MORGENDAUW. VERZEN VAN H. GERVERSMANN Jr. HET BOEK DER WORDING. MORGENDAUW. . Aan mijne Ouders. Avond op de landen mistig beeft en kil; mijn twee bleeke handen liggen biddend stil Donk're boomen hangen 't moede-droomend hoofd, nu weer d'oude zangen rits'len stil door 't loof.... 'k Voel mij ouder word enbij den klank van 't lied; — Herfst op wolken-horden moe door 't leven vliet.... 7 MORGENDAUW. Morgendauw. Druppels droomen aan elk blad: zon-verliefde tranen; zoo doet weedoms blanke schat velen vreugde wanen.... Weedom weent in brooze Schoonheid, waar ook vreugde lacht, — maar de ziel, die vreugdes loon beidt, stille weent en wacht.... 9 MORGENDAUW. Zooals licht uit duister stijgt, zóó komt eens mijn held're Dag; 't wee verlangen vreugdig zwijgt voor zon-lichten lach. Zonneglansen zullen spieg'len zich in schoon-geweenden dauw, — en mijn weedom zal zich wieg'len in den kelk van liefde en trouw... 10 MORGENDAUW. Varende Zanger. Varende Zanger, zoo zwerf ik door 't land, zingend mijn wijsjes naar innigsten trant; zwerver, die 't lievende leven bemint, liefde en verlang in zijn liedekens windt 'k Zing tot de wolken, de winden mijn lied, 'k luister naar 't ruisen en van rimp'lenden vliet, vang van de boomen den droomenden zang en van de bloemen mijn liefdes-verlang 11 MORGENDAUW. Blij-melodijende wijzen van 't woud voel ik mij zacht aan mijn ziele vertrouwd, voog'len mij zingen van 't zonne-genot droomende rijmen, — geheimen van God ... Varende Zanger, zoo zwerf ik door 't land, zingend mijn wijsjes naar innigsten trant, alles beminnend, wat schoon is en goed, allen, die minnen, ten lachenden groetI... 12 MORGENDAUW. Zwervers-liefde. De zonne bemin ik, de wolken, den wind, den rozigen gloed, die de heuv"Ien omspint, in Lente te zwerven, de bloemen in 't woud, en alles, waar Schoonheid zich heerlijk ontvouwt. De scheem'ring bemin ik, den purperen doom, mijn heuv'len, mijn dalen, mijn droomenden stroom, — den blik mijner Moeder, de vreugde in mijn hart en 't medegevoel in mijn weelde, in mijn smart.... 13 MORGENDAUW. Den strijd ook bemin ik, om vrijheid en kracht en ridders en 't glorievol helden-geslacht, den klank der bokalen bij 't juub'lende lied, en burchten en bergen in 't weem'lend verschiet I De waarheid bemin ik en 't open gemoed, en alles, wat edel en rein is, en goed, — de zonnige Jeugd en haar lied'ren-geschal, — de Liefde bemin ik, de Kroon van 't heelal I... 14 MORGENDAUW. Ik ben een zanger in den lande... Ik ben een zanger in den lande en strooi als vlugge vlinders bont den schat der Iied'ren, allerhande, in wond're woorden-reien rond... Ik vang ze in hun gedachten-vluchten en koester ze aan mijn teer gevoel, dan zwing ik, zingend in genuchten, hen hóóg omhoog naar 't Schoonheids-doel 1... 15 MORGENDAUW. * En die hen zweven ziet en stijgen, hen volgt in 't vrije hunner., jeugd, hij hoort mijn stem in 't stillezwijgen van d'eigen smart, van d'eigen vreugd — Ik ben een zanger in den lande en strooi als vlugge vlinders bont den schat der Iied'ren, allerhande, in jeugd, en vreugd, en weedom rond — 16 MORGENDAUW. Te dichten Te dichten is mijn leven, mijn liefde en wond're lust, en dichtend vind ik even in t woelend leven rust: zoo dwaal ik, in mijn kunst tevreên, door 't zingend, zwingend leven heen.... Te dichten is 't beminnen van 't al-beminnend hart, dat schoonheids-vreugd wil winnen zelfs diep in 's levens smart: zoo dwaal ik in mijn kunst tevreên, door 't zingend, zwingend leven heen 17 2 MORGENDAUW. Te dichten is mijn doelen, mijn lieve levensloop, gebed is mijn gevoelen en 't lied mijn hemelhoop: zoo dwaal ik, in mijn kunst tevreên, naar 't ééuwig-zingend leven heen.. 18 MORGENDAUW. Zóó zijn wij: twee wolken voor 't zonne-gelaat, stil-wanend, dat ééuwig dit leven bestaat, — twee wuivende wolken, die lievend vergaan in 't gloeien der zon in hun droomenden waanI.. 22 MORGENDAUW. 'n Liedje van Liefde. Zullen wij samen dan bloemekens winden, liefde-verdwaald in den wonnigen dag; — zullen wij samen dan liedekens vinden, liedekens licht als een zonnige lach ? Kind, als de Lente is gekomen en toover droppelt in droomen door 't ruischende woud, laat ons, O laat ons dan saam onder 't loover droomen van liefde, in den morgen gedauwd I... 23 MORGENDAUW. Om ons al droomen, al liefde en èl zangen, gloeiende bloemen in 't blinkende groen geef mij jouw bloemen, mijn Liefken, je wangen al mijn geluk en mijn weelde in één zoen 1... Geef mij je liefde Uit je liefde geboren wilde ik wel hooren mijn verzen-geschal; — Liefste, in jouw weelde, in je droomen verloren mocht ik zien bloeien mijn groeiend heelalI... 24 MORGENDAUW. Verlangen. Zwaar in mijn ziele den donkeren brand — eenzame zwerver door 't eenzamer land — dool ik en zoek er den eindlijken vreê, moede van 't zwerven en moe van mijn wee.... 32 MORGENDAUW. De nacht wordt koud, als de menschen, en stil; — mijn Liefken zwerft alleen,— en de wind zingt kil in 't blad-getril van Liefde, die weenend verdween.... Dan dringt door de wolken de maan en koud is de lach van haar grijnzend gelaat; — en mijn Liefken is droevig, en eenzaam, en oud, en weet niet, waarhenen zij gaat — Dén zal ik je roepen: ik had je verwacht, en je kussen, mijn lijdens-lief kind, en jouw handje in de mijne wil 'k vragen je zacht, of je nü dan mijn wéélde bemintI... 38 MORGENDAUW. Herdenking. Bij bloesemvolle boomen in witte weelde-droomen ben ik in liefdes-waan, kind, met u meegegaan.. Toen brak de lente ons open in liefde en heilig hopen, of in den rijken dag ons beider leven lag — 41 MORGENDAUW. O, zoo 'n héérlijk ongelukje: soms te rillen bij zoo 'n rukje van zoo 'n malle liefdes-nukje!. 44 MORGENDAUW Vreugden! Ha! nu 'n lied van dolle deugden in der Iied'ren heiligdom; 'n lied van vrijheid en van vreugden van armzaal'gen menschertdroml... Vreugden zoeken ze in hun woorden, vreugd in 's naasten ziele-pijn; wilden wel zijn ziel vermóórden, zou zij niet onsterflijk zijn!.... 45 MORGENDAUW. Vreugden zoeken ze in den laster; sissend, bang voor d'eigen taal, boei'n ze elkander vast en vaster, vreugd-vervloekt in d'eigen kwaal I. Vreugden zoeken ze in ellende, vreugd in drank en dronken zang, en zijn — trots al 't hun bekende — noch voor God of duivel bangl... Vreugden, vreugden zét van vreugden zwieren ze in hun leven om; dól van vreugden, dól van deugden sterven ze in hun vreugdendoml... 