g nmu—iiii—ni — »■! mmhui H in—»ihb 'lUPill—i1 f1028 Havenwerken van Makassar KANTTE EKENINGEN VAN L. DE GROOT Aannemer, Hoofduitvoerder der Havenwerken te Makassar //KONINKUJKEU RttBLIOTHEfKH E ^T^., 62 KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK HAVENWERKEN VAN MAKASSAR. Kantteekeningen van L. de Groot, Aannemer. Hoofduitvoerder der Havenwerken te Makassar. De inhoud van de door den heer J. Homan van der Heide c.L, oud-Directeur der B. O. W. samengestelde „Nota van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken met betrekking tot het advies betreffende de in uitvoering zijnde havenwerken te Makassar, aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië uitgebracht door de Commissie, benoemd bij beschikking van den Minister van Koloniën d.d. 3 Februari 1914" is in hoofdzaak een gevolg, een afspiegeling van het door den samensteller „ingenomen standpunt", gelijk dat wordt omschreven in den aanhef van bedoelde nota, voorkomende op pagina 158 der zg. gedrukte stukken over het „Onderzoek naar de moeilijkheden ondervonden bij de uitvoering van Openbare Werken in Nederlandsch-Indië . door tusschenkomst van aannemers". Het schrijven van den heer W. Elenbaas c. i., oud-hoofdingenieur le klasse bij den Waterstaat en 'sLands Burgerlijke Openbare Werken in Nederlandsch-Indië, voorkomende in den 3len jaargang van De Ingenieur No. 2 d.d. 8 Januari 1916, heeft hoogergenoemde nota in haar geheel als uitgangspunt. Het is daarin voorafgegaan en gevolgd door meerdere geschriften van anderen. Waar de in geschriften en op andere wijze ontbrande strijd over deze aangelegenheid alzoo zakelijk wortelt in het door den heer Homan van der Heide „ingenomen standpunt", acht ik het mijnerzijds niet alleen van nut maar ook plicht hierbij eénige kantteekeningen te publiceeren zonder mij evenwel bij het bestaand meenmgsverschil tusschen de Commissie van Nederlandsche des- 2 kundigen eenerzijds en de heeren Elenbaas en anderen anderzijds in eenig opzicht partij te willen stellen, want daartoe bestaat voor mij geene aanleiding hoegenaamd. In dit verband is het allereerst gewenscht mijn verhouding tot beide partijen in het kort aan te geven. De tinanciëele consequenties van het advies der Regeeringscommissie zijn beduidend beneden mijne verwachting gebleven, terwijl ik nimmer heb ingezien en ook nog niet kan inzien, waarom de door mij gevolgde wijze tot berekening der schade en de door mij aangegeven voorwaarden voor een nieuwe overeenkomst „een woord van ernstige afkeuring" hebben verdiend. Ik heb verder allerminst reden tot klagen over de Indische ingenieurs die mij, voor zoover ik het genoegen heb gehad met hen in kennis te komen, in het algemeen vriendschappelijk hebben bejegend, noch over die behoorende tot den dienst der B. O. W., welker hoofd- en andere ambtenaren met uitzondering van één, die den regel bevestigt, mij juist steeds met welwillendheid hebben behandeld en aan wier deskundige voorlichting ik veel te danken heb. Ware dan ook het „Onderzoek naar de moeilijkheden ondervonden bij de uitvoering van Openbare Werken in NederlandschIndië door tusschenkomst van aannemers", beschreven in de over deze aangelegenheid handelende z.g. gedrukte stukken, beperkt gebleven tot de bemoeienis van de Regeering, van de Commissie van Nederlandsche deskundigen en van den toenmaligen Directeur der B. O. W., den heer Homan van deb Heide, ik zou mij in deze zeer onverkwikkelijke zaak stellig niet gemengd hebben. Zelfs de vele valsche voorstellingen, onjuistheden, ja fceleedigingen omtrent mijne firma en mijn persoon, door den heer Homan van deb Heide neergeschreven, zouden niet in staat zijn geweest het door mij tot nog toe bewaard stilzwijgen te doen verbreken. Thans echter, nu mannen, op wier oordeel ik grooten prijs stel, zich geroepen gevoelen hun stem te doen hooren en het land 'in deze voor te lichten en zich daarbij gronden op meergenoemde nota van den Directeur, acht ik het mijn plicht niet langer te blijven zwijgen; langer zwijgen toch zou in zich.sluiten,;althans opgenomen kunnen worden, als een toestemming, een schuldbekentenis mijnerzijds. ..... ... Hoe ongaarne ik ook mijn rustig standpunt verlaat, ik gevoel mij thans verplicht aan te toonen hoeveel en vooral welke waarde er is te hechten aan het door den heer Homan van deb Heide „ingenomen standpunt", waaruit zal volgen hoe deze zijn plicht als Directeur der B. O. W. heeft opgevat en hoe zijn hoogedelgestrenge zich heeft gekweten van zijn taak als raadgever van de Regeering. . Thans overgaande tot bovenbedoelde kantteekeningen heb ik het door den heer Homan van deb Heide „ingenomen standpunt" eenvoudigheidshalve in genummerde deelen gesplitst, waardóór mogelijk wordt lange herhalingen te vervangen door een korte verwijzing. 