963 VERDIEPING EN SBELUNINGn GESCHRIFTEN VOOR DE I J PRACTUK VAN HET CHRIS I TELUK SCHOOLLEVEN! | IN DEN NIEUWEN TUD ff I ONDER REDACTIE VAN|__I D. WOUTERS EN W.G. VAN DE HULST Lichamelijke Oefening ooor J. DE VRIES •YMNASTIEKLEERAAR TE HILVERSUM F JÊ 14 L p. noordhoff - gromingen LICHAMELIJKE OEFENING DOOR JOH. DE VRIES, LEERAAR IN DE LICHAMELIJKE OEFENING AAN HET GEMEENTELIJK LYCEUM _ TE ZAANDAM. - P. NOORDHOFF y 1921 - GRONINGEN. É HET VAK LICHAMELIJKE OEFENING EN DE LAGER- ONDERWIJSWET 1920. In Onze wetgeving, licht L. C. T. Bigot de Wet op het Lager onderwijs toe, en sprekende over de verbeteringen zegt hij: De tweede verbetering geldt de lichamelijke vorming. Deze was zooal niet in de vorige wet, toch zeker in de praktijk ernstig verwaarloosd. Van de verplichting om onderwijs te geven in vrije- en ordenoefeningen konden de gemeente- en schoolbesturen vrijstelling krijgen. Hiervan werd een gretig gebruik gemaakt en ook daar, waar dit vak op het leerplan stond, werd 't vaak niet gegeven, nu eens om deze dan om een andere reden. Dat deze lessen vooral ten plattelande vaak moesten worden gegeven aan den openbaren weg ten aanzien van het publiek, was oorzaak, dat ook bij de onderwijzers de geestdrift niet altijd op 't maximum stond. Behalve in enkele groote steden kwam er dan ook van het gymnastiek-onderwijs op de lagere school weinig terecht. Deze minister wil blijkbaar een geheel anderen weg uit; het woord gymnastiek is vervangen door lichamelijke oefening, welke blijkens de toelichting en blijkens andere artikelen in de wet niet moet opgevat worden uitsluitend als gymnastiek, maar waaronder ook allerlei openluchtspelen gebracht kunnen worden. Waar in de wet gesproken wordt over schoolbouw wordt ook telkens bijgevoegd: de inrichting van terreinen voor lichamelijke oefening; ook onder de voorwaarden, waaronder een bijzondere school subsidie kan krijgen, is de eisch van het aanwezig zijn dezer terreinen gesteld. Bij de opleiding der leerkrachten moet aan dit vak groote zorg gewijd worden. In verband hiermede is 't verder van beteekenis, dat op de lagere scholen onder het vak kennis der natuur ook gebracht moet worden de eenvoudigste kennis van gezondheidsleer. 3 Dat het vak lichamelijke oefening vroeger werd verwaarloosd geldt wel in het bijzonder ten opzichte van onze christelijke scholen. Deze verwaarloozing had o.i. tweeërlei oorzaak. In de eerste plaats ontbraken vaak de noodige gelden voor lokalen en terreinen tot het geven van lichamelijk onderwijs. Doch in de tweede plaats ontbrak óók vaak het juiste inzicht in de waarde en beteekenis van een doelmatige lichamelijke opvoeding. In De standaard werd het doel en de beteekenis van het gymnastiek-onderwijs in een jarenlange reeks uiteengezet. Blijkens de ontvangst van het referaat De lichamelijke opvoeding in de school op het tweede Nationaal Christelijk schoolcongres in 1920 te Utrecht gehouden, is de weinig waardeerende, ja bijna onverschillige soms zelfs af keerige houding van vele schoolhoofden en schoolbesturen wel belangrijk gewijzigd. — Zie o.a. het verslag van bovengenoemd congres, pag. 77 en verv. — Evenwel hiermede hebben wij ons doel nog niet bereikt. Want ook nu is het nog mogelijk, voorloopig althans, vrijstelling te krijgen, voor het geven van onderwijs in het vak lichamelijke oefening. In art. 195 toch lezen we: „Het bij deze wet in art. 2 onder j. vermelde onderwijs in lichamelijke oefening wordt met 1 Januari 1936 verplicht voor alle openbare en voor alle bijzondere scholen, als bedoeld in Art. 88, bestemd voor gewoon en uitgebreid onderwijs. Tot dien datum kan van de verplichting tot het geven van dit Onderwijs door Gedeputeerde Staten, den inspecteur gehoord, voor een bepaalde openbare school telkens voor ten hoogste twee jaren vrijstelling worden verleend. Die vrijstelling kan worden verleend onder voorwaarde, dat aan de school althans onderwijs wordt gegeven in de in art. 2 onder j. der wet van 1878 vermelde vrije en orde- oefeningen der gymnastiek. Bovendien geeft art. 193 te kennen, dat de inrichting van scholen voor lager en uitgebreid lager onderwijs 4 nog gedurende vijf jaren kan blijven zooals zij was voorgeschreven bij de wet van 1878 — art. 2 bis — terwijl in buitengewone gevallen die termijn voor bepaalden tijd verlengd kan worden. Nu zou het zoo zeer te hopen zijn, dat onze schoolbesturen en allen die op onderwijs gebied leiding geven, van deze mogelijkheid tot vrijstelling zoo weinig mogelijk gebruik maakten. Zoo spoedig mogelijk behoort het regel te zijn, dat de bijzondere christelijke school in alle opzichten een voorbeeld is voor andere bijzondere en openbare scholen. Oók wat het vak lichamelijke oefening betreft. Niet door de wet genoodzaakt, maar in vrijwillige toepassing van hetgeen de Wet dienaangaande voorschrijft, moet het vak lichamelijke oefening een passende plaats op onze scholen gegeven worden. Daartoe hebben wij te bedenken, dat een goede zorg voor het lichamelijk welzijn onzer kinderen, evenzeer eisch is van het christelijk beginsel, als een zorgen voor hun intellectueel en geestelijk welzijn. Bovendien, wij leven niet meer in den tijd van vóór Willem III en Kappeyne, toen het leven nog op heel andere leest geschoeid was en ook geheel andere eischen gesteld konden worden. Wie in onzen tijd, den strijd om het bestaan moet strijden en daarin niet wil ondergaan, moet niet alleen een behoorlijk dosis kennis en geestelijke vaardigheid meebrengen, doch heeft ook noodig een gezond, sterk lichaam, dat tegen het jagen en jachten in dezen zenuw-spannenden tijd, bestand is. Onze Nederlandsche Christen-bevolking staat bekend om haar gulheid en vrijgevigheid, waar het geldt allerlei vereenigingen van barmhartigheid te steunen. Doch laat ons bedenken, dat voorkomen, beter is dan genezen. Laat ons onze kinderen naast een geestelijke en intellectueele, ook een behoorlijke lichamelijke opvoeding geven, opdat het geld, dat aan lokalen en terreinen besteed 5 had kunnen worden, straks niet gegeven moet worden voor de oprichting of uitbreiding van stichtingen voor zenuwleiders en andere ongelukkigen. In dit geschrift zal de lezer niet vinden een uiteenzetting van de beteekenis der verschillende vormen van lichamelijke oefening voor de verbetering van den lichamelijken welstand. De ruimte laat dit niet toe. Ook zal het niet mogelijk zijn een uitgebreide indeeling en toelichting te geven van de leerstof. Er bestaan tal van grootere en kleinere werkjes op dit gebied, zoodat wij meenden met een verwijzing te 'kunnen volstaan. De nieuwe u. 1. o.school kan in dit opzicht beschouwd worden als een lagere school met 7 klassen, waaraan toegevoegd de 1ste, 2** en 3de klasse eener hoogere burgerschool. Daarom gaven we alleen een beknopt overzicht van de te behandelen leerstof. Naast de z.g. gymnastiek en de kleine zaal- en veldspelen wordt tegenwoordig op vele middelbare scholen ook onderwijs gegeven in sommige vormen van athletiek. Het komt ons echter voor, dat wij in dit opzicht voorzichtig moeten zijn, vooral waar het de werpoefeningen betreft. Aan de beoefening van speer-, discusen hamerwerpen, kogelstooten, enz. zijn inderdaad gevaren verbonden. Alleen wanneer het terrein daarvoor bijzonder is ingericht, de klassen een gering aantal leerlingen tellen en de onderwijzer ook in dit opzicht voor zijn taak berekend is, zou zulks mogelijk zijn. Waar de nieuwe wet, hen die vóór 1 Januari 1921 akten van bekwaamheid verwierven," welke bevoegdheid geven voor het onderwijs in gymnastiek of in „vrije en ordenoefeningen, alsmede hen, die in het bezit zijn van het getuigschrift „leider van lichaamsoefeningen," ook 6 nu bevoegd acht tot het geven van onderwijs in het vak lichaamsoefening, en het dus mogelijk is, dat een onderwijzer met de oude „huppel-akte" wordt aangewezen om dit vak te onderwijzen, zal het veelvuldig voorkomen, dat men zich gaarne in dit vak wil inwerken. Om dit te vergemakkelijken, bespreken wij in dit geschrift eerst wat men feitelijk onder lichamelijke oefening heeft te verstaan. Na een kort historisch overzicht, volgt een meer uitvoerige omschrijving van het begrip gymnastiek. Waar in onze dagen een uiterst belangrijke strijd voortduurt tusschen het z.g. Nederlandsche en Zweedsche stelsel, en het voor den onderwijzer toch van belang geacht moet worden, op welk standpunt hij zich te dien opzichte heeft te stellen, hebben wij ook hieraan een ruimere plaats toegekend. Verre zij het van ons, te meenen, dat wie deze brochure aandachtig gelezen heeft, zich nu ook geheel heeft «ingewerkt." Integendeel, 't is slechts de bedoeling bij hen die tegenover het vak „lichaamsoefening" zich hielden als een vel blanco-papier, belangstelling te wekken. In de tweede plaats, wilden wij, waar reeds belangstelling was, die aanmoedigen, om in de derde plaats, door uiteenzetting van belangrijke punten en door te wijzen op de richting die men o.i. moet inslaan, door te verwijzen naar reeds bestaande werken en het aangeven van enkele hoofdlijnen, tot voortgaande studie aan te sporen. Het spreekt wel van zelf, dat over bijzondere vormen waarin soms het onderwijs van lichaamsoefening wordt gegeven — heil-, en ademhalings gymnastiek, rhythmischeen uitbeeldings gymnastiek — als voor het gewone schoolonderwijs ongeschikt, niet gehandeld zal worden. 7 Aan het einde dezer brochure vindt de lezer een leer* plan, los bijgevoegd, dat ontleend is aan de bekende handleidingen van Van der Boom voor het lager-onderwijs en het Leerplan voor het middelbaar-onderurijs uitgegeven op last van minister dr. J. Th. de Visser. 8 II. LICHAAMSBEWEGING EN LICHAAMSOEFENING. Streng genomen is lichaamsbeweging niets anders dan beweging van het lichaam. Afgedacht van alles, wat met een systematische ontwikkeling van het lichaam verband houdt, en alleen lettend op datgene, wat het woord lichaamsbeweging ons zegt, is het duidelijk dat de slagersjongen op zijn fiets en de landman achter zijn ploeg lichaams beweging heeft. Dat wil, taalkundig opgevat, nog niet zeggen, dat zij ook aan lichaamsbeweging doen. Immers, het doen van lichaamsbewegingen onderstelt een opzettelijk uitvoeren van lichamelijke bewegingen. Wie lang achtereen in huis heeft gezeten, zegt: Kom, ik ga wat beweging nemen. Hij gaat wat wandelen of fietsen. Er was iets in hem, dat hem tot lichaamsbeweging aanzette. Onder lichaamsbeweging moeten wij dus verstaan al die bewegingen, welke opzettelijk worden uitgevoerd ten einde aan een behoefte aan lichamelijke werkzaamheid te voldoen. Ieder kent die behoefte tot lichamelijken arbeid. Wordt aan den drang, om in die behoefte te voorzien, gevolg gegeven, zonder zich verder rekenschap te geven van de wijze waarop men dit doet en zonder dat men zich een beeld tracht te vormen van het resultaat van zijn lichamelijke werkzaamheid, dan heeft men lichaams beweging genomen. Een eenvoudig voorbeeld: men heeft uren achtereen 9 zitten schrijven of lezen. Plotseling werpt men zich achterover in zijn stoel, rekt de armen en beenen zóó, dat men de spieren voelt spannen. Men gaf gevolg aan den drang tot lichamelijken (spier-) arbeid, zonder zijn bewegingen van te voren te omschrijven of zonder zich een bepaald resultaat als doel voor oogen te stellen. Indien wij echter lichamelijke bewegingen opzettelijk gaan uitvoeren met een bepaald doel, b.v. om er flinker, sterker of leniger door te worden; als wij speciaal uitgekozen lichaamsbewegingen gaan beoefenen omdat wij door die beoefening een gunstigen invloed meenen uit te oefenen op de ademhaling, bloedsomloop, op onze lichaamshouding of zenuwgestel, dan spreken wij van lichaamsoefening. Doch niet altijd staat het bij het uitvoeren van lichaamsoefeningen zóó, dat men er slechts den welstand van het lichaam mee beoogt. De voetballer zal, als hij in een wedstrijd speelt, niet zijn lichamelijken welstand, maar het winnende doelpunt) e als doel van zijn balspel beoogen. Soms ook staat achter het eerste doel, een tweede of einddoel. Wanneer de milicien op de hindernisbaan, leert klimmen en springen, dan is het eerste doel hem handig, vlug en sterk te maken. Het einddoel echter is, van hem een vaardig soldaat te maken. Zoo zien wij, dat de lichaamsoefeningen te onderscheiden zijn hygiënische, die uitsluitend den lichamelijken welstand beoogen, in sportieve, waarbij het doel in de oefening zelf is gelegen; in practische, waardoor men zich een eigenschap tracht te verwerven, die in de praktijk van het leven te pas kan komen. Zoo komen wij dus tot de volgende verdeeling der lichaams oefeningen: 1°. De hygiënische, die zonder eenige bijbedoeling, uitgevoerd worden met het doel den lichamelijken welstand te bestendigen of te verbeteren. 