46 MORGENDAUW. voor ü, o mijn kind en mijn ééuwig- beminde, in mijn droomen gezien I 53 MORGENDAUW. Levens-weg. Ik, als een zwervend kunstenaar, die niet van menschen gunsten gaar, ik zing mijn ziels-belijdenis, waarvan mijn leed de wijding is, — kalm-deinend op der baren val, die wel mijn leven varen zal door strijd, en haat, en duisternis, tot waar Gods lichter luister is..., 54 MORGENDAUW. Nacht. Nacht, die, met wanden zoo wijd, wereld in liefde overspreidt, — Nacht, met uw adem zoo zacht zoenend de wereld, die wacht, — Nacht met uw starren-getril brengend den vrede, zoo stil, — Nacht, goede Nacht, in mijn smart zoen mij, och, zoen mij den vrede in mijn hart.... 62 MORGENDAUW. Laatste Lied. Dit zij mijn stervenskreet aan 't luisfrend nageslacht: een lied van liefde in leed, dat verren glorie wacht.... Liefde zal rijzen uit den dood van dezen dwarreldans: zóó stijgt uit nacht het morgenrood aan hoogen hemeltrans I... 63 MORGENDAUW. Dan rijs Ik lachend ten top mijner Schoonheid, tot Ik in 't zenith mijn godd'lijke pracht minnend in brandende liefde ten toon spreid over de Aarde, die beeft in mijn macht!... Zoo is mijn liefde één vlammende grootheid, eeuwig in 't eeuwig bestaan van mijn Licht, waarover nooit zich het floers van den dood breidt, dat, als God-zelf, voor geen glansen verzwicht.. Maar in mijn liefde verstoot mij de Aarde, als zij mij spottend haar wolken vertoont, koud voor de wond'ren, die Ik openbaarde, toen mijne Liefde in haar duisterheid staarde, koud als de Mensen, die de Liefde verhoont... 72 MORGENDAUW. Ên in mijn weedom beween Ik de wolken met purperen tranen van liefde en van smart, trachtend te breken hun sombere kolken, die mijn verlangen in zuchten omvangen en het verzinken in 't eindlooze zwart.... Kussend in liefde de wolk, die mij griefde, zal lk in gróótheid mijn Aarde beminnen; godd'lijk verheven hoog boven haar leven kan mij geen Haat in mijn weedom ontzinnen; zoo dan zal nimmer mijn toorn haar doen beven. Heilig is Liefde, en heilig mijn wezen, dat slechts in loufiende Liefde bestaat: toch, die in schóónheid omhoog is gerezen, scheidt in den weemoed om liefde versmaad 73 MORGENDAUW. Buigend wij weder ten horizon neder, purper-verweenend de smart, die Ik lijd, beven mijn zuchten nog eens door de luchten: dan ben Ik, Aarde! tot scheiden bereidt Vlammende randen van luwende landen kus Ik nog eens in mijn godd'lijke liefde, eens nog mijn stralen in 't purper verdwalen uwer hoon-wolken, die tergend mij griefden. Maar, 'k heb mijn weedom in liefde verzwegen, liefde-bestralend den hoonenden Haat; Ik, die in schoonheid omhoog ben gestegen, scheid in den weemoed om liefde versmaad. 74 MOROENDAUW. Verwonderd hieven bloemen 't lief gelaat, omhoog, als luisfreud naar wat niet bestaat, — en in hun oogen blonk de morgendauw — Toen werd de groote lucht zacht-rood en blauw; de vogels vlogen uit hun blaad'ren-bed het Licht gemoet, en zongen hun gebed. In breede accoorden galmde 't juub'lend woud, toen 't had den grooten, gouden Dag aanschouwd. En zangen vloeide' in wijden, blijden val van hoogen hemel door 't geheiligd Al.... De wijde wereld was vól zaal'gen zang: dat was haar schoon, haar eindeloos verlang.... Toen schreden samen licht en langzaam aan een maagd en jong'ling in 't vol-schoon bestaan der Liefde en in hun oogen was geluk.... 80 MORGENDAUW. Hij hield heur handen vast in zachten druk en zag de schoonheid van 't Heelal rondom, die schooner in heur blijden blik weerglom Toen ruischte en zwierde een wond're melodij van verre verte en zweefde al naderbij en zacht omzong zij 't minnend menschen-paar, als hymnen van onzichtbare eng'len-schaar.... De boomen bogen neer en fluisterden, terwijl de blanke bloemen luisterden naar d'eerste weelde-woorden, klanken-klaar, vol vloeiend als muziek van harpen-snaar door 't rein gewelf van blanke zonne-lucht.... En éven zweefde een lijze winden-zucht en speelde streelend in haar lokken-vloed, die óp-blonk in den blonden stralen-goed 81 MORGENDAUW. van 't brandend goud der hooge hemel-zon, die om hen bet den krans der Liefde spon — Dan drukte hij op haren rooden mond den kus der Liefde en in zijn oogen stond de weelde van zijn wezen.... Licht getril ging door haar lichaam heen, dat was héél stil: godin in mensch-gedaante, hemel-rein, blinkend in glans van purp'ren minne-schijn.... Maar uit dien kus ontlook de Vreugde en ging — een geest gelijk — omhoog op wolken-zwing. En groot geluid van liefde vloeide in 't rond, waar God zich-zelf in ménschen-zielen vond. 82 MORGENDAUW. De hooge boomen stonden roerloos-stil, als droom-verloren door den hoogen wil der Liefde, en bloemen bogen voor den druk van 't heilig, al-omscheppend mensch-geluk En door de luchten klonk de galden lach der Vreugde in haren grooten zonne-dag 83 MORGENDAUW. III. Toen weefde ik wel den krans der Liefde licht, en elke bloem omhelsde een blank gedicht, dat zong bij 't schuchter, schitfrend opengaan, als zonlicht lachte op nacht-bedauwde blaan — O, bloemen mijner droomen, licht-omweven van liefde en teer van week-bewogen leven, *- o, verzen, ver verklonken weg in klanken, nog tink'lend zacht aan der gedachten ranken, — o, Leven, dat in hoogen levens-dag doorleefde een dróóm, die nimmer waarheid zag, o, Ziel, die 'k noem mijn god en heilig Ik, die zich verliet in 't ééne oogenblik, toen zoekend zij bij menschen doolde rond en — niet de grootheid in zich-zelven vond 84 MORGENDAUW. o, smart-verzwaarde waan, dien 'k nog herdenk, dien 'k al mijn rust en diepen weedom schenk I... Laat mij nu weenen om mijn dood Geluk: mijn bloemen bogen voor den wilden druk van menschen-haat en spot-verstarden hoon Hoe was hun droomend leven toch zoo schoon: sterren van liefde in diamanten pracht, gevat in 't kleed van donker-blauwen nacht, — licht-klarë eng'1 en-hoofdjes in den gloed van 't godd'lijk licht, dat vloeide hun tegemoet.. Nu zijn zij allen wreed-gebroken, dóód En toch — hun wonder leven was zoo groot als lichte liefde van jong mensch-bestaan. Maar in hun kelken zag ik nooit den traan, 85 MORGENDAUW. die vloeide eruit, toen men hun stengels brak, als diep-verborgen smart, die nimmer sprak de woorden van haar heilig lijdens-leed — Zóó was mijn leven, dat in liefde schreed, doch diep-in treurde in zijn vol-klaren dag, en altoos op 't gelaat den weemoeds-lach — Laat mij dan weenen, wéénen om zijn dood en weenen om de Vreugde, die ontvlood O, mijn schoon lijdens-kind, mijn droeve Vreugd, ja, laat ons treuren om ons dood geneucht, opdat er rijzen uit ons weenend hart veel schoone bloemen onzer schoone smart.... 