Lanschot Hubrecht, J.C. van Waarom is een wettelijk regeling van opleiding en examens voor verplegenden van staatswege dringend noodig? Ned 2) 1909 Uitgaven van de Vereeniging tot verkrijging vaneen wettelijke regeling van opleiding en examens voor ziekenverpleegsters en -verplegers. N°. 1. WAAROM IS EEN WETTELIJKE REGELING VAN OPLEIDING EN EXAMENS VOOR VERPLEGENDEN VAN STAATSWEGE DRINGEND NOODIG? DOOR MEJUFFROUW J. C. VAN LANSCHOT HUBRECHT. De opleiding der verplegenden is evenzeer een zaak van algemeen belang als de opleiding der artsen. Te lang is het publiek onverschillig op dit punt gebleven, niet beseffend welke groote diensten deze groep van menschen aan de maatschappij kan bewijzen, welk een zware, verantwoordelijke taak op haar schouders rust. Het Bestuur is van meening dat dit niet langer zoo blijven mag, dat de verplegenden bij hun lofwaardig streven naar een betere opleiding, welke hen in staat zal stellen hun moeilijk werk te verrichten naar de eischen der moderne wetenschap, gesteund moeten worden, dat het publiek de eisch moet gaan stellen: wij willen voor onze zieken de hulp van bekwame, kundige verplegenden hebben; wij verlangen, dat de zijn voor hun beroep ook inderdaad een cteo dat L. S. Het Bestuur van de Vereeniging tot verkrijging vaneen wettelijke regeling van de opleiding en examens voor verplegenden heeft het voornemen opgevat een serie geschriften uitte geven, waarin de noodzakelijkheid dezer regeling van verschillende zijde wordt toegelicht en heeft de eer U hierbij No. 1 aan te bieden. zij hun vak verstaan, dat zij die karaktereigenschappen en ontwikkeling hebben, zonder welke zij hun taak niet goed kunnen verrichten. Eerst wanneer dat bereikt zal zijn, eerst wanneer de staat zijn zorgen over de ziekenverpleging in het algemeen en over de opleiding en het examen van hen, die het verplegen willen uitoefenen in het bijzonder, zal hebben uitgestrekt, zal het vertrouwen inde verpleegsters en verplegers, dat nu dreigt te zullen ondergaan, niet alleen terugkomen, maar zal dit vertrouwen op hechtere en meer waardevolle grondslagen worden gevestigd dan tot nu toe het geval is geweest. Dan zullen verpleegsters en verplegers met nog veel meer nut dan tot nu toe voor de lijdende menschheid en voor de maatschappij werkzaam kunnen zijn. De brochure is tegen toezending van 25 cent te verkrijgen bij Mw. J. C. VAN LANSCHOT HUBRECHT, Nic. Maesstraat 85, Amsterdam. Het Bestuur: C. L. DEYLL, Arts, Voorzitter. KL. DE Vries SN., 2e Voorzitter, Lid van den Raad der Gemeente Amsterdam. M. G. E. BRUGMAN, le Secretaresse. J. C. VAN LANSCHOT HUBRECHT, Penningmeesteresse. Dr. TH. BEIJERMAN. Br. C. DROSTERY. Mr. N. A. MENSING VAN CHARANTE. Zr. C. J. TILANUS. Zr. M. VERWEIJ MEJAN. Wat wordt bedoeld met staatsexamens voor verplegenden? Waarom is een staatsexamen dringend noodig? Deze twee vragen kunnen tezamen beantwoord worden. De ziekenverpleging is een vrij beroep, d.w.z. dat ieder mensch, of hij eenige kennis heeft van ziekenverplegen of niet, zich verplegende kan noemen en als zoodanig gesalarieerden arbeid mag verrichten. Verder kan ook ieder zich het recht toeëigenen verplegenden op te leiden en een diploma uitte reiken. In het feit nu, dat het beroep geheel onbeschermd is, schuilt een groot gevaar, niet alleen voor de zieken, doch ook voor de geheele gemeenschap. Dat dit gevaar niet denkbeeldig is, willen wij met eenige voorbeelden aantoonen. In ons land worden 11 verschillende diploma’s algemeene ziekenverpleging en 5 verschillende diploma’s krankzinnigenverpleging uitgereikt. Daar de opleiding over het algemeen nog vele leemten heeft, is de waarde van deze diploma’s WAAROM IS EEN WETTELIJKE REGELING VAN OPLEIDING EN EXAMENS VOOR VERPLEGENDEN VAN STAATSWEGE DRINGEND NOODIG? niet zeer groot, zooals wij later zullen aantoonen. Maar bepaald misleidend zijnde diploma’s ]) uitgereikt door de inrichting voor chronische lijders „Eudokia” te Rotterdam en door het christelijk sanatorium voor zenuwlijders te Zeist. In beide gevallen toch wordt maar één speciale groep van zieken verpleegd, de leerling-verplegenden ontvangen dus een zeer eenzijdige en onvolledige opleiding. Maar niemand kan hen beletten zich als particulier verplegende te vestigen en de verpleging van alle mogelijke zieken op zich te nemen. Evenzoo staat het met de leerling-verplegenden inde inrichting voor verzorging en opvoeding van idiote en achterlijke kinderen ’s Heerenloo te Ermelo.3) Zij krijgen een diploma krankzinnigenverpleging, een onderdeel der ziekenverpleging, waarvan zij alleen theoretisch iets geleerd hebben, wanneer zij niet ineen andere inrichting werkzaam waren, wat maar in enkele gevallen geschiedt. Het aantal onbevoegden, dat de ziekenverpleging als beroep uitoefent is dan ook zeer groot. Zoo weten wij o.m. vaneen vrouw, die een half jaar lang als waakster ineen diaconessenhuis dienst deed, daarna het verpleegsterscostuum aantrok en zich als verpleegster vestigde; vaneen leerling-verpleegster, die na twee jaar wegens wangedrag ontslagen werd en zich als particuliere verpleegster vestigde; van vele vrouwen, die een bakercursus volgden, zich als verpleegster kleeden en zich kraamvrouwverpleegster noemen. Onnoemlijk vele schade kunnen deze menschen in hun onwetendheid den patiënten toebrengen. Maar tot nu toe heeft de staat zich daarom niet bekommerd. Waar nu het onderwijs wel degelijk een voorwerp van staatszorg is, waar de gemeenschap van oordeel is, dat het een zaak van groot algemeen belang is, dat ieder 1) Zie rapport aan Z. E. den Minister van Binnenlandsche Zaken uitgebracht door den Centralen Gezondheidsraad. Uitgave (niet inden handel) bladz. 