SPfM PERNEL LAND lAN MÜSSOUHï ||^|gOPOLD'SUIT|£-MIJ. ftïRAVENHAOË . NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI DOOR PIM PERNEL H. P. LEOPOLD'S UITG.-Mu. 'S-GRAVENHAGE MCMXXVI INHOUD Voorwerk I. Onder de Bravo's 5 H. De Meren lg Dl. Lombardische Indrukken 31 IV. Gondelvaart 44 V. Venetië g« VI. Over Eavenna naar Florence ... 77 VH. Florence 84 VUL Een paar oud-Bomeinsche stadjes 93 IX. Laatste dagen in Florence, Perugia 102 X. Assisi XI. Eome I 22« XII. Eome II 227 Xm. Eome Hl 138 XIV. Eome IV . . 147 XV. By den Paus !58 XVI. Naar huis terug 186 KI I. ONDEB DE BBAVO'S Pont Reêina Ik begon het hier heerlijk te vinden. Maar de menschen vinden het blijkbaar niet, ik ben zoowat de eenige in 't hotel. Het was gisteren m n laatste dag; bij de moeder van m'n gids heb ik m'n sportkousen teruggehaald, dewelke gestopt zijn naar den eisch, mooi haaksch werk. Haar zuster vertelde, dat haar man 4 gemzen had geschoten en dat ze nu bezig was, die in te maken voor den winter! Stel je voor, gemzen inmaken! Toch weer anders dan bij ons, niet waar? Het is hedenmorgen vemikkelijk weer, de Ober kijkt de groote kachel m de veranda nog eens na; het vriest n graad of twee, drie. Het vrindelijke, oude Frauleintje heeft bloemslingers op m'n tafeltje gelegd. Oranje-geworden lijsterbesbladen met wat Alpenbloemen. Aandoenlijk. Och, wer nie sein Brot mit Tranen asz! is het niet! „Herr", zegt de Ober, „da itffc der Führer.» Hij komt afscheid nemen. Hij brengt arnica- kruiden mee, zegt hy en „Stffl Kerl!» zeg ik, want ik ben reeds een 6 NAAB, HET LAND VAN MUSSOLINI gevaarlgk "eind opgeschoten met m'n Italiaansche boekjes, heb de voornaamste hoofdstukken spijkervast in m'n hoofd, de voornaamste gesprekken. Vooral: op de boot, onder de piraten, op de diligence, in het hotel, dan de ruzies met de waschvrouw en bij den kapper vooral. Dan de tusschenwerpsels, de beleefdheden (wat voor nuj nog al nieuw is), de verwijten, de scheldwoorden en de spijskaart, rooverexpressies, over losprijzen, lyrische expressies, vloekomschrgvingen. „Heer, daar is de portier, luj vraagt. . . ." „Still Kerl!" zeg ik, repeteer, onder het eten van 'n hard broodje: Badetemi, ma lasciatemi le fedini ed i baffi. Dit hoort bij het caput Kapper en wil zeggen: Scheert nuj", maar laat m'n knevels en m'n baffi's (m'n bakkebaarden) staan, exotische vreemdeling. Arricciatemi i capelli. Krul m'n haren, welriekende piraat. Presto! Vlug wat! „Heer!...." Ja, ja, ik doe wat des vertrekkenden is, je casque, verwijder mij door 'n laan gebogen ruggen, lees onderweg naar het station mjjn met merkinkt volgeschreven manchet nog eens over, alles over de douane. „Slechts 4 pakjes van Nelle No. 9. Hier is de sleutel" : Ecco la chiave. „Ik raad je in je eigen belang aan, heel wat beleefder te zijn": Usate dei modi piu civili! (Ziezoo, nu ben ik op het ergste voorbereid.) ONDER DE BRAVO'S 7 „L'intera visita doganale e una ceremonia >molto sudicia o noiosa": dat heele douanegedoe is een smerige en vervelende poppekasterq. (Dat wordt nujn laatste patroon!) Zie zoo! ETu ben ik toegerust, kan evenals mgn barbaarsche voorvaderen, de Galliërs en de Gothen, de Alpen afdalen in het zonnige Italia la beüa. Laat ze nu maar opkomen. En weldra stap ik met versnelden pas, m'n adem in dikke dampwolken zichtbaar, naar het treintje: naar de Bernina-baan. De raampjes, zjjn dicht, maar onbeslagen en weldra begint een der mooiste bergspoortochtjes; de baan, een meesterwerk van bergspoorbouw, is nog mooier dan het traject Beichenau—Pontresina. Van daar uit stggt de baan in al maar voortgaande bochten. Als aan de rechterzijde alle reizigers van hun plaatsen opspringen en bewonderende uitroepen laten hooren, dan is dat, omdat zich daar op eens in de ijle, koude, heldere morgenlucht de Morteratsch-gletscher met de daarachter gelegen Engadiner reuzen verheffen. Eerst de 3754 Meter hooge Morteratsch en daartegenaan de 4052 M. hooge Pitz Bernina, vervolgens de graad van de Bellavista en de Palu met zijn gletschers, 'n overweldigend, stilmakend landschap van schitterende, verblindende schoonheid; optorenende, groen-reflecteerende gletschergevaarten en daarboven de stille, 8 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI malsche, zware sneeuwhellingen, de verraderlijke, als 'n dikke vla neergevleide, zware sneeuwmassa's, die zoo lokken en die toch de tallooze, «neindig diepe, onzichtbare spleten verbergen, dié hun prooi nooit wedergeven. Het fascineert, het trekt, het lokt, het verrukkelijke rqk van de eeuwige sneeuw! Links, flauwtjes een zacht geruisch. Het is de 30 Meter hooge Bernina-waterval en onmerkbaar steeds stijgt de baan, brengt de electrische machine ons al maar rustig hooger. Bij Berninahtttte zie ik het pad, dat mij hoog boven het Lago Nero (een blauw meertje) en het Lago Bianco, een melkwit, 'n paar honderd Meter breed bergwater van bleek-crême kleur, langs de Cambréna-gletscher naar de Diavolezza heeft geleid. Over den breeden, stillen, besneeuwden Palu-gletscher heen tot aan de Diavor lezzahütte, van waaruit ik de Pain zou „doen". Uitdagend, in rein witten sneeuwdos staat daar de zoo vurig begeerde souvereine Pain! Es hat nicht sollen sein. En als ik haar dan zoo ongerept en onbeklommen weer uit het gezicht zie verdwijnen, zjj en de vorstelijke Bernina-sneeuwmassa's, dan ontsnapt me 'n zucht, ja meer dan één, want 'n sneeuwstorm belette nuj de beklimming. Wie weet, misschien beter zoo. Langs het Bianco-meer gaat dan, steeds klimmend, het sterke treintje. De morgenzon 8 ONDER DE BRAVO'S 9 schittert nu en dan weer over de Palu-toppen, dan ontplooit zich de breede, forsche Cambréna-gletscher en als we den Bernina-Pas op 2330 Meter over rijden, komt 'n snerpend koude wind van de hooge sneeuwwereld de raampjes binnen, zoodat ze ijlings gesloten worden. De sprookjesachtige reis gaat dan voorbij het beroemde Alp Grüm, een arendsnest, torenend boven de CavagHa-vallei, waar men, als in een door reuzen gegraven ravijn op neerziet, en dan beginnen wfl te dalen. Als bij S. Carlo de trein z'n bijna halsbrekende, lintvormige zig-zag-afdaling begint en de raampjes weer opengaan, is het uit met de droge bergkoude en als hij in een lus bij Poschiavo ronddraait, een tour de foree, die de spoor op de baan bij DarjeeUng, in de Himalaya, eveneens uitvoert, komen over het blauwe meer van dien naam al zoelere winden uit het Zuiden; het wordt dan warm. Bij Brusio ziet men al allerlei bontgekleurde hoofddoeken door het landvolk dragen. Men ziet aan alles, dat men de Italiaansche grenzen nadert. Hier en daar loopen reeds jongens op bloote voeten, ziet men aardappelen en maïs verbouwen, kruipt een enkele wijnrank tegen een smerig boerenhuisje op. Overal open vensters, bloemen, vogelgezang. Ik moet opletten. Weldra zijn we in Dogana di Madonna, de douanen, het Italiaansche 10 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLINI grensstation en vrij dicht bg Tirano, dat in 'n groene lustwarande tusschen twee vrij hooge bergen in de warme zon ligt te braden. We zgn ca. 1000 Meter gedaald in 'n paar uren tijds. Het is 'n bijna ongemerkte reis geweest van de hoogste sneeuwtoppen van de Engadin naar het zoele Zuiden. Een plotselinge overgang van de eene wereld in een andere, haast ongelooflijk. Nu nog even repeteeren! Daar komen de geüniformeerde beambten den trein al binnen. Ik ben de eenige, die wat aangeeft. M'n brave pakjes v. Helle. „Festina lente", zeg ik^ zooveel als kalmpjes an maar! Maar hij kijkt grimmig. Nu wil het vieze heertje ook m'n bagage in. „Niente", zeg ik. „Openmaken", zegt hij. „Wacht even'' zeg ik in m'n zuiverste Italiaans ch. „Openmaken" (aprire), roept hij weer (zeker dankbaar, omdat ik misschien de eenige ben, die niet gesmokkeld heb). Jk neem het boekje, sla het rustig open en zoek.... „Open maken", zegt hij weer, „Aprire." En nu lees ik hem voor, met klemtoon en al, het pasklare gedeelte: „Ho solamente poco tabacco, van Nello, lain tida. Soedah, welletjes!" „Ecco la chiave!" lees ik weer voor, het staat op bl. 142 van m'n boekje. „Ziehier de sleutel!" Maar hij schudt z'n boozen kop. 10 ONDER DE BRAVO'S 11 Dan bromt Mj in razend tempo 'n beelen zin, blijkbaar zeer ordinair Italiaansch. Ik zeg heel rustig: „Dat heb ik nog niet gehad: Non ho avuto questa cosa, beroerling!" Maar dan wordt hjj nog boozer. Ik lanceer nu, om plaisant te doen, het volgende zinnetje: „Credo che sia pin piacevole all' aperto": Ik. zou zeggen, dat het aangenamer is buiten. Ik pik het in der haast van bl. 159 ('t was 'n beetje 'n verwarde greep, dat geef ik toe). Maar dan kettert hij nog feller en fk lanceer mijn grooten zin en zeg in vlot Italiaansch: „Die heele Italiaansche douane is 'n smerige vervelende uitvinding", en wacht af... Dat hielp heelemaal niet, want hij maakte nu het koffertje zelf open. Deed allerzonderlingst, krabde in al de bullen. Onderwijl zei ik nu en dan iets, uit het boekje van Servasio del Bruno puttende van bl. 188, nogmaals: „Niente Signor, niente; è naturale! Dat spreekt — e naturale eome un libro — als 'n boek, maledetto zwamnosio." Toen stak hij z'n neus in m'n 4 schoone zakdoeken, m'n nethempie en m'n 3 halve frontjes .... „Nitschiwo, niente per Bacco", interrumpeer ik, en vond toen op bl. 185 onder „verwijten" nog 'n paar goeie. „Non si vergogna?" Schaam je je niet? vroeg ik, hem diep in de oogen ziende. 12 NAAR HET LAND VAN MUS80LINI „Non sono contento di Lei". Ik ben heelemaal niet tevreden over je, voegde ik er aan toe. Toen zei hg weer zeer vlug leelijke woorden in z'n moedertaal (die ik nog niet gehad had). „Non puo star tranquillo un poco?" vond ik gelukkig op bl. 185. (Kan je niet wat bedaren?) Waarop hg, omdat hg niets vinden kon, nog sneller sprak in zgn zonderlingen, zangerigen, exotischen tongval en mg m'n sleutels teruggaf en nog wat naraasde. Ik stak 'n sigaar op en zei, op bl. 184, wat je noemt, het juiste woord vindend: „Faccio tesoro delle sue parole" (ik waardeer uwe woorden zeer!) Als eind van het gesprek zei ik nog: „Het is nu mooi weer om met een orgel en een aap den boer op te gaan", neuriede de wgs van het Schoorsteenvegertje, om te kijken, wat er dan zou gebeuren, maar er gebeurde helaas niets. Ik moet mee (ik ben de eenige. die wat aangeeft). De heele trein kijkt me grinnikend na. 32 Lire moet ik betalen voor 4 gewone pakjes v. Nelle no. 9, de goedkoopste soort nog wel... Ik kr^jg riet, sterk op zilver gelijkende Lires terug, componeer, omdat ik geen tijd had een behoorlgk invectief op te zoeken, voor de vuist weg, omdat hij zoo kwaad was geworden 12 ONDER DE BRAVO'S 13 en zoo rood als 'n pioen. „Adio piona formidabile, adio!" Wat bij toen nog zei, verstond ik gelukkig niet, want ik had het nog niet gehad, maar het moet heel leelijk zijn geweest, want ik zag 'n paar menschen kleuren krijgen. Een kwartier later was ik in Tirano, zei met matig succes de zinnetjes op, die ik, afkijkend op m'n manchet, by de hand had, om mdjn bagage uit de handjes van allerlei als operabandieten vermomde vrachtjeszoekers te houden en antwoordde met gezegden uit de rubriek: Tevredenheidsbetuigingen. Toen ik mjjn recu kreeg, zei ik opgewekt: „Che gioia!" (Welk een vreugde!) Toen de bureaulist me het geld voortelde, dat ik terug kreeg, zei ik, uit bl. 186 voorlezend: „E un caso fortunato". Dit is wel 'n gelukkig toeval, waarop hij me het raampje voor m'n neus dichtflapte. Bi tikte. Hg deed weer open en ik zei nog. „Oggi sono felice". Heden voel ik me gelukkig! Waarop hij 't ding weer hard dichtsmeet en eenige vlugge woorden sprak, die ik helaas nog niet gehad had. Nu was ik in Italië! Van Tirano gaat 'n boemeltje, nu met stoomvermogen, al maar geleidelijk dalend langs de Adda, voorbjj 'n nieuwe wereld: lachende, groene landouwen, koren, druiven, 14 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI pompoenen, maïs en gloeiend geblakerde, roodgrijze bergen, waarop overal, waar 't maar even kon, blauwgroene wijnstokken, honderden, duizenden! Het landvolk lacht, zingt of ligt lui in 't gras. II divino, il dolce far niente. Ze kunnen het, precies „beroepssteuntrekkers"! Aan de stations merkwaardig volk. Keurige carabinieri, met hun Napoleonachtige dwarssteekjes op, flink uitziende, jonge kerels. Zeer decoratief en als weggeloopen uit 'n opera, verder reuzepruikebollen met heroïsch ter zijde opgekamde krullenesten, waar 'n hevig scheef geplante sombrero nog maar juist op kan blijven dansen, onnoemelijk smerige, intens vieze krantenloopers. Te Morbegno rn postbeambte als 'n weggeloopen zeeschuimer, 'n nachtasylboef met 'n koninklijken rok aan. In Colico was m'n coupé smoorheet. Ik tikte, 'n Soort onder-chef kwam aan en ik zei, hem voorlezend van pagina 141: „Apriamo finestra!" Waarop de man aan het luslooze portier begon te trekken, maar na 'n paar vergeefsche pogingen z'n schouders ophaalde en weer wegging. Even later zat hij weer op 'n bankje te soezen. „No padre!" dacht ik, „zóó zijn we niet getrouwd." Ik klopte weer hevig met mijn stok. Had ik het maar niet gedaan, want hg kwam dadelijk aanloopen en achter hem aan 14 ONDER DE BRAVO'S 15 nog een stuk of vgf roetzwarte rooverhoofdlui met zwarte gezichten, zwarte, woeste oogen, veel haar, intens smerige handen. Ik dacht: „daar zal je het hebben. Nou ben ik er b\j." Maar ze lieten me ongemoeid, morrelden allen tegehjk aan het raampje. „Eotto!" zei ik, op goed geluk af. Zag tot m'n verbazing later in het boekje, dat dit den toestand precies weergaf. Eotto is „vergaan". „Si, si, rotto", zeiden de piraten beleefd. Daarop gingen ze weer allemaal weg, legden zich in macaroni-achtige houding behagelijk op banken, sliepen alweer, voor de trein weer wegreed. Je begrijpt nu, dat wij Barbaren door die passen zijn gekomen en dat mooie land hebben buit gemaakt, de West-Gothen, de OostGothen, de Aziaten, de Sarazeenen. Ik begrijp het. Maar dat die gemakzoekende Itaüanen die kou hebben opgezocht en overal in de wereld aan het veroveren zijn gegaan? Ik begrijp het niet. Het klimaat is zóó verschillend. Vooral deze reis uit de sneeuw naar de olijven en de druiven is 'n droom gelijk. Wie weet of deze overgang uit het lui en vadzig makende klimaat naar de energie schenkende, moeheid bannende kou hen niet met 'n ongekende kracht heeft bezield. Chi lo sa? Wie weet het? II. DE ME EEN De trein brengt mij dien zelfden avond over Sondrio en Collcio naar Varenna. Bi zie m'n kleine bagage op 'n handkar laden, en een exotische, woeste man met een dito pruikebol en rollende oogen draaft daarmee in 'n geweldig tempo heuvel af naar de boot toe. Wijl ik dat geval nog niet in m'n boekje gehad heb, haak ik z'n handkar vast, lanceer m'n „adagio" en „festina lente" en houd hem bij en in de gaten, wat in dit schilderachtige land wel aan te bevelen is. Hij zet me 'n paar Lires te veel af, en dan ghjdt weldra het stoomertje in de schemering over het diepblauwe Comomeer en ik stap af in Bellagio. Na duchtig toilet gemaakt te hebben, kom ik beneden en de kellner vraagt me of ik binnen of buiten wil etent Is de man nu heelemaal!? Maar 't is waar; het onbegrijpelijke is geschied, ik ben weg, uit de wereld van sneeuw en ijs en kachelwarmte in eens in die andere wereld, in het heerlijk-zonnige Italië. De avond is doodstil. DE MEREN 17 „AU' apertoJ" (buiten) antwoord ik (ik had dat juist gehad toevallig). En dan zit ik even later in 'n veranda, zonder hoed of jas, met 'n schemerlampje op het tafeltje, vlak aan het meer, zoel-luwe windzuchtjes zwalpen over het wei-riekende, diepe water; lauw en zacht zeilen ze aan, de aroma van den overkant aandragend. Het is meer dan sub-tropisch, het doet me denken aan stille avonden in Singapore of Rangoon! Aan m'n voeten slaat nu en dan, klapt even met langoureus geklikklak van loome deining 'n golfje tegen de steenglooiing, en het overweldigend breede, luw warme, groote water zwelt en daalt haast onmerkbaar in lange, blauwe plooien, bijna onbewogen. De lichtjes van de overzij, misschien 'n kilometer ver, zigzaggen hunne weerspiegeling bgna tot aan deze zijde van het meer, zóó stil is de groote plas nu. Het is stil ook in de veranda. Ik ben een late gast. Onder m'n lampje biggen tal van doode mugjes. Rustig rook ik een mijner laatste Hollandsche sigaren, laat m'n gedachten free-wheelen, snuif de zwoele, rijke geuren van het teer-blauwe, geleidelijk weg donkere, breede water op, totdat de hooge toppen van het bergland één zjjn géwordén met den staalblauwen nachthemel, waarin nu de sterren oppinken. Een visscher wrikt z'n huikje huiswaarts, Kaar het land van Mussollni 3 18 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI neuriet 'n liedje. Dampen spelen nu over de malsche, vrome watermassa's, maar het blijft zoel en rijk van aroma en ook de illusie blijft: het is als 'n Indische nacht. Ik wil de meren zien, het Como-meer, het Lago Maggiore en het Garda-meer. Wat is het Como-meer mooi! Nu ik ze alle drie gezien heb (het meer van Lugano zag ik vroeger reeds), moet ik het wel bekennen, dat ik het Como-meer het schoonste vind. Het heeft dunkt mij reeds daarom meer charme, omdat het vriendelijker is dan de andere, vreedzamer ook, de omgeving is hooger, dichtbij, welig en weelderig en aan het meer ontbreekt die woestheid (behalve het gedeelte bij Tecco), die de noordelijke helft van de Garda-meer zoo kenmerkt. Het heeft ook niet die kolossale afmetingen, die de zuidzijde van het Lago Maggiore bezit. Maar vooral lijkt mij Bellagio en entourage zoo'n paradijsje op aarde, omdat de groote buitenverblijven der oude geslachten, die daar die verrukkelijke' paleisjes en sprookjesachtige tuinen hebben gesticht, zoo dicht aan de oevers zijn aangelegd, zoodat het meer ze als versiering en achtergrond, als decor en stoffage kan aanwenden. Het Grand Hotel en de Villa Serbeloni liggen als gebed in 'n lustwarande van geboomte en gewassen en bloempartijen, ik zou haast 18 DE MEREN 19 zeggen zonder weerga. Men vindt er naast onze dennen, beuken, kastanjes, eiken en accacia's, ook de sub-tropische boomvarens, cypressen, ceders van den Libanon, agaven, cactussen en palmsoorten. En overal geurt 'n zachte pénétrante lucht, die men eerst tevergeefs tracht te onderkennen. Het riekt er naar de meloenen en jasmijn, naar perzikken, naar laurier en naar wat niet al en naar alle tegelijk en de vele honeymoon-paartjes, die er 's avonds zitten te minnekozen, zijn het er over eens, dat het delicious, merveillant enz. enz. is. Eindelijk heb ik ontdekt, waar die aroma uit voortkomt, het is de bloesem van een heel klein bloempje, even grooter dan 'n bakerspeldeknop, dat onder de aan laurierbladeren herinnerde blaren van de oleofragransboomen bijna onzichtbaar bloeit en deze geuren verspreidt. Ook zijn er de schoone, maar absoluut reuklooze oleanders, vijge- en citroenboomen tusschen de sombere Cypressus sempervirens- en de monumentale Cypressus pyramidalis-exemplaren. Hoe oud zijn ze? Sommigen 300, 500 jaar en meer. What is age? Vooral tegenwoordig! Een voorbeeld? .... Bij een 1200-jarigen eik zit 'n stamgast, een keurig getoilletteerde 90-jarige Engelsche dame. Ze blijft nooit later dan een uur of 5 buiten, dan wandelt ze kaarsrecht naar binnen, 20 NAAB, HET LAND VAN MÜSSOLINI dan komt haar kamenier, die hare armen zwachtelt, omdat ze vooral niet wil, dat ze dikke armen zal krijgen en ze komt liever zoo goed mogeüjk voor den dag, als het dinnertime is. „Wha/t is age? Vooral tegenwoordig!" zei ik. In het hótel zijn rustige menschen, veel Bngelschen en Duitschers vooral. Maar van middag kwam er 'n groote alteratie! „Alle Bagage herunter!" werd er uit 'n, met donderend geronk binnenstuivenden auto geschreeuwd. De eigenaar, 'n buikig, 60-jarig heertje, met veel ringen, dook uit z'n dubbel leeren pak, ontpakte ook z'n reisgezellin, bleef ontpakken, pels na pels en hielp z'n Dulcinea, 'n teer, piepjong poppetje van 'n jaar of 20, den auto uit. De alteratie bleef, de rijke baas ontbood, even vóór het diner, den chauffeur, „zijn" chauffeur, beval morgen 7 uur alle bagage weer kant en klaar in den auto te hebben, met op elke colli het étiquet van het hótel, merken Sie sich das. Toen keek hij zielsvergenoegd rond om het effect te zien. Hij speelde na tafel 'n soort „commerce" met de jonge „echtgenoote", waarbij zij zich de glimmend gepolijste vingertoppen telkens bij het etaleeren van de kaarten aflikte. „I wonder where he picked her up!" bromde 'n oude, Bngelsche meneer. En aan een ander 20 DE MEREN 21 tafeltje meende 'n Engelsche dame: „This is, what we call, a clear case." Eenige minuten stoomens brengt je naar de overzijde, naar Mennagio en nog eenige minuten later is men in Cadenabbia. Een ware wondertuin omringt de daar tusschen het geboomte weggedoken villa Garlotta. De oude huisbewaarster vertelde me, dat het paleis aan de familie Satschimeningi behoorde, maar eerst bij het zien van een familieportret ontdekte ik, dat dit de groothertogin van Saksen-Meiningen moest zgn. Het paleis is m. L zwaar en grof van versiering, de bouwheer was geen kunstenaar, maar heeft 'n architect zyn gang laten gaan. Er zijn enkele zeer mooie beeldhouwwerken in, zooals van Thorwaldsen, en het wereldberoemde, heerlijke groepje Amor en Psyche, van Canova. Een aardige, kleine kleuter van 'n jaar of vier en een half stond er wijdbeens voor en declareerde: „So was schönes habe ich i n meinem Leben noch nicht gesehen." Ik zeg alweer: „What is age? Vooral tegenwoordig !" Die tuin van de villa Carlotta is wel de mooiste, de weelderigste luxe-tuin, dien ik ken. Daarbij zijn de wetenschappelijke tuinen als die van Buitenzorg en Kew niet te vergelijken. Hier is gewerkt op het effect alleen. Charme wilde de schepper en hier is niets dan NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI charme, overdaad. Hier gulpt en stoelt de weelderigste flora, uit den rijksten bodem voortspruitend, werpt kleur na kleur in het rqpe, volle zonlicht en schenkt schoonheid, al maar kleurige, daverende tintenrijkdommen, schatten vol bekoring uitstralende kleurenweelde, een hoorn van overvloed, verkwistend van overrijpe, spilzuchtige verscheidenheid van bloem en struik, struweel en bosch in wilden, gigantesken overdaad van schakeering, vorm en soort. Men wandelt er onder een woud van rhododendrons op stam! Stammen van 3 en 4 Meter hoog! Waarboven 'n dicht en donker bladerdak. Br zijn bosschen, waar je tusschendoor loopt en waartusschen het koel is ondanks de sub-tropische zonnewarmte. Br is 'n ravijntje vol Australische palmen, dat zelfs de Italiaansche Zondagsmenschjes (en die kunnen er wat mee) stil maakt door een bijna plechtige, diffuse, stille schemering, die daar heerscht. Dat devote koepeldak, waaronder die groene palmen staan, is als een domgewelf. Er z\jn daar Libanonceders en ceders, zooals ik ze op de Himalaya gezien heb, reuzen van voornaamheid in üjn en kleur, koningen des wouds in hun ongenaakbare, donker-groene majesteit. Men ziet er glycinen, woekermon- 22 DE MEREN 23 sters, waarvan de kronkelende stammen de dikte van een mansdij bezitten. Men wandelt er, evenals voor het paleis te Buitenzorg, onder duistere bamboeboschjes, langs papyrusstruiken, onder pergola's vol oranjeroode sinaasappelen en citroenen, Japansche mimosa's, myrthen, vijgen, perziken, boomvormige kruidje-roer-mij-niet, Arvussparren als torenhooge larixen. En overal hangt — als in de Hindoe-tempels van Zuidelijk Voor-Indië — die aan amandelen en lindebloesem, meloenen en jasmijnen herinnerende, lassief en sensueel aandoende, pénétrant-zwoele geur van de oleofragrans. En dan straalt daar, tusschen een opening in het groen door, met als voorgrond een monsterachtige cactusvergroeiing, naast fel-scherpe agavezwaarden, de apotheose van licht-karmozijnrood getinte, steile kalkrotsen, als 'n teer gekleurde fresco van 'n Puvis de Chavannes, als droombergen eerder dan als 'n realiteit; trillend van schoonheid in een gedempt-purperen waas van overheerlijk-zachte, bijna onwezenlijke sprookjestinten. Zoo is dit ongelooflijk mooie, onbeschrijfelijk weelderige plekje van de aarde. Een tochtje naar Cernobbio is al evenzeer de moeite waard. Ook daar, doch niet in die mate, een overweldigend rijke plantengroei. In het vroegere paleis van de comtes d'Este, NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI nu een somptueus (maar peperduur) hótel, vindt men in September tout Rome bijeen. De oude Italiaansche geslachten, voor zoover ze niet zelf landgoederen hebben en daar gasten ontvangen, gaan in Augustus en September naar zulke plekjes als het Grand Hótel te Bellagio en het Hótel Villa d'Este te Cernobbio. Er is geen ontloopen aan. Ze zien elkaar te Rome en daar en 's winters weer te Rome en weer te Monaco en Nice en dan weer bier in de Villa d'Este en dan weer.... te Rome. Het valt op, hoe de Italiaansche vrouwen van de upper ten zich zéér chic kleeden, maar geweldig poederen en verven, zoodat zij in deze niet achter staan by (en gelijken op) de Duitsche Ö.