8$ MORGENDAUW. V. Vlieg van den hemel neer, zon-bloemig Kind, en keer te mijwaart op den snellen wind, die u zal dragen in zijn sterken arm en brengen wil naar 't weenend hart, dat warm in liefde koesfren zal uw teer bestaan, dan krachtig door den storm der tijden gaan.... Luid lacht de Mei en uit haar lachend oog tinflen de stralen langs den hemelboog en vallen drupp'lend op de landen neer en springen schitfrend op en vallen wéér, als 't water, sprenk'lend in den zonneschijn, en borr'lend op in gloed van bloed-robijn Muziek golft door de blanke blaad'ren heen, waarover Mei den zephier zucht en één MORGENDAUW. groot lied is 't gansch heelal; aan elke bloem trillen de klanken na met zacht gezoem, dat beven doet het luisfrend gras, en elk groen sprietje wenschte een blanken bloeme-kelk, om vast te omhelzen 't heerlijk lente-lied, dat ruischend door de lichte luchten vliet — Zult gij dan nóg niet hooren op mijn woord en wederkeeren, waar de Mei, omgloord van weelde en zonneschijn, zich al vermooit met bloesems, die God op haar lokken strooit ?.. Zie dan, mijn Vreugd, hoe vreugde u tegenlacht, zie, hoe mijn ziel, mijn wereld u verwacht, hoe ik naar u mijn beide armen strek, opdat gij komen zoudt met blij gewek van 't heerlijkst leven, dat nog sluim'rend ligt en slechts ontwaakt voor üw blank aangezicht 90 MORGENDAUW. O, laat ons samen gaan en hand in hand stil-peinzend dwalen door mijn lentig land, waarover Mei den dag der stralen schiet, terwijl Zij in uw blik zich-zelven ziet.... Kom dan, mijn Kind, ik wacht en ben alleen, en door de nachten klonk mijn zacht geween, maar niemand was er, die mijn woord vernam en troostend aan mijn stille sponde kwam Maar gij zult hooren op mijn moede stem en tot mij komen, dat üw liefde stremm' den weedom van mijn liefde en hunk'rend hart, dat vlocht voor u de bloemen zijner smart 91 Cf SONNETTEN. 93 MORGENDAUW. O, mocht ik, Liefste, in liefdes-vaste omarming mijn liefde in u diep-in vervloeien doen, en aan uw hart mijn droevig harte warmen, als aan de zon een gloed-verlaten bloem... Mocht ik u bidden, Liefste, om ziels-erbarming, ik, door uw liefde en wonder beeld bezield, — u smeeken ais, in levenslicht-verarming, een pelgrim, die voor 't beeld der Moeder knielt»* Hoe zoude ik nog om 's werelds weeën weenen, mijn Liefste in uw nabijheid, in uw heil, waar Aarde en Hemel lachend zich vereênén I... O, laat mij bidden, rustend aan uw voeten, in droomen voor geen zaal'ger vreugden veil: zoo laat mij u, Madonna teer, begroeten I... 95 MORGENDAUW. II. Ik wachtte op u, wen 't buiten winter werd en d'avond al zich had ten droom gespreid, wen alles zweeg, doch soms uit verste vert een winde-zucht in wolken-weedom schreid' Ik wachtte op u, wen 't lachend lente-lied zong over 't woud en 'k peinzend neergevlijd ten blauwen zag en zocht in 't ver verschiet den zanger lief dier droevige eenzaamheid.... ik wachtte op u, wanneer ik doolde alleen en droomde 't leven schoon en Gods-verheugd; wen zon-en-zomer mij ten volle scheen, zoo wachtte ik u in trots-vervulde jeugd En tóen uw ziel mijn ziel met liefde omspon, dat nóg 't verlang niet in mij zwijgen ken I... 96 MORGENDAUW. ni. Lief, gij zult eens den zang dier verzen lezen, en d'adem van mijn ziel doorvaart uw ziel; dan zult ge u-zelf als menschlijk wezen vreezen en voelen 't leed, waarin uw ziel verviel... En 't vroeger Schoon komt weenend opgerezen: gij ziet, hoe 'k als een god voor menschen kniel; hoe 'k u omzweef als met mijn lichter Wezen en — hoe 'k dien glans met eigen wil verniel I... Dan zult ge u zien in duisternis van droomen en wéénend roept uw bange stem en bééft, want dén ben 'k u in verzen weergekomen.... En door den galm van t verzen-zwingen zweeft mijn stem en zingt in 't eigen glorie-doornen, daar bóven u mijn rijke ziel nog leeft!... 97 7 MORGENDAUW. IV. Zacht, als een Vrouw komt statig-stil geschreden en lacht in 't licht, dat uit haar schoonheid straalt, — zacht in den droom der zwijgende gebeden van hen, wier hart in liefde is neergedaald: zóó komt op donk're, nacht-fluweelen kleeden de blonde Maan, en lacht in liefde en dwaalt door 't starren-volk, dat zwijgend heeft beleden, wat menschen-vreugd in wond'ren droom verhaalt.... Maar ik, die staarde in 't stervend avondrood, dat, brandend-brons, door 't Woud van 't Heden drong, vond niet den vrede in t hart dat vrede bood En ik, die zag den zilv'ren mane-lach, ik voelde een pijn, die mij door 't harte wrong, — ik voelde een waén mijn langen levens-dag.... 98 MORGENDAUW. V. De schoonheid van mijn leed, die mij ombreedt met zachten, vlammenloozen krans van licht, ombloesemt al mijn ziel, die 't leed vergeet, en sluit al 't schoon in verzen-kelken dicht Zoo is 't, dat ik geen mensch den trooster weet, voor wiens mild woord mijn sterke lijden zwicht, zoodat mijn wezen steeds door 't leven schreed, den blik naar 't Schoon naar d'eigen ziel gericht. Want in mijn ziel werd ik mijn kracht bewust, die, sterker zelfs dan mensch en menschen-hoon, bij 't grootste leed mijn weedom heeft gebluscht En tot mijn ziel, dus tot mij-zelven, keer ik 't moede denken, zoo mijn heiligst Schoon zich weet bespot door donk're menschen-leer 99 MORGENDAUW. Vï. Mijn woorden zijn, — mijn droomen zijn vergaan, als lichte beelden van één blijden dag, één zonne-dag in donk'ren levenswaan, — als voor den wind een teeder zonne-rag... Nu rusten zij, waar bleeke bloemen staan en rozen nijgen 't wit bedauwde hoofd, — waar al mijn schoone zomer-droomen gaan, als, na den droom, hun leven wordt verdoofd... Maar wil niet weenen, arm gebroken hart, om 't henengaan van droom en ijlen glans, die nimmer was en nimmer wézen zal... Mijn hart omhóóg uit aarde en menschensmart; met sterken vleugelslag ten hemeltrans, waar Liefde leeft in Schoonheids verzen-val 1... 100 MORGENDAUW. XI. Introïtus. Laat mij dan gaan tot Schoonheids hoogaltaar, aanbiddend in mijn fier-geworden jeugd, vergetend al, wat mij van lijden zwaar, van droeven dood der dagen nog geheugt.... Nu zal ik loven Liefdes lichten, waar — in 't breeder zwellen mijner heil'ge vreugd — ik biddend óp in 't heilig Wezen staar, dat zenden zal mija lang-verlangd geneucht.... Zoo wil ik gaan tot Schoonheids hoogaltaar in liefde en zang van volle klanken zwaar, rechtvaard'gend mij door 't macht-geworden Lied voor 't heilloos volk, dat haat in hulde ziet.... Wees stérk, mijn ziel, in hoop op 't heerlijk heil van 't eigen Schoon, voor mensch noch -vreugden veil.I... 105 MORGENDAUW. XVIL O, die Liefde in mij levend, sterk-vóórtdurend, al grooter groeiend in den groei mijns levens en machtig vaak uit-slaand als een óp-vurend vlam-spel, verterend en versterkend tevens, — vlam-spel, waarin ik leef, machtig-verdurend de heil'ge pijnen van mijn statig willen, om, in mijn Liefde zélf mijn leven purend, mijn hóógsten wil in Liefde en leed te stillen: o, die Liefde is mijn loufrings-vuur ten hemel, waardoor ik, mensch, die lijden móet, zal waden tot ik mag buigen mij voor Godes schemel I... Zoo stórt ik mij, door menschheid zwaar beladen, blij-lijdend in der vlammen wilden wemel, verterend of wel zuiv'rend al mijn daden 111 MORGENDAUW. XXI. Gij, die mij ziet en naar uw oogen oordeelt, — gij, die mij hoort en slechts uw ooren vraagt, — die mij gelijkt aan and'rer menschen voorbeeld en niet uw ziel diep in mijn ziele draagt, — opdat gij niet mij-zelven valsch veroordeelt: blijft vér van mij — Dat niet uw denken waagt te schenden dit mijn hooger, heilig Oorbeeld, dat in mijn ziel ten leven is gedaagd I... Mijn macht, — mijn Ik leeft in mijn dieper Zelf > d4ér zal uw blik den luister niet doordringen van mijn hoog-heilig, levens-rijk gewelf Wat ik u gééf is slechts mijn lichaams-mensch; zijn uiting is mijn dieper ziele-zingen, — en dit voor u mijn grootheids-verre grens.... 