138,139,140. J) 1. o. bladz. 195. De voornaamste dezer misstanden zijn: I°. de eischen van toelating tot het beroep zijn over het algemeen te laag; 2°. er is geen eenheid van opleiding; 3°. de opleiding is niet volledig; 40. elke inrichting voor ziekenverpleging, hoe gering het gemiddelde aantal patiënten per dag ook zij, neemt leerling-verplegenden aan; s°. er zijn 11 verschillende diploma’s voor algemeene ziekenverpleging en 5 verschillende diploma’s voor krank- zinnigen verpleging; 6°. de waarde dezer diploma’s is niet gelijk, omdat de opleiding in alle inrichtingen verschillend is, zij geven geen voldoenden waarborg voor kennis en bekwaamheid. Tengevolge van die verschillen inde opleiding en van dat groote aantal diploma’s raken het publiek en de doktoren inde war, en van deze verwarring maken bovendien de onbevoegden gebruik ten nadeele van het beroep niet alleen, maar voornamelijk tot schade van de patiënten, die hun toevertrouwd worden. Door de instelling vaneen staatstoezicht op de opleiding mensch voldoende onderwijs ontvangt, daar komt het ons voor evenzeer een zaak van algemeen belang te zijn om voor de gezondheid der bevolking te zorgen, door toe te zien op de opleiding van hen, die geroepen zijn om de zieken te verplegen, om de doktoren èn in sommige gevallen te vervangen (spoedeischende gevallen, -plotseling optredende complicaties), èn om hen bij te staan in hun taak de volksgezondheid te verhoogen, en ziekte te voorkomen door het toepassen van hygiënische. voorschriften. Tengevolge van dit absolute ontbreken van eenige controle op de opleiding der verplegenden, en op hen die het beroep uitoefenen, zijn vele verkeerde toestanden ontstaan, welke alleen door staatsinmenging opgeheven kunnen worden. en vaneen staatsexamen meenen wij dat verkregen zal worden I°. dat de eischen van toelating tot het beroep hooger zullen worden, omdat de Staat rekening zal houden met de belangen van het geheele beroep, terwijl bij het huidige systeem van opleiding alleen rekening wordt gehouden met de belangen der inrichtingen voor ziekenverpleging waarin de leerling-verplegenden werkzaam zijn; 2°. dat nauwkeurig omschreven zal worden aan welke eischen de inrichtingen moeten voldoen om als opleidingsscholen erkend te worden; 3°. dat in algemeene trekken een leerpan zal opgemaakt worden, omvattend alle onderdeden van het beroep; 4°. dat de exameneischen voor alle candidaten gelijk zullen worden; s°. dat er een staatsdiploma zal uitgereikt worden, dat voor het publiek en de doktoren een grooteren waarborg, dan men heden ten dagen heeft, voor kennis en bekwaamheid zal bieden. 6°. dat het dientengevolge voor onbevoegden veel moeielijker, zoo niet onmogelijk zal worden, het beroep uitte oefenen en aan den goeden naam daarvan schade te doen. Wij willen nu meer in bizonderheden nagaan waarin de werkzaamheden bestaan, welke heden ten dage aan verplegenden worden opgedragen en of met het oog daarop de eischen van toelating tot het beroep en de opleiding voldoende zijn. Het arbeidsveld der verplegenden breidt zich hoe langer hoe meer uit. Van de oppasseressen, die vijftig jaar geleden in onze ziekenhuizen werden aangetroffen, verlangde men niet veel meer dan toewijding en wat handigheid. Nu echter is de verpleging der zieken, ten gevolge van den grooten vooruitgang der medische wetenschap, een weten- schap op zich zelf geworden, welke een ernstige studie en naast toewijding uitgebreide theoretische en 'praktische kennis verlangt. Aan de verplegenden inde ziekenhuizen wordt de uitvoering van allerlei voorschriften opgedragen, welke men vroeger öf niet kende öf die door de doktoren zelf toegepast werden. De verplegenden worden de assistenten van den dokter genoemd. Doch om dat werkelijk te kunnen zijn, moeten zij een groote mate van vakkennis en algemeene ontwikkeling hebben, ten einde zijn voorschriften met begrip en juistheid te kunnen uitvoeren en gedurende zijne afwezigheid de zieken met kennis van zaken te kunnen observeeren, zoodat, wanneer er verandering inden toestand optreedt, of zich onrustwekkende verschijnselen voordoen, de geneesheer onmiddelijk gewaarschuwd kan warden. De chirurg eischt bovendien van hen een grondige kennis der asepsis; dat een operatie goed slaagt en het leven van den patiënt niet in gevaar komt hangt dikwijls van hun nauwkeurigheid en weten af. Hoe dikwijls wordt niet het desinfecteeren van de operatiekamer, het steriliseeren van instrumenten en verband opgedragen aan verpleegsters, die geen begrip hebben van asepsis, van chirurgische reinheid. Vooral zij, die de positie van hoofdverplegenden bekleeden, op wier schouders de verantwoording rust voor den goeden gang van zaken op een geheele afdeeling, of ineen klein ziekenhuis, waar geen directrice aan het hoofd staat, van wier kunde het lot van zoovele zieken afhangt, moeten hun beroep volkomen meester zijn. Evenzoo hebben zij, die de zieken in eigen woning gaan verplegen, dikwijls een zware moeielijke taak, zij zijn nog zooveel meer dan de verplegenden inde ziekenhuizen op eigen kennis aangewezen, want de dokter vertoeft maar enkele oogenblikken aan het ziekbed, den overigen tijd staan zij alleen, dragen alle verantwoordelijkheid; van hun vakkennis, van hun observatievermogen, van hun ontwikkeling hangt zoo heel veel af, zij kunnen door onwetendheid zoo onnoemelijk veel schade aanrichten, hetzij dooreen gegeven voorschrift te machinaal uitte