-Weeërs en hunne vrouwen, die deze dure hótels eveneens bezoeken. In hótel Villa d'Este was 'n nog jong paar menschen met drie zoons, jongens van 13, 15 en 16 of 17 jaar, die 's morgens bij de lunch reeds allemaal sekt dronken! Es soll knallen! Het is een treurig gezicht. Van Bellagio uit heeft mijn uitstapje naar het Lago Maggiore plaats gehad. Daarvan te vertellen zou wel overbodig zijn. Zij zijn zoo bekend, de drie beroemde eilandjes, die daar als bloemen schijnen te drijven op de zuiver hemelsch-blauwe wateren van het mooie Lago Maggiore. Een auto brengt me in 'n onpleizierig woest 24 DE MEREN 25 gangetje langs 'n smallen bergweg, beveiligd door 'n paar voet hoog muurtje van Bellagio naar Como. De chauffeur rookt sigaretten en kletst met z'n vrienden. Als hij zijn vingers brandt en de kar even zwenkt, is 't afgeloopen. Maar hg raast overal langs, onderwijl kletsend en rookend. Dan volgt een treinreisje van Come naar Laveno en wordt er gewacht op het bootje, dat naar de Borromee-eilanden zal varen. Byna alle bootjes en boemeltreinen komen te laat in Italië. Maar dat is minder, wijl ze broederlijk op elkaar wachten, 'n kwartier, 'n uur, anderhalf uur desnoods. Het beroemde paleis van het groote geslacht der Borromee's kon nuj niet bekoren. Het is 'n ontzaggelijk groot gebouw, op 'n schitterend mooi plekje gebouwd, maar, alhoewel „uit 'n rijke beurs" grof, zwaar, massief, pour épater le bourgeois. Ook kan ik mij niet vereenigen met de manier van doen van de eigenaars, die de ledikanten, waarin beroemde menschen, vorsten als b.v. Napoleon, als hunne gasten hebben gerust, voor 'n paar Ure aan dagjesmenschen laten zien. H faut qu'une porte soit ouverte ou fermée zou ik zoo denken. Het schilderachtigste der drie lijkt mij het Isola dei Pescatori, met den Volendamschen huizenrommel, tegen en door elkaar heen NAAK HET LAND VAN MUSSOLINI gesmeten, de luierende visschers en waschgoed spoelende vrouwen, de op het land getrokken booten, alles blakerend in fel gele en oranjebruine, brutale kleuren tegen het blauwe water en de fel blauwe, diepe, oneindige lucht. Van Bellagio gaat mijn laatste tochtje weer naar Varenna en dan spoort men langs de wilde en woeste steilten van het Tecco-meer, naar Tecco, om vandaar over Milaan Verona te bereiken, van waaruit ik het Gardameer wilde gaan zien. Wat ben ik büj, dat ik zoodoende Verona bezocht heb! Benige uren te Milaan heb ik gebruikt om op verzoek van een Hollandschen vriend te zoeken naar de graftombe van een schilder, Tempesta genoemd, die in Milaan in een marmeren graftombe begraven moest biggen. Charmant, charmant heb ik gezegd, maar hier is „nur die Prage wo?" Ben in Milaan naar het Castello Sforzesco gestevend. Vader was niet thuis, moeder was niet thuis, piep zei de muis in 't voorhuis. EindeUjk hoog in 'n toren, in 'n entre-solletje, *n bibliothecaresje losgeweekt. Of ik die Tempesta den schilder bedoelde, dié bijna 'n kopje kleiner was gemaakt wegens 'n vrouweperkara? „Juist!" zeg ik, ,,'n beetje 'n schuinsmarcheerder, maar beroemde schilder." 28 DE MEREN 27 Zij aan 't zoeken. — Was niet in Milaan begraven. Ik zeg: „Signorina, zoek nog maar 's. Hij is in 1632 te Haarlem geboren en bigt hier te Milaan begraven." Eindelijk gaf ze toe. „Zoek n maar eens in het kerkje van St. Calimero." Ik naar het 'kerkje voornoemd! Een oude vrouw zat wol op te kluwen, wist van niets. Zou den pastoor zoeken, die dan ook verscheen. Tempesta? Groot schilder? Ja, ja. Daarvan had hij wel eens gehoord. „Die heeft hier bij u in de kerk 'n graftombe" zeg ik, ,,'n mooie, marmeren graftombe!" „Nooit van gehoord, maar wacht u maar eens," zei hij, kwam met 'n grooten bos sleutels terug en ging mij voor, trapjes af, weer trapjes af, in de crypt! Daar was maar één graftombe, maar die was niet van hem, dat zag ik wel, maar van Sint Calimero! Ik vertelde den pastoor, dat de beroemde schilder nogal 'n vrouwenliefhebber was geweest en hier in 'n marmeren tombe begraven lag, aan ophanging ontsnapt was. Toen werd de goeie pastoor onrustig. „Hier bigt de aartsbisschop, waar het kerkje naar genoemd is", zei hij. „Dat is de eenige marmeren tombe, die we hebben", maar z'n vriendelijke NAAR HET LANS VAN MUSSOLINI donkere oogen gingen gejaagd heen en weer, toen hy er aan toevoegde: „Ik denk wel niet, dat dit de tombe kan zijn, die u.... zoekt, de heilige Calimero heeft nooit...." „Nee", zeg ik geruststellend, „zeker niet. Dit kan de tombe niet zijn." We hebben toen verder rondgesnuffeld. Ten slotte gaf 'n oude koster, die ons bijlichtte, toe, dat hij dien naam wel op 'n marmeren steen gezien had. En toen, ten langen leste, vonden we het opschrift dan ook, maar in 'n bemost en vreemd hoekje tegen 'n steunbeer, buiten de JcerTc. (Ze hebben hem buiten de deur gezet, vermoed ik.) Na het volbrengen van deze taak ging ik 's avonds door naar Verona en ging daar doodmoe naar bed, om den volgenden morgen totaal gespikkeld van de muskietenbeten weer op te staan en het tochtje naar het Garda-meer te ondernemen. Per trein eerst weer naar Desenzano aan de zuidelijke punt van het meer, waar de boot weldra het 32 E.M. lange, tusschen bergen en dalen ingesloten, ca. 350 meter diepe, prachtige stuk water opvaart, waar de Adige door stroomt, die men te Verona als 'n woesten, vuübruinen stroom door de stad ziet wegschieten. Het zou mij te ver voeren hier iets van dit legenden- en sagenrijke meer te vertellen. 28 DE MEREN 29 Laat ik volstaan met te releveeren, dat de boot Sermione aandoet, op een smalle, lange landtong gelegen, ■waaruit 'n indrukwekkende, grimmige en in de middeleeuwen bflna onneembare burcht van de Scaligeri oprgst. Te Gardone Eiviera, 'n winterverbBjfplaats, heb ik onder sinaasappelboomen buiten koffie gedronken en het zeer gemengde publiek aangezien. Ook hier weer veel geverfde dames en veel nouveau-riches. Het tusschen de steile, hooge oevers ingeklemde Eiva heeft veel van den oorlog geleden en heb ik niet bezocht, maar ik heb mij de villa van d'Annunzio laten wijzen, weggescholen achter hooge tuinen van Gardone. „What is age?" vraag ik weer. Op hetzelfde Sermione had eenmaal Catullus z'n lustoord en heeft Virgilius gewoond. Later regeerde er een der Scaligeri en thans is d'Annunzio, de held van Frame, weer de man van den dag en z\jn die anderen weer op den achtergrond gekomen. Opmerkelijk blauw-helder, hemelsch blauw, is het water van het Garda-meer en men ziet er de visschen op vry groote diepte in rondzwemmen. Maar van de drie meren is mij het Como-meer met z'n hooge, weelderige bergomsluiting, waartusschen de liefelijkste lusttuinen en weel- 30 NAAK HET LAND VAN MUSSOLINI derigste aanplantingen zich genesteld hebben, verreweg het liefst. Des avonds kom ik in Verona weer in m'n hotelkamer, 'n groote, witgekalkte kamer, met uitzicht op 'n cour, waarin 'n palmboompje in pot en 'n plat dak van roode pannen. Er is nu muggengaas voor m'n bed en ik droom, dat ik in Indië ben dien nacht. Maar de muskieten hebben me met rust gelaten. Vóórdat ik sliep, hoorde ik in 'n aangrenzende kamer 'n jonge dame om talingen roepen. „Taling, taling", riep ze. Waarom weet ik niet, ben weer ingeslapen. Maar aan het ontbijt heb ik het span gezien. Hij was 'n volbloed Brit, zij sprak hevig Pransch en doorspekte dat met Bngelsch, blijkbaar om hem pleizier te doen. Ik vermoed, dat ze met taling eenvoudig „darling" bedoeld heeft en van zuiver Berlijnsche afkomst was. 30 III. LOMBARDISCHE INDRUKKEN Verona, Vicenza, Padova Wat ben ik blij, dat het Lago di Garda mij naar Verona voerde! De entrée van Verona is volstrekt niet, zooals de Reisgidsen in de bekende hoerastemming schrijven, eerder (mijns erachtens) stoffig, onaanzienlijk en vies voor 'n stad van bijna 100.000 inwoners, maar het is 'n oeroud, schilderachtig stadje, reeds vóór Christus' geboorte door de Etruskers bewoond. De Galliërs, de Romeinen, Pepijn de Korte, de Hongaren in de Xle eeuw, hebben er gezeteld, zijn er weer uit verdreven. Barbarossa in 1164! Het duizelt je even. Maar over die heerlijk-oude stad, die daar nu rustig bigt te droomen onder de schaduw van de machtige bouwsels, die van haar vroegere leven nog kond doen, hangt een eerbiedwaardige sluier van ouderdom en distinctie. De tand des tijds knaagde aan de hechte vestingmuren, maar tintte met 'n verrukkelijk rose waas de oude paleizen, de oeroude bedehuizen, de gevels der magistrale, ! NAAR HET LAND VAN MUSSOLTNI patricische huizen en luxueuse bouwwerken, met groote piëteit ontworpen. 'n Vermakelijke douanier kijkt even met 'n woestrollend oog in de kap van mijn rijtuigje, na welke comoedia de rossinant 'n zweepje krijgt en we sukkelen de poort door. Langs een der, in elke Italiaansche stad onvermijdelijk aanwezige, Victor Emanuel ruiterstandbeelden komt men voor 'n in waarheid geweldig imponeerend gevaarte, bet Castel vecchio, dat met een machtige Eomeinsche brug de beide oevers van de bruine wateren der Adige verbindt. Men sukkelt verder naar 'n stoffig, zonnig buitenwijkje en komt dan vrij plotseling voor 'n simpel, oud kerkje, de S. Zeno Maggiore, liefst omstreeks het jaar 800 begonnen (een der mooiste romaansche bouwwerken van Noord-Italië). En dan die deur!!! Denk u een deur van ongeveer 3 meter breedte en 5 hoogte, bestaande uit getorseerde kolommen, die opengewerkt z\jn en door horizontale, gebeeldhouwde versieringen afgedeeld, die de twee deuren deelen in vakjes, welke weer ieder voor zich mosgroene, verrukkelijk primitieve, bronzen plakkaten bevatten, met tafereelen uit de Heüige Schrift. Elk dier vakjes zou voor 'n verzamelaar 'n levensgevaarlijken rooftocht waard zijn! Zoo naïef, zoo onbe- 32 LOMBARDISCHE INDRUKKEN 33 holpen kmderlijk en toch zoo vroom en zoo verrukkelijk oud, zoo oeroud! Bij dat stok-oude kerkje is 'n klooster met Eomaansche en zéér vroeg-Gothische zuilengang, rondom een bemoste piazza, waar in de klare zon 'n paar witte duiven op neerstrijken. Daar — het i s begrijpekjk — heeft Dante zijn Divina Commedia geschreven. Het oude rossinantje voert me naar 'n enorm groot, lomp, steenen gebouw. Dichterbij komend, ziet men op eens een volkomen gave arena, met granietmuren van bij de 3 meter dikte. Er worden nu nóg voorstellingen in gegeven en uit de slavenvertrekken klinken geen zuchten, maar vroolijk gelach van de acteurs, die er zich schminken vóór de voorstelling in de open lucht. Uit de leeuwenhokken klinkt geen gebrul meer. In een ander straatje houdt het bakje stil, ik stijg uit en bezichtig een nog vrij wel intact gebleven Eomeinsch Theater, in 'n halven cirkel gebouwd, uit den tijd van keizer Augustus! In een kronkelig straatje is de Sa. Maria in Organo-kerk. Ik loop er even in, zie verflauwde, nietszeggende fresco's, wil er weer uitloopen, maar een oud kostertje trekt me bij m'n mouw. „Una minute", zegt hij. „JSTee", schud ik. „Solamente una minute'', houdt hij aan. En ik heb er geen spijt van gehad. In een Naar h»t land van MussoUnl » 33 34 NAAR HET LAND VAN MUSSOLLNI oude consistoriekamer heeft hij me gebracht voor een lambrizeering van de kostelijkste, kunstigste, knapste marqueterieversieringen (telkens in boogvormige cartouches aangebracht), die ik me herinner gezien te hebben. Het was eenvoudig schitterend. Hij vroeg me, of ik 'n Deen of 'n Bngelschman was. Ik zei: „neen, Hollander." „De Hollanders zijn 't kranigste volk van de wereld", zei hij. Ik gaf er 'n Lire bij. „Gracie" (dankje), zei hij. „Maar dat is geen grootspraak, het is zoo!" „Ds heb de „onore" gehad met uw koningin hier rond te gaan, nu ongeveer 10 jaar geleden, 'n Kranige vrouw!" zei hij. Ik gaf 'm 'n Lire. „Gracie" (dankje), zei mj. „Maar dat is zoo!" i£Toen gaf ik hem nog 'n Lire. ïfcHij wees me op 'n mooie marqueterie, belichtte die met 'n kaarsje. „Ooniglio", zei hij. Dx keek van dichterbij, ,,'n Konijn!" zei ik half luid. „Precies als in Veronesisch dialect, daar zeggen ze ook conjj" (Oonel), zei hij, sterk met z'n hoofd knikkend. Vicenza zien en dan sterven! Nu, zoo erg is 't niet, maar toch Vicenza is 'n pracht- stadje, in onnoembaar oude tijden door de Liguriërs gesticht en 'n paar honderd jaar 34 LOMBARDISCHE INDRUKKEN 35 vóór Christus door de Romeinen veroverd. Ook hier weer de restanten van wat oude, adellijke geslachten als de Scaligeri' en de Visconti's er bouwden. De Basilica, een meesterwerk van Palladio, is 'n werk, dat men eerst langzaam in zich opneemt. Ik rijd door hooge, nauwe steegjes terug. Op eens wijst m'n koetsier met z'n zweepje op een weeldekindje van huizenbouw, het paleis van Antonio Pizafetti (een „magnifiek cavaliere del mare" en een „intrepido compagno" van Magelano op zijn reis rondom de wereld). Een verweerd marmeren wondertje, grös-groen-bruin, voornaam en geraffineerd in zgn versobering, tusschen de weelderige versieringsdétails aan architraven en deuropeningen, in zijn prachtige Bomaansche en vroeg-gothische gevelverdeeling. Dx wou de Basilica van binnen zien. Klom een lange marmeren trap op, schelde aan 'n roestige schel. Toen verscheen 'n nydige, half kreupele kerel, 'n bultenaar, blikkerlachte met z\jn lange, gele tanden, trok het hek open en strompelde, vóórdat ik boven kwam, 'n 30 meter voor mij uit, 'n hol klinkende galerij af, zei niets, keek nu en dan grijnslachend om, streek z'n haar uit zijn gezicht, hinkte dan weer verder. Lugubere lokvogel! 35 36 NAAK HET LAND VAN MÜSSOLINI Ik kwam eindelijk voor 'n zwaar op haar hengsels knarsende, hooge deur en keek in een absoluut leeg lokaal, 'n vroegere kerk blijkbaar. Mijn voetstap klonk er hol in de kille eenzaamheid. Toen ben ik weer snel teruggegaan. De bultenaar heb ik niet meer gezien, het hek heb ik open laten staan, ben vlug de trap maar weer afgeloopen. Ik houd nu eenmaal niet van kleine mannetjes of vrouwtjes, die boosaardig lachend voor je uit loopen en die dan in eens verdwijnen. Dat vind ik griezelig, spookachtig, wat ut Mijn koetsiertje (van 10 Lire per uur, dat is / 1.20) bracht me naar een theater Olympique. Ik dacht eerst, dat hij heel iets anders bedoelde, maar in de schemerachtige ruimte stond ik plotseling voor een volledig enscenario, voor een schouwtooneel, dat in 1585 was geopend. De perspectivische successen, hier bereikt, zouden nu nog de moeite van het copieeren waard zijn. Trouwens, de heele facade van het tooneel was rijkelijk in hout gebeeldhouwd en ook het marktplein op het tooneel was geheel afgewerkt, in stede van door schilderwerk te zijn opgelost. En genoten heb ik in het Museum! Met zoozeer omdat er dingen van Hans Mending, van Dijck en Bibera waren, maar wegens de 36 LOMBARDISCHE INDRUKKEN 37 prachtige collectie van buitengemeen mooie, Italiaansche schilderstukken. Ik wil er slechts drie noemen, die de reis naar Vicenza alleen wel zouden hebben beloond. De aandoenlijk schoone Gristo che porta la Croce van B. Mantegna, 1'Estasi di 8. Francisco door Piczotta, wegens de geniale mise en cadre van 't onderwerp, het Johannes de Doopertje van Dominico, tusschen 1582 en 1591 geschilderd, op een wijze, zooals helaas geen Nederlandsch tijdgenoot het hem nu na zou doen en de heerlijke, decoratieve landschappen van Giuseppe Zais. Verder talrijke stukken van Mantegna, portretten van T. en I. de Ponte, veel te veel om op te noemen. De grootere stad Padova of te wel Padua, viel mij tegen. Na talrijke, oude gebouwen, als voor schilders geknipte markten en diverse onbeduidende, groote kerken te hebben gezien, hield mijn koetsiertje voor een hoog, smal huis stil. Strak, donker-grijs-groen, smal huis van drie verdiepingen met de bekende Italiaansche puntboogvensters, somber, ingetogen opvallend prachtig huis, dat opviel door z'n plechtstatigen eenvoud, dat je aantrok, stil maakte, alsof het iets zou gaan zeggen! — „Woonhuis van Dante", zei de man zachtjes. De restanten van de Padovasche arena zijn niets in vergelijking met die van Verona, de fresco's van Giotto in de Madonna dell' 37 38 NAAR HET BAND VAN MUSSOLINI Arena, daar vlakbij gelegen, vallen niet mede. Enkele zijn echter mooi, door 'n visioenist gezien. Het Paleis della Eagione, het Museum, de massale Dom, zij imponeeren niet. Aan de Basiliek van St. Antoine heb ik 'n bezoek gebracht, heb mij geërgerd even aan de daarin rondloopende Engelschen, die tusschen de biddend neergeknielde, vrome menschen doorstapten, alsof ze op de patrijzenjacht waren en door een land met knolrapen liepen. Ook heb ik mij geërgerd, even maar, aan 'n kapelaan, die met 'n smerigen doek van een Mariabeeld het stof afsloeg met stevige meppen, terwijl er boerevrouwen en anderen voor geknield lagen. Ik heb ten slotte aan mijn goeden vriend St. Antonius van Padua 'n kaarsje geofferd, als zijnde hg een schutspatroon, dien ik in hooge waarde houd. Een manneke stoof later bij het uitgaan van de St. Antoniusschool op me af. Of ik Engelschman was? Waarom? vroeg ik. Omdat wij hier hebben een heilige van de Engelschen, St. Georg met den Draak. Het kostte maar 1 Lire. Ik heb gevraagd of er wat van den draak over was, al was 't maar 'n botje of wat? Nee, schudde de man. Aangezien er dus niets van den draak over was, wat mij ten zeerste zou hebben geïnteresseerd, heb ik 'n Lire gegeven, ben ik maar verder gegaan, heb 'n eilandje bezocht, waar de proffen van de 38 LOMBARDISCHE INDRUKKEN 39 universiteit in standbeeldvorm als versiersels om been staan (sommigen poedel-naakt als Grieksche goden). Na bedacht te hebben, dat dit in ons land niet na te volgen ware, wijl de meesten onzer professoren daarvoor korporeel niet geschikt moeten geacht worden, heb ik nog genoteerd, dat dit eilandje aan den ingang wordt bewaakt door twee prelaten met zeer hooge mijters op, heb van die poseerende, geleerde en gemijterde heeren afscheid genomen en ben de beroemde universiteit gaan zien, die zeer de moeite waard was. In de aula en elders waren eenige honderden wapens opgehangen van studenten, die hun bul hadden gehaald. Dus, bij ons, om een voorbeeld te noemen, zouden alle Jansen's, Klaassen's enz., zoodra zij promoveerden, het recht hebben daar hunne blazoenen vast te spijkeren. Ook dit nu leek mij weer bedenkelijk. Er was 'n allerzonderlingst steil en klein amphitheatertje, waarin de studenten staande de anatomische lessen konden bijwonen. In een glazen kastje wordt bewaard het vijfde wervelkolom-kootje van den grooten Galileï, die daar college heeft gegeven. Waarom juist het vijfde kootje en hoe dat gebeurd is en waarom en of hij dat vermaakt had aan de universiteit? Chi lo sa? Aan den overkant van het huis van Dante was de tombe van den stichter van Padova, 39 40 NAAB HET LAND VAN MÜSSOIJNI maar mijn tijd raakte op, ik heb gemeend te kunnen volstaan met daar mijn kaartje voor hem af te geven en ben naar nujn hótel gegaan. In dat hótel nu had ik 'n kamer, op 'n binnenplaats uitziende, 'n hooge, vrij sombere kamer. De kamer had dit inconveniënt, dat er 'n smal balcon langs liep, zoodat men er niet geheel veilig in was. Toen ik bezig was mij te kleeden, üep er 'n magere, wat sjofel uitziende man langs nüjn ramen. Ik keek even later uit het raam, maar hij was alweer verdwenen, in 'n smal Gothisch deurtje denkelijk, aan het einde van het balcon. Ik lette er niet verder op, maar sloót toch de blinden. Men moet erg op z'n bullen passen in dit schilderachtige, zangerige land. Maar bij het inslapen dacht ik er toch weer even aan, dacht tevens aan de tallooze verhalen van dagelijks voorkomende beroovingen. 's Nachts werd. ik tegen 'n uur of één wakker, meende wat te hooren, sliep weer in, werd weer wakker, hoorde, scherp luisterend, 'n fijn geluidje, het leek eerst buiten op het balcon te zijn, doch neen, het was nu in de kamer, kwam nader, naderde het ledikant. Ik was nu klaar wakker; de maan scheen door de jalouzieën.... Nu zag ik m'n vijand, hoorde 'm naderen. Hij was gewapend. Ik ook. 40 LOMBARDISCHE INDRUKKEN 41 Ik kende hun wijze van doen, men had nuj er voor gewaarschuwd, in Padua en vooral in Venetië heet het oppassen. Ik bleef echter kalm. Ik dacht, als je steekt, sla ik je je hersens in. Even later was hij vlak bij me, maar voor hij steken kon, nam ik m'n badslof en pats, daar had ik 'm, 'n vieze bloedplek tegen den muur wees de plaats aan waar, hij gesneefd was. In deze streken wemelt het helaas van de muskieten. Van de veiligheid gesproken, ik heb nu al eenige Nederlanders gesproken, die hier wonen en menschen van aanzien zgn, die het weten kunnen. Hun oordeel is niet gunstig. Bedienden zijn niet al te best te vertrouwen, beleefd voor het oog, maar in 't algemeen in zichzelf gekeerd, stil en vooral wraakzuchtig. Het geheele volk is nog 'n beetje doordrongen van den ouden Vendetta-geest. Maar de menschen, die met expeditie en vervoer te maken hebben, de pakjesdragers, de kruiers, de spoorwegbeambten vooral zijn, zegt men, onbetrouwbaar. Er wordt bier nog op de spoorwegen gestolen. Ook de medereizigers zijn niet altijd betrouwbaar. De man, die door je coupé loopt, bestudeert je even vliegensvlug. Zie je er wat onbenullig uit of slaap je, dan is de kans niet gering, dat hij aan 't eerstkomende station je 41 42 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI bagage even nit het portierraam aanreikt aan een vriend. Ook in de hótels moet men opletten of er ook balcons langs de kamers loopen. Sluit de handbagage in de hotels. Laat vooral geen taschjes 'n oogenblik onbeheerd in een trein, of ze zijn verdwenen. Als men groote koffers „station restante" vooruit zendt, geldt het: oppassen! dat wil zeggen, gebruik geen koffers met één slot in het midden, want de heeren maken ze met 'n pook of 'n stukje beitel aan den kant open. Het beste is: om de koffers 'n touw, waaraan 'n loodje. Het verbreken daarvan schijnt wat zwaarder gestraft te worden. Mij zijn tot heden nog slechts 'n wandelstok en 'n overhemd ontfutseld. Ik wil hopen, dat het daarbg blijft. Br is één (Italiaansche) verzekeringsmaatschappij, wier (witte) merkteeken schijnbaar gerespecteerd wordt. Wat daar achter zit? Misschien interessante copie. Chi lo sa? Toch heeft de gebenedijde Mussolini al veel opgeruimd en heele zwermen bandieten en treinroovers de laan uitgestuurd. In den trein tusschen Bellagio en Laverno was er in eens een paniekje, omdat 'n hoog politiebeambte 'n vlegel van 'n stationschef op z'n nummer zette. Er werd stil gesproken over bommengooiers en over 3 bommen, den vorigen dag op die üjn gevonden. „Och", had die chef gezegd, „er zijn nog veel te weinig aanslagen!" 42 LOMBARDISCHE INDRUKKEN 43 Waarom danst zoo'n ventje er niet uit? zal men zeggen. Het antwoord op mijn vraag luidde: „Och, dan kon men de halve ambtenaarswereld wel ontslaan." Maar ik heb later gesproken met een bekend redenaar, die op het Fascistencongres te Milaan was geweest als feestredenaar. Hij vertelde mij, dat de Fascistenpartij een miUioen leden telt en nog evenveel — of tweemaal zooveel — stille aanhangers, dat zij van gouvernementswege over wapens beschikt en dat noch de oproerige socialisten, noch de communisten, noch de Sovjet-stokebranden in Italië of Hongarije of Slovakije 'n kans hebben en in Polen evenmin, en dat het herstel van Duitschland feitelijk het eenig noodige is op het moment. Ik sprak later den secretaris van het Fascistische comité voor Nbord-Italië. Ook hij beaamde het bovenstaande en voegde er aan toe: „Mussolini wordt hier op de handen gedragen en streng bewaakt tegen zijne vijanden. Hij staat op graniet. Wij zegenen hem. Hij heeft Italië en door zijn voorbeeld in de kritieke jaren 18 en 19 feitelijk heel Europa op de been gehouden." 43 IV. GONDELVAART Een Fransch parlementslid zeide eens: „Messieurs, je n'ai pas le temps d'être bref". Het UJkt mg 'n zware opgaaf één artikeltje over Venetië te geven. Ik ben er nu 'n paar weken geweest en ik zou er 'n boek over kunnen schrijven. De eerste de beste schooljongen zou er 'n boek over kunnen schrijven! Ik heb 'n ootmoedige bewondering voor Venetië. Voor de geschiedenis ook van deze vorstelijke stad, een geschiedenis, even pittig en kranig als die van ons eigen land. Voor de schoone kunsten ten slotte, die er met zooveel succes beoefend worden. Venetië zou het devies: luctor et emergo moeten voeren; het is veroverd op de Adriatische zee. Een paar woorden historie zgn, ook al geef ik ze eenvoudig in 'n reeks achter elkaar volgende korte zinnetjes, voor sommigen wellicht toch nog 'n relevatie. De grooté delta van de rivieren, die van de Alpen kwamen, was omstreeks de vierde eeuw 'n immense slibvlakte, die by vloed onderliep. Daarvóór, tegen de diepwaterüjn, van de Adriatische zee, vormde zich een smal GONDELVAABT 45 reepje vast land, evenals bij de Haffen in de Oostzee, en te midden van de rivierarmen, die daar doorbeen slingerden, lagen, ver van de kust, eenige kleine eilandjes, die bevolkt waren, voordat Venetië er was. Toen nu bij de volksverhuizing de Gothen onder Alaric en de Hunnen onder Attila in de 5de eeuw, daarna de Oostgothen, daarna de Franken en ten slotte de Lombarden in de 6de eeuw het vasteland van Italië verwoestten, ruinen en kerkhoven achter zich latend, trok bij elke nieuwe invasie de vastelandsbevolking zich op die eilandjes terug, bouwde er steden, als Heracliana, Torcello, Burano, Mazzorbo (waar de bewoners van Padua heen vluchtten), Malamocco en Murano. Deze stadjes vervielen later de een na den ander en alles concentreerde zich ten slotte op de plaats, waar de machtigste nederzetting zich handhaafde in den onderlingen strijd der rivalen, welke door Venetië (in 812, toen de hertog, die dit eigenaardige gemeenebest regeerde, zich op het eilandje Bialto vestigde) ten slotte allen werden overvleugeld. Toen ontstond de groote handel met de Middellandsche zee en met het Oosten. De doge Dandoio (doge is gelijk en geüjkwaardig aan hertog) was 'n heerschzuchtig man en veroveraar. De Venetianen bouwden een sterke oorlogsvloot, deden mede aan den vierden 46 NAAK HET LAND VAN MUSSOLINI kruistocht, bestormden en veroverden Constantinopel, veroverden Cyprus en deden invallen in Egypte, vestigden koloniën, waren de eerste koloniale mogendheid feitelijk, want dat alles speelde zich reeds in de XlVe eeuw af! Men zocht steeds nieuwe handelswegen buiten het machtige rijk, handelde met Europa, drong door in Azië. De bloeitijd was wel de XlVe en XVe eeuw. Welk een macht ging van dat ééne, betrekkelijk kleine stadje uit, oprijzend uit 'n vlakte van slik en aangeplempte schorren! In 1297 kwam het Concilie en in 1319 de Baad van Tienen tot stand. De samenzwering van den Doge Marino Faliero (in 1354), ten doel hebbende de aristocratische regentensuprematie bij de parlementaire vertegenwoordiging in den Baad van Tienen den hals te breken en zich zelf tot vorst van Venetië te verheffen, mislukte, evenals meer dergelijke complotten. Daarna werden de Groote Baad en de Senaat ingevoerd en werd Venetië de machtige, patricische republiek, die zich verrijkte door den enormen handel, feitelijk 'n tijdlang den wereldhandel in haar macht had, oorlog voerde met groote mogendheden, ja het plan had, een kanaal van Suez naar de Boode zee te graven, nadat de ontdekking van Amerika een deel van den handel uit de oude, klassieke Middellandsche zee wegtrok! ja zelfs een fijne politiek 46 GONDELVAART 47 speelde met onze West-Europeesche vrome kruisvaarders en met die brave heeren speelde als de kat met de muis, ze vechten liet voor haar eigen handelsbelangen, wat ze vermoedelijk nooit begrepen hebben. Eerst in de XVlle en XVlile eeuw en door de veroveringen van Napoleon verliep de glorietijd van weleer. Venetië moest successievelijk hare koloniën Candia en Cyprus, Egypte, Dalmatië verliezen. In 1797 gaf Napoleon het den genadeslag. Toen de condities