MOEDER EVA DOOR H. S. S. KUYPER J. N. VOORHOEVE, 's-Gravenhaqe. MOEDER EVA In den zomer van 1923 werd ik, op een voetreis door het Berner-Oberland, door regenweer gevangen gehouden in hotel Gletsch, heerlijk gelegen aan den voet van den prachtigen Rhóne-gletscher, die als een reusachtige blauw- en witte pauwenstaart over de berghelling hangt. Om den regendag, die voorloopig al onze plannen verijdelde, dóór te komen, ging ik lectuur zoeken, en vond toen in de boekenkast van de hotel-salon een exemplaar van My Life among the BlueJackets, ') door Agnes Weston, een kloeke, godvreezende vrouw, die heel haar leven heeft gewijd aan het welzijn, het geestelijk welzijn bovenal, van de Engelsche matrozen. Toen zij eenige jaren geleden stierf, heeft ook de Nederlandsche pers sympathieke artikelen aan Moeder We5fon, zooals de Engelsche matrozen haar uit dankbaarheid noemden, gewijd. Duizenden is zij tot zegen geweest, en in duizenden harten *) Mijn leven onder de matrozen. 3 heeft zij zich een plaats veroverd. In de eerste plaats door haar maandelijksche brieven aan de matrozen op zee. Daarna door haar Ashore and Afloat ~ een tijdschrift voor matrozen „aan wal en op zee," dat zij zelve drukken liet. En eindelijk door de groote daad haars levens: het stichten aan de havenplaatsen van de Royal Saihrs Rests. Christelijke Tehuizen, waar de matrozen, als zij aan wal kwamen, alles vonden waaraan zij naar ziel en lichaam behoefte hadden, en waar ze veilig waren voor de gevaren der verleiding in groote havensteden, Twee dingen troffen me bij 't lezen op dien regendag, hoog in de bergen, van Agnes Weston's smakelijk geschreven autobiographie. Ten eerste, dat. blijkens een vooraan in het boek ingeplakte kaart, zij zelve gezorgd had. dat het groote. drukbezochte hotel van Gletsch. dit exemplaar ten geschenke kreeg. In 't heele hotel was geen enkel Hollandsen boek te bekennen. Alleen hing aan het rek. waar de buitenlandsche couranten hingen, de... Telegraaf. Toen dacht ik: zouden onze Christelijke schrijvers en uitgevers óók niet eens kunnen denken aan groote. door Hollanders druk bezochte hotels in den vreemde? En aan die hotels nu en dan eens een exemplaar van hun boeken kunnen zenden? En de tweede gedachte, die bij mij opkwam, was. hoe God toch soms. net als in den Bijbel, Mirjam en Deborah en Hulda en Priscilla. nog heden ten dage bijzondere vrouwen 4 in 't leven roept, voor wie Hij een bijzondere taak in Zijn dienst heeft weggelegd, en die Hij op heel bijzondere wijze daartoe voorbereidt en daartoe roept. Leest maar eens Mg Life among the Blue-Jackets. Iedere bladzijde tintelt van leven. Van Christelijk leven. *tls alles zoo echt. zoo gezond, zoo frisch. zoo natuurlijk. Zoo krachtig, zoo kinderlijk. De zelf vertelde geschiedenis van een leven, waarin niet alleen de wondere krachten van het koninkrijk Gods. maar ook het deemoedig, blijmoedig kindschap Gods zoo heerlijk tot uiting komen. Een boek vol van „het zouten „het licht," dat in onze weeë, droefgeestige hedendaagsche romans zoo schromelijk ontbreekt. En ik verzeker u: Agnes Weston's Mg Life among the Blue-Jackets — ca se lit comme un roman. ') Eén ding wil ik uit dit heerlijke boek aanhalen. Aan 't slot van haar boek, terugziend op haar afgelegde levensreis, zegt Agnes Weston. dat haar levensarbeid behalve grooten zegen en merkwaardige gebedsverhooringen óók gebracht heeft: groote moeilijkheden en diepe lijdenswegen. Natuurlijk. Al had Agnes Weston ons dat niet verteld, dan zouden wij het toch wel weten. Hoe grootscher werk en hoe meer vruchten - hoe grooter „reiniging der ranken" daaraan vooraf is moeten gaan. Maar — en hier wilde ik nog even de aandacht op vestigen — als één der moeilijkheden noemt zij: de zoo uiteenhopende afkeurende oordeelvellingen over haar werk. *) Dat leest men als een roman. 5 De één vond, dat zij de zaak véél te geestetijk opvatte. En dat nog al voor matrozenI Ze zou ze op zoon manier meer afstooten dan winnen. De andere meende, precies omgekeerd, dat zij baar Tehuizen véél te wereldsch opvatte. Sport en muziek en spelletjes en voordrachten, dat was allemaal den weg breed maken en de poort wijd. Als de matrozen door zulke middelen moesten gelokt worden, en niet kwamen alleen en uitsluitend om de verkondiging van het Evangelie te hooren, dan was het toch geen écht werk. Dan ken er toch geen zegen op rusten. Een derde meende, dat zij zelve, Agnes Weston, er geen goede levensopvatting op na hield. Zij hóórde nu eenmaal door geboorte en fortuin tot Engeland's eerste kringen. En stand had óók zijn verplichtingen. En stelde nu eenmaal zijn eischen aan kleeding en omgang. En Agnes Weston deed dwaas te zeggen, dat ze 't zonde vond van 't geld, om zich zoo mooi te kleeden: en zonde van den tijd om in de kringen van haar familie en vrienden veel „uit te gaan." Ze leefde beneden haar stand. En dat was een fout Heel vriendelijk zegt Agnes Weston al haar beoordeelaars dank voor hun kritiek, die uit goede opwelling geboren werd. Maar, zegt ze, (ik moet helaas uit mijn hoofd citeeren, want ik heb hier haar boek niet bij de hand,) als mijn levenswerk mij één ding geleerd heeft, is het dit: mij niet te storen aan die verschillende kritieken van menschen, maar iederen dag weer mijn levenswerk aan te nemen uit de hand van Hem, die mij er toe riep, en aan Zijn leiding 6 en aan Zijn leering het over te laten, hoe ik Zijn werk moet doen. Ik zal mij eenmaal te verantwoorden hebben voor den Rechterstoel van Christus, maar niet voor den rechterstoel der menschen. Had ik naar menschen willen luisteren, dan had ik telkens mijn pas-begonnen werk weer moeten afbreken, en het in weer anderen stijl opbouwen, en weer afbreken en opnieuw beginnen, en er zou nooit iets uit geworden zijn. Nu is het gegroeid en blijven groeien in zonneschijn en stormvlagen, onder den zegen van Gods goedgunstigheden en de tucht van Zijn louterende genade. — Tot zoover Agnes Weston. Is dat niet de ervaring, niet alleen van alle mannen, maar ook van alle vrouwen, die door God tot een bijzonderen dienst in Zijn koninkrijk geroepen zijn? Ik ben 't dan ook zoo roerend eens met dat aardige Wur- tembergsche rijmpje, dat Wilma in de nabijheid van haar „dierbaar Bad Ball" op een schilderachtig boerenhuis vond, en in Christelijk Vrouwenleven deed afdrukken: Tu recht, steh fest, kehr dich nicht dran, Wenn dich auch tadelt mancher Mann, Der musz noch kommen auf die Welt, Der tut, was Jederman gefallt. Zoo heeft ook. onder miskenning en tegenwerking, gearbeid de Finsche Mathilda Vrede, die door haar levenswijding den bijnaam van „de Engel der gevangenen" verwierf. Ook zij was een vrouw uit den aanzienlijken stand, wie de 7 wereld alles bood wat het leven makkelijk en mooi maakt, en die, op Gods roepstem, dat alles prijsgaf, om Hem te gaan dienen in Zijn armen en ellendigen, die in de vreeselijke Finsche gevangenissen zaten. De bekende Deensche schrijfster, Maria Ingeborg Sick, heeft met liefde en bezieling Mathilda Vrede's leven beschreven. Wonderlijke bladzijden staan er in dit mooie boek. Even zoovele venrollingen van Gods beloften, dat. wie op Hem vertrouwt, niet beschaamd zal worden. Telkens weer staat het tengere jonge meisje tegenover ruwe kerels, dieven, moordenaars, schurken van allerlei soort, die voor niemand bang zijn, aan God noch duivel gelooven, en voor wat Mathilda hun te zeggen heeft, niets dan spot en hoon over hebben. Maar altijd weer ervaart Mathilde, dat Die met haar is, sterker is dan die met hen zijn. En telkens weer weet ze het woord te vinden, dat het hart van den booswicht verteedert, en hem tot schulderkentenis en berouw brengt. Zeker, vrouwen als Moeder Weston en Mathilde Vrede zijn uitzonderingen op het gewone vrouwenleven. Ook daarin komt Gods vrijmacht uit. Hij schept, en schept ook den regel, het gewone type. De gewone vrouw, die wij allen kennen, die öf huwt en een gezin vormt; öf niet huwt, maar hulpdienst verricht in gezinnen en inrichtingen, waar ze dikwijls even onmisbaar is als moeder de vrouw in haar eigen huishouden. Zoo is Gods gewone regel voor gewone vrouwen. 