3 Ingenomen standpunt. I. „Het advies, gedateerd 7 Mei 1914, van de in hoofde genoemde „Commissie, waarvan de heer Lambrechtsen van Ritthem als ,jleider optreedt, is een pleidooi, strekkende eerstens om aan den „aannemer der havenwerken te Makassar voor het onderhanden „zijnde werk, dat deze voor een bedrag van ƒ 2.457.000.— heeft „aangenomen, uit te keeren een bedrag van / 2.457.000.— + „ƒ 570.000. h ƒ 241.800. h / 388.000.— of totaal ƒ3.656.800.— „en voorts om aan den aannemer de uitvoering te gunnen van „de eerste uitbreiding van de onderhanden zijnde werken met „een lengte van 230 M1. kaaimuur voor zeeschepen en de daar„mede verband houdende gewijzigde prauwenhaven tegen een „ronde som van ƒ 1.000.000.—, dit laatste niettegenstaande de „aannemer zich kort gelèden (toen hij met de omstandigheden „te Makassar reeds volledig bekend was) bereid heeft verklaard „bedoeld uitbreidingswerk c. a. voor ƒ 719.000.— uit te voeren; ,.ja, er zélfs ten sterkste tegen heeft verzet dat dezerzijds de aanhankelijke voorwaardelijke gunning van dit werk voor dien prijs „weer werd te niet gedaan." Hetgeen de heer Homan van der Heide hier aan het slot zegt, is juist, doch niet volledig; zijn hoogedelgestrenge liet n.1. na mede te deelen, dat de heeren Straatman, hoofdingenieur en Bendixen, ingenieur der B. O. W., in Juni 1913 door hem met te Batavia uitgewerkte plannen naar Makassar werden afgevaardigd o. m. voor het onderzoek en ter begrooting van bedoeld uitbreidingswerk, dat deze heeren in overleg met de Directie der havenwerken te Makassar voor dit werk kwamen tot een bedrag van + ƒ 930.000.—, dat ik van deze begrooting toen reeds verklaarde, dat zij niet voldoende was en dat ik dit cijfer op minstens ƒ 1.000.000.— begrootte. De ondervinding heeft inmiddels ten duidelijkste bewezen, dat mijn beweren volkomen juist is gèweest. Nadat de heeren Straatman en Bendixen hun rapport bij den heer Homan van der Heide hadden uitgebracht, werd dit werk, door den Directeur eenigszins gewijzigd, mij eenige weken later aangeboden voor ƒ719.000.— en door mij aanvaard, uitsluitend, en hierop leg ik den nadruk, omdat ik met het oog op de toekomst n.1. om in Indië te kunnen blijven werken, als het ware tot eiken prijs een conflict met het Gouvernement of juister gezegd met den Directeur der B. O. W. wenschte te vermijdén, welk standpunt ik bleef innemen, totdat (November 1913) deze Directeur mij dwong het te verlaten; dat ik mij verzette, toen de Directeur eenige.maanden na het sluiten van het contract, trachtte dit weder ongedaan te maken, spreekt m. i. vanzelf, want daardoor zou alles wederom op losse schroeven komen te staan; de heer Homan van der Heide begrijpt zulks niet, voor hem heeft het weinig of niets om het lijf een na maandenlang onderhandelen 4 afgesloten contract van 3/4 millioen, eenige maanden later zijnerzijds eenvoudig te vernietigen. Evenmin kan of wil de heer Homan van der Heide begrijpen, dat voor werken aan open zee, waaraan zoovele en zoo groote risico's van allerlei aard zijn verbonden, een behoorlijke prijs moet betaald worden. Over deze handeling van den Directeur ten opzichte van het reeds afgesloten contract schreef ik aan den hoofdingenieur d.d. 29 Augustus 1913 o. m. als volgt: „Alle pogingen, ook in het belang van het werk zelf „worden door mij gedaan om de onjuistheden of onduidelijkheden in het bestek voorkomende, op minnelijke wijze op te „lossen en deze zoo min mogelijk van invloed te doen zijn „op de deugdzaamheid of den voortgang van het werk; wat „het laatste betreft, vrijwel zonder resultaat; het telegram „immers van den Directeur d.d. 8 dezer, plaatst dezelfde „hinderpalen, die een jaar geleden bestonden en oorzaak „waren van groote vertraging en schade, opnieuw op mijn „weg, en weet ik thans niet meer wat te doen; kan ik thans „niet meer de gevolgen van een dergelijken toestand overzien, „en gevoel ik mij thans tot mijn groot leedwezen verplicht „een ander standpunt in te nemen." II. „Het moet erkend worden, dat het pleidooi van de Com„missie ten gunste van den aannemer een veel aannemelijker „indruk op den niet deskundigen lezer zal maken dan de motieven „die de aannemer zelf en de hoofdingenieur Stbengnaerts tot „dusverre ten gunste van de door eerstgenoemde gestelde claim „hebben aangevoerd." De hoofdingenieur Strengnaerts en mijn persoon hebben slechts schriftelijk gemotiveerd voor den deskundigen lezer Homan van der Heide en niet om op een niet deskundigen