van Bonaparte in den Grooten Baad waren aanvaard, uit angst voor den geweldenaar, gaf de laatste hertog Manin, thuis gekomen, zijn hoofdtooi aan een zijner dienaren, zeggend: „Daar, neem maar mee, ik zal er mij niet meer van bedienen." Dat was elf eeuwen sedert de eerste Doge op zijn troon kwam. En dat was wel het einde van de parlementair geregeerde, hertogelijke republiek, een ondergang waaraan de wufte, mondaine stad wel voor een groot deel schuld had. Ziehier dan een angstvallig kort-gemülimeterd, historisch overzichtje der prachtige geschiedenis dezer wondere stad, een geschiedenis, die m\j telkens denken deed aan de roemvolle bladzijden onzer eigen historie, waarvan zij 'n voorganster is geweest als het ware. En nog steeds is deze stad, met hare 150.000 48 NAAK HET LAND VAN MUSSOLINI inwoners, gebleven een dorado voor kunstkenners en wel een der merkwaardigste en bezienswaardigste steden van Europa. Ik bad er steeds naar verlangd haar te zien en ziet, die wensch is thans vervuld. Ik vreesde dat het mij tegen zou vallen, omdat ik er al zoovele mooie en leelijke afbeeldingen van gezien had. Maar het tegendeel is waar. Impressies van steden zijn van het weer afhankelijk. De eerste maal, dat ik Kopenhagen zag, heeft het 'n week gemotregend; de tweede maal gaf de Deensche hoofdstad zich in al den vrooüjken zonneschijn, die haar past als het Kleine Parijs van het Noorden. Venetië zag ik 't eerst bij schemerlicht. Dien eersten indruk van Venetië zal ik nooit vergeten niet alleen, maar hy* zal mij voor immer bijblijven, ongerept, wijl hij bijna schooner was dan de werkelijkheid; het was, alsof men een schoon poëem las. Ik had het geluk in den vóóravond aan te komen. Men gaat het station door (gelukkig was ik zoo verstandig geweest geen Baedeker in te kijken) en dan staat men in eens voor een lang bordes van eenige treden, dat afdaalt naar een breed water. Een paar honderd menschen dringen daarheen, angstvaüig bewakend hun handbagage en koffers, die door pakjesdragers op wagentjes geladen zijn, bedenkelijk uitziende, belangstellende mede- 48 GONDELVAART 49 reizigers scherp in het oog houdende. En dan ligt daar voor u een vloot van gondels op 'n breed water; het station is 'n schiereiland! Dat zyn ze dus, de gondels van de étagèrekastjes, meegebrachte prullaria van bereisde ouders of bloedverwanten, presse-papiers van cuivre-poli. Slank als een forel liggen ze daar. Zwart, alleen de snebbe met den hanekam is glanzend blank gepoetst (zoowat het eenige, wat een Venetiaan schoonhoudt, zooals mij later bleek). De kussens, de mooi-Venetiaansch-roode of zwarte fluweelen kussens, de twee koorden, waarin 'n knoop aan weerszijden, eindigend in 'n kwast en bevestigd aan twee steigerende paardjes van koper. Jawel, het is compleet. In de kussens, lui achterover, gaat men zitten, de gondolier staat achter op het ca. 10 a 11 Meter lange, gracieuze ding en de koffers en handtaschjes neemt hij mede. Maar voorloopig is men zoo ver nog niet. Voordat de stapels koffers en pakjes en de honderden menschen er in zitten, moet er eerst belangrijk geschreeuwd en geraasd worden. „I want", hoor je de Engelschen boven alles uit. „I wonder. What the dickens ...." Maar de gondeliers luisteren er niet naar. Zij en de faocbino's en de speciale stationportiers van de hotels ruziën en schelden de zaak langzamerhand voor elkaar. Ik wacht. Naar bet land van llussolini 4 50 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI Kgk alles rustig aan. Zie de zwarte, elegante dingen een voor een langs elkaar aanschuiven en wegdeinen. De glinsterende snebbe hoog boven het water, achterop de gondelier met zy"n langen wrikriem, drijven ze zachtjes weg; een klein lantaarntje voert elke gondel. Als ik aan de beurt ben, krijg ik ook zoo'n sierlijk, fijn gondeltje met donkerblauwe kussens, mijn bagage gaat er op en we drijven weg. „Naar hotel Eegina", geef ik aan en dan begint de verrukkelijke vaart over den golvenden, breeden weg van het Groote Kanaal. Weldra zijn we aan den overkant, waar een der mooiste paleizen, het Pal. Papadopoü, verrijst, waarnaast ('n buitengewoon iets voor Venetië!) een tuin. Het Oanal Grande beschrijft een S door de stad, welke wij driemaal doorsnijden. Weldra klinkt het bekende „Aoi"; scherp snijden we, zachtjes gaande, een hoek onder een boogbrugje door en dan begint de tooverachtige vaart door de kanaaltjes, de binnenwegen van de zonderlinge stad. Nu is het bladstil, regelmatig plast even de lange riem door het zilte, zachte water, flitst even het buigzame hout, droppels sprenkelend, op, voor een nieuwen slag; overigens is het stil en de avondschemering, een zacht vieil or, waarover rossig-bruine wolkjes heenglijden, wordt bleekgroen, dan teer blauw, later overgbjdend in GONDELVAAET 51 een intenser blauw van gedempter tinten. Wg glijden tusscben twee rijen hooge huizen. Hoe ze weer te geven, die twintig en meer meters hooge, oude, steenen gebouwen? Ze z\jn zoo in-mooi. De onderste verdiepingen van sterk verweerde baksteenen, uitgesleten, ingevreten, heerlijk rozerood, dan weer in de verbrokkelingen overgaand tot donkere plekken bordeaux, vervloeiend in kronkelende vlekjes teer roze en oranje, is dat 'n kleurengamma, a study in scarlet, zoo levendig en zoo gevoelig, zoo eerwaardig en sappig van oudheid tevens, dat men haast zou vergeten naar iets anders dan naar die woest-mooie kleurcompositie te zien. Daarin gapen, als zwarte holen, deuren, gelijkvloers zou men willen zeggen, gelijk met het water, dat even over een paar groen-marmeren trapjes heenkabbelt en daarna weer wegvalt in zachte cascades. Die deuren, meerendeels beëindigd door 'n gothischen of Eomaanschen boog, zijn donker. Somwijlen hebben ze 'n getralied, fraai gesmeed ijzeren hek als vóórafsluiter. Het zijn zware, donkere, zwijgende deuren. Ze luisteren, ze leven, vertellen van de huizen, de groote, hooge huizen. Het is, alsof ze zeggen: Spreek niet, ga hier doodstil voorbij. Hier is veel gebeurd. Si tu savais!! Ik zou je kunnen vertellen, vriendje, van Carnavalsnachten, van degengekletter, 52 NAAR HET LAND VAN MUSSOLLNI van een onhoorbaar nader schuivende, zwarte gondel met gedoofde lantaarns, waarin jonge mannen in donkere mantels, met fluweelen maskers voor de fijnbesneden gelaatstrekken. Ik heb hooren gillen in dit huis, wapens hooren klikklakken; een jonge vrouw, gemaskerd ook, zien ontvoeren daar uit dat paleis, vlak over u, met die bemoste wit- en rood gekleurde, hooge palen voor de marmeren stoep, 'n Stiletto-steek, 'n plons in het water en alles was gebeurd. Ik heb veel gezien, gemaskerde carnavalsnachten gekend, serenades gehoord, verlichte, versierde gondels zien voorbijglijden, oorlogsgedruis gehoord op de groote galeien in het Canal Grande. „Aoi!" galmt mijn gondolier en glijdt scherp om de totaal uitgesleten bocht van 'n kolossaal gebouw, 't Palazzo Veneri, dat in oneindigheid van diep rozeroode tinten de grandezza doet vergeten van typisch Venetiaansche boogvensters van vergeeld marmer, eindigend in bloemtrosjes, waar de duiven hun nesten in bouwden. Hu glijdt hij geluidloos 'n nieuw panorama binnen, gehg-bruine, hooge huizenopéénhooping met marmeren wapenborden in de hoogere verdiepingen, uitgebouwde baksteenpilaren, halverwege beginnend op kleine, marmeren cariatyden, 'n grijnzend, gedrochtelijk manneke, de beentjes gekruist, of 'n GONDELVAAET 53 cherubijntje, nog immer mooi en torsend 'n klein blazoentje in z'n mollige steenen knuistjes. En dan de slopjes, ter weerszijden, de schijnbaar torenhooge, één meter breede, groezelig-walmende, duffe, bemoste slopjes van 'n Eembrandtiek bruin, waar 'n enkel stuk waschgoed, 'n rood baaien hemd, 'n smerige lap, 'n daverende banier in toovert van magistrale schoonheid. „Aoi!" galmt het weer, en wederom doemt, als meewentelend met de gondelrichting, 'n nieuwe buurt op, twee oude, verweerde, marmeren paleisjés, tegen elkaar aangeleund als twee bejaarde eenzame dametjes, die elkaar angstig omklemmen bij het hooren aanlooien van 'n volksoproer. Het is, alsof ze zich met moeite staande houden, die aristoi. En nóg voelt men, achter de groezelige, bruinvale, marmeren baksteenfacades het leven van deze stad. Enkel het verlichte venster toont nog het rijk verzorgde van die reminiscensen eener vervallen grootheid, gedurende eenige seconden flitst 'n visie van 'n interieur voorbij van warm goud licht, bruingele lambris, schilderijen in zwarte lijsten, elaborate plafondbetimmeringen met ovalen, waarin blauwe luchten en engelen, Venetiaansche glazen kronen met gedecoreerde.... „Aoi!" een brugje slurpt ons op, een voorwerp blinkt flauwtjes naast mij in de duisternis; 54 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI het is de voorsteven van 'n andere gondel, waarin 'n minnend paartje. Hij tokkelt op een gitaar.... Duisternis omhult ons even. Dan plonst het licht van 'n drukke straat uit over het schemer-blauwe water, menschen kruisen elkaar daar boven ons op een brug en weer draaien we nu door nog nauwere kanaaltjes. Ik hoor muziek uit een groot, hoog paleis, met gerestaureerde marmeren balkons, gerestaureerde wapenborden. Ik zie 'n ander juweeltje met gecantüleerde marmeren balkons; het houdt niet op. „Aoi!" Naar rechts zwenken we nu langs druipende, blauwig doorwaasde slopjes, langs een flauw verlicht, zwaar roodsteenen gebouw, komen weldra weer op het „Canal Grande", dat nu donker wordt en waarop tallooze lichtjes van andere gondels dansen. De golfslag petst regelmatig onder den hoogen, langen boeg; steviger wringt de wrikkende, slanke riem, buigt zich in de fellere slagen door het lauwe, donkerende water en ... . dan, opeens weer, vliegen we, rakelings (maar zonder ooit te raken!) langs 'n hoekje en opnieuw begint de tooverachtige film voor me langs te schuiven van al maar nieuwe, ranke, hooge, verweerde, coquette paleizen en koopmanshuizen, glijdend het smalle, donkere gondeltje tusschen de, fluisterende sprookjes en bloederige GONDELVAART 55 episoden verhalende, huizenmuren, bemoste, verzakte steenklompen uit de zevende en achtste eeuw naast weelde-bouwsels uit den gouden tijd van het meest somptueuze weeldetijdperk dezer eenige, patricische koopmansstad met haar schitterend verleden. Weer roept de hooge figuur daar achter rmj op z'n zwarte vaartuig. Weer glippen zij — één als ze zijn, vaartuig en bestierder — om 'n duisteren hoek heen. En nu komen we voor de derde maal op het majestueuze Canal Grande. Weelderige hötels verglijden langszij, heeren en dames in avondtoilet op kleine terrasjes, en dan schiet het slanke ding tusschen de hooge aanlegpalen door en 'n drom van hótelbedienden en modern gekleede jongens in witte livrei met gouden tressen beginnen te praten. Ik moet betalen! Ik ontwaak!! Zou haast met nobel gebaar, één rooden schoen op het zijboord houdend, iets gezegd hebben als: „Tiens, dröle, prend cette bourse et va dire a ta maitresse que je 1'attends ; geef me mijn rapier en guitaar, fluks wat, knaap!" Dan hadde de gulden klank van 'n zijden beurs vol dubloenen weerklonken op de gebeeldhouwde voorbank! Helaas, de droom is uit: „No. 54 frontroom on the Canal, Sir, please Sir to the lift " zegt 'n höteljongen. 56 NAAR SET LAND VAN MUSSOLINI ..Aber icb b i 11 e Si e." „C'est évident, allez-y, madame." „Kom, vent, haast jy je wat, sag, anders vinden wij die hont in de pot", enz., enz., het gewone Babyion is weer aan den gang en, nog geheel stil, volg ik den jongen naar No. 54. V. VENETIË Ik begin nu te begrijpen, snap, dat er bier behalve de St. Marco-duiven en de zeemeeuwen geen vogels zijn, geen paarden, geen ezels, schapen of geiten, geen auto's of fietsen. Wat mij echter verwondert, is, dat ik hier zoo weinig muziek hoor. Ik had gedacht veel te hooren zingen. Mandolines, guitaren te kust en te keurt Maar neen. De Piazza S. Marco is hier wel zoowat het eenige plein, waar men z'n voeten kan bewegen, en daar ontmoet men elkaar onder de colonnades, drinkt er matige thee en matige koffie (capuzzino's) in een van de grappige, kleine salonnetjes. Daar zijn ook 'n paar strijkjes. Maar in de hotels en café's geen strijkjes. Zeer rustig. Een Venetiaansche kennis kreeg gisteren bericht van 'n puissant rijken Amerikaan, dat hij met z'n auto dacht te komen te zoo en zoo laat. Hij lachte smakelijk! Hier ziet men auto noch fiets. In de kleine, gezellige, nauwe straatjes — je kan bij je overburen de ramen instappen — niets van dat alles. Het eenige, waar 58 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLTNI men voor op zijde moet gaan, zijn de ongelooflijk «merige vodderapers, peukjeszoekers en bedelaars, hoewel de groote Mussolini daar duizenden van heeft opgeruimd. Ik boud van Venetië, voel mij er thuis, ken er den weg, het is 'n buitengewoon gezellige stad, de straatjes 'n meter of twee, hoogstens 4 breed, krioelen van de flaneerende menschen, vooral tegen 'n uur of vijf, zes is het overal vol. Men waant zich in Delft gedurende den maskeradetgd. Daartusschen door vreemdelingen uit alle werelddeelen, sight-seeing, winkelend, flaneerend. De Venetiaansche straatjongen ziet er uit als 'n boefje, maar haalt geen kattekwaad uit. Van de bruggetjes wordt.... het valt je dadelijk op, niet gespuwd; een wonder. En het zou er ideaal stil zijn, als de heeren gondeliers niet eeuwig en altijd tegen elkander krakeelden, hetzij bij 'n aanvaring, hetzij om een vrachtje, dat ze elkaar afsnoepen. Dan zetten ze het debat voort, totdat ze elkaar niet meer verstaan kunnen. Daarmee schelden zij je tot na middernacht zelfs nog uit je slaap. Ik heb 'n Amerikaan in ons hótel wijsgemaakt, dat ze die straatjes zoo smal hebben gebouwd, omdat ze er geen tram doorheen willen hebben en aan een anderen globetrotter is dezer dagen wijsgemaakt, dat men, om het verkeer wat te ontlasten, van plan is onderzeeërs als omnibussen te doen loopen. In 't VENETIË 59 begin schiet je telkens in draf, als er achter je zoo'n ongnre snjet begint te rochelen: je denkt, laat ik me bergen, voordat de explosie komt, maar ze mikken prachtig, dat diént gezegd. Zelfs de „betere" menschen gebruiken de vieze spittoons, die de Engelschen hebben. Op de trappen in de hotels vindt men ze zelfs. Een paar Amerikaansche dames in ons hótel gaan daar zooeven in 'n gondel de straat... pardon, het water op. „We go on with our church-spree" (kerken-uitstapje), zeggen ze oneerbiedig! Men moet hier feitelijk slechts de voornaamste kerken zien; de stad zelf is te belangrijk en te mooi. D waaltochtjes in 'n wateraapje ofte wel gondel zyn wèl zoo loonend. Mijn eerste nacht was wel heel grappig. Mijn telegram was verkeerd terecht gekomen en ik kreeg bij gratie 'n achterkamertje: 'n bed met dichte, neteldoeksche gordijnen en geen uitzicht, alleen een kokervormig plaatsje, waarop tal van ramen van andere huizen uitkwamen. Tegen een uur of 1 werd ik wakker, wist absoluut niet, waar ik was, lag in diepe duisternis, hoorde 'n bajert van gillende, lachende vrouwestemmen, schatersalvo's als uit 'n bacchanten-inferno, ontzettend. Was daar 'n wilde orgie aan den gang? Ik schrik wakker, voel me suf van den slaap, absoluut hulpeloos, wil uit m'n bed stappen, voel 60 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLINI overal benauwende gordijnen, denk: oppassen, niet» uitstappen, anders stap je in het water. Na 'n paar seconden eerst wordt je je dan bewust dat je feitelijk nog niet wakker bent. Een zware mannestem scheldt en dan op eens is het helsche dronkemansgetier uit, de wijven houden heur mond. (Het was het bediendenpersoneel van 'n naburig huis, waarvan de familie uit was, hoorde ik later). Den volgenden dag kreeg ik 'n heerlijke kamer, op het kanaal uitziende, recht tegenover me de kerk van Sancta Maria della Salute, 'n schoon gewrocht uit wit marmer. Onder me kabbelt het Canal Grande en aan de hooge palen met de gouden knoppen liggen een dozijn zwarte gondels te wachten op 'n vrachtje, deinend op de lichtgroene golfjes. Door 'n steegje van 90 c.M. breedte ga ik, na het ontbijt, onmiddellijk naar het 8. Mar co-plein, waar 'n wolk van grijs-blauwe duiven over rondzwiert, waar fotografen gereed staan de vreemdeUngen te „kieken" met de traditioneele duif op de hand en dit historische plein recht overstekend, nader ik langzaam de heerlijke 8. Marco-kerk, 'n kleinood van Byzantijnsch-Eomaanschen stijl, ga nóg langzamer binnen en tracht in mij op te nemen, te doorzien, aan te voelen dat grandioze van dit juweel van bouw- en sierkunst. Van marmer gebouwd, doch inwendig vermooid VENETIË 61 door fresco's van mozaïek, vol kostbare altaren, wazige, gouden koepeldaken, tooverachtige, gedoreerde koorbekken en beelden, 'n bijou van 'n byzantijnschen preekstoel! Het is overweldigend. Ik ga de in 1105 begonnen Pala d'oro zien, 'n altaar van louter goud, bezet met karbonkelgroote edelsteenen, diamanten, paarlen, turkoizen, agbaten, robijnen, saffieren, smaragden en wat niet al. Het is niet te rijk, het is schoon, die schat, nog belangrijk uitgebreid na de bestorming van Konstantinopel in 1453, en waaraan verscheidene doges en kerkvorsten nog hebben gebouwd, om haar te completeeren tot een meters breeden wand van goud en juweelen. Een gids! Hij is bezig uit te leggen aan Amerikanen, hoeveel die steenen kosten, hoeveel millioenen het geheel kost. Ik verdwijn snel. Ik bezie 'n deur, geheel van brons, met wondermooie beeldjes en voorstellingen uit de Heilige Schrift versierd. De artist heeft er twintig jaren aan gearbeid. Het geheel is zwart van ouderdom. Men staat er stil naar te kijken, bewonderend de piëteit, waarmee dat oeuvre is uitgevoerd. Aan de schatten, in 'n afzonderlijk kapelletje bewaard, zou men alleen al 'n opstel kunnen wijden! De kostbare dingen, daar geëtaleerd! Wanneer 62 NAAR HET LAND VAN MUSSOLÏNI men even bedenkt, dat de S. Marco feitelijk is gebouwd om het lichaam van den apostel S. Marcus, hetwelk uit Egypte is overgebracht, 'n laatste rustplaats te schenken en dat, al wat er voor rijks en schoons naar deze rijke stad Venetië is gebracht, sinds dat moment — liefst in 828 n. C! — aan deze gebenedijde kerk werd geschonken, ter meerdere glorié van den heilige en van de stad zelf, dan is het te begrijpen, hoe men hier bij het bezichtigen van die ontroerend schoone oudheden, in glas, in mozaïek, in marmer, in goud vooral, sprakeloos toeziet en aandachtig geniet. Ik wil geen geregelde opsomming, ik doe nog 'n greep. Wat is het Paleis der Doges anders dan een gedicht in marmer. De facade aan het water met de fletse, door ouderdom zoo heerlijk verbleekte kleuren, het zachte rozerood en het verdoezelde wit, boven die regelmatige herhaling van de rosetten in het roomkleurige marmer, dat heele groote gebouw op de eenvormige rij pilaren, het is 'n rust voor het oog, 'n onvergetelijk epos van de bouwkunde. En meermalen ga ik er heen, naar de heilige kerk met de onzegbaar schoone, droef-gouden kleur-apotheose in de patriarchale gewelven, of naar het Paleis der Doges. Ik herinner mij niet, dat ergens in de wereld zoo werd uitgedrukt de wensch van een VENETIË 63 Croesus om iets te verkrijgen, wat nergens bekrompen mocbt zyn. Den bouwheer is gezegd: het moet mooier zijn dan wat ook, maak het! Zóó zijn dan die zalen ontstaan, met de forsche lijnen in de plafonds, verdeeld in groote vakken, waarvoor de meesters uit dien tijd tableaux hebben geschilderd, omlijst door daverende, gouden lijsten, baroc en over-weelderig, maar toch behoorend bij dat milieu van vorstelijke praal. Men loopt er door zalen, groote, leege ruimten, van meer dan 50 meter lengte soms, waarin 'n honderd bezoekers niet eens opvallen; de zalen, waar de doges in scharlakenroode mantels hebben aangezeten aan donkere tafels met den senaat, met den Baad van Tienen, oorlogsverklaringen hebben te boek gesteld met omliggende rijken, over dood en leven hebben beslist van duizenden. En met groote aandacht heb ik bekeken den gruwelijken leeuwenbek, in een der traphallen, 'n marmeren gleuf, waardoor men, zonder zelf gezien te worden, geheime aanklachten kon fluisteren tot degenen, die het, daar achter, voor een kastje gezeten, gretig opteekenden. Dan werd degene, die aldus beschuldigd — wellicht belasterd — werd, van zijn bed gelicht, kwam voor de strenge rechters en, eenmaal schuldig bevonden, verdween hij, ging over de Ponte dei Sospiri (de beruchte brug der 64 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI zuchten), werd overgebracht naar de gevangenisholen van den kerker, de even beruchte looden cellen. Ik ben er in afgedwaald, heb, alleen soms, in die duistere gewelven verwijld. De indruk is, hoewel ik nog afschuwekjker dingen heb gezien, groot, maar die leeuwenbek, dat riool voor laster en verraad, maakt toch 'n dieper indruk. Lang heb ik verwijld in de groote zaal van het Doge-paleis, stuk voor stuk de meterslange schilderijen bezien, waarop de groote zeeslagen zijn afgemaald door bekwame artisten. Het deed me denken aan de stille middagen in mijn jeugd, als ik te Haarlem den slag bij Damiate a la loupe bestudeerde. Afgezien van de arbeidswaarde van deze groote doeken, is het voor 'n Hollander wel zeer interessant te zien, hoe zulke landingen plaats hadden, hoe uit die prachtige, dof-roode galjoenen geënterd werd en hoe de krijgers over de lange raas kropen om zoo op de vijandelijke wallen te komen. In het museum van de stad ziet men nog enkele van die verrukkelijke, oude lantarens der admiraalschepen, afbeeldingen en modellen van die sierlijke vaartuigen, bemand met kerels als wij destijds hadden, onder Tromp en de Euyter, Evertsen en de Witt. Ik ben nog eens teruggegaan om te genieten VENETIË 65 van souvereine volmaaktheden op het gebied van binnenbetimmering als de Sala del Collegio, die aan ons Huis ten Bosch doet denken, doch uit oneindig ruimer beurs en met absolute meesterschap over materialen, kennis en onnoembaar rijk gevulde schatkisten is uitgevoerd, ben nog eens weer teruggekeerd naar de Senaatszaal, 'n bewijs, hoe met veel goud rust te brengen is in geweldige opzetten, uit kwistig aangebrachte weeldemotieven opgebouwd. Welk een noblesse in de aankleeding van die grandioze ruimten! La droom en in gedachten verzonken, brengt men het geziene in de tableaus uit dien tijd (en in dien tijd geschilderd!) over in die zalen, laat zijn fantasie spelevaren en kleedt ze aan met kostbare, groote, Oostersche tapijten, laat de Kerkvorsten en Senaatsheeren, de geweldigen van den Grooten Baad van Tienen, daar zachtjes in voortstappen, ruischend in hun koninklijke, roode, lange sleepmantels, met daarboven dien gouden gloed van de plafonds, als 'n avond .j'ans uit hoogen hemel, met de allegorische figuren, de engelenvluchten in wondere extase, de voorgrondfiguren devoot opziend naar die Elyzeesche velden, of met theatraal gebaar wijzend op die verluchtingen van een ongeziene wereld, ontstaan in het brein van een genie. Veldslagen tegen Barbarossa en de Hongaren, Naar het land van Mussolini * 66 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI tegen de Turken of de Genueezen, reuzedoeken, sprekende alle van de glorie dezer belliqueuze, kranige kooplui van het oude, vrome Venetië. Ik heb ze vol eerbied bezien, bewonder hun moed en hun geloof en de kunstzinnige cultuur, waarvan zij blijk geven. Een chef d'ceuvre is het kleine zaaltje dello Scosino; 'n bronsgoud-gaas schijnt daar over te liggen, het is 'n simpele, rechte wand, voornaam als incrustaties op brons uit oude VóórIndische paleizen, 'n stemmings oeuvre, volkomen geslaagd. En dan gaat men weer langs de entree van de groote marmeren trap, langs den hoekpilaar, waaronder vier grappige ridders in rood-marmer uitgehouwen, primitieve heertjes, die bang schijnen den hoek om te gaan. Het is, alsof ze zeggen: „Eerels, pas op, we zijn er bij, daar komt 'n diender aan en we zijn boven ons biertje, houd je taai, anders draaien we er in, want we hebben 'n snee over onze neus" (deze zjjn n.1. afgehakt door Vandalen). Er komen Engelsche dames aan met Baedekers, ik wed, dat ze precies weten, hoe de vier rood-marmeren heertjes heeten, die er zeker 'n 1000 jaar geleden zijn neergezet. Ik ben een paar der paleizen gaan zien. Ca vaut la peine! Ziedaar werkelijke paleizen, werkelijk mooie huizen. Niet uit 'n klein beursje, niet duf, niet met alle geweld iets 66 VENETIË 67 lijkend, niet overdadig, maar vorstelijk. Het Palazzo Gasa d'oro, met 'n eertijds somptueus vergulde facade, nu in verval, was gesloten. Door 'n introductie heb ik er den voorhof van gezien, 'n rêve van marmerversiering op gelukkige baksteentrouvailles, het penseel van een Klinkenberg waardig. En wat zouden onze groote Pieter de Hoogh en de goddelijke Vermeer hier gewrocht hebben! Het bezoek aan het Palazzo OiovaneUi zal mij immer bij blijven. Zachte kleuren van marmerwanden, schitterend geslaagde plafonds, oprijzend uit, één mèt de wanden; 'n trap als 'n hemelvaart, ijl van bouw in wit marmer, 'n allengskens stijgende wenteling van witte treden, wit-marmeren pilaartjes, eindend in een koepel van bleu de ciel, bekroond door wemelend oud-Venetiaansch glas. Een balzaal als uit de duizend-en-één-nacht, met mozaïekvloer, waaruit 'n crême-ivoir geheel van be-frescode wanden, met smalle, gobeünpaneeltjes als fragile cartouches oprijst, eindend in zacht gouden kapiteeltjes en 'n plafond om voor te knielen. De wanden met spiegels, door speelsche bloemlijstjes van goud in fijne vlakjes verdeeld. Op den dansvloer ivoorkleurige meubeltjes, crème met zacht-geel brocaat en hier en daar dóórkijkjes langs doorzichtige marmeren pilaren. Salons, weer vol schitterend uitgevoerde spiegels, vorstelijk! En alles zoo 68 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI aanéénpassend, zoo verzorgd, waar dat geboden was, zoo somptueus en toch alweer niet overdadig, ja meer dan prins-heerlijk, geadeld door de subtiele handen der maestros, die het schiepen. Daar hebben ze gewoond, de oude farnüies van de in overdaad en verfijnd kunstgenot levende patricische geslachten (die nog bij uitzondering voortbestaan ). Maar Venetië is nu, in vergelijking met de gouden eeuwen van weleer, 'n doode stad. In ledigheid en spilzucht, in prachtlievende pronkzucht hebben de oude geslachten hun paleizen opgesoupeerd, hun juweelen verkocht en verbrast. Sommigen verhuren die heerlijke verblijven aan rijke Amerikanen tegen prijzen van f 2000 per maand met gebruik van bediening, tafelzilver, serviezen, binnengoed en al! Treurige décadence. Verscheidene aanzienlijke jongelui hebben ondergeschikte baantjes. Ik kocht eens iets van 'n antiquair hij gaf me z'n kaartje. „U is een unicum", zeg ik lachend. „Vous n'êtes pas même cavalière!" ,,Non, monsieur, je n'en ai pas besoin, puisque je suis baron", was z'n antwoord. Ze kunnen er wat mee, die antiquairs! Bx had 'n opdracht voor 'n vrindje, vroeg naar den prijs van 'n ivoren Louis XIV pendule VENETIË 69 op console. „40 mille, pièce de collection", was 't antwoord. Ik toonde minachtend afgrijzen. Binnen 'n minnnt was het 35.000. Ik kwam terug. Het werd 32.000 lire. Ik ontmoette hem in 'n filiaal van zijn firma. „Bcoutez!" begon hij (ik ken dat écoutez, dan gaat er wat af). „Het is nu het einde van het seizoen. Voor 25.000 Ure la pendule est a vous." Maar ik bleef neen schudden. Ik zal m'n vriend raden 10.000 te bieden, dan heeft mj het ding voor 12.000. Bijna alles is hier namaak, schitterend uitgevoerde namaak. Als men er geen gevoel voor heeft en geen flair, moet men er afblijven. Het is 'n verleidelijke buurt, dat oude Venetië, waar ze de Yankees plukken, zoodat de veeren er bij wolken afstuiven. Maar het is en blijft een groot genot hier rond te dwalen bij de antiquairs, de descendenten soms van de groote geslachten, verwant aan de doges, de oude graven- en baronnenfamilies, die huwden met vorstentelgen uit de koninklijke huizen van Servië en Hongarije, geadelde koopmansgeslachten, die méde beslisten over oorlog of vrede, opgekomen onder de trots uitwaaiende, zijden banieren van den leeuw van San Marco, eenmaal den schrik van de Middellandsche en der Adriatische Zee. Hoe zal ik mij beperken? Is dit alles belangrijk genoeg? 