar kleindochter, en van haar had hij ook vernomen, dat Marcelle van hem hield! Met de toestemming van de oude barones had hij toen zijn liefde aan Marcelle verklaard. Boven op het sloependek, verloren als ’t ware ineen blauwgrijze oneindigheid van lucht en licht en water! staanden schoonzoon terzijde. De anderen behoefden niet te hooren, wat hij hem met zooveel klem scheen te verzoeken, te oordeelen naar de ernstige uitdrukking tenminste, die nu op beider wezen lag. Krachtig drukten zij bij het afscheid nemen elkander de hand; alsof zij een wederzijdsch verbond bezegelden. Inde trein nestelde Marcelle zich dicht tegen haar vader aan, en begon hem uitte vragen over alles en nog wat. Waarom was Mama niet meegekomen om hen af te halen? Zouden ze Marcel aantreffen? Wanneer gingen ze naar oom Constant ? En waarom waren ze niet eerst een dagje in Shanghai gebleven? De geweldige stad leek haar zoo interessant, maar de express raasde met verwoede snelheid voort! Op de wegen, inde velden, overal heerschte bedrijvigheid. Verwijtend vroeg René haar of ze niet liever eerst haar moeder wilde ontmoeten, inplaats van Shanghai te bezichtigen, waar toch minstens een paar dagen mee gemoeid zouden zijn. „Van China krijg je genoeg te zien; misschien meer dan je lief is!” De bezorgde toon, waarop hij het zeide, trof haar! „Hoe bedoelt U dat, Papa? „Ach kind! China is een onbegrijpelijk land voor vreemdelingen! Vooral voor ons, Franschen, die zoo weinig reizen! Etienne zegt, dat ik mij noodeloos ongerust maak. Ik hoop, dat ik het bij het verkeerde eind heb, maar sedert ik hier ben, schijnt het mij, alsof er iets is ik kan niet precies zeggen, wat maar... ’t komt mij voor alsof er een angststemming heerscht! Die Laboudier ook met zijn dwaze voorspellingen!” tweemaandelijksche goudzending door Marcel werd opgehaald. Maarde reis ging nu niet meer per paldakijn. Inde vliegmachine nam Marcel hem mee. Eerst een kort bezoek aan Constant, dan naar de Tchachan-mijnen, waar de goudvoorraad uit de onderaardsche schatkamer naar boven gebracht werd en ingeladen onder gewapend toezicht. Zoodra was dit werkje niet afgeloopen of .... reeds ronkte de motor weer en verhief het vliegtuig zich inde lucht. Dit keer was de vliegmachine al een dag over tijd, toen René naar Shanghai reisde. Angélique was zóó zenuwachtig, dat Laure haar niet alleen had willen laten. „Trouwens, je moeder zou Marcels komst niet willen missen, want de jongen vliegt den volgenden morgen vroeg weer verder. We zullen hem ook wel niet meer aantreffen. Hij is nu natuurlijk alweer vertrokken. Over twee maanden dan maar! .... En je oom Constant.... die is van plan zelf naar ons toe te komen, zoodra hij van mij bericht ontvangt, dat U er is, Mama!” Hij wendde zich nu weer tot zijn moeder. Had hij haar bezorgd gemaakt? Zij zat zoo stil! „Scheelt er iets aan, Mama? Heeft de reis U misschien toch te veel vermoeid?” Zij stelde hem gerust, door hem te verzekeren, dat zij zich héél wel gevoelde, en dat de reis een ontspanning geweest was. Maar dat zij ineens weer die vreemde beklemming gevoelde, alsof er een onheil naderde, dat hen allen treffen kon, dat verkillende inwendige gevoel, dat haar zoo neerslachtig gemaakt had, toen het Kerstfeest naderde, en zij toch inde behagelijke sfeer van het eigen thuis zat, met haar kinderen om haar.... verzweeg zij. Misschien was het waar, dat met de jaren de onbezorgd- ontbijt, vernamen de vrouwen het toch, uit het gesprek, dat algemeen werd. De militaire begeleiding geschiedde voor de veiligheid der reizigers. In het Noorden heerschte paniek! De rooverbenden hadden zich aaneengesloten tot een formeel leger, dat plunderend, moordend en brandstichtend de provinciën doortrok. Het Chineesche leger was hun tegemoet getrokken. Verwoede gevechten waren reeds geleverd. De bevolking vluchtte vaak met achterlating van alles, om tenminste het leven te redden. Herr Marbach, de Duitsche handelsman, die gelijk met hen op de Indrapoera de reis gemaakt had, foeterde tegen de regeering, die hier in China al even lamlendig was als in Duitschland. Daar was het ook: „eine Saubande!” zoodat de rustige kooplui niet eens hun zaken drijven konden. Want al had de burgerij niets met dat geharrewar uitte staan,.... toch beteekende het voor de zakenlui een strop. Zoo’n toestand als hier ging wel buiten de vreemdelingen om! Dién werd het niet lastig gemaakt! dus wat dat betrof kon ieder gerust zijn. „Aber das schóne teure Geld, wasman dabei verliert, darum tut es einem Leid!” Zoo praatte ieder zich schijnbaar gerustheid in, maar de vage onrust wilde toch niet geheel wijken. Pas toen de trein zonder incidenten het station te Tientsjin bereikt had herademde men. Laure en Angélique haalden hen af. Toen René de vrouwen gewaar werd, zonder Etienne, begreep hij dadelijk dat er iets niet in orde was. Angélique vooral was buitengewoon zenuwachtig, zóó zelfs, dat zij zich niet