1031 EEN EEUW VAN BIJBELVERSPREIDING HET HONDERDJARIG :: BESTAAN :: DER UTRECHTSCHE BIJBELVEREENIGING :: HERDACHT :: a m 1816 - 16 JULI - 1916 EEN EEUW VAN BIJBELVERSPREIDING HET HONDERDJARIG :: BESTAAN :: DER UTRECHTSCHE BIJBELVEREENIGING :: HERDACHT :: 1816 — 16 JULI — 1916 Het Bestuur der Utrechtsche Bijbelvereeniging is samengesteld als volgt: R. Diks, Voorzitter, Breedstraat 30. I. J. de Heus, Secretaris, Burgstraat 69. J. J. Oskam, Penningmeester, Burgstraat 69. J. Pannebakker, Boekbewaarder, Voor Clarenburg 6. WijksCommissarissen voor: Wijk X. e. C. A. van den Broek. „ 2. W. G. Hotke. „ 3. R. van der vlugt. „ 4. W. L. Jens. „ 5. J. P. van Stenis. „ 6. H. A. Bosshardt. „ 7. G. G. van Doorn. „ 8. B. hulshoff. „ 9. C. W. Wagenaar. „ 10. k. W. Rietveld. „11. A. Diks Rzn. „ 12. L. A. van Melle. „ 13. G. van Drie. „ 14. W. F. Smit. „ 15. I. Timmermans. „ 16 J. Kool. PROGRAMMA voor de PLECHTIGE HERDENKING van het HONDERDJARIG BESTAAN der UTRECHTSCHE BIJBELVEREENIGING op ZONDAG 16 JULI 1916, DES VOORMIDDAGS TE 10 UUR, IN DE DOMKERK TE UTRECHT. Sprekers: Ds. j. QUAST Hzn. Ned. Herv. Predikant te Utrecht. E. RENÉ VAN O UWEN ALLER, Voorzitter van het Nederlandsen Bijbelgenootschap te Amsterdam. Prof. Dr. H. Th. OBBINK, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Rijks.Universiteit te Utrecht. Met welwillende medewerking der Koninklijke Utrechtsche Vereeniging voor Kerkgezang. In deze bijeenkomst heeft de overdracht plaats van een koperen gedenkplaat, door eenige belangstellende gemeenteleden ter plaatsing in de Domkerk aan de Bijbelvereeniging aangeboden. Een opwekkend woord, ter inleiding van het Eeuwfeest der Utrechtsche Bijbelvereeniging. Het was de wensch der Utrechtsche Bijbelvereeniging, ter gelegenheid van haar Honderdjarig bestaan de geschiedenis der Vereeniging in enkele korte trekken te vermelden. De samenstelling van dit gedenkboekje werd aan de B.Br. I. J. de Heus, C. W. Wagenaar en H. A. Bosshardt opgedragen. De Bijbelvereeniging biedt den lezer deze feestuitgave aan, met den hartelijken wensch en de stille bede, dat het lezen er van zijn liefde voor de Vereeniging moge wekken en versterken. Met aandrang bevelen wij het werk der Bijbelverspreiding in Utrecht in de belangstelling der gemeente aan. Aan den ijver daartoe heeft het in onzen Broederkring nimmer ontbroken, zoo# dat dan ook, onder Gods zegen, de arbeid met ernst en moed wordt voortgezet en niet zelden met zichtbaren zegen wordt bekroond. Immers, gedragen door die belangstelling, ja, gesterkt door het gebed der gemeente, kunnen wij moedig voortgaan de versprei* ding van Gods Woord, onder Hoogere hulp en zegen, krachtig ter hand te nemen en in onze, zich steeds uitbreidende stad, voor velen tot heil te doen zijn. Mogen de ware broederzin en de eendrachtige samenwerking, die steeds de kenmerken van onzen Broederkring zijn geweest, daartoe bij voortduring in ons midden blijven voordeven. 7 Het dierbaar bezit van den Bijbel, maakt ons zijn verspreiding gemakkelijk en zijn aanprijzing tot een aangename taak, zoodat ons werk, door 's Heeren goedheid voor velen ten zegen kan zijn. Te weten dat wij niet slechts dien arbeid verrichten onder het toezicht van het Bestuur der afdeeling Utrecht van het Neder* landsch Bijbelgenootschap, maar dat ons werk plaats vindt onder het oog van onzen God en Zaligmaker, in Wiens dienst wij aan de komst van Zijn Koninkrijk mogen medearbeiden, dit stemt ons tot groote dankbaarheid voor het verleden en vervult ons met goeden moed voor de toekomst der Bijbelvereeniging. Niet om de gunst van menschen zij onzen arbeid, maar doen wij het om de genade en het welbehagen van onzen Heer en Heiland, Die het ons als Zijn werk heeft toevertrouwd. Kunnen wij slechts