lezer een aannemelijken indruk te maken, daarom alleen" is de vergelijking reeds misplaatst. In het bedenken en het met vaardige hand en scherpe pen nederschrijven van dergelijke fijne, doch onjuiste opmerkingen is de heer Homan van der Heide specialiteit, terwijl het bovendien niet de eerste maal is, dat zijn hoogedelgestrenge daarbij tot doelwit kiest den hoofdingenieur Strengnaerts, die den moed heeft gehad van meening te verschillen met den toenmaals zeer machtigen Directeur der B. O. W. Homan van der Heide en dit verschil van meening ook kenbaar te maken. De heer Strengnaerts stond in zijne meening over mijn goed recht niet alleen, ook de heer Nienaber, toentertijd ingenieur bij de havenwerken van Makassar en groot vereerder van den heer Homan van der Heide, onder wiens leiding ZEd. langen tijd in Siam had gestaan, was daarvan eveneens overtuigd en toonde dit o. m. in zijn brief aan den hoofdingenieur Strengnaerts d.d. 30 October 1913, N°. 418/5a; alleen 5 kwam deze ingenieur tot een lager bedrag dan ondergeteekende. Overigens erken ik gaarne dat een pleidooi, opgesteld door mannen, als waaruit de Commissie heeft bestaan, duidelijker en aannemelijker kan en zal zijn dan een, opgemaakt door mijn persoon, voor wien iets dergelijks geen dagelijksch werk is. III. „Indien men zich daarbij stelt op het standpunt dat de „dreigende, bij mijn brief van 28 September 1912, N°. 15523 H. W. „reeds als te verwachten, aangekondigde déconfiture van den aannemer tot eiken prijs voorkomen en de geldschieters en leveranciers „van dezen voor schade gevrijwaard moeten worden, dan is de „Commissie wellicht niet zoo erg buitensporig in hare voorstellen „ten aanzien van het onderhanden zijnde contract, want het bedrag „van rond 12 ton dat zij den aannemer boven de aannemingssom „wenscht te zien uitgekeerd, zal wel ongeveer vereischt zijn om „de beide oorzaken te neutraliseeren van het door den aannemer „op het werk te lijden verlies, n.1. te lage inschrijving en ondoelmatige werkwijze tengevolge van ongeschiktheid van den aannemer „voor de uitvoering van een dergelijk werk en om tevens nog een „redelijke winst voor den aannemer over te laten. „Beschouwt men de zaak derhalve van het standpunt van den „aannemer en diens geldschieters en leveranciers, dan sohijnt de i,Commissie niet zonder gematigdheid te werk te zijn gegaan." Hier is blijkbaar de wensch de vader der gedachte; de heer Homan van der Heide liet, reeds sedert 1912, geen gelegenheid voorbijgaan om te verkondigen, dat de déconfiture van den aannemer (klaarblijkelijk des Directeurs hartewensch), wel spoedig zou plaats hebben, niettegenstaande toen voor dien heer in waarheid geen enkele reden bestond, welke tot eene dergelijke veronderstelling aanleiding kon geven. Ware de Regeering echter niet rechtvaardiger en verstandiger geweest dan de heer Homan van der Heide, dan zou een dergelijke ramp, een ramp èn voor den handel en de scheepvaart van Celebes, èn voor het Gouvernement èn voor den aannemer, waarschqnlijk niet te vermijden zijn geweest. Overigens is deze alinea wederom een op meesterlijke wijze bedekte verdachtmaking aan het adres van de Commissie van Nederlandsche deskundigen ; in dit opzicht zal de heer Homan van der Heide niet spoedig zijn meerdere aantreffen. Waarheid is, dat de door de Nederlandsche Regeering saamgestelde en uitgezonden Commissie, bestaande uit drie bekende Nederlandsche ingenieurs, die overeenkomstig hunne opvatting en overtuiging stellig niet anders hebben kunnen en mogen handelen, mij als schadevergoeding heeft toegewezen een bedrag beduidend minder dan mij naar mijn vaste meening toekwam en dat ik ten slotte gedwongen was hiermede accoord te gaan: a. omdat het zich duidelijk liet aanzien, dat verder verzet niet zou baten; 6 b. omdat ik geen jarenlang en kostbaar proces met het Gouvernement van Nederlandsch-Indië wensohte, en c. omdat ik instede van mij uit Indië te laten verdrijven, aldaar wenschte te blijven werken. Waarheid is voorts, dat dezelfde heer Homan van deb Heide, die hier spreekt van „Ondoelmatige werkwijze tengevolge van ongeschiktheid van den aannemer voor de uitvoering van een dergelijk werk", vroeger, d. w. z. vóór het geschil, hetwelk door den heer Homan van der Heide m. i. moedwillig is verwekt, daarover niet alleen nooit heeft geklaagd, maar integendeel meermalen en aan verschillende personen zijn tevredenheid heeft betuigd over de wijze van uitvoering en de vordering der werken te Makassar en dat hij nog bij zijn bezoek aldaar in November 1913, behalve op het punt van geschil, geen enkele gegronde aanmerking heeft gemaakt en dat hij