voeren, hetzij door niet handelend op te treden, daar waar alleen een dadelijk ingrijpen de zieke kan redden. Wij willen maar enkele voorbeelden noemen, waarbij van de kennis van den verplegende zoo heel veel afhangt: heftige neusbloedingen, waarbij de verplegende zoolang de dokter afwezig is, moet weten, welke middelen aangewend kunnen worden om deze zooveel mogelijk te stelpen; bloedingen uit neus en ooren, die wijzen op een mogelijke, ernstige laesie van de schedel en waarbij, door verkeerde verpleging, groot nadeel voor den patiënt kan ontstaan; beginnende of plotseling optredende heftige bloedspuwingen, waarbij, wanneer de verplegende geen onder zijn bereik liggende middelen weet toe te passen, of verkeerd handelt, groot gevaar voor den patiënt ontstaat; hetzelfde wat betreft maagbloedingen; bloedingen na bevallingen of bij dreigende miskraam, waarbij de patiënt vóór de komst van den geneesheer kan zijn doodgebloed, wanneer de verpleegster onbekend is met de middelen die haar ten dienste staan en die zij op eigen gezag mag en moet kunnen aanwenden, wil de patiënt behouden blijven. Onwetendheid bij de verpleging van diphterie patiënten voortkomende uit het feit, dat de verplegende tijdens zijn opleiding nooit bij diphterie patiënten werkzaam was en dus alleen theoretisch de verpleging dezer ziekten geleerd heeft. Hij weet dan niet te beoordeelen, omdat hij de juiste verschijnselen niet kent, of het patientje door toenemende benauwdheid in gevaar verkeert en de kans loopt te stikken voordat de geneesheer de luchtpijpsnede kan uitvoeren. Ook wanneer het kind geopereerd is, dreigt hetzelfde gevaar wanneer de buis, die inde luchtpijp gebracht is, door de opgehoeste diphterievellen verstopt, en de verplegende niet weet hoe met de zoogenaamde binnenbuis om te gaan, deze te verwijderen, schoon te maken en weer in te voeren. Bij Evenzoo kan de verplegende door onbekendheid omtrent de werking van verschillende geneesmiddelen den patiënt nadeel toebrengen. Wanneer b.v. een slaapmiddel is voorgeschreven, en de patiënt dit langen tijd achtereen gebruikt, dan zou het geval zich kunnen voordoen, dat zich lichte vergiftigingsverschijnselen vertoonden. Kent de verplegende deze verschijnselen niet, dan zal hij niet instaat zijn, daarover aan den dokter verslag te doen, en hieruit kunnen voor den patiënt zeer ernstige gevaren ontstaan. In het laatste tiental jaren heeft het arbeidsveld der verplegenden een groote uitbreiding gekregen, doordat men op sociaal gebied van hun diensten, van hun kennis en ervaring gebruik gaat maken. Zij worden steeds meer een der factoren, die mee kan en mee moet werken tot voorkoming van ziekten, tot verbetering der volksgezondheid, tot instandhouding van het ras door de hygiënische opvoeding van de bevolking. Wij willen een kort overzicht geven van dat werk, dat eiken dag toeneemt en wacht op zijn groote uitbreiding tot de speciale opleiding daarvoor, welke aan moet sluiten aan de opleiding algemeene ziekenverpleging, en die nu geheel ontbreekt, aan het leerplan toegevoegd zal zijn. Allereerst is daar het werk van de wijkverpleegster. De wijkverpleegster, die haar taak goed begrijpt, verpleegt deze gevallen hangt het leven van den patiënt dikwijls af van de bekwame en zorgvuldige verpleging, en toch zijn de gevallen vele, dat een particulier verplegende, die nooit besmettelijke ziekten verpleegde, geroepen wordt bij, en de verpleging op zich durft nemen vaneen kind met diphterie. In het algemeen kunnen die verplegenden, die tijdens hun opleidingstijd niet nauwkeurig de praktische verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten, het desinfecteeren van patiënt, en ziekenkamer met toebehooren leerden, licht een gevaar voor anderen worden door de besmetting buitenshuis over te brengen. niet alleen de zieken, zij zal daarnevens een raadgeefster moeten zijn voor het geheele gezin. Zij zal zich dikwijls gedrongen gevoelen te onderzoeken wat de aanleiding van de ziekte is; of er omstandigheden zijn, die om verbetering en verandering vragen, b.v. werk dat te zwaar, te ongezond is; zij zal de jonge moeder moeten leeren hoe zij haar kindje verstandig en gezond kan opvoeden; bij ziekte of dood van de moeder zal zij toezien of de kinderen de hun toekomende zorg wel krijgen, en bij verwaarlozing of mishandeling is het haar taak in te grijpen. In al deze gevallen moet de wijkverpleegster door haar bekendheid met verschillende vereenigingen tot wie zij zich om moreelen en materieelen steun kan wenden, door haar kennis van wetten en bepalingen kunnen helpen en steunen. De groote zuigelingensterfte trekt niet alleen in ons land, doch ook overal elders de aandacht; door overheid en particulieren worden de middelen nagegaan, welke daaraan paal en perk kunnen stellen; de strijd is aangebonden en in dien strijd moeten de verpleegsters vooraan staan inde gelederen. Haar werk moet zijnde opvoeding der moeders, waarvan vele op het punt van verzorging van zuigelingen nog zulke ouderwetsche begrippen hebben, welke niet meer strooken met de hedendaagsche opvattingen, verder inde verzorging der kinderen in crèches, in het werk der consultatiebureaux voor zuigelingen en der melkkeukens. Een van de uitvloeisels van de zorg voor de gezondheid van het kind is de benoeming van schoolartsen. Deze hebben ongetwijfeld daarvoor ook in ons land veel nuttigen arbeid verricht; doch meer en meer komt men tot de overtuiging, dat deze arbeid eerst geheel tot zijn recht zal komen als deze artsen kunnen rekenen op de hulp van goed opgeleide