1 AFDEELING I. Van de oudste tijden tot plm. 900. § 1. Voorhistorische bewoners. Voorhistorische bewoners zijn bewoners waarvan de geschiedenis niet te boek is gesteld. We onderscheiden in ons land vier groepen, nl. 1° de Hunnebedbouwers, 2° de Koepelgraf bouwers, 3° de Kelten, 4°. de eerste Germanen. De Hunnebedbouwers zijn de bouwers van de hunnebedden, Een Veluwsch koepelgraf, zooals het oorspronkelijk gemaakt werd. de groote steenen graven, waarvan er nog verschillende in Drente te vinden zijn. Het grootste bevindt zich te Borger. De steenen, noodig voor het bouwen van die ontzaglijke graven werden aangevoerd door de gletsjers. De hunnebedden, die over drie werelddeelen zijn verbreid, worden verdeeld in twee soorten. Van Haaren, Beknopte Geschiedenis van Groot-Nederland. 1 Hunebed bij Borger. 3 In de eerste vindt men uitsluitend steenen werktuigen, in de tweede vindt men bronzen en andere voorwerpen. De Hunnebedbouwers toch gaven hun dooden in het graf verschillende voorwerpen mee, zooals vaatwerk en wapenen. Blijkbaar geloofden zij dus reeds aan een leven na dit leven. De Hunnebedbouwers waren waarschijnlijk afkomstig uit het Zuiden van Europa. Zij vestigden zich, behalve in Drente, op de Veluwe. Daar hier de groote steenen voor de hunnebedden ontbraken, werden de dooden op de Veluwe ter aarde besteld in een gewoon graf. Een urnenveld in Noord-Brabant (300 v. C). Om een heuveltje voor de urnen te verkrijgen, groef dit Gallische volk een diepe greppel rondom den brandstapel en wierp de aarde er over heen. Deze greppel groeide later dicht en de vergane planten vormden een donkeren humus, die thans bij de ontgraving duidelijk de plek van den brandstapel aanwijst. Men ziet nog enkele urnen uit het zand steken. De Koepelgrafbouwers bouwden graven van hout in den vorm van een bijenkorf. Hierin werden de lijken, meestal in gehurkte houding, bijgezet. Was het graf geheel gevuld, dan werd het met een laag zand bedekt. Ook de Koepelgrafbouwers gaven hun dooden wapenen en huisraad in het graf mee. De Koepelgrafbouwers, waarschijnlijk afkomstig uit het Oosten van Europa, hebben in ons land gewoond in Drente, Overijsel en verder op de Veluwe. Op verschillende plaatsen, o.a. bij het Uddelermeer, zijn koepelgraven blootgelegd. 4 De Kelten vestigden zich vooral in Limburg en in een gedeelte van Noord-Brabant. Zij hadden de gewoonte, hun dooden te verbranden, en de asch in urnen te verzamelen. De urnen werden later in den grond gegraven. Verschillende urnenvelden zijn blootgelegd, o.a. bij Riethoven in Noord-Brabant. De eerste Germanen waren eveneens gewoon, de lijken van hun stamgenooten te verbranden. Ook bij hen vond men urnen en urnenvelden. § 2. Historische bewoners: De Germanen. De latere Germaansche stammen behooren tot de historische bewoners. Hun geschiedenis is nl. door Romeinsche schrijvers te boek gesteld. Tot de meest bekende Germaansche stammen behoorden de Bataven, de Friezen, de Tubanten en de Kaninefaten. Leefwijze. De Germanen bouwden, meestal op hoogten, zeer eenvoudige hutten. Deze waren gemaakt van rijshout, dat met leem bestreken werd. Een opening diende voor deur, een andere voor schoorsteen. De mannen gingen, als het weer gunstig was, jagen of visschen. Veel tijd brachten zij door met dobbelen. De vrouwen en de slaven zorgden voor den landbouw. Met een pootstok werden gaten in den grond gestoken, waarin men het zaaigoed liet glijden. Van de haver bakte men brood, terwijl de gerst ook diende voor de bereiding van bier. Bovendien moesten de vrouwen zorgen voor het spinnen van de wol. De spinsteentjes in Friesland gevonden, wijzen daar nog op. Standen. Het meest in aanzien waren de priesters. Zij waren kenbaar aan een lang, wit gewaad, dat het geheele lichaam bedekte. De vrijen droegen het haar lang, de onvrijen droegen het kort. De vrijen mochten deelnemen aan de volksvergadering. Sommige stammen werden bestuurd door een vorst. Andere stammen kozen alleen, wanneer er gestreden werd, een aanvoerder. Hij was dan kenbaar aan zijn hoofddeksel, dat versierd was met de vleugels van roofvogels. Kleeding. De Germaansche vrouwen droegen een lang linnen kleed, dat meestal geverfd werd. De mannen droegen gewoonlijk een korte linnen broek en een mantel van dierenvel. Deze mantel werd op de borst of op den schouder met een haak vastgemaakt. Sandalen werden zoowel door mannen als vrouwen aan de voeten gedragen. Godenleer. Ook de Germanen geloofden reeds aan een ander leven: zij, die op het veld van eer waren gevallen, zouden op- 5 genomen worden in de Walhalla. Over het algemeen hadden de Germanen een rijke verbeeldingskracht. Aan hun oppergod Wodan was de Woensdag gewijd. De dondergod Donar werd vooral op Donderdag vereerd. De Vrijdag herinnert aan Wodans gemalin Frija, zooals de Dinsdag aan den oorlogsgod Tius. De Germanen, echte natuurmenschen, vereerden hun goden in de open lucht. Bovendien bevolkten ze de natuur met tal van goede en booze Wodan. geesten. Ook werden de kinderen vaak naar goden genoemd, zooals blijkt uit de namen Godebracht en Godelieve. Volksfeesten. Het Lentefeest werd gevierd ter eere van Wodan om de vruchtbaarheid der aarde te verkrijgen. Als na den donkeren winter de dagen langer en lichter werden, verheugde zich jong en oud, en vlamden de feestvuren prachtig ten hemel. Ook werden 6 er dieren geofferd en deed men zich te goed aan de eieren van kippen en eenden. In het hartje van den Zomer was er wederom groot feest. Men richtte groote maaltijden aan en bekranste zich met bloemen. Het derde groote feest was het Joelfeest, dat gevierd werd in het midden van den Winter. De Germanen poogden dan de booze geesten, die het licht wilden doen sterven, te verdrijven door roepen en schreeuwen en door het schieten van pijlen in de lucht. Daarna begon het feest. Men bakte koeken in den vorm van menschen en dieren, en liet den beker met gerstebier vroolijk rondgaan. § 3. De Romeinen. Hun komst. Ongeveer 50 v. Chr. kwamen de Romeinen onder Julius Caesar in ons land. Aan hem en aan Tacitus hebben we de eerste geschreven berichten over de Germanen te danken. Met de Bataven hebben de Romeinen waarschijnlijk een bondgenootschap gesloten. De Friezen daarentegen zijn later door Drusus onderworpen. Ze moesten niet alleen, zooals de Bataven, hulptroepen aan de Romeinen leveren, maar ook ossenhuiden. Opstanden. Zoowel de Friezen als de Bataven werden door de Romeinen onderdrukt. De eersten kwamen in 28 n. Chr. in opstand, maar werden in 47 weer onderworpen. Veel gevaarlijker was de opstand der Bataven onder Julius Civilis in 68. Bij de Bataven toch sloten zich de Kaninefaten onder Brinio, benevens andere stammen aan. Bovendien werd de Romeinsche staat geschokt door den strijd van vier bevelhebbers, die elkaar den keizerstroon betwistten. De Germaansche stammen slaagden er dan ook in, de sterke Romeinsche vesting Castra Vétera (het tegenwoordige Xanten) in te nemen. Maar toen de eenheid in het Romeinsche Rijk hersteld was, werd door Cerealis in 70 aan den opstand een einde gemaakt. Het doel van de komst der Romeinen was vooral, van ons land uit expedities te ondernemen naar Engeland en naar Duitschland. De tochten naar Engeland hebben eerst later succes gehad. De tocht naar Duitschland eindigde voor de Romeinen met een bloedige nederlaag. Hun bevelhebber Varus werd nl. door den Germaan Arminius in het Teutoburgerwoud verpletterend verslagen. Daarom werd in het Noorden niet de Elbe, maar de Rijn de Rijksgrens. De Rijnloop was toen geheel anders dan tegenwoordig. In den Romeinschen tijd splitste de Rijn zich bij Kleef in Waal en Rijn. 7 Romeinsche legerplaats. De Waal stroomde langs de „Stad der Bataven" (het tegenwoordige Ubbergen) en Nijmegen naar het Westen, om zich met de Maas te vereenigen. De Rijn stroomde door het bed, dat thans wordt ingenomen door de Linge, en vormde bij Wijk-bij-Duurstede een eilandje. Voorbij laatstgenoemde plaats volgde de Rijn het bed van den tegenwoordigen Krommen Rijn. Bij Vechten, ten Westen van Utrecht had een nieuwe splitsing plaats. De Vecht stroomde1 van hier naar het Noorden, naar het Flevo-meer. De eigenlijke Rijn stroomde naar het Westen, om ten slotte de Noordzee te bereiken. In en bij den Rijn zijn tal van voorwerpen, dagteekenend uit den Romeinschen tijd, gevonden. Zoo werd in 1923 bij Xanten een prachtig Romeinsch bronzen beeld uit den Rijn opgehaald. De Romeinsche beschaving. Langs den Rijn bouwden de Romeinen tal van versterkte plaatsen, zooals te Eist, Kesteren, Utrecht en Voorburg. Ook Nijmegen en Maastricht zijn uit Romeinsche vestingen ontstaan. Bij zoo'n legerplaats vestigden zich vele ambachtslieden, b.v. timmerlieden, metselaars, smeden en schoenmakers, die op Romeinsche manier hun werk verrichtten. De huizen werden gerieflijker. Ze werden gebouwd van steen, gedekt met leien, en hadden soms al centrale verwarming. Ook kwam er nu in de huizen een afscheiding in kamers, waarna de tafel haar intrede deed. De landbouw ging sterk vooruit. Nieuwe wegen werden aangelegd, die vaak ook als dijken dienst deden. Er kwam een 14 van Benedictijnen werd gesticht. Ook te Echternach in Luxemburg verrees zoon abdij; daar is Willebrord in 739 begraven. In West-Friesland werd het Christendom o.a. gepredikt door Werenfridus en Adelbertus. Groote verdiensten verwierf zich ook Bonifatius, de apostel der Duitschers. In Friesland werd hem door koning Radboud het prediken verboden; vandaar dat het hoofdterrein zijner werkzaamheden in Beieren en Thüringen ligt. Bonifatius, tot aartsbisschop van Mainz benoemd, is ook de opvolger geworden van Willebrordus. Op 74-jarigen leeftijd is hij door de Friezen te Dokkum vermoord. Een zijner bekendste leerlingen was Gregorius, die later bischop van Utrecht werd. In Salland en Twente werd het evangelie gepredikt door Lebuïnus. Korten tijd na diens dood (777) werd de kerk te Deventer, waarin de geloofsprediker begraven lag, door heidensche Saksen verwoest. Door de zorgen van den Utrechtschen bisschop werd de kerk echter herbouwd. Ongeveer 25 jaren na den dood van Bonifatius werd in de omstreken van Dokkum wederom het Christendom gepredikt, nu door Ludgeras (f 809). Een van zijn bekeerlingen was de blinde Friesche zanger Bernlef. Invloed van het Christendom. Waar een Christengemeente werd gesticht, ontstond een middelpunt van orde en rust. Aan de algemeene barbaarschheid kwam van lieverlede een einde; de zeden werden zachter, de beschaving nam toe. Behalve kerken werden op vele plaatsen scholen gebouwd, o.a. te Utrecht en te Echternach. De kerkelijke bouwkunst en schilderkunst gingen een tijdperk van bloei tegemoet. Ten slotte is het aan de geloofspredikers te danken, dat nog vele oud-Germaansche gebruiken, o.a. de viering van het Lente-, Zomer- en Winterfeest, bewaard zijn gebleven. § 6. Het ryk van Karei den Groote. Karei de Groote wordt door Einhard beschreven als een breed~ geschouderd man, van een zware gestalte. In zijn rond hoofd, omlijst door weelderig blond haar, blonken groote, levendige oogen. Karei, die in 742 was geboren, volgde 26 jaren later zijn vader op als koning der Franken, en werd na den dood van zijn broeder Karloman alleenheerscher. Zijn rijk herinnerde in vele opzichten aan het wereldrijk der Romeinen. Het was indrukwekkend door de talrijke landen, die ertoe Ruiterstandbeeld. 16 behoorden, en door de veelheid van volken die het omvatte. Karei zag in zijn persoon het Romeinsche keizerschap, maar in Christelijken zin, herleven, toen hij in 800 te Rome door den Paus tot keizer werd gekroond. Evenals de Romeinsche keizers streefde Karei er naar, zijn rijk uit te breiden tot aan de Elbe. Toen in 785 de Friezen, en in 804 de Saksen onderworpen waren, was Karei geslaagd, waar de Romeinen hadden gefaald. De Rijksgrenzen waren nu de Ebro, de Elbe, de Atlantische Oceaan en Hongarije. In de nieuw-gewonnen gewesten werd het Christendom met kracht ingevoerd. Het bestuur over het uitgestrekte rijk werd door Karei uitstekend geregeld. De opperste macht in den Staat berustte bij den keizer zelf, maar hij voerde het bewind in nauwe samenwerking met den rijksdag en met de door hem aangestelde ambtenaren. De rijksdag kwam minstens éénmaal 's-jaars bijeen. Hier beraadslaagde Karei met de voornaamste edelen en geestelijken. Daarna vaardigde hij de rijkswetten, de z.g. Capitularia uit. Van de ambtenaren traden de graven het meest op den voorgrond. Zij stonden nl. aan het hoofd van de gouwen, waarin het geheele rijksgebied was verdeeld. De graven waren in hun gouw hoofdzakelijk rechters, belasting-ambtenaren en leger-aanvoerders. Van tijd tot tijd vertoonden zich in de gouw de zendgraven. Deze moesten het bestuur der graven controleeren, en tot hen konden de bewoners zich met klachten wenden. De zendgraven brachten later verslag uit aan den keizer. De landbouw was het hoofdmiddel van bestaan. Daarom zorgde Karei, dat vooral de landbouw tot bloei kwam. Op verschillende plaatsen werd een villa gebouwd. Zulk een modelboerderij telde behalve het eigenlijke woonhuis, tientallen andere gebouwen, zooals bergplaatsen en schuren, benevens de woningen van landbouwers en ambachtslieden. Op de villa's werd de landbouw wetenschappelijk beoefend. Nieuwe gewassen werden hier ingevoerd, nieuwe methoden hier beproefd. Karei voerde nl. voor den landbouw het z.g. drieslagstelsel in. Voortaan werd op een stuk land het eerste jaar rogge, het tweede jaar haver en gerst gezaaid, terwijl de akker het derde jaar geheel braak lag. Ook de veeteelt ging vooruit. Op de villa's en later op de andere boerderijen werden nieuwe diersoorten ingevoerd, zooals kippen en ganzen, pauwen en fasanten. Handel. Naast landbouw en veeteelt werd de handel van beteekenis. Voorname handelssteden waren Dorestad, Maastricht, Stavoren en Uitgong in Friesland. De Friesche kooplieden haalden ijzer en tin uit Engeland, wijn en hout uit de Rijnstreken. Op de 17 markt te St. Denis kochten zij honing en Fransche wijnen in ruil tegen het kostbaar pelswerk, dat zij uit het Oostzeegebied hadden aangevoerd. Een voornaam internationaal handelsartikel was het z.g. Friesche laken. Dit werd echter waarschijnlijk niet in Friesland, maar in Vlaanderen vervaardigd. Onderwijs. Krachtig ijverde Keizer Karei voor den bloei van het volksonderwijs. In een schrijven van 787 drong hij bij bisschoppen en abten aan op het geven van onderricht, niet alleen aan de kinderen van vrije mannen, maar ook aan de kinderen van lijfeigenen. Twee jaren later bepaalde een synode te Aken, dat elke bisschop verplicht was, in zijn residentie een school te stichten en in stand te houden. De hofschool bestond reeds vóór Karei den Groote, maar de Keizer deed veel om haar tot nog grooteren bloei te brengen. De hofschool werd bezocht door de zonen van den hoogen adel en door de zonen van de leden der hofhouding. De beroemde Alcuïnus stond aan het hoofd van deze school. Kunsten en Wetenschappen hadden de bijzondere liefde van den keizer, die zich vooral toelegde op sterrekunde, welsprekendheid en letterkunde. Karei omringde zich gaarne met een kring van geleerde en wijze mannen. Onder hen schitterden vooral de reeds genoemde Alcuïnus, verder de Duitscher Leidrad en bisschop Theodulf uit Orleans. Zoo ontstond een soort van academie, waarin geregeld voordrachten werden gehouden, en waarin men over geleerde onderwerpen van gedachten wisselde. De bouwkunst kwam tot bloei, zooals blijkt uit het fragment van het Valkhof te Nijmegen en uit de Domkerk te Aken. In verschillende kloosters waren kunstzinnige handen bezig met het vervaar- Van Ha ar en, Beknopte Geschiedenis van Groot-Nederfand. 2 Schrijfplaat van Karei, aan de voorzijde fraai bewerkt, aan de achterzijde met was bestreken. 18 digen van kunstnaaldwerk en met het verluchten van kostbare handschriften. Het eerste boek in de Nederlanden werd geschreven in het klooster Aldeneyk bij Maeseyk. Godsdienstig leven. Onder het krachtige bestuur van den keizer maakte de prediking van het Christendom grooten voortgang. Sinds 828 werd Maastricht een wijd en zijd bekende bedevaartsplaats. Duizenden uit de Nederlanden, Frankrijk en Duitschland kwamen hier jaarlijks het graf van Servatius bezoeken. Ook Susteren, dat nog een prachtige Romaansche kerk uit de elfde eeuw heeft, werd veel door pelgrims bezocht. Te Susteren bewaart men onder andere merkwaardigheden een evangelieboek, dat omstreeks 840 werd geschreven. Karei en de Nederlanden. Doordat Karei de Groote de Rijksgrens naar de Elbe vooruitschoof, kregen de Nederlanden een mooie ligging tusschen het Germaansche Oosten en het Romaansche Zuiden. Op de ontwikkeling van onze beschaving was dit natuurlijk van grooten invloed. Veel en gaarne verbleef Karei te Nijmegen, waar hij een prachtig paleis deed bouwen. In 808 heeft hij ongeveer twee maanden aaneen op het Valkhof doorgebracht. Zijn dood. In 814 stierf de groote keizer te Aken en werd daar in de Domkerk begraven. Diepen indruk heeft Karei gemaakt op de volksverbeelding, zooals blijkt uit de Karei-romans. De meest bekende is de Karei ende Elegast. § 7. Splitsing van het Frankische rijk. Het leenstelsel. In het rijk der Franken was het geld nog schaarsch; vandaar dat de bodem de grondslag was van de 19 maatschappelijke welvaart. Natuurlijk streefde ieder ernaar, zooveel gronden in eigendom te krijgen als mogelijk was. Oorspronkelijk was het Wein-grondbezit regel. Door de vele oorlogen raakten echter de vrije boeren in het gedrang. Zij toch moesten mee ten strijde trekken, misten hun gewone inkomsten, en stonden daarom hun grond af aan een of ander groot-grondbezitter. Zoo werden duizenden vrije boeren.ten slotte hoorigen op hun voormalig eigen bezit. De groot-grondbezitters waren er voortdurend op uit, hun macht nog meer uit te breiden; door aankoop, huwelijk en erfenis namen hun bezittingen hoe langer hoe meer toe. Op den duur dreigden zij gevaarlijk te worden voor de Kroon. Helder werd dit ingezien door Karei Martel. Voortaan werden Het rijk van Karei den Grooten met de verdeeling van 843. gronden en landerijen aan de aanzienlijken niet meer weggeschonken in eigendom, maar gegeven in leen. Hij, die het leen gaf, was de leenheer; hij die het leen ontving, heette leenman. De leenman moest den eed van trouw zweren aan den leenheer; kwam hij zijn verplichtingen niet na, dan werd hem zijn leen ontnomen. Karei 20 Martel hoopte door dit stelsel het grootgrondbezit te controleeren, en de aanzienlijken nauwer aan zich te verbinden. De Frankische koningen zijn voortgegaan op den door Karei Martel ingeslagen weg. Leenmannen gaven op hun beurt weer leenen uit aan achter leenmannen. Ook ambten en inkomsten werden later in leen en achterleen gegeven. Het leenstelsel bood vele voordeden, wanneer de leenheer een krachtige persoonlijkheid was. Het werkte echter afscheiding en versplintering in de hand, wanneer de Staat werd bestuurd door een zwak vorst. Lodewijk de Vrome (814—840), de opvolger van Karei den Groote, was zulk een zwak vorst. Gaarne ging hij jagen in de bosschen rondom Nijmegen, maar zijn gezag wist hij niet te doen gelden. Vandaar voortdurende twisten tusschen hem en zijn zoons, die na Lodewijks dood het Frankische rijk gingen verdeelen. Het verdrag van Verdun 843 bepaalde: Wesf-Frankenland komt aan Karei den Kale; Oost-Frankenland aan Lodewijk den Duitscher; Midden-Frankenland aan Lotharius I. Na den dood van Lotharius I (855) kreeg zijn zoon Lotharius II het Noordelijk gedeelte van Midden-Frankenland. Tot het rijk van Lotharius II, dat voortaan naar hem Lotharingen werd genoemd, behoorden dus bijna al de Nederlanden. Dit Lotharingen kwam in 925 voorgoed bij Duitschland. Het verdrag van Verdun heeft noodlottige gevolgen gehad. Het legde den grondslag voor twee Staten — Frankrijk en Duitschland — die elkaar keer op keer in bloedige oorlogen hebben bevochten. Bovendien werd het Frankische rijk, nu de eenheid verbroken was, van alle kanten aangevallen: in het Oosten door de Hongaren, in het Zuiden door de Mohammedanen, in het Noorden en Westen door de Noormannen. De Noormannen^ die ons land geteisterd hebben, zijn in hoofdzaak Denen geweest. De verhouding tusschen de Deensche vorsten en Karei den Groote was in den regel goed. Dit bleef in hoofdzaak zoo onder Lodewijk den Vrome, al begonnen Deensche onderdanen reeds in 834 in Friesland te plunderen. Na den dood van Lodewijk den Vrome, vooral tusschen 850 en 875, giet zich een ware stortvloed van Noormannen over deze landen uit. Met sterke legers en groote vloten komen de Denen naar het Zuiden. Omstreeks 850 is zeer waarschijnlijk ons land van het Vlie tot het Zwin in de macht der Noormannen, die er op gruwelijke wijze huishouden. De verschrikte bevolking vlucht zooveel mogdijk naar de versterkte plaatsen: in het Zuiden Doornik, Kamerijk en Luik, in het Noorden Utrecht. Maar ook Utrecht wordt in 857 door de Noormannen stormenderhand ingenomen. In hetzelfde jaar wordt 21 Kennemerland geplunderd; Jeroen, de pastoor van Noordwijk, sterft als martelaar. In 874 teisteren de Noormannen Walcheren; in 881 de IJselstreken, en Deventer gaat in vlammen op. Eerst na 900 wordt de toestand iets beter. De Noormannen hadden in West-Frankenland een eigen rijk, Normandië, gesticht, en voortaan voeren zij vaak onze kusten voorbij. Er viel hier immers maar weinig meer te plunderen. Toen omstreeks het jaar 1000 in Denemarken het Christendom werd ingevoerd, kwam er eindelijk een einde aan de rooftochten der Denen. De gevolgen. Zooals de Romeinsche beschaving vernietigd is door de Volksverhuizing, zoo is de Karolingische beschaving vernietigd door de Noormannen. Steden en dorpen zijn verwoest, de bewoners vermoord of verjaagd, het bloeiende Dorestad is ondergegaan, de Friesche handelsstad Uitgong — het tegenwoordige Berlicum — en tal van andere plaatsen geplunderd. Middelpunten van wetenschap en kennis zijn met den grond gelijk gemaakt. De zeden zijn vergroofd en verwilderd. In Friesland hadden niet weinigen zich aangesloten bij de Denen, en hun een handje geholpen om Engeland te plunderen. Een schrijver uit dien tijd klaagt over de ondeugden der bewoners van Tiel, en ook elders zal er wel aanleiding tot soortgelijke klachten zijn geweest. AFDEELING II. Van ± 900 tot het einde der Kruistochten ± 1300. § 8. De Zuid-Nederlandsche gewesten tot ± 1300. Lotharingen dat in 843 door het verdeelingsverdrag van Verdun was ontstaan, werd in 925 voor goed een leen van Duitschland. In 955 werd Lotharingen gesplitst in Opper- en Neder-Lotharingen. Dit Neder-Lotharingen, in hoofdzaak het tegenwoordige Noord- en Zuid-Nederland omvattend, viel uiteen in een aantal Staatjes. In het Zuiden waren hiervan de voornaamste: Vlaanderen, Brabant, Luik en Limburg. In het Noorden: Utrecht, Holland, Gelderland en Friesland. Het Zuiden de leiding. Tot diep in de Middeleeuwen bleven de gewesten van Zuid-Nederland de voornaamste. Hier was de weiwaart het grootst, hier ontwikkelde zich het eerst de letterkunde. Jacob van Maerlant en Gillis de Wevele zijn Vlamingen; Lodewijk van Velthem en Hein van Aken zijn Brabanters. Bovendien kreeg Zuid-Nederland vroeger internationale beteekenis dan Noord-Nederland. Vlaanderen was in het Zuiden het voornaamste gewest. Het bestond uit twee deelen: .Kroon-Vlaanderen, dat een leen was van Frankrijk, en Rijks-V laanderen, dat een leen was van Duitschland. Het kasteel van Gent was het middelpunt van waaruit de graven in Vlaanderen hun macht verbreidden. Al vroeg heerschte er in Vlaanderen welvaart door nijverheid en handel. De nijverheid was vooral textielnijverheid en bloeide in de prachtige steden Gent en Brugge. Op de messen in Champagne werd door de Vlamingen een levendige handel gedreven in Vlaamsche lakens. De Vlaamsche taal stond in hoog aanzien. Zooals nu een werkman gaarne Fransche woorden als „bonjour" en „bonsoir" gebruikt, bezigde men toen bij voorkeur Vlaamsche woorden om zich een air van deftigheid te geven. Na 1200 nam dit gebruik vooral in Duitschland snel toe. 23 Brabant was in het Zuiden eveneens van groote beteekenis. Het middelpunt was hier aanvankelijk het bekende Castrum Lovanium, het kasteel van Leuven. In het Park bij Leuven werd een abdij der Norbertijnen gesticht, -die Keizer Frederik Barbarossa onder zijn bijzondere bescherming nam. De graven wisten vasten voet te krijgen in Brussel, Antwerpen en in de Kempen. In 1185 werd de grondslag gelegd voor de vierde Brabantsche stad 's~Hertogen~ bosch; Leuven, Brussel en Antwerpen bouwden elk voor de nieuwe nederzetting een poort. Luik dankte zijn voorspoed aan de Duitsche koningen, die de bisschoppen boven graven en hertogen bevoordeelden. Voor den handel tusschen Frankrijk en Duitschland was het bisdom uitmuntend gelegen. Ook ontwikkelde zich reeds spoedig de wapenindustrie. Luik was een der voornaamste steden in het Zuiden. Kunsten en wetenschappen werden er ijverig beoefend; zang en muziek stonden er op een zeer hoog. peil. Limburg had eveneens een mooie ligging voor den handel. Maastricht bloeide reeds vroeg door nijverheid en verkeer. In 1104 werden de grondslagen gelegd voor de abdij van Rolduc. Het onderwijs hier gegeven, lokte velen naar Limburg. In de abdij werden ook de hertogen van Limburg begraven. De monniken hielden zich o.m. bezig met het delven van steenkool. In 1288, na den slag bij Wderingen, werd Limburg een deel van Brabant. In economisch opzicht was dit van groote beteekenis, omdat de belangrijke handelsweg van Keulen naar Antwerpen nu in Brabantsche handen was. Het aanzien van graaf Jan I, den tijdgenoot van den Hollandschen graaf Floris V, nam door de overwinning bij Woelingen dan ook in hooge mate toe. § 9. De Noord-Nederlandsche gewesten tot ± 1300. Utrecht bleef langen tijd het voornaamste gewest in het Noorden. De bisschoppen werden door de Duitsche koningen niet alleen beleend met Utrecht (het Nedersticht), maar ook met Overijsel (het Oversticht), met Drente en de stad Groningen, ja, met Oostergoo en AVestergoo. De verhouding tusschen de Duitsche keizers en de Utrechtsche bisschoppen was in dezen tijd dan ook zeer hartelijk. Bisschop Balderik werd belast met de opvoeding van Bruno, den broeder 24 van keizer Otto den Groote. Hendrik II was tegenwoordig bij de inwijding van de Sint Maartenskerk te Utrecht in 1023. Koenraad II kwam twee jaren later in persoon naar Utrecht en wist daar Bernulphus, pastoor van Oosterbeek,- tot bisschop te doen verkiezen. Bernulphus stichtte te Utrecht de Sint Janskerk, de Sint Paulus-abdij en de Sint Pieterskerk. De stad Utrecht was toentertijd de voornaamste nederzetting in de Noordelijke Nederlanden. Zij bloeide door den handel op Hamburg en Keulen. Na 1100 gaat de macht van het bisdom achteruit. Tengevolge van het in 1122 te Worms gesloten Concordaat konden de Duitsche keizers geen invloed meer uitoefenen op de verkiezing der bisschoppen. Van nu af trokken zij hun beschermende hand van Utrecht terug. Ingeklemd tusschen Holland en Gelderland, Abdij te Egmond. had Utrecht het voortaan hard te verantwoorden, te meer, daar de Veluwe zich wigvormig tusschen het Over- en Neder-Sticht inschoof. Holland. In 922 wordt het grondgebied van Dirk I, die Kennemerland reeds bezat, aanzienlijk uitgebreid door den Frankischen koning Karei den Eenvoudige. Deze vorst bevond zich toen in de Pladella Villa, misschien het tegenwoordige Netersel bij Eindhoven. De opgravingen van 1923 hebben hieromtrent echter geen zekerheid geschonken. Dirk II stichtte de beroemde abdij van Egmond, wier geschiedenis tot haar verwoesting in 1573 ten nauwste met die van Holland bleef samenhangen. 25 Dirk III maakte zich meester van een moerassige streek aan de Merwede, waar bisschop Adelbold aanspraken op deed gelden. Dirk stoorde zich hieraan echter niet, en liet de door de Merwede varende schepen plunderen. Geen wonder, dat de bisschoppen van Utrecht en Luik, benevens eenige kooplieden uit Tiel hun beklag deden bij den Duitschen keizer, toen deze in 1018 op het Valkhof te Nijmegen het Paaschfeest vierde. Er werd nu een expeditie uitgerust naar de Merwedestreek, maar de keizerlijke troepen leden de nederlaag. Dirk III wist zich te handhaven, en in de Merwedestreek ontstond later de handelsstad Dordrecht. Uitbreiding. In drie richtingen hebben de Hollandsche graven gepoogd, hun gebied uit te breiden. In het Oosten knaagden zij de grens van het Utrechtsche bisdom uit. In het Noorden trachtten zij de ^Vest-Friezen te onderwerpen, wat echter eerst in 1288 aan Floris V gelukte. Met Vlaanderen hebben de Hollandsche graven herhaaldelijk strijd gevoerd over Zeelandbewester-Schelde. Pas in 1323 werd deze kwestie ten gunste van Holland beslecht. was de eerste Hollandsche graaf die de steden begunstigde. Ook was hij een der leiders van den Kruistocht naar Damiate. zooals we nader zullen zien. Willem II (f 1256) werd tot Roomsch-Koning gekozen en kreeg daardoor uitzicht op den Duitschen keizerstroon. Op een krijgstocht tegen de West-Friezen verloor hij echter bij Hoogwoud het Willem 11. Willem I (1203—'22) 26 leven. Willem II wordt beschouwd als de stichter van *s-Gravenhage; de Ridderzaal op het Binnenhof aldaar herinnert nog aan hem. Ook legde hij den eersten steen voor den prachtigen Dom van Keulen. Floris V trad streng op tegen verschillende Utrechtsche leenmannen, zooals Herman van Woerden en Gijsbrecht van Amstel. Een groot nadeel voor Holland was, dat de Engelsche koning den wolstapel overbracht van Dordrecht naar Vlaanderen. In den oorlog tusschen Engeland en Frankrijk koos Floris partij De Ridderzaal op het Binnenhof. voor Frankrijk. Verschillende Hollandsche edelen wilden nu hun graaf gevangen nemen, om hem naar Engeland te voeren. Toen dat plan dreigde te mislukken, is „der Keerlen God" in 1296 vermoord. Drie jaren later stierf met Jan I het Hollandsche Huis uit. Gelre. Omstreeks 1100 kreeg Gerhard I van den Duitschen keizer eenige landstreken aan de Maas, bij het tegenwoordige Duitsche stadje Geldern, in leen. Dit is de oorsprong van het graafschap Gelre. De zoon van Gerhard trouwde met de erfdochter van het graafschap Zutphen, zoodat zijn kleinzoon graaf van Gelre en Zutphen werd. Later breidde het grondgebied zich uit met de Veluwe, den. Tielerwaard, den Bommelerwaard en de Betuwe. In 1248 kreeg de Geldersche graaf van den Roomsch- 27 Koning Willem II de vrije Rijksstad Nijmegen met omliggend gebied in pand. Daar het pand niet werd ingelost, behoorden voortaan ook de stad en het Rijk van Nijmegen bij Gelre. Zoowel in militair als in economisch opzicht beteekende dit een aanmerkelijke versterking van het graafschap. Onder Reinoud I, die de steden begunstigde, brak de strijd uit om Limburg. (Slag bij Woelingen 1288.) Friesland. Door het ontstaan der Zuiderzee werden de WestFriezen van hun stamgenooten gescheiden, en in 1288 door Floris V aan Holland onderworpen. De overige Friezen wisten nog honderden jaren hun onafhankelijkheid te handhaven. Met goed gevolg verzetten zij zich in hun waterland tegen eiken vreemden heerscher, en bleven trouw aan het min of meer republikeinsch karakter hunner Staatsinstellingen. Friesland bestond nl. uit een groot aantal kleine republiekjes, waarin de edelen op hun sterke stinsen het heft in handen hadden. Behalve edelen waren er in Friesland ook vrijen, maar de stand der onvrijen was hier geheel verdwenen. § 10. Toestanden tot ± 1300. I. Middelen van bestaan. Handel. Ook tijdens de invallen der Noormannen zijn de Friezen blijven handel drijven. Krachtig leefde hun handel op, toen de Noormannen voorgoed wegbleven. De Friezen zeilden nu weer naar de Oostzee-landen, naar Engeland en naar de Rijn-steden. Groningen, Stavoren, Leeuwarden en Dokkum waren de voornaamste handelscentra. De goederen uit de Oostzee werden door de Groningsche en Friesche wateren over de Zuiderzee vervoerd, en bereikten via Utrecht de Rijnstreken. Landbouw en veeteelt waren buiten Friesland de voornaamste bronnen van inkomsten. De stand der boeren bestond voor een klein gedeelte uit vrijen en voor het grootste gedeelte uit onvrijen, kenbaar aan hun eng gewaad en hun kort hoofdhaar. De onvrijen, die gesplitst werden in lijfeigenen en hoorigen, mochten geen wapens dragen. De landbouwers volgden meerendeels het drieslagstelsel, waardoor feitelijk slechts tweederde van den bodem doorloopend productief was. Daar men bovendien ook niet van de eischen der bemesting op de hoogte was, kan de opbrengst van de akkers niet 28 groot geweest zijn. De voornaamste landbouwproducten waren haver, gerst, tarwe en vlas. Groenten werden vooral in de kloostertuinen geteeld. De adel. Sinds 925 was de Duitsche keizer de leenheer van de bisschoppen, graven en hertogen in de Nederlanden. In de talrijke dorpen woonden de ridders, die er de heerlijke rechten uitoefenden. Deze rechten hadden zij meestal gekregen van den graaf, dien zij vroeger in den strijd als ruiter hadden gesteund. De ridders woonden op hun sterke kasteelen. Wie in Duitschland langs den Rijn of in Frankrijk langs de Loire reist, ziet duidelijk hoe arm ons land aan kasteelen is geworden. Vele zijn in belegeringen en oorlogen verwoest, maar de meeste heeft men laten verpuinen. Het leven op de kasteelen was niet zoo eentonig als men vroe- Het oude kasteel Doorwerth dagteekent uit de 10e eeuw. ger wel heeft gemeend. Jacht, tournooien, reizen, krijgstochten, de komst van troubadours, brachten afwisseling genoeg. Vaak bezochten de ridderlijke families een nabijgelegen stad, terwijl ook de kasteelen onderling vele betrekkingen onderhielden. Veel werk werd gemaakt van de opvoeding der kinderen. De meisjes kregen o.a. les in wellevendheid, muziek en borduren. De toekomstige ridder werd meestal op 7- tot 10-jarigert leeftijd page bij een heer in de buurt. Later werd hij schildknaap, en op ongeveer 20-jarigen leeftijd ridder na het ontvangen van den ridderslag. De bloeitijd van het ridderwezen duurt tot ongeveer 1300. 29 De geestelijkheid. Groote invloed werd uitgeoefend door de kloosterorden, waarvan vooral bekend werden de Benedictijnen, Norbertijnen, Cisterciëncers en Karthuizers. In de dertiende eeuw deden ook de Dominicanen en Franciscanen hier hun intrede. Veel goeds is door de kloosterlingen tot stand gebracht. De kloosters waren middelpunten van beschaving en wetenschap. Schilder- en Een ridder te paard. muziekkunst werden ijverig beoefend; boeken werden geschreven en gecopiëerd; van het onderwijs werd veel werk gemaakt, terwijl de landbouw vooruitging door het ontginnen van woeste gronden en door het aanleggen van dammen en sluizen. De derde stand. We zagen vroeger, dat onder de boeren werden aangetroffen veel onvrijen en weinig vrijen. Voor de vrijmaking van den derden stand hebben zich vooral de Cisterciënsers Het Muiderslot. 31 verdienstelijk gemaakt. Op de talrijke hoeven bij hun kloosters plaatsten zij nl. oorspronkelijk onvrije boeren, die nu kans kregen zich op te werken. Deze behoefden alleen de tienden op te brengen, doch waren overigens vrij in het uitoefenen van hun bedrijf. Het voorbeeld der Cisterciënsers werd nagevolgd door andere grootgrondbezitters, zooals de Norbertijnen en vele ridders. Zoo nam het aantal vrijen hand over hand toe. Velen zeiden het landbouwbedrijf vaarwel, leerden een ambacht en trokken naar de steden, die vooral door de Kruistochten zijn ontstaan. De Kruistochten. Aan de groote, internationale beweging der Kruistochten is ook deelgenomen door de edelen, geestelijken, vrijen en onvrijen uit Nederland. De eerste kruistocht (1096) stond onder leiding van een Zuid-Nederlander, nl. Godfried van Bouillon, graaf van Verdun. Tal van edelen uit Vlaanderen, Brabant, Holland, Gelderland, Utrecht en Friesland volgden zijn banier. Ook bij den tweeden kruistocht, die door Bernardus van Clairvaux o.a. te Maastricht werd gepredikt, waren de Nederlanders goed vertegenwoordigd. Aan den derden kruistocht werd o.m. deelgenomen door Otto I, graaf van Gelder, en door den Hollandschen graaf Floris III. De laatste heeft, evenmin als zijn leenheer, Keizer Frederik Barbarossa, het doel van zijn tocht bereikt. Floris stierf te Antiochië aan de pest en werd daar begraven. Van den kruistocht van 1217 was Willem I, graaf van Holland, een der leiders. Met hem gingen vele geestelijken en edelen uit de Nederlanden. De sterke stad Damiate in Egypte werd in 1219 ingenomen, maar twee jaren later door de Saracenen heroverd. Aan den z.g. Latijnschen kruistocht namen vele edelen uit het Zuiden deel. Jeruzalem werd niet bereikt, maar te Constantinopel het Latijnsche Keizerrijk gesticht. De eerste keizer was graaf Boudewijn van Vlaanderen. Ook aan de laatste kruistochten onder Lodewijk IX van Frankrijk werd nog door Zuid-Nederlandsche edelen deelgenomen. De Kruisvaarders zijn er niet in geslaagd, Palestina voor de Christenen te behouden. Een blijvend gevolg van hun tochten is echter geweest de uitbreiding van den handel met als gevolg de stichting van vele steden. 