8 En wij zegenen haar in onze drukke, onrustige tijden, die „gewone vrouwen," die dag in dag uit haar levenswerk, uit duizend kleine zorgen en kleine liefdediensten bestaande, voortzetten. O, wat zou het leven „woest en ledig" worden, als er geen „gewone vrouwen" meer bestonden! Niemand meene, dat ik ze niet liefheb en hoogacht, die duizenden „gewone vrouwen," omdat ik nu schrijf, niet over haar, maar over buitengewone vrouwen, voor wie God een bijzonder werk te doen heeft, en die Hij voor dat bijzondere werk ook bijzondere gaven en krachten, en een bijzonderen levensloop schenkt. Een bijzondere vrouw als moeder Weston en Mathilde Vrede — even sterk van geest, even begaafd, even energiek, even kinderlijk geloovig, evèn wonderÜjk door God' tot een grootsche levenstaak geroepen — is ook geweest Moeder Eva. de Duitsche stichteres van Vrede-Oord en de Tehuizen voor Onbehuisden, over wier merkwaardigen levensloop en heerlijk levenswerk ik u in de volgende bladzijden iets vertellen wil. Voor de buitenwereld is zij alleen bekend als Zuster Eva, nu haar leeftijd klom, als Moeder Eva. De vrome, begaafde stichteres van Vrede-oord en de Tehuizen voor Onbehuisden vertoont, zooals ik zeide, meer dan één trek van overeenkomst met Agnes Weston, de stichteres der Rogal SaÜor's Rests en schrijfster van Mg Life among the Blue-Jackets. Evenals Agnes Weston was zij een vrouw uit den aanzienlijken stand. Evenals Agnes Weston had zij in haar 9 jeugd nooit eenige opleiding voor haar toekomstige roeping gehad. Evenals Agnes Weston kwam zij als jong, wereldsch meisje tot besliste en krachtdadige bekeering. Evenals Agnes Weston voelde zij sindsdien een brandende begeerte, haar vrouwenleven geheel aan den dienst van haar Heiland te wijden. Evenals Agnes Weston is zij op merkwaardige wijze, van stap tot stap geleid langs een moeilijken weg, die haar stil vertrouwen en volkomen overgave leerde, en haar eindelijk tot de vervulling van haar levenswensen brengen zou. En evenals, neen véél meer nog dan Agnes Weston heeft zij moeten worstelen tegen het vooroordeel van den kring, waartoe zij behoorde, om zich aan liefdewerk, dat haar in onmiddellijke aanraking met de volksklasse bracht, te mogen geven. Wij, Christenvrouwen van onzen democratischen tijd, kunnen ons zulke vooroordeelen haast niet meer indenken. Maar een vijftig jaar geleden hadden meisjes uit onze hoogere standen een zwaren strijd te voeren, om, niettegenstaande schier onoverkomelijke bezwaren van ouders en vrienden en bloedverwanten, tóch b.v. verpleegster te worden. Wij moeten dit thans gelukkig verouderd vooroordeel in 't oog houden bij wat ik u vertellen wil van de ook verre buiten de grenzen van haar Duitsche vaderland bekende stichteres van Vrede-oord en de Tehuizen voor Onbehuisden. Ik wist aanvankelijk niet meer van haar naam dan dat zij Zuster Eva heet. Want zóó en niet anders wil zij bij de buitenwereld bekend zijn. 10 Eenigen tijd geleden, logeerende bij een lieve vriendin op Holland's hoogland — ook in geestelijken zin — ontmoette ik een jeugdigen geloofsgenoot uit Amerika, een leerling van het Moody's Bible Instittite te Chicago. Hij was op zijn doorreis naar een evangelisatie-post in Frankrijk, en vol belangstelling voor het werk van de uitbreiding van Gods koninkrijk in alle landen van Europa. Hoe gretig vroeg hij naar bijzonderheden over dat werk in Nederland! Hoe luisterde hij met hart en ziel, als iemand hem over zulk werk vertelde! En ook — hoe gaarne vertelde hij van allerlei arbeid, dien hij kende en liefhad, vooral als hij bemerkte, dat die arbeid nog onbekend was bij wie naar hem luisterde Hij was 't, die mij voor 'teerst vertelde van Zuster Eva, van haar wonderlijken levensloop en van de grootsche taak, waartoe God haar riep en bekwaamde. Hij gaf mij een boekje, een korte autobiografie van Zuster Eva. Ik las het met ontroering. En herkende zooveel van hetzelfde lévende leven als in Agnes Weston's boek. Ik weet niet of die twee vrouwen, die Engelsche en die Duitsche, elkander gekend of ooit ontmoet hebben. Maar hoe ver van elkander verwijderd zij geleefd hebben, het zijn zusters, die gelijktijdig „veel gearbeid hebben in den Heere." Beider leven is een, wat ik bijna zou willen noemen, hartstochtelijk offeren geweest van heel haar rijk-begaafde vrouwenleven op het altaar der Christelijke barmhartigheid. 11 Die onbekende Zuster Eva liet mij niet los. Ik wilde zoo graag iets over haar schrijven. Maar ik wist zoo weinig van haar af. Kon ik maar eens iemand ontdekken, die haar kende, maar Vrede-oord ligt in Boven-Silezië, en dat is zóó ver weg.... Ik nam „Zuster Eva" uit Holland mee naar Zwitserland mm waar ik mijn zomervacantie doorbracht — en uit Zwitserland naar Hongarije. In 't centrum van Hongarije staat op een mooi, rustig plekje, in een der buitenwijken van Boedapest, de stichting Bethesda, aan wier hoofd mijn geliefde vrienden Ds. en Mevrouw Biberauer den nu wel zeer moeilijken strijd tegen de zonde en de ellende, die heel Hongarije, maar vooral de prachtige hoofdstad Boedapest, na oorlog en smadelijken vrede en communisme, als een zwarte moddervloed bedekt, — met zóó veel liefde en geloofsmoed op hoop tegen hoop volhouden. Ik weet niet, waar ik, als ik in Boedapest ben, liever mijn intrek zou nemen dan in ons dierbaar Bethesda, onder de moederlijke vleugelen van Mevrouw Biberauer. Ook ditmaal togen wij — mijn oudste zuster en ik — Bethesda-waarts en werden wederom met de oude, trouwe, open armen ontvangen. Bethesda is een oord, waar men vanzelf, op de natuurlijkste en gemakkelijkste wijze, een geestelijk gesprek houdt of over de dingen van Gods koninkrijk spreekt. En al heel gauw kwam het gesprek op Vrede-oord en Zuster Eva.... •— Sekwester Eva 1 Aber die kenne ich ! Sie ist hier gewesen. 12 Zwei mal ebenl Und mein Mann and ich waren bei ihr in Friedensortl'.') Dat was een ontdekking! Iemand te ontmoeten, die Zuster Eva en Vrede-oord kent! De ontdekking, waar ik nu al zooveel maanden naar verlangd had. Ter plaatse en ter stonde het ik Mevrouw Biberauer beloven, dat ik haar over Zuster Eva mocht intervieuwen als zij eens tijd had natuurlijk. Want de goede ziel heeft het altijd zóó druk. Haar man, drie kinderen, de huishouding, de diakonessen met al haar onderscheiden liefdewerk en al haar verschillende persoonlijke belangen, (die Mevrouw Biberauer als een ware moeder op 't hart draagt,) de „vreemdelingen en bijwoners," waarvan het zoo geliefde Bethesda er altijd eenige tijdelijk of voorgoed herbergt — en sinds Januari 1922 óók nog de Hollandsch-Hongaarsche Kinderhuizen. Christelijke Tehuizen voor verwaarloosde- en weeskinderen *) al die velerlei arbeid, met al zijn onderscheiden belangen en nooden, doet Mevrouw Biberauer van 's morgens vroeg tot 's avonds laat met hart en hoofd en hand druk in de weer zijn. Maar evenals menschen, die niets te doen hebben, nooit „tijd" hebben, en menschen, die hard werken, altijd weer l) Zuster Eval Die ken ikl Zij is mj ons geweest. Twee maal zelfs. En mijn man en ik zijn beide in Vrede-oord geweest. •) Deze Hongaarsche kinderen worden onderhouden door leerlüv gen van onderscheidene Christelijke scholen in Nederland, die er de pleegoudertjes van zijn. Het werk der verzorging en opvoeding wordt, onder leiding van Mevrouw Biberauer, met groote liefde en toewijding door Bethesda-zusters verricht. 