verpleegsters, die, met name op de scholen met minder gegoede bevolking voor tallooze kinderen met lichte huiduitslagen, lichte oogontstekingen, ooraandoeningen, enz., zooveel zouden kunnen uitrichten. Thans toch gaan deze kinderen weliswaar af en toe naar hun dokter, doch vaneen geregelde verzorging (die toch juist bij dergelijke afwijkingen inde eerste plaats de genezing zal bevorderen) komt helaas maar weinig. Maarde taak der schoolverpleegsters (men vindt deze in Duitschland, Zwitserland, Engeland en Amerika) bestaat niet alleen inde behandeling der kinderen inde school; zij controleert of de kinderen, die wegens ziekte weggestuurd werden, werkelijk onder geneeskundige behandeling komen, of de voorschriften van den geneesheer begrepen zijn en uitgevoerd worden. Zoo noodig gaat zij zelf met het kind naar een specialist. Ook moet van haar een moreelen invloed op de kinderen, zoowel als op de ouders uitgaan; zij zal hen moeten wijzen op den goeden invloed, welke de zindelijkheid en met name het gebruik der schoolbaden op de gezondheid heeft; zij moet er hen toe zien te brengen allerlei, uit hygiënisch oogpunt verkeerde toestanden, die juist de ziekte, waarvoor het kind van school verwijderd is, bevorderen, te verbeteren, zij moet met tact en kennis van zaken ingrijpen, daar waar zij merkt dat verwaarloozing en mishandeling van kinderen plaats heeft. Dan is er een werkkring voor verpleegsters inde laatste jaren in het leven geroepen, nu de bestrijding der tuberculose stelselmatig ter hand wordt genomen. Als huisbezoekster kunnen zij, dank zij haar opleiding inde ziekenverpleging, tegenover de zieken met kennis van zaken optreden en daardoor veel invloed, veel overwicht uitoefenen. Het hier bedoelde huisbezoek is heel subtiel werk, dat naast groote toewijding veel kennis op verschillend gebied verlangt. Dat de ervaring inde ziekenhuizen opgedaan, bij dit werk onontbeerlijk is, is duidelijk wanneer men bedenkt, dat hoe spoediger een geval herkend wordt, destemeer kans van genezing er ook is. De huisbezoekster heeft dan ook tot plicht, niet alleen zich met den patiënt te bemoeien, maar evenzeer een wakend oog te houden op het gezin en de geheele omgeving, en wanneer zij meent, dat er iets hapert, den geneesheer te waarschuwen. Altijd en altijd weer moet zij prediken, dat licht, lucht, zon, zindelijkheid en goed voedsel de voornaamste geneesmiddelen zijn, en waar de uitvoering van die raadgevingen dikwijls afstuit op het praktische bezwaar van slechte woningen en gebrek aan geld, daar zal zij, evenals de wijkverpleegster, terdege op de hoogte moeten zijn van die vereenigingen, bij welke zij voor haar patiënten steun kan vinden. Maarde verpleegster-huisbezoekster moet nog meer doen dan voor de patiënten zorgen en op het gezin een wakend oog houden. Volgens vele geneesheeren is de besmettelijkheid der tuberculose een vaststaand feit, en nu is het haar plicht de menschen hiervan te overtuigen, hen duidelijk te maken waarin deze besmettelijkheid ligt en hoe deze voorkomen kan worden. Haar werk is minder verplegend dan opvoedend en onderwijzend, want met vermijding van alles wat een overdreven angst, (die tegenover de tuberculoselijders dikwijls zoo wreed maakt) kan opwekken, is zij toch verplicht er ernstig en met nadruk op te wijzen, dat zorgeloosheid inden omgang met tuberculoselijders niet alleen dom, maar zelfs misdadig is. De doktoren geven hunne voorschriften aan de zieken, wanneer deze de consulatie-bureaux bezoeken, voor de verpleegsterhuisbezoekster is de taak weggelegd toe te zien, dat deze voorschriften met pijnlijke nauwkeurigheid worden toegepast. Al dit sociale werk kan alleen goed worden uitgevoerd door haar, die in aansluiting aan de opleiding 'algemeene ziekenverpleging nog cursussen over hygiene, woningvraagstuk, tuberculose-bestrijding, kinderwetten, bestrijding der zuigelingensterfte, alcohol bestrijding in verband met praktische armenzorg, enz. gevolgd hebben. In 1911 verscheen het „Rapport aan zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken, uitgebracht door den Centralen Gezondheidsraad”. Als bijlage 2 vindt men de vragenlijst, welke aan de verschillende ziekeninrichtingen toegezonden werd, als bijlage 3 het systematisch overzicht van de resultaten dezer enquête. Aan de antwoorden, ingekomen op deze vragenlijst en de conclusies door de Commissie van praeadvies, benoemd door den Centralen Gezondheidsraad, geformuleerd, zullen wij vele gegevens ontleenen om het goed recht van ons pleidooi ten gunste voor de noodzakelijkheid vaneen wettelijke regeling van opleiding en examens voor verplegenden nader te bewijzen. Uit de antwoorden op vraag 3 der enquête:l) „welke i) 1. c. bladz. 99. In 1907 zond het Hoofdbestuur van Nosokomos, Ned. Vereeniging tot bevordering der belangen van verpleegsters en verplegers een adres met memorie van toelichting aan den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Zaken, inhoudende het verzoek alles te willen aanwenden tot het spoedig instellen vaneen wet tot regeling der opleiding en examens van verpleegsters en verplegers. De bespreking van dit adres gaf genoemd Hoofdbestuur aanleiding zich met een nader adres te wenden tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal, daarbij verzoekende de opleiding van het verplegend personeel niet geheel aan particulieren over te laten, doch eenige scherp omschreven eischen te stellen, waaraan deze opleiding moet voldoen. Door de Vereeniging tot bevordering der R. C. Ziekenverpleging en door de Ned. Verplegers-Vakvereeniging