Mr. E.C.van DORP. Rechten en plichten van dienstboden en werkgeefsters A Mr. E. C. VAN DORP Rechten en Plichten | van Dienstboden en Werkgeefsters. \kd ft '•CHAPPIJ VOOR COE OEDKOOPE LECTUI AMSTERDAM oOßrtn.s. TU6SLAC ' V5 CÉNTS f PER DEELf f volksbibliotheek! PRIJS PER DEELTJE 10 CENT I Mr. E. C. VAN DORP. RECHTEN EN PLICHTEN VAN DIENSTBODEN EN WERKGEEFSTERS. UITG EG EVEN’DOOK-DE MAATSCHAPPIJ – VOOR GOEDE-EN-GÓEDKOOPE LECTUUR-AMSTERDAM I 4 VOLKSBIBLIOTHEEK IN DE le REEKS DEZER SERIE ZIJN REEDS VROEGER VERSCHENEN: J. A. SALOMONS, Tandarts : Hoe verzorg ik mijn gebit. Arts J. STARCKE: De sexueele opvoeding onzer jeugd. S. G. F. MEI]BOOM, ex-Directrice Nieuwe Huishoudschool te A’dam: Goed en goedkoop koken. L. SIMONS: Hoe kom ik vooruit Inde wereld. Dr. C. N. v.d. POLL, Verloskundige te A'dam: Zwangerschap en Kraambed. DE PRESSENSÉ: De verschrikkingen der Russische Gevangenissen. H. P. BERLAGE: Bouwkunst In Holland, (geïll.) VAN ROSSUM DU CHATTEL, Directeur Gem. Gasfabrieken te A’darn : Hoe moet ik met gas omgaan, (geïll.) Dr. H. J. CALKOEN : Bloemen en insecten (geïll.). N. I. HEIJBROEK, Kinderarts: Hoe voed en behandel ik mijn zuigeling? E. E. KRONENBURG, Landbouw-redacteurafd. ,tTelegraaf Verzorging van Kamerplanten (geïllustreerd) M. E. LELIMAN-BOSCH: Over goede en goedkoope woninginrichting (geïll.). :: PER DEEL 10 CENTS. :: Voor de werkjes verschenen inde 2<= Reeks zie men pagina 46. 1. INLEIDING. De meeste dames en dienstmeisjes weten, dat er een paar jaar geleden een wet op de arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, die ook hun rechten en verplichtingen regelt, maar wat daarin staat is den meesten vrijwel een geheim gebleven. Die wet zelf, die alle mogelijke arbeidsovereenkomsten regelt is dan ook veel te ingewikkeld voor een leek. Daarom deed zich meer en meerde behoefte voelen aan een heel eenvoudige, populaire uiteenzetting van wat er alzoo in die wet staat ten opzichte van de regeling der verhouding tusschen dienstboden en hun „mevrouwen,” of, zooals het in officieelen stijl heet „werkgeefsters.” Zulk een uiteenzetting te geven is de bedoeling van dit boekje. 2. DE VERHOUDING IN HET ALGEMEEN BESCHOUWD. Daar zijn twee artikelen inde wet, die men wel met gouden letters in ieder huis aan den wand zou willen schrijven. RECHTEN EN PLICHTEN VAN DIENSTBODEN EN WERKGEEFSTERS. Het zijnde volgende woorden: De werkgever is in het algemeen verplicht, al datgene te doen en na te laten, wat een goed werkgever in gelijke omstandigheden behoort te doen en na te laten, en De arbeider is verplicht den arbeid naar zijn beste vermogen te verrichten; hij is in het algemeen verplicht al datgene te doen en na te laten, wat een goed arbeider in gelijke omstandigheden behoort te doen en na te laten. Wanneer een „mevrouw” en een dienstbode die verplichting steeds goed voor oogen hebben, dan is verder de wet voor haar zoo goed als ongeschreven. Dan zal zij er zelden of nooit mee in aanraking komen. Want de wet is vooral geschreven om misbruiken te voorkomen. Maar geen wet kan de verhouding tusschen dienstboden en hare werkgeefsters goed maken wanneer deze niet onderling hart voor elkaar hebben. Dienstboden zijn huisgenooten van het gezin waar zij werkzaam zijn. Om de verhouding tusschen huisgenooten goed te doen zijn, tusschen menschen, die van den morgen tot den avond dag in dag uit met elkaar hebben om te gaan, is veel geven en nemen, veel goede wil en veel verstand noodig. Men moet zich ook inderdaad huisgenooten voelen. Zoo zegt de wet ook: de inwonende dienstbode heeft zich te gedragen naar de orde des huizes. De dienstbode moet inzien, dat zij er niet mee Mr. E. C. VAN DORP af is van zoo tot zoo laat dit en dat werk te verrichten, en dan zich van niets meer wat aan te trekken; maar dat zij mee aansprakelijk is voor den goeden gang, ja laten wij maar gerust zeggen: het geluk van het gezin waar zij werkt. En daar moet zij mee beginnen ook al mocht zij meenen dat hare mevrouw volstrekt niet evenzoo handelt. Want als men van weerskanten op elkaar wacht, dan is het duidelijk, dat men tot het einde toe zal wachten. Eene dienstbode zei mij eens: „mijn moeder zei tegen me toen ik ging dienen en er een beetje tegen opzag: je doet maar al je werk alsof het huishouden van je mevrouw je eigen huishouden was, dan zal je wel zien, dat dienen heelemaal niet moeilijk is.” Dat was een wijs woord; daarin ligt het geheim van goed dienen besloten. Wat zouden de moeders van onze dienstboden een goed kunnen doen in onze maatschappij als allen het eens evenzoo inzagen en in die richting op hunne dochters werkten. Maarde werkgeefsters moeten evenzoo gezind zijn, en ook daarmee beginnen, al meenen zij dat hare dienstbode haar volstrekt niet met gelijke munt betaalt. Zij moeten zich ook aansprakelijk voelen voor het levensgeluk harer onderhoorigen. Een „slechte” dienst kan een hel voor een meisje zijn, maar een „goede” dienst is een zegen, die na kan werken gedurende het heele leven van een arbeidersvrouw; dat zal er menigeen ons nazeggen. Geen betere voorbereiding voor een toekomstige huismoeder uit den burgerstand dan dienen; zij leert er van alles mee, dat haar later van dienst kan zijn. Zoo is het van het grootste belang vc-cr den RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. heelen arbeidersstand dat er talrijke goede diensten zijn. En, mij dunkt, wanneer de werkgeefsters uit de dienstbodenhoudende standen dat goed beseffen, dan moeten zij meteen inzien, dat het feit of zij haar plicht in dezen vervullen zeer wijdstrekkende gevolgen heeft. De dienstbode behoort met verstand! als een huisgenoote beschouwd en behandeld te worden, niet als een natuurlijke vijandin. Een enkel voorbeeld: De wet eischt tegenwoordig uitdrukkelijk, dat men inwonende dienstboden ontspanning van den arbeid moet gunnen, volgens plaatselijk gebruik. Daarmee zijnde „uitgaansavonden” der dienstbode gewaarborgd, en is het niet meer mogelijk, dat deze niet gegeven worden, zooals vroeger nog al eens voorkwam. Maar het tegenovergestelde euvel blijft maar al te zeer, vooral in groote steden, voorkomen: in vele gezinnen laat men jonge dienstboden van 17,18 jaar avond aan avond langs de straat loopen, omdat dat met het oog op vuur en licht goedkoop is. Zooiets is onverantwoordelijk. De werkgeefster die een jong dienstmeisje in huis heeft behoort in te zien, dat zij de plaats der moeder vervangt, en op zulke punten dezelfde zorg voor het meisje heeft te dragen, die de moeder zou dragen. Het schijnt inden geest van den tijd te liggen, dat hoe langer hoe minder meisjes lust in dienen hebben. Het komt ons voor, dat ook hier de schuld aan beide zijden ligt en dezelfde grondoorzaak heeft de oppervlakkige genotzucht, die meer en meer alle standen doortrekt. De meisjes uit het volk willen voor alles „vrij” zijn en „hoogerop”, dames lijken; dedames bemoeien zich hoe langer hoe minder met de huishouding, Mr. E. C. VAN DORP gaan hoe langer hoe meer uit, leeren het meisje niets en maken daardoor het dienen hoe langer hoe minder aanlokkelijk en aangenaam. Toch zijn er altijd nog een heel aantal goede diensten en goede dienstboden. En dan wil het ons voorkomen, dat geen enkel beroep voor een meisje uit het volk zoo aanbevelenswaardig is als dit: het geeft een geregeld, gezond, onbezorgd leven, goede voeding, goede betaling en goede opleiding. 