32 § 10. Toestanden tot ± 1300. II. De steden. Ontstaan. Reeds de Kelten kenden steden. Tijdens de Romeinen en later onder de Karolingen ontstaan in ZuidNederland eenige nieuwe steden. De meeste echter zijn gesticht tijdens en na de Kruistochten. Ook hier had het Zuiden de leiding. Yperen, Gent en Brugge waren in de twaalfde eeuw reeds aanzienlijke steden. Voor Holland en Zeeland was de dertiende eeuw de stedeneeuw. De graven Willem I, Willem II en Floris V hebben vele nederzettingen tot stad verheven. De voornaamste van deze zijn: Middelburg, Leiden, Haarlem en Gouda. Wanneer een nederzetting een eigen bestuur kreeg, was zij tot stad verheven. Dit bestuur kon geschonken worden door den heer, den graaf of den keizer. Daarom onderscheidde men heerlijke, grafelijke en Rijks-steden. Bestuur. Het stadsbestuur bestond oorspronkelijk uit Schout en Schepenen. De Schout was de vertegenwoordiger van den landsheer, de Schepenen vertegenwoordigden de burgerij. Schout en Schepenen hadden aanvankelijk niet alleen het bestuur, maar ook de rechtspraak in handen. Vandaar dat men b.v. in het Stadhuis te Nijmegen nog een Schepenbank vindt. Andere voorrechten. Op den duur werd het aantal voorrechten der steden sterk uitgebreid. Zij mochten zich omringen met grachten en muren. Zij kregen het recht, week- en jaarmarkten te houden. Zij werden ook vrijgesteld van het betalen van tol- en bruggeld. De nywerfteids-steden streefden ernaar, het monopolie te krijgen van een bepaalde industrie, en die uit den omtrek der stad te weren. Enkele handelssteden verwierven ruimere of meer beperkte stapelrechten, zooals Dordrecht, Groningen, Gent en Middelburg. Bevolking. In de meeste steden woonden veel handelaars, daarnaast ook boeren, wier landerijen buiten de stad lagen. Spoedig vestigden zich binnen de steden vele ambachtslieden. Dezen waren meestal uit den onvrijen boerenstand voortgekomen. Ze waren vrij geworden, hadden een ambacht geleerd, en trokken nu stadwaarts. De handel toch bracht veel welvaart in de stad en er moest dus gebouwd worden. Zoo talrijk werden deze ambachtslieden, dat zij in de steden vakvereenigingen oprichtten, die tot grooten bloei kwamen. De Gilden. Deze vakvereenigingen heetten gilden. Hun aantal stond niet vast. Utrecht b.v. had er aanvankelijk twaalf en later 44 Bisschop Jan van Arkel 1342—'64. Hij begreep, dat strengdoorgevoerde bezuiniging een eerste vereischte was om zich weer onafhankelijk te maken van Holland. Daarom ging hij jaren lang in allen eenvoud leven te Grenoble en bestuurde van daaruit zijn bisdom. Tal van schulden aan Holland werden betaald, vele kasteelen van het pandschap bevrijd. Toen de Hollandsche graaf Willem IV in 1345 bij Warns was gesneuveld, wist de bisschop een einde te maken aan het Hollandsche protectoraat. Ook beteugelde hij de partijtwisten in zijn gebied en bracht menig roofridder tot zijn plicht terug. Zoo dwong hij met behulp van Zwolle, Deventer en Kampen, het roofnest van den Heer van Voorst tot overgave. Toen Jan van Arkel in 1364 bisschop van Luik werd, was de politieke en geldelijke toestand van het bisdom zeer verbeterd. Arnold van Hoorne 1371—'78. In het Sticht zien we hetzelfde streven naar uitbreiding van den volksinvloed, dien we iets vroeger (1356) in Brabant tot uiting zien komen. Vandaar de Landbrief dien bisschop Arnold van Hoorne in 1375 moest toestaan. De bisschop en zijn opvolgers moesten zich o.m. verplichten geen oorlogen te voeren, tenzij de kapittels, de ridderschap en de steden hun toestemming gaven. Ook moest men, om een ambt te kunnen bekleeden, inwoner zijn van het Sticht. Frederik van Blankenheim is een figuur, die herinnert aan Jan van Arkel. Hij slaagde er in, den burggraaf van Koevorden tot gehoorzaamheid te brengen, maar zijn overige maatregelen hadden weinig succes. Na zijn dood in 1423 ontstond het Utrechtsche Schisma, dat het bisschoppelijk aanzien zeer heeft geschaad. IV. Gelre van ± 1300 tot 1428. Hertogdom. In 1339 werd Gelre onder Reinoud II tot hertogdom verheven. De eerste Geldersche hertog voerde een gelukkig bestuur en deed veel voor de welvaart. Woeste gronden werden ontgonnen, wegen en dijken aangelegd. Ook werd de rechtspraak verbeterd. Partijtwisten. Onder Reinoud III (± 1350) braken ook in Gelre twisten uit tusschen de meer democratische Hekerens en de meer aristocratische Bronkhorsten. De twisten hebben in Gelre echter niet zoo lang geduurd als in andere gewesten. Het kwam tusschen beide partijen echter al spoedig tot een botsing. Reinoud III nl. steunde de Hekerens, en zijn broeder Eduard de Bronkhorsten. In den slag bij Tiel 1361, werd Reinoud verslagen en gevangen 65 sloeg de Fransche koning zijn slag. Hij bezette Boergondië en Franch-Comté en bedreigde Vlaanderen. Binnenlandsche politiek. Op raad van de bisschoppen van Utrecht en Luik riep Maria te Gent de Algemeene Staten bijeen. Maria moest hier het algemeen Groot-Privilege toestaan. Daardoor verkregen de gewesten weer hun vroeger zelfbestuur, en werd het werk van Filips den Goede en van Karei den Stoute grootendeels te niet gedaan. Holland en Zeeland verkregen het bijzonder Groot Privilege. Het bepaalde o.a.: De Staten mogen vergaderen, waar en wanneer zij willen; ook moeten zij hun toestemming geven tot het voeren van oorlogen. Maria mag niet huwen zonder toestemming der Staten en mag geen Staatsambten aan vreemdelingen geven. In Gelder werd het in 1477 na den dood van Adolf onrustig. De Boergondische stadhouder wist zijn gezag echter staande te houden. Luik daarentegen kreeg hetzelfde jaar de vroegere onafhankelijkheid terug. Buitenlandsche politiek. Nog in Augustus 1477 werd het huwelijk gesloten tusschen Maria en Maximiliaan van Oostenrijk. Deze bleek in staat, den Franschen koning een gebiedend halt toe te roepen. Bij den vrede van Atrecht (1482) mocht Lodewijk XI Boergondië en Artois behouden, maar moest de aanspraken op de overige gewesten prijsgeven. Hetzelfde jaar stierf Maria, diep betreurd door haar gemaal en haar onderdanen. Met haar stierf het Boergondische Huis uit en kwam het Oostenrijksche Huis aan de regeering. Maria's zoontje, Philips de Schoone, werd voorloopig onder voogdij van zijn vader Maximiliaan geplaatst. Van Haaren, Beknopte Geschiedenis van Groot-Nederland. 5 AFDEELING V. Het Oostenrijksche Huis van 1482 tot den afstand van Karei V, 1555. § 18. Filips de Schoone (1482-1506). Maximiliaan had tijdens zijn eerste regentschap met groote moeilijkheden te kampen. In Vlaanderen kwamen de groote steden tegen hem in verzet. Zij weigerden hem als regent te erkennen en traden met kracht tegen Maximiliaan op, toen hij in 1486 een nieuwen krijgstocht tegen Frankrijk had ondernomen. De regent werd zelfs gevangen genomen en in het huis Cranenburg te Brugge opgesloten. Hij herkreeg pas zijn vrijheid na de aanneming van voorwaarden die zijn gezag zeer beperkten. Inmiddels snelde keizer Frederik III zijn zoon met een sterk leger ter hulp. Maximiliaan kwam zijn belofte niet na; ze was hem afgeperst en had dus geen waarde, zeide hij. Door zijn bevelhebber Albrecht van Saksen-Meissen werd nu de aanval op Vlaanderen ondernomen. In 1492 hadden alle Vlaamsche steden het hoofd in den schoot gelegd. In Holland en Utrecht waren de Hoeken in verzet gekomen tegen het Boergondisch gezag en vlamde de oude partijstrijd weer op. Bisschop David van Boergondië moest de vlucht nemen naar Wijk bij Duurstede, maar werd in 1483 door Maximiliaan in zijn gezag hersteld. In Holland werden de Hoeken aangevoerd door Frans van Brederode. Vandaar de naam Jonker-Fransen-oorlog. In 1492 werd de laatste Hoeksche stad Sluis ingenomen, en kwam er voorgoed een einde aan de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. Noord-Holland werd intusschen geteisterd door den socialen opstand van het Kaas- en Broodvolk. Met vaandels waarop zij een kaas en een brood geschilderd hadden, trokken de verarmde boeren daar rond, en hielden in Haarlem vreeselijk huis. Maar ook hier gelukte het aan Albrecht van Saksen den opstand neer te slaan. Zoo was Maximiliaan alle moeilijkheden te boven gekomen. Alleen in Gelderland bleef de toestand nog hoogst onzeker. Daar was 67 juist in 1492 Karei van Gelder, de zoon van Adolf, den strijd tegen het Oostenrijksche Huis begonnen, die ongeveer vijftig jaren zou duren. Met Frankrijk sloot Maximiliaan in 1493 den voordeeligen vrede van Senlis. De Franse he koning mocht Boergondië behouden, maar moest Franch-Comté en Artois teruggeven. Maximiliaan, Duitsch keizer geworden, kon nu het bewind afstaan aan Filips den Schoone, die in 1493 het zelfbestuur aanvaardde. Filips de Schoone trad in het huwelijk met Johanna, dochter van Ferdinand van Arragon en Isabella van Castilië. Hierdoor werd de vereeniging van de Nederlanden en Spanje voorbereid, die later zulke noodlottige gevolgen zou hebben. Uit het huwelijk van Filips en Johanna werd in 1500 te Gent de latere Karei V geboren. Ofschoon Filips het Groot-Privilege niet had bezworen, was het vorstelijk gezag in de Nederlanden weer zoo stevig gegrondvest, dat Filips zich in 1501 en in 1506 naar Spanje kon begeven. Van meet af aan waren er strubbelingen tusschen de Spaansche en Nederlandsche hovelingen. Deze namen nog grooter afmetingen aan toen Filips in Spanje aan verschillende Nederlanders voorname betrekkingen schonk, en toen hij weigerde, in Castilië zijn residentie te vestigen. Vrij onverwachts is Filips in 1506 in Spanje gestorven. Zijn zoon Karei V kwam onder regentschap van Maximiliaan, die nu voor de tweede maal als regent optrad. Toestanden. Het onrustig bewind van Karei den Stoute en de troebele jaren die op zijn dood volgden, waren natuurlijk niet bevorderlijk voor de welvaart. In de meeste gewesten gingen handel en industrie achteruit, en eveneens landbouw en veeteelt. Alleen in het Noord-Oosten der Nederlanden, in Groningen en Friesland, bleven de welvaartsbronnen rijkelijk vloeien. Tegen het einde der vijftiende eeuw, toen rustiger tijden aanbraken, begon de handel te herleven. Een uiting daarvan is het handelsverdrag dat in 1496 met Engeland werd gesloten. Bij het Magnus Intercursus werd o.a. veiligheid van schip en lading gewaarborgd en de vrijheid van visscherij verzekerd. Een nieuwe tijd van voorspoed ging aanbreken onder het bestuur van Karei V. § 19. Karei V (1506-1555). Maximiliaan voor de tweede maal regent geworden, kon zich weinig met de Nederlandsche zaken inlaten. Daarom benoemde 68 hij zijn dochter Margaretha van Savoye tot landvoogdes. De jeugdige Karei werd o.a. opgevoed door Adriaan Boyehs, den lateren Paus Adriaan VI. Karei V kreeg in 1515 het bestuur over de Nederlanden in handen. Door den dood van Ferdinand van Arragon kreeg hij in 1516 de heerschappij in Spanje, de Spaansche koloniën en de Spaansche bezittingen in Italië. Drie jaren later vielen hem door erfenis de Oostenrijksche landen van het Huis Habsburg ten deel. m hetzeitde jaar werd hij gekozen tot keizer van Duitschland. Deze laatste waardigheid haalde hem echter de vijandschap op den hals van zijn mede-candidaat Frans I, koning van Frankrijk. Vier oorlogen waren hiervan het gevolg. Bij den vrede van Crépy, die in 1544 aan deze oorlogen een einde maakte, werd bepaald, dat Frankrijk Boergondië mocht behouden, doch af moest zien van de aanspraken op Artois en Kroon- Vlaanderen. De Nederlanden waarover Karei V in 1515 heer was geworden, waren toen nog niet alle onder zijn heerschappij vereenigd. Er ontbraken nog: Friesland, het Sticht, Groningen en Drente, Gelre en Zut- fen. Friesland was in 1498 door Maximiliaan als keizer afgestaan aan Albrecht van Saksen. Diens zoon Joris kon zich niet staande houden. Daarom verkocht hij zijn rechten op Friesland aan Karei V, die in 1524 als heer van Friesland werd erkend. Utrecht kwam in 1528 eveneens aan Karei V. Bisschop Hendrik van Beieren moest van alle wereldlijke macht afstand doen. De Utrechtsche bisschop was voortaan alleen geestelijk vorst. •CAROLVS 69 Groningen en Drente werden in 1536 onderworpen. Gelre en Zutphen hielden het langst het verzet tegen het Oostenrijksche Huis staande. Karei van Gelder, die in het geheele midden en Noorden van ons land veel invloed bezat, werd gesteund door den Franschen koning Frans I en beschikte over een driest aanvoerder in den persoon van. den wreeden Maarten van Rossum. Karei van Gelder stierf in 1538. De Geldersche Staten erkenden nu Willem van Gulik als opvolger. Maar in 1542 verscheen Karei V met een groot leger en dwong zijn tegenstander tot den vrede van Venlo, 1543. Willem mocht Gulik, Kleef en Berg behouden, maar moest Gelre en Zutfen aan Karei V afstaan. Voor het eerst waren alle Nederlandsche gewesten — behalve Luik onder één vorst vereenigd. Bestuur. Het gewestelijk bestuur bleef in handen van een Stadhouder en een gewestelijk Hof. De stedelijke privilegies ontzag Karei zoo veel mogelijk. Maar wanneer een stad zijn gezag te na kwam, wist de Keizer streng op te treden. Dit ondervond Gent in 1537. Daar Karei weinig in de Nederlanden kon vertoeven, werd het algemeen bestuur aanzienlijk gewijzigd. Aan het hoofd ervan kwam te staan een landvoogdes. Hiertoe benoemde Karei V in 1517 Margaretha van Savoye, die in 1530 opgevolgd werd door zijn zuster Maria van Hongarije. Deze kreeg een jaar later voor goed naast zich de drie collaterale Raden. Van deze drie was de Geheime Raad de voornaamste. Dit lichaam ontwierp verordeningen en wetten en fungeerde als scheidsgerecht. De Raad van Financiën had het toezicht over de geldmiddelen. De Raad van State was vooral een eerelichaam. De aanzienlijkste Nederlanders hadden er zitting in, en gaven advies over regeeringsmaatregelen. De Staten Generaal bleven veel invloed behouden. Alle beden immers moesten door hen goedgekeurd worden. Maar zij mochten alleen vergaderen, wanneer de vorst hen bijeenriep. Het verdrag van Augsburg regelde in 1548 de verhouding van de Nederlanden, Kroon-Vlaanderen en Artois tot het Duitsche Rijk. Deze gewesten werden nu vereenigd tot den Bourgondischen kreits. In wetgeving, rechtspraak en bestuur behielden zij veel zelfstandigheid. Zij moesten echter hun aandeel in de Rijksmiddelen opbrengen, maar zouden ook van Rijkswege beschermd worden. De Pragmatieke Sanctie regelde een jaar later de verhouding van de Nederlanden tot het Huis Habsburg. In alle gewesten zou de kroon onverdeeld erfelijk zijn, zoowel in de mannelijke als in de vrouwelijke linie. De Hervorming werd in 1517 in Duitschland gepredikt door 72 kleinere steden en op het platteland. De halflakens, door Engelsche kooplieden te Antwerpen ingevoerd, werden in Vlaanderen en Brabant verder afgewerkt. De beroemde kant-industrie gaf eveneens aan duizenden werk. De textiel-nijverheid drong ook steeds meer door naar het Zuiden en Oosten, waar Henegouwen en Luik hun ouden roem op het gebied der metaal-industrie wisten te handhaven. Handel in het Noorden. De haringvisscherij en haringhandel breidden zich na 1500 weer krachtig uit. De Hollanders en Zeeuwen die in Lissabon voornamelijk zout, zuidvruchten en zuidwijnen haalden, brachten voortaan ook specerijen mee, waar veel aan werd verdiend. Amsterdam was daarvoor in het Noorden de markt, gelijk Antwerpen in het Zuiden. De graanhandel had zich nog uitgebreid. Was Amsterdam de tweede handelsstad der Nederlanden, voor den Oostzee-handel was zij onbetwist nummer één. In 1507 werd alleen in Hollands Noorderkwartier uit de Oostzee ongeveer 125000 last rogge ingevoerd. Ook de handel in hout en teer was belangrijk. Deventer was misschien de derde handelsstad. Zij dreef eveneens handel op de Oostzee en vooral op Duitschland. Ook Dordrecht had zich weten te handhaven door bloeienden handel in hout en Rijnwijnen. Verder waren ook Middelburg, Vere en Bergen-opZoom als handelssteden van beteekenis. Ten einde den handel te bevorderen, zorgde Karei V dat een begin werd gemaakt met handelswetgeving. Er werden bepalingen gegeven omtrent faillissementen en wissels, en de keizer zorgde, dat er de hand aan werd gehouden. Nijverheid in het Noorden. De scheepstimmerwerven, en alles wat daarmee in verband staat kwamen onder het rustig bestuur van Karei V tot nieuwen bloei. Behalve in Delft en Brouwershaven werd ook veel bier gebrouwen in Amsterdam en Amersfoort. Het is duidelijk, dat ook de glasblazerijen het druk hadden. Zoutindustrie was vooral gevestigd in Zierikzee. In Zeeland vond men ook veel ververijen, evenals steenovens langs de groote rivieren van Holland en Gelderland. De textiel-nijverheid bleef bloeien in Haarlem, Leiden en Utrecht. Laatstgenoemde stad vervaardigde veel tapijten en fluweelen. Op het platteland van Overijsel en Oost-Gelderland was evenals in Vlaanderen en Brabant de textiel-nijverheid vooral huis-industrie. Landbouw en veeteelt. In het Oosten van ons land hadden de boeren veel te lijden van de Geldersche oorlogen. Maarten van Rossum was berucht om zijn plundertochten. Na den vrede van Venlo keerde de rust terug; bovendien wist Karei ook den landbouw door verordeningen aan te moedigen en te beschermen. In 74 glasschilderkunst onderscheidden zich vooral de gebroeders Wourer en Dirk Crabeth. In de Sint Janskerk te Gouda zijn bun kunstproducten nog te zien. Bekend was ook Gerrit Dirkszoon de Bijl. In opdracht van Karei V vervaardigde hij het „Keizersglas", dat eenmaal een sieraad was van de Nieuwe Kerk te Delft. Schilderkunst. Terwijl de groote Brabantsche meesters Pieter Breughel en Jeroen Bosch nog zuivere Middeleeuwsche kunst gaven, staat Jan van Score/ reeds onder Italiaanschen invloed. Van de Noord-Nederlandsche schilders was deze Utrechtsche kanunnik de eerste, die de reis naar het zonnige Zuiden ondernam om de werken der Italiaansche schildersschool te bestudeeren. Teruggekeerd in zijn vaderland, heeft Jan van Scorel vooral van 1525 tot 1550 grooten invloed uitgeoefend. De Renaissance in de schilderkunst won door zijn toedoen meer en meer veld. Hij maakte o.a. een portret van paus Adriaan VI. Als graveur was Lucas van Leiden beroemd. Muziek. Hier schitterden de Nederlanders als geen ander volk. Orlandus Lassus en Obrecht waren de grootste toonkunstenaars. In alle groote Europeesche steden, aan alle hoven gold de Nederlandsche muziek als de beste. De litteraire kunsten beteekenden niet veel. Een bekend rederijker was Mathijs de Castelein. Krachtige refereinen werden geschreven door de Antwerpensche dichteres Anna Bijns. De wetenschap werd vooral aan de Leuvensche hoogeschool beoefend. Karei V liet van Staatswege verschillende leerstoelen aan de Universiteit oprichten, en door Filips II werd later dit voorbeeld gevolgd. Beroemd door geheel Europa werd het Leuvensche Collegium Trilinguae. Hier werd in drie talen nl. het Grieksch, het Latijn en het Hebreeuwsch gedoceerd. Zoo werd de grondslag gelegd voor de vergelijkende taalstudie, die haar invloed op verschillend gebied heeft doen gelden. AFDEELING VI. Van den afstand van Karei V tot het Twaalfjarig Bestand 1555—1609. § 21. Het voorspel tot den tachtigjarigen oorlog (1555-1567). Van 1555 tot 1559 is Filips nog in de Nederlanden gebleven. De oorlog met Frankrijk, de nieuwe kerkregeling en de voorziening van het landsbestuur lijk, dat Filips niet aanstonds naar Spanje vertrok. De oorlog met Frankrijk werd tot een goed einde gebracht door de overwinningen bij St. Quentin i en Grevelingen. Vooral Egmont had zich door zijn dapperheid onder- ; scheiden. In 1559 werd [ de vrede van CateauCambrésis gesloten. De nieuwe Kerkregeling I werd eveneens in 1559 afgekondigd. Opgericht zouden worden drie j aartsbisdommen, nl. te Kamerijk, Mechelen. 1 Utrecht en 15 bisdommen. Granvelle zou pri¬ maat der Nederlanden worden en te Mechelen resideeren. De invoering der nieuwe Kerkregeling had niet alleen een godsdienstig, maar ook een staatkundig doel. Vele bisschoppen toch Egmond bi) Grevelingen. 77 hadden zitting in de Provinciale Staten. Daar nu Filips feitelijk de bisschoppen aanstelde, zou zijn invloed in de gewestelijke besturen aanmerkelijk vergroot worden. Het landsbestuur. In de verschillende stadhouderschappen werden de voornaamste edelen benoemd. Zoo werd Oranje stadhouder [Willem van Oranje. (Met Spaansche pijpkraag. Het randschrift is 's Prinsen lijfspreuk: Saevis tranquillus in undis: Kalm te midden der onstuimige baren.) van Holland, Zeeland en Utrecht; Egmond van Vlaanderen en Artois en Aremberg van Friesland, Groningen, Drente en Overijsel. Als landvoogdes trad van 1559 tot 1567 Margaretha van Parma op. Afgezien van de persoonswisseling bleef dus in het bestuur alles bij het oude. Maar dit was slechts schijn. Filips nl. wenschte de lijn der centralisatie verder door te trekken. Het zwaartepunt van het bestuur zou verlegd worden van Brussel naar Madrid. Margaretha behield als landvoogdes slechts weinig zelfstandigheid, daar zij zich ih alle belangrijke aangelegenheden moest richten 78 naar den Achterraad. In dit nieuw-gevormde college hadden Granvelle, Viglius en Barlaymont zitting, maar Granvelle had er ver uit den meesten invloed. Door Granvelle dacht Filips de Nederlanden te besturen. Zijn vertrek. In 1559 lag te Vlissingen onder admiraalschap van Hoorne de vloot gereed, die Filips naar Spanje voeren zou. Te voren had Filips een vergadering bijeengeroepen der StatenGeneraal om afscheid van hen te nemen. Met kracht was hier aangedrongen op de verwijdering der Spaansche troepen. Ook vroegen de Staten-Generaal om deze landen door Nederlanders te doen besturen. De oorzaken van den tachtigjarigen oorlog zijn tijdens het Voorspel reeds te onderscheiden. Ze zijn gedeeltelijk van staatkundigen, gedeeltelijk van godsdienstigen, gedeeltelijk van economischen aard. Het ligt dus voor de hand dat de leiding van het verzet in hoofdzaak berust bij den hoogen en den lagen adel, bij de Consistoriën en bij de kooplieden. De hooge adel doet het eerst van zich spreken. De nieuwe kerkregeling was velen een doorn in het oog. Niemand toch zou tot bisschop worden benoemd of hij moest doctor in de Godgeleerdheid zijn. Daardoor kwam er een einde aan het spelen van den adel met kerkelijke waardigheden. Vandaar het verzet in adellijke kringen. Granvelle schreef: „de heeren zijn woedend geworden alsof zij buffels waren". Ook de groote invloed van Granvelle wekte wrevel. Oranje, Egmond, Hoorne en anderen riepen zelfs in 1562 tegen hem een formeele ligue in het leven. Zij weigerden in den Raad van State zitting te nemen, zoolang Granvelle gehandhaafd bleef. Eindelijk, in 1564, riep Filips hem terug. In 1565 werd Egmond naar Spanje gezonden om den koning te vragen de plakkaten te matigen en voor de Nederlanden een nationaal bestuur (Staten-Generaal'en Raad van State) in te stellen. Filips deed aan Egmond geen enkele toezegging. In den herfst van 1565 kwamen hier de brieven van den koning aan, waarin hij beval, dat alles bij het oude moest blijven. Vooral door toedoen van Oranje en Egmond werden deze brieven openbaar gemaakt. Nu gingen ook de lage adel en de Consistoriën zich aaneen sluiten. De lage adel. Onder leiding van Lodewijk van Nassau en Hendrik van Brederode sloten de lagere edelen in November 1565 het Compromis. Dit Verbond der Edelen trad in het volgend voorjaar naar buiten op. Toen werd nl. aan de landvoogdes te Brussel een verzoekschrift aangeboden. Waarschijnlijk is bij deze gelegenheid de naam Geuzen ontstaan. Margaretha beloofde iemand naar 79 Spanje te zullen zenden en zegde moderatie (= matiging) toe in de toepassing der plakkaten. Ten onrechte werd nu uitgestrooid dat de landvoogdes vrijheid van godsdienst had toegestaan. Het aantal Calvinistische predikanten en. hagepreeken nam weldra snel toe. De Consistoriën sloten in navolging der edelen een verbond. De kooplieden eveneens. Beeldenstorm. In Augustus 1566 brak in Yperen de beeldenstorm uit, die zich over de Nederlanden verbreidde, en alleen ZuidBrabant, Gelder en Luxemburg ontzag. De prachtigste vóórtbreng- Beeldenstorm (1566). selen van Middeleeuwsche kerkelijke kunst zijn hierdoor vernield. In de Nieuwe Kerk te Delft b.v. de altaarstukken van Jan Scorel, Maarten van Heemskerk, Frans Floriszoon en Pieter Aertsen. De beeldenstorm had groote gevolgen. Margaretha trad thans met kracht op. Zij nam nieuwe troepen in dienst en wist het Compromis te doen ontbinden. De magistraatspersonen moesten andermaal den eed van trouw aan Filips zweren. Van de stadhouders weigerden alleen Oranje en Hoorne. De Consistoriën besloten in tegenstelling met de edelen, door te zetten. Hun doel was, zich meester te maken van de groote 80 koopsteden Antwerpen en Amsterdam. Maar een leger der Protestanten werd in 1567 bij Austerweel verslagen, en ValencienneS, dat in de macht der Calvinisten was gevallen, moest zich overgeven. Ook de aanslag op Amsterdam mislukte. Brederode, die hier de leiding zou hebben, vluchtte nl. naar Duitschland op de tijding van Alva's komst. Tal van andere edelen, o.m. Oranje, waren hem reeds voorgegaan. De houding van Filips. Nu het verzet der Consistoriën gebroken was, werd zoowel door den Paus als door Margaretha en Granvelle bij Filips aangedrongen op een gematigd optreden. Vergeefs. Filips besloot de beeldstormers streng te straffen, het Katholicisme onverzwakt te handhaven, en tevens het onbeperkte vorstelijk gezag ook in de Nederlanden te vestigen. Alva verscheen in het laatst van 1567 in de Nederlanden. Hij was toegerust met uitgebreide volmachten en vond zijn steun in een sterk leger. Weldra legde Margaretha haar waardigheid neer, waarop Alva ook landvoogd werd. Hij stelde een buitengewone rechtbank, den Raad van Beroerten in. Wegens de vele en buitensporige vonnissen en verbeurdverklaringen werd deze spoedig met den naam van Bloedraad bestempeld. Egmond en Hoorne, die niet naar het buitenland waren gevlucht, werden onverwachts gevangen genomen. § 22. De tachtigjarige oorlog van 15684579. I. Alva 1568-'73. Het krijgsplan van Oranje kan samengevat worden in de stelling „Verdeel en heersch". Oranje trachtte nl. met verschillende legers op verschillende punten tegelijk in de Nederlanden te vallen. Hij hoopte, dat de Spanjaarden één dier legers zouden aanvallen, waardoor de andere legers gelegenheid zouden krijgen naar het hart van het land op te rukken. Vier legers had Oranje in 1568 doen bijeenbrengen. Het leger uit Artois en het leger uit het Oosten dat in Brabant moest vallen, werden echter teruggedreven. Het leger van Lodewijk van Nassau, oprukkend naar Groningen, behaalde bij HtÜigerlee een overwinning (1568). Hiermede rekent men gewoonBfk dat de tachtigjarige oorlog begint. Zoowel Aremberg als Adolf van Nassau sneuvelde. De tegenhanger van Heiligerlee was Jemmingen. Hier werd Lodewijk van Nassau door Alva verslagen, nadat hij te voren 81 Egmond en Hoorne te Brussel had doen onthoofden. Het hoofdleger, onder aanvoering van Oranje, trok later over de Maas. Maar Alva weigerde den Prins slag te leveren, en deze was ten slotte uit geldgebrek genoodzaakt zijn regimenten te ontbinden. Het geheele krijgsplan van Oranje was aldus in duigen gevallen. Financieele politiek. Het lag geheel in de lijn van Alva's staatkunde, dat hij de beden, die gevraagd werden, trachtte te vervangen door vaste belastingen, die desnoods met geweld zouden geëischt worden. In 1569 stelde hij vóór te heffen den honderdsten, den twintigsten en den tienden penning. De honderdste penning werd slechts ééns geheven, en bedroeg 1 procent van alle bezittingen. De twintigste penning zou geheven worden van alle onroerende goederen, zooals huizen en weilanden, en de tiende penning van alle roerende goederen. Tegen den tienden penning rees het krachtig en algemeen verzet van Roomschen en niet-Roomschen. De welvaart van het land immers berustte in hoofdzaak op zijn bloeienden handel. Wat zou er van dien handel worden, als de meeste artikelen tien procent in prijs zouden stijgen? Alva besloot ten slotte de invoering van den twintigsten en tienden penning twee jaar uit te stelllen tegen betaling van twee millioen 's jaars. In 1572 evenwel maakte hij zich gereed de gehate belastingen desnoods met geweld in te vorderen, toen hij zoowel als Oranje verrast werd door de inneming van den Briel op 1 April. De steden-opstand. In 1568 stonden vier legers van Oranje aan de grenzen en alles in het land bleef rustig. Nu, vier jaar later, is Oranje ver weg, en tal van steden in Holland, Zeeland, Gelderland en Overijsel volgen het voorbeeld van Den Briel. Hieruit volgt, dat het economisch element, bepaaldelijk de tiende penning, in de eerste jaren van den opstand een groote rol heeft gespeeld. Organisatie van den opstand. Te Dordrecht werd nog in 1572 een vergadering van de Staten van Holland bijeengeroepen. De Prins had Marnix van Sint Aldegonde als zijn gevolmachtigde gezonden. Er werd o.m. besloten, dat de godsdienst vrij zou zijn, en dat Oranje werd erkend als algemeen landvoogd en als stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. In het Noorderkwartier werd Sonoy, in het Zuiderkwartier Lumey als „luitenant" aangesteld. Beiden hebben zich berucht gemaakt door hun vervolging van Katholieken. Te Brielle werden de Martelaren van Gorcum ter dood gebracht. Tocht van Don Frederik. Alva zond zijn zoon don Frederik naar het Noorden om de opgestane steden te onderwerpen. Mechelen werd ingenomen en vreeselijk getuchtigd. Hetzelfde lot onderVan Haaren, Beknopte Geschiedenis van Groot-Nederland. 6 82 Spaansch geschut bij het beleg van Alkmaar. gingen Zutfen en Naardien. Van Amsterdam, dat Spaansch gebleven was, trok don Frederik naar Haarlem, dat na een langdurig beleg zich in den zomer van 1573 moest overgeven. Dit beleg is voor de Spanjaarden zeer noodlottig geworden, want de bloem van hun leger was hier gevallen. Dit bleek spoedig, toen zij tegen Alkmaar optrokken. Haarlem hadden zij zeven maanden belegerd, en ten slotte ingenomen. Bij het veel kleinere Alkmaar hielden zij het maar zeven weken uit en moesten toen het beleg opbreken. Geen wonder dat de roep door het land klonk: „Van Alkmaar begint de victorie!" Niet alleen te land ging het den Spanjaarden slecht. Een Spaansche vloot, die de kuststeden van Noord-Holland zou aanvallen, werd door Corn. Dirkszoon van Monnikendam op de Zuiderzee verslagen. Alva vertrekt. De politiek van Alva was dus geheel mislukt. In 1573 werd hij teruggeroepen en vervangen door den goeverneur van Milaan, don Louis de Requesens. 83 II. Requesens 1573—'76. Een nieuwe koers werd door Requesens ingeslagen. De Raad van Beroerte zag zijn bevoegdheid beperkt en werd ten slotte opgeheven. De gehate belastingen, onder Alva ingevoerd, werden afgeschaft en een amnestie afgekondigd. Ook werd het standbeeld, dat Alva voor zich zelf te Antwerpen had doen oprichten, verwijderd. Al deze maatregelen hadden echter niet de uitwerking, die men er zich te Madrid van voorstelde. Ze werden nl. beschouwd als uitingen van zwakheid der regeering. De oorlog kreeg meer en meer het karakter van een godsdienstoorlog, waarin de Calvinisten de leiding hadden. In Holland en Zeeland werd in 1573 en '74 de uitoefening van den Katholieken godsdienst niet meer toegestaan. Ook verloren de Katholieken in die provincies hun magistraats-betrekkingen, en werden de kerkelijke goederen aan hun bestemming onttrokken. Daar vredesonderhandelingen geen resultaat hadden, besloot Requesens den oorlog krachtig voort te zetten. Het krijgsplan der Spanjaarden kan in dezen tijd eveneens omschreven worden door het beginsel „Verdeel en heersch". De Spanjaarden pasten dit beginsel echter anders toe dan Oranje. Hun bedoeling was, het gebied van den opstand door lijnen in stukken te verdeelen, en deze achtereenvolgens te onderwerpen. De eerste lijn Amsterdam—Haarlem was reeds onder Alva getrokken. Requesens zette een tweede lijn aan bij Leiden: hij wilde aldus Noord- en Zuid-Holland verdeelen. Het beleg van Leiden werd tijdelijk onderbroken door den slag bij Mook, 1574. Hier werden Lodewijk en Hendrik van Nassau, die met een leger langs de Maas waren opgerukt om Leiden te ontzetten, door de Spanjaarden verslagen en sneuvelden. Het beleg van Leiden werd nu hervat. Hoe hoog de nood ook in de belegerde vesting steeg, men wilde van geen overgave hooren. Burgemeester Van der Werff en commandant Van der Does wisten den moed erin te houden, totdat Leiden den 3den October 1574 was ontzet. Tot belooning van haar dapperheid kreeg de stad het volgend jaar een hoogeschool. Requesens trachtte nu een Zuidelijker lijn te trekken om Holland en Zeeland te scheiden. Onder leiding van Mondragon werd een der kranigste wapenfeiten uit den tachtigjarigen oorlog volbracht. Schouwen en Duiveland werden bezet, en weldra Brouwershaven en Zierikzee, gewichtig als aanlegplaatsen voor de Spaansche schepen, veroverd. Requesens had nu een gewichtig voordeel behaald. Hem ontbrak echter de tijd om het uit te breiden, want hij overleed reeds in het voorjaar van 1576. 84 De Raad van State nam nu voorloopig het bestuur op zich, tot een nieuwe landvoogd zou zijn benoemd. De Spaansche soldaten, die in langen tijd geen soldij hadden ontvangen, sloegen aan het muiten. Onder eigen gekozen aanvoerders begonnen zij te plunderen en maakten zich meester van Aalst. Zóó algemeen was tegen hen de verontwaardiging, dat Oranje het oogenblik gunstig achtte voor een Staatsgreep. In overleg met de Staten van Brabant werden de leden van den Raad van State gevangen genomen. Vervolgens liet 'Oranje de Algemeene Staten, eerst te Brussel en daarna te Gent, door de Staten van Brabant bijeenroepen. Spaansche furie. Deze successen deden Oranje besluiten, ook rechtstreeks tegen de Spaansche troepen op te treden. Door zijn toedoen werden een aantal Staatsche regimenten binnen Antwerpen gebracht. De Spaansche officieren, zich bedreigd voelend, vroegen hun muitende troepen te Aalst om hulp. Deze besloten de gevraagde hulp te verleenen, en weer de leiding hunner officieren te aanvaarden. Om en in Antwerpen is toen een verwoede strijd gestreden tusschen Spaansche en Staatsche troepen. Vreeselijk heeft daarna Antwerpen van plundering en brandschatting te lijden gehad: de beruchte Spaansche furie. De Pacificatie van Gent. De Algemeene Staten, intusschen bijeengekomen, besloten vooral onder den indruk van de plundertooneelen te Antwerpen en te Maastricht tot het sluiten der beroemde Pacificatie. Ze had de beteekenis van een vredesverdrag tusschen Oranje Holland en Zeeland aan den eenen kant en de Zuidelijke provincies aan de andere zijde. De Spaansche troepen worden verdreven; de godsdienst-plakkaten geschorst. De Katholieke godsdienst wordt bij uitsluiting gehandhaafd, behalve in Holland en Zeeland. De Staten-Generaal zullen bijeengeroepen worden om uitspraak te doen over de geschilpunten. III. De jaren 1576—1579. Don Jan, de opvolger van Requesens als landvoogd, kwam op den dag van de Spaansche furie in Luxemburg aan. De StatenGeneraal besloten echter hem alleen te erkennen, als hij de Pacificatie aanvaarden en dus de Spaansche troepen wegzenden zou Don Tan verplichtte zich hiertoe bij het Eeuwig Edict. In Mei 1577 deed hij nu zijn intocht binnen Brussel. Weldra achtte hij zich hier echter niet veilig. Hij maakte zich meester van het kasteel van Namen en riep een deel der Spaansche troepen terug. Daarop werd hij nog in December door de Staten Generaal tot vijand van den Staat verklaard. emaecfet cnoe gefloten/tuffcfjen De Staren ban DefeAeDcrlanDcn/becgaDert binnen Der &taDt öantë;uefleU.4?nDeöcn tyeert Ritmee t>an <&?angienv graten na tyoilanDf ende Zcclattbf/rnir b cure geafjoctccröc. «£noc <#f}rpu* bliceecr opDen achfjen Dach uan fr*oucml>?l fö.&.5efjent3cuen# f iclj ./altree aggreatie m conffrmartc ^nfftjcttm öcs «Somncje/ Caecop.cnöe uaïgamlgtjt, Met Priuilegie der Co. Maieftey t. C Gfcptfnt moe löitnceUicne êrtatrt ban 25?ne(Tele/ bp mp#tct)tcl ban t^amont / gejtoojen jbuicBCc oer Co. $*aiette#. Pacificatie van Gent. 86 Oranje was intusschen door een deel der Staten-Generaal uitgenoodigd naar het Zuiden te komen. Hij werd te Brussel feestelijk ontvangen, en kreeg als ruwaard van Brabant grooten invloed. Matthias landvoogd. Een groot aantal Katholieke edelen met Aerschot aan het hoofd, waren ontevreden over de stijgende macht van Oranje. Door hun toedoen werd Matthias van Oostenrijk, broeder van den Duitschen keizer in het land geroepen. Hij werd door de Staten-Generaal in plaats van Don Jan als landvoogd erkend. In het begin van 1578 kwam hij als landvoogd binnen Brussel en benoemde Oranje tot zijn luitenant-generaal. En in het Zuiden, èn in het Noorden berustte de leiding thans in hoofdzaak bij Oranje. In het Noorden had de Hervorming vooral na den dood van Requesens snelle vorderingen gemaakt. De lijn Amsterdam—Haarlem was uitgewischt. Beide steden toch waren voor Spanje verloren gegaan, toen zij een Verdrag van Satisfactie hadden gesloten. De openlijke uitoefening van den Katholieken godsdienst, in dit verdrag gewaarborgd, werd echter verboden.Op het einde van 1578 was Oranje de eigenlijke heerscher in Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, Overijsel, Drente, Groningen en Friesland. In het Zuiden kon Don Jan zich hoe langer hoe moeilijker staande houden. Wèl versloeg hij het Staatsche leger bij Gembloux, maar nog in het najaar van 1578 stierf hij, eerst dertig jaren oud. Panna was zijn opvolger. Uitmuntend staatsman en krijgsman tegelijk, wist hij meesterlijk van de omstandigheden partij te trekken. Door de vervolging waaraan de katholieken in verschillende steden van het Zuiden blootstonden, had zich een partij van Malcontenten gevormd. Met hen trad Parma in betrekking, en het gelukte hem in Mei 1579 het Verdrag van Atrecht tot stand te brengen. Hierdoor keerden de Waalsche gewesten onder de gehoorzaamheid van Spanje terug. In de eerstvolgende jaren was Parma onophoudelijk werkzaam om de Zuidelijke kern te verbreeden naar het Noorden. De Unie van Utrecht is de tegenhanger van het Verdrag van Atrecht. Zij kwam in Januari 1579 tot stand, vooral door toedoen van Jan van Nassau, stadhouder van Gelderland. Er werd o.a. bepaald: De gewesten verbinden zich, ten eeuwigen dage zóó vereenigd te blijven, alsof zij maar één landschap waren, evenwel met behoud van ieders voorrechten. Zij zullen elkaar tegen eiken vijand bijstaan. Tot bestrijding der kosten van verdediging zullen op eenparigen voet belastingen worden geheven. Voor het nemen van gewichtige beslissingen b.v. over oorlog en vrede wordt eenstem- Werbanbelfoö&e banöe" Vnic, Eeuvvich Vcrbondc ertoe €ettOtorfy. Tuffcbe» die Landen, Prouinekn, Steden end«Leden van dien biet nterbenoempt, binnen der StadtVtrecht ^henootro, ende ghepubli«cert vandenSudt-huy(cdenx«x.lanuanc, AnnoM.D,.LJÉ X l X» G^cdruca tVtrcchf, Unie van Utrecht. 