zaaien, planten en nat maken op den akker des Heeren, wij weten dat wij te doen hebben met een grootmachtig God, Die alleen den wasdom kan schenken, maar dan ook zeker schenken wil. Daarom zij niet op eigen bekwaamheid of kracht onze hoop gebouwd. Wij werpen ons brood slechts uit op het water en laten tijd en wijze van het terugvinden daarvan, aan den Albestierder over. Sterk door Zijne belofte, dat Zijn Woord niet ledig tot Hem zal wederkeeren, is er voor zelfverheffing, eigenwaan of eigen roem geen plaats in ons midden. Integendeel; onder dankbare erkenning van de voorrechten ons geschonken en in het diep gevoel van de dure verplichting, om zelf bestraald door het licht van het dierbaar Evangelie, onze medereizigers naar de Eeuwig* heid op dat licht te wijzen en in dat licht te doen wandelen, zij het ons streven in eenvoud voorttegaan op den weg, ons door Zijn Vaderhand afgebakend. Dat wij het dan doen met den altijd goeden moed van Paulus; dat wij ook onder moeilijke omstandigheden en bij treurige 8 ervaring van tegenstand door ongeloof of onkunde, wenschen bezield te zijn en te blijven met de begeerte, onder biddend op* zien, ook voor anderen, kan het zijn, voor velen, ten eeuwigen zegen te zijn. Wij wenschen van ganscher harte, dat niet onze Vereeniging, haar leden en haar werk moge worden geprezen of groot gemaakt. Maar dat de eere alleen worde toegebracht aan onzen goeder* tieren God en Vader en aan onzen dierbaren Heiland Jezus Christus, voor hetgeen onze voorgangers en wij, voor het werk der Bijbelverspreiding in Utrecht hebben mogen verrichten. Dit alleen zij onze roem; dit sterke ons om ook in den nieuwen tijdkring met heiligen ijver onze schoone roeping te vervullen. Want ofschoon wij onder onze leden Broeders tellen, die nu bijna veertig jaren aan het werk der vereeniging volijverig hun krachten hebben gewijd, zoo staat onder Gods Zegen ook deze oude garde nog in de kracht des Heeren gereed, met goeden moed de tweede eeuw van bijbelverspreiding in onze stad in te treden. krftZi Zoo blijve het werk, door de achtbare mannen die vóór ons, de Vereeniging met hunne beste krachten hebben gediend, en door ons, hunne navolgers, in de Genade van onzen God en Zalig* maker gedaan, niet als menschenwerk beschouwd, doch alleen slechts gezien in het licht van Hem, Die ons het eerst heeft liefgehad. En daarom mogen wij deze inleidende regelen besluiten met te zeggen: Eigen roem blijve uitgesloten. „Want uit Hem, en door „Hem; en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid." I. J. de Heus. 9 Eenige bladzijden uit de geschiedenis der Utrechtsche Bijbelvereeniging. „Deeze Eerste Vergadering, gehouden in de Regenten* „kamer van het Diaconie Oude Mannen* en Vrouwen* „huis alhier, bij indispositie van de Domskamer belegd „zijnde op verzoek van het gevestigd Bijbelgenootschap, „wierd dezelve geopend door het Medelid D. Muntendam, „welke na kortelijk het hoofddoel en de werkzaamheden „dezer commissie, vooral ook op deze hare eerste ver* „gadering betoogd te hebben, overging tot den hoof* „delijken omvraag en daarop volgende aanstelling van „President, Thesaurier en Secretaris." et deze stichtingsoorkonde vangen de Notulen aan der op Met deze stichtingsoorkonde vangen de Notulen aan der op 12 Juli 1816 opgerichte Bijbelvereeniging binnen de stad Utrecht. Van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, op 29 Juni 1814 te Amsterdam tot stand gekomen, ging de uitnoodiging uit, in Utrecht eene Bijbelvereeniging te vestigen die zich de ver* spreiding van Gods Woord in deze stad ter taak zou stellen en de zeer belangrijke Notulen der nu 100*jarige vereeniging mogen er van getuigen, hoe ernstig en met hoeveel opofferende liefde het werk der bijbelverspreiding