70 NAAR HET LAND VAN MUSSOLTNI Ik ben pieus gestemd, op lichte voeten rondgegaan in de beroemde bibliotheek van de academie, heb ze mogen zien, somwijlen betasten, de brieven, als van 'n GaUileï, de muziekbladen, geschreven door 'n Beredetto Marcelli. Ik heb brieven gezien van Canova, heb in extase gestaan voor de Ahmed, Storia di Alessandra magna, met een „poema in lingua turca" met Perzische miniaturen verlucht, waarin tot uiting was gekomen die instictief aanwezige, verfijnde smaak der Perzen om gewaagde kleurcombinaties tot 'n soort schreeuwend ensemble inéén te doen vloeien. En dan de Missale Bomanum, prachtig geïllustreerd. 1508! Sonnetti van Petrarca uit 1470! Onbetaalbare schatten. Dante's Alighieri's groote boek de Divina Commedia, kort na zijn dood afgeschreven en rijkelijk geïllustreerd, in de 14e eeuw, 'n wonder van schoonheid, ademt 'n geheel opgaan in den arbeid. L'entrée d'Espagne! Chanson de geste franco- Veneta (d' ignoto autore), zegt de custos, maar toch wel een paar bladzijden, waarin men zich geheel door de atmosfeer van die dagen kan laten inpregneeren. En dan de entourage van die ernstige, zoo typisch uitgedoste krijgers, mannetjes in droomgewaden, in heerlijk verlepte kleuren, VENETIË 71 die daar wandelen tusschen kinderlijk hooge, fantastische wallen, met al die thans nog hier en daar in museums hangende wapens in de vuist. De optochten gaan leven. Men is werkelijk te midden van die, nu 800 jaar geleden begraven menschen. Die tijd gaat herrijzen, men is in dien aandoenlijken, ouden tijd, leeft er in, ziet de optochten, plechtig, voetje voor voetje, de aanbieding van deemoedige onderwerping, het schuifelen der lange puntschoenen wordt hoorbaar. De paardjes hoort men trappelen ... Even is men 8 eeuwen terug! En waarom? Omdat de groote kunstenaar, die dit alles wrocht, zich zelf wegcijferde en de gedachte aan succes en critiek niet kennend, alleen in opperste overgave zich geworpen heeft op zijn oeuvre. Daardoor zijn gewijde krachten ontketend in dit simplicistisch, peuterig gedoe. Van 'n wondere artisticiteit, waardoor het leven bleef, vroom en stil en zeer getrouwelijk verlucht wel, door de eeuwen heen. Een relevatie van wat w a s, en nu als op 'n film weer tot ons spreekt en aan ons voorbijtrekt, als wij ons aangorden om het te willen zien, al dat heerlijk schoone uit dien primitieven tijd, vol kleur en klank en devotie. Het oudste boek over jacht bigt wel bier. Het is de Oppiani de Venatione Libri V uit de Xle eeuw. Wat te zeggen, wat te schrijven over het, 72 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLTNI in groote bladzijden (van de grootte van de London News) uitgevoerde Psalterium cum catena uit de Xe eeuw? Zijn die ruimteverdeelingen uit de 9e eeuw niet nu nog een glorieus bewijs van het merveilleuze kunnen van enkele exalteerende vromen uit die dagen? Daar valt voor moderne critici nog wat te leeren hier. Laat mij eindigen. Br is zoo'n overvloed! Sprakeloos staat men, met ingehouden adem, voor een met grandezza verluchte Biade, in sierlijke Grieksche letters neergepenseeld, uit de Xle eeuw; het is zóó schitterend geïllustreerd niet alleen, maar de Grieksche tekst is nog zoo intact bewaard gebleven. Het zijn voor menschen als ik, who like to handle books, die van de lucht van oude boeken reeds weten te genieten en met onctie denken aan wereldberoemde boeken als dit, momenten van pieus genot, om die curiosa vlak voor zich te mogen zien. En op mijn speciaal verzoek heeft de custos het Breviarum Grimani voor den dag gehaald, het kostbaarste document van deze rijke verzameling. Het mooiste in heel Europa! Ik heb verscheidene kerken bezocht, vele zwaar en grof, zonder veel bijzonders. In de kerk van S. Giavanni Paolo alleen frappeeren de majestueuze tombes van doges en krijgsvorsten uit den Venetiaanschen glorietijd. VENETIË 73 Een gondeltocht langs het doodeneiland over de lagune was op een stillen namiddag 'n groot genot. Over het ondiepe water ligt als 'n gazen sluier, de torens en koepels van Venetië spiegelen zich in 'n volkomen stille, breede watervlakte en ik zou wel willen, dat 'n Gabriel, 'n Schiedges, 'n Bakels en Tholen hier eens kwamen toonen, hoe wij Hollanders die ijle Meurwemeling weten te grijpen en neer te leggen! Maar we moeten er niet te veel landgenooten brengen. Ze zouden die lagune onmiddellijk indijken en er groenten op telen en bloemen kweeken, dingen, die hier aangevoerd moeten worden van het vasteland. Onderweg ben ik bij de Koninklijke Kantschool aangeroeid, heb mij de fijne kantweefsels laten toonen, het Michel Angelo, het point de Vénise, en tal van andere variaties, door rappe meisjeshanden vliegensvlug vervaardigd. Ben toen doorgevaren naar een der Villes Mortes, die de vóórposten waren van het huidige Venetië, naar Murano, de glasblazersstad, heb glas zien blazen, sierlijke waterkaraffen en drinkbekers zien ontstaan uit dé roodgloeiende, onbeholpen bollen, die de werkman uit een oven neemt. Het Museum van oud glas was echter mijn speciale doel. Dat te zien had ik mij in patria reeds gewenscht. Men 74 NAAE HET LAND VAN MUSSOUNI zegt, dat reeds in de Ve eeuw hier glas werd vervaardigd. Ik ben overtuigd, dat de gazige, fijne sluiers, die de lagunen bedekken zoowel als de praeEomeinsche, 2000 jaar oude, eerste, gekleurde glasfabricaties, denkelijk uit Egypte meegenomen, zoowel als ook de aanwezigheid van parelmoerschelpen in de Adriatische zee, de oude kunstenaars op Murano hebben geïnspireerd tot het vervaardigen van hunne schitterende creaties, ijl en teer opwervelend uit de meest onbeholpen massa van gloeiend glas, waaruit zij al blazend en draaiend, met 'n blaaspijp en één simpel tangetje als werktuigen, deze tooversprookjes van slechts even getinte droomerige glasbouwsels hebben gewrocht. De oudste soorten waren de Egyptische. Dan volgde het Greco-Etrusco-Eomeinsche tijdperk, direct gevolgd door het Venetiaansche, beginnende met de glasblazerijen te Murano, waarvan het Museum een verrukkelijke collectie bezit, grillige, .ragfijne glazen, trillend, als men langs de kasten loopt, wemelend van fijne, parelmoerachtige reflexen, waarin men de ijle schakeeringen van water en lucht meent te zien. Een min of meer regelmatige industrie begon tusschen de jaren 1100 en 1200. Deze Vetri di provenièse Veneziani e Preveniziane zijn hier rijkelijk vertegenwoordigd. Het is wel de schoonste collectie ter wereld. Het Venetiaansche VENETIË 76 glas is geleidelijk onder te verdoelen in het Brnssia-genre (met klenrinbrandingen), het gewone Venetiaansche, in hoofdzaak wit of even gerookt met hier en daar toevoeging van gekleurd glas of goud; 3e het Briatti, 'n zwaardere soort (ook van gewicht), meestal a jour bewerkt en soms uit ringen en schubben opgebouwd, onder Boheemschen invloed; 4e het Tosco, meer op kristal gelijkend en met goud versierd; 5e. het Hongari, doorzichtig met bloempjes gekleurd en en-relief, als dekselversiering vooral. De groote kunstenaars hadden ieder voor zich een zeker type van glas, zoo de Berrovieri, de Ballarin's en de Sugaja's (welke families nog steeds glas blijven blazen), maar ook de Barbari, de Dal Gaüi, de Luna en de Angeletto's. Het was 'n middag vol kunstgenot daar langs die vitrines te mogen snuffelen. Ook in het museum Salviati zijn zeldzame, oude specimina unica, prijsloos. Maar wee dengene, die van glas geen verstand heeft. Het wordt schitterend geïmiteerd (de imitaties zijn somwijlen nog kunstiger en ook schooner dan vele oude modellen) en de heeren antiquairs, getiteld of niet, ontzien zich niet zulke imitaties een jaar of drie in de modder of, erger nog, in de faecablën te bewaren, opdat ze goed de fluoresseerende tinten van het oude glas zullen krijgen. Dan is zelfs voor kenners het onderscheid niet meer te maken. 76 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI Ik keer met eb terug over de versluierde wateren van de immense vlakte. Jaap Mariswolken spiegelen zich in den stillen vloed, maar het riekt kwalijk. „Ghe puzzo", zeg ik. (Welk een stank!) „E characteristico par Venetia", antwoordt mijn gondelier lachend. Dan ben ik weer aan de Piazza S. Marco, betaal mijn roeigeld, 30 Lire, dat is nog geen / 3 voor drie uren en wacht even met débarqueeren, want er gaat een modern, jong Italiaansch officier aan wal, gekleed in de ultramoderne, buitenmodel rijbroek, iets, waar ik wat bang voor ben, wjjl die dingen er uitzien, alsof ze zoo aanstonds ontploffen zullen. 's Avonds voor mijn raam 'n paar groote gondels, a giorno verlicht. Het is de Serenata die rondvaart! De artisten halen by de voorbijvarende gondels hun honorarium op. De stemmen zijn matig, maar nog lang in den nacht klinken de oude zangen uit het verhchte schuitje: de Toreador en de Cavalleria Busticana, Carmen en Figaro, smeltend, met vele tremolos, typisch Italiaansch. Toen ik den volgenden morgen uitging, beklaagde zich 'n Engelsche dame over het weer. „Raining again", zei ze geërgerd. Ze had gelijk, maar het was me in de afgeloopen 14 dagen niet opgevallen. Wie let er op in dit kunstparadijs t VI. OVBB BA VENNA NAAE FLOBENCE Eavenna moest ik zien! Daar zon ik eerst recht begrijpen de eerste tijden van het Christendom. En aldus is geschied. Eavenna is 'n onnoembaar saaie, vrij uitgebreide, doodsche, verlaten stad van leeüjke, geel getinte huizen, zwaar gebouwd, langs droge, stoffige, vreeselijk geplaveide straten. La mijn hótel krüg ik 'n enorm groote, holle kamer; 'n kamermeid, opvallend mooi Italiaansch meiske met prachtige nachtoogen, keurig gechausseerd, veegt met 'n langen bezem de stof in de kamer in wolken op, de ramen potdicht. Zij veegt met de jonge kracht harer mooie armen, ze lacht smakelijk, neuriet zacht, de bevallige Signorina del Campo, want dit was wel je reinste Kamper-manier van kamer doen. Eavenna is door de Po maar liefst tien kilometer teruggeslibd, ligt niet meer aan de Adriatische Zee. Met 'n rijtuigje hobbelt men over de keien het stadje in, eenmaal de.... hoofdstad van het Occident! Ik ga dus de vroeg-Christebijke oudheden zien. 78 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLINI En het is waar, daar is véél schoons goed bewaard gebleven. De mozaïeken van de Santa Vitale, in 547 n. Ch. ingewijd, zijn nog gaaf en alsof ze modern werk waren, maar het büjven primitieve kunstuitingen. Als wandvlakdecoraties behooren zij tot de allervroegste. Welk een mengeling van gevoelens bestormen den bezoeker, die opgaat naar den vereenzaamden, zwaar gebouwden koepel, als mausoleum voor Theodoric, den keizer der Oost-Gothen gebouwd, nu 2000 jaar geleden, te midden van het bruisende leven vol strijd. Zoo staat men ook ergens in 'n nietszeggend, smerig straatje voor z\jn huis, het paleis eenmaal eens machtigen keizers. Een 5 kilometer lange tocht brengt me naar de „St. Apollinarius in Classe fuori", 'n vierkant, hecht gebouw, onverwoestbaar, zooals die gebouwen, uit Eomeinsche, lange baksteenen opgemetseld, wel schijnen te zyn. In de ledige, holle kerk laat men het oog dwalen langs de prachtig bewaarde, naieve mozaïeken uit de 6e eeuw, een Titanenarbeid voor die dagen. Koepel en wanden zijn er mee bedekt, een schoon geheel. Maar geen ontroering gaat er van dien pieuzen arbeid tot u uit. Beter dringt die veneratie voor het kinderüjk vrome der nijvere kunstenaars tot n door, bij het aanschouwen der oer-oude graftombes als van den Heiligen Apollinarius en van de andere, OVER RAVENNA NAAR FLORENCE 79 naïef gebeeldhouwde sarcophagen der allereerste bisschoppen. Het zijn wondere, oer-oude kunstschatten, bijna grotesk en toch zoo roerend in hun eenvoud en groote devotie. Een pelgrimstocht naar de tombe van Dante wordt me wat vergald door 'n fooienazenden suppoost, m'n koetsier probeert me beet te nemen met de vracht en ik kruip vroeg in m'n Indischen klamboe, na de inwendige ruimte te hebben afgejaagd wegens het hoorbaar muskietenkoor, dat er bloeddorstig tegen aangonst. Ik üg er over te peinzen, hoe de geestelijkheid toelaat, dat reliqnieën uit de vroegste tijden van het Christelijk geloof bier getoond worden door zulke verloopen menschen, hongerig bedelend om 'n paar lires, zoodat alle indrukken er door bedorven worden. Ik meen gezang te hooren, maar het zijn, zooals ik 's morgens ontdekte, twee dikbuikige, vette muskieten geweest, die zich aan nuj volgezogen hadden en een triomphantelijk: „Wien Neerlands bloed door d'aderen vloeit", hebben ingezet. De hóteleigenaresse is 'n uiterst beminnelijke, beschaafde vrouw, maar ze tracht me af te zetten met de rekening! Ons afscheid blijft vormelijk, maar koel en ik ga weer ter deure uit, na 'n kleine opmerking mijnerzijds over het vergeten van 'n post „mooi weer" 80 NAAK HET LAND VAN MUSSOLINI op mijn rekening. Ik had dezelfde onzekerheid even vóór mijn vertrek uit Venetië. „Brave vader", heb ik den hóteleigenaar gevraagd, „over drie dagen is er maneschijn! zet u het niet apart op de rekening?" „De idee is nieuw", heeft ie gezegd. „Ik dank er u voor, maar ik zal het niet berekenen, weest gerust." Dies ben ik nog drie dagen gebleven voor het festijn, het groote festijn, Venetië te zien, gehuld in den paillettensluier van zachtflonkerend manelicht! Bij hótel Begina, op het zingende, klotsende vlot, kies ik m'n gondelier uit, 'n zwiërigen, sterken, jongen kerel. Ik geef hem op, hoe we zullen gaan dwalen. „Door het Eio Albero Kanaaltje en langs het groezelige Orseolo", heb ik gezegd. Ik wil afscheid nemen. Maar denkt er om, niet praten: „non parlare!" „Capisco, signore!" En zwijgend heeft hij de, zachtjes als 'n watervogel met den kop knikkende en deinende gondel door de mooie, blauwe waterravijntjes gewrikt. Even onder de hei-verlichte Merceria (de Kalverstraat van Venetië) door, om dan weer in den schemer weg te plonzen. Voorbij de oude Ponte Eialto nu met de grappige, lichtuitspattende winkeltjes, die er ter weerszijden op gebouwd znn! Elke brug is 'n precieuse schilderijenten- OVEE RAVENNA NAAR FLORENCE 81 toonstelling! De brug zelf wordt dan het inktzwarte kader! O! dat verglijden dan uit de omlijsting, het o zoo langzame opbloeien van die onwezenlijk schoone, loutere, fijne nuances. Eén worden de schaduwpartijen der hooge paleizen met he]b teere, bloem-zoete bed van ragfijne dampsluiers en het soepele, in goudblauw en bruiniggroen zilver gehulde, oliegladde water! Bij elke brugopening opnieuw 'n glorie van halve tinten, teer versmeltend, abstract, daverend, doortinteld van atmosfeer, met enkele lichtvegen hier en daar, zacht als dons van kinderwangen. Hoelang niet duren deze verschijningen, wier dralende schepping uit de fluweelzwarte bruggekaders de zielen der dingen geeft in zich al maar opnieuw scheppende, boordevolle bekers vol kleur en nogmaals kleur! Nog altijd is de maan achter de bosscbige, buigzame lijnen der huizen. Maar nu gaat het komen! Het worden schemeringen, die te leven beginnen. Allengs flonkert achter de contouren der wankele lijnegrillen het schijnsel. Het wint, het wint, speelt en danst reeds over de daken; reeds iriseeren de gevellijnen en balkons in parelmoer en smaragd. Droppelstralen uit dakgoten schitteren als groene edelsteenen, zingen weg in het water beneden. En dan ten slotte drijft droef en stil de bleeke maneschijf in den nacht, giet genadig 'n milden Naar het land van Muasollnl 6 82 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI gloed van parelmoer over deze marmeren stad, azuren zigzags strooiend over de stille, zwarte wateren. „Gondoliere!" roep ik. „Commanda, signore", is zijn serviele antwoord. „Nu nog even naar de Serenata!" Ja tot slot nog éénmaal de Serenata; ja, dat moest het slot zijn! En dan naar de Punta de Salute op het Canal Grande, waar 'n donkere vlek op het maanbeschenen water ligt, de vloot van gondels, om één met veel giorno's behangen gondel heen. Als de zang, 'n goede mezzosopraan met, den gebruikebjken, geweldigen slót-uithaal verstomt, klatert het applaus op, gaat het bakje rond. En dan klinkt weer, een eind verder op, 'n andere stem, 'n heldere tenor, 'n geschoolde opera-stem over de trillende wateren. Toreador! .... Zoo was mijn laatste mane-avond in het onvergeteüjke Venetië. Wat zal ook Eavenna mooi zijn geweest, toen het nog, evenals Venetië zieh spiegelde in de Adriatische Zee! Uit Eavenna heeft weer 'n ontzettend secundair-boemeltje mij, na 'n vijftig keer getunneld en getreuzeld te hebben, door de niet hooge, niet woeste, maar zeer droge, armtierige, schrale Apennijnen gevoerd. 0VEB EAVENNA NAAR FLOBENCE 83 Eindelijk daalt de weg en men komt aan de andere zijde in een andere wereld aan. Lachend ligt daar Florence te midden van groene heuvels, waartusschen de oude Bomeinsche lusthoven gebed liggen, met als kroonjuweel het heerHjke Fiesole met de beroemde tuinen en villa's. Weer een overgang! Achter mij ligt nu de Adriatische Zee, de breede ruggen der Apennijnen, vóór me de klassieke bodem van de Arno-vallei met het kunstzinnig Florence! VII. FLOEENCE Neen, ik mag Ferrara en zelfs Bologna niet beschrijven, waar ik niet zwijgen kan over Florence, het belangrijke, groote Florence. Uit mijn vriendelijke kamer in het goede hotel Albion, waar de bedienden voorbeelden zijn van vroobjke, opgewekte, voorkomende Italianen, zie ik op de Arno en .... op de langverbeide Ponte Veccbio. De wellicht 30 Meter breede, oude Bomeinsche brug, waaraan ter weerszijden 'n rij van stokoude winkeltjes hangen als even zoovele zwaluwnesten, amper gestut door steunbalken, 'n brug als die van de Eialto in Venetië, maar veel imposanter, pitoresker nog, 'n zware, grillige massa huiskes ter weerszij, ieder voor zich 'n ouderwetsch teèkenvoorbeeld, 'n voortgezette straat, die daar hangt boven de bleekbruine, stroomlooze Arno. De zonnebrand bezwijkt achter het groote silhouet van den overkant, conglomeraat van over het water uitgebouwde huizen, vaalgoud gekleurd. Allengs branden in de mauve, FLORENCE 85 transparante schemertinten lichtjes; het zijn de steekvlammen der goud- en zilversmeden, die men in hunne kamertjes hoort kloppen en hameren. Het doet je denken aan oude gravures van London Bridge in de middeleeuwen, aan de Ghats van de Heilige Ganges te Benares. Over den bruggeklomp gaat nu 'n processie van roode banieren. Boomwitte paarden en priesters komen nog even uit tegen de vredige schemering, doen je denken aan een Koningsoptocht van Ary Prins, zooals zn daar langzaam voorbijtrekken, de stad in, naar het oude Florence, eenmaal de stad der Etruriërs, de kunstzinnige voorloopers der Bomeinen, Florence, dat eerst in de elfde eeuw tot eenigen bloei kwam, totdat, op eens, onder het roemruchtig huis der Medici, de kerkvorsten, de heerschers, de groote opbloei plaats vond, waarvan nu nog de musea in glorie getuigen. Florence is 'n wereld op zichzelf. Denk ik 'n seconde lang terug aan dit dorado van kunst, dan flitst voorbij 'n grootsch vizioen van onneembaar sterke, getinde, hooge burchten — nu musea — en zalen, groote, stille zalen, vol pieuze schilderijen, met veel warm klaterend rood en diepblauw en goud, culrnineerend in 'n enkel juweeltje, meestal 'n Botticelli! Het is 'n délice Florence te zien, maar het moet geen examen worden. Dan ja dan is Florence onomvaambaar evenals Bome! 86 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLINI Mgn eerste zwerftocht bracht mij voor het Palazzo Vecchio (Het Oude Paleis), kolos van grauwgrijzen, torenhoogen steen, in het einde der 13e eeuw begonnen. Natuurbjk weer van de Medici, van Cosmo I en Frans de Medici! Vóór de voorhal met de marmergroepen en massale fontein, het plein, waarop Savonarola, de fanatieke, vurige boetprediker verbrand werd. Hij, die gefulmineerd had tegen het weeldeleven der priesters, der edelen en patriciërs dezer weeldedronken stad. Met een lift;! stijgt men op in den steenkolos naar de woonvertrekken der Medici, door de besten, de eersten der artisten eenmaal gedost in elaborate betimmeringen, behangen met brocaten en gobelins, gedekt door woest-mooie plafonds, als hemelen zoo rijk. De woonvertrekken van Eleonore van Toledo, gemalin van één der Medici! Hooge kameren, elk 'n schilderstuk, elk een geheel, 'n eigen karakter ademend, nu nog! Plafonds van rood met goud, van zachtblauw met crème. De audiëntiezaal, zwaar, met véél goud, verdoft door teere fresco's, als 'n liefkoozing aangebracht. En de vloeren vooral, simpele samenstelling van roode, bruine en gele tegels, warm als een Afghaansch tapeet. De groote zaal ook, als 'n landschap zoo groot. En overal de beroemde beeldhouwwerken van een Michel Angelo, schilderijen FLORENCE 87 uit de Toscaansche en Moren tij nsche scholen. En boven in die stoere gebouwen, hoog boven de straat, al die schatten! Daarbij ook de vreemd-aandoende relevaties, die op eens je doen voelen, dat men daar niet behoort in die ruimten van weleer. Wanden, die draaien, geheime paneelen, verborgen schatkamers, luiken en vloeren, luistergaten in de muren, kijkgaten in plafonds, enz., afschuwwekkend. Nog heden zit de Eaad in 'n Medici-schepping, 'n Droom in drie kleuren, 'n symphonie van notenhout, oud-rood, en daarboven, als 'n wolk, 'n zoldering in gris-perle en lichtblauw met sobere goudveegjes in de versnijdingen, de Eaadzaal! Daar sta ik voor een der mooiste gobelins, op last van Napoleon gemaakt, met 'n verdeeling van licht en bruin als in Eembrandt's beroemdste kerkinterieurs. En die vertrekken zqn als 'n kindersprookje, altijd nóg mooier steeds, elkander telkenmale overtreffend. Mijn tweede tocht. Naar het Nationale museum. Over 'n droef en angstig-stil plein klinken mijne schreden. Daaruit stijgt een zware trap op. Ook hier weer de hol-heesche stem van het verleden, die opklatert tusschen oude gewelven. Gaten in het plaveisel — waaronder diepe, zwarte afgrond 88 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI Daar liet men menschen in vallen, levende menschen! En dan 'n plons en niets meer. De angstgil, het gerochel en de doodssnik werden niet meer gehoord. De zaal van Michel Angelo alleen is 'n morgen waard; boven, in 'n andere zaal 'n schat van ivoren bekers en bokalen, ranke schepen, statuën van ivoor, zadels en harnachementen, als kleinoodiën, ingelegd, alles, met ivoor En te mogen toeven bij de Dona- tello's, bij de heerlijke buste alleen maar, warm gekleurd van Mccolo Uzzano, alles werk van dien Donatello, dien eenigen, die de David schiep, 'n wondertje in brons. Is dit wel brons, die zijde-zachte ledematen, is dat alles koud en hard bronsf Het is voor mij het summum van wondere, loutere schoonheid. En men schrikt daarvan, loopt als 'n geslagen hond langs andere schoone werken, van Jacopo Sansovino Baco, Giovanno Bologna. Je waakt op als de museumbei, nijdig, je wegjaagt; doodmoe en stil ga je de straat op, komt in eens in 'n heel ander tijdperk. In 'n fabriek van leerwerken heb ik 'n kussen besteld voor 'n vriend. En de werkmankunstenaar heeft het absoluut begrepen en uitgevoerd, zooals ik het hem beschreven heb. Maar 'n andere opdracht, het koopen van 'n antiek bronsje, heb ik niet aangedurfd! FLORENCE 89 In het Museo dell' Opera del Duomo heb ik ze gezocht en gevonden, de zingende jongens van Donatello, die je bijblijven, die je in je memorie redden kunt uit de groote massa van kroonlijsten sierende, altaren of facades orneerende menschengroepen, in marmer uitgebeeld, de zingende kinderfiguren! En hooger nog, volmaakter, de dansende kinderen van den wonder-grooten Luca della Eobia, den artist van vorm en kleur beide, dansend in bewegelijk marmer. Een dag der dagen was voor mij, kleinen pelgrim, de Uffizi, de schoonste verzameling van schilderijen in Italië, waarin zalen, elk voor zich 'n Paradijs. O! die ephemere scheppingen van een Filippo Lippi, den geniaal-geïnspireerden, in-vromen kunstenaar, immer weer zich verlustigend in, zichzelf verheffend als 'n halfgod, boven zgne, als in een trance neergepenseelde vizies. De blijde boodschap aan 'n bloemzoete Madonna, de Madonnatjes, als 'n projectie uit hooger sferen neergehaald in 'n lijstje, zoo klein en zóó lief, alsof nog immer serafijnen daarbij zongen, Haar ter eere. De bambino, het Kindeke, de geboortetafereelen, de adoraties, de heerlijke, helder gebleven juweeltjes, die blijven zullen de schoonste door de tijden heen. 90 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLINI Maar de Madonna's vooral, in 'n gratie als van bloemen zoo teer en geschilderd zoo frisch, dat de zachte verven nog immer tintelen bleven