Dm ZEGELWE1W17 VOORZIEN VAN AANTEEKpN^GÈN, ONDER WÉÉR ONTLEEND AAN MlNISTERIÈELjE BESLISSINGEN EN AANSCHRIJVINGEN &jgjj. van steenbergen - HOOFDCOMMIES BIJ DE AFDECLING Aral TA8ILITEIT AAH HET DEPARTEMENT VAN FINANCIËN DERDE, VERMEERDERDE UITGAAF AU>HE^ipp>||iN RUN N. SAMSOM ZEGELWET 1917 DE ZEGELWET 1917 VOORZIEN VAN AANTEEKENINGEN, ONDER MEER ONTLEEND AAN MINISTERIËELE BESLISSINGEN EN AANSCHRIJVINGEN DOOR J. J. VAN STEENBERGEN HOOFDCOMMIES BIJ DE AFDEEL1NG ZEGEL EN COMPTABILITEIT AAN HET DEPARTEMENT VAN FINANCIËN. .DERDE VERMEERDERDE UITGAAF ALPHEN AAN DEN RIJN N. SAMSOM 1920 iSLI'jTHfH VOORBERICHT. Ruim een jaar is verhopen sedert de tweede druk verscheen. Een groot aantal administatieve beslissingen hebben op menig artikel der wet nieuw licht geworpen of verduidelijking en aanvulling gebracht in bestaande opvattingen. Het zegelrecht voor bewijzen van ontvangst of overneming van gelden, diploma's van lidmaatschap en toegangsbewijzen is opnieuw geregeld bij de wet van 27 Juni 1919, Staatsblad no. 432. Het bericht van den uitgever, dat de tweede druk bijna was uitverkocht en hij mij voorstelt een nieuwe uitgaaf te doen verschijnen, waarin de partieële wijzigingen zijn opgenomen, was mij dan ook zeer aangenaam, omdat ik daaruit meen te mogen afleiden dat het werk op prijs wordt gesteld. De wijze van behandeling is gelijk aan vorige drukken. J. J. VAN STEENBERGEN. . * ■ >* Ki ■ W: f 's-Oravenhage, Juli 1920. INHOUD. Lijst van verkortingen vm Inleiding lx Tekst der Zegelwet 1917 xiu Uitvoeringsbesluit xl Koninklijke besluiten, waarbij vrijstelling van zegelrecht is verleend xlv Artikelen der wet met uitvoeringsbepalingen en aan- teekeningen 1 Alphabetische lijst van vrijstellingen van zegelrecht 235 Alphabetisch register 265 LIJST VAN VERKORTINGEN. Wet 1843 . . . Wet van 3 October 1843, St.bl. no. 47. Wet 1882 . . . Wet van 11 Juk' 1882, St.bl. no. 93. Wet 1897 . . . Wet van 24 Mei 1897, St.bl. no. 155. M. v. T Memorie van toelichting op een wetsontwerp. V. V Voorlbopig verslag omtrent een wetsontwerp. B. V. V Beantwoording voorloopig verslag. M. V. A Memorie van antwoord. Circ Gedrukte circulaire der administratie. P. W Periodiek woordenboek van administratieve en gerechtelijke beslissingen, inzake de vermogensbelasting, de registratie enz. W. P. N. R.. . . Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie. Miss Ministeriëele Missive. Res. . .... . Resolutie van den Minister van Financiën. Staatsbl Staatsblad. Kon. besluit. . . Koninklijk besluit. Art Artikel. z.g zoogenaamd. vgl vergelijk. Aans Aanschrijving. jo juncto. B. W Burgerhjk Wetboek. W. v. B. Rv. . . Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering. W. v. Sr. ... Wetboek van Strafrecht. W. v. Sv. . . . Wetboek van Strafvordering. W. v. K. . . . . Wetboek van Koophandel. INLEIDING. De heffing van zegelrecht werd hier te lande ingevoerd bij plakkaat van de Staten van Holland van 13 Augustus 1624, waarbij eene belasting werd geregeld in den vorm van de heffing van zegelrecht op akten en geschriften. In de overige provinciën werd dit voorbeeld spoedig gevolgd. Onder de Bataafsche Republiek werden de verschillende herhaaldelijk gewijzigde verordeningen voor de verschillende provinciën vervangen door één ordonnantie voor de geheele Republiek, die onder den naam van „Ordonnantie op het Kleijn Zegel op publieke aktes" van 20 November 1805, op den 1 Januari 1806 in werking trad. Na de inlijving bij Frankrijk werd deze belasting afgeschaft en werd eene zegelbelasting geheven volgens de wetten van 9 Vendemiaire VI en 13 Brumaire VII. Ook na het herstel onzer onafhankelijkheid werd de belasting op grond der Fransche wetten geheven; slechts werden bij de wetten van 31 Mei 1824, Staatsbl. no. 36 en 16 Juni 1832, Staatsbl. no. 29 eenige wijzigingen aangebracht. Bij de wet van 3 October 1843, Staatsbl. no. 47, werd de zegelbelaating opnieuw geregeld, welke wet is gewijzigd en aangevuld bij verscheidene wetten, waarvan die van 11 Juli 1882, Staatsbl. no. 93 en van 24 Mei 1897, Staatsbl. no. 155, tot de belangrijkste kunnen worden gerekend. Bovendien werden onder de werking der wet van 1843 bij een groot aantal wetten en Kon. besluiten vrijstellingen van zegelrecht verleend. De wet van 1843 is van kracht geweest tot 1 Juli 1917, op welken dag in werking is getreden de tegenwoordige wet van 22 Maart 1917, Staatsbl. no. 244 (Zegelwet 1917), welke is gewijzigd en aangevuld bij de wet van 23 Mei 1917, Staatsbl. no. 437, die eveneens op 1 Juni 1917 in werking trad, en bij de wet van 27 Juni 1919, Staatsbl. no. 432, die in werking trad op 1 Augustus 1919. De belasting wordt geheven bij gelegenheid van de vervulling van formaliteiten en steunt alleen op de behoefte der schatkist. Of een stuk al dan niet op zegel is geschreven, doet aan de bewijskracht niet ter zake. INLEIDING. X Zoowel naar de wet van Brumaire, als naar die van 1843 waren alle niet uitdrukkelijk van de belasting vrijgestelde akten onderworpen aan zegelrecht, indien zij bestemd waren om in rechten als bewijs te worden overgelegd, of indien zij, niet opgemaakt met de bedoeling om bewijs op te leveren, later als bewijsmaterieel werden gebezigd. Met dit stelsel heeft de Zegelwet 1917 gebroken, door in art. 1 te bepalen, dat de belasting beperkt is tot de in de wet genoemde stukken, waardoor een stuk alleen zegelplichtig is, indien het behoort tot die, welke aan dat recht zijn onderworpen in een der Hoofdstakken II—IX der wet, zoodat de overige voortaan ongezegeld kunnen worden opgemaakt, terwijl in de wet zelve nog vrijstellingen voor bepaald genoemde, anders belaste stukken, zijn opgenomen. De eisch, dat de stukken in het algemeen bewijs moeten kunnen opleveren, heeft men derhalve laten varen en die eisch alleen gesteld in de gevallen bij de wet uitdrukkelijk genoemd. Is een stuk in de wet als zegelplichtig in een der hoofdstukken genoemd, dan moet nog de vraag worden gesteld of ook tevens toepasselijk is een der vrijstellingen in het betrekkelijk hoofdstuk opgenomen. Zoo zijn b.v. van de bij art. 23, 3°. belaste verzoekschriften verscheidene te brengen onder de vrijstellingen verleend bij art. 32, onder nos. 3 of 4 der wet. In de M. v. T. op de wet is er de nadruk op gelegd, dat door de nieuwe methode van aanwijzing der zegelplichtige stukken de onzekerheid of eenig stuk al dan niet gezegeld behoort te worden, grootendeels tot het verleden zou gaan behooren, te meer, waar, zooals hierna zal blijken, de stukken van publiekrechtelijken aard, die binnen de administratie blijven, onbelast worden gelaten. Of aan die verwachting geheel is beantwoord mag aan eenigen twijfel onderhevig worden geacht. Ook thans nog is die vraag in sommige gevallen moeilijk te beantwoorden, hetwelk o. a. blijkt bij de toepassing der artt. 23, no. 12 en 32, no. 4. Door de bepalingen van art. 32 sub 2°. en 4°. zal het niet meer noodig zijn in wetten afzonderlijke bepalingen omtrent vrijstelling van zegelrecht op te nemen, nu voor stukken, waarvan de overlegging krachtens eenige wet wordt gevorderd, of die worden opgemaakt ter voldoening XI INLEIDING. aan- of ter uitvoering van een wet of algemeenen maatregel van bestuur, houdende voorschriften van staatszorg of staatstoezicht, of regelende onderwerpen van publiek recht, bij die nummers vrijstelling van zegelrecht is verleend. Een geheel nieuwe regeling is in de wet ontworpen voor wat betreft het zegelrecht van polissen en van huurakten, alsmede voor het beschrijven van formaatzegel door ambtenaren. Bovendien is nieuw de heffing van zegelrecht van de transactiën in effecten, de z.g. beursbelasting. De wet is verdeeld in hoofdstukken, waarin categorisch de zegelplichtige stukken zijn behandeld. Het eerste hoofdstuk „Algemeene bepalingen" beheerscht de geheele wet en is dus, voor zoover het tegendeel niet uitdrukkelijk is bepaald, van toepassing op al de rechten in de volgende hoofdstukken vastgesteld. Van het Kon. besluit van 4 Mei 1917, Staatsblad no. 384, ter uitvoering van eenige voorschriften der wet, zijn de daarvoor in aanmerking komende bepalingen bij de desbetreffende artikelen medegedeeld. TEKST DER ZEGELWET 1917. WET van den 22STEN maart 1917 (staatsblad no. 244), tot heffing van recht van zegel, zooals die luidt na de daarin gebrachte wijzigingen en aanvullingen bij de wetten van 23 mei 1917 (staatsblad no. 437) en van 27 juni 1919 (staatsblad no. 432). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het tot aanvulling der Rijksmiddelen noodig is, de belasting, welke onder den naam van recht van zegel geheven wordt, nader te regelen en andere bepalingen vast te stellen ter verzekering van de heffing dier belasting; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze; HOOFDSTUK % Algemeene bepalingen. Art. 1. Onder den naam van zegelrecht wordt eene belasting geheven van de in deze wet genoemde stukken, overeenkomstig de daarbij gestelde regelen. Art. 2. De belasting wordt voldaan: door gebruik van gezegeld papier of van plakzegels van wege het Kijk uitgegeven; door gebruik van buitengewoon gezegeld papier, of door betaling van het verschuldigde recht aan 's Rijks ambtenaar; een en ander volgens de regelen bij deze wet gesteld. Deze wet verstaat: onder het Rijk, het Rijk in Europa; onder papier, tevens perkament en iedere andere stof, waarop de aan zegelrecht onderworpen stukken zijn gesteld; onder buitengewoon gezegeld papier, papier, dat op verzoek van belanghebbenden van Rijkswege gestempeld is; onder 's Rijks ambtenaar, de ontvanger van de registratie of van het zegel met de ontvangst van zegelrechten belast. Art. 3. Het papier van wege het Rijk uitgegeven zal, behalve van een of meer bijzondere merkteekens, voorzien zijn van een afdruk van den zegelstempel aan de bovenzijde. De afdruk van den zegelstempel en de plakzegels wijzen het bedrag van het zegelrecht aan. De bijzondere merkteekens, de afmetingen van het papier, voor zoover deze niet bij artikel 27 zijn vastgesteld, de vorm der plakzegels en die der stempels, welke voor de zegeling van papier worden gebruikt, worden door Ons bepaald. Art. 4. Het is een ieder, die niet door of van wege het Departement van Finan- Zegelwet 1917. xiv ciën daartoe aangesteld of gemachtigd is, verboden gezegeld papier of plakzegels te verkoopen of uit te geven. Vóór iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van honderd gulden verbeurd. Art. 5. Alle stukken, gesteld op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven, moeten zijn aangevangen aan den voorkant, naast of onmiddellijk onder den afdruk van den zegelstempel, en regelmatig vervolgd worden. De afdruk van den zegelstempel mag zoo min op de vóór- als op de keerzijde door letters of cijfers bedekt, noch op eenige wijze onkenbaar gemaakt of beschadigd worden. De plakzegels mogen op geenerlei wijze onkenbaar gemaakt of beschadigd worden en moeten worden gebruikt op de wijze door Ons te bepalen. Indien in strijd met een dezer voorschriften is gehandeld, wordt het stuk als ongezegeld beschouwd. Art. 6. Indien een stuk, onderworpen aan eenig ander zegelrecht dan dat naar de oppervlakte van het papier, te omvangrijk is om in zijn geheel op het in gebruik genomen gezegeld papier te worden gesteld, kan voor het overblijvende gedeelte ongezegeld papier gebezigd worden, mits het recht, voor het geheele stuk verschuldigd, is voldaan. Art. 7. De wijze waarop 's Rijks ambtenaar doet blijken van de voldoening der zegelrechten van de stukken, die hem ter zegeling worden aangeboden, wordt door Ons bepaald. De Staat is aansprakelijk voor de schade, welke ontstaat door het teloorgaan of de verminking van een stuk, terwijl dit zich aan een kantoor van registratie of van het zegel bevindt. Art. 8. Door notarissen mag voor hunne aan zegelrecht onderworpen akten alleen gebruikt worden perkament of het van wege het Rijk uitgegeven papier. Het plakzegel mag alleen gebruikt worden voor de stukken, waarvoor zulks uitdrukkelijk is bepaald. Bij overtreding wordt het stuk als ongezegeld beschouwd. Art. 9. Er bestaat geen overtreding, indien eenig stuk niet op het daarvoor bestemde, maar op een ander van wege het Rijk uitgegeven gezegeld papier is gesteld, indien de belasting ten volle is voldaan. Art. 10. Wegens één stuk is slechts één zegelrecht verschuldigd, behoudens het bepaalde in de artikelen 35,56 en 75. Het recht wordt bepaald door de hoogst belaste beschikking of verklaring. Behoudens de in deze wet vermelde uitzonderingen, is elk afzonderlijk stuk aan een afzonderlijk zegelrecht onderworpen jen kan een gezegeld of van plakzegel voorzien papier, dat reeds voor een stuk is gebruikt, niet voor een ander ■aan zegelrecht onderworpen stuk worden gebezigd, zelfs al ware het eerste doorgehaald of op eenige andere wijze vernietigd. Ingeval van overtreding wordt hetgeen na het eerste stuk op het gezegeld of van plakzegel voorzien papier voorkomt be• schouwd als op ongezegeld papier te zijn gesteld. Art. 11. Behoudens de uitzonderingen, bij deze wet gemaakt, zijn de verschillende exemplaren van een stuk alle aan hetzelfde zegelrecht onderworpen. Afschriften en uittreksels van onderhandsche stukken, door een of meer der partijen onderteekend, zijn aan hetzelfde zegelrecht onderworpen als de oorspronkelijke stukken. Afschriften en uittreksels, door ambtenaren als zoodanig opgemaakt en onderteekend, worden, voor de toepassing dezer wet, met akten van die ambtenaren gelijkgesteld. Afschriften en uittreksels, uitsluitend ter voldoening aan administratieve voorschriften van openbare besturen en instellingen vervaardigd, zijn vrij van zegelrecht. Art. 12. Alle hier te lande wonende personen, die eenig aan zegelrecht onderworpen stuk opmaken of afgeven, of op zoodanig stuk hun handteekening stellen, worden geacht het stuk hier te lande te hebben opgemaakt of afgegeven, of daarop hier te lande hunne handteekening te hebben gesteld, zoolang het tegendeel niet aannemelijk is gemaakt. De vermelding op het stuk, dat deze handelingen in het buitenland plaats hadden, is daartoe niet voldoende. xv Zegelwet 1917. Art. 13. Voor de toepassing dezer wet worden stukken, welke voorzien zijn van een paraaf, het facsimilé van een handteekening of paraaf, of den afdruk van een naam- of paraafstempel, als onderteekende stukken beschouwd. Art. 14. Iedere vermelding in of op eenig niet behoorlijk gezegeld stuk, waarbij de onderteekenaar of de uitgever van dat stuk zich verbindt het door een behoorlijk gezegeld te vervangen en iedere, aanduiding, vermelding of overeenkomst, welke ten doel heeft eene overtreding van deze wet aan de kennisneming van 's Rijks ambtenaar te onttrekken, alsmede iedere overeenkomst, welke de niet-veivulling van eenige bij deze wet opgelegde verplichting of de verkorting van eenige bij deze wet toegekende bevoegdheid ten doel heeft, is nietig. Art. 15. Het is aan rechters, scheidsmannen, departementen van algemeen bestuur, besturen van provinciën, gemeenten, waterschappen en andere door het openbaar gezag mgestelde zedelijke lichamen en instellingen, en aan daartoe behoorende ambtenaren verboden bij hunne beslissing of beschikking rekening te houden met den inhoud van eenig stuk dat, hoewel aan zegelrecht onderworpen, ongezegeld of niet voldoende gezegeld te hunner kennis wordt gebracht. Voor iedere overtreding is verbeurd eene boete van honderd gulden. De overtreders zijn bovendien gehouden tot betaling van de rechten, verschuldigd wegens de stukken, waarvan het recht niet is voldaan, behoudens verhaal op wien het behoort. De bepaling van het eerste lid is niet toepasselijk op de stukken overgelegd: 1°. ingevolge artikel 147 — of, als bescheiden tot staving der rekening, ingevolge de artikelen 775, 777 en 787 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; 2°. als stukken van vergelijking in geschillen over de echtheid of onechtheid van geschriften; 3°. als bescheiden tot staving van de eigen aangifte van faillissement en van het verzoek tot bekoming van surséance van betaling, bedoeld bij de artikelen 1 en 213 van de Faillissementswet; 4°. in strafzaken. Indien zich onder de hiervoor uitgezonderde en ter griffie overgelegde stukken niet behoorhjk gezegelde bevinden, is de griffier verplicht die stukken vóór de teruggave ter hand te stellen aan 's Rijks ambtenaar ter constateering van de begane overtredingen. Wordt door den griffier niet tijdig aan deze verplichting voldaan, dan verbeurt hij eene boete van honderd gulden. Art. 16. Indien in eene notarieele akte een aan zegelrecht onderworpen stuk (uitgezonderd authentieke akten, afschriften en uittreksels daarvan, akten, welke overeenkomstig artikel 6 der Registratiewet 1917 worden overgelegd en effecten) wordt vermeld en indien een zoodanig stuk, met of zonder aanhechting, als bijlage van eene notarieele akte wordt bewaard, is de notaris verplicht in die akte op te geven: a. indien net stuk ongeregistreerd is, het bedrag van het zegelrecht voor het vermelde of bijgevoegde stuk betaald; b. indien het stuk geregistreerd is, kantoor en dagteekening der registratie. Als volgens die opgave het vermelde of bijgevoegde stuk niet van behoorlijk zegel volgens de wet is voorzien, zal de notaris verplicht zijn dit stuk, bij de aanbieding ter registratie van de notarieele akte, gelijktijdig ter zegeling over te leggen. Deze verplichtingen vervallen echter, indien het bedoelde stuk zich niet in de macht bevindt van hen, die partij zijn bij de notarieele akte, en zij dit in deze akte verklaren. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op het in bewaring nemen van olographische en geheime testamenten, benevens de omslagen daarvan en op de vermelding van stukken in akten van boedelbeschrijving en in processenverbaal van vergadering, van verzending, van uitloting, of van vernietiging van stukken. Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijftig gulden verbeurd. Art. 17. Het is aan rechters en andere ambtenaren verboden om een register, aan zegelrecht onderworpen, te kantteekenen of te waarmerken, indien niet alle bladen van het register gezegeld zijn. Zegelwet 1917. xvi Het is aan ambtenaren verboden handteekeningen te legaliseeren op aan zegelrecht onderworpen stukken, voordat net zegelrecht daarvan overeenkomstig de wet is voldaan. Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijf en twintig gulden verbeurd. Art. 18. Alle personen, die in eenige openbare betrekking registers, akten of stukken houden of m bewaring hebben, zijn verplicht om daarvan, zonder verplaatsing, inzage te geven aan de ambtenaren van de registratie of van het zegel, of aan zoodanige andere ambtenaren, die van eenen door Onzen Minister van Financiën afgegeven schriftelijken last voorzien zijn, zoo dikwerf die ambtenaren zulks vorderen en te gedoogen, dat deze daarvan afschriften of uittreksels nemen. Gelijke verpüchting rust op kooplieden ten aanzien van de door hen aangehouden boeken en registers en van de aan zegelrecht onderworpen akten en stukken, welke zij onder zich hebben. Er behoeft echter geen inzage verleend te worden: 1°. van akten van uitersten wil voor notarissen verleden, of bij hen in bewaring gegeven, zoolang de beschikkers in leven zijn en van akten van inbewaargeving, superscriptie, herroeping en terugneming van uitersten wil, gedurende het leven van hen, te wier verzoeke die akten zijn opgemaakt; 2°. van den inhoud van pakketten verzegeld in bewaring gegeven. Geen inzage kan gevorderd worden: 1°. op Zondag en de daarmede in het tweede lid van artikel 154 van het Wetboek van Koophandel gelijkgestelde dagen; 2°. op andere dagen vóór 9 uur des voormiddags en na 4 uur des namiddags. Wegens iedere door de in het eerste lid genoemde ambtenaren bij procesverbaal geconstateerde weigering of belemmering van inzage is eene boete verschuldigd van vijftig gulden. Hij die geen gelegenheid geeft inzage te nemen wordt geacht de inzage te weigeren. Wordt aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien desnoods met behulp van den sterken arm. Zijn de plaatsen, waar de stukken, waarvan inzage gegevén moet worden, zich bevinden of redelijkerwijze vermoed worden zich te bevinden, tevens woningen of alleen door eene woning toegankeujk, dan treden de ambtenaren die plaatsen niet binnen dan op vertoon van een schriftelijken bijzonderen last van den burgemeester of van den kantonrechter. Van het binnentreden wordt door den ambtenaar proces-verbaal opgemaakt; een afschrift hiervan wordt binnen tweemaal vier en twintig uren uitgereikt aan dengene, in wiens woning is binnen getreden. Art. 19. Het is verboden aan griffiers van rechterlijke collegiën en kantongerechten om een aan zegelrecht onderworpen stuk in de ter griffie gehouden wordende registers over te schrijven, en aan ambtenaren der registratie om zoodanig stuk te registreeren, vóórdat het zegelrecht daarvan overeenkomstig de wet voldaan is. Laatstgenoemde ambtenaren mogen akten van protest van handelspapier niet I registreeren, zonder zich het geprotesteerde stuk te doen vertoonen. De bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen zijn verplicht de stukken, waarvan het zegelrecht niet overeenkomstig de wet is voldaan en welke hun ter inschrijving of overschrijving, of tot het stellen van aanteekeningen worden aangeboden, na verrichting dier formaliteiten, terug te houden voor de invordering van de wegens die stukken verschuldigde rechten en boeten. Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijf en twintig gulden verbeurd. Art. 20. Behoudens hetgeen hierna omtrent sommige stukken is bepaald, zal elke houder van eenig zegelpUcntig stuk, dat niet of niet behoorlijk gezegeld is, dit tegen voldoening van het verschuldigde recht door 's Rijks ambtenaar kunnen doen zegelen, mits hij tegelijkertijd de boete voldoet, wegens het stuk verschuldigd of dit in handen van gemelden ambtenaar late voor het constateeren der overtreding. XVII Zegelwet 1917. Art. 21. Het is aan 's Rijks ambtenaar verboden om eenig ten onrechte niet of niet behoorlijk gezegeld stuk van zegel te voorzien, zonder de overtreding bij proces-verbaal te constateeren, indien de boete niet gelijktijdig, wordt voldaan. Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene -boete van vijf en twintig gulden verbeurd. Art. 22. Voor stukken, buitenslands opgemaakt, moet, behoudens het hierna omtrent sommige stukken bepaalde, het zegelrecht aan 's Rijks ambtenaar worden voldaan, vóórdat daarvan gebruik gemaakt wordt op een der wijzen bij de artikelen 15 of 16 vermeld of vóórdat daarmede gehandeld wordt overeenkomstig het eerste lid van artikel 19. Het zegelrecht van stukken, buitenslands opgemaakt, welke aan de bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen ter inschrijving of overschrijving, of tot het stellen van aanteekeningen worden aangeboden, wordt, zoo dit recht niet vóóraf is voldaan, na verrichting dier formaliteiten ingevorderd. Stukken, voor welke in de Overzeesche bezittingen van het Rijk het aldaar verschuldigde zegelrecht is voldaan, zijn hier te lande niet aan zegelrecht onderworpen. HOOFDSTUK II. Tan het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier. Art. 23. Aan een zegelrecht naar de oppervlakte van het papier zijn, behoudens na te melden uitzonderingen, onderwerpen: 1°. de aan belanghebbenden uitgereikt wordende minuten, afschriften of uittreksels van Koninklijke besluiten en van akten van de beide Kamers der Staten-Generaal, waarbij een benoeming plaats heeft, een verhooging van bezoldiging wordt gegeven, of een gunst verleend wordt; 2°. de aan belanghebbenden uitgereikt wordende minuten, afschriften of uittreksels van beschikkingen van collegiën, commissiën en ambtenaren, behoorende tot het bestuur van den Staat, van provinciën, gemeenten, waterschappen en andere door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen, waarbij een benoeming plaats heeft, een verhooging van bezoldiging wordt gegeven, of een gunst verleend wordt; 3°. de verzoekschriften -— zelfs in den vorm van brieven — tot het bekomen van de hiervoor bedoelde beschikkingen; 4°. afschriften van- en uittreksels uit akten van den burgerlijken stand; 5°. de dagregisters en registers van in- en overschrijving aan de kantoren van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen; 6°. de staten van hypothecaire inschrijvingen, verklaringen dat inschrijvingen zijn doorgehaald, getuigschriften van onbezwaardheid en andere verklaringen door de bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen afgegeven anders dan in 's Rijks belang; 7°. akten van notarissen (voor zoover zij niet vallen onder de bepalingen van hoofdstuk V of van hoofdstuk VII); x) 8°. akten van griffiers van rechterlijke collegiën en kantongerechten betreffende handelingen, waartoe zij gelijkelijk met notarissen en deurwaarders bevoegd zijn en akten en exploiten van deurwaarders, voor zoover zij betrekking hebben op het privaatrecht; 9°. borderellen van inschrijving in de registers der hypotheken en scheepsbewijzen; 10°. bestekken, voorwaarden, kaarten en teekeningen, voor zoover zij bestemd zijn om met de akten, welke de overeenkomst constateeren, waarop zij betrekking hebben, den titel dier overeenkomst uit te maken; 11°. verklaringen, opgemaakt naar aanleiding van artikel 297 van het Wetboek van Koophandel, ten behoeve van een hypothecairen schuldeischer ook als de verzekeraar zich daarbij verbindt den hypotheekhouder schade wegens brand aan het verzekerde te vergoeden, waarvoor door den verzekerde zelf geene vergoeding kan worden gevorderd, mits tot geen hooger bedrag dan dat der oorspronkelijke verzekering en mits voor zulk eene verklaring behalve het ver- 1) Aldus gewijzigd vastgesteld bij de wet van 23 Mei 1917, StM. no. 437. In de Zegelwet 1917 stond oorspronkelijk: „akten van notarissen met uitzondering van de in artikel 56 bedoelde". Zegelwet. n. Zegelwet 1917. XVIII schuldigde zegelrecht niet meer dan eenmaal vijftig cent aan den verzekeraar wordt betaald; 12°. alle andere niet elders in deze wet genoemde stukken, opgemaakt tot bewijs van privaatrechtekjke overeenkomsten, handelingen, verbintenissen en verklaringen. Art. 24. Het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier bedraagt dertig cent voor elk papier, waarvan de oppervlakte niet grooter is dan 425 c.M*; vijftig cent voor elk papier met eene oppervlakte boven de 425 tot en met 644 c.M2.; een gulden voor elk papier met eene oppervlakte boven de 644 tot en met 1288 c.M2., en voor elk papier, waarvan de oppervlakte grooter is dan 1288 c.M2., vijftig cent voor iedere reeks van 644 c.M2., gedeelten eener reeks voor eene geheele gerekend. Art 25. Het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier, verschuldigd van hier te lande op te maken stukken, wordt, behoudens het bepaalde in artikel 8, voldaan door de stukken te stellen op gezegeld papier vanwege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier. Voor buitenslands opgemaakte stukken wordt het zegelrecht voldaan bij de aanbieding ter zegeling aan 's Rijks ambtenaar. Art. 26. In afwijking van het voorschrift, vervat in het eerste lid van het vorige artikel, wordt bepaald: a. dat het zegelrecht van olographische en van geheime testamenten en van de daarop gestelde aanteekeningen en akten, zoomede dat van beschikkingen, als bedoeld in artikel 982 van het Burgerlijk Wetboek, eerst voldaan behoeft te worden, wanneer die stukken geregistreerd worden of daarvan op eenigerlei wijze gebruik wordt gemaakt, welke voldoening geschiedt door die stukken ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar; b. dat het zegelrecht van de in artikel 23, onder 10°., bedoelde bestekken, voorwaarden, kaarten en teekeningen eerst voldaan behoeft te worden, wanneer die stukken de daarbedoelde bestemming krijgen, welke voldoening eveneens geschiedt door die stukken ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar. Art. 27. Het papier, dat naar de oppervlakte gezegeld vanwege het Rijk wordt uitgegeven, is van de volgende soorten: BS | S I S ^ :g> oï ph" *i © o £ 3* S « 53 J5 ö ■£ coeqoo ** ks Cu l> V O ° u u v ♦S *J o o © ©2 <ü .9 t- © © © t- CQ C U y 8 t> © t- © •© © 2 .5 ia go «" d~ >e M g ^1 CC M W a T3 »- o. !z 1- o > jj u tS S § ». & .S « 2 5 ^ & JS O « O 53 W e>J eö >o Art. 28. Behoudens de vrijstellingen, moet van een zegel van niet minder dan een gulden voorzien zijn het papier, dat gebruikt wordt voor: a. de stukken in artikel 23 onder 1°, 2°, 4°, 5° en 6° genoemd; b. de akten door notarissen opgemaakt, met uitzondering van die, welke door hen in originali worden uitgereikt; c. de aan zegelrecht onderworpen akten van griffiers van rechterlijke collegiën en kantongerechten, met uitzondering van de protesten van non-acceptatie en van non-betaling van handelspapier; Het gebruik van papier, voorzien van een zegel van dertig cent, wordt slechts xix Zegelwet 1917. voor de volgende stukken toegelaten: 1°. verzoekschriften; 2°. volmachten en machtigingen niet ten overstaan van notarissen verleden; 3°. door eigenaars of rechthebbenden verleende vergunningen om op eens anders grond, of water te jagen; 4°. akten van protest van non-acceptatie en van non-betaling van handelspapier; 5°. akten van deurwaarders, met uitzondering van die tot welker opmaking, behalve de deurwaarders, ook andere ambtenaren bevoegd zijn, voor welke akten door de deurwaarders geen minder gezegeld papier mag worden gebruikt dan aan die andere ambtenaren is toegestaan; 6°. borderellen tot inschrijving in de registers der hypotheken en der scheepsbewijzen. Voor alle andere in dit hoofdstuk genoemde niet van het recht vrijgestelde stukken moet gezegeld papier gebruikt worden van ten minste vijftig cent. Bij overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijf en twintig gulden verbeurd. Art. 29. Voor de buiten het Rijk opgemaakte stukken zal, als zij hier te lande ter zegeling worden aangeboden, ten minste betaald worden een recht gelijk aan dat, hetwelk verschuldigd zou zijn geweest, indien zij binnen het Rijk waren opgemaakt, ook al zou het reent naar de oppervlakte van het papier minder bedragen.' Art. 30. De hier te lande door eenig ambtenaar opgemaakte stukken in dit hoofdstuk bedoeld, welke niet van zegelrecht zijn vrijgesteld, en de daarvan gemaakte afschriften en uittreksels mogen niet meer bevatten per bladzijde, de lettergrepen door elkander gerekend, dan: 24 regels van 12 lettergrepen, indien het gebruikte papier niet grooter is dan 425 c.M2.; 30 regels van 15 lettergrepen, indien het gebruikte papier grooter is dan 425 en met grooter dan 1288 c.M2.; 36 regels van 18 lettergrepen, indien het gebruikte papier grooter is dan 1288 en niet grooter dan 1932 c.M2.; 42 regels van 20 lettergrepen, indien het gebruikte papier grooter is dan 1932 c.M2. Bij de berekening der lettergrepen worden drie cijfers voor een lettergreep gerekend. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op processen-verbaal van openbaren verkoop van roerende goederen en op in kolommen afgedeelde registers. voor iedere overtreding van dit artikel is verbeurd eene boete van vijf en twintig gulden voor ieder stuk. Art. 31. Op hetzelfde gezegeld papier mogen worden gesteld: a. boedelbeschrijvingen, processenverbaal en andere akten en geschriften, die de onderscheidene gedeelten van eene handeling constateeren, welke niet in ééne zitting is voltooid; b. de akten, welke, overeenkomstig de wet, in registers of achter of naast elkander geschreven worden. Voorts kunnen worden gesteld: 1°. de legalisatiën en erkenningen van handteekeningen en bekrachtigingen of goedkeuringen van akten, op de stukken waartoe zij Detrekking hebben, en in het algemeen de vermelding van de verrichting van formaliteiten op de stukken of op de afschriften of uittreksels der stukken, welke die formaliteiten hebben ondergaan; 2°. de akten van beteekening, op het beteekende stuk, onverschillig of de beteekening al dan niet tevens inhoudt aanmaning, bevel of dagvaarding; 3°. in geval van aanbesteding, verkooping of verhuring: de akten van voorloopige toewijzing, van ophouding en van toewijzing, op de bestekken of memoriën van voorwaarden; de akten van afslag, opbieding of verhooging, de akten van ophouding en van eindelijke toewijzing, op de akten van voorloopige toewijzing; de akten van herbesteding of herveiling, op de akten van toewijzing en de verklaringen van lastgeving of opgaven van meester, op de akten, waartoe zij betrekking hebben; 4°. de akten van indeplaatsstelling van lasthebbers, op de akten van lastgeving; 5°. de akten van herroeping van volmacht of van uiterste wilsbeschikking, Zegelwet 1917. xx op de akten, welke worden herroepen. Art. 32. Van het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier zijn vrijgesteld: 1°. de aan de belanghebbenden uit te reiken minuten, afschriften of uittreksels van besluiten, akten en beschikkingen, houdende: a. benoeming van ambtenaren en leden van collegiën of commissiën, aan wie geen bezoldiging of een bezoldiging van niet meer dan duizend gulden 'sjaars is toegekend; b. verhooging van bezoldiging van ambtenaren en leden van collegiën of commissiën, als de bezoldiging met de verhooging niet meer dan duizend gulden 'sjaars bedraagt; c. benoeming tot een ambt van gelijken of minderen rang dan dat, hetwelk de benoemde reeds bekleedde, voor zoover aan het nieuwe ambt geen hoogere bezoldiging is verbonden dan aan het oude. Indien het jaarlijksch bedrag der be- l zoldiging niet in het besluit, dé akte of de beschikking is uitgedrukt of niet bekend is, kan de vrijstelling slechts worden ingeroepen, als door of namens de openbare macht, van wie de benoeming is uitgegaan, op het uit te reiken stuk verklaard is, dat de bezoldiging niet meer dan duizend gulden 'sjaars bedraagt of op niet meer dan die som wordt begroot; 2°. de aan den belanghebbende uit te reiken beschikkingen van administratieven aard, waarbij vergunning wordt verleend tot handelingen, waarvoor, krachtens de wet of krachtens reglementen of verordeningen van politie, vergunning moet' worden gevraagd, en die waarbij de bijdragen worden geregeld, welke gevraagd worden op grond van bepalingen, voorkomende in Rijkswetten, rakende de staatszorg voor minderjarigen, armen en krankzinnigen; 3°. verzoekschriften en verdere stukken, benoodigd tot het bekomen van de hiervoor onder 1°. en 2°. x) bedoelde beschikkingen; 4°. alle stukken, welke volgens hun aard aan dit zegelrecht zouden zijn onderworpen, doch worden opgemaakt 1) Aldus gewijzigd vastgesteld bij de wet van 23 Mei 19 alleen de onder no. 2 bedoelde beschikkingen genoemd. tot regeling van belastingen of ter voldoening aan- of uitvoering van wetten, en algemeene maatregelen van bestuur, houdende voorschriften van staatszorg en staatstoezicht en van wetten, regelende onderwerpen van publiek recht; 5°. de aan in het buitenland wonende belanghebbenden uit te reiken besluiten, houdende toekenning van ridderorden; 6°. de afschriften van- en uittreksels uit akten van den burgerlijken stand en van- en uit stukken aan die akten gehecht, welke ingevolge eenig wettelijk voorschrift of voor de regeling van belastingen moeten worden overgelegd, en die, welke niet bestemd zijn om aan bijzondere personen of andere dan door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen in hun belang te worden uitgereikt, mits van een en ander in de onder die afschriften of uittreksels voorkomende deugdelijkverklaring door den ambtenaar, die ze afgeeft, melding gemaakt zij; 7°. akten van bekendheid, opgemaakt ter vervanging van de onder 6°. bedoelde afschriften en uittreksels; 8°. de door bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen af te geven uittreksels uit de kadastrale plans, leggers en aanwijzende tafels; 9°. de stukken, benoodigd tot het aangaan van huwelijken, die betreffende de voorziening in voogdij en toeziende voogdij, curateele en toeziende curateele, betreffende opheffing van curateele, meerderjarigverklaring en toekenning van bepaalde rechten van meerderjarigheid, erkenning en wettiging van natuurlijke kinderen en betreffende verbetering van akten van den burgerlijken stand, de stukken benoodigd om uit de gijzeling ontslagen te worden, verzoekschriften aan openbare autoriteiten, voor zoover volgens artikel 23 onder 3°. aan zegelrecht onderworpen en de minuten, afschriften en uittreksels van daarop te nemen beschikkingen, alles voor zoover de personen onvermogend zijn en dat onvermogen blijkt uit een verklaring, afgegeven, indien zij binnen het Rijk wonen, door het hoofd van het bestuur , StM. no. 137. oorspronkelijk waren in de Zegelwet 1917 xxi Zegelwet 1917. hunner woonplaats, en indien zij buiten het Rijk wonen, door de bevoegde openbare macht, en van het onvermogen op de stukken melding is gemaakt. De personen, wier onvermogen moet blijken, zijn: a. bij akten van toestemming tot het aangaan van een huwelijk, zij die toestemming geven; b. bij stukken betreffende de voorziening in voogdij of toeziende voogdij, curateele of toeziende curateele, de onder voogdij of curateele te stellen of gestelde personen; c. bij stukken betreffende de erkenning of wettiging van natuurlijke kinderen, hij die erkent of die de wettiging vraagt; d. bij andere stukken, zij ten bate van wie de stukken strekken; 10°. de akten door notarissen, ingevolge het tweede lid van artikel 6 der wet van 9 Juli 1842 (Staatsblad no. 20) voor onvermogenden kosteloos opgemaakt, mits de door den voorzitter der rechtbank verstrekte last tot kostelooze opmaking behoorlijk in de akte is vermeld, en de afschriften van- en uittreksels uit die akten; 11°. alle akten en vonnissen opgemaakt door rechterlijke ambtenaren en collegiën, alsmede door scheidsmannen; 12ö. de akten van procureurs; 13°. de stukken, opgemaakt ter gerechtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen en beschikkingen, gewezen in rechtsgedingen, welke van een of van beide zijden kosteloos worden gevoerd; 14°. de stukken betreffende invordering van sommen aan het Rijk verschuldigd, welke het bedrag van dertig gulden niet te boven gaan; 15°. de stukken door ambtenaren van den Staat, van provinciën, gemeenten en waterschappen en door onderwijzers benoodigd tot het bekomen van pensioenen, voor zoover hunne bezoldiging of belooning niet meer dan duizend gulden 'sjaars bedraagt en daarvan uit de stukken blijkt; de stukken, benoodigd tot het bekomen van weduwen- en weezenpensioen uit tot dat doel ingestelde fondsen, ingeval de belanghebbende personen onvermogend zijn, blijkens een verklaring, afgegeven door het hoofd van het bestuur hunner woonplaats en daarvan op de stukken melding gemaakt is, en de stukken, benoodigd voor de deelneming inen tot het verkrijgen van uitkeeringen wegens de in artikel 46 onder a bedoelde verzekeringen, mits van deze bestemming uit die stukken blijkt; 16°. de akten van beschrijving en de processen-verbaal van verkoop van verstane panden in banken van leening, gehouden wordende ingevolge verordeningen, welke door het openbaar gezag zijn vastgesteld; 17°. de akten van vergunning tot het plaatsen' van brievenbussen ten dienste van de administratie der posterijen; 18°. de machtigingen tot het in ontvangst nemen van aangeteekende brieven of pakketten, gesteld op de kennisgevingen van de aanwezigheid van die brieven of pakketten, de machtigingen gesteld op de adreskaarten bij de pakketpost in gebruik en de machtigingen tot inning bij de Rijksbetaalmeesters van bedragen van niet meer dan honderd gulden, gesteld op de betalingsstukken; 19°. de verklaringen van gerechtigdheid en van dienstverrichting, afgegeven ten behoeve van schuldeischers van den Staat, van provinciën, gemeenten, waterschappen en andere door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen; 20°. de monsterrollen; 21°. de koopmansbrieven, de koopmansboeken en de balansen; 22°. de vrachtbrieven; 23°. de cognossementen; 24°. de bewijzen van ontvangst van goederen; 26°. de akten, waarvoor op grond van artikel 101 letter a der Registratiewet 1917, algeheele vrijstelling van registratierecht wordt genóten en de afschriften van- en uittreksels uit die akten; 26°. de opdrachten aan assurantiebezorgers en de aanvragen tot het sluiten en wijzigen van verzekeringen; 27°. de stukken, opgemaakt voor de regeling der vergoeding van de schade aan verzekerde goederen, indien de door den verzekerde gevorderde vergoeding niet meer dan honderd gulden bedraagt; 28°. de stukken opgemaakt ingevolge de Telegraaf- en Telefoonwet 1904 (Staatsblad no. 7); 29°. de overschrijvingsbiljetten (giro); Zegelwet 1917. xxii 30°. InteekenliiBten en inteekenbiljetten voor liefdadige doeleinden. (L) Voorts blijven van kracht de vrijstellingen verleend bij: a. de artikelen 374*, 374/, 389, 429, 4AOd, 506, 521 2), 1121 en 1637ï>' van het Burgerlijk Wetboek; b. de artikelen 860, 867, 872 en 874 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; c. artikel 16 van de wet van 26 Mei 1841 (Staatsblad no. 14), houdende nadere bepalingen nopens de consignatie van effecten aan toonder, welke aan minderjarige of onder curateele gestelde personen toebehooren; d. de artikelen 11 en 14 der wet van 17 November 1876 (Staatsblad no. 227), tot regeüng der coöperatieve vereenigingen, en artikel 1 der wet van 7 Mei 1878 (Staatsblad no. 41); e. artikel 22 der wet tot instelling eener Rijkspostspaarbank (Staatsblad 1910 no. 368); ƒ. artikel 6 der wet van 5 December 1881 (Staatsblad no. 185), houdende bepalingen omtrent de uitgifte van schatkistpromessen ; g. de artikelen 17 en 118 der Faillissementswet; 'h. artikel 82 der wet van 16 Juli 1907 (Staatsblad no. 222), tot afschaffing der tienden; i. de artikelen 18 en 32 der wet van 12 Juni 3) 1909 (Staatsblad no. 141), tot uitvoering van het op 17 Juli 19ó5 te 's-Gravenhage gesloten verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering; k. artikel 19 der wet van 7 November 1910 (Staatsblad no. 313), tot regeling van het octrooirecht voor uitvindingen; l. de artikelen 50d en 51 der wet van 23 September 1912 (Staatsblad no. 308), houdende' nieuwe regeling van het auteursrecht, zooals dezeds aangevuld bij de wet van 29 October 1915 (Staatsblad no. 446); m. artikel 83 der wet van 7 April 1913 (Staatsblad no. 123) op de Grootboeken der Nationale Schuld; n. artikel 1 der wet van 29 Juli 1916 (Staatsblad no. 342) tot instelling van een post-chèque en girodienst. Deze vrijstelhngen blijven ook van kracht voor stukken in andere hoofdstukken genoemd. Art. 33. Indien het tegendeel niet is bedongen en niet voortvloeit uit de bepalingen van het burgerlijk recht, is het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken verschuldigd door hen, ten bate van wie de stukken zijn opgemaakt, doch wat de in artikel 23 onder 10° bedoelde stukken betreft, door hen, die de daar bedoelde bestemming aan die stukken geven of doen geven. HOOFDSTUK III. Van het zegelrecht van bewijzen van ontvangst van gelden, rekeningen, declaratièn, diploma's van lidmaatschap en toegangsbewijzen. Art. 34. 4) Behoudens de hierna vermelde uitzonderingen, zijn onderworpen: I. aan een vast recht van tien cent: a. de eenzijdig opgemaakte stukken, vermeldende de ontvangst of overneming van gelden; b. de eenzijdig opgemaakte stukken, bevattende de erkenning door of namens den schuldeischer, dat een geldschuld geheel of gedeeltelijk is voldaan of verrekend, alsmede die, bevattende de verklaring, dat niets te vorderen is; c. de onderteekende verklaring of blanco-handteekening, gesteld op de onder b vermelde stukken, ter aanwijzing van een derde, als bevoegd om de som, waarvoor kwijting wordt gegeven, in ontvangst te nemen; d. de stukken, vermeldende de boeking van gelden op een rekening-courant — deposito-rekening daaronder begrepen — in het credit van den rekeninghouder; e. de stukken, houdende opgave van het saldo eener afgesloten rekeningcourant of de verklaring, dat het opgegeven saldo eener rekening-courant juist bevonden is. Een afschrift der rekeningcourant wordt met de opgave van het saldo gelijk gesteld; 1) Dit nummer is aan artikel 32 toegevoegd bij de wet vanOT Juni1919, Staatü'°^»°: 43- 2) In de Zegelwet 1917 stond abusievelijk 621, dit is herste d by de wet van 23 Me 1917, St.bl. no. 437. 3 In de Zegelwet 1917 stond abusievelijk Juli. dit is hersteld bu de wet van 23 Mei 1917. St.bl. no. 437. i) Art. 34, I, is aldus gewijzigd vastgesteld bij de wet van 27 Jura 1919, StM. no. 4*1. xxiii Zegelwet 1917. ƒ. diploma's van lidmaatschap van sociëteiten en vereenigingen en toegangsen abonnementsbewijzen, welke den houder daarin aangeduide rechten verleenen en welke uitgereikt worden tegen voldoening of verplichting tot voldoening van het terzake daarvan verschuldigde bedrag. Onder gelden' worden mede verstaan vreemde muntspeciën, bankpapier, postwissels, cheques en ander handelspapier. De stukken, met uitzondering van die onder c genoemd, zijn aan dit zegelrecht onderworpen, onverschillig in welken vorm zij zijn opgemaakt, al was het in dien van bericht of brief, zelfs als deze stukken wegens niet onderteekening of om andere redenen in rechten niet kunnen dienen tot schriftelijk bewijs. II. aan een vast recht van dertig cent: a. akten van schuldbekentenis, mits niet tot de effecten behoorende, en akten van borgtocht voor geldsommen; b. akten van prolongatie en akten van beleening van effecten en koopmansgoederen. Art. 35.x) Voor de in artikel 34 onder lb bedoelde stukken is een recht van tien cent verschuldigd voor eiken schuldeischer. Schuldeischers, die een gezamenlijk belang hebben, worden voor één persoon gerekend. Art. 36. Geen afzonderlijk zegelrecht is verschuldigd: 1°. voor voldaanteekeningen op postwissels, postbewijzen, kassierspapier, cheques, assignatiën en ander handelspapier; 2°. voor kwitantiën wegens inlage of premie en andere kosten op de polissen van assurantie of bewijzen van verzekering; 3°. voor kwitantiën wegens ontvangen sommen, welke voorkomen op hetzelfde papier, waarop reeds een gezegelde kwitantie voor een in mindering van dezelfde schuldvordering ontvangen som voorkomt, mits uit den inhoud der latere kwitantie duidelijk blijkt, dat de betaling betrekking heeft op dezelfde vordering; elke termijn van huren en renten wordt als een afzonderlijke vordering aangemerkt; 4°. voor kwitantiën van betaalde rechten op de jachtakten gesteld; 5°. voor aanteekeningen van verlenging der prolongatie of beleening op behoorlijk gezegelde akten van prolongatie en van beleening.') ' Art. 37. 3) Geenerlei zegelrecht is verschuldigd voor: 1°. de in artikel 34 vermelde stukken, als zij betrekking hebben op sommen tien gulden of minder bedragende, mits hiervan uit de stukken blijke en de sommen niet strekken in mindering of tot afdoening van grootere bedragen; 2°. de stukken, vermeldende de ontvangst van gelden, waarbij eene gezegelde kwitantie wordt toegezonden of waarin wordt verklaard, dat aan een derde een gezegeld bewijs van ontvangst of crediteering is uitgereikt of toegezonden; 3°. de stukken, vermeldende de overneming van vreemde muntspeciën, bankpapier, chèques en ander handelspapier tegen gelijktijdige betaling of overmaking van de daarvoor overeengekomen geldsom, mits daarvan uit de stukken blijke; 4°. de stukken, vermeldende de ontvangst of overneming van chèques of ander handelspapier, indien de toezending niet de strekking heeft om een geldschuld te doen ontstaan of te delgen; 5°. de in artikel 34 vermelde stukken, welke worden opgemaakt om te dienen tusschen personen, die deel uitmaken van een zelfde administratie en welke op die administratie betrekking hebben; 6°. de stukken, vermeldende de boeking op een rekening-courant in het credit van den rekeninghouder van bedragen, welke worden afgeschreven van eene andere rekening; 7°. de stukken, genoemd in artikel 34 I onder d, afgegeven tengevolge van herstelde onjuiste boekingen, mits hiervan uit de stukken blijke; 8°. de stukken, vermeldende den inleg in spaarbanken en de betalingen door spaarbanken aan inleggers gedaan, en de stukken betreffende beleeningen in ban- 1) De eerste volzin van dit art. is aldus vastgesteld bij de «et van 27 Juni 1919, St.bl. no. 432. 2) Aldus gewijzigd vastgesteld bij de wet van 23 Mei 1917, St.bl. no. 437. Oorspronkelijk luidde 5». „voor aanteekeningen van verandering, vermeerdering of teruggaaf van onderpand, en van verlenging enz." 3) Aldus gewijzigd vastgesteld bij de wet van 27 Juni 1919, StM. no. 432. Zegelwet 1917. XXIV ken van leening, welke gehouden worden overeenkomstig verordeningen door het openbaar gezag vastgesteld. Onder spaarbanken worden verstaan inrichtingen, welke zich uitsluitend het in bewaring nemen en rentegevend beleggen der haar door de inleggers toevertrouwde gelden ten doel stellen; 9°. de bewijzen van ontvangst van gelden, welke door den Staat, door provinciën, gemeenten, waterschappen of andere door het openbaar gezag ingestelde zedelijke' lichamen en instellingen verschuldigd zijn; 10°. kwitantiën voor alle belastingen en daarmede gelijk te stellen inkomsten van den Staat, van provinciën, gemeenten en waterschappen en voor boeten, ingevolge belastingwetten verbeurd; 11°. bewijzen van consignatie; 12°. bewijzen van door armbesturen of gemeentebesturen aan behoeftigen verstrekten onderstand; 13°. kwitantiën wegens onderstand of schadeloosstelling aan onvermogenden, door besturen of commissiën verleend ingeval van brand, overstrooming of andere onheilen; 14°. de stukken, vermeldende de ontvangst of overneming van vrijwillige bijdragen voor liefdadige doeleinden aan instellingen of commissiën toegezegd; 15°. de door ambtenaren der posterijen af te geven bewijzen van ontvangst van per postwissel over te maken geulen en de bewijzen van ontvangst van gelden door de administratie der posterijen geind op kwitantiën, assignatiën, wissels en ander handelspapier; 16°. de stukken, als bedoeld in artikel 32, onder 4°.; 17°. de stukken, vermeldende verandering, vermeerdering of teruggaaf van onderpand eener prolongatie of beleening. Art. 38. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet toepasselijk op notarieele akten. Art. 39. Het zegelrecht van de in artikel 34 bedoelde stukken moet, voor zoover zij hier te lande worden opgemaakt, voldaan worden door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon ge¬ zegeld papier, of door gebruik van plakzegel. Is dit voorschrift niet nageleefd, dan wordt eene boete van honderd gulden verbeurd door hem, die het stuk heeft onderteekend, en, zoo het niet is onderteekend, door den uitgever. Hij aan wien het niet behoorlijk gezegeld stuk is afgegeven is verplicht dit onder opgaaf van naam en woonplaats van hem, van wien het werd ontvangen, binnen een maand na de ontvangst ter constateering van de overtreding aan 's Rijks ambtenaar aan te bieden op straffe van aansprakelijkheid voor de boete. Zoo de in artikel 34 bedoelde stukken buitenslands zijn opgemaakt, geschiedt de zegeling door 's Rijks ambtenaar na voldoening van het zegelrecht. Art. 40. *) Behoudens beding van het tegendeel, is het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken verschuldigd: wegens kwitantiën, akten van schuldbekentenis en akten van borgtocht, door den schuldenaar; wegens de op eene kwitantie gestelde onderteekende verklaring of blanco handteekening, door hem, die zijne handteekening stelt; wegens de in artikel 34, onder I e genoemde, stukken, door hem, die deze stukken afgeeft; wegens akten van prolongatie en van beleening, door den geldnemer; wegens alle andere in artikel 34 genoemde stukken door hem, aan wien zij afgegeven worden. HOOFDSTUK IV. Van het zegelrecht van paspoorten, jachtakten en besluiten, houdende verlof tot het aannemen van vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid, vergunning tot verandering van geslachtsnaam en verleening van adeldom. Art. 41. Aan een vast recht van twee gulden vijftig cent zijn onderworpen de buitenlandsche paspoorten voor éen persoon. Aan een vast recht van vijf gulden zijn onderworpen de buitenlandsche paspoorten voor twee of meer personen. 1) Aldus gewijzigd vastgesteld bij de wet van 27 Juni 1919, StM. no. 132. xxv Zegelwet 1917. De jachtakten zijn onderworpen aan een recht van vijftig cent van iederen gulden, een gedeelte voor een geheel gerekend, van het bedrag, dat als recognitie verschuldigd is; dit recht is slechts verschuldigd voor het eerste exemplaar; alle verdere exemplaren van dezelfde akte zijn onderworpen aan een vast recht van een gulden. De aan belanghebbenden uitgereikt wordende minuten, afschriften of uittreksels van de hierna te noemen Koninklijke besluiten zijn onderworpen aan de volgende rechten, te weten: 1°. die, houdende verlof aan hier te lande wonende Nederlanders tot het aannemen van vreemde ordeteekenen — medailles of penningen niet daaronder begrepen — 'vreemde titels, rang of waardigheid, aan een recht van vijftig gulden voor ieder ordeteeken, iederen titel of rang of iedere waardigheid, waarvoor het verlof strekt; 2°. die, houdende vergunning tot verandering van geslachtsnaam — toevoeging van een of meer namen aan den geslachtsnaam daaronder begrepen — aan een recht van tweehonderd en vijftig gulden; 3°. die, houdende verleening van adeldom, aan een recht van duizend gulden. Onder verleening van adeldom wordt verstaan, erkenning van adeldom, inlijving of verheffing in den adelstand, verleening van een titel of eenen hoogeren titel en elke andere uitbreiding van reeds verleenden adel. De rechten, hiervoor onder 2°. en 3°. vastgesteld, zijn verschuldigd voor iederen in het besluit met name te noemen persoon, te wiens behoeve de verleening strekt. Echter wordt een persoon met zijne bloedverwanten in de rechte nederdalende lijn daarbij slechts voor één gerekend. Art. 42. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd van: 1°. paspoorten aan onvermogenden uitgereikt; 2°. aan onvermogenden kosteloos uitgereikt wordende vergunningen om te jagen en de buitengewone machtigingen tot het schieten of het zich op andere wijze meester maken van wild of schadelijk gedierte; 3°. minuten, afschriften of uittreksels van de besluiten bedoeld in het vierde lid onder 2°. van artikel 41, indien zoowel de verzoekers als de belanghebbenden onvermogend zijn; 4°. afschriften of uittreksels van de in artikel 41 genoemde besluiten, afgegeven na de voldoening der bij dat artikel vastgestelde rechten. De bepalingen van het eerste lid onder 1°., 2°. en 3°. vinden slechts toepassing, wanneer van het onvermogen der personen blijkt uit eene verklaring, afgegeven, indien zij binnen het Rijk wonen door het hoofd van het bestuur hunner woonplaats, en indien zij buiten het Rijk wonen, door de bevoegde openbare macht en, voor zoover betreft de onder 2°. en 3°. genoemde stukken, van het onvermogen daarop melding is gemaakt. Art. 43. Het zegelrecht van de in artikel 41 vermelde stukken is verschuldigd door hem, te wiens behoeve de stukken strekken. Dit recht wordt voldaan: van de buitenlandsche paspoorten en van de jachtakten, door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier; van de minuten, afschriften of uittreksels der besluiten, door betaling aan den ontvanger der registratie en domeinen met de uitreiking daarvan belast. Vóór de betaling van het verschuldigde zegelrecht wordt aan het besluit geenerlei uitvoering of publicatie gegeven. Indien het recht niet vrijwillig wordt betaald, heeft geen invordering plaats, doch vervalt net besluit van rechtswege na verloop van één jaar. HOOFDSTUK V. Van het zegelrecht van polissen van verzekering en van bewijzen van verwaarborging. Art. 44. Alle polissen van verzekering, bewijzen van verwaarborging, bewijzen van deelneming in onderlinge of andere verzekeringen en alle stukken, hoe ook genaamd, welke het bestaan van de verzekering bewijzen, hetzij tegenover den verzekerde, hetzij tegenover den verzekeraar, alsmede de vernieuwingen en verlengingen van polissen of verzeke- Zegelwet 1917. XXVI ringen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 23 onder 11°., onderworpen aan het volgende zegelrecht: a. ingeval van levensverzekering en van invaliditeitsverzekering, aan een vast recht van een gulden; onder levensverzekeringen worden voor de toepassing dezer wet mede begrepen tontines en verzekeringen van lijfrenten en andere van het leven afhankelijke uitkeeringen, alsmede van uitkeeringen uit begrafenisfondsen; b. ingeval van zieKteverzekering, van ongevallenverzekering (en van verzekering tegen burgerrechtelijke aansprakelijkheid,) aan een vast recht van vijftig cent *); c. ingeval van zeeverzekering, bij verzekering voor eene bepaalde reis aan een recht van vijf cent — en bij andere verzekering, aan een recht van vijftien cent van iedere duizend gulden van het verzekerd bedrag; indien de verzekering tegen eene dadelijk betaalde premie is gesloten, tot een bepaald bedrag als maximum per vervoermiddel, voor elk vervoer van goederen, welke binnen een bepaalden termijn door of aan den verzekerde worden verzonden, wordt het recht verhoogd tot drie gulden van iedere duizend gulden van voormeld maximum; * d. ingeval van eenige andere verzekering, aan een recht van vijf cent van iedere duizend gulden van het verzekerd bedrag. Voor de berekening van laatstgemeld recht wordt het verzekerd bedrag: verminderd tot op een tiende, als de verzekering voor niet langer dan een maand — en tot op drie vijfden, als de verzekering voor langer dan een maand, doch niet langer dan zes maanden is gesloten, verdubbeld, als de verzekering voor twee jaren is gesloten, met drie vermenigvuldigd, als de verzekering voor langer dan twee jaren, voor het leven of voor onbepaalden tijd is gesloten. Verzekeringen, welke voortduren, totdat door een der partijen opzegging heeft plaats gehad, worden geacht voor onbepaalden tijd te zijn aangegaan. Is de verzekerde som alleen in vreemde munt uitgedrukt, dan wordt deze herleid tot Nederlandsche munt naar den maatstaf, welke daarvoor' wordt aangenomen bij het verhandelen van effecten ter beurze van Amsterdam. Het evenredig recht bedraagt ten minste Jen2) cent; het klimt op met vijf cent tot vijf en twintig cent, boven de vijf en twintig cent met vijf en twintig cent tot vijf gulden en boven de vijf gulden met vijftig cent. (Ligt het bedrag van het naar voormelde grondslagen berekend recht tusschen twee der door dit lid bepaalde zegelrechten, dan is het hoogste van die beide rechten verschuldigd *).) In geval van eene samengestelde verzekering is slechts één zegelrecht verschuldigd, waarvan het bedrag bepaald wordt door die verzekering, welke het hoogst is belast en, voor zoover de onder c en d bedoelde verzekeringen betreft, door het hoogste bedrag, dat door den verzekeraar verschuldigd kan zijn. In geval van verzekering tengevolge van zoogenaamde open- of contractpolissen en aflaad- of afschrijfpolissen, welke op zich zelve geen aanleiding geven tot premiebetaling, is het evenredig recht verschuldigd over de waarde van hetgeen onder dekking van de polis vervoerd wordt. Dit recht moet worden voldaan op de wegens elk vervoer nader opgemaakte polis of, zoo deze niet wordt opgemaakt, op het contract-boekje, waarin aanteekening wordt gehouden van elk vervoer.. Art. 45. Meerdere exemplaren, afschriften en uittreksels van in het vorige artikel vermelde stukken zijn onderworpen aan een zegelrecht van vijf en twintig cent, mits voor die stukken het verschuldigde zegelrecht volgens de wet is voldaan en de onderteekenaar van het tweede of verdere exemplaar, afschrift of uittreksel met zijne handteekening bekrachtigt de op dat stuk gestelde afzonderlijke verklaring: „Het verschuldigde zegelrecht is op 1) De tusschen haakies geplaatste woorden zijn ingevoegd bij de wet van 23 Mei 1917, St.W. no. 437. 2) Aldus vastgesteld bij de wet van 27 Juni 1919, StM. no. 432. .' 3) Het 5e lid van art. 44 ia aangevuld met de tusschen haakjes geplaatste woorden bij de wet van 23 Mei 1917, St bt. no. 437. xxvii Zegelwet 1917. het oorspronkelijk stuk behoorlijk voldaan." Hij die deze verklaring in strijd met de waarheid onderteekent, beloopt eene boete van duizend gulden. Geen afzonderlijk zegelrecht is verschuldigd voor de kwitantiën wegens inlage of premie en andere kosten op de in het vorige artikel en dit artikel vermelde stukken gesteld en voor de aanteekeningen van allerlei aard, welke op de verzekering betrekking hebben en op gemelde stukken gesteld worden, met uitzondering van die, houdende verlenging of vernieuwing van de verzekering, of yerhooging van het verzekerd belang. Deze uitgezonderde aanteekeningen zullen gezegeld moeten worden als waren het nieuwe bewijzen van verzekering. In geval van verhooging van het verzekerd belang bij verzekeringen, als bedoeld onder c en d van artikel 44, wordt het verschuldigd zegelrecht berekend naar het bedrag der verhooging. Art. 46. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd voor de in de artikelen 44 en 45 vermelde stukken betreffende: a. personen verzekeringen, indien de op het hoofd van één persoon verzekerde uitkeeringen niet meer bedragen dan vijfhonderd gulden aan kapitaal of twee gulden per week aan renten, te zamen of afzonderlijk; ingeval van ziekteverzekering wordt dit bedrag van twee gulden verhoogd tot tien gulden per week; b. herverzekeringen door verzekeraars gesloten; c. verzekeringen krachtens wettelijke verplichting gesloten of vrijwillig gesloten krachtens de Ziektewet of de Invaliditeitswet; d. verzekeringen tegen gevaren van vervoer van goederen te lande en op rivieren en binnenwateren, indien het vervoer binnen het Rijk plaats heeft; e. transportverzekeringen van geld of geldswaardig papier; /. verzekeringen tegen inbraak (of brand) *) van effecten, geld of geldswaardig papier in brandkasten of kluizen; g. verlenging eener verzekering tot bericht van aankomst van het vaartuig. Voor de bewijzen van deelneming in onderlinge verzekeringen, waarvan een gezegeld bewijs van aandeel aan den deelnemer wordt uitgereikt, is geen zegelrecht verschuldigd, indien de onderteekenaar van het bewijs van aandeel met zijne handteekening bekrachtigt de op het bewijs van deelneming gestelde afzonderlijke verklaring: „Het zegelrecht is op het bewijs van aandeel behoorlijk voldaan." Hij die deze verklaring in strijd met de waarheid onderteekent, beloopt eene boete van duizend gulden. Art. 47. Het zegelrecht van de in het laatste lid van artikel 44 bedoelde contractboekjes moet op door Ons te bepalen wijze worden voldaan; het zegelrecht van de overige in dat artikel bedoelde stukken moet, voor zoover zij hier te lande worden opgemaakt, voldaan worden door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier, of door gebruik van plakzegel. Het zegelrecht van de in het eerste lid van artikel 45 aan een recht van vijf en twintig cent onderworpen stukken en van de bij dat artikel uitgezonderde aanteekeningen moet, voor zoover zij hier te lande worden opgemaakt, voldaan worden door gebruik van plakzegel. Is het recht niet tot het in artikel 44 genoemd bedrag —■ of, voor zooveel betreft de in het eerste lid van artikel 45 bedoelde meerdere exemplaren, afschriften of uittreksels, tot het daar genoemd bedrag — voldaan, dan wordt eene boete van vijfhonderd gulden verbeurd door den verzekeraar of door den assurantiebezorger door of namens wien het stuk onderteekend is. Deze bepaling is niet toepasselijk op certificaten door assurantiebezorgers afgegeven en op sluitnota's, waarvan een zegelrecht van tien2) cent voldaan is, mits deze stukken binnen zes maanden na het sluiten der verzekering door behoorlijk gezegelde polissen zijn vervangen. Indien deze vervanging met tijdig heeft plaats gehad, is de assurantiebezorger, door wiens tusschenkomst de verzekering is gesloten, mede aansprakelijk voor de boete, verschuldigd 1) De tusschen haakjes geplaatste woorden „of brand" zijn aan dit artikel toegevoegd bij de wet van 23 Mei 1917 St.bl. no. 437. 2) Aldus vastgesteld bij de wet van 27 Juni 1919, St bl. no. 4.32. Zegelwet 1917. XXVIII wegens de door den verzekeraar onderteekende sluitnota. Wordt eene verzekering door meer dan één verzekeraar, ieder voor een afzonderlijk bedrag, doch bij één polis gesloten, dan wordt eene boete van vijfhonderd gulden verbeurd door eiken verzekeraar, door of namens wien de polis wordt onderteekend, voor dat het zegelrecht is voldaan, dat tijdens die onderteekening verschuldigd is. Art. 48. Indien de in artikel 44 bedoelde stukken, de in het eerste lid van artikel 45 bedoelde meerdere exemplaren afschriften of uittreksels, of de bij dat artikel uitgezonderde aanteekeningen buiten het Rijk worden opgemaakt, moet daarvan het zegelrecht worden voldaan vóórdat zij hier te lande aan den verzekerde of andere belanghebbenden of aan anderen ten behoeve van dezen worden toegezonden of uitgereikt, vóórdat de eerste premiebetaling door of namens een hier te lande wonenden of gevestigden verzekerde plaats heeft, vóórdat zij hier te lande onderteekend of geëndosseerd worden, alsmede vóórdat eenige uitbetaling door den verzekeraar plaats heeft. Die voldoening geschiedt door de stukken ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar. Indien de stukken niet vóór de eerste premiebetaling kunnen worden aangeboden, moet het recht worden voldaan op eene door den verzekerde vóór die betaling aan 's Rijks ambtenaar in te leveren verklaring, welke de gegevens bevat voor de berekening van het verschuldigde recht. Op vertoon van deze verklaring, voorzien van het bewijs van voldoening van dit recht, worden de stukken kosteloos gezegeld. Worden deze voorschriften niet nageleefd, dan verbeurt hij, die een der in net eerste lid genoemde handelingen verricht of doet verrichten, eene boete van vijfhonderd gulden. Art. 49. Behoudens beding van het tegendeel, is het zegelrecht, in dit hoofdstuk bedoeld, verschuldigd door hem, die de premie of image verschuldigd is. Art. 50. Hij aan wien een hier te lande opgemaakt, niet behoorlijk geze¬ geld stuk, als in artikel 44 of artikel 45 bedoeld, is afgegeven, is verplicht dit onder opgaaf van naam en woonplaats van hem, van wien het werd ontvangen, binnen , eene maand na de ontvangst ter constateering van de overtreding aan 's Rijks ambtenaar aan te bieden op straffe van aansprakelijkheid voor de boete, welke volgens artikel 47 is verbeurd. HOOFDSTUK VI. Van het zegelrecht van wissels, orderbriefjes, kassierspapier, bankpapier en ander papier aan toonder, assignatiën enz. Art. 51. Alle wissels, orderbriefjes, kassierspapier, chèques, bankpapier of ander papier aan toonder en ander handelspapier, niet elders in deze wet genoemd, alle assignatiën, ook als zij niet tot het handelspapier behooren en alle dubbelen of afschriften van, al deze stukken zijn, met uitzondering van het zoogenaamde kort papier, onderworpen aan een recht van vijf cent van iedere honderd gulden, indien zij binnen het Rijk betaalbaar zijn. Het recht bedraagt ten minste tien cent en*) wordt berekend over de som in het stuk uitgedrukt, over ronde sommen van ƒ 100,— tot en met een bedrag van ƒ 500,—, boven de ƒ 500,—, over ronde sommen van ƒ 500,— tot en met een bedrag van ƒ 10000,—, en boven de ƒ 10000,—, over ronde sommen van ƒ 1000,—. De in het eerste lid genoemde stukken, welke door den uitgever buiten het Rijk betaalbaar zijn gesteld, alsmede het binnen het Rijk betaalbaar zoogenaamde kort papier, zijn slechts onderworpen aan een vast recht van tien *) cent. Onder kort papier verstaat deze wet dat, hetwelk betaalbaar is gesteld, hetzij op zicht of vertoon, hetzij uiterlijk drie dagen na zicht of vertoon, of wel uiterlijk acht dagen na zijne dagteekening. Wissels en andere stukken, oorspronkelijk tot het kort papier behoorende, zijn aan het evenredig recht onderworpen, indien zij verlengd worden. Papier, dat uiterlijk acht dagen na zijne 1) De cursief gedrukte woorden zijn ingevoegd bij de wet van 27 Juni 1919, StM. no. 432. 2) Aldus van 5 op 10 cent verhoogd bij de wet van 27 Juni 1919, StM. no. 432. xxix Zegelwet 1917. dagteekening betaalbaar is gesteld, doch, tengevolge van niet-betaling bij de aanbieding ter betaling, langer dan acht dagen in omloop blijft, is eveneens aan het evenredig recht onderworpen. Is een aan evenredig recht onderworpen wissel in het buitenland in meer dan één exemplaar opgemaakt, of zijn van zoodanig buitenlandsch stuk afschriften vervaardigd, dan zijn de meerdere exemplaren en afschriften vrij van het recht, mits: a. op één der exemplaren of op het oorspronkelijk stuk het recht behoorlijk zij voldaan; è, de houder of de acceptant, die binnen het Rijk op een der meerdere exemplaren of der afschriften het eerst zijne handteekening zet, aan die handteekening de daardoor tevens bekrachtigde verklaring doe voorafgaan: „Het zegelrecht is op den .... (prima-, secunda-, enz. of oorspronkelijken) wissel behoorlijk voldaan." Hij die deze verklaring in strijd met de waarheid onderteekent, beloopt eene boete van duizend gulden. Op vertoon van den gezegelden wissel kan de onder letter b bedoelde verklaring, in plaats van door den houder of acceptant, gesteld worden door 's Rijks ambtenaar. Art. 52. Geen afzonderlijk zegelrecht is verschuldigd voor de kwitantiën, endossementen, acceptatiën, visa's, avals en verlengingen van den termijn van betaling, op de in het vorige artikel vermelde stukken gesteld. Ingeval van verlenging van zoogenaamd kort papier, moet het meerdere zegelrecht, dat dientengevolge wegens het stuk verschuldigd wordt, door hem, die de aanteekening der verlenging op het stuk stelt, voldaan worden door gebruik van plakzegel bij het stellen dier aanteekening, of door het stuk vooraf ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar. Ingeval papier, dat uiterlijk acht dagen na zijne dagteekening betaalbaar is gesteld, tengevolge van niet-betaling bij de aanbieding ter betaling, langer dan acht dagen in omloop blijft, moet op dezelfde wijze het meerdere zegelrecht worden voldaan. Art. 53. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd: a. voor postbewijzen en postwissels; b. voor assignatiën of aanwijzingen tot betaling, welke door departementen van algemeen bestuur en door rijksambtenaren worden afgegeven op rijksambtenaren en op de Nederlandsche Bank naar aanleiding van ten behoeve van 's Rijks dienst geopende credieten; c. voor de bankbiljetten door de Nederlandsche Bank gedurende den loop van het octrooi afgegeven wordende; d. voor wissels, welke uitsluitend worden opgemaakt eh strekken tot overmaking van de saldo's der rekeningen, die tusschen de Nederlandsche en buitenlandsche postadministratie worden aangehouden, mits van die bestemming op den wissel blijke. Art. 54. Het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken moet, voor zoover zij binnen het Rijk worden opgemaakt, door den trekker of uitgever worden voldaan door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier, of door gebruik van plakzegel. Ingeval van overtreding, wordt eene boete verbeurd van honderdmaal het niet betaalde recht, doch ten minste honderd gulden. Indien de stukken buitenslands zijn opgemaakt, moet het zegelrecht daarvan worden voldaan, vóórdat zij hier te lande verhandeld, geaccepteerd, geviseerd, geëndosseerd, betaald, gekwiteerd, of voor aval geteekend worden, of eindelijk vóórdat wegens non-acceptatie of non-betaling protest wordt opgemaakt. De voldoening van net recht van deze in het buitenland opgemaakte stukken geschiedt door de stukken ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar of door gebruik van een of meer plakzegels bij het stellen van het accept, endossement, aval of van de kwijting. Eene boete van honderdmaal het niet overeenkomstig de wet betaalde recht, doch ten minste honderd gulden, wordt verbeurd door ieder, die eenig in dit hoofdstuk bedoeld stuk, hetwelk niet van behoorlijk zegel is voorzien, onverschillig of het binnen- of buitenslands is opgemaakt, hier te lande heeft verhandeld, Zegelwet 1917. xxx geaccepteerd, geviseerd, geëndosseerd, betaald, gekwiteerd of voor aval geteekend, of wegens non-acceptatie or nonbetaling van zoodanig stuk eene akte van protest heeft doen opmaken zonder vooraf het zegelrecht te voldoen. Deze voldoening kan door hem, vóór het verrichten van een dier handelingen, zonder betaling van boete, geschieden op de wijze in het vierde lid van dit artikel aangeduid, indien zijne handteekening niet of niet in strijd met de wet op het stuk voorkomt, waarna dat stuk ten aanzien van hem en van latere houders als behoorlijk gezegeld wordt aangemerkt. Hij is tot deze voldoening verplicht op straffe van aansprakelijkheid jegens den Staat voor boeten ter zake van dat stuk vroeger door anderen beloopen. Als betaling vóór het protest geldt de terhandstelling van het verschuldigde recht door den houder, die protest doet opmaken, aan den hiermede belasten ambtenaar, mits deze in zijne akte die terhandstelling vermelde en het zegelrecht in 's Rijks schatkist overstorte bij de aanbieding dier akte ter registratie. Art. 55. Het zegelrecht van de stukken, in dit hoofdstuk bedoeld, komt, indien niet anders is overeengekomen, ten laste van den trekker of uitgever van het stuk. HOOFDSTUK VII. Van het zegelrecht van de bewijzen van huur en verhuur. Art. 56. De authentieke akten en de door- of namens huurder en verhuurder of door- of namens een van beiden"onderteekende onderhandsche stukken, onverschillig in welken vorm opgemaakt, al ware het in dien van berichten of brieven, houdende erkenning van de huur of verhuur van roerende zaken of van binnen het Rijk gelegen of gevestigde onroerende zaken, zijn onderworpen aan een zegelrecht van tien cent van iedere honderd gulden van den huurprijs over den geheelen huurtijd berekend. Onder den huurprijs wordt verstaan de som, door den huurder aan den verhuurder te betalen, benevens al de lasten, die de huurder voor zijne rekening neemt, ter ontlasting van den verhuurder. In geval van openbare verhuring bedraagt het recht ten minste vijftig cent. Voor de berekening van het recht wordt de duur van een voor het leven of tot wederopzegging aangegane huur gesteld op tien jaren, die van eenige andere huur voor onbepaalden tijd op twintig jaren; met de jaren, die ter keuze staan van huurder of verhuurder wordt dadelijk rekening gehouden. Indien de akte of het stuk niet de noodige gegevens bevat voor de berekening van het recht, moeten deze aan den voet door den openbaren ambtenaar, die de akte opmaakte, of door of namens partijen bij onderteekende verklaring worden opgegeven. Ontbreekt deze opgave, dan is een recht van twintig gulden verschuldigd. Het recht wordt berekend over ronde sommen van ƒ 250,— tot en met een bedrag van ƒ 5000,— en boven de ƒ 5000,—, over ronde sommen van ƒ500,—. Voor de toepassing dezer wet worden: a. huur en verhuur onder opschortende voorwaarde gelijkgesteld met zuivere huur en verhuur; b. onderhuur en verhuur, vernieuwing van huur en verhuur en overdracht of overneming van huur gelijkgesteld met huur en verhuur. Voor de berekening van het recht wordt, ingeval van onderhuur en verhuur en van overdracht of overneming van huur, als huurprijs beschouwd hetgeen de verkrijger van het genot zal moeten voldoen aan of voor den oorspronkelijken verhuurder, vermeerderd met wat de verkrijger moet voldoen aan den onderverhuurder of aan hem die het genot heeft overgedragen. Bevat eene akte verschillende overeenkomsten of verklaringen van huur en verhuur, dan is het verschuldigde zegelrecht gelijk aan het totaal der rechten, waartoe de verschillende overeenkomsten of verklaringen, indien zij bij afzonderlijke akten geconstateerd waren, aanleiding zouden hebben gegeven, tenzij de verhuring in het openbaar werd gehouden, in welk geval het recht berekend wordt over de totale opbrengst der verhuring. Art. 67. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd: a. indien de huurprijs over den geheelen huurtijd berekend niet meer dan xxxi Zbgelwet 1917. tweehonderd vijftig gulden bedraagt, behoudens het bepaalde bij het derde lid van het vorige artikel; b. indien de huur en verhuur bij andere dan notarieele akte is geconstateerd, voor het voor een der partijen bestemde exemplaar van de akte, dat tegelijk met het behoorlijk gezegelde stuk en binnen drié maanden na de dagteekening der akte, in ieder geval binnen een maand na den aanvang der huur, ter registratie wordt aangeboden; c. voor het voor ieder der partijen bestemde afschrift van- of uittreksel uit de notarieele akte van huur en verhuur; d. voor verhuringen, welke met evenredig registratierecht zijn belast; e. voor verhuringen aan den Staat. Art. 58. Het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken moet worden voldaan: a. van hier te lande door notarissen opgemaakte akten, door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven; b. van alle andere hier te lande opgemaakte stukken, door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier, of door gebruik van plakzegel. Is het recht niet tot het in artikel 56 genoemde bedrag voldaan, dan wordt wegens eene notarieele akte eene boete van honderd gulden door den notaris verbeurd, en wegens eene andere akte of verklaring eene boete van honderd maal het te weinig betaalde recht, doch ten minste vijfhonderd gulden, welke boete komt ten laste van den verhuurder of den cedent der huur, als de akte of verklaring door beide partijen is onderteekend, en ten laste van den onderteekenaar, indien de akte of verklaring slechts door een der partijen is onderteekend. Vorenstaande bepaling is niet toepasselijk op notarieele akten van verhuring en op andere akten van openbare verhuring, waarvan aanvankelijk een zegelrecht van vijftig cent voldaan is, mits deze tijdig ter registratie worden aangeboden en daarbij het te min betaalde recht wordt voldaan. Die aanbieding ter registratie moet geschieden, van de notarieele akten, binnen de bij de wet op de registratie bepaalde termijnen en van alle andere akten, binnen een maand na de verhuring. Zijn de akten en verklaringen buitenslands opgemaakt en betreffen zij het genot van binnen het Rijk gelegen of gevestigde onroerende zaken, dan moeten zij uiterlijk binnen een maand na hare dagteekening hier te lande aan 's Rijks ambtenaar ter zegeling aangeboden worden; bij gebreke hiervan zal het stuk tot geenerlei bewijs kunnen strekken. Art. 59. Behoudens beding van het tegendeel, is het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken verschuldigd door de huurders, door of namens wie zij zijn onderteekend. Zijn de stukken alleen door of namens de verhuurders onderteekend, dan is het zegelrecht te hunnen laste. HOOFDSTUK VIII. Van het zegelrecht van effecten. Art. 60. Van alle zoo binnen- als buitenslands opgemaakte effecten wordt een recht geheven ten beloope van: a. een gulden van iedere honderd gulden, voor de bewijzen van aandeel in premieleeningen; b. tachtig cent van iedere honderd gulden voor de buitenlandsche effecten; voor aandeelen in buitenlandsche maatschappijen wordt het recht verhoogd tot een gulden van iedere honderd gulden; c. zestig cent van iedere honderd gulden, voor alle andere stukken, die onder welke benaming ook, gerangschikt kunnen worden onder de effecten of publieke fondsen; voor pandbrieven van hier te lande gevestigde hypotheekbanken, welker bedrijf, wat het ter leen verstrekken van geld betreft, volgens hare statuten is beperkt tot het geven van geld tegen hypotheek op onroerende zaken hier te lande gelegen of gevestigd, of tegen inpandgeving van vorderingen, verzekerd door soortgelijk hypothecair verband, wordt het recht verminderd tot vijf en twintig cent van iedere honderd gulden, mits bij de aanbieding ter zegeling ingetrokken pandbrieven, tot eene gelijke totale nominale waarde, van dezelfde hypotheekbank ter vernietiging van den zegelstempel aan 's Rijks ambténaar worden overgelegd en, met inachtneming van de daarvoor door Onzen Zegelwet 1917. xxxii Minister van Financiën te stellen regelen, wordt aangetoond, dat de intrekking van laatstgemeïde pandbrieven niet meer dan drie maanden vóór de overlegging heeft plaats gehad. Van de betaling van dit verminderde recht moet blijken door zegeling met een bijzonderen stempel. Onder buitenlandsche effecten worden verstaan: 1°. die welke buiten het Rijk zijn opgemaakt en de hier te lande opgemaakte bewijzen van schuld uit geldleeningen en rente-schuldbewijzen ten laste van buitenlandsche lichamen en personen en bewijzen van aandeel of deelgerechtigdheid in vennootschappen, maatschappijen of vereenigingen, waarvan de zetel buiten het Rijk gevestigd is, en 2°. de certificaten, welke ter zake van de onder 1°. bedoelde effecten door administratiekantoren hier te lande zijn opgemaakt. Het recht bedraagt ten minste tien cent; het klimt op met tien cent tot een gulden en boven de gulden met vijftig cent. Voor pandbrieven, welke met vijf en twintig cent van iedere honderd gulden worden belast, bedraagt de opklimming vijf cent tot vijf en twintig cent, vijf en twintig cent tot twee gulden vijftig cent en boven twee gulden vijftig cent, vijftig cent. Het recht wordt berekend over het kapitaal in het stuk uitgedrukt of daarin aangewezen door de vermelding van den rentevoet of op andere wijze. Is in het stuk geen kapitaal uitgedrukt of aangewezen, dan wordt het vijfentwintigvoud der uitgeloofde jaarlijksche rente daarvoor genomen. Is kapitaal of rente alleen in vreemde munt uitgedrukt, dan wordt deze herleid tot Nederlandsche munt naar den maatstaf, welke daarvoor wordt aangenomen bij het verhandelen ter beurze te Amsterdam. Ligt het bedrag van het naar deze grondslagen berekend recht tusschen twee der door het derde lid van dit artikel bepaalde zegelrechten, dan is het hoogste van die beide rechten verschuldigd. Is noch kapitaal noch rente uitgedrukt, 1 In de Zegelwet 1917 stond abusievelijk 66. dit i en is niet na te gaan hoe groot het kapitaal of de rente is, dan is een vast recht van een gulden vijftig cent verschuldigd. Art. 61. De voorloopige bewijzen van storting zijn onderworpen aan dezelfde rechten als de definitieve stukken. Behoudens het bepaalde bij de artikelen 60 en 67 l) zijn de stukken, welke ter vervanging van andere worden uitgegeven, aan de hiervoor bepaalde zegelrechten onderworpen, om het even of de oorspronkelijke stukken vóór of na de invoering van deze wet zijn opgemaakt of uitgegeven. Stukken, welke bij conversie worden gewijzigd door afstempeling of op andere wijze, worden als nieuwe stukken beschouwd en zijn mitsdien — ongeacht het daarvan reeds betaalde zegelrecht — opnieuw aan zegelrecht onderworpen. Van de betaling van het zegelrecht na de wijziging moet blijken door zegeling met een bijzonderen stempel. Art. 62. Van oprichtersaandeelen is een vast recht van tien gulden verschuldigd. Een vast recht van vijftig cent is verschuldigd van: a. bewipBen van deelgerechtigdheid (actions de jouissance), alsmede restantbewijzen en dergelijke welke, na aflossing der oorspronkelijke aandeelen, aan de houders verblijven of uitgereikt worden; b. bewijzen van overneming van effecten, afgegeven door hen, die zich met het behartigen van de belangen van fondsenhouders belasten, of door vereenigingen van houders van fondsen, die ten doel hebben de belangen van hare leden bij die fondsen te behartigen en de certificaten van aandeel, door administratiekantoren uitgegeven, indien, met inachtneming van de daarvoor door Onzen Minister van Financiën te stellen regelen, wordt aangetoond, dat de effecten, ter zake waarvan de bewijzen van overneming of certificaten zijn uitgegeven, behoorlijk gezegeld zijn. De onder letter b vermelde stukken moeten, ten blijke dat aan de daarvoor gestelde voorwaarde is voldaan, met den in het vorige artikel bedoelden bijzonderen stempel gezegeld worden. hersteld bij de wet van 23 Mei 1917, StM. no 437 xxxiii Zegelwet 1917. Art» 63. Het zegelrecht moet, voor zoover de stukken hier te lande worden opgemaakt, worden voldaan door betaling aan 's Rijks ambtenaar, indien zegeling met een bijzonderen stempel wordt vereischt, en in alle andere gevallen door de stukken te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier. Ingeval van overtreding wordt eene boete verbeurd van honderd maal het niet betaalde recht, doch ten minste honderd gulden voor ieder stuk. Niet hier te lande opgemaakte stukken moeten van den zegelstempel worden voorzien binnen acht dagen, nadat zij hier te lande in ontvangst zijn genomen en vóórdat zij hier te lande uitgegeven, in omloop gebracht, overgedragen, verpand of in beleening gegeven, afgelost of geconverteerd worden, of vóórdat daarvoor binnen het Rijk door administratiekantoren certificaten worden uitgegeven. Als inontvangstneming wordt niet aangemerkt eene bewaarneming, indien volgens de overeenkomst van partijen de teruggave uitsluitend mag geschieden aan den bewaargever in persoon, zijne rechtverkrijgenden onder algemeenen titel of zijn of hun algemeenen rechtsvertegenwoordiger. Art. 64. Ingeval van conversie van niet hier te lande opgemaakte stukken kunnen de oude stukken ongezegeld blijven, wanneer de nieuwe, die daarvoor in de plaats worden uitgegeven, van behoorlijk zegel zijn voorzien. Art. 66. Het zegelrecht, dat betaald is voor behoorlijk gezegelde voorloopige •bewijzen van storting, Wordt teruggegeven of verrekend voor zoover het zegel op die bewijzen van storting door 's Rijks ambtenaar is vernietigd en zij door behoorlijk gezegelde stukken zijn vervangen. De teruggaaf moet worden gevraagd en de verrekening moet plaats hebben binnen tien jaren na de zegeling der voorloopige bewijzen van storting. Art. 66. Geen afzonderlijk zegelrecht is verschuldigd van akten van overdracht of volmachten tot overdracht, welke gesteld worden op de behoorlijke gezegelde effecten, waartoe zij betrekking hebben. 1) De tusschen haakjes geplaatste woorden zijn aan la. St.bl. no. 137. Zegelwet Art. 67. Nieuwe stukken, uitgegeven ter vervanging van andere, zonder eenige verandering m de rechtsbetrekkingen, kunnen zonder betaling worden gezegeld, indien, met inachtneming van de daarvoor door Onzen Minister van Financiën te stellen regelen, wordt aangetoond, dat de oude stukken behoorlijk zijn gezegeld. Deze bepaling geldt niet bij splitsing of samenvoeging van stukken, tenzij ten genoegen van Onzen Minister van Financiën wordt aangetoond, dat de oude stukken nimmer hier te lande in omloop zijn geweest. In dit geval kunnen nieuwe stukken, tot het bedrag van het zegelrecht voor de oude betaald, kosteloos gezegeld worden. Art. 68. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd van: a. de ten laste van het Rijk of van zijne koloniën uitgegeven effecten; b. de bewijzen van aandeel in binnen het Rijk gevestigde naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeelen en andere vennootschappen en vereenigingen, welker kapitaal geheel of ten deele in aandeelen is verdeeld, (voor zoover deze bewijzen aandeelen aanduiden in geplaatst kapitaal, dat volgens de Registratiewet 1917 met evenredig registratierecht is belast1) ;) c. de coupons, dividendbewijzen en talons, behoorende bij de in de artikelen 60, 61 en 62 bedoelde effecten en voorloopige bewijzen van storting. Art. 69. Behoudens beding van het tegendeel, is het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken verschuldigd: van de hier te lande opgemaakte stukken, door hem die ze uitgeeft, en van de niet hier te lande opgemaakte stukken, door hem die ze hier te lande uitgeeft, in omloop brengt, overdraagt, verpandt, of in beleening geeft of ter aflossing of conversie aanbiedt. Art. 70. Niet van zegelrecht vrijgestelde stukken zijn niet leverbaar, vóórdat zij behoorlijk gezegeld zijn. Art. 71. De Directie van het Grootboek zal geene certificaten Nationale Werkelijke Schuld viseeren, welke niet van behoorlijk zegel zijn voorzien. van art. 68 toegevoegd bij de wet van 23 Mei 1917t III Zegelwet 1917. xxxiv Art. 72. Hij die niet behoorlijk gezegelde effecten in ontvangst neemt is verplicht die stukken, onder opgaaf aan 's Rijks ambtenaar van naam en woonplaats van hem, van wien zij zijn ontvangen, binnen acht dagen na de ontvangst te doen zegelen, en is bevoegd het daarvoor betaalde van hem, van wien hij de stukken ontving, terug te vorderen. Zij die eenig volgens dit hoofdstuk met zegelrecht belast effect hebben uit te geven, in omloop te brengen, over te dragen, te verpanden, in beleening te geven, ter aflossing of ter conversie aan te bieden, af te lossen of te converteeren, of daarvoor certificaten van een administratiekantoor hebben uit te geven, zijn verplicht de niet behoorlijk gezegelde stukken vóór het verrichten van een dier handelingen te doen zegelen, en zijn bevoegd het daarvoor betaalde aan hunne lastgevers of meesters in rekening te brengen. Art. 73. Iedere overtreding van het vorige artikel wordt gestraft met eene boete van honderdmaal het niet betaalde recht, doch ten minste honderd gulden, voor ieder stuk, ten opzichte waarvan de overtreding is begaan. Zij die alleen of met anderen zijn belast met het bewaren van effecten, ter zake waarvan door administratiekantoren certificaten zijn uitgegeven, en zij die de certificaten mede onderteekend hebben zijn hoofdehjk aansprakelijk voor de boeten, welke wegens het niet behoorlijk zegelen van die effecten of certificaten zijn verbeurd. Art. 74. Aan het bij dit hoofdstuk vastgestelde zegelrecht zijn niet onderworpen: a. de effecten, vóór het in werking treden dezer wet hier te lande opgemaakt. Deze effecten blijven onderworpen aan het zegelrecht, dat daarvan verschuldigd was volgens de wetten, welke op het tfjw* stip van de opmaking in werking waren; b. de effecten elders dan bier te lande opgemaakt en hier te lande reeds van behoorlijk zegel voorzien. De door kantoren van administratie vóór de invoering der wet van 3 October 1843 (Staatsblad no. 47), uitgegeven certificaten Nationale Werkelijke Schuld, welke ongezegeld zijn, worden beschouwd van zegelrecht te zijn vrijgesteld. HOOFDSTUK IX. Tan het zegelrecht van nota's van makelaars en commissionairs in effecten, enz. Art. 75.*) De nota — al dan niet onderteekend — waarbij een makelaar, commissionair of ander persoon, die van den handel in- of het uitgeven van effecten zijn gewoon beroep maakt, opgaaf doet van het bedrag, dat is te betalen of te ontvangen door hem, voor wiens rekening de in de nota vermelde verrichting plaats had, ter zake van een aankoop of verkoop van eenig effect, onverschillig of al dan niet levering plaats heeft, is onderworpen aan een recht van vijf cent van iedere vijftig gulden. Aan hetzelfde recht is onderworpen de nota, houdende opgaaf van het toegewezen bedrag ter zake van inschrijvingbij gelegenheid van eene uitgifte van effecten. Het recht is verschuldigd over het bedrag van iederen aankoop, verkoop en toewijzing; het bedraagt ten minste tien cent en klimt op met vijf cent tot vijf en twintig cent, boven de vijf en twintig cent met vijf en twintig cent tot vijf gulden en boven de vijf gulden met vijftig cent. Het recht wordt voldaan door gebruik van plakzegel. Onder effecten worden in dit hoofdstuk verstaan inschrijvingen-grootboek en alle stukken, die onder welke benaming ook, gerangschikt kunnen worden onder de effecten of publieke fondsen. Art. 76. De in het vorige artikel genoemde personen zijn verplicht, binnen drie dagen na den aankoop of verkoop van eenig effect, een behoorlijk gezegelde nota daarvan af te geven of te zenden aan hem; ten behoeve van wien een dier handelingen plaats had. (Indien deze weigert de nota in ontvangst te nemen of indien de afgifte of toezending niet aan hem kan plaats hebben, wordt de nota door de in het vorige artikel genoemde personen, binnen een maand na den aankoop of verkoop, afgegeven of gezonden aan 's Rijks ambtenaar, die 1) Het eerste en derde lid van dit artikel zijn aldus gewijzigd vastgesteld bij de wet van 87 Juni 1919, St.bl. no. 482. xxxv Zegelwet 1917. haar gedurende zes maanden bewaart ter beschikking van den belanghebbende (Gelijke verplichting tot afgifte of toezending rust *), ingeval van toewijzing van effecten, op ieder, die de gelegenheid tot verkrijging daarvan bij inschrijving of op andere wijze heeft opengesteld. Voor iedere overtreding van dit artikel wordt verbeurd eene boete van honderdmaal het niet betaalde recht doch ten minste vijfhonderd gulden. Art» 77. De nota vermeldt den naam van hem, die haar afgeeft of verzendt en van hem, ten behoeve van wien de aankoop of verkoop plaats had of aan wien de toewijzing geschiedde, den aard der verrichting en het bedrag van iederen aankoop, verkoop of toewijzing. Indien de nota wordt afgegeven door een makelaar, commissionair of ander persoon, die van den handel in — of het uitgeven van effecten zijn gewoon beroep maakt, wordt zij van een doorloopend . volgnummer voorzien en getrokken uit een register met stok, waarvan al de bladen genummerd zijn. Vóór het in gebruik nemen van het register wordt dit op den stok door een door Ons aan te wijzen ambtenaar gewaarmerkt. Op den stok wordt een afschrift van de nota overgenomen; daarop wordt tevens het bedrag van het in rekening gebrachte zegelrecht aangeduid op door Ons aan te geven wijze. Indien volgens die vermelding te weinig zegelrecht in rekening is gebracht, wordt het te weinig betaalde recht van den houder van het register ingevorderd, behoudens diens verhaal op den schuldenaar. Het register in dit artikel bedoeld moet gedurende drie jaren, ingaande met de laatste boeking op den stok, bewaard blijven, ten einde daarvan overeenkomstig artikel 18 inzage te geven. Eene boete van vijftig gulden wordt verbeurd: NÉ indien de nota niet voldoet aan de bij dit artikel gestelde tfffAmti', indien niet voldaan is aan het voorschrift van het derde lid van dit artikel. Art. 78. Hij die een aan zegelrecht onderworpen nota ontvangt, welke nietof niet behoorlijk gezegeld is, is verplicht deze binnen veertien dagen na de ontvangst uit te reiken aan 's Rijks ambtenaar. Hij die geen nota ontvangt is eveneens verplicht daarvan, binnen veertien dagen nadat de aankoop, verkoop of toewijzing hem bekend is geworden, kennis te geven aan 's Rijks ambtenaar. Hij die aan een dezer verplichtingen niet voldoet is aansprakelijk voor de boete ingevolge artikel 76 s) verbeurd. Art. 79. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd voor: 1°. de nota betreffende een aankoop of verkoop van eenig effect, afgegeven of gezonden aan een der in artikel 77, tweede lid, genoemde personen, indien deze hier te lande gevestigd is, mits uit de nota blijkt, dat zij niet bestemd is om aan een ander te worden uitgereikt; 2°. de nota betreffende eene toewijzing van effecten, indien te zelf der zake reeds een behoorlijk gezegelde nota is afgegeven of verzonden door hem, die de gelegenheid tot verkrijging der effecten bij inschrijving of op andere wijze heeft opengesteld, mits van deze afgifte of verzending en van het gebezigde zegel in de eerstbedoelde nota melding wordt gemaakt; en 3°. een duplicaat-nota, indien te zelfder zake reeds eene behoorlijk gezegelde nota is afgegeven of verzonden, mits van deze afgifte of verzending en van het gebezigde zegel in de duplicaat-nota melding wordt gemaakt. Art. 80. Onverminderd de straf, gesteld op het niet afgeven van een nota en op de afgifte van een niet behoorlijk gezegelde nota, verliest hij die een dezer overtredingen begaat alle recht op loon of vergoeding voor de vernehte werkzaamheden. Indien het loon of de vergoeding betaald mocht zijn, kan het bedrag daarvan, als onverschuldigd betaald, worden teruggevorderd, mits die terugvordering in rechten gevraagd wordt binnen vijf jaren na de betaling. 1) De tusschen haakjes geplaatste woorden zijn aan het le lid van art. 76 toegevoegd bij de 1917, St.bl. no. 437. ret van 23 Mei 2) Aldus gewijzigd vastgesteld bij voormelde wet. 3) Inde Zegelwet 1917 was abusievelijk aangehaald art. 75, zulks is hersteld bij de wet van 23 Mei 1917, St.bl. no. 437. Zegelwet 1917. xxxvi Deze bepalingen zijn niet toepasselijk, indien geheele of gedeeltelijke kwijtschelding of teruggave is verleend van de boete, welke volgens artikel 76 is verbeurd. Art. 81. Het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde nota's is verschuldigd door hem, te wiens behoeve de in de nota vermelde verrichting plaats had. HOOFDSTUK X. Tan de vervolgingen, verjaringen, enz. Art. 82. Behalve zij die volgens de voorgaande artikelen de zegelrechten en boeten moeten dragen of voor de betaling daarvan kunnen worden aangesproken, zijn tegenover den Staat voor de zegelrechten en boeten hoofdelijk aansprakelijk: a. de onderteekenaren van onderhandsche akten; b. zij die de aan zegelrecht onderworpen registers houden of door anderen doen houden.**-1^ De naamlooze vennootschappen, de wederkeerige verzekering- of waarborgmaatschappijen, de coöperatieve- of andere rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen en de stichtingen zijn aansprakelijk voor de boeten, welke door hare bestuurders of vertegenwoordigers in deze hoedanigheid zijn verbeurd. Indien eene overtreding dezer-wet is begaan door een lid eener burgerlijke maatschap of eener vennootschap onder firma als zoodanig, is ieder der leden van de maat- of vennootschap hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de rechten en boeten. Al de beheerende vennooten eener commanditaire vennootschap zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de rechten en boeten, verschuldigd ten gevolge van eene overtreding dezer wet, door een hunner als zoodanig begaan. De werkgever is aansprakelijk voor de rechten en boeten verschuldigd ten gevolge van handelingen door personen in zijn dienst als zoodanig verricht. Art. 83. Met het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld bij deze wet, zijn belast de ambtenaren van de registratie en van het zegel. Zij maken van hunne bevinding proces-verbaal op, tenzij 'het niet- of te weinig betaalde recht en de boete onmiddellijk worden betaald. De processen-verbaal vanwertreding ten aanzien van de in artikel 51 vermelde stukken bevatten den letterlijken inhoud van die stukken met al de daarop gestelde verklaringen en handteekeningen; die van de stukken, in de artikelen 60, 61 en 62 vermeld, en van de stukken, welke overeenkomstig artikel 20 ter zegeling zijn aangeboden, bevatten den letterlijken inhoud van die 'Stukken, voor zooveel zulks ter beoordeeling van het gevorderde recht en de boete noodig is, eveneens met al de daarop gestelde handteekeningen; de processen-verbaal verdienen, behoudens tegenbewijs, ook te dien aanzien volledig geloof. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn verplicht alle stukken, waarin eene overtreding dezer wet is begaan, voor zoover die niet onder ambtenaren in hunne betrekking blijven berusten,, aan te houden voor het constateeren der overtreding. De in het derde lid bedoelde stukken worden binnen vier en, twintig uren terug gegeven x); de overige stukken worden teruggegeven, indien de bekeurden door mede-onderteekening van het procesverbaal de daarin vermelde daadzaak erkennen of het recht tot vervolging door betaling of op andere wijze is vervallen. Ingeval van vervolging wordt het proces-verbaal met het dwangschrift beteekend. Art. 84. Met het opsporen van overtredingen dezer wet ten aanzien van de in de hoofdstukken III, V en VII genoemde stukken zijn ook belast alle andere ambtenaren van 's Rijks belastingen en de in artikel 8 onder 1°. tot en met 4°. cn 6°. van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personenZij zijn verplicht de stukken, waarin de overtreding is begaan, aan te houden en van die aanhouding een proces-verbaal op te maken, dat binnen twee dagen met die stukken wordt toegezonden aan een ontvanger der registratie, die daarmede handelt overeenkomstig het vorige artikel. 