88 migheid vereischt. Elk gewest is vrij in het regelen van de godsdienstige aangelegenheden; niemand mag ter zake van den godsdienst worden vervolgd. De Unie van Utrecht was een militair verbond tegen Spanje. Toen men ze ging beschouwen als grondwet van Staat, rezen tal van moeilijkheden vooral over de macht van de Provinciale Staten en die der Staten-Generaal. De Unie van Utrecht werd geteekend door Holland, Zeeland, Utrecht, de Ommelanden, de Zuid-Nederlandsche steden Antwerpen, Brussel, Gent, Brugge en door Jan van Nassau als Stadhouder van Gelderland. De Staten van Gelderland volgden later, evenals Friesland, Overijsel en Drente. Oranje teekende eerst, toen het uitzicht op een algemeene Unie tusschen Noord en Zuid was verdwenen. Gevolgen. Door Atrecht en Utrecht is er een wig gedreven in de Zeventien Nederlanden, die sinds 1543 vereenigd waren. De tegenstelling tusschen Noord en Zuid is niet alleen van staatkundigen, maar weldra ook van godsdienstigen aard. Het Zuiden bleef Katholiek, terwijl in het Noorden sinds 1581 feitelijk het Calvinisme als Staatsgodsdienst werd erkend. § 23. De tijd van 1579 tot de stichting der Republiek 1588. Vredesonderhandelingen waren nog in 1579 te Keulen aangeknoopt. Daar men het over den godsdienst niet eens kon worden, liepen ze op niets uit. Parma veroverde nog in 1579 het belangrijke Maastricht en in het Noorden viel Rennenberg van de Unie af. Hij bracht Groningen, Drente en een deel van Overijsel onder de gehoorzaamheid van Spanje terug. Oranje was en bleef de eigenlijke leider van het verzet. In 1580 werd de Prins vogelvrij verklaard, en een aanzienlijke som beloofd aan dengene die hem dooden zou. De Prins beantwoordde dezen stap met het uitvaardigen zijner Apologie, opgesteld door zijn hofprediker Villers. De Soevereiniteit. Onder invloed van de vogelvrijverklaring en van Parma's veroveringen, werd in het begin van 1581 het verdrag van Plessis-les-Tours bezworen. Inplaats van Filips werd Anjou erkend als Souverein over de Vereenigde Provinciën. Alleen in Holland, Zeeland en Utrecht zou de soevereiniteit aan Oranje worden opgedragen. Filips afgezworen. Natuurlijk moest op dezen stap volgen de 89 afzwering van den Spaanschen Soeverein. Dit geschiedde in 1581 door de Staten-Generaal te 's-Gravenhage. Anjou werd het volgend jaar te Antwerpen gehuldigd. Klinkende titels kreeg hij genoeg, maar weinig macht. Om zich deze te verschaffen deed hij een aanslag op Antwerpen. De rijke koopmansstad zag nu de Fransche furie binnen haar muren, maar weerde zich zóó geducht, dat de aanslag geheel mislukte. De positie van Anjou kreeg daardoor een geweldigen knak. Hij vertrok naar Frankrijk, waar hij reeds in 1584 overleed. Oranjes dood. Hetzelfde jaar werd de Prins te Delft laaghartig vermoord, twee dagen vóór hij gehuldigd zou worden als graaf van Holland en Zeeland. De Staten-Generaal benoemden nu een Raad van State, aan welks hoofd de jeugdige Maurits werd geplaatst. Toen de Fransche koning de hem aangeboden soevereiniteit weigerde, werden onderhandelingen aangeknoopt met Elisabeth, koningin van Engeland. Parma wist ondertusschen de eene stad na de andere aan zijn zijde te brengen. Yperen, Brugge, Gent, Brussel, Mechelen waren voorgegaan. Het allerbelangrijkste Antwerpen volgde in 1585. Tal van kooplieden trokken nu naar het Noorden, vooral naar Amsterdam. In zes jaar tijds had Parma aan het Verdrag van Atrecht een breeden grondslag gegeven in heel Zuid-Nederland. De soevereiniteit. De Staten besloten de onderhandelingen met Engeland te bespoedigen. Parma toch sloeg ook in het Noorden zijn slag. Nog vóór Antwerpen had hij zich meester gemaakt van Nijmegen, Doesburg en Zutfen. Zoo kon hij Holland over de Veluwe bedreigen. In den zomer kwam met Engeland een overeenkomst tot stand. Ofschoon Elisabeth de souvereiniteit van de hand wees, besloot zij toch hulp te zenden. Zij eischte echter Den Briel, Vlissingen en het fort Rammekens als onderpand. Ook zouden twee Engelschen zitting nemen in den Raad van State. Leicester 1585—'86. Krachtens deze overeenkomst verscheen Leicester met 6000 man hulptroepen in de Nederlanden. Feitelijk werd hij soeverein, al kreeg hij den titel van landvoogd. In militaire zaken en over de gelden, daarvoor noodig, was zijn macht onbeperkt. Ook de leiding van justitie en politie werd hem toevertrouwd. Kort vóór Leicesters komst was Maurits tot stadhouder van Holland benoemd. In den strijd tusschen het libertijnsche Holland en het strengCalvinistische Utrecht koos Leicester zeer beslist partij voor Utrecht. Hij verbood den uitvoer van eetwaren en krijgsbenoodigdheden naar Spaanschgezinde steden, wat in Holland hevig verzet 104 nemen. De stad Utrecht en verschillende Hollandsche steden, maakten van deze bevoegheid gebruik. Ingrijpen der tegenpartij. De Staten-Generaal bepaalden, dat een Nationale Synode zou bijeengeroepen worden. Maurits ging naar Utrecht, waar hij de waardgelders afdankte en de wet verzette. Hoewel Utrecht nu voor hem verloren was, bleef Oldenbarneveldt weigeren, een Nationale Synode goed te keuren. De StatenGeneraal besloten thans aan Maurits volmacht te geven tot alles, wat hij in het belang van het land noodig zou achten. Deze liet daarop Oldenbarneveldt, Hugo de Groot, Hoogerbeets en Ledenberg, de erkende leiders der Remonstranten, gevangen nemen. Vervolgens bezocht hij aan het hoofd van een lijfwacht de meeste Hollandsche steden en verzette er, evenals te Utrecht, de wet. Naspel. De Contra-Remonstranten hadden thans over de heele linie gezegevierd, maar Maurits wenschte nog verder te gaan. Een buitengewone rechtbank werd samengesteld, om over de gevangen leiders der Remonstranten uitspraak te doen. Ledenberg had zich in den kerker verhangen, om verbeurdverklaring zijner goederen te voorkomen. Hugo de Groot en Hoogerbeets werden veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf op het fort Loevestein. Het hardste lot trof Oldenbarneveldt. De grijze Raadpensionaris werd ter dood veroordeeld, en, wijl hij weigerde gratie te vragen of te laten vragen, in Mei 1619 te 's-Gravenhage onthoofd. Met vuur en groot talent heeft Vondel in klaag- en hekeldichten en vooral in zijn Palamedes de partij opgenomen voor de „vermoorde onnooselheit". Ook in het buitenland maakte de terechtstelling van Oldenbarneveldt een diepen indruk. Reeds in den zomer van 1619 werd te Londen een tooneelstuk opgevoerd, waarin de tragedie van den Raadpensionaris wordt behandeld. De Synode van Dordrecht ging in dezelfde Mei-maand waarin Oldenbarneveldt terechtgesteld werd, uiteen. In het geheel had zij 180 zittingen gehouden. Zooals te verwachten was, werd de leer der Remonstranten veroordeeld. Ongeveer 200 hunner predikanten werden afgezet. Wie hunner zich verbond een ambteloos leven te leiden en als blijk daarvan de Akte van Stilstand teekende, zou zijn traktement behouden. Door de Synode werd eveneens tot een nieuwe bijbelvertaling besloten; de Statenbijbel was in 1635 voltooid. In den Gulik—Kleefschen oorlog (1609— 14) greep zoowel Spanje als onze Republiek in. Spanje ten voordeele van den Katholiek geworden Palts-Neuburg, en de Staten ten gunste van het Protestantsche Brandenburg. Spinola en Maurits kruisten dus nu hun degens aan den Neder-Rijn. Bij het verdrag van Xanten werden de landen, waarover de twist liep, verdeeld. Brandenburg kreeg Terechtstelling van Oldenbarnevelt (13 Mei 1619). 106 Kleef, en onze Staten, die graag een bolwerk aan de Oostelijke grenzen zagen, konden dus gerust zijn. Ter herinnering aan de 300-jarige vereeniging van Kleef met Brandenburg werd door den Duitschen keizer Wilhelm II te Kleef een gedenkteeken onthuld. De oorlog hervat In 1621 liep het Twaalfjarig Bestand af, en werd de oorlog hervat. De laatste jaren van Maurits' leven waren niet zijn gelukkigste. In 1623 werd een samenzwering tegen den Stadhouder ontdekt. Hoofdaanleggers waren Oldenbarneveldts zonen Reinier van Groeneveldt en Willem van Stoutenburg, die uit hun ambten waren ontzet. Niet minder dan vijftien personen, waaronder ook Groeneveldt, verloren het leven. De aanslagen van Maurits op Antwerpen mislukten. Zelfs moest de Stadhouder het beleven, dat Breda, de stad, waar zijn victorie was begonnen, in 1625 aan Spinola werd overgegeven. Voor de Spanjaarden daarentegen was er nu reden tot juichen. Vandaar dat de beroemde schilder Velasquez opdracht kreeg tot het vervaardigen van een groot en uitvoerig schilderij, dat nu nog een der sieraden is van het het Prado-Museum te Madrid. In 1625 stierf Maurits op 58-jarigen leeftijd aan een leverkwaal, die reeds lang zijn krachten had ondermijnd. § 28. Het Stadhouderschap van Frederik Hendrik (1625-'47). De vrede van Munster. Frederik Hendrik werd nu aangesteld tot Stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, Overijsel en tot kapiteingeneraal-admiraal der Unie. In tegenstelling met Maurits trachtte lij zich boven de partijen te plaatsen. De Remonstranten kregen meer vrijheden en hielden weer openbare godsdienstoefeningen. Begrijpelijk dus, dat Hugo de Groot, die in 1621 van Loevestein was ontvlucht, het waagde in het vaderland terug te keeren. Vondel haalde hem met fraaie verzen in, maar in 1632 moest hij opnieuw het land verlaten. Hugo de Groot werd later gezant van Zweden aan het Fransche hof en stierf in 1645 te Rostock. De Stedendwinger. In 1627 nam Frederik Hendrik Groenloo in, terwijl hij in 1629 het beleg sloeg voor ' s-Hertogenbosch. De vesting gold voor de sterkste der Nederlanden. Vondel noemde haar een oude en nooit gewonnen stad, gewend het oorlogsvendel te zwaaien. Zij Was een sleutel en een grenzegrendel. Als Brabantsen pilaar scheidde zij het Noorden van het Zuiden. Maurits had de stad herhaaldelijk aangevallen, maar zonder 107 succes. Dat het beleg een buitengewoon kostbare onderneming zou worden, begreep Frederik Hendrik zeer goed. De verovering van de Spaansche Zilvervloot in 1628 door Piet Hein kwam den Hollanders dus uitstekend te stade. De bekwame ingenieur Leeghwater wist bij den Bosch de Dommel en de Aa af te leiden. De Stadhouder nam weldra zoo n sterke stelling in, dat Herman van den Berg, met een Spaansch leger tot ontzet gezonden, geen kans zag, Frederik Hendrik te verdrijven. Hij deed daarom, onder- Frederik Hendrik. (Het Lat. randschrift Patriaeque Patrique is 's Prinsen lijfspreuk: Aan mijn Vaderland en aan mijn Vader.) steund door een keizerlijk leger, een inval op de Veluwe, en veroverde Amersfoort. Plotseling kwam er een kentering. Otto van Gent wist zich n.1. bij verrassing meester te, maken van Wezel, waar de Spanjaarden hun legermagazijnen hadden, en de inval op de Veluwe nam nu snel een einde. Ondanks dapperen tegenstand moest de bekwame Grobbendonck ten slotte 's-Hertogen- 108 bosch overgeven. Geweldig was de indruk die deze capitulatie in binnen- en buitenland maakte. Toen de bezetting uit Den Bosch wegtrok, sloegen tal van edelen uit Duitschland en Frankrijk, benevens de Koning van Bohemen en de Prins van Denemarken het Veroveringen van Maurits en van Frederik Hendrik. schouwspel gade. Vondel dichtte een Zegezang ter eere van den „Boschbedwinger" en „Weselwinner" Frederik Hendrik. Tocht langs de Maas. In 1632 ondernam Frederik Hendrik met Ernst Casimir den roemrijken tocht langs de Maas, om zich meester te maken van de Zuidelijke Nederlanden. Men hoopte op medewerking van een aantal edelen in het Zuiden die ontevreden waren 109 over bevoorrechting der Spanjaarden. De Stadhouder maakte zich meester van Venlo en Roermond, waar Ernst Casimir het leven verloor. Na Sittard genomen te hebben, sloeg Frederik Hendrik het beleg voor het belangrijke Maastricht. Ofschoon een Spaansch en een keizerlijk leger de stad trachtten te ontzetten, moest zij zich aan den Stadhouder overgeven. Verbond met Frankrijk. Het Huis Habsburg werd bestreden door Frankrijk in den Dertigjarigen Oorlog en door de Republiek in den Tachtigjarigen Oorlog. Samenwerking tusschen Frankrijk en de Republiek lag dus voor de hand, te meer daar Spaansch gebied tusschen beider grenzen lag. In 1635 werd dan ook met Frankrijk een of- en defensief verbond gesloten. Het hoofddoel: de verovering en verdeeling der Zuidelijke Nederlanden, werd niet bereikt. Het leger, dat de Franschen zonden, verkeerde in slechten staat, en de aanslagen op Antwerpen en Brussel werden verijdeld. Wel wist Frederik Hendrik zich in 1637 meester te maken van .Breda. Zeeslag bij Duins. Nog een laatste groote poging wilde de Spaansche koning doen om de Nederlanden te veroveren. In 1639 werd een tweede Armada onder d'Oquendo in zee gezonden. Onze admiraal Maarten Harpertszoon Tromp viel de Armada in het Kanaal aan, waarop deze week naar de reede van Duins. Toen Tromp zijn vloot voldoende versterkt had, en de Spanjaarden onder allerlei voorwendsels den strijd in de open zee trachtten te vermijden, zeilde onze admiraal de haven van Duins binnen en vernietigde er nagenoeg de geheele Armada. Nu kwam duidelijk uit hoezeer onze oorlogsmarine sinds 1588 was gegroeid. De eerste Armada toch hadden wij alleen in samenwerking met de Engelschen kunnen verslaan, en de Engelschen hadden het zwaarste werk voor hun rekening genomen. De tweede Armada werd door de Hollanders verslagen zonder hulp, ja zelfs onder geheime tegenwerking van de Engelschen. Aanzien van Frederik Hendrik . In de binnenlandsche politiek was de invloed van den Stadhouder zeer toegenomen. Bij de Akte van Survivance immers kenden Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijsel aan den zoon van Frederik Hendrik het recht toe, zijn vader in al diens bedieningen op te volgen. In 1640 werd deze regeling ook van kracht verklaard voor Groningen en Drente. In deze gewesten n.1. was Frederik Hendrik na den dood van Hendrik Casimir, zoon van Ernst Casimir, ook Stadhouder geworden. Friesland had Willem Frederik als zoodanig gekozen. Ook in de buitenlandsche politiek werd de positie van den 110 Stadhouder versterkt. In 1635 werd het z.g. Geheime Besogne ingesteld. Frederik Hendrik mocht voortaan met eenige leden der Staten-Generaal, die hij zelf aanwees, besluiten nemen in spoedeischende buitenlandsche aangelegenheden. Het aanzien van Frederik Hendrik, gehuwd met Amalia van Solms, blijkt ook uit de echtverbintenissen door verschillende kinderen gesloten. De latere Willem II trouwde met Maria, dochter van Karei I van Engeland. Louise Henriette werd de gemalin van den grooten Keurvorst van Brandenburg, en Albertine van Willem Frederik, den Frieschen stadhouder. Laatste veroveringen. In 1644 en '45 maakte Frederik Hendrik zich meester van Sas van Gent en Hulst. Twee jaren later overleed de Stadhouder. Terecht wordt de tijd waarin hij leefde, genoemd de gouden eeuw van Frederik Hendrik. Vrede'van Munster. In 1646 zonden de Staten-Generaal gevolmachtigden naar Munster om deel te nemen aan de vredesonderhandelingen die daar waren geopend. Terwijl Frankrijk nog tot 1659 met Spanje in oorlog bleef, sloot onze Republiek in 1648 den vrede van Munster, die een einde aan den tachtigjarigen oorlog maakte. De Republiek werd onafhankelijk verklaard. Zij mocht de veroveringen in Brabant, Limburg en Vlaanderen (Generaliteitslanden) en die in de koloniën behouden. De Schelde zou gesloten blijven. De Generaliteitslanden omvatten Staats-Brabant, Staats-Limburg en Staats-Vlaanderen. Zij werden zoo genoemd, omdat zij onder het oppertoezicht der Staten-Generaal stonden. Het dagelijksch bestuur in de Generaliteitslanden berustte bij den Raad van State. De openbare uitoefening van den Katholieken godsdienst was er verboden. De belastingen waren drukkend. Van welvaart en kunstbloei kon geen sprake zijn. Het is dus historisch zeer goed te verklaren, dat men ook in kleinere steden boven den Moerdijk tal van musea vindt, terwijl men deze ook in de grootere steden van Noord-Brabant vergeefs zoekt. Eerst bij de komst der Franschen in 1795 zou er voor de stiefmoederlijk behandelde Generaliteitslanden een betere tijd aanbreken. AFDEELING VIII. De bloeitijd der Republiek. 1648—1715. § 29. Nederlandsche handel in de gouden eeuw van Frederik Hendrik. I. EUROPEESCHE HANDEL. A. Handel met het Noorden. Overzicht Door de uitvinding van het haringkaken was reeds ongeveer 1400 een drukke handel ontstaan met de Oostzee-landen. Hout en graan waren de artikelen die door de Hollandsche schepen werden gehaald. Na 1578 was de handel van Holland en Zeeland hervat en weldra ontzaglijk in beteekenis toegenomen. Het voornaamste uitvoerproduct was graan, vooral rogge, die in verschillende Oostzee-havens werd ingeladen. De producten van Noorden Zuid-Europa werden nog steeds tegen elkaar uitgewisseld door tusschenkomst van Hollanders en Zeeuwen, maar in veel grooteren omvang dan ooit te voren. Noorwegen was de voornaamste leverancier van hout. Het werd naar de zagerijen van de Zaan gevoerd, en in afgewerkten toestand naar alle Europeesche landen verzonden. Ook visch en vischproducten leverde Noorwegen in groote hoeveelheden. Met Zweden was de handel eveneens van groote beteekenis. Hier moet genoemd worden de Luikenaar Lodewijk de Geer, die tientallen jaren op de Keizersgracht te Amsterdam gewoond heeft in het bekende „Huis met de Hoofden". Zijn rijkdom stelde hem in staat de Zweedsche Regeering met aanzienlijke voorschotten te hulp te komen. Als onderpand ontving hij daarvoor Zweedsche koper- en ijzermijnen, die ijverig werden ontgonnen. Meer en meer werd Amsterdam ook voor koper en ijzer de groote markt. Later toen de Geer in Zweden allerlei oorlogstuig liet fabriceeren de Tachtigjarige en de Dertigjarige Oorlog waren in vollen gang — werd Amsterdam bovendien een der voornaamste markten voor musketten, kanonnen, harnassen en pieken. Men vond de magazijnen en winkels van wapens, kruit en lood vooral in de Noordelijke wijken der stad. 112 Ook de beeren Trip — stichters van het Amsterdamsche Trippenhuis — dreven een bloeienden handel op Zweden. Belangrijke uitvoerartikelen uit de Zweedsche havens waren ook hout en teer. Met Rusland nam de handel eveneens toe. Archangel was de groote in- en uitvoerhaven, waar de Hollanders in de 17e eeuw tientallen factorijen hadden. De invoer was hier veel belangrijker dan de uitvoer. B. Handel met het Zuiden. Overzicht. Door de uitvinding van Willem Beukelszoon was eveneens in de Middeleeuwen een handelslinie naar het Zuiden geopend. Oorspronkelijk haalde men alleen zout, later ook Zuidvruchten, Zuidwijnen en specerijen. Ook hier ontwikkelde de handel zich voorspoedig na den Munsterschen vrede. Spanje en Portugal. De Nederlanders brachten er als van ouds de producten uit de Oostzee-landen. Wat in de Spaansche en Portugeesche havens uit Amerika en Indië werd aangevoerd, werd meestal op Nederlandsche schepen overgeladen en naar andere landen vervoerd. Belangrijke handelsartikelen waren behalve de vroeger genoemde, tabak en verfstoffen. Bovendien werd een levendige handel gedreven in Spaansche wol, die in de Hollandsche steden tot de beroemde lakens werd verwerkt. Mef Frankrijk hadden de Nederlanders vele handelsconnecties. Ingevoerd werden vischproducten, Hollandsche lakens en porcelem. De voornaamste uitvoer-artikelen waren Bordeaux-wijnen, Fransche likeuren en brandewijn, benevens tal van weelde-artikelen uit Parus. C. Handel op de Middellandse!» Zee. Overzicht. De handelslinie naar het Zuiden heeft zich omstreeks 1590 vertakt naar het Oosten: de Straatvaart kwam op. Na 1600 werd ook een uitgebreide handel gedreven in het Oostelijk bekken der Middellandsche Zee: de Levant-handel begon. De Straatvaart. De overwinning, door Jacob van Heemskerk m 1607 bij Gibraltar bevochten, versterkte ons prestige zeer, maar de handel in het Westelijk bekken der Middellandsche Zee bleef gevaarlijk door de vele zeeroovers. Toch werd er geregeld gevaren op de groote Italiaansche havens, zooals Genua en Napels, terwul verschillende Nederlandsche schippers eveneens veel aan kustvaart deden. Men had dan immers veel minder kans, met zeeroovers m aanraking te komen. De Levant-handel. Aan Cornelis Haga is het te danken, dat ook deze handel weldra een rijke bron van welvaart voor de 113 Hollanders werd. Haga kwam in 1612 na een moeilijke reis in Constantinopel aan. Ondanks de tegenwerking van Frankrijk en Venetië slaagde hij er in, met het Turksche Rijk een handelsverdrag te sluiten. Weldra leverde de Levant-handel groote voordeelen op. Ingevoerd werden, behalve graan en visch, vooral textielstoffen. Uitgevoerd werden o.a. olijfolie, reukwerken en rijst. Tot de voornaamste havens behoorden Smyrna en Alexandrië. Dat de handel op de Middellandsche Zee van veel beteekenis was, blijkt hieruit, dat Amsterdam een College van 7 kooplieden benoemde, die belast waren met de organisatie van dien handel. Dit voorbeeld werd door andere steden gevolgd. D. Handel met Duitschland. Ofschoon het Duitsche Rijk door den Dertig jaren Oorlog ontzaglijk had geleden, leefde de handel na 1648 weer op. De Rijnhandel was hoofdzakelijk in handen der Hollanders. De voornaamste handelsartikelen waren Rijn- en Moezel-wijnen, Keulsch aardewerk en Andernachsche steen. Voor ongeveer 100 millioen werd jaarlijks door de Hollanders in den Rijnhandel omgezet. Hamburg en Bremen dreven een levendigen handel met Holland. Beide steden stonden in de 17e eeuw dan ook door een beurtveer met Amsterdam in geregelde verbinding. E. Handel met Engeland. Ook deze was zeer belangrijk. Door de Nederlanders toch werden niet alleen de waren uit hun eigen land, maar ook de producten uit Noord- en Zuid-Europa in Engeland ingevoerd. Toen in 1651 de Acte van Navigatie werd uitgevaardigd, kreeg de handel der Nederlanders een gevoeligen knak. II. DE KOLONIALE HANDEL. A. De Oost-Indische Compagnie. Het monopolie. Naar drie kanten moest de in 1602 opgerichte Oost-Indische Compagnie front maken tegen vijanden die haar den alleenhandel in specerijen wilden betwisten. In het vaderland waren vele kooplieden zeer ontevreden over het aan de Compagnie verleende monopolie. Zij wenschten den vrijen handel ook in de Oost gehandhaafd te zien. Sommigen hunner, zooals de Moucheron en Peter Lijntgens, stelden zich in verbinding met den Franschen koning om een Fransche Oost-IndischeCompagnie op te richten. Ook Isaac Le Maire was in deze richting werkzaam. Toen de plannen na den dood van Hendrik IV (1610) Van Haaren, Beknopte Geschiedenis van Groot-Nederland. 8 118 te vinden in Rome, Florence, Parijs, Weenen en 's-Gravenhage. Wat fraaiheid van uitvoering betreft, overtreft het werk van Vingboons den eveneens beroemden atlas van Blaeu. § 30. De Visscherij. De visscherij was ook een voorname bron van welvaart tijdens de gouden eeuw van Frederik Hendrik. Men sprak van groote en van kleine visscherij. De groote visscherij was die op haring, de kleine was die op walvisschen. De groote visscherij was van steeds grooter belang geworden. Hoe grooter het handelsgebied der Hollanders werd, hoe meer haring werd uitgevoerd. Het Hollandsche zeebanket toch was overal een zeer gewild artikel. Ten einde de voordeden van het bedrijf uitsluitend aan Nederlanders ten goede ^te laten komen, werden tal van plakkaten uitgevaardigd. Niemand die bij het haringbedrijf betrokken was, mocht bij een niet-Nederlandsche firma in dienst gaan. Ook werd er streng op gelet, dat de opbrengst der haringvisscherij alleen aangevoerd werd in de havens van Holland en Zeeland. Daar ook de Engelschen veel aan haringvangst deden, kwam het herhaaldelijk tot meeningsverschillen tusschen de regeeringen van Holland en Engeland, en tot gevechten tusschen de visschers. De kleine visscherij werd zóó belangrijk, dat in 1614 besloten werd tot oprichting der Noordsche Compagnie. Ook deze Compagnie was uit eenige kleinere Compagniën ontstaan. De Kamers hadden hier een groote mate van zelfstandigheid. Door de Bewindhebbers werden o.a. de scheepskapiteins aangesteld. De Noordsche Compagnie werd vooral opgericht om door samenwerking beter aan de concurrentie van Engelschen en Denen het hoofd te kunnen bieden. Het eigenlijke doel was de jacht op walvisschen. Op het Amsterdamsche eiland, ten N.W. van Spitsbergen, werd de Hollandsche kolonie Smeerenburg gevestigd. In den winter was het daar doodstil, want de walvischvaarders keerden in Augustus al huiswaarts. In den zomer echter was het er overdruk. Elke Kamer had haar eigen loodsen en schuren, haar kuiperijen en smederijen, en vooral haar eigen ketels, waarin de kostbare traan werd bewaard. Natuurlijk waren er ook tal van kramen, waar men brood en vleesch, wijn en bier kon koopen. Zelfs een kerk, waarin des Zondags dienst werd gedaan, ontbrak niet. In 1641 werd het Octrooi der Noordsche Compagnie niet hernieuwd, daar de mededinging van Engelschen en Denen minder 124 poëzie heeft het verstandelijk element de overhand. Het meest gelezen werden de werken van den raadpensionaris Jacob Cats, die echter nergens groote kunst heeft gegeven. Wel deed dit Joost van den Vondel. Als Rembrandt sluit hij zich in zijn beste werken bij de Middeleeuwen aan. Verschillende van zijn treurspelen, zooals Adam in Ballingschap en Lucifer, zijn ook in de twintigste eeuw met groot succes opgevoerd. Om deze hoofdfiguren groepeeren zich tal van andere, zooals die van Breeroo, van Starter en van Camphuysen. Wetenschappen. . Als rechtsgeleerde had Hugo de Groot een Europeeschen naam. nu is een uei grondleggers van het volkenrecht. Op het gebied der oude talen muntte Lipsius uit, die eerst te Leiden en later te Leuven doceerde. Als wis- en natuurkundige werd Christiaan Huyghens, de zoon van Constantijn, wereldberoemd. Bekend waren ook Simon Stevin en Plancius. Een grooten naam als drukker verwierven zich Elsevier en Christoffel Plantijn. De kaarten van Vingboons en Blaeu, de globes van Rondius en Abraham Goos waren door Hugo de Groot, heel Europa gezocht. De vroeger ge- de man van Vrede door Recht noemde Leeghwater ontwierp reeds een in de Gouden eeuw. pjan tot drooglegging van de Haar¬ lemmermeer. Van het zeventiende eeuwsche Holland zegt een Engelsch hoogleeraar o.m.: „Het gaf les in vooruitstrevende, wetenschappelijke landbouwkunde; het was de voorganger in zeemanschap en ontdekkingstochten, en, naar het begrip van den tijd, de grondlegger van rationeelen handel. Het heeft de grootste rechtsgeleerden der zeventiende eeuw voortgebracht. In de kunsten des vredes stond het vooraan. De drukpersen van Holland leverden meer boeken, dan heel het overige Europa. Het telde de geleerdste mannen van studie. De Oostersche talen zijn voor het eerst door Hollanders aan de wereld gegeven. In natuurkundig onderzoek en verstandige geneeskunst stond het vooraan. Het onderwees de financierskunst aan staatslieden; het bank- en credietwezen aan handelaars; de speculatieve wijsbegeerte aan philosofen. Langen tijd was dit bestormde hoekje van West-Europa de hoogeschool der beschaafde wereld, het middelpunt van Europa's handel, de bewondering, de afgunst en het voorbeeld der volken." 125 Onderwijs. Het Lager Onderwijs werd op vele plaatsen verwaarloosd. Plak en roede moesten dienen om orde en tucht te handhaven. Beter waren de Latijnsche scholen, die in bijna alle steden werden gevonden. Een trapje hooger stonden de illustre scholen, o.a. te Breda en Deventer. Het Hooger Onderwijs werd gegeven in de Universiteiten van Leiden, Franeker, Groningen, Amsterdam, Utrecht en Harderwijk. Deze hoogescholen werden ook door talrijke buitenlandsche studenten bezocht. De Pers. Reeds in 1619 drukte Broer Jansz. te Amsterdam een soort bulletin, waarin hij de terechtstelling van Oldenbarneveldt beschreef. In den loop der jaren nam het aantal periodieken,, waarin men de „courante nouvellen" kon lezen, toe. Te Amsterdam werden uitgegeven de Amsterdamsche Courant en de Saturdaeghsche Courant. Buiten de steden was de Pers nog weinig verbreid. Amsterdam was het schitterend middelpunt van welvaart, wetenschap en kunst — een wereldstad in den volsten zin des woords. De internationale kunstveilingen waren door geheel Europa beroemd. Zoo werd b.v. in 1639 een geheele scheepslading Italiaansche schilderijen uit Venetië naar Amsterdam gezonden, om daar in veiling gebracht te worden. jan Adriaansz. Leeghwater. 126 § 33. Willem II (1647-'50). Groote Vergadering 1651. Willem II was in 1647 zijn vader Frederik Hendrik als Stadhouder opgevolgd. Tegen zijn zin was de Munstersche vrede tot stand gekomen. Het aanzien en het inkomen van den Stadhouder Willem II. toch waren in oorlogstijd grooter dan in tijd van vrede. Weldra ontstond er weer een conflict tusschen Holland aan de eene zijde en de Staten-Generaal met den Stadhouder aan de andere zijde. De machtsverhouding was dus gelijk aan die tijdens het Twaalfjarig Bestand. De vraag werd weer aan de orde gesteld, wie in 127 de Republiek den voorrang zou hebben: de Provinciale macht of de macht der Staten-Generaal. De aanleiding tot den nieuwen strijd was gelegen in de afdanking van troepen. Bezuiniging. Nu de oorlog geëindigd was, wenschte vooral Holland op het leger te bezuinigen. Alle gewesten zonden een groot deel der troepen naar huis. Holland ging verder en dankte voor de tweede maal een aantal compagnieën af. Toen Holland ten derde male de troepen, die te zijner repartitie stonden, wilde verminderen, grepen de Staten-Generaal in. Conflict. In een buitengewone vergadering der Staten-Generaal werden met de kleinst mogelijke meerderheid drie gewichtige besluiten genomen. 1°. De afdanking der troepen zou niet plaats hebben. 2°. Een bezending zou in de Hollandsche steden rondgaan om hen van de afdanking af te brengen. 3°. De Prins mocht alle maatregelen nemen om de rust en de Unie te handhaven. De Stadhouder in actie. Willem II plaatste zich zelf aan het hoofd der bezending, maar de ontvangst in de meeste steden viel niet mee. Te Dordrecht werden scherpe uitdrukkingen gebezigd, terwijl Amsterdam weigerde den Stadhouder als afgevaardigde der Staten-Generaal in de vroedschap te ontvangen. Nieuwe onderhandelingen werden geopend, en ofschoon het geschil ten laatste nog slechts over 600 man liep, wilde geen van beide partijen toegeven. Willem II gebruikt geweld. De Stadhouder besloot nu door te tasten. Hij liet zes voorname Hollandsche regenten, onder wie Jacob de Witt, oud-burgemeester van Dordrecht, gevangen nemen en op het fort Loevestein in verzekerde bewaring brengen. Tevens had hij Willem Frederik, den Frieschen Stadhouder, last gegeven, Amsterdam bij verrassing in te nemen. De aanslag mislukte echter. De Hamburger postbode nl., die troepen-concentraties op de Hilversumsche heide had gezien, stelde de Amsterdamsche regeering op de hoogte van het dreigend gevaar. Daarop werd de stad in allerijl in staat van tegenweer gebracht. Toch gaf Amsterdam bij de weldra geopende onderhandelingen, uit vrees dat zijn wereldhandel zou geschaad worden, toe. Inzake het afdanken van troepen kreeg de Prins zijn zin, waarop de regenten van Loevestein hun vrijheid herkregen. Staatsgezinde partij. Door zijn krachtig optreden had Willem II de eenheid onder de regenten zeer versterkt. Tegenover de Prinsgezinde partij plaatste zich de Loevesteinsche factie of Staatsgezinde partij. Buitenlandsche politiek. Een van de redenen waarom Willem II zich zoo heftig tegen het afdanken der troepen had verzet, was 128 gelegen in zijn buitenlandsche politiek. De Stadhouder was gehuwd met Maria, dochter van den Engelschen koning Karei I. In 1649 echter was Karei I onthoofd, en was Engeland een Republiek geworden onder Olivier Cromwell. Willem II wilde nu eerst Spanje noodzaken om met Frankrijk vrede te sluiten. Daarna wilde hij in bondgenootschap met Frankrijk de Engelsche Republiek beoorlogen. Zijn dood. Om de Staten van Gelderland voor zijn plannen te winnen, begaf de Stadhouder zich naar zijn kasteel te Dieren. Loevestein. Daar werd hij aangetast door de pokken, en overleed nog hetzelfde jaar, 1650, te 's-Gravenhage. Acht dagen na zijn dood werd zijn zoon, de latere Willem III, geboren. Hij kwam onder voogdij van zijn moeder Maria, zijn grootmoeder Amalia van Solms en zijn oom, den keurvorst van Brandenburg. Versterking der Staatsgezinde partij. Onmiddellijk maakte de Staatsgezinde partij van de gelegenheid gebruik om haar macht voorgoed te vestigen. Alleen Groningen en Drente kozen een Stadhouder en wel Willem Frederik. De overige vijf gewesten echter 129 besloten, geen Stadhouder aan te stellen. De tijd van 1650 tot 1672 draagt daarom den naam van Eerste Stadhouderloos tijdvak. In Holland kregen de afgezette regenten van Loevestein hun ambten terug. In de niet-stemmende steden zouden de vroedschappen voortaan door de Staten van Holland gekozen worden. In de stemmende steden kregen de vroedschappen het recht de vacatures in hun College zelf aan te vullen. In verband met den dood van den Stadhouder en om de macht der Provinciën nog te vergrooten, wist Holland te bewerken dat een buitengewone vergadering der Staten-Generaal werd samengeroepen. De Groote Vergadering kwam in 1651 te 's-Gravenhage bijeen en stond onder leiding van den Hollandschen Raadpensionaris jacob Cats. De beraadslagingen werden vooral gevoerd over de Unie. de Religie en de Militie. Vastgesteld werd, dat de gewesten in hoofdzaak zelf deze punten zouden regelen. Het Provincialisme en vooral Holland had hierdoor een gewichtige overwinning behaald. De Staatsgezinde partij zat nu stevig in den zadel. § 34. De Economische Oorlogen 1652—1667. I. DE EERSTE ENGELSCHE OORLOG 1652—'54. Oorzaken. De ontzaglijke handelsbloei der Republiek verwekte afgunst en nijd bij andere volken, vooral bij de Engelschen Door het zenden van een gezantschap naar de Groote Vergaderina beproefde Cromwell een verbond tusschen beide Republieken tot stand te brengen. Toen deze poging mislukte, deed hij de Akte van Navigatie uitvaardigen. In hoofdzaak bepaalde deze, dat vreemdelingen in Engeland alleen artikelen mochten aanvoeren die afkomstig waren uit hun eigen land. Overtredingen zouden gestraft worden met verbeurdverklaring van schip en lading. Het doel der Scheepvaart-akte was, den Hollandschen handel op Engeland te belemmeren en den Engelschen handel in het algemeen te bevorderen. Uit doel is op den duur bereikt. Verloop van den oorlog. Vergeefs beproefden de Staten de Akte van Navigatie afgeschaft te krijgen. De Engelschen namen een steeds vijandiger houding aan. Zij eischten o.a. dat onze schepen het eerst die der Engelschen zouden salueeren, en dat wij| vergoeding zouden geven voor den „moord op Ambon" Bi, Dover- raakte Tromp in gevecht met Blake, waarmee de oorlog begon. Wat schepen en geschut betreft waren de Engelschen Van Haaren. Beknopte Geschiedenis pan Groot-Nederland. 9 De Zeeslagen enz. op de Noordzee. 131 veel beter uitgerust dan wij. Dat de oorlog voor ons niet ongelukkiger afliep, hadden wij te danken aan de groote bekwaamheid en dapperheid onzer admiraals. De Ruyter behaalde een overwinning bi, Plymouth. Bij Ter Heide sneuvelde Tromp, waardoor de onzen de nederlaag leden. Om den gewichtigen handel in de Middellandsche Zee te beschermen, werd Jan van Galen naar het Zuiden gezonden. Bij Livorno versloeg hij de Engelschen maar verloor zelf het leven. Jan de Witt zoon van Jacob de Witt volgde in 1653 Jacob Cats als Raadpensionaris op. Man van groote gaven en buitengewone werkkracht, heeft de Witt op heel het eerste Stadhouder- Slag bij Plymouth (1652). jooze tijdvak den stempel zijner machtige persoonlijkheid gezet Uaar onze vloot over het algemeen niet tegen de Engelsche was opgewassen, en omdat men hier en daar om Oranje begon te roepen, achtte Jan de Witt het gewenscht, den oorlog zoo spoedig mogelijk te beëindigen. a De vrede van Westminster kwam in 1654 tot stand. De Naviqatieakte bleef gehandhaafd. De bepaling omtrent het strijken der vlag eveneens. Holland teekende bovendien in het geheim de Akte van Secluste en beloofde hierbij 1-. den Prins of een zijner nakomelingen nooit tot Stadhouder te verheffen; 2». in de Staten-Generaal nooit op Oranje te zullen stemmen, wanneer een Kapitein-Generaal en Admiraal der Unie moest gekozen worden. 