recht is boven laatstgenoemde, zal zich er van op de hoogte hebben te stellen, wat deze pensioenregeling eigenlijk inhoudt, in welke gevallen zij wel, en in welke gevallen zij geen of een ontoereikend pensioen zal ontvangen, hoe hoog dit zal zijn in minder gunstige omstandigheden, die ieders lot kunnen worden, en op welke wijze zij een voorziening moeten en kunnen treffen voor die omstandigheden, waarin de regeling zoowel van pensioenen als van sociale verzekeringen, hen niet of niet afdoende zal helpen. Laatstgenoemde groep, dus bestaande uit die vrouwen, aan wier functie geen pensioen of sociale verzekering is verbonden, zou de commissie er op willen wijzen, dat zij en tegenover zichzelf en tegenover de maatschappij ver – plicht zijn een oude-dags-voorziening te treffen, op welke wijze dan ook. Hoewel de commissie als resultaat van haar on- derzoek tot de overtuiging is gekomen, dat zoodanige voorziening voor deze beide groepen hét best zal kunnen geschieden door het sluiten vaneen particuliere (pensioenof kapitaal-) verzekering of een, aan pensioen- of sociale verzekering aansluitende, verzekering, wil toch de commissie vooropstellen, dat ook iedere andere vorm van sparen, naast of in plaats van, een verzekering, een afdoende oude-dags-voorziening zal kunnen geven. Ook het spaarbankboekje, de bankrekening, of de safe zullen goede middelen kunnen blijken ter voorkoming van afhankelijkheid en geldzorgen op den ouden dag voor haar, die beschikken over voldoende zuinigheid, volharding en geestkracht om geregeld wat van haar salaris op zijde te leggen en, zelfs in tijden van ziekte of financieels moeilijkheden, daaraan ook niet te raken. Gemakkelijker en veelal ook goedkooper is het echter een verzekering te sluiten en door het betalen vaneen vaste jaarlijksche premie het risico van beleggen en uit – keeren over te laten aan levensverzekering-maatschappijen, die sinds het in werking treden van de wet tot regeling van het levensverzekeringsbedrijf (Pee. 1922)0nde.r Staatstoezicht staan. Hierbij kan er niet genoeg op gewezen word en, dat hoe jonger men de verzekering sluit, hoe grooter de voordeelen zijn, want hoe lager de premie, en dat ook kleine verzekeringen voor geringe premies kunnen worden gesloten, die bij stijging van salaris eventueel kunnen worden verhoogd. Evenzeer echter als het voor haar, die zelf spaart en belegt, noodig is zich op de hoogte te stellen van de betrouwbaarheid, de gegoedheid en het juiste beleid van de bank, spaarbank of handelsonderneming aan wie zij haar spaarpenningen toevertrouwt, evenzeer zal zij, ressorteeren, dan ook gevoegelijk buiten bescnouwing kunnen blijven. Inde eerste plaats hebben wij ons af te vragen: "Wie zullen aan het einde van hunnen diensttijd pensioen ontvangen"? Het antwoord op deze vraag vinden wij inde artt. 3,4, 5 der wet. In deze artikelen is nl. bepaald, dat de Pensioen wet geldt voor: a. allen, die benoemd zijn door het bevoegde gezag van Rijk, Provincie, Gemeente, Waterschap, Veenschap en Veenpolder en bij deze lichamen in vasten dienst een betrekking bekleeden, waaraan een wedde is verbonden uit de inkomsten dezer lichamen. Uitgezonderd zijn zij, die op arbeidscontract werken; zij die minder dan ƒ 400.- per jaar verdienen of minder dan 2 jaar in tijdelijken dienst zijn; zij, die kerkelijke of militaire betrekkingen bekleeden, Gedeputeerde Staten, Wethouders, en nog enkele andere groepen. b. alle, krachtens deze wet, met ambtenaren gelijk gestelden, zooals : leeraren en onderwijzers aan bijzondere gesubsidieerde scholen, leeraren en onderwijzers aan scholen en cursussen voor buitengewoon lager onderwijs, bijzonder handelsonderwijs, aan gesubsidieerde Nijverheidsscholen, aan scholen voor land- en tuinbouwonderwijs, consulenten en nog enkele andere met name genoemde groepen. Hierbij moge worden opgemerkt, dat alle andere scholen dan de bijzondere,scholen zijn, hetzij Rijks-,hetzij Gemeentescholen, wier personeel krachtens a. onder de Pensioenwet valt. Buiten de Pensioenwet vallende leerkrachten aan bijzondere scholen, die geen subsidie ontvangen. Ook bij deze groep geldt de Pensioenwet niet voor hen,die minder dan ƒ 400.- per jaar verdienen, en voor zoover betreft personen, die in dienst zijn van publiekrechtelijke lichamen,ook niet voor hen,die op arbeids– werken. c. allen, die bij bijzondere wetten met ambtenaren worden gelijk gesteld. Inde groote lijnvallen dus onder de Pensioenwet 1922 alle ambtenaren in vasten dienst bij Rijk, Provincie, Gemeente en Waterschap,en alle leerkrachten van gesubsidieerde instellingen van onderwijs. Voor de uitkeering van pensioen wordt met vasten dienst gelijk gesteld onafgebroken tijdelijke dienst van tenminste twee jaar. Amsterdam, December 1936. Mevr. Alida J.Hoek – van lUeuwkerk Inspectrice Eerste Nederlardsche Verzekering-Maatschappij op het Leven en tegen Invaliditeit N.Y. te 's-Gravenhage. Mej.Mr.N.S.Corry Tendeloo Advocate, Amsterdam. Me;). A. H.Weijers Ambtenares bij het Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijke» Steun, Amsterdam. Ondergeieekenden danken het Bestuur van den Nederlandschen Bond van Vrouwen werkzaam in Bedrijf en Beroep, Afdeellng Amsterdam, voor de haar verstrekte opdracht en hopen, dat vele leden der vereeniging de hier gegeven wenken ter harte sullen willen nemen. EP. S~2 10)30 Het is ondergeteekenden een groot genoegen hierbij aan het Bestuur van den Nederlandschen Bond van Vrouwen werkzaam in Bedrijf en Beroep, Afdeeling Amsterdam, haar rapport te mogen aanbieden, ter beantwoording van de aan de Commissie van ondergeteekenden voorgelegde vraag, of het mogelijk zou zijn voor de leden der Vereeniging te komen tot het sluiten eener collectieve verzekering ter voorziening voor haar ouden dag. De ondergeteekenden hebben gemeend zich niet tot de beantwoording van uitsluitend deze vraag te moeten beperken, doch de geheele quaestie van oude—dags-verzorging voor werkende vrouwen in wijder verband onder het oog te moeten zien. Imqiers de commissie is van meening dat op degenen, die thans door werken in eigen onderhoud voorzien,de verplichting rust om te zorgen, evenmin aan de min of meer gedwongen welwillendheid van naaste bloedverwanten overgeleverd te zijn of voor hulp te moeten aankloppen bij particuliere of overheidsinstellingen, wanneer later de werk – kracht, die