van frissche, reine, vrome devotie, méér nog dan van tint en kleur in die voor hem zoo heilige onderwerpen. De omgeving vervluchtigt in 'n nimbus van gloed, 'n gouden waas meestal, de geheele omgeving, landschap of interieur, wordt zoodoende als 'n aureool. En dan de zaal, neen, de tempel van Botticelli, van Sandro Botticelli, den gebenedijde! den genialen schepper van de Madonna, het meest etherische, vrouwelijke schepseltje, door hem gezien en vermooid en verheven, ontdaan van alle menschelijke zwakheden en begeerten en opgeheven door zijne devote handen, ver boven het alledaagsche, het wilde begeeren naar het materieele! Diep ontroerende simpliciteit, het gelaten onderworpene en de groote, extatische begenadiging uit den hooge is hier neergedaald binnen 'n verguld lijstje en is geworden tot een der bloeme-blanke, kinderbjke, weemoedige creaties van zijn pieuze verbeelding. doen ons contempleeren, zoodat de bewondering voor het ceuvre versterft. En na minuten komt men met 'n diepen zucht, stil en ontdaan, weer tot zichzelven, vindt, halfbewust, 'n catalogus in de slappe hand. Maar FLORENCE 91 de hypnose van deze lang verdorde, frêle menschenhanden uitgegaan als in 'n droeven mineurtoon, blijft geüjk 'n onbegrepen verlangen naar iets schooners dan ons menschelijk bestaan in ons wonen, nog lang daarna. De schatten hier in het Firenze-Paradijs, zij hangen er bij dozijnen, schatten uit alle landen, uit alle eeuwen, uit alle scholen, als b.v. een der magistrale Eubensdoeken, om er één te noemen. Maar na de tempels van Botticelli en Filippo Lippi en del Sarto wil men vooreerst niets meer in zich opnemen. Eerst later, dagen later, mag men weer naar de Eaphael's, naar de da Vinci's met zijne frissche, bijna moderne kleuren omzien. Een bedevaart gelijk is weer het klooster van San Marco. Wanneer men al dwalend in de celletjes der monniken, zich geestelijk vermag op te sluiten met de aanbiddelijke fresco's van een der broeders, Fra Angelico, past daarbij de stilte, die er omwaart. Welk een gelukkig mensch moet die Fra Angelico geweest zgn! Als een kind heeft hij daar gewerkt aan zijn kleine, fjjne fresco's, engeltjes en nog weer eens engeltjes scheppend, met kleine, droef glimlachende, blonde kopjes, gedost in luchtig-lichte fletsblauwe 92 NAAR HET LAND VAN MUSS0LIN1 of rozeroode en licht carmozijnen kleedjes, de kinderhjke, jonge lichamen met de lange vleugels dan zus dan zoo neerstrijkend uit gouden transen, biddend of zingend of dansend in rijen of kransjes, met de bloote, roze voetjes even de wolken beroerend, of ruischend in die \jle japonnetjes door vochtig bedauwde beemden in droomtuinen. Daaraan heeft de kunstenaar-broeder 'n groot deel van znn goede leven mogen geven. Wat moet hij 'n gelukkig mensen zijn geweest, die eenzame, die nooit wellicht een kus heeft gekend en toch zoo goed wist, hoe 'n idyllisch meisje soms 'n engeltje nabij kan komen. Daar ook was de cel van Savonarola, den sterken, hardnekkigen vervolger van andersdenkenden, die anderen in ketenen klonk en toch 'n intieme vriend was van den ge- voeligen dichter Palmieri, van geleerden als Pico della Mirandola en Marcelbl Viccino en die bijna eiken avond te zamen kwam in het Palazzo Eicardi met een Pierre de Medici en een Sandro Botticelli! Is het niet vreemd? Misschien wel niet. VUL BEN PAAE OUD-BOMEINSCHE STADJES Een paar bedaagde Amerikaanscbe dametjes, te zamen dicbt bij de 150 lentes tellende, dood-onschuldig goedje dus, komende uit South Kewweleyn (n.b. Zuid-Carollna!) hadden graag 'n man mee op den autotocht naar Siena en San Gimignano, de twee meest intact gebleven, aardigste oude, stadjes van Italië, die met Assisi wedijveren om den eerepalm voor ongereptheid. In die hoedanigheid van man dus, ben ik gevraagd, misschien ook wijl de prijs van den auto, naar de Bartjes-methode door 3 gedeeld, dan wat zachter werd. Wat zou ik doen, als er 'n baardige bravo op de kar zou springen, dolk tusschen de tanden, reuze tromplader over den schouder, dubbelloops pistool op m'n oog gericht? „Liefste Zuid-Carolingertjes", heb ik gezegd, „dan neem ik mijn sombrero lachend af en spreek: „Eoover, kleine man, meer dan 30 wonden sieren dit journalistiek corpus! Poeh! Er is plaats voor 30 andere." Dat heb 94 NAAR HET LAND VAN MUSSOLLNI ik Veltman of Bouwmeester eens hooren zeggen. Dat deed het heel aardig. Het rooverwezen maakt op mij 'n miezerigarmtierigen indruk. Mussolini moest dat weer eens krachtig ter hand nemen. Een modern struikroover schuift je geen stiletto meer tusschen je ribben of 'n doodskop met twee mergpijpen gekruist er onder, over je drempel. Hij rooft je vrouw niet weg, houdt haar geen 14 dagen op zicht. Hij treedt niet achter 'n kerkpilaar naar voren en zegt: „Binaldo! aangenaam, alle verzet is vergeefsch, de wijwaterbakken zijn vergiftigd, dat oude vrouwtje, dat daar bidt is m'n neef Malatesta, il terribile, de schrik der Abruzzen, en als ik fluit, komt Giovanni, de hoofdman der Cagliarische worgers je desgewenscht nog 'n nasteekje geven, ergo, ïder met je zure beurs, argelooze knaap der lauwe Westerstranden." Neen, de bravo is en décadence. Het is uit met: „Aballino vreest de republiek niet, maar de republiek vreest AbaUino." De tocht zou vreedzaam verloopen, het karretje, 'n best karretje, zooals de Friezen zeggen, heeft 12 uren keurig gedraaid. Of we in Gertaldo het graf van Boccaccio wilden zien? „Nee", zeg ik, „sempre avanti!" Want het landschap is hier zoo mooi en zoo boeiend. Wij stijgen en dalen tusschen de vrindeüjke, met blauwgroene druivewaranden EEN PAAR OUD-ROMEINSCHE STADJES 95 bedekte bergen, de ranken hangen over geknotte boompjes, waar laddertjes tegen aan gezet worden. Het landvolk, een kleurige stoffage met roode en witte doekjes, is aan den na-pluk. Eust heerscht overal tusschen de op- en afloopende, zilvergrijs- en zachtgroene objventuinen, waaraan geplukt wordt door bruin-getinte meisjes, oude vrouwtjes met rimpelige okkernoot-gezichten en heel kleine, mooi-oogige kindertjes. Op waggelende, ijl-gebouwde, krakende wagens liggen groene, groote vaten, vol blauwe, liehtbewaasde druiven. Daarvóór, traag, witte, prachtige trekossen, de groote, vlijmscherpe horens opspietsend, roomkleurige plekken in het vaal-blauwgroene landschap, dat als 'n groot, oud gobelingordijn voorbijglijdt. In de verte steeds 'n gloeiende, cobalt-blauwe reep bergen: op den voorgrond geel en dor, warmgetinte, lichte, vrooUjk doende boerehuisjes, plat van dak, smerig en schilderachtig, 'n mooi brokje van Italië. Dan tukketukt de motor zachtjes door. We staan stil. „Ecco, signore!" zegt de gezellig babbelende chauffeur. „Ecco San Gimignano!" Memand spreekt. Daar vóór ons, zes honderd meter ver op 'n bergje, ligt 'n volledige Eomeinsche stad, 'n groot castellum, versterkt door zware muren, poorten, daarboven vierkante gevechtstorens .... !!! Het is 'n eenig 96 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI gezicht, zacht rozerood en warm brmngrijs de muren der huizen en 'n licht sopje van lila-atmospheer trilt over dit alles heen, zooals 't daar ligt te stoven in de zon. Een intact gebleven, complete burcht, zooals ze vroeger overal gestaan hebben, waar nu steden zijtf. Daar de torens zoo hoog zijn, lijkt het stadje klein, eerder 'n legerstede, 'n castellum, met sterke bezetting. Stil tokkelt de motor. Het is zoo'n schrik van schoonheid, zoo'n ontdekking als de wereld door Jules Verne gezien in zijn: Naar de ingewanden der Aarde. En waarom blijft het zoo stilt Waarom schallen geen alttonen uit fel schetterende tuba's op de wallen, waarom flitst geen zonlicht op helmen en schilden van de wachters op de poortt Het blijft 'n rebus, zoo kan Troje er hebben uitgezien. En niemand zegt iets, ieder neemt in zich op dit brokje phantastische werkelijkheid, die rozeroode rijzenis van 'n oude Eomeinsche sterkte, vergeten te midden der gobelins, met de olijfboomen en de blauwe wijngaarden. „O, is n't it like a beautiful dreamt" beginnen de dames te kermen, wat voor den chauffeur het teeken schijnt om weer verder te rijden, het stadje langs kronkelende ommegangen te naderen. Door 'n zware poort plonsen we het stadje binnen, bezien dan de zeer spatieuze Chiesa EEN PAAE 0UD-R0MEINSCHE STADJES 97 dell' Insigne Collegiata, rijden door 'n vestingstadje, dat in de 13e eeuw hare eigen oorlogen voerde. Goedbewaarde overblijfsels als het kolossale stadhuis, 'n groote Eomaansche cathedraal met goede fresco's (de St. Agostino van 1280) en vele andere groote gebouwen met groote zalen, bizar beschilderd, getuigen van die krachtperiode. Nbode nemen wij afscheid van ons korte sprookjesleven. Dan deinen wij weer verder, verliezen ons weer in de eindelooze gobelins van als met zonnedauw overhuifde olijfbergen, parelgrijze, stoffige wijngaarden, we gaan naar Siena. Halverwege stopt de chauffeur. Lekke band! Als hij het reservewiel losmaakt, rgdt er 'n andere groote auto naast ons, stopt en 'n sportief uitziende, lange man stapt er uit. „Is there anything I oan do for you?" Maar we bedanken. We zijn „allright". En hij zet zijn wagen weer aan, rijdt weer weg. Als we Siena binnenrijden, gaan we langzaam, er is 'n groote beestemarkt, een subliem schilderij, die roomwitte runderen tusschen het kleurgewemel van dat operette-achtige Italiaansche landvolk. Siena is, na Gimignano, „het best bewaard gebleven brokje Eomeinsche stad", zegt men. De Etruskers woonden er reeds 700 tot 800 jaren vóór Christus, in de 13e eeuw vocht het Naar het land van MussoUni 7 98 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI tegen Keizer Barbarossa, was in de middeleeuwen een vrije stad, het heeft 'n oude, zeer oude, roemrijke historie achter zich. De kerken hebben er 'n wonderlijken, sterk impressionneerenden stijl, gothisoh, doch onder Italiaanschen invloed is hun stijl geworden. De hoofdkerk, met zeer r\jk gebeeldhouwde fa§ade, in 1229 begonnen in Eomaanschen stgl, is (evenals de Milaneesche dom) merkwaardig door de talrijke ragfijne uitbouwsels, die vrooUjk tegen de mooie, blauwe lucht afsteken. De mooiste is wel de Kloosterkerk van San Pietro, rustende op 16 stille, grijze pilaren, maar beschilderd op 'n wijze, dat het is, alsof men in 'n bloeienden hof gaat, rhythmisch en grootsch. De preekstoel, 'n heerlijk brok bouwwerk in marmer, doet aan dien van San Marco denken. Maar zoo warmbruin is dat marmer geworden, dat het in deze stokoude kerk zelfs geen oogenblik spreekt. Ik heb ook 'n pelgrimstochtje gemaakt naar de bidkamer en de slaapcel van de Heilige Gatherina van Siena, aandoenlijk sobere kamerkens, kaal en isolaat, waar echter de zon 'n vredigen bundel stralen in zond. Een geestelijke verklaart alles, het harde steenen hoofdsteunsel, de schilderij, voorstellende de afsnijding van den haartooi en de oudste der Yankee-dames merkt zeer te onpas op, dat EEN PAAR OUD-ROMEINSCHE STADJES 99 dit wel de eerste instantie is van de nieuwe bobbed-haar methode, wat ik door hevig hoesten voor den cicerone verloren wil doen gaan. Maar hij heeft het toch verstaan en vindt het niet erg. Siena, heuvelachtig met smalle straten en nog smallere slopjes en stegen, is nog steeds één geheel, 'n weinig geschonden Bomeinsch stadje. De straatjes rieken er naar mos, naar grafkelders, skeletten, belastingpapieren. En meters hoog boven het slechte plaveisel lukt het de zon nu en dan om boven die duffe duisternis ergens 'n gevel of schoorsteen 'n helder oranje veegje te geven. De auto daalt onverwachts een straat af naar 'n immens plein, hobbelig en scheef bestraat, waarop 'n waar kasteel met 'n 30 meter hoogen toren, nu het Eaadhuis. Ik ben, daar binnen gaande, lang blijven genieten van 'n kapel, rijk van kleurenwemeUng, over wanden en zoldering gaande en het al vermooiend tot ietB zeldzaams, gevuld en warm en verrassend van Ujn en details als de oude weefsels uit Cashmire, als de bidkleedjes van den blauwen Nijl, de parel doorweven tapijten uit de woestijn van Bikanir. Daar was ook 'n balzaal! 'n Klein zaaltje, door inhoudsrijke, historische fresco's tot 'n luxueus, gedempt palet geworden. Aan één zijde plechtige, hooge, donkereiken zetels, denkelijk onder Spaanschen invloed gesneden. 100 NAAR HET LAND VAN JIUSSOLINI En ik heb ze brutaalweg naar beneden gehaald, de figuurtjes uit de wanden, de jong-kaerels in de nauwe hozen, de signoren met de puntbuikjes van vlammend brocaat, de dametjes ook met de spitse huifjes en de lange sluiers, de smalle gracieuse mouwen en de lange, bleeke handjes. Wel hebben ze even 'n kaskenadetje gemaakt bij al dien jok, maar ik heb ze stilletjes op de plavuizen neergezet en zóó zacht gefredonneerd door m'n neus heen, dat ze het in de 13e eeuw alleen maar hooren konden, zoodat ze heel statigjes 'n pavane zijn gaan dansen, alsof er 'n echt klavecjjn hen ten danse hadde gelokt. Ja, w\j journalisten kunnen meer dan u wel denkt. Maar moeilijk was 't geenszins, want ik had ze maar voor het grijpen, de arme muurbloempjes, zooals zij zich daar stonden te vervelen in de Storia di Alessandro III (de bakkelei-grage kerkvorst, die in lOiJO tegen Barbarossa te velde trok). Je moet maar met vrouwen om weten te gaan. In ons hótelletje moest ik als „man" optreden voor de ingemaakte 150 lentetjes uit Yankee-land, want wjj werden niet bediend, alles vloog naar 'n tafeltje, waaraan onze Samaritaansche sportvriend zat, die onzen auto te hulp wou komen. Het bleek de zoon van Oonstantijn, den Griekschen koning, te zijn. EEN PAAE OTJD-EOMEINSCHE STADJES 101 En wat deden nu de 150 lentetjes, komende uit de aller-allergrootste republiek van de wereld? Ze werden zoo ril als jonge patrijzen, begrepen niet, hoe ik hem durfde te gaan bedanken, photografeerden „z\jn" hoed^ om mee te nemen een glimpje Eoyalty naar heur democratische land. Ze waren absoluut van de kook, wild waren ze, de gezellige oude schattebouten. Ik heb ze maar niet verteld, dat ze bij ongeluk den hoed van den chauffeur hebben vereeuwigd. IX. LAATSTE DAGEN IN PLOEENCE, PEEUGIA Om 'n beetje 'n vollemaatsbegrip te krijgen van den staat, die menschen als de Medici voerden, ga men de San Lorenzo zien en vooral de twee groote koepelzalen daarin, als mausoleum voor de Medici gedacht en uitgevoerd. Het binnentreden is een verrassing. De kerk zelf (van 1425—'56) maakt geen bizonderen indruk, maar die Chapelle des Princes, de kerkhooge chambre ardente van het geslacht, waarvan de acht wanden bekleed zijn met zéér bizondere, zéér kostbare, zeldzame buiten landsche marmersoorten, is als 'n fabel. En het is weer 'n geheel, 'n oeuvre, dat af is, want er is één kleur in die immense ruimte; groen is de geheele atmospheer; licht zeegroene, tot porphier- en smaragd-groene, donkere partijen sieren de ernstig stemmende, hooge wanden, waarin de sarcophagen zijn aangebracht. Waar ter wereld heeft een (zelfs regeerende of vorstelijke) familie zich zoo iets gedacht?! Parlez moi de grands seigneurs! LAATSTE DAGEN IN FLORENCE, PERUGIA 103 In 'n klein, witgekalkt uitbouwtje, 'n stovenzetstersoptrekje, meer niet, staan enkele rake schrapjes van anatomische schetsen, 'n enkel architraaf-profiel op den muur, ook is er 'n plek, waar potlood gescherpt is, zoo maar op de witkalk .... Neen, mevrouw, en nogmaals neen, daar bbjft Mina af, dat wordt nu eens niet geboend en degelijk afgeschrobd, bepuimd, herpuimd en driemaal spatloos gewit. U zegt? Neen, mevrduw, ook niet bij den grooten vóórj aars na-uithaal, nog veel minder bij de voorloopige herfst-vóór-najaarsbeurt, het blijft erop, het is het atelier geweest van eenen Michel Angelo, van den grooten Angelo, dien wij haatten als kunstnijvere scholieren uit den grond onzes harten. Er is zelfs 'n kleifiguurtje van 'n hand hoogte, het ontwerp voor een der beide wereldberoemde, schitterende figuren van de Dageraad en de Nacht, welke ik nu eindehjk eens in werkelijkheid heb mogen bewonderen. Ik bood er 'n miUioen Lire voor, dat stond goed. 't Was toch niet te koop. In het Palazzo Strozzi, 'n voornaam bankiersgeslacht, wier descendenten nog net de helft van het enorme gebouw kunnen bewonen, heb ik, al neuzend bij den antiquair, die er een museum in étaleert, 'n lap velours 104 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI gezien, ontworpen op verzoek en met hnlpe van een gemalin der Medici, Eleonore de Toledo, 'n lapje slechts, maar van 'n uitdrukkingskracht zonder weerga. In een halven meter stof is uitgedrukt het Spaansch-Saraceensche karakter van dit onvergelijkelijk mooie motief, dat haar telkens weer moest herinneren aan haar Spaansche vaderland. Men denke zich 'n prijsvraag als: Druk Holland uit in 'n kwart meter fluweel, maar zonder teekening (dus geen tulpjes of tegeltjes of molens). De Pitti collectie! De naam komt van de Pieten (en Schotten), die elke beschaalde Hollandsche jongen moet kennen, omdat ze 'n kleine tweeduizend jaar geleden het met elkaar aan den stok hadden, wat voor zoo'n jongen altgd nuttig is om te weten. Die Galery Pitti in het Palazzo van dien naam is evenals de Uffizi 'n wereldberoemde schat van supreeme kunst. Daar is van Eafael zoowat het mooiste bijeen en van andere grooten der aarde, de maestro's van het penseel! De hemelschoone doeken hier opgetast! Men zou er, ware men 'n beroemd kunsthistoricus, — werken over kunnen volschrijven, ze kostbaar, in kleuren verluchten .... En toch zou de lezer den schok niet voelen, die den toeschouwer doortrilt, wanneer hij LAATSTE DAGEN LTT FLOEENOE, PEEUGIA 105 «— onvoorbereid vooral! — op eens staat voor al die oeuvres, uit duizenden oleographiën en pboto's hem zoo wèl bekend, een heerlijke Madonna del Granduca, del Cardellino en della Seddiola. Verteederd en verbaasd staart men op die warme colorieten uit 'n tijd als 1487—1551! Murillo's, Eembrandt, Titaan, del Sarto, Botticelli, Lippi, Velasquez, Veronese, Salvator Eosa, TintoreUo, zij rijen zich in profusie langs de wanden in dit schilders-dorado. Daar ook is de wereldberoemde zaal der zelfportretten, uit alle landen, Eembrandt, van Dijck, Eubens en... . Therese Schwartze! Welk een verrassingen, welk een genot. En gansch onbekende trouvailles heb ik ontdekt, heb er mij mee vereenzaamd, 'n paneeltje van Elizabeth Vigée le Brun, of Jacobina Vogekort en in de moderne Italiaansche school 'n Kniertje-figuur in het Veth-genre, maar van 'n vreemde realiteit als Holbein's beste werk in Bazel, het was van Toti Tessi. Gn, die de museums hier bezoekt, koopt er de miniaturen-reproducties voor 'n paar .tientjes, daar ter plaatse door arme Italiaansche freuletjes geschilderd ; ze z^jn schitterend .... et pas cher ! De kerk van Santa Croce, de beroemde cathedraal, is als het Panthéon van Florence, men staat er voor de tombe van groote 106 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI mannen als Galileï, evenals de Heiland vervolgd door zijn domme tijdgenooten, die de waarheid niet wilden hooren, wijl dat niet met hunne faits et gestes strookte. Ik ben ook de hooggeprezen BoboU-tuinen gaan zien. „Verboden bloemen te plukken", zegt 'n bordje. Ik heb er geen bloempje kunnen ontdekken en de tuinen vind ik evenmin mooi. Ik word lastig op m'n ouden dag, geloof ik. Men mag Florence niet verlaten zonder de Fiesole heuvels te hebben bezocht. In 'n overdekte pergola drinkt men daar Engelsohe, goede thee en wacht tot de zon ondergaat. Tusschen de arcaden door, die het wijdsche landschap tot 'n triptiek maken, ziet men het oude Firenze allengs zich wikkelen in wijnroode en paarse sluiers, wanneer de zon in het Westen verzinkt. Dan, plotseling wordt het koud, want het is er vrij hoog, daar boven. Als 'n schooljongen heb ik, klokke 9 's morgens, voor het Archaeologisch Museum gestaan, ben 'n, in het Italiaansch gevoerd, strndgesprek begonnen met één, daarna met talrijke suppoosten, wn'1 ze beweerden, dat er in de Btrurische af deeling geen primitief Etrurisch glaswerk van pasta vitri was. Het was zwaar werk, ze transpireerden zichtbaar, zeggende, dat het aan mijn Italiaansch lag. Maar ik heb er een vastgehouden, totdat hn" mij vroeg of ik het van den directeur zelf wist. LAATSTE DAGEN IN FLORENCE, PERUGIA 107 „Natuurlijk. Si si!" heb ik gezegd, „ik ben zelf directeur van 'n nog veel grooter museum." En toen hebben ze sleutelbossen gehaald en deuren en luiken opengesmeten en ik heb een verrukkebjk mooie collectie oud-Etrurisch glas gezien. Opgravingen uit Orvieto, Perugia, Tarquinia, Yetolonica en al die plaatsen, waar geïnteresseerde vreemdelingen niet mogen delven en graven, veel minder roethanen en rampassen. Er zijn in Florence tal van kerken. Enkele bevatten van die op aquarellen gebjkende Giotto-fresco's. Deze zijn zoo aandoenlijk soms, zün zoo bief en simpel, zoo kinderlijk en rein . . . ontroerend door hun devoten eenvoud. Maar twintig meter hooge fresco-behangsels (het komt er niet op aan van welke beroemdheid) soms vier tafereelen boven elkaar, met vagevuren en geaffaireerde inferno's en allerlei gruwebljke martelingen en grill-partijen, opgeluisterd door slangen en draken, ik moet eerlijk bekennen : ze pakken mij niet in. Ik zie blever 'n eenvoudig streepje of bloemetje van 9 centen de rol.. En zwaar verregende, of overgekalkte, of gerestaureerde fresco's ze kragen er mij niet meer naar toe, welke beroemdheid ze ook gemaakt heeft. Neen, het op goed geluk dwalen en speuren m 'n hoekje van 'n Giotto-fresco, dat is je ware. Dan vindt je plotseling 'n klein trio-tje 108 NAAK HET LAND VAN MTJSSOLINI dansende, zingende Walkutirtjes, Widodari's, zooals de heidenen, engelkens, zooals de Christenen ze noemen, waar je tijden lang naar blijft kijken, gefascineerd door de stille (schattige had ik haast geschreven) gratie van die visionaire poppetjes, verbleekt door de eeuwen en nn nog maar juist even door de kalk en de vochtplekken heenschemerend als 'n echt klein visioen, tusschen waken en droomen in gezien, heel lang geleden na 'n eerste verliefdheid op 'n kinderbal. De ontdekkingen zelf gedaan, ziedaar m'n vreugde! Zoo het heerlijke, kleurige wandfonteintje van della Eobbia in de Consistorie van Santa Maria Novella, dichtbij het kloostertuintje van die kerk, kleurig als 'n bloemtuil ; zoo óók in het reusachtige Palazzo Corsini het vorstelijk ledikant van de Principessa Anna Corsini, met de in vieux bleu geschilderde tullen gordijnen, en in 'n klein kabinetje, eveneens aldaar, 'n pronkkastje in geel, bijna zoo mooi als een dito kastje in de achterkamer van mevrouw van Dam van Isselt, te Veere, door haar zelve aldus gedacht en uitgevoerd. De wereld is toch klein. Hangt daar niet 'n portret van Paus Clementius, dat als twee droppels water op wylen Edward VII gelijkt? De reis van Florence, dat ik noode verliet — naar het oude Perugia, is 'n tegenvoeter van den leelijken tocht van Eavenna naar laatste dagen in florence, perugia 109 Florence. Men gaat over Arezzo, langs de breede Chiana-vallei, langs de onbewogen wateren van het onafzienbare Trasimeno-meer, wat aan het Javaans che Sitoe Bagendit herinnert, en dan door zachtgolvend bergland, wild en dichtbegroeid, met kasteeltjes als speelgoed op de lage toppen, en komt dan al stijgend in het 500 meter boven de omgeving gelegen Perugia, dat reeds 3 eenwen vóór Christus zijn eerste beleg doorstond. Wat is het 'n mooi, gezellig, oud stadje, met hooge huizen langs zeer smalle steegjes en straatjes, de prachtige markt met het raadhuis, een kasteel gebjk en het donker betimmerde beursgebouw! O! die straatjes! Steenbogen cirkelen 10 meter boven uw hoofd, vier meter hooger suist weer 'n andere, flauw belichte boog daar overheen en dan ontdekt men, soms 20 meter boven zich, nog weer, héél hoog, 'n andere arcade, boven de eerste zich kruisend, rossig door 'd scheefhangend buikig lantarentje verlicht en sterk uitkomend tegen 'n donkeren nachthemel vol sterren Beeren stutten woest opbonkende hoeken van zware steenreuzen, boven, héél boven een enkel lichtvenstertje toonend. Stadspoorten, na 100, na 1000 jaar misschien verbouwd, verprutst en vereenigd met 'n hier en daar dertig meter hoogen bultigen stadsmuur, waarin huisjes en 110 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI ra,ampjes gehakt en versmeerd zijn, vreemd, enerveerend, zoo ijl en hoog en zoo sterk als de paleisburchten van Thibetaansche kloosters. O, dat onvergetelijke dwalen bij stillen avondglans door het stokoude, Etruscische Perugia, dat doelloos jagen naar iets schoons tusschen de spookachtige, rossig-beschenen bouwsels, als tusschen canons in onbekende ravijnen, dat vinden van Eembrandtieke lichtbundels, neerdalend uit de donkere, overhellende steenphantomen, geprojecteerd uit onzichtbare raampjes, uit roestige lantarens, huiveringwekkende dwaalscbijnsels, ongewis en vaag als gewild-griezelige, op vallen staande, futuristische tooneeldecors uit 'n gruwelfilm als dr. Cagliari. X. ASSISI Na San Gimignano is de keus voor de tweede plaats moeielijk, Siena en Assisi zijn wel het belangrijkst. Mooier, rijker aan grillige steegjes, als rotstrappen heuvel op heuvel af wringend, is Assisi. Vol poortjes en luchtbogen, vreemd aandoende, krom en scheef staande ravijntjes als sloppen bedoeld, hooge, naakte, bochtige, stokoude, zware huizen, de onderste gedeelten zonder een enkel gaatje of spleetraam, complexen uit de eerste jaren na en vóór Christus. Ik heb voor den geheelen dag een bakje gehuurd met een idioot, stroopbruin „cavallo", dat je, somber kijkend, in het ootje schijnt te nemen, benevens een ruigen koetsier, buitengewoon vies, maar hoofsch als een cavalier uit de Trois Mousquetaires. Ik bezit tevens het recht aan mij om het wijsgeerig-somberkijkende cavallo de malste en steilste straatjes op te doen klimmen, ook mag ik den koetsier uitnoodigen zich te slapen te leggen, als ik ben uitgestapt, zoolang ik zulks wensch. „Va bene, Signore!" heeft hij gezegd. Ja, maar met 112 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLINI inbegrip van den E triiris chen grafkelder. „Va bene, Signore!" zoo veel te zeggen als: Dat zal je gebeuren! En ziet, het cavallo en hij hebben me alles laten zien. Alles voor 70 Ure, geUjk aan ƒ 8.50 plus 5 Ure fooi. Eomt er eens om ten onzent en dat met zoo'n bijzonder paard. Van Perugia uit, over witbestofte, als besneeuwde wegen, door de grijszilveren olijven en wijnbergen-gobelins dus, avanti! Het cavallo