132 Binnenlandsch bestuur. Jan de Witt begreep, dat de eerste Engelsche oorlog niet de laatste zou zijn. Daarom nam de Raadpensionaris bijtijds zijn maatregelen. De vloot werd uitgebreid en gemoderniseerd, de geest onder de matrozen verbeterd. Dure leeningen werden in goedkoopere geconverteerd, waardoor een groote besparing werd verkregen. Zóó, militair en financiëel versterkt, wachtte de Republiek rustig de komende gebeurtenissen af. II. DE NOORSCHE OORLOG 1655—'60. Oorzaken. De vernieuwde vloot bewees weldra uitstekende diensten in den Noorschen oorlog, die in 1655 ontbrandde. Voor Zweden Johan de Witt. (In zijn hand houdt hij als Grootzegelbewaarder het Groot-zegel van Holland). nl. was de Westfaalsche vrede van 1648 zeer voordeelig geweest: het had zich in het bezit gesteld van de monden van Weser, Elbe en Oder. De Zweedsche koning wilde nog verder gaan en van de Oostzee een Zweedsche binnenzee maken. Dit bracht hem 133 in conflict met Polen en Denemarken. Met het oog op den belangrijken Oostzee-handel besloten de Staten-Generaal in te grijpen. Onze ad miraal van Wassenaar-Obdam kwam de Polen te hulp bij Dantzig en versloeg de vloot van de Zweden. Om de overwinning te voltooien werd de Ruyter naar Denemarken gezonden, die de Zweden van het eiland Fünen verdreef. In 1660 sloot de Zweedsche koning vrede met Polen te Oliva en met Denemarken te Kopenhagen. De Sont bleef geopend zoodat het doel der Staten-Generaal bereikt werd. De Deensche koning toonde zijn dankbaarheid door de Ruyter in den adelstand te verheffen en hem een gouden keten benevens een jaarwedde te schenken. Verhouding tot Frankrijk en Engeland. In 1662 wist Jan de Witt een verdedigend verbond met Frankrijk te sluiten. Lodewijk XIV zou de Republiek ter hulp komen, indien zij door een andere mogendheid werd aangevallen. Ook kwam met Frankrijk een handelsverdrag tot stand. In Engeland was Cromwell in 1658 overleden. Twee jaren later besteeg Karei II, de zoon van den in 1649 onthoofden Karei I, den Engelschen troon. Holland trok nu de Akte van Seclusie in. Pogingen om met Engeland een soortgelijk verbond te sluiten als met Frankrijk in 1662 was tot stand gekomen, hadden geen succes. Het verdrag van vriendschap waarover men het tenslotte eens werd, bood weinig houvast, daar het in zeer vage termen was vervat. Van hoe geringe waarde het was, bleek weldra toen de tweede Engelsche oorlog begon. III. DE TWEEDE ENGELSCHE OORLOG 1665—'67. Oorzaken. Afgunst en nijd waren ook nu weer de voornaamste oorzaken die de Engelschen in den oorlog dreven. Vooral het Parlement drong er bij den Koning op aan, dat de strijd, die in de jaren 1652 tot '54 geen beslissing had gebracht, hervat zou worden. Verloop van den oorlog. Onverwachts deden de Engelschen een aanval op eenige Nederlandsche bezittingen in Afrika en Amerika. Daarom werd de Ruyter naar Nieuw-Nederland gezonden. Toen hij terugkwam in het vaderland, had onze vloot onder Van Wassenaer Obdam een gevoelige nederlaag geleden bij Lowestoff. Maar in den zeeslag bij Foreland (1666) werd het prestige schitterend hersteld. In dezen beroemden vierdaagschen zeeslag versloeg de Ruyter de Engelsche aanvoerders Prins Robbert en Monk geheel en al. Ontzaglijk waren de verliezen door den vijand geleden; die aan onzen kant waren zeer gering. Hetzelfde jaar kwam het tot een treffen bij Duinkerken. Hier moest de Ruyter wijken, maar 134 zóó meesterlijk was zijn terugtocht, dat Lodewijk XIV aan onzen admiraal de Orde van Sint Michiel schonk. De Engelsche vloot was intusschen naar het Noorden gestevend. In het Vlie werden ongeveer honderd koopvaardijers en op Terschelling een aantal visscherswoningen verbrand. M. Az. de Ruyter. De bisschop van Munster had ons in 1665 eveneens den oorlog verklaard, omdat de Staten-Generaal de opgestane bewoners van Munster hadden gesteund. Ons landleger bleek in het geheel niet voor zijn taak berekend. Vandaar dat de Munsterschen zich in den Achterhoek van eenige vestingen konden meester maken. Toen 135 Lodewijk XIV ons ingevolge het verbond van 1662 met eenige troepen ondersteunde, besloot Christoffel Bernard van Galen, de Munstersche bisschop, den oorlog met de Republiek te beëindigen. Te Kleef werd in 1666 de vrede geteekend. Het einde van den oorlog. Een jaar later begonnen te Breda de vredesonderhandelingen met Engeland. Om deze te bespoedigen werd de tocht naar Chattam ondernomen. De vloot onder opperbevel van de Ruyter zeilde de Theems en de Medway op. Het kasteel Sheerness werd veroverd en verschillende oorlogschepen, waaronder het admiraalschip de Royal Charles werden buitgemaakt. Toch hebben de Hollanders op de Engelsche kust geen enkel huis verbrand en niemand gedood. Een Engelsch dagboekschrijver uit dien tijd prijst zijn vijanden dan ook om hun ridderlijk gedrag. Geweldig was de indruk dien dit krijgsbedrijf op de Engelschen maakte en ook te Breda miste het zijn uitwerking niet. De vrede van Breda kwam nu in 1667 tot stand. De bepaling omtrent het salueeren ter zee bleef gehandhaafd. De akte van Navigatie zou niet gelden voor waren, langs den Rijn in ons land gevoerd. In de koloniën mochten beide partijen hun veroveringen behouden. Wij verloren daardoor Nieuw-Nederland, maar kregen Suriname in de plaats. De Engelschen deden bovendien afstand van hun aanspraken op de Molukken. §35. De Republiek tegenover Lodewijk XIV. I. OVERZICHT. Lodewijk XIV de Fransche koning streefde ernaar, de grenzen van zijn rijk uit te breiden. Zijn politiek kan gedeeltelijk saamgëvat worden in de stelling arrondir le territoire. Hij wilde Frankrijk zijn z.g. natuurlijke grenzen geven en daarom zijn gebied vergrooten tot aan de Alpen, de Jura en den Rijn. In zijn streven om zich meester te maken van de Zuidelijke Nederlanden ontmoette hij de Republiek als tegenstander op zijn weg. Jan de Witt wilde n.1. Frankrijk wel als vriend aanvaarden maar niet als nabuur. Vandaar dat hij krachtig de Fransche politiek bestreed, en naar bondgenooten omzag om zich te versterken. Na zijn dood in 1672 werd zijn buitenlandsche staatkunde voortgezet door Willem III. Toen ook de Stadhouder in 1702 overleden was, trad de Raadpensionaris Heinsius in zijn voetspoor. Sinds 1685 toen door Lodewijk XIV 136 het Edict van Nantes werd opgeheven mengde zich in de politieke tegenstelling ook het godsdienstig element. Men kan zeggen dat de Republiek van 1667 tot 1713 doorloopend een anti-Fransche politiek heeft gevoerd. II. DE DEVOLUTIE-OORLOG 1667—'68. Het Devolutie-recht bestond in eenige Zuid-Nederlandsche gewesten als een soort erfrecht. Het bepaalde, dat goederen, gedurende een eerste huwelijk verkregen, uitsluitend aan de kinderen uit dat huwelijk moesten ten goede komen. Nu was Lodewijk XIV gehuwd met Maria Theresia, de eenige dochter uit het eerste huwelijk van den Spaanschen koning. Daar de Zuidelijke Nederlanden tijdens het eerste huwelijk van den Spaanschen koning aan Spanje waren teruggevallen, eischte Lodewijk XIV ze in 1665 voor zijn gemalin op. De Fransche koning had echter bij zijn huwelijk afstand gedaan van alle voordeden, die daaruit konden voortvloeien. Hiertegen voerde Lodewijk XIV aan, dat hij den hem toegezegden bruidschat niet had ontvangen. Terecht betoogde de Spaansche regeering dat het devolutie-recht niet toegepast werd in het volkenrecht, maar Lodewijk XIV stoorde zich hieraan niet. De Devolutie-oorlog begon in 1667, en spoedig hadden de Franschen een aantal vestingen in de Zuidelijke Nederlanden veroverd. Door het dreigende gevaar werden Engeland en Holland saamgebracht. Aan den tweeden Engelschen oorlog werd een einde gemaakt. De Engelsche gezant William Temple en Johan de Witt wisten in 1668 met behulp van Zweden de Triple Alliantie tot stand te brengen. Het doel van dat Drievoudig Verbond was, den vrede tusschen Frankrijk en Spanje te herstellen. Werkelijk teekende Lodewijk XIV nog hetzelfde jaar den vrede van Aken. Hij behield de meeste vestingen, die hij in de Zuidelijke Nederlanden had veroverd, maar zou zijn gebied niet verder uitbreiden. Onmiddellijk gingen nu de Fransche diplomaten aan het werk om Jan de Witt zijn politiek betaald te zetten. Ook in de binnenlandsche staatkunde namen de moeilijkheden voor den Raadpensionaris toe. Positie van den Prins. Tijdens den tweeden Engelschen oorlog n.1. begon de Oranje-partij zich meer te doen gelden. Daarom besloten de Staten van Holland in 1666 den Prins te benoemen tot Kind van Staat d.w.z. de kosten van de opvoeding van Willem III voor hun rekening te nemen. Amalia van Solms had dezen stap goedgekeurd. Tot leermeester van den zestienjarigen Prins was Johan de Witt aangesteld. 137 Het Eeuwig Edict werd in 1667 uitgevaardigd. Het ging uit van de Staten van Holland. Deze besloten hierbij in hun provincie het Stadhouderschap voor altijd af te schaffen. Ook zouden zij niet goedkeuren, dat een Stadhouder van andere gewesten benoemd werd tot kapitein-generaal en admiraal der Unie. Het volgend jaar werd de Prins meerderjarig en kreeg hij zitting in den Raad van State. De akte van Harmonie werd in 1670 geteekend. Zij ging uit van de Staten-Generaal en bepaalde, dat de ambten van Stadhouder en van kapitein-generaal voor altijd zouden gescheiden blijven. De beteekenis van het Eeuwig Edict en van de Harmonie is overigens gering geweest, want beide tractaten werden reeds in 1672 vernietigd. III. DE WORSTELING VAN 1672—78. A. Het Rampjaar. Vier vijanden. Sinds 1668 was Lodewijk XIV ijverig in de weer om de positie van de Republiek te verzwakken en die van Frankrijk te versterken. Door de bekwaamheid zijner diplomaten, die over rijke geldmiddelen konden beschikken, slaagde hij hierin uitstekend. Bij het geheim verdrag van Dover verliet de Engelsche koning in 1670 onze zijde en sloot een verbond met Frankrijk. Zweden verbrak eveneens de Triple Alliantie en beloofde den oorlog te verklaren aan elke mogendheid die de Republiek ter hulp zou komen. Ook Munster en Keulen wist Lodewijk XIV voor zijn alliantie te winnen. Zoo werd de Republiek in het voorjaar van 1672 door vier vijanden besprongen. De vloot was paraat, maar het leger verkeerde in treurigen toestand. De hulp, die Spanje en Brandenburg ons zonden, beteekende weinig. De Franschen, aangevoerd door Condé, Turenne en Luxembourg, rukten met een uitstekend leger naar het Noorden. Lodewijk XIV vergezelde zijn regimenten; hij beschouwde de ondernming als een soort pleiziertocht, en liet zich dan ook door een deel der hofhouding vergezellen. Het Fransche leger liet Maastricht links liggen en trok bij Lobith over den Rijn. Willem III, die door de Staten-Generaal voor één veldtocht tot opperbevelhebber was aangesteld, moest nu zijn troepen aan den IJsel terugnemen. Gelukkig werd het Fransche leger door de Hollandsche waterlinie gestuit. Wèl wist Luxembourg in December over het ijs Holland binnen te dringen, maar de invallende dooi noodzaakte hem tot een snellen terugtocht. 138 Munster en Keulen waren intusschen opgerukt in Oost-Gelderland, Overijsel en Drente. Vergeefs beproefden de Munsterschen zich meester te maken van de vesting Groningen, die dapper door Rabenhaupt werd verdedigd. Den 28sten Augustus werd het beleg opgebroken; vandaar dat die datum door de Groningers steeds in eere wordt gehouden. Toen in December de vesting Koevorden werd hernomen, was ook de sleutel van Drente weer aan den vijand ontnomen. De Stadhouder-koning Willem III. Ter zee handhaafde de Hollandsche marine haar ouden roem. Bij Solebay versloeg de Ruyter de Engelschen en Franschen, en wist elke poging tot landen op onze kust te voorkomen. Binnenlandsche toestand. Toen de Franschen, Munsterschen en Keulschen hun eerste groote successen hadden behaald, werd er natuurlijk ook de binnenlandsche toestand door beïnvloed. De 139 Staatsgezinde partij verloor haar aanzien en de macht van Oranje steeg zienderoogen. Toen onderhandelingen met Frankrijk en Engeland mislukten, was de positie der Staatsgezinden voorgoed geschokt. Willem III werd uitgeroepen tot Stadhouder van Holland en Zeeland, en tot kapitein-generaal der Unie. Daarmee was het eerste Stadhouderlooze tijdperk geëindigd. Jan de Witt nam nu als raadpensionaris ontslag. Hij en zijn broeder Cornelis zijn den 20sten Augustus door het Haagsche gepeupel op afschuwelijke wijze vermoord. Op het einde van 1672 was het ergste voorbij. De Franschen waren tot staan gebracht. Munster en Keulen hadden hun veroveringen gedeeltelijk moeten prijsgeven. Op zee waakte de Ruyter. Het vertrouwen was weergekeerd, en met talent en energie plaatste Willem III zich tegenover Lodewijk XIV. B. De jaren 1673—1678. Het jaar 1673 bewees duidelijk, welk een ommekeer in de verhoudingen had plaats gegrepen. Willem III wist evenals in volgende oorlogen, een verbond tegen Lodewijk XIV tot stand te brengen. Keizer Leopold, Spanje, Denemarken en Lotharingen, schaarden zich aan onze zijde, al sloot Brandenburg vrede met Frankrijk. Bonn genomen. Ook begon de Prins aanvallend op te treden. Hij veroverde Naarden en vervolgens het allergewichtigste Bonn, waardoor de Franschen bijna ons geheele grondgebied ontruimen moesten. Alleen de Maaslinie met Grave en Maastricht bleef voorloopig nog in hun bezit. Ter zee werkten de Ruyter en Cornelis Tromp nu eendrachtig samen. De Ruyter versloeg de Engelschen o.a. bij Kijkduin. Geen wonder dus, dat 1674 een vredesjaar werd. Engeland, Munster en Keulen maakten nl. in 1674 aan den oorlog met de Republiek een einde. De Engelsche koning teekende onder pressie van het Parlement den vrede van Westminster. Bij de bisschoppen van Munster en Keulen gaf vooral den doorslag het feit, dat de Duitsche Keizer de zaak der Republiek tot de zijne had gemaakt. In 1674 verklaarde ook Brandenburg weer den oorlog aan Frankrijk, wat eigenlijk op diens bondgenoot, Zweden, gemunt was. Met Frankrijk werd door de Republiek de oorlog hoofdzakelijk in de Zuidelijke Nederlanden voortgezet. Over het algemeen waren de Fransche legers beter voor hun taak berekend dan de onze. Dit bleek o.a. in 1677 bij Montcassel, waar Willem III verslagen werd. HO Een jaar te voren had onze marine haar grootsten zeeheld verloren. De Ruyter was nl naar de Middellandsche zee gezonden ter ondersteuning der Spanjaarden. Bij den Etna bracht hij wel de Franschen tot wijken, maar stierf kort daarna aan de bekomen verwondingen. Vrede van Nijmegen. Sinds 1677 deed Lodewijk XIV moeite om tusschen de bondgenooten oneenigheid te zaaien. Daarom werden aan de Republiek voordeelige vredesaanbiedingen gedaan. Willem III wilde meer op het Europeesch dan op het nationaal karakter van den oorlog letten en dacht aan de toekomst. Maar toen Lodewijk XIV een voordeelig handelstractaat aanbood, zette vooral Amsterdam door. In 1678 kwam de vrede van Nijmegen tot stand. De Republiek behield haar geheele grondgebied en kreeg ook Maastricht terug. Dat er bij de bondgenooten groote ontstemming heerschte, is te begrijpen. In diplomatiek opzicht is de Nijmeegsche vrede zeer merkwaardig. Het Fransch bevocht hier zijn eerste groote overwinning op het Latijn, doordat het verdrag tusschen Frankrijk en Holland werd opgesteld in de Fransche taal. Het verdrag tusschen Frankrijk en Spanje werd opgesteld in de Fransche en Spaansche taal, terwijl het verdrag met het Duitsche Rijk nog in het Latijn werd geredigeerd. Hier is duidelijk de historische lijn te zien. In den loop van de achttiende en negentiende eeuw werd de overwinning van het Fransch als diplomatieke taal volkomen. De macht van den Prinswas. tijdens den oorlog aanmerkelijk toegenomen. In Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijsel werd het Stadhouderschap en in de heele Unie het Kapitein-Generaal- en Adminiraalschap erfelijk verklaard in de mannelijke Unie van het Oranje-Huis. In de „overwonnen gewesten" Gelderland, Utrecht en Overijsel voerde Willem III in 1674 en 1675 de Regeeringsreglementen in. Daardoor werd zijn macht in deze drie provinciën zoo goed als onbeperkt. De versterkte positie die de Stadhouder in de binnenlandsche staatkunde innam, was ook van invloed op de buitenlandsche staat* kunde van den Stadhouder. IV. TIEN JAREN EUROPEESCHE POLITIEK 1678—1688. Fransche politiek. Na den Nijmeegschen vrede voelde Lodewijk XIV zich sterk genoeg om zijn gebied in het Oosten uit te breiden. Steunend op uitspraken van de Chambres de Réunion, 141 maakte hij zich o.a. meester van den Elzas, Straatsburg en Luxemburg. Daardoor kreeg Lodewijk natuurlijk het Duitsche Rijk en Spanje tegen zich. Maar zij waren niet tegen Frankrijk opgewassen, zooals in 1684 bleek. Toen werd een wapenstilstand van twintig jaar gesloten tusschen de drie genoemde mogendheden. Gedurende dien tijd zou Lodewijk het veroverde behouden. In 1685 hief de Fransche koning het Edict van Nantes, dat aan de Protestanten verschillende vrijheid waarborgde, op. Duizenden Réfugiés namen nu uit Frankrijk de wijk en vestigden zich ook in grooten getale in onze Republiek. In 1686 werd te Augsburg door verschillende vorsten een verbond tegen Lodewijk XIV gesloten. De ziel van deze coalitie was wederom Willem III. Engelsche politiek. Karei II was in 1685 opgevolgd door den Katholieken koning Jacobus II. Deze gaf ook Roomsche edelen toegang tot Staatsambten, wat in strijd was met de Test-Act. Ook voerde Jacobus II de strafwetten tegen de Katholieken niet uit. Daardoor ontstond er ongerustheid in Protestantsche kringen. Deze steeg ten top, toen den koning in 1688 een zoon geboren werd en de Katholieke opvolging in Engeland verzekerd scheen. Eenige invloedrijke Engelsche edellieden stelden zich nu in verbinding met Willem III. Zij noodigden onzen Stadhouder uit, met een leger naar Engeland over te steken, om zijn schoonvader te onttronen. Nederlandsche politiek. In zijn strijd tegen Lodewijk XIV was er Willem III natuurlijk veel aan gelegen, Engeland van vijand tot vriend te maken. In handelskringen hier te lande vleide men zich met de hoop op economische voordeden, zooals intrekking of verzachting van de Scheepvaart-akte. Door de samenwerking tusschen Stadhouder en Staten-Generaal werd een expeditie tegen Jacobus II op touw gezet. Willem III landde in 1688 met een leger aan de Torbay en bezette spoedig Londen. De legers van Jacobus liepen naar den vijand over; hij zelf vluchtte naar Frankrijk. In 1689 werden Willem III en Maria als gevolg van de „Roemrijke Omwenteling" tot koning en koningin van Engeland gekroond. Lodewijk XIV had inmiddels partij gekozen voor Jacobus II en den oorlog verklaard aan de mogendheden, die in 1686 het verbond van Augsburg hadden gesloten. Zoo begon in 1688 de Negenjarige Oorlog. V. NEGENJARIGE OORLOG 1688—'97. De Zuidelijke Nederlanden werden ook nu weer het slagveld der naties. Ook thans waren de bondgenooten meestal niet tegen 142 de Fransche legers opgewassen, zooals o.a. bleek bij Steenkerken (1692) en Neerwinden (1693). Vooral Luxembourg deed zich als een talentvol aanvoerder kennen. Ter zee daarentegen was het voordeel aan de zijde van Engelschen en Nederlanders. De Fransche vloot werd verpletterend verslagen in de baai van La Hogue. Voor de Fransche marine was deze gebeurtenis even noodlottig als in 1588 de vernietiging der Armada voor de Spaansche marine. Toen de Franschen in 1695 het gewichtige Namen weer moesten prijsgeven, werd de drang naar vrede in Frankrijk sterker. Bovendien achtte Lodewijk XIV het gewenscht, zijn financiën en leger te versterken met het oog op de komende gebeurtenissen in Spanje. Ook in de Republiek was de oorlog niet populair. De handelsvoordeelen, die men verwachtte van het samengaan met Engeland, bleven uit, en bij honderden werden onze schepen door de Duinkerkers onder Jan Bart gekaapt. De vrede kwam in 1697 te Rijswijk tot stand. Willem III werd erkend als koning van Engeland. Onze Republiek verwierf wederom een voordeelig handelstractaat met Frankrijk. Lodewijk XIV behield Straatsburg, maar gaf Luxemburg terug. VI. SPAANSCHE SUCCESSIE-OORLOG 1702—'13. De Spaansche erfenis. Sedert lang was door de diplomaten de vraag opgeworpen, wie in Spanje zou opvolgen, als de kinderlooze Karei II overleden zou zijn. De twee voornaamste pretendenten waren Lodewijk XIV en de Duitsche keizer Leopold I. In 1700 kwam een verdeelingsverdrag tot stand. Hetzelfde jaar stierf Karei II. Bij de opening van het testament bleek, dat hij de geheele Spaansche monarchie vermaakt had aan Filips V, kleinzoon van Lodewijk XIV. Het Haagsche verbond, een nieuwe alliantie tegen Frankrijk, werd in 1701 gevormd. Hierbij sloten zich aan de Keizer, Pruisen, Engeland, de Republiek en later Savoye. Het verbond was wederom in hoofdzaak het werk van Willem III. Nog vóór de oorlog begon, overleed echter de Stadhouder-koning. In Engeland volgde zijn schoonzuster Anna hem op. In de Republiek werd zijn anti-Fransche staatkunde voortgezet door den Raadpensionaris Heinsius. De oorlog begon in 1702 en had voor Frankrijk een zeer ongelukkig verloop. Lodewijk XIV miste zijn bekwame bevelhebbers van voorheen en had te kampen met geldgebrek. De bondgenooten werden uitstekend aangevoerd door Eugenius van Savoye en den hertog van Marlborough. 143 De Franschen werden keer op keer verslagen, o.a. bij Ramillies (1706) en Oudenaarde (1708). De Fransche vesting Rijsel moest zich zelfs overgeven. Na den bloedigen slag bij Malplaquet begonnen nieuwe onderhandelingen. De bondgenooten eischten, dat Lodewijk XIV zijn eigen kleinzoqn uit Spanje zou verdrijven, wat geweigerd werd. Ommekeer. Plotseling kwam er een algeheele wending in den stand van zaken. In 1711 werd Karei VI, voor wien de bondgenooten gestreden hadden, vrij onverwacht keizer van Duitschland. 144 Met het oog op het Europeesch evenwicht leek het ongewenscht, de Oostenrijksche en Spaansche landen te vereenigen. In Engeland had een wisseling van ministeries plaats, waardoor de Engelsche troepen teruggeroepen werden. De Republiek verloor haar bekwaamsten aanvoerder, Jan Willem Friso, die in 1711 in het Hollandsen Diep verdronk. De vrede van Utrecht werd in 1713 geteekend. De Spaansche erfenis werd verdeeld in hoofdzaak tusschen Filips V en den Keizer. De Republiek zag haar doel bereikt: de Zuidelijke Nederlanden kwamen aan Oostenrijk. Bovendien werd in 1715 te Antwerpen het Barrière-tractaat gesloten. Het bepaalde, dat de Republiek in een aantal Zuid-Nederlandsche vestingen garnizoenen mocht leggen als een slagboom tegen Frankrijk. AFDEELING IX. De achttiende eeuw tot 1795. § 36. Het tweede Stadhouderlooze Tijdvak 1702—1747. Ontstaan. Willem III was in 1702 gestorven. Drente koos Jan Willem Friso tot Stadhouder, die deze waardigheid reeds in Friesland bekleedde. De overige gewesten besloten, geen Stadhouder aan te stellen. Daarmede begon dus het tweede Stadhouderlooze Tijdvak. In verschillende gewesten werden regenten, door Willem III aangesteld, — de Oude Plooi —, vervangen door Staatsgezinde regenten — de Nieuwe Plooi. De neutrale middenpartij droeg den naam van Fulpen Plooi. Kort na den dood van Jan Willem Friso in 1711 werd zijn zoon de latere Willem IV, geboren. Deze werd onder voogdij zijner moeder, terstond Stadhouder van Friesland. In 1718 werd hij als zoodanig ook in Groningen, en in 1722 in Drente en Gelderland gekozen. De Staatsregeling der Republiek toont vooral in de achttiende eeuw twee groote gebreken: de Familieregeering en de Decentralisatie. Deze gebreken traden des te duidelijker aan het licht, daar de regenten der achttiende eeuw in bekwaamheid meestal ver bij die der zeventiende eeuw achterstonden. Familieregeering. De grondslag hiervoor was reeds in 1652 gelegd, maar de groote uitbreiding dateert van na 1700. Een aantal regentenfamiliën kregen gaandeweg de voornaamste ambten in de Republiek en in de koloniën in handen. Door Contracten van Correspondentie en door onderlinge huwelijken werden de betrekkingen voortdurend verder uitgebreid. Vaak liet iemand zijn betrekking tegen een geringe bezoldiging door een ander waarnemen. Hij zelf streek dan het grootste deel van het tractement op, zonder er iets voor te doen. Zelfs onmondige kinderen werden tot allerlei voordeelige ambten benoemd. Van Haaren, Beknopte Geschiedenis van Groot-Nederland. 10 146 Behalve bij het begeven van ambten in het algemeen, kwam de invloed der familieregeering vooral sterk uit bij de Posterijen en bij de Belastingen. De Posterijen werden beheerd door postmeesters, die voornamelijk op eigen voordeel bedacht waren. De postmeesters-plaatsen waren geheel in handen van de stedelijke regenten en hun vrienden. Algemeen waren de klachten over het dure en trage vervoer van brieven* De belastingen werden verpacht aan den meestbiedende. Ook hier hadden de regenten het monopolie weten te verkrijgen. Door hun schraapzucht en inhaligheid maakten vele pachters van belastingen zich gehaat. Decentralisatie. De verschillende gewesten gingen zich, nu een krachtige leiding ontbrak, hoe langer hoe zelfstandiger gevoelen en gedragen. Het algemeen belang werd uit het oog verloren en de belangen van provinciën en steden werden op den voorgrond gesteld. , _ . , Partijen. Door de vele misbruiken, waaraan de Regenten zich schuldig maakten, ontstond er naast de oude partijen der Prinsgezinden en Staatsgezinder een nieuwe Democratische partij. ZJ wilde een einde maken aan de macht der regenten en meer invloed schenken aan de gezeten burgerij. Haar hoop was gevesügd op den lateren Stadhouder Willem IV. De Groote Vergadering van 1716 heeft nog een poging gedaan om de Staatsregeling te verbeteren. Zij kwam op voorstel van Overijsel bijeen. Slingelandt, de latere Raadpensionaris (1727— 1736), bepleitte de instelling van een Regeeringstèad. De leden hiervan zouden het algemeen welzijn boven de provinciale belangen moeten stellen. Zij zouden voor hun leven benoemd worden. Deze poging om de decentralisatie weg te nemen, mislukte. Wel besloot de Groote Vergadering tot vermindering van het leger. Zij bleet daarmede geheel in de lijn van de „oorlogschuwende staatkunde der Republiek. In de buitenlandsche politiek toch wilden de Regenten van geen inmenging weten. De Republiek waande zich veilig achter haar barrière, en wenschte in haar rust zoo min mogelijk gestoord te worden. Hoezeer de toestand veranderd was, bleek in 1718. Tegen Spanje werd toen een Quadruple Alliantie gesloten. Onze Republiek die eenmaal den opmarsch tegen Lodewijk XIV had geleid, behoorde slechts in naam tot dit Viervoudig Verbond. Onaangenaam werd zij echter opgeschrikt door gebeurtenissen in de Zuidelijke Nederlanden. Karei VI had nl. te Ostende een Indische Compagnie opgericht, die een gevaar bleek te worden voor dc 147 Compagnieën van Nederland en Engeland. Daarom besloten deze mogendheden de Pragmatieke Sanctie te teekenen (1731). Zij namen daardoor de verplichting op zich, Maria Theresia als opvolgster van Karei VI te erkennen, en zoo noodig te steunen. Karei VI hief nu de Compagnie te Ostende op. Oostenrijksche Successie-oorlog. In 1740 stierf Karei VI en Maria Theresia werd weldra door verschillende mogendheden, zooals Pruisen en Frankrijk, aangevallen. Onze Republiek verleende aan Maria Theresia steun, door het zenden van geld en later van troepen. De Franschen veroverden intusschen de Oostenrijksche Nederlanden, en maakten zich toen meester van Sluis. Evenals in 1672 gaf ook in 1747 de inval der Franschen het sein tot de verheffing van Oranje. Ook nu ging de beweging uit van Vere. § 37. Het Stadhouderschap van Willem IV (1747='51). Willem IV zag zich nu weldra benoemd tot Stadhouder van Zeeland, Holland, Utrecht en Overijsel. Hij werd dus de eerste algemeene Stadhouder der Republiek. Bovendien werd hem ook de waardigheid van kapitein-generaal en admiraal der Unie opgedragen, Zijn ambten werden erfelijk verklaard in de mannelijke en vrouwelijke linie. In Utrecht, Gelderland en Overijsel werden de Regeeringsreglementen, in 1702 afgeschaft, opnieuw ingevoerd. Toegerust met deze groote macht, moest de Prins nu zijn aandacht schenken zoowel aan de buitenlandsche als aan de binnenlandsche politiek. De Oostenrijksche Successie-oorlog was intusschen voortgezet. De Franschen hadden Maastricht genomen, en zich bij verrassing meester gemaakt van Bergen-op-Zoom. Een buitengewone vermogensbelasting, de milde gift, werd geheven, om den Stadhouder de noodige geldmiddelen te verschaffen. In 1748 echter werd reeds de Vrede van Aken geteekend, die aan den Oostenrijkschen Successie-oorlog een einde maakte. De Republiek kreeg alles terug Binnenlandsche politiek. De nieuwe Stadhouder miste niet alleen het veldheerstalent van zijn vader, maar ook den krachtigen wil van Willem III. Vandaar dat hij er niet in slaagde, de misbruiken der Regenten met wortel en tak uit te roeien. Het werd een wisseling van personen, maar niet van regeerings-systeem. De Raadpensionaris Gillis werd ontslagen en vervangen door den bekwamen financier Pieter Steijn (1749—72). Inzake het begeven van ambten besloten de Staten van Holland, 148 dat een ieder het ambt, waartoe hij was benoemd, in persoon moest waarnemen. Ook zou oneerlijkheid en omkooperij tegengegaan worden. Posterijen. In Holland werd de stedelijke post vervangen door de provinciale post. Zij zou beheerd worden door Commissarissen, die ook met andere provinciën overeenkomsten aangingen. Zoo werd de stichting der Rijkspost voorbereid. Dit succes was vooral te danken aan de Democratische partij. Belastingen. De haat tegen de pachters uitte zich o.a. te Amster- Willem IV. dam in een heftig oproer. In Holland werd daarom het verpachtings-systeem afgeschaft. Collecteurs kwamen in de plaats der vroegere pachters. Economische politiek. Om den handel te bevorderen, stelde de Prins vóór, alle uitvoerrechten en de meeste doorvoerrechten af te schaffen. Holland zou dan een beperkte vrijhaven worden. Dit 149 plan is echter niet ten uitvoer gelegd. Van beteekenis was de oprichting der Zeevaartschool te Amsterdam. In het belang der industrie besloot de Prins aan zijn hofhouding het gebruik van inlandsche geweven stoffen voor te schrijven. Ofschoon de Stadhouder zelf het voorbeeld gaf, had deze maatregel weinig succes. Willem IV overleed in 1751, slechts 40 jaren oud. In 1750 had hij weten te bewerken, dat de hertog van Brunswijk, een Oostenrijksch generaal, en bloedverwant zijner gemalin, hier tot veldmaarschalk werd aangesteld. Ook de Staatsgezinden hadden tot deze benoeming medegewerkt. De hertog van Brunswijk toch stond bij Maria Theresia in hooge gunst. En met het oog op de barrière in de Zuidelijke 'Nederlanden wenschten alle partijen Oostenrijk te vriend te houden. § 38. Het Stadhouderschap van Willem V (175K95). I. DE JAREN 1751—1784. Anna van Engeland, gewoonlijk de Goevemante genoemd, aanvaardde in 1751 het regentschap over haar minderjarigen zoon Willem V. Met groote moeilijkheden had zij te kampen tijdens den zevenjarigen zee-oorlog, die in 1756 tusschen Engeland en Frankrijk begon. Men beschuldigde de Goevernante van Engelschgezindheid. Vooral in de Hollandsche handelssteden groeide het verzet tegen haar met den dag, toen zij in 1759 overleed. De hertog van Brunswijk werd nu met de voogdij belast. Hij streefde ernaar, zich den steun te verzekeren zoowel van Staatsgezinden als van Prinsgezinden, wat hem uitstekend gelukte. Toen in 1763 de zevenjarige zee-oorlog een einde nam, werd de verhouding tót Frankrijk en tot Engeland weer normaal. Willem V aanvaardde in 1766 zelf het bestuur, nadat hij eerst aan de Provinciën een akte van aanstelling had gevraagd. Hoezeer hij ook nu nog onder invloed van Brunswijk bleef staan, bleek uit de geheime Akte van Consulentschap. De hertog van Brunswijk toch zou den Stadhouder met raad en daad in bestuurszaken ter zijde staan, zonder eenige verantwoordelijkheid zijnerzijds; deze kwam geheel voor rekening van Willem V. Ook was het op raad van Brunswijk dat de Stadhouder in het huwelijk trad met prinses Wilhelmina van Pruisen. Haar energie stond in treffende fegenstelhng tot de besluiteloosheid van haar gemaal. 151 dreven, met St. Eustatius als middelpunt, een levendigen en winstgevenden smokkelhandel op Amerika. De stad Amsterdam sloot zelfs te Aken een voorloopig handelsverdrag met de opgestane gewesten. Het verdrag zou in werking treden, zoodra de onafhankelijkheid der Amerikaansche koloniën door Engeland zou zijn erkend. Toen dit verdrag bekend werd, spraken de Staten-Generaal en ook de Hollandsche Staten er hun afkeuring over uit. Het mocht niet baten. De Republiek had zich juist aangesloten bij het Verbond van Gewapende Onzijdigheid, dat door toedoen van Rusland was gesloten, maar dit belette Engeland niet, ons den oorlog te verklaren. Duidelijk kwam nu de verwaarloozing onzer vloot aan den dag. Handel en visscherij leden groote schade; tal van koloniën vielen in Engelsche handen. Bij Doggersbank werd een onbeteekenend gevecht geleverd tusschen Engelschen en Hollanders. Het Engelsche eskader verliet echter het eerst het tooneel van den strijd. Dit was voor de Hollanders voldoende aanleiding om in jubel-stemming te geraken. Onze admiraal Zoutman was de held van den dag; hij ontving een eeredegen en Rhijnvis Feith verheerlijkte hem in een gedicht. De vrede van Parijs kwam in 1784 tot stand. Wij kregen onze koloniën terug, met uitzondering van Negapatnam. Aan de Engelschen moesten wij echter de vrije vaart op de Molukken toestaan. Geschillen met Oostenrijk. Tijdens dezen oorlog kwam het ook tot geschillen met Oostenrijk. Keizer Jozef II vroeg en verkreeg de ontruiming der Barrière-steden. Toen hij echter opening van de Schelde en afstand van Maastricht eischte, werd hem dat geweigerd. Een dreigende oorlog werd voorkomen door het Verdrag van Fontainebleau, onder Fransche bemiddeling gesloten. Jozef II liet zijn vroegere aanspraken varen tegen betaling eener geldsom en tegen afstand van twee Schelde-forten. In hetzelfde jaar 1785 sloot onze Republiek een verdedigend verbond met Frankrijk. II. DE LAATSTE TIEN JAREN DER REPUBLIEK 1785—1795. De Patriotten begonnen zich vooral na den vierden Engelschen oorlog met kracht te roeren. De hertog van Brunswijk was reeds in 1784, na het bekend worden der Akte van Consulentschap, naar Duitschland gevlucht. Alle aanvallen der Patriotten werden nu voortaan tegen Willem V gericht. Op aansporing van Van der Capellen tot den Poll werden door de Patriotten in tal van steden exercitie-genootschappen geformeerd. Op alle manieren trachtte men den Stadhouder het leven in Den Haag zuur te maken. Aanhouding der Prinses aan de Goejanverwellesluis (1787). 153 Oranje-liederen en de Oranje-kleuren werden verboden. Bovendien werd den Prins het commando over het Haagsche garnizoen ontnomen. Daarom vertrok Willem V naar het Oranje-gezinde Gelderland. Hij vestigde zich eerst op het Loo, en daarna op het Valkhof te Nijmegen. Van tijd tot tijd vertoonde hij zich in eenige Hollandsche steden, maar waagde zich niet meer in Den Haag. Toen de Stadhouder in Elburg en Hattem — waar Daendels de ziel der Patriottische beweging was — de orde had hersteld, gingen de Staten van Holland over tot een gewichtigen maatregel. De Prins werd nl. geschorst als kapitein-generaal der Hollandsche troepen. Zijn plaats werd ingenomen door een Commissie van Defensie. De partijstrijd vlamde ook buiten Holland hoe langer hoe heftiger op. Een burgeroorlog scheen aanstaande, te meer, daar in de rijen der Patriotten de tegenstelling tusschen Aristocraten en Democraten voortdurend scherper werd. Goejanverwellesluis. In dezen stand van zaken trachtte men den Prins te bewegen, zich naar Den Haag te begeven, om de overwinning der Oranjepartij voor te bereiden. Daar de Prins weigerde, begaf de Prinses zich op weg. Bij de Goejanverwellesluis werden haar rijtuigen echter door leden van een exercitie-genootschap tegengehouden. Op last der Commissie van Defensie mocht de Prinses haar reis niet voortzetten, en keerde toen naar Nijmeqen terug, 1787. De Pruisen in het land. De Pruisische koning, broeder van Prinses Wilhelmina, eischte genoegdoening voor Goejanverwellesluis. Deze werd geweigerd en nu rukte een Pruisisch leger de Republiek binnen. De Patriotten verdedigden zich slap. Weldra was de Prins in Den Haag terug en zag zich in al zijn waardigheden hersteld. Vele Patriotten verloren hun betrekkingen. In sommige steden moesten zij zelf en hun bezittingen het ontgelden. Vandaar dat duizenden de wijk namen naar het Zuiden. De raadpensionaris Van Bleiswijk werd vervangen door Van de Spiegel, die uitstekend voor zijn taak berekend bleek. In 1788 sloot de Republiek tot haar meerdere veiligheid, met Engeland en Pruisen een verdedigend verbond. De Franschen in het land. In 1789 begon in Frankrijk de groote revolutie. Vier jaren later werd door de Conventie ook aan onze Republiek de oorlog verklaard. De Fransche troepen deden hetzelfde jaar een inval in Noord-Brabant, maar moesten door een nederlaag in de Zuidelijke Nederlanden terugtrekken. In 1794 echter werden de Oostenrijkers bij Fleurus verslagen. De Fransche generaal Pichegru rukte wederom naar het Noorden. Toen de 154 vorst een brug sloeg over de groote rivieren, drongen de Franschen in Januari 1795 in het eigenlijke Holland door. Zij weigerden te onderhandelen, zoolang de Prins niet vertrokken was. Deze besloot daarom ons land te verlaten. Den 18den Januari lag te Scheveningen het visschersvaartuig gereed, dat hem naar Engeland voeren zou. Dit beteekende den val der Republiek. Haar laatste tien jaren vormen een droevige tegenstelling met haar eerste tien jaren. § 39. Handel in de 18de eeuw. L EUROPEESCHE HANDEL. A. Overzicht. In de eerste helft der achttiende eeuw weet de Nederlandsche handel zich grootendeels te handhaven op het hooge peil der zeventiende eeuw. Tijdens den zevenjarigen oorlog (1756—'63) worden zelfs buitengewone winsten gemaakt. Dit geldt ook voor de jaren 1763—'80. Toch is de handelspositie der Republiek verzwakt 1°. door de toenemende concurrentie van het buitenland, vooral van Engeland; 2°. door conservatisme bij onze kooplieden; 3°. doordat onze marine niet meer in staat is den handel in tijd van nood te beschermen. Tijdens den werden Engelschen oorlog (1780—'84) werden onzen handel vernietigende slagen toegebracht. Na 1784 trachtte men tevergeefs opnieuw de vroegere hoogte te bereiken en in 1795 luidde ook over onzen handel de doodsklok. B. Handel met het Noorden. Met Noorwegen werd in de eerste helft der eeuw een drukke handel in hout gedreven. Na 1750 ging deze handel achteruit. Zweden moest na den Noordschen oorlog (1700— 21) de eerste plaats in het Noorden afstaan aan Rusland. Dit was van ongunstigen invloed op onzen Zweedschen handel, evenals de omstandigheid, dat Zweden beschermende maatregelen ten opzichte van zijn eigen handel ging nemen. Rusland had een nieuw handelscentrum gekregen in St. Petersburg, door Peter den Groote gesticht. Toch bleven ook Archangel en Novgorod van groote beteekenis. De vierde Engelsche oorlog bracht aan onzen Oostzee-handel ontzaglijke schade toe. In 1780 voeren 2000 Nederlandsche schepen door de Sont, en een jaar later nog slechts 10. De Engelschen namen voortaan op de Oostzee de eerste plaats in. 155 C. Handel met het Zuiden. Spanje. Sinds Engeland in 1704 bezit van Gibraltar had genomen, was zijn invloed in het Zuiden zeer versterkt. Onze handel ondervond er de nadeelige gevolgen van. Toch bleef o.a. de Spaansche wol nog een zeer gewild handelsartikel. Met Portugal had onze handel weinig meer te beteekenen. Die was zoo goed als geheel in handen der Engelschen gekomen. Met Frankrijk dreef de Republiek tot 1740 een drukken handel. De Oostenrijksche Successie-oorlog die in dit jaar begon, bracht hierin verandering. Toen in 1785 met Frankrijk een verbond werd gesloten, leefde de handel andermaal op, doch slechts voor korten tijd. D. Handel op de Middellandsche Zee. Zoowel in het Westelijk- als in het Oostelijk bekken der Middellandsche Zee zette Engeland ons den voet dwars. Ook nam de zeerooverij hand over hand toe. In 1726 moest de vrede met den zeeroovers-staat Algiers door een schatting worden gekocht. Daardoor werd de landhandel over Venetië van belang; maar de landweg was veel duurder dan de zeeweg. Barcelona en Marseïlle concurreerden met succes tegen de Hollanders. Na den vierden Engelschen oorlog had Engeland ook op de Middella ndsche Zee de handelsheerschappij weten te verkrijgen. E. Handel met Duitschland. De Rijnhandel bleef groote winsten afwerpen, vooral in de tweede helft der achttiende eeuw. Hamburg en Bremen daarentegen ontwikkelden zich hoe langer hoe meer tot groote concurrenten van de Hollandsche handelssteden. F. Handel met Engeland. De Akte van Navigatie deed vooral na 1700 haar uitwerking gevoelen. Zij stelde Engeland in staat, onze Republiek als handelsmogendheid te overvleugelen. Geen wonder, dat schrijvers van pamfletten tijdens den vierden Engelschen oorlog de herinnering opriepen aan de. glorierijke, maar voorbije dagen van De Ruyter en Tromp. II. KOLONIALE HANDEL. A. De Oost-Indische Compagnie. Achteruitgang. In den loop der achttiende eeuw ging de macht der Oost-Indische Compagnie sterk achteruit. Door de vermeerdering van grondbezit moesten leger en vloot aanzienlijk vergroot 156 worden, wat groote kosten veroorzaakte. De onbetrouwbaarheid en de corruptie onder de slecht betaalde ambtenaren nam reusachtige afmetingen aan. De administratie der geldmiddelen raakte deerlijk in de war. Zwaardekroon 1718—'25 voerde met succes de teelt van koffie in. Valckenier maakte zich berucht door den Chineezenmoord van 1740. Ongeveer 10000 Chineezen werden in Batavia vermoord om te beletten dat ze hun rasgenooten, die de stad belegerden, zouden ter hulp komen. Van Imhofl 1743 '50 stichtte Buitenzorg en trachtte de administratie te verbeteren. Na 1750 legde de Compagnie zich met goed gevolg toe op vergrooting van haar grondgebied. In 1777 was geheel Java in haar bezit. De vierde Engelsche oorlog verhaastte den ondergang der Compagnie. Tal van koopvaardijers werden gekaapt. Negapatnam ging verloren en bij den vrede kregen de Engelschen de vrije vaart op de Molukken. ■ In 1795 bij den val der Republiek werd het dagelijksch bestuur over de Compagnie aan de Heeren Zeventien ontnomen. Hun taak werd opgedragen aan een Comité voor de zaken van den O.