toen zelfs heeft verklaard, dat, als het in het belang van het Gouvernement zou blijken te zijn om met Nederlandsche aannemers te werken, ik dan stellig tot de uitverkorenen zou behooren, Waarheid is ten slotte, dat er op bedoeld werk geen redelijke winst valt te boeken, wel een belangrijk verlies, hetwelk nog grooter is geworden dan ooit vermoed, als gevolg van den inmiddels uitgebroken wereldoorlog en van den langdurigen en onstuimigen westmoesson 1915—1916. IV. „Het ligt echter in den aard der zaak dat de belangen, die „mij in mijne ambtelijke kwaliteit zijn toevertrouwd, mij niet „toelaten mij te stellen op het standpunt van den aannemer en „diens geldschieters en leveranciers. „Ik dien uitteraard de onderwerpelijke aangelegenheid in de „eerste plaats te beschouwen van bet standpunt van het Landsbelang, hetwelk eischt, dat aan de betreffende werken niet meer „wordt ten koste gelegd dan noodig is en dat deze met den ver„eischten spoed worden opgeleverd." De verdachtmaking van de leden der Commissie, gelegen in deze regelen, wederom latende voor rekening van den heer Homan van der Heide, moge uit de volgende twee voorbeelden, welker aantal voor uitbreiding vatbaar is, blijken, op welke wijze de heer Homan van dsr Heide het aan zijne zorgen toevertrouwde landsbelang diende en in de toekomst voornemens was te dienen. 1°. In November 1913 in Makassar sprekende met de heeren van zijn staf en de Directie van het werk alhier, over uitvoering in eigen beheer of door Nederlandsche aannemers, verklaarde de heer Homan van der Heide zich sterk voorstander van uitvoering in eigen beheer, waarop iemand uit het gezelschap de opmerking waagde: „maar dat zou toch zeker meer geld kosten en ook langer duren"; de heer Homan van der Heide heeft hierop in dezen geest geantwoord: „Het komt er niet op aan, al kost Tiet „millioenen meer en al duurt het jaren langer, maar dan „hebben wij geen soesah meer en alles kan kalm behandeld „worden en hebben wij geen geld genoeg dan vragen wij „maar nieuwe fondsen aan". 2°. Ongeveer te zelfder tijd werd met den heer Homan van deb Heide ten bureele van de havendirectie, in tegenwoordigheid van zijn staf, van den heer J. A. de Groot eh van schrijver dezer regelen, het gevaar besproken voor de belendende terreinen, n.1. om met de daarop staande gebouwen af te schuiven in de diepe geul, volgens het oude bestek te baggeren voor de toen geprojecteerde prauwenhaven. De heer Homan van deb Heide heeft toen zijne meening als volgt weergegeven: „Wat beteekent het scheuren der gebouwen, laat ze in de kali vallen, dan visch je ze maar „weer op en plakt ze er. weder neer, daar kan men toch „zulk een belangrijk werk niet voor ophouden". Dit gevaar van afschuiving doelde op een tusschen de Passerstraat en de haven gelegen handelsterrein, meer dan 300 M1. lang, bebouwd met een 26-tal goedangs en kantoren van Chineesche handelaren, waarin vrij geregeld goederen lagen opgeslagen tot een bedrag van -f ƒ 1.500.000.— met een jaarlijkschen omzet van + ƒ 10.000.000 —, terwijl de Directie der havenwerken alhier en schrijver dezes reeds meer dan een jaar tevoren en sindsdien herhaaldelijk op deze gevaren hadden gewezen. Mij dunkt beter bewijs van den ernst en „van den vereischten spoed" hierboven door den Directeur bedoeld, kan ' men niet verlangen. V. „Voorts heb ik acht gegeven op de consequenties die ten „opzichte van andere onderhanden zijnde en toekomstige werken „zouden voortvloeien uit de tegenover den aannemer van de haven„werken te Makassar te volgen gedragslijn. „In dit laatste opzicht schijnt het mij in hooge mate onraadzaam „om op den voorgrond te stellen dat déconfiture van den betrefbenden of eenigen aannemer in elk geval voorkomen en diens „geldschieters en leveranciers voor schade behoed moeten worden ; „want onder de tegenwoordige omstandigheden zou elke aannemer, „door slechts met een faillissement te dreigen, het in zijn hand „hebben het land tot opofferingen te dwingen. „Indien het een groote industriëele onderneming geldt die in ,.gevaar is, of een credietinstelling, wier val een financiëele crisis „zou kunnen veroorzaken, is het verleenen van tijdelijke hulp „van staatswege in het algemeen belang zeker volkomen gemoti„veerd, omdat de productie en daarmede de algemeene welvaart „anders groot nadeel zou kunnen ondervinden.'' 