thans bron van inkomsten is, geheel of gedeeltelijk zal zijn opgebruikt. Vrouwen toch, die haar geheele leven door productief gebruik van hare werkkracht en capaciteiten,in eigen onderhoud hebben voorzien, zullen, wanneer zij, eenmaal oud geworden, dit niet meer kunnen doen, er nog minder op mogen rekenen om door familie en vrienden in het leven te worden gehouden, dan vrouwen uit vorige generaties konden, die deze mogelijkheid niet hadden, terwijl het als een tekort aan verantwoordelijkheidsgevoel moet worden beschouwd, wanneer men dan zou willen rekenen op de gemeenschapszorg. Vrij en onafhankelijk te kunnen leven door de opbrengst van eigen arbeid brengt mede de verantwoordelijkheid om voor zichzelf te hebben gezorgd, wanneer eenmaal de arbeidskracht zal zijn verbruikt. Dit geldt evenzeer voor haar aan wier functie pensioen of een sociale verzekering is verbonden als voor haar, bij wie dit niet het geval is. Eerstgenoemde groep nl.,hoezeer deze ook bevoor— DE OUDE-DAGS-VOORZIENING VOOR WERKENDE VROUWEN. De commissie heeft haar rapport aldus ingedeeld, dat eerst wordt gegeven een overzicht van de thans geldende pensioen-regeling, waaruit zal kunnen blijken, wanneer men in het algemeen dit pensioen wel en wanneer men het niet zal kunnen ontvangen, hoe hoog het onder verschillende omstandigheden is en voor welke toekomstmogelijkheden ook zij, aan wie een pensioen in uitzicht is gesteld, een aanvullende regeling zouden moeten treffen. Vervolgens zal naar dezelfde indeeling een overzicht worden gegeven van de sociale verzekering, en ten slotte zal in het kort worden uiteengezet op welke wijze men in deze aanvullende regeling door middel vaneen particuliere verzekering kan voorzien, waarbij ook de moge – lijkheid vaneen collectieve verzekering onder het oog zal worden gezien. Andere wijzen van sparen, bijv. door het koopen van effecten enz. worden als voldoende bekend verondersteld en zijn dus in dit rapport buiten beschouwing gelaten, terwijl dit rapport zich uiteraard ook heeft beperkt tot de toekomstvoorziening voor werkende vrouwen, zoodat een bespreking van de positie voor weduwen en weezen eveneens achterwege is gebleven. Slechts is deze laatste bij de behandeling van de sociale verzekeringswetten in het kort vermeld. De voorziening krachtens de Pensioenwet. Welke voorziening nu bestaat er voor haar, die zoo gelukkig zijn geweest eene betrekking te veroveren, waaraan z.g.n. "pensioen" is verbonden ? Deze vraag kan slechts worden beantwoord na bestudeering van de Pensioenwet 1922, een wet, die zooals haar naam aanduidt in 1922 werd ontworpen en die in werking is getreden op 1 Juli van datzelfde jaar. Deze Pensioenwet 1922 is inde plaats getreden vaneen aantal afzonderlijke pensioenwetten, die sinds 1913 of eerder be – stonden, en geeft een uniforme regeling over het geheele gebied van pensionneering van ambtenaren en van hen, die bij deze wet met ambtenaren zijn gelijkgesteld. Sinds de inwerkingtreding van deze Pensioenwet zijn thans reeds meer dan 10 jaar verstreken, zoodat de bestaande bijzondere regelingen meerendeels zijn vervallen, en wij in hoofdzaak te maken hebben met de voorschriften der Pensioenwet 1922, en de verouderde regelingen, waaronder waarschijnlijk nog slechts enkele werknemers zullen die een verzekering wil sluiten, zich hebben te vergewissen van dezelfde omstandigheden bij de verzekering-maatschappij, bij welke zij de verzorging van haar ouden dag in handen legt. Recht op pensioen krygt men tegelijk met de vaste aanstelling; het pensioen zelf, d.w.z. een periodieke uitkeering uit het Algemeen Pensioenfonds zonder daarvoor arbeid te presteeren, krijgt men echter eerst veel later en slechts onder bepaalde voorwaarden. Er zijn 5 verschillende soorten van pensioen, t.w. I°. Ouderdomspensioen 2°. Vervroegd ouderdomspensioen 3°. Invaliditeitspensioen 4°. Verhoogd invaliditeitspensioen 5 • Uitgesteld pensioen. Waar "Vervroegd ouderdomspensioen" en "Uitgesteld pensioen" kunnen worden ondergebracht onder den algemeenen vorm van "Ouderdomspensioen" en "Verhoogd invaliditeits– onder de algemeene vorm van "Invaliditeitspen – sioen" hebben wij eigenlijk te maken met twee hoofdtypen van pensioen nl.: I°. Ouderdomspensioen 2°. Invaliditeitspensioen, wier kenmerken en aanverwante vormen hier in het kort zul len worden uiteengezet. Ad I°. OUDERDOMSPENSIOEN. Dit is de gewone, meest normale vorm van pensioen; de vorm, die een pensioen-gerechtigde zich in het algemeen voorstelt, wanneer hij zich vleit met de gedachte, dat sparen voor hem niet noodig is, omdat voor zijn ouden dag reedß wordt gezorgd. Dit pensioen echter i3 ook maar onder zeer speciale voorwaarden te bereiken; men krijgt het' nl. eerst,wanneer men 65 jaar is, en minstens 10 dienstjaren heeft gehad , waarvan men er minstens 5 in werkelijken dienst moet hebben doorg§bracht. Eerst als deze condities vervuld,zijn, krijgt men eenig pensioen; dat hiermede nog bij lange na niet het grootst mogelijke pensioen is bereikt, zal hieronder nader worden aangetoond. Ingekochte wachtgeldjaren worden niet als werkelijke dienstjaren beschouwd, evenmin telt diensttijd beneden 18 jaar mee, al is deze ook werkelijke diensttijd geweest* Diensttijd, gelijktijdigmeer dan een betrekking doorgebracht, telt slechts eenmaal mede. Diensttijd, inde kolo- Zoowel voor deze groote groepen als voor alle andere, die, hetzij met name inde Pensioenwet genoemd, hetzij bij speciale wetten met deze groepen gelijkgesteld zijn,vormt de schriftelijke aanstelling de grondslag voor de berekening en voor de uitkeering van het pensioen. Wanneer krijgt men pensioen ? niën doorgebracht, telt dubbel. Vervroegd ouderdomspensioen is alleen mogelijk bij een bepaalde serie betrekkingen, welke bij Algemeenen Maat' regel van Bestuur (een z.g.n. K.8.) zijn opgesomd. In ‘t algemeen zijn dit betrekkingen, die zoo zwaar zijn, dat een behoorlijke vervulling daarvan boven 55-jarigen leeftijd niet wel mogelijk geacht wordt. Het hierbedoelöe K.B. is dat van 24 Maart 1923 S.lOB, gewijzigd bij K.B. 4 Juni 1926 5.161, waarin, voor zoover ten deze van belang, o.a. genoemd worden de betrek kingen van: geneesheer-airectrice, adjunct-direotrice, hoofdverplegenden en verplegenden ineen krankzinnigengesticht of een ziekenhuis, ingenieur bij het toezicht op het stoomwezen, agent van