3. OMVANG DER WET. De wet is, zooals wij reeds zeiden, vaneen zeer ruime strekking en omvat dus ook ma n n e 1 ij k e dienstboden, huisknechts en andere bedienden. Wij zullen echter in ’t vervolg maarden vrouwelijken woordvorm gebruiken, omdat er zoo heel veel meer vrouwelijke dan mannelijke dienstboden zijn. Men weet nu echter dat alles ook op mannelijke dienstboden toepasselijk is. Thans gaan wij over tot de behandeling van de bepalingen der wet. 4. RECHTSPRAAK. Zooals men in het vervolg zal zien, is er heel veel aan den rechter overgelaten. Die rechter is bijna uitsluitend de kantonrechter. Het zal dus voor een groot deel aan den Kantonrechter liggen, hoe de wet wordt uitgelegd en toegepast. De bedoeling is geweest, de manier van procedeeren zoo eenvoudig te maken, dat men geen RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. rechtskundige hulp noodig had. Dit is echter onmogelijk gebleken. Wie zou willen trachten zich zelf te helpen, zou allicht dooreen of ander verzuim er in loopen. Men zal dus ineen voorkomend geval verstandig doen raad in te winnen, ’t zij bij een rechtsgeleerde, een bureau voor arbeidersrecht of dergelijk lichaam, of op de griffie van het kantongerecht. i) In het algemeen mogen dienstboden en familieleden der strijdende partijen niet getuigen voor den rechter. Voor zaken die een arbeidsovereenkomst tot onderwerp hebben, is echter een uitzondering gemaakt, daar men anders zelden of nooit bewijs zou hebben. In deze zaken mogen dus alle huisgenooten getuigen. Overigens is het altijd voorzichtig, afspraken waarop men zich later wellicht beroepen wil, in het bijzijn van getuigen of schriftelijk te maken. 5. GEHUWDE VROUWEN EN MINDERJARIGEN. Allereerst een paar opmerkingen over den bijzonderen „rechtstoestand”, zooals men dat noemt, waarin de gehuwde vrouw en de minderjarige zich bevinden. D.w.z. dat zij niet vrij zijn als anderen om overeenkomsten aan te gaan. De meeste werkgeefsters zijn gehuwde vrouwen; terwijl onder de dienstboden vele minderjarigen voorkomen. Het is dus wel de moeite waard T) Zie omtrent onzen rechtstoestand. Mr. G. j. Salm: Hoe komt men aan zijn recht? af o.io, in deze serie verschenen. Mr. E. C. VAN DORP dit punt even te behandelen, opdat men weet, waar men aan toe is. Een gehuwde vrouw mag in het algemeen, zooals men weet, geene overeenkomsten aangaan zonder bijstand van haar man; alleen ten opzichte van wat de gewone en dagelijksche uitgaven van de huishouding betreft en ten opzichte van het huren van dienstboden maakt dewet een uitzondering: „veronderstelt de wet de bewilliging van den man”, zooals het heet. De vrouw mag dus een dienstbode huren, zonder dat de heer des huizes er zich mee bemoeit. Komen er echter moeilijkheden die zoo hoog loopen, dat men naar den Kantonrechter gaat, dan moet de huisvrouw weer bijgestaan worden door haar man; en moet het dienstmeisje dat haar mevrouw voor het gerecht roept, ook den heer des huizes oproepen. Maar zelf mag zij, de dienstbode, zoo zij gehuwd is, procedeeren zonder bijstand van haar man, dit heeft zij voor op hare mevrouw. Ook mag zij als getrouwde vrouw zich verhuren b. v. als werkvrouw, baker, huisnaaister, schoonmaakster, zonder dat haar man er zich mee bemoeit, en zij mag over het geld, dat zij er mee verdient zelf beschikken, maar het alleen uitgeven ten bate van het gezin. Dit alles kan echter alleen als de man ’t niet verboden heeft. Kan de man het dus niet ongedaan maken als zijn vrouw eene dienstbode heeft gehuurd, hij kan haar wel verhinderen eene nieuwe te huren. Hij kan zijn vrouw niet verhinderen een bakerdienst te vervul- RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. len, dien zij reeds heeft aangenomen, maar hij kan haar wel verbieden er weer een aan te nemen. In ai die gevallen kan wel de rechter tusschenbeide komen en de noodige machtiging verleenen. Maar een vrouw zal er niet licht toekomen, dien weg op te gaan! Een minderjarige dienstbode kan alleen met goedvinden van degeen die de ouderlijke macht of de voogd ij over haar uitoefent i), zich verhuren, en die toestemming moet gegeven worden in tegenwoordigheid van de werkgeefster of wel schriftelijk, (dit laatste zal bij dienstmeisjes wel nooit voorkomen.) Voor die toestemming nu wordt zelden gezorgd. Maar men behoeft zich niet al te ongerust te maken over het ongeldige van zulk een in dienst nemen: zoodra het minderjarige dienstmeisje 4 weken in haar dienst is, zonder dat de vader daartegen bezwaar maakt, wordt aangenomen, dat de dienstbetrekking zijne goedkeuring heeft, en is dus de zaak gezond. Verder staat het minderjarige dienstmeisje nu tegenover haar werkgeefster in alles gelijk met een meerderjarige: zij mag zonder dat haar vader zich er mee bemoeit b.v. opzeggen en ook haar loon ontvangen behalve wanneer de vader schriftelijk eischt, dat men het hem zal uitbetalen. In twee gevallen echter moet deze nog optreden: als de minderjarige dienstbode wil procedeeren, I) In het vervolg kortheidshalve te noemen: de vader. De moeders plegen zich hiermee te bemoeien, maar rechtens heeft . alleen de vader wat te zeggen, tenzij hij ontzet is uit de ouderlijke macht. Mr. E. C. VAN DORP kan ze dat niet zonder bijstand van haar vader doen. En wanneer deze laatste meent, dat haar dienst nadeelige gevolgen voor haar zal hebben, kan h ij aan den Kantonrechter verzoeken de dienstbetrekking te verbreken. Deze beslist dan nadat hij alle partijen ook de werkgeefster gehoord heeft. De ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het kantongerecht kan met hetzelfde verzoek bij den Kantonrechter komen, wanneer hij meent, dat een meisje ergens ineen betrekking is, die om de een of andere reden niet voor haar deugt. 6. GODSPENNING, KERMIS- EN NIEUWJAARSFOOI. Bij het in dienst treden pleegt de mevrouwde dienstbode een zoogenaamde „goospenning” (eigenlijk „godspenning”) ter hand te stellen. Vroeger was het gebruik, dat men door dien goospenning terug te brengen, af kon zien van de betrekking. Dat mag volgens de nieuwe wet niet me er. (Wat recht is, wanneer men het toch doet, vindt men hieronder bij beëindigen der dienstbetrekking zonder opzegging op blz. 19). Die godspenning is dus thans niet meer dan de voortzetting vaneen oud gebruik en een fooi boven het gewone loon. Wanneer de betrekking al na drie maanden of korter beeindigdwordt, hoe en om welke redenook, tenzij van te voren afgesproken was, dat de dienst maar drie maanden zou duren, mag de godspenning door de werkgeefster van het loon RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. worden afgetrokken. Dit is dus juist zoo gebleven als steeds gebruik was. Toch is hier nog een punt, waarover verschillende kantonrechters verschillend oordeelen, t e weten of de heele godspenning kan worden terug geeischt, wanneer ze nog meer bedraagt dan het loon, dat uitbetaald moet worden. B.v. het loon was vastgesteld op F. 120.—; de godspenning was F.6.—. Het meisje gaat om welke reden dan ook na een week weg, zoodat aan loon en waschgeld F.2.75.— verschuldigd is. Mag de F.3.25. van de godspenning nu terug gevraagd worden? De kantonrechter van Arnhem heeft gezegd: neen; die van Schiedam en den Haag zeiden: ja. Ik zelf sta aan de zijde der laatstgenoemden. Wel staat het niet letterlijk inde wet, maar zonder twijfel moet het als de bedoeling der wet genomen worden. Waarom zou een meisje, dat drie dagen in dienst blijft wel voordeel van de godspenning hebben; en eene wier betrekking drie weken duurt, niet? Hier en daar tracht men de godspenning af te schaffen, omdat ze wel eens tot het misbruik leidt, dat meisjes na de godspenning in ontvangst te hebben genomen, niets meer van zich laten hooren of na een dag wegloopen. Op zulke meisjes is natuurlijk geen verhaal. Maar zulk een oud gebruik is moeilijk uitte roeien; en waarschijnlijk zou het in het nadeel der dienstmeisjes zijn: het loon zou er wel niet mee verhoogd worden. Anders dan met den godspenning, bemoeit de wet zich niet met de vaste fooien, de kermis- en nieuwjaarsfooi. Gebruik was vroeger, dat deze pas ver- Mr. E. C. VAN DORP diend waren, als men langer dan tot i November of i Mei in dienst bleef, en dat ze anders teruggegeven of liever verrekend moesten worden. De Kantonrechter te Dordrecht heeft uitgemaakt, dat dit nog zoo is. Het komt er echter m.i. geheel op aan wat de bedoeling daarbij is; en dit zal weer alleen kunnen worden uitgemaakt, zoo men het gebruik ter plaatse kent. Het is de vraag of de bedoeling is, een cadeau te geven, waarvan men kan zeggen: eens gegeven blijft gegeven; of wel een nieuwen godspenning vooruit te geven op voorwaarde dat de dienstbode nog tot na November of Mei in dienst blijft. Daar het gebruik hier allerminst vaststaat z a 1 het goed zijn, als men bij het verhuren en verhuren dadel ij keen vaste afspraak maakt: „de kermis- en nieuwjaarsfooien zullen niet (wel) teruggegeven worden wanneer de dienstbodevoorofmet i Novemberof i Mei weggaat.” Practisch is, deze afspraak ook te laten gelden voor het geval de werkgeefster opzegt, want het is volstrekt daarom nog niet gezegd, dat hier niet de dienstbode de schuldige kan zijn. In het algemeen pleegt er bij het huren al heel weinig te worden afgesproken: loon, waschgeld en vaste fooien worden bepaald; verder informeert de dienstbode eens naar verval en werkzaamheden, en mevrouw spreekt misschien eens over het mutsdragen. RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. 