10 2°. De sportieve, die uitgevoerd worden ter wille van de ontspanning, het genot of van de voldoening, van iets dus, dat in de oefening zelf is gelegen. 3°. De practische, die uitgevoerd worden met het doel bedrevenheid te krijgen in die verrichtingen, die kunnen voorkomen in het dagelijksche leven. 11 III. HISTORISCH OVERZICHT. Zoo lang de menschheid bestaat, is er — zooals wel vanzelf spreekt — ook lichaamsbeweging geweest. Van bepaalde, wel omschreven lichaamsoefeningen is eerst veel later sprake. Doch nauwelijks ontwaakte bij de volkeren der oudheid de zucht naar zelfbehoud en een streven naar een zelfstandig stam- of volksbestaan of men zon op lichaamsoefeningen, waardoor men reeds jong leerde zich te verdedigen tegen vijandelijke aanvallen en te voorzien in zijn onderhoud door jacht, e. d. Bij sommige volken speelden ook godsdienstige begrippen een rol. — Krijgsdansen en offerdansen. — Met het toenemen der beschaving veranderden ook de inzichten in de lichaamsoefeningen. De Grieften zijn het vooral geweest, die bij hun streven naar een harmonische ontwikkeling van lichaam en geest zich toelegden op een systematische oefening van het lichaam. Hunne oefeningen waren voornamelijk loopen, springen, worstelen, discus- en speerwerpen. Deze vijf oefeningsvormen vormden te zamen den vijfkamp penthathlum. Bovendien, baden en zwemmen. De oefeningen werden gehouden in het gymnasion waar de onderwijzers paedotriben de jeugdige Grieken, reeds vanaf hun zevende jaar in de loopbaan stadion of in het worstelperk palaestra oefenden. Uitvoerige beschrijving van de inrichting dezer oefenplaatsen, van de wijze van oefenen alsmede van de bekende Olympische, Pytische, Nemeïsche 12 en Istmische spelen, vindt men in allerlei werken over de Grieksche geschiedenis, die in verschillende groote bibliotheken voorhanden zijn.'). Van deze spelen stonden de Olympische zeker wel het hoogst. In den beginne droegen de voor-oefeningen, de spelen zelf, als ook de bekroning van den overwinnaar een eenvoudig doch verheven karakter. Naarmate echter de beschaving en verfijning toenam, de weelde meer en meer opgevoerd werd, ging dit karakter gaandeweg verloren. De geregelde oefening ter verkrijging van een harmonisch ontwikkeld lichaam werd allengs vervangen door het houden van steeds ruwere en meer zenuwprikkelende wedstrijden. Zoo geraakte de grieksche gymnastiek langzamerhand tot verval. Zedelijk en lichamelijk ging het eertijds zoo groot en verheven volk te gronde. (1) Bij de Romeinen waren het Uitsluitend de knapen en jongelingen die zich met de lichaamsoefeningen bezig hielden. Bij de Grieken oefenden zich óók de meisjes. De Romeinsche lichaamsoefeningen droegen geheel het karakter van vooroefeningen voor den strijd. Ook hun openbare feesten vertoonden eenzelfde karakter: wagenrennen, het optreden van zwaardvechters of gladiatoren. Ook bij de Germanen zien wij geen systematische oefening ter verkrijging van een harmonisch ontwikkeld lichaam, maar oefeningen als loopen, springen, slingeren, werpen, rijden en jagen' als voorbereidingen voor den krijg. De vrouwen verzorgden het vee en het land. In de middeleeuwen vinden wij de lichaams oefeningen terug, voornamelijk in den vorm van de ridderspelenOok hier zien wij de toutnooien als kenmerkende vorm van lichaamsoefening tot bekwaming in den krijg. Met het opkomen van den z.g. vierden stand, de vrije burgerstand, ontstonden de volksspelen, die in sommige *) De tusschen haakjes geplaatste cijfers verwijzen naar de achteraangevoegde litteratuur-opgave. 13 vormen zijn blijven voortbestaan en ook thans nog bekend zijn onder den naam volksspelen. Enkele bepaalde lichaamsvormen bleven aan bepaalde streken gebonden, zooals het hand- en voetboog schieten in het Zuiden van ons land, en het Friesche Kaatsspel. De Naturalisten, Montaigne, Locke, Rousseau, e.a* als ook de Kerkhervormer Luther hebben er met kracht op aangedrongen, dat naast den geest, ook het lichaam opgevoed zou worden. Vervolgens zijn het de Philantropijnèn in Duitschland, die in de 18de eeuw er veel toe hebben bijgedragen, dat de lichaamsoefeningen, welke de edellieden ontvingen, ook, aan den burgerstand werden onderwezen. De voornaamste Philantropijnèn die in dit opzicht genoemd moeten worden, zijn: Basedow, Salzmann, Guthsmuths, Vieth, Plamman. Vervolgens wijzen we nog op den arbeid van Jahn, Eiselen, Friesen, Harnisch. Ten slotte verdient vermelding, dat ook Pestalozzi te Ifferten lichaamsoefeningen in zijn opvoedingssysteem opnam. Over de geschiedkundige ontwikkeling der Duitsche gymnastiek kan de lezer allerlei bijzonderheden vinden in de litteratuur dienaangaande (2). Omstreeks ter zelfder tijd was in Zweden P. H. Ling werkzaam aan de verbreiding en verbetering der lichamelijke opvoeding. Bij de behandeling van het Zweedsche stelsel komen we nader op den arbeid van Ling en diens volgelingen terug. De opvoedkundige waarde der gymnastiek werd het eerst door Adolf Spiess — 1810 tot 1858 — naar voren gebracht. Onder de Duitsche schrijvers en practici, die zich in de litteratuur en praktijk van het schoolturnen een grooten naam hebben verworven noemt Disse in zijn Grondslagen der lichamelijke opvoeding — zie 2 —, Moritz Kloss, prof. O. H. Jager, Alfred Maul. George Weber, Carl 14 Euler, H. O. Kluge, dr. J. C. Lion, E. Angerstein en Zettler. De Nederlandsche gymnastiek. In 1783 gingen van prof. Van Geuns de eerste pogingen uit ten gunste eener opzettelijke lichamelijke oefening. Onder de Nederlandsche pioniers moeten in de eerste plaats genoemd worden dr. Lubach, dr. Allebé en dr. Coronel, want het was voornamelijk door hun geschriften, dat de gymnastiek meer en meer de algemeene belangstelling begon te trekken. In 1857 werd de gymnastiek als facultatief leervak onder de andere leervakken van het lager onderwijs opgenomen. In 1863 werd zij verplichtend gesteld aan de middelbare scholen, terwijl in 1889 de bekende acte voor vrije- en orden-oefeningen ontstond. Een lijst van in Nederland uitgekomen werken en geschriften over gymnastiekonderwijs, geeft J. A. van der Boom in zijn handleiding: De toesteloefeningen der lagere, meer uitgebreid lagere en hoogere burgerschool (3). In datzelfde werkje vindt de lezer uitgebreide gegevens over de ontwikkeling van het gymnastiekonderwijs in Duitschland, Denemarken, Zweden, Frankrijk, Italië en Nederland. Zagen wij nu, wat verstaan moet worden onder lichaamsbeweging en lichaamsoefening, en teekenden wij een en ander aan, onder verwijzing naar bestaande werken, over de geschiedkundige ontwikkeling der lichamelijke oefening, thans rijst de vraag, wat men heeft te verstaan, onder de begrippen: gymnastiek, sport, athletiek, enz. Allereerst dus: wat is gymnastiek. 15 IV. GYMNASTIEK. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat slechts enkelen er zich volkomen rekenschap van gaven, dat lichamelijke ontwikkeling iets anders is dan lichamelijke opvoeding, of ook, dat gymnastiek heel iets anders bedoelt dan sport. Nu is het vrij eenvoudig en voor geen lezer onbegrijpelijk, dat lichamelijk opvoeden heel iets anders, veel méér is, dan ontwikkelen. Wie dagelijks den zwaren voorhamer hanteert, ontwikkelt zijn spieren, in het bijzonder die van arm en hand- doch van opvoeden is geen sprake. Lichamelijk opvoeden wil toch zeggen, de in den mensch sluimerende gaven en krachten zóódanig ontplooien en tot ontwikkeling brengen, dat die geheele mensch tot een schooner, harmonisch geheel wordt opgebouwd. Lichamelijk ontwikkelen, daarvoor hebben wij slechts spieren en zenuwen noodig, doch de lichamelijke opvoeding eischt heel den mensch. Den mensch als geestelijklichamelijk wezen. Het resultaat der lichamelijke opvoeding moet zijn een mensch, die naar het lichaam, gezond is, welgevormd en krachtig, terwijl dat lichaam den geest onderworpen en dienstbaar is, en beiden, geest en lichaam een harmonisch geheel vormen. Om dat resultaat te bereiken, staan ons verschillende middelen ten dienste: gymnastiek, athletiek en allerlei openlucht-spelen. Naast de gymnastiek eenerzijds, staan de andere lichaamsoefeningen: athletiek, roeien, zwemmen, 16 voetballen, enz. Al deze oefeningen vat men gewoonlijk samen onder den naam sport. Doch reeds dadelijk zij hier tegen een misverstand gewaarschuwd. Niet de vorm der oefening geeft aan of we met gymnastiek dan wel met sport te doen hebben. Want niet de uiterlijke vorm der oefening geeft hier den doorslag, maar het doel dat de beoefenaar zich als resultaat van zijn verrichtingen voor oogen stelt. Onder gymnastiek toch hebben we te verstaan een stelsel van natuurlijke en kunstmatige bewegingen, die uitgevoerd worden met als eenig doel voor oogen, het verbeteren, bestendigen of verhoogen van den lichamelijken welstand. Daarentegen is sport geheel iets anders. Wie sport beoefent is op de een of andere wijze lichamelijk bezig en stelt zich ten doel zich eenige ontspanning of aangename verpoozing te verschaffen: wandelen, wielrijden; of ook het doel is een manimum resultaat te bereiken: een hooge sprong, een groote snelheid of ook, men tracht sterker, vlugger of behendiger te zijn dan zijn tegenstander, en het in uithoudingsvermogen van hem te winnen: krachtsport, wielrennen, schermen en worstelen, en allerlei wedstrijdspelen. Deze gedachtengang was aanleiding, dat velen meenden dat men dus eigenlijk alle lichaamsoefeningen zoowel gymnastisch als sportief kan beoefenen. Strikt genomen is dit theoretisch juist, doch in de praktijk stuit deze meening op twee ernstige bezwaren. In de eerste plaats wordt dan de massa oefenstof — leerstof *— zóó ontzettend uitgebreid, dat van een methodisch onderwijs in de praktijk niet veel terecht komt. In de enkele lesuren die per week voor lichaamsoefeningen beschikbaar zijn, moeten we een met zorg uitgekozen materie onderwijzen. Een tweede bezwaar is, dat sommige sportieve oefeningen geheel en al hun karakter verliezen. Om slechts een voorbeeld te noemen. Wanneer ik ga speerwerpen, DE VRIES, Lichamelijke Oefening. 17 of kogelstooten, ligt het in den aard en in het karakter dezer oefeningen, dat ik mijn speer of kogel zoo vèr mogelijk zal werpen of stooten. Zoo komen we dus tot de conclusie, dat de hoofdzaak van het onderwijs in lichaamsoefeningen moet zijn en blijven, de gymnastiek: een stelsel van oefeningen ter bevordering van den lichamelijken welstand. Is er tijd en gelegenheid om in de hoogere klassen der u. 1. o.-scholen, naast de gymnastiek ook een of meer vormen van sport te beoefenen, dan moet: 1°. het onderwijs in gymnastiek in de lagere klassen voldoende tot zijn recht zijn gekomen, want de gymnastiek vormt de basis voor eventueel latere sportbeoefening. 