* DE ANATOMISCHE LES H. MARSMAN DE ANATOMISCHE LES G&D B C. A. J. VAN DISHOECK / BUSSUM 1926 i TER INLEIDING Ik koos, bij de samenstelling van dezen bundel, uitsluitend die stukken, waarin het licht vooral valt op de beschreven figuur. Daardoor vervielen de kleinere critieken, die — ook wanneer zij als zoodanig nog te handhaven waren — dikwijls meer kenmerkend bleken voor mijzelf dan voor mijn gegeven, terwijl naar ik hoop de opstellen, die hier nu volgen, ten eerste en ten volle den betrokken dichter doen gelden en alleen in de wijze van ervaren en schrijven, niet in den materieelen inhoud van een toch altijd uiterst persoonlijk en betrekkelijk en wisselend oordeel, iets verraden, en veel verbergen van den schrijver. Daardoor vervielen vooral de critische fragmenten en orakelspreuken, de apodictische aforismen en thesen, die helaas velen, en geheel onbedoeld! grijsaards en knapen, een ergernis zijn geweest. ■ A e vindt, in zijn karakter en stijl, die I -r de omzetting van zijn karakter is, beV^_>^ grijplijkerwijs trekken terug, die den aard van zijn tijd hielpen vormen. Die tijd was geladen,gecompliceerd en nerveus. Eenerzijds sloeg in die dagen de romantiek om in barok, en de duizelingwekkend-fantastische vervoeringen daarvan,- in de van topzwaarte veelal wankele, maar waarlijk meer dan levensgroote grandiositeiten, die de associatie oproepen van het beeld uit den droom van Nebukadnezar,- en ge denkt dan ten eerste aan sommige stukken van Jean Paul, aan die stukken vooral, die Stefan George voor zijn eenzijdige bloemlezing koos. Maar daarnaast werd de ijle, al ragger vervlietende wereldvlucht der aarde-ontsteeg'nen vergeten allengs voor een wilde hèroov'ring der aarde,- er ontstond na de zwevende liefde voor sterren en bloemen een driftige drang naar den mensen,en het jubelend,zilver-aetherisch verlangen van een Novalis, dat zich verloren zong naar den dood, werd overstemd door het roepen om vrijheid en brood. De revolutie woelde in Duitschland, als een echo der Fransche,- de politiek van den dag, de destijds moderne democratie »9 ontrukt zich aan Goethe's hoog en wereldwijs classicisme, dat langen tijd met de romantiek gelijkoptrok. De tijd van das Junge Deutschland brak aan, de strijd voor vrijheid, gelijkheid en broederschap. Gutzkow was daar een aanzetter van, Ludwig Börne een roekeloos strijder ervoor, Heine daarnaast een slim en bekwaam journalist Büchner was ongemeen fel van nature,-en felheid werd in den omgang dikwijls geprikkeld tot een irritant scherp-zijn, dat velen van hem vervreemdde. Daarbij kwam een korte, bondige zakelijkheid, die de diepste ontleding in de strakste formule wou vangen, en onderstreepte dit nog,- de afgemeten snedigheid van zijn zinnen en stijl, de waaksche gevatheid van zijn hersens en tong, spitsten en bitsten zijne gezegden. Hij was uitermate helder van geest, en een sober, streng observator,- zijn vlijmende, flitsende intelligentie werd dikwijls een kritische spot. Maar hij verborg voor velen daarachter een schuw, ingekeerd leven . 