13 „tijd" weten te vinden — zoo is 't ook met Mevrouw Biberauer. En vóór ik het nog verwachtte, had ze „tijd", en kwam rustig bij me zitten, om me alles, wat ze van Zuster Eva wist, te vertellen. Ik nam gauw papier en pen, luisterde, vroeg, en schreef op ... Moeder Eva, de stichteres van Vrede-oord en de Tehuizen voor Onbehuisden, is geboren als Eva von ThieleWinkler. Kort na de geboorte der kleine Eva — de jongste van een groot gezin —< overleed haar moeder. Rijk was het gezin bedeeld met aardsche goederen, maar op geestelijk gebied heerschte er zeer diepe armoede. Zoowel in dien materieelen rijkdom als in die geestelijke armoede werd de kleine Eva opgevoed. Toen zij een klein, tenger meisje van zeventien jaar was, was er dan ook letterlijk niets in haar leven, noch in haar hart, noch in haar omgeving, dat vermoeden deed, tot welk een heerlijke levenstaak in Zijn dienst God haar eenmaal roepen zou. Schatrijk was zij en van aanzienlijken huize. Maar geen Christelijke opvoeding was haar deel geweest. Zij geloofde niet. Zij ging haar eigen weg langs de breede banen, die haar godsdienstlooze opvoeding en haar weelde haar bereid hadden. En toen gebeurde er een wonder. Een wonder, dat ons denken doet aan wat met Sadhoe Sing gebeurd is, toen Christus Zich aan hem openbaarde, en hem plotseling van 14 een vijand en een vervolger een trouw discipel maakte. Eva's vader had een prachtig landgoed in Silezië, waar hij met zijn gezin de zomermaanden doorbracht, en een huis in Berlijn, waar zij des winters vertoefden. Op zulk een winter zat de jeugdige, zeventienjarige Eva eens alleen op haar kamer in Berlijn. En toen, plotseling, openbaarde zich Jezus Christus aan haar op zulk een wonderlijke, overtuigende, beslissende wijze, dat zij op dat oogenblik van een ongeloovig, wereldsch meisje werd bekeerd tot een volgelinge van haar Heiland. En terzelfder tijd voelde zij in haar hart uitstorten een vroeger nooit gekende, geheel nieuwe, diepe liefde voor arme en ongelukkige menschen, met name voor hen, die in haar eigen omgeving in Opper-Silezië woonden. En zij zag: dat die menschen in hun ellende haar noodig hadden, en dat zij hun haar leven moest gaan wijden. Hoe? Daarvan had zij nog geen begrip. Maar dat het moest, en dat God er haar toe geroepen had, en haar in die beslissende ure, als met eigen vinger haar levenstaak had aangewezen — dat stond van dat oogenblik bij haar vast. Zóó vast, dat zij dadelijk begon met de taal aan te leeren, die zij voor haar toekomstige levenstaak zou noodig hebben: het Poolsch. Gelukkig had zij een Poolsche kamenier, met wie zij tot dusver gemakshalve altijd Duitsch gesproken had. Maar nu begon zij in alle stilte en met grooten ijver Poolsche lessen van haar te nemen. De Poolsche woorden, 15 die ze leerde, schreef ze met Duitsche uitspraak op, tot ze een heele lijst had, die ze iederen dag herhaalde. Dat was de allereerste voorbereiding tot haar latere levenstaak. Toen de lente kwam, vertrok Eva met haar vader weer naar het mooie landgoed in Opper-Silezië. Daar aangekomen, op het terrein-zelf van haar nieuwe werkzaamheden, groeide de begeerte om baar Heiland in Zijn armen en ellendigen te dienen tot een hartstocht, die haar geheel overmeesterde. Maar hoe, o, hoe te beginnen? In geen enkel opzicht was zij voor zulken arbeid opgevoed. Want haar vader was niet alleen ongeloovig, maar ook zéér ouderwetsch en hooghartig-conservatief ia al zijn opvattingen. De Christelijke liefde, die zich op het voetspoor van Hem, die, de schare ziende, met innerlijke ontferming bewogen werd, over armen en ellendigen erbarmt, was hem ten eenenmale vreemd. Hij voelde zich met de zijnen torenhoog boven „het volk" verheven. En de afstand, die zijn gezin van „de schare" scheidde, werd zoo wijd en zoo streng mogelijk gehandhaafd. Dat „hoorde" zool Zijn kinderen mochten vrij wandelen en spelen in het prachtige park of op den mooien', ouden binnenhof van 't kasteel. Maar de toegang tot het dorp, waar „het volk" woonde, was hun ten strengste verboden. En juist naar die verboden wereld met al haar weedom, ging Eva's hart met brandende liefde uit.. 16 Zij had, als gevolg van haar opvoeding, weliswaar nooit iets van dien weedom gezien. Maar in die beslissende ure in Berlijn had zij gevoeld, dat er groote ellende in dat dorp geleden werd, ellende, die zij zou moeten, zou mogen lenigen. Wat te doen? Tóch het dorp binnengaan, was onmogelijk. Zij kon niet anders doen, dan het verbod van haar vader, die zéér streng was, eerbiedigen. Arme kleine Eva! Pogen wij ons den toestand van het jonge meisje in te denken. -Aan het geestelijk wonder, dat zij in Berlijn doorleefd had, geloofde niemand in haar omgeving. Men vond het dwaas, bespottelijk, verkeerd. Eva moest er zoo gauw mogelijk „weer van afgebracht worden." Haar vader, die in dezen moeilijken strijd haar raadsman en helper had moeten zijn, was haar tegenwerker, haar vijand. Het teere geloofs-plantje, dat als een wonder in haar ziel was opgeschoten, en dat zóóveel behoefte had aan warmen zonneschijn van aanmoedigende liefde, kreeg niet anders dan stormwind van tegenwerking en doorn-slag van bespotting. Daar stond zij — alleen, hulpeloos, miskend. Maar God verliet haar niet. Hij had haar geroepen, Hij was haar trouw. De liefde om Christus' wil voor de armen en ellendigen in het dorp bleef brandende in haar binnenste. Moeder Eva 2 \J En toch wilde zij haar vader gehoorzamen, en nier naar het dorp gaan. In dien moeilijken tweestrijd bedacht zij iets. Zij wist, dat, als om twaalf uur op den middag de groote klok van de slotkapel luidde, twaalf van de armste en oudste inwoners van het dorp den binnenhof mochten oversteken om naar de groote keuken van 't kasteel te gaan. Daar kregen zij dan een dikke soep, gemaakt van al de resten van de maaltijden van het groote huishouden. Daar moest zij heengaan! Dat mocht. Dat was niet „verboden." Toen de klok begon te luiden, sloop Eva met kloppend hart de groote holle gangen door, de breede trappen af, tot ze in de keuken kwam. En daar zaten ze, de stumperds, die ze zoo liefhad, en die ze, o, zoo gaarne helpen wilde: arme, oude weduwen; bedelaars in lompen; kreupelen; lammen ; verminkten; blinden; kinderen ook. En Eva keek ze allen aan met oogen, vochtig van liefde en medelijden, en sprak met ze, en deelde met eigen hand hun 't voedsel uit. En o, wat kregen ze haar lief, dat vriendelijke, voorname meisje, dat iederen dag weer afdaalde tot hun ellende, en hen scheen te begrijpen en te besluiten in haar hart. Eens kwam er een klein, bleek jongetje mee. Hij had bijna geen kleeren aan, en zag er zoo verwaarloosd en hongerig uit! Eva besloot kleeren voor hem te maken en hem te helpen. Ze sloot zich op in haar kamertje, nam een donkere tuinjurk uit de kast en begon er een jongenspak van te 18 maken. Kwam er iemand aan, dan ging 't naaiwerk gauw de kast in. Niemand van haar omgeving mocht het weten, 't Zou immers zeker en stellig „heel verkeerd" en „bespottelijk overdreven" gevonden worden? Het was moeilijk werk voor Eva's onervaren handjes. Maar het ongelukkig lot van haar jongetje gaf haar vindingrijkheid en volharding. En ze vorderde iederen dag. Bijna was het jongenspak af.... Toen kwam de ontdekking! Arme, kleine Eva! Niet alleen mocht ze geen armengoed meer maken van haar jurken, <— maar alles werd verboden. Ze mocht niet meer naar de keuken gaan, als de klok luidde. Ze mocht geen eten meer geven aan de hongerigen. Ze mocht niet meer zorgen voor dat arme, ongelukkige jongetje. Want ze had een andere, een hoogere roeping in 't leven, en mocht geen dingen meer doen, die volgens de opvatting van haar vader, ten eenenmale in strijd waren met den stand, waartoe zij hoorde, en met de opvoeding, die hij haar gegeven had. Nog eens: arme, kleine Eva! Vreeselijk was de straf, die haar van haar lievelingswerk beroofde. Vreeselijk de eenzaamheid, waarin zij de bittere smart van haar jonge leven moest dragen. Niemand in heel haar omgeving, die haar begreep. Noch haar nieuwe geloof, noch haar vurigen levenswensen, noch haar vreeselijk verdriet. Maar de Goede