-I. handel en bezittingen. B. De West-Indische Compagnie. Achteruitgang. Ook voor de in 1675 opgerichte tweede W.-I. Cie. was de achttiende eeuw een tijd van achteruitgang. Tijdens den Negenjarigen Oorlog en den Spaanschen Successie-oorlog werden tientallen schepen gekaapt. Bovendien moest de Compagnie in den loop der jaren de vrije vaart op de meeste harer koloniën toestaan. De handel op West-Indië nam zeer toe. De vierde Engelsche oorlog gaf ook aan de West-Indische Cie den doodsteek. De Engelschen veroverden zelfs alle bezittingen, behalve Suriname. In 1791 werd de Compagnie door de StatenGeneraal ontbonden. § 40. Andere middelen van bestaan. Visscherij. De haringvisscherij had veel te lijden van de concurrentie der Engelschen. Zij volgden nieuwere methoden in het bouwen van haringbuizen en in het vervaardigen van netten, en konden daardoor goedkooper leveren. De groote visscherij daarentegen hield zich flink staande, totdat de vierde Engelsche oorlog ook hieraan een einde maakte. 157 De zoetwater visscherij wist zich in den loop der achttiende eeuw echter uit te breiden. Behalve voor het binnenland werd veel geleverd voor de Fransche markt, waar meestal flinke prijzen werden gemaakt. Industrie. Hier was de achteruitgang veel grooter dan bij den handel. De volgende oorzaken moeten genoemd worden: 1°. de hooge productie-kosten der Nederlandsche nijverheid: bij ons toch vond men de fabrieken in de steden, terwijl men ze elders juist in dezen tijd op het platteland ging bouwen; 2°. de concurrentie van het buitenland, dat verschillende grondstoffen die in Nederland verwerkt werden zooals wol en zijde zwaar belastte; 3°. de zelfgenoegzaamheid der Hollandsche fabrikanten die zich niet aan nieuwe verhoudingen en toestanden wisten aan te passen. De rcxrieZ-nijverheid van de Hollandsche steden kreeg de zwaarste klappen, maar ook de papier-, de tabak- en de aardewerk-industrie leden groote schade. De nijverheid van Brabant en Twente evenwel wist zich niet alleen te handhaven, maar zich zelfs uit te breiden, vooral in de tweede helft der eeuw. In Twente begon men ook half-linnen, half-katoenen stoffen te weven. Op het einde der achttiende eeuw was de fabricage van katoen belangrijker geworden dan die van linnen. Landbouw en veeteelt bleven in de landprovincies de hoofdmiddelen van bestaan. Ook vele voormalige industrieelen legden zich door achteruitgang in zaken op den landbouw toe. Vooral onder Franschen invloed werd meer werk gemaakt van de fruitteelt. De groenteteelt in de nabijheid der steden nam eveneens in beteekenis toe. In vergeÜjking met de zeventiende eeuw is tijdens de achttiende eeuw de welvaart op het platteland eer toe- dan afgenomen. § 41. Toestanden in de achttiende eeuw. Karakter. De achttiende eeuw heeft een dubbel karakter: de tijd vóór 1750 is een voortzetting van de zeventiende eeuw, terwijl de tijd na 1750 beschouwd kan worden als een voorbereiding tot de negentiende eeuw. Verfransching. Gedurende de achttiende eeuw is de Fransche invloed doorloopend zeer groot geweest. De Fransche mode werd in alle maatschappelijke kringen gevolgd. Buitenplaatsen werden gebouwd, tuinen en parken aangelegd in den stijl van Le Nótre. In de deftige standen werd veel Fransch gesproken, mede onder 158 invloed der Réfugiés. Ook onze letterkunde stond onder Franschen invloed. Letterkunde. Er zijn weinig groote figuren aan te wijzen. In de eerste helft der eeuw deed Poot zich kennen als een natuurlijk en gevoelig dichter. Justus van Effen hekelde in den Spectator de gebreken van zijn tijd, evenals Langendijk in verschillende blijspelen en kluchten. De overgang van de eerste naar de tweede helft der achttiende eeuw wordt gevormd door de gebroeders Willem en Onno Zwier van Haren. Hun krachtige, maar stroeve verzen vonden over het geheel weinig bijval. Na 1750 verschijnen de eerste oorspronkelijke Hollandsche romans. Door de samenwerking van de dames. Wolff en Deken ontstond o.a. de „Sara Burgerhart" die grooten opgang maakte. De groote figuur van Bilderdijk behoort gedeeltelijk tot de achttiende, gedeeltelijk tot de negentiende eeuw. Vermelding verdient ten slotte de oprichting van de Maatschappij van Nederlandsche letterkunde. De Pers. In de achttiende eeuw nam het aantal bladen toe. Als nieuwsblad had de „Oprechte Haarlemsche Courant" een groote reputatie. Na 1750 in den strijd tusschen Patrotten en Prinsgezinden krijgen de bladen in hoofdzaak een politiek karakter. Dan verschijnen organen als „De politieke kruier", „De politieke kruiersknecht", „De post van den Neder-Rijn", „De jonge Argus" e.a. Het hoofdorgaan der Oranjegezinden was de ,,'s-Gravenhaagsche Courant". Ze was echter te weinig verspreid om veel invloed te kunnen uitoefenen. Wetenschappen. Als taalgeleerde was ten Kate ver buiten onze grenzen bekend, evenals Ruijsch als ontleedkundige. Boerhaave werd als geneesheer door tal van Europeesche vorsten geraadpleegd. Als natuurkundige verwierf 's-Gravenzande veel naam o.a. door zijn bekende proef. De geschiedenis werd op gelukkige wijze beoefend door fan Wagenaar en Simon Stijl. Om onderwijs en wetenschappen te bevorderen werden verschillende „maatschappijen" opgericht. Bekend is o.a. de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Leefwijze. Vooral onder invloed der democratische partij viel het standenverschil meer weg. Daar veel kapitaal niet in handelsof nijverheids-ondernemingen werd gestoken, nam de speculatiezucht groote afmetingen aan. Berucht vooral is het jaar 1720. De beweging sloeg van Parijs, waar John Lawn de Missisippi-Compagnie had opgericht, naar onze Republiek over en maakte vele 159 slachtoffers. Ook de latere windhandel in bloembollen veroorzaakte een groote groote verplaatsing van kapitaal. De zucht om van het leven te profiteeren werd algemeen. Vooral aan de Vecht werden vele buitenverblijven gebouwd, en het reizen en trekken nam in Holland zeer toe. Van 1784 tot den val der Republiek echter is ónder den druk der omstandigheden een streven naar meer levenseenvoud waar te nemen. AFDEELING X. De Fransche Tijd van 1795—1813. § 42. Bataafsche Republiek tot 1805. De Fransche tijd wordt thans eerlijker beoordeeld dan vroeger. Men weet nu, dat hij naast groote nadeelen ook voordeden heeft gebracht. Bestuur en rechtspraak zijn verbeterd, het oude particularisme verdween, om plaats te maken voor een gevoel van saamhoorigheid. De grondslagen zijn gelegd voor het jonge Koninkrijk der Nederlanden. Feitelijk is onze Vaderlandsche Geschiedenis in de jaren 1795— 1813 ondergedompeld in de Fransche geschiedenis. Onze politiek wordt gemaakt niet in den Haag of Amsterdam, maar te Parijs, waar de ster van Napoleon in 1795 is opgegaan. Zijn invloed wordt niet alleen in Frankrijk, maar ook in ons land overheerschend. Bestuur. Nu de Franschen gekomen waren, moest het bestuur opnieuw geregeld worden. Eerst te Amsterdam, daarna in andere steden — het laatst in Zeeland — brak een vreedzame omwenteling uit. Het stadsbestuur kwam in handen van de Patriotten. Met de Gewestelijke Staten en de door dezen gekozen Staten-Generaal ging het denzelfden weg op. Voorgoed werd het bestuur geregeld bij de eerste grondwet van 1798. Nog in 1795 hadden wij het Haagsch Verdrag moeten teekenen. Haagsch Verdrag. Het doeZ waarmede de Franschen in ons land waren gekomen, was gedeeltelijk van militairen en financieelen aard. Evenals ten tijde der Romeinen was Nederland prachtig gelegen voor expedities naar Engeland en Duitschland. Het was of de Franschen voelden, dat hun aartsvijand aan de Theems zetelde; vandaar dat zij de Hollandsche kusten wenschten te bezitten. Ook was Frankrijk in het voorjaar van 1795 nog in oorlog met Pruisen, dat dan ook in April van hetzelfde jaar vrede sloot te Basel. Wat de Fransche geldmiddelen betreft — deze verkeerden in treurigen staat. Men hoopte nu in het rijke Holland zulk een grooten buit te vinden, dat een nieuw onderpand werd verkregen voor de haast waardeloos geworden assignaten. Het ligt dus voor 161 de hand, dat het Haagsch Verdrag vooral militaire en financieele bepalingen bevatte. Frankrijk erkende ons als een onafhankelijke mogendheid, onder den naam van Bataafsche Republiek, maar verkreeg daarvoor: 1°. vrije vaart op Rijn, Maas en Schelde; 2°. het bezit van Venloo, Maastricht, Staats-Vlaanderen en het recht van bezetting van Vlissingen; 3°. vrije beschikking over onze zeemacht en 100 millioen gulden oorlogskosten. Bovendien moesten wij het Fransche bezettingsleger, 25000 man sterk, van het noodige voorzien. Het onderhoud der havelooze Sans-culotten, die regelmatig door andere werden vervangen, kostte ons jaarlijks ruim 8 millioen Dansen om den vrijheidsboom op den Dam. •gulden. Geen wonder dat velen die bij de komst der Franschen vol geestdrift om den vrijheidsboom gedanst en zich bedwelmd hadden aan de leuzen van vrijheid, gelijkheid en broederschap, nu een toontje lager gingen zingen. Klaagliederen stegen op uit de Hollandsche handelssteden, toen het bleek, welke andere gevolgen ons bondgenootschap met Frankrijk had. De Engelschen nl. maakten zich meester van onze koopvaarders en onze koloniën; handel en visscherij gingen kwijnen, en weldra ook de nijverheid. De OosfIndische Compagnie ging in 1798 onder; met een zwaren schuldenlast beladen werd zij in dat jaar door de Bataafsche Republiek •overgenomen. Van Haaren, Beknopte Geschiedenis van Groot-Nederland. 11 162 Nationale Vergadering. Weldra werd de aandacht van de algemeene malaise wat afgeleid door de uitgeschreven verkiezingen. Evenals in Frankrijk moest ook in ons land een Nationale Vergadering bijeenkomen om den regeeringsvorm definitief te regelen. Het geheele land, met inbegrip van Drente en Staats-Brabant, werd gesplitst in 126 kiesdistricten, en elk kiesdistrict weer in 30 grondvergaderingen. Daar in elke grondvergadering door de burgers één kiezer werd gekozen, leverden de stemmingen in de grondvergaderingen voor elk district 30 kiezers op. Dezen kozen nu te zamen één afgevaardigde naar de Nationale Vergadering. De 126 uitverkorenen des volks, volgens dit stelsel van getrapte verkiezingen aangewezen, kwamen den lsten Maart 1796 in Den Haag bijeen. De Staten-Generaal gingen nu uiteen, en de Nationale Vergadering kon haar werkzaamheden aanvangen. Drie partijen begonnen zich al spoedig af te teekenen. De Unitarissen wilden een innige Unie der verschillende gewesten, een krachtig centraal bestuur. Ook waren zij voor ineensmelting van alle openbare schulden. Deze partij bestond hoofdzakelijk uit Vroegere Patriotten. Hun krachtigste leider werd Daendels. Tegenover de Unitarissen stonden de Federalisten. Zij kwamen op voor de zelfstandigheid der gewesten en wilden geen ineensmelting van schulden. De Federalisten vonden vooral veel aanhang bij de voormalige Prinsgezinden. Een hunner woordvoerders was Vitringa. Tusschen deze partijen in bewoog zich de partij der Moderaten. aangevoerd door Schimmelpenninck. Het grondwetsontwerp der eerste Nationale Vergadering werd in de grondvergaderingen verworpen. Ook in de nieuwgekozen Nationale Vergadering was eenstemmigheid ver te zoeken. Na een staatsgreep van Daendels, die 22 federalistische afgevaardigden liet gevangen nemen, kwam echter in het jaar 1798 de eerste grondwet tot stand. De constitutie van 1798. De politieke bepalingen waren de minst belangrijke, want deze wisselden herhaaldelijk: in 12 jaar tijds kregen we niet minder dan 5 verschillende Staatsregelingen. Nu, in 1798, werd bepaald, dat de wetgevende macht uitgeoefend zou worden door een Vertegenwoordigend Lichaam, en de uitvoerende macht door een Uitvoerend Bewind. Dit laatste bestond uit 5 directeuren, bijgestaan door 8 agenten of ministers. Dat de eerste grondwet sterk unitaristisch was, bleek ook uit de nieuwe indeeling van het land. Om een einde te maken aan het vroegere provincialisme, vielen de namen en grenzen der oude provincies weg. Naar Fransch voorbeeld werd het grondgebied der Republiek verdeeld in acht departementen. Het vroegere Gelderland b.v. behoorde nu gedeel- 163 teüjk tot het departement van den Rijn, gedeeltelijk tot dat van den Ouden IJsel, en gedeeltelijk tot dat van de Dommel. De niet-politieke bepalingen daarentegen zijn van de allergrootste beteekenis geweest. Voortaan zouden alle burgers onverschillig van welken godsdienst. Staatsambten kunnen bekleeden De Staatskerk werd dus opgeheven. Op sociaal gebied werd vastgesteld, dat de gilden werden afgeschaft en de heerlijke rechten opgeheven. De voorrechten van den adel vervielen. Dze grondwet gaf aan het land een krachtig algemeen bestuur maar had ook groote bezwaren. Aan de departementen was te weinig macht overgelaten; te veel was het bestuur gecentraliseerd in Den Haag, dat ondanks een leger van ambtenaren, het werk met afkon. De stemmen om een nieuwe grondwet begonnen luider te klinken. De constitutie van 1801. Ook nu weer was er Fransche invloed Na zijn overwinningen in Italië, gevoelde Napoleon zich sterk genoeg om de Fransche regeering omver te werpen en zich als eerste Consul aan het hoofd van den Staat te plaatsen. Bij de nieuwe Staatsregeling was de macht van het Fransche volk beperkt geworden, en hetzelfde zou in de Bataafsche Republiek gebeuren JNa een staatsgreep kwam hier de grondwet van 1801 tot stand De wetgevende en uitvoerende macht kwam aan het Staatsbewind: dat lichaam mocht de wetten voorstellen en moest ze ook uitvoeren. Het Staatsbewind kreeg dus veel macht en de volksinvloed was hier vnrwel uitgeschakeld. Weinig macht daarentegen kreeg het Wetgevend Lichaam; het mocht alleen de wetten öf goedkeuren öf verwerpen De departementen kregen meer zelfstandigheid en ontvingen ook hun oude namen en grenzen terug Onderwijs In nauw verband met de eerste twee constituties staat ook de regeling van het Lager Onderwijs. Tot agent van Nationale opvoeding was in 1799 benoemd van der Palm Deze " werd de ontwerper van de eerste wet op het Lager Onderwijs, die m 1801 werd afgekondigd. Deze wet bepaalde o.a.: Aan alle ingezetenen der Bataafsche Republiek zal een genoegzame gelegenheid worden verschaft om derzelver kinderen behoorlijk onderwijs in de noodzakelijkste kundigheden des menschelijken levens te doen erlangen en zulks tegen betaling van wekelijksche, maandeluksche of andere schoolgelden." Het Lager Onderwijs was dus voor het eerst een voorwerp geworden van de Staatszorg. Nog werd o.m. bepaald, dat de leerlingen in 3 klassen zouden verdeeld K«ksCtweek " VaCande ^ in ^ Vaasc}l'' Pinkster- en In 1803 kwam de tweede wet op het Lager Onderwijs tot stand. 164 Het onderscheid tusschen openbare en bijzondere scholen verviel, en er was alleen sprake van openbare lagere scholen. Van de onderwijzers werd o.m. geëischt, dat zij behoorlijk geëamineerd zouden zijn en op wettige wijze aangesteld. Deze wet is echter niet volledig uitgevoerd. Buitenlandsche politiek. Op de vijandschap met Engeland is boven reeds gewezen. In 1797, hetzelfde jaar dat Napoleon den voor Frankijk zeer voordeeligen vrede van Campo-Formio teekende, werd onze vloot bij Kamperduin door de Engelschen geheel verslagen. Twee jaar later deden Engelschen en Russen tengevolge van de tweede Coalitie tegen Frankrijk, een inval in NoordHolland. Onze vlootvoogd Story moest zich met zijn schepen overgeven. De inval mislukte overigens; nadat de Engelschen en Russen bij Bergen en Castricum waren verslagen, moesten zij zich terugtrekken. Terzelfdertijd trachtte de erfprins, de latere Willem I, o.a. in Gelderland en Overijsel een tegen-omwenteling te bewerken. Hij vertoefde ook te Amsterdam en te Alkmaar, doch vond zoo weinig medewerking, dat de heele poging op niets uitliep. De vrede van Amiëns maakte in 1802 een einde aan den oorlog met Engeland. Wij kregen al onze koloniën terug, behalve het rijke kaneel-eiland Ceylon. Een jaar later barstte de oorlog tusschen Frankrijk en Engeland opnieuw uit. Vergeefs trachtte de Bataafsche Republiek zich onzijdig te houden. Napoleon, die toen reeds dacht aan een inval in Engeland, eischte de vrije beschikking over onze zeehavens en . over onze vloot. Daar de Engelschen wederom onze koloniën en koopvaarders kaapten, verdween het zonnetje van vrede en voorspoed bijna even gauw als het was verschenen. §43. Rutger Jan Schimmelpenninckl805-'06. Constitutie van 1805. In 1804 was Napoleons gloriedroom werkelijkheid geworden en heerschte hij voortaan als keizer over de Franschen. Ook in ons land moest nu het eenhoofdig bestuur ingevoerd worden. Daarom gaf Napoleon aan Schimmelpenninck, onzen toenmaligen gezant te Parijs, opdracht, een nieuwe grondwet samen te stellen. In 1805 werd deze hier ingevoerd. Het Wetgevend Lichaam kreeg nog minder beteekenis. De eigenlijke macht berustte bij den Raadpensionaris, die een meer dan koninklijke macht kreeg. 165 Alle ambtenaren werden door hem benoemd; hij stond aan het hoofd van leger, vloot en financiën. Niet in naam, maar wel metterdaad deed nu hier het koningschap zijn intrede, al voerde Schimmelpenninck den ouderwetschen titel van raadpensionaris. Het eenjarig bestuur van Schimmelpenninck is voor ons land van groot voordeel geweest, vooral op het gebied van het Onderwijs, van de financiën en van de marine. Onderwijs. In 1806 werd de derde Wet op het Lager Onderwijs ingevoerd. De opleiding der onderwijzers werd geregeld door het vier-rangen-stelsel. De verplichtingen der gemeentelijke en departementale besturen inzake het onderwijs werden nader vastgesteld. De „Algemeene schoolorde voor de lagere scholen" bepaalde o.a.: „De leerlingen van dezelfde klassen worden steeds gezamenlijk onderwezen, terwijl voorts gezorgd worde, dat die der andere klassen gedurende dien tijd hunne bezigheid hebben. Op elke school zal tenminste eenmaal in het jaar examen gehouden, en alsdan de kinderen van de eene klasse naar de andere bevorderd, alsmede, waar en zooveel de omstandigheden dit toelaten, aan hen, die in vlijt en ordelijkheid uitmunten, prijzen uitgedeeld worden. Aan hen, die de school verlaten, zich wel gedragen en goede vorderingen gemaakt hebben, zal hiervan een vereerend bewijs worden ter hand ' gesteld." De wet van 1806 heeft het klassikaal onderwijs voorgoed ingevoerd. Zij is de grondslag geworden van ons volksonderwijs en eerst in 1857 door een nieuwe wet vervangen. Na 1815 is zij ook in Zuid-Nederland ingevoerd. Financiën. Met behulp van zijn bekwamen minister Gogel, bracht Schimmelpenninck, onder feilen tegenstand van belanghebbenden, een groote hervorming in het belastingwezen. De indirecte belastingen werden bijna alle door directe belastingen vervangen. Ingevoerd werden nu een patentbelasting op beroepen en bedrijven; een personeele belasting; een belasting op het hoornvee en op den grond. Hiermede in verband staat de latere invoering van het kadaster. Door het nieuwe belasting-systeem daalden de onkosten aanzienlijk, en kwam er veel meer geld in de Staatskas. Marine. In 1805 had Napoleon in het kamp van Boulogne een groot leger geconcentreerd voor een inval in Engeland. Behalve de Fransche zouden ook de Spaansche en Bataafsche vloten moeten meewerken. Vandaar dat admiraal Verhuell op last van Napoleon alle middelen in het werk stelde om onze vloot op hooger peil te brengen. Van den inval in Engeland kwam niets, door de waakzaamheid der Engelsche vloot, maar de toestand onzer oorlogsmarine was intusschen aanmerkelijk verbeterd. 166 Aftreden van Schimmelpenninck. Het schijnt van meet af Napoleons bedoeling geweest te zijn, de lijn naar het eenhoofdig gezag nog verder door te trekken. Daar bovendien Schimmelpenninck te zelfstandig was naar Napoleons zin, besloot de keizer aan zijn bestuur een einde te maken. Onder voorwendsel dat de Raadpensionaris te zwak van gezicht was geworden, werd de verdienstelijke staatsman in 1806 ontslagen. Inplaats van het koningschap metterdaad, moest hier nu ook het koningschap in naam worden ingevoerd. § 44. Koninkrijk Holland 1806=40. Lodewijk Napoleon werd in 1806 aan het hoofd geplaatst van het Koninkrijk Holland. Natuurlijk moest er weer een nieuwe constitutie komen. De grondwet van 1806 verschilde weinig van die van 1805, welke immers het koningschap hier reeds had ingevoerd. Alleen kreeg Lodewijk Napoleon nog meer macht dan Schimmelpenninck. Zoo mocht hij, onafhankelijk van het Wetgevend Lichaam, verdragen sluiten met andere mogendheden. Hetzelfde jaar dat Lodewijk Napoleon hier als koning zijn intrede deel, versloeg Keizer Napoleon de Pruisen bij Jena geheel en al. Het volgend jaar werd de vrede van Tilsit gesloten, die ook voor ons land en "voor de verdreven Oranje-dynastie van beteekenis was. Het koninkrijk Holland nl. moest afstand doen van Vlissihgen, maar werd vergroot met Oost-Friesland. De bezittingen die Stadhouder Willem V in 1806 aan zijn zoon, den lateren Koning Willem I had vermaakt, werden hem nu door Napoleon ontnomen. Vorst en Volk. Lodewijk Napoleon deed eerlijk zijn best, om het wantrouwen waarmede hij hier ontvangen was, weg te nemen. Hij trachtte zich de Hollandsche zeden en gewoonten en de Nederlandsche taal eigen te maken. Bij de ramp van Leiden in 1807 en bij overstroomingen in Zeeland en Zuid-Holland wist hij zich door onverschrokkenheid en goedhartigheid populair te maken. Ook wijdde hij bijzondere zorg aan-het dijk- en rivierwezen. Zoo werd de monding van den Ouden Rijn op behoorlijke diepte gebracht. De invoering van het Fransche wetboek, de Code Napoleon, werd door vooruitstrevenden zeer op prijs gesteld, maar eerst later algemeen gewaardeerd. Zijn gedurig wisselen van residentie en de hooge uitgaven voor de hofhouding werden hem kwalijk genomen. Den Haag, Utrecht, Amsterdam en het Paviljoen bij Haarlem waren de plaatsen, waar Lodewijk Napoleon achtereenvolgens 167 vertoefde. Hij schijnt ook gedacht te hebben aan Assen, toen de Keizer ingreep. De verhouding tot Napoleon nl. was van den beginne af vrij gespannen. Napoleon wenschte dat zijn belangen op den voorgrond werden geplaatst, terwijl zijn broeder doorloopend de belangender Nederlanders wenschte te behartigen. Dit moest aanleiding geven tot conflicten. Nog in 1806, na zijn overwinning op de Pruisen, had Napoleon Het verwoeste Rapenburg te Leiden (1807). te Berlijn tegen Engeland het Continentaal-Stelsel uitgevaardigd. Nu de inval in Engeland op niets was uitgeloopen trachtte de Keizer zijn aartsvijand met economische middelen te verslaan. Daarom werd alle handel van het vasteland met Engeland verboden. Wilde het Continentaal-Stelsel echter aan zijn doel beantwoorden, dan was op de eerste plaats de loyale medewerking van Holland noodzakelijk. Lodewijk Napoleon voerde het Continentaal-Stelsel eerst alleen in Oost-Friesland in. Op bevel van Napoleon moest het Decreet van Berlijn echter in het geheele koninkrijk Holland afgekondigd worden. Het werd evenwel niet streng toegepast. Een uitgebreide smokkelhandel ontstond, en ondanks de herhaalde dreigementen Aftocht der Engelschen en Russen uit Den Helder (1799). 169 van den Keizer deed Lodewijk Napoleon een oogje toe. Ook verzette hij zich tegen de tiërceering van de rente der Staatsschuld en tegen de invoering der conscriptie. Van buiten kwam ten slotte de stoot die Lodewijk Napoleon omver wierp. Inval der Engelschen. In 1809 hervatten de Engelschen nl. hun politiek van 1799. Wederom deden zij een inval, nu niet in NoordHolland, maar in Zeeland. Napoleon was in een zwaren en bloedigen oorlog met Oostenrijk gewikkeld, en de Engelschen dachten dat het oogenblik gunstig was om zich van Antwerpen meester te maken. Werkelijk veroverden zij Walcheren, Zuid-Beveland, Schouwen en Duiveland. Toen trad hun aanvoerder Lord Chatham niet krachtig genoeg op. Een Hollandsen en Fransch leger hadden zich intusschen vereenigd; ook maakten de Zeeuwsche koortsen onder de Engelschen vele slachtoffers, en zoo eindigde de expeditie ten slotte met een volkomen mislukking. Deze inval verhaastte bij Napoleon de uitvoering van een besluit, dat hij reeds vroeger had genomen. De inlijving van Holland bij het Fransche Keizerrijk is geleidelijk geschied. Eerst werd Zeeland door Fransche troepen bezet. In het voorjaar van 1810 werd het land ten zuiden van de Waal ingelijfd. Lodewijk Napoleon, die nu het nationaal verzet met Amsterdam als middelpunt wilde organiseeren, zag op aandrang zijner ministers van dit wanhopig plan af. Hij deed afstand van den troon ten gunste van zijn zoon en verliet ons land, om in 1846 te Livorno te sterven. Napoleon lijfde nu Holland bij het Fransche keizerrijk in. § 45. Onder Frankrijk 1810='13. De Inlijving van Holland bij het Fransche keizerrijk geschiedde zonder het minste verzet. Zelfs waren velen van oordeel, dat thans voor ons land betere tijden zouden aanbreken. Uit de inlijving vloeiden een aantal maatregelen voort, waarvan we de voornaamste zullen bespreken. Het bestuur werd geheel op Franschen leest geschoeid. Aan het hoofd eener gemeente werd een maire geplaatst. Een aantal gemeenten vormden te zamen een kanton, een aantal kantons een arrondissement, een aantal arrondissementen een departement. Aan het hoofd van een departement stond een prefect. 170 Algemeen Stadhouder werd Lebrun; hij en zijn intendant van Binnenlandsche Zaken, baron d'Alphonse, werden van de hoogere Fransche ambtenaren hier te lande het meest populair. Twee Nederlanders kregen zitting in den Franschen Senaat te Parijs. Amsterdam werd de derde stad des Rijks — Rome was de tweede — en de Dam werd herdoopt in Place Napoléon. De douane-linie langs Waal, Merwede en Hollandsen diep bleef ondanks herhaalde protesten gehandhaafd tot het begin van het jaar der bevrijding, 1813. Dit was voor het land ten N. der Waal een groot nadeel. Bovendien werd het aantal Fransche douanebeambten zóó uitgebreid, dat de smokkelhandel vrijwel onmogelijk werd gemaakt. Het Continentaal-Stelsel werd voortaan met groote strengheid toegepast. Vooral de visscherij werd nauwkeurig gecontroleerd. De tiërceering van de renten der Staatsschuld was voor velen een zware slag. Daar er in 1808 en '09 in het geheel geen rente was uitbetaald, was het jaar 1810 een verrassing. Men wist nu, dat men voortaan op uitbetaling van een derde der rente kon rekenen, maar ook, dat de resteerende twee derden niet uitbetaald zouden worden. De conscriptie of gedwongen loting vooral heeft Napoleon hier te lande gehaat gemaakt. Ieder twintigjarig jongeman die een dienstplichtig nummer trok, zou gedurende vijf jaar in het keizerlijk leger of bij de keizerlijke marine moeten dienen. Dubbel hatelijk was deze wet, omdat Napoleon haar een terugwerkende kracht van drie jaren gaf. Geen wonder, dat velen zich, maar meestal vergeefs, door de vlucht aan den gehaten dienstplicht zochten te onttrekken. Onderwijs. De universiteiten van Harderwijk en Franeker werden opgeheven. In 1812 werd de bekende paedagoog Van den Ende door Napoleon benoemd tot „Inspecteur-Generaal der Keizerlijke Universiteit in Holland". De wet op het Lager Onderwijs van 1806 bleef gehandhaafd, maar Napoleon bepaalde, dat de Fransche taal onder de leervakken moest worden opgenomen. Ook moesten aan alle scholen onderwijzers voor het Fransch worden benoemd. Twee Fransche afgevaardigden bezochten Holland om een onderzoek naar het schoolwezen in te stellen. Zij drongen naar Fransch voorbeeld aan op' de „ineenschakeling" van de verschillende soorten scholen. Overigens was hun oordeel over het algemeen gunstig. De Staatsstukken moesten behalve in het Nederlandsch ook in het Fransch opgesteld worden. Hetzelfde gold voor de nieuwsbladen, die bovendien onder een zeer scherpe censuur werden geplaatst. Napoleon Bonaparte. 172 Buitenlandsche politiek. Natuurlijk werd Nederland nu rechtstreeks betrokken in de buitenlandsche politiek van het Fransche keizerrijk. Bij het „groote leger" waarmede Napoleon in 1812 de Russen hoopte te verslaan, bevonden zich ook ruim 15000 Nederlandsche soldaten. Na den ondergang van de grande armée in de sneeuwvelden van Rusland rukte Napoleon met nieuwe regimenten in het veld. Bij Leipzig werd hij echter in October 1813 verslagen en weldra werden de grenzen van het eigenlijke Frankrijk bedreigd. De bondgenooten trokken op naar den Rijn, terwijl Spanjaarden en Engelschen zich gereed maakten de Pyreneën te overschrijden. Bovendien brak in de Noordelijke provincie van het Fransche Keizerrijk, in Holland, een opstand uit. Gijsbert Karei van Hogendorp had sinds jaren dien opstand voorbereid. Nu achtte hij den tijd gekomen om handelend op te treden — anders zouden wellicht de bondgenooten ons land als een veroverd gewest beschouwen. Van de twee steden Amsterdam en 's-Gravenhage heeft Amsterdam tot den opstand wel is waar het sein gegeven, maar de leiding berustte geheel te 's-Gravenhage. Toen in November 1813 de eerste Kozakken zich in Overijsel vertoonden, trok de Fransche Gijsbert Karei generaal Molitor uit Amsterdam weg naar het van Hogendorp. Zuiden, om niet afgesneden te worden. Daags daarop kwam de bevolking van Amsterdam in beweging. De gehate douane-huisjes werden in brand gestoken en vlamden prachtig op naar den avondhemel. Door tusschenkomst van Falck werd nu te Amsterdam een voorloopig stadsbestuur gevormd. Twee dagen na Amsterdarn kwam 's-Gravenhage in actie. De beweging was hier waardiger en duurzamer dan in de Amstelstad. Toen van Limburg Stirum en de zonen van van Hogendorp zich met de Oranje-cocarde vertoonden, werd dit voorbeeld door duizenden gevolgd. In een proclamatie werd bekend gemaakt, dat 's-Gravenhage zich vóór den Prins van Oranje had verklaard. Van Hogendorp, die tot dusver de beweging te 's-Gravenhage had geleid, deed nu moeite om te komen tot een voorloopig bestuur. Een vergadering van voormalige Prinsgezinden gaf geen resultaat. Een tweede bijeenkomst, waaraan ook door Patriotten werd deelgenomen, evenmin. Het Haagsche driemanschap. Van Hogendorp, Van Limburg Stirum en Van der Duijn van Maasdam, heeft toen het Algemeen Landbestuur op zich genomen, in afwachting van Oranjes komst. Een moedige en patriottische daad! De Franschen immers hielden nog verschillende vestingen — Gorcum, Utrecht, 173 Naarden, Den Helder, Den Briel — bezet, en zelfs Amsterdam bleef nog aarzelen. De bevrijding voltooid. Den 24sten November, toen de Kozakken zich voor de Muiderpoort vertoonden, sloot Amsterdam zich bij het Algemeen Landbestuur aan. Leiden was voorgegaan, Utrecht, nu weldra door Molitor ontruimd, volgde. Spoedig kwamen ook de Pruisen deelnemen aan het bevrijdingswerk. Zij werden aangevoerd door Von Bülow; vandaar, dat op de Nederlandsche Staatsbegrooting van 1923 een post, groot ƒ 5250, was uitgetrokken De brandende douanenhuisjes te Amsterdam in 1813. Op den voorgrond onder de toeschouwers F a 1 c k en M ajy. ten behoeve van de mannelijke afstammelingen van dien Pruisischen generaal. De Prins in 't land. Den 30sten November kwam Willem I uit Engeland te Scheveningen aan. Reeds twaalf dagen te voren was hij daartoe door Van Hogendorp uitgenoodigd, maar tegenwind 174 had zijn reis vertraagd. Met groote geestdrift werd de Prins alom ontvangen. Reeds den 2den December werd hij te Amsterdam uitgeroepen tot Soeverein Vorst der Vereenigde Nederlanden. Daarmede was beslist, dat ons land een constutioneele monarchie zou worden. Willem I landt te Scheveningen (30 Nov. 1813). § 46. De Nederlandsche koloniën in den Franschen tijd. Oost-Indië. Toen in 1798 de Oost-Indische Compagnie was ontbonden, werd opgericht een Raad voor de Aziatische bezittingen, die voortaan de Oost zou besturen. In 1802 kwam de vrede van Amiëns tot stand, en kregen wij alle koloniën, behalve Ceylon, terug. In hetzelfde jaar werd een Commissie ingesteld, welke rapport zou uitbrengen over verschillende aangelegenheden, de Indische koloniën betreffende. In 1803, toen de oorlog met Engeland opnieuw uitbrak, was dit rapport gereed. De Commissie stelde o.a. vóór, de Indische ambtenaren behoorlijk te salarieeren, en niemand te benoemen dan na met goed gevolg afgelegd eamen. Het rapport 175 bleef alleen op papier bestaan, en er veranderde weinig, totdat Lodwijk Napoleon koning was. Deze was van oordeel, dat van bovengenoemden Raad te weinig kracht uitging. Daarom werd hij afgeschaft, en vervangen door een Minister. Een zeer gelukkige keuze deed Lodewijk Napoleon, toen hij den vroegeren patriot Daendels als Gouverneur-Generaal naar Indië zond. Van 1808—1811 is deze als zoodanig werkzaam geweest. Daendels kon niet beletten, dat de Engelschen de meeste van onze Indische buitenbezittingen veroverden. Wel trof hij maatregelen om althans Java zoo krachtig mogelijk te verdedigen. De vloot en het leger werden uitgebreid en versterkt, geschut- en munitie-fabrieken op groote schaal gebouwd. Soerabaja werd een belangrijk marine-station. In één jaar tijds deed hij den prachtigen Postweg aanleggen van Anjer naar Panaroekan. Ook op ander gebied maakte Daendels zich verdienstelijk. Hij voerde vrijheid van godsdienst in en verbeterde het bestuur. Hij verdeelde Java nl. in 9 districten, bestuurd door ambtenaren, die weldra landdrosten genoemd werden. Vooral den landbouw trachtte hij te bevorderen. Het aantal koffieboomen steeg van 27 tot 72 millioen, en een toezicht op de bosschen werd ingesteld. In zijn streven om de misbruiken der Compagnie met wortel en tak uit te roeien, is Daendels vaak te ver gegaan. Niettemin is zijn bestuur in zijn geheel voor Java van groot voordeel geweest. Toen Daendels in 1811 door Napoleon werd teruggeroepen, viel Java nog hetzelfde jaar in handen der Engelschen. Raffles werd nu de Engelsche Goeverneur over Java en Onderhoorigheden. Hij verdeelde Java niet in 9, maar in 16 deelen. De ambtenaren die aan het hoofd werden geplaatst, heetten voortaan Residenten. Behalve in de Preanger voerde Raffles op geheel Java het Landrente-stelsel in. Dit was voor den inlander een groote vooruitgang. Tijdens de O.-I. Compagnie toch was hij niet vrij geweest in de teelt zijner gewassen; ook had hij zijn geheelen oogst moeten afstaan tegen een zeer geringe vergoeding. Thans, onder Raffles, behoefde de inlander alleen een zekere huur (Rent) van den grond te betalen. Verder werd de inlander in zijn bedrijf vrij gelaten, behalve dat de heerendiensten en de verplichte werkzaamheden in de djati-bosschen gehandhaafd bleven. Wat de betaling der landrente betreft, voerde Raffles later den hoofdelijken omslag in, toen het bleek, dat de invordering door de hoofden der dessa tot misbruiken leidde. In 1814 werd in een Engelsch-Nederlandsch verdrag bepaald, 176 dat Nederland in hoofdzaak zijn bezittingen terug zou krijgen, In 1816 had de overdracht der O.