32 Zijn in wezen rustige natuur, en zijn eenvoudig hart hadden van den aanvang af een hang naar het vredig schoongekleurde landleven, al zag zijn gevoel voor de duistere macht der zinnen en den wilden sprong van het bloed deze dingen, blijkens enkele zijner min of meer arcadische verzen, nimmer onnoozel-idyllisch, maarintegendeel donker bewogen door zwaar, aardsch bloed. DIE BAUERN Vorm Fenster tönendes Grün und Rot. Im schwarzverraucherten, niederen Saai Sitzen die Knechte und Magde beim Mahl/ Und sie schenken den Wein und sie brechen das Brot. Im tiefen Schweigen der Mittagzeit Fallt bisweilen ein karges Wort. Die Acker flimmern in einem fort Und der Himmel bleiern und weit. Fratzenhaft flackert im Herd die Giut Und ein Schwarm von Fliegen summt. Die Magde lauschen blöd und verstummt Und ihre Schiafen hammert das Blut. Und manchmal treffen sich Blicke voll Gier, Wenn tierischer Dunst die Stube durchweht. 33 Eintönig spricht ein Knecht das Gebet Und ein Hahn kraht unter der Tür. Und wieder ins Feld. Ein Grauen packt Sie oft im tosenden Ahrengebraus Und klirrend schwingen ein und aus Die Sensen geisterhaft im Takt. In dit deel van zijn werk blijkt voor het eerst, maar hoeveel sprekender nog in hun beider onsterflijke laatste en latere hymnen, in toon en in bouw, zoowel van den zin (syntaxis) als van het geheel (compositie), een verwantschap met Hölderlin, die wellicht een enkele maal navolging wordt: doch nimmer werd deze afhankelijkheid onderworpen onteigening: zij werkte bevruchtend. Hier en daar echter is deze invloed wel onmiddellijk te noemen: Freude glanzt nicht allzu ferne (Trakl) Freundliches Lachen ist auch nicht ferne . Maar noch Trakl noch Hölderlin gaven in het arcadische genre de hoogste vormen van hun wezen en hun verbeelding. Het komt mij voor dat de laatste, hoewel een natuurlijk neigen 34 hem onmiddellijk daarheen wendde, er gaarne verbleef om zich in de dalen der aardsche rust en der heldere luchten, wellicht onbewust, schromend toe te rusten voor de ontzaglijke taak, waartoe hij enkele jaren later geroepen zou worden,- de zwaarste taak, waartoe bij mijn weten eenig duitsch dichter geroepen werd. Want al heeft Luther de duitsche taal als het ware geschapen, of althans een gesloten aanzijn verschaft, en al wandelde Goethe's wereldomspannende blik door gebieden, van welker omvang en diepte wellicht ook nu nog slechts enklen een helder vermoeden hebben, Hölderlin bouwde in sommige zijner gedichten een zoo wijdsch en grondeloos heelal, dat ik hem — zuiver dichterlijk begrepen — als één der grootsten vereeren moet. Doch wellicht wint in mijn oog zijn jonge koningsgestalte nog aan kracht en grootheid, doordat zijn rijk in zoo jeugdige jaren gesticht en voleindigd werd — om toen naar de zachte waatren van den waanzin te verzinken, van waar het — een bijwijlen bloeiend eiland — soms naar onze duistere gewesten een lichten groet wuift... Trakl woonde niet lang in de veiligheid der 35 arcadische dalen: langzaam en gestadig sterker beslopen hem de duistere angsten, die in hem sliepen — zoo overmanden hem, die door den blinden dwang naar den ondergang en door de walgingen, de huiveringwekkende afzichtelijkheid, die soms een vorm van sterven is, voortdurend weerloozer geworden was, de vizioenen van angst en ontzetting, als overmachtig-werkelijke gedaanten, die hem uit een gezicht, helsch-verwrongen, uit een bloem, duivelsch-bezeten, onverhoeds en altoos konden bespringen. Zijn zinnen werden in deze kwellingen — en onder alles bewoog het onuitroeibare lijden van hen, die het leven als een brandende wond in de eeuwigheid voelen — tot een uiterst-kwetsbare ontvankelijkheid voor het onwezenlijke en het gruwelijke afgemarteld... O! die bittere Stunde des Untergangs — Maar anderzijds was hij diep in het leven geworteld : wantin zijn lijden werd,mede-lijdend, het leed van alle leven — waarmee het zijne in voortdurend hechter verband kosmisch werd samen geweven: de