Herder verliet Zijn schaapje niet. Eva zou haar levenswensch vervuld zien, maar niet zoo- 19 als zij dacht, dat 't gaan zou. Niet op haar tijd, maar op Gods tijd. Niet langs den weg, dien zij meende te moeten gaan; maar langs den weg, dien God voor haar gekozen had. En dat was eerst: een weg van beproeving en lijden en loutering. Een weg van oefening in lijdzaamheid en geloofsvertrouwen. Een „reinigen der ranken." Drie jaren lang heeft Eva toen, in volstrekte eenzaamheid en algeheele afzondering van haar armen en ongelukkigen, dien moeilijken, maar o, zoo heilzamen weg moeten bewandelen. Zij klemde zich in haar ellende vast aan het Woord van God, las en bestudeerde het, en dronk de zoetheid in van al Gods heerlijke beloften voor Zijn kinderen. Van menschen verlaten, van werk beroofd, met geen andere geestelijke lectuur dan den Bijbel en een oer-ouden preekenbundel uit de 16e eeuw, leerde zij in die drie lange, donkere jaren gulden levenslessen, die haar, toen Gods tijd eindelijk gekomen was, en ze haar werk mocht beginnen, een overvloedige bron van zegeningen bleken te zijn. Na die drie zeer moeilijke jaren gebeurde er wederom plotseling iets, dat als een wonder was. God vermurwde het harde hart van Eva's vader, en hij gaf haar, geheel ongedacht en onverwacht, toestemming om in het dorp haar liefdewerk te beginnen. 'tWas Eva of zij droomde 1 Zij kon haar ooren nauwelijks geloovenl Na drie lange, bange jaren van vergeefsch verlangen en onafgebroken verdriet en gebed — plotseling de onuitsprekelijke vreugde van algeheele vervulling! 20 Ze kon haar vader niets antwoorden. Ze barstte uit in tranen. Tranen van overweldigende blijdschap, die haar dreigde te overmeesteren. Met een dankgebed in 't hart ging zij, zoo spoedig zij kon, het dorp in, bezocht de arme menschen, hoorde van hun nood en zag hun ellende. De zieken en zwakken moesten vóór alle dingen geholpen worden. Iederen morgen trok Eva nu het dorp in, een mand met geneesmiddelen in de eene hand, en een groote pan met melkpap in de andere hand. En overal waar zij kwam, was zij welkom en stal zij aller harten. Ze verzamelde ook een groep kinderen, om hun breilessen te geven. Een soort brei-schopltje in miniatuur. Sommige dier kinderen waren zóó arm, dat zij 's morgens naar school moesten gaan zonder ontbijt, om dan eerst 's middags om twaalf uur bij wijze van middagmaal hun portie dikke soep in de groote keuken van 't kasteel te gaan halen. Eva dacht, hoe heerlijk 't zijn zou, als ze dien kinderen — dertig waren 't er •— bij zich aan huis iederen morgen, vóór ze naar school gingen, een stevig ontbijt zou kunnen geven. Maar natuurlijk, daarvoor moest eerst vaders toestemming worden gevraagd. Tot Eva's blijdschap werd de toestemming verkregen, maar op twee voorwaarden. Ten eerste, dat zij dat ontbijt voor die kinderen van haar eigen geld zou betalen. En ten tweede, dat zij er heelemaal zelf voor zorgen zou. 21 Haar vader hield niet van liefdadigheid op andermans kosten, zei hij. Eva kreeg toen van haar vader — we spreken van een veertig jaar geleden — niet meer dan 50 Mark inkomen in de maand. En — hoe 't mogelijk is geweest, verklaart zij zelve later nooit te hebben kunnen begrijpen — van die 50 Mark in de maand bekostigde zij haar kleeren, bereidde zij het ontbijt voor die dertig kinderen, en wist bovendien nog genoeg over te houden voor de uitdeeling van geneesmiddelen, voedsel en kleeren aan de arme inwoners van 't dorp. Ze leerde ieder dubbeltje omkeeren voor ze 't uitgaf. Ze ging weer door een harde oefenschool, maar 'n beste was het! Om zes uur 's morgens kwamen de kinderen hun ontbijt halen. Dus moest Eva om vijf uur opstaan, om de melkpap bijtijds klaar te hebben. Bij de stallen van 't kasteel was een oude keuken, en daar mocht Eva haar dertigtal ontvangen. Het was in die oude keuken niets gezellig, donker en somber. Alleen een stallantaarn aan den muur gaf wat licht. Maar voor de arme, hongerige kinderen was die oude keuken een paradijs! Daar stonden ze op een rij, de jongens en de meisjes, op bloote voeten en in havelooze kleeren, rillend van kou in den vroegen herfstmorgen. Maar dat deed er alles niets toe! Want daar was heerlijke, warme pap voor ze, en bovenal, daar was hun lieve freule Eva, die voor hen zorgde. Vroolijk 22 rW» «V» O**™ ff^» T**V ff^ï ff^B «V» T»-D SVS S^i» ff**» O^TJG^Ï)C>^i)ff^»«V»0^» ging het toe in de oude stalkeuken, en de kinderen waren blij en gelukkig, vol grapjes en liefkoozingen, zooals Poolsche kinderen zijn. En o, wat smulden zij aan het heerlijke, warme ontbijt! Op een goeden morgen — 't ging al naar den winter toe en 't was bitter koud — ging eensklaps de deur van de stalkeuken open, en niemand minder dan Eva's vader in hoogsteigen persoon stapte binnen! Maar wat hij zag, ontdooide hem. Hij kon niet nalaten goedig te glimlachen tegen de vroolijke kinderschaar. Maar hij schrok van die naargeestige, ongeriefelijke, slechtverlichte stalkeuken, en stelde dadelijk voor, dat de kinderen voortaan zouden komen ontbijten in de mooie, groote keuken van 't kasteel. Wederom een zorg van Eva's liefhebbend hart afgewenteld. God leerde haar maar stil te zijn, en rustig door te werken, doende wat haar hand vond om te doen, en van stap tot stap Hem te volgen, die haar — o! dat wist ze zoo zeker — vóórging op haar levensweg. Dankbaar voor wat ze tot dusver verkregen had, was zij zeker. Maar voldaan? Neen, voldaan niet! Nog lange niet! Want ze stond nog pas aan 't begin van den weg. Wat ze-nu deed, was nog maar stukwerk. Ze brandde van verlangen, zich geheel aan haar taak te kunnen toewijden, haar geheele leven neer te leggen op Gods altaar, en een Tehuis te openen, waar zij als een moeder al haar tijd en gaven en krachten zou kunnen 23 **"***"*"""" »n.»-»-,.——, ~-r geven voor de armen en ellendigen, die haar Heiland ook haar in Zijn plaats had nagelaten. Maar haar vader, die vond, dat hij feitelijk al veel te veel had toegegeven, wilde daar natuurlijk niets van hooren. Zijn kind hoorde bij hèm, in 't kasteel, en wat hij haar toestond te doen, was waarlijk al meer dan mooi! En wederom moest Eva's vurig hart jaren lang leeren wachten, geduldig wachten; en bidden aanhoudend, ernstig bidden.... Nooit heeft Eva het Kerstfeest van 1888 kunnen vergeten. Als andere jaren stond in de hooge, oude, gothische zaal van 't kasteel de groote sparreboom te branden met honderden zacht-flikkerende kaarslichtjes. Ouder gewoonte werden de leden van het gezin beurtelings naar hun plaats gebracht, waar de geschenken voor hen gereed lagen. Voor Eva lag niets anders klaar dan een groot vel papier — en daarop geteekend de schets en de plattegrond van een huis.... Eva begreep niets — dorst niet te vragen keek beurtelings naar het papier en naar haar vader Hij het haar niet lang in de onzekerheid. — Een huis, voor je arme menschen, mijn kind! Dat was dan de eindelijke verhooring van haar gebed. En nog zooveel heerlijker dan zij had durven hopen. En toch viel er onmiddellijk een schaduw over haar groote, nieuwe geluk. 