werd adhaesie aan deze adressen betuigd. Deze adressen werden ter fine van advies door den Minister van Binnenlandsche Zaken aan den Centralen Gezondheidsraad toegezonden. Deze stelde een enquête in naar de wijze waarop inde verschillende ziekeninrichtingen de opleiding en examens der verplegenden geregeld zijn. eischen stelt gij aan de aspirant leerling-verplegenden.voor hun toelating in het ziekenhuis?” blijkt dat wat ontwikkeling betreft algemeen, zoowel voor de zieken als voor de krankzinnigenverpleging, als minimum eisch gesteld wordt „met vrucht genoten lager onderwijs”. Deze eisch is o. i. veel te laag voor ons land, waar het kind na zijn 12de jaar niet meer verplicht is de school te bezoeken. lemand, die na zijn 12de jaar geen onderwijs meer ontvangt, is op zijn 20ste jaar (de minimum leeftijd waarop men leerling-verplegende kan worden) vrijwel al het geleerde vergeten. Dit blijkt ten duidelijkste uit de antwoorden op de enquête.d) Wij lezen daar bladz. 97: „zooals later zal blijken leert de „ervaring, dat niet zelden, de verstandelijke (der „leerling-verplegende) te wenschen overlaat”. Bladz. 110: „Afgezien van de principieele vraag of het „gewenscht is verplegenden dergelijke kunstbewerkingen „(het rapport bedoelt geven van injecties, maagspoelen, „maken en geven van zoutsoluties, enz. steriliseeren van „verbanden en instrumenten) te doen verrichten, moet hij „voor de verplegenden van zijn inrichting opmerken, dat „het gemiddelde van hun ontwikkeling niet groot genoeg is om „te verwachten, dat men hen dit binnen niet te langen „tijd leeren zou”. Bladz. 124: „Sommige inrichtingen wijzen er op, dat „men niet al te veel in details mag treden, (bij het geven „van theoretisch en praktisch onderwijs) dat het onderwijs „zoo eenvoudig mogelijk moet worden opgevat en vooral „rekening moet houden met de geringe algemeene ontwikkeling”. Bladz. 202: „Omtrent de ontwikkeling en geschiktheid „der vrouwelijke personen, die* krankzinnigen wenschen te „ gaan verplegen, merkt een geneesheer-directeur het volgende „op: de algemeene kermis en beschaving van hen, die zich „aanmelden, laat bij mij althans veei te wenschen over”. 2) Wy cursiveeren. Hieruit blijkt wel heel duidelijk, dat over ’t algemeen de ontwikkeling van hen, die enkel met vrucht lager onderwijs genoten hebben al op een zeer laag peil staat. Hierboven hebben wij er op gewezen hoe zeer het arbeidsveld van de verplegenden zich meer en meer uitbreidt en dientengevolge meer vakkenis verlangt Doch om met vrucht van die vakopleiding te kunnen profiteeren moet er een ondergrond van algemeene ontwikkeling zijn, waarop voortgebouwd kan worden en deze ontbreekt geheel bij iemand, die alleen lager onderwijs genoten heeft. In onzen tegenwoordigen tijd is men meer en meer tot de overtuiging gekomen, dat zelfs voor degenen, die een ambacht willen uitoefenen, „lager onderwijs met vrucht genoten” niet voldoende is; door de gemeentebesturen wordt overal de gelegenheid geopend om op avondscholen of in vervolgklassen het geleerde op de lagere school aan te vullen en dientengevolge beter instaat te zijn hetambachtsonderwijs te volgen en een kundig werkman te worden. De directies der inrichtingen voor ziekenverpleging stellen zich tevreden wanneer de aspirant leerling-verplegenden met „vrucht lager onderwijs genoten hebben”, ook al hebben zij dat alles vergeten. Is het ziekenverplegen dan nog minder dan een ambacht? Staat het in hun oog gelijk met „unskilled labor”, met het werk van de sjouwers in onze havenplaatsen, met het stukwerk op een fabriek? Voor die menschen is met vrucht genoten lager onderwijs meer dan voldoende. Is het werk dat aan verplegenden toevertrouwd wordt van zoo geringe beteekenis, dat zelfs de meest onontwikkelde het uit kan voeren? Men komt tot een andere conclusie wanneer men leest, wat o. a. prof. MENDELSSOHN, prof. ROUX, FLORENCE Bladz. 203: „Zeer vele van haar kunnen geen eenvoudig „briefje schrijven, wat zij op de lagere school geleerd hebben, „zijn zij vergeten, men moet beginnen haar hierin weer les „te geven”. NIGHTINHGALE daaromtrent geschreven hebben. Dr. M. H. HURD zegt ineen voordracht, gehouden voor de leerlingverpleegsters van de opleidingsschool te Cleveland N. Amerika. „Met de komst der antiseptische chirurgie, als „gevolg van de microbentheorie, van de vondsten der „bacteriologie en den vooruitgang op het gebied van de „voorbehoedende geneeskunde, werd het iedereen duidelijk „dat verplegen niet meer alleen handwerk kan blijven. De „verpleegster moet de beginselen, die aan haar werk ten „grondslag liggen, kennen, zij moet weten waarom zekere „methodes gevolgd worden en waarom deze belangrijk zijn. „De verpleegster moet een denkend, redeneerend mensch zijn, „niet alleen geschikt om op oude banen voort te gaan, maar „geheel toegerust om voort te bouwen op vastgestelde grondbeginselen, en vindingrijk in bijzondere omstandigheden”. Door vast te houden aan zulk een lage eisch van ontwikkeling wordt aan he.t beroep en aan de zieken groot nadeel gedaan. Ten eerste is het gevolg daarvan dat het onderwijs in het ziekenverplegen zich steeds meer moet aanpassen aan het verstandelijk peil der leerlingen en dus om begrepen en verwerkt te worden zeer laag bij den grond moet blijven, terwijl de ziekenverpleging steeds grooter wetenschappelijke ontwikkeling vraagt; ten tweede lijden de zieken onder het gebrek aan ontwikkeling en beschaving der verplegenden. Verplegen is niet alleen het geven van lichamelijke zorg, bestaat niet alleen in