7. UITBETALING VAN HET LOON. Dat is al. Men pleegt ook niet af te spreken, hoe lang het meisje in dienst zal blijven; de duur van de dienstbetrekking pleegt onbepaald t e z ij n. Hoe ze nu eindigt zullen wij zoo meteen zien. Eerst een paar woorden over de uitbetaling van het loon, ook hierover pleegt niets afgesproken te worden. Het placht gebruik te zijn, dat men eene inwonende dienstbode om de drie maanden betaalde, een noodhulp om de week of de maand, al naar de afspraak was, en een dagmeisje dat men bij de week huurt, aan het einde van iedere week. Dit is precies zoo gebleven. Alleen is er verandering gekomen voor die enkele gevallen waar men eene niet inwonende dienstbode bij de maand huurt. Het komt zelden maar toch hier en daar voor. Zulk een dienstmeisje mag niet meer om de maand betaald worden, maar men moet haar om de 14 dagen betalen. Men mag wel afspreken, dat met kortere tij d ruimte dan de hierboven genoemde uitbetaald zal worden, maar niet met langere; alleen dagmeisjes met de week gehuurd mag men per 14 dagen betalen. Dit moetdanechter schriftelijk worden overeengekomen. De bedoeling is duidelijk: de dienstbode mag niet te lang op haar loon wachten. Maar natuurlijk kan de inwonende dienstbode die niet voor kost en inwoning behoeft te zorgen het veel langer zonder loon stellen dan de uitwonende, die zelf dikwijls Mr. E. C. VAN DORP iedere week haar kostgeld moet betalen. Daarom is voor de inwonende de termijn zoo veel langer gesteld. De wet is ook heel streng ten aanzien van de stipte uitbetaling van het loon. Wanneer het niet op den derden dag na den vervaldag is betaald moet de werkgeefster dadel ij k rente betalen, 5 dagen lang 5 % per dag, daarna 1 % per dag, maar samen nooit meer dan de helft van het loon, dat verschuldigd is. Dus als er F.35. loon betaald moet worden, 5 dagen lang F. 1.75.— per dag, daarna 35 cent per dag, maar nooit mag het hooger loopen dan F. 17.50. Ook mag de rechter de vergoeding nog wat lager stellen, zoo hij dat billijk acht. Bij het vertrek van het dienstmeisje mag men alles afhouden, v/at zij nog aan hare werkgeefster schuldig mocht zijn, b.v. voor breken of wat men in voorschot gegeven heeft; maar vóór dien tijd moet men altijd minstens 3/5 van het loon uitbetalen. Men doet dus verstandig niet teveel in voorschot te geven. Ook moet men zich daar een onderteekend briefje van laten geven; anders kan men het niet van het loon afhouden, als het meisje zich daartegen zou verzetten. Over gebroken waar plegen nog al eens moeilijkheden te ontstaan. Daarom komt het mij practisch voor een zoogenaamd breekgeld vast te stellen ; dat wil zeggen een soort van premie onafhankelijk van het loon, waar de vergoeding voor al het gebrokene vanaf wordt getrokken; breekt de dienstbode niets, dan ontvangt zij de geheele som. Hoe meer zij breekt, hoe minder zij ontvangt. Boeten mogen nooit worden geheven en kunnen dus ook niet worden afgehouden. Zij komen RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. slechts te pas in dienstbetrekkingen waar met een schriftelijk reglement gewerkt wordt. Een paar bepalingen die ten aanzien van dienstboden wel zelden toepassing zullen vinden, zijnde volgende: Bij het aangaan der dienstbetrekking mag de werkgeefster bedingen, dat het dienstmeisje hoogstens 1/5 van haar loon gebruiken zal om in het een of andere fonds te gaan; of wel zoo het meisje minderjarig is, dat de werkgeefster hoogstens 1/5 te haren name op de Rijkspostspaarbank zal zetten, of ineen spaarfonds uit zal zetten, en dat de dienstbode daar niet aan zal kunnen komen vóór haar meerderjarigheid. Zulk een fonds of spaarfonds moet dan echter aan bepaalde voorwaarden*) voldoen: dit om te voorkomen, dat de dienstbode bij een insolide fonds haar geld zou storten. Heeft men zulk een bepaling gemaakt, dan moet men niet meer dan 1/5 van het loon op voorschot geven, omdat men op den vervaldag immers altijd nog 3/5 moet uitbetalen. Dit beding zal wel zelden of nooit voorkomen, het is veel te ingewikkeld. Maar men is natuurlijk volkomen vrij als extra-cadeau ieder jaar een som voor de dienstbode op de spaarbank te zetten of b.v. in een pensioenfonds te beleggen. Het verschil is, dat dit bedrag dan geen deel van het loon uitmaakt. De werkgeefster mag ook bedingen, dat hoogstens 1/10 van het loon door haar op de Rijkspostspaarbank zal worden gezet ten name van de dienst- *) Deze voorwaarden zijn ineen afzonderlijk Koninklijk Besluit te vinden. Mr. E. C. VAN DORP bode, om daaruit te verhalen de schadevergoeding die de dienstbode verbeurt als ze wegloopt. Het bedrag dat op die wijze op de spaarbank komt te staan, mag echter nooit meer worden dan het loon van 12 werkdagen. En dit heele beding moet schriftelijk gemaakt worden. (Het zgnd. staangeld.) Ten slotte nog een opmerking over het loon: het is zoogenaamd preferente schuld. D.w.z. dat wanneer de werkgevers failliet gaan, het loon over het afgeloopen en het loopende kalenderjaar voorzoover het nog onvoldaan mocht zijn, boven de meeste andere schulden eerst betaald wordt uit de baten die er zijn. 8. OPZEGGING. Met den uitbetalingstermijn (dus resp. i week, 2 weken of drie maanden) hangt nu nauw samen de opzeggingstermijn. Die is even lang als het tijdperk, dat tusschen twee uitbetalingen verstrijkt, maar nooit langer dan 6 weken. Een dagmeisje of een noodhulp, die per week haar loon ontvangt moet dus een volle week vooruit worden opgezegd, en opzeggen. Een noodhulp die permaandwordtbetaald met een maand vooruit; en het gewone geval : eene inwonende dienstbode die per drie maanden wordt betaald, 6 weken te voren. Dus alles juist zooals vroeger het gebruik was. Langer mag men den opzegging stermijn niet maken, maar als men een schriftelijk contract maakt mag men hem we 1 zoo kort maken als men RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. maar wil; echter voor de werkgeefster nooit korter dan voor de dienstbode. De bekende staatsman Mr. S. van Houten heeft aangeraden daarvan altijd gebruik te maken en den termijn heel kort te stellen, opdat men als men elkaar niet bevalt, dadelijk uiteen kan gaan. Ik zou dit niet graag aanbevelen. Is het absoluut no o – d i g, dan kan men (zie hieronder) toch opzeggen; en het komt mij voor, dat alles wat de neiging moet hebben de toch al geringe stabiliteit inde betrekkingen der dienstboden nog te verminderen, uit den booze is. Zeker zouden de huisvrouwen er de dupe van zijn. Want meisjes die van veranderen houden, zouden dan met een paar dagen op kunnen zeggen, dat zou iets gewoons worden, terwijl nu iedere fatsoenlijke dienstbode het tusschentijds wegloopen als iets onbehoorlijks beschouwt. En het dienstmeisje dat op staanaen voet weg wordt gezonden is inden regel toch nog heel wat minder gedupeerd, dan de huisvrouw, die opeens zonder hulp zit. Dat zouden wij dus niet willen aanraden, maar wel iets anders: de eerste zes weken als proeft ij d te beschouwen. Gedurende