115 MORGENDAUW. XXII. Zwaar dréunt mijn vers door 't nauw-gehouden g*loof, dat God niet is des ganschen menschdoms vaoer, dat Hij deji toorn voor 't heilig aanschijn schoof, waar 't één geloof Hem niet den mensch bracht nader.. Voorwaar, God is niet één der zielen doof, die zoekend leeft injiefde en wil den Dader der Dingen zien in 't eigen liefdes-g'loof, schóóner dan wie Hem vréést als Straf-Berader.... Veracht zijn mij, die d'eigen wetten volgen van 't een geloof, in woorden zwaar verbolgen verbannen die niet aldüs God aanroept; — o, gij, kleinziel'gen, zwijgt en weest weldadig; keert in u-zelf; God is ook u genadig, d'Alvader, die geen mensch van menschen groept!.. 116 ■MORGENDAUW. XXIII. Gij, die gelooft en buigt en beden zegt, wel sterven wilt, maar — 't leven trouw bewaakt; die spreekt van Liefde en God en heilig Recht, en — liefdeloos uw medemenschen laakt; die oordeelt over menschlijk goed en slecht, en slecht vindt alles, wat üw wónden raakt; die Wéarheid prijst, en — zélf niet zijt oprecht: zegt mij dan, Volk, wét u tot Christen maakt 1... Gij bidt en — huichelt; maakt u-zelven diets, dat gij voor God en voor uw naasten leeft, schijnt vroom en goed, maar — zijtin waarheid niets I... Maar hem, die sterk zijn wijder wegen gaat en u zijn ziel, zijn wil ten volle geeft, bezoedelt gij met vullen laster-haat 1... 117 MORGENDAUW. XXIV. Dwing toch je wil stijf In je klein gedaantje, wees mensch'lijk-braaf, blijf dus in je eigen hut klein menschje, zwijg en doof je vurig spaantje, dat uit je zelf ontvlamb're vonken sput... Of hoogstens: schreeuw met and'ren om een baantje vergader en spreek over 's naasten nut; verberg je zelf maar onder 'n wapp'rend vaantje, zoo ben je steeds voor 't brave volk beschut Beschut en vrij, wanneeer je lacht en bükt en maar je wil diep uit je zeiven rukt — Want o! men is in 't vonnis zoo spitsvondig men noemt zoo gaarne grooter zielen zondig, die niet voor kansel buigen of gebod, maar — gruwel 1 — slechts voor eigen wet en — Gód!., 118 MORGENDAUW. XXV. Blijft hier héél klein; spreekt géén weerspannig woord, geen, dat het volk in domheid ook bezeert; leeft maar héél kalm in slaven-vrijheid voort, als een, die niets, dan maai te zijn begeert; doet, of ge u steeds aan s' naasten lijden stoort, spreekt na of — zwijgt van wat ju is geleerd, maar éét en drinkt en joelt in drank versmóórd, dan zijt gij goed — in vrijheid gedresséérd 1... Maar toont geen grooten, groeiend-grootschen wil; laat u niet zien in Schoonheids eigenkracht: blijft eeuwig braaf en eeuwig niets-doend, stil — Want, broeders, ik, die 't in mijn grootheid deed, ik voel den mokerslag van 't laag geslacht, maar dat toch nóóit mijn Wil te dóóden weet 1... U9 MORGENDAUW; XXVF. Ik zou mij-zelven haten, groot en schuldig, zoo 'k u aanschouwde en luisterde op uw woord, dat haat is, en zoo wreed en menigvuldig een groote ziel met priemen heeft doorboord!... Maar zie, hoe 'k lachend onder u, geduldig, arm volk, uw zijn heb in mijn ziel versmoord; zie toe, hoe 'k trots u-zelven leef en huldig mijn Schoonheid en wat al Haar toebehoort!... O, gij zult niet mijn heilig branden dooven, en gij zult niet mijn ziel ten doode slaan of uit haar diepten rukken mijn gelooven!... Levend alleen als Waarheid in dien waan van menschen kleen, die zèlven zich berooven: zóó zal ik sterk door 't eigen leven gaan!.., 120 MORGENDAUW. XXVII. Uw wegen gaat, — ik wil mijn wijder wegen, elk doend naar zijns zelfs eigen ziels-natuur.... Waarom dien strijd om God en „liefde"-zegen: eens brengt ons toch te zamen 't hoogste uur! ... Waarom den strijd niet in u-zelf gestreden, dat uw menschheid verga in 't volle vuur tot Schoonheids-kracht ? ... Wat „liefde" nog beleden, zoo niet uw Zelf is liefde in eeuw'gen duur ? Zélf liefde zijn, diep, diep in uw gedachten, zich voelend één met allen, mensch en God: zij dit uw hoogst en schoonste ziels-betrachten Uw liefde is niets, nfets dan uw eigen zegen en klein bestaan, — en dit uw hoogst gebod Uw wegen gaat: ik wil mijn wijder wegen 1... 121 MORGENDAUW. XXVIII Ziet, in dit ééuwig-voortgaand mensch-gebeuren leef ik standvastig naar mijn kracht en wet: Min, die zich-zelf heeft in zijn wil gered van wie zijn wil door 't slijk wel wilden sleuren. Op rotse sterk heb ik mijn Zijn gezet, wier blanken steen men vruchtloos tracht te smeuren boven dit volk zal zij haar toppen beuren hóóg, licht-omgloord, in gróótheid ónbesmet... Vergééfs omgroei'n haar voet uw ruwe ranken van woorden valsch, die grijpend in den steen met staegen klauw haar rukken wiH'n uiteen... Vergééfs ontspringen haar der vonken spranken, wanneer met scherper bijlen haat op haat dof-bonzend op haar vaste vesten slaat I... 122 MORGENDAUW. XXIX. O, Volk van Limburg, levend in den ban van menschen-hoop en menschlijk-klein bedroeven, niet wetend, als een klein-gehouden man, wat menschen van God en den mensch behoeven, — eenvoudig Volk, ontwakend eens, en dén — als wie hun lijf diep in hun ziel begroeven — zich voelend stérk, een vrij-gevochten stam: o, lang nog zult ge in donkerten vertoeven I... Maar 'k zie den Dag in verre verten dagen — als bliksems brekend uit der menschen wolk — waarop uw ziel den mensch niet meer zal dragen I... Dan, zélf vergaan in 't ééne zfelen-volk, dan zult ge u vrij voor Godes hemel wagen en met miljoenen Liefde en Leven vragen I... 123 MORGENDAUW. XXX. O, Leven door mijn weeë ziel beweend, — vriend, dien ik liefheb — en bespot en haat, — slèèf, die zijn wil met mijnen wil veréént, — mijn vijand en getrouwste onderzaat; waar zich mijn ziel aan leed en weedom leent, waar strijdend zij door donk're dagen gaat, volgt gij den weg langs rots en ruw gesteent — tót waar ze in trots uw voozen vorm verlaat... Gij zijt mijn pijn: der menschen haat en hoon drukt gij mij diep in 't God-geheiligd hart... Gij zijt mijn macht — en machtelooze troon; waarop ik streef en strijd en menschen tart... Gij zijt mijn schild, waarmee 'k mijn heilig Schoon beveilig in mijn heil-geworden smart... 