1) In de Zegelwet 1917 staat abusievelijk „terug geven", dit is hersteld bij de wijzigingswet 23 Mei 1917, St.bl no. 437. xxxvii Zegelwet 1917. Art. -85. Voor de beslissing van alle geschillen over invordering en terugvordering van rechten en boeten, voor de vervolging tot betaling van rechten en boeten en voor de terugvordering van betaalde rechten en boeten gelden de daaromtrent in de Registratie-wet 1917 voorkomende bepalingen. Art. 86. Het bewijs door getuigen is toegelaten ten aanzien van alle overtredingen dezer wet. Art. 87. Door verloop van twee jaren verjaren: 1°. de vordering van recht, verschuldigd wegens jachtakten, te rekenen van het verstrijken van den termijn waarvoor die stukken geldig waren; 2°. de vordering van alle andere rechten en van de boeten, volgens deze wet verschuldigd, te rekenen van den dag, waarop akten of stukken, waaruit de schuldplichtigheid blijkt, ter kennis gekomen zijn van 's Rijks ambtenaar. Het recht tot terugvordering van onverschuldigd aan 's Rijks ambtenaar betaalde zegelrechten en boeten vervalt door verjaring na twee jaren, ingaande met den dag der betaling. Art. 88. De verjaring wordt gestuit door rechtsvorderingen, beteekend aan hem, wien men de verjaring wil beletten, vóór het verstrijken van den termijn; als echter de aangevangen rechtsvordering gedurende een jaar niet wordt voortgezet, is de vordering vervallen. Art. 89. Met dezelfde straf, als in artikel 222 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald, wordt gestraft hij die opzettelijk een plakzegel, dat gebruikt is, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten verkoop in voorraad heeft, binnen het Rijk in Europa 'invoert of andermaal gebruikt, als ware het nog niet gebruikt. Met dezelfde straf, als in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald, wordt gestraft: 1°. hij die opzettelijk het afschrift, bedoeld in het derde lid van artikel 77 dezer wet, valschelijk opmaakt of vervalscht, met het oogmerk om het als echt en onvervalscht te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, indien uit dat gebruik eenig nadeel kan ontstaan; 2°. hij die opzettelijk op dit afschrift eene met de waarheid strijdige vermelding doet omtrent het bedrag van het in rekening gebrachte zegelrecht, indien uit die vermelding eenig nadeel kan ontstaan. De in dit artikel genoemde feiten worden als misdrijf beschouwd en ter terechtzitting aanhangig gemaakt op de wijze, bedoeld in artikel 141,1°. van het Wetboek van Strafvordering. HOOFDSTUK XI. Slot- en overgangsbepalingen. Art. 90. Het recht, betaald voor het van wege het Rijk uitgegeven gezegeld papier, voor het stempelen van buitengewoon gezegeld papier en voor gekochte plakzegels wordt, behoudens de uitzondering in artikel 65 vermeld, niet teruggegeven, al is het papier en al zijn de plakzegels ook onnoodig gebruikt of verklad. Onze Minister van Financiën is echter bevoegd om, in door hem aan te wijzen gevallen, en onder door hem vast te stellen voorwaarden, machtiging te verkenen tot inwisseling of overstempeling van gezegeld papier en tot inwisseling van plakzegels. ■ Art. 91. Wij'behouden Ons voor: in bijzondere gevallen kwijtschelding, vermindering of teruggave te verleenen van recht en boeten; den Raad van State gehoord, in het algemeen belang, vrijstelling van recht te verleenen voor bepaalde soorten van niet aan evenredig recht onderworpen stukken. Art» 92. In de termijnen, bij deze wet, vastgesteld, is niet begrepen de dag van welken zij beginnen te loopen, doch wel die waarop zij eindigen. Indien de laatste dag van een termijn valt op een Zondag of op een daarmede gelijkgestelden dag, wordt de termijn verlengd tot den eersten daarop volgenden dag, welke geen Zondag noch een daarmede gelijkgestelde dag is. Met den Zondag worden ten deze gelijkgesteld; de Nieuwjaarsdag, de Christelijke Tweede Paasch- en Pinksterdag, de beide Kerstdagen en den Hemelvaartsdag. Zegelwet 1917. xxxviii Art. 93. Van wege het Departement van Financiën wordt een afdruk van eiken nieuwen zegelstempel, op het midden van een vel papier geschroefd of geslagen, nedergelegd ter griffie van den Hoogen Raad, van de gerechtshoven en arrondissements-rechtbanken, en wordt een gelijke afdruk toegezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Art. 94. Gedurende negen maanden na de invoering dezer wet kan het nog ongebruikte van wege het Rijk uitgegeven gezegeld papier, bedoeld in artikel 11 der wet van 3 October 1843 (Staatsblad no. 47), alsmede het nog niet gebruikte van wege het Rijk uitgegeven papier, bedoeld in artikel 20 dier wet, bij de met zegeldebiet belaste ontvangers worden ingewisseld tegen ander gezegeld papier van gelijke of van hoogere waarde, met bijbetaling van het suppletoire recht, zoo dat verschuldigd is. Art. 95. Belanghebbenden kunnen gedurende negen maanden na de invoering dezer wet het in het vorig artikel vermelde nog ongebruikte gezegelde papier, alsmede ongebruikt papier, dat vóór die invoering buitengewoon gezegeld is, aan de kantoren van het buitengewoon zegel, tegen betaling van het suppletoir verschuldigde recht, doen bijstempelen, of voor dat papier, tegen vernietiging Van den afdruk van den zegelstempel, ander papier buitengewoon doen zegelen, in welk geval het vroeger betaalde recht in mindering wordt gebracht. De vorm van den voormelden bijstempel wordt door Ons bepaald. Art. 96. Het gezegeld papier, dat bij de invoering dezer wet nog onbeschreven voorhanden is in de door de bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen gehouden wordende dagregisters en registers van in- en overschrijving, wordt in rekening gebracht, alsof het volgens deze wet gestempeld ware. Deze niet bijgestempelde registers kunnen zonder verbeurte van boete door de kantonrechters geteekend en gewaarmerkt ' worden. Het recht, betaald voor gezegeld papier, dat bij de invoering dezer wet nog onbeschreven voorhanden is in de registers van den burgerlijken stand wordt teruggegeven, indien die teruggave wordt gevraagd binnen negen maanden na die invoering. Art. 97. Van de nog onbeschreven gedeelten van andere registers dan de m het vorige artikel bedoelde, kan het suppletoire zegelrecht gedurende twee maanden na de invoering dezer wet worden voldaan, tegen eene door 's Rijks ambtenaar op elk register te stellen kwitantie. Gedeeltelijk onbeschreven bladen worden als geheel onbeschreven beschouwd. Art. 98. Alle vroegere wetten, wetsbepalingen en wettelijke verordeningen betreffende het recht van zegel worden bij het in werking treden dezer wet afgeschaft. Behoudens de hierna volgende bepalingen, blijven zij echter van kracht ten aanzien van alle vroeger opgemaakte nog van kracht zijnde stukken, waarvan het zegelrecht Vóór dat tijdstip verschuldigd was. Indien dat zegelrecht niet is voldaan, kflirnf»n die stukken, binnen zes maanden na het in werking treden dezer wet, zonder betaling van boete gezegeld worden tegen voldoening van het verschuldigde recht aan 's Rijks ambtenaar. Na het in werking treden dezer wet worden geen rechten en boeten van zegel gevorderd wegens vóór dat tijdstip opgemaakte stukken betreffende verzekeringen, indien die stukken volgens deze wet van zegelrecht zouden zijn vrijgesteld. Iedere verzekeraar wordt ontheven van zijne verplichting tot voldoening van rechten en boeten van zegel verschuldigd wegens door hem vóór het in werking treden dezer wet onderteekende, niet in het vorig lid genoemde stukken betreffende verzekeringen, door binnen zes maanden na dat tijdstip aan 's Rijks ambtenaar te voldoen een bedrag van drie duizend gulden of een bedrag, berekend naar vijf en twintig cent per polis voor alle vóór het in werking treden dezer wet door hem onderteekende, nog van kracht zijnde, niet behoorlijk gezegelde polissen, waarbij eene uitkeering van meer dan vijftienhonderd gulden aan kapitaal of twee gulden per week aan renten verzekerd wordt, en waarvan het xxxix Zegelwet 1917. aantal bij eene door hem onderteekende verklaring aan 's Rijks ambtenaar wordt opgegeven. Indien dit aantal te laag wordt opgegeven, heeft geenerlei ontheffing plaats en kan het betaalde bedrag niet worden teruggevorderd. Overigens 2al de tijdige voldoening van een der genoemde aan 's Rijks ambtenaar te betalen bedragen tengevolge hebben, dat alle in den aanhef van het vorig lid bedoelde stukken geacht worden behoorlijk gezegeld te zijn. Voor de toepassing dezer bepalingen worden bewijzen van aandeel en akten van deelneming in onderlinge verzekeringen met polissen gelijk gesteld. Art. 99. Notarieele akten, als in artikel 56 bedoeld, na het in werking treden dezer wet verleden, worden gratis geregistreerd. Op de vóór het in werking treden dezer wet opgemaakte akten en stukken van den hierbedoelden aard blijven de bestaande bepalingen van toepassing. Art. 100. Deze wet zal kunnen worden aangehaald als: „Zegelwet 1917". Zij treedt in werking op een nader door Ons te bepalen dag. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 22sten Maart 191' WILHELMINA. De Minister van Financiën, treub. Uitgegeven den zevenden April 1917. De Minister van Justitie, b. ort. UITVOERINGSBESLUIT. BESLUIT van den ±den April 1917 (Staatsblad no. 273), houdende bepaling van het tijdstip van het in werking treden der wet op het recht van zegel van den 22sten Maart 1917 (Staatsblad no. 244) en bepalingen ter uitvoering van deze wet, zooals dit besluit is gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 10 Juli 1919 (Staatsblad no. 473). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van den 31 Maart 1917, no. 116, af deeling Zegel; Gelet op de artikelen 3, 5, 7, 47 , 60 , 61, 62 , 77 , 95 en 100 der wet op het recht van Zegel van den 22 Maart 1917 (Staatsblad no. 244); Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen hetgeen volgt: Art. 1. De wet op het recht van Zegel van den 22 Maart 1917 (Staatsblad no. 244), Zegelwet 1917, treedt in werking met ingang van den 1 Juni 1917. Art. 2. Het gezegeld papier, van wege het Rijk uitgegeven, is voorzien van een watermerk bestaande in het woord: „Nederlanden". Art. 3. Behalve het in artikel 27 der Zegelwet 1917 vermelde papier, zal van wege het Rijk gezegeld papier in groot en in klein formaat worden uitgegeven; het groot formaat zal hebben eene hoogte van 32,20 centimeter en eene breedte van 40 centimeter, en het klein formaat eene hoogte van 8,84 centimeter en eene breedte van 25 centimeter. Art. 4. Het plakzegel, met uitzondering van dat voor de zegeling der in artikel 75 der Zegelwet 1917 bedoelde stukken, is van rechthoekigen vorm en heeft eene lengte van 29 millimeter bij eene breedte van 22 millimeter. De kleur is paars voor het zegel van vijf cent en rood voor de zegels van hoogere bedragen. Het draagt aan het hoofd 's Rijks wapen, vastgehouden door twee gekroonde leeuwen boven een lint met de de spreuk: „Je Maintiendrai", alles op een gebloemden achtergrond. Een ongekleurd rechthoekig vak onder het lint behelst de aanwijzing van het bedrag van het recht, welk bedrag aan den voet van het zegel nog eens vermeld staat. Daartusschen komen, op acht regels, veertien malen voor de woorden: Nederlandsch plakzegel". Met afwijking van het bepaalde in het tweede lid, is er een zegel van tien cent, paars van kleur en voorzien van een opdruk „Tien cent" in roode kleur *). Art. 5. Het plakzegel voor de zegeling van de in artikel 76 der Zegelwet 1917 bedoelde stukken is van rechthoekigen vorm en heeft eene lengte van 28% millimeter bij eene breedte van 57% millimeter, De kleur is groen voor de zegels van vijf cent en ben cent, rood voor de zegels van vijftien cent tot en met één gulden, blauw voor de zegels van hooger 1) Het laatste lid is aan art. 4 toegevoegd bij Kon. besluit van 10 Juli 1919, St.bl. no. 473, in werking getreden 1 Augustus 1919. xli Uitvoeringsbesluit . dan één gulden, doch niet hooger dan vijf- gulden, bruin voor de zegels van hooger dan vijf gulden, doch niet hooger dan tien gulden en paars voor de zegels van hoogere bedragen. De omranding bevat op gearceerden grond aan de bovenzijde het woord: „Beursbelasting" en aan de benedenzijde de woorden: „Koninkrijk der Nederlanden". Het zegel is door eene snijlijn verdeeld in twee gedeelten, een rechtergedeelte, breed ongeveer 29 millimeter en een linkergedeelte, breed ongeveer 21% millimeter, beide gedeelten gemeten tot de binnenzijde van den rand. Het rechtergedeelte vertoont het Rijkswapen boven een rechthoekig vak, waarin vier en twintig malen het woord- „Beursbelasting" is vermeld; het linkergedeelte bevat eene afbeelding van Mercurius met staf in een Gothisch raam. Op beide gedeelten is boven den onderrand door een opdruk in zwarte kleur het bedrag van het recht aangewezen. Art. 6. Voor de zegeling van het van wege het Rijk uit te geven papier en van het buitengewoon te zegelen papier wordt gebruikt: een stempel, waarmede machinaal een indruk in net papier droog wordt geschroefd op een rond oranjekleurig vlak, hierna aangeduid als „Droge stempel" of een stempel, welke in blauwen inkt wordt afgedrukt, hierna aangeduid als „Natte stempel". De stempels bevatten 's Rijks wapen en het bedrag van het recht, ter zijde van het wapen uitgedrukt. De stempels, bestemd voor de zegeling van stukken, onderworpen aan zegelrecht, met opcenten, Z|jn voorzien voorzien van de woorden: „Zegelrecht met opcenten". De droge stempel bevat bovendien eene verkorte aanduiding van het kantoor, waar- en eene aanwijzing van het jaar, waarin- de stempeling plaats heeft; de natte stempel wijst bovendien aan: te -Rotterdam den naam der gemeente en in de overige plaatsen den naam der provincie, alwaar — en voor zoover betreft de stempel met de woorden: „Zegelrecht met opcenten", tevens het jaar, waarin — de stempeling plaats heeft. Tot nadere voorziening kunnen voor de zegeling ook worden gebruikt de stempels, welke thans aan de kantoren van het buitengewoon zegel in gebruik zijn voor de stempeling met blauwen inkt van stukken, welke aan zegelrecht zonder opcenten zijn onderworpen. Onze Minister van Financiën is gemachtigd te bepalen in welke gevallen uitsluitend stempeling met den drogen stempel of uitsluitend stempeling met den natten stempel zal plaats hebben. Stempeling met den drogen stempel heeft alleen plaats aan het Algemeen Zegelkantoor en aan de kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, te 's-Gravenhage en te Rotterdam. Art. 7. De zegeling met den bijzonderen stempel, bedoeld in het eerste lid, onder c, van artikel 60, in het laatste lid van artikel 61 en in het laatste lid van artikel 62 der Zegelwet 1917, geschiedt uitsluitend aan de kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, te 's-Gravenhage en te Rotterdam. Voor die zegeling wordt gebezigd een stempel, voorzien van een rand, vermeldende: „Bijzondere stempel Zegelwet 1917", en overigens gelijk aan de stempels, welke worden gebruikt voor de zegeling van effecten. Art. 8. Op het papier, van wege het Rijk uit te geven, wordt de stempel gesteld bovenaan ter linkerzijde van het blad, het vel toegeslagen zijnde; op al het andere papier kan de stempel worden gesteld op de daarvoor meest geschikte plaats. Art. 9 1). Voor stukken, aan evenredig zegelrecht onderworpen, worden van wege het Rijk uitgegeven: papier, voorzien van een stempel van ten minste tien cent en ten hoogste twintig gulden; plakzegels tot bedragen van ten minste vijf cent en ten hoogste vijfhonderd gulden. Het van wege het Rijk uitgegeven gezegeld papier, voorzien van een stempel van twintig gulden, wordt door den ontvanger van het zegel desverlangd bijgezegeld tegen betaling van het meerdere recht; hij doet van die betaling blijken door kwitantie of bijstempel 1) De cursief gedrukte woorden „tien" en „vijfhonderd" zijn in dit artikel aangebracht bij het Kon. besluit van 10 Juli 1919, St.bl. no. 473, in het oorspronkelijk besluit stond tfriit" en „honderd". Uitvoeringsbesluit. xlii naast den gewonen stempel te stellen. Ten aanzien van deze kwitantie geldt het bepaalde in artikel 14. Art. 10. Het buitengewoon te zegelen papier wordt met betaling der daarvoor verschuldigde rechten aangeboden aan een der kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, te Arnhem, te Assen, te s-Gravenhage, te Groningen, te 's-Hertogenbosch, te Leeuwarden, te Maastricht, te Middelburg, te Rotterdam, te Utrecht of te Zwolle. Aan de kantoren te Amsterdam, te 's-Gravenhage en te Rotterdam wordt het papier onmiddellijk van den vereischten zegelstempel voorzien. Aan de overige kantoren wordt het papier gestempeld met de woorden: „te zegelen , waarna het met een bewijs van de betaling der rechten wordt overgebracht: te Arnhem, te Assen, te 's-SaftogM^ bosch, te Maastricht en te Zwolle: ten kantore van de hypotheken en het kadaster; te Groningen x): ten kantore der registratie en domeinen; te Leeuwarden en te Middelburg 1): ten kantore der registratie no. 1, en te Utrecht: ten kantore der successierechten. Van de stempeüng met de woorden: „te zegelen" is uitgezonderd: a. het papier, waarvoor een stempel wordt vereischt, welke niet voorhanden is aan het kantoor, waar de zegeling zou plaats hebben, als de zegeling niet kan geschieden door het stellen van meer dan één stempel; b. het papier, waarvoor de droge Stempel wordt verlangd of vereischt. Dit papier wordt door tusschenkomst van den ambtenaar aan wiens kantoor de zegeling zou plaats hebben, opgezonden naar een der kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, te 's-Gravenhage of te Rotterdam en aldaar van den drogen stempel voorzien, indien de vereischte . stempel aan dat kantoor voorhanden is of de zegeling kan geschieden ddör het stellen van meer dan één stempel. Art. 11. Onze Minister van Financiën is gemachtigd om, naar gelang van 1) Aldus gewijzigd vastgesteld bij Kon. besluit vmn 11 de behoeften, te bepalen welke zegelstempels aan de kantoren van het buitengewoon zegel zullen worden verstrekt. Papier, dat met 'betaling van het verschuldigde recht ter buitengewone zegeling wordt aangeboden, doch niet op die wijze gezegeld kan worden, omdat de vereischte stempel aan geen der kantoren van het buitengewoon zegel voorhanden is en zegeling tot het bedrag van het verschuldigde recht door het stellen van meer dan één stempel niet kan plaats hebben, wordt door den ontvanger, aan wiens kantoor de aanbieding plaats heeft, op de wijze bepaald bij artikel 14, voorzien van eene i kwitantie voor het betaalde recht. Art. 12. Het plakzegel, met uitzondering van dat voor de zegeling der in artikel 75 der Zegelwet 1917 bedoelde stukken, wordt op het aan zegelrecht onderworpen stuk geheel en al vastgeplakt, gaaf en ongeschonden, zooals het van wege het Rijk wordt uitgegeven en zonder dat papier of eenige andere stof tusschen het stuk en het zegel aanwezig zij. Het wordt vastgeplakt daar, waar het stuk moet worden onderteekend door hem, die het zegel gebruikt. Deze schrijft zijne onderteekening met inkt over het zegel en vermeldt tevens op het zegel en mede met inkt het tijdstip, waarop het wordt gebruikt, door aanduiding van den dag, de maand en het jaar. Worden twee of meer zegels gebezigd, dan moet de handteekening over al de zegels zijn* gesteld. Wordt een stuk met plakzegels gezegeld, door meerdere personen onder* teekend, dan moet alleen hij, die het eerst zijne handteekening zet, het zegel gebruiken. De vorenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op de plakzegels, welke overeenkomstig art. 14 worden gebruikt. Art. 13. Het plakzegel voor de zegeling der in art. 75 der Zegelwet 1917 bedoelde stukken wordt, vóórdat de nota uit het in art. 77 dier wet bedoelde register wordt getrokken, in dier voege opgeplakt, dat na het uitscheuren der nota, het van het Rijkswapen voorziene April 1918, St.bl. no. 237. XLIII UITVOERINGSBESLUIT. gedeelte van het zegel voorkomt op de nota en het andere, langs de snijlijn af te scheiden gedeelte van het zegel voorkomt op het op den stok van het register overgenomen afschrift van de nota. Behoudens die afscheiding, welke voor de opplakking mag plaats hebben, geschiedt deze op gelijke wijze, als in het eerste lid van het vorige artikel is voorgeschreven. Op elk der deelen van het zegel wordt het tijdstip waarop het wordt gebruikt, met inkt vermeld, door aanduiding van den dag, de maand eh het jaar; hiervoor kan gebruik worden gemaakt van een stempel met stempelinkt. Het aldus opgeplakte zegel geldt als aanduiding op net afschrift der nota van het bedrag van het in rekening gebrachte zegelrecht. Wordt het zegel gebruikt voor eene nota, welke niet getrokken wordt uit een register, als bedoeld in artikel 77 der Zegelwet 1917, dan wordt het zegel in zijn geheel op de nota geplakt en wordt, hét tijdstip, waarop het wordt gebruikt, aangeduid op het van het Rijkswapen voorziene gedeelte van het zegel1). Het bezigen van twee of meer zegels voor een nota is toegelaten. Art. 14. Wanneer reeds gebruikt papier, zonder betaling van boete, van zegel kan worden voorzien, doet de ontvanger van het recht van zegel van de voldoening van het zegelrecht blijken door opplakking van een plakzegel. Op dit zegel wordt de dag van opplakking aangewezen en over het zegel wordt eene beknopte vermelding van kwaliteit en standplaats van1 den ontvanger gesteld; hiervoor kan gebruik worden gemaakt van een van wege het Rijk verstrekten stempel. Het aldus opgeplakte zegel strekt tot kwitantie van net betaalde zegelrecht. Indien plakzegels tot het vereischte bedrag niet voorhanden zijn en indien op de ter zegeling aangeboden stukken boeten verschuldigd zijn, welke met het zegelrecht worden voldaan, doet de ontvanger 'van de betaling blijken door de volgende kwitantie op de stukken te stellen: ifNo Ontvangen voor zegelrecht (voor boete ) )(te den „De Ontvanger". (Onderteekening). De vorenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op niet hier te lande opgemaakte effecten. Art. 15. Het zegelrecht van de in het laatste lid van art. 44 der Zegelwet 1917 bedoelde contractboekjes moet worden voldaan door gebruik van plakzegel. Bij elke ver- of afrekening tusschen verzekeraar en verzekerde, hetzij direct of door tusschenkomst van een makelaar of assurantiebezorger, wegens de onder dekking van de pohs vervoerde goederen, wordt op het contractboekje eene verklaring gesteld, welke de gezamenlijke waarde aanwijst van de vervoerde goederen, waarop de ver- of afrekening betrokking heeft. Deze verklaring wordt door den verzekeraar of door den makelaar of door den assurantiebezorger namens hem, onderteekend en vóór die onderteekening voorzien van een of meer plakzegels tot het bedrag van het verschuldigde zegelrecht, berekend over de voormelde gezamenlijke waarde der vervoerde goederen. Ten aanzien van het gebruik van het plakzegel geldt het bepaalde in artikel 12. Art. 16. De waarmerking van het register, bedoeld in het tweede lid van art. 77 der Zegelwet 1917, zal geschieden door de ontvangers van de registratie of van het zegel, met de ontvangst van zegelrechten belast ter plaatse, waar de persoon, voor wien het register bestemd is, zijn bedrijf uitoefent, zoo op die plaats geen kantoor van de registratie of van het zegel gevestigd is, door den ontvanger in den kring van wiens kantoor de persoon, voor wien het register bestemd is, zijn bedrijf uitoefent. Met afwijking van het bepaalde in het vorig lid kan de waarmerking der registers, welke bij de invoering der Zegelwet 1917 in gebruik worden genomen, ook geschieden door andere ambtenaren der registratie, met uitzondering van Rijksklerken, ter plaatse, waar de per- 1) Dit voorlaatste lid is aan artikel 13 toegevoegd bij het Kon. besluit van 10 Juli 1919, Sl.bi. no. 173. Uitvoeringsbesluit. xliv soon, voor wien het register bestemd is, zijn bedrijf uitoefent. Art. 17. Papier, dat overeenkomstig artikel 95 der Zegelwet 1917 aan de kantoren van het buitengewoon zegel met betaling van het suppletoir verschuldigde recht ter bijstempeling wordt aangeboden, wordt aldaar voorzien van een stempel, welke het totaal aanwijst van het vroeger aan recht (en opcenten) betaalde bedrag en het suppletoir verschuldigde recht. Deze stempel wordt in oranjekleurigen inkt afgedrukt naast of onder den aanwezigen stempel in dier voege, dat de randen der stempels elkander raken. Voor deze bijstempeling worden uitsluitend gebezigd de stempels, in gebruik voor de stempeling met blauwen inkt van stukken, welke aan zegelrecht zonder opcenten zijn onderworpen. Art. 18. Hét van wege het Rijk uit te geven gezegeld papier, dat bij de invoering der Zegelwet 19l7 nog aan het Algemeen Zegelkantoor en aan kantoren van het zegel1) voorhanden is en voorzien is van de thans bestaande zegelstempels, alsmede het gezegeld papier, dat overeenkomstig artikel 94 'dier wet wordt ingewisseld, zal worden bij gestempeld op gelijke wijze, als in het vorige artikel is voorgeschreven. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 4den April 1917. WILHELMINA. De Minister van Financiën, treub. Uitgegeven den vier en twintigsten April 1917. De Minister van Justitie, b. ort. (De wijzigingen en aanvullingen in de artt. 4, 9 en 13 van dit besluit, aangebracht bij het wijzigingsbesluit van 10 Juli 1919, Staatsbl. no. 473, zijn in werking getreden 1 Augustus 1919). 1) Het woord „Zegel" is in het Staatsblad uitgevallen, en is bij verbeterblad hersteld. KONINKLIJKE BESLUITEN, WAARBIJ VRIJSTELLING VAN ZEGELRECHT IS VERLEEND. I. Besluit van den 13 Augustus 1917 [Staatsblad no. 564). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van den 23 Juli 1917, no. 141, afdeeling Zegel; Gelet op artikel 91 der Zegelwet 1917; Den Raad van State gehoord (advies van den 31 Juli 1917, no. 18); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van den 9 Augustus 1917, no. 97, afdeeling Zegel; Hebben goedgevonden en verstaan: Vrijstelling van zegelrecht te verleenen voor de niet aan evenredig zegelrecht onderworpen hierna genoemde stukken: 1°. de verzoekschriften en de beschikkingen betreffende de toepassing i van Personeele Belasting van den 16den April 1896 {Staatsblad no. 72) en de verzoekschriften en de beschikkingen betreffende de ontheffing van andere directe belastingen wegens onvermogen; artikel 65, §§ 1, 2 en 3 der wet op de 2°. kwitantiën voor schoolgelden. Onze Minister voornoemd is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 13den Augustus 1917. WILHELMINA. De Minister van Financiën, treub. .a*i Uitgegeven den vierden September 1917. De Minister van Justitie, b. ort. Koninklijke besluiten. xl vi II. Besluit van den 15 December 1917 {Staatsblad no. 696). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van den 8 November 1917, no. 110, Afdeeling Zegel; Gelet op artikel 91 der Zegelwet 1917; Den Raad van State gehoord (advies van den 4 December 1917, no. 36); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van den 12 December 1917, no. 109, Afdeeling Zegel; Hebben goedgevonden en verstaan: Vrijstelling van zegelrecht te verkenen voor de niet aan evenredig zegelrecht onderworpen hierna genoemde stukken: 1°. de stukken, van de zijde van hem, die toegelaten is om kosteloos te procedeeren m het geding opgemaakt; 2°. de bewijzen van door instellingen of commissiën, welke zich daartoe hebben gevormd, aan behoeftigen verstrekten onderstand of schadeloosstelling, alsmede de bewijzen van ontvangst voor bijdragen aan dié instellingen of commissiën tot dat doel verstrekt; 3°. de stukken, door spaarbanken ge- vorderd ter zake van inleg in de spaarbank of terugbetaling der inlagen aan de inleggers, alsmede de niet verhandelbare renteboekjes, waarbij een inlegger als deelgerechtigde wordt erkend in aan de spaarbank toekomende effecten of inschrijvingen op een Grootboek, waarvan de vervallen rente wordt bijgeschreven op het ten name van den inlegger staande spaarbankboekje; 4°. de onderhandsche akten van schuldbekentenis en van borgtocht, alsmede de kwitanties wegens teruggave, betreffende voorschotten van ten hoogste vijfhonderd gulden, verstrekt door eene vereeniging of instelling, die blijkens hare statuten of reglementen zich ten doel stelt on- of minvermogenden door het verstrekken van geldelijke voorschotten bij te staan, mits op de stukken melding worde gemaakt van de resolutie van Onzen Minister van Financiën, waarbij deze verklaart, dat aan de volgende voorwaarden is voldaan: a. dat een door het bestuur der vereeniging of instelling gewaarmerkt exemplaar van hare statuten of reglementen aan Onzen Minister van Financien is toegezonden; b. dat aan de deelnemers in het kapitaal der vereeniging of instelling of aan hun erfgenamen of rechtverkrijgenden niet meer dan ten hoogste vijf ten honderd van het bedrag der deelneming wegens rentegemis, wordt vergoed; c. dat de vereeniging of instelling zich jegens Onzen Minister van Financiën schriftelijk heeft verbonden, hem Van alle in hare statuten of reglementen aangebrachte wijzigingen binnen ééne maand nadat deze tot stand zijn gekomen, in kennis te stellen, door overlegging van een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar daarvan. Indien het bestuur van eene vereeniging of instelling handelt in strijd met de voorwaarde onder b vermeld, vervalt de vrijstelling. Zij vervalt eveneens, in- XLVII Koninklijke besluiten. dien niet binnen den termijn onder e gesteld van de in de statuten of reglementen aangebrachte wijzigingen aan Onzen Minister van Financiën is kennis gegeven, doch herleeft, zoodra die kennisgeving alsnog heeft plaats gehad. Indien aan Onzen Minister van Financiën blijkt, dat voor eene vereeniging of instelling eene vroeger bestaande vrijstelling vervallen is, maakt hij zulks openbaar door middel van eene mededeeling in de Staatscourant. Onze Minister voornoemd is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den loden December 1917. WILHELMINA. De Minister van Financiën, treub. Uitgegeven den vierden Januari 1918. De Minister van Justitie, b. ort. Zegelwet 1917. 1 Art. 1. ZEGELWET 1917. (Wet van den 22sten Maart 1917. Staatsblad no. 244, in werking getreden op den lsten Juni 1917, krachtens het Koninklijk besluit van den 4den April 1917, Staatsblad no. 273, zooals deze wet is gewijzigd en aangevuld bij de wetten van 23 Mei 1917, Staatsblad no. 437 en van 27 Juni 1919, Staatsblad no. 432.) Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het tot aanvulling der Rijksmiddelen noodig is, de belasting, welke onder den naam van recht van zegel geheven wordt, nader te regelen en andere bepalingen vast te stellen ter verzekering van de heffing dier belasting; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Artikel 1. Onder den naam van zegelrecht wordt eene belasting ge- Grondslag heven van de in deze wet genoemde stukken, overeenkomstig T*u het reehl* de daarbij gestelde regelen. De bepalingen van hoofdstuk I beheerschen de geheele wet en zijn dus, voor zoover het tegendeel niet uitdrukkelijk is bepaald, van toepassing op al de rechten in de volgende hoofdstukken vastgesteld. Artikel 1 duidt in het algemeen aan alle stukken, die onder het bereik der zegelbelasting vallen. De beantwoor- Zegelwet , Zegelwet 1917. 2 Artt. 1 en 2. ding van de vraag wanneer die belasting moet worden voldaan, hoe zulks geschiedt, door wien ze verschuldigd is, enz., vindt men in de desbetreffende hoofdstukken. Voor het verschil van wijze van omschrijving der zegelplichtige stukken in de tegenwoordige wet, met die in de oude, wordt verwezen naar de vorenstaande inleiding. Het algemeene woord: „stukken" is gebezigd, omdat de heffing der belasting niet tot de akten in engeren zin is beperkt. (M. v. T.) De wet van 1843 onderwierp aan zegelrecht alle akten en geschriften, die in rechten als bewijs konden worden overgelegd, of, indien zij niet werden opgemaakt met de bedoeling om bewijs op te leveren, later als bewijsmaterieel werden gebezigd. Dit onderscheid is in de tegenwoordige wet opgeheven, zoodat thans aan het recht onderworpen zijn de met name genoemde stukken, bij de keuze waarvan de wetgever in een aantal gevallen eiken eisch omtrent het bewijs, dat een stuk moet kunnen opleveren, heeft laten vervallen; zoo in het algemeen waar stukken van een paraaf of paraafstempel voorzien, als onderteekend gelden (art. 13), en voorts in enkele speciale gevallen, als ten aanzien van kwitanties, deposito-bewijzen, saldobiljetten, diploma's van lidmaatschap, toegangs- en abonnementsbewijzen (art. 34,1 a, b, d, e en ƒ, jo. art. 39), effectennota's (art. 75). In enkele artikelen daarentegen is de eisch van bewijskracht gehandhaafd (art. 23, no. 12, 44, 56), waarbij men echter het voorbehoud van onderteekening op de wijze van art. 13 dient te maken (zie W. P. N. R. no. 2512). Voorts dient nog opgemerkt te worden, dat de zegelplichtigheid van stukken in het algemeen beoordeeld moet worden naar den inhoud der stukken en niet naar de waarschijnhjke bedoeling. Artikel 2. "voldoening De belasting wordt voldaan: van het reent. door gebruik van gezegeld papier ol van plakzegels van wege het Rijk uitgegeven; door gebruik van buitengewoon gezegeld papier, of door betaling van het verschuldigde recht aan 's Rijks ambtenaar, een en ander volgens de regelen bij deze wet gesteld. Zegelwet 1917. 3 Artt. 2 en 3. Deze wet verstaat: onder het Rijk, het Rijk in Europa; onder papier, tevens perkament en iedere andere stof, waarop de aan zegelrecht onderworpen stukken zijn gesteld; onder buitengewoon gezegeld papier, papier, dat op verzoek van belanghebbenden van Rijkswege gestempeld is; onder 's Rijks ambtenaar, de ontvanger van de registratie of van het zegel met de ontvangst van zegelrechten belast. Hieruit blijkt, dat het recht wordt betaald vóórdat de belasting verschuldigd is, n.1. vóór dat het, van den beginne af aan, zegelplichtige stuk in het leven wordt geroepen of het aanvankelijk niet zegelplichtige stuk (b.v. een teekening, zie art. 23 no. 10) zegelplichtig wordt. Zoo wordt ook bij het gebruik van plakzegel het stuk eerst voltooid door de handteekening, die over het plakzegel gesteld wordt. In afwijking van dien regel kan in sommige gevallen het recht worden voldaan, nadat het stuk voltooid is, door betaling aan den ontvanger, die van deze betaling op het stuk doet blijken. De wet van 1843 bepaalde, dat zegelrecht zou worden geheven van „papier of perkement", gebezigd voor akten, enz. Door te bepalen op welke wijze de belasting wordt voldaan heeft de wetgever hier de vraag afgesneden, of b.v. ook op een andere stof gestelde stukken zegelplichtig zijn. (M. v. T.) 's Rijks ambtenaar houdt alleen rekening met de oppervlakte van het hem ter zegeling aangeboden papier, wanneer dit hem wordt aangeboden, vóórdat daarvan is gebruik gemaakt. Verzoekt men beschreven vellen papier, waarop geen handteekening voorkomt, van buitengewoon zegel te voorzien, dan moet hij daartegen bezwaar maken, indien hem niet het recht wordt voldaan, hetwelk hij naar den inhoud van het stuk schuldig acht. ., Artikel 3. Het papier van wege het Rijk uitgegeven zal, behalve van een of meer bijzondere merkteekens, voorzien zijn van een afdruk van den zegelstempel aan de bovenzijde. De afdruk van den zegelstempel en de plakzegels wijzen het bedrag van het zegelrecht aan. De bijzondere merkteekens, de afmetingen van het papier, voor zoover deze niet bij artikel 27 zijn vastgesteld, de vorm onder hllit.AnÊ'flwnnTi o-AZAP-Aifl rtnnÏAr nanÏAr Hat nn vnrnnalr Zegelwet 1917. 6 Art. 3. Het laatste lid van art. 4 is daaraan toegevoegd bij Kon. besluit van 10 Juli 1919, Staatsblad no. 473, in werking getreden 1 Augustus d.a.v. en houdt verband met de verhooging van sommige zegelrechten van vijf tot tien cent, waardoor grooter aanmaak van tien cents plakzegels noodig was, zoodat de aanwezige plakzegels van 5 cent van een opdruk werden voorzien. De plakzegels van 5 cent blijven inmiddels geldig, doch .worden van Rijkswege niet meer verstrekt. Het is dus volkomen geoorloofd nog voorhanden plakzegels van 5 cent te bezigen niet alleen ter bijzegeling van met 5 cent gestempelde nog in voorraad zijnde formulieren, doch eveneens tezamen met andere plakzegels. Zoo is er b.v. geen bezwaar om bedragen van 10, 15 of 25 cent aan zegelrecht te voldoen, door het gebruik onderscheidenlijk van 2 plakzegels van 5 cent, één plakzegel van 10 cent en één van 5 cent en één plakzegel van 20 cent en een van 5 cent. Art. 6. Voor de zegeling van het vanwege het Rijk uit te , stempels. geven papier en van het buitengewoon te zegelen papier wordt gebruikt: een stempel, waarmede machinaal een indruk in het papier droog wordt geschroefd op een rond oranjekleurig vlak, hierna aangeduid als „Droge stempel" of een stempel, welke in blauwen inkt wordt afgedrukt, hierna aangeduid als „Natte stempel". De stempels bevatten 's Rijks wapen en het bedrag van het recht, terzijde van het wapen uitgedrukt. De stempels, bestemd voor de zegeling van stukken, onderworpen aan zegelrecht met opcenten, zijn voorzien van de woorden: „Zegelrecht met opcenten". De droge stempel bevat bovendien eene verkorte aanduiding van het kantoor, waar — en eene aanwijzing van het jaar, waarin — de stempeling plaats heeft; de natte stempel wijst bovendien aan: te Rotterdam den naam der gemeente, en in de overige plaatsen den naam der provincie, alwaar — en, voor zoover betreft de stempel met de woorden: „Zegelrecht met opcenten", tevens het jaar, waarin — de stempeling plaats heeft. Tot nadere voorziening kunnen voor de zegeling ook worden gebruikt de stempels, welke thans aan de kantoren van het buitengewoon zegel in gebruik zijn voor de stempeling met blauwen inkt van stukken, welke aan zegelrecht zonder opcenten zijn onderworpen. Zegelwet 1917. 6 Art. 3. Onze Minister van Financiën is gemachtigd te bepalen in welke gevallen uitsluitend stempeling met den drogen stempel of uitsluitend stempeling met den natten stempel zal plaats hebben. Stempeling met den drogen stempel heeft alleen plaats aan het Algemeen Zegelkantoor en aan de kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, te 's-Gravenhage en te Rotterdam. Opcenten. Qp zegelrechten, bij deze wet vastgesteld, worden geen opcenten geheven. Opcenten worden echter nog geheven van de buitenlandsche effecten voor het Leeningfonds, volgens de wet van 20 Januari 1917, Staatsbl. no. 192; daarvoor dienen de stempels met opschrift: „Zegelrecht met opcenten". Zie hiervoor de aanteekening bij art. 60. Ten aanzien van de stempels zijn de bepalingen in hoofdzaak gelijk aan die onder de vroegere wet gegeven. Zij verschillen daarvan echter in tweeërlei opzicht; ten eerste is nieuw de bepaling, dat de stempel, bestemd voor de natte zegeling van aan opcenten onderworpen stukken, het jaar aanwijst, waarin de stempeling is geschied, en verder, dat kan worden bepaald in welke gevallen uitsluitend stempeling met den drogen- of stempeling met den natten stempel zal plaats hebben. stempeling. Art. 8. Op het papier, vanwege het Rijk uit te geven, wordt de stempel gesteld bovenaan ter linkerzijde van het blad, het vel toegeslagen zijnde; op al het andere papier kan de stempel worden gesteld op de daarvoor meest geschikte plaats. Deze bepalingen wijken in zooverre af van die, gegeven bij art. 4 van het Kon. besluit van 1 Maart 1844, Staatsblad no. 18, en 'art. 3 van het Kon. besluit van 15 Maart 1909, Staatsblad no. 71, dat thans wordt toegestaan, dat de natte stempel ook gesteld kan worden op de meest geschikte plaats van het papier. Art. 9. Voor stukken, aan evenredig zegelrecht onderworpen, worden vanwege het Rijk uitgegeven: papier, voorzien van een stempel van ten minste (tien) cent en ten hoogste twintig gulden ; plakzegels tot bedragen van ten minste vijf cent en ten hoogste (vijfhonderd gulden). Het vanwege het Rijk uitgegeven gezegeld papier, voorzien van een stempel van twintig gulden, wordt door den ontvanger van het zegel desverlangd bijgezegeld tegen betaling van het meerdere recht; hij doet van die betaling blijken door kwitantie Zegelwet 1917. 7 Art. 3. of bijstempel naast den gewonen stempel te stellen. Ten aanzien van deze kwitantie geldt het bepaalde in artikel 14. De tusschen haakjes geplaatste woorden „tien" en „vijfhonderd" zijn in dit artikel aangebracht bij het Kon. besluit van 10 Juli 1919, Staatsbl. no. 473; in het oorspronkelijk artikel stonden daarvoor de woorden „vijf" en „honderd". Het in het laatste lid van dit artikel bepaalde kwam vroeger in de wet zelf voor. (Zie art. 20, 3e lid der wet van 1843.) In deze wet komt ze niet voor. Op welke wijze de ontvanger de kwitantie op het stuk stelt, en daardoor van de voldoening van het recht doet blijken, is opgenomen onder de aanteekening bij artikel 7 der wet. Art. 10.1) Het buitengewoon te zegelen papier wordt met be- stempeling van ' • t 7 ij buitengewoon taling der daarvoor verschuldigde rechten aangeboden aan een te zegelen papier. der kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, te Arnhem, te Assen, te 's-Gravenhage, te Groningen, te 's-Hertogenbosch, te Leeuwarden, te Maastricht, te Middelburg, te Rotterdam, te Utrecht of te Zwolle. Aan de kantoren te Amsterdam, te 's-Gravenhage en te Rotterdam wordt het papier onmiddellijk van den vereischt en zegelstempel voorzien. Aan de overige kantoren wordt het papier gestempeld met de woorden: „te zegelen", waarna het met een bewijs van de betaling der rechten wordt overgebracht: te Arnhem, te Assen, te 's-Hertogenbosch, te Maastricht en te Zwolle: ten kantore van de hypotheken en het kadaster; te Groningen: ten kantore der registratie en domeinen; te Leeuwarden en te Middelburg: ten kantore der registratie no. 1, en te Utrecht: ten kantore der successierechten. Van de stempeling met de woorden: „te zegelen" is uitgezonderd: a. het papier, waarvoor een stempel wordt vereischt, welke niet voorhanden is aan het kantoor, waar de zegeling zou plaats hebben, als de zegeling niet kan geschieden door het stellen van meer dan één stempel; b. het papier, waarvoor de droge stempel wordt verlangd of vereischt. Dit papier wordt door tusschenkomst van den ambtenaar aan wiens kantoor de zegeling zou plaats hébben, opgezonden naar een der kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, 1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij Kon. besluit van 11 April 1918, St.bl. no; 837. Zegelwet 1917. 8 Artt. 3 en 4. te 's-Gravenhage of te Rotterdam, en aldaar van den drogen stempel voorzien, indien de vereischte stempel aan dat kantoor voorhanden is of de zegeling kan geschieden door het stellen van meer dan één stempel. Art. 11. Onze Minister van Financiën is gemachtigd om, naar gelang van de behoeften, te bepalen welke zegelstempels aan de kantoren van het buitengewoon zegel zullen worden verstrekt. Papier, dat met betaling van het verschuldigde recht ter buitengewone zegeling wordt aangeboden, doch niet op die wijze gezegeld kan worden, omdat de vereischte stempel aan geen der kantoren van het buitengewoon zegel voorhanden is en zegeling tot het bedrag van het verschuldigde recht door het stellen van meer dan één stempel niet kan plaats hebben, wordt door den ontvanger, aan wiens kantoor de aanbieding plaats heeft, op de wijze, bepaald bij artikel lé1), voorzien van eene kwitantie voor het betaalde recht. Hier is nader geregeld hoe gehandeld moet worden, als aan eenig kantoor de vereischte stempel niet voorhanden is, en de zegeling niet kan geschieden door het stellen van meer dan één stempel. Artikel 4. verkoop van Het is een ieder, die niet door of van wege het Departement gezegeld papier. ym j^ancign daartoe aangesteld of gemachtigd is, verboden gezegeld papier of plakzegels te verkoopen of uit te geven. Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van honderd gulden verbeurd. In dit artikel is sprake van eene vergunning tot een handeling, waarvoor krachtens de wet vergunning moet worden gevraagd. De machtiging en het daartoe in te dienen verzoekschrift zijn derhalve, volgens art. 32 no. 2 en 3 der wet van zegelrecht vrijgesteld. De machtigingen tot het verkoopen of uitgeven van gezegeld papier en van plakzegels worden, indien daartoe termen aanwezig zijn, tot wederopzegging verleend. Alleen van plakzegels pleegt in de machtiging als voorwaarde te worden gesteld dat die van 10 cent voor geen hooger bedrag mogen worden verkocht. Bij Kon. besluit van 17 December 1882, no. 18, is bepaald, dat personen, die tot den verkoop van zegels machtiging 1) Dit artikel is hierna afgedrukt onder art. 7 der wet. Zegelwet 1917. 9 Artt. 4 en 5. hebben bekomen, eene belooning zullen genieten van 1 pCt. van het bedrag der door hen gekochte plakzegels van ƒ 0,05 (P.W. 6855). In verband met de wijzigingswet van 27 Juni 1919, Staatsbl. no. 432, is dit besluit bij het op 1 Augustus 1919 in werking getreden Kon. besluit van 24 Juli 1919, no. 65 in dier voege gewijzigd dat bedoelde gemachtigden van 1 Augustus 1919 af eene belooning zullen genieten van 1 pCt. van de door hen aan te koopen plakzegels van tien centen. Art. 3 van het besluit van 17 December 1882 is nu zoodanig gewijzigd dat de daarin voorkomende woorden: „plakzegels van vijf centen voor kwitantiën en handelspapier", zijn vervangen door de woorden „plakzegels van vijf en van tien centen" (circ. no. 1572). Eerstgemeld besluit is niet vervallen door art. 98 der Zegelwet 1917, omdat het slechts in verwijderd verband staat tot de Zegelwet en het niet de uitvoering van een wettelijke bepaling betreft. De vergoeding, bij eerstgemeld besluit toegekend aan postambtenaren voor debiet van plakzegels van ƒ 0,05, is echter sedert vervallen. Behalve aan de kantoren van het zegel zijn plakzegels, die voor de beursbelasting daaronder begrepen, ook verkrijgbaar aan de kantoren der posterijen. Onder gezegeld papier -dient ook begrepen te worden het op verzoek van belanghebbenden van buitengewoon zegel voorziene papier (P. W. 6844). Het verbod tot „verkoop" of „uitgifte" is hier. in navolging van de wet van 1843 gebezigd, om het voorwenden te beletten, dat de waarde niet genoten is, wanneer er b.v. niet verkocht ' is (B. V. V. wet 1843). (Vgl. ook art. 89). Artikel 5. Alle stukken, gesteld op gezegeld papier van wege het Rijk BeschrtjYen uitgegeven, moeten zijn aangevangen aan den voorkant, naast gezegeld papier, of onmiddellijk onder den afdruk van den zegelstempel, en regelmatig vervolgd worden. De afdruk van den zegelstempel mag zoo min op de vóórals op de keerzijde door letters of cijfers bedekt, noeh op eenige wijze onkenbaar gemaakt of beschadigd worden. De plakzegels mogen op geenerlei wijze onkenbaar gemaakt of beschadigd worden en moeten worden gebruikt op de wijze door Ons te bepalen. Zegelwet 1917. 10 Art. 5. Indien in strijd met een dezer vooreehriften is gehandeld, wordt het stuk als ongezegeld beschouwd. Aanvankelijk luidde het eerste lid van artikel 5: „Alle stukken, gesteld op gezegeld papier, moeten" enz.; door de latere bijvoeging „van wege het Rijk uitgegeven", blijkt thans duidelijk, dat de in het eerste lid gegeven voorschriften alleen gelden voor het papier van wege het Rijk uitgegeven. Het voorschrift van het tweede lid geldt zoowel voor gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven, als voor buitengewoon gezegeld papier, en heeft ten doel de in den stempel uitgedrukte prijs te allen tijde behoorlijk zichtbaar en den echten stempel steeds herkenbaar te doen blijven. Omtrent het gebruik der plakzegels bepaalt het Koninklijk besluit van 4 April 1917, Staatsblad no. 273, bij: Gebruik van Art. 12. Het plakzegel, met uitzondering van dat voor de piakwgeu. zegeling der in art. 75 der Zegelwet 1917 bedoelde stukken, wordt op het aan zegelrecht onderworpen stuk geheel en al vastgeplakt, gaaf en ongeschonden, zooals het van wege het Rijk wordt uitgegeven en zonder dat papier of eenige andere stof tusschen het.stuk en het zegel aanwezig zij. Het wordt vastgeplakt daar, waar het stuk moet worden onderteekend door hem, die het zegel gebruikt. Deze schrijft zijne onderteekening met inkt over het zegel en vermeldt tevens op het zegel en mede met inkt het tijdstip, waarop het wordt gebruikt, door aanduiding van den dag, de maand en het jaar. Worden twee of meer zegels gebezigd, dan moet de handteekening over al de zegels zijn gesteld. Wordt een stuk met plakzegels gezegeld, door meerdere personen onderteekend, dan moet alleen hij, die het eerst zijne handteekening zet, het zegel gebruiken. De vorenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op de plakzegels, welke overeenkomstig art. 14 worden gebruikt. Gelijksoortige bepalingen waren vastgesteld onder de wet van 1882. Ze gaan echter verder door voor te schrijven, dat in geval twee of meer zegels worden gebruikt, de handteekening éénmaal over al de zegels moet worden gesteld. Dagteekening van gebruik moet echter op elk zegel afzonderlijk vermeld worden. Het is de bedoeling van dit voorschrift om onmogelijk te maken een overtreding der Zegelwet, door gebruik van te laag zegel en bijplakking van zegels, zoodra er vrees voor ontdekking bestaat. Nieuw is het voorschrift omtrent het gebruik van het plak- Zegelwet 1917. 