in Utrecht, door de eerste Broeders* Commissarissen is ter hand genomen. In de oprichtings*vergadering bleken de Broeders Nicolaas Blanché tot President, Johannes van Driel tot Thesaurier en Dirk Muntendam tot Secretaris te zijn verkozen en het jeugdig 10 bestuur vatte terstond met ijver en toewijding zijn niet gemak* kelijke taak aan. In overeenstemming met de toen bestaande wijkverdeeling der stad, werden twaalf commissarissen benoemd, die ieder een stads* wijk ter bewerking kregen, en hoe dat werk trouw werd ge* daan, bewees alras het groot getal aanvragen om bijbels, dat bij het bestuur inkwam. Op 25 Juli 1816 had Ds. H. Smith, met een openbare rede in de Kerkeraadskamer van den Dom, het werk der Bijbelvereeniging als het ware bij de gemeente van Utrecht ingeleid, en de collecte van ƒ243.— welke in deze bijeenkomst voor de Bijbelvereeniging werd ingezameld, vormde het eigenlijke grondkapitaal waarmee de Bijbelverspreiding in Utrecht werd begonnen. Dat dit werk niet gemakkelijk was, bleek alreeds bij het eerste huisbezoek door de Commissarissen in hunne wijken volbracht. Aan bijbelverspreiding in de gemeente was tot dien tijd zeer weinig gedaan. Trouwens, de onkunde, vooral bij de lagere klasse der bevolking, en het gemis aan bijbelkennis in het algemeen, waren zóó opvallend, dat de Commissarissen bijna eenstemmig de noodzakelijkheid betoogen der oprichting van Zondagscholen, om daar tenminste aan de jeugd de zoo noodige kennis van Gods Woord bij te brengen; maar ook van de tot standkoming van bijbellezingen, in welke aan de ouderen van dagen op een* voudige wijze het Evangelie kon worden verkondigd. De eerste rondgang in de wijken bracht een rijken oogst binnen. In 289 huisgezinnen konden bijbels geplaatst worden, doch ook in ander opzicht had het huisbezoek van Commissarissen in de wijken nuttig gewerkt, omdat zij te samen een som van 435 gld. 10 stuivers en 6 duiten, voor het werk der Bijbelvereeniging in de gemeente hadden ingezameld. Met den aanvang van dat heerlijk werk werd niet lang gewacht. Op 27 December 1816 waren de gezinnen, aan welke bijbels 11 zouden worden uitgereikt, onder het gehoor van Ds. P. Hugenholtz in de Buurkerk vereenigd en daar had, met een hartelijke toe* spraak de eerste bijbeluitdeeling plaats. Door deze tweede openbare samenkomst in 't midden der ge* meente, werd het werk der Bijbelverspreiding in Utrecht als 't ware, officieel bevestigd, en tevens voor velen die nog van een bijbel verstoken waren, de weg gebaand om tot het dierbaar bezit van het boek der boeken te komen. Er viel zegen op den onvermoeiden arbeid der Broeders*Com* missarissen. Het zaad des Evangelies, door die eerstelingen in alle eenvoudigheid gestrooid, droege rijke vruchten, want toen op 18 December 1818 de eerste Jaarvergadering der Bijbelvereeniging onder voorgang van Ds. Hugenholtz in de Pieterskerk werd gehouden, was het gansche kerkgebouw met een aandachtig ge* hoor gevuld en bracht de gehouden collecte weer 154 gulden en 3 stuivers in de kas van den ijverigen Thesaurier. Het zou ons te vèr voeren de lijst der collecten in de eerste bestaansjaren der vereeniging na te gaan; maar wel mogen wij hier de mededeeling niet terughouden, dat eene voortdurende stijging in de opbrengst, van een levendige belangstelling der gemeente in het werk der Bijbelvereeniging getuigenis aflegde. In 1819 bracht de collecte op de Jaarvergadering reeds 193 gulden op; in 1821 was dit bedrag tot 215 gulden en 16 stuivers gestegen en in 1824 werd de aanzienlijke som van 364 gulden en 4 stuivers voor de kas der Bijbelvereeniging ingezameld. Haar doeltreffend Bijbelwerk had burgerrecht verkregen. Reeds op 15 November 1819 was de eerste Zondagschool in Utrecht door de Bijbelvereeniging