24 Haar vader toonde haar heel vriendelijk op den plattegrond de verschillende kamers van het toekomstige Kinderhuis, en wees haar toen de mooiste kamer aan met uitgebouwde vensters. Die kamer zal je zitkamer zijn, Eva. En in dit kleine kamertje er naast kan je dan slapen, als wij eens niet thuis zijn. Want natuurlijk moet je in het kasteel büjven slapen, en mag je alleen maar overdag in dat armenhuis zijn, om toezicht te houden als een soort opzichteres. Een soort opzichteres I — Het woord zonk als een steen in Eva's hart. Neen, dat was niet, wat zij verlangde. Dat was niet Gods gedachte voor Zijn kind. Neen, geen „soort opzichteres," maar een dienares, een zuster, een moeder te zijn van de armen en ongelukkigen en veriatenen, een moeder, die al hun hef en leed deelde bij dag en bij nacht, dat was haar zielsverlangen, haar heerlijk droombeeld voor de toekomst.... Maar wederom stuitte zij op den onvermurwbaren wil van haar vader. Alle dingen zijn mogelijk bij God. Met deze woorden troostte zij haar hopend hart. Was haar leven tot dusver niet één verwezenlijking van die wonderheerlijke woorden geweest? En wederom wierp zij al haar bekommernissen op Hem, vast vertrouwend, dat Hij voor haar zorgen zou. Hij was de Machtige, die opnieuw haars vaders hart kon ombuigen. En wederom moest Eva leeren stil te zijn en te wachten op Gods tijd. 25 Toen de metselaars en timmerlieden hun werk begonnen om het huis te bouwen, brak er een vreeselijke epidemie van roodvonk en dyphterie uit. In ieder huis, in bijna iedere kamer lagen zieke en stervende kinderen. Er was niemand dan alleen de jeugdige, onervaren Eva om te helpen, en te verplegen, en te troosten. De jonge dokter — de eerste, die zich in 't dorp had gevestigd — verliet zijn post met vrouw en kind en kwam niet meer terug. Niet meer dan eenmaal in de week kwam een dokter uit de dichtstbij gelegen stad om raad en voorschrift te geven. Hij had geen tijd, om de zieke en stervende kinderen allen te bezoeken. Hij sprak alleen tot de moeders en tot Eva en schreef de gevallen op. „Doe wat ge kunt," zei hij tot Eva. En Eva deed wat zij kon. Zij was op de been van den vroegen morgen tot den laten avond. En 's nachts, als ieder sliep, zat zij alleen öp in het groote, donkere kasteel met zijn torens en portalen. Gebogen onder al de zorgen, die haar bezwaarden, naaide zij hard aan doodshemden voor de zeventig kinderen, die achtereenvolgens stierven. Meer dan tweehonderd kinderen verpleegde zij in dien vreeselijken tijd in twee dorpen met geen andere hulp dan die van een trouw, goed meisje, dat zij vroeger eens verpleegd had. Nooit heeft Eva vergeten, wat dat lieve, flinke meisje voor haar in die maanden van zorg en moeite geweest is. Meer dan eens, als de twee jonge vrouwen doodop na 26 volbrachte zware dagtaak huiswaarts wandelden, hield het meisje, dat zeer sterk was, Eva in haar armen, opdat zij zou kunnen slapen, terwijl zij voorthepen. Eindelijk, toen met hevige regens de herfstdagen begonnen te korten, nam de epidemie af. Maar Eva'» kracht was ten einde. Gebroken naar lichaam en ziel, moest zij een geheel jaar rust nemen, en de plaats harer inwoning en haar geliefd arbeidsveld verlaten. Een donker en moeilijk jaar voor Eva. In plaats van haar nieuwe huis te zien bouwen en het met duizend heerlijke plannen voor de toekomst te betrekken, moest zij alles opgeven en verlaten, en in smartelijke eenzaamheid wachten, wederom wachten.... Maar God verliet haar ook nu niet. Hij leidde haar door diepe wateren, om haar des te beter voor te bereiden voor het werk, dat Hij voor haar bereid had. Toen de dag naderde, dat het huis voltooid zou zjjn en ingewijd zou worden, trokken de nevelen van Eva's leven op. Zij werd genezen verklaard. De oude levenslust en werkkracht keerden weer. Haar Godsvertrouwen was niet beschaamd. Met een jeugd vernieuwd als een arendsjeugd, keerde zij terug, om de inwijding van het nieuwe huis bij te wonen. Friedensort, Vrede-Oord, noemde zij het. Haar hart vloeide over van dankbaarheid en levensgeluk. — Ik had het gevoel, schrijft zij zelve, op deze dagen terugziend, of het mijn trouwdag was. En met de bujd- 27 schap van een bruid maakte ik alles voor het nieuwe huis gereed. — En toen de groote dag eindelijk aanbrak, knielde zij in het kleine kerkje, dat bij het Huis hoorde en waar al de armen vereenigd waren, voor het altaar ') neder, en geheel in 't wit gekleed werd zij volgens haar eigen verlangen plechtig gewijd tot Moeder van het Huis, een dienaresse der armen om Jezus' wille. En toen werd in de grootste kamer van 't Huis een feestmaaltijd gegeven. Ongeveer honderd arme mannen en vrouwen waren uitgenoodigd er aan deel te nemen. De blijdschap straalde van aller gelaat. Toen de maaltijd ten einde was, stond een der oudsten op en zeide uit aller naam, dat zij hun weldoenster voortaan niet meer „Freule," maar „Moeder" zouden noemen. (Eigenlijk „Moedertje." met den aardigen Poolschen verkleiningsuitgang.) Eva's hart juichte van vreugde. Nu had God haar bijna alles geschonken, waar zij zoovele jaren naar verlangd, voor gewerkt, om gebeden had. En toch — nog één enkele wensch was onvervuld — nog één enkel gebed was niet verhoord Toen na al deze dingen Eva den leeftijd van 24 jaar bereikt had, nam haar vader haar bij zich in zijn kamer, en deelde haar mede, dat ze nu recht had, om bezit te nemen van haar moeders erfenis. ') In Luthersche kerken staat nog een altaar. 28 Het was iets, waar Eva nooit over had nagedacht. Haar vader, hoewel een zéér vermogend man, oordeelde, dat eenvoud en zuinigheid tót de beste elementen eener goede opvoeding behoorden. En — volgens de gewoonte dier dagen — had hij nooit met zijn kinderen over geldzaken gesproken. Dat was vaders geheim, waar zij niets mee te maken hadden. En nu, plotseling, te hooren dat zij schatrijk was! Zij schrok er van, als van iets vreeselijks! Ze kon, als altijd in oogenblikken van overweldigende aandoening, niets zeggen. Met gebogen hoofd stond zij een wijle voor haar vader. En toen vluchtte zij naar haar dierbaar Vrede-Oord, en ging naar de kleine kerkzaak waar zij zoo dikwijls een toevlucht had gevonden, als groote vreugde of groote smart haar dreigde te overweldigen. En daar, in de eenzaamheid, knielde zij neer. Rijk! Rijk! Schatrijk! — Het klonk haar als een booze droom. Een woord van onheilspellenden klank, dat scheiding maakte tusschen haar en haar Heiland, die om onzentwille arm was geworden, en die geen plaats had, om Zijn hoofd neer te leggen. Zij behoorde van nu aan immers tot de „rijken der aarde" en was buitengesloten van de innige gemeenschap met Hem, dien zij tot nu in zoo heerlijke armoede had mogen dienen.... Een hevige strijd woedde in haar binnenste. En toen vluchtte zij tot Hem, die altijd haar éénige Toevlucht was geweest. Hij was machtig haar te verlossen van het gevaar en den vloek des rijkdoms. Hij kon haar 29 schatten van haar aannemen en voor haar bewaren en gebruiken zooals Hij 'tgoed zou vinden. Zij had immers een liefdevollen en machtigen Heiland, en behoefde immers den last van haar rijkdom niet zelf te dragen? Zij kon immers alles aan Hem geven, en dan zou zij Zijn rentmeesteresse zijn, en Hij zou haar leeren. Zijn goederen zoo goed mogelijk te beheeren en te gebruiken, en al die schatten nooit te beschouwen als iets, dat haar toebehoorde en waarmee zij kon doen, wat zij wilde.... Toen bedaarde de storm in haar binnenste, en de vrede Gods vervulde wederom haar hart. De duivel was er niet in geslaagd, haar te berooven van het groote voorrecht, om arm te zijn met de armen om Jezus' wille. Gedurende vele jaren was de rente van Eva's kapitaal voldoende, om Vrede-Oord te onderhouden. Maar toen er steeds meer Tehuizen verrezen en honderden armen en ellendigen moesten worden gevoed en gekleed, kwam het oogenblik, dat haar geloof en haar vertrouwen op God een nóg hooger vlucht moesten nemen. God leidde Eva en haar zusterschaar stap voor stap. Als een.antwoord op haar gebed, nam het eerste comité zijn ontslag, en was Eva vrij, om enkele leden te kiezen, die bereid waren de gezegende verantwoordelijkheid des geloofs voor de verdere uitbreiding van het werk te aanvaarden. Vlak voor dezen tijd hadden de zusters van Vrede-Oord een bijzonderen geestelijken zegen ontvangen door middel van den réveil in Wales en de Ketwkk Convention van 1905. 