11 Artt. 5 en 6 zegel, indien een stuk door meerdere personen moet worden onderteekend; aan zulk eene bepaling bestond behoefte, nu het gebruik van plakzegels in veel meer gevallen dan vroeger is toegestaan. Er is overtreding van art. 12 van het Kon. besluit, als zoowel huurder als verhuurder over het plakzegel heenteekenen, zoodat twee handteekeningen op het zegel voorkomen. Art. 12 lid 5 bevat alleen een gebod dat hij, die het eerst zijne handteekening zet, alleen het plakzegel moet gebruiken. Er zal dus in strijd met deze bepaling gehandeld zijn als meerdere onderteekenaren der akte over het gebezigd plakzegel hunne handteekening zetten. Eveneens is er overtreding, wanneer een dubbele onderteekening van een aan zegel onderworpen stuk heeft plaats gehad, zóó dat van de twee onderteekeningen door denzelfden persoon, die het eerst zijne handteekening op het stuk stelt, er slechts één over het plakzegel is gesteld. (P. W. no. 11347). Er is geen overtreding der Zegelwet wanneer een wissel in het hoofd gedateerd 13 Maart is gezegeld met een plakzegel, waarop als datum van gebruik is vermeld 16 Maart, wanneer werkelijk vaststaat dat het zegel is gebezigd op den daarop aangegeven dag, b.v. doordat de betrokkene te voren heeft geaccepteerd en eerst daarna de wissel door den trekker is onderteekend met gebruikmaking van het plakzegel. De slotalinea doelt op stukken, die door een ontvanger der registratie of van het zegel worden gezegeld. (Zie hieromtrent art. 14 van voormeld besluit, afgedrukt onder art. 7 der wet.) Aan het voorschrift is niet voldaan, indien men zich in plaats van inkt bedient van een inktpotlood. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61 P. W. 11143). Het gebruik'van een handteekeningstempel te stellen over het plakzegel, is echter geoorloofd. (Miss. 19 Juli 1917, no. 97). Art. 5 is niet overtreden wanneer plakzegels geperforeerd zijn met initialen. (Aans. 28 Nov. 1917, no 111). Het gevolg van het bepaalde in het laatste lid van art. 5 der wet is, dat, behalve de boete, gesteld op de onvoldoende zegeling van het stuk, het recht nog ten volle moet worden voldaan. Artikel 6. Indien een stuk, onderworpen aan eenig ander zegelrecht Aanhechting ... ... van ongezogeld dan dat naar de oppervlakte van het papier, te omvangrijk papier, is om in zijn geheel op het in gebruik genomen gezegeld papier Zegelwet 1917. 12 ArTT. 6 en 7. te worden gesteld, kan voor het overblijvende gedeelte ongezegeld papier gebezigd worden, mits het recht, voor het geheele stuk verschuldigd, is voldaan. Een dergelijke bepaling kwam voor in art. 20 laatste lid ;f t der wet van 1843, doch alleen ten opzichte van het papier, ge¬ bezigd voor stukken aan evenredig recht onderworpen. Thans is het uitgebreid tot stukken, die met een vast zegelrecht zijn belast, als o. a. akten van schuldbekentenis, niet onder de effecten vallende; akten van borgtocht voor geldsommen; akten van prolongatie en van beleening van effecten en koopmansgoederen; kwitantiën wegens ontvangst van gelden; diploma's, sommige polissen van verzekering enz. Men zij wel indachtig, dat het artikel niet toelaat, dat, Wanneer eenig stuk, dat op formaatzegel moet worden geschreven, te omvangrijk blijkt om geheel te worden bevat door het zegel, waarop men begonnen is, men het vervolg op wit papier zou mogen stellen. Ook daarvoor moet formaatzegel gebruikt worden. Bij een polis van verzekering kan ongezegeld papier worden gebezigd voor het stellen van aanteekeningen, welke op grond van art. 45, 3e lid, zonder voldoening van afzonderlijk zegelrecht, op zulk een stuk mogen worden gesteld, mits dergelijk papier aan de polis wordt vastgehecht. (Miss. 18 Sept. 1917, no. 92, 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143). Is op het oorspronkelijk stuk met een aanteekening begonnen, dan kan deze vervolgd worden op een bij te voegen vel papier. Is het stuk op het bijgevoegd papier voltooid, dan mogen daarop vervolgens niet meer aan zegelrecht onderworpen aanteekeningen ongezegeld worden gesteld. (Miss. 19 Juli 1917, no. 97.) Zie voor aanhechting van ongezegeld papier aan een notariëele huurakte de aanteekening bij art. 8. Artikel 7. KMchtneneTlim0t«re De wijze waarop 's Rijks ambtenaar doet blijken van de geDod*in"sti"Sen. voldoening der zegelrechten van de stukken, die hem ter zegeling worden aangeboden, wordt door Ons bepaald. De Staat is aansprakelijk voor de schade, welke ontstaat door het teloorgaan ol de venninking van een stuk, terwijl dit zich aan een kantoor van registratie of van het zegel bevindt. Omtrent de wijze van zegeling door 's Rijks ambtenaar Zegelwet 1917. 13 Art. 7. bepaalt het KoninUijk besluit van 4 April 1917, Staatsblad no. 273, het navolgende in: Art. 14. Wanneer reeds gebruikt papier, zonder betaling van boete, van zegel kan worden voorzien, doet de ontvanger van het recht van zegel van de voldoening van het zegelrecht blijken door opplakking van een plakzegel. Op dit zegel wordt de dag van opplakking aangewezen en over het zegel wordt eene beknopte vermelding van kwaliteit en standplaats van den ontvanger gesteld; hiervoor kan gebruik worden gemaakt van een vanwege het Rijk verstrekten stempel. Het aldus opgeplakte zegel strekt tot kwitantie van het betaalde zegelrecht. Indien plakzegels tot het vereischte bedrag niet voorhanden zijn en indien op de ter zegeling aangeboden stukken boeten verschuldigd zijn, welke met het zegelrecht worden voldaan, doet de ontvanger van de betaling blijken door de volgende kwitantie op de stukken te stellen: „No. Ontvangen voor zegelrecht " (voor boete ) te , den „De Ontvanger". (Onderteekening). De vorenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op niet hier te lande opgemaakte effecten. Dit artikel, met het ter uitvoering daarvan gegeven voorschrift, betreft de zegeling van stukken die reeds geheel voltooid zijn; dat kunnen zijn buitenlandsche stukken en bestekken, voorwaarden, kaarten en teekeningen in het geval bij art. 23 no. 10, jo. art. 26, la. b. voorzien. Blanco formulieren kunnen van den buitengewonen stempel worden voorzien, ook al komt onder die stukken een handteekening voor, of een naam of paraaf, die, volgens art. 13 der wet, voor onderteekening wordt gehouden. (P. W. 10246 is ingetrokken). (Aans. 18 Sept. 1917, no. 88, P. W. 11140.) De ontvangers, aan wie een stempel met verstelbare dagteekening is uitgereikt, behooren tijdig een voorstel te doen tot het zoo noodig veranderen van het daarin voorkomend jaartal. (Art. 271 I. M.). Zegelwet 1917. 14 ARTT. 8 EN '■). Artikel 8. Door notarissen mag voor hunne aan zegelrecht onderworpen akten alleen gebruikt worden perkament of het van wege het Rijk uitgegeven papier. Het plakzegel mag alleen gebruikt worden voor de stukken, waarvoor zulks uitdrukkelijk is bepaald. Bij overtreding wordt het stuk als ongezegeld beschouwd. Dit artikel moet in verband worden beschouwd met het daaraan voorafgaande artikel 6. Een notaris, die voor zijne aan zegelrecht onderworpen akten alleen gebruik mag maken van perkament of van het vanwege het Rijk uitgegeven papier, begaat derhalve geen overtreding, indien hij bij eene akte, onderworpen aan eenig ander zegelrecht dan dat naar de oppervlakte van het papier, ongezegeld papier als aanhangsel bezigt. (Aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143). Een notaris, die een huurzegel bezigt voor eene akte van „voorloopige" toewijzing, kan daaraan, ingevolge art. 6 der wet, ongezegeld papier hechten om daarop de volgende akte van toewijzing of ophouding te stellen. (Miss. 30 Oct. 1917, no. 20). Daar het gebruik van plakzegel eerder aanleiding kan geven tot misbruik dan dat van gestempeld papier, is het slechts in bijzondere gevallen toegestaan. (M. v. T.) Het plakzegel mag alleen gebruikt worden voor de zegeling van stukken, bedoeld in art. 34 (bewijzen van ontvangst van gelden enz.), voor die, bedoeld in art. 44 (polissen van verzekering), voor handelspapier, voor onderhandsche huurakten en voor effectennota' van makelaars. Wanneer voor nota's, als bedoeld in art. 75 der wet, gewone plakzegels zijn gebezigd en niet de daarvoor bestemde, dan moeten die stukken als ongezegeld worden aangemerkt. (Miss. 18 Febr. 1918, no. 10, P. W. no. 11265). Artikel 9. Er bestaat geen overtreding, indien eenig stuk niet op het daarvoor bestemde, maar op een ander van wege het Rijk uitgegeven gezegeld papier is gesteld, indien de belasting ten volle is voldaan. Doel van dit artikel is om te doen uitkomen, dat b.v. een formaatzegel gebezigd mag worden voor een huurakte, voor Gebruik van ander gezegeld papier dan het voor het stuk bestemde. Zegelwet 1917. 15 Artt. 9—10. handelspapier enz., mits slechts de verschuldigde belasting is voldaan. (M. v. T.) Een aan formaatzegel onderworpen stuk kan men niet met plakzegel zegelen, noch dit plakzegel in mindering van het recht doen strekken, omdat artikel 25 bepaalt, dat het zegelrecht, verschuldigd van hier te lande op te maken, aan formaatzegel onderworpen stukken, voldaan wordt door de stukken te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier en in dit hoofdstuk niet zooals in sommige andere de bepaling voorkomt, dat zegeling ook met plakzegels kan geschieden. Zie voor het gebruik van gezegeld papier met opcenten onder de vroegere wet uitgegeven, de aanteekening bij art. 95. Artikel 10. Wegens één stuk is slechts één zegelrecht verschuldigd, behoudens het bepaalde in de artikelen 35, 56 jen 75. Het recht wordt bepaald door de hoogst belaste beschikking of verklaring. Behoudens de in deze wet vermelde uitzonderingen, is elk afzonderlijk stuk aan een afzonderlijk zegelrecht onderworpen en kan een gezegeld of van plakzegel voorzien papier, dat reeds voor een stuk is gebruikt, niet voor een ander aan zegelrecht onderworpen stuk worden gebezigd, zelfs al ware het eerste doorgehaald of op eenige andere wflze vernietigd. Ingeval van overtreding wordt hetgeen na het eerste stuk op het gezegeld of van plakzegel voorzien papier voorkomt beschouwd als op ongezegeld papier te zijn gesteld. Ingevolge het le lid van art. 10, is op een akte van borg- «e^mje*** tocht slechts een recht van ƒ 0.30 verschuldigd, ook al bevat de akte meerdere overeenkomsten van borgtocht (aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143). Het bedrag van het recht is onafhankelijk van het aantal overeenkomsten, in één geschrift vervat. Het karakter van de bij eenig stuk geconstateerde overeenkomst of handeling is beslissend voor de beantwoording der vraag onder welk hoofdstuk der wet eenig stuk moet worden gerangschikt. Art. 10, 2e lid, moet alleen toegepast worden, wanneer twee, los van elkaar staande handelingen bij één geschrift worden geconstateerd, en in gevallen waarin het karakter der handeling niet duidelijk blijkt. Zoo zal een koopakte Zegelwet 1917. 16 Art. 10. van vast goed, waarin onder de bedingen der overeenkomst de bepaling is opgenomen, dat een deel van het verkóchte door den kooper aan den verkooper wordt verhuurd tot wederopzegging toe, onderworpen zijn aan formaatzegel, daar de zegelbelasting wordt geheven van de in de wet opgenoemde stukken en niet van de beschikkingen waarin de in die stukken geconstateerde overeenkomsten of handelingen kunnen worden gesplitst. (Aans. 7 Februari 1918, no. 81). Wanneer men met evenveel recht kan beweren, dat de akte inhoudt eene overdracht van huur, met gelijktijdigen verkoop van bijgelegen onroerende goederen, als een verkoop van vaste goederen, met gelijktijdige overdracht in huur van daarbij in gebruik zijnde perceelen, dan wordt het zegelrecht bepaald door de hoogst belaste beschikking. (P. W. no. 11355). Bij een verhuring is de verbintenis der borgen als een accessoir van de hoofdverbintenis te beschouwen en moet het antwoord op de vraag naar het verschuldigde zegelrecht uitsluitend worden gezocht in de artt. 56 en v. der Zegelwet. (P. W. 11143). Indien eenhuurakte op ongezegeld papier kan worden gesteld, dan is ook voor de borgstelling, bij dezelfde akte, geen zegelrecht verschuldigd. (P. W. 3731). Daarentegen is een akte, constateerende een overeenkomst van een sigarenfabrikant met zijn filiaalhouder, en met verhuring van het tot woning ingericht deel van het huis, waarin het sigarenmagazijn is gevestigd, aan huurzegel onderworpen geacht (miss. 31 December 1917, no. 86), omdat niet blijkt welke van de 2 overeenkomsten hier de voornaamste is en mitsdien de hoogst belaste voor de berekening van het zegelrecht in aanmerking moet komen. Als uitzondering op het in art. 10 vervatte beginsel noemt de wet o.a.: Kwitantiën, bij ééne akte afgegeven door schuldeischers, die geen gezamelijk belang hebben (art. 35 der wet); Een akte, constateerende verschillende overeenkomsten of verklaringen van huur en verhuur (art. 56 slot); Een nota van een makelaar of commissionair in effecten, gelijktijdig constateerende aankoop, verkoop of toewijzing van effecten (art. 75, 3e lid); Gecombineerde polissen van verzekering (art. 44). Ad 2e lid, verg. de artt. 41 al. 4 en 44 al. 6. Ad 3e lid, verg. de artt. 31, 36, 45 al. 3, 52 en 66. In de wet van 1843 was bepaald, dat, ingeval van overtreding Zegelwet 1917. 17 Artt. 10—11. van het le lid van artikel 7, verbiedende het dubbel gebruik van gezegeld papier, alles wat op zoodanig papier was geschreven of gedrukt,, met betrekking tot de Zegelwet, als op ongezegeld papier gesteld, werd beschouwd. Dit is echter steeds zoo toegepast, dat alles wat geschreven was op een zegel dat reeds voor eene akte gediend had, als ongezegeld moest worden aangemerkt. In overeenstemming hiermede is het laatste lid van dit artikel. Een gezegeld papier, gebruikt voor een niet aan zegelrecht onderworpen akte, kan echter zonder overtreding der wet, gebruikt worden tot eene andere, wel aan de belasting onderworpen akte. Artikel 11. Behoudens de uitzonderingen bij deze wet gemaakt, zijn Meerdere exem- a plaren, afschriften de verschillende exemplaren van een stuk alle aan netzelide en uittreksels van akten. zegelrecht onderworpen. Afschriften en uittreksels van onderhandsche stukken, door een of meer der partyen onderteekend, zijn aan hetzelfde zegelrecht onderworpen als de oorspronkelijke stukken. Afschriften en uittreksels, door ambtenaren als zoodanig opgemaakt en onderteekend, worden, voor de toepassing dezer wet, met akten van die ambtenaren gelijkgesteld. Afschriften en uittreksels, uitsluitend ter voldoening aan administratieve voorschriften van openbare besturen en instellingen vervaardigd, zijn vrij van zegelrecht. De bepaling van het eerste lid kwam ook reeds in de wet van 1843 voor (zie de artt. 12 en 21 dier wet). Waar echter twijfel bestond of door partijen onderteekende afschriften van onderhandsche huurakten aan evenredig zegelrecht onderworpen waren, is die twijfel thans opgeheven door de bepaüng in het 2e lid van dit artikel. (M. v. T.) Als uitzonderingen op het eerste lid van dit artikel noemt de wet o.a.: hrth « de meerdere exemplaren van jacht-akten (art. 41); aan evenredig zegelrecht onderworpen, in het,buitenland in meer dan één exemplaar opgemaakte wissels (art. 51); andere dan bij notariëele akte geconstateerde overeenkomsten van huur en verhuur, onder de door de wet gestelde voorwaarden (art. 57, la. b); Zegelwet a Zegelwet 1917. 21 Artt. 14 en 15. Artikel 14. Iedere vermelding in of op eenig niet behoorlijk gezegeld stuk, waarbij de onderteekenaar of de uitgever van dat stuk zich verbindt het door een behoorlijk gezegeld te vervangen en iedere aanduiding, vermelding of overeenkomst, welke ten doel heeft eene overtreding van deze wet aan de kennisneming van 's Rijks ambtenaar te onttrekken, alsmede iedere overeenkomst, welke de niet-vervulling van eenige bij deze wet opgelegde verplichting of de verkorting van eenige bij deze wet toegekende bevoegdheid ten doel heeft, is nietig. Deze bepaling bestond onder de vroegere wetgeving alleen ten aanzien van handelspapier en effecten en is thans tot alle stukken uitgebreid. Artikel 15. Het is aan rechters, scheidsmannen, departementen van algemeen bestuur, besturen van provinciën, gemeenten, waterschappen en andere door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen, en aan daartoe behoorende ambtenaren verboden bij hunne beslissing of beschikking rekening te houden met den inhoud van eenig stuk dat, hoewel aan zegelrecht onderworpen, ongezegeld of niet voldoende gezegeld te hunner kennis wordt gebracht. Voor iedere overtreding is verbeurd eene boete van honderd gulden. De overtreders zijn bovendien gehouden tot betaling van de rechten, verschuldigd wegens de stukken, waarvan het recht niet is voldaan, behoudens verhaal op wien het behoort. De bepaling van het eerste lid is niet toepasselijk op de stukken overgelegd: 1°. ingevolge artikel 147 — of, als bescheiden tot staving der rekening, ingevolge de artikelen 775, 777 en 787 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; 2°. als stukken van vergelijking in geschillen over de echtheid of onechtheid van geschriften; 3°. als bescheiden tot staving van de eigen aangifte van faillissement en van het verzoek tot bekoming van surséance van betaling, bedoeld bij de artikelen 1 en 213 van de Faillissementswet; 4°. in strafzaken. Indien zich onder de hiervoor uitgezonderde en ter griffie overgelegde stukken niet behoorhjk gezegelde bevinden, is Nietigheid vermelding om het ongezegeld stuk door een gezegeld te vervangen. Rekening honden met ongezegelde •tukken door ambtenaren. Zegelwet 1917. 22 Art. 15. de griffier verplicht die stukken vóór de teruggave ter hand te stellen aan 's Rijks ambtenaar ter eonstateering van de begane overtredingen. Wordt door den griffier niet tijdig aan deze verplichting voldaan, dan verbeurt hij eene boete van honderd gulden. Dit artikel vervangt artikel 8 der wet van 1843, dat aan de in dit artikel genoemde openbare instellingen en ambtenaren verbood het besluiten — of het legaliseeren van handteekeningen — op eenig niet behoorlijk gezegeld stuk, of het krachtens of tengevolge van eenig niet behoorlijk gezegeld stuk opmaken van akten, het aanhechten daarvan aan hunne minuten, het daarin vermelden ten behoeve van den houder en het afgeven van grossen, afschriften en uittreksels daarvan. Het doel, dat art. 8 der vroegere wet beoogde, werd evenwel niet bereikt, omdat vele akten zoo werden ingericht, dat daaruit niet bleek van het bestaan van een schriftelijk stuk, hoewel men van den inhoud van dat stuk gebruik maakte. Artikel 15 der tegenwoordige wet is daarom thans zoo ruim geredigeerd, dat de bedoeling om het gebruik van den inhoud van een niet voldoend gezegeld stuk te verbieden, behoorlijk tot haar recht komt. Voor den ambtenaar, die gebruik wil maken van een niet- of niet voldoend gezegeld stuk, dat niet van hemzelf afkomstig is, is de bepaling weinig bezwarend, omdat, volgens artikel 21 der wet, volstaan kan worden met de betaling van het zegelrecht, op het stuk verschuldigd. De deswege beloopen boete wordt dan op den overtreder verhaald, waartoe het stuk uiterlijk 24 uren bij den ontvanger blijft berusten, ter constateering van de overtreding bij procesverbaal. Gaat het stuk in dien tijd verloren, dan stelt de Staat zich daarvoor aansprakelijk (vgl. art. 7 der wet). Het legaliseeren van handteekeningen op onvoldoend gezegelde stukken, is verboden bij art. 17 der wet. Zie omtrent het gebruik van buitenlandsche stukken art. 22 der wet. Tot de in het le lid genoemde besturen behooren ook de Commissie, bedoeld bij art. 59, sub 7 der wet tot regeling van het lager onderwijs (Staatsblad 1905, no. 219) en de Kamers van Koophandel en Fabrieken (aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143). De terhandstelling aan 's Rijks ambtenaar van de stukken, bedoeld in het voorlaatste lid, kan geschieden, nadat van de stukken gebruik is gemaakt. Zegelwet 1917. 23 Art. 15 en 16. Door partijen aan scheidslieden in te dienen conclusiën vallen niet onder art. 23, no. 12 der wet. Ze kunnen dus ongezegeld worden ingediend (miss. 26 Oct. 1917, no. 74). De deurwaarder, die een protest opmaakt van een niet behoorlijk gezegeld stuk, verbeurt geen boete, wel hij, die het protest heeft doen opmaken (vgl. art. 54). Zulks geldt niet ten aanzien van notarissen (zie art. 16) en van griffiers (zie art. 19). Artikel 15 wordt niet overtreden door den kantonrechter, die eene scheiding mede-onderteekent, welke door een notaris is opgemaakt zonder inachtneming van het bij art. 30 gegeven voorschrift. (Res. 1 Augustus 1917, no. 27). Artikel 16. Indien in eene notariëele akte een aan zegelrecht onder- ny4rri/e\deln8sktinn, worpen stuk (uitgezonderd authentieke akten, afschriften en uittreksels daarvan, akten, welke overeenkomstig artikel 6 der Registratiewet 1917 worden overgelegd en effecten) wordt vermeld en indien een zoodanig stuk, met of zonder aanhechting, als bijlage van eene notariëele akte wordt bewaard, is de notaris verplicht in die akte op te geven: a. indien het stuk ongeregistreerd is, het bedrag van het zegelrecht voor het vermelde of bijgevoegde stuk betaald; b. indien het stuk geregistreerd is, kantoor en dagteekening der registratie. Als volgens die opgave het vermelde of bijgevoegde stuk niet van behoorlijk zegel volgens de wet is voorzien, zal de notaris verplicht zijn dit stuk, bij de aanbieding ter registratie van de notariëele akte, gelijktijdig ter zegeling over te leggen. Deze verplichtingen vervallen echter, indien het bedoelde stuk zich niet in de macht bevindt van hen, die partij zijn bij de notariëele akte, en zij dit in deze akte verklaren. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op het in bewaring nemen van olographische en geheime testamenten, benevens de omslagen daarvan en op de vermelding van stukken in akten van boedelbeschrijving en in processenverbaal van vergadering, van verzending, van nitloting of van vernietiging van stukken. Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijftig gulden verbeurd. In het oorspronkelijk artikel van het ontwerp der wet werden Zegelwet 1917. 24 Art. 16 ook de vonnissen in het eerste lid genoemd en werd den houder de verplichting opgelegd tot voldoening van recht en boete. Ter tegemoetkoming aan de in het V. V. hiertegen aangevoerde bezwaren, werd bij nota van wijziging de tegenwoordige redactie voorgesteld, behoudens een geringe wijziging, waarbij alleen aan de notarissen verplichtingen worden opgelegd. Indien in een notariëele akte een verklaring voorkomt, dat eenig daarin vermeld stuk is aangehecht aan een vroeger voor denzelfden notaris verleden akte, mag als vaststaande worden aangenomen, dat dit stuk zoo noodig geregistreerd en behoorlijk gezegeld is. In dit geval heeft de Staat geenerlei belang bij de naleving van de voorschriften van art. 6 der Registratiewet 1917 en art. 16 dezer wet en kan de vordering van boeten achterwege blijven (aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143). Is in eene akte van cessie vermeld een borderel van hypothecaire inschrijving, zonder dat voldaan is aan art. 16 der wet, dan behoeft geen zegelboete te worden geconstateerd, omdat zulk een borderel kan worden aangemerkt als een uittreksel eener akte en art. 6 der Registratiewet 1917 niet toepasselijk is op afschriften en extracten, daar deze ingevolge art. 2 dier wet niet aan de formaliteit van registratie zijn onderworpen. Art. 16 is niet toepasselijk op stukken, welke gelijktijdig met de notariëele akte, waarin zij aangehaald worden, ontstaan, b.v. als in eene notariëele akte melding wordt gemaakt van promessen, die ter voldoening van de koopsom, bij het verlijden der akte zullen worden afgegeven. (P. W. no. 11357). Wanneer aan een notariëele koopakte is vastgehecht een in het buitenland opgemaakte notariëele volmacht en die akte met daaraan gehecht stuk ter registratie wordt aangeboden, zonder dat de volmacht te voren van Nederlandsch zegel is voorzien, dan is art. 16 der Zegelwet 1917 niet toepasselijk. Ofschoon art. 22 der Zegelwet voorschrijft dat het zegelrecht van een in het buitenland opgemaakt stuk moet worden voldaan vóórdat daarvan gebruik wordt gemaakt, bedreigt dat artikel geen boete bij niet-naleving van dat voorschrift. De bedoelde volmacht behoort tot de stukken, ten aanzien waarvan bij art. 6 der Registratiewet 1917 aan de notarissen de verplichting is opgelegd, om deze, tegelijk met de akte, waarin zij worden vermeld, ter registratie aan te bieden. Zegelwet 1917. 25 Artt. 16 en 17. Volgens art. 26i der wet is het tijdstip waarop het recht der in art. 23v no. 10, genoemde bestekken, voorwaarden, kaarten en teekeningen schuldig wordt, dat, waarop de akte, welke de overeenkomst constateert, waarop zij betrekking hebben, wordt onderteekend, of, zoo ze daarna worden vervaardigd of voltooid, het oogenblik dier voltooiing. Wordt een zoodanig stuk, zonder vooraf van zegel te zijn voorzién,in eene notariëele akte vermeld, of met of zonder aanhechting als bijlage van eene notariëele akte bewaard, dan zou men kunnen beweren, dat art. 16 der Zegelwet door den notaris was overtreden, indien van het al of niet behoorlijk gezegeld zijn van het stuk in de notariëele akte geenerlei melding was gemaakt, al wordt in dat geval het niet van zegel voorziene stuk ter zegeling overgelegd bij de aanbieding ter registratie van de notariëele akte. In dit laatste geval heeft de Staat echter geenerlei belang bij de naleving van de voorschriften van art. 6 der Registratiewet 1917 en art. 16 der Zegelwet 1917, waarom het niet in de bedoeling van den wetgever kan hebben gelegen in zulk een geval boete te heffen. (P. W. 11356.) De aandacht wordt gevestigd op de uitzondering in het voorlaatste lid gemaakt voor de vermelding van stukken in akten van boedelbeschrijving en in processen-verbaal van vergadering enz., welke uitzondering zich aansluit aan die in het 2e lid van art. 5 der Registratiewet 1917 opgenomen (circ. 1506). Daar wordt n.1. bepaald, dat dezelfde vermelding niet de verplichting tot registratie doet ontstaan, die anders aan het vermelden in een notariëele akte is verbonden. Ten aanzien van het in bewaring nemen van olografische en geheime testamenten, benevens de omslagen daarvan, bevat dat artikel echter geen uitzondering, doch art. 7 der Registratiewet 1917 bepaalt, dat deze stukken met de akte van inbewaargeving of superscriptie eerst binnen 30 dagen nadat het overlijden van den beschikker aan den notaris is bekend geworden, ter registratie moeten worden aangeboden. Bij het aanbieden ter registratie wordt het zegelrecht voldaan. (Zie art. 26 der wet.) Met het oog op art. 1119 B. W., kan een akte van scheiding, voor zoover de beschrijving van baten en schulden betreft, met een akte van bedoelbeschrijving worden gelijkgesteld (miss. 17 Juli 1917, no. 93). Artikel 17. Het is aan rechters en andere ambtenaren verboden om van registers. Zegelwet 1917. 26 Artt. 17 en 18. een register, aan zegelrecht onderworpen, te kantteekenen of te waarmerken, indien niet alle bladen van het register gezegeld zijn. Legalisatie van Het is aan ambtenaren verboden handteekeningen te legaliseeren op aan zegelrecht onderworpen stukken, voordat het zegelrecht daarvan overeenkomstig de wet is voldaan. Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijfentwintig gulden verbeurd. De niet bijgestempelde dagregisters en registers van inen overschrijving aan de hypotheekkantoren, kunnen zonder verbeurte van boete door den kantonrechter worden geteekend en gewaarmerkt. (Vgl. art. 96 2e lid.) Het woord „ambtenaren" in het 2e lid moet hier ruim worden opgevat. Het geldt ook voor een college, vertegenwoordigd door ambtenaren, als b.v. dat van burgemeester en wethouders. Ook de leden van het bestuur der Kamers van Koophandel en Fabrieken. (Aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143 en miss. 26 Juli 1917, no. 77 en 30 Juni 1917, no. 111.) Een ambtenaar, die een niet aan zegelrecht onderworpen stuk, b v. een door een in het .buitenland gevestigden consul afgegeven paspoort, een ongezegelde akte van huwelijksaangifte, of een ontslagbewijs aan een opvarende, afgegeven door den kapitein van het schip, ongezegeld legaliseert, handelt niet in strijd met art. 17. In dat geval eischt art. 22 evenmin voorafgaande zegeling. (Aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143 en miss. 10 Aug. 1917, no. 142.) Onder het legaliseeren van handteekeningen wordt niet verstaan het waarmerken van handmerken van personen, die niet schrijven kunnen, maar de verklaring nopens de echtheid van handteekeningen, waaraan is toegevoegd eene verklaring omtrent de bewijskracht der akte of de bevoegdheid van den ambtenaar, die ze opmaakt. (P. W. 1245.) Een stuk wordt als ongezegeld beschouwd wanneer de zegelstempel met letters bedekt is. (Vgl. art. 5 slot.) Artikel 18. inzage te verieenen Alle personen, die in eenige openbare betrekking registers, door ambtenaren . . a , ,. . . s . ■ . . , , _*• _ van hunne akten akten of stukken houden of in bewaring hebben, zijn veren registers. plicht om daarvan, zonder verplaatsing, inzage te geven aan de ambtenaren van de registratie of van het zegel, of aan zoodanige andere ambtenaren, die van eenen door Onzen Minister van Financiën afgegeven schriftelijken last voorzien Zegelwet 1917. 27 Art. 18. zijn, zoo dikwerf die ambtenaren zulks vorderen en te gedoogen, dat deze daarvan afschriften of uittreksels nemen. Gelijke verplichting rust op kooplieden ten aanzien van de door hen aangehouden boeken en registers en van de aan zegelrecht onderworpen akten en stukken, welke zij onder zich hebben. Er behoeft echter geen inzage verleend te worden: 1°. van akten van uitersten wil voor notarissen verleden, of bij hen in bewaring gegeven, zoolang de beschikkers in leven zijn en van akten van inbewaargeving, superscriptie, herroeping en terugneming van uitersten wil, gedurende het leven van hen, te wier verzoeke die akten zijn opgemaakt; 2°. van den inhoud van pakketten verzegeld in bewaring gegeven. Geen inzage kan gevorderd worden: 1°. op Zondag en de daarmede in het tweede lid van artikel 154 van het Wetboek van Koophandel gelijkgestelde dagen; 2°. op andere dagen vóór 9 uur des voormiddags en na 4 uur des namiddags. Wegens iedere door de in het eerste lid genoemde ambtenaren bij proces-verbaal geconstateerde weigering of belemmering van inzage is eene boete" verschuldigd van vijftig gulden. Hij die geen gelegenheid geeft inzage te nemen wordt geacht de inzage te weigeren. Wordt aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien desnoods met behulp van den sterken arm. Zijn de plaatsen, waar de stukken, waarvan inzage gegeven moet worden, zich bevinden of redelijkerwijze vermoed worden zieh te bevinden, tevens woningen of alleen door eene woning toegankelijk, dan treden de ambtenaren die plaatsen niet binnen dan op vertoon van een schriftelijken bijzonderen last van den burgemeester of van den kantonrechter. Van het binnentreden wordt door den ambtenaar proces-verbaal opgemaakt; een afschrift hiervan wordt binnen tweemaal vier en twintig uren uitgereikt aan dengene, in wiens woning is binnen getreden. De bepalingen van art. 29 der wet van 1843 zijn eenigszins uitgebreid. Thans is echter bovendien aan de ambtenaren de bevoegd- Zegelwet 1917. 28 Artt. 18 en 19. heid gegeven van de boeken, registers, akten en stukken, welke kooplieden onder zich hebben, inzage te nemen. Van de hier verleende bevoegdheid kan door de ambtenaren ook gebruik worden gemaakt voor de controle op de naleving' der Registratiewet 1917 en voor de toepassing van andere belastingwetten. (Circ. 1506, no. 5.) Procureurs vallen niet onder dit artikel, daar deze niet in eenige openbare betrekking registers, akten of stukken houden, wel deurwaarders, doch alleen ten aanzien van de stukken, welke zij in hun kwaliteit als zoodanig onder zich hebben. (Zitting Tweede Kamer 15 Dec. 1916.) Het tweede lid strekt om een behoorlijke naleving der Zegelwet te verzekeren, maar moet niet leiden tot nasporingen omtrent de grootte van vermogens. (Circ. 1506, no. 5.) Mocht echter den ambtenaar bij het uitoefenen der controle blijken, dat andere belastingwetten niet behoorlijk worden nageleefd of ontdoken, dan zal hij van deze wetenschap een passend gebruik mogen maken. (Aans. 7 Dec. 1917, no. 102.) Oorspronkelijk waren in het 2e lid alleen assuradeuren en hunne agenten genoemd; bij nota van wijziging is die bepaling thans uitgebreid tot alle kooplieden. Eigenaars van dagbladondernemingen zijn uitgever en gelijk te stellen met kooplieden. Inzage kan ook worden gevorderd van effecten, die in open bewaargeving zijn gegeven bij de Nederlandsche Bank (M. v. A. Eerste Kamer.) Artikel 19. overschreven en Het is verboden aan griffiers van rechterlijke collegiën en "ongeregelde*11 kantongerechten om een aan zegelrecht onderworpen stuk in de ter griffie gehouden wordende registers over te schrijven, en aan ambtenaren der registratie om zoodanig stuk te registreeren, vóórdat het zegelrecht daarvan overeenkomstig de wet voldaan is. Laatstgenoemde ambtenaren mogen akten van protest van handelspapier niet registreeren, zonder zich het geprotesteerde stuk te doen vertoonen. De bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen zijn verplicht de stukken, waarvan het zegelrecht niet overeenkomstig de wet is voldaan en welke hun ter inschrijving of overschrijving, of tot het stellen van aanteekeningen worden aangeboden, na verrichting dier formali- Zegelwet 1917. 29 Artt. 19—21. teiten, terug te houden voor de invordering van de wegens die stukken verschuldigde rechten en boeten. Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijl en twintig gulden verbeurd. In tegenstelling met de wet van 1843, mag thans het zegelrecht zonder de boete in ontvangst worden genomen. (M. v. T.) Zie voor invordering van zegelrecht op buitenlandsche stukken, den bewaarders ter in- of overschrijving aangeboden, art. 22, 2e lid der wet. Een ambtenaar der registratie overtreedt art. 19 als hij eene akte registreert, welke aan het bij art. 30 gegeven voorschrift, niet voldoet. (Res. 1 Aug. 1917, no. 27, 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143.) Artikel 20. Behoudens hetgeen hierna omtrent sommige stukken is ^««JgJ»^™^ bepaald, zal elke houder van eenig zegelplichtig stuk, dat niet met de boete, of niet behoorlijk gezegeld is, dit tegen voldoening van het verschuldigde recht door 's Rijks ambtenaar kunnen doen zegelen, mits hij tegelijkertijd de boete voldoet, wegens het stuk verschuldigd of dit in handen van gemelden ambtenaar late voor het constateeren der overtreding. Volgens art. 30 der wet van 1843 moest met het recht steeds de boete gevorderd worden. Houders van ongezegelde stukken;, niet van hen afkomstig, vermeden zoo mogelijk die ter zegeling aan te bieden, uit vrees aangesproken te worden voor de boeten, welke zij soms moeilijk op de overtreders konden verhalen. Om hieraan een einde te maken, zijn de bepalingen van artt. 20 en 21 in de wet opgenomen. Bij voldoening van het zegelrecht kan thans proces-verbaal worden opgemaakt tegen den overtreder en behoeft de boete niet door den houder van het stuk, zoo deze niet zelf de overtreder is, te worden voldaan. Echter is de houder in vele gevallen verplicht het stuk ter zegeling aan te bieden, op straffe van aansprakelijkheid voor de verbeurde boete. (Zie de artt. 39, 50, 54, 72 en 78.) Artikel 21. Het is aan 's Rijks ambtenaar verboden om eenig ten v*™***^ onrechte niet of niet behoorlijk gezegeld stuk van zegel te »« procee-verbaai. voorzien, zonder de overtreding bij proces-verbaal te constateeren, indien de boete niet gelijktijdig wordt voldaan. Zegelwet 1917. 30 Artt. 21 en 22. Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijf en twintig gulden verbeurd. Zie de aanteekening bij art. 20 en zie art. 83 der wet. Een stuk wordt als niet gezegeld beschouwd, als de afdruk van den zegelstempel op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven, op de vóór- of keerzijde door letters is bedekt (vgl. art. 5), of als een aan formaatzegel onderworpen stuk is gezegeld met plakzegel (vgl. art. 8). Bij aanschrijving van 18 September 1917, no. 88, zijn de ambtenaren van het zegel gemachtigd bestekken enz., op verzoek van de aanbieders van den buitengewonen zegelstempel te voorzien, daar deze stukken eerst bewijsstuk worden, nadat zij met de akten, welke de overeenkomst constateeren waarop zij betrekking hebben, deel uitmaken van den titel dier overeenkomst. Het bij P. W. 10299 bepaalde is hierdoor gewijzigd (P. W. 11140). Dit artikel is alleen toepasselijk als in het niet gezegeld zijn van het stuk op zich zelf eene overtreding is gelegen. (Vgl. art. 83, lid 4.) Artikel 22. Buitenslands Voor stukken, buitenslands opgemaakt, moet, behoudens het stukken, hierna omtrent sommige stnkken bepaalde, het zegelrecht aan 's Rijks ambtenaar worden voldaan, vóórdat daarvan gebruik gemaakt wordt op een der wijzen bij de artikelen 15 of 16 vermeld of vóórdat daarmede gehandeld wordt overeenkomstig het eerste lid van artikel 19. Het zegelrecht van stukken, buitenslands opgemaakt, welke aan de bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen ter inschrijving of overschrijving, of tot het stellen van aanteekeningen worden aangeboden, wordt, zoo dit recht niet vóóraf is voldaan, na verrichting dier formaliteiten ingevorderd. Stnkken, voor welke in de Overzeesche bezittingen van het Rijk het aldaar verschuldigde zegelrecht is voldaan, zijn hier te lande niet aan zegelrecht onderworpen. Onder de werking der wet van 1843 werd bij de zegeling van buitenlandsche akten alleen op het formaat van het gebezigd papier gelet. Thans zijn deze stukken, indien zij hier te lande ter zegeling worden aangeboden, belast met het zegelrecht, hetwelk verschuldigd zou zijn geweest, indien zij binnen Zegelwet 1917. 31 Art. 22. het Rijk waren opgemaakt, ook al zou het recht naar de oppervlakte minder bedragen. (Vgl. artt. 29 en 58 der wet.) Zie voor buitenslands opgemaakte stukken ook art. 12 ten aanzien van stukken, opgemaakt door hier te lande wonende personen, met vermelding op het stuk dat de handeling in het buitenland heeft plaats gehad. Zie voor de uitzonderingen in het le lid bedoeld: de artt. 25 al. 2, 39 al. 4, 48, 54, 58 al. 5 en 63 al. 3. Ofschoon art. 22 voorschrijft dat het zegelrecht van een in het buitenland opgemaakt stuk moet worden voldaan, vóórdat daarvan gebruik wordt gemaakt, bedreigt dit artikel geen boete bij niet naleving van dat voorschrift. Stukken, door hier te lande gevestigde diplomatieke agenten van vreemde mogendheden opgemaakt, worden met buitenlandsche gelijkgesteld. Het recht van exterritorialiteit bestaat echter niet voor consuls, deze zijn handels- geen diplomatieke agenten (P. W. 8064.) Die akten echter, welke niet een privaatrechtelijke wilsverklaring inhouden, gelijk b.v. verklaringen omtrent het al dan niet bestaan van huwelijksbeletselen en dergel., zijn nergens in de wet belast en dus niet aan zegelrecht onderworpen. (Miss. 2 April 1918, no. 67.) De bepaling van het laatste lid is algemeen; onder de vroegere wet bestond eene dergelijke bepaling slechts voor handelspapier. (Circ. 1506.) Het zegelrecht voor Nederl. Indïé is geregeld bij ordonnantiën van 11 Augustus 1885 (Ind. Staatsbl. nos. 131 en 132), gewijzigd bij ordonnantie van 10 December 1892 {Ind. Staatsbl. no. 260); voor Suriname bij ordonnantie van 5 Maart 1872 (Gouvernementsblad 13), voor Curafao bij verordening van 16 Juli 1908 (Publiciteitsblad no. 52, circ. no. 1362). Zijn buitenlandsche stukken niet vooraf van zegel voorzien, dan is art. 15, 16 of 19 toepasselijk. Het innen van kwitantieh door de postadministratie is geen gebruik maken in den hier bedoelden zin. De inning kan dus geschieden zonder betaling van recht en boete. (P. W. 6671.) Zie omtrent de afschriften en uittreksels uit akten van den burgerlijken stand, opgemaakt door een hier te lande gevestigd consul van een vreemde mogendheid, door ambtenaren van een buitenlandschen burgerlijken stand of door Nederlandsche consuls in het buitenland, de aanteekening bij art. 32, no. 4. Nu art. 17 der wet in dit artikel niet is genoemd, kan een Zegelwet 1917. 32 Artt. 22 en 23. in het buitenland opgemaakt stuk, ongezegeld door een Neder landsch ambtenaar worden gelegaliseerd. Zie voor aanhechting van een in het buitenland opgemaakte notariëele volmacht aan een notariëele koopakte de aanteekening bij art. 16. Het laatste lid van dit artikel is toepasselijk op obligatiën eener hier te lande gevestigde vennootschap, welke door de gemachtigden dier vennootschap te Batavia zijn onderteekend en aldaar van Indisch zegel zijn voorzien. HOOFDSTUK II. Van het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier. Artikel 23. Stnkken Aan een zegelrecht naar de oppervlakte van het papier zijn, onderworpen aan ... ...... s zeerecht naar de behoudens na te melden uitzonderingen, onderworpen: 1°. de aan belanghebbenden uitgereikt wordende minuten, afschriften of uittreksels van Koninklijke besluiten en van akten van de beide Kamers der Staten-Generaal, waarbij een benoeming plaats heeft, een verhooging van bezoldiging wordt gegeven, of een gunst verleend wordt; 2°. de aan belanghebbenden uitgereikt wordende minuten, afschriften of uittreksels van beschikkingen van collegiën, commissiën en ambtenaren, behoorende tot het bestuur van den Staat, van provinciën, gemeenten, waterschappen en andere door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen, waarbij een benoeming plaats heeft, een verhooging van bezoldiging wordt gegeven, of een gunst verleend wordt; 3°. de verzoekschriften — zelfs in den vorm van brieven — tot het bekomen van de hiervoor bedoelde beschikkingen; 4°. afschriften van- en uittreksels uit akten van den burgerlijken stand; 5°. de dagregisters en registers van in- en overschrijving aan de kantoren van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen; 6°. de staten van hypothecaire inschrijvingen, verklaringen dat inschrijvingen zijn doorgehaald, getuigschriften van onbezwaardheid en andere verklaringen door de bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen afgegeven anders dan in 's Rijks belang; Zegelwet 1917. 33 Art. 23. 7°. akten van notarissen, voor zoover zij niet vallen onder de bepalingen van hoofdstuk V of van hoofdstuk VII;1) 8°. akten van griffiers van rechterlijke collegiën en kantongerechten betreffende handelingen, waartoe zij gelijkelijk met notarissen en deurwaarders bevoegd zijn en akten en exploiten van deurwaarders, voor zoover zij betrekking hebben op het privaatrecht; 9°. borderellen van inschrijving in de registers der hypotheken en scheepsbewijzen; 10°. bestekken, voorwaarden, kaarten en teekeningen, voor zoover zij bestemd zijn om met de akten, welke de overeenkomst constateeren, waarop zij betrekking hebben, den titel dier overeenkomst nit te maken; 11°. ^ verklaringen, opgemaakt naar aanleiding van artikel 297 van het Wetboek van Koophandel, ten behoeve van een hypothecairen schuldeischer ook als de verzekeraar zieh daarbij verbindt den hypotheekhouder schade wegens brand aan het verzekerde te vergoeden, waarvoor door den verzekerde zelf geene vergoeding kan worden gevorderd, mits tot geen hooger bedrag dan dat der oorspronkelijke verzekering en mits voor zulk eene verklaring behalve het verschuldigde zegelrecht niet meer dan eenmaal vijftig cent aan den verzekeraar wordt betaald; 12°. alle andere niet elders in deze wet genoemde stukken, opgemaakt tot bewijs van privaatrechtelijke overeenkomsten, handelingen, verbintenissen en verklaringen. Art. 23. Hoofdstuk II behandelt de stukken, welke onderworpen zijn aan een zegelrecht, afhankelijk van de grootte van het gebezigd papier. Art. 23 noemt de stukken op welke aan dit recht zijn onderworpen; zijn deze stukken tevens genoemd in een der hoofdstukken III—IX, dan blijft dit artikel buiten toepassing. Bij art. 27A nos. 1—3 der wet van 1843 waren de meeste stukken van administratieven aard van zegelrecht vrijgesteld, doch de wijze waarop die vrijstellingen geformuleerd waren, deed talrijke moeilijk te beantwoorden vragen rijzen. Bij de Zegelwet 1917 is een andere weg gevolgd. Bij vergelijking der verschillende artikelen blijkt, dat de stukken van publiekrechtelijken aard, die binnen de administratie blijven, onbelast zijn, behalve de onder no. 5 genoemde registers. Van de stuk- 1) Aldus gewijzigd vastgesteld bij dc wet van 23 Mei 1917, StM. no. 437. Zegelwet 3 Zegelwet 1917. 34 Art. 23. ken, door de ambtenaren en collegiën opgemaakt, krachtens het hun verleende openbaar gezag, die aan bijzondere personen worden uitgereikt, zijn, voor zoover niet elders belast, alleen de in de nommers 1, 2, 4 en 6 genoemde aan zegelrecht onderworpen. (M. v. T.) Alle stukken van publiekrechtelijken aard op te noemen, die op ongezegeld papier kunnen worden afgegeven, zou ondoenlijk zijn, doch uit het opgenoemde blijkt voldoende, dat door de voorgestelde inrichting der wet de overgroote meerderheid der vroeger bestaande vrijstellingen kan vervallen. (M. v. T.) Als niet vallende onder een der nommers van dit artikel zijn o.a. niet aan zegelrecht onderworpen: Belastingen. Afschriften van successie-aangiftenJ), afgegeven door ontvangers der successierechten. Alle stukken, inzake belastingheffing van de administratie (hetzij rijks-, gemeente- of waterschaps-) uitgaande. (M. v. T.) Fiatten in zake invoerrechten en accijnzen, welke zijn te beschouwen als door hoogere- aan lagere autoriteiten gegeven instructies en niet als voor belanghebbenden bestemde beschikkingen. (Miss. 4 Oct. 1917, no. 95.) Bevelschriften, mandaten en betaalsrollen door openbare autoriteiten afgegeven. (M. v. T.) Bevelschriften tot betaling, afgegeven door kerkvoogden eener kerkelijke gemeente op den ontvanger dier gemeente. (Aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143.) Burgerlijke stand. Akten van den burgerlijken stand; ook registers van den consulairen burgerlijken stand. (P. W. 11085.) De akte van huwelijksaangifte door art. 106 B. W. geëischt als formaliteit, voorafgaande aan de huwelijksvoltrekking (deze is niet aan te merken als een wilsverklaring in den meer beperkten zin van art. 23 no. 12 der Zegelwet) (aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143.) Afschriften van akten van huwelijksvoltrekking, afgegeven door hier te lande gevestigde consuls van vreemde mogendheden. Bons. Zoogenaamde bons, rechtgevende op een aangewezen hoeveelheid goederen. (Aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143.) Brieven. Deze zijn altijd vrij van formaatzegel, en wel de 1) De aangiften zelf zijn vrij volgens art. 32, no. 1 der wet. Zegelwet 1917. 35 Art. 23. koopmansbrieven, genoemd in art. 7 W. v. K., omdat zij uitdrukkelijk zijn vrijgesteld bij art. 32 no. 21; de andere omdat zij niet worden opgemaakt met de bedoeling om bewijs te leveren. Wel is waar kunnen brieven schriftelijk bewijs opleveren, maar zooals ook uit art. 1911 jo. 1904 B. W. blijkt, moet men toch onderscheid maken tusschen brieven en onderhands geteekende akten, welk onderscheid leidt tot de meening, dat in den zin van het B. W. brieven, niet zooals onderhandsche akten, worden opgemaakt met het doel om tot bewijs te strekken. Deze opvatting is ook kennelijk die van de Zegelwet, getuige de artt. 23, no. 3, 34, I en 56, waarin de uitdrukkelijke vermelding van brieven onnoodig zou zijn geweest, indien zij konden geacht worden te zijn opgemaakt om tot bewijs te dienen. In de in die artikelen genoemde gevallen zijn brieven dus belast. Onderscheid tusschen koopmansbrieven en andere brieven wordt daar niet gemaakt. Het bovenstaande geldt echter niet voor z.g. koopbriefjes, omdat die inderdaad geen brieven zijn. Brieven, waarbij het tot standkomen eener verbintenis wordt geconstateerd, anders dan huur, zijn derhalve niet zegelplichtig. Conclusiën van partijen, over te leggen in gedingen van scheidslieden. (Miss. 20 Oct. 1917, no. 74.) Schriftelijke conclusiën, genomen in een procedure voor den kantonrechter. (Aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143.) Declaratiën, opgemaakt na 1 Augustus 1919, omdat zij vóór dit tijdstip bij art. 34, I c (oud) met 5 cent waren belast. Doordrukbriefjes voor bestellingen, door reizigers opgenomen, niet onderteekend. noch gewaarmerkt en geen erkenning van ontvangst van gelden inhoudende. (Miss. 13 Juni 1917, no. 121.) Geneeskundige verklaringen. (M. v. T.) Geloofsbrieven. De kennisgevingen, bestemd om te dienen als —. (Miss. 18 Sept. 1917, no. 91.) Loten in particuliere loterijen (Miss. 16 Oct. 1917, no. 183.) Machtigingen verleend door een bisschop aan een kerkbestuur of bouwcommissie tot aankoop van een stuk grond of van een classicaal bestuur eener kerkelijke gemeente aan den kerkeraad tot idem of tot doorhaling eener hypothecaire inschrijving; art. 23, no. 12, is niet toepasselijk, omdat hier geen sprake is van eene handeling van privaatrechtelijken aard. (Vgl. ook P. W. no. 11143.) Zegelwet 1917. 36 Art. 23. Militaire zaken. Verbintenis van militie- of landstonnplichtige studenten als adspirant reserve-officier van gezondheid. (Miss. 22 Oct. 1917, no. 24.) Naturalisatie. Verklaring dat iemand, die naturalisatie heeft verzocht, al of niet de verklaring van art. 7, 5°. der wet op het Nederlanderschap heeft afgelegd. (P. W. 11085.) Notulen. Afschriften van notulen eener vergadering, tenzij deze notulen bij notariëele akte zijn vastgelegd. (Aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143.) Extracten uit de notulen van kerkbesturen en de daarop door hoogere kerkelijke autoriteiten gestelde goedkeuringen. (Aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143.) Notulen, die in het algemeen worden opgemaakt om het op een vergadering behandelde te constateeren en welke geen privaatrechtelijke verhouding naar buiten scheppen, onverschillig of daarbij wordt geconstateerd de goedkeuring van de balans of winst- en verliesrekening of een machtiging of décharge aan de directie verleend. (Miss. 26 Oct. 1917, no. 73.) Nummer lij sten, noodig voor het incasseeren van coupons (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) Onderwijs. De akte van bekwaamheid in zake onderwijs. (P. W. 11085.) Bewijzen van inschrijving aan een Hoogeschool. (P. W. 11085.) Diploma's van afgelegd examen. (P. W. 11085.) Het schriftelijk ingediend beroep, bedoeld in art. 59 sub 7 der wet tot regeling van het lager onderwijs, en de uitspraak van de commissie. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) De aanvraagformulieren L, L I en B, om toekenning der rijksbijdrage, bedoeld in art. 59 der wet op het L. O. en in art. 5 van het Kon. besluit van 14 Maart 1911, Staatsblad no. 90. (Miss. 28 Juni 1917 no. 115.) Een subsidieaanvraag met daarbij gevoegde begrooting der Nederl. Vereeniging voor Hooger Handelsonderwijs moet op zegel worden gesteld. Het verleenen der subsidie is een gunst; de aanvraag moet op formaatzegel van ten minste ƒ 0,30, doch de bij te voegen begrooting kan ongezegeld zijn. De subsidie wordt wel gevraagd krachtens art. 197 der Hoogere Onderwijswet, doch is daarin facultatief gesteld, anders dus als bij de wet op het lager onderwijs. (P. W. no. 11345.) Rekesten om rijkssubsidie voor cursus tot opleiding examen, Zegelwet 1917. 57 Artt. 25 en 26. Wil men zich van ander papier dan het van Rijkswege uitgegevene bedienen, dan kan men dit van buitengewoon zegel doen voorzien. Bij de wet van 1843 was daaraan toegevoegd: „alvorens daarvan gebruik te maken". Twijfelachtig was toen of de ontvanger een vel papier, waarop eenig schrift zij het dan geen voltooid stuk, was gesteld, van buitengewoon zegel mocht voorzien, of dat hij zulk een stuk met plakzegel moest zegelen, omdat daarvan al reeds gebruik was gemaakt. De administratie besliste in dergelijk geval, dat de buitengewone zegeling kon plaats hebben, mits het stuk niet onderteekend was. Hoewel deze vraag ook thans nog voor verschillende beantwoording vatbaar is, blijkt toch uit de geschiedenis der bepaling, dat buitengewone zegeling van gedeeltelijk voltooide stukken geoorloofd is. Zie voor buitenslands opgemaakte stukken de aanteekening onder artikel 29. Artikel 26. In afwijking van het voorschrift, vervat in het eerste lid van het vorige artikel, wordt bepaald: a. dat het zegelrecht van olographische en van geheime testamenten en van de daarop gestelde aanteekeningen en akten, zoomede dat van beschikkingen, als bedoeld in artikel 982 van het Burgerlijk Wetboek, eerst voldaan behoeft te worden, wanneer die stukken geregistreerd worden of daarvan op eenigerlei wijze gebruik wordt gemaakt, welke voldoening geschiedt door die stukken ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar; b. dat het zegelrecht van de in artikel 23, onder 10°. bedoelde bestekken, voorwaarden, kaarten en teekeningen eerst voldaan behoeft te worden, wanneer die stukken de daarbedoelde bestemming krijgen, welke voldoening eveneens geschiedt door die stukken ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar. Lid b van dit artikel bevat eene bepaling gelijk aan art. 10 der wet van 1843. Aanvankelijk zijn deze stukken bij de opmaking niet aan zegelrecht onderworpen. De hierbedoelde stukken worden zegelplichtig op het oogenblik van de onderteekening van de akten, waarop zij betrekking hebben of zoo zij daarna worden vervaardigd en vol- TUdstip van voldoening van het recht. Zegelwet 1917. 58 Artt. 26 en 27. tooid, op het oogenblik hunner voltooiing. (Miss. 27 Aug. 1917 no. 148, P. W. 11143.) De hiervoor sub b genoemde stukken, die ter voldoening aan dit artikel ter zegeling worden aangeboden, kunnen overeenkomstig art. 14 van het Kon. besluit van 4 April 1917, Staatsblad no. 273, door middel van plakzegel gezegeld worden. Bij aanschrijving van 18 Sept. 1917, no. 88, zijn de ontvangers van het buitengewoon zegel gemachtigd dergelijke stukken op verlangen van de aanbieders van den buitengewonen zegelstempel te voorzien, daarbij in aanmerking nemende dat deze stukken eerst bewijsstuk worden, nadat zij met de akten, welke de overeenkomst constateeren, waarop zij betrekking hebben, deel uitmaken van den titel dier overeenkomst. Het bij P. W. 10299 bepaalde is hierdoor gewijzigd. (P. W. 11140.) Wanneer de al of niet goedgekeurde statuten bestemd worden, om met de akten van oprichting den titel der overeenkomst op te leveren, dan moeten zij overeenkomstig art. 23 no. 10 en art. 26 la. b van zegel worden voorzien. Overigens zijn statuten niet aan zegelrecht onderworpen, daar ze in art. 23 niet zijn genoemd. (Miss. 15 Juni 1917 no. 183.) Artikel 27. soort van zegei. Het papier, dat naar de oppervlakte gezegeld vanwege het Rijk wordt uitgegeven, is van de volgende soorten: Hoogte. Breedte. °P££" BENAMING. ] T,vrkant7 prii8- centi- centi- vierkante centimeter, meter. meter. 1. Groot registerpapier 45,20 57,00 2576 ƒ 2 — 2. Klein registerpapier . 38,57 50,10 1932 „ 1,50 3. Gewoon papier . . . 32,20 40,00 1288 „ 1 — 4. Half vel gewoon papier 32,20 20,00 644 „ 0,50 5. Klein papier .... 25,00 17,00 425 „ 0,30 In verband met artikel 30 zal ook gelinieerd gezegeld papier van ƒ 0,50 en ƒ 1,— verkrijgbaar worden gesteld. Voor Zegelwet 1917. 59 Artt. 27 en 28. het gebruik met de schrijfrnachine leent zich goed het z.g.n. mailpapier. Wanneer voor een stuk geen hooger zegel behoeft te worden gebezigd dan van ƒ 0,30 (vgl. art. 28), dan verbiedt de wet niet zoo noodig twee of meer dergelijke zegels te bezigen, ook al is het beschreven oppervlak dan meer dan 425 vierkante centimeter. (P. W. 8275.) Artikel 28. Behoudens de vrijstellingen, moet van een zegel van niet b**^-^ t. minder dan een gulden voorzien zijn het papier, dat gebruikt wordt voor: a. de stukken in artikel 23 onder 1°, 2°, 4°, 5° en 6° genoemd; b. de akten door notarissen opgemaakt, met uitzondering van die, welke door hen in originali worden uitgereikt; c. de aan zegelrecht onderworpen akten van griffiers van rechterlijke collegiën en kantongerechten, met uitzondering van de protesten van non-acceptatie en van non-betaling van handelspapier; Het gebruik van papier, voorzien van een zegel van dertig cent, wordt slechts voor de volgende stukken toegelaten: 1°. verzoekschriften; 2°. volmachten en machtigingen niet ten overstaan van notarissen verleden; 3°. door eigenaars of rechthebbenden verleende vergunningen om op eens anders grond of water te jagen; 4°. akten van protest van non-acceptatie en van nonbetaling van handelspapier; 5°. akten van deurwaarders, met uitzondering van die tot welker opmaking, behalve de deurwaarders, ook andere ambtenaren bevoegd zijn, voor welke akten door de deurwaarders geen minder gezegeld papier mag worden gebruikt dan aan die andere ambtenaren is toegestaan; 0°. borderellen tot inschrijving in de registers der hypotheken en der scheepsbewijzen. Voor alle andere in dit hoofdstuk genoemde niet van het recht vrijgestelde stukken moet gezegeld papier gebruikt worden van ten minste vijftig cent. Zegelwet 1917. 60 Art. 28. Bij overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijf en twintig gulden verbeurd. Regel is, dat de aan formaatzegel onderworpen stukken moeten geschreven worden op een zegel van tenminste ƒ0,50, dat^is dus het half vel gewoon papier. Het gebruik van zegel van ƒ 0,30 is uitzondering, en alleen toegelaten in de gevallen sub 1 tot en met 6 van artikel 28. genoemd, terwijl in dit artikel, onder de letters a—c, is geregeld in welke gevallen een zegel van niet minder dan ƒ1,— moet worden gebezigd. Op zegel van tenminste ƒ 1,—, ook al zou de omvang van het stuk een kleiner zegel toelaten, (afhankelijk van het formaat), moeten, behoudens de vrijstellingen, worden gesteld de onder a, b en c in dit artikel genoemde stukken, Zie voor de vraag welke akten, door een notaris in originali kunnen worden uitgereikt, art. 38 der wet op het notarisambt. Deze kunnen op zegel van ƒ 0,50 worden gesteld. Wanneer een akte in brevet voor een notaris verleden onder diens minuten wordt aangetroffen, behoeft noch boete, noch suppletoir.zegelrecht te worden gevorderd. P. W. 5508 is ingetrokken. (Miss. 7 Dec. 1917 no. 42, P. W. 11199.) Voor welke stukken de in art. 27 bedoelde zegels mogen worden gebruikt, is in art. 28 gezegd, waar nu in dit artikel is bepaald, dat voor exploiten van deurwaarders zegel van ƒ 0,30 mag worden gebezigd, mag de deurwaarder zijn op een zoodanig zegel aangevangen exploit vervolgen op eenzelfde zegel van ƒ 0,30, ook al is het beschreven oppervlak dan meer dan 425 c.M.2 (P. W. 8275.) Evenzoo is het hem geoorloofd zijn exploit aan te vangen op een formaatzegel van ƒ1,— of van ƒ 0,50 en te vervolgen op een dito zegel van ƒ 0,30. Het verschil in belasting, gemaakt bij art. 13 der wet van 1843 tusschen eenzijdige en wederzijds verbindende onderhandsche akten kornjt hierdoor te vervallen, en daarmede de bepaling, dat akten van openbare instellingen, privaatrechtelijke overeenkomsten en handelingen, andere dan huurovereenkomsten, constateerende, wel onderhandsche akten waren, doch naar die wet, zoo zij in wederzijds verbindenden vorm waren opgemaakt, toch aan hooger zegelrecht onderworpen waren dan waartoe in vele gevallen het gebezigd papier aanleiding gaf, omdat ze niet door of tusschen bijzondere personen of ambtenaren in hun persoonlijk belang waren opge- Zegelwet 1917. 61 Artt. 28 en 29. maakt. Zoowel voor eenzijdige als voor wederzijds verbindende aan formaatzegel onderworpen onderhandsche akten moet dus thans voldaan worden een zegelrecht van tenminste ƒ 0,50, tenzij ze vallen onder een der bepalingen sub 1 tot en met 6 van artikel 28, wanneer kan worden volstaan met een zegel van ƒ 0,30. Een aan zegelrecht onderworpen verzoekschrift, ingediend door een gemeentebestuur, kan dus, evenals een onderhandsche volmacht door Burgemeester en Wethouders tot aankoop van een huis, gesteld worden op een formaatzegel van ƒ 0,30. De in artikel 2 der wet van 13 Juni 1857, Staatsblad no. 87, voorkomende vrijstelling voor de schriftelijke vergurming om op eens anders grond te jagen, is niet behouden, omdat daarvoor geen voldoende reden bestaat. Tot de onder 3 bedoelde vergunningen, behooren die om te jagen langs de stranden der zee, afgegeven door de directeurs der registratie en domeinen. Ook kunnen hieronder gerekend worden te vallen de vergunningen om eieren te rapen. Zie art. 22 der Jachtwet. (Miss. 2 April 1918 no. 88, P. W. 11273.) Vergunningen om in eens anders water te visschen zijn van zegelrecht vrijgesteld ingevolge art. 32 no. 4 dezer wet, omdat zij worden afgegeven op grond van de in de artt. 13 en 17 der Visscherijwet (Staatsblad 1908 no. 311) gestelde voorwaarde en het bezit der vergunning in die wet is gesteld als vereischte ter vergemakkelijking van het politietoezicht. (Zie de artt. 14 en 18 dier wet.) (Aans. 12 Juli 1917 no. 119, P. W. 11145.) Zie voor de gevallen (ad 5°.) waarin, behalve de deurwaarders ook andere ambtenaren bevoegd zijn akten op te maken, de artt. 1268, 1441 no. 7 en 1442 no. 3 B. W. Artikel 29. Voor de buiten het Rijk opgemaakte stukken zal, als zij zegeun^an buiten hier te lande ter zegeling worden aangeboden, ten minste opgemaakte . , ? i u_ i' iS5 stukken b(j aan¬ betaald worden een recht gelijk aan dat, hetwelk verschuldigd Meding. zon zijn geweest, indien zij binnen het Rijk waren opgemaakt, ook al zou het recht naar de oppervlakte van het papier minder bedragen. Onder de wet van 1843 waren buitenlandsche akten onderworpen aan een zegelrecht, afhankelijk van de grootte van Zegelwet 1917. 69 Art. 32. 4°. alle stukken, welke volgens hun aard aan dit zegelrecht zouden zijn onderworpen, doch worden opgemaakt tot regeling van belastingen of ter voldoening aan- of uitvoering van wetten en algemeene maatregelen van bestuur, houdende voorschriften van staatszorg en staatstoezicht en Van wetten, regelende onderwerpen van publiek recht; 5». de aan in het buitenland wonende belanghebbenden uit te reiken besluiten, houdende toekenning van ridderorden; 6°. de afschriften van- en uittreksels uit akten van den burgerlijken stand en van- en uit stukken aan die akten gehecht, welke ingevolge eenig wettelijk voorschrift of voor de regeling van belastingen moeten worden overgelegd, en die, welke niet bestemd zijn om aan bijzondere personen of andere dan door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen in hun belang te worden uitgereikt, mits van een en ander in de onder die afschriften of uittreksels voorkomende deugdelijkverklaring door den ambtenaar, die ze afgeeft, melding gemaakt zij; 7». akten van bekendheid, opgemaakt ter vervanging van de onder 6°. bedoelde afschriften en uittreksels; 8°. de door bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen af te geven uittreksels uit de kadastrale plans, leggers en aanwijzende tafels; 9°. de stukken, benoodigd tot het aangaan van huwelijken, die betreffende de voorziening in voogdij en toeziende voogdij, cnrateele en toeziende curateele, betreffende opheffing van cnrateele, meerderjarigverklaring en toekenning van bepaalde rechten van meerderjarigheid, erkenning en wettiging van natuurlijke kinderen en betreffende verbetering van akten van den burgerlijken stand, de stukken benoodigd om uit de gijzeling ontslagen te worden, verzoekschriften aan openbare autoriteiten, voor zoover volgens artikel 23 onder 3°. aan zegelrecht onderworpen en de minuten, afschriften en uittreksels van daarop te nemen beschikkingen, alles voor zoover de personen onvermogend zijn en dat onvermogen blijkt uit een verklaring, afgegeven, indien zij binnen het RJjk wonen, door het hoofd van het bestuur hunner woonplaats, en indien zij buiten het Rijk wonen, door de bevoegde openbare macht, en van het onvermogen op de stukken melding is gemaakt. De personen, wier onvermogen moet blijken, zijn: Zegelwet 1917. 71 Art. 32. van verkoop van verstane panden in banken van leening, gehouden wordende ingevolge verordeningen, welke door het openbaar gezag zijn vastgesteld; 17°. de akten van vergunning tot het plaatsen van brievenbussen ten dienste van de administratie der posterijen; 18°. de machtigingen tot het in ontvangst nemen van aangeteekende brieven of pakketten, gesteld op de kennisgevingen van de aanwezigheid van die brieven of pakketten, de machtigingen gesteld op de adreskaarten bij de pakketpost in gebruik en de machtigingen tot inning bij de Rijksbetaalmeesters van bedragen van niet meer dan honderd gulden, gesteld op de betalingsstukken; 19°. de verklaringen van gerechtigdheid en van dienstverrichting, afgegeven ten behoeve van schuldeischers van den Staat, van provinciën, gemeenten, waterschappen en andere door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen; 20°. de monsterrollen; 21°. de koopmansbrieven, de koopmansboeken en de balansen; 22°. de vrachtbrieven; 23°. de cognossementen; 24°. de bewijzen van ontvangst van goederen; 25°. de akten, waarvoor op grond van artikel 101 letter a der Registratiewet 1917, algeheele vrijstelling van registratierecht wordt genoten en de afschriften van- en uittreksels uit die akten; 26°. de opdrachten aan assurantiebezörgers en de aanvragen tot het sluiten en wijzigen van verzekeringen; 27°. de stukken opgemaakt voor de regeling der vergoeding van de schade aan verzekerde goederen, indien de door den verzekerde gevorderde vergoeding niet meer dan honderd gulden bedraagt; 28°. de stukken opgemaakt ingevolge de Telegraaf- en Telefoonwet 1904 {Staatsblad no. 7); 29°. de overschrijvingsbiljetten (giro); 30°. inteekenlijsten en inteekenbiljetten voor liefdadige doeleinden.1) 1) No. 30 is aan dit artikel toegevoegd bij de Wijzigingswet van 27 Juni 1919, St.bl.no. i3t Zegelwet 1917. 83 Art. 32. subsidie ten behoeve van werkloozenkassen. (Miss. 28 Sept. 1917 no. 77, P. W. 11143.) Art 32 no. 4 is echter niet toepasselijk op: 1. Notariëele akten van schuldbekentenis door toekomstige O.-I. ambtenaren voor hun vertrek te verlijden met het oog op hun passagegelden, enz. (Miss. 3 Nov. 1917 no. 43.) 2. Authentieke afschriften van akten van oprichting van naamloQze vennootschappen, over te leggen voor de Koninklijke bewilliging; authentieke afschriften van notariëele akten, waarbij het verhandelde in eene vergadering van aandeelhouders wordt geconstateerd voor de wijziging der statuten eener naamlooze vennootschap en het authentiek afschrift eener akte van huwelijksvoorwaarden, noodig ter inschrijving in de registers ter griffie der arrondissements-rechtbank. 3. Een exploit tot oproeping om gehoord te worden op een rekest tot benoeming van een bijzonderen vertegenwoordiger, overeenkomstig art. 344A of art. 344t B. W. 4. Aanvragen om levering van gas, drinkwater enz. Een gemeenteraadsverordening, welke de voorwaarden van levering van gas en drinkwater van gemeentewege vaststelt, kan niet worden aangemerkt als eene wet, regelende een onderwerp van publiek recht. De aanvragen vallen onder art. 23 no. 12 . (Miss. 28 Nov. 1917 no. 10.) Die om voorziening van drinkwater, kunnen niet aangemerkt worden als opgemaakt ter voldoening aan- of ter uitvoering van de Woningwet. 5. Stukken, betrekking hebbende op de belegging van de gelden der Rijksverzekeringsbank, omdat die belegging niet als voldoening of uitvoering van de Ongevallenwet kan worden aangemerkt. De door de bank op te maken hypotheekakten zijn daarom zegelplichtig, daarentegen zijn die, welke naar art. 52 der Ongevallenwet 1901 worden opgemaakt, vrij van zegel. (Miss. 23 Oct. 1917, no. 110.) 6. Aanstellingen van ambtenaren. 7. Zoogenaamde N.O T.-verklaringen. 8. De akte van scheiding, waarbij de kantonrechter ter voldoening aan art. 1120 B. W., zijn goedkeuring verleent. (Miss. 14 Nov. 1917 no. 121, P. W. 11204.) Zegelwet 1917. 88 Art. 32. van art. 32 no. 15 geldt alleen voor stukken, die volgens art. 23 aan zegelrecht onderworpen zouden zijn (miss. 20 Juni 1917 no. 135), om die reden is ook de verklaring van het dagelijksch bestuur eener gemeente, waaruit blijkt tot en met welken dag aan een ambtenaar in dienst dier gemeente het traktement wordt of is uitbetaald vrij van zegel, evenals het besluit van ontslag van een ambtenaar; terwijl gevorderde geboortebewijzen ongezegeld kunnen worden opgemaakt op grond van art. 32 no. 6 der wet, mits aan de daar gestelde voorwaarde is voldaan. (Zie ook de aanteekening bij art. 32 no. 6.) Ad 16 slot. Als voorbeeld kan genoemd worden een bewijs van inschrijving bij overlijden, geboorte enz., noodig om te worden overgelegd aan besturen van z.g. begrafenisfondsen, ten einde de uitkeering bij overlijden te verkrijgen. (Miss. 27 Aug. 1917, no. 146.) Ad 19. De vrijstelling, verleend bij art. 27 A, no. 36 der wet van 1843, wordt hier belangrijk uitgebreid. Was zij onder die wet beperkt tot schuldeischers van den Staat, thans geldt zij ook voor schuldeischers van provinciale-, gemeente-, waterschaps- en andere openbare besturen. Voorts is de vrijstelling niet meer beperkt tot schuldvorderingen van ƒ 25,— of lager, maar onbepaald verleend. De overlegging van deze verklaringen wordt dikwijls door administratieve voorschriften gevorderd. Als onderdeel der verklaring van gerechtigdheid kan beschouwd worden de verklaring van Burgemeester en Wethouders, dat zij zich tegenover de gemeente verantwoordelijk stellen voor de richtige uitbetaling aan de erfgenamen van een overleden crediteur. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P.W. 11143.) Ad 20. Daar de vrijstelling van art. 1637y B. W. hier niet van toepassing is, zijn deze stukken hier uitdrukkelijk vrijgesteld. (M. v. T.). Extracten uit monsterrollen zijn ook vrij, op grond van de bepaling in art. 11. (Miss. 4 Aug. 1917 no. 80; zie ook art. 20 der Schipperswet, Staatsblad 1920 no. 154.) Het ontslagbewijs aan opvarenden door den kapitein afgegeven, is niet aan zegelrecht onderworpen. (Miss. 4 Aug. 1917 no. 80.) Ad 21. Hier is alleen sprake van het z.g. formaatzegel. Kwitantiën in den vorm van brieven, en erkenning bij brief Zegelwet 1917. 89 Art. 32. van de huur of verhuur van roerend goed of hier te lande gelegen onroerend goed, afgegeven en onderteekend door kooplieden, zijn evenzeer belast als dergelijke stukken van andere personen. (M. v. T.). Een koopmansbrief is eene mededeeling, welke een koopman in zijn zaken tot een ander richt, en welke volgens art. 7 W. v. K. behoort te worden ingeschreven in een kopyboek. Wanneer deze koopmansbrief een aangegane verbintenis vermeldt of weergeeft, verliest de brief daardoor zijn karakter niet. Teekent echter een koopman een verklaring, welke een verbintenis constateert, dan is als regel een zegelplichtig stuk aanwezig. Het criterium ter beoordeeling van de vraag of een schriftelijk of gedrukte uiting van den koopman als brief moet worden aangemerkt, is dus of de vorm eener mededeeling is gekozen, dan wel die eener wilsuiting (erkenning of verbintenis). (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) Een brief, uitgaande van een persoon, die niet koopman is, is geen koopmansbrief. De vrijstelling is toepasselijk op: Orderbevestigingen bij koopmansbrief gedaan op een dergelijken brief, waarbij een gesloten koop of verkoop wordt bevestigd. (P. W. 11085.) De mededeeling, door een makelaar bij brief gedaan aan de personen, voor wie hij heeft gehandeld, meldende het tot stand komen en de voorwaarden der overeenkomst, doch niet op een z.g. makelaarsbriefje, strekkende tot bewijs. (Miss. 29 Aug. 1917 no. 90.) Een door een makelaar opgemaakt extract uit zijn dagboek (art. 67 W. v. K.) is vrij van zegel, op grond van art 11, jo. art. 32 no. 21. Geeft echter een makelaar niet door middel van zulk een extract, en evenmin door middel van een koopmansbrief, doch door een door hem onderteekend z.g. koopbriefje aan partijen kennis van de door hen gesloten overeenkomst, dan behoort zulk een koopbriefje te worden gesteld op formaatzegel van ƒ 0,50. (Miss. 22 Juni 1917, no. 203.) De vrijstelling is niet toepasselijk op het aandeelenregister, bedoeld in art. 42 W. v. K. (P. W. 11085) Ad 23. De vrijstelling van het cognossement kan geacht worden in zich te sluiten de vrijstelling van de op het stuk gestelde endossementen. (Miss. 27 Juli 1917 no. 123.) Zegelwet 1917. 90 Art. 32. Ad 24. Deze wetsbepaling is toepasselijk op deponeeringsbewijzen van aandeelen door aandeelhouders met het oog op het bijwonen van vergaderingen. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) Voorts op recu's voor uitgeleende archiefstukken, ook al wordt daarin verwezen naar het reglement, dat de voorwaarden regelt van uitleening. (Miss. 14 Nov. 1917, no. 117.) Ook op volgbriefjes in dezen vorm: „U gelieve af té leveren aan K.G.. te ontvangen van , gelegen .... enz.", of „Laat volgen van de fabriek .... aan .... te K.G.", of „Goed voor .... K.G., af te geven aan " enz.; de vrijstelling kan worden toegepast, ook al bestaat de mogelijkheid dat de volgbriefjes nog iets meer bewijzen dan de ontvangst van goederen. Verklaringen van het in ontvangst of bewaring nemen van spaarbusjes, spaarboekjes of effecten, doch niet op z.g. bewijzen van ontvangst, bij bewaarneming van inboedels afgegeven, waarin tevens bepalingen voorkomen omtrent het bewaarloon of verwezen wordt naar voorwaarden, daaromtrent op de keerzijde vermeld, van welke bewijzen in den regel een door den bewaargever en een door den bewaarnemer wordt onderteekend. (P. W. 11085.) Ontvangstbewijzen van gedeponeerde polissen (verklaring schuldeischer dat hij van zijn schuldenaar tot zekerheid van de voldoening der schuld, een polis in ontvangst heeft genomen); dit stuk kan niet gerangschikt worden onder de in art. 34 la of b bedoelde stukken, waarbij de ontvangst van gelden wordt erkend. (Miss. 15 Aug. 1917 no. 129.) Bewijs van overneming der onderpanden door de Nederlandsche Bank. (Miss. 4 Juni 1917 no. 19.) Hieronder vallen niet ontvangstbewijzen van buitenlandsch bankpapier of vreemde munt. (Zie art. 34 I voorl. lid.) Wel echter verklaringen van inbewaarneming van pakketten met effecten of andere zaken. Onder art 32 no. 24 zijn dus wel begrepen de ontvangstberichten van effecten, coupons of 'documenten, doch niet de onder art. 34 la, d of e vallende ontvangstberichten van wissels. Eene machtiging of aanwijzing aan een bepaald persoon om het in bewaring genomene terug te ontvangen tegen afgifte van het ontvangbewijs en onder décharge van den bewaarnemer is aan formaatzegel onderworpen. (Miss. 6 Aug. 1917 no. 134.) Zegelwet 1917. 91 Art. 32. Ad 25. Algeheele vrijstelling van registratierecht wordt genoten door de akten, waarop ingevolge art. 31 der Registratiewet 1917, het recht van overdracht niet wordt geheven. Art. 31 der Registratiewet 1917 bepaalt, dat het registratierecht van 2,5 ten honderd niet wordt geheven, als het bedrag van de verkoopwaarde en dat van den prijs niet de lasten bij overdracht van onroerende zaken, niet meer dan ƒ 400,— bedragen. Wanneer derhalve bij eene akte eenig onroerend goed wordt verkocht voor een som van ƒ 400,—, doch daarin komt de bepaling voor dat een gedeelte van het gekochte door den kooper eerst later kan worden aanvaard, zoodat de kooper voor een gedeelte gemis van genot heeft van de betaalde kooppenningen, dan is dit gemis van genot als last bij den koopprijs te voegen, zoodat in dit geval de vrijstelling niet toepasselijk is. Wanneer een akte constateert een verkoop van roerende en onroerende goederen en de prijs der onroerende goederen minder dan ƒ 400,— is, is deze vrij van registratierecht volgens artt. 31 en 101a der Registratiewet 1917. Door toepassing van art. 101 laatste lid der Registratiewet 1917 is echter nu ook vrij van recht de overdracht voor zoover zij overdracht van roerend goed bevat (zonder de verkoop van het onroerend goed aan ƒ 1,50 registratierecht onderworpen). De vrijstelling van registratierecht op deze akte is dus gegrond op art. 101 la. a en art. 101 laatste lid. Daar het bestuur in P. W. 11154 aanneemt dat art. 32 no. 25 alleen dan toepasselijk is indien de vrij stelling van registratierecht uitsluitend is gebaseerd op art. 101 la. a, is dus art. 32 no. 25 op bovengemelde akte niet toepasselijk, zoodat deze ingevolge art. 23 no. 7 gezegeld moet worden. Bij het opmaken eener koopakte moet vaststaan of deze aan zegelrecht onderworpen is. Daarom is de hier bedoelde Vrijstelling toepasselijk, indien de akte zelf, volgens art. 31, le lid, der Registratiewet 1917, .geen aanleiding geeft tot het heffen van registratierecht, op grond dat de verkoopwaarde en het bedrag van den prijs met de lasten niet meer dan ƒ 400,— bedragen. De toepassing van het 3e lid van voormeld art. 31 blijft buiten aanmerking voor de beantwoording van de vraag of zegelrecht verschuldigd is. (Miss. 15 Aug. 1917 no. 23.) Indien eene koopakte volgens no. 25 vrij van zegel is, mag die vrijstelling ook toegepast worden op de akte, waarbij die koopakte wordt gerectificeerd, daar het blijkbaar de Zegelwet 1917. 92 Art. 32. bedoeling van den wetgever is geweest,- wegens de in het le lid van art. 31 der Registratiewet 1917 bedoelde overdrachten, geen zegelrechten te heffen. Overigens zijn akten van rectificatie als zelfstandige akten aan formaatzegel onderworpen. Vergelijk het medegedeelde ad art. 23 no. 12. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) Het bovenstaande kan ook worden gevolgd na de wijziging welke art. 31 der Registratiewet 1917 bij de wet van 23 Maart 1918, Staatsblad no. 170, heeft ondergaan. De vrijstelling is toepasselijk, wanneer de bij de akte geconstateerde overdracht op zich zelf niet tot de heffing van registratierecht aanleiding zou geven, ook al bestaan er andere akten, waarbij aan denzelfden verkrijger binnen 2 jaren andere onroerende goederen zijn overgedragen. (Miss. 16 Mei 1918, no. 73.) Wanneer voor ƒ 300,— eenig vast goed wordt verkocht aan een Naaml. Vennootschap en binnen 2 jaren te voren bij de oprichting der vennootschap onroerende goederen werden ingebracht ter waarde van ƒ 10.000,—, dan blijft de koopakte vrij van zegel, op grond van art. 32 no. 25 der Zegelwet 1917, omdat het 3e lid van art. 31 der Registratiewet 1917 hier niet toepasselijk is, daar inbreng in een Naaml. Vennootschap naar art. 33 van laatstgemelde wet niet als overdracht wordt belast. (Vgl. ook P. W. no. 11336.) De vrijstelling kan worden toegepast op de akte van afkoop van een grondrente, als de afkoopprijs niet meer dan ƒ 400,— bedraagt. (Art. 101 la. a jo. art. 31 der Registratiewet 1917, P. W. 11085.) Komen in het oorspronkelijk stuk perceelen voor, waarop wel- en andere waarop de vrijstelling niet kan worden toegepast, dan is het uittreksel, al heeft het alleen op de eerstgemelde perceelen betrekking, niet vrij van zegel. Art. 32 no. 25 is toepasselijk op eene akte, welke vrij is op grond van art. 101 la. a der Registratiewet 1917 en vrij van dat recht blijft ingevolge het laatste lid van dat artikel. (Miss. 30 Maart 1918 no. 8, P. W. 11272.) Akten, waarbij onroerende goederen door den Staat worden verkregen of vervreemd, zijn van zegelrecht vrijgesteld, wanneer het bedrag der verkoopwaarde en dat van den prijs met de lasten niet meer dan ƒ 400,— bedragen. De vrijstelling van zegelrecht, verleend bij art. 32 no. 25 der Zegelwet, is toepasselijk, want wel is waar verwijst die bepaling naar art. 101 la. a der Registratiewet 1917, terwijl Zegelwet 1917. 93 Art. 32. voormelde akten, ongeacht het bedrag van de verkoopwaarde en dat van den prijs met de lasten, steeds vrij van registratierecht zijn krachtens la. c van gemeld art. 101, maar dit is geen bezwaar tegen de toepassing van art. 32 no. 25 der Zegelwet, waar immers de vrijstellingen van la. a en la. c van voormeld art. 101 hier samenvallen en dus beide gezegd kunnen worden toepasselijk te zijn. (Aans. 2 April 1918 no. 92.) Uittreksels uit notariëele akten van publieke verkoopingen van onroerend goed, perceelen beneden ƒ 400,— betreffende, zijn alleen vrij van zegel als de oorspronkelijke akte ook vrij van zegel is. (Miss. 19 Dec. 1917 no. 63, P. W. 11203.) Ad 26. Aanvragen tot het sluiten en wijzigen van verzekeringen zijn hier vrijgesteld, onverschillig of de candidaatverzekerde zich daarbij al- dan niet verbindt tot het nakomen van alle uit de eventueel te sluiten overeenkomst van verzekering voortvloeiende verplichtingen. (Miss. 7 Juni 1917 no.171.) De akte, waarbij iemand mededeelt dat hij eene verzekering wenscht te sluiten en zich verbindt zekere leefregelen in acht te zullen nemen, en verklaart er genoegen mede te nemen dat het recht op uitkeering vervalt, indien hij mocht overlijden tengevolge van het niet nakomen dezer bepaling, is onderworpen aan formaatzegel. (Art. 23 no. 12 en art. 28 laatste lid.) Art. 32 no. 26 is hier niet toepasselijk. (Miss. 8 Juni 1917 no. 82.) Als een aanvraag tot wijziging der verzekering is ook te beschouwen een stuk, waarbij wijziging wordt gebracht in de aanwijzing van den bevoordeelde, ook al is daarin opgenomen eene tot den verzekeraar gerichte verklaring van den pandnemer. Ad 27. Alle stukken, welke dienen tot voorbereiding der schaderegeling, zooals expertise rapporten, schaderekeningen en dergelijke, vallen onder dit nummer. Voor zoover ze geen wilsverklaring inhouden vallen ze evenmin onder art. 23 no. 12. Ad 28. Deze vrijstelling, alleen geldende voor aan formaatzegel onderworpen stukken, is in de wet opgenomen omdat de Telegraaf- en Telefoonwet 1904 niet kan worden gerangschikt onder de in art. 32 no. 4 genoemde wetten. (Zie ook de aanteekening bij art. 32 no. 4.) Onder de stukken, opgemaakt ingevolge de Telegraaf- en Telefoonwet 1904 zijn ook te rangschikken de stukken, opgemaakt met het oog op het gebruik van telegrafen en telefonen. Voor de telegrafie en telefonie in exploitatie bij het Rijk, schrijft art. 16 dier wet vaststelling van een algemeenen maat- Zegelwet 19P7. 94 Art. 32. regel van bestuur omtrent dat gebruik voor. De dienovereenkomstig opgemaakte stukken zijn dus ook ingevolge de aangehaalde wet opgemaakt. Bij exploitatie door anderen dan den Staat, krachtens concessie verleend overeenkomstig art. 2 dier wet, geldt hetzelfde. De exploitatie vindt zijn grond in de aangehaalde wet. Kwitantiën voor gelden, verschuldigd wegens gebruik van deze inrichtingen of wegens aanleg of onderhoudskosten, zijn ingevolge art. 34 der Zegelwet aan een vast recht van ƒ 0.10 onderworpen bij bedragen boven ƒ 10,—. Art 37 no. 10 kan daarop niet worden toegepast. (Miss. 22 Oct. 1917 no. 60.) Ad 29. Deze vrijstelling omvat niet de verklaring van ontvangst van door middel van giro overgemaakte sommen. Ad 30. Dit nummer is aan artikel 32 toegevoegd bij de 1 Augustus 1919 in werking getreden wijzigingswet van 27 Juni 1919, Staatsblad no. 432. In de oorspronkelijke Zegelwet 1917 kwam in artikel 37 sub 8°. een vrijstelling voor, voor inteekenlijsten voor liefdadige doeleinden. De plaatsing van deze vrijstelling in het hoofdstuk over kwitantiezegel heeft aanleiding tot moeilijkheden gegeven, omdat de eigenlijke inteekenlijst onderworpen zou zijn aan formaatzegel en de vrijstelling alleen zou gelden voor de op de lijst gestelde kwijtingen. Bij de thans verleende vrijstelling is bepaald dat de hiergenoemde inteekenlijsten en inteekenbiljetten van formaatzegel zijn vrijgesteld, terwijl het thans gewijzigd artikel 37, in verband met het eveneens gewijzigd artikel 34, I, onder no. 14 een vrijstelling bevat meer aansluitende aan laatstgemeld artikel. (M. v. T. wijzigingswet 27 Juni 1919, S. 432.) Ad art. 32a. Deze vrijstelling is toepasselijk op de pensioenakten en bewijzen van deelgenootschap in het pensioenfonds, afgegeven door Spoorwegmaatschappijen, daar deze stukken worden opgemaakt ter uitvoering der arbeidsovereenkomst. (P. W. 11085.) Onder de vrijstelling van art. 1637y B. W., vallen ook aanstellingen van agenten door verzekeringsmaatschappijen en verklaringen dier agenten, dat zij de benoeming onder bepaalde voorwaarden aannemen. (P. W. 11143.) Eveneens de stukken in zake toezegging van traktementen, toekenning van pensioenen en dergelijke van predikanten en andere dienaren der kerk. (Miss. 15 Maart 1918 no. 84). Uit de aanvullingen bij de wet van 13 Juli 1907, Staatsblad Zegelwet 1917. 101 Art. 34. zegelrecht te heffen, is hier dus niet aanwezig. Het aan den derde (schuldenaar) afgegeven bewijs van ontvang, (kwitantie of gekwiteerde wissel) betreft hier dus een andere onjvangst als die welke door de bankinstelling wordt erkend, terwijl bij afgifte van een gekwiteerden wissel aan den schuldenaar er geen sprake is van een bewijs van ontvangst van gelden, want het zegelrecht wordt voldaan van den wissel, niet van eene kwitantie. De vrijstelling van art. 37 no. 2 zou alleen toepasselijk zijn, indien door de bank aan den schuldenaar een bewijs wordt afgegeven, waaruit bleek, dat aan haar betaald was; in dat geval zou het aan den schuldeischer afgegeven bericht van overneming vrij van zegel zijn, mits daarin wordt verklaard dat door de bank aan den schuldenaar een gezegeld bewijs van ontvangst is uitgereikt. 3. Wanneer in een onderhandsche koopakte een kwijting voor den betaalden prijs voorkomt, is deswege niet een afzonderlijk recht van 10 cent schuldig. Er is geen reden dit recht wel te heffen als de koopakte, ingevolge art. 32 no. 25 der wet, op ongezegeld papier kan worden gesteld, daar deze kwijting met de overeenkomst van koop en verkoop één geheel uitmaakt. De bepaling van art. 34 la of b kan in zulk een geval buiten toepassing blijven. (Miss. 4 Juli 1917 no. 203.) 4. Eene kwitantie waarop is gesteld de bijvoeging „met 14 dagen zicht" blijft onderworpen aan het vaste recht van 10 cent. (Miss. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) 5. Een bewijs van ontvangst van een postcheque valt onder art. 34, la of 6; een bewijs van overneming van een kwitantie van storting valt onder art. 34 la. 6. Blijkt dat de gestorte gelden door dengeen, die ze ontvangt, schuldig worden, zonder dat boeking op een rekening-courant plaats heeft, dan is het stuk als schuldbekentenis onderworpen aan ƒ 0,30 zegelrecht. (P. W. 11143.) 7. In magazijnen afgegeven bons voor gekochte goederen zijn niet zegelplichtig. Wordt echter op de een of andere wijze van de betaling op het stuk melding gemaakt (cassabons) en wordt het daarna aan den kooper uitgereikt, dan is het, afgegeven voor een bedrag boven ƒ 10,—, aan zegelrecht onderworpen. (Miss. 29 Aug. 1917 no. 90, 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. no. 11143.) Zegelwet 1917. 102 Art. 34. 8. Erkenning van ontvangst in den vorm van op een vel papier vastgehechte en afgestempelde strookjes (z.g. kwitantiezegels) zijn, voor zoover art. 37 no. 1 der wet niet toepasselijk is aan een recht van 10 cent onderworpen. (Miss. 3 Nov. 1917 no. 42.) Het vel papier kan echter gezegeld worden met 10 cent. (Vgl. art. 36 no. 3 der wet.) 9. Kwitantiën voor de kosten van door landmeters en boekhouders van het kadaster voor particulieren verrichte werkzaamheden zijn zegelplichtig. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, ad art. 34 116.) 10. Een bericht van ontvang van gelden, die door middel van giro zijn voldaan is zegelplichtig. Wordt het overgemaakt bedrag op een rekening-courant gebracht, dan valt het bericht onder de bepaling van art. 34 ld der wet. Zie echter ook de aanteekening bij art. 37, 6°. 11. Kwitantiën boven ƒ 10,— gesteld op vrachtbrieven zijn zegelplichtig. 12. Kwitantiën waarbij iemand erkent gelden te hebben ontvangen voor een ander, om die aan dien derde over te maken, vallen onder art. 34 Ia der wet. 13. Kwitantiën voor gelden wegens het gebruik van telègraaf en telefoon of wegens aanleg- of onderhoudskosten daarvan zijn aan ƒ 0,10 recht onderworpen. De vrijstelling van art. 32 no. 28 geldt alleen het formaatzegel. 14. Remboursadressen zijn geen kwitantiën of bewijzen van overneming van gelden, maar een aanwijzing voor den vervoerder, dat hij het bijbehoorend pak niet mag afgeven dan tegen betaling der aangewezen som. Ze vallen evenmin onder art. 23 der wet en zijn onbelast. Het stuk verandert door de overreiking niet van aard, vermeldt niet de ontvangst of overneming van gelden en valt derhalve niet onder de bij art. 34 Ia of b der gewijzigde Zegelwet belaste stukken. (P. W. 11143.) 15. In het buitenland opgemaakte kwitantiën vallen, behoudens het bepaalde in art. 22 der wet, niet onder het bereik van art. 34. Echter zal de brief, waarbij zulk een kwitantie door een hier te lande gevestigd kantoor wordt toegezonden, gezegeld moeten zijn, wanneer die brief melding maakt van de ontvangst van het geld. (Miss. 22 Sept. 1917 no. 133, P. W. 11143.) Zegelwet 1917. 103 Art. 34. 16. De verklaring van een schuldeischer, dat hij van zijn schuldenaar tot zekerheid van de voldoening der schuld, een polis in ontvangst heeft genomen, valt niet onder art. 34 I der wet. (Miss. 15 Aug. 1917 no. 129, P. W. 11143.) 17. Onder art. 34 Ia valt de ontvangsterkenning van gelden door een notaris voor te zijnen kantore betaalde huren of renten, die hij voor anderen in ontvangst neemt. 18. Spoorkaartjes vielen vroeger niet onder art. 34 Ia der oorspronkelijke wet, omdat vóór de afgifte niet de verhouding van schuldeischer en schuldenaar bestaat, thans vallen ze onder het bereik van art. 34 Ia, zooals dat luidt na de wijzigingswet en zijn ze, als daaruit blijkt van een bedrag van meer dan ƒ 10,—, met een zegelrecht van 10 cent belast. Spoor- en tramabonnementen vallen thans onder art. 34 If. Ad art. 34 Ic bevat een nieuwe bepaling en is aan de wet toegevoegd bij de 1 Augustus 1919 in werking getreden wijzigingswet van 27 Juni 1919, Staatsblad no. 432. In den handel bestaat het gebruik om de kwitantiën, welke de schuldeischer aan een bank ter incasso geeft, te voorzien van eene verklaring of blanco handteekening, wanneer de bank het stuk voor de invordering in handen stelt van een correspondent. Het doel van dezen maatregel is om den schuldenaar zooveel mogelijk zekerheid te verschaffen, dat aan den juisten persoon betaald wordt. Vóór 1 Augustus 1919 werd het stuk daardoor aan formaatzegel onderworpen, omdat men de verklaring beschouwde als een cessie of als een volmacht ter inning; de voldoening van dit recht leverde moeilijkheden op, wat tengevolge heeft gehad, dat men in de praktijk de verklaring of handteekening achterwege liet, hetgeen in het belang van het geldverkeer niet wenschelijk werd geacht. (M. v. T.) Het thans voor de verklaring of de handteekening bepaalde recht van tien cent kan nu worden voldaan door gebruik van een plakzegel. Hier is dus met een recht van 10 cent belast het z.g. endossement of de aanteekening op de kwitantie, bij het gebruik van kwitantiën als handels- of zichtpapier. Hierbij moet in het oog worden gehouden, dat niet als bij het eigenlijk handelspapier alleen hij, die daarop het eerst zijne handteekening Zegelwet 1917. 104 Art. 34. zet, verplicht is het stuk te zegelen, doch dat iedere onderteekende verklaring of blanco handteekening op een kwitantie voorkomende, zegelplichtig is.. Een onderteekende betaalbaarstelling, gesteld op eene kwitantie door den als schuldenaar daarin aangewezen persoon, is op grond van art. 52, le lid der wet geen afzonderlijk zegelrecht schuldig. (P. W. 11351.) Ad art. 34d en e. Hier zijn opgenoemd de in het oorspronkelijk art. 34, onder Ib genoemde depositobewijzen en saldobiljetten, thans echter gesplitst. Letter d bevat de stukken, vermeldende de boeking van gelden op een rekening-courant (depositorekening daaronder begrepen) in het credit van den rekeninghouder, waarbij valt op te merken dat ook hier rekening gehouden moet worden met de slotbepalingen in het artikel, omtrent het begrip „gelden", de al of niet onderteekening, enz. Letter e noemt de stukken, houdende opgave van het saldo eener afgesloten rekening-courant of de verklaring, dat het opgegeven saldo eener rekening-courant juist is bevonden. Een afschrift der rekening-courant wordt met de opgave van het saldo gelijk gesteld. Ieder al- of niet onderteekend, zelfs in brief- of berichtvorm gesteld stuk van bovenbedoelden aard is aan zegelrecht onderworpen. (Zie art. 34 I slot.) Ad art. 34 ld. Onder de hiergenoemde depositobewijzen moeten worden verstaan alle bewijzen van in rekening-courant gestorte gelden. (Circ. no. 1506.) Voor de toepassing is noodig, dat uit het stuk blijkt van eene boeking aan de credit^aji^e eener rekening-courant of depositorekening. De aanwijzing „credit" op eene nota moet aangemerkt worden als eene aanduiding, dat de som op een rekening-courant is gebracht. (Miss. 12 Jan. 1918 no. 75.) Een enkele nota van incasso of verkoop zonder vermelding van boeking in rekening-courant kan niet onder letter d gerangschikt worden, maar valt, indien daaruit blijkt van overgenomen gelden, onder art. 34 Ia, tenzij tevens blijkt dat de overneming heeft plaats gehad tegen gelijktijdige betaling van de aangeduide som. (Zie art. 37 no. 3.) Een verzoek om crediteering aan een bank en daaronder vermelde bevestiging van dat verzoek door de bank, geven geen aanleiding tot heffing van het hierbedoelde recht. Zegelwet 1917 106 Art. 34. Bij eene rekening-courant zijn twee partijen. Als rekeningcouranthouder is te beschouwen de persoon te wiens behoeve de creditopgave luidt. Beide partijen kunnen dus op hunne beurt als rekeninghouder worden aangemerkt. Strekt de opgaaf tusschen personen eener zelfde administratie, dan is de vrijstelling van art. 37 no. 5 toepasselijk, terwijl voorts nog vrijstellingen zijn verleend voor stukken afgegeven tot herstel van onjuiste boekingen. Zie art. 37 no. 7 der wet en voor creditopgaven, die plaats hebben tengevolge van een op verzoek van een rekening-couranthouder gedane overboeking van de eene rekening op de andere. (Zie art. 37 no. 6.) Art. 34 16 (oud) der Zegelwet 1917 belastte de deposito* bewijzen. Om duidelijker uit te drukken welke stukken als zoodanig worden beschouwd naar de bepalingen der Zegelwet, zijn thans belast alle stukken, vermeldende de boeking van gelden op een rekening-courant — depositorekening daaronder begrepen — in het credit van den rekeninghouder. Een brief, waarbij men bericht, dat men de rekening van den geadresseerde heeft gecrediteerd, b.v. voor de opbrengst van verkochte goederen, moet worden gezegeld met ƒ 0,10. Het is onverschillig of de storting plaats heeft door middel van muntspeciën, van wissels, cheques enz., eveneens of de rekening-couranthouder zelf of een derde de storting doet. (P. W. 11143.) Het voorlaatste lid van art. 34 bepaalt dit thans uitdrukkelijk. Nota's van geïncasseerde coupons, door bankiers aan hunne cliënten afgegeven, zijn tenzij dadelijke verrekening plaats heeft (zie art. 37 no. 3) zegelplichtig, volgens art. 34 la der wet; wordt in de nota tevens melding gemaakt dat het bedrag in het credit eener rekening-courant is geboekt, dan valt de nota onder het bereik van art. 34 ld der wet en is eveneens een zegelrecht van ƒ 0.10 verschuldigd. Belast is ieder bewijs van storting, onverschillig of de rekening een credit- of een debetsaldo aanwijst. (M. v. A.le Kamer.) Het bewijs van storting, af te geven aan één persoon voor storting ten gunste van verschillende rekening-couranthouders is slechts aan één zegelrecht onderworpen. Art. 35 geldt alleen voor de onder art. 34 16 bedoelde stukken. Een bericht in briefvorm, houdende mededeeling van ƒ . .. . ter incasseering ontvangen remises, weder-overmaking van ƒ .... en op rekening crediteeren van de bank voor het restant, is als depositobewijs aan zegelrecht onderworpen. Zegel wet 1917. 106 Art. 34. Een depositobewijs op de keerzijde waarvan een bewijs van terugontvangst is gesteld. Hier zijn zoowel het depositobewijs als het bewijs van terugontvangst zegelplichtig. (M. v. T. op art. 37 van het ontwerp der Zegelwet 1917.) Het bericht van crediteering wegens overgeboekte vreemde munt met gelijktijdige remise van het deswege verschuldigd bedrag, is niet belast; zie de vrijstelling bij art. 37 no. 3 der wet, echter zal van een en ander uit de stukken moeten blijken. Ad art. 34 Ie. De Zegelwet 1917 belastte in art. 34 Ib de Saldobiljetten met een zegelrecht van 5 cent. Het artikel, zooals dit thans bij de wijzigingswet van 1919 is vastgesteld, belast met 10 cent de stukken, houdende opgaaf van het saldo eener afgesloten rekening-courant of de verklaring, dat het opgegeven saldo eener rekening-courant juist is bevonden. Een afschrift der rekening-courant wordt met de opgave van het saldo gelijkgesteld. Ieder al of niet onderteekend zelfs in briefvorm gesteld stuk van bovenbedoelden aard is dus aan zegelrecht onderworpen. Zoowel de opgaaf van den stand eener afgesloten rekening als de verklaring of het bericht dat men daarmede accoord gaat, zijn aan zegelrecht onderworpen. Het ligt echter niet in de bedoeling der Zegelwet om als saldobiljet te belasten ieder geteekend stuk, waarin terloops melding wordt gemaakt van den stand eener niet afgesloten rekening, doch wel ieder biljet, aanwijzende den stand eener rekening-courant na afsluiting op een bepaald tijdstip. (Miss. 8 Nov. 1917 no. 111, P. W. 11143.) Niet zegelplichtig zijn credit-opgaven, die plaats hebben tengevolge van eene op verzoek van een rekening-couranthouder gedane overboeking van een bedrag van zijne rekening op de rekening van een ander rekening-couranthouder bij eenzelfde of een andere instelling, gelijk die overboekingen in het giro-verkeer plaats vinden. Deze credit-opgaven zijn niet aan het vast zegelrecht van ƒ0,10 onderworpen. De overschrijvingsbiljetten zelf zijn van het formaatzegel vrijgesteld bij art. 32 no. 29 der wet. Berichten van ontvangst van bedragen, die door middel van giro zijn voldaan, vallen onder de zegelplichtige stukken, bedoeld in art. 34 Ia of b der wet of onder art. 34 ld als het overgemaakte bedrag op een rekening-courant wordt gebracht in het credit van den geadresseerde. (Aans. 11 Jan. 1918 no. 75.) Een „ontvangstbericht" van het afschrift eener rekening- Zegelwet 1917. 107 Art. 34. courant tot en met een bepaalden dag sluitende met een saldo van ƒ . . . . kan niet gerangschikt worden onder de in art. 34 le belaste stukken, omdat daarbij omtrent de juistheid van het opgegeven saldo der rekening-courant geen verklaring wordt afgelegd. Indien een bankier een afschrift eener rekening-courant afzendt aan zijn cliënt met een begeleidend schrijven, waarin eveneens het saldo der rekening is opgenomen, dan zijn beide stukken aan zegelrecht van ƒ 0,10 onderworpen. (Miss. 27 Juli 1917 no. 123.) (Vgl. art. 34 le.) Wanneer echter laatstgemelde opgaaf zoodanig is ingericht, dat zij tevens bevat een afschrift der rekening, dan is er slechts één stuk en derhalve ook slechts éénmaal zegelrecht schuldig. Een toevoeging aan de algemeene rekening of beleeningsvoorwaarden doet het stuk niet van aard veranderen. (Miss. 27 Juli 1917 no. 123.) Een brief, waarin' een bankier aan zijn cliënt mededeelt dat hij nog in portefeuille heeft een bedrag van ƒ . . .. aan onverantwoorde ter inning gezonden incasso-wissels en kwitantiën, met verzoek de juistheid daarvan op een . aangehecht biljet te erkennen en terug te zenden, valt niet onder een der bepalingen van art. 34. De verklaring van den cliënt dat hij de opgaaf heeft nagezien en accoord bevonden valt onder art. 23 no. 12 der wet, omdat zij wordt opgemaakt met de bedoeling om tot bewijs te strekken en de erkenning bevat dat de kassier slechts tot het daarin vermeld bedrag wissels en kwitantiën onder zich heeft en dus eventueel niet een hooger bedrag heeft te verantwoorden. Ware laatstbedoeld stuk in briefvorm opgemaakt, dan zou deswege geen zegelrecht schuldig zijn. Ad art. 34 If. Blijkens de M. v. T. werd de zegelplkh-' tigheid van diploma's van lidmaatschap van- en toegangsbewijzen voor leden tot sociëteiten en vereenigingen in de Zegelwet 1917 opgenomen om diploma's en toegangsbewijzen, die slechts afgegeven plegen te worden tegen betaling der contributie met het voor kwitantiën vastgestelde recht te belasten, ook al houden deze stukken geen kwitantie in. Tot 1 Augustus 1919 waren de niet onder het oorspronkelijk artikel 34 ld vallende toegangsbewijzen niet zegelplichtig. De wijzigingswet van 27 Juni 1919, Staatsblad no. 432, heeft hierin verandering gebracht. De redactie van art. 34 1/is thans aanmerkelijk ruimer dan die van het vroegere artikel 34 ld. Zegelwet 1917. 