2°. de sportbeoefening steeds onder deskundige leiding staan, opdat wat met de gymnastiek werd opgebouwd, door de sport niet worde afgebroken. Doch 't wordt nu tijd, dat we nagaan, waaruit dan de oefenstof — leerstof — van het onderwijs in lichaamsoefeningen op de lagere en uitgebreid lagere school behoort te bestaan, en welke beteekenis men aan dit onderwijs mag toekennen. 18 V. HET VAK LICHAMELIJKE OEFENING OP DE LAGERE- EN UITGEBREID LAGERE SCHOOL. Zooals wij reeds op pag. 10 zagen, worden de lichaamoefeningen verdeeld in hygiënische, sportieve en practische oefeningen. Indien wij nu de hygiënische- en practische oefeningen saamvatten onder het gymnastisch deel onzer leerstof, dan kunnen wij met betrekking tot de indeeling in leerjaren, reeds nu vaststellen, dat de leerstof •— oefenstof — van het vak: lichamelijke oefening wordt verdeeld in een gymnastisch en een sportief gedeelte. In de lagere klassen wordt alleen gymnastiek, in de hoogere klassen, naast gymnastiek ook sport onderwezen. Op den inhoud en indeeling der leerstof komen wij, als van zelf, nog nader terug. Doch vóór wij dien inhoud kunnen bepalen, is het noodig eerst na te gaan welke plaats het vak lichamelijke oefening behoort in te nemen. Om deze vraag te beantwoorden, laten wij deze twee vragen vooraf gaan: 1°. Voor wie is het onderwijs in lichaamsoefeningen bestemd. 2°. Wat stelt men zich voor met dit onderwijs te bereiken. Ter beantwoording van de eerste vraag zij opgemerkt: a. Men behoort uit te gaan van de onderstelling, dat men met normale, gezonde kinderen te doen heeft. 19 b. Abnormale kinderen, wier lichamelijke gesteldheid „niet toelaat, dat zij het onderwijs in lichaams- oefeningen volgen, worden op medisch advies hiervan vrijgesteld. c. Onder „normale, gezonde" kinderen moet worden verstaan, de kinderen zooals ze in overgroote meerderheid onze scholen bevolken, d. w. z. kinderen, die geen belangrijke lichamelijke afwijkingen vertoonen, terwijl zij niettemin toch den invloed van het schoolleven ondergaan. d. Terwijl dus het onderwijs in lichaamsoefeningen niet het karakter draagt van medische- of heilgymnastiek, is wel rekening gehouden met de nadeelige invloeden van het langdurig stil zitten in de beperkte schoollokalen. Uit dit viertal opmerkingen volgt, dat het vak lichamelijke oefening, bestemd is voor alle kinderen, jongens, zoowel als meisjes der lagere- en uitgebreid lagere school, met uitzondering slechts van die leerlingen die op medisch advies vrijgesteld moeten worden. Gaan wij dan nu na, wat wij ons voorstellen met dit onderwijs te bereiken, dan vinden wij achtereenvolgens vier onderscheiden doeleinden, die wij aldus zouden willen formuleeren: een hygiënisch,- een correctief,- een paedagogisch- en een practisch doel. I. Het hygiënisch doel. Daarbij denken wij aan de gezondheid in den meest uitgebreiden zin van het woord. Onder gezond zijn verstaan wij datgene, wat vereenigbaar is met een voortbestaan en ontwikkeling, zooals het type dit vordert. Wil het type gezond zijn en blijven, dan moeten niet alleen alle organen, die gezamelijk het organisme vormen, ieder op zichzelf normaal gebouwd zijn en naar behooren 20 functioneeren, doch ook aan de wisselwerking tusschen die organen onderling, mag niets ontbreken. De hygiënische oefeningen hebben dientengevolge tot taak alle organen te ontwikkelen in de door de natuur aangegeven richting. Bovendien zullen zij moeten bijdragen tot een zoo goed mogelijke wisselwerking der organen onderling. II. Het corrective doel. Het woord correctief duidt reeds op een correctie, een verbetering, die aangebracht moet worden. Onder de vele leerlingen, die volkomen als „normaal" beschouwd kunnen worden, zijn er ook, die kleine afwijkingen vertoonen. Ja, er zijn afwijkingen, die zoo veelvuldig voorkomen, dat nagenoeg alle kinderen er mee behept zijn. Wij bedoelen de lichte afwijkingen van den stand der schouders, van den vorm der wervelkolom, onvoldoende ademhaling, enz. Deze afwijkingen zijn veelal het gevolg van het langdurig verblijf in de schoollokalen, waar de kinderen meest in gebogen of zittende houding vertoeven. De correctieve oefeningen moeten derhalve een tegenwicht vormen tegen de schadelijke invloeden van ongunstige levensomstandigheden, waardoor afwijkingen kunnen ontstaan of, in beginsel, reeds ontstaan zijn. III. Het paedagogisch doel is moeilijker in enkele trekken te beschrijven. Wij zouden kunnen volstaan met te zeggen, dat wij, ziende op het paedagogisch doel, het oog hebben op de opvoedkundige waarde die in sommige oefeningen is gelegen. Daarmee echter zeggen wij veel en tegelijk niets. Want wanneer wij voor ons hebben een klasse van b.v. dertig leerlingen, dan zijn daar aanwezig 30 jonge menschen, met evenzooveel verschillende karakters en met allerlei aanleg. Het eene karrakter zal meer gevormd worden door deze of gene oefening, het andere weer meer door een of ander spel, enz. In dit opzicht 21 hangt buitengewoon veel af van den leider der oefeningen, en wel of hij er in slaagt al die karakters te leeren kennen en tact heeft om van tijd tot tijd allerlei invloeden aan te wenden, om het eene karakter op gene, het andere weer op deze wijze, te leiden en te vormen. Het korte bestek van dit werkje, veroorlooft ons echter niet, hier verder op in te gaan. Vast echter staat, dat de paedagogische invloed van goed geleide lichaamsoefeningen zeker niet gering geschat mag worden. IV. Wanneer gesproken wordt van de practische beteekenis van het onderwijs in lichaamsoefeningen, dan wordt meestal in de eerste plaats gedacht aan de oefeningen aan de klimtoestellen, aan springen over beweegbare en vaste hindernissen en aan zwemoefeningen. Van schermoefeningen, e. d. spreken wij thans niet, omdat het schennen niet op de lagere maar op de middelbare school thuis behoort, terwijl het nog een niet uitgevochten strijdvraag is, of andere verdedigings oefeningen, als worstelen en boksen op een school, zij het dan ook in de hoogste hoogere- burger- klassen toegelaten mogen worden, of wel dat zij geheel en al van de schooljeugd geweerd moet worden. 0.i. behooren deze oefeningen alleen aan militairen, politie-agenten enz. onderwezen te worden. Doch klimmen, springen en zwemmen, ziedaar de oefeningsvormen, die het eerst onder deze rubriek schijnen thuis te behooren. En inderdaad, voor den brandweerman is het klimmen een voornaam ding. Voor den matroos is bedrevenheid in klimmen en zwemmen een vereischte. Voor den toekomstigen militair is het goed, dat hij leere allerlei terreinhindernissen, zonder moeite te „nemen," terwijl het een ieder te pas kan komen, als hij bij volksoploopen, paniek en onder al dergelijke omstandigheden vlug uit den weg kan komen door te klimmen, te springen of te zwemmen. 22 Evenwel doet men andere oefeningsvormen onrecht aan, wanneer men die hier gansch en al buiten bespreking laat. Vooropgesteld,*) dat de ontwikkeling van het coördinatievermogen mogelijk is, in dien zin, dat door het aanleeren van veelerlei oefeningsvormen, het aanleeren en óók het plotseling uitvoeren van geheel nieuwe bewegingsvormen steeds gemakkelijker geschiedt, krijgt het practisch nut der lichaamsoefeningen een veel algemeener beteekenis. Want is deze onderstelling, zooals later blijken zal, juist, dan heeft iedere oefeningsvorm waarbij in meerdere of mindere mate het coördinatie vermogen geoefend wordt, practische beteekenis. Of anders gezegd: door het beoefenen van allerlei oefeningsvormen, leert men nieuwere oefeningsvormen steeds gemakkelijker aan. Zelfs zal de alzijdig geoefende, in het dagelijksch leven blijk geven, zijn bewegingen beter te beheerschen. Hij zal in buitengewone omstandigheden niet alleen meer zelfbeheersching toonen, maar ook daadwerkelijk de meerdere zijn van den lichamelijk ongeoefende. *) Hetgeen hier volgt, wordt door de voorstanders van het Zweedschestelsel niet toegestemd, waarom wij op onze onderstelling nog nader terug komen, bi) de bespreking der verschillende stelsels. 23 VI. HET NEDERLANDSCHE STELSEL. De onderwijzer. Het Nederlandsche stelsel van gymnastiek is langzamerhand ontstaan uit de z.g. Duitsche gymnastiek. Reeds wezen wij op de historische ontwikkeling van de gymnastiek in Duitschland. De grondgedachten van Adolf Spiess ■— 1810 tot 1858 — vinden wij in hoofdzaak nog in het huidige Nederl. stelsel van schoolgymnastiek terug. Deze grondstellingen waren: 1°. Het onderwijs in lichaamsoefeningen moet klassikaal gegeven worden. 3°. Des zomers zoowel als des winters, behooren meerdere uren per week aan het onderwijs in lichaamsoefeningen gewijd te worden. 3°. Dit onderwijs moet binnen de gewone schooluren vallen en moet aan jongens èn meisjes gegeven worden. Naast turnen wil Spiess ook spelen. Spiess wenschte dat de klasse-onderwijzer óók het onderwijs in Turnen und spielen zou leiden. Evenwel is in den loop der jaren in Nederland daarvan niet veel gekomen. De klasse-onderwijzer gaf hier en daar ten plattelande onderwijs in vak j., d. w. z. de kinderen werden vergast op wat vrije oefeningen op- en van de plaats en spelen. De onderwijzer was veelal niet bijzonder ingenomen, wanneer hij vak j. moest onderwijzen en in vele gevallen zal het nog zeer twijfelachtig zijn, of de leerlingen van dit onderwijs goede, dan wel minder gunstige gevolgen ondervonden. 24 In de groote steden werd het onderwijs in lichaamsoefeningen aan den bezitter van de middelbare acte opgedragen. Langzamerhand kwam het er zoo voor te staan, dat op de openbare lagere scholen uitsluitend werd lesgegeven door menschen met middelbare bevoegdheid. De nieuwe onderwijswet wil echter de klasse-onderwijzer de plaats van den vak-leeraar doen innemen. De klasse-onderwijzer kan opgedragen worden zijn klasse onderwijs in hchaamsoefeningen te geven. Waar de nieuwe u. 1. o.- school 9 leerjaren telt, komt de hoogste klasse overeen met een 3^ klasse h. b. s. Wil nu het onderwijs in hchaamsoefeningen voor zoon negende klasse gelijkwaardig zijn met dat voor een 3de klasse h. b. s., dan zal ook de opleiding, de kennis, de practische bekwaamheid en de ervaring van den klasseonderwijzer van de negende klasse gelijk moeten zijn met die, van den bezitter van de middelbare-acte volgens de nieuwe bepalingen. Alleen wordt van den klasseonderwijzer, naar wij meenen, niet gevraagd theoretische en practische bekwaamheid in de zelfverdedigingsvakken en in zwemmen. Zoo rijst dan als vanzelf de vraag of men in den toekomstigen klasse-onderwijzer niet een soort wondermensen mag zien. Met betrekking tot de intellectueele vakken, wordt van hem een eerbiedwekkende dosis kennis vereischt. Doch daarnaast moet de man, onverschillig hoe zijn aanleg, geaardheid en karakter is, geschikt zijn voor gymnastiekonderwijzer, leider van Ucht-athletische oefeningen en openluchtspelen. Wij staan in onze meening, gelooven we, niet alleen als wij zeggen, dat de toekomstige klasse-onderwijzer, reeds meer dan zijn portie heeft, wanneer hij den geheelen dag heeft lesgegeven in het klasse-lokaal en den avond heeft besteed aan correctie-werk, aan 25 voorbereiding voor den volgenden dag en zijn voortgaande studie om „bij" te blijven. Evenwel van het „ wonder-mensch" wordt bovendien gevraagd, dat hij — want de wet vraagt toch geen halfweek met betrekking tot het onderwijs in lichaamsoefeningen — dat hij zich op de hoogte stelt met allerlei vraagstukken betreffende zijn lichamelijk onderwijs, terwijl hij psychisch en physisch geschikt moet zijn om de lichaamsoefeningen te leiden en voor te doen. Kortom, van den aanstaanden u. 1. o.- klasse onderwijzer wordt geeïscht, dat hij de kennis en de practische bekwaamheid van den vroegeren m. u. 1. o.