politie, vroedvrouw. Wanneer geëmployeerden in deze betrekkingen tenminste 10 dienstjaren hebben, waarvan 5 in werkelijken dienst, en zij worden niet op eigen verzoek eervol ontslagen, is het mogelijk dat zij reeds op 55-jarigen leeftijd ouderdomspensioen (vandaar:"vervroegd ouderdomspensioen") verkrijgen. Uitgesteld pensioen is een andere vorm van ouderdomspensioen en kan worden verworven, wanneer een ambtenaar of daarmede gelijkgestelde met tenminste 10 dienstjaren, waarvan minstens 5 in werkelijken dienst doorgebracht, niet op eigen verzoek eervol wordt ontslagen,mits hij niet uit hoofde vaneen andere betrekking ambtenaar blijft en mits hij ook niet voor zijn 65e jaar herplaatst wordt. Dit kan bijv. het geval zijn, wanneer een school, waaraan iemand als leeraar(es) is verbonden, ophoudt te bestaan; of een vereeniging of instelling, bij welke iemand is aangesteld, ophoudt door het Rijk te worden ge – subsidieerd. Ook is deze vorm van pensioen mogelijk bij ontslag, hetzij op eigen verzoek, hetzij niet eervol verleend, na minstens 15 dienstjaren. De ambtenaar geniet dan dit pensioen zoodra hij 65 jaar is, of zoodra hij in de termen valt voor Invaliditeitspensioen (zie sub 2). Het is duidelijk, dat hij inde tusschenliggende jaren geen pensioen ontvangt. Ad 2° INVALIDITEITSPENSIOEN. Voor het genot van Invaliditeitspensioen valt hij inde termen, die wegens ziekte of gebreken ongeschikt is voor de verdere waarneming van zijn betrekking, mits hij tenminste 7 dienstjaren heeft. Wordt een ambtenaar etc. met kort eren diensttijd invalide, dan komt hij ook voor invaliditeitspensioen in het geheel niet in aanmerking. Dit invaliditeitspensioen wordt niet uitgekeerd dan nadat dooreen geneeskundig onderzoek is komen vast te staan, dat iemand werkelijk invalide is, d.w.z."onge – De praktijk wijst uit,dat Invaliditeitspensioen dan ook alleen wordt toegekend wanneer de ambtenaar blijvend geheel invalide is geworden, niet wanneer de invaliditeit van tijdelijken aard of niet-volkomen is. Hoe dit geneeskundig onderzoek moet worden ingesteld, wordt inde wet omstandig voorgeschreven; ook, dat de werkgever verplicht is het te doen instellen, zoodra de werknemer gedurende 3 jaar achtereen wegens ziekte afwezig of op een verminderde wedde werkzaam is geweest. Dan trekken onze aandacht diverse uitvoerige bepalingen, die omschrijven onder welke omstandigheden de werknemer alle aanspraak op Invaliditeitspensioen verspeelt , bijv. wanneer hij het geneeskundig onderzoek, bovenvermeld, en daaraan verbonden controle-maat regel en bemoeilijkt of tegenwerkt. Invaliditeitspensioen bedraagt, wanneer het eenmaal is toegekend, nooit minder dan 30$ van den pensioengrondslag, het meerdere wordt naar het aantal dienstjaren berekend. "Verhoogd Invaliditeitspensioen" wordt alleen toegekend, wanneer de invaliditeit het rechtstreeksch gevolg is van de uitoefening van den dienst, d. w. z.wanneer men de kwaal of het ongeluk door den dienst heeft opgeloopen. De "verhooging" beteekent, dat het pensioen, dat de werknemer anders in verband met zijn aantal dienstjaren zou genieten, verhoogd wordt tot het algemeene maximum, dat een pensioen ooit kan bereiken, nl. 70$ van het ge – middelde der pensioen-grondslagen, vermeld op de vaste aanstelling(en), die men heeft, en in elk geval nooit meer dan ƒ 4.000.-. Heeft men dus zijn maximum reeds bereikt door het benoodigde aantal dienstjaren,dan heeft de omstandigheid, dat men invalide wordt, tengevolge van den dienst, geen practisch resultaat. De verhooging bovendien slechts tijdelijk verleend, d.w.z. iöinstens een en hoogstens 5 jaar; daarna heeft een nieuw onderzoek plaats; blijkt daaruit, dat de gepensionneerde gedeeltelijk in zijn onderhoud kan voorzien, dan wordt de verhooging in evenredigheid verminderd, totdat de gepensionneerde door hem passenden arbeid geheel in zijn levensonderhoud kan voorzien. Is dit weer het geval, dan vervalt de verhooging en geniet de gepensionneerde niet anders dan Invaliditeitspensioen, berekend op den grondslag schikt is voor de verdere waarneming van zijn betrekking". Dit laatste duidt er op, dat' de Invaliditeit blijvend moet zijn gedurende het verdere leven, en dat deze ook zoo volkomen moet zijn, dat de patiënt geheel ongeschikt is voor het werk. zijner dienstjaren. Hoe groot is het pensioen ? Zooals reeds vermeld werd, wordt het pensioen berekend en uitgekeerd op den grondslag van het inde schriftelijke aanstelling vermelde vaste jaar-salaris. Verandert dit, dan moet zulke op*de aanstelling worden vermeld, c.q. een nieuwe aanstelling worden verstrekt* Pit vaste jaar – salaris vormt den pensioen-grondslag, en wordt inde wet de "wedde" genoemd. Behalve het vaste jaar-salaris worden onder deze wedde ook begrepen vaste toelagen en het op geld gewaardeerde bedrag per jaar van erkende emolumenten, voor zoover deze niet strekken tot vergoeding onkosten, bijv. vrij wonen etc. Het pensioen nu bedraagt 1-f$ van het gemiddelde der pensioengrondslagen van de laatste 3 jaren van de voor pensioen geldige diensttijd, voor elk .dienst – jaar, dat men in dienst is geweest, met dien verstande,dat, wanneer het gemiddelde over de laatste 10 jaren of over den geheelen diensttijd groot er is dan dat over de laatste 3 jaar, het grootste bedrag genomen wordt. Men telt dus bij elkaar op de pensioen-grondslagen van as laatste 3 jaar (ev. 10 jaar etc.) voorafgaande aan de pensionneering, en berekent hiervan het gemiddelde door deze uitkomst weer door 3 (resp.lo) te deelen; van dit bedrag geniet men als pensioen I*s voor ieder dienstjaar. Bijv. iemand met 20 dienstjaren heeft als pensioengemiddelde per jaar ƒ 3000.-; het pensioen bedraagt 20 maal lfs van ƒ• 3000.- is 35$ van ƒ 3000.- is ƒ 1050.- per jaar. Waar het pensioen nimmer hooger kan zijn dan 70$ van dezen gemiddelden pensioen-grondslag, is het duidelijk, dat men 40 dienstjaren hebben moet, alvorens het maximum pensioen te kunnen bereiken (40 maal I|s is 70$); dit beteekent,dat men een onafgebroken dienst moet hebben gehad van minstens 25 – 65 jaar, voordat men dat pensioen bereikt heeft, dat de werknemer zich gewoonlijk bij den aanvang van en tijdens zijn carrière voorstelt. Behoudens het pensioen, verbonden aan een enkel hoog Staatsambt, waartoe de vrouwen vooralsnog niet worden geroepen, kan het pensioen nooit meer bedragen dan ƒ 4.000.