108 Art. 34. Door de vrijstelling, opgenomen in art. 37 no. 1 der wet is geen recht verschuldigd ingeval de stukken worden afgegeven voor bedragen van ƒ 10,— of minder, mits zulks uit de stukken blijkt. Het zegelrecht is hier ook al weder verschuldigd als de stukken niet zijn onderteekend. (Vgl. art. 34 slot.) Een bewijs van lidmaatschap, waaruit niet blijkt van het bedrag van de contributie, is aan zegelrecht onderworpen. Houdt het bewijs in, dat de contributie minder dan ƒ 10,— bedraagt, dan is dit ingevolge art. 37 no. 1 van zegelrecbt vrijgesteld. (P. W. 11143.) Bevat het bewijs meer, b.v. het recht op een aandeel in het in aandeelen verdeeld kapitaal eener coöperatieve vereeniging, dan zou de vrijstelling van art. 68 lid 6 daarop kunnen worden toegepast, voor zoover het stuk betrekking heeft op een aandeel waarvoor evenredig registratierecht verschuldigd is. (Miss. 22 Dec. 1917 no. 107.) Titelbladen van bondscóntributieboekjes, vermeldende de betaling der contributie, zijn, behoudens de vrijstelling van art. 37 no. 1 aan een zegelrecht van ƒ 0,10 onderworpen. Bewijzen van lidmaatschap van weduwenbeurzen der Ned. Herv. Kerk vallen onder art. 44 der wet. (Miss. 7 Dec. 1917 no. 120.) Bewijzen van lidmaatschap van een onderling pensioenen ziekenfonds vallen onder art. 44 der wet en zijn volgens la. a van dat artikel met zegelrecht belast, eventueel kan daarop de vrijstelling van art. 46a worden toegepast. Abonnementskaarten enz. vielen vóór 1 Augustus 1919 niet onder een der bepalingen der Zegelwet. Art. 34 Ia der oorspronkelijke Zegelwet 1917 was daarop evenmin van toepassing als art. 34 ld dier wet, omdat vóór de afgifte van het stuk niet de verhouding van schuldeischer en schuldenaar bestond of geen toegangsbewijs bedoeld was als in oud artikel 34 ld omschreven. De wijzigingswet heeft daarin verandering gebracht. Art. 34 If belast ze nu, evenals alle andere toegangsbewijzen, behoudens de vrijstelling van art. 37 no. 1. Zie voor spoorkaartjes de aanteekening onder art. 34 Ia. Ook toegangsbewijzen voor comedievoorsteUingen, concerten, bioscoopvertooningen enz. vallen onder dit wetsnommer. Voor zulke voorstellingen worden meermalen boekjes afgegeven, inhoudende eenige toegangsbewijzen te zamen, of geperforeerde kaarten, toegangsbewijzen bevattende voor een Zegelwet 1917. 109 Art. 34. reeks van voorstellingen. Zulke boekjes of kaarten vormen een reeks van entréekaarten. Voor de toepassing van art. 37 no. 1 der wet moet in zulk een geval iedere toegangskaart op zich zelf worden beschouwd. Onder het verschuldigd bedrag in artikel 34 1/ bedoeld is begrepen, al wat bij den aankoop van het bewijs moet worden betaald, dus ook het bedrag dat als stedelijke belasting eventueel boven den eigenlijken toegangsprijs moet worden voldaan. Voor de toepassing van art. 37 Ie moet rekening gehouden worden met het geheele verschuldigde bedrag. Ad art. 34 Ha en b zijn opgenoemd de aan een vast recht van ƒ 0,30 onderworpen akten van schuldbekentenis, niet tot de effecten behoorende, en de akten van borgtocht voor geldsommen, benevens de akten van prolongatie en van beleening van effecten en koopmansgoederen, die onder de werking der wet van 1843 alle aan formaatzegel waren onderworpen. Hoewel deze stukken niet behooren tot die aan het hoofd der rubriek opgenoemd, zijn ze vermoedelijk hieronder gebracht, omdat de in dit hoofdstuk opgesomde stukken aan een vast zegelrecht zijn onderworpen en men ze om die reden daaronder heeft willen plaatsen. Voor stukken aan vast zegelrecht onderworpen is aanhechting van blanco papier toegelaten. Ad art. 34 Ha. Een akte van schuldbekentenis met inpandgeving van een polis van levensverzekering is onderworpen aan het hier bepaalde recht (aans. 7 Febr. 1918 no. 81); de akte, alleen constateerende de inpandgeving van een polis is' echter aan formaatzegel onderworpen, omdat art. 34, II b, bepaalde akten van pandovereenkomst opnoemt, waaronder niet die van inpandgeving van een polis. Een akte van erkenning van crecfotveretrekking in loopende rekening door een lid eener boerenleenbank, mede-onderteekend door twee borgen, is niet aan te merken als een akte van schuldbekentenis, omdat de schuld nog moet ontstaan. De in de akte voorkomende borgtocht is slechts met ƒ 0,30 belast, het hoogere recht van ƒ 0,50 moet dus gevorderd worden. (Miss. 27 Aug. 1917 no. 147.) Als. schuldbekentenis is aan te merken het recu wegens voorschot door een averij-commissaris aan een schipper verstrekt, tenzij blijkt van een boeking van het voorgeschoten ' bedrag op een rekening-courant en de verklaring geen verdere bedingen omtrent dit voorschot inhoudt welke daaraan het Zegelwet 1917. 110 Art. 34. karakter van schuldbekentenis zouden ontnemen. (Miss. 14 Nov. 1917 no. 123.) Eveneens kunnen als schuldbekentenis worden aangemerkt de bijschrijvingen op ledenkapitaalboekjes van een door een coöperatieve vereeniging gevormd reservefonds. Wegens afschrijving op deze boekjes is geen recht schuldig. (Miss. 28 Mei 1918 no. 78, P. W. 11281. Zie ook de aanteekening bij art. 68.) Ook als schuldbekentenis is aan te merken het stuk, waaruit blijkt, dat gestorte gelden, door dengene, die ze ontvangt, schuldig worden, zonder dat boeking op een rekening-courant plaats heeft. (P. W. 11143.) Het recht in artikel 34 Ha bedoeld is beperkt tot de eigenlijke akten van schuldbekentenis. Een akte, constateerende een overeenkomst van wijziging van een schuldbekentenis, valt in het algemeen onder art. 23 no. 12 en niet onder art. 34 Ha der wet, tenzij de akte tot titel van de schuld kan strekken. Zoo zal een akte van verlenging van den termijn van opeischbaarheid der schuld en van wijziging der rentebetaling aan formaatzegel zijn onderworpen; het bewijs van het bestaan der schuld toch blijft liggen in de oorspronkelijke akte van schuldbekentenis. Onder borgtocht moet verstaan worden de overeenkomst, omschreven in art. 1857 en v. B. W. Maakt een bankier van een z.g. „bankgarantie" een akte op, dan is deze aan formaatzegel van ten minste ƒ 0,50 onderworpen; wordt van de „ga'rantie" een bewijs opgemaakt in den vorm van een koopmansbrief, dan geldt de vrijstelling van art. 23 no. 21. Een garantie voor ontbrekend endossement, deel uitmakend van een endossement op handelspapier, geeft geen aanleiding tot heffing van een afzonderlijk zegelrecht. j(Vgl. art. 52, le lid). (Miss. 27 Juli 1917 no. 123.) In art. 34 Ila wordt de heffing van het recht beperkt tot de akten van borgtocht voor geldsommen en zou bij een akte van borgtocht de bepaling, dat zij strekt tot zekerheid van alles wat — uit welken hoofde ook — schuldig mocht zijn of worden, aanleiding geven om aan een borgtocht in ruimeren zin te denken; wanneer echter de borgtocht tegenover een bank is gesteld, mag worden aangenomen, dat zij tot zekerheid voor de voldoening van geldsommen wordt gegeven. In dit geval kan ƒ 0,30 zegelrecht op de akte worden geheven. (P. W. no. 11352.) Zegelwet 1917. 111 Artt. 34—36. Ad art. 34 Hb. Onder deze bepaling vallen de z.g. akten van daggeldleening of leening on call, d. z. die, waarbij iemand verklaart geld te hebben geleend tegen onderpand van effecten of koopmansgoederen, met belofte tot terugbetaling op eerste aanvraag. (P. W. 11085.) Akten van beleening in briefvorm zijn aan het hier bepaalde zegelrecht onderworpen, indien zij door kooplieden worden onderteekend en dus als koopmansbrieven kunnen worden beschouwd. De in art. 32 no. 21 voor koopmansbrieven gegeven vrijstelling geldt alleen voor het formaatzegel. (Miss. 6 Aug. 1917 no. 134, P. W. 11143.) Akten van beleening in briefvorm door particulieren afgegeven, kunnen niet gerangschikt worden onder de in art. 34 116 der wet aan zegelrecht onderworpen akten van prolongatie of beleening en zijn niet met zegelrecht belast. Art. .34, 116 is toepasselijk op een akte, waarbij iemand verklaart tot zekerheid van de nakoming van alle verplichtingen, welke hij aan een instelling heeft of later mocht hebben, in pand te geven de in het stuk omschreven effecten, welke de bank verklaart in pand te hebben genomen. (P. W. 11406.) Artikel 36. Voor de in artikel 34 onder Ib bedoelde stukken is eenrecht van tien cent verschuldigd voor eiken schuldeiseher. Schuldeischers, die een gezamenlijk belang hebben, worden voor één persoon gerekend. De aanhef van dit artikel vormt een uitzondering op het eerste lid van art. 10 der wet. Deze bepaling is opgenomen om tegen te gaan, dat onderscheidene kwitantiën op één stuk of staat worden opgemaakt. Zie voor het gebruik van plakzegel op kwitantiën, afgegeven door schuldeischers, die een gezamenlijk belang hebben, art. 12 van het Koninklijk besluit van 4 April 1917, Staatsblad no. 273, opgenomen onder de aanteekeningen bij artikel 5. Artikel 36. Geen afzonderlijk zegelrecht is verschuldigd: 1°. voor voldaanteekeningen op postwissels, postbewijzen, net«ffaén«ig»i. kassierspapier, chèqnes, assignatiën en ander handelspapier; 2°. voor kwitantiën wegens inlage of premie en andere Zegelwet 1917. 112 Artt. 36 en 37. kosten op de polissen van assurantie ol bewijzen van verzekering; 3°. voor kwitantiën wegens ontvangen sommen, welke voorkomen op hetzelfde papier, waarop reeds een gezegelde kwitantie voor een in mindering van dezelfde schuldvordering ontvangen som voorkomt, mits uit den inhoud der latere kwitantie duidelijk blijkt, dat de betaling betrekking heeft op dezelfde vordering; elke termijn van huren en renten wordt als een afzonderlijke vordering aangemerkt; 4°. voor kwitantiën van betaalde rechten op de jachtakten gesteld; 5°. voor aanteekeningen van verlenging der prolongatie of beleening op behoorlijk gezegelde akten van prolongatie en van beleening. Deze uitzonderingen op den regel, gesteld bij art. 10 der wet, strekken om te voorkomen, dat de belasting door het vorderen van verachillende zegelrechten wegens stukken, die tot ééne zaak betrekking hebben, te hoog worden opgedreven. Niet overgenomen is de onder de wet van 1843 in art. 7 voorkomende bepaling, dat de kwitantiën geschreven mogen worden op de processen-verbaal en akten van koop en verkoop en op de akten van schuldbekentenis. Artikel 37. vruiMiingen. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd voor: < 1°. de in artikel 34 vermelde stukken, als zij betrekking hebben op sommen tien gulden of minder bedragende, mits hiervan uit de stukken blijke en de sommen niet strekken in mindering of tot afdoening van grootere bedragen; 2°. de stukken, vermeldende de ontvangst van gelden, waarbij eene gezegelde kwitantie wordt toegezonden of waarin wordt verklaard, dat aan een derde een gezegeld bewijs van ontvangst of crediteering is uitgereikt of toegezonden; 3°. de stukken, vermeldende de overneming van vreemde muntspeciën, bankpapier, chèques en ander handelspapier tegen gelijktijdige betaling of overmaking van de daarvoor overeengekomen geldsom, mits daarvan uit de stukken blijke; 4°. de stukken, vermeldende de ontvangst of overneming van chèques of ander handelspapier, indien de toezending niet Zegelwet 1917. 113 Art. 37. de strekking heeft om een geldschuld te doen ontstaan of te delgen; 5°. de in artikel 34 vermelde stukken, welke worden opgemaakt om te dienen tusschen personen, die deel uitmaken van een zelfde administratie en welke op die administratie betrekking hebben; 6°. de stukken, vermeldende de boeking op een rekeningcourant in het credit van den rekeninghouder van bedragen, welke worden afgeschreven van eene andere rekening; 7°. de stukken, genoemd in artikel 34 I onder d, afgegeven tengevolge van herstelde onjuiste boekingen, mits hiervan uit de stukken blijke; 8°. de stukken, vermeldende den inleg in spaarbanken en de betalingen door spaarbanken aan inleggers gedaan, en de stukken betreffende beleeningen in banken van leening, welke gehouden worden overeenkomstig verordeningen door het openbaar gezag vastgesteld. Onder spaarbanken worden verstaan inrichtingen, welke zieh uitsluitend het in bewaring nemen en rentegevend beleggen der haar door de inleggers toevertrouwde gelden ten doel stellen; 9°. de bewijzen van ontvangst van gelden, welke door den Staat, door provinciën, gemeenten, waterschappen of andere door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen verschuldigd zijn; 10°. kwitantiën voor alle belastingen en daarmede gelijk te stellen inkomsten van den Staat, van provinciën, gemeenten en waterschappen en voor boeten, ingevolge belastingwetten verbeurd; 11°. bewijzen van consignatie; 12°. bewijzen van door armbesturen of gemeentebesturen aan behoeftigen verstrekten onderstand; 13°. kwitantiën wegens onderstand of schadeloosstelling aan onvermogenden, door besturen of commissiën verleend ingeval van brand, overstrooming of andere onheilen; 14°. de stukken, vermeldende de ontvangst of overneming van vrijwillige bijdragen voor liefdadige doeleinden aan instellingen of commissiën toegezegd; 16°. de door ambtenaren der posterijen af te geven bewijzen van ontvangst van per postwissel over te maken gelden Zegelwet. 8 Zegelwet 1917. 114 Art. 37. en de bewijzen van ontvangst van gelden dodr de administratie der posterijen geïnd op kwitantiën, assignatiën, wissels en ander handelspapier; 16°. de stukken, als bedoeld in artikel 32, onder 4°.; 17°. de stukken, vermeldende verandering, vermeerdering ol teruggaaï van onderpand eener prolongatie ol beleening. De meeste dezer vrijstellingen zijn overgenomen uit de wet van 1843 of andere wetten en Koninklijke besluiten. Bij de wijzigingswet van 27 Juni 1919 is artikel 37 aanmerkelijk uitgebreid, in verband met de wijziging welke art. 34 I daarbij heeft ondergaan. Ad 1°. Deze vrijstelling is toepasselijk als de termijn van de huur of de rente niet meer dan ƒ 10,— bedraagt (vgl. art. 36 no. 3 slot). (P. W. 11085.) Wanneer een schrijfmachine verhuurd wordt voor ƒ 10,— tier maand en de machine wordt na zekeren tijd eigendom van den huurder, doch deze kan de machine inmiddels teruggeven en op die wijze de overeenkomst opzeggen, dan is de maandelijksche betaling der ƒ 10,— niet aan te merken als eene afbetaling in mindering van een grooter bedrag in den zin van art. 37 no. 1 der wet. Voor de toepassing van art. 37,1°. bij toegangsbewijzen moet «ketting gehouden worden met het geheele verschuldigde bedrag, dus entreeprijs, vermeerderd met eventueele verhooging van stedelijke belasting, dus met al wat bij aankoop van het bewijs moet worden betaald. Zie voorts ook dfe aanteekeningen bij art. 34 I/. Wordt één kwitantie afgegeven, b.v. ad ƒ 11,— wegens ƒ 8,— schoolgeld en ƒ 3.— schoolbehoeften, dan is geen zegelrecht schuldig, omdat voor het schoolgeld vrijstelling van zegelrecht is verleend bij Kon. besluit van 13 Augustus 1917, Staatsblad no. 564 en de schuld voor schoolbehoeften minder dan ƒ 10,— bedraagt, doch uit de specificatie zal dit op de kwitantie moeten blijken. De vrijstelling kan worden toegepast op bewijzen van lidmaatschap, doch uit het bewijs moet dan blijken, dat dit betrekking hëeft op een som van ƒ 10,— of minder. (Miss. 26 Oct. 1917 no. 76.) Wanneer door een gemeente drinkwater wordt geleverd op jaar-abonnemént van b.v. ƒ11—, en de betaling geschiedt per 3 maanden, dan is die betaling in mindering van een grootere Zegelwet 1917. 116 Art. 37. Zie omtrent de al of niet toepasselijkheid van art. 37 no. 2 bij incasso-nota's de aanteekening bij art. 34 la en b. Ad 3°. Wanneer bij verzilvering van coupons een coupon-nota wordt afgegeven en de opbrengst dadelijk verrekend wordt is de vrijstelling toepasselijk, mits van de dadelijke afrekening uit de nota blijkt. Ad 4°. Uit deze bepaling blijkt, dat stukken waarbij de ontvangst van handelspapier wordt erkend, alleen zegelplichtig zijn, voor zoover dat handelspapier de plaats van geld inneemt; Wordt de ontvangst erkend van papier, b.v. ter acceptatie of ter incasseering gezonden, dan is geen zegelrecht schuldig. Hieronder valt dus niet een bericht van ontvangst van een chèque, gezonden door een schuldeischer aan den afzender van de chèque, ter voldoening van een geldschuld tusschen partijen. Zoowel de chèque als het bericht van ontvang zijn aan zegelrecht onderworpen. Ad 5°. Deze vrijstelling is algemeen en geldt zoowel voor bewijzen van ontvangst van gelden, als voor credit-opgaven, prolongatie-akten, enz. gewisseld tusschen personen, die deel uitmaken van een zelfde administratie. Echter zal van de verhouding tusschen de personen uit het' stuk moeten blijken. De vrijstelling kan dus o. a. worden toegepast op: 1. Brieven aan agenten of vertegenwoordigers eener onderneming, waarbij de overmaking van door hen voor die onderneming ontvangen gelden wordt erkend of op een saldobiljet, constateerende den stand eener rekening tusschen den agent of vertegenwoordiger en het hoofdkantoor der onderneming. Een correspondent of een assurantiebezorger kunnen niet met een agent of vertegenwoordiger eener onderneming gelijk gesteld worden, omdat de eersten een zelfstandige werkkring hebben, onafhankelijk van de onderneming. (Miss. 12 Oct. 1917 no. 73, P. W. 11143.) 2. Ontvangstbewijzen, afgegeven door den boekhouder eener winkelvereeniging aan winkelhouders voor de dagelijksche winkelontvangsten en het bewijs van den penningmeester der vereeniging wegens wekelijksche overname dier gelden. 3. Ontvangstbewijzen voor de aan een afdeeling eener vereeniging toegezonden bewijzen van overneming van door de afdeeling voor de vereeniging ontvangen contributies. Zegelwet 1917. 117 Art. 37 De vrijstelling geldt alleen voor stukken, gewisseld tusschen personen eener zelfde administratie onderling en is dus niet toepasselijk op stukken, als b.v. op kwitantiën door den agent afgegeven voor aan hem in zijne kwaliteit door derden be» taalde gelden, omdat deze zijn kwitantiën door de onderneming aan die derden afgegeven. Evenmin kan de vrijstelling worden toegepast op stukken, opgemaakt door een bankinstelling, welke ingevolge een overeenkomst met eene gemeente, als haar kassier optreedt. De bank blijft een geheel zelfstandig bestaan leiden en kan tengevolge van die overeenkomst, ook niet voor de verrichtingen ten behoeve der gemeente, dus ook niet voor een deel, als een onderdeel der gemeente-administratie worden aangemerkt. Ad 6°. Deze vrijstelling strekt om het giroverkeer niet te belemmeren, nu in art. 34 ld, alle stukken, vermeldende de boeking van gelden op eene rekening-courant belast zijn, ook als die boeking niet het gevolg is van eene gedane storting. (Circ. 1570.) Een bericht in dezen vorm: „Wij danken u voor uwe overschrijving op onze girorekening bij de Ned. Bank, groot ƒ 320,—^ is volgens dit nummer vrij van zegel, als een stuk, meldende de boeking op een rekening-courant, in het credit van den rekeninghouder, van een bedrag, afgeschreven van een andere rekening. Ad 7°. Deze vrijstelling betreft de z.g. stornoposten. Ad 8°. Deze bepaling is overgenomen uit art. 37, 2°. der Zegelwet 1917, onder bijvoeging van een lid, waarin het begrip „spaarbank" is omschreven. Dit tweede lid is in de wet opgenomen om te voorkomen dat ieder die gelden in deposito neemt, zich voor spaarbank zal uitgeven met het oog op de hierbedoelde vrijstelling. Als spaarbank is derhalve alleen aan te merken een lichaam, dat zich uitsluitend met het opnemen en beleggen van gelden bezig houdt, afzonderlijk beheerd wordt en inleg en terugbetaling van door de inleggers op te geven bedragen op door hen telkenmale te bepalen tijdstippen openstelt. Als spaarbank is niet aan te merken een coöperatieve boerenleenbank, omdat deze naast het spaarbedrijf, ook het credietbedrijf uitoefent. (Miss. 12 Oct. 1917 no. 72 en 16 Febr. 1918 no. 61.) Wel kunnen met spaarbanken gelijk gesteld worden spaarfondsen aan ondernemingen verbonden, die op dezelfde Zegelwet 1917. 118 Art. 37. wijze als een spaarbank werken en afzonderlijk beheerd worden. (P. W. 11143.), doch niet spaarbanken, nevenbedrijf zijnde, die geen afzonderlijke kas houden, geen afzonderlijke rechtspersoon vormen. Deze maken één geheel uit met het hoofdbedrijf waaraan ze zijn verbonden. De ingelegde gelden worden aan het doel van het hoofdbedrijf dienstbaar gemaakt. Aanteekeningen van inlagen en terugbetalingen boven ƒ 10,— in spaarboekjes van instellingen, die niet uitsluitend als spaarbank werkzaam zijn, zijn aan ƒ 0,10 zegelrecht onderworpen en hiervoor kan de vrijstelling niet worden ingeroepen. Ten aanzien van terugbetalingen is dit echter alleen het geval als van de terugbetaling blijkt door een kwitantie, afgegeven door den inlegger, niet indien van de terugbetaling slechts blijkt door een door het bestuur der bank in het spaarboekje geteekende aanteekening. Bij Koninklijk besluit van 15 December 1917., Staatsblad no. 696, is nog vrijstelling van zegelrecht verleend voor de stukken, door spaarbanken gevorderd ter zake van inleg in de spaarbank of terugbetaling der inlagen aan de inleggers, alsmede de niet verhandelbare renteboekjes, waarbij een inlegger als deelgerechtigde wordt erkend in aan de spaarbank toekomende effecten of inschrijvingen op een Grootboek, waarvan de vervallen rente wordt bijgeschreven op het ten name van den inlegger staande spaarbankboekje. Een Raiffeisenbank valt niet onder het begrip Spaarbank, omdat het verleenen van crediet aan de leden op den voorgrond wordt gesteld. Ad 9°.. De in het oorspronkelijk art. 37, 3° der Zegelwet 1917 opgenomen vrijstelling is hier overgenomen, met weglating van rekeningen en declaratiën, omdat deze laatste thans niet meer in art. 34 I zijn genoemd en niet meer belast zijn. De vrijstelling is toepasselijk op: 1. kwitantiën betreffende sommen, verschuldigd door burgerlijke armbesturen (P. W. 11143), en in het algemeen betrekkelijk sommen, die door gemeenten verschuldigd zijn, betreffende afzonderlijk beheerde diensten. (P. W. 11085.) 2. kwitantiën tot ontvangst van pensioenen ten laste van het Weduwen- en Weezenfonds voor burgerlijke ambtenaren en van het pensioenfonds van gemeente-ambtenaren, en die ten laste van de Nederlandsche Staatsbegrooting; Zegelwet 1917. 127 Art. 41. titel», rang of waardigheid, aan een recht van vijftig gulden Voor ieder ordeteeken, iederen titel of rang of iedere waardigheid, waarvoor het verlof strekt; 2°. die, houdende vergunning tot verandering van geslachtsnaam — toevoeging van een of meer namen aan den geslachtsnaam daaronder begrepen — aan een reeht van tweehonderd en vijftig gulden; 3°. die, houdende verleening van adeldom, aan een recht van duizend gulden. Onder verleening van adeldom wordt verstaan, erkenning van adeldom, inlijving of verheffing in den adelstand, verleening van een titel of eenen hoogeren titel en elke andere uitbreiding van reeds verleenden adel. De rechten, hiervoor onder 2°. en 3°. vastgesteld, zijn verschuldigd voor iederen in het besluit met name te noemen persoon, te wiens behoeve de verleening strekt. Echter wordt een persoon met zijne bloedverwanten in de rechte nederdalende lijn daarbij slechts voor één gerekend. Zie omtrent de uitreiking der minuten, afschriften of uittreksels van de in art. 41 der Zegelwet 1917 bedoelde Koninklijke besluiten de artikelen 171a, 390, 391, 392 en 712a der I. M. Binnenlandsche paspoorten, bij de wet van 1843 niet zegelplichtig, zijn ook bij deze wet niet belast. Het zegelrecht van buitenlandsche paspoorten is bepaald gebleven op het bedrag bij art. 17 der wet van 1843 daarvoor vastgesteld, doch nu de opcenten zijn afgeschaft, komt zulks overeen met een vermindering van 50 procent. Dit artikel is niettoepasselijk op paspoorten, afgegeven door in het buitenland gevestigde Nederlandsche consuls. (P. W. 11085.) Buitenlandsche paspoorten, dat zijn de hier te lande opgemaakte en voor het buitenland bestemde. Onder de wet van 1843 werden duplicaten van jachtakten naar de oppervlakte van het papier, doch minstens ƒ 0,50 gezegeld. Thans is daarvoor een vast recht van ƒ 1,— vastgesteld. Het bedrag der •recognities voor jachtakten is bepaald op ƒ 30,—, ƒ 15,— en ƒ 5,—, naar gelang van den omvang der verleende vergunning. De zegelrechten bedragen dus resp. ƒ 15,—, ƒ 7,50 en ƒ 2,50. Voor teruggaaf of kwijtschelding van recognitie behoort Zegelwet 1917. 131 Art. 44. tijen opzegging heeft plaats gehad, worden geacht voor onbepaalden tijd te zijn aangegaan. Is de verzekerde som alleen in vreemde munt uitgedrukt, dan wordt deze herleid tot Nederlandsche munt naar den maatstaf, welke daarvoor wordt aangenomen bij het verhandelen van effecten ter beurze van Amsterdam. Het evenredig recht bedraagt ten minste tien cent; het klimt op met vijf cent tot vijf en twintig cent, boven de vijf en twintig eent met vijf en twintig cent tot vijf gulden en boven de vijf gulden met vijftig cent. ligt het bedrag van het naar voormelde grondslagen berekend recht tusschen twee der door dit lid bepaalde zegelrechten, dan is het hoogste van die beide rechten verschuldigd. *) In geval van eene samengestelde verzekering is slechts één zegelrecht verschuldigd, waarvan het bedrag bepaald wordt door die verzekering, welke het hoogst is belast en, voor zoover de ouder c en d bedoelde verzekeringen betreft, door het hoogste bedrag, dat door den verzekeraar verschuldigd kan zijn. In geval van verzekering tengevolge van zoogenaamde open- of contractpolissen en aflaad- of afschrijfpolissen, welke op zich zelve geen aanleiding geven tot premiebetaling, is het evenredig recht verschuldigd over de waarde van hetgeen onder dekking van de polis vervoerd wordt. Dit recht moet worden voldaan op de wegens elk vervoer nader opgemaakte polis of, zoo deze niet wordt opgemaakt, op het contract-boekje, waarin aanteekening wordt gehouden van elk vervoer. • Polissen van verzekering, onderteekend vóór 1 Juni 1917, ïihvonderworpen aan het zegelrecht, daarvoor verschuldigd naar de wet van 1843, d. i. het formaatzegel, en wel van tenminste ƒ 0,50 in hoofdsom, wanneer zij in wederzijds verbindenden vorm zijn opgemaakt en van tenminste ƒ 0,15 in hoofdsom, indien zij in eenzijdigen vorm zijn gesteld. Indien de polis is onderteekend na 31 Mei 1917, is de Zegelwet 1917 daarop toepasselijk, ook al is de overeenkomst van verzekering vroeger gesloten. (P. W. 11085.) Polissen, die niet voldoen aan de eischen, in art. 256 W. v. K. gesteld, vallen niet onder dit artikel, doch onder art. 23 no. 12 der wet. (P. W. 11085.) De door den verzekeraar afgegeven bewijzen van aandeel •) Aldus gewijzigd vastgesteld bij de wet van 23 Mei 1917, StM. no. 437. Zegelwet 1917. 132 Art. 44. in onderlinge verzekeringen, welke het bestaan der verzekering bewijzen, vallen onder art. 44, ook al is niet voldaan aan de eischen, gesteld in art. 256 W. v. K., vgl. art. 286 van dat wetboek. (Miss. 14 Sept. 1917 no. 68, P. W. 11143.) Aanvragen tot het sluiten en wijzigen van polissen zijn bij art. 32 no. 26 van zegelrecht vrijgesteld. Zie de aanteekening bij dat artikel. Brieven, waarbij een verzekering wordt opgezegd, zijn niet zegelplichtig.' (Miss. 16 Febr. 1918 no. 60.) De door een administrateur van een veeverzekeringsfonds afgegeven kwitantie, welke tot bewijs strekt, dat eenig stuk vee voor de verzekering is aangenomen, moet worden beschouwd als een stuk, bedoeld in art. 44 der wet. Volgens la. d van dit artikel, is zulk een kwitantie onderworpen aan een evenredig recht van 5 cent van iedere ƒ 1000,—. Dit recht moet ook worden geheven indien het verzekerd bedrag minder is dan ƒ1000,—. (Miss. 29 Mei 1917 no. 100.), doch bedraagt dan ten minste 10 cent. Met de stukken „hoe ook genaamd", welke het bestaan der verzekering bewijzen heeft art. 44 op het oog „stukken, opgemaakt tot bewijs der verzekering". Een kwitantie wegens betaalde premie blijft aan het in art. 34 Ib vastgestelde recht van ƒ 0,10 onderworpen, ook indien daarin is opgenomen het bedrag .der verzekering en het tijdvak, waarop de premiebetaling betrekking heeft. Zulk een stuk strekt alleen tot bewijs van de premiebetaling, niet van de verzekeringsovereenkomst. (Miss. 31 Dec. 1917 no. 67.) De bevestiging van het afsluiten van een verzekering, welke door een makelaar aan zijn cliënt wordt afgegeven, valt niet onder art. 44. Zulk een stuk wordt niet opgemaakt om het bestaan der verzekering te bewijzen, hetzij tegenover den verzekerde, hetzij tegenover den assuradeur, doch bevat slechts eene mededeeling dat de opdracht is uitgevoerd. Dit stuk is niet zegelplichtig, ook al mocht het niet in briefvorm zijn afgegeven. (Miss. 16 Juli 1917 no. 206, P. W. 11278.) In overeenstemming hiermede zal een certificaat door een makelaar in assurantiën aan den verzekerde afgegeven, waarbij dezen het tot standkomen der verzekering wordt medegedeeld, niet aan zegelrecht onderworpen zijn. Artikel 47, 3e lid is daarop niet toepasselijk. Wanneer echter een makelaar in assurantiën, optredende als vertegenwoordiger van den verzekerde, aan den verzekeraar een certificaat mocht afgeven, Zegelwet 1917. 133 Art. 44. dat bewijs van het tot standkomen der verzekering mocht opleveren, dan zou zoodanig stuk onder art. 47, 3e lid kunnen vallen (vgl. art. 681, 1°. W. v. K.). (Miss. 16 Jan. 1918 no. 86, P. W. 11278.) Bij onderlinge glasverzekering, zoodanig, dat in geval van schade geen uitkeering in geld, maar plaatsing van nieuwe ruiten geschiedt, ontbreekt de grondslag voor de berekening van het recht. De bewijzen van deelgenootschap zijn derhalve onderworpen aan formaatzegel. (Miss. 6 Juni 1917 no. 114, P. W. 11211.) Wordt in polissen van glasverzekering een maximaal bedrag, dat zal worden vergoed, vermeld, dan moet evenredig recht over dat bedrag worden betaald. (Miss. 22 Dec. 1917 no. 105, P. W. 11211.) Een hagelslagverzekering sluit verzekeringen voor één jaar, telkens afloopend met October, en tienjaarlijksche die van jaar tot jaar doorloopen. De doorloopende worden ieder jaar hernieuwd; elk jaar wordt een nieuwe polis opgemaakt, alleen de premie is lager. Voor die laatste polissen ook het recht te heffen als gesloten voor één jaar, omdat niet opnieuw verzekerd wordt dan na de verzekeringsaangifte. (Miss. 28 Mei 1918 no. 79, P. W. 11278.) Z.g. Pensioenboekjes, aanwijzende de opeenvolgende stortingen van verschillende bedragen en recht gevende op een ouderdomspensioen, zijn onderworpen aan het bij art. 44 litt. a. bedoelde recht van ƒ 1,—. Eveneens op grond van het tontinair karakter der overeenkomst de bewijzen van deelneming in z.g. spaarkassen. (Miss. 7 Juni 1917 no. 182, P. W. 11143.) Tontines zijn uitkeeringen, te zamen genoten door eenige personen, in dier voege, dat het totaal der uitkeering hetzelfde blijft, al vermindert het aantal gerechtigden, zoodat dan het bedrag, dat ieder ontvangt, grooter wordt. Een spaarkascontract is een tontinaire kansovereenkomst, maar geen verzekering; de wet begrijpt evenwel bij art. 44, la. a lid 2 de tontines uitdrukkelijk onder de levensverzekeringen. Wanneer de risico's bij één polis door verschillende verzekeraars voor hunne rekening genomen, onder verschillende rubrieken van art. 44 vallen, is slechts één recht verschuldigd, waarvan het bedrag bepaald wordt door die verzekering, welke het hoogst is belast. (Miss. 29 Aug. 1915 no. 90, P. W. 11143.) Zegelwet 1917. 134 Art. 44. Polissen, welke deels vallen onder ziekteverzekering, deels onder ongevallenverzekering, deels onder verzekering tegen burgerrechtelijke aansprakelijkheid, zooals overneming door een maatschappij van het risico van een werkgever, voortvloeiende uit de verplichtingen, hem opgelegd bij art. 1638y B. W., vallen onder de bepaling van art. 44 la. b en zijn derhalve aan een vast recht van ƒ 0,50 onderworpen. (Miss. 15 Aug. 1917 no. 95.) De vrijstelling voor verzekeringen krachtens wettelijke verplichting gesloten, vervat in art. 46 la. c, kan daarop niet worden toegepast, als er geen wettelijke verplichting tot verzekering bestaat. De vrijstelüng van art. 46 la. a kan op de polissen worden toegepast, als de verzekeringen voor niet meer dan de in die bepaling genoemde bedragen worden aangegaan. (Miss. 15 Aug. 1917 no. 95.) Verzekering van werkgevers tegen de schade, die kan voortvloeien uit de artt. 1638c en 1638y B W., zijn verzekeringen tegen burgerrechtelijke aansprakelijkheid; de polis kan dan, ongeacht het aantal werklieden, daar alleen het belang van den werkgever verzekerd wordt, worden gesteld op zegel van ƒ 0,50. (Miss. 2 Juli 1917 no. 197.) Stukken, constateerende een overeenkomst regelende de wijze waarop en de voorwaarden onder welke het personeel wordt verzekerd zijn onderworpen aan formaatzegel (art. 23 no. 12). De als bijlage daaraan toegevoegde lijst van verzekerden is als stuk, hetwelk het bestaan der verzekering bewijst, krachtens art. 44, letter a, aan een vast recht van ƒ1,— onderworpen. Worden op die lijst nieuwe namen geboekt, dan is telkens als de verzekeraar onderteekent opnieuw ƒ1,— zegelrecht schuldig. Alles behoudens de toepassing van artikel 46 letter a, indien krachtens het contract, op het hoofd van één persoon niet meer verzekerd wordt dan de in dat artikel genoemde bedragen. Een polis van een ziekenfonds, waarbij geen vaste uitkeering per week verzekerd is, is volgens la. b van dit artikel onderworpen aan een vast recht van ƒ 0,50, doch geeft geen aanleiding tot heffing van zegelrecht, indien alle krachtens de overeenkomst van verzekering op het hoofd van één persoon verzekerde uitkeeringen te zamen genomen, niet meer bedragen dan ƒ 500 aan kapitaal of ƒ 10,— per week aan renten, te zamen of afzonderlijk. (Miss. 29 Mei 1917 no. 102.) De in contractboekjes na 31 Mei 1917 gedane boekingen Zegelwet 1917. 135 Art. 44. zijn aan evenredig recht onderworpen, onverschillig wanneer de contractpolis is opgemaakt. (P. W. 11085.) Zeeverzekering. Onder zeeverakering, bedoeld in la. c is, in overeenstemming met de bepalingen van het W. v. K., te verstaan de verzekering tegen de gevaren der zee bij een reis over zee. (Miss. 25 Aug. 1917 no. 106, P. W. 11143.) Van zeeverzekering is derhalve geen sprake bij een verzekering tegen gevaren, waaraan een zeeschip is blootgesteld, hetwelk stil ligt in een haven of bij verzekering van een schip in aanbouw, waarin begrepen worden op zee te houden proeftochten. (Miss. 25 Aug. 1917 no. 106.) Evenmin bij verzekering van een vaartuig, bestemd voor het werken en varen in Nederland, indien dit vaartuig ook Vrijheid heeft op zee te komen. (Miss. 4 Sept. 1917 no. 89, P. W. 11143.) Wordt bij één polis door den eenen verzekeraar tegen het gewone zeegevaar, door den anderen tegen molest verzekerd, dan is slechts één zegelrecht verschuldigd, berekend over het verzekerd risico. (Miss. 29 Aug. 1917 no. 90, P. W. 11143.) Voor de onder d bedoelde polissen wordt het recht niet ' verdubbeld, indien de verzekering voor langer dan een jaar, doch korter dan twee jaren is gesloten. (P. W. 11085.) Onder art. 44ö* valt, voor zoover niet toepasselijk is de vrijstelling van art. 46, de verzekering tegen berooving en verduistering van effecten, geld en geldswaardig papier. (Miss. 9 Juni 1917 no. 79.) Onder d vallen de verzekeringen sub c, die geen zeeverzekeringen zijn. Polissen, waarbij alle goederen door een bepaald persoon te verzenden of te ontvangen, tot een zeker maximum per gelegenheid gedurende een bepaalden tijd worden verzekerd. In geval van zeeverzekering belast in art. 44, lid c, 2e lid der wet; is zeerisico uitgesloten, dan is letter d van dit artikel toepasselijk en moet tot grondslag van de heffing strekken het verzekerd bedrag per zending. (P. W. 11405.) Op eene akte, waarbij geconstateerd wordt de verhooging van een verzekerd bedrag bij verzekeringen als bedoeld onder c en d moet op grond van art. 45, slechts zegelrecht geheven worden over het bedrag der verhooging. Indien evenwel zulk een akte in zoodanigen vorm is opgemaakt, dat zij tevens is een titel voor de vroeger gesloten overeenkomst van ver- Zegelwet 1917. 136 Artt. 44 en 45. zekering, b.v. indien een geheel nieuwe polis wordt opgemaakt, waarop de verzekering voor de geheele verzekerde som wordt vermeld, met daarnaast de opmerking in de polis dat deze polis dient ter vervanging van de vroeger afgegevene en tot verhooging van het bedrag met een bepaald vermelde som, dan zal ingevolge art. 44, le lid, het geheele verzekerd bedrag tot grondslag strekken voor de berekening van het zegelrecht, al mocht in die nieuwe polis zijn verklaard dat inderdaad van eene verhooging van een bestaande polis sprake is. (P. W. no. 11350.) Wordt op een polis van eene verzekering voor vervoer in het binnenland aangeteekend, dat het risico ook wordt geloopen voor een reis naar het buitenland, dan moet zulk eene aanteekening gerekend worden te behooren tot die houdende vernieuwing der verzekering, welke bij art. 45, 3e lid slot zijn genoemd als aan zegelrecht onderworpen. Uit het bij de wet van 23 Mei 1917, Staatsblad no. 437, in dit artikel nieuw ingevoegd lid, blijkt dat — evenals bij het effectenzegel en anders dan bij het handel-, huur- en beursbelastingzegel — niet de grondslag, doch het recht geforceerd wordt. B.v. verzekerd bedrag bij een tijdverzekering voor zeerisico's ƒ 8333,— a ƒ 0,15 per ƒ 1000,— = ƒ1.2 4995, dus/1,25. (Miss. 4 Sept. 1917 no. 91, P. W. 11143.) (Verg. artt. 51, 56, 60 en 75.) Artikel 45. Dubbelen, Meerdere exemplaren, afschriften en uittreksels van in het afschriften en ......... .. . uittreksels van vorige artikel vermelde stukken zijn onderworpen aan een zegelrecht van vijf en twintig cent, mits voor die stukken het verschuldigde zegelrecht volgens de wet is voldaan en de onderteekenaar van het tweede of verdere exemplaar, afschrift of uittreksel met zijne handteekening bekrachtigt de op dat stuk gestelde afzonderlijke verklaring: „Het verschuldigde zegelrecht is op het oorspronkelijk stuk behoorlijk voldaan." Hij die deze verklaring in strijd met de waarheid onderteekent, beloopt eene boete van duizend gulden. Geen afzonderlijk zegelrecht is verschuldigd voor de kwitantiën wegens inlage of premie en andere kosten op de in het vorige artikel en dit artikel vermelde stukken gesteld en voor de aanteekeningen van allerlei aard, welke op de verzekering betrekking hebben en op gemelde stukken gesteld Zegelwet 1917. 137 Art. 45. worden, met uitzondering van die, houdende verlenging oï vernieuwing van de verzekering, ol verhooging van het verzekerd belang. Deze uitgezonderde aanteekeningen zullen gezegeld moeten worden als waren het nieuwe bewijzen van verzekering. Da geval van verhooging van het verzekerd belang bij verzekeringen, als bedoeld onder c en d van artikel 44, wordt het versehuldigd zegelrecht berekend naar het bedrag der verhooging. Zie ook de aanteekeningen bij art. 44. Het eerste lid geldt ook voor duplicaten, afgegeven na invoering der Zegelwet 1917 van onder de werking van vroegere wetten opgemaakte behoorlijk gezegelde polissen. (P. W. 11085.) Meerdere exemplaren, afschriften en uittreksels van polissen, belast met een evenredig recht van minder dan ƒ 0,25, behoeven niet hooger gezegeld te worden dan het oorspronkelijk stuk. (Miss. 30 Juli 1917 no. 39.) De in het 4e lid niet uitgezonderde aanteekeningen mogen worden gesteld op een ongezegeld papier, aan de polis gehecht. (P. W. 11085.) Deze vrijgevige beslissing mag niet worden uitgebreid, zoodat het niet geoorloofd is die aanteekeningen te stellen op een afzonderlijk vel ongezegeld papier, hetwelk bij de polis wordt bewaard, doch niet- daaraan is vastgehecht. (Miss. 19 Juli 1917 no. 97, 18 Sept. 1917 no. 92, P. W. 11143.) Wanneer een verzekeringmaatschappij van een andere verzekeringmaatschappij diverse posten overneemt en ten blijke daarvan op de bestaande polissen een aanteekening van overdracht of overneming van risico stelt, dan betreft de te stellen verklaring de vernieuwing der verzekering in de plaats van de vorige en is bier geen sprake van herverzekering, waarvoor vrijstelling van zegelrecht is verleend bij art. 46, la. b der wet. In zulk een geval is wegens de verklaring opnieuw zegelrecht schuldig. Omdat de aanteekening eener verhooging van het verzekerd belang als een nieuw bewijs van verzekering wordt beschouwd, is ook de verhooging van een verzekering, welke aan een vast recht is onderworpen, zegelplichtig. (Miss. 2 Juli 1917 no. 197, P. W. 11143.) De z.g. hypotheekverklaringen, bedoeld in art. 297 W. v. K. kunnen ook zonder voldoening van zegelrecht op de polis Zegelwet 1917. 138 Art. 45. worden gesteld. Al zijn deze verklaringen afzonderlijk opgemaakt, bij art. 23 no. 11 aan formaatzegel onderworpen, toch kunnen ook daarop van afzonderlijk zegelrecht vrijgestelde aanteekeningen worden geplaatst, omdat ze behooren tot de stukken, die tegenover den verzekeraar het bestaan der verzekering bewijzen. (Miss. 16 Juli 1917 no. 205, P. W. 11143.) Bij de berekening van het recht ingeval van verhooging van het verzekerd bedrag, zal slechts rekening worden gehouden met het bedrag der verhooging iri den nog te verloopen tijd. (Miss. 19 Juli 1917 no. 112, P. W. 11143.) Verlaging van het verzekerd bedrag is niet te beschouwen als vernieuwing van de verzekering. (P. W. 11085). De op een polis gestelde aanteekening van overschrijving ten name van een derde is zegelplichtig, indien zij een vernieuwing der verzekering inhoudt; in het tegenovergesteld geval is zij niet zegelplichtig. Van vernieuwing is geen sprake, indien bij eigendomsovergang van verzekerde voorwerpen de verzekering doorloopt ten voordeele van den nieuwen eigenaar. (Vgl. art. 263 W. v. K. en P. W. 11085.) Ook wanneer in de polis als eisch is gesteld dat van dien overgang een aanteekening op de polis moet plaats hebben of aan den verzekeraar of aan den nieuwen eigenaar de bevoegdheid wordt voorbehouden de verzekering bij eigendomsovergang op te zeggen, is het niet anders. Is daarentegen in de polis bedongen dat bij eigendomsovergang de verzekering ophoudt, dan is aan een nieuwe verzekering te denken, die opnieuw zegelrecht doet schuldig worden. Dit is ook dan het geval, wanneer in de polis is bepaald dat de verzekering ophoudt tenzij omtrent het voortduren der verzekering een overeenkomst tusschen den verzekeraar en den nieuwen eigenaar wordt getroffen. (P. W. no. 11350.) Wanneer een vennootschap onder eene firma haar zaak omzet in een naamlooze vennootschap of een naamlooze vennootschap bij statutenwijziging haar naam verandert en de polis van verzekering niet afwijkt van de bepalingen in art. 263 W. v. K., dan kan de aanteekening omtrent een nieuwe eigenaar op de polis worden gesteld zonder dat zegelrecht verschuldigd is. (P.W. 11085.) Is echter bij de voorwaarden der polis wel van art. 263 W. v. K. afgeweken, in dien zin, dat bij eigendomsovergang van de verzekerde voorwerpen een nieuwe verzekering noodig is, dan zal onderscheiden moeten worden of de naamsverande- Zegelwet 1917. 140 Art. 46. Artikel 46. vrusteiiingen. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd voor de in de artikelen 44 en 45 vermelde stukken betreffende: a. personenverzekeringen, indien de op het hoofd van één persoon verzekerde uitkeeringen niet meer bedragen dan vijfhonderd gulden aan kapitaal of twee gulden per week aan renten, te zamen of afzonderlijk; ingeval van ziekteverzekering wordt dit bedrag van twee gulden verhoogd tot tien gulden per week; b. herverzekeringen door verzekeraars gesloten; c. verzekeringen krachtens wettelijke verplichting gesloten of vrijwillig gesloten krachtens de Ziektewet of de Invaliditeitswet; d. verzekeringen tegen gevaren van vervoer van goederen te lande en op rivieren en binnenwateren, indien het vervoer binnen het Rijk plaats heeft; e. transportverzekeringen van geld of geldswaardig papier; f. verzekeringen tegen inbraak of brand*) van effecten, geld of geldswaardig papier in brandkasten of kluizen; g. verlenging eener verzekering tot bericht van aankomst van het vaartuig. Voor de bewijzen van deelneming in onderlinge verzekeringen, waarvan een gezegeld bewijs van aandeel aan den deelnemer wordt uitgereikt, is geen zegelrecht verschuldigd, indien de onderteekenaar van het bewijs van aandeel met zijne handteekening bekrachtigt de op het bewijs van deelneming gestelde afzonderlijke verklaring: „Het zegelrecht is op het bewijs van aandeel behoorlijk voldaan." Hij, die deze verklaring in strijd met de waarheid onderteekent, beloopt eene boete van duizend gulden. Onder la. a. vallen de bewijzen van lidmaatschap der verzekerden van ziekenfondsen, die genees-, heel- en verloskundige hulp en medicijnen aan den werkmansstand verschaffen. (Miss. 17 Juli 1917 no. 186), c.q. vermeldende dat een genoemd persoon in het ledenregister is ingeschreven. Voorts op de verzekering aan werkgevers bij ziekte of ongeval, overkomen aan hun personeel, indien een bepaald maximum per week, niet meer dan ƒ 10,— bedragende, is *) Ingevoegd bij de wijzigingswet van 23 Mei 1917, Stil. no. 437. Zegelwet 1917. 141 Art. 46. verzekerd, en indien in totaal niet meer dan ƒ 2,— per week aan één werkman wordt uitgekeerd. (Miss. 2 Juli 1917 no. 197.) De wet verstaat onder „renten" de vergoeding, door een maatschappij aan werkgevers te betalen van de schade conform art. 1638c en y B. W. (Miss. 2 Juli 1917 no. 197.) Van renteuitkèering is sprake als periodiek een uitkeering wordt gedaan, doch het aantal uitkeeringen niet a priori vaststaat. Het vaststellen van een maximum-aantal uitkeeringen is niet in strijd met het begrip renteuitkèering. (Miss. 22 Oct. 1917 no. 58.) La b. De wet, belast bij verzekering het verzekerd bedrag slechts éénmaal. Als herverzekering is ook aan te merken een stuk van den navolgenden inhoud: „Wij verzekeren aan u, in kwaliteit van verzekeraar, de navolgende door u in verzekering genomen goederen." Een contract, waarbij iemand zich verbindt alle door hem gesloten verzekeringen aan een ander ter reassurantie aan te bieden, geeft geen aanleiding tot premiebetaling. De verbintenis om te verzekeren is bij art. 46 niet vrijgesteld, derhalve moet de akte op formaatzegel worden gesteld. Verzoek tot het sluiten van een verzekering tot een bepaald bedrag op een zekere partij goederen. De maatschappij sluit voor een evenredig deel hiervan een herverzekering door tusschenkomst van de beurs en loopt verder eigen risico. Zij betaalt het zegel waarvan de beurspolis wordt voorzien en geeft aan hare leden een polis af voor het volle bedrag. De beurspolis is vrij op grond van art. 46, letter b, als daaruit van de herverzekering blijkt, doch de polis der door het lid der vereeniging gesloten overeenkomst, moet gezegeld worden over de volle waarde van hel verzekerd bedrag, zonder aftrek. (P. W. 11405.) Onder dit nommer vallen ook contractpolissen voor herverzekering. (Miss. 18 Sept. 1917 no. 92.) Afschriften van polissen bestemd om voor herverzekering dienst te doen, mits die bestemming duidelijk uit het afschrift blijkt, zijn vrij van zegel ingevolge art. 46 letter b. (P. W. no. 11350.) Ad la. d. Deze vrijstelling is slechts toepasselijk op verzekering tegen gevaren van vervoer van goederen te lande en op rivieren en binnenwateren, gelijk art. 687 W. v. K. op het oog heeft. De vrijstelling is alzoo niet toepasselijk op de Zegelwet 1917. 142 Artt. 46 en 47. verzekering tegen gevaren, waaraan goederen onderhevig zijn, die zijn opgeslagen in een stilliggend schip, al wordt zulk een schip soms naar een andere plaats verhaald. (Miss. 25 Aug. 1917 no. 106, P. W. 11143.) Ad la. e. Hieronder vallen polissen betreffende de verzekering van kantoorloopers tegen de gevaren van berooving tijdens vervoer van geld of geldswaardig papier. (P. W. no. 11350.) 2e lid. Het tweede lid van dit artikel bedoelt om van het ingevolge art. 44 verschuldigde zegelrecht vrij te stellen het door den verzekerde geteekende bewijs van deelneming in een onderlinge verzekering, wanneer het door den verzekeraar afgegeven bewijs van aandeel volgens art. 44 behoorlijk is gezegeld. Onder de hierbedoelde bewijzen van „deelneming" is te verstaan het door den verzekerde onderteekende stuk, dat het bestaan van de onderlinge verzekering bewijst, en onder het daar genoemde bewijs van „aandeel" is te verstaan het door den verzekeraar uitgereikte stuk. (Miss. 20 Sept. 1917 no. 122, P. W. 11143.) De bepaling geldt ook voor de na 1 Juni 1917 afgegeven duplicaten van bewijzen van deelneming, maar de na dien dag afgegeven duplicaten van de bewijzen van aandeel zullen overeenkomstig artt. 44 of 45 behooren gezegeld te worden. (Miss. 18 Sept. 1917 no. 107, P. W. 11143.) De afschriften van polissen, opgemaakt ingevolge artikel 87 der Successiewet, zijn Jfrij van zegelrecht op grond van het laatste lid van art. 11 der Zegelwet 1917. (P. W. 11279.) Artikel 47. voldoening Het zegelrecht van de in het laatste lid van artikel 44 be- u het ree t. aoei<ïe contractboekjes moet op door Ons te bepalen wijze worden voldaan; het zegelrecht van de overige in dat artikel bedoelde stukken moet, voor zoover zij hier te lande worden opgemaakt, voldaan worden door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier, of door gebruik van plakzegel. Het zegelrecht van de in het eerste lid van artikel 45 aan een reeht van vijf en twintig cent onderworpen stukken en van de bij dat artikel uitgezonderde aanteekeningen moet, voor zoover zij hier te lande worden opgemaakt, voldaan worden door gebruik van plakzegel. Is het recht niet tot het in artikel 44 genoemd bedrag — of, Zegelwet 1917. 