- onderwijzer en van den huidigen leeraar m, o. lichaamsoefeningen, in zich vereenigt. Dit zal onmogelijk blijken. Of het één, of het ander zal er onder lijden. Doch wie dén loopbaan van onderwijzer koos, is vóór alles de klasse-onderwijzer en daarna is hij pas leider van lichaamsoefeningen. Het staat daarom te bezien, dat de klasse-onderwijzer deze tweede taak zal gaan beschouwen, zooals vroeger het meerendeel der onderwijzers vak j. beschouwden. En dat zou jammer zijn! Het onderwijs. De leerstof, of — zooals bij het onderwijs in lichaamsoefeningen meer gebruikelijk is — de oefenstof moet onderwezen worden volgens een bepaalde stelsel. En is het stelsel bepaald, dan moet volgens een vaste methode dat stelsel doorgewerkt worden. Bij de bespreking dier methode komen aan de orde: de leergang en leerstof, de leertoon, de leermiddelen, de deelname aan de lessen, de klasse indeeling, enz. Een en ander zullen we nu, zij het in 'tkort, achtereenvolgens bespreken. Het stelsel. Tegenwoordig kent men in hoofdzaak twee stelsels, 26 die beide hun voor- en tegenstanders hebben. Het Nederlandsche — ook wel minder juist het Duitsche, genoemd — staat in vrij scherpe verhouding tegenover het Zweedsche stelsel. Wie zich een goed denkbeeld wil vormen van den strijd, tusschen de voor- en tegenstanders van beide stelsels gevoerd, leze om te beginnen, eenige werkjes, die ruim tien jaar geleden het licht zagen. Men leze eerst aandachtig: Het Zweedsche stelsel van gymnastiek door W. P. Hubert van Blijenburgh (4). Daarna bestudeere men, in vergelijking met dit werkje: De aanvallen op de Ned. schoolgymnastiek weerlegd door J. A. van der Boom (5). In verschillende periodieken Het turnblad, de Revue der sporten, e. a. werd daarna de strijd voortgezet. Op tal van vergaderingen van de Ver. van leeraren in de gymnastiek, kwam telkens weer het twistpunt ter sprake. Ook De standaard gaf menig artikel daarover te lezen. Volledigheidshalve geven wij hieronder den inhoud weer van de laatste artikelen-reeks — 11 Februari 1921 en verv. — waarmee De standaard zich plaatste tegenover het Zweedsche stelsel. Reeds meermalen schreven we over den nog steeds voortdurenden strijd tusschen het z.g. Duitsch-Nederlandsche stelsel van gymnastiekonderwijs en het z.g. Zweedsche stelsel. Meesttijds geschiedde dit. wanneer van de eene of andere zijde een boek of brochure het licht zag. of wel wanneer op een vergadering een of meer strijdpunten aan de orde werden gesteld. Voor leeken zou op den duur een al te uitvoerige en telkens weer terugkeerende bespreking van allerlei finesses vrijwel ongenietbaar worden. Mag eenerzijds niet ontveinsd worden, dat een bespreking der stelsel-strijdvragen in zeker opzicht moeilijkheden met zich brengt, anderzijds mag evenmin ontkend, dat wij - en hiermede bedoelen we in de eerste plaats onderwijzers en opvoeders — op de hoogte behooren te zijn. zooal niet van allerlei finesses, dan toch zeker van datgene waar het in dezen strijd om gaat. Nu is het juist in dezen strijd tusschen het Zweedsche en Duitsch-Nederlandsche 27 stelsel blijkbaar moeilijk om de hoofdzaak van de kleinigheden te onderscheiden. In de tweede plaats is het moeilijk, en dat niet zonder oorzaak om den persoon buiten de zaak te houden. Evenwel willen wij trachten het vraagstuk nogmaals zoo objectief mogelijk te beschouwen. Daartoe gaan wij in de eerste plaats na in hoeverre er met recht sprake is van een Zweedsch- en van een Duitsch-Nederl.stelsel. Het stelsel door Ling, ruim een honderdtal jaren geleden opgebouwd, is wel reeds door zijn zoon Hjalmar Ling gewijzigd, en ook in later tijd telkens weer veranderd, doch de grondgedachten bleven altijd dezelfde. De Zweedsche gymnastiek is gebaseerd op de bewegingsnuttigheid. Van iedere beweging of oefening moet het physiologisch nut van te voren bepaald kunnen worden en daarbij nuttig blijken, wil die beweging of die oefening toegelaten worden tot het stelsel van gymnastiek, dat naar zijn oorsprong, het Zweedsche wordt genoemd. Zonder dadelijk critiek uit te oefenen op de juistheid van de wijze waarop men tot de nuttigheidsbepaling der oefeningen komt, kunnen wij reeds nu vast stellen, dat er dus met recht sprake is van een welomschreven Zweedsch stelsel. En wie nu vreemdeling bleef in de buitenlandsche literatuur en zich beperkte tot de Nederlandsche werken over Zweedsche gymnastiek, komt te meer onder den indruk van bovengenoemd goed recht, daar die werken op zichzelf een eenheid vormen, komende uit de hand van een en denzelfden schrijver, kapitein W. P. Hubert van Blijenburgh. De grondlegger der Duitsche gymnastiek is J. Fr. L. Jahn, die eveneens meer dan een eeuw geleden een krachtige actie ten gunste der lichamelijke oefening begon. Evenals Ling's werk bleef ook de gymnastiek van Jahn niet onveranderd. Was het Jahn om een weerbaar, gezond en krachtig volk te doen, een volk, dat lichamelijk in staat zou zijn het vaderland te verdedigen, zijn opvolgers streefden meer en meer naar het bereiken van een lichamelijken welstand, om dien welstand zelf. In ons land waren het prof. Van Geuns en Rijkens en later prof. Stokvis en de medici dr. Lubach, dr. Coronel en dr. Allebé die als pioniers optraden en de gymnastiek nader omlijnden en propageerden. Sinds 1863 werd de gymnastiek een verplicht leervak op de middelbare scholen. Reeds toen werd als grondstelling aangenomen, dat de gymnastiek „gezondheid, welgevormdheid en kracht" 28 moest bevorderen, en dat zij dit moest doen door een „stelsel van natuurlijke en kunstmatige bewegingen" waarbij werd uitgesproken dat dit stelsel niet alleen op wetenschappelijke gronden berustte, doch ook voortdurend aan de nieuwste resultaten der wetenschappelijke onderzoekingen behoorde getoetst te worden. En waar nu reeds meer dan 60 jaar aan dit beginsel werd vastgehouden, en men vooral in de laatste jaren voortdurend de zelfcritiek toepaste, daar mag met minstens evenveel recht gesproken worden van een Nederlandsch — Duitsch — stelsel van gymnastiek. Een objectieve beschouwing van de beide stelsels in hun huidigen vorm van toepassing, leert, dat de voorstanders van het Zweedsche stelsel zich inbeelden, dat alles wat het physiologisch nuttig effect der afzonderlijke bewegingen betreft, reeds wetenschappeüjk vast staat, terwijl de tegenstanders het tegendeel beweren. In de tweede plaats richt de Zweedsche gymnastiek zich uitsluitend en alleen tot de spier-functie. Zooveel mogelijk wordt iedere spier een bepaalde functie toegeschreven en op kunstmatige wijze tracht men de theoretisch bepaalde functie, practisch te bevorderen. De Nederlandsch — Duitsche — gymnastiek plaatst zich op het standpunt van den algemeenen physiologischen invloed der gymnastische oefeningen op alle verrichtingen — óók de zenuwverrichtingen .— in het menschelijk lichaam. Niet alsof de Zweedsche gymnastiek zich niet bekommert om ademhaling, bloedsomloop en spijsvertering. Integendeel, theoretisch wordt vastgesteld en bepaald hoe de ademhalings-spieren behooren te functioneeren om de ademhaling zoo gunstig mogelijk te doen zijn. Eveneens wordt theoretisch vastgesteld op welke wijze de spier zich moet samentrekken om den bloedsomloop te bevorderen. Doch nu stelt de Nederlandsche gymnastiek daar tegenover, dat de wetenschap nog bij lange na niet zoo ver gevorderd is, dat wij weten wat de geëigende functie voor iedere spier is, waardoor er geen sprake kan zijn van een dusdanige oefening der spier waardoor deze in die bepaalde functioneering gesterkt wordt. Integendeel wijzen de nieuwste onderzoekingen er steeds meer op, dat het geheele spierenstelsel een physiologisch geheel is, dat op een bijzonder ingewikkelde wijze functioneert. Niet één bepaalde anatomische spier, zooals die op een plaatje wordt afgebeeld, komt bij een eenvoudige lichaamsoefening in actie, ook niet twee, drie, zeven of nog meer, doch van deze spier komt dit gedeelte, van die spier deze bundels en van gene weer andere bundels in actie. En van die spiergedeelten, werken bij een en dezelfden contractie, sommige vezels op deze, andere vezels op die wijze. En de eigenlijke 29 contractile stof in de spierfibril blijkt ook alweer niet onder alle omstandigheden, zich op eenzelfde wijze en in eenzelfde graad saam te trekken, ja, zelfs schijnt de aard der samentrekking (b.v. snel of langzaam) van beteekenis te zijn voor de vraag, welke substantie in de flbril als de contractile stof moet worden aangemerkt. Gaat de Zweedsche theorie uit van de gedachte, dat het coördinatievermogen niet geoefend kan worden, in dien zin dat men door het systematisch aanleeren van allerlei ingewikkelde bewegingen een meerdere en meer volkomen beheersching aanleert van den wil op de lichamelijke bewegingen in het algemeen, de Nederlandsche gymnastiek heeft steeds geleerd en in de practijk bewezen, dat dit wel mogelijk is. Ten slotte, als de Zweedsche methode zich beperkt tot het geven van onderwijs in het maken van spiercontracties, dan staat daar ons schoolonderwijs tegenover, dat meer wil zijn, n.1. een lichamelijke opvoeding. Bij de uitgeversmaatschappij W. L. en J. Brusse verscheen kort geleden een nieuw werk van kapitein W. P. Hubert van Blijenburgh. Beschouwen we dit werk zoo objectief mogelijk, dan zal blijken, dat er gedacht mag worden aan een toenadering van het Zweedsche tot het Nederlandsche. Voorts zullen wij zien, hoe de schrijver blijk geeft eenerzijds een uitnemende kijk op de zaken te hebben, doch dat hij anderzijds zich laat verleiden tot fantasieën, die blijkbaar noodig zijn om de Zweedsche praktijk te doen aanpassen aan de Ling'sche theorieën. Allereerst merken we op dat de Inleiding geheel werd omgewerkt. In het voorbericht lezen we, dat in deze inleiding de algemeene grondslagen van het gymnastiek-onderwijs zijn uiteengezet in overeenstemming met de wijze waarop die grondslagen zijn behandeld in de memorie der Zweedsche subcommissie der „Commissie inzake de lichamelijke ontwikkeling in het Nederlandsche leger". Het resultaat van de werkzaamheden dezer subcommissie, die bestond uit dr. M. Meyers, den luitenant H. L. Warnier en den kapitein Hubert van Blijenburgh, is belangrijk geweest: de Zweedsche gymnastiek wordt niet langer alleen bij de zeemacht, doch voortaan ook bij de landmacht onderwezen. Wij zeggen dus niet te veel, wanneer wij dit boek een officieel handboek noemen. In deze handleiding vinden we maar niet een meening van den eersten den besten over Zweedsche gymnastiek. Neen, wat hierin staat opgeteekend is aan te merken als 'n officieel stuk, waardoor de minister van Oorlog, ten gunste van de Zweedsche gymnastiek overtuigd werd. Wij zijn met de lichamelijke .opvoeding dientengevolge in dit 30 stadium gekomen, dat de Nederlandsche jeugd en de volwassen Nederlandsche burgers volgens een stelsel worden onderwezen, dat vierkant staat tegenover dat, volgens hetwelk de Nederlandsche militairen worden onderwezen. Zijn beide stelsels goed? Waarvoor dan gestreden, waarom moest dan het „Zweedsche" stelsel ingevoerd, zoodat de eenheid in de lichamelijke opvoeding ten eenen male verbroken is. Faalt het Nederlandsche stelsel? Hoe komt het dan dat de gymnastiek-leeraren, notabene onder voorlichting van tal van eersterangs physiologen en psychiaters gedurende een halve eenw voor de fouten blind bleven. Deugt het Zweedsche stelsel niet? Hoe komt het dan, dat bedoelde subcommissie er in geslaagd is zulk een succes te boeken. Het z.g. Nederlandsche stelsel, uit Duitschland arkomstig en daarom vroeger ook wel het Duitsche genoemd, is in den loop der jaren gewijzigd. Voortdurend hebben de leidende personen, door zich te wenden tot de bekende geleerden op physiologisch en psychisch gebied, door voortdurende zelfstudie en door rekening te houden met hun jarenlange praktijk getracht allerlei onvolkomenheden in het