124 MORGENDAUW. XXXVI. Zoo's mij dit leven, langzaam henen-vlietend: een droom van liefde en strijd en van geweld, soms ook wel machtig, wrééd, wreed-óp genietend bliksem, die fel door d'eigen wolken snelt, — genietend, ja, maar d'eigen ziel doorschietend, doch die van liefde en hoog're vreugden zwelt, en al haar leed in vreugden-vuren gietend, vuur, waarin smart tot schoonheids-vreugden smelt Pijn-lachend stort ik zélf mij diep in 't branden van 't loufrend vuur, dat vlammend om mij slaat en juichend-op hef ik mijn beide handen, tot waar mijn Heil in hoog'ren luister staat 1... ...totdat mijn ziel, van vreugden-pijn gewijd, rijst uit mijn droom van liefde en sterken strijd... 139 MORGENDAUW. XXXVII. Te dragen, stil-zwijgend te dragen dit leed, — leed onvermijd'lijk — en zonder traan of klagen je dringend sterk door 't tijd'lijk, afstervend zijn van donk're dagen, — gróót zijnde in zwijgen van lijdlijk mensen-smart en zielleed te schragen, wordend van smart in lijden onafscheidlijk, — o, dóór je smart je zelf, je zélf te stérken, te ompants'ren met der menschen sterken spot en dan je wil maar verder vérder werken, — den pijn-lach op 't gelaat, in smart-genót je tóónen den menschen, of zij 't nu mérken: — „Ziet, dit is 't werk van uw, üw gróótst gebod 1..." 131 MORGENDAUW. XXXVHI. Mijn sterke verzen zijn mij t machtig wapen, dat ik zal slaan en harden zal in 't branden, menschen, van 't vuur, waarin gij smeedt uw banden van ijz'ren spot, om ai, wat is geschapen tot kracht (die tóónen zoude uw eigen schanden, uw zijn van braafjes doen, van goedig gapen), te dwingen onder druk van d'eigen handen, — totdat mijn wil wel zijn zoude ingeslapen 1... Kalm-willoos slapend en zij verder konden voortleven, rustig, in hun stille zonden, nu, die niet volgde, in banden lag gebonden I... O, préat en lacht, zoo dit u kan bevredigen : gij zult niet mij, gij zult u-zélf beleedigen; mij zal mijn vers, mijn wapen-vers verdedigen I.., ' 133 STOOMDRUKKERIJ FIRMA J, K. ALBERTS, □ SITTARD, □ MORGENDAUW. VERZEN VAN H. GERVERSMANN, Jr. MORGENDAUW. D'avond-wofkeh vallen dieper, grauwer, wijd.... Droomen vreemd weerhallen van vervlogen tijd.... 't Avond-lied zijn plooien zachtkens nu ontvouwt, zweeft nu ver naar 't mooie land, waar 't liefde schouwt Dan buigt het zich neder, kast U, die 't bemint, m kust Uw warme wangen teeder: 't wil verwarmen weer Uw kind. 8 MORGENDAUW. Vervulling. Ik heb je gezien, in je weedom gezien, verlaten kindje alleen; je oogen, die staarden zoo ver, of misschien één hoorde je eenzaam geween O, in je oogen, je lievende oogen, je lichtende, weenende, schoonheid-vereênende, vèr, vèr-verlangende oogen heb ik gezien mijn beeltnis en zacht heb ik je-zelf in mijn harte verwacht!... 19 MORGENDAUW. Toen ben je gekomen I.... En weenende wolken, gedachten-wolken, liefdeswolken, hebben je zacht op hun wieken genomen, toen wuivend en lichtend en wiegende zacht mijn kind, mijn verlangen, te mij waart gebracht!... 20 MORGENDAUW. We zijn als twee wolken... Wij zijn als twee wolken voor 't zonne-gelaat, dat lachend in 't licht van den dageraad staat, — twee wieg'Iende wolken, die, licht-overguld, in 't staren ter zon hun verlang zien vervuld... En wuivend op winden door 't leven der lucht, zoo blijven zij drijvend op warmenden zucht, en vloeien in 't gloeien tot één in elkaar: één wezen van liefde voor 't liefdes-altaar... 21 MORGENDAUW. Leeuwerik. Mocht ik den leeuw'rik in blauw-Iichten boog, — mochten mijn zangen hem volgen omhoogI.... Druppelkens helder van tink'lend kristal, paarlen zijn Iied'ren in trillenden val.... 25 MORGENDAUW. Bloemen staan open en wachtend zijn lied, staren zij blijde in 't weem'lend verschiet 1.. Bloeiende bloem en van vreugd overgloeid: zoo is mijn hart u lief-lokkend ontbloeid!.... £6 MORGENDAUW. Nymfen-lied. Schuim-geboor'nen, licht verkoor'nen, leven zwevend wij in 't woud; luisfrend naar t geruisch der blaren tokk'Ien wij de stralen-snaren, dalend neer uit maanlicht-goud. Saters lonken, liefde-dronken, op den blanken feën-dans, als onz' licht-omvloeide leden bloeme-geurend nader treden, rijen zich ten blijen krans. 27 MORGENDAUW. Vrij en vluchtig, licht en luchtig zwieren wij in rijen rond; hoog omhoog op wolken dwalen wij door t ronde ruim en dalen zachtkens dan ten fulpen grond... Maar ten morgen wij verborgen wachten achter bloem en blad, — tot van verre d'avondklokken weer ten blijen dans ons lokken, neev'len weenen bloemen nat.... 28 MORGENDAUW. Zoo doorvlind'ren wij, godskind'ren, licht-oplachend ons bestaan, tot wij, licht- en schuim-geboornen; vreugden-moe van t rijk-beschoor'ne, weer in licht en schuim vergaan.... 29 MORGENDAUW. Zomer-vreugde. Lichten ioopen langs de stammen, weem'len over bruinen grond, darflen blij als zonne-vlammen heen en weer, en recht en ron^l. En de twijgen zwaaien, zwieren in den zwoelen zomer-zucht, om met Iied'ren feest te vieren, zomerfeest in zonnelucht!... 30 MORGENDAUW. En de licht-en-bonte vlind'ren stijgen, stoeien, fladd'ren vrij, vrij als blanke bloeme-kind'ren op der boomen melodij I... Liedje, volg dan 't feeste-zingen, zing van zomer, zon en wind; in den zomer zult ge u zwingen; gij, des zwervers zonne-kind I... 31 MORGENDAUW. Sidd'rend doorvaart mij nog 't machtig verlang, machtloos dan volg ik den innersten drang; willoos en willend, waar Liefde mij wacht, dwing ik, doordring ik den tergenden Nacht.... Zwaar in mijn ziel is mijn liefde gegroeid, zwaarder 't verlangen, dat leven verschroeit — ( Liefste! aan uw lippen mijn gloeienden mond; zoen mij en zeg, dat ik 't leven weer vond 1... 33 MORGENDAUW. Sidd'rend doorvaart mij nog 't machtig verlang, — machtloos dan volg ik dien innersten drang.... 34 MORGENDAUW. Nacht-herinnering. 'k Heb eenmaal zoet Lieveken huiswaarts gebracht; toen keerde ik alleen in den starvollen nacht en dacht.... en dacht.... Daar boven mij werelde' in welvende lucht, geen wolken, geen winden geen zoenende zucht, geen éven gerucht.... En om mij de landen, die lagen zoo wijd in eind'loozen, nachflijken schemer gespreid, ten sluimer bereid.... 35 MORGENDAUW. Ten sluimer bereid en ten droomenden dood, zoo lagen de landen in nachflijken schoot, verwonderlijk-groot — En ik, in die wijdheden zwervend alleen, ik voelde mijn leven, mijn streven zoo kleen, of 't leugen scheen.... En ik, in heimzinnigen, starvollen nacht, heb mijm'rend aan leven .... aan Liefken gedacht, en weende zacht.... 36 MORGENDAUW. Avond. Als d'avond droomend nederzijgt en schimmen scheem'ren rond, wel uit den mist 't verlangen stijgt en kust mijn kouden mond.... Dan zie 'k mijn Liefken droevig-bleek in donk'ren sluier gaan; in d'oogen waar de vreugde week, trilt een verborgen traan 37 MORGENDAUW. In mijn hart is 't als een zee.... In mijn hart is 't ais een zee! lust en leed en liefdes-klachten zind'ren ruischend en gedwee op den golfslag der gedachten. En mijn wenschen zingen t lied, dat er stijgt uit blanke welling, zacht en droevig waar 't vervliet verder voort op winden-zwelling. 