145 ARTT. 47 en 48. partijen een polis, wegens de zeeverzekering op, dan is opnieuw zegelrecht schuldig (verg. art. 11 der Zegelwet). Art. 45 géldt alleen voor meerdere exemplaren, afschriften en uittreksels uit hetzelfde stuk. (Miss. 16 Febr. 1918 no. 120, P. W. 11276.) Het 3e lid is niet toepasselijk op in het buitenland opgemaakte sluitnóta's, van welke het recht echter moet worden voldaan, zoodra zich een der gevallen voordoet omschreven in het le lid van art. 48. Een verzekeraar of assurantiebezorger, die een niet behoorlijk gezegeld stuk, als bedoeld in de artt. 44 en 45, onderteekent als vertegenwoordiger van meerdere maatschappijen, verbeurt slechts ééne boete. Artikel 48. Indien de in artikel 44 bedoelde stukken, de in het eerste lid van artikel 45 bedoelde meerdere exemplaren, afschriften of uittreksels, of de bij dat artikel uitgezonderde aanteekeningen buiten het Rijk worden opgemaakt, moet daarvan het zegelrecht worden voldaan vóórdat zij hier te lande aan den verzekerde of andere belanghebbenden of aan anderen ten behoeve van dezen worden toegezonden of uitgereikt, vóórdat de eerste premiebetaling door of namens een hier te lande wonenden of gevestigden verzekerde plaats heeft, vóórdat zij hier te lande onderteekend of geëndosseerd worden, alsmede vóórdat eenige uitbetaling door den verzekeraar plaats heeft. Die voldoening geschiedt door de stukken ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar. Indien de stukken niet vóór de eerste premiebetaling kunnen worden aangeboden, moet het recht worden voldaan op eene door den verzekerde vóór die betaling aan 's Rijks ambtenaar in te leveren verklaring welke de gegevens bevat voor de berekening van het verschuldigde recht. Op vertoon van deze verklaring, voorzien van het .bewijs van voldoening van dit recht, worden de stukken kosteloos gezegeld. Worden deze voorschriften niet nageleefd, dan verbeurt hij, die een der in het eerste lid genoemde handelingen verricht of doet verrichten, eene boete van vijfhonderd gulden. Dit artikel is alleen toepasselijk op stukken, die na de in werkingtreding der nieuwe wet zijn opgemaakt. Derhalve zullen polissen, welke vóór 1 Juni 1917 in het buitenland zijn opgemaakt, zoolang daarop niet hier te lande onderteekende Zegelwet. 10 Zegelwet 1917. 146 Art. 48. verklaringen worden gesteld, slechts aan zegelrecht zijn onderworpen, in het geval, in art. 22 der wet voorzien. (Aans. 7 Febr. 1917 no. 81.) Bij de aanschrijving van 23 Augustus 1917 no. 27, is te kennen gegeven, dat tijdens den oorlog uitgewekenen, die het voornemen hebben naar hun land terug te keeren, voor de toepassing van art. 48 niet als hier te lande wonenden of gevestigden zullen worden beschouwd. Voor in de overzeesche bezittingen opgemaakte polissen geldt art. 22 lid 3. De verklaring, bedoeld in art. 48, lid 2, wordt door den verzekerde ingediend op een hem van Rijkswege door den betrokken ontvanger van het zegel te verstrekken formulier, waarop hij de gegevens voor de berekening van het verschuldigde zegelrecht vereischt, vermeldt. De ontvanger doet van de betaling en in ontvangststelling van dat recht blijken door een onderteekend bewijs in de daarvoor bestemde kolom te boeken. Heeft op vertoon van deze verklaring kostelooze zegeling van een of meer der stukken, waarop die verklaring betrekking heeft, plaats, dan houdt de ontvanger de desbetreffende strook of strooken van het formulier in. (Aans. 21 Aug. 1917 no. 108.) Polissen van verzekering, in het buitenland geteekend, zullen gezegeld moeten worden vóórdat zij hier te lande aan den verzekerde worden toegezonden of uitgereikt. Is dit niet geschied, dan heeft de onderteekenaar, die het stuk rechtstreeks aan den verzekerde heeft verzonden, de boete beloopen, in het laatste lid van art. 48 bepaald. De hier te lande wonende verzekerde door of namens wien premiebetaling plaats heeft op deze verzekering, hetzij hier te lande, hetzij in het buitenland, beloopt eveneens boete wanneer hij dit doet vóórdat het stuk gezegeld is, behoudens het in het tweede lid van art. 48 bepaalde. (Miss. 13 Aug. 1917 no. 131, P. W. 11143.) Vóór de premiebetaling zal hij dus moeten zorgen voor de zegeling van de uit het buitenland ontvangen polis, welke zegeling geschiedt zonder dat van den verzekerde wordt gevorderd de door den verzekeraar beloopen boete. Als de premiebetaling in het buitenland geschiedt, buiten weten van den verzekerde, kan worden volstaan met hetzij de poüs ter zegeling aan te bieden, onder overlegging van het schrijven, waarbij van de premiebetaling werd kennis gegeven, hetzij door overeenkomstig dit artikel een verklaring over te Zegelwet 1917. 147 ARTT. 48—51. leggen en daarop het recht te voldoen. (Miss. 20 Juli 1917 no. 121, P. W. 11143.) Op buitenlandsche glasverzekeringmaatschappijen, die geen geldsommen verzekeren, maar het plaatsen van nieuwe ruiten, is dit artikel niet toepasselijk. (Miss. 20 Nov. 1917 no. 66.) Toezending uit het buitenland van een aldaar opgemaakte polis brengt geen zegelplichtigheid mede. (P. W. 11277.) Elke premiebetaling na 1 Juni 1917 op een buitenslands opgemaakte polis, uitgereikt vóór dat tijdstip, doet het zegelrecht verschuldigd worden. Artikel 49. Behoudens beding van het tegendeel, is het zegelrecht, in dit hoofdstuk bedoeld, verschuldigd door hem, die de premie of inlage verschuldigd is. Artikel 50. Hij, aan wien een hier te lande opgemaakt, niet behoorlijk gezegeld stuk, als in artikel 44 of artikel 45 bedoeld, is afgegeven, is verplicht dit onder opgaaf van naam en woonplaats van hem, van wien het werd ontvangen, binnen eene maand na de ontvangst ter constateering van de overtreding aan 's Rijks ambtenaar aan te bieden op straffe van aansprakelijkheid voor de boete, welke volgens artikel 47 is verbeurd. Schuldenaren van het recht. Verplichting tot aanbieding van ongezegelde polissen. HOOFDSTUK VI. Van het zegelrecht van wissels, orderbriefjes, kassierspapier, bankpapier en ander papier aan toonder, assignatiën enz. Artikel 51. Alle wissels, orderbriefjes, kassierspapier, cheques, bankpapier of ander papier aan toonder en ander handelspapier, niet elders in deze wet genoemd, alle assignatiën, ook als zij niet tot het handelspapier behooren en alle dubbelen of afschriften van al deze stukken zijn, met uitzondering van het zoogenaamde kort papier, onderworpen aan een recht van vijf cent van iedere honderd gulden, indien zij binnen het Rijk betaalbaar zijn. Het recht bedraagt tenminste tien cent en wordt berekend over de som in het stuk uitgedrukt, over ronde sommen van f 100,— tot en met een bedrag van f 500,—, boven de f 500, over ronde sommen van f 500,— tot en met een bedrag van Handelspapier. Zegelwet 1917. 148 Art. 51. f 10.000,— en boven de f 10.000,— over ronde sommen van f 1000,—. De in het eerste lid genoemde stukken, welke door den uitgever buiten het Rflk betaalbaar zün gesteld, alsmede het binnen het Rijk betaalbaar zoogenaamde KORT PAPIER, zijn slechts onderworpen aan een vast recht van TIEN cent. Onder kort papier verstaat deze wet dat, hetwelk betaalbaar is gesteld, hetzij op zieht ol vertoon, hetzij uiterlijk drie dagen na zicht of vertoon, of wel uiterlijk acht dagen na zHne dagteekening. Wissels en andere stukken, oorspronkelijk tot het kort papier behoorende, zijn aan het evenredig recht onderworpen, indien zij verlengd worden. Papier, dat uiterüjk acht dagen na zijne dagteekening betaalbaar is gesteld, doch, tengevolge van niet-betaling bij de aanbieding ter betaling, langer dan acht dagen in omloop blijft, is eveneens aan het evenredig recht onderworpen. Meerdere Is een aan evenredig recht onderworpen wissel in het buiten- eXéTnplwieSsei!an land in meer dan één exemplaar opgemaakt, of zijn van zoodanig buitenlandsch stuk afschriften vervaardigd, dan zijn de meerdere exemplaren en afschriften vrij van het recht, mits: a. op één der exemplaren of op het oorspronkelijk stuk het recht behoorUjk zjj voldaan; b. de houder of de acceptant, die binnen het Rak op een der meerdere exemplaren of der afschriften het eerst znne handteekening zet, aan die handteekening de daardoor tevens bekrachtigde verklaring doe voorafgaan: „Het zegelrecht is op den (prima-, secunda-, enz. of oorspronkeUjken) wissel behoorUjk voldaan." Hij die deze verklaring in strijd met de waarheid onderteekent, beloopt eene boete van duizend gulden. Op vertoon van den gezegelden wissel kan de onder letter b bedoelde verklaring, in plaats van door den houder of acceptant, gesteld worden door 's Rijks ambtenaar. De bepalingen ten aanzien van het zegelrecht van handelspapier zijn, behoudens eenige veranderingen in de redactie aangebracht, en eenige wijzigingen, dezelfde gebleven als die gemaakt bij art. 5 der wet van 1882, behoudens dat als gevolg van de wijzigingswet van 27 Juni 1919, Staatsblad no. 432 sedert 1 Augustus 1919 het minimum recht tien cent bedraagt. Zegelwet 1917. 154 Artt. 52 en 53. Ingeval papier, dat uiterlijk acht dagen na Bflne dagteekening betaalbaar is gesteld, tengevolge van niet-betaling bij de aanbieding der betaling, langer dan acht dagen in omloop blijft, moet op dezelfde wijze het meerdere zegelrecht worden voldaan. Endossementen zijn niet geoorloofd op wissels, die niet aan order luiden, vervallen zijn, of voor vervallen worden gehouden (W. v. K. artt. 139 en 155, P. W. 1746, 2205 en 3836.) Er behoort geen onderscheid te worden gemaakt tusschen endossementen aan order of niet aan order luidende. (P. W 3041.) Wegens een op een wissel gestelde verklaring, die geen wisselrechtelijke beteekenis en geenerlei effect heeft, kan geen boete gevorderd worden. (P. W. 8591.) Zie voor z.g. endossementen op kwitantiën de aanteekening bij art. 34 Ic. Er is geen boete verbeurd door den uitgever van een orderbiljet, dat door dezen betaalbaar gesteld uiterlijk 8 dagen na zijn dagteekening van non-betaling wordt geprotesteerd na verloop van den vervaldag, als dit orderbiljet als kort papier is gezegeld met ƒ 0,10, omdat deze door dé uitgifte van het stuk de beschikking daarover verliest en bij langeren omlooptijd dan 8 dagen dus nooit kan zorgen voor die bijzegeling. Voor die bijzegeling behoort dus zorg te dragen de houder of endossant, wiens handteekening het eerst na den vervaldag op het stuk voorkomt, of hij, die protest doet opmaken. Artikel 53. Vr(j stellingen. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd: a. voor postbewijzen en postwissels; b. voor assignatiën of aanwijzingen tot betaling, welke door departementen van algemeen bestuur en door rijksambtenaren worden afgegeven op rijksambtenaren en op de Nederlandsche Bank naar aanleiding van ten behoeve van 's Rijks dienst geopende credieten; c. voor de bankbiljetten door de Nederlandsche Bank gedurende den loop van het octrooi afgegeven wordende; d. voor wissels, welke uitsluitend worden opgemaakt en strekken tot overmaking van de saldo's der rekeningen, die tusschen de Nederlandsche en buitenlandsche postadministratie worden aangehouden, mits van die bestemming op den wissel blijke. De vrijstelling sub b is toepasselijk op de door het Rijk uitgegeven schatkistpromessen. (P. W. 11085.) Zegelwet 1917. 157 Artt. 54—56. een deurwaarder het recht ter hand. De boete bleef niettemin schuldig. (P. W. 9964.) Teekent de betrokkene den wissel voor „Gezien", zonder vermelding dat hij accepteert, dan is art. 54 niet toepasselijk. Het voor „Gezien" teekenen geldt evenmin als acceptatie als een blanco handteekening. (P. W. 10189.) Hij, die een in het buitenland opgemaakten en gekwiteerden wisselbrief hier te lande ongezegeld ter betaling aanbiedt, is niet aansprakelijk voor de boete. (Miss. 13 Mei 1918 no. 130, P. W. 11274.) Wisselbrieven in het buitenland getrokken op een hier te lande wonende betrokkene, welke bij de acceptatie hier te lande in het buitenland betaalbaar worden gesteld, zijn op het oogenblik waarop het zegelrecht daarvan, ingevolge het 3e lid van dit artikel, moet worden voldaan, onderworpen aan evenredig recht, overeenkomstig het bepaalde in art. 51, le hd. Artikel 55. Het zegelrecht van de stukken, in dit hoofdstuk bedoeld, AïhrtT/cht. komt, indien niet anders is overeengekomen, ten laste van den trekker of uitgever van het stuk. HOOFDSTUK VII. Van het zegelrecht van de bewijzen van huur en verhuur. Artikel 56. De authentieke akten en de door- ol namens huurder en Huurzogei. verhuurder, of door- of namens een van beiden onderteekende onderhandsche stukken, onverschillig in welken vorm opgemaakt, al ware het in dien van berichten o! brieven, houdende erkenning van de huur of verhuur van roerende zaken ol van binnen het Bak gelegen of gevestigde onroerende zaken, zijn onderworpen aan een zegelrecht van tien cent van iedere honderd gulden van den huurprijs over den geheelen huurtijd berekend. Onder den huurprijs wordt verstaan de som, door den huurder aan den verhuurder te betalen, benevens al de lasten, die de huurder voor zflne rekening neemt, ter ontlasting van den verhuurder. Dj geval van openbare verhuring bedraagt het recht ten minste vijftig cent. Zegelwet 1917. 158 Art. 56. Toor de berekening van het recht wordt de duur van een voor het leven of tot wederopzegging aangegane huur gesteld, op tien jaren, die van eenige andere huur voor onbepaalden tijd op twintig jaren; met de jaren, die ter keuze staan van huurder of verhuurder wordt dadelijk rekening gehouden. Indien de akte of het stuk niet de noodige gegevens bevat voor de berekening van het recht, moeten deze aan den voet door den openbaren ambtenaar, die de akte opmaakte, of door of namens partijen bij onderteekende verklaring worden opgegeven. Ontbreekt deze opgave, dan is een recht van twintig gulden verschuldigd. Het recht wordt berekend over ronde sommen van f 260,— tot en met een bedrag van f 5000,— en boven de f 5000,—, over ronde sommen van f 500,—. Voor de toepassing dezer wet worden: a. huur en verhuur onder opschortende voorwaarde gelijkgesteld met zuivere huur en verhuur; b. onderhuur en verhuur, vernieuwing van huur en verhuur en overdracht of overneming van huur gelijkgesteld met huur en verhuur. Voor de berekening van het recht wordt, ingeval van onderhuur en verhuur en van overdracht of overneming van huur, als huurprijs beschouwd hetgeen de verkrijger van het genot zal moeten voldoen aan of voor den oorspronkelijken verhuurder, vermeerderd met wat de verkrijger moet voldoen aan den onderverhuurder of aan hem die het genot heeft overgedragen. Bevat eene akte verschiüende overeenkomsten of verklaringen van huur en verhuur, dan is het verschuldigde zegelrecht gelijk aan het totaal der rechten, waartoe de verschillende overeenkomsten of verklaringen, indien zij bij afzonderlijke akten geconstateerd waren, aanleiding zouden hebben gegeven, tenzij de verhuring in het openbaar werd gehouden, in weBi geval het recht berekend wordt over de totale opbrengst der verhuring. ~m^% De bepalingen, voorkomende in art. 21, no. 1 der wet van 1843, zijn in menig opzicht aangevuld en vereenvoudigd om ontduiking te bemoeilijken, de berekening te vergemakkeujken en onzekerheid weg te nemen. (M. v. T.) Zegelwet 1917. 159 Art. 56. Artikel 56, belast met evenredig recht, zoowel de onder handsche- als de notariëele akten van huur of verhuur, zoowel van roerende zaken, als van binnen het Rijk gelegen of gevestigde onroerende zaken. Het vergeleken afschrift van een onderhandsche huurakte is niet als een notariëele huurakte te beschouwen. (Vergel. vonnis rechtbank 's-Gravenhage, 20 Januari 1920. Aans. 3 Febr. 1920, no. 146.) Het is niet ongewoon, dat de overeenkomst ten behoeve van één der partijen geconstateerd wordt bij eene verklaring, die alleen door de andere partij geteekend wordt. Aangezien zoodanige verklaring, zelfs in den vorm van een brief, tot titel der overeenkomst van huur en verhuur strekt, moet zij met het voor huurakten vastgestelde zegelrecht belast zijn. Waar onder de werking der vroegere wet vele huurakten, voornamelijk die van huizen, ten onrechte ongezegeld bleven, en de dubbelen dier akten aan eenzelfde recht waren onderworpen, is getracht de belasting billijker te maken door het heffen van een lager zegelrecht, en door te bepalen, dat, onder zekere voorwaarden, het voor een der partijen bestemde exemplaar der akte, en bij de notariëele huurakte, het voor ieder der partijen bestemde afschrift of uittreksel, van zegelrecht zullen zijn vrijgesteld. Ingeval van openbare verhuring staat niet vooraf vast welk zegelrecht schuldig is. Men kan in dit geval de akte aanvankelijk schrijven op een zegel van tenminste ƒ 0,50; de voldoening van het meerder verschuldigd recht wordt verzekerd door art. 58, n.1. men is verplicht de akte tijdig ter registratie aan te bieden en daarbij het te min betaalde recht te voldoen. De notariëele akten van verhuring, kunnen ook al zijn het geen akten van openbare verhuring, aanvankelijk geschreven worden op zegel van ƒ 0,50, mits de akten tijdig ter registratie worden aangeboden en daarbij het te min betaalde recht wordt voldaan. Vgl. art. 58, lid 3. Worden door de huurders geen hoogere huurprijzen besteed, dan in art. 57a bedoeld, dan moet de akte toch op zegel van ƒ 0,50 gesteld worden, terwijl bij de berekening van het recht, volgens art. 56 slot, onder de opbrengst ook medetellen de huursommen, die op grond van art. 57a voor vrijstelling in aanmerking komen. (Miss. 26 Juli 1917 no. 77, P. W. 11143.) Evenals bij de wet van 1843 wordt, voor huur voor het leven en voor onbepaalden tijd, voor de berekening van het Zegelwet 1917. 160 Art. 56. recht, respectievelijk 10 en 20 maal de huurprijs (met de lasten) genomen. Tijdvak der huur. Onder de werking der vorige wet was het soms moeilijk uit te maken of bij de berekening van het recht de optiejaren in aanmerking moesten worden genomen. Was de verbintenis voor de keusjaren afhankelijk van een latere schriftelijke of mondelinge wilsverklaring van een der partijen, dan kwamen die jaren niet in aanmerking voor de berekening van het zegel. Nu er een veel lager recht geheven wordt, heeft men geen bezwaar gezien om dadelijk met de jaren ter keuze rekening te houden. Indien een opzegging noodig is om de huur te doen eindigen, moet zij geacht worden voor het langere tijdvak, voor het leven of voor onbepaalden tijd te zijn gesloten. (Circ. 1506.) Is in het contract bepaald, dat, indien van de jaren ter keuze wordt gebruik gemaakt, een nieuw contract moet worden opgemaakt, dan moet met die jaren ter keuze toch dadelijk rekening worden gehouden. (Aans. 7 Juni 1918 no. 136.) De belasting is dus geregeld naar het aantal jaren, waarvoor óf huurder, óf verhuurder zich verbonden hebben. Brieven, waarbij het gebruik maken van het recht van optie wordt erkend strekken tot titel van het voortbestaan der overeenkomst van huur en zijn aan zegelrecht onderworpen, ook al is het recht op de huurakte over de optiejaren berekend. Ten aanzien van na 1 Juni 1917 opgemaakte huurakten moeten de vroegere vrijgevige beslissingen dus niet meer worden gevolgd, wel voor de oude op 1 Juni 1917 nog van kracht zijnde huurakten, hierop moet het zegelrecht geheven worden dat zou verschuldigd zijn, indien de akte bij hare opmaking ware gezegeld. (Miss. 25 Juni 1917 no. 117) Is de huur aangegaan voor een jaar, met bepaling, dat ze telkens met een jaar wordt verlengd, indien niet vóór zekeren datum door een der partijen opzegging is gedaan, dan is er huur tot wederopzegging en alzoo als huur voor 10 jaren te belasten, met dien verstande echter, dat minstens het aantal jaren in aanmerking moet worden genomen, voor hetwelk partijen of één van hen gebonden zijn zonder te kunnen opzeggen. (P. W. 11085.) Huur, aangegaan voor den duur van het leven van 2 of Zegelwet 1917. 161 Art. 56. meer personen, moet worden gerangschikt onder de huur, voor het leven aangegaan, welke het 4e lid van dit artikel op het oog heeft. (P. W. 11084.) Het ligt niet in de bedoeling van de wet onder huur tot „wederopzegging" alleen te verstaan een huur, welke te allen tijde kan worden opgezegd zonder inachtneming van een overeengekomen termijn. (Miss. 4 Sept. 1917 no. 85.) Het recht van den pachter om na de 4 jaren huur weder in te pachten tegen een te voren bepaalden prijs en te voren vastgestelde voorwaarden, moet niet beschouwd worden als het uitoefenen van een recht op keusjaren als bedoeld in art. 56 lid 4. De huurder heeft hier enkel voorkeur van pacht. Een huur, voor een vast aantal jaren aangegaan, met beding dat de huur na afloop van die jaren bij niet-opzegging doorloopt, is in den zin van art. 56 niet „eenige andere huur voor onbepaalden tijd". Het recht moet ten minste berekend worden over het tijdvak, waarin de contractanten niet door opzegging een einde aan de huur kunnen maken. (Miss. 8 Aug. 1917 no. 155.) Zoo zal een huur met bovenstaand beding, aangegaan voor 10 jaren, berekend moeten worden als huur voor 10 jaren. Is zij aangegaan voor acht jaren, dan moet het recht berekend worden over 10 jaren, in verband met lid 4 van art. 56, daar deze huur alsdan tot wederopzegging wordt beschouwd. Is zij aangegaan voor zestien jaren, dan moet het recht berekend worden over 16 X den jaarlijkschen huurprijs, omdat de contractanten voor 16 jaren verbonden zijn. Is in de akte bepaald, dat een huur voor tien jaren, aangegaan tegen een jaarlijkschen huurprijs, die de eerste 5 jaren ƒ 1500,— en de volgende 5 jaren ƒ 1760,— zal bedragen, dan moet recht berekend worden over het totaal der huursom of 5 X ƒ 1500, h 5 X ƒ 1750,— = ƒ 16.250,—. Onder „eenige andere huur voor onbepaalden tijd", waarvan lid 4 van dit artikel spreekt, moet worden gebracht een huur, welke niet beperkt is tot het leven van een of meer personen, en waaraan niet door opzegging een einde kan worden gemaakt. Is de bevoegdheid tot opzegging afhankelijk van zekere omstandigheden, welker plaats grijpen niet vaststaat, dan zal de duur van de huur voor de berekening van het recht op twintig jaren moeten worden genomen, als „eenige andere huur voor onbepaalden tijd". (Mie». 9 Aug. 1917 no. 163, P. W. 11085.) Zegelwet II Zegelwet 1917. 162 Art. 56. Huur van een gedeelte van een huis voor den tijd van ééne week, voor een huurprijs van ƒ 2,25, onder bepaling, dat wanneer de huurder in het bezit van het gehuurde blijft, zonder dat de verhuurder zich daartegen verzet, art. 1623 B. W. toepasselijk is, bevat slechts den titel voor een huur van een week. Na verloop daarvan zou art. 1606 B. W. toepasselijk zijn. Is daarna de huurder in het bezit gebleven en gelaten van het gehuurde, dan geldt dit als mondelinge huur (art. 1609 B. W.); de verwijzing in het contract naar art. 1623 B. W. kan daarin geen verandering brengen. Zulk een akte is dus vrij van zegelrecht (art. 56 al. 4 is niet toepasselijk). (Zie ook P. W. 11085, miss. 9 Aug. 1917 no. 164.) Is in de akte geen huurprijs vermeld, of neemt de huurder andere verplichtingen op zich dan betaling van geld voor het genot der zaak, dan moet het bedrag, waarover het recht moet worden geheven, aan den voet der akte worden opgegeven, bij gebreke waarvan een recht van ƒ 20,— verschuldigd is. Omtrent huur en verhuur onder opschortende voorwaarde bepaalde de wet van 1843 niets. Thans worden de voorwaardelijke huurovereenkomsten met zuivere gelijk gesteld. Het laatste lid van dit artikel dient om te voorkomen, dat men de belasting ontduikt door verschillende overeenkomsten in één geschrift op te nemen, en om een eenvoudige berekening mogelijk te maken bij openbare verhuringen. (M. v. T.) Art. 56 ziet op alle stukken, waarbij huurder of verhuurder de huur erkennen, onverschillig of dit geschiedt bij een afzonderlijk daarvan opgemaakte akte, dan wel in een akte, welke nog andere verklaringen of handelingen constateert. Het op zulk een stuk verschuldigd zegelrecht wordt dan bepaald door de hoogst belaste beschikking of verklaring. (Vgl. art. 10,2e lid der wet.) Wordt in een inventaris een huurakte beschreven, dan vormt die inventaris geen stuk waarbij huurder of verhuurder die huur erkennen. (W. P. N. R. 2476.) Een akte, waarbij een der partijen tegenover zijn wederpartij de aangegane overeenkomst van huur in haar geheel erkent, levert het volledig bewijs dier overeenkomst tegenover hem, die het stuk heeft onderteekend. (Res. 20 Juli 1917 no. 2.) De zegelplichtigheid van akten, waarbij een overeenkomst van huur en verhuur wordt geconstateerd, moet, ook al is daarin een verbintenis van borgtocht opgenomen, uitsluitend beoordeeld worden naar de artt. 56 en v. (Miss. 26 Juli 1917 Zegelwet 1917. 175 Art. 60. varieerende bedragen worden uitgegeven. Als papier buiten het Rijk betaalbaar, zullen deze stukken als handelspapier aan een vast zegelrecht van 10 cent onderworpen zijn. (Vgl. art. 57, lid 3). (Miss. 24 Aug. 1917 no. 45.) Z.g. Schatzscheine voor diverse bedragen, loopen gedurende een aangewezen tijd, voorzien van talon en coupons, zijnechter weieffecten. De wet is toepasselijk op aandeelen in geldleeningen ten laste van provinciën, gemeenten en waterschappen. Een op zich zelf staande schuldbekentenis op naam wegens geleend geld, blijft echter aan het in art. 34, Ha bedoelde recht onderworpen. (Vgl. P. W. 7683 en 9409, zie voorts P. W. 10188.) Z.g. Anticipatiebiljetten door gemeenten uitgegeven ter voorziening in de behoefte aan kasgeld, behooren tot de in art. 60 la. c bedoelde stukken. Schuldbrieven, uitgereikt door een spaar- en credietbank voor spaarpenningen ad/500,— of veelvouden daarvan, voorzien van coupons, doch ten alle tijde inwisselbaar voor het volle bedrag, vallen onder de sub c. bedoelde stukken, onderworpen aan een recht van ƒ 0,60 van iedere ƒ 100,—. Premieleeningen. Hieronder vallen die leeningen, waarbij elke obligatie na uitloting betaalbaar is met het nominaal of een hooger bedrag en waarbij het bedrag der uitkeering, voor zooveel die hooger is dan de nominale waarde, als premie wordt beschouwd. Wordt echter elke obligatie na uitloting met hetzelfde bedrag afgelost, dan is er geen premieleening. Van het lot moet afhangen wat door den houder van een aandeel zal worden genoten, en niet wanneer de aflossing zal geschieden. Buitenlandsche stukken. Opcenten. Boven de in dit artikel genoemde bedragen worden op buitenlandsche effecten opcenten geheven. Bij de wet van 20 Januari 1917, Staatsblad no. 192, tot herziening en versterking van de heffing van opcenten ten behoeve van het Leeningfonds 1914, in werking getreden 1 Januari 1917 is o. a. bepaald, dat zal worden geheven een zoodanig aantal opcenten op de zegelrechten van buitenlandsche effecten, geheven of verschuldigd geworden in het tijdvak van 1 Januari 1917 tot en met 31 December 1933, als gelijk staat met eene heffing van ƒ0,20 van iedere ƒ 100,— van het kapitaal in het stuk uitgedrukt. Daar het hoofdrecht voor deze effecten is vastgesteld op Zegelwet 1917. 178 Art. 60. worden gesteld, zijn met ingang van den dag waarop zij betaalbaar zijn gesteld en geen rente meer vergoeden, als ingetrokken in den zin van dit artikel te beschouwen. De dag waarop de ingetrokken pandbrief weder in het bezit van de bank terugkeert, veel minder een latere dag waarop de bank de terugontvangst en buiten omloopstelling constateert, kan beslissend zijn bij de toepassing van het bij dit artikel bepaalde. Deze handelingen zijn een gevolg van de intrekking, welke reeds door de uitloting en betaalbaarstelling heeft plaats gehad. (Miss. 25 Aug. 1917 no. 107.) Niet uitgegeven doch gezegelde pandbrieven kunnen niet als „ingetrokken" in den zin van dit artikel, worden aangemerkt. (Miss. 19 April 1918 no. 97, P. W. 11269.) Onder intrekken van pandbrieven moet worden verstaan het buiten omloop stellen daarvan. De nog niet uitgegeven, zich nog in portefeuille bevindende pandbrieven eener hypotheekbank zijn eerst als ingetrokken te beschouwen van af den dag, waarop het besluit is genomen de pandbrieven niet uit te geven. De zegeling tegen verminderd recht van ƒ 0,25 van iedere ƒ 100 — in art. 60 la. c bedoeld, is slechts toegestaan tegen aanbieding van ingetrokken pandbrieven van dezelfde hypotheekbank. Op art. 60, letter c kan geen beroep worden gedaan, indien men ingetrokken pandbrieven van een bank overlegt voor zegeling van die eener andere bank, tegen verminderd recht, als beide banken zijn samengesmolten. Art. 60 slot. Vroeger werd in dergelijke gevallen formaatzegel geheven. Daar dit bij de regeling, die bij deze wet is gevolgd, niet mogelijk was, is bepaald, dat van dergelijke stukken een vast recht van ƒ 1,50 verschuldigd zal zijn. (M. v. T.) De door den Minister van Financiën ter uitvoering van art. 60 lid 1 lett. c vast te stellen Regelen zijn gegeven bij de resolutie van 21 April 1917, no. 121, en luiden: REGELEN ter uitvoering van de artt. 60, lid 1, lett. c, enz. der Zegelwet 1917. Ad art. 60, lid 1, lett. c. I. Indien pandbrieven, als bedoeld in art. 60, lid 1, lett. c, ter zegeling tegen verminderd recht worden aangeboden en daarbij ingetrokken pandbrieven, ter vernietiging van den zegelstempel worden overgelegd, moet op na te melden wijze worden aan- Zegelwet 1917. 179 Artt. 60 en 61. getoond, dat de intrekking van laatstgemelde pandbrieven niet meer dan 3 maanden vóór de overlegging heeft plaats gehad; ah de intrekking het gevolg is van uitloting wordt aan 's Rijks ambtenaar overgelegd eene lijst, waarop de nommers der uitgelote pandbrieven naar volgorde zijn vermeld met aanwijzing van het tijdstip, waarop deze losbaar zijn. In alle andere gevallen wordt óf aan 's Rijks ambtenaar overgelegd een door het bestuur van de bank deugdelijk verklaard extract uit de boeken, waaruit blijkt op welk tijdstip de intrekking der overgelegde pandbrieven heeft plaats gehad, óf aan dien ambtenaar te zijnen kantore inzage verleend van die boeken. II. enz. Artikel 61. De voorloopige bewijzen van storting zijn onderworpen aan voorloopige dezelfde rechten als de definitieve stukken. "storting IT Behoudens het bepaalde bij de artikelen 60 en 67 *), zijn de Tst"kkfnn doof stukken, welke ter vervanging van andere worden uitgegeven, aan de hiervoor bepaalde zegelrechten onderworpen, om het even of de oorspronkelijke stukken vóór of na de invoering van deze wet zijn opgemaakt of uitgegeven. Stukken, welke bij conversie worden gewijzigd door afstempeling of op andere wijze, worden als nieuwe stukken beschouwd en zijn mitsdien — ongeacht het daarvan reeds betaalde zegelrecht — opnieuw aan zegelrecht onderworpen. Van de betaling van het zegelrecht na de wijziging moet blijken door zegeling met een bijzonderen stempel. Voorloopige bewijzen van storting zijn juridiek geheel gelijk aan de definitieve aandeelen. De Zegelwet bevat geen bepalingen, welke zich verzetten tegen het wijzigen van bestaande aandeelbewijzen door middel van afstempeling. Een stuk hetwelk door eene onderteekende of voor onderteekend aan te merken afstempeling zoodanig wordt gewijzigd, dat het verandering brengt in de rechtsbetrekkingen, welke de houder kan doen gelden, moet als een nieuw stuk worden beschouwd. Geldt het ingevolge art. 68, la. b van zegelrecht vrijgestelde aandeelbewijzen, dan zijn die verklaringen, als zij ten doel hebben de niet-zegelplichtige stukken aan te vullen, eveneens van zegelrecht vrijgesteld. Certificaten, afgegeven door een comité, dat zich gevormd had ter bevordering van de verwisseling van aandeelen in een •) In de wet stond oorspronkelijk 66, die misstelling is hersteld bij de wijzigingswet van 23 Mei 1917. StM. no. 437. Zegelwet 1917. 180 Art. 61. maatschappij in aandeelen van een andere maatschappij, welke de bezittingen yan eerstgemelde had aangekocht, en voor welke certificaten later aandeelen in laatstgemelde maatschappij zouden worden afgegeven kunnen dus niet als zoodanig worden aangemerkt. (P. W. 7545.) '.-K. jj Recepissen van winstbewijzen, bestemd om later te worden vervangen door definitieve stukken, zijn geen bewijzen van storting. Ze vallen dus niet onder art. 61. (P. W. 10014.) Voorloopige bewijzen voor oprichtersaandeelen zijn onderworpen aan ƒ 1,50 (vgl. art. 60 slot). (Miss. 2 April 1918 no. 66.) Bij voorloopige bewijzen van storting, en in het algemeen bij alle effecten, wordt het recht geheven over het volle bedrag in het stuk uitgedrukt, onverschillig of dit geheel of gedeeltelijk is gestort (circ. 1078). Latere bewijzen van storting worden dan ook niet met evenredig recht belast. (P. W. 7448.) Zie ook de aanteekening bij art. 66. Is in het voorloopig bewijs van storting niet het bedrag van het geheele aandeel vermeld, doch slechts dat van het gestorte kapitaal, dan is slechts evenredig recht schuldig over het bedrag van het gestorte kapitaal. (P. W. 9139.) Vermindering, terugbetaling of aflossing van het kapitaal worden niet als conversie beschouwd, tenzij de vermindering gepaard gaat met verandering in de rechtsbetrekkingen der aandeelhouders. (P. W. 9900.) De wet gaat uit van het beginsel, dat door conversie nieuwe stukken ontstaan, waarom in zoodanig geval zegelrecht naar de vigeerende wet schuldig is, onverschillig of de primitieve obligatiën onder de oude- dan wel onder de nieuwe wet zijn gezegeld. Blonder, tempel. Bijzondere stempel. Dit onderwerp is geregeld bij art. 7 van het Koninklijk besluit van 4 April 1917, Staatsblad no. 273, luidende: „De zegeling met den bijzonderen stempel, bedoeld in het le lid onder c van art. 60, in het laatste lid van art. 61 en in het laatste lid van art. 62 der Zegelwet 1917, geschiedt uitsluitend aan de kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, te 's-Gravenhage en te Rotterdam. Voor die zegeling wordt gebezigd een stempel, voorzien van een rand, vermeldende: „Bijzondere Stempel Zegelwet 1917" en overigens gelijk aan de stempels, welke worden gebruikt voor de zegeling van effecten." Zegelwet 1917. 181 Art. 62. Artikel 62. Van oprichtersaandeelen is een vast reeht van tien gulden oprichten- r aandeelen. actionn Verschuldigd. de JouiBsance ° en bewezen van Een vast recht van vijftig cent is verschuldigd van: overneming. a. bewijzen van deelgerechtigdheid (actions de joulssance), alsmede restant-bewijzen en dergelijke welke, na aflossing der oorspronkelijke aandeelen, aan de houders verblijven of uitgereikt worden; b. bewijzen van overneming van effecten, afgegeven door hen, die zich met het behartigen van de belangen van fondsenhouders belasten, of door vereenigingen van houders van fondsen, die ten doel hebben de belangen van hare leden bij die fondsen te behartigen en de certificaten van aandeel, door administratiekantoren uitgegeven, indien, met inachtneming van de daarvoor door Onzen Minister van Financiën te stellen regelen wordt aangetoond, dat de effecten, ter zake waarvan de bewijzen van overneming of certificaten zijn uitgegeven, behoorUjk gezegeld zijn. De onder letter b vermelde stukken moeten, ten bUjke dat aan de daarvoor gestelde voorwaarde is voldaan, met den in het vorige artikel bedoelden bijzonderen stempel gezegeld worden. Onder oprichtersaandeelen moeten worden verstaan alle aan oprichters eener maatschappij als zoodanig uitgereikte aandeelen, recht gevende op een aandeel in de winst, zonder dat daarvoor deelneming in het kapitaal der maatschappij heeft plaats gehad. (Aans. 7 Juni 1918 no. 136.) Oprichtersaandeelen zijn aan een recht van ƒ 10,— onderworpen, ook al dragen zij een anderen naam, b.v. van bewijzen van deelgerechtigdheid. Door raadpleging der statuten of op andere wijze moet 's Rijks ambtenaar zich van den aard der stukken overtuigen alvorens deze te zegelen. (P. W. 11268.) Zoo zullen actions de dividende au porteur van de Société anonyme Beige „Les tramways de Rotterdam" ingevolge het le lid van dit artikel onderworpen zijn aan een recht van ƒ 10,—, ook al komt in de statuten het woord voor „souscriptions" op de binnenzijde van het stuk en al is dit niet synoniem met „oprichters". Hieronder vallen dus alleen de bewijzen, afgegeven aan de oprichters, niet de actiën van aandeelhouders, bedoeld in art. 40 W. v. K. Zegelwet 1917. 182 Art. 62. Met oprichters aan wie oprichtersaandeelen worden uitgereikt, zijn hier ook bedoeld zij, die bij de oprichting direct of indirect hunne medewerking tot het tot stand komen der opgerichte maatschappij hebben verleend of daaraan bijzondere diensten hebben bewezen en aan wie te dier zake oprichtersaandeelen worden toegekend; een onderscheid met het oog op de personen, aan wie die aandeelen worden uitgereikt, zou in strijd met de wet zijn. (P. W. no. 11340.) Een voorloopig bewijs van een oprichtersaandeel is aan ƒ 1.50 zegelrecht onderworpen, volgens art. 60 laatste lid der wet. Op certificaten van aandeel, uitgegeven voor oprichtersaandeelen is art. 62 letter b. toepasselijk. Onder de hierbedoelde bewijzen van deelgerechtigdheid moeten worden begrepen extra-dividendbewijzen met talon en coupons, waarop zal worden uitbetaald de winst, voor zooveel die een zeker bedrag te boven gaat. (P. W. 7459.) Wanneer eenmaal evenredig zegelrecht van effecten is voldaan, kunnen certificaten met het in dit artikel vermelde vaste recht gezegeld worden en is het onverschillig hoeveel en hoe dikwerf certificaten worden uitgegeven, mits maar vaststaat dat nimmer een grooter bedrag aan certificaten in omloop is, dan het bedrag der aandeelen. De clausule omtrent splitsing komt daarom wel voor in art. 67, niet in art. 62. Het voorschrift van art. 62 lid b is overeenkomstig zijn strekking, ook toepasselijk, indien de effecten, ter zake waarvan de bewijzen van overneming of certificaten zijn uitgegeven, van zegelrecht zijn vrijgesteld. Onder het in dit lid bedoelde „aantoonen" dat de effecten behoorlijk gezegeld zijn, moet dus mede worden begrepen het aantoonen dat de effecten van zegelrecht zijn vrijgesteld. Ook in dit geval zullen de effecten, overeenkomstig de ter uitvoering van dit artikel vastgestelde „Regelen" vertoond en van het aldaar onder III genoemde merkteeken voorzien behooren te worden. Mochten stukken worden aangeboden als bedoeld in art. 68 la. b dezer wet, vóórdat de betaling der registratierechten heeft plaats gehad, dan moet de aanbieder ten genoegen van den ontvanger aannemelijk maken, dat een plaatsing van kapitaal op of na 1 Juni 1917 heeft plaats gehad. (Aans. 12 Sept. 1917 no. 145, P. W. 11146.) Bij een administratiekantoor vormen de origineele aandeelen geen gemeenschappelijk bezit; de houders van certificaten Zegelwet 1917. 183 Art. 62. hebben steeds het recht om te eischen, dat tegen intrekking van hunne certificaten origineele stukken van dezelfde waarde aan hen worden afgegeven. (P. W. 10293.) De woorden: „na aflossing der oorspronkelijke aandeelen", voorkomende in art. 62 letter a vormen eene toelichting van den aard der stukken „restant-bewijzen en dergelijke"; van oprichtersbewijzen is ƒ 10,— recht verschuldigd. (P. W. no. 11341.) Art. 62 la. b is echter niet toepasselijk in het geval dat een maatschappij tot beheer van gemeenschappelijk Nederlandsch-Indisch fondsenbezit, certificaten of bewijzen van deelgerechtigdheid uitgeeft en de daardoor ontvangen gelden beheert ten bate van de houders dier bewijzen. Dergelijke certificaten van aandeel in vereenigd bezit moeten als zelfstandige effecten worden aangemerkt. Ze zijn ingevolge art. 60 la. c onderworpen aan een recht van ƒ 0,60 van iedere ƒ 100—.(Miss. 24 Juli 1917 no. 126.) Wanneer men geen gebruik wenscht te maken van de bepaling, gesteld in art. 62 la. b. der wet om onder de daar gestelde voorwaarde certificaten tegen het vast recht van ƒ 0,50 te doen zegelen, dan staat dit volkomen vrij en kan men zegeling der certificaten verzoeken tegen het gewone in art. 60 vastgestelde evenredige recht. Zulks kan van invloed zijn indien de certificaten tot kleine bedragen worden uitgegeven. Dat de oorspronkelijke aandeelen, al behoeven zij dan niet te worden vertoond, niettemin aan zegelrecht zijn onderworpen, blijkt uit artikel 63, 3e lid der wet. De door den Minister van Financiën ter uitvoering van art. 62, lid 2, lett. b vastgestelde Regelen zijn gegeven bij resolutie van 21 April 1917, no. 121, en luiden: REGELEN ter uitvoering van art. 62, lid 2, lett. b enz. der Zegelwet 1917. II. De effecten, waarvoor de in art. 62, lid 2, lett. b bedoelde bewijzen van overneming of certificaten van aandeel worden uitgegeven, moeten aan een der kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, te 's-Gravenhage of te Rotterdam worden vertoond. III. Wanneer blijkt, dat de effecten behoorlijk gezegeld zijn, stelt de ontvanger daarop een merkteeken, aanwijzende: Zegelwet 1917. 185 Art. 63. te lande uitgegeven, in omloop gebracht, overgedragen, verpand oï in beleening gegeven, afgelost of geconverteerd worden, of vóórdat daarvoor binnen het Rijk door administratiekantoren certificaten worden uitgegeven. Als inontvangstneming wordt niet aangemerkt eene bewaarneming, indien volgens de overeenkomst van partijen de teruggave uitsluitend mag geschieden aan den bewaargever in persoon, zijne rechtverkrijgenden onder algemeenen titel of zijn of hun algemeenen rechtsvertegenwoordiger. Volgens dit artikel is het zegelrecht van binnenlandsche effecten verschuldigd, zoodra de stukken worden opgemaakt, d. i. worden onderteekend. Onder de wet van 1843 was zulks ook wel bepaald, doch die wet stelde slechts strafbaar de uitgifte enz. van ongezegelde effecten, niet het opmaken zonder voldoening van recht. De boete is thans ook bedreigd tegen het ongezegeld opmaken. Men dient er dus om te denken de stukken ter zegeling aan te bieden vóór de onderteekening. Zegeling met plakzegel (zie le lid), is dus buitengesloten. (Vergelijk art. 2 der wet, waar de wet afzonderlijk noemt het gezegeld papier vanwege het Rijk uitgegeven en plakzegels vanwege het Rijk uitgegeven.) Onder de woorden „in ontvangst zijn genomen" voorkomende in het 3e lid, valt ook het geval, dat iemand hier te lande effecten uit het buitenland ontvangt van iemand, die tot het doen zegelen niet verplicht was. (Miss. 24 Oct. 1917 no. 65.) Personen, die in het buitenland stukken opkoopen, zijn verplicht ze vóór de in-ontvangstneming te doen zegelen. (M. v. A. le K.) Ongezegelde in het buitenland opgemaakte stukken, in ontvangst genomen vóór de invoering dezer wet, behoeven niet gezegeld te worden, zoolang daarmede geen handeling plaats heeft als bedoeld in het laatste lid van dit artikel. Onder in-ontvangstneming is alleen te verstaan een in ontvangstneming ter uitvoering van eenige handeling van privaatrechtelijken aard. Als een eigenaar die de stukken in het buitenland in zijn bezit had, tijdens een verblijf hier te lande, zich die stukken uit het buitenland doet toezenden, is hij niet verplicht die stukken ter zegeling aan te bieden. Wanneer voltooide effecten aan de ontvangers ter zegeling worden aangeboden en niet dadelijk aan de aanbieders Zegelwet 1917. 186 Artt. 63 en 64. kunnen worden teruggegeven, moeten de ambtenaren aan de aanbieders, die zulks verlangen, een recu afgeven. (Aans. 22 Jan. 1918 no. 100.) (P. W. 11266.) Dit geldt ook voor effecten, die overeenkomstig de Regelen, vastgesteld bij de min. res. van 21 April 1917 no. 121 (vgl. blz. 156) ten kantore van den ontvanger worden vertoond. (P. W. 11266.) Behalve de hier genoemde gevallen, waarin de zegelplich. tigheid ontstaat, zij men indachtig aan de bepalingen van de artikelen 15 en 16 dezer wet. Artikel 64. conversie. Ingeval van conversie van niet hier te lande opgemaakte stukken kunnen de oude stukken ongezegeld blijven, wanneer de nieuwe, die daarvoor in de plaats worden uitgegeven, van behoorlijk zegel zijn voorzien. Het is geoorloofd de in dit artikel bedoelde stukken, hier te lande ongezegeld ter conversie in ontvangst te nemen. Hij, die de stukken ontvangen heeft, voldoet aan de op hem rustende verplichting, door in plaats van de ter conversie aangeboden stukken, nieuwe, behoorlijk gezegelde uit te reiken. Zoolang geen nieuwe stukken zijn uitgereikt, kan niet gezegd worden dat er gehandeld is in strijd met de bepalingen der Zegelwet. (Miss. 27 Sept. 1917 no. 97, P. W. 11143.) Vermindering, terugbetaling of aflossing van het kapitaal worden niet als conversie beschouwd (circ. no. 1209 blz. 12), anders is het als bij vermindering van kapitaal, de rechtsbetrekkingen der aandeelhouders eveneens veranderen; b.v. doordat aandeelen van ƒ 1000,— ten deele worden omgezet in preferente aandeelen (door bijstorting) en voor het overige worden teruggebracht op ƒ 400,—. (P. W. 9900.) Artikel 64 moet in verband worden beschouwd met art. 63, laatste lid. Deze bepalingen zijn voortgekomen uit art. 2 lid 7 en 8 der wet van 31 December 1885, Staatsblad no. 264, zonder dat blijkt dat de wetgever eenige verandering heeft beoogd. Er is dus geen aanleiding om ten aanzien van Belgische 4 % schatkistbons, welke hier te lande voorzien worden van een stempelafdruk, ten bewijze dat ze in 5 % stukken worden geconverteerd, aan te nemen dat art. ,64 het oog heeft op eene conversie buitenslands van niet hier te lande opgemaakte stukken. Art. 64 bepalende dat de oude stukken, ingeval van conversie van niet hier te lande opgemaakte Zegelwet 1917. 4 Art. 3. Merkteeken. Afmetingen. Vorm der plakzegels. der plakzegels en die der stempels, welke voor de zegeling van papier worden gebruikt, worden door Ons bepaald. Ter uitvoering van dit artikel is bij Koninklijk besluit van den 4 April 1917, Staatsblad no. 273, bepaald: Art. 2. Het gezegeld papier, van wege het Rijk uitgegeven, is voorzien van een watermerk, bestaande in het woord: „Nederlanden". In verband met de omstandigheid dat in den afdruk van den zegelstempel voor de droge' stempeling het jaartal der zegeling is vermeld, is één merkteeken voldoende geoordeeld. In de door het Rijk uitgegeven formaatzegels komen als watermerk dus niet meer voor het jaartal van aanmaak van het papier en het bedrag van het recht. Art. 3. Behalve het in artikel 27 der Zegelwet 1917 vermelde papier, zal vanwege het Rijk gezegeld papier in groot en in klein formaat worden uitgegeven; het groot formaat zal hebben eene hoogte van 32.20 c.M. en eene breedte van 40 c.M., en het klein formaat eene hoogte van 8.84 c.M. en eene breedte van 25 c.M. In alle gevallen waarin het bedrag der belasting niet afhangt van het formaat van het papier, worden de afmetingen bij Koninklijk besluit vastgesteld. Zulks is dan ook hier geschied ten aanzien van huur- en strookzegels. Art. 4. Het plakzegel, met uitzondering van dat voor de zegeling der in artikel 75 der Zegelwet 1917 bedoelde stukken, is van rechthoekigen vorm en heeft eene lengte van 29 m.M. bij eene breedte van 22 m.M. De kleur is paars voor het zegel van vijf cent en rood voor de zegels van hoogere bedragen. Het draagt aan het hoofd 's Rijks wapen, vastgehouden door twee gekroonde leeuwen boven een lint met de spreuk: „Je Maintiendrai", alles op een gebloemden achtergrond. Een ongekleurd rechthoekig vak onder het lint behelst de aanwijzing van het bedrag van het recht, welk bedrag aan den voet van het zegel nog eens vermeld staat. Daartusschen komen, op acht regels, veertien malen voor de woorden: „Nederlandsch plakzegel". Met afwijking van het bepaalde in het tweede lid, is er een zegel van tien cent, paars van kleur en voorzien van een opdruk „Tien cent" in roode kleur. Zegelwet 1917. 18 Art. 11. afschriften of uittreksels uit de notariëele akte van huur en verhuur, voor ieder der partijen bestemd (art. 57, la. c); duplicaat-makelaarsnota's, in het geval omschreven in art. 79, 3.; Voorts zijn onderworpen aan een vast recht van ƒ 0,25 de meerdere exemplaren, afschriften of uittreksels van polissen van verzekering en van bewijzen van verwaarborging, mits voor die stukken het verschuldigde zegelrecht is voldaan en dè onderteekenaar op dat dubbel exemplaar, afschrift of uittreksel dé bij art. 45 gevorderde verklaring stelt. Een door een gemeentesecretaris afgegeven afschrift van een testament, gedateerd van vóór 1811 en deel uitmakende van een door het Rijk aan de gemeente in bruikleen gegeven protocol van een notaris, is niet aan zegelrecht onderworpen op grond van het 3e lid van art. 11, omdat de dpor den gemeentesecretaris af te geven afschriften voor de toepassing der Zegelwet met akten van dien secretaris worden gelijkgesteld en akten van gemeente-secretarissen in art. 23 niet uitdrukkelijk zijn genoemd. De tusschenkomst van den secretaris strekt hier slechts tot het vaststellen van een feit, n.1. dat het afgegeven afschrift overeenstemt met het onder de gemeente berustende testament. Hetzelfde is het geval met afschriften of uittreksels opgemaakt door rijks- en gemeente-archivarissen van onder hen berustende stukken. De vrijstelling, opgenomen in het laatste lid van art. 11, bestond ook onder de vroegere wet (art. 27A, no. 3 der wet van 1843) Afschriften van onderhandsche huurakten, die alleen door een gemeente-secretaris zijn onderteekend, zijn niet zegelplichtig, omdat ze niet beschouwd kunnen worden door een der partijen te zijn onderteekend. Wordt het afschrift echter bovendien voorzien van een stempel van het gemeentebestuur, dat contracteerde, dan is zoodanig afschrift aan zegel onderworpen, overeenkomstig art. 56 en v. der wet, daar art. 13 voor de toepassing der wet van een naamstempel voorziene stukken als onderteekende stukken beschouwt (miss. 6 Dec. 1917, no. 156, P. W. 11206). Het vergeleken afschrift van een onderhandsche huurakte is niet als een notariëele huurakte te beschouwen. (Vergel. vonnis rechtb. 's Gravenhage 20 Jan. 1920. Aans. 3Feb. 1920 no. 146.) Het afschrift van een exploit van een deurwaarder en het afschrift van het door dezen geteekende, daarbij beteekende Zegelwet 1917. 