wasschen, verbedden, verbinden, voedsel brengen, maar ook in troosten, afleiden, opbeuren, bezighouden. lemand, die maar tot zijn twaalfde jaar de school bezocht en daarna van zijn handenarbeid moest leven, kan, wat zorg en toewijding betreft uitstekend voldoen, maar inde meeste gevallen zal zijn vakkenis ontoereikend zijn en intellectueel zal hij niets voor zijn patiënten kunnen zijn, hij zal hun dieper gemoedsleven niet begrijpen, hen dus alleen lichamelijk de noodige zorg kunnen geven. Zoodra men de vraag stelt: waar krijgen de leerlingverplegenden hun opleiding? komt men tot de merkwaardige ontdekking dat terwijl voor elk beroep de gelegenheid bestaat aan een inrichting voor onderwijs een opleiding te ontvangen, er geen opleidingsscholen voor verplegenden zijn. Zij, die de ziekenverpleging wenschen te leeren, treden in dienst van de een of andere inrichting, krijgen den veelbelovenden titel van leerling-verplegende en gaan met de directie, wat men zou kunnen noemen, een dienstcontract aan. De inrichting geelt bij dezen ruilhandel een theoretischen cursus, de gelegenheid om ervaring inde ziekenverpleging op te doen en voegt daaraan nog een klein salaris toe, de leerling-verplegende geeft van zijn kant al zijn werkkracht, waarvan inde meeste gevallen groot misbruik gemaakt wordt, niet alleen om te voorzien inde verpleging der zieken maar ook om hem allerlei handenwerk (schuren, dweilen, poetsen, enz.) te doen verrichten. Niet dat hij dit werk niet moet leeren, maar daarvoor zijn geen drie jaren noodig. Sommige directies beweren dat hun ziekenhuis geen Het is wel een teeken van groote kortzichtigheid van de zijde der directies, dat zij niet mede gaan met den geest van den tijd en evenals bij andere beroepen voor de toelating een hooger minimum eisch stellen dan lager onderwijs. Meer en meer beroepen worden voor de vrouw opengesteld, beroepen die verschillende diploma’s verlangen. Alleen de ziekenverpleging zet de poort wijd open voor iedereen, die geen enkel diploma bezit, geeft zich zelf daar dooreen brevet van minderwaardigheid wat de opleiding betreft en wordt dientengevolge een toevlucht voor allen, die haar brood moeten verdienen, doch te weinig onderwijs genoten om elders geplaatst te worden. vakschool is,1) en meenen zich zoodoende van de verplichting af te kunnen maken om een volledige opleiding aan de leerlingen te moeten geven. Zij leiden alleen op voor den dienst in eigen inrichting. Vandaar de vele leemten in deze opleiding. In vraag 7 van de enquête wordt een reeks voorschriften opgenoemd en gevraagd of de leerling-verplegenden leeren deze uitte voeren. Het zijn handgrepen, die de behandelende dokter inde particuliere en wijkverpleging en in kleine ziekenhuizen eigenlijk aan de verplegenden zou mogen, kunnen, en moeten overlaten. Uit de antwoorden 2) blijkt, dat er op dit punt weinig eenheid van opleiding bestaat. Inde eene inrichting wordt het eene, ineen andere weer wat anders onderwezen, de eene directeur zegt, dat slechts een enkele leerling in staat is die voorschriften zelfstandig uitte voeren, een ander vindt daarvoor de algemeene ontwikkeling te gering, een derde acht het niet noodig, dat onderwijs te geven omdat in zijn inrichting die voorschriften altijd dooreen dokter uitgevoerd worden, een enkele maar ziet in, dat verplegenden deze handgrepen moeten leeren omdat zij later, in particuliere of wijkverpleging geroepen zullen worden om ze uit te voeren. De Commissie komt dan ook tot de conclusies: „er bestaat in deze (het geven van dit onderricht) weinig overeenstemming”,B) en „tegen het zelfstandig uitoefenen „van de meeste der kunstbewerkingen door verplegenden, „heeft men over het algemeen bezwaar”. Van bepaald onderricht inde verpleegkunde is bijna nergens sprake. Dit wordt bevestigd door de antwoorden op de vragen 6 en 8. Vraag 6 2de deel luidt:4) „wordt deze praktische dienst 1) 1. o. bladz. 135. 2) 1. c. bladz. 107—117 en 175-179. 3) 1. c. bladz. 117 en 179. <) 1. o. bladz. 108. Vraag 8 luidt:!) „Zijn er in uw ziekenhuis speciaal „docent-verplegenden aangesteld wier hoofdtaak bestaat in „het onderrichten der leerlingen”? De conclusies van de commissie over deze punten luiden:3) „meestal wordt de „praktische dienst voor het onderwijs benut, men heeft „leiding en voorlichting door meer ervaren verpleegsters. „Bepaald systematisch onderwijs wordt slechts in enkele „groote inrichtingen gegeven”.8) „Er zijn niet meer dan „17 inrichtingen voor ziekenverpleging en enkele krankzinnigengestichten (van de 208, die bruikbare antwoorden „inzonden) die volgens opgave docent-verplegenden hebben, „wier hoofdtaak bestaat in het onderrichten der leerlingen”. Maar hoe leeren dan de leerling-verplegenden in die inrichtingen waar geen systematisch onderricht inde verpleegkunde gegeven wordt en waar geen docent-verplegenden zijn, de praktijk der ziekenverpleging? Door afkijken hoe de ouderen het doen, dooreen wenk of uitlegging in haast en in het voorbijgaan gegeven dooreen andere leerling, door de eerste of hoofdverplegende, die zelf een even gebrekkige opleiding ontving, door schade en schande, door telkens fouten te maken, door voor zichzelf een methode uitte denken, die misschien in ’t geheel niet goed is. Een leemte inde opleiding, welke zich doet gevoelen bij hen, die na afgelegd examen het ziekenhuis verlaten om zelfstandig te gaan werken is verder, dat de ziekenhuizen öf sommige groepen van zieken b.v. kinderen of lijders aan besmettelijke ziekten niet opnemen, èf wel den leerlingen geen gelegenheid geven om de verschillende 1) 1. c. bladz. 