-. Een minimum is voor pensioen niet bepaald ; hierbij is echter in het oog te houden, eerst na 10 dienstjaren recht op pensioen krijgt, dat per dienst – jaar bedraagt, zoodat men begint met een pensioen van 'i?.s $ van zijn grondslag. Een uitzondering hierop vormt het Invaliditeitspensioen, dat men reeds na 7 jaar kan toucheeren,doch waarvan bepaald is, dat het nooit minder kan bedragen dan 30$ van den grondslag. Dit vermoedelijk in verband met de om – standigheid, dat een invalide inden regel bijzondere verzorging zal behoeven. worden aangetast. Alle uitbetalingen geschieden uit het z.g.n.Algemeen Pensioenfonds, waarin de bijdragen der pensioen – gerechtigde ambtenaren worden gestort, en waaraan ook het Rijk een jaarlijksche bijdrage geeft. ledere periodieke pensioenbetaling (in het algemeen geschiedt dit drie-maandelijks) verjaart indien deze na 2 jaar nog niet is opge – vraagd; het recht op het ontvangen van pensioen vervalt, wanneer dit pensioen gedurende 5 jaar niet werd geincasseerd, alsmede bij naturalisatie ineen ander land, deelnemen aan krijgsdienst of het vervullen van openbare amb- ten inden vreemde. Dit voor zoover betreft de Rijkspensioenregeling. Er bestaan natuurlijk ook een aantal particuliere werkgevers, vooral de grqote maatschappijen, die aan den werkkring van hun employe's een pensioen verbinden, uit te keeren uiteen bepaald fonds der maatschappij. Ook dit geschiedt echter steeds onder bepaalde omstandigheden en slechts wanneer bepaalde voorwaarden zijn vervuld. Een bespreking van de particuliere pensioenfondsen valt buiten het kader van dit rapport. Echter is hier wel op zijn plaats een waarschuwing aan werknemers om zich te vergewissen van de condities, de voorziening en de bereikbaarheid van zulk een pensioen, en zich niet te vleien louter met de verwachting vaneen latere uitkeering, welke helaas, meer dan eens gebleken is een ijdele verwachting te zijn. Het treurig lot van de gepensionneerden der Koninklijke Hollandsche Lloyd moge ten deze tot voor- beeld strekken. ei ONCIUSIES. Boven werd van de uitvoerige bepalingen der Pen- Dit lijkt tot zoover heel eenvoudig, maar is het natuurlijk allerminst, doordat men inde praktijk tal van afwijkende en dubieuze gevallen heeft. De beslissing berust dan bij den Pensioenraad, met den Centralen Raad van Beroep te Utrecht als instantie voor hooger beroep. De Pensioenwet zelf geeft inde artt. 56 sq.q. 82 sqq. etc. een aantal speciale regels voor de berekening van het aantal dienstjaren in bijzondere gevallen en de berekening van den grondslag voor leerkrachten bij het bijzonder onderwijs; zoo ook de wet van 28 Mei 1925 inde artt. IXXX en volgende, terwijl eenige overgangsbepalingen aan het slot der Pensioenwet 1922 vermelden, dat sommige voorschriften van de Burgerlijke Pensioenwet 1915 de Pensioenwet voor gemeente-ambtenaren 1915» die golden ten tijde van de invoering der nieuwe wet, van kracht blijven, zoodat eenmaal door werknemers verkregen rechten niet sioenwet een kort résumé gegeven, met de bedoeling aan te toonen,wie in het algemeen pensioengerechtigd is, wanneer men dit pensioen kan ontvangen en hoe groot het kan zijn • ( Zie te dezer zake uitvoeriger: B.J.van Stapele: De Pensioenwet 1922 en haar toepassing, uitgave van het Comité ter behartiging van de belangen van Overheidspersoneel, Den Haag.) Hieruit blijkt, dat inderdaad zij een groot voorrecht hebben, aan wier werkkring recht op pensioen ver – bonden is. Het moge echter tevens duidelijk zijn, dat het bereiken vaneen pensioen c.q. het maximum pensioen', zeker niet voor ieder ambtenaar of ambtenares is weggelegd, en dat menigeen zich van dp voorziening van dit pensioen bij den aanvang zjner carrière veel meer voorstelt dan hij ten slotte bereikt. Slechts voor diengene, die een 40-jarigen staat van dienst heeft, en dus tot minstens 65 jaar fit blijft om dagelijks zijn functie te vervullen, is het maximum pensioen te bereiken. En hoe staat het met het pensioen voor hen, die al werkende moeten ondervinden, dat zij dezen 40-jarigen staat van dienst niet kunnen voltooien en hun werkkring moeten opgeven ? Welke voorziening krijgen zij ? Al bitter weinig; immers, voordat zij tenminste 10 dienstjaren hebben met tenminste 5 jaren in werkelijken dienst, krijgen zij in het geheel niets, ondanks de ook van hen voor pensioen ingehouden kortingen; hebben zij dezen tijd uitge – diend, dan krijgen zij 1-f$ per dienstjaar van hun pensioen grondslag, doch eerst op hun 65e jaar ! Invaliditeitspensioen krijgt alleen hij, die na een minitieus onderzoek door 2 geneesheeren, diverse ingewonnen rapporten etc.blijvend,algeheel invalide wordt verklaard,en dan nog alleen indien hij minstens 7 dienstjaren heeft. Ook in dit geval wordt het pensioen berekend naar den maatstaf van I|s per dienstjaar van den pensioengrondslag (d.w.z. van het salaris), met een minimum van 30$. leder weet, dat salarissen inden aanvang laag plegen te zijn en eerst aan het einde van den loopbaan hooger worden. Hoeveel zal een arbeidskracht, die hetzij vrij jong, hetzij zelfs later invaliditeitspensioen toucheert, uitgekeerd krijgen ? Zal dit voldoende zijn om van te leven ? En wel voor een invalide ? Weliswaar bestaat de mogelijkheid voor een ambtenaar om zich het recht te verzekeren op verhooging van het pensioen, doch dit slechts tot ten hoogste 50$ van het pensioen waarop hij recht zal hebben, en niet voor TJit het bovenstaande blijkt, dat het noodzakelijk is, zich er van op de hoogte te stellen, dat deze regeling allerminst voor alle gevallen afdoende is, en dat ook voor ambtenaren met pensioen een particuliere regeling,die vóórziet ineen uitkeering in al die gevallen, waarin de wet niet voorziet, niet alleen alleszins gewenscht, maar naar meening van de commissie ook hoogst noodzakelijk is. Haast de voorziening krachtens de Pensioenwet 1922 moet gewezen worden op de SOCIALE VERZEKERINGSWETTEN. Van deze voorzieningen zijn voor de werkende vrouwen speciaal van belang: A. de Invaliditeitswet in sommige gevallen en B. de Ongevallenwet. Van beide wetten volgt hier een overzicht voor zoover betreft de rechten en verplichtingen der verzekerde arbeiders. A. De Invaliditeitswet is de wet van 5 Juni 1915 tot verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom; zij trad in haar geheel in 1919 in werking. Gelijk bij de Pensioenwet zullen achtereenvolgens de volgende vragen beantwoord worden: I. Wie zijn krachtens de Invaliditeitswet verzekerd ? 