die zes weken mogen dan beide part ij en op ieder oogenblik de betrekking opzeggen. Zulk een proeftijd wordt uitdrukkelijk door de wet toegestaan. Hij mag zelfs twee maanden duren. Maar met het oog op de datums waarop dienstmeisjes van betrekking plegen te veranderen, schijnt zes weken practischer. Een groote vraag is op het oogenblik, o f er vaste datums zijn, tegen welken de dienstbetrekking mag worden opgezegd of dat dit tegen eiken datum mag gebeuren. Mr. E. C. VAN DORP De wet zegt n.l. dat het gebruik in dezen gevolgd moet worden. Nu hebben b.v. de Kantonrechter te Amsterdam en die te ’s Gravenhage uitgemaakt dat het gebruik is, dat tegen iederen datum mag worden opgezegd. De kantonrechter te Haarlem meent, dat alleen mag worden opgezegd tegen i Augustus, i November, i Februari en i Mei; die te Utrecht zet er nog vier datums tusschen in, 15 September, 15 December, 15 Maart en 15 Juni. Men ziet dus, dat men zeer voorzichtig moet zijn met die opzegging. En daarom ishetgoedbij het aangaan der dienstbetrekking dit duide 1 ij k met elkaar af tespreken. Heeft men eenmaal opgezegd, dan mag men daarop niet terugkomen, tenzij met toestemming van de wederpartij. Maar het tegenovergestelde kan wel. 9. WEGZENDING EN WEGGAAN ZONDER OPZEGGING. Wie meent het ineen dienst of met een dienstmeisje niet langer te kunnen harden mag (en dit geldt ook voor het geval dat men al met zes weken had opgezegd) op staande n voet weggaan, respectievelijk wegzenden, maar hij behoort bij die gelegenheid dadelijk eene schadeloosstelling te betalen, gel ij k aan hetloonvandenopzeggingstermijn, of, als de betrekking al opgezegd was, vandentijddatzenogduren zou: dus voor een dagmeisje een of twee weken; voor een inwonende dienstbode inden regel zes v/eken; zendt de werkgeefster op deze wijze v/eg, dan moet RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTE. EN WERXG. zij natuurlijk ook het loon tot den datum van wegzending uitbetalen; maakt daarentegen het meisje een eind aan den dienst, dan mag de werkgeefster van het verschuldigde loon de haar toekomende schadeloosstelling van zes weken aftrekken. Meent men met deze zes weken loon niet alle schade vergoed te hebben gekregen, dan mag men nog meer vragen. Het spreekt vanzelf, dat de werkgeefster wel nooit naar den Kantonrechter zal gaan om dit meerdere te eischen; maar het dienstmeisje doet het heel dikwijls; zij pleegt n.l. inden regel ook nog kostgeld voor zes weken te vragen. Alle Kantonrechters handelen hierin niet op dezelfde manier. De een zegt, dat het meisje bewijzen moet, dat zij die meerdere schade geleden heeft; de ander, dat het van zelf spreekt, dat ze altijd die schade ook nog lijdt, als ze inwonende dienstbode was. Mij komt het voor dat de waarheid in het midden ligt. Het spreekt van zelf dat het meisje die schade lijdt, als ze niet binnen de zes weken weer een betrekking heeft. Ik zou dus als kantonrechter dezes weken kostgeld ook geven, behalve wanneer vaststond of de werkgeefster kon bewijzen, dat het dienstmeisje binnen zes weken weer eene betrekking had; dan zou het kostgeld slechts voor dien korteren tijd gegeven moeten worden. Het is nog al eens een vraag bij de dienstmeisjes of zij wel aan kunnen nemen wat de werkgever hunaanbiedt, als zij meenen op meer recht te hebben. Kan de werkgeefster hun dan niet naderhand tegenwerpen: Ge hebt genoegen genomen met dat mindere, ge hebt uw recht verspeeld ? Mr. E. C. VAN DORP Ik geloof niet, dat er in ons land nog een kantonrechter te vinden is, die dat aan het dienstmeisje tegen zou werpen. Het meisje heeft haar loon noodig. Zij kan inden regel niet wachten tot haar proces over het meerdere dat zij vragen wil is afgeloopen. Het zou dan ook werkelijk onhumane en on-sociale rechtspraak zijn aan te nemen dat een meisje afstand doet van het meerdere wanneer zij het mindere alvast aanneemt omdat zij het noodig heeft. Wij durven dan ook gerust zeggen: gij kunt alvast aannemen wat voor u is neergelegd, en verliest uw recht op het meerdere daardoor niet. Maar nu is er nog een andere manier, waarop de dienstbetrekking dooreen der partijen op staanden voet verbroken kan worden n.l. wanneer de andere part ij een dringende reden daartoe geeft, zich zoo gedraagt, zulke eigenschappen heeft, datvan dewederpartij redelijkerwijze niet gevergd kan worden, dat ze de dienstbetrekking laat voortduren. Wat dringende redenen zijn zegt de wet niet, dat moet de rechter zelf uitmaken. Men moet dus eenigszins voorzichtig zijn, en van weerskanten niet te gauw meenen, dat men reden h e e f t ’t zij den dienst te verlaten, ’tzij eene dienstbode weg te zenden. Want heeft men het eenmaal gedaan, en vindt de kantonrechter de reden niet voldoende, dan trekt men aan het kortste eind en moet schadevergoeding betalen. Want dan heeft men een einde aan de dienstbetrekking gemaakt zonder reden en moet de zes weken betalen. De wet geeft enkele voorbeelden, wat ze onder RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. dringende redenen verstaat, en daaruit ziet men wel, dat men er niet te vlug mee zijn moet, zulke redenen aanwezig te achten; dat de wet nog al vrij ernstige tekortkomingen op het oog heeft. B.v. de werkgeefster mag de dienstbode op staanden voet wegzenden, wanneer zij valsche getuigschriften getoond heeft; of opzettelijk onware dingen heeft gezegd over de manier waarop zij bij hare vorige mevrouw is weggegaan: wanneer zij in ernstige mate onbekwaam voor haar werk is; wanneer zij zich ondanks waarschuwing overgeeft aan dronkenschap of liederlijk gedrag; wanneer zij steelt of een ander ernstig misdrijf pleegt; wanneer zij iemand van het gezin grof beleedigt, mishandelt of ernstig bedreigt; wanneer zij opzettelijk het eigendom van haar meester beschadigt; wanneer zij hardnekkig weigert aan redelijke bevelen te voldoen. De dienstbode mag den dienst verlaten wanneer haar meesteres haar mishandelt, grof b e 1 eed i g t of ernstig bedreigt, of toelaat dat een der huisgenooten dat doet; wanneer de werkgeefster niet behoorlijk voor kost en inwoning zorgt; wanneer zij het loon niet op tijd betaalt; wanneer het in dienst blijven ernstige gevaren zou meebrengen voor het leven, de gezondheid de zedelijkheid of den goeden naam van het meisje. Ten slotte is de dienstbode altijd gerechtigd weg te gaan, wanneer zij te ziek is om haar werk te Mr. E. C. VAN DORP doen; of er andere redenen zijn, waardoor zij Duiten haar schuld daar niet meer toe in staat is. Het kan zijn nut hebben nu eens inde practijk te zien, hoe d e kantonrechters dewet opvatten. Niet onvermakelijk zijn sommige dezer vonnissen. Over het algemeen wordt een te laat komen inden dienst; eens uitgaan tegen verbod in; niet kennis geven vaneen dag ziekte en dus wegblijven; ja zelfs een nacht uitblijven zonder verlof, niet als voldoende ernstige grond beschouwd om een dienstbode weg te zenden. Laat men dan zoon meisje niet meer in, dan zal men inden regel m het ongelijk worden gesteld. Herhalen zich zu.ke feiten en komt er nog brutaliteit bij, dan wordt het wel als een reden tot wegzending beschouwd. Maar als een werkgeefster eerst een verlof tot uitgaan gegeven heeft, mag ze het niet weer intrekken. Gaat het dienstmeisje dan toch uit, dan is haar dit niet kwalijk te nemen. Een werkgever die een meisje haa weggestuurd wegens het snoepen van boter bij herhaling en ondanks waarschuwing werd in het gelijk gesteld, zoo ook een mevrouw, die een meisje had weggezonden, omdat ze ondanks verbod de kachelplaat had gepoetst met een nieuwe stoffer, en toen nog zoo brutaal was geweest „smeerpoets” en verdere vriendelijkheden tegen haar meesteres te zeggen! Ook werd in het gelijk gesteld eene werkgeefster die herhaaldelijk haar dienstbode verboden haa haar vrijer ’s morgens inde keuken te ontvangen, en het meisje had weggezonden, toen zij het jongmensch daar ’s morgens weer vond. Maar eene werkgeefster, die ’s avonds om elf RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. uur nog kopjes wilde laten wasschen, trok aan het kortste eind: het meisje had terecht geweigerd naar de meening van den rechter. Voor wat netelige quaesties de heeren rechters soms kunnen komen te staan bewijst een vonnis, dat wel is waar een strijkster betrof, maar ook voor dienstmeisjes niet zonder belang is; en waarbij werd beslist, dat een meisje terecht was ontslagen, omdat zij zich in weerwil van het verbod van haar werkgever a la Cleo de Mérode bleef kappen! Heel wat minder talrijk zijnde gevallen waarin de dienstbode grond meent te hebben op staanden voet weg te gaan; toch komt ook dat een enkele maal voor. Zoo werd een meisje in het gelijk gesteld, dat haar dienst verlaten had, omdat hare mevrouw haar op zolder liet slapen in eene kamer waarvan zij de deur niet kon sluiten terwijl ineen andere kamer op dien zolder een commensaal sliep; en de vrouw des huizes zelf beneden haar slaapvertrek had. Wie de wederpartij reden geeft om de dienstbetrekking te verbreken heeft hetrecht de zesweken loon van de tegenpartij te vorderen als schadevergoeding; in deze gevallen moet dus juist de partij die de betrekking niet verbreekt de vergoeding betalen. In negen van de tien gevallen is het echter de werkgeefster die op deze manier de dienstbetrekking beëindigt; en zij vraagt zelden of nooit vergoeding, al draagt zij natuurlijk wel schade; inden regel moet zij immers een dure noodhulp nemen. Er zijn twee dingen, die men niet verge- Mr. E. C. VAN DORP ten moet wanneer men op deze wijze ontslaat (of weggaat): i°. men moet duidelijk zeggen waarom men de dienstbode wegzendt en 20 men moet dadelijk wegzenden: b.v. tegen den volgenden ochtend. Wanneer men een of twee dagen wacht nadat er iets gebeurd is, wat reden tot ontslag geeft, is dat volgens de meening der meeste kantonrechters een teeken, dat de reden toch zoo dringend niet was. Dit laatste staat volstrekt niet inde wet, maar men legt haar zoo uit. Zelfs mag men het meisje niet uit medelijden nog wat in huis houden, daarmee verwerkt men zijn recht. Het komt mij voor, dat dit wel jammer is. Zulk wegzenden op staanden voet gebeurt nog al eens ineen driftig oogenblik. Het zou inde meeste gevallen veel beter zijn, als men er eens een paar nachten over sliep; en de gelegenheid daartoe wordt door deze uitlegging van de wet nu juist benomen. En uit het bovenstaande kan men wel zien, dat dit wegzenden op staanden voet nogal zijn bezwaren heeft; en dat men altijd kan komen te staan voor de verplichting eene schadevergoeding te betalen. Durft men die kans niet loopen, dan is het in twijfelachtige gevallen geraden zijn ziel maar in lijdzaamheid te bezitten en met zeswekenoptezeggen, of den weg in te slaan genoemd op blz. 26. Wij wezen er al op dat men onmiddellijk en duidelijk moet zeggen, dat en waarom men ontslaat. Over het algemeen ontstaan er veel onaangenaamheden, doordat dikwerf dienstbode of werkgeefster zich nietduiaelijkuitdrukt, en zoo misverstand schept. Het kan in ’t algemeen RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. niet genoeg worden aangeraden zich vooral bij het geven van ontslag duidelijk uitte drukken. Meermalen meent een dienstmeisje ontslagen te zijn en beweert de mevr o u w, dat het dienstmeisje is wegge loop en. Oorzaak is dan een onduidelijke uitdrukking. Laat men steeds duidelijk het woord „ontslaan” gebruiken; en wanneer men geen ontslag bedoelt, dit ook duidelijk zeggen, opdat het meisje niet het slachtoffer vaneen misverstand wordt. In ’t algemeen wordt een uitdrukking als „voor mijn part kun je weggaan” door de Kantonrechters niet als een ontslag beschouwd. Dit is ook zeker juist, maar het is toch natuurlijk, dat een dienstmeisje er door inde war wordt gebracht. Men mag dus zoo iets niet zeggen, wanneer men geen ontslag meent. Aan den anderen kant mag men niet als een voor goed weggaan van eene dienstbode beschouwen, wanneer het meisje die bedoeling volstrekt niet heeft, b.v. alleen naar huis gaat tijdens ziekte om zich te laten verplegen. Wanneer men zich van weerskanten altijd du.- delijk uitdrukte dan zouden dienstbetrekkingen niet zoo dikwijls in tragedies eindigen als nu het het geval is. 10. ONTBINDING DER DIENSTBETREKKING DOOR DEN KANTONRECHTER. Tenslotte geeft de wet nog een heel nieuw middel om een eind aan de dienstbetrekking te maken, wanneer men „dringende redenen” meent te hebben maar geen op staanden voet wegzenden of weg- Mr. E. C. VAN DORP gaan aandurft, of wel er nog andere gewichtige redenen zijn, waarom men billijkheidshalve de dienstbetrekking meent te mogen eindigen: d.w.z. wanneer men door plotselinge gebeurtenissen ineen geheel anderen toestand is gekomen, b.v. wanneer een werkgever al zijn fortuin verloren heeft; of een dienstmeisje door ziekte van haar moeder gedwongen is naar huis te gaan. Men kan zich dan tot den kantonrechter wenden met het schriftelijk verzoek, de arbeidsovereenkomst ontbonden te verklaren. De rechter is geheel vrij dit verzoek al of niet in te willigen, maar hij moet, wanneer hij het verzoek bewilligt, altijd de tegenpartij gehoord hebben. Vermoedelijk zal deze weg door dienstboden en hare werkgeefsters zelden gevolgd worden, het staat immers te bezien, of de ontbinding op die wijze wel vlugger zal gaan dan door eene opzegging met de zes weken, wat dan heel wat eenvoudiger is. 11. VERDERE VERPLICHTINGEN VAN DEN WERKGEVER: KOST EN INWONING, TOESTAAN VAN UITGAANSDAGEN, ENZ. Wij zagen dat de eerste verplichting van den werkgever bestaat in het op tijd uitbetalen van het loon, verder moet de werkgever voor een inwonende dienstbode zorgen voor behoorlijke kost en inwoning; zooals de wet zegt: „volgens plaatselijk gebruik mits overeenkomstig de eischen van gezondheid en zedelijkheid”. Als het plaatselijk gebruik dus eens al te geringe eischen stelde, zou men zich daarop niet kunnen beroepen. RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. Kan de werkgever een poos geen kost en inwoning verschaffen door bijzondere omstandigheden, dan moet hij kostgeld geven. Het meest voorkomende geval daarvan zal wel zijn, dat de familie des zomers uit de stad gaat en het huis sluit. Dit kostgeld wordt ook berekend volgens plaatselijk gebruik. Inde groote steden is het tegenwoordig ongeveer F.5.00. per week; inde kleine steden en op het platte land is het lager. Gaat een familie des zomers met de geheele huishouding naar buiten, dan behoeft het meisje niet mee te gaan, wanneer dat niet als voorwaarde gesteld is. In dat geval moet zij natuurlijk ook kostgeld ontvangen, wanneer zij niet in huis kan blijven. Heeft de dienstbode die op deze wijze vacantie heeft, daartoe verlof van hare meesteres, dan mag ze een noodhulpdienst voor dien tijd aannemen, anders niet. Zij is in dienst van hare meesteres, deze heeft recht op hare werkkracht en dus ook daarop, dat zij uitrust, wanneer tijdelijk van hare werkkracht geen gebruik wordt gemaakt. Zij mag niet buiten goedvinden harer meesteres misschien afgewerkt in haar dienst terugkomen. Overal sluit de nieuwe wet zich zooveel mogelijk aan bij wat van ouds gebruikelijk was: zoo ook met kerkgang en uitgaansdagen. Men moet deze aan inwonende dienstboden geven volgens het gebruik ter plaatse dus inde meeste plaatsen een uitgaansdag per week; en den halven Zondag of een Zondag inde veertien dagen. Een vacantie van b.v. 14 dagen valt hier zeker niet onder, dat wordt wel in enkele kringen gebruik, maar is het nog niet, en zal zeker nooit een algemeen gebruik worden: minder welgestelde gezinnen zullen het moeilijk kun- Mr. E. C. VAN DORP nen doorvoeren. Verder moet men minderjarige dienstmeisjes gelegenheid geven om de catechisatie te volgen. 