30 En ook in Vrede-Oord greep een heerlijke geestelijke opwekking plaats, en begon het werk te bloeien als een roos. De inwijding van het nieuwe groote Zusterhuis ZionsStille was een bijzondere openbaring van werkingen des Geestes. — Nooit en nergens, schrijft Eva, ben ik getuige geweest van zulk een gemeenschap des Heiligen Geestes in zulk een groote vergadering. Het was een genade-gave om nooit te vergeten, en terzelfder tijd het begin van een onverwachte, nieuwe ontwikkeling van onzen arbeid. Gedurende de laatste vijftien jaren hadden niet meer dan vijftig zusters zich aangemeld. Maar nu behaagde het God op wonderüjke wijze in vervulling te brengen den Apostolischen zegen van 1 Thess. 3 vs. 12, die in groote letters op den muur van het nieuwe Zusterhuis Zions-Stille stond geschilderd: De Heere vermeerdere u, en make u overvloedig in de liefde jegens elkander en jegens allen, gelijk wij ook zijn jegens u. Want de toeneming van het aantal zusters was verwonderlijk, te meer, daar geen oproep, in welken vorm dan ook, gedaan was, en Vrede-Oord toen nog geen tijdschrift bezat, om de buitenwereld van zijn arbeid op de hoogte te brengen. In dat ééne jaar meldden zich meer dan twintig nieuwe zusters aan, en van jaar tot jaar groeide haar aantal zóó, dat er thans meer dan 500 onder leiding van Moeder Eva arbeiden in den dienst van haar Heiland. 31 - Daar wij leefden en arbeidden als onder een open hemel, zegt Eva, op dezen gezegenden tijd terugziend, viel het ons niet moeilijk op Gods beloften te vertrouwen, niet alleen voor den geestelijken, maar ook voor den stoffelijken nood van ons werk. Treffend waren meer dan eens de gebedsverhooringen. En toen leidde God Zijn kind. na deze zonnige hoogten. • weer door een diep dal van berooving en beproeving en zwakheid. Onze volkomen afhankelijkheid van God leeren wij toch maar alleen in de diepte der vernedering, als we 'tweer voelen en ervaren, dat wij niets zijn en niets hebben, en dat Hij het is. Hij alleen, die in ons werken moet beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen. Want alleen zóó. in dat diepe gevoel onzer onwaardigheid en hulpbehoevendheid, leeren we al onze hulp en kracht alléén van Hem te verwachten. Alleen zóó kunnen we instrumenten zijn, die Hij gebruiken wil. Na een jaar afwezigheid tot het werk teruggekeerd, bevond Eva. dat de uitgaven de inkomsten hadden overtroffen, en dat er een tekort was van 11.000 Mark. Dat was het dal der vernedering en der verootmoediging! Eva vond enkelen bereid, om met haar te bidden, dat het God behagen mocht, haar die som te doen toekomen voor het eind van Juni, zoodat zij met nieuwen geloofsmoed op den eersten Juli het werk zouden kunnen voortzetten. Er moesten nog maar zes weken verloopen tusschen den dag, dat dat besluit biddend genomen werd en den eersten Juli! En niemand had eenig idee, waar 'tgeld vandaan zou 32 moeten komen! Bijna nooit ontving Eva giften; integendeel, de heele wereld scheen geld en hulp van Vrede-Oord te verwachten .... Maar God hoorde op de stem harer smeekingen. Iemand, die noch van het gebed noch van den nood iets afwist, zond tegen het einde van Juni 16.000 Mark. Het geld kwam juist bijtijds om al de rekeningen op 30 Juni te betalen. En toen de laatste rekening betaald was, kwam zuster Carolina, de penningmeesteresse, 's avonds laat in moeder Eva's kamer, om met haar tranen van vreugde en dankbaarheid te weenen. Dit gebeurde in 1908. Sinds dien tijd is er door Gods genade nooit meer een tekort in de kas van Vrede-Oord geweest. Het liefdewerk en de Tehuizen van Vrede-Oord zijn gegroeid en hebben zich ontwikkeld op ongeveer gelijke wijze als het liefdewerk en de Tehuizen van Zetten. Begonnen met één Tehuis, waar allerlei soort ellendigen te zamen werden opgenomen, leerde de ervaring en drong de uitbreiding van het werk dra tot splitsing van den arbeid en het groepsgewijze onderdak brengen van verschillende soorten ongelukkigen. Zoo ging het in Zetten, zoo ging het ook in Vrede-Oord. In twintig jaren tijds groeiden rond het eerste VredeOord, dat Eva als Kerstgeschenk van haar vader had gekregen, niet minder dan 24 huizen en huisjes, met een kerk in 't midden. Moeder Eva 3 33 Eva was schatrijk en ze wist geen betere geldbelegging te bedenken, dan al haar schatten ten offer te leggen op het altaar der Christelijke barmhartigheid. De 24 huizen en huisjes bergen kinderen van eenige dagen tot zestien jaar oud, stokoude vrouwtjes, kreupelen, doofstommen, blinden, verlamden, allerlei zieken, daklooze landloopers, rustbehoevende gasten en een groote schare zusters, helpsters en mede-arbeiders. Mevrouw Biberauer vertelde mij, dat Moeder Eva een zeer begaafde vrouw is. eine Künstler-Seele, — ze maakt verzen, schildert en heeft een bijzondere gave om te schrijven en in 't publiek te spreken. Deze begaafdheid blijkt m. i. ook uit de mooie, meest alle aan de Schrift ontleende namen der Tehuizen. Zoo heet het tweede huis. dat voor kinderen gebouwd werd: Schwalbennest - Zwaluwennest. Naar Psalmen 84:4: Zélfs vindt de zwaluw een nest voor zich, waar zij hare jongskens legt. En de kinderen, die daar opgenomen worden, heeten nooit anders dan: die Schwalben. Zoo is er een Tehuis, dat Binsenkorb, „het biezen kistje" heet. „Deze naam werd gekozen," schrijft Eva, „omdat de kindertjes, die hier opgenomen worden, alle uit groote ellende gered zijn, en uit den vloed des verderfs zijn opgenomen, zooals eens Mozes in het biezen kistje." Op den muur der huiskamer ziet men een afbeelding van den kleinen Mozes in zijn biezen kistje liggend, terwijl Mirjam naar hulp voor haar kleine broertje uitziet. 34 Tot drie jaar oud blijven de dikwijls o, zoo treurig verwaarloosde kindertjes hier. Dan verhuizen ze naar „de Speelschool," dan naar „'t Zwaluwennest." Vrede-Oord doet ze bij 't opgroeien telkens verhuizen, maar blijft voor hun opvoeding zorgen, tot ze in staat zijn, meestal gered naar ziel en lichaam beide, hun taak in de maatschappij te aanvaarden. Een ander huis (leerschool voor proefzusters) heet Taubenschlag, ') en aan den groenen wand prijken in groote, witte letters de woorden uit Gen. 8:9: Maar de duif vond geene rust voor het hol van haren voet: zoo keerde zij weder tot hem in de ark. Zoo is er een Sonnenland voor zieke kindertjes, en een Gnadenspforte (genadepoort) voor vrouwen en meisjes, die Gods zevende gebod overtreden hebben. ZionsStiüe heet het Zusterhuis. Heel aardig zegt Moeder Eva: „Onze meubelmaker heeft dien naam op zijn manier begrepen en schreef boven de rekening „Zieh-unsstille." De oude man heeft, zonder het te weten, een diepe waarheid uitgesproken en ons een gebed in 't hart gelegd, een gebed, dat wij niet meer vergeten zullen. Is het niet het doel van den opvoedingsarbeid van onzen grooten God, ons tot stilte op te voeden?" Telkens treft mij in Ein Friedengrusz. — een mooi stukje autobiografie van Moeder Eva, waaraan ik eenige der bovenstaande gegevens ontleend heb — de nadruk, dien zij legt op het stille zijn, stille volgen; de waarde, die zij hecht *) Duiventil; eigenlijk plaats, waar men duiven vangt. 35 •virtwfiwDivB .-vïavasvüfwa .^ssvta^rtsvi avinnsv9Qv39^«vl aan het inkeeren tot onszelf, om God in de eenzaamheid van de gesloten binnenkamer te ontmoeten. Bijzonder mooi vond ik b.v.: „Zulke stille menschen moeten wij worden, die God gebruiken kan, omdat zij Zijn wenken verstaan en Zijn stem hooren. Mochten wij allen door de tucht des Heiligen Geestes daartoe rijpen. In stilte ligt kracht, de kracht der rust. Wie de onrustige menschen in deze onrustige wereld helpen en dienen wil, die moet stil geworden zijn en de rust van God in 't hart dragen. Anders is de dienst vergeefsch. Wij hebben zusters noodig, die stil geworden zijn in den dienst van Jezus, of wier begeerte het is, stil te worden, opdat Hij ze gebruiken en zenden wil, zooals en waarheen Hij wil." Gottes Führung fordert Stille; wo der Fusz noch selber rauscht, wird des ewgen Vaters Wille mit der eignen Wahl vertauscht. ') In de organisatie van den arbeid van Vrede-Oord heeft de stilte dan ook haar eigen plaats en heilige reden van bestaan. Heerlijke gedachte! Hoeveel arbeid zou beter gaan, als wie werkt toch eindelijk eens begrijpen wilde, dat wie altijd maar „werkt," zijn werk schade doet. En dat de stille ure in de binnenkameren, in gebed en in Gods gemeenschap *) Gods leiding eischt stilte; als de voeten zich zoo druk bewegen, wordt de heilige wil des Vaders met de eigen keuze verwisseld. 