Nederlandsche stelsel weg te nemen, om zoodoende het ideale te benaderen. Waar dit stelsel steeds weer getoetst werd en altijd getoetst zal worden aan de nieuwere vindingen der physiologie en waar iedere physioloog van beteekenis het volmondig erkent, dat hij bij de beoefening dezer wetenschap nog steeds staat voor onoplosbare vraagstukken, óók op het zoo uiterst belangrijke terrein der spier- en zenuw-physiologie, daar schaamt de Nederlandsche gymnastiekleeraar zich niet, te erkennen dat hij in verband met zijn lichamelijk onderwijs, nog lang niet alles weet. Het blijft, ondanks de vele en belangrijke vorderingen der wetenschap, nog maar al te vaak een gissen en zoeken. Gezien echter de resultaten, die de gymnastiek-leeraren op hunne scholen en in hunne vereenigingen jaar op jaar bereiken, mogen zij vertrouwen, dat zij — dank zij de onafgebroken bestudeering der talrijke kwesties — op den goeden weg zijn. Dit geeft niet. alleen den moed, maar legt ook den plicht op, op den ingeslagen weg vóórt te gaan. Kan nu van het Zweedsche stelsel hetzelfde gezegd worden. Integendeel. In andere landen, het laatst nog in Japan, werd de Zweedsche gymnastiek na invoering weer afgeschaft. Doch laten wij voorzichtig zijn. Ondersteld toch, dat het Zweedsche stelsel inderdaad wetenschappelijk hooger stond, dan kon de weinige sympathie voortkomen uit het feit, dat een Zweedsche les minder amuseert of minder aantrekkelijk was. 31 Ware dit het geval, dan zou de ernstige onderzoeker zich toch aan de zijde van bovengenoemde subcommissie scharen. Want de patiënt mag de medicijnen niet weigeren in te nemen, omdat het drankje bitter is. Stond het alzoo wetenschappelijk vast, dat het Nederlandsche stelsel minderwaardig is en het Zweedsche meerderwaardig, dan mogen de sportlui vragen naar wat alleen aangenaam is, de lichamelijke opvoeder vraagt in de eerste plaats, naar wat voor de jeugd nuttig is. Doch dan dient de superioriteit van het Zweedsche stelsel ook vast te staan. En wie nu als leek de Inleiding leest in het boek van den kapitein Van Blijenburgh, twijfelt aan die superioriteit geen oogenblik. Doch wie met kennis van zaken en tot oordeelen bevoegd, leest, komt tot andere conclusie. Alleen blijft hem dit een open vraag hoe mannen als dr. Meyers en de gymnastiekleeraar, luitenant Warnier, het zoo roerend eens zijn met den heer Van Blijenburgh. Niettemin de Zweedsche-subcommissie heeft de voldoening dat thans zoowel op de vloot als in het leger het Zweedsche stelsel is ingevoerd. De vraag, hoe het mogelijk is, dat zelfs de hooge leger-autoriteiten zich lieten winnen, laten we hier onbesproken. Wie onzer lezers daarin belang stelt, leze de desbetreffende artikelen in het maandschrift: Vrank, vrij, vroom, vroed, uitgave van Tjeenk Willink, Haarlem. Belangrijker is echter de vraag hoe wij, in verband met de invoering van het gymnastiekonderwijs op de Christelijke scholen, ons stellen tegenover de Zweedsche theorieën. Gaan wij daartoe enkele hoofdpunten, voorkomende in de Handleiding van den heer Van Blijenburgh, na. Volgens den heer Van Blijenburg, worden de hchaamsoefeningen verdeeld in drie groepen, waarbij het doel, dat men met de lichaamsoefeningen op het oog heeft, tot grondslag dier verdeeling wordt gekozen. Deze verdeeling is dan lste Sportieve-, 2de Practische- en Hygiënische oefeningen. Onder gymnastiek verstaat de- schrijver, een samenvatting van die oefeningen, die bepaald worden door het eenige doel, t. w.: de doelmatige ontwikkeling van het lichaam, d. w. z. een ontwikkeling welke het menschelijk lichaam aan zijn doel doet beantwoorden. Voorts, zegt de schrijver, dat daaruit volgt, dat een gymnastiekles — wel te verstaan een Zweedsche-les moet omvatten: a. hygiënische oefeningen; b. practische oefeningen, als middel om bedrevenheid te verkrijgen in die verrichtingen, die in het dagelijksch leven van nut kunnen zijn — dus niet bij het beroep.—. Het doel der hygiënische oefeningen is, het in het leven roepen van een zoodanigen invloed 32 op de ontwikkeling en de werkzaamheid der verschillende organen, dat deze daardoor worden verbeterd. Diegene, onder onze lezers, die zoo welwillend waren, de rubriek Lichamelijke opvoeding in De standaard geregeld te lezen, zullen zich herinneren, dat men, sprekende over het Nederlandsch stelsel van gymnastiek, aldus de beteekenis van het woord gymnastiek omschrijft: onder gymnastiek verstaat men een stelsel van natuurlijke en kunstmatige bewegingen, die ten doel hebben, (zonder eenige nevenbedoeling) den lichamelijken welstand te bestendigen en te verbeteren. Onder lichamelijken welstand hebben we dan te verstaan: gezondheid, welgevormdheid, kracht. In drie afzonderlijke artikels hebben wij destijds de beteekenis dezer drie woorden: gezondheid, welgevormdheid en kracht uiteengezet, zoodat het ons thans te ver zou voeren, daar nu verder op in te gaan. Eén punt van overeenkomst is er dus bij de Zweedsche- en Nederlandsche opvatting van het woord gymnastiek, n.1., dat alle gedachte aan sportieve oefening uitgesloten is. Ook vroeger reeds wezen wij er op, dat niet de oefeningsvorm of de bewegingsvorm uitmaakt of men sport beoefent, dan wel gymnast is, doch dat het de wijze is waarop en het doel waartoe men de beweging of oefening uitvoert, die de grenslijn trekt tusschen gymnastiek en sport. Zoowel aan het Zweedsche wandrek als aan de Nederlandsche brug kan ik sport beoefenen, doch daar is juist de leider der oefeningen voor, om te zorgen, dat het doel niet uit het oog worde verloren. Niet alsof sport te veroordeelen ware op zich zelf. Doch men bereikt met sport alleen sportieve resultaten en dit kan zijn nut hebben, doch kan ook geschieden ten koste van den lichamelijken welstand. Evenwel, al is de mogelijkheid niet denkbeeldig, dat leiders van turnvereenigingen deze fout begaan, daarmee is het stelsel niet veroordeeld. Een foutieve toepassing van een middel maakt het middel zelve niet afkeurenswaardig, doch de toepassing en veroordeelt hem die het verkeerd gebruikt. Oogenschijnlijk is dus het doel van de Zweedsche en van de Nederlandsche gymnastiek vrijwel gelijk. Oogenschijnlijk. Sprekende over den invloed, die van de oefeningen moet uitgaan op de verschillende organen, wordt in de Zweedsche handleiding wel voortdurend gesproken over ademhaling, bloedsomloop, spijsvertering, enz., doch het zenuwstelsel wordt zoo goed als uitgeschakeld. Bovendien krijgt men den indruk alsof de leerlingen bij een Zweedsche les bestaan uit beenderen, spieren, bloedvaten enz. enz., doch dat het geestelijke en zedelijke wezens zijn, daarvan ontdekt men bijkans niets. DE VRIES. Lichamelijke Oefening. 33 En dit moet toch vast staan, onze gymnastiek zij óók lichamelijke opvoeding — zie de reeds verschenen Standaard artikelen over de beteekenis van het woord opvoeding, in lichamelijken zin •— Doch wij kunnen ter bespreking van de Zweedsche handleiding dit verschil laten voor wat het is. Wij zouden op het schijnwetenschappelijke van de Zweedsche grondslagen wijzen. Zoo lezen wij op pag. 8: „dat uitsluitend gebruik gemaakt moet worden van bewegingen en houdingen, welke kunnen worden ontleed; hierbij gaat men na welke spieren bij de verschillende oefeningen worden ingespannen, hoe de verschillende lichaamsdeelen of organen daarbij ten opzichte van elkander worden verplaatst of zijn geplaatst, welke de invloed is, die daardoor wordt geoefend op de functie der organen voor bloedsomloop, ademhaling, spijsvertering, op de ontwikkeling der spieren, enz." Deze stelling komt overeen met hetgeen de heer H. v. BI. in een vroeger verschenen boek over Zweedsche gymnastiek schreef: geen oefening mag worden uitgevoerd, waarvan de physiologische invloed niet van te voren kan worden bepaald. Lezen we nu daarnaast de meening van dr. R. du Bois-Reymond: „Bei jeder Betrachtung auf dem Gebiete der Speciellen Muskeimechanik gilt ein Satz, auf den als Grund- und Hauptsatz dieses ganzen Gebietes nicht nachdrücklich genug hingewiesen werden kann. Dieser ausserst wichtige Satz kann in aller Kürze so ausgesprochen werden: Die einzeln benannten Muskeln sind anatomische, aber nicht mechanisch-physiologische Einheiten." Het Zweedsche stelsel verliest dientengevolge uit het oog. Ie. dat de verdeeling der spieren langs anatomischen weg, geen aanwijzing kan geven voor de uit te voeren bewegingen, omdat a. vele, als anatomische eenheden te beschouwen spieren, vezels bevatten van verschillende richting, zoodat de onderdeden bij contractie een verschillende, soms zelfs tegengestelde beweging te voorschijn roepen. b. de beweging van lichaamsdeelen niet kan worden toegeschreven aan enkele spieren of aan een bepaalde spiergroep, daar alle spiervezels, die voor de te maken beweging dienstig zijn, onverschillig tot welke spier ze behooren, in contractie komen. Du Bois-Reymond beroept zich o.a. op den grootsten kenner der spierphysiologie Duchenne, die zegt „L'action musculaire isolée n'est pas dans la nature." Waar het ons dus alleen bij vage benadering bekend is, welke spieren zelfs bij een eenvoudige beweging in actie komen, en waar wij nog minder weten van het aandeel dat ieder dier spieren of spiergedeelten heeft in de totale hoeveelheid arbeidsprestatie, daar 34 staat de physiologische invloed van zoo'n beweging op ademhaling, bloedsomloop, spijsvertering, enz. absoluut niet vast. Daar komt nog bij, dat bij gymnastische oefeningen, ook de eenvoudigste, waarbij de gymnast staande de bewegingen uitvoert» niet enkele spiergroepen, maar nagenoeg alle spieren van het lichaam in actie komen. Staat men in voorover gebogen houding, en komt men uit deze houding weer tot den opgerichten stand terug, dan zullen de „rugstrekkers" hierbij als vanzelf een voorname rol spelen. Doch de beenspieren moeten met de overige rompspieren het lichaam staande en in evenwicht houden, de nekspieren moeten het hoofd oprichten, enz. Wie bepaalt nu het physiologisch effect van deze eenvoudige beweging ? En wat komt er van dit vooraf bepalen terecht als wij de lang niet eenvoudige oefeningen in de „Zweedsche handleiding" beschouwen ? Zie slechts de sprongen, van de gewone hoogte-sprong af, tot sprongen als „overslag" en „koprol. De theorie schijnt zoo mooi, maar 't is ook niet meer dan schijn. Doch nog vreemder doet het aan in deze Handleiding, dat de praktijk, zooals die onder leerstof wordt voorgeschreven, niet klopt met de voorafgaande theorie. Theoretisch wordt er voortdurend op gewezen, dat telkens en stelselmatig in iedere les, die oefeningen moeten worden toegepast die de borstkas vergrooten, terwijl alle bewegingen die de borstkas vernauwen zorgvuldig vermeden moeten worden. Zie nu daar tegenover de oefeningen aan het ..klimraam" — pag. 175 tot 181 — waarbij een vernauwing van de borstkas onvermijdelijk is — vooral de fig. 71, 73. 