voorop, behoedzaam sturend den nu en dan vast-slapenden burlesquen eigenaar tot aan het, nu een 100 jaren geleden ontdekte Etrurische graf. Het paard keek 's om, stak z'n steertje, aan beide zijden zwarte franje-, reepjes toonend, de lucht in, zoodat het iets had van een ministersteek, de eigenaar werd wakker en ik schel aan de graftombe-poort. Een holevitarier kijkt om den hoek en mij aan, het cavaUo kijkt nog eens naar mij om, laat z'n ministersteek zakken en gaat in den maf. Ik mag binnen en daal met den grafwachter een duistere trap af. Kom, 25 meter lager, in 'n donker hol. Daar hangt nog dezelfde steenen oUelamp als driehonderd jaren vóór Christus en men bekijkt er de sarcophaagvormige, steenen aschpotten, waar het geslacht der Volumni in werd bijgezet. Het maakt een vrij wat grooter indruk dan menig opgedirkt Campo Santo. De Etruriërs waren heidenen, ASSISI 113 geloofden niet aan een wederopstanding na den dood, de Christenen begonnen bun dooden, gedachtig aan de opstanding op den dag van het laatste oordeel, dicht onder de oppervlakte der aarde te begraven, de modernen gaan weer tot verbranding over ! Ik wek ten slotte het cavallo, dit wekt door zijn beschaafd gehinnik den eigenaar en we gaan weer genoegebjk verder en na eenigen tijd een brug over, gespannen over een droog riviertje. „Tevere!" zegt de koetsier. Het is zoowaar de wereldberoemde Tiber. Na een half uurtje passeeren we weer een ander droog stroompje en dan komt Assisi in het gezicht, een roze-crême plek van huizen en muren bigt daar vóór mij uit, tegen den steenigen berg vastgeklampt, in de zon te blakeren als een hagedis, een groote hagedis in siësta. We naderen en blank, dof parelmoerkleurig komt nu de vrij hoog tegen den berg aangedrukte stad boven de zachte olijventuinen te voorschijn. Zoo, dunkt mij, moet Jeruzalem er wel uitzien. Hoe meer men nadert, hoe imposanter de eerste indruk wordt, wijl het minstens 40 Meter hooge, oude klooster van Franciscus kaarsrecht uit de rotsen rijst, als 'n Thibetaansch kasteel vol geheimenis. Door 'n Bomeinsche stadspoort rndt men het zonderlinge bergstadje binnen; achter de Naar het land van Mussolini 8 114 NAAK HET LAND VAN MUSSOLINI kasteelpoort stijgt de slecht bestrate weg dadelijk sterk, zoo, dat het cavallo begint te proesten en 'n paar malen omkijkend, mij met diepe minachting verwijtend aankijkt, zoodat ik uitstap, waarna ook de eigenaar. De Santa Glara met de monsterachtig groote luchtbogen interesseert mij minder dan de lieve verhaaltjes over deze zeer geliefde heilige. Men wijst u, waar zij heeft geloopen, wijst u met devotie, waar zij de vrome voetjes heeft gezet. In 'n kapel wordt zelfs het geconserveerde bichaam der heilige getoond (het aangezicht was van was, vermoed ik), ook haar graftombe wordt druk bezocht door de tallooze pelgrims. Ik verlang zeer naar de Gathedraal. Zij overtrof echter alle beschrijving. Als ons paardedier de bijna laddersteile steeg is opgeklauterd en weer even verwijtend omkijkt, houdt het vehikeltje stil op 'n klein plein. En dan ligt daar vóór mij 'n zuiver Bomaansch kerkje uit 1140, 'n juweel van kleur en simpliciteit, weer een der mooie dingen, die men niet vergeet. Eens was het wit marmer nu heeft het 'n warme eikenhoutkleur gekregen. De hoofdportiek met de vele profielen is rijk versierd, 'n lust voor de oógen. Het is alles zoo oud, zoo ontzettend oud en zoo heerlijk, zoo aandoenlijk eenvoudig. De onderste deelen zijn gepolijst, bijna zwart ASSISI 115 geslepen door de millioenen menschen, die er langs zijn geschoven, ze zijn donkerbruin als 'n gepoetste trapleuning. In de architraven alweer groteske, naïeve dingen, om den zondaren kippenvel te bezorgen, krokodillen, beren, leeuwen, die ongeloovige heertjes oppeuzelen, beginnende bij het hoofd en dergelijke ernstige kastijdingen meer. Het inwendige zegt mij weinig, maar de facade zal ik wel immer mij herinneren als iets zeer buitengewoons. Als we weer de nauwe steeg uitglijden, het cavallo zich nu en dan schrap zettend met de 4 pooten tegelijk, hebben we 'n kijk op de La Eocca, 'n formidable, vierkante, Romeinsche sterkte, 'n onbeklimbaar forteres, heerscheresse over stad en land. Even, wijl ik op den terugweg in 'n nog vrij wel ongerepten Minervatempel, rustende op eenige uitermate schoone Dorische zuilen, die het fries dragen. Daarna, het paard voorzichtig gewekt hebbende, zoeken wij, met behulp van 'n straatjongen, die op den bok gaat zitten en 'n erbarmeUjken geur afstraalt, naar het huis van Sint Franciscus, wat vergeefsche moeite blijkt. In den middag rijden we dan, al stijgend, naar het groote klooster van Franciscus, waarin de beroemde twee kerken boven elkaar zijn gebouwd. Aan die merkwaardigheid heeht ik eerder 'n negatieve waarde. 116 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI Een vriendelijke jonge monnik met 'n mooien, edelen kop, verklaart, vertelt vol trots en stralend van enthousiasme, al wijzend en gebarend, dat de bovenste kerk is de volrijpe, de geslaagde, de jubelende, la gló-ria! In de onderste heeft de bouwheer de nederigheid willen uitdrukken, de umilta. Welnu, de beide bouwwerken als kunstminnend zwerver ziende, gevoel ik niet zooveel voor die tegenstelling, voor het kunst-; stukje. Maar wel heb ik stil en in extaze gestaan in de onderste der beide kerken. Dit Eomaansche bedehuis is feitelijk één lage, bijna niet verlichte, groote bidkapel, breed en laag, op pilaren gebouwd, in wijdsche, zware bogen, de wanden gestut weer op kruisbogen, die elkander in de diffuze schemering slechts even tangeeren en onzichtbaar verloopen, de al door warme, nergens uit den toon vallende fresco's als een bloemgaarde gedekt, met héél achterin, daar, waar van uit donker-eikenhouten koorbanken gewijde zangen opklinken, één enkele Uchtfütering, een boogvenster van groen, geel en paars en oranje, als een doel, als een opgaand streven van alle gebeden tot dit eene lichtpunt, zwak en onzeker als menschetijke lichtpunten zijn. Van dit machtige bouwwerk gaat een angstig drukkende, tot eerbied en veneratie dwingende, ASSISI 117 mystieke bekoring uit.... Het is een der volmaakste en schoonste ruimten, door menschenhanden gewrocht, die ik ken. Ik geloof zelfs dat de architect van het Schloss-hötel in Pontresina zich hierdoor heeft laten inspireeren. Onder deze kapel bevindt zich het graf van San Franciscus. Hoe verheven is het nobele waas van geestesadel en goedheid, hetwelk op dat lieve gelaat is blijven rusten en zooals della Eobbia, de meester, het daarop heeft weten af te drukken, het is bijna zoo van goedheid stralend als van mijn vriend St. Antonius. Mijn laatste bezoek gold de plek, eertijds een koel en donker woud, waarin de overblijfselen van een lazaret, een kapelletje en een huizeke-klein, waarin de groote S. Franciscus meermalen getoefd moet hebben. Het kapelletje werd door vrome kruisgangers, uit het heilige land terugkomend, opgericht. In 1569 heeft men er een groote kerk over heen gebouwd. Tal van reliquieën zijn nog te zien, zyn koord, de rozen, die doornloos werden, toen rnj er zich bij wijze van kastijding in wentelde. Een aardig oud heertje in zün bruine pij, legde mij alles uit. „Are you EngUsM" „Neen, Hollander", zei ik. „Wel ik spreek zoo'n little beetje Hollandsen, you zie", begon hij, maar ging toen in het Italiaansch over, schonk me echter een paar bidprentjes, in mijn moedertaal. 118 NAAK HET LAND VAN MUSSOLINI De zon is reeds achter de bergen, als mijn cavallo, na lange rust, zijn eigenaar wakker hinnikt. Dan steekt hij den ministersteek met de zwarte franje de lucht in en in iets wat werkelijk een draf mocht heeten, rijden we weer den 2 uur langen weg naar Perugia terug. Als ik me nog eens omwend, ligt daar het oude stadje met de vijf zware kasteelpoorten, het Thibetaansche reuzeklooster, met de laddersteile, kromme steegjes en stokoude huizen. De f orteres, het formidabele Castello, La Eocca, silhouetteert nu in den bleek-groenen avondhemel boven den berg uit. De wind komt door de objfgaarden dalwaarts en een fijne wierookgeur daalt over het zwijgende landschap. In Assisi zijn alle lichtjes op, een zee van sterretjes, die nog lang natintelt tusschen de olijfbergen als een nevelvlek in blauwen nacht. XI. ROME I Eome!!! Rome? Ja, eindelijk ben ik dan den Enbicon overgetrokken, alea jacta est. De teerling is dan geworpen! Steeds, als ik in de buurt was, heb ik gezegd: Zonde, om zoo iets overweldigends te gaan zien, heb gedacht aan Vosmaers „Inwijding", maar dan tevens aan de bekende spreekwijze van de kat, die naar Rome was geweest en miauw zei, toen ze weer terug was. Ditmaal echter, eenmaal in Florence, toen nog Zuidelijker, Ferugia, Assisi, ja toen ben ik toch maar besloten. En ziet: Givis Eomanus sum! Ben begonnen met den Sint Pieter, het centrale punt van de eeuwige stad. Eome? Wat leeren wij veel van Eome en de geschiedenis der Romeinen, wat kennen wij vele der daar nog staande gebouwen! En toch lach ik niet om de bekende uitlating der Eomekenners, dat je er 10 winters aan moet wijden, alvorens er over mee te mogen praten. Popelend van verlangen en ongeduld, nerveus, ben ik er op los getrokken. Eeeds 's avonds bij mijn aankomst kijkt men even 120 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI nieuwsgierig naar de groote, als ruïnes uitziende Thermen van Diocletianus, overgebleven te midden van het straatverkeer, het moderne stadsgewoel, het getoeter van auto's, het druk gerij van huurbakjes. Over den Tiber, voortsukkelend tusschen zeer hooge, van borstweringen voorziene oevers, komt men op het zoo welbekende groote voorplein van den Sint Pieter met de twee fonteinen, twee halve cirkels van pilaren, vier rijen dik, omvangen het. Juist, ziedaar dan wat men van kindsbeen af op tallooze afbeeldingen gezien heeft! Men schrijdt verder en ziet dan den Sint Pieter achter de enorme rechthoekige facade vóór zich, den koepel ver weg. Over het groote plein, op de zeer geleidelijk stijgende trappen, wegvloeiend als 'n breede stroom gestolde steen, hier en daar 'n mensche-poppetje. Allengs stijgt men, gaat langs 'n troep gidsen, door 'n ontzaglijk hooge deur, staat dan eindelijk in de machtige, bijna maatlooze ruimte, staart, ziet, meet, tracht te begrijpen, te omvamen de afmetingen. Honderd en zooveel meter ver ziet men vaag het einde. Langzaam, zéér langzaam laat alles zich verwerken en eerst na minuten lukt dit ten deele, ziét men details, als 'n kostelijk-schoone, groote, geel marmeren wijwaterbak, door engelen omvat in speelsche vlucht, ziet dan weer op EOME I 121 En dan — het klinkt belachelijk en pedant allicht, maar het geheel betoovert noch imponeert. Wel zijn de eerste vier pilaren rijkelijk met marmer én lofwerk van stoeiende cherubijntjes bekleed, maar de overige pilaren zijn naakt, grns, enorm, maar koud. Wanden, zoldering en vloer zijn overgoten door 'n koud, grauw licht. Waarom niet óf alles marmer en emineerend of koeler nog, 'n elegie van wit; dat onderscheid doet even vreemd aan. Het daglicht stroomt door vierkante, hoog geplaatste vensters met vierkante, groote ruiten binnen, kleur en kleurenspel ontbreekt. Niet als de ontroerende wemeling van mystiek licht uit heerlijke, kleurige vensters, als in Venetië, Milaan en Assisi. Alleen de verpletterende afmetingen blijven, dat wil zegg a, die leert men eerst zien na het tweede of derde bezoek. Men gaat ten slotte naar binnen. Dan echter verliest men zich in de kerk, tusschen de andere menschjes ; één poppetje meer! En gaat details ziens, het praalgraf van Pius VI, van den genialen Canova en men gaat door tot het verre einde, naar den stoel van Petrus, waarboven het eenige gekleurde, mooie, geelgouden licht uitstralende raam, met als bron van alle licht, de duif! Een koster dringt zich op, nu en dan op den vloer spuwend. Dan I ga ik met een Duitschen Katholieken priester 122 NAAK HET LAND VAN MUBSOLINI het graf van Petrus zien, daal af onder het beroemde midden-altaar, waarop Z. H. de Paus slechts b\j zéér buitengewone gelegenheden de mis celebreert, bezichtig, achter 'n fraai gesmeed, verguld hekwerk, het gouden kistje, waarin het pallium van Petrus bewaard wordt (een lamsvelletje, slechts door kerkvorsten gedragen). Het graf ligt daaronder. Slechts éénmaal heeft een der Pausen het blootgelegd. Verheven is de beroemde groep de Piëta van Michel Angelo, 'n wonderzachte gedachtenuiting, in het stugge marmer als neergevüjd. Schoon ook zijn de sompteuze, pauseüjke graven, met heerlijk zacht marmer bekleed, het zwart-wit geaderde Afrikaansche, ook wel Byzantico genoemd, het aspera, uit Sicilië aangevoerd, met de rozeroode en zacht zeegroene schakeeringen, het penacelo met de bijna gloeduitstralende steen- en wünroode vlekken, het porta sancta, roestbruin en zwart, het pure, blanke Oarara Het kunstigst, in technischen zin, is wel de marmeren overhuiving der tombe van Paus Alexander VIII, het rood-zwartgoud-gele, enorme blok is geheel tot 'n opgeheven gordijn uitgehouwen, waaronder de dood, als skelet uitgebeeld, zwevend is aangebracht. Met de lift! stijgt men dan ca. 50 meter, tot den eersten ommegang. Wenteltrappen, steeds smaller wordend, volgen; eindehjk, als 'n ROME I 123 insect in den top van 'n termietenheuvel, zich schragend tegen den binnenwand van den koepel, komt men tot 130 meter boven den vloer, En 'n blik omlaag, schuin overhellend en hangend in die koepelronding is, zelfs als men uit de Zwitsersche Alpen komt, toch nog bizonder onaangenaam. Eenmaal buiten op den hoogsten ommegang, herademt menigeen, slaakt 'n zucht, ook al ziet men de zware koepels en luchtbogen onder zich wegronden en verglijden. Daar ziet men over Eome, de eeuwige stad! Een vriendelijke jonge priester wijst mij alles, de Yaticaantuinen, de kapel, de woonvertrekken van den Paus, de onafzienbare galerijen, waarin de duizenden beeldhouwwerken staan, de bibliotheek, de schilderijenzalen. Dan pas krijgt men 'n begrip van de huizenzee van het Vaticaan en over de stad heen den blik zendend, ontplooit zich Eome met het groote, witte Victor-Emmanuel gedenkteeken, waarop de als lampen vonkende gouden beelden, daar achter het Colosseum, de oude vesting ook, het Castel St. Angelo, het oude bolwerk der pauselijke macht, zwaar rond kasteel, waarheen een op hoogen muur gebouwde, lange, overdekte gang leidt, die door de Pausen werd benut. De Tiber kronkelt zieh traag als 'n vuil, bleek, geel lint door de stad, de bruggen, de trams daarop, als kleine torretjes, en links de desolate 124 NAAR HET LAND VAN MTTSSOLINI Campagna, rechts, heel ver, de oude haven van Eome, waar de oorlogsgaljoenen en koopvaarders gemeerd lagen. De Sint Pieter laat zich slechts langzaam kennen. Eerst geleideüjk begrnpt men de afmetingen van dit bouwkunstig wonder, nu een wonder nog, maar welk een moed moeten de architecten hebben gehad en welk een geniaal project is het destijds geweest, toen die groote lijnen werden getrokken in een tijd, toen de werktuigen voor het vervoer en het ter plaatse brengen van zware voorwerpen nog zeer primitief mochten heeten. Deze welgeslaagde poging, om op geweldige steenfundamenten, op breede, zware pilaren, waarboven ijl en hoog, koepelbogen zwevend verdwnnen, een toonbeeld te scheppen van de daverende, eenmaal voorbeeldelooze macht der Kerk van Christus, een toonbeeld en een zetel van het Eoomsch-Katholieke geloof, dwingt eerbied af. Het is de wereldÜjke, de stoffelijke kracht, zich verliezend in duistere transceptên van een ten hemel rijzende coupole, ver boven de nietige, kleine menschjes, verloren in de groote ruimte dier machtige gewelven. Nog eenige malen ben ik in den Sint Pieter geweest, heb den glimmend gekusten voet van het beeld van Petrus zien kussen, hartstochtelijk EOME I 125 Men zoenen door zwartgehuifde vrouwtjes van het land, met een klein kushandgebaartje zien effleureeren, soms door een kusgebaar alleen zien venereeren dien beroemden voet. Ik ben teruggegaan via de Piazza di Spagna naar mijn centrum, de Piazza Barbarini. Ik vind die Piazza di Spagna en de daarachter liggende kerk, dé Trinita dei Monti van een zeldzame, kleurige bekoring, die twee gelig getinte torens staan daar zoo zomersch en fleurig tegen de blauwe luchten, de trappen ziïn zoo breed, liggen zoo natuurlijk en de onderBte treden met de parasols van de bloemenstalletjes, waaronder een profuzie van bloemen, dat alles is wel zoo zuidelijk, zoo warm en gezellig, De Piazza del Populo kan mij bekoren, maar het beroemde Corso — de groote winkelstraat — trouwens alle winkelstraten van de millioenenstad vallen, in vergelijking met Londen, Parijs, Berlijn, Den Haag zelfs, tegen. Ik ben, omdat het een beetje regende, de film Lucrezia Borgia gaan zien, ook al om in de stemming te blijven ; een gruwelijk drama uit den tijd, dat de hooge geestelijkheid zich in allerlei politieke en mondaine verwikkelingen begaf. De ka-sjuffrouw trachtte mij even af te zetten, idem de koetsier, idem de j assenknecht. Toen ik er uit ging, groette ik ze allen minzaam. 126 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLINI Men went er aan. En het grappige is, dat ze je achten en je vroolijk lachend toeknikken, als je hen te slim af bent. Dan groeten ze je zelfs bij wijze van hulde, alleen de kasjuffrouw stak haar tongetje uit, wat ik als bewüs van schuld heb gemeend te mogen aanmerken. Als je er eenmaal over heen bent, kun je van de Italianen, de goedlachsche, onbezorgde, artistieke, luie, zuidelijke broers en zusjes wel houden zegt men. XII. EOME II De indruk van het Vatikaan, de eentonig geel-getinte gebouwenzee, achter den Sint Pieter gelegen, is die van 'n stadje op zichzelf, gebouwd tusschen donkergroene exotische tuinen. Die indruk blijft, als men er binnen is. Het is een doolhof van geen einde nemende kamers, de een in de andere verloopend. Eerst kom ik aan den rechter ingang. Een der Suisses — de lijfgarde, in middeleeuwsche, rood en geel gestreepte wambuizen gekleed, met korte pofbroeken, die er, den hellebaard over den schouder, heen en weer schilderen, de baret een tikje schuins op het hoofd — wijst me terecht: de „andere deur" moet ik hebben, dit is de privé-ingang. Ergo terug, even het St. Pietersplein weer over, om den St. Pieter heen, naar de linkerdeur, precies een kwartier gaans! Nu mag ik binnen; dwaal eerst door de bibliotheek (waarin men bijna geen boek ziet, alles is achter deurtjes) dwaal door de interessante zalen met de oude landkaarten 128 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI en schuifel langs eindelooze kamers, vol standbeelden, torso's, langs de schilderijen, de geschenkencollectie, geschenken van steden, verre landen, kerken, vorsten aan de diverse pausen. Die galerijen openen zich weer in rechthoekig daarop uitmondende zalen, lijken eindeloos. Soms, recht voor zich uitziende, ziet men in de verte een manneke stappen. Is het een spiegelbeeld? Neen, werkelijk, het poppetje verdwijnt een paar honderd meter verder op! Zoo nu en dan gaat men eenigen tijd zitten genieten van een wereldberoemd beeld, de Venus, den Discuswerper, gelukt het werkelijk zich te verdiepen in, zich te laten meesleepen door het onderwerp. Laat mij even met u toeven bij de Sixtijnsche Kapel, niet een kapel met koepel, zooals ik mij gedacht had, maar een rechthoekige zaal. Wat is het schoone van die terecht beroemde ruimte? Naar mjjn bescheiden meening niet het „groote drama van het menschdom", het z.g. Laatste oordeel door Michel Angelo, een Titanenarbeid, 75 voet hoog, evenals het gebouw zelf. Ondanks de onderverdeeling in episoden, tafereelen en groepen, alle vol beteekenis, is 't geheel toch te vol van groepen, die elk een beteekenis hadden, om ongerept „schoon van kleur" te kunnen blijven, er zijn vele donkere plekken in. Van een bijna bovenmenschebjk ROME II 129 kunnen, een onuitputtelijk rijke fantasie, van een geweldigen scheppingsdrang, geboren in een rusteloos gekwelde, groote, maar angstige ziel getuigt hier echter zijn werk en dat pakt nuj geweldig aan. En wel is dat enorme oeuvre een goed onderdeel van het heele groote vertrek. Daarin heerscht een volle, rijke, gedempte kleur, die er de charme, de wijding aan schenkt, een domineerende atmospheer, vol artistieke voornaamheid, een met groote zorg beoogde en dan ook verkregen stemmingsharmonie, waardoor de in fresco geschilderde tapijten in een goudbronskleur niet hinderen, eerder een ondertoon vormen voor de daarboven prijkende fresco's, door niemand minder dan een Botticelli, een Ghirlandajo en mindere goden geschilderd. De fresco's zyn al zéér bedriegelijk. Het is, alsof de figuren der Pausen, daarin afgebeeld, in reliëf staan in de nissen, evenals onze Witjes. Boven de ramen de majesteit van de geestesvizies van Michel Angelo weer, de Profeten en Sibyllen! De zoldering is wel het schoonste deel van dit bijzonder mooie vertrek, figuren, encadrementen, alles is één geheel en in harmonie met den rijken, warmen toon van al die tallooze schilderingen met hun wellicht duizenden figuren in dit sprookjesachtige vertrek. De charme van het Vaticaan is wel de groote Naar het land van Mussolini 9 130 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI zorg, waarmee aan elke zaal een bijzonder cachet werd verleend, alles is verzorgd, af! De vloeren, de wanden, de zolderingen en in elke deur, elk paneeltje, in elk onderdeel is een legende, een voorval, een mirakel, een brokje uit de Heilige Schrift neergelegd. Het wemelt er dan ook van gidsen, die al die wonderen en verhalen op hun duimpje kennen en afdraaien, zoodat iemand elk denken en waarnemen belet wordt. Het eischt groote zelfbeheersching en geduld, om van die heeren vrij te blijven, zonder dat er incidenten voorvallen; men mag ze niet dooden of beschadigen. Een half uurtje in de Borgia-vertrekken is 'n zeldzame traetatie! Die enkele vertrekken zijn in één woord juweelen. Ik ken geen plafondoplossing, die beter geslaagd mag heeten, vooral die van het eerste en tweede zaaltje! Het zijn kleinoodiën! Uit flets-bemaalde wanden (waarop nagebootste tapijten helaas) rijst 'n vrij laaS De" ginnende plafonneering op van gotbische boogjes. De daaruit ontstane driehoeken buigen zich naar 'n centralen achthoek en over die simpele lijnen zijn rozetten gestrooid, gouden rozetten. Waarna de kunstenaar zijn palet ter hand heeft genomen en de tusschen die lijnen ontstane vakken heeft laten wemelen van 'n kleurenbacchanaal, zóó rijk en fantastisch, ROME n 131 = dat het je met stomheid slaat. Het zien van zoo iets schoons maakt ons menschen gelukkig en stil beide. Ziedaar dan weer een dier zeldzame dingen, eeuwen geleden gedacht en uitgevoerd, waarvoor men in extase blijft mijmeren, die compositie van donker boerenblauw en goudbrons, vol beeldjes en festoenen, vol nederigheid toch blijvend en van 'n onzeggelijke, teere harmonie en vitaliteit. Niets dan de combinatie van twee dingen, lijn en kleur, iets als 'n lieve vrouw met 'n lief karakter. In Eome, evenals in geheel Italië, wemelt het van kerken, veelal renaissance of barok, vaal van toon, zonder originaliteit meestentijds, die dikwerf dezelfde fouten vertoonen, n.1. deze, dat bouwheer en geestelijkheid ieder op zichzelf aan het werk gingen, of wel dat in 'n als éénheid gedachten, simpelen, heidenschen tempel dure, Christelijke altaren geplakt zijn. In mooi gebouwde kerken vaak afschuwelijke schilderingen, plompe graftomben, te rijke altaren, niet op hun plaats staande biechtstoelen. Wat zijn die zwerftochten zonder gids en boeken toch soms dankbaar werk. Het is immers 'n belooning, wanneer men, in beschouwing van 'n schoon beeld verzonken, op eens het woord Praxiteles leest als den naam van den schepper, dien halfgod onder de grootsten der groote beeldhouwers. 131 L32 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLINI In de nabijheid van het Gapitool heb ik op eens Mozes ontdekt, het overbekende beeld van Mozes, met deD patriarchalen baard. Was dat nn Mozes, het niets zeggende, witte gipsding, waar je 'n 14 dagen aan mat en nog eens mat en dat je al boetseerend tot 'n obcessie werd, met al die krullen. Nu zag ik het daar, in zijn geniale majesteit, zacht-opdroomend uit een bijna levend geworden, geel marmer, door den maestro Michel Angelo geschapen en bewerkt, subliem! Met 'n „gids" heb ik het Colosseum gezien! Het moest, zeide men. „Als je maar alleen spreekt, als ik je wat vraag", had ik gezegd. „Si, Signor, all right. I give you all ze explicatoricazione in ze english language." Hij hield me staande, toen ik voor de machtige ruïne stond, het zacht.