opgericht, welke school weldra door meer andere werd gevolgd. Ook het bijwonen van het catechetisch onderricht der predikanten, werd bij het huisbezoek door Commissarissen steeds met aandrang aan de jeugdige leden der gemeente aanbevolen en de vruchten daarvan bleven niet 12 uit. Ze werden geplukt in het steeds stijgend getal der uitgereikte bijbelboeken, waartoe nu ook de uitdeeling van kleine Psalm* en Gezangboekjes voor kerk* en schoolgebruik en de verspreiding van christelijke geschriften van geringen omvang, z.g. tractaatjes, gingen behooren. Wij vinden vermeld, dat in 1828 met het Bijbelwerk onder de militairen van het Utrechtsch garnizoen een aanvang werd gemaakt en de jaarcijfers van aan soldaten uitgereikte zakbijbels bewijzen dat ook hier op een toebereiden akker mocht worden geploegd. Dat bij belwerk onder militairen is steeds aan de Vereeniging eigen gebleven en het is wel eigenaardig hier te vermelden dat het alweer onze Bijbelvereeniging was, die in de eerste mobilisatiedagen van 1914, vele honderdtallen van bijbels en kleine gezangboekjes aan onze gemobiliseerde landsverdedigers heeft uitgereikt. Echter, met de uitbreiding van het werk der Vereeniging, hielden hare inkomsten helaas geen gelijken tred. Wij lezen dat in 1832 de minder gunstige toestand van de kas der Vereeniging door den penningmeester werd blootgelegd, met gevolg, dat in het volgend jaar aan de leden der Bijbelvereeniging een vaste contributie van f 1.50 per jaar werd opgelegd. Intusschen had de Secretaris D. Muntendam gemeend zich na 16*jarigen trouwen dienst uit de Vereeniging te moeten terugtrekken. Zijn plaats werd ingenomen door Ds. H. Bielevelt, die na 16 jaren deze belangrijke functie te hebben bekleed, tot zijn overlijden in 1871 als President de Vereeniging heeft geleid en bestuurd. Met bijzondere dankbaarheid zij zijn langdurige werkzaamheid in de Vereeniging hier herdacht en vermeld. Wanneer wij over het werk van die eerstelingen in onze Ver* eeniging in den breede wilden uitweiden, dan zou ons overzicht de grenzen die wij er aan moesten stellen, gewis zeer ver te buiten gaan. Toch zijn wij aan de nagedachtenis dezer achtenswaardige mannen verschuldigd hier te betuigen, dat door hen de grond is 13 gelegd voor het thans zoo uitgebreid arbeidsveld der Utrechtsche Bijbelvereeniging en dat hunne werkzaamheid vaak onder meer bezwarende omstandigheden moest geschieden, dan thans wel het geval is. Evenwel deed dit aan hun ijver geen afbreuk, zooals uit het steeds klimmend cijfer der uitgereikte bijbelboeken is te zien. En aan den bloei der vereeniging, was die groote werkzaam* heid opvallend bevorderlijk. De geest van broederlijke samen* werking, die altijd het kenmerk van onze feestvierende vereeniging is geweest en ook nu nog de hechtste band voor haar bestaan vormt, werd er door aangekweekt en versterkt. Van dien goeden geest mocht het jaar 1836 blijk geven, toen het 20*jarig bestaan der vereeniging met opgewektheid werd gevierd. Nog slechts één der oprichters werd het vergund dit gedenkfeest mede te vieren. De overige broeders rustten toen reeds van hunnen arbeid op den akker huns Heeren. Wanneer wij van broederzin onder de leden gewag maken, dan moge ook daarvoor tot bewijs strekken het in 1841 genomen besluit, dat de afgestorven leden der Bijbelvereeniging door hunne medebroeders ten grave zullen worden gedragen, een eerbied* waardige gewoonte, die nog lang in gebruik gebleven is. Ofschoon reeds vroeger het denkbeeld in de vereeniging was gerijpt, door het houden van bijbellezingen in verschillende wijken der stad, belangstelling voor Gods Woord en voor het werk der Utrechtsche Bijbelvereeniging te wekken, heeft het toch tot 1843 geduurd voordat aan dit plan