76 en 77 ~. Doch ook de theorie zelf wijst op een geheel verkeerd physiologisch inzicht. Wij wezen reeds eerder op het gevaar van een vergrooten van het lucht-residu, en op het overschrijden der elasticiteitsgrens van het longenweefsel, Wij herinneren bovendien nog even aan de waarschuwingen van Arthur Key in The human body tegen gebombeerde borstkassen, die meestal een beperkte ademhalingscapaciteit aanwijzen en een groot en hypertrophisch hart bergen. Op pag. 13 en 14 vinden wij ook nog de theorie van de „doelmatige spierontwikkeling." Daaronder wordt door schr. verstaan, een zoodanige ontwikkeling van een spier, dat deze beter geschikt wordt voor de werkzaamheid, welke van haar in hare natuurlijke functie wordt vereischt. Men gaat daarbij uit van de onderstelling, dat men de spieren kan verdeelen in twee groepen, en wel naar de functie — let wel, niet meervoudig, doch enkelvoudig —, die voor een bepaalde spier 35 de natuurlijke is. Zoo zouden sommige spieren aangewezen zijn op statische contractie, andere spieren vinden in een dynamische contractie hare natuurlijke functie. Dit vooropstellende, wordt vervolgens aangenomen dat men een spier op twee geheel uiteenloopende wijzen kan ontwikkelen en wel zóó, dat men spieren krijgt van het type „dik en kort" dan wel „lang en dun." „Dit verschil zal ons duidelijk zijn," zegt schr., „door vergelijking van een renpaard met een werkpaard." De eerste onderstelling is onjuist. Niet alleen de spier als anatomische eenheid, doch ook spiergroepen of gedeelten van spieren als physiologische eenheden beschouwd, zijn niet aangewezen op één bepaalde functie, maar op meerdere functies. Het eene oogenblik heeft een spier statischen arbeid te verrichten, het volgend oogenblik wordt ze tot dynamische contractie geprikkeld. Langen tijd heeft men gemeend dat bij iedere beweging een contractie van een spier of spiergroep gepaard ging met een contractie van een andere spier of spiergroep, welke laatste kracht uitoefende in tegengestelde richting, de z.g.n. agonisten en antagonisten. De nieuwere onderzoekingen voornamelijk van Sherrington hebben aangetoond, dat de antagonisten zich geheel verslappen, zoodra de agonisten zich samentrekken. In sommige gevallen treden de antagonisten als regulatoren op. Doch het al of niet saamwerken of wel het elkander tegenwerken van verschillende physiologische spiereenheden is voor ieder denkbeeldig geval verschillend en voor ieder geval weer naar de omstandigheden onderscheiden. Daarom zegt Du Bois-Reymond dan ook met betrekking tot de werkzaamheid der spieren: „Der Begriff Antagonismus und Synergismus ist nur für jede einzelne ganz bestimmte Stellung mit Rücksicht auf die für sie geitenden mechanischen Bedingungen anwendbar. Mithin ist auch kein allgemeines Bewegungsgesetz an diese Begriffe zu knüpfen." Het heeft dan ook allen schijn dat de theorie, die in de Zweedsche handleiding ten beste wordt gegeven, over de doelmatige spierontwikkeling, uitgedacht is pour besoin de la cause. Wordt een spier geoefend, dan neemt de diktegroei toe door vermeerdering van het sarcoplasma. Fibrillen en kernen veranderen niet. Morpurgo meent gevonden te hebben dat de vezels bij hypertrophie wel dikker maar niet talrijker worden. Evenwel, men is het hier nog niet geheel over eens. — Zie Leerboek der physiologie van Zwaardemaker. — Het gaat dus niet op, om met het anatomieboek in de hand, de bewegingen der gymnastiek te ontleden in bewegingen voor bepaalde anatomische eenheden. Ongerijmd is het bovendien dat iedere anatomische eenheid van nature zou bestemd zijn voor een 36 enkele zeer bepaalde functie, om nu uit te gaan maken of die spiereenheid „kort en dik" dan wel „lang en dun" geoefend moet worden. Het aangehaalde voorbeeld van het werkpaard en renpaard is uitstekend geschikt om de Zweedsche theorie te veroordeelen. Immers geen verstandige landbouwer spant een Engelsch renpaard voor den ploeg en zegt: al oefenende zullen de spieren van dit slanke dier wel „kort en dik" worden en zoo doende geschikt voor korte, krachtige en langzame bewegingen. Evenmin is het ooit in het hoofd van een ren-stal-bezitter opgekomen, om te trachten van Brabantsche werkpaarden door doelmatige spierontwikkeling renpaarden te maken. Iedere spier heeft haar eigen typischen vorm. Ze kan atrophieeren of wel hypertrophieeren, doch het type blijft constant. Over evenwichtsoefeningen sprekende, pag. 182, meent de sch. aan deze oefeningen meer practische dan physiologische waarde te moeten toekennen. Wij willen hier niet over twisten. Deze waarden zijn moeijlijk in cijfers uit te drukken. Doch de physiologische waarde te onderschatten is al even onjuist als de practische waarde op te hemelen. De sch. ontkent, dat coördinatie-vermogen opgevoerd zou kunnen worden door middel van evenwichtsoefeningen. Deze ontkenning berust op de meening, dat de gevoeligheid van het statisch orgaan, gelegen in de ooren, wordt opgevoerd, en wij dientengevolge bij het bewaren van het evenwicht met coördinatie niets te maken zouden hebben. In het in 1915 in 8sten druk verschenen Leerboek der physiologte van dr. R. Tigerstedt vinden we over dit statisch orgaan heel wat geschreven. Proefondervindelijk is gebleken, dat dit orgaan hoewel zeer beteekenisvol voor de zenuwverrichtingen bij evenwichtsbewaren, anderzijds toch ook niet meer is dan een tusschenstation. 't Is zelfs mogeÜjk het geheel uit te schakelen. Na eenige oefening neemt het gezichtszintuig het werk van het statisch orgaan over. — Proeven op een hond van Beyer, Lewandowsky en Ewald— Dat het coördinatievermogen door het stelselmatig beoefenen van evenwichtsoefeningen wel degelijk opgevoerd wordt, is reeds lang geleden vastgesteld en toegelicht door Schmitt, le Roy e.a., en wordt bevestigd door de nieuwere onderzoekingen. Alleen de Zweedsche handleiding ontkent zulks op grond van een onvolledige kennis van het statisch orgaan. Over de beteekenis der coördinatie, ook in verband met de lichamelijke opvoeding, schreef de bekende zenuwarts dr. Soesman onlangs een zeer lezenswaardig artikel in het weekblad De loods. Waar het Zweedsche stelsel de verbetering of opvoering van het coördinatievermogen van zeer ondergeschikt belang acht, daar rijst onwillekeurig de vraag. 37 of de voorstanders van dit stelsel óf niet voldoende op de hoogte zijn óf tegen beter weten in, aan de nu eenmaal aangenomen theoriën door dik en dun willen vasthouden. In een onlangs van zijn hand verschenen artikel, schrijft dr. J. H. O. Reys over de Lordotische albuminurie, in verband met de beteekenis van rompoefeningen in de gymnastiek — hier worden speciaal bedoeld rompbuigingen, die de kromming in het lendengedeelte der wervelkolom verdiepen —. Uit dit artikel blijkt, dat die oefeningen, die een tijdelijke sterke lordose in het leven roepen, niet zoo gevaarlijk zijn, als het Zweedsche stelsel aangeeft. Zoo n vluchtige lordose-vorming wordt in een goed stelsel van gymnastiek altijd weer gevolgd door bewegingen in tegengestelde richting. Doch al zou men ■— ondersteld, dat men terecht vreesde voor albuminurie — alle lordotische bewegingsvormen willen vermijden: dr. Hamelberg, de schoolarts acht zulks practisch onmogelijk. Zeer eigenaardig is echter dat de Zweedsche handleiding zich beroept op Jehle, iemand, die notabene zelf oefeningen ter versterking van de lendenspieren aanraadt, en op wiens getuigenis het Zweedsche stelsel dezelfde oefeningen afraadt. Logisch?! Hiermede meenen wij in enkele hoofdtrekken te hebben aangetoond, dat het Zweedsche stelsel — nog geheel afgezien van de weinig opvoedende waarde die het bezit — in geen geval zich mag aandienen als een wetenschappelijk stelsel, en dat wij niets te veel hebben gezegd, toen we als onze meening uitspraken dat de heer W. P. Hubert van Blijenburgh aan het Zweedsche stelsel den schijn van wetenschappelijk te zijn tracht te geven, dit doende in een vorm waardoor de leek overbluft wordt. Door zijn Handleiding heeft de heer Van B. echter, de terzake kundigen in ons land van de superioriteit van het Nederlandsche stelsel opnieuw volkomen overtuigd. Het bovenstaande resumeerende, komen wij tot de volgende Grondstellingen, waarop het schoolonderwijs in lichaamsoefeningen is opgebouwd: I. De hchaamsoefeningen voor leerüngen der lagere en uitgebreid lagere school behooren te omvatten: A. gymnastische oefeningen B. kleine zaal- en veldspelen. C. — zoo mogelijk — zwemoefeningen. D. licht-athletische oefeningen. I u. 1. o.-klassen. E. groote veldspelen. J Zle voor D °°k de Matting. lagere school. 38 II. Onder gymnastiek verstaan wij een stelsel van natuurlijke en kunstmatige bewegingen en houdingen, die uitgevoerd worden met het doel den lichamelijken welstand te bestendigen, te verbeteren, of te verhoogen. De gymnastische oefeningen kunnen dan alleen aan hun doel beantwoorden, als zij voortdurend getoetst worden aan de resultaten van wetenschap en ervaring. III. Het Nederl. stelsel van schoolgymnastiek zal (6) 1°. streven naar alzijdige lichaamsbeweging. 2°. de levensverrichtingen bevorderen en daardoor de gezondheid verbeteren. 3°. streven naar een harmonisch normaal gevormd lichaam, waarbij, op grond van anatomie en physiologie, rekening wordt gehouden met den natuurlijken aanleg en bouw van het individu. 4°. rekening houden met het feit, dat een kind in den groeitijd geen krachtigen spierarbeid mag verrichten, maar door veelzijdige beweging tot verhoogde functioneering en levenslust moet gebracht worden. 5°. streven naar een ontwikkeling van moreele eigenschappen, als: moed, vastberadenheid, wilskracht, zelfvertrouwen, tegenwoordigheid van geest, uithoudingsvermogen, zelfbeheersching, enz. Waar een uitvoerige behandeling van deze grondstellingen, in dit beknopt bestek niet mogelijk is gaan wij thans over tot de methode. A. Leergang. (7). Voor den buitenstaander zijn de bewegingen en oefeningen der gymnastiek een onsamenhangende massa bewegingsvormen waaraan „geen touw is vast te knoopen." Voor den ingewijde is dit niet het geval. Immers, hoe zou er ook sprake kunnen zijn van methodisch onderwijs, zoo er geen welomschreven leergang ware. 39 Physiologie, hygiëne en paedagogiek zijn hier de gidsen, die ons den weg wezen en ons duidelijk hebben gemaakt, dat hier aanwezig moet zijn een geleidelijke opklimming in de leerstof. Er moet zijn een regelmatige overgang van het gemakkelijke tot het moeilijke, van het enkelvoudige tot het samengestelde. Wat vooraf gaat moet den grondslag vormen voor hetgeen volgt, en dat volgende moet weer een voorbereiding voor het einde zijn. Het einde beschouwen we daar te zijn, waar de leerling der hoogste klasse de voor zijn leeftijd geschikte geoefendheid verkregen heeft. Daartoe maken wij gebruik van den concentrisch synthetischen leergang. Concentrisch is de leergang omdat wij van één bepaald punt uitgaande, door afwisseling en variatie het oefeningsgebied uitbreiden. Synthetisch is de leergang omdat wij van het eenvoudige opklimmen tot het moeilijke en het enkelvoudige opbouwen tot het samengestelde. (8). Leerstof. (9). Deze wordt als volgt onderscheiden: A. Oefeningen zonder toestellen. B. „ aan „ C. Zaal- en Veldspelen. D. Gymnastische marschen of wandelingen. De oefeningen, genoemd onder A worden onderverdeeld in: 1 . Vrije oefeningen in standen en in voortbewegen. 2. Gereedschapsoefeningen. 3. Ordenoefeningen. De oefeningen genoemd onder B : 1°. Hangoefeningen — gemengd, gestrektengebogen—. 2°. Steunoefeningen — vluchtig, gestrekt en gebogen —. 40 3°. Been, arm- en rompoefeningen in hang, zit, steun of stand. 4°. Springoefeningen — vrij en gemengd —. De oefeningen onder C worden als volgt verdeeld: 1°. Vrije spelen, voornamelijk in aanmerking komende bij gymnastische wandelingen: „verstoppertje", „roovertje" e.a. 2°. ( f gezelschapsspelen. , , nabootsingsspelen. zaalspelen: <, ö , loop- en vangspelen. Gymnastische l kampspelen, spelen [loopspelen. vang- en werpspelen, veldspelen: slagbalspelen, voetbal, krachtspelen. Voor een beschrijving dier verschillende spelen, alsmede voor hunne verdeeling in zomer- en winterspelen zij verwezen naar de reeds bestaande handleidingen. (10) Leertoon. Het spreekt wel haast vanzelf, dat de leertoon van grooten invloed is op de resultaten van het onderwijs. De toon waarop de commando's gegeven worden zij duidelijk, beslist en krachtig. Uit geheel het optreden van den onderwijzer moeten de leerlingen als het ware voelen, dat hij met zijn jongens en meisjes meeleeft. Wil hij hebben dat de oefeningen energiek gedaan worden, dan moet er energie van hem uitgaan. Ook hier geldt: goed voorbeeld, doet goed navolgen, 't Lijkt ons overbodig hierover nog verder uit te weiden. Leermiddelen. De leermiddelen worden onderscheiden in: A. Handgereedschappen — voorwerpen tot uitbreiding en verzwaring der leerstof —. B. Toestellen of werktuigen. C. Spelmateriaal. 