39 MORGENDAUW. En wil over *t zoekend hart stille nacht wel nederdalen, dan den starren zal 'k mijn smart en mijn woorden wel verhalen — Want al rust de nacht ter zee, ééuwig ruischt haar bang verwachten, zacht en deinend en gedwee op den golfslag harer klachten.... 40 MORGENDAUW. Maar droomen zijn geweven van teer-gevlochten leven, — en liefde en zonneschijn der droomen draden zijn.... Toen boomen, vruchten-volle, van zomer-zegen zwollen, ben ik in dooden waan, — in liefde alleen gegaan.... 42 MORGENDAUW. 'n Minneliedje. O, zoo'n heerlijk ongelukje: soms te rillen bij zoo'n rukje van een liefdes-winden-drukje! En te lachen, ongestoord en pratend, of je eigen woorden niet je diepste ziel doorboorden Of — in d'eenzaamheid geniet je van je duivelsch-diep verdrietje bij zoo'n simpel minneliedje!.... 43 MORGENDAUW. Vrijheid. Gaat kalm naar 't eigen leven, o menschjes, ongestoord : God heeft ü dat gegeven en mij m'n zang'rig woord.... Geniet uw eigen blijheid, o menschjes, ongestoord, maar laat ook mij de vrijheid en mij m'n zang'rig woord.. 47 MORGENDAUW. Matr steekt niet uit uw handen, zoo grappiglijk-verstoord, naar mijne vrije landen en naar m'n zang'rig woord! Al praat ik wel zoo'n beetje, van liefde en leed bekoord: 'k ben méér dan zoo'n poëdfe, die zingt een zang'rig woord 1... 48 MOROENDAUW. Muziek.... Muziek, muziek is diep in mijn ziel, aldoor melodijend in rei enden zang;. op zeeën zich wiegelend, in zeefin zich spieg'lend, in zeeën van liefde en van éind'loos verlang... En Liefde, en Liefde is diep in mijn ziel, vertoevend in lijden-geheiligde woon, almachtiglijk-levend, en gèvend, al gèvend aan allen, ach, allen haar zuiver-wit schoon... 40 4 MORGENDAUW. 50 Verlangen, verlangen is diep in mijn ziel, verlangen, dat machtig mijn zangen bewoog, — o, ziel, in haar liefde verlangen-doorkliefde, verlangen-gedragene ziel van omhoog!... En aldoor maar zingt er muziek in mijn ziel, aldoor van dit wonder van liefde en verlang, — op zeeën zich wiegMend, in zeeën zich spieg'lend, o, zéé, melodijend in reienden zang I — MORGENDAUW. Voor U.... O, dit eeuwig-bewegend en zalig-gezegende zingen der ziel, — dit spelend en vangend en èèuwig-verlangende dringen der ziel, — dit lied'ren-schalmeiend, al door melodijende leven der ziel, — 51 MORGENDAUW. Natuur is u leidend Natuur is een stroomen, onzichtbaar, doch machtig u leidend uit droomen in landen, die prachtig u wachtende zijn. Diep, diep in u voelt gij wel d'eeuwige ader van 't Leven, dat stroomde uit uw eenigen Vader, verzachtende pijn, — Vader, wiens almacht doorstroomt de natuur en de menschen, die eeuwiglijk tasten en turen naar mensch'lijken schijn.... 55 MORGENDAUW. 's Dichters dood. Zelfs, ben ik eens gestorven, toch zullen weinigen mij van mijn wijde wonden — hün slagen — reinigen.... Voor hen kan 't levens-einden mij niet beveiligen, — ofschoon mijn woorden wilden hen zélven heiligen.... 59 MORGENDAUW. En toch... zij zullen bidden om ziele-lafenis — Zoo volgen hun gewoonten mij ter begrafenis.... 60 MORGENDAUW* O, morgenrood-glorie genaakt na droomen van pijn: Liefde in de menschen ontwaakt door 't éllen-in-Eénen-zijn!. O, nacht-droom, donker door 't voleindend jarental, — mijn oogen zien den gloor, die eenmaal dagen zall 64 MORGENDAUW. Avondrood. Dien avond van dien laten dag hoe zijn toen stil de droomen zoo wonder-zoet en wonder-droef diep in mijn hart gekomen.... Ik zat op hoogen heuvelrand en staarde al over 't wijkend land, dat weende in mist-gewaden, — héél ver verwaasde 't avondrood: daar ging de dag ten schoonen dood op nevel-vlammen-paden.... 65 5 MORGENDAUW. En weeker werd der wolken gloor, geheimnisvol de landen, en toen de wind zijn Iied'ren zong, toen vouwde ik stil mijn handen — Want achter 't wijkend Avondrood, daar mocht ik zijn na schoonen dood, bij God, in 't Licht der dagen, die eeuwig, ééuwig zingen 't lied, dat vrede en vreugde aan zielen biedt, die nu vergeefs nog vragen — Dien avond van dien laten dag zijn donzen vrede-droomen zoo wonder-zoet en wonder-droef diep in mijn hart gekomen.... 66 MORGENDAUW. Hemelhoop. Nu laat mij stille droomen van 't weeke wolken-rood, dat droomend is gekomen, zoo wonderlijk en groot... En toen mijn blijde oogen het zagen, zon-verguld, toen ben ik neergebogen als onder zware schuld: 67 MORGENDAUW. toen heb ik mi] beleden hoe arm mijn hunk'rend hart, - toen heb ik stil gebeden in schoon-geworden smart — In verre verte aanschouwde ik mijn heerlijk paradijs, — en aan mijn lied vertrouwde ik mijn hoog-verlangens-wijs — Nu wil ik vredig droomen van 't weeke wolken-rood, dat wenkend is gekomen, zoo wonderlijk en gróót.... 68 ZONNE-GANG. MORGENDAUW. Zonne-Gang. Stijgend omhoog in mijn vlammende pracht, al-overlichtend het Morgen-azuur, kus Ik ontwakend den slaap der Natuur, brekend het floers van den stervenden Nacht Dan, in mijn eeuwig-ontluikende Liefde, laat Ik mijn schichten de Aarde verlichten, zooals de Godheid den ether doorkliefde, toen Zij in werelden-scheppende macht willend, het eeuwig duister deed zwichten van den 't heelal overwelvenden Nacht TQ MORGENDAUW Purper ontglimmen de neev'lende kimmen, hooger ontstijg Ik mijn vlammenden troon, bleekend de sterren, die eindeloos-verre trillend aanbidden mijn goddelijk Schoon. Minnend omvang Ik mijn slapende Aarde gansch met het licht van mijn eeuwig bestaan, dat in zijn almacht haar schoonheden baarde, die met mijn scheiden weer zullen vergaan Vloeiend mijn lach door den trillenden Dag, die in zijn schoonheid mijn Liefde vergaarde, stort Ik de vreugd' van mijn vlammende jeugd uit op mijn stralend-ontwakende Aarde, Tl VAN VERRE VREUGDEN. 