-ellipsArormige, 80.000 menschen plaats biedende stadion, dat binnen 15 minuten ontruimd kon zijn, ruïne, uit groote granietblokken opgemetseld, die een ieder fascineert! „Zis is ze outside!" expliceerde hij, keek me diep in de oogen. Ik liet 'm staan, liep naar den ingang voor de wilde dieren, die men drie dagen liet hongeren en ze dan losliet op dé zachtaardigste menschen, die onze cultuur wellicht heeft voortgebracht, de eerste geloovige, menschen- en rome n 133 dierenliefhebbende, vrome Christenen. O, de God-vergeten ellendelingen, die dat voor hunne decadente, perverse zinnen noodig hadden, dat afgrijselijke schouwspel, de Keizerbeesten... De onafwendbare explicator was me gevolgd. „Now, gentleman, have ze lion an ze panter an ze tiger eome; nichts zu fressen, rien, pas de diner, trois jours. But than. Ah! Ha! Than the lion springen on the sklaven Iund essen sie auf. Mangare les ecclaves, Christians of course. Hap, hap, hap!" Helaas, nu was er geen leeuw voor hem disponibel, voor den kwalijk riekenden taalkundigen Babyloniër. Ik ging naar de overzijde, daar waar de vuige, abjecte keizers hadden gezeten. (Hy volgde). Hij wees me op de loge der Vestaalsche maagden. „As they put the thumb up, gratie, not dead, mais, aber, when they put the thumb down, than. Ah, Haaaaü dan the lions eome and Haaaü.... Hap, hap, hap. Mangare touta la roba, all the slaves", grijnsde de vent lachend. Ik heb hem wat gegeven, maar hij volgde, liet me ook bij het Forum geen rust. Hij wou me de catacomben wijzen. Morgen om 9 uur zou hij „Via! weg met u, verdwijn, suave Babyloniër", heb ik gezegd, want ik wou van het 134 NAAR HET LAND VAN MU8S0LINI Gapitool alleen genieten zonder zijn geklets. Het viel tegen. Geen imposante ruïne, maar een net-gerestaureerd gebouw en geen gans te zien of te hooren. Een speciale morgen voor het Museo Nazionale deüa Terma is niet te veel. Er is overvloed van beeldhouwkunst. Vele bekende wereldwonders, als de groote Junokop, laten nuj koud, maar 'n nergens genoemd Bacchusje, dansend met 'n drinkschaal in z'n knuistjes, 'n marmertje, dat haast beweegt van leven en spierweergave, boeit je. Wat te zeggen van den goddeüjken, schoonen Antinous, een kop zoo mooi, dat men er voor zou stilstaan zooals de Parijsche straatjongens voor Madame Eécamier? Wat van de geboorte van Afrodite, zoo simpel en zoo waar, uit de 5e eeuw...!? Beweging, daad, vertolkt door steen! Opeens kom ik voor het beeld van de Venus van Oyrene. Ik weet niet wat het is (kijk niet in catalogi als het even kan). Dan vallen u de armen slap ter neer, men staat ébahi voor dit brok jonge-meisjestorso, zonder hoofd en armen nog wel, maar van 'n subtiliteit, en 'n lichaamsweergave, in de ziel van de stof dringend, zooals de Hindoes zeggen! Un coup de foudre artistique heb ik gehad ! Waarom, zoo denkt men, is nu juist dit niets bizondere, niet sensueele, niet slanke, rome n 135 niet plantureuse brokje torso zóó magisch schoont En waarom laten duizenden andere vrouwebeelden, verleidelijk lachend met z.g. schitterende vormen, fijne handjes en mooie voetjes, onberispelijk uitgevoerd, iemand onverschillig. Omdat de beeldhouwerskunst een gave Gods is, misschien, voor zéér enkelen. Tegenover dit chef d'ceuvre lijkt m\j zeu*s de Venus van Milo uit het Louvre 'n beetje vervelend, hoe schoon ook. De torso van haar zusje van Cyrene doet je adem sneller gaan, een torso pour croquer des millions nog altijd. In de Etrurische af deeling heb ik genoten van dingen, waar men anderen met geen stok heen krijgt, vetri dorati (oude glaasjes) uit de derde eeuw, in de catacomben bij de doopplechtigheid gebruikt. Etrurische bronzen van vóór Christi-geboorte, waaraan schitterende, mosgroene lichtpuntjes tintelen, als op schilderijen van onzen Vermeer. Ik zag er 'n klein, dansend poppetje, in brons, wachtend op 'n cymbalen-slag, 'n hesitation walse, nu 2400 jaren geleden even in de klei geknepen en uitgevoerd, gestolte beweging als in wijlen Charles v. Wijk's pasgeboren geitje, trillend nog en wankelend ... geniaal en zeldzaam schoon. Zoo straks zal het fijne jongens voetje, na 2400 jaren gewacht te hebben, néérkomen . . . 136 NAAR HET LAND VAN MUBSOLINI Lepels en vorken uit de 4e eeuw vóór Chr., welke nuttige dingen bij ons pas in de middeleeuwen bekend werden en waarmee nog menigeen slecht overweg kan in onzen tijd Van lummels in rok met gepoeierde bijwagens. De humor was er zelfs in het duffe, oude museum. Een haut-reliëf uit de 5e eeuw: een handige aap, die een troep kameelen van den bok rndt en er de zweep over legt. Dat zie je heden ten dage o. m. in de politiek óók nog weieens. Eindelijk heb ik dan gezien, wat ik al zoo lang gezocht had. Een geheel witte kerk, desnoods met 'n enkel streekje goud. Dat is in de San Paolo bijna bereikt. Wie mooi mozaïek wil zien, wippe even den kloostertuin binnen met de primitief versierde kolommetjes der zuilengalerijen. In de kerk zelf troffen nnj 'n paar eenmaal witte, nu bruin-geel geworden, oude candelabers, vol gruwelijk booze leeuwe-beesten en draken, mismaakte riddertjes, biddende jonkvrouwen in misbaksels van harnasUjfjes, koningen der aarde met lamenteerende huilbakkessen en touwbaardjes, vette paarden, slappe maagden, banbliksem produceerende wolken, koekedeeg-aureolen. Ja, waarom ben je daar nu zoo dol op, op die oeroude dingen en waarom vindt je het zoo jammer, dat je ze niet mee mag pakken, eome n 137 wgl dat nu eenmaal slecht is en uit den boozet Waarom alweer? C'est 1'art! En amour, en art et en guerre, il n'y a pas de loi. En dat is maar gelukkig ook. XIII. ROME III Wat is luxe, moderne, desnoods Amerikaansche luxe in vergelijking met de Thermen van Caracaüa? Als men er heen rijdt, ziet men een halve stad van zware baksteengebouwen, 'n voorgevel van 'n 65 meter, zooals we er in heel ons land geen bezitten, onversierde, bier en daar in ruïne overgaande vierkante, enorme steenmassa's. Men overziet een geheel, ongeveer dubbel zoo groot als het Rijksmuseum. Een goed verstaanbare, Italiaansch sprekende custos vertelt, licht het te voren bestudeerde nog eens toe, ook met z'n duidelijke Italiaansche gebarentaal. Nergens ter wereld vindt men zoo'n badinrichting; een bouwwerk van liefst 3 kilometer in omtrek; met 'n ontzaglijke zaal voor koude, een paar dergelijke voor lauwe en warme baden, stoombaden. Dat had plaats in vrijwel tochtvrije, hooge, open zalen, elke zaal ruimte biedend voor 'n 1000-tal badenden tegelijk, met mooie, van marmeren balcons voorziene tribunes, loges, tribunes voor de athletische kampen, met een keizersloge, ingelegd met goudglas en lapis lazuli-mozaïek, EOME Hl 139 Afrikaansch marmer! Met tempels voor de goden, Hercules en Flora! Met warme-lucht-leidingen onder de vloeren, massageruimte en groote kazernes voor de gardesoldaten, de praetorianen. En tusschen die hooge, aan de ruïne van Brederode herinnerende zalen zonder dak — met als zoldering de diepblauwe Italiaansche hemel — dwaalt men, zaal in, zaal uit, 'n paar uren lang. Welk een weelde moet dat geweest zijn! Thans zijn de marmer-bekleedingen weggehaald, de dure mozaïeken uit de privé-baden van den Keizer, uit die der senatoren ook, geroofd, elders aangewend of in musea onder gebracht. Ik schiet even in den lach. Wat moeten al die lieden, wier namen vergeten zijn, zich toen gevoeld hebben. Mijn gemoedelijke koetsier heeft me toen den eeuwigen weg, de Via Appia, laten zien. Tusschen twee hooge, metersdikke muren gaat de oude, groote heirbaan van Eome naar Brindisi (met klemtoon op de eerste i N.B.). Daaraan lagen in den Keizertijd de vele rijke villa's met de kostbaar aangelegde buitenverblijven ! Nu hobbelt mijn huurwagentje over oneffen, groote keien tusschen die twee dikke, stokoude steenmassa's. Ik gun mij het genot ze in mijn fantasie aan te kleeden met gebruinde mannen in roodgerande, witte tunica's, met donkere vrouwen 140 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLTNI in lange peplons, als de flaneerende Parsi-dames 's avonds te Bombay nog zoo sierlijk dragen. En oh! ik zie ze, gracieuze gebaren maken, zooals Italiaansche vrouwehanden dat kunnen, wuiven met groen-blauwe pauweveerenwaaiers en palmtakken en bloemen strooien, anjers vooral, en rozen, als in 'n scherpen galop de gulden zegekar van den Imperator, van een dier wreede, somber-oogige, sensueele machtsfiguren, daar over die zelfde platte straatplavuizen voorbij daverde, van den Imperator, den gebieder, zinnend wellicht over veroveringen in verre, noordelijke landen, of bepeinzend nieuwe bestiale vertooningen, kampen van half weerlooze knapen tegen wilde dieren, orgiën van bloed. Nu ligt daar die in 312 vóór Oh. begonnen weg verlaten. Groene, kraaloogige hagedisjes jagen elkaar na in jolig spel tusschen de steenrichels en spleten. Bij de Porte San Sebastiano strompelt 'n afzichtelijke bedelaar, groet met bibberhand. Boven hem, in 'n hoog op den muur gebouwd huisje, leest men het na 2500 jaren nog leesbare woord: Columbarium. Even later staat mjjn wagentje stil voor de Catacomben van St. Sebastiaan. Een beminnelijk manneke in 'n monnikspij kliWln.lrt', «vn sn.nrln.lftn flft Tmnrfc nit. 'n naar ROME III 141 lachende, grijze oogen kijken uit 'n bleeken, bruingebranden denkkop diep in de mijne ; hij haalt kaarsen, gaat mij voor, door 'n kerkje eerst, dan dalen wij af. Of ik in 't Engelsch of „Neen, spreekt u maar Italiaansch; als u te vlug spreekt, zal ik wel waarschuwen." Hij knikt even: De catacomben! Alweer fluistert rnij 'n stem in: Daar vrindje, daar heb je ze nu. Wij dalen dan af, eerst hij, dan de drie of vier andere bezoekers. Wij dalen steeds, gaander^ na gaanderij, vier étages diep, al maar langs smalle, lage gangen over uitgehouwen rotstrapjes. Alleen onze kaarsen werpen schijnsels op de bruine, enge holen. Met gloeiend enthousiasme, vol geestdrift voor zijn geloof, zijn Kerk en zijn arbeid, als ontdekker en man der wetenschap, vertelt hij in zijn mooie, zangerige taal van de gruwelijke vervolgingen, in de twee eerste eeuwen vooral, der arme Christenen, die daar in diezelfde duffe, vunzige gangetjes leefden en hunne gebeden en psalmen opzonden, in die zelfde vochtige crypten hun geliefde dooden begroeven in smalle kastjes, uitgehouwen in de rots, die dan dichtgepleisterd werden. En hier staat — de kaarsen belichten het — telkens weer aan, in het Latijn of in het Grieksch (de eerste Christenen kwamen veelal via Griekenland uit het Oosten) dat „hier Petrus 142 NAAR HET LAND VAN MXTSSOLINI en Faulus hebben gewoond", dat Petrus en Paulus „bier geweest zijn". Telkens weer aan leest men de ingegriffelde woorden. En dan, bevend van 'n devote en extasiale emotie, de kaars hoog in de trillende, magere vingers, belicht hij eindeüjk de twee kleine, onderaardsche husekes, waarin „zij", Petrus en Paulus, eenmaal gewoond en geleefd hebben, belicht, nerveus en met mooie, pieuze gebaren een inscriptie, betrekking hebbend op hun tijdgenoot en vriend Hermes, die getuigt van hun mede-aanwezigheid Dan citeert bij ten slotte het gezegde van een geleerden professor, die hier op dit, voor het Christendom zoo heilige, voor het Christelijk geloof zoo waardevolle plekje grond (pas sedert 'n 5-tal jaren blootgelegd) ten slotte uitriep: Quel che ho veduto cogli occhi e toccato con le mani! (Wat ik met eigen oogen gezien, met eigen hand aangeraakt heb!) Wat mij betreft, ik had voor mijn gevoel deze overtuiging niet noodig, geloofde en geloof wel degelijk aan het bestaan van deze Apostelen en van het historische bestaan van ' Jezus van Nazareth, ook al zijn de bewijzen daarvoor zeer gering. Dit alles is immers zóó recent. En er zijn zoovele oudere gebeurtenissen, die eveneens moeilijk te bewijzen zijn en toch allerminst tot het rijk'der legende worden teruggewezen. Hier rome m 143 ter plaatse geeft men zich rekenschap, dat de vaders en grootvaders dier mannen de eerste apostelen moeten gezien en gekend hebben als tijdgenooten. Ik stel mij voor, voel en begrijp, dat hier bittere ellende geleden is door deze groote mannen, deze arme, arme eerste Christenen, vervolgd als wilde dieren, hier levend in duistere holen en waarschijnüjk slechts steelsgewjjs of bij nacht naar buiten zich wagend. Geleefd in bitter üjden en onophoudelijke vreeze. Ben vreeze niet zonder oorzaak, want zij, die Menschenliefde en Zachtheid predikten, werden als omhelzers van deze, toen ongekende leerstellingen door verdierlijkte machthebbers en weerzinwekkend wreede tijdgenooten als ongedierte vervolgd en aan de wilde dieren als aas voorgeworpen. De ontzetting van het colosseum heb ik eerst recht in de catacomben doorvoeld. Het is mij niet gelukt 'n sfeer te leggen in het Gouden Huis van Nero, 'n labyrinth van twee meter dikke muren, waarboven Trajanus 'n nieuwe kolossale badinrichting heeft gebouwd ; maar de intact gebleven ronde toren van Caecilia Metalla, de vrouw van Crassius, een nicht van een der keizers, aan de Via Appia gelegen, is nu nog een der imposantste graftombes van Itaüë. Daar achter ligt de goud-doorzonde, 144 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI eenzame Campagna, waar herders met schapen over dwalen als op zoovele honderden van schilderijen, met, als achtergrond, de Albionsche en Sabijnsche heuvelen en heel ver in het wazig verschiet de lusthoven van Frascati en Tivoli. Het Palatino, de heuvel, waarop Eome is ontstaan. Ik wilde geen gids Maar één hunner heeft me glimlachend gevolgd, wachtend geduldig op zijn prooi. Zonder gids is het ondoenlijk, wan( ook hier en hier vooral is alles op en over elkaar gebouwd. Ik heb hem gezegd: Geen vreemde talen radbraken. „Allright Sir!" was 't antwoord. „Nee", zeg ik, „draai in 't Italiaansch af. Als ik je niet begrijp, zal ik 't wel zeggen en alleen als ik u iets vraag. En geen 60 Ure, zooals Pierpont Morgan u smeekte om aan te nemen, geen 50, geen 40 maar 20. En als je blijkbaar niets weet, vervalt aUes." „AU , Si-si, signore!" heeft hjj gezegd en toen begon het wezen je verstond aUeen maar CalUgala en Teibierius en dan weer CaUigala, alsof hij de rijtuigen dier heeren afriep. Ik gaf hem 5 Lire, toen nog 5, wenkte Adieu! Maar hij bleef. „Ga weg, ganz gefahrliche Mittel-Buropaer", maar hij bleef. „Teibierius, doppo Domitian, Septimus Severus. Primo Eomulus Eemus, doppo ¥ Toen heb ik hem met list weggekregen. „Die twee eerste koningen Eomulus en JuUa" (en rome ni 145 Remiis) verbeterde hn. „Goed", zeg ik, „Remus dan maar, die zijn immers door 'n gans van het Capitool gevoed." „Nee", zei hn. „Nee, nee, door 'n wolvin". „Nee," zeg ik, „dat dachten ze eerst, maar 't is 'n gans geweest. Wij hebben nog het woord vinod'oca, ganzewjjn en " Toen heeft hg z'n smerige diploma getoond. „Woudt U mij nou leeren, hoe Rome ontstaan is?" Ik knikte ernstig van ja. Toen heeft hjj zich omgedraaid en is in grooten toorn gegaan zijns weegs. Ik was hem kwijt. Ben toen het Circus Maximus gaan zien, waar niet minder dan 500.000 menschen in konden zitten!!! Gelukkig heb ik toen een echten professor met Engelsche ladies gevonden; vroeg eerst, of hjj gids was. Nee, hij was professor. „Mag ik dan mee?" heb ik gevraagd. „Jawel, tegen 15 Lire per morgen ; ik houd lezingen on the spot", was zijn Italiaansch-zakelijk antwoord. En deze allergezelligste conférencier heeft me toen zijn Falatino netjes met zijn stok aangewezen en verklaard. Hoe ze hier< in 750 v. Chr. van de Aïbijnsche heuvels zijn gekomen en eerst een simpel vierkant blokhuis van steen bouwden, met grachten er omheen en heidensche tempels oprichtten, als die van Jupiter en later, in 300 v. Chr., die van Cybille en een Paedagogium (opvoedingsinstituut). Hoe Augustus (28 v. Chr. tot Naar het land van Mussolini 10 146 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI 14 n. Chr.) boven op die fundamenten enorme paleizen bouwde. Daarna Hadrianus en Septimus Severus. Hoe een Engelscbe vandaal, Mills heet de onverlaat, boven op Augustus' paleis 'n foeileelijke villa heeft neergezet, hoe de Farnese's en Barberini's er ook — zij het ook zeer mooie—lusthuizen bouwden, enz. enz. Daar vóór nüj, over het wijdsche landschap, loopt de Via Appia naar de Middellandsche en naar de Adriatische Zee. Dat was de oude militaire weg der Bomeinen, de aorta van hun macht, die voerde naar het Noorden, naar het land der Bataven, naar Gallië en Engeland, en anderzijds naar Klein-Azië en Byzantium, Zuidwaarts naar Eeggio, over Sicilië naar Egypte en Marocco Dat beginpunt van het oude spinneweb der wereldmacht van Eome ligt daar vóór mij. Wat lijkt het overzichtelijk nu alles! Daar vlak bij ligt het oude kerkje van den monnik Gregorius (later de beroemde Paus Gregorius), waar hij de eerste Angelen zag, goudlokkige, Britsche jonge mannen en toen uitriep: „Dat znn geen Angelen, maar engelen!" Op dat moment ontstond bn' hem het plan om in die landen het Christendom te prediken, een taak, die Petrus, die daarvoor te oud was geworden, hem opdroeg. XIV. EOME IV Wie er in Engeland nog op een kansel is overgebleven? 't Lijkt wel, of alle vriendelijke Engelscbe cnrates en vicars nier in Eome zitten, 't Krioelt er van Engelscbe dominees. In mijn hótel hebben twee dier heeren het voortdurend met elkaar aan den stok, over golf en cricket natuurlijk èn over 't punt: Is Gregorius in Kent begonnen het Christendom te prediken, toen Koninginne Ethelburd de Britsche kroon op het fijne, smalle hoofdje droeg, dan wel is dat in Glastonbury in Wales geweest. Ze willen mij beiden overtuigen en ik zeg aan elk hunner om den anderen dag, dat ik tot hun opinie begin over te hellen. Dat houdt den strijd frisch en van mij zeggen ze, dat ik méér er van weet, dan ze gedacht hadden. (Ik steek over en weer veel op). In de zoldering der paleisruïnes zijn meestal tusschen de balken en kinderbalken rozetten aangebracht. In het paleis van Nero waren die vierkante vakjes van ivoor en de roset in het midden kon er uit de hooger gelegen verdieping worden uitgelicht. Wanneer nu de 148 NAAR HET LAKP VAN MXTSSOLINI orgiën en bacchanaliën de duizelingwekkende hoogte begonnen te bereiken, welke in die dagen gebruikelijk was, maakten de slaven die rozetten los en strooiden een regen van rozen over de aanliggende dischgenooten, daarmede de meer intieme faits et gestes verbergende. Vandaar — is het niet aardig! — de uitdrukking „sub rosa". Dat de oude Romeinen leefden, zooals zij deden, is niet te verwonderen. Na den dood was, zoo meenden zij, alles uit, ergo genoten zij van alle mogelijke materieele en physieke geneugt en des levens. Als de dood kwam, was het afgeloopen. Daarom schreef 'n Romein dan ook op z'n graf: Vale! dat wil zeggen: Vaarwel! Het overrijke Rome wemelt van museums en kunstschatten. Van de galerijen noem ik alleen maar enkele namen, als de Doria Galerij, de Rospigliosi, de Barberini en de Borghese. Het paleis Baiberini met de zich daarin bevindende galerij büjf ik dankbaar voor het opvangen van 'n breede, blauwe bliksemschicht, welke door een der afleiders keurig is opgevangen. Het eenige ongemak was, dat het Paleis en ons hótel, dat er naast ligt, 'n paar uren in donker lagen. Ben ooggetuige vertelde van 'n andere kortsluiting, die hij had meegemaakt op het hofbal, toen het Spaansche Koningspaar in EOME IV 149 Italië te gast was. Ben kwartier lang stonden de honderden gasten in duisternis en toen het licht weer aan was, gingen de beide Koninklijke families in race-tempo voorbij en weg. Men vreesde n.1. boos opzet en een mogelijken aanslag. Ik heb de Villa Borghese bezocht op denzelfden dag, dat ik het Cast/ello de San Angelo had bezichtigd. En die tegenstelling was ook alweer 'n relevatie, aanschouwelijk onderwijs. Ik ben verrukt van de Villa Borghese, het heerlijke lustverbüjf, in 1615 door Kardinaal Scipione Borghese begonnen. Van buiten 'n groot, eenvoudig buitenverblijf, zooals wij ze ook in ons land hebben gekend, doch van binnen 'n intact gebleven voorbeeld van de luxueuze scheppingen uit den bloeitijd der kunst. Ik had even te voren een der mooie, moderne, particuliere huizen van Eome, onze Nederlandsche ambassade, bezocht en er de vele kunstschatten mogen bezichtigen. En dan is de vergelijking nog frappanter. Zoodra men binnen is, daalt uit die hooge zalen de bekoring neer, die u geheel in haar maoat neemt. De met schilderijen versierde plafonds, in weelderige lijsten en vakwerk bijeengehouden, spreken niet en evenmin de wanden. Maar die wanden zijn een weergaloos unicum, 'n bijeenvoeging van inheemsche en 150 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI exotische marmersoorten, afgewisseld door basen hantreliefs, dessus de porte van speelsche cherubijntjes rondom medaljons en uitgevoerd in twee hoofdkleuren, geel en gris-perle. Daaruit is dit warm-roomkleurige geheel verkregen met aanwending van Cararisch en gris-perle marmer, porfier, oriëntaal, albast, Afrikaansch en het lichtcrême maanlicht-marmer, het al sporadisch gesecondeerd door Pompejaansche paneelbescbilderingen. Daartegen komen de in alle zalen prijkende, vaak wereldberoemde beelden en groepen zoo idyllisch uit, dat men het heele, groote gebouw urenlang dóórgaat zonder vermoeid te worden. En dat zegt wat in deze doolhoven van kunst. En telkens weer, als men tusschen de deurkozijnen van „giallo antico" weer 'n andersgedachte zaal betreedt, treft de rijkdom der architectonische phantasieën. Namen van meesterwerken, als de Venussen, marmerreproductie van de beeldschoone Pauline Borghese, de zuster van Napoleon, zittende in de madame Eécamier-houding op 'n marmeren rustbed?! De hoogstaande groepen van een Bernini, eminent van compositie, techniek en psyche-uitdrukking, als la Verita! Paul Veronese's Johannes de Dooper? Titiaan's Heiüge en profane blefde! Ik mag er niet aan beginnen ROME IV 161 's Middags naar het Gastel San Angelo. Aan den Tiber heeft Hadrianus het geweldige ding neergezet, 'n plompen, ronden toren, toen bestemd voor zijn graftombe, 'n heerüjkknoestigen, stokouden, loggen steenklomp, waarin de keizers van 138 tot 217 na Chr. zijn bijgezet, te beginnen met hem zelf. Staat er nóg! Spiegelt zich na 2400 jaar nog even trotsoerkrachtig en knotsig in de bruingele rivier; staat er als een worstelaar-kampioen, zegebewust, ongenaakbaar, onverwoestbaar als 'n Pyramide. In 420 werd het bij de stadsmuren aangetrokken. De stadsmuren, die nog altijd Eome geheel omsluiten!! (iets wat men allerminst verwacht zou hebben). Gregorius' vesting was het, nadat het geslacht Crescenzi er tot in de 10e eeuw in had gewoond. De Orsini's bezaten het tot 1317. Eienzi hield er zich schuil, kortom, het bleef in de macht der Pausen van 1400 tot 1870 Over dit eene brok steen zou men een lezing kunnen houden. Door de meters dikke muren wentelen trappen, men gaat er langs blijden, beukelaars, kanonnen voor steenen kogels, meent, in 'n lange zaal staande, 'n spijskokerjj te zien. Het blijkt een 30-gaats steenen fornuis voor kokende olie te ziïn, om de belegeraars mede te begieten. Over 'n touwafsluiting heen kijk ik in 'n donker antiek-gemeubeld slaap- 152 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLIN salet, waarin 'n genoegelijke twijfelaar onder baldakijn. „De slaapkamer van den paus!" dondert de stem van 'n bewaker. „Hè! Wablief! B un letto cunctatore, esitatore", probeerde ik, hevig kleurend. „Maar man, dit is 'n twijfelaar, daar helpt geen lieve vader of moeder aan." Si, si, Signore" zegt de man, die de uitmuntende vaderlandsche gewoonte van het pruimen niet kent en dies zijn peukje opkauwt. „Ge vergist u, baardige zuiderling", zeg ik zacht. „Toch niet, heer, de pausen waren vroeger gehuwd", corrigeert hij. 't Is waar, ik was het glad vergeten. In de gruwelafdeeUng (zonder bijbetaling) kom ik in 'n koepelvormige, zuiver ronde cel. Opeens valt tot mijn schrik achter mij de deur in 't slot en 't licht gaat uit! Ik sta opgesloten in 'n diepe duisternis! Daar ontbrak nog maar 'n Bouwmeesterlijke hoonlach aan ... De emotie duurt 5 seconden. Toen kwam mijn peukjekauwer weer ten tooneele; het electrische lampje ging weer aan. Toen begreep ik het lesje. Hierin werden gevangenen opgesloten, het licht ging uit en dan bleven zij in die zwarte duisternis, binnen die ronde, egale, dikke, geluidlooze muren tot het bittere einde! Tenzij ze werden ROME IV 153 uitgehongerd tevens. Ik heb in het Verre Oosten veel gerafineerder inventies gezien; maar die gladde wanden, die gelnidlooze duisternis was wel 'n zeer verfijnd middel om 'n mensch krankzinnig te maken. Hij laat nüj gaten zien in den vloer. De gevangenen werden hierin geworpen. 50 Meter lager de Tiber. Ploem. Afgeloopen! „Prettige tijd", zeg ik. Hij grinnikt van ja. Van de tinnen van den steenkolos kan men de overdekte gang weer volgen, die leidde naar het Vaticaan en hier heb ik ook gezeten in den koepel, het stok-oude bibliotheekje, waarin de Pausen zich vroeger afzonderden, 'n heerlijk Tusculum. 's Middags wordt mijn kamer gedaan. De stof stijgt in wolken op. Na mijn schrijftafel in 'n soort giro-inrichting te hebben omgeschapen, zoodat alles in de war is, werpt ze noj 'n langen, donkeren blik toe, trippelt naar de kast op haar keurige, hooge stelhakjes en laat haar prachtige tanden zien. Het zijn schilderachtige, vreeselijke wezens, ze trouwen denkelijk met gidsen en brengen dan vermoedelijk weer levende gidsen voort. Daar de kamer onbewoonbaar is, ga ik weer uit. In de straten van de millioenenstad waren reinigers rond, zelfs op Zondag; zeer pittoreske vieze heertjes, voorzien van 'n klein blikje of mandje. 164 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI Den inhoud stapelen ze hier en daar in tabernakelvorm op en verdwijnen dan weer vergenoegd en zielsgelukkig. De zag heden in 'n vrij „nette" straat vijf wijnmanden vol van hun studiemateriaal. Ook de gasthuizen, die ik bezocht, zijn primitief in vele opzichten, onhygiënisch en slordig. Op stof is men hier zuinig bbjkbaar. Vandaar misschien, dat er zeven Rome's boven op elkaar gebouwd zijn. Wat valt er hier nog veel op te graven. Op den Palentijnschen heuvel liggen uog 9 kilometer ruïnes, het huis van Nero is nog lang niet blootgelegd, de Catacomben zullen nog vele tientallen jaren werk geven! Een bezoek aan het prae-historische museum is dan ook, waar men hier zulke rijke mijnen heeft, die nog dageüjks mooie dingen opleveren, zéér de moeite waard. Door een speciale permissie heb ik het mooie park en een deel van het paleis Pamphili kunnen zien. De prins is nog een der weinige rijken hier in Italië, waar de oude geslachten hun paleizen moeten verhuren of slechts ten deele bewonen. Ik ontmoette prinses Joesoepof, de moeder van den jongen officier, die den vreeselijken Easpoetin uit patriotische redenen doodde. Zij ook, eenmaal bezitster van een onmetelijk fortuin, woont thans bij prinses Eadziwil, doch doet in stilte enorm ROME IV 155 veel goed aan haar arme landgenooten. In de kringen der upper-ten is weinig energie, veel décadence. Er wordt te hoog geleefd, de zeden zün zeer bedenkelijk, chacnn heeft znn ehacune, 1'ami de la maison is hier schering en inslag. Een proces, waarbij jongelui uit de oudste dynastische geslachten betrokken zün, beschuldigd van valsch spel met gemerkte kaarten — ST.B. met behulp van clubbedienden!!! — wordt in den doofpot gehouden. Men heeft een amico zoodoende van 40 millioen lire ontlast. Ik had interessante gesprekken met professor Antonielli en professor Caltrena, museumdirecteuren, die mij specimen van vervalschte oudheden lieten zien, waarin handel wordt gedreven door menschen met klinkende namen, 'n Treurige toestand. Ik liep eens 'n antiquiteitenwinkeltje in, waar ik (kenneüjk vervalschte) Corintische en Etrurische vazen zag staan. Eeuzepotten van 'n 80 c.M. doorsnee, hier en daar gelijmd en bijgelapt. Een enorme vaas met dansende athleten en bacchanten er op, was blijkbaar gegarandeerd gloednieuw, maar expresselnk stuk geslagen en weer ineengekalefaterd en met „stof der eeuwen" bedekt. Ik schoot er op aan, „Groote Goden, knk 's, wat 'n verrukkeüjk begeerbaar voorwerp!! How much?" vroeg ik daarna in 't Engelsen. 