41 A. Handgereedschappen. In een gymnastieklokaal, waarin klassen van omstreeks dertig leerlingen les ontvangen en dat volledig ingericht is, behooren aanwezig te zijn: 30 Stokken — lengte 90 tot 100 cm. —. 30 Staven — tot hoogstens 2 k.gr. — 60 Haltertjes — %, i ft 2 k.gr. 60 Knotsen '). 20 Korte springtouwen of -rieten2). 2 Lange springtouwen. B. Toestellen of werktuigen. Een rekinrichting met 4 stokken — verplaatsbare —. 4 Ladders — verstelbare —. 16—20 Klimpalen. 8 Klimtouwen. 4 Bruggen — verstelbare — 4 Paar ringen. 20 Wandrekken met banken. 2 Paarden'). 2 Bokken. 1 Tremplin'). 4 paar springstandaards. 4 Springlijnen. 4 Springplanken. 4 Plankjes voor diep-springen'). 4 Polsstokken'). 4 Cocosmatten. 8 Evenwichtslatten. C. Spelmateriaal. 1 Slingerbal a 1 k.gr. 1 „ a 2 k.gr. 10 Tennisballen. 10 Kastieballen. 1) Alleen voor u. 1. o. klassen. 2) Soms worden deze met het lange springtouw onder de „handtoestellen", dus in een afzonderlijke rubriek, ondergebracht. 42 10 Cricketballen. 5 Honkballen. 5 Groote ballen. 1 Grensbal. 6 Slagplanken. 6 Slaghouten — ronde —. 1 Slaghout voor honkbal. 10 Honkpalen. 1 Houten hamer. 2 Palen en korven voor korfbalspel. 1 Voetbalpomp en naald. 10 Vlaggen — stokken 1 m. lang —. 1 Maatlint. 500 Meter lint voor het af bakenen van speelterreinen. 1 Bord of mat voor doelwerpen met den cricketbal. Verder de noodige springstandaards voor hordenloop, en springstandaards voor polsstokhoogspringen. Inrichting van lokaal en terrein. Voor een uitvoerige beschrijving van de inrichting en bouw van het gymnastieklokaal en de inrichting van een speelterrein, verwijzen wij naar Grondslagen der lichamelijke opvoeding op lagere en middelbare scholen en gymnasia, door Disse en Scheffer; Rotterdam, 1910, W. L. en J. Brusse; en Leiddraad bij het onderricht aan de rijksgroepen voor lichamelijke opvoeding, door Van Dijk en Dobbinga; Rotterdam van Nijgh en Ditmar. Lesroosfer. Het onderwijs in hchaams-oefeaiingen behoort aan iedere klasse gegeven te worden, zoo mogelijk iedere klasse per week 2 uren. Er zij tegen gewaarschuwd dit onderwijs te doen geven buiten dë gewone schooluren; 1°. zal er bij de leerlingen een tegenzin gewekt worden omdat „hun vrijen tijd in beslag wordt genomen". 43 De ervaring heeft geleerd, dat de leerlingen zelfs dit geliefkoosde vak niet gaarne beoefenen buiten de school' uren. 2°. zullen de leerlingen dit ook als minderwaardig gaan beschouwen. VII. LITTERATUUR. (1) . Over de Grieken en hun lichaamsoefeningen: 4de Jaargang Olympia, Weekblad voor de lichamelijke opvoeding onder redactie van Disse, Labberté en Minkman. Grondslagen der lichamelijke opvoeding, door Disse en Scheffer; W. L. en J. Brusse, Rotterdam. (2) . Over de geschiedkundige ontwikkeling der Duitsche gymnastiek: Grondslagen der lichamelijke opvoeding (1). Eniwickhingsgeschichte des turnens, prof. dr. Hugo Rühl. (3) . Toesteloefeningen en openluchtspelen door J. A. van der Boom; H. D. Tjeenk Willink en Zoon. (4) . Het Zweedsche stelsel van gymnastiek uit het oogpunt van lichamelijke vorming beschouwd, o.a. in vergelijking met het Duitsche stelsel door W. P. Hubert van Blijenburgh; Rotterdam 1910. W. L. en J. Brusse. (5) . De aanvallen op de Ned, schoolgymnastiek weerlegd door J. A. van der Boom, Melvill van Carnbee, e.a.; Haarlem, Tjeenk Willink en Zoon 1911. (6) . zie (5) pag. 83. (7) . De vrije- en ordenoefeningen der lagere school, door J. A. van der Boom; Haarlem, Tjeenk Willink en Zoon. pag. 99 en verv. (8) . Als toevoegsels bij (7) vindt de lezer twee beknopte over¬ zichten van den concentrisch-synthetischen leergang der vrije oefeningen van de plaats in voortbewegen en der opstellingen en van de vrije oefeningen op de plaats •— in standen —. (9) . zie pag. 84 en vervolg. (10.) ƒ. A. van der Boom: De vrije, orden- en gereedschapsoefeningen en veldspelen. „ De toesteloefeningen en openlucht- spelen. „ De vrije en ordenoefeningen der lagere school. „ Het turnonderwijs aan meisjes der hoogere burger- kweek- en normaalscholen. 44 VIII. LIJST DER VOORNAAMSTE BOEKEN EN GESCHRIFTEN. TEN DIENSTE VAN HEN. DIE HET VAK LICHAMELIJKE OEFENING WENSCHEN TE BESTUDEEREN. 1. Anatomie. Handatlas der anatomie des mensehen, W. Spalteholtz, — Verlag von S. Hirzel, Leipzig. Handboek van de stelselmatige beschrijvende ontleedkunde van den mensch. Dr. J. A. Fles, A. W. Sijthoff, Leiden. Lehrbuch der anatomie des menschen, J. Hyrtl — W. Braumüller, Wien. Lehrbuch der gewebelehre, dr. C. Toldt — F. Enke, Stuttgart. 2. Physiologie. Lehrbuch der physiologie des menschen, dr. R. Tigerstedt — S. Hirzel, Leipzig. Unser körper, F. A. Schmidt — R. Voigtlander, Leipzig. Lessen in de physiologie, dr. Ch. Bles.—F. van Rossen, Amsterdam. Beginselen der physiologie, dr. J. J. Ie Roy—- W. J. Thieme en Co. Zutphen. Grundriss der physiologie, dr. J. Steiner — Veit & Co. Leipzig. Lehrbuch der physiologie, dr. L. Hermann — Hirschwald, Berlin. Grundriss der enttvicklungsgeschichte des menschen, A. Kölliker — Engelmann, Leipzig. Physiologie der bewegungsapparate, L. Hermann, O. Nasse und Th. W. Engelmann. — F. C. W. Vogel, Leipzig. Specielle muskelphysiologie, R. du Bois-Reymond — Hirschwald, Berlin. 3. Scheikunde, Natuurkunde, Hygiëne, enz. Beknopt leerboek der scheikunde, I Anorganische chemie, II Koolstof chemie, dr. H. J. van de Stadt,—Tjeenk Willink, Zwolle. Beknopt leerboek der natuurkunde, 2 deelen, dr. H. J. van de Stadt—Tjeenk Willink. Zwolle. Beginselen der mechanica, dr. F. H. Julius,—Tjeenk Willink, Zwolle. Hygiëne des turnens, Fr. Dornblüth, — R. Gaertner, Berlin. Das gehen des menschen, dr. Hermann Vierordt — Laupp'sche Buchhandlung, Tübingen. 45 Physiologische chemie, twee deelen. Sammlung Göschen A. Legahn.—Göschen, Berlin und Leipzig. Handboek der hygiëne, — Die hygiëne der schule —, dr. F. Erismann. — Vogel, Leipzig. Geschiedenis. Enhvicklungsgeschichte des turnens, dr. Hugo Rühl. — Eberhardt, Leipzig. Geschichte der turnkunst, dr. Rudolf Gasch, •— Göschen, Leipzig. Grondslagen der lichamelijke opvoeding, Disse en Scheffer, —■ W. L. en ). Brusse, Rotterdam. In dit werk is opgenomen een lijst van in Nederland uitgekomen boeken en geschriften over gymnastiek. Theorie en Praktijk. Vrije en ordenoefeningen, lagere school, J. A. van der Boom. — Tjeenk Willink, Haarlem. Toesteloefeningen en openluchtspelen, 1. s. en m. s., idem. De vrije- orden- en gereedschapsoefeningen en veldspelen. Jongens m. s., idem. Turnonderwijs aan meisjes, m. s., idem. Het bewegingsspel. Technische Commissie van de N. b. v. 1. o. Wol ter s, Groningen. Leiddraad bij het onderricht aan rijksgroepen. Van Dijk es Dobbinga — Nijgh en Ditmar, Rotterdam. De volledige gymnastiek voor mannelijke leerlingen van 13 •—> 20 jaar, uitgegeven met voorkennis en voor rekening van het dep. van Binnenl. zaken. De rompoefeningen in de schoolgymnastiek, W. Scharroo—Veldt» den Haag. Das deutsche turnen, dr. Gasch. «— Göschen, Leipzig. Handleiding voor het onderwijs in de gymnastiek, W. P. Hubert van Blijenburg. — Brusse, Rotterdam. Het Zweedsche stelsel van gymnastiek, idem. De aanvallen op de Nederlandsche schoolgymnastiek weerlegd, J. A. van der Boom. — Tjeenk Willink, Haarlem. Handleiding voor openluchtspelen en oefeningen, Van Tongeren en Meyrink, ~ Thieme en co., Zutphen. Grondslagen voor een rationeel stelsel van lichamelijke- jeugdopvoeding, W. Ketting — Overdruk uit het Weekblad voor gymn. en middelbaar onderwijs. Voetbalspel. — Uitgave van den N. V. B. Cricketspel. H. van Booven. — C. Morks Cz. Dordrecht 46 Spelregels voor honkbal, tamboerijn-bal, handbal, vuistbal, kastie, enz. uitgaven van den N. B. v. L. O. en A. B. v. L. O. Waterpolo, Ned. Zwembond — H. J. Koersen, Amsterdam. De zwem-eisch. J. M. C. van der Griendt en K. H. van Schagen — Nijgh en van Ditmar, Rotterdam. Handleidingen voor roeien, zeilen, enz. uitgegeven door J. F. van de Ven, Baarn. Handleiding ter beoefening van de athletiek, C. J. ƒ. Könings. N.V. de R. K.- Boek-centrale, Amsterdam. Onze watersporten, C. H. M. Philippona .— Brusse, Rotterdam. Padvindersspelen, Baden Powell—ScheltemaenGiltay, Amsterdam. Eerste hulp bij ongelukken, A. A. J. Quanjer. — v. Goor, Gouda. Aanbevolen wordt voorts: Paedagogisehe beginselen, H. Bavinck. — J. H. Kok, Kampen. De opvoeding der rijpere jeugd, H. Bavinck. — idem. Bijbelsche en religieuze psychologie, H. Bavinck. — idem. « 47 INHOUD. 1. Het vak Lichamelijke oefening en de lager-onderwijswet 1920 3 2. Lichaamsbeweging en lichaamsoefening 9 3. Historisch Overzicht: Grieken; Romeinen; Germanen; de Middel-Eeuwen; Naturalisten en Philantropijnèn; Ontwikkeling der Nederlandsche gymnastiek 12 4. Gymnastiek 16 5. Het vak Lichamelijke oefening op de lagere- en uitgebreid lagere school: het onderwijs; het stelsel; grondstellingen; methode; leergang, leerstof, leermiddelen, inrichting van lokaal en terrein, lesrooster 19 6. Het Nederlandsche stelsel 24 7. Litteratuur. 44 8. Lijst van studieboeken 45 9. Leerplan voor de hchaamsoefeningen voor scholen met uitgebreid-lager-onderwijs. Dit blad is los in het geschrift gelegd. 48 Leerplan >oor lichaamsoefeningen op scholen met lager en uitgebreid-lager-onderwijs. Zonder Gereedschappen. Met handgereedschappen en handtoestellen. Met werktuigen. Zonder Met s p e 1 b e n o o d i g d h e d e n. Orden-oefeningen. Vrije-oefeningen. Lichte halters Koge, Gewichten Rorte Springtouwen. ' ' ~ ~ ~~~~~~~~ spelbenoodigd- Oefeningen en Oefeningen en Oefeningen _ c» u en rv of haA*n spelen met spelen met met halters, Het vormen van ^ ^ de In 't voortbewegen „van de plaats". ^ knotsen. Speer halters. Springrieten. Oefeningen in het hangen. Oefeningen in het steunen. Oefeningea in het springen. heden. groote baIlen. kleine ballen. ^ ^ rijen en kolommen Eerste en De traprij van twee, 2-deelige enkelvoudige arm-, Gewoon gaan, gaan op de teenen, gaan met knie- ^Jingen enïpeTen. tweedeklasse tweede klasse in twee of meer been- en rompbewegingen. heffing, gewoon gaan met armhoudingen en -bewe- Kring- en rang- 6 7 8 en 9 6, 7, 8 en 9 vóór elkaar ge- De halve beenenbuiging. gingen. Het gewoon gaan, op de teenen met knie- spelen. jaar jaar. plaatste front- of heffen in onderlinge afwisseling. naast elkaar ge- De tusschentred aanleeren. Daarna in afwisseling met plaatste flankrijen. de bekende vormen van gaan. Plaatsing door de(n) onderwijzer. Derde klasse Nu niet plaatsing Beenplaatsen 4-deelig enkelv. af- Gewoon gaan met 4-deelige armoefeningen. Gewoon Met voorn en achterw. Aanleeren van de eenvoudigste vormen van nijghang- Het op- en afstappen van de even- Aanleeren-^-^P^.^^ ^f^^" ' De' vos'ën "de -Balzoeken". g^\o?aTr 9 en 10 jaar. door onderwijzer, gewisseld met arm- of romp- gaan zonder armoefeningen, doch afgewisseld door slingerend touw sprin- en lighangoefeningen w.chtsladder. Standoefeningen op de f^^SZ^T^^h^^l^l^di^^ hoenders ' ' maar op bevel. oefeningen. Beenplaatsen met teenengang, teenen-en hielgang, gaan met knieheffen, gen met een tusschentel. Aanleeren van verschalende grepen ladder over het st.lhangende, en over het heen en weer slingerende boenders. Aanleeren vantrap- armoefeningen of met romp- enz. met eenvoudige armhouding. Op deze tusschentel Arm- en beenoefeningen in nijg- en hghang. Gaan met dubbele ondersteuning. touw. 