12. ZIEKTE DER DIENSTBODE. leder werkgever moet steeds zorg dragen dat de gereedschappen goed in orde zijn. Valt het meisje b.v. vaneen trap, doordat die trap onsolide was en doorbrak of uitzakte, zonder dat haar grove schuld aan te wrijven is (stel bv. het geval dat zij wist dat die trap kapot was,) dan is de meesteres aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval, tenzij het dooreen bijzondere reden ook hare schuld niet was. Dit spreekt eigenlijk van zelf. Een groote nieuwigheid echter die sterk verzet heeft ontmoet! heeft de wet ingevoerd, n.l. de verplichting van den werkgever om binnen zekere grenzen voor verpleging en doctor te zorgen, wanneer de inwonende dienstbode ziek is, en daar niet op andere wijze in voorzien is, wat met een dienstbode wel nooit het geval zal zijn. Deze verplichting bestond vroeger volstrekt niet. In menigen dienst nam echter de meesteres de verplichting vrijwillig op zich; terwijl verder een groot deel der dienstboden zelf al voor doctor en apotheker zorgden, door ineen „bus” (ziekenfonds) te gaan. Nu is de verplichting van de werkgevers tegenover inwonende dienstboden wettelijk vastgesteld: de werkgever moet gedurende zes weken (of korter, wanneer de dienstbetrekking geen zes weken meer duurt: als men b.v. al opgezegd heeft, of in geval vaneen noodhulp) voor behoorlijke RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. verpleging en geneeskundige behandeling zorgen. Hij kan echter de kosten van 14 dagen daarvan v/eer verhalen op de dienstbode, derhalve met het loon, dat hij nog uit betalen moet, verrekenen. Is de ziekte door het opzet der dienstbode, of door hare onzedelijkheid ontstaan; of wel gevolg vaneen lichaamsgebrek waaromtrent zij opzettelijk valsche inlichtingen gaf, toen zij in dienst trad,dan heeft de meesteres recht de volle 6 weken terug te eischenofte verrekenen. Nu moet men echter niet denken, dat men dit doen kan, wanneer de acute ziekte een gevolg is b.v. vaneen chronische kwaal, die het meisje al had toen zij in dienst trad, en waarover zij zweeg. Neen, er moet vaststaan, dat zij opz e 11 elij k zweeg; dat wil zeggen dat de werkgeefster haar bij het in dienst treden er naar gevraagd heeft en zij ontkende; en verder moet nog vaststaan dat zij opzettelijk een onwaarheid zeide, dus dat zij wist, dat zij de kwaal had. Het schijnt, dat op dit punt vrij veel misbruik van de bepalingen der wet wordt gemaakt; dat het b.v. veel voorkomt, dat een meisje wetende dat haar een operatie te wachten staat, ineen dienst gaat. Zoo werd mij althans van deskundige zijde verzekerd. Hieraan is niet veel te doen. Het is moeilijk te bewij ze n, dat het meisje van de kwaal wist. De meesteres moet zorg dragen voor behoorlijke geneeskundige behandeling en verpleging; dus wil het dienstmeisje van het voorrecht gebruik maken, dan moet zij zich laten verplegen en behandelen, zoo als de werkgeefster dat bezorgt. Het beduidt volstrekt niet dat het Mr. E. C. VAN DORP dienstmeisje zich mag laten behandelen waar, door wien, op welke manier, zij maar wil, en de werkgeefster laten betalen. Maar wèl moet de werkgeefster zorgen, dat behandeling en verpleging behoorlijk zijn. Dus, (zoo zou ik meenen, hoewel het wel eens anders beslist is) wanneer de door de werkgeefster geroepen doctor zegt dat het meisje niet behoorlijk in huis verpleegd kan worden, dan moet de werkgeefster de ziekenhuis-verpleging betalen. Maar wanneer de werkgeefster het meisje naar een bepaald ziekenhuis of een bepaalden doctor mits beide „behoorlijke” verpleging en behandeling waarborgen zendt, heeft het meisje geen recht ergens anders heen te gaan. Zij mag het doen, maar moet dan ook zelf betalen. Aan den anderen kant, wanneer dewerkgever de kosten van 14 dagen op het meisje v e rhaalt, mag hij niet meer in rekening brengen, dan het minste bedrag, waarvoor hij haar behoorlijke behandeling kon verschaffen. Heeft hij het duurder gedaan dan noodig was, dan heeft de dienstbode daar niet voor te boeten. Wil het dienstmeisje daarentegen op den werkgever kosten verhalen, die zij maakte, om buiten diens huis verpleegd te worden, dan moet zij kunnen bewijzen, dat zij daar in overleg met den werkgever was. Het is niet voldoende, wanneer zij aantoont, dat hij het wist en zich er niet tegen verzette. Ook hier dus blijkt weer, hoe noodig het is, dat men zich vooral duidelijk tegenover elkaar uitdrukt. Als een dienstmeisje zich buitenshuis wil laten verplegen, zal zij goed doen dui- RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. del ij k aan hare meesteres te v ragen, of deze zich dan aansprakelijk blijft stellen voor de kosten. Want de dienstbode is natuurlijk vrij over zich zelf te beschikken; en de werkgever heeft geen recht haar in huis te houden, wanneer zij meent ergens anders beter te worden verpleegd, of misschien naar huis verlangt. Maar hij is alleen aansprakelijk voor de kosten, wanneer hij zich vereenigd heeft met de wijze van verpleging. Laat men een meisje dat ziek is, op haar verzoek naar huis gaan, dan is het ook zaak goed duidelijk overeen te komen, of men nu ook bedoelt kost en inwoning te betalen of alleen den doktor en de geneesmiddelen. Sommige dienstmeisjes meenen, dat zij, wanneer zij, ’t zij met, ’t zij zonder toestemming der werkgeefster naar een doctor of ineen ziekenhuis zijn gegaan, de rekening direct naar hare mevrouw kunnen sturen. Dit is onjuist. Diegene, die den doctor of het ziekenhuis de opdracht heeft gegeven, moet de rekening betalen; is het echter met toestemming van de mevrouw gegaan, dan moet deze de kosten aan het meisje terug geven. Maarde dokter, het Ziekenhuis, kunnen hunne rekening alleen indienen aan de werkgeefster, wanneer deze de opdracht gaf. Komt er dus een dienstmeisje bij hen met de mededeeling, mevrouw zoo en zoo zendt mij, dan zullen zij verstandig doen even na te vragen, of deze zich inderdaad aansprakelijk stelt. Deze nieuwigheid heeft, gelijk wij reeds zeiden, Mr. E. C. VAN DORP veel verzet uitgelokt. Men meende, dat het den werkgever op zware kosten kon komen te staan, want men moet niet alleen doctor en apotheker betalen, men moet ook zoo noodig in operaties en andere kostbare behandelingen voorzien. Daaraan is echter zeer tegemoet gekomen door de verzekeringen, waartoe verschillende maatschappijen de gelegenheid verschaffen. Door een vaste maar kleine som te betalen, waarborgt men zich tegen plotselinge onkosten. De maatschappij betaalt dan zoowel doctor en apotheker als ziekenhuisbehandeling. Ook de gemeente Amsterdam stelt ieder ingezetene die dienstpersoneel heeft, inde gelegenheid om zich voor ƒ 4.— per jaar te abonneeren voor opname in het ziekenhuis van één dienstmeisje. Het is mij niet bekend of andere gemeenten zoo iets ook doen, naar ik meen is Amsterdam tot nu toe de eenige. In ieder geval is het, vooral voor hen die met kleine beurs dienstpersoneel houden, zeer aan te raden eene verzekering bij een solide maatschappij te sluiten. Verder staat er tegenover de kosten van verpleging dit, dat de werkgever in geval een dienstmeisje, ook een dagmeisje, door ziekte niet werken kan, alleen maar voor zeer korten tijd loon behoeft te betalen. Heeft de meesteres bij het in dienst treden bedongen, dat het meisje ineen fonds zou gaan (zie blz. 16) dan wordt het uitte betalen loon nog verminderd met de uitkeering uit dat fonds. Een bepaalde tij d is hier niet genoemd, de kanton- RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. rechter moet in ieder geval uitma k en, wat bi 11 ij k is. Is het meisje nog maar kort in dienst, dan zal de Kantonrechter den tijd gedurende welken loon moet worden doorbetaald, natuurlijk korter stellen, dan wanneer het eene ~oude getrouwe” geldt. Maar daar zal de Kantonrechter inden regel wel niet aan behoeven te pas komen! De bedoeling dezer bepaling is, te voorkomen, dat men een dienstbode dadelijk wegzendt wegens ziekte. Men zou dit allicht doen als het loon bleef doorloopen, terwijl men geen dienst van het meisje had. Nu kan men de zaak aanzien; en het meisje dadelijk weer opnemen, als zij beter is. Wie in goede financieele omstandigheden is en oude trouwe dienstboden heeft, zal zich natuurlijk door de wettelijke bepaling niet laten weerhouden om het loon toch door te betalen. De bepaling is met een kleine wijziging een toepassing van het beginsel, dat geen loon betaald behoeft te worden gedurende den tij d dat het dienstmeisje geen werk verricht, zonder dat de oorzaak bij de werkgeefster ligt. Dit beginsel zal ten opzichte van dienstboden behalve bij ziekte zelden toepassing vinden. Voor andere arbeiders kan het van veel belang zijn, men denke b.v. aan staking; aan verhindering van arbeiders op karwei, om bij slecht weer te werken, en dergelijke gevallen. Het tegenovergestelde, dat het loon natuurlijk wel doorloopt wanneer de oorzaak van het niet kunnen werken bij de werkgeefster ligt, vindt toepassing b.v. wanneer de meesteres de stad uitgaat Mr. E. C. VAN DORP en het huis sluit. Zooals wij boven (blz. 28) zagen is zij dan ook verplicht kostgeld te geven. 