uitvoering kon worden gegeven. Deze bijeenkomsten werden zoowel op Zondag als op avonden in de week, in verschillende buitenwijken der stad gehouden en wij vinden de bijbellezing van Buiten Tolsteeg, steeds als bijzonder goed bezocht vermeld. Later werd dit Evangelisatiewerk belangrijk uitgebreid en traden, behalve eenige candidaten tot den H. Dienst die zich daarvoor vrijwillig beschikbaar stelden, ook enkele leden onzer vereeniging als voorgangers in die bijeenkomsten op. 14 Zoo ging nu het eenmaal aangevatte werk rustig en gestadig voort en kon in het jaar 1866, het 50*jarig bestaan der Bijbelvereeniging met dankbaarheid en vol goeden moed voor de toekomst worden gevierd. Wij mogen hier niet onvermeld laten, dat de vergaderingen der Vereeniging, die tot dien tijd nog steeds in de Kerkekamer van de Domkerk werden gehouden, in het jaar 1871 werden verplaatst naar de kapittelkamer van de Janskerk, waar ze nog steeds plaats hebben. Korten tijd daarna, in het jaar 1872, werden de bijbellezingen van wege de Vereeniging gehouden, opgeheven, — niet uit gebrek aan belangstelling daarvoor, maar wel, omdat door verschillende predikanten toen reeds bijbellezingen werden gehouden. Ook de Zondagscholen waren langzamerhand uit handen der Bijbelvereeniging, in die van afzonderlijke Zondagschool*vereeni* gingen overgegaan, en deze verandering kan niet anders dan bevor* derlijk zijn aan het goede doel, waarmede de Zondagscholen door de Bijbelvereeniging waren opgericht. Zag men alzoo aan de eene zijde het werk der Vereeniging inkrimpen, aan den anderen kant kon de Evangelisatiearbeid der Vereeniging door middel van een ruimere bij bel verspreiding krachtig worden voortgezet. De voortdurendie aanwas, der bevolking, gepaard aan een niet onbelangrijke uitbreiding van het stadsgebied, maakte in 1886 de vermeerdering van het aantal Wijkcommissarissen met vier leden noodig, zoodat het werk in de wijken der stad sedert aan 16 Wijk* commissarissen is toevertrouwd, die onder vier bestuursleden werken. Het kan de bedoeling van dit beknopt geschiedkundig overzicht niet zijn, een beschrijving te geven van den omvang, dien het werk der Utrechtsche Bijbelvereeniging na een eeuw van Evangelisatie* arbeid heeft verkregen. Ons werk, dat in alle eenvoudigheid wordt verricht, leent zich daar niet toe. 15 Het is al evenmin noodig te gewagen van de vele duizendtallen van huisbijbels, psalm* en gezangboekjes en Nieuwe testamentjes, die in den loop van honderd jaren door de leden der Bijbelvereeniging aan belangstellende en heilbegeerige aanvragers zijn uitgereikt. Het nog steeds klimmend cijfer van het getal der uitgereikte boeken, moge ons tot bemoediging zijn, dat onze arbeid voor de verspreiding van het heerlijk Evangelie der Zaligheid niet ijdel is. Wij mogen dan ook instemmen met het getuigenis dóór den toenmaligen secretaris in zijn gedenkschrift bij het 75*jarig bestaan der Bijbelvereeniging gegeven, waar hij zegt: „De eeuwigheid moge „getuigen, dat ook onze vereeniging door God is gebruikt en ge* „zegend voor de komst van Zijn rijk op aarde; dat onze vereenigde „arbeid op het akkerveld des Heeren niet ijdel is geweest, en de „liefde van God en Christus ons steeds heeft gedrongen, om uit „dankbare wederliefde in den geloove, standvastig, volijverig, altijd . overvloedig te zijn, ook in de verspreiding en aanprijzing van „Gods Woord " Zij deze geest ons als een heilig erfdeel, door zooveel achtbare voorgangers ons nagelaten. Dan zal ook ons werk zijn vruchten dragen voor de eeuwigheid. Dan zal het zaad des Evangelies, door ons bijbelwerk in zooveel jonge harten gestrooid, onder Godes zegen ontkiemen en tot rijken wasdom komen. Dan moge zich met de intrede van een nieuwe eeuw, tevens een nieuwe toekomst openen voor onze Vereeniging, die wel oud, maar daarom niet verouderd is, en wier leden, op 't voetspoor hunner voorgangers, nog steeds volijverig zijn het Evangelie der Zaligheid, naar Christus' bevel, in de wereld uittedragen. Dat het gebed der gemeente hen daarbij steune en de belang* stelling in het werk der Bijbelverspreiding in Utrecht hen in staat stelle, in dien heerlijken arbeid immer standvastig en overvloedig te zijn. C. W. Wagenaar. 