11. Hoe komt de verzekering tot stand ? 111. Wie betaalt de premie en hoeveel bedraagt deze ? IY. Welke rechten ontleent een arbeider aan de verzekering krachtens de Invaliditeitswet ? Ad.l. Verzekeringsplichtig krachtens de Invaliditeitswet is ieder, die in loondienst arbeid verricht, echter met deze restricties: 1. dat hij den leeftijd van 14 jaar heeft bereikt; 2. dat de arbeid in loondienst binnen het Rijk in Europa wordt verricht; 3. dat bij den aanvang van de dienstbetrekking het loon het invaliditeitspensioen, d.w.z. niet voor dien samenloop van omstandigheden,waarvoor men zou denken, dat iemand een verhoogd pensioen het meest noodig zou hebben ! En als iemand niet blijvend, volkomen invalide is, alleen maar zijn betrekking, die hij tot nu toe had,niet verder kan waarnemen, wel ander, minder langdurig of minder inspannend werk kan doen? Wel, dan kan hij onder omstandigheden eervol ontslag krijgen en een pensioen, berekend op den grondslag van zijn salaris en aantal dienstjaren ..... als hij 65 jaar is (uitgesteld ouderdomspensioen), als hij dan tenminste nog leeft. niet meer bedraagt dan ƒ 2000.™ per jaar en nog een enkele restrictie die alleen op den mannelijken arbeider betrekking beeft (niet in werkelijken militairen dienst zijn). Niet verzekeringsplichtig is bij, 1. die den leeftijd van 35 jaar heeft bereikt en niet reeds verplicht verzekerd is; 2. die invalide is en niet reeds verplicht verzekerd is; 3. wien door het Rijk pensioen is verzekerd; (hieronder ook te verstaan Provincie, Gemeente, Veenschap en Veenpolder) (zie hiervoor pag.s); 4. die behoort tot het spoorwegpersoneel, waarvoor nl. een speciale pensioenregeling geldt; 5. die zelf of wiens echtgenoot is aangeslagen inde vermogensbelasting; 6. die zelf of wiens echtgenoot is aangeslagen inde in– naar een inkomen van meer dan ƒ3000.-. Ad 11. De verzekering komt tot stand door aanmelding bij den Raad van Arbeid. leder arbeider inden zin der Invaliditeitswet is verplicht zich binnen 14 dagen, nadat hij arbeider geworden is, bij den Raad van Arbeid aan te melden. De verplichte verzekering gaat in het algemeen in op den dag,waarop voor het eerst in loondienst is gewerkt. Ad 111. De werkgever moet de verschuldigde premie voldoen door direct bij elke betaling van het loon het verschuldigde zegel te plakken. De verplichting tot het plakken door den werkgever eindigt,zoodra het loon van den arbeider ƒ 3000.- per jaar bedraagt. Er zijn 5 soorten van weekzegels, nl. van 25, 30, 40, 50 en 60 cent. Zegels van 25 cent moeten worden geplakt voor ieder, die alleen opleiding geniet of alleen kost en/of inwoning als vergoeding voor arbeid ont – vangt. Geplakt moet worden naar leeftijd en wel voor mannen; voor vrouwen: 14-16 jaar 30 cent per week 30 cent per week 16-18 * 40 " " " 40 " " " 18-21 " 50 " " " 40 " " M 21 jaar en ouder 60 " " •' 50 " M ” Voor losse arbeiders, die voor niet langer dan 3 dagen in dienst genomen worden, worden dagzegels geplakt naar verhouding. Een afwijkende regeling is voor sommige bedrijven vastgesteld, bv. voor alle vrouwelijk kantoorpersoneel , onderwijzend, verplegend en toezichthoudend personeel bo- Be werkgever is geen premie verschuldigd,wanneer het door hem betaalde loon voogden arbeider bijverdienste is Be rente-kaart moet voor of op den daarop vermelden datum ingeleverd worden aan den Raad van Arbeid, zoo noodig met opgave, waar en wanneer men gewerkt heeft, indien de werkgever niet geplakt heeft. In geval van werkloosheid of ziekte kan volstaan worden met vermelding van W. of Z. in het vakje te schrijven. Ad IV. Be krachtens de Invaliditeitswet geplakte zegels ge- ven recht op: 1. ouderdomsrente; 2. invaliditeitsrente; 3. weduwenrente en 4. weezenrente. 5. Ook kan geneeskundige behandeling of verpleging gegeven worden. Ad 1. Ouderdomsrente wordt verkregen bij het bereiken van den 65-jarigen leeftijd en wordt berekend door de waarde der op alle kaarten geplakte zegels te vermenigvuldigen met 260 en te deelen door het aantal weken, dat de verzekering heeft geduurd (grondslag) en daarbij op te tellen 11.2$ van de waarde der zegels (verhooging). Het bedrag der rente wordt gevonden door samen – telling van grondslag en verhooging. Be grondslag wordt al— dus gevonden: Betaalde premiën x 260. Aantal weken, dat de verzekering heeft geduurd. Verhooging 11.2$ van het totaal bedrag der betaalde premiën, ten minste 1/5 van den grondslag. Bijv.duur der verzekering 25 jaar. Premie ƒ 0.50 per week. Grondslag: 260 x2sx, 52 x 0.50 is/130.- ...» ƒ130.- 25 x 52 J Betaalde premies: 25 x 52 x 0.50 is ƒ 650.-. Verhooging van ƒ 650.- is 11 72.80 Eente bedraagt dus ƒ 202. 80 ven 21 jaar ƒ 0.60 per week. Bij ziekte van den arbeider behoeft de werkgever niet te plakken, de zegels versohuldigd over zooveel volle weken, als ziekengeld wordt uitgekeerd, worden geplakt door de Ziekenkas, waarbij de werkgever is aangesloten. Voor hen,die niet onder de Ziektewet vallen,moeten overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, bij ziekte,zoolang loon verschuldigd is,zegels worden geplakt. Pooien of andere ontvangsten van derden, welke verband houden met ten behoeve van den werkgever verrichten arbeid, worden ten aanzien van de Invaliditeitswet als loon beschouwd. Afronding heeft steeds plaatsnaar boven tot een veelvoud van ƒ 0.26. Een 9ye:rgangsbepaling werd gemaakt voor den arbeider, die voor 1 Juli 1922 inde verzekering kwam; deze krijgt nl. ƒ 3.