36 doorgebracht, den op deze wijze geheiligden arbeid ten zegen is. Moeder Eva weet het. En daarom heeft iedere zuster of andere arbeidster een „stil uur," terwijl een ander haar werk overneemt; een „stil uur," waarin zij rustig met haar Bijbel de leege kerk kan binnengaan, om ongestoord haar God te ontmoeten. In haar dagboek bidt Moeder Eva om heiliging der „stille uren." „Heere, heilig de stille uren achter de gesloten deur in de binnenkameren, en maak ze tot krachtbronnen voor ons leven! Laat daar in de stilte en in de verborgenheid gebeden en ontvangen worden, wat op Uw tijd openbaar zal worden!"' En niet minder treft mij de blijdschap, waarmee Moeder Eva over haar werk en haar mede-arbeidsters schrijft. Op een der zonnige ziekenzalen staat met groote letters Paul Gerhardts vers: Die Sonne, die mir lachet, ist mein Herr Jesus Christ, und was mich singen machet, ist was im Himmel ist. ') Die heilige vreugde om haar werk breekt dikwijls als een jubel door in de korte aanteekeningen van een dagboek, dat zij een tijdlang wist te houden. ') De zonne, die mij toelacht is mijn Heere Jezus Christus, en wat mij doet zingen, is, wat in den hemel is. 37 30 Dcc. 1908 De vreugde, te mogen helpen, is dikwijls zoo overweldigend groot! 9 Jan. 1910 Hoe rijk is het leven, hoe zalig de dienst! Ja, het is een vreugde, in dienst van den Heiland te staan!... Een vreugde, die geen tong beschrijft, een vreugde, die eeuwig blijft! 16 Jan. 1910 Welk een rijke, heerlijke Zondag! O. voor hoeveel hebben wij te danken! Welk een vreugde, in dienst van den Heiland te staan! En na een Kerstfeestviering: „Hoe zal ik danken! De kinderen, de zusters, het gezang, de liefde, de vrede, het innige geluk, dat de heele ruimte vervulde, — alles ontvangen en gegeven in en met het Kindeke in de kribbe, in wien de Vader ons alles gegeven heeft! Ja, zulke feesten zijn heerlijk! Zoo weinig van de aarde daarin en zooveel van den hemel. Mochten wij altijd zóó feest kunnen vieren, dat alles naar lichaam en ziel beide lof en aanbidding wordt! Iedere druk weggenomen, iedere spanning opgelost, één zalige harmonie, die uitjubelt in den grooten lofzang der Engelen: Eere zij God in den hooge! Vrede op aarde en in de menschen een welbehagen!" Over de moeilijkheden van haar werk schrijft ze niet. Alleen over den zegen. En telkens komt, vooral in haar intiem dagboek, de wensch naar voren, om toch zelve met al haar eigen wenschen en begeeren meer en meer op den achtergrond te treden, en meer en meer een gewillig en bruikbaar instrument te worden in de hand van haar Heiland. 38 Wat mij óók treft in Moeder Eva's geschriften, is haar groote liefde voor en haar goede kijk op kinderen. Wat schrijft ze met teere, warme liefde over de verwaarloosde stumpertjes, die zij in den naam van haar Heiland opneemt. Hoe jubelt ze over hun aanhankelijkheid, hun dankbaarheid, hun opbloeien naar lichaam en ziel beide. Als Moeder Eva over baar kinderen schrijft, dan wordt ze bepaald welsprekend. Hoe aardig is dat b.v. opgemerkt: „Wij onderscheiden tusschen ja-kinderen, neen-kinderen, en waarom-kinderen. Het is zoo karakteristiek, welk woord men 't meest van ze hoort." •— (Ja, die onderscheiding zou ik onder groote menschen ook wel kunnen maken....) De kinderen leeren iederen avond een Bijbeltekst, om die den volgenden morgen bij de godsdienstoefening op te zeggen. „Zoo leeren ze in den loop van-'t jaar een schat van Schriftwoorden, die Gods Geest nog in latere tijden levend en vruchtbaar kan maken." Hoe waar is dit! O, de schat van vroeggeleerde teksten en psalmverzen en geesteÜjke liederen, die we altijd met ons en te onzer beschikking hebben, ook in 't donker van den nacht, ook op 't ziekbed, ook als we geen Bijbel bij ons hebben. Dan kan uit Bijbel en lied een geheele wolk van getuigen tot ons komen en ons sterken door heiligen troost en wonderbare kracht. Met haar warm, diep gevoel, met haar kunstenaarsaanleg, 39 met haar teeder, medelijdend hart, moest Zuster Eva wel van kinderen houden, en wat meer zegt, hen begrijpen. Mevrouw Biberauer — die haar tweemaal als gast in Bethesda ontving en haar in Vrede-Oord bezocht — vertelde mij van den wonderen invloed, dien Zuster Eva op anderen uitoefent. Haar fijn gelaat en indrukwekkende verschijning vergeet men nooit weer. Zij heeft iets tengers, iets lijdends. Bij het volbrengen harer schier bovenmenschelijke levenstaak heeft zij zich meer dan eens overwerkt. En nu haar levensavond nadert, heeft zij een hartlijden, dat haar noopt om zich wat meer te ontzien. Een schier bovenmenschelijke levenstaak Al de huizen van Vrede-Oord zoo vol als maar mogelijk is met allerlei ongelukkigen, groot en klein: kinderen, zuigelingen, die in manden en kuipen slapen bij gebrek aan bedjes: geen plaats meer om nieuwe huizen te bouwen (er stonden er al vier-en-twintig bij elkaar) en geen geld in voorraad, levende uit het geloof van dag tot dag Zoo waren de omstandigheden, toen haar Hemelsche Vader Moeder Eva in zeer bijzonderen zin den nood van verwaarloosde kinderen op het hart bond. Tusschen Kerstfeest en Nieuwjaar 1910 voelde zij deze roeping zóó sterk, dat het nieuwe geluk haar dreigde te overweldigen. Zq riep voortdurend tot God. en als in een visioen kwam het antwoord: „Tehuizen voor de onbehuisden P' Toen wist z$. dat God het nieuwe werk in Zijn eigen hand zou nemen en was tevreden. Verscheidene zusters beloofden haar, er óók een gebedszaak van te zullen maken. m En Eva zelve voelde plotseling in haar hart een vers weerklinken, dat zij opschreef en drukken Üet en dat God gebruikte om in de volgende maanden het nieuwe denkbeeld ingang te doen vinden in de harten Zijner kinderen in Duitschland. Toen, zooals Eva 't noemt, „*t Goddelijk bevel kwam, om een Tehuis voor Onbehuisden te openen," waren haar handen geheel ledig. Zij bezat niets, wat zij baar eigendom kon noemen. En Vrede-Oord kon niets missen. Eva had niets om dat nieuwe werk te beginnen dan God, bij Wien geen ding onmogelijk is, en Zijn beloften, die nimmer falen. En met dat „bezit" sloeg zij de hand aan den ploeg.... Het begin was, dat zij vijf Mark op haar tafel vond, om het kinderwerk uit te breiden. Dat was het „kapitaal" om mee te beginnen! Eva zag niet op het luttele bedrag, maar zij nam het dankbaar aan uit Gods hand als de eerste verhooring van haar gebed. Zij stond op, nam de vijf Mark van haar tafel, en legde die op een stoel. Toen knielde zij neder voor dien stoel, en in haar dankgebed offerde zij de kleine gave aan haar Heer en Zaligmaker, en pleitte op Zijn eigen wonder, toen Hij vijf brooden zoo vermenigvuldigde, dat Hij er 5000 mannen en vrouwen en kinderen mee kon voeden, en smeekte Hem de vijf Marken honderdduizend maal te vermenigvuldigen. Zij voelde, dat Hij haar offer aannam en haar gebed 41 verhoorde, en zij was gerustgesteld. Nu zou Hij verder voor Zijn eigen werk zorgen. En wederom werd haar vertrouwen niet beschaamd. Wederom stroomden de giften in. Het duurde niet lang, of zij had eenige duizenden Marken voor het nieuwe werk in kas. Kort daarop logeerde Eva bij haar getrouwde zuster in Oost-Pruisen en las met groote belangstelling het leven van Dr. Barnardo. Toegekomen aan het verhaal, hoe Dr. Barnardo zijn Babies' Castle kreeg, zei zij eensklaps tot haar zuster: Zou God zoo iets nu nóg niet kunnen doen, en ook ons zulk een huis geven? — Waarom niet? was het antwoord. Laten wij er God nu dadelijk om vragen. Samen knielden de zusters neer in innig smeekgebed, of God, die alle harten kon neigen, iemand wilde bewegen, een huis voor arme kinderen af te staan. En zie, vier weken later kreeg Zuster Eva van een geheel onbekend persoon een mooi groot landhuis, met heerlijke omgeving en voortreffelijk gelegen, juist in de buurt van Breslau, waar Zuster Eva van den beginne aan gevoeld had, dat het Tehuis voor de onbehuisden zou moeten zijn. Op 6 Juni 1910 kwamen de eerste dertig kinderen aanzetten. „Het was weer een dag van zonneschijn en zegen, toen het huis voor het nieuwe doel werd ingewijd. Gods tegenwoordigheid was duidelijk voelbaar, en wij wisten het, dat God dit Huis, Hem gewijd, ook had aangenomen." 