8 De heer Homan van der Heide, zulke is trouwens door zijn hoogedelgestrenge nimmer onder stoelen of banken gestoken, heeft letterlijk alles gedaan om de door de Regeering naar Indië geroepen Nederlandsche aannemers, weder uit Indië te verdrijven en niet geschroomd, toen hij ten slotte tot de ontdekking was gekomen, dat hij in zijn onzalig streven vrijwel geheel alleen bleef staan, elk middel goed te achten, hetwelk tot het door hem gewensche doel zou kunnen leiden; het is zeker niet aan den heer Homan van der Heide te danken, dat de Nederlandsche aannemers in Indië niet failliet zijn gegaan. VI. „Het aannemersbedrijf is echter een zuiver speculatief „bedrijf, dat met de productiviteit van dit land niets heeft uit „té staan en met het faillissement van een aannemersfirma, als „die van de havenwerken te Makassar, is naar m. i., geen enkel „Indisch belang geschaad." Waarom is het aannemersbedrijf een zuiver speculatief bedrijf? Berust dit groote, veel omvattende vak dan niet op bekwaamheid, werkkracht, werklust, ondervinding en ondernemingsgeest van den aannemer en zijn personeel? Zijn al die honderd duizenden groote en kleine aannemers, zoo in Nederland als elders, niets anders als speculanten? Hebben al deze menschen en hun personeel de jarenlange onmisbare school der practijk niet doorloopen? Heeft de Nederlandsche aannemersstand niet zijne sporen verdiend ? Heeft deze niet evenals het corps Nederlandsche ingenieurs een wereldreputatie? Heeft de heer Homan van der Heide nooit gehoord van den machtigen aannemersbond in Nederland en van de internationale verhouding tot de aannemers in het buitenland ? Heeft zijn hoogedelgestrenge nooit gehoord of gelezen van den officiëelen permanenten Raad van Arbitrage voor geschillen tusschen directiën en aannemers, in welken Raad zitting hebben hoofdingenieurs, ingenieurs, architecten, aannemers, enz., welke Raad in het leven geroepen is hoofdzakelijk door toedoen van den Nederlandschen Aannemersbond? Het is wél treurig, dat een Departementschef een dergelijke verklaring durft af te leggen in een Nota, bestemd als advies aan de Hooge Regeering. Met het faillissement van eene aannemersfirma is geen enkel Indisch belang geschaad; is zoo'n standpunt van een man, die volgens eigen verklaring beter ceconoom is dan ingenieur, niet dubbel bekrompen? VII. „Geen enkel persoon zal daardoor buiten werk en verdienste „behoeven te geraken, want het werk zal na het faillissement 9 „onverwijld op dezelfde wijze voor rekening van den lande kunnen „en moeten worden voortgezet." Het werk zal na het faillissement onverwijld op dezelfde wijze worden voortgezet. Hoe zit dat nu, was de werkwijze van dezen onbekwamen aannemer dan toch goed? Door wien zal het werk onverwijld op dezelfde wijze worden voortgezet? Door het personeel van den aannemer misschien? Meent de Directeur der B. O. W. werkelijk, dat het hoofdpersoneel van den aannemer, waarop het vooral. aankomt, na een dergelijke behandeling van hun chef, den aannemer, met wien het vele jaren lief en leed heeft gedeeld, zoo gemakkelijk zou te koop zijn ? De heer Homan van der Heide vergist zich wederom deerlijk en geeft opnieuw blijk van een slechten kijk op menschen te hebben. En wien zou de heer Homan van der Heide dan belasten met de hoofdleiding van het werk? Eén der ingenieurs der B. O. W., die behalve enkele uitzonderingen tot toen geen ondervinding op dit gebied hadden kunnen opdoen ? Zou de heer Homan van der Heide werkelijk moed genoeg hebben gehad om dat te doen ? Zeker zou dan bewaarheid zijn geworden, hetgeen hij sub IV beweerde. En waaruit zou hij bij voortduring completeeren het mindere, eveneens absoluut noodzakelijke personeel? Uit het corps Indische opzichters en mandoers? Menschen die dergelijk werk nog nooit gezien hebben? En hoe zou hij het hierdoor vergroote tekort aan ingenieurs en opzichters weder aanvullen, waar men toen als thans reeds verplicht was en nog is zijn toevlucht te nemen tot Deènsche, Zweedsche, Duitsche en andere buitenlandsche ingenieurs ? En met welk materieel zal het werk onverwijld worden voortgezet ? Met het ondeugdelijke, onpractische materieel van den in staat van faillissement verkeerenden aannemer? En staat dit zoo maar op slag en stoot, immers onverwijld, gereed voor den heer Homan van der Heide ? Mij komt deze gedachtengang maar matig doordacht voor. VIII. „De Indische belangen worden er zeker niet beter door „gediend dat het betreffende werk door één grooten Nederlandschen „aannemer in zijn geheel wordt uitgevoerd en voltooid, dan in „hoofdzaak bij gedeelten door enkele dozijnen kleine Indische „aannemers en verder in daghuur, zooals bij uitvoering in eigen „beheer het geval zou zijn." Waar blijft het verantwoordelijkheidsgevoel van dezen Directeur der B. O. W., dat hij zulke taal tot de Hooge Regeering durft richten; de heer Homan van der Heide wil het verrichten van eenige millioenen kubieke