- per week ouderdomsrente, als geplakt zijn vanaf de invoering der wet tot het 60ste jaar gemiddeld 47 zegels per jaar en van het 60ste tot het 65ste jaar gemiddeld 39 zegels per jaar. Zegels van hoogere waarde mogen omgerekend worden tot zegels van 25 cent, om meer zegels te laten meetellen, in geval men er anders niet genoeg zou hebben, echter alleen voor de weken van ziekte of werkloosheid, waarvoor niet geplakt was. Zijn in totaal meer dan 1248 premien betaald, dan wordt de hierboven aangegeven wijze van berekening gevolgd. Ouderdomsrente gaat in op den dag van het bereiken van den 65-jarigen leeftijd; zijn op den 65-jarigen leeftijd niet voldoende zegels geplakt, dan kan men voortgaan met plakken. De rente gaat dan echter eerst in na verloop van het aantal weken,dat aan zegels te weinig was geplakt. Ad 2. Invaliditeitsrente wordt verleend: a. indien er geen vooruitzicht bestaat op zoodanige toeneming der arbeidskrachten, dat de arbeider ophoudt invalide te zijn (blijvende invaliditeit); b. indien de invaliditeit onafgebroken een half jaar heeft geduurd (tijdelijke invaliditeit). Invalide is hij, die buiten staat is om 1/3 deel van zijn loon te verdienen in zijn eigen vak. Om in aanmerking te komen voor invaliditeitsrente moeten minstens 150 zegels geplakt zijn. De berekening der rente geschiedt op de bij ouder- domsrente aangewezen wijze. Zij gaat in op den dag van aanvraag of op -den dag waarop men een half jaarN ziek is, als nl. de uitkeering krachtens de ziektewet na 26 weken ophoudt. De rente moet worden aangevraagd hij den Raad van Arbeid. Den verzekerde, die invaliditeitsrente geniet,kan op zijn verzoek inde plaats daarvan op zijn 65ste jaar ouderdomsrente worden toegekend, wanneer deze hooger is en omgekeerd. G-een recht op invaliditeitsrente heeft de verzekerde, die zich opzettelijk invalide maakt of laat maken. De weduwe vaneen verzekerde heeft recht op rente, indien: Ad 3- op zoodanige toeneming der verloren arbeidskracht, dat zij ophoudt invalide te zijn; b. wanneer zij den leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. Geen rente wordt aan de weduwe toegekend, indien het huwelijk gesloten werd, hetzij nadat haar echtgenoot zijn 60ste levensjaar ingetreden was, hetzij na de toekenning of voorloopige toekenning aan haar echtgenoot vaneen invaliditeitsrente. De weduwenrente en de weezenrente zullen tezamen niet meer bedragen dan de invaliditeitsrente. De weduwenrente bedraagt 1/5 meer dan de grondslag van de invaliditeitsrente van den overledene (zie by ouderdomsrente), of indien de overledene niet in het genot van invaliditeitsrente was, 1/5 meer dan de grondslag van de invaliditeitsrente van den overledene zou hebben bedragen, indien hem invaliditeitsrente was toegekend met in– van den dag, waarop hij is overleden. De weduwenrente gaat in op den dag van overlijden van den echtgenoot; zij kan naast een ouderdomsrente of een invaliditeitsrente worden genoten; ook kan weduwenrente bestaan naast een rente krachtens de Ongevallenwet 1921, wanneer de echtgenoot tengevolge vaneen ongeval overlijdt. Ad 4. Recht op weezenrente bestaat voor kinderen beneden 14 jaar: 1. na het overlijden van den vader, wanneer deze verzekerd was; 2. na het overlijden van den niet-verzekerden vader,wanneer de moeder verzekerd ie; 3. na het overlijden van de moeder, wanneer deze verzekerd was en de kinderen reeds vaderloos waren, of wanneer de moeder kostwinster van het gezin was. In alle drie gevallen moeten er minstens 40 zegels geplakt zijn. De rente wordt toegekend aan alle kinderen tezamen, die nog geen 14 jaar oud zijn, en het volle bedrag der rente blijft uitgekeerd, totdat het Jongst.e kind den leeftijd van 14 jaar heeft bereikt. Hecht op weezenrente hebben in bovengenoemde gevallen wettige of natuurlijke, wettig erkende kinderen beeneden 14 jaar, met wie gelijkgesteld worden, kinderen, die gedurende het jaar aan het overlijden voorafgaande op kosten van den verzekerde in diens gezin zijn opgevoed en na het overlijden van den verzekerde geen kostwinner hebben. a. haar echtgenoot in het genot was vaneen invaliditeitsof ouderdomsrente; b. haar echtgenoot 40 premiën in rekening kon doen brengen. Zij kan weduwenrente ontvangen; a. wanneer zij invalide is en er geen vooruitzicht bestaat De rente is even groot als de weduwenrente. Zij gaat in op den dag van het overlijden van den vader of eventueel van de moeder. Bestaat er recht op rente, zoowel op grond van het eene geval (bv. overlijden van den verzekerden vader) als van het andere geval (bv. overlijden van den niet-verzekerden vader als de moeder verzekerd is) dan wordt de hoogste rente uitgekeerd. Ad 5. Indien er gevaar bestaat dat een verplicht verzekerde, aan wien geen invaliditeitsrente is toegekend, blijvend invalide zal worden, dan kan hem voor reke – ning van den Kaad van Arbeid geneeskundige behandeling worden verleend, of kan hij ineen inrichting (ziekenhuis,sanatorium, etc.) worden opgenomen. Voorwaarden hiervoor zijn 0.a.: a. dat op grond vaneen medisch onderzoek kan worden verwacht dat er een redelijke kans op herstel bestaat binnen een niet te lang tijdsverloop; b. dat verzekerde zich bereid verklaart de noodige medewerking te verleenen; c. dat de verzekering goed is onderhouden (regelmatig zegels zijn geplakt); een minimum aantal zegels is dus in dit geval niet vereischt. Het verzoek om geneeskundige behandeling of verpleging op kosten van den Raad van Arbeid, moet aan dat lichaam worden gedaan. Uit het bovenstaande blijkt van hoeveel belang het is, dat een arbeidster, die in het huwelijk treedt zelf vrijwillig voortgaat met het plakken van zegels. Zij behoudt daarmede het recht op ouderdomsrente, op invalidi – teitsrente en haar kan geneeskundige behandeling gegeven worden. Bovendien kan het gevolg zijn dat haar kinderen recht op vfeezenrente krijgen. B* De Ongevallenwet, tot stand gekomen in 1901, trad in werking op 1 Februari 1903; zij werd belangrijk uitgebreid in 1921, waarna zij aangeduid wordt als Ongevallenwet 1921. Zij heeft tot doel arbeiders te verzekeren tegen geldelijke gevolgen van ongevallen, hun in verband met hun dienstbetrekking overkomen. Ook hier zullen achtereenvolgens de volgende vragen beantwoord worden: I. Wie zijn krachtens de Ongevallenwet verzekerd? 11. Hoe komt de verzekering tot stand? 111 Wie betaalt de premie? IV.