'wr en wi d" rijen van drie en oefeningen 2-deelig samenge- Tusschentred. Deze nieuwe vorm afgewisseld door eerst een sprong op Gaan met enkele ondersteuning. ..jager en w. van vier. steld. Halve beenenbuiging bekende vormen van gaan. beide voeten, daarna een 2-deelig samengesteld. Aanlee- Tusschentred met tweedeelige armoefeningen. sprong op linker of op ren van spreid-, schrede- en Aanleeren van den driepas. rechtervoet. kniebuiging. ^ Veerde klasse Front- of flank- 4-deelige enkelvoudige beenoefe- Gewoon gaan met armoefeningen afgewisseld door Springen zonder tusschen- Vierdeelige beenoefeningen in strekhang. Het gaan over twee latten met steun Voorw en zijw^ '^^^^^^^^ ..Deining is niet „De schatbewaar- Vierde: kl a s s e lOenlljaar. kolom vormen ningen, als beenplaatsen met vrije oefeningen op de plaats. tel. Springen op één Voorbereidingen voor den buighang. van een leerling tusschen de latten 74 dr. Daarna de ,^^d" De roofvooel" 10 en 11,aar. door neven-., knieheffen, beenheffen, schrede- Tusschentred in »/* maat afgewisseld door been- voet. Springen linker Handen- en knieënhang. Daarna gaan over drie-of vier naast houdingen;n}^k^^-DenaaSel" voor- of achter- en spreidstand. Ook afgewis- plaatsen met armoefeningen. en rechtervoet in onder- Klimoefening: het aanleeren van de klimhouding. elkaar gelegen latten, met ondersten- loop- en springoefeningen door het ronddraaiende touw. „De naaiwinkel plaatsing. seld met vierdeelige armoefe- Teenen en hielgang met armoefeningen afgewisseld linge afwisseling. Het Zweven: aan den rondloop, gewoon gaan, versneld ning als boven. Tusschentred, drie- neLendTkolom ningen. door beenplaatsen. gaan van de plaats gaan en zijw. gaan. pas, enz. geopende KOiom. Eenvoudige vierdeelige samen- Aanleeren van bijtrekpas, schotsche pas en galoppas. tijdens het springen. gestelde oefeningen. De nieuw aangeleerde passen in afwisseling met Aanleeren van den uitval. gewoon gaan, teenengang, enz., eerst zonder, daarna met armoefeningen. Vijfde klasse Rechthoekgang. Alle oefeningen vierdeelig samen- Gaan met V4 en V2 wending op bevel. Aanleeren van de ver- Springen met zijw. rond- In strekhang voorw., zijw. en achterw. gaan (ladder). Aanleeren van vluchtig steunen Verte-sprongen met een ^ rf kunstoaüge ^ ..Teerlingspel". ^jfde kW Hen 12 jaar Middengang met gesteld Gaan met 2-deelige stokoefeninoen schillende grepen. Een- slingeren van het touw De eerste oefeningen in klimmen en dalen (klim- Tweeledig en vluchtig eenledig steunen. passen. Verte-sprong jonjens 2 m. . meisjes l.SU m. Hoogte- „Derde afslag e. a. 11 en 12,aar. jaar. Middengang met ^ Tusschentred in" verbinding met rechthoekgang. voudige stokorfeningen naar het lichaam. stokken). Stijgen en dalen met gebruik van handen Aanleeren van eenvoudige zitten (brug). sprong 7 d.m jongens; ^J1^^^^ ^ t' Wiegelpas aanleeren in tweedeelige been-of en voeten (voorzijde schuine ladder). Op even wichtslat: zijw. gaan en zijw. en spreid-oversprong. (bek) aanleeren. Lange springtouw, de „Jaren. Driepas met armoefeningen. rompoefeningen. Draaien om de breedte-as, als voorbereiding om te gaan metbeenkruisen. Ondersteuning looppas in het ronddraaiende touw. „Verlos e. a. stokoefeningen (eenvoudig). komen tot tweeledig steunen, (brug en rek), om te door stokken, door twee leerlingen hup op 1ste of 3de tel. komen tot vouwhouding (ringen). vast te houden, lste en 3de „ Zweven: het loopen onderbreken door kleine sprong. Driépas en wiegelpas met beenplaatsen. Tweedeelige beenoefeningen. In den buighang. ^ Zesde klasse I Zwenken. Alle oefeningen vierdeelig samen- I Tusschentred met 4-deelige stokoefeningen. Eenvoudige stokoefenin- De eenvoudigste Aanleeren van den „dub- Vierdeelige beenoefening ,n den buighang. Tweeledig en eenledig steunen: eenvou- Lange springoefeningen wTdloop'met lange HetTaSen van "N°emen "raken" nt^aar 12en 13 jaar. Zwenken gevolgd gesteld en in afwisseling met Driepas met beenplaatsen en stokoefeningen. Galoppas gen in vierdeelige been- vrije-oefeningen beien touwslag . Vluchtige buighang in zwaai. d.ge zitten en z.twissehngen, de laatste ^P^9^^^^^^^^^^^^ oalnTa heTS. « Dit spel kan als Touwtrekken' 12enl3>aar- door openen der den kwadraat- of rechthoek- en schotsche pas met beenplaatsen en armoefeningen. in rompoefeningen. der Vde klasse Het voortbewegen in strekhang (aan de sporten van ook door draai om de lengte-as (brug). 75 c m. (meisjes geen '^^^^^^^^^'^ passen e. a. vanaeT van den balsoe en a , Pand es roeven" rijen. Zwenken gang. Driepas en wiegelpas in verbinding met den kwa- met lichte ijzeren den ladder.) Buig-strekhang-oefeningen (ook ladder.) Op evenwichtslat: voorw zijw. en bogte, roa9 8 ^ ' 8 vangen van den stapel en ak „Pandjes rooven . met aeliiktiidio draat- of rechthoekaana halters verzwaren Overgaan van handen en knie-hang tot tweeledig achterw. gaan zonder ondersteuning. sprong 6 d.m. (meisjes). Hoog-yerspringen, touw niet hooger bal part jspel ge- openen derriW draat of rechthoekgang. Meis es houten steunen (rek). Gaan met draaien en moeilijker kunst- dan 6 d,m. Afstand tusschen plank en mat 1.25 m. (meisjes Voorbereidende speeld. J ' halters. Borstlingsomtrekken aanleeren uit steun. matige passen. zonder turnkleeding niet). kort" en slagbal- Zweefoefeningen: loopen, springen, zweven. spelen. Zevende Rechthoekgang met De voorgaande oefeningen in Duurmarsch: gewoon en versneld. _I Vierdeelige stok-met vier- De eenvoudigste Reeds bekende springoefe- Lighang aan één arm. Draaien om de breedteas. Oefeningen in stand, in voortbewegen Vert-spro^^ ^ "oïlDvóger? fa" ^pen^en "vanget °Z "' ^T'f klasse drie-, vier of vijf- vlugger tempo. De rompoefe- Loopen: springend en versneld. deelige vrije-oefeningen. vrije-oefeninge* ningen in afwisseling Tweeledig hangen gevolgd door tweeledig steunen en tweeledig steunen op (over) even- 2.10 m.) r^e-sprong zonder „Uijpvogel e. a. £»b™. ™«f£ * • klasse 13e„14jaar. tallen van uit een ningen niet schokkend. Snelloop: 40 m. Als handtoestel: over- der Vde klasse met den „dubbelen en omgekeerd. wichtstoeste lenfgeen latten) Op- en afstoot van/«n ^ '/^^ doekn enTekk13 en 14,aar. zich bewegende Oefeningen in zithouding, in | Duurloop: 4 minuten. .--.> heffen van e*« « met lichte .)Zer.„ touwslag. Zwaa.en m strekhang (met aan rek) en ,„ bu.ghang. .pron* to t™l^«."»«. Z.t-of ^^^.^d^^d'^P^fl~ b° ^ ( ' ' ligging. Ook met handgereed- min. De vormen van loopen liefst in de ope.üucnt lichaamsverplaatsing. Meisjes: houten zonder gebruik der beenen (hand voor hand). v™d'«[ f*U™lJvfl^enw boom Brugspringen:'rug(,.keer") sprong mét dwarsstand, zonder draai. Handballen; wei schappen, beoefenen, meisjes, snelloop 10 m., duurloop 3 min. Meisjes: stokoefeningen in halters. A6k evenw lat Spreidzit alleen aan Sprongen over lange springtouw, in sneller tempo (meisjes). pen en vangen. combinatie met oefenin- CVCI1W- v r ar gen in het voortbewegen. t paard. Ti.a Niet als handtoestel. \ _ 1 „ ^ j , , . ï~~ ] ^ . ] ai iitj u,«„ rWr»VV=„ * * u ■ u Def nn en over evenw t™.ripllpn Vertesprong: 3.25 m. (jongens), 2.20 m. (meisjes). „Verlos". Voetbal: schoppen. Gummi-bal: „Estafeueioo Achtste klasse Achtste klasse Kolommen-en trap- Oefeningen der voorgaande leer- Onderbroken wijze van voortbewegen - evenwichts- Grootere bewegingsbanen De stokoefeningen Zwaaioefemngen A ls Illdklasse. Optrekken tot buighang. Ue• °P ove l ™™-^*1™- «oogtesprong zonder aanloop: 7 d.m. (jongens), 5 d.m. (meisjes). „Kruiskrijgertje" drijven, doelen, „Trefbal". „Kaperspel-. 14 en 15 jaar. 14enl5jaar. rijen-opstellingen jaren met sprong. oefeningen-. bij de stokoefeningen. der Vlle klasse met lichte halters Bovendien kunstmatige Draaien om de breedtea^i«et beenslingenngen (knie- Het komerito Hoo9te P met „ P.U0m.( „ 8.5d.m. „ . e. a. zessenvoetbal Lederen-bal: „Duwkamp". vormen uit voort- Komen tot ligsteun met ver- Snelloop: 55 m. Als handtoestel: met ijzeren staaf als voorbereiding passen over het draai- zwaai, buikdraai). Mo^lker vormen.van tweeledig opspronfi' ul^t^' ™l «"^0« Meervoudige verte-sprongen zonder springplank * (alleen voor jon- „Kastie". bewegende rijen. plaatsing van één been. doch Duurloop: 4% min. Overheffen van een been, van 1*/, a 3 voor eenvoudige ende touw. hangen en -steunen. Bo stlmgsomtrekken uitstand. strenk™7^ gens). „Kiepers". zonder sprong. Meisjes: Snelloop 30 m. zonder draai, doch met k.g. - Niet voor knotsoefeningen. Aan ringen zwaaien «« draai om lengte-as. Klim- omgekee^ 1 X zwaa.en in strek- Tweele g V j e-sprongen (spreid) schouderhoogte. Korfbalspel 3 vel- Veldbal: werpen, Duurloop: 3 mi„ lichaams verplaatsing. meisjes.- men aan klinistokke» Jalen zonder „etak der « Boksprm9 tweedeelige verl-sprongen (spreid) borsthoogte. den. slaan, vangen. Voortgaan met uitbreiding der kunstmatige passen. „Polsdraaien" aanleeren. beenen. Meisjes, geen. oereningen in omgeKeer- één- en tweedeelige ^(^k^prongen. „Handballen", en Alleen v. meisjes: Meisjes: niet als hand- Zweven: ook in buighaDH. ae. y. Zij-sprongen wel, spreidsprongen niet voor meisjes. slingerbal zonder Tamboerijn-bal. toestel. Paardspringen: over- en doorspreiden. draai om lengte- Brugspringen: rug(„keer'')sprongen uit stand met dr.. uit zwaai as. zonder draai. zij-sprongen uit zit' en 1'QS'eun. borst(„wend")sprongen, maar niet uit zwaai. Negende Het vormen van Oefeningen met sprong en draai. Snelloop: 70 m. Oefeningen met vlugge De stokoefeningen Als VUIe klasse. Eerste oefeningen Halterheffen en Als VlIIe klasse doch Gelijkmatig voortbewegen in strek- en buighang. Oef. op en over^^•^*Uen. ^^^^3^^ i^Z. 6 d.mimeisies) Vstoppen, ^we^ ^iSerd^S^ '^tinderniTsen". ^lfsse^ klssse bovengenoemde Een oefening doen uitvoeren in Duurloop: 57, min. vóórbewegingen. der VlIIe klasse Ook halteroefe- in kogel stooten: -drukken. 20 kg. bovendien in afwisseling Kniedraai met kleine v0°rzwaai (rek) Hej^ ^unen: streksteun rug- Hoogtesprong ^ °P; U0 m. ( „ ,9dm ) stompen en pas- „Veldbalspel" „Stokworstelen" 15 en 16 jaar. 15 en 16 jaar. opstellingen met de vier hoofdrichtingen. Meisjes: Snelloop 30 m. Oefeningen met „pols- met staven van ningen in combi- 4a5k.g.: Alleen staande met den „zijslag . Klimmen: aan schuine la^er en klimstokken stijgen g vrex, . ui.borsthngs steunen prongen: twee- en driedeelige vertespronqen " seeren- Cricketbal en Honk- gelijktüdrg openen. Ligsteunoefeningen. Duurloop 3^2 min. draaien" en met „stoo- 2 k.g. Ook natie met vrX «speerwerpen: uitte voeren, zonder gebruik der b^. komen^fj^edig hangen (rek; M^^e V fl^ 9en. „Zessen-voetbal". bal, werpen. Voortgaan met uitbreiding der kunstmatige passen. ten". werpoefeningen, oefeningen m het 0.6 k.g. en dis- _ Niet voor Zweven: draaien om de lengte-as en achterw. zweven. arm- en Wn^ f ■ ■ A - R^nr^n: spreid- en hurksp^en. Zijsprongen (de laatste „Vuistbal" en slaan en vangen Als handtoestel: - Niet voor voortbewegen. cuswerpen. meisjes.- Hgsteun bee»°efen«gen in d.j- Bokspringen. ^ hurK P^ «■ plaatste „Handbal"; al- (alleen voor jon- O verheffen van een been meisjes.- Paard: uit borstlings steunen overgaan Lijn-bokspringen; alleen VOor jongens. leen v. jongens. gens). met draai en met tot zit-steunen, overgaan £ spreid-, hurk- en zijsprongen. Zijsprongen alleen Slingerbal, m. draai Hockey-bal: slaan, lichaamsverplaatsing Brug: armoef. in streksteun- zwaaien ook voor ^jsjes. om lengte-as drijven, doelen, Meisjes: niet als hand- m streksteun. Paard zonder beugel, spreidsprong tot zit. Slmgerbalspel, al- stoppen en pastoestel. Rekspringen: afsprong uit steun; oversprong uit dijzit, (niet voor leen v- jongens. seeren (alleen v. meisjes); onderspr°n9. jongens). Bruasoringen: Rugsprong met i/2 dr. achterw. uit zit; met 1/4 dr. „Zessen-hockey'Ljl uy r * uit zwaai_ Zij- en borstsprongen uit zit, ligsteun en zwaai. BIJLAGE bij Verdieping en belijning, nr. 11, Lichamelijke oefening door I. DE VRIES; P. Noordhoff, Groningen.