meters bagger- en zandwerk en het verwerken van eenige tienduizenden kubieke 10 meters gewapende en gewone beton aan kademuren in hoofdzaak doen uitvoeren door enkele dozijnen kleine Indische aannemers en verder in daghuur, zooals Mj uitvoering in eigen beheer het geval zal zijn. Spreekt dit geen boekdeelen? IX. „Alle verwachtingen die indertijd werden gekoesterd ten ,aanzien van de uitvoering van werken door groote aannemers ,zijn bovendien zonder uitzondering op groote teleurstellingen ,uitgeloopen. De voortgang der uitvoering, de geschiktheid der ,aannemers voor hun taak als uitvoerders, de degelijkheid der uitvoering, het beschikbaar zijn van het vereischte voor het doel ,geëigende materieel, de geldelijke gevolgen voor den lande, het ,een is al evenzeer tegengevallen als het andere." Toen de heer Homan van der Heide dit nederschreef, waren bedoelde woorden reeds tastbaar onjuist; de ondervinding tot nu toe heeft zulks bewezen en zal de toekomst nog meerdere bewijzen leveren van den eigenaardigen waarheidszin van den schrijver. In de laatste helft van 1917 toch, force majeure voorbehouden, zullen alle profetieën van den heer Homan van der Heide ten spijt, in Makassar geheel gereed zijn alle uitbreidingswerken, waarvan in 1914 sprake was, te weten: a. het maken van de gewijzigde uitbreiding van de havenwerken te Makassar met verschillende bijbéhoorende werken ; b. het maken van de tweede uitbreiding van de havenwerken te Makassar met een kadelengte van 320 M1. met verschillende bijbéhoorende werken; c. het maken van de derde uitbreiding van de havenwerken te Makassar met een kadelengte van 240 M1. met verschillende bijbéhoorende werken, tot een gezamenlijke lengte van 1340 M1. kaaimuur voor groote zeeschepen en van + 635 Ml. kadelengte voor prauwen en zulks niettegenstaande: 1°. de uitvoering van het onder o. genoemde werk door het geschil met den heer Homan van der Heide ongeveer 2 jaren vertraagd is geworden; ■ 2°. het werk genoemd onder b. eerst is opgedragen in. Augustus 1915; 3°. het werk genoemd onder c. eerst is opgedragen in Maart 1916; 4°. de uitvoering van al deze werken belangrijk is vertraagd geworden door de moeilijkheden op velerlei gebied ontstaan door den oorlog, en 5°. de westmoesson 1915—1916 zeer vroeg is ingetreden, 11 abnormaal hevig is geweest en lang heeft geduurd; hierbij worde niet uit het oog verloren, dat de havenwerken worden gebouwd langs de open reede van Makassar, dus onmiddellijk zijn blootgesteld aan zee en golven. De heër Homan van der Heide generaliseert en spreekt over alle Nederlandsche aannemers in Nederlandsch-Indië; hoewel overtuigd van de onjuistheid dezer bewering, zal ik hem behoudens één uitzondering op dien weg niet volgen en mij tot Makassar bepalen. X. „Dit alles geldt zeer in het bijzonder met betrekking tot „den aannemer van de werken te Makassar. Dit werk had op „12 Januari j.1. voltooid moeten zijn en thans is nog niet eens „de helft van de daarvoor vereischte werkzaamheden verricht. „Zelfs de voltooiing van het gedeelte, waarbij geenerlei moeilijkheden zijn ondervonden, den caissonbouw, waarop de aannemer „zich steeds in het bijzonder heeft toegelegd, omdat hij daarmede „het vlotst termijnen kon maken, zal nog maanden vorderen, „geheel afgezien van het stellen der caissons en het maken van „den daarop te bouwen bovenbouw en betonblokken." De heer Homan van der Heide laat na mede te deelen, dat deze vertraging is ontstaan door het bekende geschil met hem en dat hij mijne herhaalde pogingen om tot minnelijke oplossing hiervan te geraken reeds van af 1912 halstarrig heeft verijdeld, niettegenstaande de Regeering duidelijk haar wensch te kennen gegeven had om te trachten tot eene voor beide partijen zoo geschikt mogelijke oplossing te komen. Tegen de geringschattende opmerking in de derde alinea moge worden aangevoerd, dat met dezen caissonbouw absoluut geen haast behoefde gemaakt te worden, daar alles op het vinden van voldoend en goed zand heeft gewacht en bovendien de caissons lang voor het gereedkomen van het zandbed geheel gereed waren, terwijl geen enkele maal des nachts, hieraan is gewerkt, waarvoor men toch geheel en al was ingericht. XI. „Daar komt nog bij dat de ervaring met de, evenals de „aannemer De Groot, sedert lang op het punt van te failleeren „staande en bij herhaling geholpen aannemersmaatschap die de. „havenwerken te Semarang heeft aangenomen, een allerongunstigste „is geweest, zoowel ten aanzien van den voortgang der werken „als anderszins. Het voorkomen van het faillissement van den. „aannemer der havenwerken te Makassar en van schade voor „diens