ondergang der sterren voltrok zich in zijn herfstelijk bloed — beschaduwend opgenomen in ontfermende goedheid,- 36 en tastend schrijden, als door een legende, in gothischen vorm en gothische kleur, hand in hand met de engelen van den angst en den donkeren waanzin de gestalten van de verteedering en van de hemelsche goedheid. ELIS Ein sanftes Glockenspiel tönt in Elis' Brust Am Abend, Da sein Haupt ins schwarze Kissen sinkt. Ein blaues Wild Blutet leise im Dornengestrüpp. Ein brauner Baum steht abgeschieden da/ Seine blauen Früchte fielen von ihm. Zeichen und Sterne Versinken leise im Abendweiher. Hinter dem Hügel ist es Winter geworden. Blaue Tauben Trinken nachts den eisigen Schweisz, Der von Elis' kristallener Stirne rinnt. Immer tönt An schwarzen Mauern Gottes einsamer Wind. 37 KLAGE Schlaf und Tod, die düstern Adler Umrauschen nachtlang dieses Haupt: Des Menschen goldnes Bildnis Verschlange die eisige Woge Der Ewigkeit. An schaurigen Riffen Zerschellt der purpurne Leib. Und es klagt die dunkle Stimme Qber dem Meer. Schwester stürmischer Schwermut Sieh ein angstlicher Kahn versinkt Unter Sternen, Dem schweigenden Antlitz der Nacht. Maar het gif groef voort, en toen, negen zomers geleden de andere waanzin over dit aarddeel ontboeid werd — doofde zijn hand de wond die dit leven was — en hij verdween over de uiterste heuvlen... Zoo ver hadden angst en ontzetting hem uit het schoone ruischen zijner herfstiijke tuinen verdreven, dat hij, toen het leven-zelf in hem zich nog niet aan den dood durfde toe te vertrouwen, zelf wel gedwongen was het aan den ondergang over te geven. April und Mai und Julius sind ferne. Ich bin nichts mehr. Ich lebe nicht mehr gerne. . 38 f OVER RILKE Voor Artfiur Muffer Lefitting Ge kunt, naar alle waarschijnlijkheid, over Rilke spreken als over een doode. Tenzij u, en boeit u niet meer. De sluipende trucs, de scherpe trucs en beddegelijkheid verrassen niet meer, worden bot. God, die stijgende groeikracht heet , hij zal doodelijk schrikken. — Ge begrijpt', hij werd moe. . DIE BRAUT Ruf mich, Geliebter, ruf mich laut! Lasz deine Braut nicht so lange am Fenster In den alten Platanenalleen [stehn. wacht der Abend nicht mehr: sie sind leer. Und kommst du mich nicht in das nachdiche mit deiner Stimme verschlieszen, [Haus so musz ich mich aus meinen Handen hinaus in die Gatten des Dunkelblaus ergieszen... Soms is hij anders: dan stort hij zich in een blind avontuur (om den angst te wurgen,- omdat hij, anderzijds, dapper is), dan jaagt hij in een nachtlijke slede, op jacht naar gevaar stekend),-zijn oog werpt x-stralen: hij geeft de röntgen-photo der ziel. — Zijn ervaring is schamper navrant/ tragisch, dikwijls, maar zonder provinciaalsche, burgerlijk-geëpateerde ergvinderij/ van een zachte beschroomde deernis, wars van alle overgevoeligheid/ en ontwapenend schuchter, soms. De wijze van vormgeven sluit hierbij aan: bijna gepraeoccupeerd-a-literair,- de techniek wordt beperkt tot hét strikt noodzakelijke: enkele rijmen houden het beeld in stand,- het rhythme ontleent zijn dwang aan een strakzakelijk noemen, aan een feilloos-vaststellende nuchterheid. De atmosfeer is, generaal gevoeld, koel, parelgrijs, vroeg, morgenlijk/ van zeewind doorstroomd,-krachtig, zacht-prikkelend, ruim. De bezwaren: als hij het gegeven niet weet 81 te doorstralen tot op de kern, blijft hij steken in een triviaal geval/ de onevenredigheid tusschen de starre ernst van zijn woorden en de futiliteit der materie, werkt haast ridicuul