7fl MORGENDAUW. Van verre Vreugden. i. Zooals de ziel in sluimér-zware stonden, willoos-bewegend als in wijde ronden, wég-duizelt in de donkerten des nachts op donzen deining, droom end, onverwachts ziet om zich heen der droomen vreemde landen, zij zoekt en tast met bang-geheven handen, — tot alles klaart in schaduwloozer licht en plots voor haar verwonderd aangezicht verleden leeft in zijn vol-schoonen weemoed, dat weenend zij 't aanbidt in hoogen deemoed: T6 MORGENDAUW. zóó wijkt nu weg mijn denken in 't verleên, waar 't avondrood waast over wolken heen en zachter scheem'ring, aanzwellend als schimmen, zich weeft door 't weeke, zon-vergloeide glimmen — Zóó was der dagen laatste en grootste Dag, toen in der wolken schoot de Zonne lag en stervend kuste een laatsten gulden zoen op mijn rijk liefdes-land En lang nog toen Zij henen was stond ik en weende alleen: met Haar was liefde en vreugd en leven heen!... Toen nam de wind mijn laatsten levens-lach, — en waar ik Schoon en Vreugden sterven zag opende zich de breede hemel-poort en stiet een stroom van wee ter verten voort, 77 MORGENDAUW. die walmend over 't blauw des hemels toog en 't laatste licht diep in zijn kolken zoog En 'n wolk van wee, die weenend om mij viel, hield groot omhuld het wezen mijner ziel.... 78 MORGENDAUW. II. In nacht van weedom, ver voorbij gegaan, ligt Vreugde, weenend om haar kort bestaan tranen van liefde in wonder-schoone smart Hoog boven haar, in 't wilde wolken-zwart, verhoont de Haat heur stil-verzuchtend wee en stort den harden spot der winden-zee over haar volle schoonheid grijnzend uit, zoodat zijn schrijnens-lach zich met geluid van klanken harer gulden tranen mengt Maar zij blijft stil in weemoed en gedenkt den purp'ren zonne-dag harer geboorf: Alles lag stil, van verren glans omgloord; de boomen ruischte' een onbegrepen lied en kenden zelf den zin der zangen niet.... 79 MORGENDAUW. rv. Als in een zonnig zomer-park een kind, dat om zich heen de held're schoonheid vindt van sproken zijner vage fantasie, en hoort den zang van verre vogels, die in 't vreugd-gejubel van hun fijn gefluit de luchten vullen met kristal-geluid, — en ziet den zilv'ren regen der fontein in 't schel geschitter van den vlammen-schijn der hooge zomer-zonne, die met glans van goud omlijst den wilden water-dans — zóó stond ik — eenzaam kind gelijk — zwijgend-aanbiddend in mijn droom.n rijk — Toen klonk een lied door 't blanke wolken-schuim, en winden voerden mee 't door 't hemelruim, vervullend Aarde en Hemel met dien zang van liefde en lust en wonder zielsverlang.... 87 MORGENDAUW. En met dat lied ook ruischte een roode roos van liefde voor mij neer, en woordeloos in eerbied nam ik haar en drukte een stroom van kussen op de liefde — van mijn droom. En door de luchten klonk de gulden lach der Vreugde in haren grooten zonne-dag 88 MORGENDAUW. VII. De zeilen zwellen van den zang des winds, en statig vaart mijn schip de golven door, de golven van mijn leven, helder sinds ik zag mijn doel in breeden morgengloor.... Ik heb versmoord in mij den wil des kinds, en grooter lag de zee, oneindig, voor mijn willend Ik.... En vér in 't lichten, ginds zag ik mijn Zélf als lichtend levens-spoor I... Nu stuur ik statig-stil de golven door naar 't Land van Liefde in God-geboren schijn... En in mij zingt een ééuwig lied'ren-koor van 't heilig Schoon, van 't al-gelukkig-zijn En sterk en groot, met kalm-geheven hoofd, stuur ik naar 't Land, mij door mijn Lief beloofd t... 101 MORGENDAUW. VIII. De raads'len van wat eenmaal ons bestaan zal na dit arm zijn van levens-leegen één-val van óógenblik op óógenbiik: een schijn van wezen, droom van 't eenmaal Zijn, wanneer der oogenblikken eind'lijk aantal zal eindigen, in d'eeuwigheid vergaan zal, en wel deze aarde als chaos dwarr'len zal, verdwarrlen weer in 't eindeloos heelal: zij liggen diep-verborgen in ons zeiven, besloten in gewijde ziels-gewelven, wachtend, of een hen zal ten daag'raad delven O, dan diep in zijn ziel eens neer te dalen, wijd-open slaand haar hooge hemel-zalen en, knielend, in Gods glorie-schoon te pralen I. 102 MORGENDAUW. IX. Diep in de donzen diepten der valleien viel t pralend licht van breeden zonne-brand, en blakend stonden hoog der heuv'len rijen en lachend lag toen 't wijd-ontloken land 1... Diep uit de donzen diepten der valleien ruischte op een zang van verren vrede vol; der heuv'len echo's reeds den galm schalmeien wijd over 't land, waar 't juub'lend leven zwol 1... Dat was der tijden machtig zegelied, dat winden-zwellend voer ten leven door, en 't licht gemoet, dat vóller stroomen schiet!... Zóó, door de wijdten mijner blijde ziel, golft uit een juub'lend, stijgend stemmen-koor nu *t verre Licht in donk're diepten viel 1... 103 MORGENDAUW. En in de diepten van mijn helder hart weerspieg'len zich de heem'len mijner vreugd, en waar ontkracht, in donk'ren dood verstard, lag zieleloos mijn eenmaai-grootst geneucht, herleeft weer 't Leven, schooner dan 't mij heugt, en bruist omhoog, waar 't dood en menschen tart, schuim blinkend óp, in sterker Ievens-jeugd dan mannenkracht eens was in felste smart '■■ j Zóó lacht de hemel helder-diep en klaar in 't eind'loos blauw van 't golvend zee-kristal den lach der vreugde in weelden wonderbaar... En 't lied ontzwingt zich trotsch der golven val, waar ik met ziels-verblijden blik in staar, totdat mijn lied hun Iied'ren worden zal 1... 104 MORGENDAUW. XII. Evangelie. Toen heeft mijn ziel 't zich zeiven klaar beleden, dat er geen Schoonheid zonder Gód bestaat, want zonder God zijn geen waarachtigheden, — en Schoonheid is, wat ééuwig niet vergaat... Geen dróóm in blanke en goud-omglansde kleeden, geen lust van óógenblik in blijden staat worde in mijn ziel als godheid aangebeden, die wég-verdwaast en weenend ons verlaat... De Schoonheid werd uit Gód en blijft altóós I Slechts God, die aarde en heem'len leven doet, is Liefde en Waarheid en is eindeloos... En zóó wil Schoonheid, Liefde en Waarheid wezen en eindeloos in glorie-vollen gloed: voor ééuwen sterk, van ééuwen her gerezen U 106 MORGENDAUW. XIII. Prefatie. Dan rijze omhoog mijn ziel in 't star-geflonker, waar Schoonheid zingt een jubelvollen zang; onthef u-zelf door God van aarde en donker hoog op de wieken van uw heü'gen drang 1 Loof Hem, die troont in 't heilig-hooge Wonder, Wien alles is en alles wezen zal, den God, Wiens Licht en Liefde en gaat niet onder, als 't al vergaat in donk'ren menschen-vall... Zing Hem dan 't heilig, heilig, driewerf heilig, zing 't heilig lied van Schoonheid-God, uw Heer, opdat Zijn Schoon uw hunk'rend hart beveilig, en hóóger voer tot Schoonheids lof en eer, — opdat gij, vrij van oogenblik en wijle, in ééuwigheid van liefde en vrede keer*!... 107 MORGENDAUW. XIV. Arm menschkind, gij, die murm'lend woorden bidt, en denkend of — gedachtenloos daar leeft en vreezend in Gods heü'gen tempel zit en voor Zijn straf en felle roeden beeft: gaat nu met mij, waar 't laatste wolken-wit van 't dage-licht zijn fijnen sluier weeft, en knielt, o knielt, opdat uw ziel aanbidd', daar God, uw God door d'avond-landen zweeft I.. Nu gaat mijn God der wereld wanden langs en mijmert over 't menschdom, dat Hem haat, of, kennend Hem, in vreeze aanbidt, ondanks Zijn Liefde en Woord en eigen, hoogen staat Arm menschenkind, dat wreevMend U verlaat, of U vereert — daar 't voor zijn Gods-toorn bang 's! 108 MORGENDAUW. XV. Mijn is de ziel, die Schoonheids schatten zamelt, en, rijzend op de wieken van haar lied, zich-zelven heft in 't eindeloos verschiet vér boven wie van menschen-rijkdom stamelt Zij is 't, die hoog-uit op u nederziet; een levend lied, dat ééwig-wiegMend aanwelt, en, schoon in 't lijf tot mensch'lijkheid verschameld, naar godd'lijkheid in hooger leven vliedt — Zoo voel 'k als mensch bij menschen mij verlaten, daar 'k in mij voel mijn ziel: mijner hooger Ik — En tóch ga 'k lachend nog langs volle straten, waar 'k, lachend zélf, mijn heerlijkheid ontwrik...