117. 2) 1. c. bladz. 106. 3) 1. c. bladz. 120. „benut voor het onderwijs der verplegenden? (Men wenscht „gaarne te weten of bij dit praktisch werken ook voorlichting, of systematisch onderwijs gegeven wordt door „meer ervaren of gediplomeerde verpleegsters”.) afdeelingen te doorloopen en haar daardoor het middel onthouden om alle verschillende ziekten, welke aldaar behandeld worden, te leeren verplegen. In het eerste geval zou de moeielijkheid ondervangen kunnen worden door onderlinge samenwerking der ziekenhuizen, doch uit de enquête blijkt dat:]) „slechts in enkele inrichtingen de „regel bestaat, dat de leerlingen naar andere ziekenhuizen „gezonden worden om op de verschillende ontbrekende „afdeelingen (bedoeld wordt natuurlijk de afdeeling, ontbrekend in het ziekenhuis waar zij opgeleid worden) „werkzaam te zijn; vele inrichtingen zijn van meening dat „haar opleiding als volledig moet worden beschouwd”, (sic) Zou nu de opleiding als volledig kunnen worden beschouwd indien de leerling-verplegende alle afdeelingen doorloopen en systematisch onderwijs inde verpleegkunde ontvangen heeft? Een afdoend antwoord hierop vinden wij inde conclusie van de Commissie, gevormd uit de antwoorden op vraag 11, welke luidt:3) „Welke vakken omvat „het leerplan van dit theoretisch onderwijs? a. in het „eerste jaar? b. in het tweede jaar? c. in het derde jaar? „Hoe vat ge het onderwijs in die vakken op? Wordt ook „geleerd wat meer bijzonder voor de wijkverpleging, particuliere verpleging, hoofdverpleging van belang is? Wordt „iets geleerd over sociale verhoudingen, armenzorg, godsdienstige verhoudingen? Wordt er met de wenschen der „verplegenden om ineen bepaalde richting zich te bedwannen (b.v. voor directrice) rekening gehouden?” De conclusie der Commissie luidt:8) „Het is niet gebleken, „dat het leerplan overal op dezelfde wijze over de verschillende jaren is verdeeld; algemeen schijnt echter het „derde jaar bestemd te zijn voor herhaling met het oog „op het examen. Door velën worden bij het onderwijs !) 1. c. bladz. 136. 2) 1. c. bladz. 123. 3) 1. c. bladz. 126. „geen rekening gehouden”. Resumeerend ziet men uit het voorgaande: a. dat er absoluut geen eenheid van leerplan bestaat, wat betreft het praktische onderwijs der leerling-verplegenden. Elke directie gaat naar eigen inzichten te werk, het meerendeel houdt alleen rekening met de belangen van hun inrichtingen en niet met de belangen van het beroep in het algemeen en van de verplegenden; b. dat er maar in enkele inrichtingen systematisch onderricht inde verpleegkunde wordt gegeven. Bijna overal moeten de leerlingen de praktijk der ziekenverpleging leeren door te werken onder leiding en voorlichting van ervaren verpleegsters of verplegers (wier ervaring dikwijls zeer veel te wenschen overlaat, daar hun eigen opleiding zeer gebrekkig was), en die te veel ander werk hebben om zich inderdaad veel met de leerlingen te kunnen bemoeien; c. dat er slechts enkele inrichtingen zijn waar docentverplegenden aangetroffen worden, wier hoofdtaak bestaat in het onderrichten der leerlingen; d. dat in vele ziekenhuizen een of meer afdeelingen ontbreken, terwijl toch ze.lden de leerlingen naar andere inrichtingen overgeplaatst worden om hunne opleiding te voltooien; e. dat niet overal de gewoonte bestaat om de leerlingen systematisch de verschillende afdeelingen te doen doorloopen, zoodat vele verplegenden onvoldoend opgeleid zijn wanneer zij examen afleggen; „dezelfde leerboeken gebruikt. Het onderwijs wordt door „sommigen uitvoeriger gegeven dan door anderen; dit „hangt van persoonlijke inzichten af. Wat meer bijzonder „voor de wijkverpleging, particuliere verpleging, hoofdver„pleging van belang is, wordt bijna nergens geleerd, evenmin „sociale en godsdienstige verhoudingen en armenzorg. Met „de wenschen der verplegenden, om zich ineen bepaalde „richting (b.v. voor directrice) te bekwamen, wordt nagenoeg /. dat er hoogstens van I—31—3 uur per week een theoretischen cursus gegeven wordt en dat deze cursus niets omvat van datgene wat meer speciaal van belang is voor hen, die zich aan sociaal werk willen wijden. Wanneer men dit alles in overweging neemt, moet men dan niet tot de conclusie komen, dat de opleiding der verplegenden nog veel te wenschen overlaat? En zoolang er geen werkelijke opleidingscholen zijn, zal de toestand blijven zooals hij nu is. De ziekenhuizen zijn iets tweeslachtigs geworden. Zij nemen leerling-verplegenden in hun dienst om te kunnen voorzien inde vacatures bij hun personeel, dat door ziekte of vertrek der gediplomeerden telkens weer aangevuld moet kunnen worden met personen, die zij opgeleid hebben voor het werk in hun inrichting. Maar zij willen niet inzien, dat zij door leerling-verplegenden aan te nemen, verplichtingen tegenover deze jonge menschen op zich nemen. Immers alle leerling-verplegenden kunnen na afgetegd examen niet inde inrichting werkzaam blijven, en het beperken van het aantal leerlingen tot de waarschijnlijke behoefte is niet door te voeren, omdat men niet met zekerheid kan zeggen hoeveel gediplomeerden elk jaar wegens invaliditeit of om andere redenen de inrichting zullen verlaten. Er zullen dus met het oog op onverwachte vacatures meer leerlingen moeten opgeleid worden dan inde inrichting geplaatst kunnen worden. Maarde verplegenden, die op plaatsing wachten moeten intusschen hun brood verdienen, zij zullen dus een werkkring buiten het ziekenhuis zoeken. Heeft de inrichting dan niet tot plicht te zorgen dat zij voor die taak bekwaam zijn? Is de inrichting verantwoord, wanneer zij leerlingen aanneemt, aan wie zij niet met zekerheid een vaste betrekking kan beloven en die zij toch geen opleiding geeft, welke hen in staat stelt elders hun brood te verdienen? En waar de directies van dergelijke inrichtingen beweren geen vakscholen te zijn, is men daar niet geneigd Aan den aanvang van deze brochure hebben wij gezegd dat er in ons land 11 verschillende diploma’s voor ziekenverpleging en 4 voor krankzinnigenverpleging uitgereikt worden. Deze zijn voor de ziekenverpleging: 1. Het diploma van den Ned. Bond voor Ziekenverpleging. 