¥elke rechten ontleent de arbeider aan de verzekering krachtens de Ongevallenwet ? Een dienstbode ineen particuliere huishouding valt dus buiten de Ongevallenwet, daar zij niet ineen onderneming werkt. Alle bedrijven vallen onder de bepalingen der Ongevallenwet 1921, behalve de bedrijven van landbouw, veehouderij, tuinbouw en boschbouw, waarvoor de Land- en Tuinbouw—Ongevallenwet en de bedrijven van zeevaart en zeevisscherij, waarvoor de Zee- Ongevallenwet ingesteld werd. Deze wetten worden hier niet behandeld, omdat zij voor vrouwen slechts zelden te pas komen» Ad 11. De werklieden behoeven zich niet voor verzekering krachtens de Ongevallenwet aan te melden. Uitsluitend het feit, dat zij ineen onderneming in loondienst zijn, maakt dat zij verzekerd zijn. De werkgevers, die in hun on – derneming personeel werkzaam hebben, moeten daarvan aangifte doen aan den betrokken Raad van Arbeid. Ad 111. De premie voor de verzekering krachtens de Onge vallenwet wordt geheel door den werkgever gedra gen. Ad IV. Indien een arbeider in verband met zijn dienstbetrekking een ongeval overkomt, is de werkgever verplicht te zorgen voor het tijdig inroepen van geneeskundige hulp en voor aangifte van het ongeval binnen 24 uur na het verleenen van de geneeskundige hulp bij den betrokken Raad van Arbeid. Beroepsziekten worden gelijkgesteld niet ongevallen. De, dooreen bedrijfsongeval getroffen, arbeider ontvangt als schadeloosstelling genees- en heelkundige behandeling en, indien hij den derden dag na het ongeval nog niet in staat is te werken, een uitkeering groot 80$ van" zijn dagloon, gedurende ten hoogste 6 weken. Duurt de ongeschiktheid tot werken langer dan 6 weken, dan ontvangt Ad.l. leder, die ineen dienstbetrekking tegen loon werkzaam is ineen onderneming, valt onder de bepalingen der Ongevallenwet. Ook leerlingen, die geen loon verdienen, zijn verzekerd. Onder de Ongevallenwet vallen voorts zij, die in aangenomen werk arbeid verrichten en zij, die werkzaam zijn bij een werkverschaffing. Bovendien zijn verzekerd personen, die, hoewel niet ineen onderneming werkzaam» belast zijn met bij Algemeenen Maatregel van Bestuur opgenoemde werkzaamheden, welke op zichzelf wel tot de verzekeringsplicht aanleiding geven, bv. werkzaamheden verbonden aan het schoonmaken van kerken» gestichten, scholen, etc. Onder een onderneming wordt in dit verband verstaan een bedrijf of een combinatie van bedrijven, uitgeoefend om winst te maken. de getroffene: a. bij algeheele ongeschiktheid tot werken 70$ van zijn dagloon; b. bij gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken een evenredig deel van de bovengenoemde 70$. Ook kan den getroffene een bepaalde opleiding worden gegeven, als daardoor de arbeidsgeschiktheid kan worden verhoogd. Bedraagt het dagloon meer dan ƒB.- dan geschiedt over dat meerdere geen uitkeering. Zooals hiervoor is vermeld, kan een rente krach – tens de Ongevallenwet worden genoten,naast die krachtens de Invaliditeitswet. Volledigheidshalve zij hier nog opgemerkt, dat krachtens de Ouderdomswet 1919 bij de Rijksverzekeringsbank een vrijwillige ouderdomsverzekering (V.0.V.) kan worden gesloten, nl. een pensioen van ƒ 3*- "tot ƒ 20.- per week, ingaande op eender leeftijden tusschen 55 en 65 jaar, of een weduwe- of weduwnaarspensioen tot ten hoogste ƒ 10.- per week. De Invaliditeitswet en de Ongevallenwet worden uitgevoerd: door de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid; het risico kan overgenomen worden door eenige door de Rijksverzekeringsbank daartoe inde gelegenheid gestelde particuliere verzekeringmaatschappijen. * Resumeerende, moet er ook in geval van uitkee- ring vaneen pensioen krachtens eender sociale verzekeringswetten op gewezen worden, dat deze uitkeering steeds laag is en slechts als aanvulling beschouwd kan worden.- De kans op uitkeering krachtens sociale verzekeringswetten maakt de verplichting voor de werkende vrouw door verzekering voor haar ouden dag te zorgen niet overbodig. Inde twee voorgaande hoofdstukken werd uiteengezet, in welke gevallen zij eene uitkeering zullen kunnen ontvangen, die door de pensioenwet of de sociale verzekeringswetten zijn gedekt, en ook hoe hoog deze uitkeering kan zijn. Tevens werd er reeds de aandacht op gevestigd, dat het nog lang niet vaststaat, dat een pensioen- of verzekering-gerechtigde het pensioen» of de verzekering ook inderdaad zal ontvangen; noch dat zij deze zal ontvangen op het moment, dat zij deze behoeft, nl. als de dienstbetrekking ophoudt, of tot een bedrag, dat toereikend is om daar van verder te leven. Het klemmendst blijkt dit in geval van ontslag wegens invaliditeit. De voorwaarden voor invaliditeitspensioen en blijvende invaliditeitsrente zijn slechts zelden aanwezig. Tijdelijke invaliditeitsrente krijgt men eerst, wanneer men zelfs niet 1/3 van zijn loon in zijn vak kan verdienen, en dan nog maar "tijdelijk". Tijdelijk invaliditeitspensioen bestaat niet. De regelingen voor invaliditeit hebben in het algemeen meer op het oog de invaliditeit als gevolg vaneen ongeluk of een ziekte, dan invaliditeit als gevolg van vroeg-optredenden ouderdom. Juist dit laatste doet zich bij werkende vrouwen zeer vaak voor; immers deze zijn in het algemeen eerder "opgebruikt" dan de werkende mannen. Vandaar dat het nemen van maatregelen ter voorziening bij invaliditeit voor vrouwen zoo dringend noodzakelijk is. Inde eerste plaats moet het voor degenen, die krachtens geen enkele wettelijke regeling verzekerd zijn, noodzakelijk genoemd worden door het sluiten vaneen particuliere verzekering te voorzien inde geldelijke behoeften van invaliditeit of .ouderdom. Het is mogelijk uiteen groote verscheidenheid van vormen en tarieven voor ieder die verzekering te vinden, die speciaal past bij hare omstandigheden. Een paar voorbeelden van de meest gebruikelijke vormen zijn wellicht gewenscht. lemand, die op bv. 60-jarigen leeftijd, als de inkomsten uit arbeid zullen ophouden,een levenslange rente wil genieten, kan een pensioenverzekering sluiten, desg§- wenseht met de bepaling, dat bij huwelijk of overlijden voordat de rente is ingegaan, alle betaalde premiën worden gerestitueerd. De voorwaarde kan tevens worden gemaakt, DE VOORZIENING KRACHTENS HET PARTICULIER INITIATIEF. dat bij intredende blijvende invaliditeit staking van premiebetaling plaats heeft, terwijl op den vastgestelden leeftijd toch de volle rente wordt uitgekeerd. Wenseht men in dit geval bovendien reeds terstond na het intreden van blijvende invaliditeit een rente te ontvangen, dan kan tegen een extra-premie dit risico worden medeverzekerd. Invaliditeitsrisico 's worden door de Maatschappijen alleen gedekt na een geneeskundig onderzoek met gunstig resultaat. In plaats vaneen pensioenverzekering kan ook een kapitaalsuitkeering worden verzekerd. Deze uitkeering kan t.z.t.,indien dit met het oog op de omstandigheden gewenscht is, worden omgezet ineen levenslange lijfrente. Op een dergelijke kapitaals verzekering zijn eventueel dezelfde voorwaarden van toepassing te maken als op de