* Maar dan keer 'k weer in d'eenzaamheid van 't haten, denkend aan 't ééuwge en aan dat óógenblik.... 109 MORGENDAUW. XVI. Ik ben als een, die leeft in stillen weemoed, en om zich heen het luide leven ziet, en dan als mensch met menschen-lusten mee doet, — maar toch zich zelf, zijn lééd vergeet hij niet.... Want in mij leeft, wat mij bij vreugden wee doet en Aldoor met mijn dieper leven vlieten voor mijn Smart, in heilig-diepen deemoed, buig ik mijn hoofd, — voor wat mijn wil gebiedt O, Smart, van verzen zwaar, ziels-uitverkoren, door leed gezuiverd en geprezen Lief: u zal mijn lied en leven toebehooren.... Der ménschen vreugd werd eens mijn diepste grief, maar uit üw zelf werd weedom schóón geboren, die vréugdenvol mijn rijke ziel verhief 110 MORGENDAUW. xvni. Komaan! nu lachen we in ons beider lijden ; zoo worde ons leed een gruwbaar zielen-feest, lachen, dat niet in 't lijden zich verblijde dat óm ons loenschend, roof-begeerig beest!... O, lich!... Zij zullen 't lééd ons gaan benijden, dat is hun doel, hu* dapper doel geweest, - lach! schoon t ons z«h mei ■■»■»-•■» —. . zij zullen zijn ónmachtig onzen Geest!... Groot-onverwoestbaar staan we in vuur en folter; lachend verschroeiend onze wonden stolt er 't roodbrandend bloed van ons hoogrijk bestaan! We zullen zijn de lijders van ons Willen, - en zoo we al lijdend even, éven rillen, zal in den lach de sdfci der pijn vergaan!... 112 MORGENDAUW. XIX. Oudejaars-avond. O, droevig jaar, nu 'k in 't verleden staar — schoon 'k zie mij-zelf in machtig-trotsch verachten — lig weenend ik, en rond uw donk're baar, daar zingen zacht mijn zoete ziels-gedachten.... Ik heb u lief, o, stil-gestorven jaar, dat droomde in mij van liefde en levens-klachten, van eenzaamheid en stille stonden, waar ik droomend leefde in liefdevol verwachten.... En al die droomen komen zwevend even en zwijgend om uw donk're sponde staan, als vale schimmen van gestorven leven .... Maar na dien móóien, toch vervlóekten waan, bleef ik alleen in 't eigen-machtig streven en stérk, als Ménsch, door 't lijdend leven gaan 1... 113 8 MORGENDAUW. XX. O, nog dit ménschlljk leed, dat aan mij kleeft, terwijl ik gróót door 't leven heen wil gaan, en los van 't stof, dat om te sterven lééft, él hooger wil op God-betreden paén, — o, 't menschlljk Ik, dat nóg zijn willen heeft en, drukkend op mijn hooger zielsbestaan, mij wéénen doet om 't Schoon, dat in mij leeft, en héten doet mij-zelf in gruwb'ren waan: o, kon ik t schudden van mijn schouders neer, als mantel, die voor 't oog der mlnd'ren bergt mijn gouden Schoonheid en mijn schild en speer. Zóó mocht ik staan voor wie mij tart en tergt en straffloos nu mijn menschlijk wezen vergt: te werpen hem voor Schoonheids voeten neer I.. 114 MORGENDAUW. XXXI O, gij zult niet u-zelven zoo verneed'ren: mijn hoogheid is geen hoog-gehouden trots, noch wil mijn liefde een menschenhart verteed'ren: zij is en lééft in d'eigen vreugden Gods... Buig niet voor mij, o, gij niet, een dier beefren, gij, lichtend in de donkerten des Lots, wier zachte ziel door Liefde zich beveed'ren en rijzen zal in weelden des genots 1... O, gij zult mij niet om vergeving smeeken, uw heiligheid is boven zonde en waan... En — zal Góds Liefde en Heiligheid verbreken als duizenden Zijn woorden niet verstaan ? ... Of ook: zal Hij Zijn Liefde en Hoogheid wreken, door, die Hij mint, in toorn ter neer te slaan ?... 125 MORGENDAUW. XXXII. Hoor zacht in 't wuiven van der winden zeeën dit ééuwig lied van liefde en heilig leed... Zóó zingt mijn ziel in zaligheid en weeCn, mijn ziel, die ver zich boven menschen weet... Omhoog op witte wolken wilde ik treeën, ik, die mij-zelf in uwen glans vergeet, — mijn trots diep-buigend voor uw troon, gedwee en vol-zalig zoenend, Kind, uw lichtend kleed ... Maar zocht ik Liefde in d'eindelooze sterren: zóó zijt ook gij mij eindeloos en verre, — en Liefde wordt een lied van wonder leed... En zóó, als 't wuiven van der winden zeeën, zóó zingt mijn ziel in zaligheid en weeën, die u mijn Kind, in verre verten weet... 126 MORGENDAUW. XXXIII. Ik lach om woorde' en liefde-volle daden, om oogen-tooi en valsch comedie-spel, dat zich vertoont in zwierige gewaden en dan vergaat in donk'ren weemoed wel I — Ik vrdag geen woorde' en liefde-volle daden, opdat mijn ziel van vaischen rijkdom zwell': ik, door de macht van 't eigen Schoon beladen, doorleef dit leven, wonderlijk en snél Maar daar, waar 'k leef, zal men mijn leven zien, hóóg in den glans van eigen levens-rijkdom, — niet overtooid van klatergoud en gunst I • ■ • En zóó 'k bemin: 't zal door mijn wil geschiên Dan schalt mijn lied in wond're woorden wijd-om, te loven Haar, die 'k lief heb — in mijn KunstI... 127 MORGENDAUW. XXXIV. O, menschen, die wel 't eigen schoon geschonden en u met haat en hoon hebt overhuld, nü slaat uw haat mij dieper, wijder wonden, — daar ik u-zelf uw wezen heb onthuld... Menschen, die leeft aan vréémden wil gebonden, ik heb u steeds aan 't minnend hart geduld, dat u nóóit vloekte om menschen-kwaad en zonden en nóóit erkende uw eigen menschen-schuld ... Maar dit ook weet ik: dat gij, levens-blinden, dat gij nochtans u-zelven niet zult vinden, schoon ik u tóónde uw klein-gewilden waan... Want gij zult niet u-zelven diep-in schouwen, op Waarheid niet, maar op uw beelden bouwen, — en in uw „liefde" een mensch ten dóóde slaan I... 128 MORGENDAUW. XXXV. O, o, die malle menschen zijn zoo'n kind'ren, levend en lachend in dit zijn beklaag'lijk, waar liefde en schoonheid langzaam gaan vermind'ren onder hen-zelf, die kibb'len, onverdraaglijk, terwijl — zich meerd'ren wanend over mind'ren — de grooten zitten, deftig, kalm-behaaglijk beslissend over wat hen zélf kan hind'ren is dit gedoe van menschjes, die soms vaag'lijk zich voelen loopen aan de strakke bandjes, maar, krachtloos, willoos onder scherpe standjes, gauw vouwen weer de vuist-gebalde handjes I... En lachend, in hun schijnbare indulgentie, de grooten staan met vrede en penetentie voor wie maar volgen goedig... hun conventie 1... 129 SB MORGENDAUW: dit schallend en vallend en hóóger óp-hallende zwéven der ziel, — dit luid' en dit lijzige, wonder-zoet wijzige minnen der ziel, — die heilig-verlangende, schoonheid-omvangende zinnen der ziel, — o, die wond'ren, die weelden, die droomende beelden, geboren na dien — 52 MORGENDAUW. O, de