2. Het diploma van Nosokomos. 3. Het diploma van het Luthersche Diaconessenhuis te Amsterdam. 4. Het diploma van de Chr. Vereenining voor lijders aan vallende ziekte te Haarlem. 5. Het diploma der Ver. tot bevordering der R.C. Ziekenverpleging. 6. Het diploma van de Ver. tot bevordering der gereformeerde ziekenverzorging in Nederland. 7. Het diploma van het Chr. sanatorium voor zenuwlijders te Zeist. 8. Het diploma van de inrichting voor chronische lijders te Rotterdam. 9. Het diploma van de Mariastichting te Haarlem. 10. Het diploma van het Piusgesticht te Harderwijk. 11. Het diploma van de Paters Camillianen te Roermond. Voor de krankzinnigenverpleging: 1. Het diploma van de Rijkskrankzinnigengestichten. 2. Het diploma van de Ver. voor Chr. verzorging van krankzinnigen. 3. Het diploma van de Vereeniging voor Psychiatrie en Neurologie. 4. Het diploma van Nosokomos. Het diploma van de Ver. tot opvoeding en verpleging van idiote en achterlijke kinderen te Ermelo. te vragen welk recht zij zich aanmatigen een diploma uit te reiken? De waarde van deze diploma’s is zeer verschillend. Wij bedoelen daarmede niet alleen dat het diploma van de eene vereeniging verschilt in waarde met het diploma uitgereikt dooreen andere vereeniging, maar dat de diploma’s uitgereikt door eenzelfde bond of vereeniging niet aan dezelfde eischen voldoen. B. v. bij den Ned. Bond voor Ziekenverpleging zijn een groot aantal ziekenhuizen aangesloten, de leerlingen in die inrichtingen opgeleid, krijgen nadat zij een examen voor hun eigen leermeesters hebben afgelegd een diploma, waaraan de gedelegeerde van den Bond door zijn onderteekening de sanctie van den Bond hecht. Maar waar wij nu gezien hebben dat de opvattingen omtrent datgene wat tot de praktische opleiding der verplegenden behoort, zeer uiteenloopen, daar is het duidelijk dat deze diploma’s, ook al zijn zij door eenzelfden Bond gesanctionneerd, geen eenheid van kennis waarborgen. Dit geeft verwarring en onzekerheid bij het publiek en bij de doktoren. Hoe kan de geneesheer weten welke voorschriften hij in zijn praktijk aan de verplegenden kan opdragen, wanneer hij niet weet hoe de opleiding geweest is? wat deze leerde en wat niet? Is het wonder dat men zooveel klachten hoort over de onbekwaamheid van gediplomeerde verplegenden uit den mond van doktoren inde eerste plaats, maar dikwijls ook van de zijde der patiënten, waar er geen vaste lijn bestaat waarlangs de opleiding gaat en waar in verschillende ziekenhuizen het eene deel wel, het andere niet onderwezen wordt? En deze klachten worden niet alleen gehoord van patiënten, die in eigen woning verpleegd worden, maar ook van patiënten, die in ziekenhuizen en klinieken opgenomen worden. Het is b. v. gebeurd dat een patiënt ineen ziekenhuis niet gecatheteriseerd kon worden omdat de hoofdverpleegster haar vrijen dag had en geen der andere verpleegsters geleerd had deze kunstbewerking toe te passen. Wij zijn van meening, dat er slechts een middel is om Wij beweren niet, dat een ingrijpen van staatswege alle misstanden zal opheffen, doch zijn er vast van overtuigd, dat dientengevolge veel verbeterd zal worden en dat èn de zieken èn de verplegenden èn het beroep gebaat zullen zijn dooreen wettelijke regeling van opleiding en examens. aan dezen chaos een einde te maken, en wel dooreen ingrijpen van staatswege. De reorganisatie der ziekenverpleging, die ruim 50 jaar geleden plaats vond, is grootendeels aan particulier initiatief te danken. Vergelijkt men de toestanden van toen en nu, dan is er veel verbeterd, maar nu is men op een doodpunt aangekomen, de toestand is, blijkens het rapport in 1911 gepubliceerd nog dezelfde als in 1907 toen de adressen van Nosokomos aan de Regeering aangeboden werden. Het particulier initiatief blijkt niet bij machte te zijnde gewenschte eenheid en volledigheid van opleiding te verkrijgen. Toch is de zaak van te groot algemeen belang om langer onopgemerkt te blijven. Het zijn niet alleen de zieken inde ziekenhuizen, die een goede verpleging vragen, de geheele maatschappij, het geheele volk heeft er belang bij, dat de opleiding der verplegenden beter, vollediger worde. LITTERATUUR. Opleiding en examens voor Verpleegsters door Dr. A. ALETRINO. Het levender Verpleegsters „ „ „ „ Staatsexamen voor Verplegenden door J. VISSER J.Dzn. Het Vakonderwijs in Ziekenverpleging door J. C. VAN LANSCHOT HUBRECHT. „Nosokomos”, Weekblad van de Nederlandsche Vereeniging tot bevordering van de belangen van verpleegsters en verplegers. Opleiding en examens van Verplegenden. Rapport aan Z. E. den Minister van Binnenlandsche Zaken, uitgebracht door den Centralen Gezondheidsraad. Ondergeteekende wenscht lid te worden van de Vereeniging tot verkrijging vaneen wettelijke regeling van opleiding en examens voor ziekenverpleegsters en -verplegers. Jaarlijksche contributie f – "pm (Naam) (Adres) Datum Electro-Typ. J. H. G. Weenink Prinsengracht 447, Amsterdam.