-I. bezittingen aan drie Nederlandsche Commissarissen plaats. Raffles was kort te voren resident van Benkoelen geworden. De West. In 1791 was de West-Indische Compagnie ontbonden. In 1798 werd opgericht een Raad voor de Amerikaansche bezit' tingen. Deze zou voortaan de West-Indische koloniën besturen. Ook deze vielen stuk voor stuk in handen der Engelschen. Curacao wist zich tot 1807 staande te houden. In 1814 kregen wij de W.-I. bezittingen terug, behalve West-Guyana, waar de katoenteelt met succes was ingevoerd. De Kaapkolonie moesten wij toen eveneens voorgoed aan de Engelschen afstaan. § 47. Toestanden in den Franschen tijd. Achteruitgang. In financieel opzicht is de Fransche tijd noodlottig geweest. De voornaamste bronnen van welvaa.rt droogden grootendeels uit. De uitvoering van het Haagsch Verdrag kostte ons land millioenen. In assignaten werd veel verloren. Houders van Oostenrijksche en Pruisische Staatspapieren kregen sedert 1795 hun rente niet uitbetaald. Daarbij kwam ten slotte nog de tiërceering. Alleen den landbouwers ging het over het geheel beter. Handel. De zeehandel leed in 1795 en volgende jaren groote schade, doordat de Engelschen onze schepen kaapten. De vrede van Amiëns werd hier dan ook met gejuich begroet, maar duurde slechts acht maanden. Toch was de toestand in de jaren 1804 en '05 merkbaar verbeterd, toen Napoleon 's jaars daarop het Continentaal-Stelsel uitvaardigde. De meeste Europeesche havens — ook de Nederlandsche — werden door de Engelschen voor geblokkeerd verklaard. Ondernemende reeders trachtten zich toen te redden door onder Amerikaansche vlag te varen. Maar ook hieraan kwam een einde, toen Engeland in 1812 met de Vereenigde Staten in oorlog geraakte. Toen lag de scheepvaart over zee zoo goed als geheel stil. Het aantal schepen, dat in genoemd jaar de Amsterdamsche haven aandeed, bedroeg nog slechts Vnoo van het getal, dat in 1805 was bereikt. De handel met Frankrijk en Duitschland was weliswaar in den Franschen tijd aanzienlijk toegenomen, maar stond in beteekenis toch ver achter bij den vroegeren overzeeschen handel. Visscherij. Hiermede ging het al even slecht als met den handel. Slechts in de nabijheid van de kust werd nog gevischt; in volle 177 zee waagden de visschers zich maar zelden. Op grootere schaal dan vroeger werd er gedaan aan zoetwatervisscherij. Industrie. Voor die takken van nijverheid welke in verband stonden met zeevaart en visscherij. braken eveneens donkere dagen aan. Weldra was er groote werkeloosheid op scheepstimmerwerven, in houtzagerijen, touwslagerijen, kuiperijen en zoutziederijen. Tijdens de inlijving, toen het Continentaal-Stelsel streng werd gehandhaafd, kwamen eenige surrogaat-industrieën tot bloei. Er verrezen o.a. fabrieken voor de bereiding van beetwortelsuiker en cichorei. Een nadeel daarentegen was voor velen, dat de tabaksteelt niet vrij meer was en dat de verkoop van tabak het monopolie van den Franschen Staat werd. Vroeger is reeds gezegd, dat de douane-linie langs de groote rivieren ook tijdens de inlijving gehandhaafd bleef, en eerst in het bevrijdingsjaar 1813 werd opgeheven. In de departementen ten Zuiden van de Waal had de industrie na 1810 geen klagen. Zij kon zich voorspoedig ontwikkelen, daar zij een prachtig afzetgebied vond in het Fransche Keizerrijk. De toestand der nijverheid in steden als b.v. Tilburg en Utrecht verschilde dan ook hemelsbreed. De gevolgen. De meest koopkrachtige kringen van vóór 1795 gingen op den duur armoede en gebrek lijden. Reeds in de eerste jaren van den Franschen tijd hadden velen hun buitenverblijven, paarden en rijtuigen, moeten verkoopen. Later werden dienstboden ontslagen, meubels van de hand gedaan, en menig welvarend koopman van vroeger werd tot den bedelstaf gebracht. In Amsterdam ontving ongeveer een vierde der bewoners bedeeling. In de meeste steden van Holland werden honderden huizen gesloopt en voor afbraak verkocht. Gelukkig, wie zijn geld in gronden had belegd, want daarvoor waren in den regel nog koopers te vinden. De landbouwers toch beleefden — afgezien van slechte oogstjaren, zooals in 1811 — een goeden tijd. Reeds in 1798 waren bij de eerste grondwet de heerendiensten afgeschaft en kon de landbouw zich vrij ontwikkelen. Er was veel vraag naar landbouwproducten, en ook naar boter en kaas. In den lateren Franschen tijd werd veel geld verdiend met den verbouw van suikerbieten, cichorei en tabak. De laatste werd o.a. geteeld bij Amersfoort en bij Druten. Ook werden heel veel aardappels verbouwd, omdat het brood door geringen aanvoer van buitenlandsche granen vaak duur en slecht was. Verfransching. De Parijsche mode werd in de kleeding nog meer gevolgd dan in den tijd der Republiek der Vereenigde Nederlanden. In den Amsterdamschen schouwburg werd ook op Zondag Van Haaren, Beknopte Geschiedenis van Groot-Nederland. 12 178 gespeeld, wat tijdens de Republiek nooit was toegestaan. Het dragen van hooge hoeden, dat zich hier en daar nog gehandhaafd heeft, dateert uit den Franschen tijd. Ook de onder invloed van Napoleon opgekomen Empirestijl drong hier door o.a. in het Koninklijk Paleis op den Dam. Fransche woorden, min of meer verbasterd, bleven nog tientallen jaren in gebruik. AFDEELING XI. De tijd van ± 1813 tot sfe 1850. § 48. De regeering van Koning Willem I 1813.'40. I. DE JAREN 1813—1815. Binnenlandsche politiek. Financiën. Toen Willem I in 1813 de regeering aanvaardde, stond men voor de vraag hoe de Staat voorloopig aan geld zou komen. Spontaan werden honderdduizenden guldens bijeengebracht om de eerste financieele moeilijkheden te overwinnen. Het leger. Een poging om een leger van vrijwilligers te vormen, mislukte. Daarom richtte Willem I den landstorm op. Alle mannen van 17 tot 50 jaar kregen bevel zich in den wapenhandel te oefenen. Hieruit werd, gedeeltelijk door loting, gedeeltelijk door vrijwillige aangifte een korps van 25000 man gerecruteerd. De grondwet van 1814. De Staatscommissie tot ontwerping eener grondwet was.in Maart 1814 met haar arbeid gereedgekomen. Onder leiding van Van Hogendorp had de Commissie met grooten ijver gewerkt. Het volk moest zich nu over de nieuwe grondwet uitspreken. De notabelen die tot dit doel te Amsterdam werden bijeengeroepen, keurden met groote meerderheid het ontwerp goed. Den volgenden dag werd Willem I als Soeverein Vorst gehuldigd. Deze grondwet die slechts tot 1815 van kracht is gebleven, bepaalde o.a. het volgende. De Soevereine vorst, die van den Hervormden godsdienst moet zijn, heeft de uitvoerende macht. Hij wordt terzijde gestaan door een Raad van State. De wetgevende macht deelt de vorst met één Kamer van 55 leden, die gekozen wordt door de Provinciale Staten. De kroon is erfelijk zoowel in de vrouwelijke als in de mannelijke linie. Buitenlandsche politiek. Eerst in het begin van 1814 werd Zeeland door de Franschen ontruimd. Terzelfder tijd streed 180 Napoleon zijn genialen maar vergeefschen strijd tegen de bondgenooten, die op Parijs aanrukten. Nadat de Fransche hoofdstad zich in Maart had overgegeven, kwam er in Mei de eerste vrede van Parijs tot stand. Hij bepaalde o.a. dat Napoleon naar Elba Koning Willem I. zou verbannen worden, en dat Noord- en Zuid-Nederland vereenigd zouden worden. Vereeniging met België. In Zuid-Nederland rees aanstonds hevig verzet tegen dit besluit. In het Noorden waren de gevoelens verdeeld. Willem I, het hof en het leger waren sterk vóór de vereeniging. In handelskringen daarentegen, vooral te Amsterdam en 181 Rotterdam, vreesde men terecht de toekomstige concurrentie van Antwerpen. Den lsten Maart 1815 echter landde Napoleon onverwachts in het Zuiden van Frankrijk. Zijn tocht naar Parijs werd een ware triomftocht en het leger volgde weer zijn vanen. Reeds den 6den Maart had Willem I die sinds Juli 1814 voorloopig de Zuidelijke Nederlanden bestuurde, den titel van Koning aangenomen. De vredesvoorwaarden van Napoleon werden afgewezen, en van alle kanten brachten de bondgenooten, ook de Nederlanders, hun regimenten weer in het veld. De beslissing viel in de Zuidelijke Nederlanden. Daar werd den 16den Juni het Pruisische leger van Blücher bij Ligny verslagen. Het zou waarschijnlijk vernietigd zijn geworden, als maarschalk Ney dienzelfden dag bij Quatre-Bras had kunnen dóórstooten om in den rug van de verslagen Pruisen te komen. Maar Ney miste zijn doel doordat hij langen tijd werd tegengehouden door onzen kroonprins, den lateren koning Willem II. Dit is van beslissenden invloed geweest op den slag bij Waterloo. In den laten avond van den 18den Juni immers, toen de toestand der bondgenooten wanhopig begon te worden, verschenen de huzaren van Blücher op het slagveld. Zij wisten de dreigende nederlaag in een overwinning te doen verkeeren, en maakten aldus een einde aan de „honderd dagen" van Napoleons heerschappij. De ex-keizer werd naar het eiland St. Helena verbannen, waar hij in 1821 is gestorven. De grondwet van 1815. De vereeniging met België maakte een nieuwe grondwet noodzakelijk. Bij de stemming over het nieuwe ontwerp werd in het Noorden en het Zuiden een verschillende methode gevolgd. In het Noorden kwam de Kamer in dubbelen getale bijeen en keurde eenstemmig het ontwerp goed. In het Zuiden werden notabelen opgeroepen. Door de meerderheid van hen die verschenen, werd het ontwerp verworpen. Willem I verklaarde evenwel de grondwet voor aangenomen. Zij die thuis waren gebleven werden n.1. als vóórstemmers beschouwd en eveneens degenen, die alleen om godsdienstige redenen hadden tegengestemd. De grondwet verschilde o.m. in de volgende punten van die van 1814. De Vorst behoeft niet Hervormd te zijn. Er zullen twee Kamers zijn. De leden der Eerste Kamer worden door den Koning voor hun leven benoemd. De leden der Tweede Kamer worden gekozen door de Provinciale Staten. De Tweede Kamer krijgt het recht 182 van initiatief en het recht van interpellatie. Het aantal provinciën wordt vergroot tot zeventien. II. DE WELVAARTSPOLITIEK VAN WILLEM I TOT DEN BELGISCHEN OPSTAND. Overzicht. De Republiek der Zeven Vereenigde Nederlanden die in 1795 onderging, was een groote handelsmogendheid. Nu, twintig jaar later stond Willem I aan het hoofd van het Koninkrijk der Nederlanden, waarin noodgedwongen de landbouw het hoofdmiddel van bestaan was geworden. Duidelijk zag de koning in, dat de oude welvaartsbronnen weer tot ontwikkeling moesten gebracht worden: de handel in het Noorden, de nijverheid in het Zuiden. Hij begreep dat vooral Engeland als concurrent te duchten zou zijn. Deze mogendheid toch had den tijd van 1795 tot 1815 uitstekend benut om haar handel en industrie te moderniseeren en zoo krachtig mogelijk te maken. Toch was ons land in 1830 weer de tweede handelsmogendheid van Europa geworden, toen de Belgische opstand aan den voorspoed voorloopig een einde kwam maken. Handel. Met succes streefde Willem I naar een hervorming van het bank- en het muntwezen. Te Amsterdam werd opgericht de Nederlandsche Bank en te Utrecht de Rijksmunt. Ook werd het metriek stelsel als Nederlandsch stelsel van maten en gewichten ingevoerd. De handel heeft van deze drie maatregelen groot profijt getrokken. De Levanthandel was in den Franschen tijd geheel verloopen. Willem 1 trachtte hem te doen herleven. Daar de Algiersche zeeroovers de Middellandsche zee onveilig maakten, werd besloten, een straf-expeditie van Engelschen en Hollanders uit te zenden. De stad Algiers werd gebombardeerd en de Dey moest de hem opgelegde voorwaarden aannemen. De veiligheid der Middellandsche Zee werd gewaarborgd. De handel op Smyrna werd van beteekenis; het voornaamste product dat daar verhandeld werd, was opium. De Oostzee-handel nam van jaar tot jaar grooter omvang aan. Van 1814 tot 1829 was het aantal Nederlandsche schepen, dat door de Sont voer, ongeveer verdubbeld. De Rijnvaart bleef zich snel ontwikkelen. Niet alleen het goederenvervoer maar ook het passagiersverkeer kwam op. In 1823 werden de Statuten goedgekeurd van de Nederlandsche Stoomboot Maatschappij te Rotterdam, die een geregelden dienst opende op Antwerpen, Nijmegen en Keulen. Als „directeur van het materieel" werd aangesteld de zeer begaafde oud-zeedfficier G. M. Roentgen. 183 Deze was reeds in 1818 door toedoen van Willem 1 naar Engeland gezonden om daar de nieuwere scheepsconstructies te bestudeeren. Op de ontwikkeling van de stoomvaart ook buiten de Nederlandsche grenzen heeft Roentgen grooten invloed uitgeoefend. Hij is bovendien de uitvinder van de compound-machine. De handel op West-Indië kwam evenwel niet tot bloei. Tegen den Engelschen concurrent bleek de Nederlandsche koopman niet opgewassen. De handel met Oost-Indië bleef eveneens kwijnen en wel door dezelfde oorzaak. In naam hadden wij onze koloniën teruggekregen, maar economisch bleef Engeland er voorloopig heerschen. Wat wij in de Oost invoerden waren, behalve opium, vooral katoenen stoffen. Deze laatste nu werden door de Engelschen zeer goedkoop geleverd. In het groot toch werd de katoen aangeplant in de voormalige Nederlandsche kolonie West-Guyana. De ruwe katoen werd in Engelsche fabrieken verwerkt en vervolgens naar Oost-Indië geëxporteerd. De katoenen stoffen die door de Hollanders werden ingevoerd, waren vervjerkt in de fabrieken van ZuidNederland. Deze konden in den beginne moeilijk met de Engelsche fabrieken concurreeren. Later werd dit beter. Onze uitvoer uit de Oost omvatte hoofdzakelijk specerijen. Maar tijdens het Continentaal-Stelsel hadden velen zich aan surrogaten gewend, en daarbij was Europa na de vele oorlogen weinig koopkrachtig. Ook toen in Indië van vreemde handelaars hooge in- en uitvoerrechten werden geheven, werd de Engelsche concurrentie niet gedood. De Handelmaatschappij, in 1824 opgericht, bracht redding. Zij kan beschouwd worden als de moderne voortzetting van de oude Oost-Indische Compagnie. Van dit lichaam verschilde zij vooral hierin, dat zij geen politieke rechten kreeg en aanvankelijk ook geen monopolie. Zij zou zich uitsluitend bedienen van Nederlandsche schepen en daardoor dus ook den Nederlandschen scheepsbouw bevorderen. Van het kapitaal, waarmee gewerkt werd, — aanvankelijk ƒ37 millioen — naam de koning ƒ 4 millioen voor zijn rekening. Bovendien waarborgde hij den aandeelhouders een rente van 4% procent. Tot 1830 heeft de koning dezen waarborg geregeld in klinkende munt moeten omzetten. Hieruit volgt reeds dat het ook de Handelmaatschappij de eerste jaren niet voor den wind ging. Het arbeidsveld der maatschappij was te ruim gekozen. Overal waar te handelen viel — in de Levant, in China en Japan, in Middel- en Zuid-Amerika 184 trachtte de Handelmaatschappij zaken te doen, maar overal ondervond zij de tegenwerking der Engelschen. Ook toen zij besloot, haar krachten uitsluitend op Indië te richten, ging het niet aanstonds beter. De groote sommen waarvoor de Handelmaatschappij aandeelen in de Javasche Bank had gekocht, bleken een uitstekende geldbelegging. Toen echter in 1830 de Java-oorlog geëindigd, en het Cultuurstelsel ingevoerd werd, braken er gouden dagen voor de Handelmaatschappij aan. Aan dit Cultuur-stelsel is de naam verbonden van Van den Bosch, den stichter van de Maatschappij van Weldadigheid. Van den Bosch nl. wilde, dat % deel van den grond in de Oost beteeld zou worden met cultures voor de Europeesche markt, zooals tabak, suiker en kaneel. De inlanders zouden, dan- vrijgesteld worden van de betaling der landrente. De opbrengst van den oogst zou niet in Indië verkocht worden, maar in Nederland, speciaal te Amsterdam. Om ook den uitvoer naar Indië winstgevend te maken, werd bepaald, dat op groote schaal katoenen goederen in de Oost zouden ingevoerd worden. Deze „katoentjes" zouden aangemaakt worden in de fabrieken van Zuid-Nederland. Het uitbreken van den Belgischen opstand dreigde dit plan te doen mislukken. De N. H. M. leende echter aan de Regeering een groote som om het Culutur-stelsel toch in te voeren. Zij kreeg nu het recht, dat alle Indische gouvernementsproducten aan haar te Batavia geconsigneerd zouden worden. Vandaar de naam Consignatiestelsel. De producten zelve werden niet meer in Indië, maar in Nederland, nl. te Amsterdam en Rotterdam, verkocht. De financieele verhouding werd aldus geregeld, dat de N. H. M. ontving 1° rente van de door haar voorgeschoten millioenen, 2° een commissieloon, 3° betaling van de vrachten. Het batig saldo was de som die na aftrek van alle onkosten in de schatkist vloeide. Industrie. De nijverheid in Zuid-Nederland had zich tijdens Napoleon prachtig ontwikkeld. Zij vond een uitgestrekt afzetgebied in het Fransche keizerrijk, terwijl de Engelsche industrie door het Continentaal-Stelsel voor het vasteland niet meetelde. Na 1815 was het juist omgekeerd. Frankrijk hield zijn grenzen door hooge invoerrechten gesloten, en de Engelschen overstroomden Europa met hun goedkoope waren. Geen wonder, dat de Belgen om beschermende maatregelen riepen. Ofschoon het Noorden voor vrijhandel was, gaf de koning in 1816 aan den wensch van het Zuiden gehoor. Toen werd het protectiesysteem ingevoerd, dat zich tot 1850 heeft gehandhaafd. Ook op andere wijzen trachtte Willem I de nijverheid te bevor- 185 deren. In 1817 stond hij nl. het domein en kasteel van Seraing af aan de ondernemende gebroeders Cockeril. Men begon met den bouw eener metaalfabriek en krachtig steunde de Regeering de nieuwe onderneming, door de helft der aandeelen voor haar rekening te nemen. Te Seraing en in de omstreken kwam het fabriekswezen tot grooten bloei. Daarom mag Willem I beschouwd worden als de grondlegger van de moderne industrie in België. Verder droeg de koning zorg, dat te Brussel de Maatschappij van Volksvlijt werd opgericht, en dat in verschillende steden nijverheidstentoonstellingen werden gehouden. Ook den mijnbouw in België moedigde hij krachtig aan. Wegen. In het belang van handel en nijverheid was ook, dat door toedoen van Willem I op groote schaal kanalen werden gegraven en straatwegen aangelegd. In België werd de Maas-Sambre in dubbele verbinding gebracht met de Schelde, d oor een kanaal van Charleroi over Mons naar de Schelde, en door een kanaal over Brussel naar de Schelde. Het oude Brugge kreeg eveneens een dubbele kanaalverbinding: naar Ostende en naar Sluis. Bovendien werd een kanaal gegraven tusschen Gent en Sas-van-Gent. Van groot belang voor de scheepvaart bleek ook de Zuid-Willemsvaart, waardoor het Zuiden — Luik — verbonden werd met het Noorden — 's-Hertogenbosch. In het Noorden werd vooral aandacht geschonken aan de groote koopsteden. Amsterdam kreeg een nieuwe verbinding met de zee door het Noord-Hollandsch kanaal. Ten behoeve van de Keulsche vaart werden gegraven een kanaal van Amsterdam naar Weesp. aansluitend bij de Vecht, en het Zederik-kanaal. Door deze kanalen werd de verbinding van Amsterdam met den 'Rijn zeer verbeterd. Ten behoeve van Rotterdam werd het Voornsche kanaal gegraven. Zwolle werd met den IJsel verbonden door de Willemsvaart, terwijl op de Veluwe het Apeldoornsche kanaal werd gegraven! In het Oosten en Noorden des lands werd een uitgebreid net van straatwegen aangelegd, waarop de diligences van Van Gend en Loos een geregeld verkeer onderhielden, Onderwijs. Helder zag Willem I het belang in van goed onderwijs. Het aantal hoogescholen werd uitgebreid door stichting van nieuwe universiteiten te Gent en te Luik. In de beide handelssteden Antwerpen en Amsterdam werd een Koninklijke akademie voor beeldende kunsten gevestigd. De wet op het Lager Onderwijs van 1806 werd ook van kracht verklaard voor Zuid-Nederland. Kweekscholen voor Onderwijzers werden gesticht te Haarlem en te Lier. 186 Ook het militair onderwijs werd geregeld. Breda kreeg zijn militaire akademie en Medemblik zijn marine-instituut. Landbouw en veeteelt. Met den landbouw ging het niet zoo goed als in den Franschen tijd. De beruchte overstroommg van 1825 berokkende een schade van vijf millioen gulden. Vooral de kustlanden om de Zuiderzee werden erg geteisterd. Ook slechte oogstjaren kwamen voor, terwijl de graanprijzen na 1820 zich in de dalende lijn bewogen. De koning droeg zorg, dat aan de hoogeschool van Groningen een leerstoel in de landbouwkunde werd Opgericht. Met de veeteelt — behalve met de paardeteelt — ging het evenmin goed. De prijzen waren niet hoog, en herhaaldelijk braken besmettelijke ziekten onder het vee uit. Willem I trachtte ook hier in te grijpen door de stichting van een veeartsenijschool te Utrecht, III. DE BELGISCHE OPSTAND VAN 1830—'31. Oorzaken. De grondwet van 1815 en de wijze waarop zij aangenomen was verklaard, had aanstonds in het Zuiden verzet ondervonden. De Belgische bisschoppen hadden aanvankelijk naar aanleiding van de grondwet hun Jugement doctrinal uitgevaardigd. Later was men gekomen tot een stilzwijgend compromis en was de strijd op dit punt heel wat geluwd. . Op andere punten evenwel bleef de ontevredenheid der Belgen zoowel van Liberalen als van Clericalen voortduren. Zij vestigden er de aandacht op, dat de Noord- en Zuid-Nederlandsche Staatsschuld samengesmolten was, hoewel de Belgische schuld slechts 1/m van de onze had bedragen. Ook meenden zij recht te hebben op een grooter aantal zetels in het Parlement, daar hun bevolking anderhalf maal zoo sterk was als de onze. Veel kwaad bloed zette vooral het streven van Willem I om de hooge Staatsambten bij voorkeur aan Noord-Nederlanders te schenken. Tegen het besluit van den Koning om de Nederlandsche taal in de Vlaamsch-sprekende gewesten verplichténd te stellen, werd de oppositie zelfs zoo hevig, dat het besluit niet werd uitgevoerd. De Liberalen eischten o.m. nog vrijheid van drukpers en controle op de Rijksfinanciën. Zij waren er zeer ontstemd over, dat verschillenden hunner journalisten van Regeeringswege werden vervolgd. De Katholieken had de koning vooral van zich vervreemd door zijn maatregelen inzake de opleiding der geestelijkheid. In 1825 nl. moesten de kleine seminariën gesloten worden en zouden 187 de aanstaande priesters moeten studeeren in het van Staatswege geopende Collegium Phitosophicum te Leuven. Vele ouders zonden hun zonen nu naar buitenlandsche seminaria, wat weer tegenmaatregelen van den Koning ten gevolge had. Waarschijnlijk om de Clericale partij aan zijn zijde te krijgen, sloeg Willem I in 1827 een andere richting in. Toen werd nl. tusschen den Paus en de Koninklijke Regeering een Concordaat gesloten, waardoor de koning nu voorgoed de Liberalen tegen zich kreeg. Om den tegenstand in Noord-Nederland — er zouden bisschopszetels gevestigd worden te Amsterdam en te s-Hertogenbosch — werd het Concordaat echter niet ten uitvoer gelegd. Nu joeg de Koning ook de Clericalen tegen zich in het harnas. Beide partijen sloten in 1828 een Unie, en stortten een stroom van petities over de Regeering uit, waarin o.m. geëischt werd vrijheid van onderwijs en van drukpers. Willem I besloot in 1829 zich persoonlijk door een bezoek op de hoogte te gaan stellen van den toestand in het Zuiden. De officieele wereld zorgde wel, dat er weinig van hetgeen er in de volksziel woelde en gistte tot den Koning doordrong. Voldaan keerde Willem I naar den Haag terug. Hij, en heel Holland met hem, dacht aan geen opstand van het Zuiden, toen deze reeds voor de deur stond. Aanleiding. In 1830 brak te Parijs de Juli-revolutie uit, die den Franschen koning verdreef. Ook te Brussel werd het woelig. Den 25sten Augustus werd in den Schouwburg La muette de Portici gegeven. Deze opera, waarin een opstand van Napels tegen de Spanjaarden wordt geschilderd, deed een opgewonden, weldra oproerige stemming ontstaan in geheel Brussel, en later in andere steden. Het platteland volgde eerst toen het Nederlandsche leger den Belgischen bodem had betreden. Het langst hielden de garnizoenen stand. Einde September, toen een Voorloopig Bewind was gevormd, vielen ook deze af, behalve in Antwerpen en Maastricht. Eerste maatregelen van Willem I. Het Noorden werd door de tijding van den opstand volkomen verrast. De koning beging twee fouten. Vooreerst was er in zijn politiek geen vaste lijn, en vervolgens bracht hij de hefboomen, waarmede hij kracht kon ontwikkelen, niet tegelijk, maar na elkander in werking. Voorloopig riep Willem I de Staten-Generaal tegen 13 September bijeen, en zond hij een deel van het leger naar het Zuiden. Door een deputatie van voorname inwoners van Brussel werd de Kroonprins verzocht, alleen en ongewapend in de stad te komen. Na een levensgevaarlijken rit door de straten, kwam de Prins in zijn paleis aan. De Belgen verlangden hier een administratieve 188 scheiding van het Noorden. Had Willem I hierin terstond toegestemd, dan was wellicht de zeer populaire Kroonprins koning van België geworden. Willem I echter beval, dat Brussel den 23sten September door het Nederlandsche leger aangevallen zou worden. De aanval mislukte en de Nederlandsche troepen moesten de stad verlaten. De Staten-Generaal hadden intusschen de scheiding goedgekeurd, in de hoop, dat het Oranjehuis in het Zuiden behouden zou blijven. Maar de Belgen waren hiermede niet meer tevreden. Het te Brussel gevormde voorloopig bestuur riep een Nationaal Con~ gres samen, om over de toekomst van het Zuiden te beraadslagen. Begin October werd wederom de Kroonprins naar het Zuiden gezonden. Hij nam een zeer tegemoetkomende houding aan. Zoo beloofde hij den Belgen, behalve de reeds toegestane bestuurlijke scheiding, vrijheid van onderwijs en verantwoordelijke ministers. Ook gaf hij aan de afgevaardigden van Antwerpen verlof, deel te nemen aan het Nationaal Congres. Willem was het echter met den Kroonprins niet eens en riep hem terug. Na zijn vertrek barstte ook te Antwerpen een oproer uit, dat gedempt werd door generaal Chassé en door Koopman, den bevelhebber der Scheldevloot. Het bombardement van Antwerpen was oorzaak, dat het Nationaal Congres het besluit nam, het Huis van Oranje voor goed van den troon uit te sluiten. De Koning en de Mogendheden. Willem I wendde zich nu tot de mogendheden die in 1814 Noord- en Zuid-Nederland hadden vereenigd. De conservatieve mogendheden van Europa: Pruisen, Oostenrijk en Rusland, waren wel den opstand ongunstig gezind, maar verleenden onzen Koning geen hulp. De liberale mogendheden van het Westen stonden aan de zijde der Belgen. Engeland hoopte de concurrentie van den Nederlandschen handel beter te kunnen breken, wanneer Noord- en Zuid gesplitst zouden worden. Frankrijk had het nooit prettig gevonden, dat in 1815 een grootNederlandsche Staat was geschapen als een bolwerk tegen dit land. Het spreekt verder vanzelf, dat Fransche koning, die door de Julirevolutie aan de regeering was gekomen, moeilijk ten opzichte van de Belgische revolutie een vijandelijke houding kon aannemen. De Conferentie te Londen gelastte in November een wapenschorsing tusschen de strijdende partijen. In de Januari-maand van het jaar 1831 sprak zij bij de Protocollen de scheiding uit van Noord en Zuid. Er werd o.m. vastgesteld, dat België 18/si der Staatsschuld zou overnemen, en dat Noord-Nederland de grenzen van 1790 zou krijgen. Willem I wenschte de Protocollen te aanvaarden. Het Nationaal 189 Congres echter verwierp ze, omdat het Staats-Vlaanderen, Limburg en Luemburg niet aan het Noorden wilde afstaan. De Belgen kiezen een koning. In Juni werd Leopold van SaksenCoburg door de Belgen tot koning uitgeroepen. Hij was getrouwd geweest met een dochter van den Engelschen koning en zou eerlang een nieuw huwelijk aangaan met een dochter van den Franschen koning. Nog meer dan vroeger kon België nu rekenen op den steun van Frankrijk en Engeland. Terwille van Leopold werden door de Londensche Conferentie de achttien artikelen uitgevaardigd. Deze waren geheel in het voordeel van het Zuiden. Ze werden daarom aangenomen door het Nationaal Congres, maar ver- Het scbip van Van Speyk in gevaar (5 Febr. 1831). worpen door Willem I. Onze koning brak de onderhandelingen af en riep zijn volk te wapen. Tiendaagsche veldtocht 2—12 Aug. 1831. Vol geestdrift snelde men in het Noorden naar de vanen. Door heel het land werden liederen gezongen ter eere van Chassé en van Van Speyk, die te Antwerpen zijn kanonneerboot met vriend en vijand in de lucht had laten vliegen. Onder de Nederlandsche aanvoerders blonk vooral de Kroonprins uit, die onder Wellington in Spanje gestreden 190 en zich bij Quatre-Bras een grooten naam verworven had. De Belgische troepen, verdeeld in een Maas- en een Schelde-leger, werden verslagen bij Hasselt en bij Leuven. De weg naar Brussel lag voor de Noord-Nederlanders open. Leopold I had intusschen te Parijs hulp gevraagd. Een Fransch leger rukte België binnen, en daar de Kroonprins strikte orders had, vijandelijkheden met de Franschen te vermijden, werd een wapenstilstand gesloten. De schitterende tiendaagsche veldtocht had intusschen ook op De Prins van Oranje bij Leuven (1831). de Londensche Conferentie indruk gemaakt. In October stelde zij de vier-en-twintig artikelen vast. Er werd o.m. bepaald, dat België in onze Staatsschuld zou bijdragen, en dat Limburg en Luxemburg verdeeld zouden worden. Leopold nam deze voorwaarden aan, doch ^Villem I verwierp ze, daar hij op nog gunstiger voorwaarden recht meende te hebben. IV DE TIJD VAN 1831—1840. Status Quo. Na het uitvaardigen der 24 artikelen hadden Rusland, Oostenrijk en Pruisen zich teruggetrokken van de Conferentie 191 te Londen. Daar bleef de leiding nu uitsluitend berusten bij Frankrijk en Engeland. Toen Willem I weigerde toe te geven, besloten deze mogendheden geweld te gebruiken. Frankrijk zond andermaal maarschalk Gérard met een leger naar België. De citadel van Antwerpen moest, tot een puinhoop geschoten, zich overgeven. De dappere verdedigers, Chassé en Seelig, werden krijgsgevangen gemaakt. Hetzelfde lot trof Koopman met zijn matrozen. Engeland nam onze koopvaardijers, legde beslag op onze schepen en blokkeerde de Nederlandsche kusten. Natuurlijk hadden deze maatregelen voor onzen handel noodlottige gevolgen. In 1833 hieven Frankrijk en Engeland hun dwangmaatregelen op. De Londensche Conferentie had nl., alvorens in dit jaar voorloopig uiteen te gaan, een wapenstilstand voor onbepaalden tijd weten te bewerken. Ofschoon er hoe langer hoe meer stemmen opgingen om de Belgische kwestie te beëindigen, wilde Willem I van geen toegeven weten. Hij hoopte nl., dat Rusland te onzen gunste tusschenbeide zou komen. Zoo bleef dus het Noord-Nederlandsche leger gemobiliseerd; duizenden werkkrachten werden aan landbouw en veeteelt onttrokken, en de handel kwijnde. Aanleg van Spoorwegen^ Midden in den oorlogstoestand, 1834, begon België met den aanleg van een spoorwegnet van Mechelen uit. Noord-Nederland zou niet achterblijven. Terecht ijverde Willem I voor een spoorweg Amsterdam—Keulen. Maar de Kamer zou hier zeker niet voor te vinden zijn geweest, want zelfs het voorstel tot aanleg van een spoorweg Amsterdam—Arnhem werd met verpletterende meerderheid verworpen. Door het ingrijpen van Willem I bij Koninklijk Besluit, is deze lijn er toch gekomen, maar de tegenzin van de Hollanders bleef ook nu nog zoo groot, dat de meeste aandeelen van den Rijnspoorweg later in Engelsche handen zijn gekomen. Veel Duitsch kapitaal werd gestoken in de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (H. IJ. S. M.), die in 1839 de eerste spoorlijn in ons land, van Amsterdam naar Haarlem, opende. Deze lijn kreeg pas groote beteekenis voor handel en verkeer, toen ze volledig werd doorgetrokken naar Rotterdam. Maar dit geschiedde eerst in de veertiger jaren. Industrie. In verband met de invoering van het Cultuurstelsel en met den Belgischen opstand kwam de industrie van Twente tot grooten bloei. Na 1830 bestelde de Nederlandsche Handel-Maatschappij haar katoentjes niet meer in het Zuiden, maar in Twente. Hier immers bestond van ouds een uitgebreide textiel-industrie. De /irmen-nijverheid werd nu vervangen door de Aratoen-nijverheid Opening van den spoorweg Amsterdam—Haarlem (1839). 193 en de /mis-nijverheid door de faferiefcs-nijverheid. Tevens werd de industrie gemoderniseerd door het stichten van vakscholen, het invoeren van de Engelsche snelspoel en door verbetering van de weefgetouwen. Weldra werd ook de stoom als beweegkracht gebruikt. Nijverdal heeft zijn opkomst aan de nieuwe nijverheid te danken. In Noord-Brabant bloeide eveneens reeds honderden jaren de linnen- en wol-industrie als huisnijverheid. Nu het Nederlandsche leger jaren lang in het Zuiden lag gekampeerd, werd ook deze nijverheid aanzienlijk uitgebreid. De Kroonprins, de latere Koning Willem II, heeft zich hiervoor zeer verdienstelijk gemaakt Ook voor den scheepsbouw braken na 1830 betere jaren aan. Indische schepen werden nu vele gebouwd, omdat door het Cultuurstelsel de vaart op de Oost zooveel drukker was geworden. In 1830 leverden de Nederlandsche werven te zamen reeds 234 schepen voor Indië af, tegen slechts 3 in 1824. Ook werden de eerstvolgende jaren vele schepen gebouwd voor de binnenscheepvaart en voor de vaart op de Europeesche havens. In 1834 werden te Rotterdam de eerste ijzeren stoomschepen afgeleverd. Ze voldeden uitstekend en verdrongen hoe langer hoe meer de houten schepen, die men tot dusverre had gebouwd. Eindregeling. In 1838 toonde Willem I zich bereid de 24 artikelen aan te nemen. In Augustus van genoemd jaar kwam de Londensche Conferentie weer bijeen, en, nadat nog verschillende moeilijkheden uit den weg waren geruimd, werd men het in April 1839 eens over de Eindregeling. Limburg en Luxemburg werden verdeeld en bleven lid van den Duitschen Bond. België moest jaarlijks ƒ 5 millioen betalen als aandeel in de rente onzer Staatsschuld. In 1873 heeft België deze laatste verplichting afgekocht door de storting van ƒ 8.900.000 in eens. Grondwetsherziening. In 1840 kwam een grondwetsherziening tot stand, die geen groote veranderingen bracht. Voor de ministers werd de strafrechterlijke verantwoordelijkheid ingevoerd. De Staten-Generaal kregen meer toezicht op de geldmiddelen. Luxemburg werd van Nederland gescheiden en kreeg in 1841 een eigen grondwet. Limburg werd als nieuwe provincie toegevoegd en Holland werd gesplitst in de provincies Noord- en Zuid-Holland. Afstand. Willem I, in 1813 met gejubel binnengehaald, voelde zich hoe langer hoe meer van het Nederlandsche volk vervreemden Zijn Belgische politiek na 1831 was te eenenmale mislukt. Van de nieuwere ideeën op godsdienstig en staatkundig gebied moest hij niets hebben. De Afgescheidenen liet hij vervolgen, wat veel kwaad bloed zette. Slechts noode had hij toegestemd in de grondwetsVan Haaren, Beknopte Geschiedenis van Groot-Nederland. 13 Thomas Ainsworth, de stichter der snelspoelweverijen in Twente. 195 herziening van 1840, terwijl deze aan de oppositie in het geheel niet voldeed. Ook zijn voorgenomen huwelijk met gravin d'Oultremont, een Katholieke Belgische hofdame, werd door veler veroordeeld. Wijl de kloof tusschen vorst en volk voortdurend dieper werd, besloot Willem I zijn waardigheid neer te leggen ten behoeve van zijn zoon Willem II. De afstand geschiedde in 1840 op Het Loo. Nog drie jaren heeft de ex-koning geleefd. In 1843 is hij te Berlijn overleden. De regeling der financiën is een der zwakste punten geweest in het regeeringsbeleid van Willem I. In 1813 was een groot gedeelte der bevolking verarmd. De veldtocht van 1815 kostte veel geld; eveneens de aanleg van kanalen, straatwegen en spoorwegen. De koloniën eischten van de schatkist groote offers. De zwartste tijd brak aan na 1830. De Tiendaagsche Veldtocht, gevolgd door het Status Quo, kostten schatten gelds. Daarbij kwamen de belastingen juist in deze jaren zeer traag binnen. Verschillende middelen heeft Willem I aangewend om den financieelen toestand te verbeteren. Reeds in 1813 werd getracht de door Napoleon ingevoerde tietceeving op te heffen. De Nederlandsche Staatsschuld werd nl gesplitst in een rentegevend gedeelte (N.W.S.) en een voorloopig niet-rentegevend, uitgesteld, gedeelte (N.U.S.). Van de werkelijke schuld zou elk jaar 4 millioen gedelgd worden en vervangen door een even groot bedrag aan uitgestelde schuld. Zoo zouden de gevolgen der tiërceering in 290 jaren geheel verdwijnen. De houders van getiërceerde schuldbrieven kregen kansbiljetten. Hij, wiens kansbiljet uitlootte, ontving een stuk werkelijke schuld, tegen inlevering van een stuk uitgestelde schuld. Het systeem heeft niet aan de verwachtingen voldaan. Het werd trouwens niet volledig toegepast en had voor het Nederlandsche crediet zeer nadeelige gevolgen. Ook de domeinbons, schuldbrieven met de domeinen als onderpand, hadden spoedig maar zeer geringe waarde. In 1822 was opgericht het Amortisatie-syndicaat. De bedoeling was, een lichaam te scheppen, dat uitsluitend belast zou worden met het delgen der Staatsschuld. Het Amortisatie-Syndicaat behoefde slechts verantwoording te doen aan een Commissie van zeven leden, die bovendien verplicht waren tot geheimhouding. Het Syndicaat ontving niet alleen een som van 100 millioen tot uitqifte van schuldbekentenissen, maar ook de opbrengst van vaarten en wegen. Doordat speculaties zeer ongunstig verliepen, vermeerderde de Staatsschuld nog voortdurend. Toen het Amortisatie-Syndicaat 196 in 1840 werd ontbonden, was de toestand der geldmiddelen bijna wanhopig. § 49. Koning Willem II 1840='49. Financieele hervorming. Nog altijd was de vraag aan de orde, wat er met de Uitgestelde Schuld en met de domeinbons zou ge- Koning Willem II. schieden. Kort en goed werd besloten, ze tegen beurkoers af te lossen. Het was een forsche, maar tegelijk ook afdoende maatregel. Toen kwam de moeilijkste kwestie: het herstel van het evenwicht tusschen uitgaven en inkomsten. 