bovenomschreven pensioensverzekering. Voor degenen, die niet geheel afhankelijk zullen zijn van de verzekeringsuitkeeringen, doch zelf over eenige middelen beschikken, zou de restitutie bij huwelijk of overlijden achterwege kunnen blijven. In die gevallen is de premie lager. .Hiertegenover staat, dat het kan voorkomen, dat restitutie van de betaalde premiên bij overlijden onvoldoende zal zijn, wanneer een finantieel afhankelijke bloedverwant wordt nagelaten. Voor deze candidate zal het contract zoo gesloten moeten worden, dat bij overlijden bv. een kapitaal wordt uitgekeerd. Voor haar, die vreezen, dat zij te lang gewacht hebben met het sluiten vaneen verzekering en de premie te hoog zal worden, kan erop worden gewezen, dat zij verstandiger doen zich tevreden te stellen met het sluiten vaneen lage verzekering, dan zulks geheel achterwege te laten. Zij, die reeds zelf spaarden kunnen nog veel goed maken, door naast het betalen eener steeds terugkeerende premie, een sommetje ineens te storten. Op deze wijze kunnen eenige jaren worden ingekocht. Alle mogelijkheden op verzekeringsgebied op te sommen zou buiten het kader van dit rapport vallen. Voor iedere werkende vrouw kan echter de voor haar juiste oplossing gevonden worden, doch daarvoor is het aan te raden" zich tot een deskundige te wenden. Voor degenen, die door de sociale verzekeringswetten gedekt zijn, is deze noodzakelijkheid nauwelijks in mindere mate aanwezig. Degenen, die krachtens de Pensioen- Ten einde ons een denkbeeld te vormen omtrent de besté wijze, waarop deze aanvullende verzekering (dus voor de pensioengerechtigden) geregeld zou kunnen worden, hebben wij ons geheel vrijblijvend laten voorlichten door de Eerste Nederlandsche Verzekering-Maatschappij op het Leven en tegen Invaliditeit N.V. te *s-Gravenhage. Zonder nu propaganda te willen maken voor een bepaalde Maatschappij, meenen wij goed te doen Uw aandacht te vragen voor de volgende door de Eerste Nederlandsche ontworpen aanvullende verzekering, welke een vrij belangrijke uitbreiding beteekent van de Rijksregeling voor invaliditeits- en ouderdomspensioen. Zooals reeds in het eerste gedeelte van dit rapport uiteengezet werd, bedraagt bij de Rijksregeling, afgezien van enkele afwijkingen, zoowel het invaliditeits- als het ouderdomspensioen 14 $ van den pensioengrondslag voor ieder vervuld dienstjaar, met dien verstande, dat voor ouderdomspensioen tenminste 10 dienstjaren noodig zijn, zoodat het minimum voor dit pensioen bedraagt 17é$ en dat voor het verkregen van invaliditeitspensioen tenminste 7 dienstjaren noodig zijn, waarvoor dan echter het pensioen direct een minimum van 30$ bedraagt en dat voor ieder van deze beide pensioenvormen het pensioen nooit meer dan 70$ van den grondslag zal bedragen. Het ouderdomspensioen gaat in bij het bereiken van den 65-jarigen leeftijd en het invaliditeitspensioen bij eerder intredende invaliditeit, echter alleen, wanneer dit plaats heeft nadat 7 dienstjaren volbracht zijn. Door een aanvullende verzekering van invaliditeits- en ouder – domspensioen zou in beginsel de volgende pensioenregeling bereikt kunnen worden, (z.g. "verhoogde Rijksregeling"). Hierbij zal het pensioen per dienstjaar 1 7/8$ van den pensioensgrondslag bedragen, met dien verstande, dat het pensioen niet minder dan 40$ en niet meer dan 75$ van dien grondslag zal bedragen. In tegenstelling met de gewone Rijksregeling zullen er verder voor wat betreft het recht op invaliditeitspensioen geen wachtjaren bestaan, d.w.z. dat ingeval van invaliditeit de uitkeering van het pensioen ook binnen de eerste 7 jaren geschiedt. Het ouderdomspensioen gaat als bij de gewone Rijksregeling in bij het bereiken van den 65-jarigen leeftijd of tegen een verminderd bedrag op 60-jarigen leeftijd. Naar verkiezing kan de verzekerde op dezen leeftijd ook een uitkeering ineens ontvangen. Het invaliditeitsrisico eindigt op 60-jarigen leeftijd. Een collectieve verzekering door de Vereeniging voor Vrouwen werkzaam in Bedrijf en Beroep te sluiten voor wet verzekerd zijn behooren tot de groepen, in wier pensioenbehoeften het best voorzien is; ook dan verdient het echter nog aanbeveling de pensioenen, waarop recht verkregen wordt, dooreen particuliere verzekering aan te vullen. hare leden is niet meer mogelijk, sinds eenige jaren geleden de groote verzekering-maatschappijen bij gentlemen’s agreement zijn overeengekomen, dit niet meer te doen. Wel bestaat de mogelijkheid om dooreen collectieve verzekering verlaging van de premie te verkrijgen voor minstens 5 werkneemsters, in hetzelfde bedrijf werkzaam, die zich gezamenlijk en gelijktijdig willen verzekeren, indien de werkgever de verzekering voor haar wil afsluiten; de pre – mies worden dan door deze in mindering op het salaris ge – bracht. Indien de werkgever hiertoe niet bereid is, kunnen ook de werkneemsters zelf als partij bij de verzekering op – treden, indien de werkgever een deel van de verschuldigde premie voor zijn rekening neemt of althans voor het overmaken aan de verzekering-maatschappij wil instaan . Ingeval één of meerder deelneemsters aan zulk een collectieve verzekering wordt ontslagen of van werkgever verandert, kan niettemin de verzekering blijven doorloopen. Het gevorderde aantal van 5 deelneemsters geldt slechts op den datum van ingang der verzekering. Ten slotte moge er nog op worden gewezen, dat voor haar, die dit financieren kunnen, natuurlijk ook een verzekering voor ziekenhuiskosten zeer aan te bevelen is. NASCHEIPT. De ondergeteekenden hebben getracht inde voorgaande bladzijden duidelijk te maken, dat werkende vrouwen verplicht zijn te zorgen, dat zij op haar ouden dag niet afhankelijk zijn; dat zij, zelfs niet stilzwijgend, mogen speculeeren op den toekomstigen onderhoudsplicht vaneen eventueel echtgenoot, en dat de thans bestaande wettelijke voorzieningen lang niet alle gevallen dekken, waarin aan een directe uitkeering behoefte bestaat. Zij hehben tevens getracht aan te toonen, dat een particuliere verzekering dusdanig kan worden ingericht, dat men hetzij het kapitaal, hetzij de gestorte premies terugontvangt, wanneer uitkeering bij invaliditeit of voor pensioen niet aan de orde komt; men heeft dan dus ge – spaard. Wanneer men een solide verzekeringmaatschappij neemt, zijnde voor premie betaalde gelden nimmer weggegooid.