13. GETUIGSCHRIFT. Een laatste verplichting die de werkgeefster heeft tegenover de dienstbode is het geven vaneen getuigschrift bij het verlaten van den dienst. Deze bepaling vindt nog weinig toepassing, zoozeer is men blijven hangen aan de oude gewoonte van mondelinge getuigen. Toch zou het raadzaam zijn zoo ook het schriftelijke getuigschrift ingang vond, en wel naast de mondelinge getuigen. Op zich zelf toch heeft het schriftelijke getuigschrift niet voldoende waarde, daar er alleen in moet vermeld worden: de duur van de dienstbetrekking en de aard van den arbeid, b.v. dat een dienstbode als keukenmeid, als werkmeid, als meid-alleen heeft gediend. Dit zegt natuurlijk niet veel. Wanneer de dienstbode het niet wil, mag de werkgeefster er niet meer in zetten. Zij moet er echter ook in zetten, hoe de dienstbetrekking geëindigd is, (b.v. of zij heeft opgezegd, dan wel de dienstbode) en hoe de dienstbode haar werk verricht heeft, wanneer de dienstbode haar verzoekt dit te doen. Ook mag zij, wanneer het meisje is weggeloopen zonder vrijwillig eene schadevergoeding te betalen, of zonder dat er dringende redenen voor waren, dit er altijd in zetten. Veel geven deze getuigschriften dus niet. Toch RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. zouden zij in tweeerlei opzicht goed kunnen werken naast de mondelinge getuigen. Inde eerste plaats geven een i g e dergelijke getuigschriften achter elkaar afgegeven toch eenigszins een denkbeeld van de „loopbaan” van eene dienstbode; men kan zien of zij gewoonlijk lang in dienst blijft; en of zij voortdurend in dienst is geweest, dan wel van tijd tot tijd meerdere weken buiten dienst heeft geloopen. De Duitsche dienstboekjes lijken ons dan ook zeer aanbevelenswaardig: losse getuigschriften zullen zelden in toonbaren staat blijven. Maar waar de dienstboekjes niet bij de wet of verordening zijn voorgeschreven zullen zij niet veel kans hebben in algemeen gebruik te komen. Misschien zouden de arbeidsbeurzen inde groote steden een poging kunnen doen ze althans daar in te voeren. Een tweede voordeel van de schriftelijke getuigschriften is dit, dat ze ter controleer i n g dienen van de mondelinge getuigen; en zoo voor de dienstboden een waarborg zijn, dat geen ongunstige mondelinge inlichtingen kunnen worden gegeven, zonder dat haar dit bekend wordt. Is de dienstbode niet zeker van de inlichtingen die hare meesteres over de wijze waarop zij haar werk deed zal geven, dan kan zij deze door het getuigschrift dwingen open kaart te spelen. Wij meenen dus dat er van weerskanten belang bij is, het schriftelijk getuigschrift als gebruik in te voeren. De arbeidsbeurzen zouden daarop zeker invloed kunnen oefenen door hunnerzijds dit getuigschrift te eischen. In ieder geval is ook nu reeds het zij nogmaals Mr. E. C. VAN DORP herhaald, de werkgeefster altijd verplicht bij het verlaten van den dienst op de eerste aanvrage een getuigschrift te geven. Weigert zij, dan kan zij tot schadevergoeding worden verplicht, want de wet onderstelt, dat men door het ontbreken vaneen getuigschrift allicht eene betrekking misloopt, die men anders had kunnen krijgen. Zoodra schriftelijke getuigen voor dienstboden gewoonte worden, zal dit ook voor dienstboden in werkelijkheid zoo zijn. 14. VERVAL. In diensten waar twee of meer dienstboden dienen, of waar naast een vaste dienstbode een noodhulp dient, is nogal eens verschil over de verdeeling van het verval. Dit is dan ook een van de punten die bij het in dienst treden alt ij d geregeld moeten worden, daar er omtrent het gebruik ter plaatse nog al eens verschil van meening is. Bij het in dienst treden moet men met iedere dienstbode overeenkomen, welk deel van het verval haar toekomt. 15. WERKVROUWEN. Eene categorie dienstboden, die van de tegenwoordige wet zeer weinig voordeel hebben, zijnde werkvrouwen. Alles wat de wet heeft trachten te doen voor de economisch zwakken door de vaste regeling van den opzeggingstermijn gaat aan haar voorbij, omdat zij zich altijd maar verbinden, aangenomen worden, voor een dag tegelijk. Vandaar de misstand, dat zulke vrouwen (’t zelfde lot deelen RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. met hen de huisnaaisters) dikwijls inde weken, dat de meeste werkgeefsters uit de stad zijn een moeilijken tijd hebben. Verbetering kan hier slechts komen van het rechtsgevoel der werkgeefsters; een vaste werkvrouw, al werkt ze maar een dag inde week, behoort men even goed als een vaste werkkracht te beschouwen als een dienstbode, die men slechts met een termijn op kan zeggen. Tegenover zulk een werkkracht heeft men de moreele verplichting het loon door te betalen, wanneer buiten haar schuld een poos haar werk niet begeerd wordt. De werkvrouw moet zich dan echter van haar kant ook gebonden achten en zich verplichten, het werkhuis niet anders dan met een opzeggingstermijn te verlaten, wat ze inde meeste gevallen graag zal doen. 16. ARBEIDSBEURZEN EN BEMIDDELINGSBUREAUX. Een zeer groote en goede invloed op de verhouding van dienstboden en werkgeefsters kan door de arbeidsbeurzen worden geoefend, omdat ze de werkgeefsters en werkzoekenden door het veelvuldige contact goed leeren kennen. Maar geheel tot zijn recht zal deze invloed eerst komen, wanneer de arbeidsbeurs het centralepunt wordt, waar beide partijen elkaar vinden. Is de beurs dit niet, dan is de controle die zij oefenen kan niet volledig; wanneer er derhalve meerdere in socialen geest werkende bemiddelingsbureau x (van de andere willen wij natuurlijk niet sprekenj zij hebben geen recht van bestaan) i n eene plaats werken, dan is een zeer nauw contact Mr. E. C. VAN DORP tusschen deze verschillende lichamen, waardoor zij hunne gegevens in eikaars dienst stellen, een absolute eisch. Dan ontbreekt echter nog een centrale figuur als -de directrice eener Arbeidsbeurs, die alle werkzoekenden voor zich ziet verschijnen. Het ideaal moet dus zeker zijn: de arbeidsbeurs eenig bemiddelingsbureau in iedere plaats; maar waar dit door de toestanden zooals zij nu eenmaal geworden zijn, niet kan (een goed bekend staand bemiddelingsbureau als b.v. Rhode zal allicht geen aanleiding tot zelfvernietiging vinden in het zien verrijzen vaneen Arbeidsbeurs naast zich), daar moge het contact tusschen die verschillende lichamen zoo nauw mogelijk zijn! 17. SCHRIFTELIJK CONTRACT. Wij zagen, dat om verschillende redenen een schriftelijk contract waarin enkele punten duidelijk geregeld zijn aan te bevelen is. meenen echter dat zulk een contract voor alles kort moet zijn. Inde eerste plaats, om er in te komen, om populair te worden. Men is er nog niet aan gewend. Velen hebben nog het gevoel dat er iets vijandigs in zoo’n contract zit, dat het de goede verhouding zou verstoren. Het tegendeel is waar. IVaar de verhouding goed is, doet het contract geen dienst; waar ze minder goed is, dient het om onaangenaamheden door duidelijke bepalingen te voorkomen. Hoe korter zoo’n contract hoe meer