197 Minister van Hall bleek hier de rechte man op de rechte plaats. Hij gaf de Kamer de keus tusschen een inkomstenbelasting en een zoogenaamd vrijwillige leening van 127 millioen tegen 3 %. Na bewogen zittingen en heftige debatten, werd ten slotte door de Kamer de leening aanvaard. In April 1844 was de leening volteekend. Van het geld werd een uitstekend gebruik gemaakt. De dure leeningen werden in goedkoopere geconverteerd, en een groot gedeelte van de schuld aan de Nederlandsche Handel-Maatschappij afgelost. Op den Staatsdienst werd aanmerkelijk bezuinigd, en toen het Cultuurstelsel zijn millioenen-regen over Holland ging uitstorten, was het financieel herstel weldra een feit. Van Hall heeft ook een nieuwe muntregeling ontworpen. Hij voerde den zilveren standaard in. Oude muntspeciën werden door nieuwe vervangen, muntbiljetten uitgegeven, en het toezicht op de Muntzaken zeer verscherpt. Grondwetsherziening van 1848. In 1844 deden negen leden der Tweede Kamer een poging om de grondwet te herzien, die echter mislukte. Vier jaren later brak te Parijs de Februari-revolutie uit, die ook in Berlijn en Weenen weerklank vond. Toen het ontwerp tot herziening, ingediend door het Ministerie, in Maart werd afgestemd, besloot Minister Van Hall. Willem II zelf de leiding te nemen. Een Staatscommissie onder leiding van Thorbecke werd benoemd en kwam spoedig met haar arbeid gereed. De voornaamste veranderingen waren de volgende: De Koning blijft onschendbaar. De ministers zijn niet alleen strafrechterlijk, maar ook staatkundig verantwoordelijk. Voor de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en de Gemeenteraden worden rechtstreeksche verkiezingen ingevoerd. De rechten der Tweede Kamer worden uitgebreid met het recht van enquête en met het recht van amendement. 198 Allerlei onderwerpen, die vroeger bij Koninklijk Besluit geregeld werden, moeten voortaan geregeld worden bij de Wet. Dit geldt o.a. voor het beheer der koloniale geldmiddelen, en voor het provinciaal en gemeentelijk bestuur. Gewaarborgd werden: vrijheid van godsdienst, van persoon en van eigendom; recht van vereeniging, vergadering en petitie, onschendbaarheid van het briefgeheim. Door de grondwetsherziening van 1848 is een groot deel van de politieke macht verloren gegaan voor den Vorst en overgedragen op de gezeten burgerij, die haar vertegenwoordigers naar de Tweede Kamer zond. Koning Willem II heeft de grondwetsherziening van 1848, waartoe hij den stoot had gegeven, niet lang overleefd. In het voorjaar van 1849 stierf hij reeds in zijn geliefd Tilburg. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Willem III, 1849—1890. Het geestelijk leven beteekende van 1813 tot 1850 weinig. Er was geen nationale schilderkunst en geen oorspronkelijke bouwkunst. Tot de meest bekende dichters behoorden Bilderdijk, Tollens en de pittige Staring. Scherp werd de Jan-Salie-geest gehekeld door Potgieter in zijn opstel „Jan, Jannetje en hun jongste kind". Toch waren er teekenen van herleving. Potgieter zag terug naar de zeventiende eeuw, Alberdingk Thijm en Hoffmann von Fallersleben voelden zich getrokken tot de Middeleeuwen. De laatste verzamelde en schreef Oud-Hollandsche liederen, die hij in Duitschland uitgaf. Beets gaf prachtigen humor in zijn „Camera Obscura" en Bakhuizen van den Brink leidde de geschiedkundige wetenschap op nieuwe banen. Ook de Pers kreeg meer invloed. In 1825 werd het Algemeen Handelsblad opgericht, in 1844 de Nieuwe Rotterdamsche Courant en in 1846 De Tijd. Van veel beteekenis werden ook twee maandschriften, nl. de Gids en de Katholiek. AFDEELING XII. Nederland na * 1850. § 50. De tijd van ± 1850 tot ± 1870. £ STAATKUNDIGE GESCHIEDENIS. Partijen. Door de grondwetsherziening van 1848 was de volks- Koning Willem III. invloed zeer toegenomen. Tot 1870 waren in ons Parlement vier partijen vertegenwoordigd. De Liberale partij trad het meest op den 200 voorgrond. Zij werd geleid door Thorbecke. Tegenover haar stond de Conservatieve partij; een harer bekwaamste woordvoerders was Van Hall. De liberale partij kon dezen tijd rekenen op den steun van vele Katholieke afgevaardigden. Onder hen had minister van Son veel invloed. De vierde partij was die der Anti~revolutionnairen, aangevoerd door Groen van Prinsterer. In de Kamer van 1850 hadden zitting 30 Liberalen, 19 Conservatieven, 15 Katholieken en 4 Anti-revolutionnairen. Drie jaren later was de verhouding aldus: 18 Liberalen, 27 Conservatieven, 14 Katholieken en 9 Anti-revolutionnairen. Sinds het jaar 1853 is het aantal der Conservatieve afgevaardigden geregeld gedaald. Het eerste Ministerie Thorbecke werd in 1849 gevormd, en behoort tot de allerbelangrijkste ministeries, die in ons land zijn op- Zeer belangrijk waren de Scheepvaartwetten, waarin het beginsel van den vrijhandel werd gehuldigd. Alle doorvoerrechten en vele tollen werden afgeschaft. De vreemde vlag werd in verschillende opzichten gelijk gesteld met de Nederlandsche vlag. In 1853 werd in ons land opnieuw voor de Katholieken het bisschoppelijk bestuur ingesteld. Opgericht werd het aartsbisdom Utrecht mét de bisdommen Haarlem, Breda, den Bosch en Roermond. Een toespraak, door den Paus gehouden, bevatte eenige Thorbecke. getreden. Verschillende beginselen, in de grondwet neergelegd, werden uitgewerkt in organieke wetten. De provinciale wet en de gemeentewet regelden het bestuur van provinciën en gemeenten. De postwet maakte het brievenvervoer tot een monopolie van den Staat. Van groote beteekenis was ook de telegraafwet; overeenkomsten kwamen tot stand met België en met de Duitsch-Oostenrijksche telegraaf-vereeniging. In 1853 werd de kabel gelegd, die de Nederlandsche met de Engelsche kust verbond. 201 woorden, die vele Protestanten onaangenaam vonden. Weldra ontstond nu de Aprilbeweging, welke niet alleen gericht was tegen de bisschoppelijke hiërarchie, maar ook tegen Thorbecke en de zijnen. Het ministerie trad af. Het Ministerie Van Hall—Donker Curtius zag zijn Wet op de kerkgenootschappen aangenomen. De nieuwe kerkregeling der Katholieken bleef gehandhaafd. De Jansenisten werden erkend als kerkgenootschap. Tijdens dit ministerie werden ook de schavotstraffen afgeschaft. Het was voortaan gedaan met het geeselen en brandmerken van misdadigers. Het Ministerie Van der Brugghen bracht in 1857 de Wet op het Lager Onderwijs tot stand. De grondslag van ons Volksonderwijs zou zijn de openbare, neutrale school, bestemd ter opleiding tot alle Christelijke en maatschappelijke deugden. Het Ministerie Van Hall, dat in 1860 werd gevormd, draagt terecht den naam van Spoorwegministerie. In het belang van den handel was het dringend noodig, dat een begin werd gemaakt met den aanleg van een spoorwegnet. Het Noorder- en het Zuidernet, tot welks aanleg nu werd besloten, werden later verbonden door de lijn Arnhem—Nijmegen. De spoorwegbruggen over onze groote rivieren wekken nog steeds de bewondering van landgenoot en vreemdeling. Het tweede Ministerie Thorbecke, 1862—'66, bracht evenals het eerste ministerie van dien naam belangrijke wetten tot stand. In 1863 werd de Wet op het Middelbaar Onderwijs aangenomen. In hetzelfde jaar werd besloten tot het graven van den Nieuwen Waterweg en van het Kanaal naar I]muiden. Zoo verkregen Rotterdam en Amsterdam uitstekende verbindingen met de zee. Het Ministerie Franssen van de Putte werd in 1866 gevormd, maar heeft slechts vier maanden geleefd. Er was nl. onder de Liberalen verdeejkjBieid ontstaan over de koloniale politiek. Thorbecke bleek in dit opzicht veel conservatiever dan Franssen van de Putte. Deze diende een wetsontwerp in tot afschaffing van het Cultuurstelsel, maar het werd door de Kamer verworpen. Het Ministerie Van Zuylen— Heemskerk 1866— '68, heeft heel wat pennen en tongen in beweging gebracht. De strijd liep vooral om het al of niet gehandhaafd blijven der koninklijke ministeries. Toen bekend werd, dat de Minister van koloniën Meyer deze portefeuille slechts had aanvaard onder voorwaarde, dat hrj bij een vacature voor Goeverneur-Generaal van Oost-Indië in aanmerking zou komen, brak er in de Kamer een storm van verontwaardiging los. Een motie werd aangenomen, waarin de houding van het 202 Kabinet ten opzichte van de uittreding van Minister Meyer — inmiddels tot G. G. benoemd — werd afgekeurd. Een Kamerontbinding volgde. Bij de nieuwe verkiezingen kreeg het Ministerie slechts een zwakke meerderheid. De Luxemburgsche kwestie werd nu weldra aan de orde gesteld. De Fransche keizer Napoleon III had nl. Luxemburg willen koopen van onzen koning, die tegelijk groothertog van Luxemburg was. Toen Bismarck echter met oorlog dreigde, kwam van den verkoop niets. Op een conferentie te Londen, waar ook Nederland vertegenwoordigd was, werd nu de positie van Luxemburg geregeld. In de Kamer werd aan den Minister van Buitenlandsche Zaken Van Zuylen te kennen gegeven, dat hij zich buiten de Luxemburgsche kwestie had moeten houden. Deze, toch was een zuiver particuliere aangelegenheid van den Koning. Toen de begrooting van den minister verworpen werd, volgde een nieuwe Kamerontbinding. Ofschoon het ministerie niet de meerderheid kreeg, bleef het aan het roer. Zelfs een tweede motie, waarin de Kamer-ontbinding werd veroordeeld, bracht het ministerie niet aan het wankelen. Nogmaals werd de begrooting voor Buitenlandsche Zaken afgestemd. Eindelijk ging het ministerie heen. Duidelijk was nu gebleken dat het Parlement over het koninklijk ministerie had gezegevierd. Voortaan zouden slechts parlementaire ministeries geformeerd worden. Daarom is het jaar 1868 van ontzaglijke beteekenis geweest. Opmerkelijk was, dat de strijd uitgevochten werd in het Parlement en in de Pers, maar het eigenlijke volk grootendeels onbewogen liet. Het Ministerie Van Bosse—Fock, 1868—'70 schafte de doodstraf af, en voerde voor Indië de Akkerwet in. Deze belangrijke wet bepaalde o.a., dat woeste gronden voor 75 jaren in erfpacht kunnen worden gegeven. Weldra werden nu in de Oost tal van CultuurMaatschappijen opgericht. In 1870 was inmiddels de Fransch-Duitsche oorlog uitgebroken. Onze militaire organisatie liet veel te wenschen over. Daarom werd Thorbecke uitgenoodigd, voor de derde maal een ministerie samen te stellen. II. TOESTANDEN. Landbouw en veeteelt beleefden na 1850 weer gunstige jaren. De koopkracht van Europa was snel toegenomen, en de middelen van verkeer waren aanzienlijk verbeterd. In groote hoeveelheden werden dan ook onze landbouwproducten uitgevoerd, vooral naar 203 Duitschland en Engeland, waar flinke prijzen werden betaald. Hier moet ook genoemd worden de droogmaking der Haarlemmermeer in 1852, waardoor 18000 H.A. grond werden aangewonnen. Schadelijk voor den landbouw was de muizenplaag in 1855 en volgende jaren. Buitengewoon nadeelig voor de veeteelt was de veepest, die alleen in de jaren 1865—'67 den dood van meer dan 100 000 runderen veroorzaakte. De haring visscherij ontwikkelde zich vooral na 1860 zeer voorspoedig. De beschermende maatregelen van regeeringswege werden ingetrokken en op technisch gebied vele verbeteringen ingevoerd. De netten werden voortaan vervaardigd van katoen, en inplaats van de logge haringbuizen werden lichtere logger-schepen aangebouwd. Geleidelijk veroverde de Hollandsche haring weer zijn vroegere positie op de wereldmarkt. De handel zoowel de Europeesche als de buiten-Europeesche breidde zich geleidelijk uit. In 1848 hadden de Staten-Generaal medezeggingschap gekregen in het bestuur van de koloniën. Een paar jaar later werd met kleine meerderheid het contract met de Nederlandsche Handel-Maatschappij vernieuwd. Het consignatiesysteem, bleef, hoewel verzwakt, gehandhaafd. Nijverheid. De scheepsbouw beleefde tot 1860 gouden jaren. Vooral werden veel Oost-Indie-vaarders op stapel gezet. Tot grooten bloei kwamen natuurlijk ook de met den scheepsbouw verwante industrieën. De nijverheid van Twente ging flink met haar tijd mede en vond nieuwe afzetgebieden. In 1853 werd een begin gemaakt met het graven van het Overijselsch kanaal en van het Oranje-kanaal. Ook in Brabant bleef de industrie zich ontwikkelen; het Noorden beschikte echter over veel betere wegen dan het Zuiden. § 51. De njd van ± 1870 tot ± 1890. I. STAATKUNDIGE GESCHIEDENIS. Partijen. De Liberale partij zag zich in 1872 haar uitstekenden leider Thorbecke door den dood ontvallen. Duidelijk trad onder de Liberalen een meer behoudende en een meer vooruitstrevende richting naar voren. De Conservatieve partij verloor hoe langer hoe meer aanhangers. In 1888 beschikte zij in de Tweede Kamer nog over één zetel. De partij der Anti-Revolutionnairen kreeg in 1876 na den dood van Groen van Prinsterer een talentvol aan- 204 voerder in Dr. Abraham Kugper. Hij ging weldra samenwerken met Dr. Schaepman die veel invloed kreeg bij de Roomsch-Katholieken. In dezen tijd hebben de Katholieken zich afgewend van de Liberalen. De voornaamste oorzaken van de verbreking der samenwerking waren de wet op het Lager Onderwijs van 1857, het Mandement der bisschoppen van 1868 en de opheffing van het Nederlandsch gezantschap bij den Paus in 1871. Het .derde Ministerie Thorbecke werd gevormd in 1871. Thorbecke zelf nam er geen zitting in en overleed s jaars daarop. Te Amsterdam werd later voor hem een standbeeld opgericht. Het ministerie slaagde er niet in, het legerwezen en het belastingstelsel te hervormen. In 1872 trad het af. Het Ministerie de Vries—Geertsema gaf o.a. een vestingwet. De Nieuwe Hollandsche waterlinie loopt van Muiden naar den Amer. Vele verouderde vestingen in het Zuiden en Oosten van het land Zouden ontmanteld worden. De sociale wetgeving deed haar intrede met de Wet op den Kinderarbeid van Van Houten. Merkwaardig is dat reeds in 1841 de toenmalige Minister van Binnenlandsche Zaken een onderzoek had doen instellen naar de arbeidstoestanden in Nederland. Op Java werden de differentieele rechten afgeschaft; daardoor werd het beginsel van den vrijhandel ingevoerd. Het tweede Ministerie Heemskerk, 1874—'77 gaf o.a. een Wet op het Hooger Onderwijs. In 1880 werd nu te Amsterdam op Gereformeerden grondslag de Vrije Universiteit opgericht. Het Ministerie Kappeyne van de Copello zag in 1878 zijn Wet op het Lager Onderwijs aangenomen. Krachtens deze wet werden een aantal Kweek- en Normaalscholen gebouwd. Een voorstel om een kanaal Amsterdam—Dodewaard te graven werd verworpen. Het Ministerie Van Lijnden bracht o.m. de Wet op de Rijkspostspaarbank en de Wet tot den aanleg van het Merwede-kanaal. Het derde Ministerie Heemskerk 1883—1888. In 1877 was 's konings eerste gemalin Sophia van Wurtemburg overleden. Twee jaar later stierven Prins Hendrik en Kroonprins Willem, terwijl Prins Alexander in 1884 kwam te overlijden. Uit het tweede huwelijk van koning Willem III met Prinses Emma van Waldeck—Pyrmont was in 1880 Prinses Wilhelmina geboren. In verband met den ziekelijken toestand van den koning werd de Regentenwet aangenomen. Deze bepaalde dat Koningin Emma tot Regentes benoemd zou worden, indien Willem III vóór de meerderjarigheid van Wilhelmina zou overlijden. 205 In 1887 werd na het overwinnen van vele moeilijkheden de Grondwet herzien. De bepalingen omtrent de troonsopvolging werden nader vastgesteld. De Eerste Kamer zou voortaan 50 leden en de Tweede Kamer 100 leden tellen.. Om kiezer te zijn moest men kenteekenen van geschiktheid en maatschappelijken welstand bezitten. Het Ministerie Mackay, 1888—'91 was het eerste Christelijk ministerie. Bij de stembus van 1888 hadden n.1. de AntiRevolutionnairen en de Katholieken samengewerkt en de overwinning behaald. Door het ministerie werd de eerste schrede gezet op den weg naar de financieele gelijkstelling van Openbaar en Bijzonder Lager Onderwijs. In 1890 overleed koning Willem III, opgevolgd door koningin Wilhelmina, onder regentschap van Haar Moeder, koningin Emma (1890—'98). II. TOESTANDEN. Landbouw en veeteelt maakten na 1875 moeilijke jaren door. De Voornaamste oorzaken van deze crisis waren de volgende. Duitschland ging invoerrechten heffen o.a. van landbouwproducten. Amerika en Rusland brachten steeds grootere hoeveelheden graan op de Europeesche markt, waardoor de prijs van inlandsche tarwe daalde van ƒ10 tot ƒ5 per mud. Denemarken was meer met zijn tijd meegegaan dan Holland en vergrootte vooral in Engeland zijn afzetgebied, waar de Hollandsche zuivelproducten veel terrein verloren. De Regeering verleende hulp door de oprichting van de Rijkslandbouwschool te Wageningen en van verschillende landbouwproefstations. Toch heeft het ongeveer twintig jaar geduurd, vóór de crisis geheel overwonnen «vas. Handel en Scheepvaart trokken veel profijt van de opening van het Suez-kanaal in 1869, van den Nieuwen Waterweg in 1872 en van het Noordzee-kanaal in 1876. De weg naar Indië werd nu korter en de verbinding met het moederland beter. In 1871 n.1. werd opgericht de Maatschappij Nederland en in 1883 de Rotterdamsche Lloyd. Voor de verbinding met Engeland kwam tot stand de Maatschappij Zeeland en voor die met Noord-Amerika de Holland—Amerïka-lijn. De nijverheid profiteerde eveneens van de betere en snellere verbindingen met de koloniën. Het vervaardigen van rijwielen en het maken van sigaren verschaften na 1870 aan vele handen werk. Het verkeer was na 1850 ontzaglijk toegenomen. De aanleg van spoor- en waterwegen, de opkomst van de rijwielen bevorderden De mond van den Nieuwen Waterweg; tusschen de beide hoofden de Noordam (Holland-Amerika lijn). 207 het reizen en trekken in hooge mate. Ons land kreeg weer internationale beteekenis o.m. als toeristenland. Amsterdam was na 1850 ingedommeld tot een groote provinciestad. Maar omstreeks 1880 wordt de stad zich weer bewust van haar roemrijk verleden. Het door Dr. Cuypers gebouwde Rijksmuseum trok jaarlijks duizenden vreemdelingen. Na 1890 wordt Amsterdam evenals in de zeventiende eeuw wederom een middelpunt van welvaart, wetenschap en kunst. § 52. De njd van ± 1890 tot 1914. I. STAATKUNDIGE GESCHIEDENIS. Het Koninklijk Huis. In 1898 werd Koningin Wilhelmina meerderjarig en aanvaardde zij zelve de regeering. Alom in den lande hadden groote feestelijkheden plaats. In 1901 huwde H. M. met hertog Hendrik van Meclenburg-Schwerin. In 1909 werd uit dat huwelijk Prinses Juliana geboren. Partijen. De Conservatieven verdwenen als partij geheel uit het parlement. De Socialisten deden er hun intrede. Bij de verkiezingen van 1897 behaalden zij 2 zetels; in 1913 was dit getal reeds tot 15 gestegen. Hun woordvoerder werd Mr. Troelstra. Van de Liberalen scheidden zich de Radicalen af. Zij vereenigden zich met de Vrijzinnig-Democraten die in 1901 voor het eerst aan de Kamerverkiezingen deelnamen. Hun leider is Mr. Marchant. Ook onder de Protestanten bleef de eenheid niet bewaard: naast de partij der Anti-Revolutionnairen vormde zich die der Christelijk~Historischen onder Jhr. de Savornin Lohman. Van de Katholieken werd Dr. Nolens na den dood van Dr. Schaepman (1903) de leider. Ministerie Tienhoven—Tak van Poortvliet, 1891—'94. Onder leiding van Pierson werd het belastingstelsel op democratischen grondslag hervormd. Afgeschaft werden o.a. de accijns op de zeep en de patentbelasting. Ingevoerd werden o.m. een bedrijfsbelasting en een vermogensbelasting. Ministerie Roëll—Van Houten, 1894— 97. Van Houten gaf een nieuwe kieswet, waardoor het aantal kiezers aanmerkelijk steeg. In verband met de ontwikkeling der industrie werden verschillende sociale wetten aangenomen, zooals de Veiligheidswet, de Hinderwet, de nieuwe Stoomwet en de Wet op de Kamers van Arbeid. Het Ministerie Pierson—Borgesius, 1897—1901 ging door op den weg der Sociale wetgeving door het uitvaardigen van de Ongevallenwet en de Woningwet. Het Lager Onderwijs werd bevorderd De Koninklijke Familie. 209 door de Leerplichtwet, die het land in rep en roer bracht en in de Tweede Kamer met één stem meerderheid werd aangenomen. In 1899 kwam in Den Haag op voorstel van Czaar Nicolaas II de Eerste Vredesconferentie bijeen, die tot weinig resultaten leidde Het Ministerie Kuyper, 1901—1905, was het tweede Christelijk fflfinfeterie. Toen de Stakingswetten werden ingediend, brak als protest daartegen de Spoorwegstaking uit, die echter geen succes had. Het Bijzonder Lager Onderwijs werd door de Wijziging van de Wet op het L. O. meer gesubsidieerd. In 1904 werd ingediend de Wet op het Hooger Onderwijs. Deze bepaalde o.a., dat graden aan bijzondere hoogescholen behaald, gelijk staan met die der Rijkshoogescholen. De Polytechnische school te Delft zou omgezet worden in een Technische hoogeschool. Toen de Eerste Kamer deze wet verwierp, werd zij ontbonden. Bij de nieuwe verkiezingen werd de Eerste Kamer in meerderheid Rechts en is dat sedert gebleven. Het Ministerie De Meester, 1905-1908 gaf o.a. een Wet op het Arbeidscontract. De Militiewetten van de Ministers Staal en Van Rappard konden in de Tweede Kamer geen meerderheid vinden. In 1907 kwam in den Haag de tweede Vredesconferentie bijeen Besloten werd tot stichting van een Permanent Hof van Arbitrage Het zou gevestigd worden in het Vredespaleis, dat in 1913 werd geopend. Het Ministerie Heemskerk, 1908- 13 was het derde Christelijk ministerie. De wijziging van de Wet op het Middelbaar Onderwijs maakte ook subsidieering mogelijk van de Bijzondere HBS Minister Talma gaf o.a. de Invaliditeitswet en de Ziektewet De Arbeidswet werd herzien. Colijn hervormde het leger, dat sinds bestaat uit de militie, de landweer en den landstorm. Het Ministerie Cort van der Linden werd in 1913 als extraparlementair kabinet geformeerd. Een jaar later brak de wereldoorlog uit. II. TOESTANDEN. Landbouw en veeteelt herstellen zich in de negentiger jaren van de cnsis, waardoor zij waren getroffen. De landbouwers gaan zich organiseeren in groote vereenigingen; de coöperatie wordt hoe fcnger hoe meer toegepast en het bedrijf gaat met zijn tijd mee. Ook de Regeering blijft helpen. In 1893 werden de eerste /ander, tumbouwwinterscholen gesticht. In 1906 werd voor Landbouw Handel en Nijverheid een afzonderlijk ministerie in het leven ge- VanHaaren, Beknopte Geschiedenis van Groot-Nederland. 14 210 roepen. Vooral na 1900 gingen landbouw en veeteelt zóó sterk vooruit, dat zij bloeiden als nooit te voren. De visscherij bleef zich eveneens voorspoedig ontwikkelen. De haringvisscherij bleef nummer één; belangrijk werd ook de uitvoer van oesters. De zoetwatervisscherij omvatte vooral de vangst van zalm en paling, die grootendeels hun weg vonden naar het buitenland. Nijverheid. Behalve de oudere industrieën kwamen ook nieuwe takken van nijverheid op. Belangrijk werd de industrie van margarine, gloeilampen, sigaretten en automobielen, en de verwerking van koloniale producten. De scheepsbouw bereikte weer een aanzienlijke hoogte en leverde zijn producten naar alle werelddeelen. In 1909 werden door de Nederlandsche werven 999 schepen, 230 stel scheepsmachines en 278 scheepsketels gebouwd. De handel nam eveneens zeer toe, gedeeltelijk als gevolg van de betere verbindingen. In 1899 werd de Zuid-Amerika-lijn geopend; in 1908 werd een Unie gesloten tusschen de Maatschappij Nederland, de Rotterdamsche Lloyd en de Koninklijke Pakketvaart-Mij. De groei van den handel blijkt uit de volgende cijfers. In 1850 werd ingevoerd voor een waarde van ƒ200 millioen, in 1913 voor een waarde van ƒ3920 millioen. Het waardecijfer van den uitvoer steeg in dezelfde jaren van ƒ 150 millioen totƒ3080 millioen. Het verkeer is ontzaglijk toegenomen. In 1890 werd de Spoorwegovereenkomst gesloten. De Rijnspoorweg werd door den Staat gekocht en de hoofdlijnen werden nu verdeeld tusschen de S. S. en H. S. M. Bepaald werd o.a., dat van stations en handelsinrichtin* gen door beide Maatschappijen gemeenschappelijk gebruik gemaakt zou worden. Het aantal lokaalspoorwegen vermeerderde snel sinds in 1881 de eerste verbinding van dien aard tusschen Haarlem en Zandvoort tot stand was gekomen. Vooral na 1900 werden vele tramlijnen aangelegd. Het aantal fietsen en auto's nam van jaar tot jaar toe. § 53. Onze koloniën na 1848. I. OOST-INDIE. Het jaar 1848 was ook voor de koloniën van groote beteekenis, daar de Staten-Generaal medezeggenschap kregen in het bestuur. 211 Voortaan werd jaarlijks het Koloniaal verslag aangeboden aan het Parlement, dat vooral veel invloed kreeg in het financieel beheer In 1854 werd het Oost-Indisch Regeeringsreglement ingevoerd, Het bepaalde o.m. dat de inlanders tegen willekeur moeten beschermd worden en dat ook hun bezittingen recht hebben op bescherming. Gewichtig was ook in 1860 de afschaffing van de slavernij in de Oost. Expedities. Na 1848 waren vooral in de buitenbezittingen verschillende expedities noodzakelijk. Door den langdurigen Javaoorlog had nl. het Nederlandsche gezag op verschillende eilanden geleden. Bali werd in 1850 na verschillende tochten onderworpen. In 1859 moest met kracht op de eilanden Borneo en Celebes opgetreden worden. De expedities naar Bandjermasin onder Verspijck en naar Boni onder van Swieten leidden tot het beoogde doel Het Cultuurstelsel bleef ook na 1848 groote winsten afwerpen.' Van 1840 tot 1875 leverde het een voordeel van ongeveer 750 millioen gulden op. De harde wijze waarop het Cultuurstelsel werd toegepast, wekte echter in steeds breeder kring verzet, vooral toen Multatuli in 1860 zijn „Max Havelaar" had doen verschijnen ■ iLY? fhte tedt V3n thee en tabak werd «getrokken, terwijl in 1865 de heerendiensten gedeeltelijk werden afgeschaft Belangrijk was het jaar 1870. De Suikerwet bepaalde, dat in 1890 alle verplichte suiker-cultures zouden afloopen. Op de beteekenis van de Akkerwet (1870) en van de afschaffing der differentieele rechten (1872) is vroeger reeds qewezen Atjeh-oorlog. In 1871 werd met Engeland een tractaat gesloten' waarbij wij de bezittingen op de Goudkust afstonden, maar vrijheid van handelen kregen op geheel Sumatra. Na de opening van het Suez-kanaal was de scheepvaart lanas de kusten van Atjeh veel drukker geworden. De zeerooverij van de Atjehers nam sterk toe. Protesten baatten niet; zelfs trad de Sultan in onderhandeling met een vreemde mogendheid om de soevereiniteit over zijn gebied te verkoopen. In 1873 werd de oorloo verklaard De eerste expeditie mislukte. De tweede, onder van bwieten had aanvankelijk succes. De Kraton werd veroverd en Kotta Radja bezet Toen echter in 1881 het burgerlijk bestuur ingevoerd werd, bleek dat men de krachten der Atjehers schromelijk onderschat had. Het verzet vlamde opnieuw op. Veel kwaad deed ons ook het verraad van loekoe Oemar in 1896. In hetzelfde jaar nam de oorlog een wending te onzen gunste door het kranig optreden van Van Heutz. Hij wist eerst Groot- 212 Atjeh en daarna de Onderhoorigheden te onderwerpen, zoodat in 1904 de Atjeh-oorlog geëindigd was. De bijna veertigjarige krijg had aan duizenden het leven en aan de schatkist ongeveer 290 millioen gulden gekost. Lombok. Toen de Sassaks onze hulp inriepen tegen de Balineezen, werd in 1894 tot het zenden eener expeditie besloten. Onze troepen werden echter op verraderlijke wijze door de Balineezen overvallen. Generaal Vetter slaagde er in, Tjaka Negara te veroveren. De Sultan werd gevangen genomen en naar Batavia gevoerd. Op Lombok werd nu het rechtstreeksch bestuur ingevoerd. Hetzelfde geschiedde in de eerstvolgende jaren op verschillende andere eilanden van den Archipel. Met Engeland werden tractaten gesloten, waarbij de EngelschNederlandsche grenzen op Borneo en Nieuw-Guinea nauwkeurig werden afgebakend. Welvaart. Na 1890 is de welvaart in Oost-Indië zeer toegenomen. Het Cultuurstelsel is sinds 1915 geheel verdwenen, terwijl de heerendiensten sterk ingekrompen zijn. Het verkeer is aanzienlijk toegenomen door de oprichting van de Koninklijke PakketvaartMaatschappij en door den aanleg van spoor- en tramwegen. Gok is het aantal landwegen uitgebreid met het oog op het zich snel ontwikkelend auto-verkeer. De sociale positie van de inlanders is veel verbeterd door ruimere werkgelegenheid en hoogere loonen. Op Java en Madoera was in 1920 het aantal scholen voor inlanders ongeveer 100 maal grooter dan in 1865. Ook werden door de Regeering op verschillende plaatsen ten behoeve van de inlandsche bevolking Credietbanken opgericht. Tot de voornaamste uitvoerproducten van Indië behooren suiker, tabak, copra en rubber. Banka levert uitstekend tin, en Sumatra behalve steenkool ook petroleum. Het bestuur heeft zich in democratische richting ontwikkeld. Zoo bestaan op Java en Sumatra een aantal gewestelijke raden en gemeenteraden. Tot hun bevoegdheid behoort het heffen van sommige belastingen en het maken van verordeningen. In 1916 werd de Volksraad ingesteld. Dit raadgevend lichaam bestaat uit 49 leden. De voorzitter wordt door de Koningin benoemd. De overige leden worden voor de helft gekozen door de gewestelijke en plaatselijke raden öf benoemd door den GoeverneurGeneraal. In 1918 werd de Herzienings-Commissie ingesteld om advies uit te brengen over wijzigingen in het Indisch bestuur. De kerstening van Indië maakt geregelde vorderingen. 213 II. WEST-INDIE. In 1862 werd ook in de West de slavernij afgeschaft. Drie jaren later kreeg de kolonie haar „grondwet" in het West-Indisch Regeeringsreglement. In 1873 werden aan de Boven-Marowijne goudmijnen ontdekt. In het geschil dat naar aanleiding hiervan tusschen Frankrijk en Nederland ontstond, deed de Czaar te onzen gunste uitspraak. In 1882 werd de Koninklijke West-Indische Maildienst geopend. In Suriname is de suikerteelt tot bloei gekomen. Op Curagao werd het vlechten van stroohoeden een voorname bron van inkomsten. § 54. Kunsten en Wetenschappen sinds ± 1848. I. De schilderkunst was het eerste blijk van Hollands ontwaken na 1850. Tot de beroemde Haagsche School behooren o.a. de drie Marissen. Mauve, Mesdag, Weissenbruch, Gabriëls en Roelofs. Z,ij deden op hun doeken de heerlijkheid zien van het Hollandsche landschap en van de Hollandsche zee. Kunsthistorisch behoort tot de Haagsche School ook Jozef Israëls. Meer dan door landschap en interieur werd deze hoogbegaafde schilder aangetrokken door den mensch — en wel door den mensch zooals hij worstelt en werkt, zooals hij lijdt en strijdt. Daarom is het werk van Israels niet alleen van buitengewone schoonheid, maar ook van groote sociale kracht. Jozef Iraëls. Het An*sterdamsche stadsschoon werd prachtig weergegeven door Breitner, terwijl Bosboom de echtgenoot van de bekende romanschrijfster, zich naam maakte door zijn kerk-interieurs. Onder de symbolische schilders treedt 7Wop het meest op den voorgrond. Van de impressionisten was Vincent van Gogh de beroemdste. 214 De bouwkunst steeg eveneens na 1850 tot groote hoogte. Dr. Cuypecs ging terug naar de Middeleeuwen en bracht weer eenvoud en waarheid in de bouwkunst. Hij herstelde den baksteen in eere en oefende grooten invloed uit op de herleving van de kunstambachten. Zijn beroemdste schepping is het Rijksmuseum te Amsterdam; ook is hij bouwheer van vele Katholieke kerken. Berlage ging voort op den door Cuypers ingeslagen weg en bouwde o.a. de Beurs te Amsterdam, die ook door buitenlandsche architecten wordt geroemd. De Bazel en de Klerk zochten de schoonheid vooral in de horizontale lijn, door de complexen van gebouwen Het Rijksmuseum te Amsterdam 1883. Bouwstijl Cuypers en tuinen die men in de nieuwere wijken vindt van GrootAmsterdam. Muziek. Ook hier handhaafden de Nederlanders hun groote reputatie uit de vijftiende en de zeventiende eeuw. Richard Hol schreef vele composities voor mannenkoren. Diepenbrock werd ver buiten onze grenzen bekend; een zijner composities wordt in 1924 te Pompeji voor een uitgelezen internationaal gehoor uitgevoerd. Vermaard als componist en organist was de Rotterdammer Anton Verhey. Mengelberg oogst overal waar hij met zijn beroemd orkest optreedt buitengewone successen. In Amerika geldt hij voor een der beste Europeesche dirigenten. Letterkunde. Tot de beste proza-schrijvers behoorden Potgieter, Multatuli en Alberdingk Thijm. De dichtkunst werd o.a. beoefend door da Costa, Schaepman, Gezelle en de Génestet. 215 Na 1886 heeft er in onze letteren een vernieuwing plaats gehad vooral door toedoen van het tijdschrift De Nieuwe Gids. Onder de talentvolle vertegenwoordigers van de moderne richting moeten genoemd worden Kloos, Verwey, van Eeden, van Deyssel, Hélène Swarth en van Looij. De Pers ontwikkelde zich krachtig na de afschaffing van het dagbladzegel. In 1869 werd het Vaderland gesticht, in 1872 de Standaard, in 1883 het Centrum, in 1893 de Telegraaf, in 1901 de Beurs te Amsterdam 1903. Bouwstijl Berlage. Nieuwe Courant. De Maasbode groeide van weekblad tot dagblad met dubbele edities. Het aantal dagbladen alleen in Noord-Nederland is tot 90 gestegen. Behalve in onze koloniën verschijnen ook Nederlandsche bladen in België en in Zuid-Afrika. Het aantal weekbladen is eveneens in hooge mate toegenomen. II. Wis- en Natuurkunde. Op dit gebied heeft ons land een aantal mannen voortgebracht van Europeesche vermaardheid. Tot de voornaamsten behooren: Lobatto, van 't Hoff, Lorentz en Buys Ballot. 216 Kaiser schitterde als sterrekundige, terwijl Hugo de Vries als plantkundige beroemd is geworden. Taalgeleerden waren Verwijs, Cobet en Kern. Als Rechtsgeleerden verwierven zich een grooten naam Lipman, Modderman, Asser en Struycken. Tot de voornaamste geschiedschrijvers behooren Bakhuizen van den Brink, Groen van Prinsterer, Nuyens en Fruin. De verspreiding der wetenschap is zeer vergemakkelijkt door de ontwikkeling der Pers. Alle wetenschappen hebben nu hun eigen vaktijdschriften. Voor de beoefening der historische T. M. C. Asser. wetenschappen werden b.v. gesticht het Tijdschrift voor Geschiedenis, het Historisch Tijdschrift en tal van andere periodieken, die vooral de gewestelijke geschiedenis behandelen. Zoo was op het gebied van welvaart, kunst en wetenschap de Gouden Eeuw van Koningin Wilhelmina zich prachtig aan het ontwikkelen, toen de volkeren plotseling werden overvallen door het verschrikkelijk onweer van den wereldoorlog. § 55. Nederland tijdens den Wereldoorlog, I. HET JAAR 1914. Ontstaan van den oorlog. Den 28sten Juni 1914 werden te Serejewo de Oostenrijksche troonopvolger en diens gemalin vermoord. Een maand later was Oostenrijk in oorlog met Servië. Daar Oostenrijk door Duitschland, en Servië door Rusland werd gesteund, was het gevaar groot, dat uit de Ba/A:an-oorlog ditmaal de wereldoorlog zou ontstaan. Den lsten Augustus verklaarde Duitschland den oorlog aan Rusland, en nu stond weldra het grootste gedeelte van Europa in vuur en vlam. De Centrale mogendheden Duitschland en Oostenrijk-Hongarije kregen nog in 1914 hulp van Turkije. De Entente bestond in het eerste oorlogsjaar in hoofdzaak uit Rusland, Frankrijk, Engeland, België en Servië. 217 Mobilisatie. Den lsten Augustus werd het Nederlandsche leger gemobiliseerd. De mobilisatie liep vlot van stapel, veel beter dan in 1870. Doordat velen hun goud- en zilvergeld achterhielden, moesten zilverbons worden uitgegeven. Met het oog op de talrijke werkeloozen werd het Koninklijk Nationaal Steuncomité opgericht. Den 4den Augustus begonnen de Duitschers hun inval in België. Zij hoopten eerst het Fransche leger te verslaan, en dan met de Oostenrijkers de Russische legers onschadelijk te maken. Deze hoop is verijdeld in den slag aan de Marne. De Duitschers werden hier tot staan gebracht en moesten terugtrekken; hun krijgsplan was ontwricht. Door zijn aardrijkskundige ligging was Zuid-Limburg voor verschillende Duitsche legerkorpsen een sta-in-den-weg bij hun opmarsch; dit is van invloed geweest op het verloop van den Marne-slag. In October begonnen de Duitschers den aanval op de vesting Antwerpen, die weldra in hun handen viel. Een stroom van vluchtelingen bewoog zich nu naar Noord-Nederland, waar ze liefderijk werden opgenomen. Ter zee kwamen onze handel en visscherij in het gedrang door de mijnen, die zoowel door Engelschen als Duitschers in de Noordzee werden gelegd. Engeland verklaarde voorwaardelijke contrabande voor goeden prijs indien de eindbestemming Duitschland was. In verband hiermede werd opgericht de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij (N.O.T.). Zij was, ook tegenover de Entente verantwoordelijk voor de goederen die aan haar geconsigneerd werden, en nam dus in het economisch leven terstond een voorname plaats in. Het tekort op den Staatsdienst (in 1913 ruim ƒ11 millioen) bedroeg alleen over 1914 ruim ƒ113 millioen. II. HET JAAR 1915. De oorlog werd vooral in het Oosten gevoerd. De Entente kreeg hulp van Italië, dat aan Oostenrijk den oorlog verklaaarde. De Centrale mogendheden veroverden in den zomer nagenoeg geheel Polen In den herfst schaarde Bulgarije zich aan hun zijde. Toen werden ook Servië en Montenegro voor het grootste gedeelte bezet Ondanks de vele krijgsgevangenen en de groote hoeveelheden veroverd oorlogsmateriaal, viel ook in 1915 niet de beslissing, daar de hoofdmacht der Russen naar het Oosten was ontkomen Ter zee leden handel en visscherij nog meer schade. De Duitschers begonnen den duikbootenoorlog en Engeland verklaarde Duitschland in staat van blokkade. 