156 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLIN] „Tienduizend vijfhonderd lire", zei de vette koopman, rookte z'n stinkstok bedaard verder en keek mij niet aan, doch rustig naar buiten. Had ik 500 lire gezegd, dan had ik er denkelijk aan vastgezeten. Ik zette mnn allerdomste gezicht, begreep niet, haalde 10 Ure en 50 c. uit mijn beurs en bood dat vriendelijk aan. 't Gevolg overtrof m'n stoutste wenschen, ik was er betrekkelijk snel weer uit. Terwijl ik hedennacht den slaap des rechtvaardigen genoot, is het lijk van Paus Leo XXII in alle stilte van den Sint Pieter naar het Latheraan overgebracht, wijl bij de overbrenging van het üjk van den vorigen paus het socialistische volk een coup de mam probeerde, zich van de kist wilde meester maken, om die in den Tiber te werpen. Vijf jaren geleden was de toestand zóó, dat het voorschrift gegeven was geen priesterkleeding op straat te dragen. Onder Mussolini is dit echter weer veranderd. Koning en Paus zijn gezien en bemind. Aan Z. Heiligheid wordt door een deel van het volk groote eerbied bewezen, te meer wijl Z.H. de leus heeft verkondigd, dat de Kerk zich niet dan noode met de politiek behoorde te bemoeien. Ook de prelaten zijn in groot aanzien. Ik had het voorrecht met Z. Bm. kardinaal van Bossum over de hedendaagsche zeden en gewoonten te spreken. ROME IV 157 IROME IV 1£7 Toen de kardinaal op een gegeven moment oprees, stonden alle aanwezigen op en heeren zoowel als dames deden voor hem een kleinen knieval. Merkwaardig zün de tangeerende lijnen tusschen Vaticaan en Quirinaal. Wanneer de gezant bij het Hof ontvangt, worden daarbij geen kardinalen gevraagd, evenzoo ontmoette ik bij den gezant bij het vaticaan geen enkele autoriteit, die tegelijk met de geestelijkheid een bezoek bracht. Eenmaal, in strijd met het protocol, ontmoette de kardinaal v. Eossum onzen gezant bij het Hof. De kardinaal dacht even na en, faisant bonne mine, meende, dat een gezantschapswoning neutraal terrein was. De heeren, beiden oud-Zwollenaars, spraken weldra zeer onderhoudend over hun vaderstad, geraakten geheel op dreef. Of dat winkeltje nog bestond, dat ze uit hun schooljaren kenden, of dat straatje er nog was? Enzoovoorts. Waarom zou het ook feitehjk niet zóó zijn? Beter gezegd: zoo zoude het, vooral heden ten dage, zeer zeker moeten zün. Onze mundus is maar een kleine mundus en vita brevis, niet waar? Bovendien hebben Kerk en Staat elkander noodig. XV. BIJ DEN PAUS Op 247 October wil ik 'n museum zien, maar 't is dicht. Alles is dicht. Het is de herdenkingsdag van den opmarsen der Fascisten. De publieke gebouwen, de trams, vele huizen vlagden en ik ben voorbij het Colosseum, langs de Porte Pia flaneerend, naar de groote revue der zwarthemden gaan kijken. Elke groep, ook de compagnieën der diverse wapens van het leger, kreeg 'n ovatie; de carabinieri (politie) en de bersagüeri met de bekende haneveeren op den hoed vooral, maar de oude generaal Farra ontketende een donderend hoera. De meeste Fascisten zagen er intelligent, vastberaden uit, enkele aanstellerige knapen uitgezonderd. De beroepssoldaten, steviger, beter doorvoed, maken 'n rustiger indruk. De jonge garde, arme, nu al verpolitiekte kinderen, 'n soort Padvindertjes in zwarte hemden!? .... Zullen z\j als volwassenen nog 'n Fascistische Partij vinden? Veel zou ik er voor en tegen kunnen schrijven. Toch zal m. i. Italië op den duur geen dictator houden en vergeten, dat Mussolini Italië en een groot deel van Europa BIJ DEN PAUS 159 op het juiste oogenblik voor ondergang heeft behoed. Met zijn geschenk aan het volk, 'n reuze-schouwburg — m. i. nabootsing van bet stelsel „brood en spelen" — zal hij het niet bereiken. In het volksgedrang vele opgeschoten knapen met knuppels en hondezwepen zelfs. Dat zal het graf van de Zwarthemden worden, hun aanstellerig, hun geweldslust, hun bravour! Het gros der Italianen is wel schreeuwerig en opvliegend, maar ze znn goedlachs en vrooUjk, houden van hun plaatsje in de zon. Of ze echter energie genoeg voor 'n revolutie zullen bezitten? Misschien bestendigt hun gemakzucht wel het status quo. Toch blijft het 'n lastig te besturen ras, onverschillig, langzaam, lui, avontuurlijk en losbandig zijn de onderste lagen der maatschappij. Bij een mooie film, Nerone getiteld^ gingen de deuren van den 3en rang open voor 'n nieuwe serie! Groote goedheid wat 'n bende onbeschaafde vlegels drong daar als 'n troep Hunnen naar binnen. Onze Kardinaal v. Bossum was eens in 'n trein, welke door zoo'n tierende horde werd bestormd. Z. Em. met diens secretaris hebben zich, naar hij mij vertelde, met achterlating van hun paraplu's, iD een ander deel van den trein in veiligheid moeten brengen. Voor loketten, bij tourniquets, moest ik vaak m'n 160 NAAR HET LAND VAN MTJSSOLINI elleboog jeB schrap zetten en 'n heup je gebruiken. Dan is 't dadelijk uit. Ze probeeren het maar. Een nüjner vrienden kreeg door bemiddeling van 'n Staatsraad 'n huis. ïüj ontving hem, zooals voor zijn rang paste: „Ik mag Uwe Excellentie zeker dezer dagen weieens 'n bewijs van erkentebjkheid doen toekomen voor de moeite, die Uwe Excell " „Vijf percent", viel de hooge man hem in de rede. „Pardon", zei nnjn landgenoot, toen in eens van vizier veranderend, „de usance is 3 percent." En dan lachen ze maar eens. 't Is niet erg. Je ken 't toch wel 's probeeren, niet? Door bemiddeling van onzen gezant bij het Vaticaan had ik een audiëntie bij den Paus gevraagd en gekregen. Zulk een bezoek leek nuj 'n waardig slot van nnjn verbüjf. Niet echter zooals vele Yankee-ladies, „to do the Pope". In mijn hótel waren 'n paar dames buitengewoon zenuwachtig in de weer. Twee dagen na de aanvraag, kwam op eens de toestemming. In allerijl moesten toen zwarte japonnen tot de ooren toe potdicht worden gemaakt met een zwarten sluier. Er mocht geen stukje rose te zien zgn. Vandaar 'n va et vient van auto's met boodschappen over versieringshulsels, geloop van chasseurtjes, doozen en nog eens doozen. BIJ DEK PAUS 161 Of ze 's Pausen voet moesten kussen ? vroegen ze mij. „Ja", heb ik gezegd, „en u moet barrevoets gaan." (W\j zijn nadien gebrouilleerd). Ze kregen ten slotte de uitnoodiging met 'n prentje er bij, illustreerend, hoe de sluier moest gedragen worden. Maar ook mijn beurt kwam. Ik heb 'n auto besteld, ben diverse poorten doorgereden en had intusschen gelegenheid allerlei uniformen en eostumes op te merken, vooral vele mooie geestebjke gewaden. Bij de groote hoofdpoort beduidt een gendarme met rechtopstaande, roode pluim op den steek, den chaffeur te stoppen. De pauselijke brief wordt nagekeken. Dan openen zich de deuren en dan gaat men weer verder. Dwars voor 'n andere porte cochère staat 'n hellebaardier. Weer controle, de lange hellebaard wordt geschouderd, de toegang is vrij, de deuren gaan open. Ten slotte komt men op 'n binnenplaats en na nog een laatsten blik op de kaart mag men het gebouw binnen. Trappen of lift? Ik kies de lift, kom eerst in 'n met Etrurische fresco's beschilderde galerij, met lichtblauwe plafondmedaljons, heel teer en mooi, vervolgens in 'n groote zaal met parketvloer, waarbij 'n vestiaire. Bij de zaaldeur 'n pauselijk soldaatje; daar binnen stappen twee vervaarlijk groote kerels, Uffieiale dei Gendarmi in alta uniforme, met zevenmijlskaplaarzen, in witte spanbroek, Naar het land van Mussollnl 11 162 NAAR HET LAND VAN MÜ8B0LINI enorme beremutsen op, in groote passen op me af, nu en dan kletterend met 'n geweldige sabel. Zeer, zéér, decoratief die heeren Gog en Magog. Dan begint bet wachten. Hooge geesteüjken in mooie kleedij, 'n kamerheer met steek en degen en sterk naar bretels verlangende pantalonio, die niet — en een Oameriere di Cappa e Spada, die zéér decoratief was, met znn zwarte baret met zwarte pluim, Spaanschen rol-kraag, zwart fluweelen kort wambuis met witte kanten opslagen, zwart broekje en dito lange hozen. Hem sierde 'n degen a la Francois . I, zwierig aan 'n zwart fluweelen bandelier gedragen. Over de borst 'n driedubbele ketting met roode edelsteenen. Deur in, deur uit kwamen zjj en gingen weer heen. De Zwitsers, de „TJfficiale Guardia Svizzera" in hun tenuta di mezza gala vond ik het kranigst. Hun wambuis, pofbroek en kousen granaatrood; een Spaansche helm met kruivende, Uchtroode vederpluim dekte het martiale hoofd, trots en fier uitkjjkend boven den stijven plooikraag. Ook passeerde nog de „Commandante" van de üjfgarde. Dit was wel het schilderachtigste costuum: Boven die zelfde Bordeaux-roode pofbroek en kousen 'n blinkend stalen harnas en 'n wapperende, witte vederbos op den kloeken Spaanschen helm! Kranige mousquetaire! Het penseel van 'n BIJ DEN PAUS 163 Frans Hals waardig. Geestelijken uit alle deelen der wereld, uit China, uit Peru, monniken in het wit met gouden kwast op den rug, in het zwart, in het paars, 'n bisschop, 'n kardinaal zelfs in z'n prachtigen kardinaalroode mantel van 'n zeldzaam warm, zwaar, imposant rood, waarover even 'n violette schemer trilt, passeeren, haastig soms, meestal statig en rustig gaande, de zaal. Na een kwartiertje kom ik met 'n twintigtal anderen (niet allen in rok en lang niet allen naar den eisch gesluierd, zelfs een heer in donkergrijs pak) in een kleinere zaal. En alweer begint het wachten. Eerst stilte, maar wachten maakt ongeduldig. Allengs beginnen fluistergesprekken, daarna is het praten algemeen. Gog en Magog stappen sporenkletterend heen en weer Maar dan komt vry snel 'n kleine groep Vaticaaiibedienden, heeren van het gevolg. Zijne Heiligheid de Paus wordt aangekondigd. Dan is het doodstil. Een kleine non slaat kruisjes. Dan komt Hij binnen, stapt tot voor den kring en ik zie in een vriendelijk gelaat. Een man van middelbare grootte. Even houdt hij stil, begint vervolgens den ommegang, langzaam, voet voor voet schrijdt hij langs de rij, steekt telkens de bleeke, welverzorgde hand uit met den grooten ring, waarin 'n licht violette steen flonkert. Eenige nonnetjes van de Philippijnen kussen den ring hartstochtelijk, 164 NAAR HET LAND VAN MTJBSQLINI anderen beroeren dien héél even maar, trillend van extase, zeer vluchtig, of effleureeren de hand ; anderen nog kussen daarboven slechts, simuleeren 'n kusgebaar, dat zijn de niet-Katholieken. Toen de ommegang volbracht was, stelde de kerkvorst zich weer op, aan het begin van den cirkel, hief de twee vingers zegenend op en sprak den zegen over allen uit. Daarop 'n halve minuut van stilte, men ziet de ruggetjes der nonnen bevend schokken; de emotie is wel groot nu. Dan, vrij snel, schrijdt de kleine stoet verder, verdwijnt door een hooge deur, Vrouwen beginnen rad te spreken, kussen elkaar, opgewonden, de oogen glinsterend van extase, vertellen elkaar van het heerlijke, heilige moment, waar ze wellicht jaren naar gesnakt hebben en gehunkerd. Ik verkneuter mü er in, het is zoo deugddoend om menschen in blijde extase te zien. De Paus zag er vermoeid en verstrooid uit. De gelaatstrekken, het kenmerk dragend van 'n oneindige goedheid, waren triestig, afgemat. Ik heb voor dezen man met de zoo mooie beginselen, voor de schoone, smetteloosreine figuur van Z. H. Pius een groote achting en ben blijde Hem gezien te hebben. Het deed mg leed te hooren, dat de Paus reeds van 's morgens 7 uur af en dan weder te 9 uur en daarna somwijlen nog twee a drie BIJ DEN PAUS 165 teer audiënties moet verleenen aan allen, die behoorlijk geaccrediteerd daarom verzoeken. Als ik de groote trap afdaal, langs de Zwitlers weer en een paar hunner in de tenuta di juartiere met dof-blauw wambuis en pofmouwen, de baret schuin op het hoofd, de lange ïellebaard in de forsche linkerhand, zie staan ceuvelen, als ik langs allerlei als middeleeuwiche lansknechten gekleede, gehelmde figuren, — als weggeloopen uit onzen 80-jarigen oorlog, — steeds maar verder afdaal de mooie, breede irappen, langs bruingepijde monniken, vuur■oode, Duitsohe, jonge geestebjken, langs inmendebjke, oude paters, mummelend in hunne jelig-witte baarden en weer door poorten en >ver stille hoven den uitgang opzoek, waar 'n »roep geel-blauwrood gestreepte garde-solda»n staan te praten, kom ik mijzelf zoo vreemd poor in m'n leelijken, zwarten rok, zoo geheel liet passend bij deze pittoreske omgeving uit vroeger eeuwen. Maar m'n auto, dien ik eenige extra-lires gegeven had voor het wachten, was weg. De jolige piraat bad dat buitenkansje niet willen nissen. De Carabinieri lachten even, *n Suisse lacht mee, 'n paar chauffeurs hebben evenaens schik. Ik lach ook. 't Is niet erg. We zijn au eenmaal in Italië. XVI. NAAR HUIS TERUG Ik begin, onverbeterlijke globedraver, die ik ben, alweer van Rome te houden en ook de taal begint wat bekender te klinken. Als ik lees, dat iemand olio di oliva adverteert, dan behoef ik geen Meyer's encyclopedie meer op zak te hebben, weet dan subiet, dat het om olijfolie gaat. Zoo nu en dan, nu ja dan weet je, dat je ,,in den vreemde" bent. Zoo heb ik eens bij het nakijken van 'n rekening voor 'n noenmaaltje een post van 20 Urecentimes gevonden voor senapia, de senap der bevriende Zweden, de mosterd, door welke Zaandam beroemd werd. Dat krijg je bij Kemper zoogoed als gratis. Aan bedelaars kan ik ook nog niet wennen, ze büjven je groeten en „hinderlijk volgen". Wijlen professor Buis hield ook niet van hen. Het is gebeurd, dat hij, uitgaande om college te geven, een lastigen bedelaar afscheepte op de hem eigen beschaafde manier, zeggende : „En nu ten slotte, proletariër, wend u tot dezulken, die meer tijdsruimte ter beschikking hebben om uwe nooden te lenigen. Vaartwel!" NAAR HUIS TERUG 167 Ik kan mij in 't Italiaansch niet zoo keurig uitdrukken, helaas. Jammer genoeg moet ik weer huistoe, begin afscheid te nemen van geliefde plekjes als de trappen van de Trinita-kerk, ben voor het laatst geweest op het Pincio, een hooggelegen parkje, van waar „tout Rome" de zon ziet ondergaan, de nobilta, in auto's en equipages gezeten, flirtend en babbelend, totdat het landschap zich in den blauw-fluweelen avondmantel gaat hullen. Vele Romeinen komen daar, vooral na 'n warmen dag, wat lucht happen, de heerlijke Italiaansche lucht, die je vooral vindt in de bouchées a la reine, de vol au vents en de roomsoezen, want daar zit als regel niets in. 't Is niet erg! Mgn twee oude Karolingertjes werken als paarden, weten nu zoowat van eiken beroemden kunstenaar, in welk jaar na Christus hg gevaccineerd werd, komen altijd thuis met avonturen en verhalen, brengen adressen voor me mee. Ik moest Kweksen zien, meenden ze. Ik zeg: „Wacht 's even, is 't daar fatsoenlijk, netjes, kan ik daar wel heen? Waar ligt dat?!! Tot hoe laat is 't open. „Good gracious, don 't you know Kweksen?" „Spelt u 't eens", zeg ik, achterdochtig. „Sie-ee-aar-ee-sie-es-au-en" zeide de oudste. „O! Caracson! Juist, juist, Caracson, in 't 168 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI Zuiden van Frankrijk. Jawel, jawel!" Angelsaksische menschen kunnen zoo gezellig in 'n vreemde taal omwroeten. En mijn twee oude schattebouten hebben er al bijzonder slag van. Hedenavond zijn ze pas tegen halfnegen in de eetzaal gekomen. Ze hadden weer een avontuur gehad. Ik zeg : is 't geschikt om verteld te worden? Vertel het me anders maar liever niet. Maar ze brandden van verlangen, ratelden alle twee tegelijk, elkander bij het luchthappen het woord afsnijdend en dan zoo verder elkander telkens opvangend, zooals alle oude dames doen, die lange jaren samen gewoond hebben. Ze waren 'n kerk ingegaan en opgesloten geweest. — „Great Scot", zeg ik, en wat toen?" Toen hadden ze de hoofddeur, die met 'n slagboom dichtging, opengestooten „En toen", viel de jongste in, „stonden wij wéér voor 'n hoog hek." Toen waren ze 'n gangetje ingegaan, waar de non in verdwenen was, maar het liep dood, „AfschuwéUjk! Toch geen vleermuizen of valluiken?" interrompeer ik, maar ik krijg 'n bestraffend tikje met Tani's Guide to Eome op m'n arm. ,,No, no, maar het was al zoo donker en je kan nooit weten in zoo'n Eoomsch land , toen heeft mijn zuster " „Tes, toen heb ik, want ik heb daar wel van NAAR HUIS TERTJO 169 gelezen, weet u, met nnjn hand langs den wand gevoeld en geklopt en toen heeft nnjn zuster " „Ja toen heb ik 'n veer gevoeld en de waöd klonk zoo hol ook en toen draaide dat paneel open en toen zagen we " ,,'n Skelet met vurige oogen en *n kat op haar kop", suggereerde ik beleefd. „You be quiet. No, 'n kloostertuin en toen hebben we de nonnetjes gevraagd om ons er uit te helpen. And here we are again", zeiden ze tegelijk, de twee dappere oudjes. Ik heb ze toen op 'n fleseh oude Orvieto van 1911 getracteerd. Maar ze vonden die niet zoo goed als ik, het ging zoo in de beenen zitten, zei de oudste. „Post hoe, ergo propter hoe", zei ik halfluid. Elke dag wordt ten deele aan een der prachtige, rijke musea gewijd. Uren kan men dwalen in het groote Lateraan-museum, zich nu en dan verliezend in 'n bizonder tot u sprekend voorwerp, 'n oude, vroeg-Christelijke sarcophaag, 'n klein, afgeslagen beeld-kopje soms, meestal meer tot u sprekend dan beroemde dingen, zich repeteerende massa-arbeid, vaak 'n kwestie van geld en tijd, zooals de enorme mozaïekvloer, uit de Thermae Antoni overgebracht en athleten voorstellend. KËpl Ik had 'n kaart voor de plechtigheid in de 170 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI Lateraan-kerk. Ach, wat was die mooi op dien dag, toen het lijk van Leo XIII daar in 'n praal-sarcophaag werd getoond aan de menigte! De zon scheen met breede stralenbundels door de groote ruimte van de beroemde ,jtweede kerk van Eome", op buitengemeen smaakvolle wijze getooid met neerhangende, warm getinte, kardinaalroode lappen van zijde-damast. Genoten heb ik van de glasheldere kinderstemmetjes der knapen van het Sixtijnsche kapelkoor, zich vereenigend met de sonore, zwaardere mannestemmen tot 'n indrukwekkend gewijd gezang, dat heerlijk nazoemde in de hooge gewelven. Ja, somwijlen was het, alsof die gewelven niet bestonden en de als Siameesche tempelklokjes, klinkende glasheldere, sereene nootjes regelrecht uit den puur blauwen hemel neerdaalden. Maar ook hier alweer : hoe dichter bij Eome, hoe slechter Christen. Welk een gebrek aan piëteit toonden die groepjes pratende en lachend-keuvelende geestelijken van allerlei leeftijd. Ook hier modern gebrek aan manieren. De kerkgangers bleven schuifelen (stoelen zijn er bijna niet in de kerken van Eome), meisjes rammelden met collectebussen, onbeschaafd en hinderlijk. Aan de overzijde van het Plein heb ik de Scala Santa (de heilige trap) bezocht. Is het legende of waarheid, het doet er weinig toe, maar gezegd wordt, dat deze NAAR, HUIS TERUG 171 houten trap door Sint Helena in 326 n. Qhr. te Jeruzalem uit het huis van Pontius Pilatus is overgebracht. Het is te begrijpen, dat dit voorwerp, waarover de Heiland zou gegaan zijn, tot de gevenereerdste dingen van Eome behoort. Men ziet dan ook menschen, van hoogen leeftnd zelfs, die trap trede voor trede opkruipen, toonbeelden van geloofskracht en devote extaze, sommigen vallen nu en dan bijna uitgeput ter neer, doch klimmen dan toch weer verder, excelsior. Als ik vandaar huiswaarts ga, heb ik nog juist gelegenheid een dame bij den arm te grijpen en op het trottoir te trekken. Auto's en motorfietsen rijden hier met maximum getoeter, gebulder, gebrul en gesis in alle richtingen over de wegen. Het verkeer is zoogoed als niet geregeld en het oversteken van een straat is hier meer dan gevaarlijk. Men is hier in dat opzicht 'n paar decennia bij den Haag ten achter. En de gekwetsten worden in hospitalen gebracht, waar het m. i. nog achterlijker is. Ik moet afscheidsbezoeken afleggen. Men is zoo buitengewoon vriendelijk voor mij geweest. Ik moest ook bij dr. Hoogewerff, den voorzitter van het Nederlandsch Historisch Instituut zijn, maar de telefoonjuffrouw had geen lust om mij aan te sluiten. Ik belde een landgenoot op, die mij gejaagd antwoordde: 172 NAAR HET LAND VAN MUSSOLINI „Ik kan geen oogenblik weg, er wordt 'n ruit bij ons ingezet, ik. . . . ." „Maar man", zeg ik „Geen oogenblik, bel me straks maar eens op. Nu kan ik niet. Daar zijn 4 brieven over geschreven. Nu zijn ze met 6 man bezig; de butler en m'n twee bedienden moeten helpen en nog 4 kerels zijn er in huis. Ér staan nu 7 volwassen kerels tegehjk te schreeuwen om die ruit te maken. Bel me straks maar op, m'n vrouw roept me. .Adieu. Adieu " Italiaansche werkwilligen!? 'n Bin¬ nenbrand is er niets bij. Bg" 'n vrind van mij was een lek in de groote lantaren van 'n kamer op de 2e étage. „Wat denk je, dat we in zoo'n geval doen?" vroeg hn, „Ik weet het niet", zeg ik. (Het kleedt een journalist zoo nu en dan eens te zeggen: ik weet het niet). „Dan boren we daaronder dadelijk 'n gat door het plafond en zetten op den vloer daaronder 'n groote kuip. Waarom? zal je zeggen. Omdat er anders te veel water boven het plafond komt te staan. Dan komt dat natuurlijk op 'n gegeven moment naar beneden". „Maar waarom bel je dan den loodgieter niet op?" „Omdat die antwoordt: Subito, dat wil zeggen : hij komt over 'n dag of wat, of heelemaal NAAR HUIS TERUG 173 niet. Maar 't is niet erg. We zijn er aan gewend. Als je boos wordt, hebben ze de grootste pret." Ik moest den heer Fokker, onzen landgenoot, spreken, die aan een uitgebreide, kunstgeschiedkundige studie medewerkte en een alleraardigst ingerichte flat bewoont. De lift was defect. „Wanneer is u van dien last af?" vroeg ik de hospita. „Dat weet geen sterveüng, dat weet je hier nooit, misschien maken ze het af, misschien ook niet", was haar antwoord. Wat wonen er in die mooie, eeuwige stad van Eome vele aardige landgenooten, velen voor studie, velen ook, omdat het hier prettig, warm, interessant en goedkoop iB. Voor 50, voor 40 Lire per dag kan men hier al pension hebben (dat is voor ca. ƒ 25.— in de week). Wat doet onze consul-generaal hier veel, evenals onze gezant en wat is ons gezantschap bg den Heiligen Stoel een interessante post, die wij noode zouden kunnen missen, wijl deze schakel in de wereldgeschiedenis ons in het mileu behoudt, waarin wij nu eenmaal behooren, ook al zgn wij een in hoofdzaak Protestantsch land. Op de Via Nazionale heb ik door introductie toegang verkregen bg een ouden Cavaliere Professore, bekend verzamelaar, heb daar de wereldberoemde collectie Perugiaansche weef- 174 NAAR HUT T,ANT> VAN MTTHsr»T.T*n seis uit de 14e en 15e eeuw gezien, schitterende weefsels nog, praehtig van tint en sterk als jjzer, soms met zinnebeeldige desseins, gothische letterteekens voor de spreuken bij de middeleeuwsche tafereelen, waarin herten, draken, éénhoorns, cavalieren en ridders in tournooiharnas, die te paard zitten of hun dames ten dans leiden, met als achtergrond sprookjesachtige burchten of den levensboom. Unica heb ik er gezien, als den zegelring van Brutus en de hoogst zeldzame fondi di tazze, de bodems van de glazen, waaruit in de eerste eeuwen van het Christendom bij doopfeesten gedronken werd en waaruit dan niemand meer zou mogen drinken, weshalve de glazen werden stuk geslagen en de bodems alleen bewaard bleven, bodems, waarop aandoenlijk primitieve voorsteUingen uit de Heilige Schrift zijn ingebrand. De oude professor, wonend te midden van znn schatten, neemt ze eerbiedig in de knokige vingers, cajoleert de wondervoorwerpjes, gekocht uit 'n collectie van een der Medici, gebaart er over met de magere grijsaardshanden, bergt ze dan weer zachtjes, heel voorzichtig weg, gelijk 'n moeder 'n kind zou toedekken, sluit ze zorgvuldig weg in de etuis, de fluweelen bedjes. Ik moet weg, het doet mij leed. Bome trekt aan, trekt als 'n toovermagneet. NAAR HUIS TERUG 175 Nog zie ik ze voor mij, in Florence, de jonge Duitschers, barrevoets, man en vrouw, meisje nog, zonder hoofddeksels, hij met 'n blonden baard, voortschrijdend naast de jonge vrouw, hand in hand, driftig-nerveus stappend, maar zuidwaarts gaande, de groote stad Florence dóór, met iets lichts en starends in den hoog opgeheven blik! Op! naar Eome gingen zij, naar het fascineerende Eome, als zoovele pelgrims door de eeuwen heen zijn opgegaan. En ik heb bet niet aangedurfd, 'n geldstukje in de fonteinen van Trevi te werpen, want ik weet het maar al te wel wat de sage zegt: Wie dat doet en niet meer omziet, moet terug ; hij moet terugkeeren naar de Eeuwige stad, naar het heilige Eome der Katholieke Christenvolkeren. Afscheid heb ik nog willen nemen ook van den Sint Pieter. Maar ik was te laat. Toen ik er aankwam, was de kerk leeg, de laatste menschen werden er door de suppoosten geleidelijk uit weggedreven. Voor de Piëta van Angelo stond nog 'n jonge vrouw, in gedachten verzonken. De suppoosten lieten haar nog even met nust. Misschien wel omdat ze zoo mooi, zoo kinderüjk mooi was, als de scheppingen van Canova zelf. Eindelijk wendde zij zich om en ziet! het was mijn landgenoote, in het grys weer, met den grijs-bruinen hoed, de groote grijs-blauwe kinderoogen, die ik in den 170 NAAR HET LAND VAN MUSS0LINI Majola-pas had ontmoet en die toen geen tol wou betalen. En nu ik uit de oude stad zal weggaan, uit de sfeer der doode dingen, der veneraties en ruïnes vol piëteit en heiligheid, nu treft het rmj toch even, dat dit wel het liefste is wat ik in het mooie Italië heb gezien. Sta ik hier niet voor de zoete uitbeelding van het mooie, onbegrijpelijke leven zelf? Tot afscheid ben ik heden geweest naar het chique Ristorante dei Cesari, heel boven op de Oostelijke heuvelen, heb er de zon nog eens voor het laatst zien ondergaan over deze heerlijke, oude stad, tot ze verdwenen was achter de honderden kerken, de ruïnes der heidensche prachttempels en den paars-blauwen, zwaren koepel van den Sint Pieter, de hemel gekleurd in het donker-paars-rood van de mantels der kardinalen, waarboven ten slotte nog alleen maar uitstak het 130 meter hoog geheven kruis van de grootste kathedraal der wereld. Toen viel de avond snel, de lichten der stad begonnen te spreken. Achter mij lagen de campagna en de catacomben, vóór mij de oude, oude, eeuwige stad met de zwijgende graven van millioenen Romeinen, die daar in meer dan 3000 jaren werden ter aarde besteld, heidenen eerst, daarna Christenen, grooten en kleinen, wier geschiedenis geschreven staat in de trotsche bouwvallen hunner machtige historie.