42 Ongeveer duizend Mark werd geschonken, om 't werk te beginnen. Het andere geld werd besteed voor de meubileering. Weldra kwam de dag, dat de laatste stuiver was uitgegeven. „Maar dat was óók de dag, dat we het duidelijk ervoeren, dat God weet, wat Zijn kinderen noodig hebben, en toen, en duizenden malen later, kwam juist de noodige som in, zoodat eigenlijk iedere nieuwe nood opkwam als een nieuwe aanleiding voor nieuwe wonderlijke hulp en uitredding," schrijft Zuster Eva in haar dagboek. En in de jaren, die sinds verloopen zijn, heeft Moeder Eva van allerlei menschen en op allerlei plaatsen „Tehuizen voor Onbehuisden" ten geschenke gekregen. Na het eerste Tehuis: Warteberg, waar in vroeger eeuwen de Heilige Heding, Hertogin van Silezië, haar nonnen ontving, zijn meer dan veertig Tehuizen voor Onbehuisden in vele plaatsen van Duitschland en zelfs van Polen kunnen geopend worden. Kleine huisjes, groote huizen, buitenplaatsen en kasteelen, alle soorten van gebouwen zijn er onder. Sommige belast met hypotheek, andere tegen een lage huur, en drie en twintig huizen met omgeving voor immer afgestaan aan de Tehuizen voor Onbehuisden. Meer dan twee duizend kinderen zijn in deze heerlijke huizen opgenomen. Verscheidene hunner zijn nu al volwassen, verdienen hun eigen brood en blijven steeds liefdevolle briefwisseling onderhouden met de „Moeders" van hun Tehuizen. 43 Hoe verschillend ook het uiterlijk voorkomen van de Tehuizen moge zijn, in één opzicht zijn ze alle gelijk: ieder Tehuis is een Huis van vreugde, liefde, vrede en gebed. De kinderen zijn opgewekt en vroolijk, en, hoe ellendig zij er ook aan toe waren, toen zij in 't Tehuis werden opgenomen, — al heel spoedig komen ze bij naar ziel en lichaam. En hun gevoelige kinderharten, die zulk een behoefte hebben aan liefde en warmte, zijn o! zoo dankbaar, niet alleen een eigen „Moeder" te hebben, maar ook broertjes en zusjes van allerlei leeftijd, die met hen het zoete geluk van een wei-verzorgde, onbezorgde jeugd deelen. De kinderen hebben in de Tehuizen zooveel mogelijk gezins-leven. De Zuster, die aan 't hoofd staat, en „Moedertje" genoemd wordt, is te vergelijken met een weduwe, die vijftien kinderen te verzorgen heeft. De kleintjes moeten verzorgd worden, den grooteren jongens en meisjes geeft zij onderricht in geestelijke en praktische zaken; ze gaat met hen in 'tbosch om hout te zoeken; ze werkt met hen in den tuin en op 'tland; ze houdt het huis netjes, maakt de maaltijden en de lange winteravonden zoo gezellig als zij maar kan; en, lest best, ze bidt voor haar kinderen en poogt ze tot Christus te leiden. Op haar schouders rust de algeheele verantwoordelijkheid voor haar Huis, haar geloof moet op» recht en onvoorwaardelijk zijn. Haar gebeden, vereenigd met de gebeden der kinderen, openen de hemelen, waaruit iederen dag nieuwe gaven van dagelijksch brood en geesteMjke zegeningen nederdalen. Zij heeft geen bestuur boven zich, zij staat alleen tegenover God en haar Moederhuis in 44 Vrede-Oord, waar al de vreugde en droefheid van al de Tehuizen in raad en daad, bovenal in gebed en dankzegging, dagelijks weerklank vinden. Ieder „Moedertje" heeft, om haar te helpen, een jongere zuster, die „Tante" genoemd wordt, en nog een hulp. In de groote huizen wonen verscheidene „gezinnen" bijeen; doch zooveel als maar eenigszins kan, wordt het gewone, gezellige gezinsleven gehandhaafd. Bijna ieder „gezin" heeft haar kleintje, de lieveling en de vreugde van al de anderen. „Moedertje heeft altijd het wiegekindje bij zich op haar slaapkamertje, en alleen God weet, hoeveel malen zij moet opstaan om naar haar kleintje te kijken, en hoeveel nachten zij soms waken moet aan het ziekbed van een harer hevelingen. „Natuurlijk eet zij met hen mee aan dezelfde tafel, en o, hoe dikwijls geeft ze al wat ze in haar beurs heeft, als de kas leeg is, en 'teen of ander „zoo broodnoodig" is. Maar haar Vader in de hemelen, die in 't verborgen ziet, ziet ook dit, en Hij zal Zijn kind, dat op Hem vertrouwt, nooit beschaamd maken." Al de jaren, dat Vrede-Oord bestaat,' en al de jaren, dat de Tehuizen voor Onbehuisden bestaan, hebben die heerlijke waarheid telkens weer bevestigd. Zelfs de vreeselijke jaren van oorlog, revolutie en hongersnood hebben die heilige ervaring slechts versterkt en verdiept. Vrede-Oord is door donkere diepten gegaan, beproevingen zijn het niet gespaard, meer dan eens is het water tot aan de lippen gekomen -— maar altijd is op 't goede oogenblik 45 de hulpe van Boven gekomen; „en" — zegt Moeder Eva zelf — „misschien zijn er weinig plaatsen op aarde, waar zoo overvloedig stof is tot blijdschap en dankbaarheid als in Vrede-Oord en de Tehuizen voor Onbehuisden." „Gloria in excelsis Deo!" Toen ik het bovenstaande geschreven had, trof mij een bericht in onze Christelijke bladen over een Biddag, die op 7 December 1923 door Engelsche Christenen in St. Paul's Cathedraal voor Duitschland was gehouden. Welk een blijmare na zooveel haat en minachting en verdachtmaking, ook nog na den „vrede" van Versailles, dat Engelsche Christenen zich in een hunner hoofdkerken in Londen vereenigen om te bidden voor .... Duitschland. Maar wat mij nog 't meeste trof — en daarom vermeld ik het hier — was dat, op dien bidstond, Mr. J. C. Williams van Eccleston Conference Hall sprak over het leven en den arbeid van Moeder Eva. Hij vertelde, hoe hij zelf in Polen de Tehuizen van Moeder Eva bezocht had, en ooggetuige was geweest van haar heerlijk werk en dat harer medearbeidsters. Ruim 2000 verwaarloosde- en weeskinderen worden in allerlei plaatsen van Duitschland gevoed en gekleed en in aanraking met het Evangelie gebracht. En ruim 500 meisjes en vrouwen helpen Moeder Eva in haar arbeid. „Ik geloof niet," zei de begaafde spreker — die zoo vriendelijk was mij op mijn verzoek zijn rede toe te zenden — 46 „dat veel Engelsche menschen weten van het prachtige werk, dat deze vrome dienaresse des Heeren nu reeds zoovele jaren in Zijn dienst heeft mogen verrichten. Een werk, dat niet alleen voor de armen en ellendigen, maar ook voor onze Duitsche zusters, die haar helpen, een bron van rijke geestelijke vertroosting is geweest. „En nooit heeft dezen duizenden iets ontbroken. Hoe groot de nood soms was, altijd weer verhoorde God het gebed en schonk alles, wat noodig was. „En dat is de ervaring van Vrede-Oord en de Tehuizen voor Onbehuisden geweest niet alleen vóór den oorlog, maar ook gedurende den oorlog en in de moeilijke tijden na den oorlog. „Ja, in de allerdonkerste dagen hebben de zusters de tafels kunnen verlengen, en nog aan haar disch kunnen noodigen boeren en boerinnen, die van honger dreigden om te komen. „Moeder Eva's trouwe helpster is een Engelsche vrouw, die reeds jaren lang haar arbeid, zorgen en zegen deelt. Ook toen de oorlog woedde, zijn deze beide vrouwen elkander trouw gebleven, vereenigd in de liefde van Christus, in Wien geen taal of nationaliteit, geen oorlog of vrede scheiding maken kan tusschen wie Hem als hun Heiland liefhebben en dienen. „Wij vragen of gij, en Christenen over den ganschen aard' bodem, dat wondere werk in hun gebed gedenken willen." Is er geen blijdschap in ons hart, als er ook in Engeland voor dit Duitsche liefdewerk gebeden wordt? 47 o5oZ 5*2.3 ƒ