geldschieters en leveranciers is zeer zeker een Nederlandsch „belang. Indien bij dit Nederlandsch belang tevens Indische „belangen waren betrokken, zooals b.v. het geval is bij Nederlandsche industriëele ondernemingen, die hier te lande de productie 12 „bevorderen, of indien het dienen van dit Nederlandsch belang „kon geschieden zonder Indische belangen te schaden, zou zulks „naar mijn oordeel zeer zeker moeten geschieden." De lasterlijke aantijging, vervat in deze woorden, heeft ^evenals zoovele vorige, ten doel te trachten de eigen schuld op de schouders van anderen af te wentelen; dit zal den heer Homan van dek Heide echter, althans bij den onpartijdigen lezer, wel niet gelukken; het is toch te over bekend, dat de aannemer der havenwerken te Semarang, zoowel mondeling als schriftelijk, tijdig gewaarschuwd heeft op de gevaren, verbonden aan de aldaar vastgestelde werkwijze en öp doeltreffende voorziening heeft aangedrongen, toen het nog niet te laat was. Echter tevergeefs. Hadde de Directeur aan deze welgemeende in het belang van beide partijen gedane waarschuwingen gehoor verleend " en tijdig afdoende maatregelen getroffen, hetgeen toen betrekkelijk weinig tijd en geld zou gekost hebben, dan zouden de later ontstane renzen-moeilgkheden voorkomen zijn geworden en zou de haven van Semarang voor deze schade en schande bewaard zijn gebleven. Dit ontging de aandacht of lag blijkbaar niet in de bedoeling van den Directeur en thans heeft het werk te Semarang al vele honderd duizenden meer gekost en al jaren langer geduurd (zie sub IV ten 1°.) en wie weet wat de toekomst nog zal baren. En wat mij zeiven betreft kan ik alleen herhalen, hetgeen hiervóór reeds is gezegd, n.1. dat de Directeur het werk en de werkwijze te Makassar heeft geroemd, toen het verschil met zijn hoogedelgestrenge nog niet tot een geschil was geworden. (Zie sub III.) XII. „Het dienen van het onderwerpelijke Nederlandsche belang „zou echter de Indische schatkist op millioenen komen te staan, „zonder dat daar eenig voordeel tegenover staat." Na het hierboven behandelde valt hierop niets meer te antwoorden. XIII. „In aansluiting met de vorenstaande algemeene opmerkingen moge er thans met betrekking tot verschillende onder„deèlèn op worden gewezen, hoezeer de onderwerpelijke voorstellen „van de meergenoemde Commissie op onjuiste gegevens zijn „gebaseerd." De lezer kan, naar verwacht mag worden, thans voldoende beoordeelen door wien onjuiste gegevens zijn verschaft. Op dezelfde wijze als hierboven is geschied, zou ik de 13 onjuistheid van zoo goed als de geheele nota van den heer Homan van der Heide kannen aantoonen, omdat deze nota bijna uitsluitend bestaat uit valsche voorstellingen en onjuistheden. Zulks ligt echter niet op mijn weg en acht ik het bovenstaande over het door den Directeur „ingenomen standpunt" vormende de basis van zijn verweer, voldoende. Alvorens te eindigen wensch ik echter nog de aandacht te vestigen op de z.g. zandkwestie en op het feit, dat de heer Homan van der Heide het doet voorkomen alsof hij als slachtoffer Van zijn plicht gevallen is tengevolge van onedele en machtige invloeden uit Nederland. Op pagina 160 en volgende geeft de heer Homan van der Heide een uitvoerig betoog omtrent: „De moeilijkheden betreffende het stortzand". Hiertegenover stel ik de ondervolgende naakte en ware feiten. Bij de aanwijzing in April 1911 bezochten de adviseur Nobel, de ingenieur Perelaer en de verschillende naar Indië overgekomen vertegenwoordigers der Nederlandsche aannemers de Goamonding als de vindplaats van het benoodigde zand en werd over de zich voor de noordelijke monding dezer rivier bevindende bank gevaren, het aan de oppervlakte zijnde zand op verschillende plaatsen opgeschept, met groote aandacht onderzocht en dit zand van uitstekende qualiteit bevonden. Naar of voorbij de tweede (zuidelijke) monding werd niet gevaren, dit kwam niet noodig voor, aangezien de noordelijke bank groot genoeg was om meer zand te leveren dan Makassar in jaren voor de havenwerken noodig zou kunnen hebben en deze bank een zeer goede, tamelijk beschutte baggerplaats aanbood. De diepte van deze zandlaag, waarnaar gevraagd werd, was toen niet bekend, reden waarom de eerstaanwezend ingenieur, op dringend verzoek van de gegadigden, van den heer Nobel de opdracht kreeg door boringen op die noordelijkste zandplaat de formatie en dikte na te gaan. Het bekende boortelegram van April 1911, aan gegadigden in Weltevreden ter hand gesteld,, sloeg, anders kon niet aangenomen worden, op die opdracht en hebben nasporingen, door den ingenieur der havenwerken Nienaber in 1913 ter