218 De verbinding met onze koloniën werd bemoeilijkt door den omweg om de Kaap — evenals vóór 1869. De Turken dreigden nl. een aanval op het Suez-kanaal te doen, en daarom werd de vaart in het kanaal voorloopig stopgezet. Het tekort op den Staatsdienst bedroeg over 1915 ruim ƒ 224 millioen. III. HET JAAR 1916. De oorlog werd vooral in het Westen gevoerd. De Duitschers ondernamen een krachtigen maar vergeefschen aanval op de sterke vesting Verdun. Franschen en Engelschen begonnen in Juli een tegen-offensief aan de Somme. De Italianen maakten zich meester van Görz en de Roemenen, die aan Oostenrijk den oorlog hadden verklaard, rukten in Zevenburgen op. Ofschoon de Centralen zich staande hielden en zelfs een groot deel van Roemenië veroverden, achtten zij in December den tijd gekomen om vredesvoorstellen te doen. Deze hadden echter geen succes, evenmin als die van president Wilson en die van den Paus (1917). Ter zee werd tusschen Engelsche en Duitsche oorlogsschepen een bloedige maar onbesliste slag geleverd in het Skagerrak. Verschillende Nederlandsche visschersvaartuigen waren in de verte getuige van de geweldige worsteling. De stemming onder de visschers was in 1916 alles behalve pro-Engelsch. De Engelschen toch hadden een groot gedeelte van de Nederlandsche visschersvloot vastgehouden. De schepen werden eerst losgelaten toen overeengekomen was dat de uitvoer van visch naar Duitschland slechts % van het normale cijfer zou bedragen. De di8tributiewet trad in 1916 in werking met het oog op een billijke verdeeling van de snel-slinkende voorraden. De smokkelhandel nam langs de grenzen groote afmetingen aan. Daarom werden verschillende streken door de Regeering in staat van beleg of in staaf van oorlog verklaard. In 1916 richtte een overstrooming van de Zuiderzee groote schade aan. Daarom werd 's jaars daarop tot droogmaking van de Zuiderzee besloten. Het tekort op den Staatsdienst bedroeg in 1916 ruim ƒ219 millioen. IV. HET JAAR 1917. De onbeperkte duikbootoorlog werd door Duitschland in Februari verklaard. Alle schepen, ook van de neutralen, die in het „versperde Veenlagen, door den storm losgewoeld 13/14 Jan. 1916, 220 gebied" werden aangetroffen, zouden zonder waarschuwing getorpedeerd worden. Dit versperde gebied omvatte bijna de heele Middellandsche zee, de zee rondom Engeland en Ierland en langs de kust van Frankrijk en Portugal. Duitschland kreeg nu de machtige Vereenigde Staten van Noord-Amerika tot vijand, maar behoefde voor Rusland niet meer bevreesd te zijn. In het Czarenrijk was nl. een revolutie uitgebroken, die de militaire kracht van het land grootendeels verlamde. Onze scheepvaart kwam voor steeds grooter moeilijkheden te staan. Zoowel Engeland als Amerika hielden een aantal Nederlandsche schepen vast. Hoezeer de handel verminderde, blijkt uit de volgende cijfers. In 1914 bedroeg de invoer van maïs 1304 millioen pond; in 1917 nog slechts 420 millioen pond. De invoer van tarwe daalde in die jaren van 2764 millioen pond tot 610 millioen pond. Vooral met het oog op den export werd opgericht de Nederlandsche UitvoerMaatschappij (N.U.M.). Een grondwetsherziening kwam in 1917 tot stand. Zij betrof vooral het Kiesrecht en het Onderwijs. Ingevoerd werd evenredige vertegenwoordiging en algemeen kiesrecht voor mannen. De vrouwen krijgen passief kiesrecht, terwijl voor haar de mogelijkheid van actief kiesrecht wordt geopend. De financieele gelijkstelling van Openbaar en Bijzonder Onderwijs wordt verzekerd. Het tekort op den Staatsdienst bedroeg nu 1917 ruim ƒ148 millioen. > V. HET JAAR 1918. Ter zee zetten de Duitschers den duikboot-oorlog voort; zij konden echter niet beletten dat Amerika groote troepen-afdeelingen naar Frankrijk zond. Om in het gebrek aan scheepsruimte te voorzien, legden Engeland en Amerika beslag op de Nederlandsche' schepen in hun havens. Op onze protesten werd geen acht geslagen. Te land wisten de Duitschers in het Westen nog groote successen te behalen. Sinds Augustus werden zij echter door de Entente stap voor stap teruggedrongen. Den 11 den November moesten zij een wapenstilstand sluiten, die met geheele overgave gelijk stond. Boelgarije, Turkije en Oostenrijk-Hongarije hadden reeds vroeger soortgelijke wapenstilstanden moeten onderteekenen. Het le Ministerie Ruys de Beerenbrouck was intusschen opgetreden na de verkiezingen van 1918, die aan de Rechterzijde ongeveer 50 zetels hadden gegeven. Het Ministerie zag zich aanstonds voor groote moeilijkheden geplaatst. 221 De Duitsche Keizer Wilhelm II en de Kroonprins hadden een toevlucht gevonden op Nederlandsche bodem, wat ons kwalijk werd genomen. Ook had de Regeering toegestaan, dat een deel der Duitsche bezetting in België door ons Zuid-Limburg naar Duitschland was getrokken. Deze maatregel, die in het belang der Belgen was, gaf in de Belgische Pers stof tot felle commentaren. Een der redenen van de ineenstorting van het Duitsche front was de revolutie die in Duitschland was uitgebroken. Deze revolutie dreigde ook naar ons land over te slaan, maar werd voorkomen door het krachtig optreden der Regeering en van het grootste gedeelte van het Nederlandsche volk. De demobilisatie begon; groote legervoorraden kwamen vrij. Ook werd de aanvoer over zee terstond veel beter, zoodat men weer hoopvol in de toekomst staarde. Het tekort op den Staatsdienst bedroeg in 1918 ruim ƒ477 millioen. § 56. Nederland na den Wereldoorlog. De vrede van Versailles werd den 28sten Juni 1919 tusschen Duitschland en de Geallieerden geteekend. Het vredesverdrag was voor Duitschland buitengewoon hard. De Duitsche valuta daalde snel; onze handel ondervond er de nadeelige gevolgen van. Werkeloosheid en malaise bleven aan de orde van den dag; zelfs werd 1920 voor vele bedrijven een crisis-jaar. De uitlevering van den ex-keizer, door de Geallieerden gevraagd, werd door onze Regeering geweigerd. De kroonprins verliet in 1923 het eiland Wieringen en vertrok naar zijn landgoed Oels in Silezië. Wetten. 1919 werd de wet-Marchant tot invoering van het actief vrouwenkiesrecht aangenomen. Minister de Visser gaf de Lager Onderwijswet 1920, die de volledige gelijkstelling bracht van het Openbaar en Bijzonder Onderwijs. Minister Aalberse zag o.a. de nieuwe Arbeidswet met den achturigen werkdag aangenomen. Met België was de verhouding aanvankelijk vrij gespannen. Belgische annexionisten nl. zouden zich gaarne meester hebben gemaakt van Zeeuwsen-Vlaanderen en Zuid-Limburg. Ook rees er een kwestie over de Schelde en de Wielingen. De verhouding is echter zeer verbeterd, dank zij het tactvol optreden van Minister van Karnebeek. 222 In 1920 besloot ons land toe te treden tot den Volkenbond, die in November van dat jaar te Génève zijn eerste vergadering hield. De conferentie van "Washington in 1921 was van beteekenis voor de garantie van ons koloniaal bezit in Oost-Indië. In 1922 was ons land vertegenwoordigd op de Conferentie van Genua. De grondwetsherziening van 1922 bepaalde o.a. het volgende. De Staten-Generaal moeten hun toestemming geven tot het sluiten van buitenlandsche verdragen en tot het verklaren van oorlog. Ook de Eerste Kamer zal gekozen worden volgens het stelsel der Evenredige Vertegenwoordiging. Alleen de nakomelingen van Koningin Wilhelmina kunnen aanspraken doen gelden inzake de troonopvolging. Het 2e Ministerie Ruys de Beerenbrouck werd gevormd na de verkiezingen van 1922. Toen in 1923 de Vlootwet door de Tweede Kamer was verworpen, diende het Kabinet zijn ontslag in. Het kwam echter op die ontslagaanvrage terug, nadat drie pogingen tot vorming van een nieuw Ministerie waren mislukt. Een der hoofdpunten van het program van het Ministerie omvat de bezuiniging. Ook na 1918 bleven de Staatstekorten aanhouden. Het tekort over de jaren 1910—'24 bedraagt ruim ƒ2446 millioen, terwijl de malaise in vele bedrijven nog voortduurt. Het verkeer is na den wereldoorlog aanzienlijk toegenomen, vooral door het openen van vele autobus-lijnen. De Koninklijke Luchtvaart Maatschappij onderhoudt geregelde diensten met het buitenland. Een van haar vliegtuigen legde in 1924 den afstand Parijs-Rotterdam in minder dan twee uren af. In 1923 kwam de draadlooze verbinding tusschen ons land en Ned. Oost-Indië tot stand. Onderwijs. Na 1900 hebben het Handelsonderwijs, het Nijverheidsonderwijs en het Hooger-Onderwijs zich snel ontwikkeld. Rotterdam bezit een Handelshoogeschool, Delft een Technische Hoogeschool, Wageningen een Landbouwhoogeschool. Rijksuniversiteiten zijn verder gevestigd te Leiden, Utrecht en Groningen. Amsterdam bezit een Gemeentelijke Hoogeschool en de Vrije Universiteit.'Te Nijmegen werd in 1923 de R.K. Universiteit geopend. Moge onder de regeering van Koningin Wilhelmina ons land een groote en zonnige toekomst tegemoet gaan! AANHANGSEL. L VOORNAAMSTE JAARTALLEN. =t 1000 v. Chr. De Hunnebedbouwers. ± 900 v. Chr. De Koepelgrafbouwers. * 300 v. Chr. De Kelten. ± 100 v. Chr. De Bataven. 54 v. Chr. Komst der Romeinen. * 400. Volksverhuizing. Vertrek der Romeinen. 481— 511. Koning Clovis. 691. Willibrordus landt te Katwijk. 768— 814. Karei de Groote. 843. Verdrag van Verdun. i3 ai 800—1000. Invallen der Noormannen. 1096—1291. De Kruistochten. ± 1300. De Ommelandsvaart. 1339. Gelre een hertogdom. 1350. Begin der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. 1384. Uitvinding van het haringkaken. ± 1450. Uitvinding der boekdrukkunst. 1517. Begin der Hervorming. 1543. Vrede van Venlo. 1559. Filips II vertrekt naar Spanje. 1565. Verbond der Edelen. 1566. Beeldenstorm. 1568. Begin van den tachtigjaéigen oorlog. 1572. Inneming van den Briel. 1573—'76. Requesens landvoogd. 1574. Slag bij Mook. Ontzet van Leiden. 1576—'78. Don Juan landvoogd. 1578—'92. Parma landvoogd. 1579. Verdrag van Atrecht en Unie van Utrecht. 1581. Afzwering van Filips II. 1582. Komst van Anjou. . 1584. Dood van Oranje. 1585. Komst van Leicester. 224 1585. Maurits Stadhouder van Holland en Zeeland. 1588. De Republiek gesticht. 1598. Albertus en Isabella. Dood van Filips II. 1600. Slag bij Nieuwpoort. 1602. De Oost-Indische Compagnie. 1609. Twaalfjarig Bestand. 1614. Noorsche Compagnie. 1621. West-Indische Compagnie. 1625. Dood van Maurits. Frederik Hendrik volgt hem op 1629. Frederik Hendrik verovert 's-Hertogenbosch. 1632. Tocht langs de Maas. 1639. Slag bij Duins. 1647. Dood van Frederik Hendrik. 1647—'50. Willem II Stadhouder. 1648. Vrede van Munster. 1650—'72. Eerste Stadhouderlooze tijdperk. 1651. Groote Vergadering. 1652—'54. Eerste Engelsche Oorlog. 1654. Vrede van Westminster. 1665—'67. Tweede Engelsche Oorlog. 1667. Vrede van Breda. 1668. Drievoudig Verbond. 1672. Het Rampjaar. Willem III Stadhouder. 1678. Vrede van Nijmegen. 1688—'97. Negenjarige oorlog. 1697. Vrede van Rijswijk. 1702. Dood van Willem III. 1702—'47. Tweede Stadhouderlooze tijdvak. 1702—'13. Spaansche Successie-oorlog. 1713. Vrede van Utrecht. 1740—'48. Oostenrijksche Successie-oorlog. 1748. Vrede van Aken. 1747—'51. Willem IV Stadhouder. 1751— 95. Willem V Stadhouder. 1780—'84. Vierde Engelsche oorlog. 1795. Val der Republiek. 1795—1806. Bataafsche Republiek. 1806—'10. Koninkrijk Holland. 1810—'13. Ons land een deel van het Fransche Keizerrijk. 1813. Ons land weer onafhankelijk. 1813— 40. Koning Willem I. 1815. Slag bij Waterloo. 1830. Belgische opstand. 225 1839. Eindregeling met België. 1840—'49. Koning Willem H. 1848. Nieuwe grondwet. 1849— '90. Koning Willem HL 1863. Wet op het Middelbaar Onderwijs. 1887. Herziening der grondwet. 1898. Koningin Wilhelmina aanvaardt de regeering. 1909. Geboorte van Prinses Tuliana. 1914. Begin van den wereldoorlog. 1917. Grondwetsherziening. 1918. Einde van den wereldoorlog. 1922. Grondwetsherziening. 1923. Zilveren regeeringsjubileum van Koningin Wilhelmina. m VOORNAAMSTE BISSCHOPPEN VAN UTRECHT. Willibrordus 696_ ?34 conifacius 734— 755 Ludgerus . 845- 854 "UÖ9C™ 854- 876 ««dius 1027-1054 5C*\be? • • ■ • 1139-1150 Hendrik van Vianden 1251 1267 Jan van Arkel '.'.'.'.'.[[ 1342-1364 Arnold van Hoorne 1371 1377 Frederik van Blankenheim I393 1423 David van Boergondië 1456 1497 Hendrik van Beieren 1525 1528 III. HUIZEN, DIE OVER HOLLAND REGEERDEN. A. Hollandsche Huis, 922—1299. J?irk 1 922— 939 T ,V 939— 988 ™°oId * 988- 993 ^irk l\\ 993—1039 ?ons " 1091-1122 55* 11 1157-1190 ™}fm • 1203-1222 ™llcm » 1234-1256 fIoris V 1256-1296 'an 1 1296—1299 Van Haaren, Beknopte Geschiedenis pan Groot-Nederland. 15 226 B. Henegouwsche Huis, 1299—1354. Jan II 1299-1304 Willem III 1304—1337 Willem IV • 1337—1345 Margaretha 1345—1354 C Beiersche Huis, 1354—1433. Willem V 1354—1389 Albrecht 1389^1404 Willem VI 1404-1417 Jacoba 1417-1433 (1428) D. Boergondische Huis, 1433—1482. Filips de Goede 1433—1467 Karei de Stoute 1467—1477 Maria van Boergondië 1477—1482 E. Oostenrgksche Huis, 1482—1581. Filips de Schoone 1482—1506 Karei V 1506-1555 Filips II 1555-1581 IV. HUIZEN, DIE OVER GELRE REGEERDEN. A. Geldersche Huis. Gerhard I 1094-1117 Ottol 1182-1207 Reinoud II 1326—1343 Reinoud III 1343—1361 Eduard 1361—1371 Reinoud III JÏ!S .... 1371—1371 B. Eerste Guliksche Huis. Willem 1371-1402 Reinoud IV 1402—1423 C. Huis Egmond. Arnoud 1423-1465 Adolf 1465-1471 Karei 1492-1538 227 D. Tweede Guliksche Huis. Willem van Gulik en Kleef 1538 1543 E. Oostenrijksche Huis. ^relX 1543-1555 Fll,PsI1 1555-1581 V. FRIESCHE STADHOUDERS NA 1581. Wi em van Oranje 1581-1583 Willem Lodewijk 1583-1620 , atimir 1620-1632 Hendrik Kasimir I j632 jg^Q Willem Frederik . 1640-1664 Hendrik Kasimir II 1664-1696 Jan Willem Friso 1696—1711 VI. VOORNAAMSTE RAADPENSIONARISSEN VAN HOLLAND. Paulus Buys 1572 1586 Oldenbarneveldt . 1586-1618 Adriaan Pauw 1631-1636 Jacob Cats a . . „ 1636—1651 ^naa° P™w 1651-1653 Johan de Witt 1653-1672 CasparFagel 1672-1688 "einsi1us J 1689-1720 Shngelandt 1727-1736 Pieter Steyn 1749-1772 Van de Spiegel 1787—1795 VII. VOORNAAMSTE GOEVERNEURS-GENERAAL VAN OOST-INDIE. A. £icterBoth 1610-1614 n?. * *. 1619-1623 DeCarpentier 1623-1627 5°enn. 1627-1629 ZBn> Tn1636-1645 Maetsuvcker 1653-1678 228 Van Goens 1678—1681 Speelman 1681—1684 Zwaardekroon 1718 1725 Valckenier 1737—1741 Van Imhoff 1743—1750 Alting i 1780-1798 Daendels 1808-1811 [Raffles 1811-1816 Fendall 1816-1816] B. Van der Capellen • • • 1816-1825 Van den Bosch 1830—1833 Rochussen 1845—1851 Duymaer van Twist 1851—1856 Pahud 1856-1861 Meyer 1866—1872 Loudon 1872-1875 •s Jacob 1881-1884 VanHeutz 1904-1909 Idenburg 1909-1916 Van Limburg Stirum 1916—1921 Fock 1921—heden INHOUD. AFDEELING I. (Van de oudste Tijden tot plm. 900.) j. Bk. S 1. Voorhistorische bewoners 1 „ 2. Historische bewoners: De Germanen 4 3. De Romeinen g „ 4. Na de Volksverhuizing g „ 5. Prediking van het Christendom ......... 13 „ 6, Het Rijk van Karei den Groote 14 „ 7. Splitsing van het Frankische Rijk 18 AFDEELING II. (Van ± 900 tot het einde der Kruistochten ± 1300.) „ 8. De Zuid-Nederlandsche Gewesten tot ± 1300 . . 22 „ 9. De Noord-Nederlandsche Gewesten tot ± 1300 . . 23 „ 10. Toestanden tot ± 1300 I 27 ....... ii 32 AFDEELING III. (Van ± 1300 tot de vestiging der Bourgondische macht ± 1428.) „ 11. De Zuid-Nederl. Gewesten van ± 1300 tot ± 1428 36 „ 12. De Noord-Nederl I. Holland onder het Henegouwsche Huis (1299 -1354) 38 II. Holland, Zeeland en Henegouwen onder het Beiersche Huis (1354—1433) 41 III. Utrecht van ± 1300 tot 1428 ] 42 IV. Gelre ± 1300 tot 1428 ] 44 230 Blz. V. Friesland van ± 1300 tot 1428 45 j 13. Toestanden van ± 1300 tot 1428 I 45 II 49 AFDEELING IV. (De Boergondische Tijd ± 1428 tot 1482.) „ 14. De Gouden Eeuw van Filips v. Boergondië .... 53 ,, 15. Toestanden tijdens de gouden eeuw van Filips van Boergondië I 56 II 60 „ 16. Karei de Stoute (1467—77) 63 „ 17. Maria van Bourgondië (1477—'82) 64 AFDEELING V. (Het Oostenrijksche Huis van 1482 tot den afstand van Karei V, 1555.) „18. Filips de Schoone (1482—1506) 66 „19. Karei V (1506—1555) 67 „ 20. Toestanden ± 1500 tot ± 1555 70 AFDEELING VI. (Van den afstand van Karei V tot het Twaalfjarig Bestand 1555—1609.) „ 21. Het voorspel tot den tachtig jarigen oorlog (1555—1567) 75 „ 22. De tachtigjarige oorlog van 1568—1579. I. Alva 1568—73 80 II. Requesens 1573—76 83 III. De jaren 1576—1579 84 „ 23. De tijd van 1579 tot de stichting der Republiek 1588 88 „ 24. De eerste tien jaren der Republiek 1588—1598. I. Inrichting der Republiek 90 II. Voorspoed der jonge Republiek 93 „ 25. Naar het Twaalfjarig Bestand 96 „ 26. Toestanden van ± 1555 tot ± 1609 97 231 Blz. AFDEELING VII. (De Republiek van het Twaalfjarig Bestand tot den Munsterschen vrede 1609—1648.) § 27. De tijd van 1609 tot den dood van Maurits 1625 . . 102 „ 28. Het Stadhouderschap van Frederik Hendrik (1625 47). De vrede van Munster 106 AFDEELING VIII. (De bloeitijd der Republiek 1648—1715). „ 29. Nederlandsche handel in de gouden eeuw van rrederik Hendrik. I. Europeesche Handel. A. Handel met het Noorden 111 B. Handel met het Zuiden 112 C. Handel op de Middellandsche Zee . . . 112 D. Handel met Duitschland . . . . . . . 113 E. Handel met Engeland . . . . . . . . 113 II. Koloniale Handel. A. De Oost-Indische Compagnie 113 B. De West-Indische Compagnie 118 , 30. De Visscherij Hg . 31. Nijverheid, Landbouw en Veeteelt 119 . 32. Kunsten en Wetenschappen 120 , 33. Willem II (1647— '50). Groote Vergadering 1651 . 126 , 34. De Economische oorlogen. 1652—1667. I. De Eerste Engelsche oorlog 1652—'54 . . . 129 II. De Noorsche oorlog. 1655—'60 132 III. De Tweede Engelsche oorlog. 1665—'67 . . 133 , 35. De Republiek tegenover Lodewijk XIV. I. Overzicht I35 II. De Devolutie-oorlog. 1667—'68 136 III. De Worsteling van 1672—78. A. Het Rampjaar , , 137 B. De jaren 1673—'78 ........ 139 IV. Tien jaren Europeesche Politiek 1678—'88 . . 140 V. Negenjarige Oorlog. 1688—'97 Hl VI. Spaansche Successieoorlog. 1702—'13 . . . H2 232 Blz. AFDEELING IX. (De achttiende eeuw tot 1795.) §36. Het Tweede Stadhouderlooze Tijdvak. (1702—'47) . 145 „ 37. Het Stadhouderschap van Willem IV. (1747—'51) . 147 „ 38. Het Stadhouderschap van Willem V. (1751—'95). I. De jaren 1751—1784 149 II. De laatste tien jaren der Republiek. 1785—'95 . 151 „ 39. Handel in de 18e eeuw. I. Europeesche Handel. A. Overzicht 154 B. Handel met het Noorden 154 C. Handel met het Zuiden 155 D. Handel op de Middellandsche Zee. . . . 155 E. Handel met Duitschland 155 F. Handel met Engeland , • 155 II. Koloniale Handel. A. De Oost-Indische Compagnie 155 B. De West-Indische Compagnie 156 „ 40. Andere middelen van bestaan 156 ,, 41. Toestanden in de achttiende eeuw 157 AFDEELING X. (De Fransche tijd van 1795—1813.) 42. Bataafsche Republiek tot 1805 106 „ 43. Rutger Jan Schimmelpenninck 1805—'06 164 „ 44. Koninkrijk Holland 1806—'10 . 167 „ 45. Onder Frankrijk. 1810—'13 169 „ 46. De Nederl. Koloniën in den Franschen tijd . . . . 174 „ 47. Toestanden in den Franschen tijd 176 AFDEELING XI. (De tijd van ± 1813 tot ± 1850.) „ 48. De Regeering van Koning Willem I. 1813—'40. I. De jaren 1813—1815 179 II. De welvaartspolitiek van Willem I tot den Belgischen opstand .... 182 233 Blz. III. De Belgische opstand van 1830—'31 .... 186 IV. De tijd van 1831—'40 190 § 49. Koning Willem II. 1840— '49 196 AFDEELING XII. (Nederland na ± 1850.) „ 50. De tijd van ± 1850 tot ± 1870. I. Staatkundige geschiedenis 199 II. Toestanden 202 „51. De tijd van ± 1870 tot ± 1890. I. Staatkundige geschiedenis 203 II. Toestanden 205 u 52. De tijd van ± 1890 tot 1914. I. Staatkundige geschiedenis 207 II. Toestanden 209 „ 53. Onze koloniën na 1848. I. Oost-Indië 210 II. West-Indië 213 „ 54. Kunsten en Wetenschappen sinds ± 1848. I. . . 213 idem II. . .215 „ 55. Nederland tijdens den Wereldoorlog. I. Het jaar 1914 . 216 II 1915 217 III 1916 218 IV 1917 218 V 1918 220 „ 56. Nederland na den Wereldoorlog 221 Aanhangsel 223 BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN GROOT-NEDERLAND LEERBOEK DER VADERLANDSCHE GESCHIEDENIS VOOR MIDDELBARE SCHOLEN. KWEEK- EN NORMAALSCHOLEN DOOR J. H. VAN HAAREN LEERAAR H. H. S. EN H. B. S. TE NIJMEGEN P. NOORDHOFF — 1924 — GRONINGEN WOORD VOORAF. Tot aan de splitsing van 1579 wordt in dit boek een overzicht gegeven van de geschiedenis der voornaamste Noord- en ZuidNederlandsche gewesten. Daarna wordt in hoofdzaak NoordNederlandsche geschiedenis behandeld. De bespreking van militaire en staatkundige geschiedenis is beknopt gehouden; daarentegen werd een breede plaats gegeven aan beschavingsgeschiedenis in het algemeen en aan economische geschiedenis in het bijzonder. Om het Heden zooveel mogelijk bij het Verleden te doen aansluiten, is geregeld gewezen op wat uit vroegere eeuwen aan monumentale schoonheid bewaard bleef. Om dezelfde reden is de jongste tijd het uitvoerigst behandeld. Voor opbouwende critiek houd ik mij gaarne aanbevolen. Nijmegen, Maart 1924. J. H. VAN HAAREN. 8 Romeinsche legerplaats. einde aan den roofbouw, doordat verschillende landbouwwerktuigen, zooals de eg en de ploeg, de schop en de spade, werden ingevoerd. Ook verschillende vruchtboomen werden aangeplant, terwijl de Gemanen door toedoen van de Romeinen ook bekend werden met den verbouw van tarwe. Dat de Romeinen in de kunstnijverheid zeer hoog stonden, bewijzen de talrijke uit onzen bodem opgegraven voorwerpen. Een prachtige en overzichtelijke verzameling Romeinsche antiquiteiten bevindt zich in het Rijksmuseum G. M. Kam te Nijmegen. Het Christendom. In den Romeinschen tijd werd het Christendom in het Zuiden van ons land o.a. gepredikt door Servatius (t 384). Hij werd, toen hij zijn bisschopszetel van Tongeren overbracht naar Maastricht, de eerste bisschop van deze stad, waar de prachtige Sint Servaas nog aan hem herinnert. De Volksverhuizing heeft een eind gemaakt aan de heerschappij der Romeinen. Onophoudelijk werd de Rijngrens door de opdringende Germanen aangevallen. Toen nu Italië door den inval van een Germaansch volk, de West-Goten, werd bedreigd, moesten de legioenen uit Engeland, Frankrijk en uit de Rijnlanden naar Italië teruggeroepen worden. Nu kregen de Germanen vrij spel. De Rijngrens werd doorbroken, en de Volksverhuizing schreed zegevierend door deze landen. 9 § 4. Na de Volksverhuizing. Vernietiging der Romeinsche beschaving. Toen de nieuwe Germaansche stammen omstreeks 400 met woeste kracht in ons land vielen, kwamen ze in botsing met de volken, die tot dan deze gewesten hadden bewoond. Er zullen langdurige gevechten geleverd zijn om het bezit van den bodem, en in die jaren van felle worsteling is de Romeinsche beschaving hier te gronde gegaan. De sterke vestingen, de uitgestrekte legerplaatsen, de sierlijke landhuizen werden vernield. Het materiaal ervan heeft later vaak gediend bij den bouw van torens en kasteelen. Een van de weinige gedenkteekenen der Romeinsche beschaving dat gespaard bleef, was het tolhuis te Ascolon aan de Maas. Het was opgetrokken uit tegels en veldkeien, en deed in de zevende eeuw dienst als bedehuis voor de Christenen. Nieuwe bewoners. Toen de golven der Volksverhuizing tot stilstand waren gekomen, werd ons land bewoond door de Friezen, de Saksen en de Franken. De vroegere stammen, zooals de Bataven en de Kaninefaten, waren öf verdreven, öf opgenomen in de drie genoemde volken. De Friezen hadden zich dus ook na de Volksverhuizing weten te handhaven, ja, hun gebied zelfs uitgebreid. Ze beheerschten nu de kustlanden van de Wezer tot het Zwin in Zeeuwsch-Vlaanderen. Toch was hun invloed in het Zuiden van ons land gering, en oefenden ze daar waarschijnlijk alleen een soort opperhoogheid uit. Reeds vroeg deden de Friezen aan scheepvaart en vischvangst. Meer in het binnenland werd vooral landbouw en veeteelt beoefend; daar woonden de Friezen in hun eigenaardige, stelpvormige boerderijen. De Friezen hadden hun eigen dialect; Friesche woorden, die in de algemeene Nederlandsche taal doordrongen, zijn b.v. baken en vliering. De Saksen bewoonden het Oostelijk deel van ons land, nl. Gelderland tot aan den IJsel, Overijsel, Drente en het Zuiden van Groningen. In Duitschland strekte hun gebied zich tot aan de Elbe uit. De Saksen legden zich vooral toe op jacht, landbouw en veeteelt. In hun halle-huizen, waarvan het type tot op heden bewaard bleef, woonden menschen en dieren, zonder afscheiding onder één dak. Ook de Saksen hadden hun eigen dialect. Zoo zijn b.v. de woorden glunder voor „vroolijk" en gast in de beteekenis van „een viertal" van Saksischen oorsprong. De Franken hadden de rest van ons land bezet, hun gebied strekte zich tot diep in Frankrijk uit. Ze waren strijdlustig van 10 aard en uitstekend gewapend. Ze gingen den vijand te lijf met een lange speer en met een korte bijl, die in het begin van het gevecht werd weggeslingerd om het schild van den tegenstander te verbrijzelen. Verder droegen ze een zwaard en een dolk. De politieke overheersching der Franken is gevolgd door een taalkundige. Vandaar, dat de Nederlandsche taal een Frankisch, meer bepaaldelijk een Nederfrankisch karakter heeft. Clovis, (481—511) uit het Merovingische Huis, was de krachtigste koning der Franken. Na zijn vele oorlogen strekte zijn gebied zich uit van de Alpen tot de Pyreneeën, en omvatte bovendien Zuid-Duitschland, benevens de Nederlanden tot aan den Rijn. Clovis was ook de eerste Christenkoning der Franken. In 496 nl. werd hij in de kathedraal van Reims met vele Frankische grboten gedoopt. Achteruitgang. Bij zijn dood verdeelde Clovis het rijk onder zijn vier zonen, en ofschoon de verbroken eenheid een enkele maal werd hersteld, waren twist en tweedracht aan de orde van den dag. Natuurlijk werd het Frankische rijk hierdoor tot in zijn grondvesten geschokt. Ongeveer hon¬ derd jaar na Clovis' dood was zijn gebied in drie stukken uiteengevallen. Het Westelijk stuk heette Neustrië, het middelste Bourgondi'è, het Oostelijk Austrasië. Tot Austrasië behoorde het grootste deel der Nederlanden. Hofmeiers. De meeste Frankische koningen na Clovis waren zwakke en onbeduidende heerschers. Ze lieten het bestuur bijna geheel over aan hun hofmeiers, die oorspronkelijk alleen te zorgen hadden voor de koninklijke huishouding en voor het beheer der domeinen. Deze hofmeiers, doortastende ambtenaren, wisten hoe langer hoe meer het bestuur over het Frankische koninkrijk aan zich te trekken. De macht van den hofmeier Pippijn den Ouden woog zeker al tegen die van den koning op. Nog verder ging Karei Martél. Nadat hij de Mohammedanen bij Vondsten uit de terp van Hoogebeintum: een hoornpit van een oeros (in het midden), een Saksische urn (links) en een Frankische urn (rechts). Friesch Museum. 12 Poitiers beslissend verslagen had, voelde hij zich krachtig genoeg om de waardigheid van hofmeier in zijn geslacht erfelijk te maken. Pippijn de Korte ten slotte heeft in 751 een einde gemaakt aan het schijnkoningschap der Merovingers. Hij werd de eerste koning uit het Karolingische Huis. Vondsten uit de terp van Hoogebeintum : een snoer kralen en een gouden spang, 7e eeuw n, C. (Friesch Museum). De aardrijkskundige ligging van ons land tijdens de Merovingers ,— in een uithoek van het groote rijk ■— maakte dat het weinig de aandacht trok. Toch is de tijd van 500 tot 750 van groote beteekenis geweest, omdat toen in ons land het Christendom voorgoed werd ingevoerd. 13 Saksisch halle-huis te Zuidlarén. § 5. Prediking van het Christendom. Frankische gelooïspre.dikers. Op het voorbeeld van koning Clovis waren vele Franken tot het Christendom overgegaan. Weldra doorkruisten verschillende Frankische geloofsverkondigers het Zuiden van ons land. In Vlaanderen werd het evangelie gepredikt door Amandus. Zijn werk werd voortgezet door Egidius, terwijl Lambertus, de twintigste bisschop van Maastricht, als geloofsprediker werkzaam was in Noord-Brabant en Limburg. Het staat vast, dat hij in het Geldersche Buren een ontmoeting heeft gehad met Willibrordus. Angelsaksische geloofspredikers. In 691 kwam de Benedictijn Willibrordus uit Engeland met zijn gezellen in ons land. Hij wilde zich vestigen in Utrecht, maar de tijden waren daarvoor nog te onrustig. Daarom predikte Willibrord voorloopig o.a. in den Tieleren Bommelerwaard en in het tegenwoordige Noord-Brabant. Toen de Friezen in 695 verslagen waren, kon Willibrord zich te Utrecht vestigen en van hier uit ons land doorkruisen. Zoo vertoefde hij in Mei 709 te Tilburg en in Maart 712 te Oss. Te Bakel werd door zijn toedoen een kerk gebouwd. Te Heilo herinnert de Willebrordsput aan hem. Behalve aartsbisschop der Friezen was Willebrordus ook de eerste abt van Susteren, waar reeds vroeg een abdij Van Haar en. Beknopte Geschiedenis van Groot-Nederland. 3 De voormalige Abdij der Norbertijnen te Middelburg, uit de 12e eeuw en later; in 1568, na een brand, in Renaissancestijl herbouwd. Hier vergaderen de Provinciale Staten van Zeeland 34 een-en-twintig, terwijl Delft er dertig telde. Om een beroep uit te oefenen moest men lid zijn van een gilde. Aan het hoofd van een gilde stond de deken; hij sprak en handelde namens de overlieden; verder had men o.a. proefmeesters, busmeesters, een bode en een vaandrig. De leden van een bepaald gilde woonden zooveel mogelijk bijeen in dezelfde straat, waarin ook het gildehuis stond; in de hoofdkerk hadden zij meestal hun eigen altaar. In de gilden onderscheidde men drie graden: leerknaap, gezel of knecht en meester. Het aantal meesters was beperkt: de meesterproef was zwaar, en de proefmeesters stelden hooge eischen. Het doel der gilden was: bekwame vaklieden te vormen en zoowel armoede als grooten rijkdom te voorkomen. Dit doel werd over het algemeen ook bereikt. In de Vlaamsche steden kregen de gilden grooten politieken invloed; ook in sommige Noord-Nederlandsche steden, zooals te Nijmegen en te Utrecht. In ons land zijn de gilden, hoewel verbasterd, tot 1798 blijven bestaan. Bouwkunst. In de steden was de houtbouw overheerschend. Alleen eenige hoofdgebouwen, zooals het Stadhuis en de Kerk, waren van steen opgetrokken. De kerken werden gebouwd in den Romaanschen stijl, zich kenmerkend door veel muur en weinig venster, door stompe torens en ronde gewelven. Evenals van den houtbouw is van den Romaanschen stijl in ons land weinig bewaard gebleven. De Lieve-Vrouwe-Munster te Roermond met haar vijf torens, is, hoewel gerestaureerd, een goed voorbeeld van een Romaansch kerkgebouw. De kerk werd gebouwd in de jaren 1218 tot 1223. Wie de architect was, bleef onbekend. Zeker was hij echter afkomstig uit de Nederrijnsche kunstenaarsfamilie, die ook de Apostelkerk te Keulen, den dom van Limburg aan de Lahn, en de kerk van Andernach aan den Rijn bouwde. In 1924 werd te Roermond bij de slooping der Munster abdij o.a. een Romaansche zaal, benevens Romaansch schilder- en beeldhouwwerk ontdekt. Taal- en Letterkunde. Tot 1250 werden de ambtelijke stukken, zooals akten, oorkonden, leenbrieven, stedelijke keuren opgesteld in het Latijn. Na 1250 wordt hier het Latijn hoe langer hoe meer verdrongen door de landstaal. De keur, die Willem II in 1254 aan Middelburg schonk, was reeds opgesteld in het Middelnederlandsch. Dit geldt ook voor het Handvest dat genoemde graaf in 1246 aan 's-Gravezande had geschonken. Vroeger is er reeds op gewezen, dat Zuid-Nederland in de letterkunde de leiding had. Uit de dertiende eeuw dagteekenen o.a. de Karei ende Elegast, de Walewein, de Reinaert, de Floris ende Blancefloer. In de dertiende eeuw leefde ook de hoofdvertegenwoordiger der Middelnederlandsche letterkunde Jacob van Maer- 35 lant. Hij was omstreeks 1235 in de nabijheid van Brugge geboren, en stierf waarschijnlijk in het jaar 1300. Tot zijn hoofdwerken behooren o.m. Der Naturen bloeme, de Rijmbijbel en de Spieghel historiael. Eerstgenoemd werk geeft een overzicht van de natuurlijke historie, laatstgenoemd werk van de algemeene geschiedenis. AFDEELING III. Van ± 1300 tot de vestiging der Bourgondische macht ± 1428. § 11. De Zuid-Nederlandsche gewesten van ± 1300 tot ± 1428. Vlaanderen. Ook in dit tijdvak heeft het Zuiden de leiding, en is er in de Zuid-Nederlandsche gewesten meer welvaart dan in de Noordelijke. Aan de spits staat Vlaanderen, hoewel dit gewest herhaaldelijk door partijtwisten werd geschokt. Er bestonden in Vlaanderen nl. twee partijen: de Leliaerts en de Klauwaerts. De Leliaerts waren aristocratisch en pro-Fransch; de Klauwaerts waren democratisch en anti-Fransch. In 1302 behaalden de Klauwaerts een schitterende overwinning op de Fransche ridders in den beroemden Gulden-Sporenslag bij Kortrijk. Weldra begonnen de Vlamingen nu een inval in het gebied van den Hollandschen graaf Jan II, die bij Kortrijk tegen hen gestreden had. Toen in 1337 tusschen Frankrijk en Engeland de honderdjarige oorlog begon, kozen de Leliaerts de partij van Frankrijk, de Klauwaerts die van Engeland. De Vlaamsche gilden nl. konden hun bedrijf niet staande houden, wanneer de Engelsche wol niet regelmatig werd aangevoerd. Leider van de Klauwaerts was in dezen tijd Jacob van Artevelde; hij wist in Gent een opstand te bewerken tegen den Franschgezinden graaf, maar werd later vermoord. Philips van Artevelde trad in de voetsporen zijns vaders. Hij was de aanvoerder in den opstand, die in 1379 begon. Ditmaal had de opstand vooral ook een sociaal karakter: het ging tusschen werknemers en werkgevers. Bij Roosebeke, 1382, precies tachtig jaren na Kortrijk, viel de beslissing, maar nu in omgekeerden zin: de Klauwaerts werden hier door de Franschen verslagen. In 1419 kwam Vlaanderen aan Philips den Goede, uit het Bourgondische Huis. Welvaart. Toch is de veertiende eeuw voor Vlaanderen een tijd van grooten bloei geweest. In Yperen en Gent en in tal van 37 kleinere Vlaamsche steden werden de beroemde Vlaamsche lakens geweven. Yperen voltooide in 1302, het jaar van Kortrijk, zijn weergalooze lakenhal. De handel concentreerde zich vooral te Brugge. Tot ongeveer 1300 hadden de kooplieden uit deze stad de internationale missen van Champagne bezocht. Toen dit gewest echter aan de Fransche Kroon was gekomen, bleven de Vlamingen er natuurlijk weg, en trachtten, nog meer dan vroeger, de handelaars naar Brugge te lokken. Ongeveer terzelfder tijd was het kompas zóó verbeterd, dat de kooplieden uit Genua en Venetië het konden wagen, over zee naar Vlaanderen te komen. Voor Brugge brak thans een gouden tijd aan. De stad stond in rechtstreeksche verbinding met de zee door het Zwin, en bezat prachtige havenwerken te Damme. Brugge had een mooie ligging tusschen de Oostzee en de Middellandsche Zee, tusschen de Sont en de Straat van Gibraltar. De waren uit West-, Zuid- en NoordEuropa kwamen hier ter markt, en op de beurs wemelde het van kooplieden. In verband met de talrijke vreemde muntsoorten, moest Brugge ook een middelpunt worden van den geldhandel. Vele wisselaars hadden er onder controle van stedelijke beambten hun kantoren. Sinds 1360 was te Brugge ook gevestigd een der hoofdzetels der Hanze; de Hanzeaten bouwden er het Duitsche Huis. Vele kerken en andere Brugsche gebouwen herinneren nog aan den vroegeren handelsbloei; vooral de Koophal met den hoogen toren. Brabant en Limburg, verbonden sinds den slag bij Woeringen, 1288, vormden te zamen een prachtig handelsgebied. De bloeiende Rijnstreken toch stonden in levendig verkeer met Vlaanderen en Engeland; Limburg en Brabant profiteerden hiervan als natuurlijk doorgangsland. De hertogen van Brabant beijverden zich dan ook de land- en waterwegen in hun gebied geschikt te maken voor den handel. Ook voerden zij een schitterende hofhouding, terwijl het bestuur voortdurend meer ambtenaren vroeg. De bevolking was bereid tot grootere financieele lasten, in ruil voor politieke voorrechten. Het Charter van Cortenberg werd in 1312 door Jan II verleend. Adel en steden mochten een Raad kiezen, aan wiens beslissingen de Brabantsche Hertog zich moest houden. Deed hij het niet, dan behoefden zijn onderdanen hem niet langer te gehoorzamen. De Raad moest toezien, dat de privilegies niet werden geschonden. Terecht wordt Jan II beschouwd als de grondlegger der Brabantsche vrijheid. Maar uitspattingen in eenige steden ging hij met kracht te keer. Zijn graftombe is in de Sint Goedele te Brussel. Jan III schonk vooral zijn aandacht aan de waterwegen, bijzon- 38 der aan Maas en Schelde. Met goed gevolg streefde hij ernaar, verschillende grensgebieden langs deze rivieren in handen te krijgen. Ook maakte hij zich meester van de heerlijkheid Mechelen. Het is dus geen wonder, dat de invloed der onderdanen opnieuw werd vergroot. Wenceslaus moest in 1356 de Joyeu.se entree bezweren; zijn opvolgers moesten dit voorbeeld volgen, alvorens als hertog erkend te worden. Er mochten geen oorlogen verklaard, geen belastingen geheven, geen verdragen gesloten worden, vóór de drie standen ze goedgekeurd hadden. Ook mochten geen Staatsambten aan niet-Brabanters geschonken worden. Het spreekt vanzelf, dat de Brabanters de Joyeuse Entrée in hooge eere hebben gehouden. De steden. In het Westen ontwikkelde Antwerpen als handelsstad zich voorspoedig. Door haar prachtige ligging aan de breede en diepe Schelde werd zij weldra een gevaarlijke concurrente van Brugge. In Brussel en Leuven brachten vele Brabantsche edelen, die des zomers op hun kasteelen woonden, den winter door. Ook bloeiden zij als marktplaatsen van de omgeving. 's-Hertogenbosch werd van beteekenis door zijn handel en kwam als bedevaartsplaats op. In 1318 was hier ingesteld de beroemde Illustre Lieve-Vrouwe Broederschap, de eerste vereeniging van ons land. Maastricht was gewichtig als rivier-overgang en .eveneens als bedevaartsplaats. Uit de Nederlanden, uit Duitschland en Oostenrijk, ja uit Spanje en Scandinavië, stroomden aanzienlijke pelgrims naar de stad van Servatius. Daardoor kreeg Maastricht een eenigszins internationaal karakter, vooral tijdens de eigenlijke zevenjaarlijksche Heiligdomsvaart, die van omstreeks 1300 dagteekent. Brabant en Limburg kwamen in 1430 onder Filips den Goeden aan het Bourgondische Huis. Een jaar te voren had deze zijn gebied reeds uitgebreid met Namen. § 12. De Noord-Nederiandsche gewesten van ± 1300 tot ± 1428. f. Holland onder het Henegouwsche Huis (1299—1354). Jan II1299—1304. In 1299 was in Holland het Henegouwsche Huis aan de regeering gekomen. De eerste graaf uit dit Huis, Jan II, had bij Kortrijk in 1302 tegen de Vlamingen gestreden; zijn oudste zoon Jan was zelfs in den Gulden Sporen slag gesneuveld. In 1303 begon de inval der Vlamingen in Zeeland en Hol- — ^ ... évTjuïöcn be ^cont enen. Goggjje met droanenptva enöe met necke/ende "waenden^ •^o de setyt kernen, / dacr ^si laaien — ende tocrjjen- vort -J|Jls d onsc ^«3^ hut s\ ec^itat Vier orocjjtcn Vort/ fjiru^fjer^st Stilc butcr bort/ ende om dat Vier vai^hom tt