16 Iets uit het werk der Utrechtsche Bijbelvereeniging. In de eerste eeuw van haar bestaan hebben 147 Broeders de Utrechtsche Bijbelvereeniging als Bestuurslid of als commissaris, gediend; en van menigen zegen spreken de verslagen, door de broeders, naar aanleiding van hun huisbezoek, telken jare uitgebracht. Van de bijbels en kerkboeken, dooriederencommissaris in zijn eigen wijk na gedaan onderzoek uitgereikt, wordt aanteekening gehouden in een register. En iederen zomer worden de gezinnen bezocht, waar een onzer boeken in gebruik is gegeven. Het onderzoek naar onze boeken levert soms verrassende resul= taten op: verrassend, nu eens in gunstigen, dan in ongunstigen zin. Tot de ervaringen van deze laatste groep behoort zeker wel, wanneer men een onzer boeken aantreft op een boekenstalletje op de markt. Ik haast mij hier te vermelden, dat zulks in vroeger jaren meer voorkwam dan tegenwoordig; onze bij bels worden met een bepaald kenteeken gemerkt, en door dezen maatregel is de herkomst van een verkocht boek gemakkelijk na te gaan. Toch dragen bij het onderzoek niet alle bijbels de blijken van een „gezet gebruik", in welke woorden de voorwaarde en het doel zijn omschreven, waarmede zij zijn uitgegeven. Bijbelsche almanakken en tractaatjes, ons ter verspreiding verstrekt, worden gaarne aanvaard, en ze zijn dikwijls een goede inleiding voor een gesprek. 17 Het ligt voor de hand dat ons huisbezoek ons voornamelijk in aanraking brengt met de gezinnen der minder gegoeden. Dat een getrouw, geregeld en praktisch huisbezoek ook hier goede vruchten kan hebben, zal niet worden ontkend. Vaak strekte dit tot nut van de gezinnen, en tot het leggen, of versterken van den band met de Ned. Herv. Gemeente. Menig gesproken woord, gegeven wenk, of bewezen liefdedienst had gunstige gevolgen. Nu en dan werd het wijzen op de waarde van het dagelijksch onderzoek en lezen der Schrift, beantwoord met het aanvoeren van de drukten en zorgen des levens als verontschuldiging en konden wij dan wijzen op Gods zorgende Voorzienigheid, die aan bidden èn werken Zijn zegen verbindt. Getrouw bijbelgebruik werkt een regel* matig kerkbezoek in de hand of gaat er in elk geval mee samen. Zoo konden wij ook vaak aan den staat, waarin bij ons bezoek de boeken Werden aangetroffen, reeds aflezen, hoe de dagelijksche gewoon* ten door den invloed van Het Woord werden geleid of beheerscht. Het stoffelijk en geestelijk welzijn van ons en van elk geslacht hangt af van de. plaats die de Bijbel bij ons inneemt. Moge dit besef levendig blijven en bij ons volk worden aangekweekt. In 1816, het jaar van de oprichting der Utrechtschen Bijbelver* eeniging, verscheen de Pauselijke bul tegen de Bijbelgenootschappen, waarin deze een pest voor de Christenheid werden genoemd. Maar ook onder de Katholieke stadgenooten, in gemengde gezinnen door ons aangetroffen, heeft de Bijbel zijn invloed ten leven bewezen. Een der verslagen spreekt van zulk een gezin, waarmede, om lichamelijken nood, de wijkzuster in aanraking was gekomen. Toen er behoefte bleek aan geestelijke voorlichting, had een onzer leden het voorrecht, een bijbel te mogen brengen, en dien daar tot eere te zien komen. De waarheid der Schrift, aan het hart geheiligd, heeft, zooals elders, ook hier, eene