plaatse gedaan, bewezen, dat door den Waterstaat niet op de zuidelijke, doch slechts op de noordelijke zandbank 5 boringen werden verricht en nog een boring werd gedaan + 5 K.M. landwaarts. Uit die nasporingen en navragen bleek verder, dat eerst werd geboord door een eenvoudigen werkbaas en daarna door koelies onder een mandoer en dat van een boor zonder buitenbuis gebruik werd gemaakt. Waar het zoo'n belangrijk onderzoek betrof, kon de uitvoering zeker niet primitiever en lichtzinniger dan toen zijn geschied. Op pagina 177 zegt de heer Homan van der Heide o. m.: 14 XIV. „Er zouden spaanders vallen, intimideerde de heer De ,Groot, als men hem niet ter wille was." Ik verklaar en ben bereid dit onder eede te herhalen, dat ik nooit deze of dergelijke woorden of uitdrukkingen heb gebezigd of op de beteekenis daarvan heb gezinspeeld. XV. „Onder zulke omstandigheden was uiteraard met den ,aannemer niet tot overeenstemming te komen, tenzij door zijne, .volgens de Commissie, érnstige afkeuring verdienende eischen en „voorwaarden eenvoudig te accepteeren." De heer Homan van der Heide heeft nooit een poging in het werk gesteld om tot overeenstemming te geraken en elke poging mijnerzijds hooghartig afgewezen, omdat ik naar zijne meening geen enkékn eisch kon doen gelden, nóch op gronden van recht, nöch op gronden -van billijkheid. (Zie pag. 185 e. v. en 192 der gedrukte stukken.) Op pag. 187 bovenaan leest men: XVI. „Ten aanzien van hét punt van beleid moet nog worden „opgemerkt, dat de Commissie gemakkelijk met den aannemer kon „onderhandelen, want hare uitzending is een uitvloeisel van de ,,invloeden die zijn geldschieters en leveranciers in Nederland hebben „weten te doen gelden en zij kon den aannemer duidelijk maken „hoe ver die invloeden strekken." Deze uitdrukking alweder latende voor rekening van den heer Homan van der Heide, wil ik alleen herhalen, dat de heer Homan van der Heide nooit eenige poging tot onderhandeling heeft gedaan; onverbiddelijk was zijn gebod: „Eerst moet gij Uw claim intrekken, eerder kan ik niet met U praten en dan beloof ik en garandeer ik U nog niets." XVII- „Hier te lande was daarentegen met den aannemer niets „te bereiken, daar hij aan den invloed van zijn geldschieters en ,,leveranciers zulk een onbeperkte strekking toekende, dat hij wat „de Commissie noemt ernstig, afkeurenswaardige eischen en voorgaarden meende te kunnen stellen en daarbij volhardde, te kennen „gevende dat er spaanders zouden vallen indien daarin niet werd „getreden." Ik herhaal het hierboven gezegde en verklaar nog eens onder aanbod van eede, dat ik deze of dergelijke woorden nimmer heb gebezigd of op de beteekenis hiervan heb gezinspeeld dan wel gedoeld. Dat ik- niet-stilgezeten heb bij de groote actie, welke door dén heer Homan van der Heide tegenover mijne firma en mijn persoon is gevoerd en dat ik hulp gezocht heb, waar ik gemeend' heb die te kunnen vinden, behoeft geen nader be- 15 toog; wel is het interessant te vernemen, van w.elke zijde deze hulp is gekomen. Merkwaardig genoeg is die hulp niet gekomen, althans ik heb het nooit kunnen merken, uit Nederland, behalve dan de uitzending van de Regeeringscommissie, doch uit Indië zelf en wel van een geheel andere zijde als ooit is kunnen vermoed worden. Dezen hulp, blijkbaar zoo krachtig dat geen macht in staat was haar weerstand te bieden, kwam geheel uit NederlandschIndië, echter hoofdzakelijk van Java, van Batavia, van het Departement der B. O. W. en wel van het Hoofd van dit Departement, van den Directeur, den krachtigen heer Homan van dek Heide zeiven. Door zijne vele ten opzichte der havenwerken tegen het gezond verstand indruischende handelingen, door de halstarrige hoogst onrechtvaardige en onbillijke houding, door dezen Departementschef tegenover de Nederlandsche aannemers in Nederlandsch-Indië, speciaal tegenover mijne firma en mijn persoon, aangenomen (zie pagina 159 e. v. en 192 der gedrukte stukken), welke handelingen en houding algemeene en krachtige afkeuring ondervonden, waarschijnlijk ook bij de Regeering, zoowel hier als in Nederland, is eene zoodanige verontwaardiging gewekt, dat het mij zoo goed als geene moeite heeft gekost de algemeene opinie in Indië voor mijne zaak te winnen. Als gevolg hiervan weder heb ik meerdere duidelijk uitgesproken bewijzen van sympathie ontvangen en vooral ook grooten steun van velen, die zelfs door den heer Homan van der Heide wel als neutraal en onverdacht moeten worden beschouwd. Al deze personen hebben mij vroeger nooit gezien, misschien nooit van mij gehoord; hun sympathie en steun is uitsluitend gebaseerd op 'slands belang.