kans men heeft het in gebruik te doen komen Maar ook uit den aard der zaak moet zoo’n contract kort zijn. Immers de aard van de dienstbetrekking, het werd inden beginne reeds aangegeven, leent RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. zich niet voor straffe reglementeering. Er moet de noodige speelruimte z ij n. O.i.gaatdanookhetcontractschemavanden Alg. Ned. Bond van Huispersoneel te veel in details. Nemen wij b.v. de bepaling inde wet, dat vrije avonden en Zondagen gegeven moeten worden volgens plaatselijk gebruik. Daarmee zijnde uitgangsdagen en de kerkgang gewaarborgd, maarde mogelijkheid is niet uitgesloten, dat eens van den vasten regel wordt afgeweken om huiselijke omstandigheden, zonder dat dit dadelijk contractbreuk is! Het is toe te juichen dat in het algemeen des avonds niet meer gewerkt wordt. Maar dit moet toch niet uitsluiten, dat er eens theewater gebracht wordt of gasten bediend worden. Eenig vertrouwen van weerskanten is absolute noodzakelijkheid ineen zoo nauwe betrekking als die tusschen dienstbode en werkgeefster. Bestaat van weerskanten niet de geest van welwillendheid die de dienstbode eens vaneen vrijen dag af doet zien; en de werkgeefster alle belasting met noodeloos en overbodig werk doet vermijden, dan is het einde toch nabij. Daarom zijn o.i. alle contracten waaruit van welke zijde dan ook groot wantrouwen spreekt, uit den booze. Wij geven hierachter een schema vaneen klein contractje, waarin o.i. voldoende gegevens voorkomen voor het gewone gebruik. Doen zich langzamerhand speciale moeilijkheden voor, dan kan het altijd uitgebreid worden. Moge het evenals dit kleine boekje, ertoe meewerken, de botsingen tusschen werkgeefsters en dienstboden te verminderen. Het gaat om meest kleine, dikwerf kleingeestige zaken. Op den duur Mr. E. C. VAN DORP echter kunnen ze de macht hebben, het geluk van een gezin te ondermijnen. SCHEMA VAN EEN SCHRIFTELIJK CONTRACT. Ondergeteekende verbindt zich om op des in dienst te treden bij de medeondergeteekende .... als inwonende tegen een loon van ƒ en ƒ waschgeld per jaar; / kermis- en/.... nieuwjaarsfooi. Het verval zal haar voor deel toekomen. Bij beëindiging der dienstbetrekking met of binnen het kwartaal moet de godspenning geheel terug gegeven worden. Evenzoo de kermisfooi, wanneer de betrekking eindigt vóór of op i November d.a.v., en de nieuwjaarsfooi wanneer ze eindigt vóór of op i Mei d.a.v. (of wel: kermis- en nieuwjaarsfooi zullen in geen geval teruggegeven behoeven te worden). De eerste zes weken worden als proeftijd beschouwd. Opgezegd kan worden tegen iederen datum met den wettelijken termijn (of: kan alleen worden tegen i Mei, 15 Juni, en zoo vervolgens). Het kostgeld bedraagt ƒ per week. Bijzondere bepalingen: RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB EN WERKG. Aannemen van het loon 20 Afhouden van het loon I5 Apothekerskosten 33 Arbeidsbeurs 3 Bedreiging 22 Beleediging 2 Bemiddelingsbureaux 3° Beschadiging van eigendom *5. 22 Breken *3 Boeten Catechisatie 29 Datum van opzegging 18 Diefstal 22 • 22 Dienstweigering : ' h' ' ' ' 7 ' Dringende redenen tot het doen eindigen der dienstbetrekking 21 Dronkenschap 2 Fonds 10 Gebruik ••••••'' Gehuwde vrouw als werkgeefstr en dienstbode. 8 Geneeskundige behandeling 29 Geneesmiddelen 29> 33 Gereedschap 2^ Getuigen 35 REGISTER. Getuigschrift • • ■••••• 35 Gewichtige redenen tot ontbinding der dienstbetrekking 22 Godsdienstoefening 28 Godspenning ** Kerkgang 28 Kermisfooi 12 Kosten van verpleging • 29 Kostgeld 20, 28, 32 Kost en inwoning 27 Lichaamsgebrek 3° Loon J3 Mannelijke dienstboden *■ 7 Mondelinge getuigen 35 Nieuwjaarsfooi 12 Noodhulp 14» 1 / Onbekwaamheid 22 Ontslag I9> 25 Operatie 33 Opzegging ...... Opzeggingstermijn I7 Orde des huizes 4 Plaatselijk gebruik J9 Proeftijd Rechtspraak 7 Rente van het loon 1S Rijkspostspaarbank 1(3 Schadeloosstelling I9 Schadevergoeding *5) 20> 2I> 24> 25> 37 Schriftelijk contract 8, 10, 14, 17, 39> 4^ Staanden Voet (Op-wegzenden) *9 Termijn van opzegging J7 Termijn van loonbetaling *4 RECHTEN EN PLICHTEN v. DIENSTB. EN WERKG. Toestemming van den vader vaneen minderjarige io Uitgaansavond 28 Uitbetaling van loon 13 Vacantie 28 Valsch getuigschrift 22 Verbreking van de dienstbetrekking vaneen minderjarige 11 Vergoeding van schade .... 15,20,21,24,25, 37 Verpleging 29 Verval 37 Verzekering 33 Voorschot op het loon 15 Wegloopen 19, 35 Wegzenden 19 Werkvrouw 37 Ziekenhuis 31 Ziekte 22, 29 Zondag 28 Mr. E. C. VAN DORP 1. Inleiding 3 2. De verhouding in het algemeen beschouwd 3 3. Omvang der wet 7 4. Rechtspraak 7 5. Gehuwde vrouwen en minderjarigen .... 8 6. Godspenning, Kermis- en Nieuwjaarsfooi 11 7. Uitbetaling van het loon 13 8. Opzegging 17 9. Wegzenden en weggaan zonder opzegging 19 10. Ontbinding der dienstbetrekking door den Kantonrechter 26 11. Verdere verplichtingen van den werkgever, kost en inwoning, toestaan van uitgaansdagen, enz 27 12. Ziekte der dienstbode 29 13. Getuigschrift 35 14. Verval 37 15. Werkvrouwen 37 16. Arbeidsbeurzen en bemiddelingsbureaux . . 38 17. Schriftelijk contract 41 18. Register 42 INHOUD. 2de Reeks (verschijnt begin April 1914). M. E. LELIMAN-BOSCH: De Hygiene onzer Woning. Dr. C. E. HOOYKAAS: Wat de Bijbel ons te zeggen heeft. J. HUISMAN, Direct. Wees- en Armhuis te Dordt: Ho e houden we onze kin- deren bezig? (geïll.) A. H. GERHARD: Beroepskeuze. Dr. E. J. ABRAHAMS: Kwakzalverij. Mevr. Mr. C. E.v. DORP: Rechten en Plichten van Werkgeefsters en Dienstboden. Mr. S. ZADOKS :Rechten en Plichten van den Huurder. Mr. I. M. I. A. SIMONS, Referendaris Dep. van Justitie: Hoe richt ik een Ver- eeniging op? Mr. G. J. SALM: Hoe komt men aan zijn Recht? Mevr. J. BOS-MEILINK: Kinderlectuur. Dr. A. H. OORT: Eerste geneesheer a. h. Sanatorium Rhijngeest: De Alcohol en zijn werking op het menschelijk lichaam. Dr. W. LULOFS: Directeur Gem. Eleclriciteitswerken Amsterdam: Hoe gebruik ik electriciteit inde huishou- ding (geïll.) ERNST ZAHN: Manestraal (Novelle). Vertaling van A. V. Gogh- KAULBACH. VOLKSBIBLIOTHEEK HANDBOEKJES (Elck ’t beste) is een groot succes ! per deeltje 40 cents in] Carton. Vraag er naar bij uw boekhandelaar! Verschenen zijn: C. K. ELOUT: Onze Politieke Partijen. HOLMES en BOEKE: In en buiten de Gevangenis. Mr. Dr. M. J. v.d. FLIER Mej. Mr. J. F. LYCKLAMA a NYEHOLT Jhr. Mr. B. DE JONG VAN BEEK EN DONK: Wereldwelvaart – Wereldrecht – Wereldvrede, met een algemeene inleiding van Jhr. Dr. N. van Suchtelen. Dr. FRITS VAN RAALTE: Vragen over Opvoeding. IS QUERIDO: Napoleon (Geïll.) Dr. J. VAN DEN BERGH VAN EYSINGAELIAS en Mr. CLARA WICHMANN: De Vrouw in Nederland voor honderd jaar en thans. Dr. ALETTA H. JACOBS en F. S. VAN BALEN-KLAAR: Vrouwenkiesrecht. JACOB ISRAËL DE HAAN: In Russische Gevangenissen. ERNST HAECKEL: Het Monisme. Prof. Dr. Th. ZIEHEN: Hersenen en Zielel e v en. Onze Nieuwe Serie ißlookens k daaldens ■ cacaiO I WEBB BET TOCH lIMII BAUW EEH BEETIE HOBO! Is het: al de boeken uit heel de wereld bijeenbrengen om ze uitte leenen ? —Neen! Is het: een aantal boeken heel de wereld rond te sturen? Neen! Het doel van de MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING VAN GOEDE EN GOEDKOOPE LECTUUR met haar Wereld-Bibliotheek, Nederlandsche Bibliotheek, Blauwe Bibliotheek enz. is: iedereen in staat te stellen zich geleidelijk een eigen boekerij ie vormen; de beste werken der wereld-literatuur uitte geven, zoo goedkoop en smaakvol, dat men ze voor weinig geld kan maken tot een lief bezit. Voor een betaling van 10 tot 25 cents per week kan men abonné zijn, en krijgt dan 12 tot 24 werken per jaargang thuis. Abonnement W.-B.: Cart. ƒ io.—, Linn. / 12.50 „ (onderafdeeling) N.-B.: Carton ƒ 5.20, Linnen ƒ 7.50 Wat is het doel van DE WERELD-BIBLIOTHEEK? Spui 25, Telefoon 644. Van Woustraat 9, Telefoon Z 2000. Pc Co Hooftstraat 99, Telefoon Z 500. Ie Van Swindenstraat 51 | Vele depots in verschillende plaatsen.