verandering ten goede bewerkt. Zulke ervaringen geven moed om met het werk der bijbelver* spreiding voort te gaan. 18 De wijze waarop in vele gevallen het huisbezoek wordt ontvan* gen, en de belangstelling waarmede menig gesproken woord wordt aangehoord, doen slechts betreuren, dat er niet meer tijd aan huisbezoek kan worden gegeven. In de voorrede tot zijne eerste uitgave van het Nieuwe Testament, uit het jaar 1525 schrijft William Tindale: „Wij hebben de giften Gods niet ontvangen alleen voor ons zelf, of om ze te verbergen, maar om ze te besteden tot eer van God en van Christus, en tot opbouwing Zijner Gemeente." Zelf gezegend, willen wij anderen ten zegen zijn, en steeds meer van dien schat uitdeden en door dat uitdeelen zullen wij zeiven steeds rijker worden. Werden in vroegere jaren meest groote huisbijbels uitgereikt, in de latere jaren zijn het vooral kleine bijbels en gezangboeken, wier getallen in de berekening der jaarcijfers de hoofdrol spelen. Bij godsdienstonderwijs of op de Zondagschool worden deze boekjes door de kinderen gebruikt, en vader of moeder neemt het „kinder* boekje" dan mede naar kerk of bijbellezing. Ook trof ik wel onver* schilligen onder de ouders, voor wie het leeren van tekst of versjes door de kleinen een aanleiding werd om zich oude herinneringen voor den geest te roepen, en om verder te gaan lezen. Was eenmaal de belangstelling gewekt, dan verrast de uitkomst, en deed Gods woord zijne werking. Elders had een vrouw op haar verzoek een bijbel ontvangen, en dit stemde den man vijandig. Maar door geregeld lezen en gebruiken van haar Boek, overwon zij den tegen* stand bij haar echtgenoot, en kwam deze allengs tot andere ge* dachten. In andere gevallen helpen onze gesprekken de menschen een weinig, om den weg te vinden in hun trouwbijbel, en heeft eene opwekking om geregeld hierin te lezen, goed gevolg. Ook bracht ons huisbezoek in verschillende gevallen een geluk* kige samenwerking met den kerkelijken wijkarbeid tot stand. In de dagen van Augustus 1914 zijn vele boeken voor den arbeid onder de militairen beschikbaar gesteld, en wie zal zeggen in hoe menig 19 hart toen het goede zaad is gestrooid, dat rijke vruchten zal dragen, al leent zich deze rubriek niet voor een verslag van huisbezoek zooals door ons ieder jaar wordt opgemaakt. Als wij de ervaringen, in onze Bijbelvereeniging opgedaan te boek zouden stellen, mocht voorzeker de aangename en broederlijke gezindheid, die nu, en steeds, wordt en werd gevonden, met dank* baarheid worden vermeld. In dit opzicht hebben wij goede tradities hoog te houden, en valt het ons niet moeilijk, die tradities voort te zetten. Niet zonder weemoed, maar met groote dankbaarheid, herdenken wij hier vele broeders die in de afgeloopen honderd jaren vóór ons in de Bijbelvereeniging hebben gewerkt. Laten wij voortgaan, het oog en het hart gericht op de dingen die niet vergaan, op onzen Heiland, die Hèt Woord is. Hij droeg dit werk ons op en Hij zal ons eenmaal rekenschap vragen, hoe wij het talent ons toebe* trouwd hebben gebruikt en beheerd. Welk gebrek ons werk ooit aankleve, nooit zij het gebrek aan liefde voor den Heer, Wiens Liefde ons leven is. Wij staan aan het einde van een eeuw. Wat zal de toekomst ons brengen? Zou ons werk overbodig worden? De liefde tot den bijbel zal ons oog scherpen, om de behoeften van eiken tijd in dat opzicht te ontdekken. En de belangstelling der Gemeente stelle ons ook geldelijk in staat, menige goede gedachte te verwezenlijken. Het eindpunt van een eeuw moge het begin zijn van eene nieuwe krachtsontplooiing. Eens zal ons werk overbodig zijn; daar „waar óok geen Tempel meer zal zijn" en waar elk den Heer zal kennen van den kleinste tot den grootste. H. A. Bosshardt. 20