goed kon houden, toen zij haar moeder uit den trein zag stappen. Zij viel de oude barones schreiend René liet zijn moeder plaatsnemen inden grooten auto, waarin ook Angélique meereed, tezamen met Mirjam en Thérèse, die ook ditmaal den kleinen Jozua droeg. Ineen tweeden auto stapte hijzelf met vrouw en dochter. ln vliegende vaart stoven de beide vehikels door de drukke straten van deze reusachtige havenstad, waar het verkeer uitgebreider is dan in menige hoofdstad van Europa. Maar wat aan andere havenplaatsen zulk een cosmopolitisch karakter verleende, de aanwezigheid van verschillende volkstypen van Oost en West, ontbrak hier. Het waren steeds weer dezelfde gezichten; allen aan elkander gelijk, zoodat het Marcelle de opmerking ontlokte, dat deze bevolking van bijna een millioen zielen op een en hetzelfde schablon afgedrukt scheen. De buitenplaats van Trévouse Bligny lag op eender verrukkelijkste punten van de golf van Petchili, iets Zuidelijker dan het plaatsje Takeoe, dat veel weg had vaneen groot ruim villadorp. Hier stonden de zomerverblijven van de Europeanen en van de welgestelde om den hals. „O Mama! wat komt U ineen ellendigen tijd!” riep zij snikkend uit. „Hadden wij U toch maar kunnen waarschuwen, maar het heeft iedereen verrast! Zoo gaat het in dit ellendige land altijd!” Laure stond zwijgend erbij. Met meer dan gewone innigheid had zij Marcelle omhelsd. „Goddank dat we bij elkander zijn!” zei zij zacht. „Als Marcel nu óók maar kwam! Het maakt Angélique kapot, dat zij zooveel over tijd zijn!” Haar eigen onrust om den zoon verdrong zij uit haar gedachten. Als er een ongeluk gebeurd was, zouden zij allang bericht ontvangen hebben. Angélique langs Marcel snellen, toen deze haar tegenhield. „Wacht even, tante! Roep Papa!” zei hij tot Marcelle, die nu ook naderbij gekomen was. Dadelijk liet hij erop volgen, om de doodelijk verschrikte vrouw gerust te stellen: „Oom Etienne voelde zich niet wel worden! Wij hebben ook zóóveel doorgemaakt de laatste vier dagen! Hij schijnt bewusteloos te zijn! De reactie natuurlijk op de geweldige zenuwspanning, waarin wij verkeerd hebben! Als hij eenmaal rustig in zijn eigen omgeving is, komt alles gauw genoeg weer bij!” .... Nog trachtte hij aan zijn stem een zorgeloozen klank te geven, maar.... hijzelf moest zich vastgrijpen aan het portier. Flauwtjes glimlachte hij: „Daar ging ik zelf warempel óók bijna! Wat een papkerels zijn wij geworden!” Lijkwit stond zijn gezicht, terwijl fijne druppels zweet op zijn voorhoofd doorbraken. „Helpt U mij even oom Etienne uit den wagen tillen, vader?” vroeg hij, en richtte zich met een ruk overeind. Geholpen door den Chineeschen chauffeur hieven zij den bewustelooze op. Deze beweging en de frissche lucht deden Etienne blijkbaar goed. Hij sloeg de oogen op en ontmoette de bezorgde blikken der anderen. Plotseling voelde hij twee armen om zijn hals. Het was zijn vrouw, die snikkend uitriep: „O! Etienne! Etienne!.... goddank dat je leeft.” Verdwaasd keek hij haar een oogenblik aan. „Ja ja! ik leef!” mompelde hij. „Wij leven allemaal! maar die anderen! die anderen zijn kapot!” Hij lachte een luguberen lach! „Kapot zijn ze! dat gele gespuis!” herhaalde hij met een stem vol haat. „Maar het goud hebben wij gered! Hé Marcel! het goud is veilig Ook een tempeltje, dat inde zandsteen is uitgehouwen, en een vroegere begraafplaats. Het schijnt, dat bijgeloovige bergbewoners een bijzondere vereering voor dien tempel hebben en dat er op dat kerkhof nog wel eens iemand begraven wordt. Nu waren er de laatste maand in het ziekenhuis lijders aan een kwaadaardigen huiduitslag opgenomen. De Fransche dokter stond voor een raadsel. Hij begreep niet waar zij deze besmetting hadden opgedaan. Uit de lui zelf kon hij niet wijs worden. De Chineesche arts had hem nog aangeraden wat geduld te hebben. Hij maakte zich sterk, dat hij het door gemoedelijken praat wel te weten zou komen! Had Dr. Servais maar naar hem geluisterd! Maar nee! Hij heeft een van de verplegers, een gedoopten Chinees, als gids meegenomen en is zelf op onderzoek uitgegaan. Ze zijn bij het oude tempeltje beland en op de begraafplaats! Er was dien dag juist iemand begraven. Het domste wat hij had kunnen doen, heeft hij gedaan. Hij heeft getracht het graf te doen openen om lijkschouw te houden. Hij vermoedt dat daar de haard der besmetting schuilt. Natuurlijk heeft de priester, die bij dat heiligdom woont, met de vreeselijkste vervloekingen gedreigd, zoodat de pas gedoopte Christen bang geworden is. Vooral toen er een paar andere mannen bijkwamen, die een vijandige houding aannamen, ’t Is hem tenslotte gelukt, den dokter tot terugkeer te bewegen. Maar die man schijnt geen besef van het Chineesche karakter te hebben. Hij heeft gezworen dat hij terug zou komen, om dat onhygiënische broeinest van ziekten en besmetting uitte roeien! Of de verpleger, ondanks zijn nieuwe geloof, toch nog in zijn hart