19 Artt. 11 en 12. stuk, moeten worden gelijk gesteld met het exploit. Is dit van zegelrecht vrijgesteld, dan zijn ook die afschriften vrij, zijn ie niet vrij, dan geldt art. 30 ook voor die afschriften (P. W. 11085). Zie ook de aanteekening bij art. 23, no. 8. Het door een procureur onderteekende afschrift van te beteekenen stukken is van zegelrecht vrijgesteld. (Vgl. art. 32, no. 12. Aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143.) Onder de administratieve voorschriften van openbare besturen enz., in het laatste lid van dit artikel bedoeld, kan niet gerangschikt worden een verordening, regelende de voorwaarden waarop een gemeente gronden in erfpacht uitgeeft. Wanneer een hypotheekbank derhalve aan een gemeente een authentiek afschrift der akte van hypotheekverleening met een afschrift van het borderel moet leveren» Stijn die stukken wel aan zegelrecht onderworpen (miss. 1 Nov. 1917, no. 83). Art. 11 stelt tegenover elkaar „afschriften en uittreksels van onderhandsche stukken door een of meer der partijen onderteekend, welke aan hetzelfde recht onderworpen zijn als de oorspronkelijke stukken" en „afschriften en uittreksels, ter voldoening aan administratieve voorschriften van openbare besturen en instellingen vervaardigd", welke vrij van zegel zijn. Daarbij heeft de gedachte voorgezeten dat eerstgemelde afschriften en uittreksels, daar zij kunnen strekken in het privaatrechterlijk belang van partijen, aan zegelrecht behooren onderworpen te zijn; laatstbedoelde daarentegen, als uitsluitend opgemaakt met een administratief doel, van die belasting vrijgesteld behooren te zijn (P. W. 11279). Zoo zullen o.a. op grond van het laatste lid van dit artikel van zegelrecht vrijgesteld zijn: Een extract-geboorte-akte als bijlage van een rekest tot sollicitatie naar de betrekking van tijdelijk adj.-inspecteur der dir. belastingen. De eisch om overlegging van het geboortebewijs is een administratief voorschrift. Afschriften van polissen, opgemaakt ter voldoening aan art. 87 der Successiewet (P. W. 11279). Artikel 12. Alle hier te lande wonende personen, die eenig aan zegelrecht onderworpen stuk opmaken of afgeven, of op zoodanig stuk hun handteekening stellen, worden geacht het stuk hier te lande te hebben opgemaakt of afgegeven, of daarop hier te lande hunne handteekening te hebben gesteld, zoolang het Opmaken bier te lande. Zegelwet 1917. 20 Artt. 12 en 13. tegendeel niet aannemelijk is gemaakt. De vermelding op het stuk, dat deze handelingen in het buitenland plaats hadden, is daartoe niet voldoende. Deze bepaling is noodzakelijk geacht tot wering van ontduiking. Onder de vroegere wetgeving kwam zij alleen voor ten aanzien van kwitantiën en handelspapier (art. 12 der wet van 1882), thans is zij uitgebreid tot alle stukken. (M. v. T.) Artikel 13. ©«parafeerde Voor de toepassing dezer wet worden stukken, welke voor°' stukkSn!"* zien zijn van een paraaf, het facsimilé van een handteekening of paraaf, of den afdruk van een naam- of paraafstempel als onderteekende stukken beschouwd. Onder de werking der vroegere wet werd, voornamelijk ten aanzien van kwitantiën, vaak de methode toegepast om deze niet te onderteekenen, doch van een naamstempel of paraaf te voorzien. Men meende daardoor aan de bepalingen der Zegelwet te onkomen, en de jurisprudentie ging daarin mede. Artikel 13 is in de wet opgenomen om die ontduiking tegen te gaan, en te doen uitkomen, dat, indien de belanghebbende genoegen neemt met een stuk, waarvan de onderteekening is vervangen op de hiervoorbedoelde wijze, er alle reden voor den fiscus bestaat om dezelfde belasting te vorderen als van onderteekende stukken. Dit artikel moet in ruimen zin worden opgevat. Wanneer onder een stuk een naam is gedrukt, moet dit als voorzien van een naamstempel en dus als onderteekend worden beschouwd (P. W. 11085). Een afdruk van den stempel van een gemeentebestuur moet worden aangemerkt als de afdruk van een naamstempel, zoodat stukken van een dergelijken stempel voorzien, als onderteekend moeten worden beschouwd (aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143). Blanco formulieren kunnen van den buitengewonen stempel worden voorzien, ook al komt onder die stukken een handteekening voor of een naam of paraaf (P. W. 10246 is vervallen. Aans. 18 Sept. 1917, no. 88, P. W. no. 11140). Een stuk is alleen dan als onderteekend te beschouwen, wanneer onder het stuk een handteekening of paraaf is gesteld, of daaronder is afgedrukt het facsimilé van eene handteekening of paraaf of den afdruk van een naam of paraafstempel. Zegelwet 1917. 37 Art. 23. bedoeld in art. 77è der wet op het L. O. (Miss. 22 Mei 1918, no. 98.) De verklaring van het bestuur eener bijzondere school, over te leggen overeenkomstig art. 59, 7e lid b der wet op het L. O. (Miss. 28 Juni 1917 no. 115). Daarentegen is een verzoekschrift om voorschot op de rijksbijdrage en evenzeer het aan de besturen van bijzondere scholen uitgereikt wordend afschrift of extract uit de beschikking waarbij dat voorschot wordt verleend, ingevolge art. 23 nos. 2 en 3 aan zegel onderworpen, doch wegens de in de rekesten opgenomen verklaring van borgtocht is geen afzonderlijk zegelrecht schuldig. (Miss. 16 Juli 1917 no. 120.) Voor verzoekschriften van besturen van bijzondere lagere scholen aan Gedeputeerde Staten om het maximum aantal van 192 lesuren te verhoogen, ten einde een subsidie te bekomen, zie de aanteekening bij art. 23, no. 3, op bladzijde 44. Oorsprong. Vergaringen van oorsprong door ambtenaren uitgereikt. Pensioenen. Attestatiën de vita. (P. W. 11085.) Aanvragen om pensioen. (Miss. 18 Oct. 1917, no. 119.) De bewijzen van inschrijving in het register der institutiën van het onder beheer der Synode der Ned. Herv. kerk staande algemeen weduwen- en weezenfonds der predikanten. (Miss. 30 Nov. 1917, no. 114.) De in de plaats van attestatiën de vita door betaalmeesters afgegeven verklaringen. Proces-verbaal van verkoop van aan den Staat toebehoorende roerende zaken, opgemaakt door een officier van administratie en door deze alleen geteekend. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) Procureurs. Door procureurs onderteekende afschriften van te beteekenen stukken (b.v. van een grosse-vonnis), omdat hier de procureur niet als zoodanig handelt. (Miss. 29 Aug. 1917 no. 125.) Protestregisters. (P. W. 11085.) Registers van ontvang van gemeente- en polderbesturen. Reglementen van werkloozenkassen, over te leggen voor rijkssubsidie. (P. W. 11085.) Rekeningen, onderteekend na 1 Augustus 1919, omdat zij vóór dat tijdstip bij art. 34, I c (oud) aan 5 cent waren onderworpen. Zegelwet 1917. 38 Art. 23. Statuten, uitgezonderd indien ze bestemd zijn om met de akte van oprichting den titel der overeenkomst uit te maken. Zie art. 26 lett. b en de aanteekening op blz. 49. Strandvonderij. Een alleen door den burgemeester-strandvonder onderteekend proces-verbaal van verkoop van strandgoed. (Miss. 2 Mei 1918, no. 97, P. W. no. 11270.) Stukken voor overneming van gelden door den eenen ambtenaar van den anderen. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143); Taxatierapporten van deskundigen (miss. 3 Nov. 1917, no. 41) en teekeningen waarnaar in taxatierapporten wordt verwezen, omdat deze alleen zegelplichtig zijn, wanneer zij bestemd zijn om met de akte, waarop zij betrekking hebben, den titel der overeenkomst uit te maken. Verklaringen die door het openbaar gezag als zoodanig worden afgegeven, als b.v. verklaringen .van goed gedrag, van oorsprong (ook die van Kamers van' Koophandel), bewijzen van Nederlanderschap, enz. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143); van accoordbevinding op ingediende rekeningen, daarop in het belang van de administratie gesteld. (Miss. 18 Mei 1918, no. 71, P. W. 11270.) idem van eigendom, door houders van effecten afgegeven (affidavits) (P. W. 11085); idem van in ordebevinding van stukken. Verlenging termijn in art. 50 W. v. K. (beschouwt men zulk een verlenging als een gunst, dan is art. 32 no. 4 toepasselijk). (Miss. 15 Juni 1917 no. 18.) Verzekeringen. Schriftelijke opgaven den verzekeraar door den verzekerde verstrekt ingevolge de polisvoorwaarden, mits geenerlei verbintenis van de zijde van den verzekerde bevattende. (Miss. 3 Nov. 1917, no. 41.) Verzoekschriften en statuten, ingezonden ter bekoming van erkenning van vereenigingen of van de in art. 36 W. v. K. bedoelde bewilliging tot oprichting eener naamlooze vennootschap, en de te dier zake uitgereikte beschikkingen. (P. W. 11085.) Een authentiek afschrift van de notariëele akte van oprichting eener naaml vennootschap, over te leggen voor de Koninklijke bewilliging of ter inschrijving overeenkomstig art. 38 W. v. K. is niet vrij ingevolge art. 32 no. 4 en moet dus op formaatzegel geschreven worden. Verzoekschriften óm eervol ontslag. (P. W. 11085.) Zegelwet 1917. 39 Art. 23. Zie voorts voor vereoekschriften en de daarop te nemen beschikkingen ook de aanteekening bij art. 23 sub 1—3 op niet-belaste stukken. Volmachten tot vertegenwoordiging van een stemgerechtigd ingeland op de vergadering van een waterschap. (Miss. 23 April 1918, no. 160, P. W. 11270.) Eene beschikking, waarbij een minister een ambtenaar machtigt om namens het Rijk op te treden bij het opmaken eener akte tot aankoop van vast goed, valt niet onder art. 23, no. 2 der wet bedoelde beschikkingen, evenmin kan het worden gerangschikt onder de in art. 23 no. 12 der wet genoemde stukken, omdat de aanwijzing door den Minister, als uitoefenende het staatsgezag, van een ambtenaar ten einde in zijn plaats bij de koopakte op te treden, niet kan gezegd worden te zijn opgemaakt tot bewijs van een privaatrechtelijke overeenkomst of handeling. Een dergelijk afschrift is dus als ongenoemd stuk niet met zegelrecht belast. Ad art. 23 nos. 1—3. Eene beschikking, welke niet gegrond is op eene imperatieve wettelijke bepaling, moet als een „gunst" worden beschouwd, ook al mocht in eene wet of wettige verordening de facultatieve bevoegdheid, b.v. tot teruggaaf, kwijtschelding, vrijdom, uitstel enz. zijn toegekend, Dergelijke verzoekschriften zijn dus aan zegelrecht onderworpen, voor zoover niet in art. 32 vrijgesteld. De in art. 32 no. 2 bedoelde vergunningen zijn ook dan vrij, wanneer ze louter facultatief zijn. Omtrent de vraag, wanneer er sprake is van het verleenen eener gunst, heeft de Minister van Financiën bij aanschrijving van 23 November 1917, no. 61, te kennen gegeven: „dat, wanneer aan iemand iets wordt toegekend, waarop hij geen aanspraak kan doen gelden, er een gunst is. Evenzeer, wanneer iemand bij beschikking wordt ontheven van eene op hem rustende verplichting, onder gelijke voorwaarde, dat hij er geen aanspraak op heeft. (P. W. 11143.) Wanneer personen uit eenige wettelijke bepaling het recht ontleenen op toekenning van een voordeel, als b.v. verplaatsingskosten aan ambtenaren, gegrond op een organiek besluit, dan kan in de toekenning daarvan geen gunst gezien worden en is art. 23 nos. 1—3 niet van toepassing. Evenmin is als gunst aan te merken de beschikking, waarbij de met den aannemer overeengekomen boetebepaling niet zal worden toe- Zegelwet 1917. 40 Art. 23. gepast, op grond dat aannemelijk is gemaakt, dat omstandig' heden, onafhankelijk van zijn wil en buiten zijn toedoen ontstaan, zijn tekortkomingen hebben veroorzaakt; de aannemer heeft, krachtens dit beding, onder de gemelde omstandigheden, recht op buitengevolgstelling der boetebepalingen. Wordt hem echter op billijkheidsgronden de boete geheel of gedeeltelijk kwijtgescholden, dan zijn de beschikking en het daartoe strekkend verzoekschrift wel zegelplichtig. Verzoekschriften tot het bekomen van iets, waarop men recht meent te hebben, moeten, als het daarbij gevraagde alleen bij wijze van gunst kan worden verleend, gezegeld zijn, bij gebreke waarvan daarop geen beschikking kan worden verleend. Wordt een algemeen werkende maatregel naar aanleiding van een verzoekschrift van daarbij belanghebbende personen, die zich daardoor in hunne belangen geschaad achten, buiten werking gesteld, dan is daarin niet de verleening van een gunst te zien. (Miss. 12 Januari 1918 no. 124, P. W. 11271.) Verzoekschriften, andere dan die in no. 3 van dit artikel bedoeld, zijn niet aan zegelrecht onderworpen, terwijl van de hier belaste verzoekschriften verschillende nog deelen in de vrijstelling, opgenoemd onder art. 32 nos. 3 en 4. Uit de nos. 2 en 3 volgt, dat wanneer een ongezegeld rekest wordt ingediend, waarbij iets wordt verzocht, dat alleen bij gunst kan worden toegekend, geen gunstige beschikking op dat rekest kan worden verleend. De omstandigheid, dat de rekestrant meent daarop recht te hebben, brengt hierin geen verandering. (Miss. 6 Dec. 1917, no. 158.) Verzoekschriften, bij telegram ingediend, kunnen geschreven worden op gezegeld papier, hetwelk men ter overseining aanbiedt; art. 15, le lid, wordt niet overtreden, mits in het over te seinen telegram blijk wordt gegeven, dat het telegram op gezegeld papier is aangeboden. (Miss. van 19 Mei 1917 no. 56). Verzoekschriften, in de Koloniën geteekend, kunnen ingevolge art. 22 hier te lande van zegel worden vóórzien, door voldoening van het bedrag van het recht aan 's Rijks ambtenaar. Is zoodanig verzoekschrift van Indisch zegel voorzien, dan is het hier te lande niet aan zegelrecht onderworpen. (Vgl. art. 22, 3e lid der wet.) Onder de onder no. 2 van dit artikel bedoelde „openbare instellingen" kunnen slechts die instellingen worden verstaan, welke vanwege den Staat beheerd of bestuurd worden en Zegelwet 1917. 41 Art. 23. tot bevordering van het algemeen Staatsbelang, zonder inmenging van bijzonder belang of voordeel bestemd zijn; of m. a. w., die instellingen, welke van overheidswege hun bestaan ontleenen en van regeeringswege bestuurd worden. Openbare instellingen zijn o. a.: de Armeninstellingen, bedoeld in art. 2a en d der Armenwet, de Rijks HoogereBurgerscholen, de polders- en waterschappen, de Kamers van Koophandel en Fabrieken, de distributiecommissies enz. Art. 23 no. 3 heeft betrekking op de verzoekschriften, zoowel tot het bekomen der beschikkingen onder no. 2 als onder die onder no. 1 van artikel 23 genoemd. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) Met toepassing van het bovenstaande zijn niet belast: 1. Verzoekschriften aan eene gemeente om grond te mogen koopen of land te mogen huren, geen verbintenis tegenover de gemeente bevattende en de afschriften van raadsbesluiten, houdende beschikking op dergelijke verzoekschriften. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143. 2. Verzoeken tot inschrijving van een handelsmerk. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) 3. Het verzoek tot verkrijging van een zeebrief en de schrif; telijke verklaring, bedoeld in art. 4 der wet van 28 Mei 1869, Staatsblad no. 96. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143). 4. Verzoeken tot het verstrekken van een nationaliteitsbewijs en de nationaliteitsbewijzen zelve. Al kan de afgifte van dergelijke bewijzen niet krachtens eenig recht gevorderd worden, toch kunnen dergelijke bewijzen, welke slechts een feit constateeren, niet gerekend worden tot de bij art. 23 no. 2 belaste beschikkingen. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) 5. De verzoekschriften om eervol ontslag en de daarop te nemen beschikkingen. (P. W. no. 11085.) 6. Verzoekschriften aan de directie van een fonds om toekenning van pensioen; de daarop aan belanghebbenden uit te reiken afschriften der beschikkingen; (de belanghebbenden hebben hier een recht op het pensioen. (Miss. 4 Juli 1917 no. 207.) Ook de stukken, inzake toezegging van traktementen, toekenning van pensioen en dergelijke zijn vrij van zegel. (P. W. 11273.) Zegelwet 1917. 42 Art. 23. 7. Verzoekschriften, waarbij gevraagd wordt: a. eene inlichting (aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143); b. toelating tot een examen (aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143), echter niet wanneer toelating wordt verzocht met vrijstelling van de verplichting tot overlegging van daarvoor vereischte stukken; c. eene bij administratieve beschikking te verleenen vergunning tot eene handeling, waarvoor volgens wettelijke of administratieve voorschriften vergunning noodig is (aan* 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143); d. de in artt. 947 en 1717 B. W. vereischte Koninklijke machtiging en de op die verzoekschriften te nemen beschikkingen. (Aans. 23 Nov. 1917 no..61, P. W. 11143). Evenzeer zijn vrij van zegel de daarbij over te leggen extracten uit notulen van een bestuur en de daarop door hoogere, b.v. kerkelijke autoriteiten te stellen goedkeuring. Zegelplichtig is echter het afschrift van een. testament door een notaris geteekend, als bijlage bij het verzoek overgelegd, daar dit stuk naar zijn aard niet bestemd is om uitsluitend daarbij dienst te doen (miss. van 8 Sept. 1917 no. 79); e. de bezwaarschriften en de beschikkingen tot vaststelling der waarde volgens de waardewet, de wet op het veredelingsverkeer en de wet op het statistiekrecht (aans. 23 Nov. 1917, no. 61, P. W. 11143); Aanvragen van ambtenaren tot terugbetaling van invoerrecht (waardewet 1906, St.bl. no. 216) op grond dat abuizen bij de aangiften en de naar aanleiding daarvan genomen beschikkingen betreffen uitsluitend de regeling van een administratieve aangelegenheid tusschen Rijksadministratiën (miss. 26 Nov. 1917 no. 149); ƒ. de door de directeurs der directe belastingen te Verleenen machtiging tot opheffing der borgstelling van het invoerrecht van reisrijtuigen (aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143); g. de bezwaarschriften van art. 21 en de verzoekschriften om terugbetaling van vergunningsrecht, bedoeld in art. 22, lid 3 der Drankwet 1904, Staatsblad no. 235, en het bezwaarschrift tegen de intrekking van een vergunning en de beschikking daarop (aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143); h. door dienstplichtigen om studieverlof (miss. 13 Nov. 1917 no. 115); Zegelwet 1917. 43 Art. 23. i. uitvoervergunningen; j. beëediging eener successieaangifte door een gemachtigde echter niet de verzoekschriften om uitstel van indiening eener aangifte of om uitstel van betaling van successierecht); k. afstand van gebruik van gemeentegrond door een militair commandant; 7. machtiging tot het aanvaarden van een nevenambt of betrekking, waarvoor ambtenaren ingevolge wettelijk of administratief voorschrift goedkeuring behoeven; m. de machtiging, als bedoeld in artt. 451 en 454 B. W. (miss. 26 Oct. 1917 no. 109); n. de machtiging tot opheffing van borgtocht voor invoerrecht (miss. 4 Aug. 1917 no. 95); o. voorschot of bijdrage overeenkomstig art. 30 der Woningwet en de daarop te nemen beschikking; p. om uitreiking van een duplicaat-diploma, ook al moge de verzoeker daarop geen aanspraak kunnen maken (miss. 8 Dec. 1917 no. 101); q. overschrijving van gelden op de postrekening van een derde; r. een audiëntie; s. toekenning van een eerepenning voor menschlievend hulpbetoon, evenmin de te nemen beschikking. Hier is geen gunstverleening, doch een erkenning dat iemand zich verdienstelijk heeft gemaakt; t. rijkssubsidie voor een cursus tot opleiding voor het examen, bedoeld in art. 776 der wet op het lager onderwijs; a. de toekenning van verplaatsingskosten van ambtenaren, gegrond op Kon. besluiten, waarbij een recht op de vergoeding aan de ambtenaren is toegekend en op die verzoekschriften te nemen beschikkingen. Adhaesiebetuigingen met betrekking tot aanhangig gemaakte voorstellen tot openbare colleges of autoriteiten gericht. (Miss. 1 Maart 1918 no. 140.) Beschikkingen, houdende goedkeuring van benoemingen van burgemeesters tot secretaris eener gemeente of van een aan een burgemeester verleend eervol ontslag als secretaris, bevatten slechts de goedkeuring van een gemeenteraadsbesluit en kunnen niet gerekend worden tot die, waarbij aan Zegelwet 1917. 44 Art. 23. den belanghebbende een gunst wordt verleend. (Miss. 30 Oct. 1917 no. 116.) Wordt een algemeen werkende maatregel naar aanleiding van een verzoekschrift van daarbij belanghebbende personen, die zich daardoor in hun belangen geschaad achten, buiten werking gesteld, dan is daarin niet de verleening van een gunst te zien. (Miss. 12 Jan. 1918 no. 124.) Evenmin is sprake van een gunst, wanneer gevraagd wordt het in het leven roepen van een algemeen werkenden maatregel. (Miss. 25 Januari 1918 no. 106). Aan zegelrecht zijn onderworpen, op grond dat daarbij een gunst wordt gevraagd: Verzoekschriften om toekenning eener gratificatie: die om teruggaaf van invoerrecht voor verhuisboedels; voor na-veredeling weer ingevoerde goederen en voor op de zeereis beschadigde goederen, waarvoor niet zijn nageleefd de formaliteiten ter verkrijging van vrijdom of vermindering van invoerrecht, krachtens de tarief wet, de wet op het veredelingsverkeer of art. 126 der Algemeene wet (miss. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143); die om teruggaaf van geslachtsaccijns volgens de wet van 11 Februari 1909, Staatsblad no. 35, nu de vrijsteUing van art. 3 dier wet thans is vervallen (vgl. art. 98 der Zegelwet 1917) (miss. 4 Aug. 1917 no. 95, P. W. 11143); die om inhouding op het traktement van een ambtenaar, omdat de schuldeischer op die inhouding geen aanspraak kan doen gelden (aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143). Hetzelfde geldt bij korting op pensioenen door schuldeischers verzocht (miss. 22 Dec. 1917 no. 97); die om voorschot op de Rijksbijdrage aan de bijzondere lagere scholen (zie art. Wbis van het Kon. besluit van 13 November 1905, Staatsblad no. 303, ter uitvoering van art. 59 der wet op het Lager Onderwijs. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143); die van het bestuur eener bijzondere school aan Gedeputeerde Staten om het maximum aantal van 192 lesuren te verhoogen, ten einde vermeerdering van subsidie te bekomen. (Zie art. 59 jo. art. 49 lid 2 der wet op het Lager Onderwijs). (Miss. 19 Jan. 1918 no. 75). Ad art. 23 no. 4. De akten van den Burgerlijken Stand Zegelwet 1917. 45 Art. 23. zelf zijn onbelast. Dit geldt ook voor de registers van den consulairen burgerlijken stand. Uit art. 32, dat de vrijstellingen regelt, blijkt, dat in zeer vele gevallen een afschrift of uittreksel op ongezegeld papier kan worden opgemaakt. Niet onderteekende afschriften of uittreksels zijn niet zegelplichtig, daarbij zal echter art. 13 in acht genomen moeten worden. Niet onderteekende, doch van een naamstempel of van den afdruk van den stempel van het gemeentebestuur voorziene z.g. geboorte- en overltjdensbewijzen staan volkomen gelijk met de in den gebruikelijken vorm afgegeven extracten Uit registers van den burgerlijken stand en zijn dus, behoudens de vrijstellingen, zegelplichtig. Een verklaring echter in dezen vorm: „De ambtenaar van den burgerlijken stand der gemeente verklaart, na raadpleging van de registers van geboorten dier gemeente en voor zooveel hem bekend, dat aldaar op den is geboren een kind van- het . . . geslacht, hetwelk is genaamd De ambtenaar voornoemd (volgt onderteekening)" is geen extract uit de registers van den burgerlijken stand, aan dit stuk kan niet dezelfde bewijskracht als aan genoemde extracten worden toegekend en daarvan kan slechts gebruik worden gemaakt, waar de voorschriften zulks toelaten. Het is als stuk afgegeven door een ambtenaar in diens kwaliteit nergens in de Zegelwet belast en kan ongezegeld worden opgemaakt. Art. 23 no. 12 der wet is daarop evenmin toepasselijk, omdat hier geen sprake is van een privaatrechtelijke wilsverklaring. Uittreksels uit het scheepsregister vallen, als zijnde genoemd in titel III artt. 35 en 60 B. W., als extracten uit akten van den burgerlijken stand, onder dit wetsartikel, en zijn dus, behoudens de vrijstelling in art. 32 no. 6 aan zegelrecht onderworpen. De vroeger bestaande vrijstelling, gegeven bij Koninklijk besluit van 7 December 1844 no. 50, is niet meer van toepassing. Afschriften en uittreksels uit registers van een buitenlandschen burgerlijken stand zijn, ook al wordt daarvan overeenkomstig art. 22 hier te lande gebruik gemaakt, niet zegelplichtig. (P. W. 11346). Afschriften van b.v. akten van huwelijksvoltrekking ten overstaan van hier te lande gevestigde vreemde consuls opgemaakt zijn niet zegelplichtig. Art. 23 no. 4, dat de afschriften aan zegel onderwerpt, kan alleen het oog hebben op akten, Zegelwet 1917. 46 Art. 23. overeenkomstig de voorschriften der Nederlandsche wet, hetzij de bepalingen vervat in den derden titel van het le boek van het B. W., hetzij die vervat in de wet van 25 Juli 1871, Staatsblad no. 91, houdende regeling van de bevoegdheid der consulaire ambtenaren opgemaakt, niet op analoge stukken ter voldoening aan het voorschrift eener buitenlandsche wet opgemaakt. Hoewel akten van vreemde consuls hier te lande opgemaakt aan zegelrecht zijn onderworpen, voor zoover zij onder een der soorten door de Zegelwet 1917 aan zegelrecht onderworpen stukken zijn te rangschikken (b.v. art. 23 no. 12 dier wet), zullen afschriften en uittreksels uitimtenlandsche akten van den burgerlijken stand niet aan zegelrecht zijn onderworpen. (P. W. 11346.) Zie ook de aanteekeningen bij art. 22. Afschriften en uittreksels uit registers door Nederlandsche consuls in' het buitenland op te maken zijn bij gebruik hier te lande (behoudens de vrijstellingen) aan zegelrecht onderworpen, doch dit recht behoeft eerst te worden voldaan wanneer daarvan overeenkomstig art. 22 wordt gebruik gemaakt. Indien die stukken ingevolge eenig wettelijk voorschrift worden overgelegd, zijn ze vrij van zegel, mits voldaan is aan de daarvoor in art. 32 no. 6 gestelde voorwaarden. (Zie ook de aanteekening bij art. 32 no. 6.) (P. W. 11346.) De ambtenaar van den burgerlijken stand die voor een huwelijksvoltrekking een ongezegeld uittreksel afgeeft en daarop de bij art. 32 no. 6 der wet vereischte verklaring stelt, behoeft niet na te gaan of inderdaad de vermelde bestemming aan het uittreksel wordt gegeven. (Aans. 13 Juni 1917 no. 155.) Ad art. 23 no. 6. Hieronder vallen de door een hypotheekbewaarder aan belanghebbenden af te geven verklaringen, dat bij hem een verklaring van eigendom is ingeleverd, met vermelding welk brandingsnummer op het schip moet worden gesteld (§ 8a der instructie, circ. no. 615). (Miss. 12 Juli 1917 no. 118): de verklaring, af te geven door den persoon, die het schip liet bouwen en de verklaring van den scheepsmeter, dat hij de inbranding dienovereenkomstig heeft verricht, zijn vrij van zegel, daar ze niet vallen onder een der nommers van art. 23. Art. 23 no. 12 is niet toepasselijk op de Zegelwet 1917. 47 Art. 23. verklaring van eigendom, daar dit stuk geen privaatrechtelijke vrijverklaring bevat. (Miss. 26 Oct. 1917 no. 70.) Getuigschriften van onbezwaardheid, door een bewaarder af te geven aan de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen voor ten name van den Staat aan te koopen gronden, betreffen een Rijksbelang en behooren derhalve niet tot die, welke in art. 23 no. 6 aan formaatzegel zijn onderworpen. (P. W. 11202.) Ad art. 23 no. 7. Oorspronkelijk luidde dit nummer: „Akten van notarissen, met uitzondering van de in artikel 56 bedoelde". Repertoires zijn onder nos. 7 en 8 niet genoemd en zijn dus niet zegelplichtig. (M. v. T. en circ. 1506.) Wel vallen onder dit nommer de door notarissen volgens art. 40 der wet op het notarisambt opgemaakte vergeleken afschriften; ook als zulk een afschrift wordt vervaardigd om te dienen bij eene successie-aangifte, omdat het naar zijn aard niet uitsluitend is bestemd daarbij dienst te doen, zoodat de vrijstelling van art. 32 no. 4 der wet daarbij niet kan worden ingeroepen. Deze vrijstelling zou alleen toepasselijk zijn indien uit het stuk, hetwelk ingevolge art. 41 der Successiewet naast eene aangifte moet worden overgelegd, blijkt, dat het uitsluitend met dat doel wordt opgemaakt. (P. W. 11354.) Ad art. 23 no. 8. De akte of verklaring, welke ingevolge art. 57 der Registratiewet 1917, door deurwaarders der directe belastingen worden ingeleverd van door hen in het openbaar en bij opbod te houden verknopingen van in beslag genomen roerende goederen, ter invordering van aan het Rijk verschuldigde belasting, is niet onderworpen aan zegelrecht, omdat zij niet gerangschikt kan worden onder de bij art. 23 no. 8 der wet opgenoemde stukken. (P. W. 11061, miss. 5 Juni 1917 no. 68.) Zie ook de aanteekening bij art. 32 no. 4. Exploiten, betrekking hebbende op publiek recht, zijn hier niet genoemd en dus niet belast De afschriften van zulke exploiten zijn ingevolge art. 11, evenmin als de exploiten belast, b.v. een exploit van beteekening van een dwangschrift. (Miss. 13 Juni 1917. no 91.) Ad art. 23 no. 10. Dit no. handelt over stukken, die bestemd zijn een deel van den titel der overeenkomst uit te maken en is toepasselijk, als de akte, welke die overeenkomst Zegelwet 1917. 48 Art. 23. behelst, naar een der in art. 23 no. 10 genoemde stukken verwijst, in dier voege, dat de overeenkomst haar volledige omschrijving in de beide stukken te zamen vindt. Niet elke verwijzing echter in een ander stuk ter nadere omschrijving van de bij de akte geconstateerde overeenkomst maakt het stuk, waarnaar verwezen wordt, krachtens art. 23 no. 10 der wet zegelplichtig. Dit artikel is slechts toepasselijk op de stukken, die de bepalingen behelzen, die voor de overeenkomst gelden en op kaarten en teekeningen, waarbij het onderwerp der overeenkomst nader wordt aangegeven. Wanneer aan een dergelijk stuk de bestemming wordt gegeven, in art. 23 no. 10 vermeld, is het stuk zegelplichtig. Een stuk echter, dat anderen inhoud en bestemming heeft, kan niet onder dit no. worden gerangschikt wanneer in een akte naar dat stuk ter nadere omschrijving der bij de akte geconstateerde overeenkomst wordt verwezen. Men dient hier in het oog te houden, dat stukken, niet genoemd in art. 23 no. 10, als b.v. taxatie-rapporten, welke de wet niet met zegelrecht belast, door een latere handeling, als b.v. het tot grondslag leggen aan een overeenkomst van verzekering, daardoor niet zegelplichtig kunnen worden. De Zegelwet 1917 bevat geen bepaling als in art. 10 der wet van 1843. Een stuk, eenmaal vrijgesteld van zegelrecht, blijft daarvan vrij, onverschillig waarvoor men het later gebruikt. (Miss. 28 Nov. 1917 no. 108.) Met toepassing van het bovenstaande zijn niet zegelplichtig kaarten of memoriën van toelichting, overgelegd bij een rekest, enkel ter verduidelijking van het gevraagde. (Miss. 26 Juli 1917 no. 77, P. W. 11143.) Zoodra het proces-verbaal van aanbesteding is opgemaakt, bezitten de daarbij behoorende bestekken, teekeningen enz. de in art. 23 no. 10 en art. 26 I. b bedoelde bestemming. De Zegelwet 1917 neemt, gelijk in de M. v. T. uitdrukkelijk werd geconstateerd, voor het tijdstip der zegeling een andere maatstaf dan onder de wet van 1843, in verband met het arrest van den Hoogen Raad van 18 Nov. 1910 werd gevolgd bij de toepassing van art. 10 van laatstgemelde wet. Het tijdstip waarop de zegelplichtigheid ontstaat, valt dus samen met de onderteekening van het proces-verbaal van aanbesteding, of ingeval het daarbij behoorende stuk eerst daarna wordt vervaardigd, met de voltooiing van dit laatste. (Miss. 27 Aug. 1917 no. 148.) (Zie ook art. 26, litt. b.) Zegelwet 1917. 49 Art. 23. Art. 23 no. 10 is toepasselijk op statuten, welke bestemd worden om met de akte van oprichting eener naamlooze vennootschap of vereeniging, den titel der overeenkomst op te leveren. (Miss. 25 Juni 1917 no. 107.) Art. 23 no. 10 is slechts toepasselijk als de akte, welke de overeenkomst constateert, verwijst naar een schriftelijk stuk, hetwelk de bestekken, voorwaarden enz. behelst. De verwijzing naar „algemeene administratieve voorschriften" door een vereeniging b.v. vastgesteld, zonder vermelding van een stuk, dat die algemeene administratieve voorschriften behelst, doet gemeld art. 23 no. 10 en art. 26 la. b niet toepasselijk worden. Detailteekeningen, die ingevolge de overeenkomst door of namens den aanbesteder aan den aannemer zullen worden verstrekt bij de uitvoering van het werk, ten einde dienovereenkomstig het aangenomen werk uit te voeren, zijn niet bestemd om met de akte den titel der overeenkomst uit te maken. Die teekeningen hebben slechts ten doel de wijze van uitvoering van het werk te regelen. De aannemer is bij de uitvoering aan de hem door den aanbesteder gegeven voorschriften dienaangaande — waartoe de detailteekeningen dienen — binnen zekere grenzen gebonden, maar deze aanwijzingen omtrent de uitvoering van het werk vormen niet een deel van den titel der overeenkomst. (Miss. 19 Nov. 1917 no. 165, P. W. 11200.) Evenmin zijn zegelplichtig taxatierapporten van deskundigen, voorzien van een door assuradeuren geteekend „Gezien, als behoorende tot de polis no.. . . ten name van ". Art. 23 no. 10 is op zulk een stuk niet toepasselijk, omdat het geenszins bevat de bepalingen die voor de overeenkomst gelden en eene andere bestemming heeft dan met de akte, welke de overeenkomst behelst, den titel der overeenkomst uit te maken. (P. W. 11200.) Teekeningen, bestemd om met de akten, welke de overeenkomst constateeren, waarop zij betrekking hebben, den titel dier overeenkomst uit te maken, zijn aan formaatzegel onderworpen, onverschillig welke de aard is der overeenkomst en onverschillig of het stuk waarbij de teekening behoort, al dan niet aan zegelrecht is onderworpen. (Miss. 25 Juni 1917 no. 116, P. W. 11143.) Voor de zegelplichtigheid der hier genoemde stukken is de onderteekening geen vereischte; de bestemming welke zij Zegelwet 4 Zegelwet 1917. 50 Art. 23. hebben is beslissend voor de zegelplichtigheid der belasting. (Circ. no. 1506.) Bestekken, kaarten en teekeningen van voor Rijksrekening uit te voeren werken der Staatsspoorwegen, zijn ingevolge art. 32 no. 4 der wet van recht vrijgesteld, indien zij een uitvloeisel zijn van de wet van 22 Juli 1890, Staatsblad no. 134, houdende bekrachtiging van met de Spoorwegmaatschappijen gesloten overeenkomsten. (Vgl. hieromtrent de aanteekening bij art. 32 no. 4.) Ad art. 23 no. 12. Omdat het ondoenlijk is alle stukken van privaatrechtelijken aard op te noemen, heeft de wetgever hier zijn toevlucht moeten nemen tot het opnoemen in algemeene termen van de stukken, welke aan zegelrecht naar de oppervlakte zullen zijn onderworpen. Zijn deze tevens genoemd in een der hoofdstukken III—IX, dan blijft dit artikel 23 no. 12 buiten toepassing. Als voorwaarde voor de zegelplichtigheid, stelt de wet hier dat ze tot „bewijs" moeten kunnen dienen. Aan de woorden: „stukken, opgemaakt tot bewijs van privaatrechtelijke verklaringen", zou een ruime uitlegging kunnen worden gegeven, maar dit zou riet in overeenstemming zijn met de bedoeling der wet. Zulks blijkt uit de M. v. A. op het V. V. der Tweede Kamer, waarin werd te kennen gegeven, dat geneeskundige rapporten, over te leggen voor het sluiten eener verzekering, niet vallen onder deze wetsbepaling. Het woord „verklaringen" moet in verband beschouwd worden met de daaraan voorafgaande woorden: „overeenkomsten, handelingen, verbintenissen", en worden opgevat in den meer beperkten zin van „wilsverklaringen". Onder privaatrechtelijke wilsverklaring moet worden verstaan elke verklaring, inhoudende een verbintenis of de erkenning van eenig feit of eenig recht, bestemd om tegen hem, die de verklaring aflegt, als bewijs van het bestaan van die verbintenis, van dat feit of van dat recht dienst te doen. Daarbij moet een tegenstelling worden gemaakt tusschen stukken opgemaakt om tot bewijs te dienen en stukken, die in den vorm eener schriftelijke mededeeüng zijn gegoten. Deze laatste zijn als brief niet aan formaatzegel onderworpen. Geneeskundige rapporten, verklaringen van erfrecht, taxaticrapporten, verklaringen van eigendom, afgegeven door houders van effecten, kunnen derhalve als niet aan zegelrecht onderworpen worden beschouwd. Wel kan de vraag worden gesteld, of bij deze beperkte Zegelwet 1917. 51 Art. 23. beteekenis van het woord „verklaringen" sommige vrijstellingen van art. 32 niet gemist zouden kunnen worden, maar hierbij neme men in aanmerking, dat voor die gevallen, welke aanleiding konden geven tot twijfel, het opnemen van eene vrijstelling wenschelijk kon worden geacht. (Circ. 1506.) Akten echter welke wel alleen de erkenning van een feit constateeren, doch zóó, dat dit feit tegenover hem, die de erkenning deed, bij een eventueel geschil over privaatrechtelijke verhoudingen vast sta, zijn opgemaakt tot bewijs van een privaatrechtelijke verklaring en die verklaring is ook, als erkenning, een wilsverklaring. Zoo zullen een verklaring, dat iemand van zijn voogd een behoorlijke rekening en verantwoording van diens beheer als voogd over zijn vermogen heeft ontvangen; de rekening en verantwoording van een executeur-testamentair ; de beschrijving, bedoeld bij artt. 205 en 220 B. W.; de schriftelijke erkentenis, bedoeld in art. 470 B. W.; de rekening en verantwoording door den lasthebber ter zake van een gevoerd beheer, afgelegd jegens de tot het beheerde vermogen gerechtigde personen, aan zegelrecht onderworpen zijn. (Miss. 28 Sept. 1917 no. 60, 18 Dec. 1917 no. 87, 7 Januari 1918 no. 126 en 11 Januari 1918 no. 75, P. W. 11270.) Zoo is een rekening en verantwoording door den beheerder van een vermogen jegens den tot dat vermogen gerechtigde afgelegd zegelplichtig, doch een rekening en verantwoording door den beheerder van een vermogen, afgelegd jegens hen, die controle op dat beheer uitoefenen, is dit niet. (Miss. 18 Dec. 1917 no. 87, P. W. 11201, 11270.) Zie voorts ook hetgeen hieromtrent is medegedeeld in de Inleiding. Een geschrift inhoudende een aanbod tot het sluiten eener overeenkomst, valt in het algemeen wel onder art. 23 no. 12. Zulks is echter niet het geval, als het aanbod is gedaan in den vorm eener mededeeling, dus bij gewonen brief en evenmin als de vrijstelling van art. 32 no. 21 voor koopmansbrieven toepasselijk is. Als vallende onder deze wetsbepaling kunnen o.a. genoemd worden: 1. Inschrijvingsbiljetten op openbare geldleeningen, niet gesteld in den vorm van koopmansbrieven, als inhoudende Zegelwet 1917. 52 Art. 23. een aanbod tot het sluiten eener overeenkomst. (Miss. 28 Juli 1917 no. 152, P. W. 11143.) 2. Onderhandsche akten, houdende overeenkomst tot het verstrekken van inwoning in aangewezen kamers, met genot van voeding, verpleging, vuur en licht. (Miss. 24 Juli 1917 no. 93, P. W. 11143.) 3. Onderteekende passagebiljetten wanneer deze een overeenkomst van vervoer constateeren. (Miss. 9 Juli 1917 no. 132, P. W. 11143.) Zijn zij in den vorm eener kwitantie opgemaakt, dan is art. 34, I b toepasselijk. 4. Staat van ten huwelijk aangebrachte goederen, opgemaakt ter voldoening aan art. 205 of art. 220 B. W. (Miss. 21 Jan. 1918 no. 88, P. W. 11270.) 5. Aanvragen om levering van gas, electriciteit, telefoon, water enz. Deze zijn geen verzoekschriften, maar een aanbod tot het sluiten eener overeenkomst en vallen onder art. 23 no. 12 als wilsverklaring, onverschillig of in die aanvraag al dan niet verdere verbintenissen zijn opgenomen. Zulks is in overeenstemming met de bedoeling van den wetgever, die o. a. in art. 32 no. 26 een vrijstelling opnam voor de aanvragen tot het sluiten van verzekeringen. (Miss. 18 Jan. 1918 no. 114.) 6. Aanvragen tot het aangaan van hypothecaire geldleeningen onder speciaal genoemde voorwaarden. (Miss. 19 Dec. 1917 no. 64, P. W. 11201.) 7. Verzoekschriften aan een gemeente om grond te mogen koopen of land te mogen huren, welke eene verbintenis bevatten tegenover de gemeente. (Miss. 26 Juli 1917 no. 77, P. W. 11143.) 8. Akten houdende een verklaring tegenover een verzekeraar, dat men zich tot het een of ander verplicht en dat het recht op uitkeering zal vervallen, indien blijkt dat het ongeval is te wijten aan het niet nakomen der bedoelde verplichting. (Miss. 8 Juni 1917 no. 82, P. W. 11143.) 9. Bewijzen van inschrijving als abonné op een blad, aan het abonnement waarop een verzekering is verbonden. (Miss. 11 Juli 1917 no. 125, P. W. 11143.) 10. Chertepartijen, voor zoover daarbij het schip niet geheel of ten deele ter beschikking wordt gesteld, dus zoowel het reis- als het tijdcharter. (Artt. 453 en 463 W. v. K.). Zegelwet 1917. 53 Art. 23. Zie ook de aanteekening bij art. 56. (Miss. 7 Dec. 1917 no. 102, P. W. 11144.) 11. Verklaringen van eigenaars van perceelen, waarvan huurders aansluiting verzoeken voor het verkrijgen van gas, water enz., waarbij gemachtigd wordt tot het leggen of wegnemen van leidingen, enz. (miss. 26 Juli 1917 no. 77) en de aanvragen en overeenkomsten inzake de voorziening van perceelen van drinkwater enz. (Miss. 8 Febr. 1918 no. 92 en P. W. 11143.) 12. Accoordbevindingen op brieven, waarbij verzocht wordt erkenning van de juistheid van opgaven, betreffende in bewaring genomen of in onderpand bezeten effecten en goederen. (Miss. 9 Aug. 1917 no. 50, P. W. 11143.) 13. Verklaringen van vrijwaring bij verkoop van benaderd slachtvee, ook als de benadering voor Rijksrekening plaats heeft. (Miss. 10 Sept. 1917 no. 97, P. W. 11143.) 14. Akten van rectificatie. (Miss. 10 Aug. 1917 no. 9, P. W. 11143.) 15. Z.g. Eidesstattliche Erklarungen, waarbij de onderteekenaar verplichtingen op zich neemt. (Miss. 29 Aug. 1917 no. 91, P. W. 11143.) 16. Akten inhoudende de erkenning van eenig feit, b.v. de ontvangst van rekening en verantwoording, opdat dit feit, tegenover hem, die de erkenning deed, bij een eventueel geschil over privaatrechtelijke verhoudingen vast sta. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) 17. Stukken, waarbij overboeking wordt verzocht, van aandeelen in eene maatschappij, naar aanleiding van een plaats gehad hebbende overgang. Zulk een stuk levert een titel op tegenover hem, die de verklaring aflegt. (Miss. 19 Juli 1917 no. 97, P. W. 11143.) 18. Het aandeelenrtgister, bedoeld in art. 42 W. v. K., bestemd voor de inschrijving der verklaringen van overdracht van op naam staande aandeelen in vennootschappen. (P. W. 11085.) De verschillende verklaringen kunnen, volgens art. 31, le lid b, achter elkaar op hetzelfde zegel worden geschreven . De vermelding van overdracht van dergelijke aandeelen door de directie in de boeken der vennootschap gesteld en door haar en de commissarissen geteekend, is niet zegelplichtig, ook dan niet wanneer de statuten die Zegelwet 1917. 54 Art. 23. aanteekening voor de geldigheid der overdracht noodzakelijk verklaren. Zoodanig stuk is niet een stuk, opgemaakt tot bewijs eener privaatrechteüjke handeling, maar .naar vorm en inhoud een administratieve aanteekening. (Miss. 29 Aug. 1917 no. 92, P. W. 11205.) 19. Onderteekende verklaringen omtrent bijstorting of volstorting, gesteld op effecten (geen van zegelrecht vrijgestelde aandeelbewijzen zijnde), op grond dat zij ten behoeve van den houder van een dergelijk effect bewijs opleveren met betrekking tot de rechten aan zulk een stuk ontleend. (Miss. 28 Sept. 1917 no. 78, P. W. 11143.) . 20. Stukken, welke niet als polissen kunnen worden beschouwd, omdat zij niet voldoen aan de bij het W. v. K. daarvoor gestelde eischen. (P. W. 11085.) 21. Z.g. polissen van Lotisico en dergelijke, die geen eigenlijke polissen van verzekering zijn. De daarop gehechte zegeltjes als bewijs van betaling voor z.g. premiën zijn onderworpen aan een recht van tien cent (art. 34 Ia). (Miss. 8 Nov. 1917 no. 65). 22. Koopbriefjes en koopbiljetten, onverschillig of zij door een makelaar of door kooper of verkooper zelf zijn onderteekend, tenzij de in art. 32 no. 21 verleende vrijstelling toepasselijk is. (P. W. 11085.) Een door een makelaar opgemaakt uittreksel uit zijn dagboek (art. 67 W. v. K.) is vrij van zegel op grond van art. 11 jo. art. 32 no. 21 der wet. Geeft een makelaar door middel van zulk een extract kennis aan partijen van de door hen gesloten overeenkomst, dan is geen zegelrecht schuldig. (Miss. 22 Juni 1917 no. 203.) Een makelaarsbriefje voor bevrachting bij binnenlandsche scheepvaart valt onder art. 23 no. 12, wanneer het door een der partijen wordt onderteekend voor „geaccepteerd". (Miss. 20 Februari 1918 no. 77.) 23. Sluitnota'8, af te geven door commissionairs of makelaars in wissels aan beide partijen. (Miss. 7 Juni 1917 no. 185.) 24. Z.g. „N.O.T."-verklaringenx) (P. W. 11085), tenzij in briefvorm gesteld. 25. Bestelkaarten van boekwerken, tenzij in briefvorm. (Miss. 15 Juni 1917 no. 219.) 1) N. O. T. verklaringen, d. z. verklaringen door de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij gevraagd van hare afnemers, dat zij de ontvangen goederen niet zullen uitvoeren naar het buitenland. Zegelwet 1917. 55 Artt. 23 en 24. 26. Akten van benoeming 4van scheidslieden. (Miss 18 Juni 1917 no. 134.) 27. Volmachten tot bijwonen van vergaderingen. (Miss. 12 Jan. 1918 no. 108.) Idem tot bijwonen van vergaderingen van aandeelhouders in eene naamlooze vennootschap; daarentegen heeft de volmacht tot vertegenwoordiging van een stemgerechtigd ingeland op de vergadering van een waterschap een publiekrechtelijk karakter en is mitscUen niet aan zee elrecht onderworpen (23 April 1918 no. 160, P. W. 11270.) Zie ook blz. 39 op „volmachten". 28. Volmachten tot vertegenwoordiging in eene procedure voor den kantonrechter, in zake arbeidsovereenkomsten; hier kan de vrijstelling van art. 163Ty B. W. voor dergelijke volmachten niet worden ingeroepen. (P. W. 11273.) Voor zoover dergelijke volmacht echter wordt gegeven door hem, die toegelaten is om kosteloos te procedeeren, is de vrijstelling vervat in het Kon. besluit van 15 Dec. 1917, Staatsblad no. 696 daarop toepasselijk. (P. W. 8993 en 11273.) 29. Een door een handelsreiziger aan een cliënt afgegeven doordruk van een stuk, waarbij deze met zijn onderteekening of paraaf bevestigt de ontvangst van eene bestelling. Artikel 24. Het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier bedraagt Bedra£cbr het dertig cent voor elk papier, waarvan de oppervlakte niet grooter is dan 425 c.M2.; vijftig cent voor elk papier met eene oppervlakte boven de 425 tot en met 644 c.M2.; een gulden voor elk papier met eene oppervlakte boven de 644 tot en met 1288 c.M2., en voor elk papier, waarvan de oppervlakte grooter is dan 1288 c.M*., vijftig cent voor iedere reeks van 644 c.M2., gedeelten eener reeks voor eene geheele gerekend. De afmetingen van het papier zijn gelijk aan die in de wet van 1843 genoemd, alleen is de prijs van het papier verhoogd; daarentegen zijn de onder de oude wet, krachtens de jaarlijksche Middelenwet geheven 50 opcenten vervallen, zulks voor het jaar 1917 krachten» de wet van 23 Mei 1917, Staatsblad no. 441, tot wijziging der Middelenwet 1917 en voor Zegelwet 1917. 56 Artt. 24 en 25. volgende jaren, omdat de opcenten, niet meer in de Middelenwet zullen worden opgenomen. Alleen worden nog opcenten geheven op de zegelrechten, verschuldigd op buitenlandsche effecten. (Zie de aanteekening bij art. 60.) Men zij indachtig, dat wanneer men een akte schrijft op een vel papier, dat niet geheel wordt ingenomen door het lichaam der akte, het zegelrecht verschuldigd is naar de oppervlakte van het gebezigd papier (het geheele vel dus) en niet naar het gedeelte, dat door de akte is ingenomen. Komen op één vel papier meerdere zegelplichtige stukken voor, die alle aan formaatzegel zijn onderworpen, dan is voor de eerste akte schuldig een recht, berekend naar de geheele grootte van het gebezigd papier, voor de tweede akte een recht, berekend naar de geheele grootte van het papier, onder aftrek van de ruimte ingenomen door de eerste akte, en zoo vervolgens voor elke volgende akte. Souches, gehecht aan stukken en bestemd om bij afgifte daarvan van deze afgesneden en in een register vastgehecht te blijven (stok), komen niet in aanmerking bij de zegeling van die stukken. (P. W. 5994.) Aan een verzoek om ongezegeld te laten eenige aan zegelrecht onderworpen verklaring, voorkomende op een ter zegeling aangeboden formulier, mag niet worden voldaan. Artikel 25. ™n0ihête?<ïht. He* zegelrecht naar de oppervlakte van het papier, verschuldigd van hier te lande op te maken stukken, wordt, behoudens het bepaalde in artikel 8, voldaan door de stukken te stellen op gezegeld papier vanwege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier. Voor buitenslands opgemaakte stukken wordt het zegelrecht voldaan bij de aanbieding ter zegeling aan 's Rijks ambtenaar. Hieruit blijkt, dat, zooals trouwens in de meeste gevallen, het recht wordt betaald, vóórdat de belasting verschuldigd is, n.1. vóór dat het van den beginne af aan zegelplichtige stuk in het leven wordt geroepen, of het aanvankelijk niet zegelplichtig stuk zegelplichtig wordt. In afwijking van dien regel wordt het recht voldaan bij gebruik van plakzegel en bij kwiteering door 's Rijks ambtenaar op een stuk, dat ter zegeling wordt aangeboden. Zegelwet 1917. 62 Artt. 29 en 30. het gebezigd papier, voordat van die akten gebruik werd gemaakt op de wijze als bij art. 8 dier wet bepaald. Thans is dit recht gelijk aan dat, voor soortgelijke stukken, hier te lande opgemaakt, verschuldigd. Stukken, opgemaakt in de Overzeesche bezittingen van het Rijk, waarvoor aldaar het verschuldigde zegelrecht is voldaan, zijn hier te lande niet aan zegelrecht onderworpen. (Art. 22 slot.) Wordt door ambtenaren bij hunne akten rekening gehouden met buitenlandsche stukken, dan moet het op die stukken verschuldigd zegelrecht vóóraf worden voldaan door aanbieding ter zegeling. (Zie artt. 15 en 22 der wet.) Zie voor stukken, opgemaakt of onderteekend door hier te lande wonende personen, met vermelding, dat die opmaking of onderteekening in het buitenland geschiedde, artikel 12 dier wet. Artikel 30. wu«* De hier te lande door eenig ambtenaar opgemaakte stukken 4oVr\mbCtenaZ. in dit hooïdstuk bedoeld, welke niet van zegelrecht zijn vrijgesteld, en de daarvan gemaakte afschriften en uittreksels mogen niet meer bevatten per bladzijde, de lettergrepen door elkander gerekend, dan: 24 regels van 12 lettergrepen indien het gebruikte papier niet grooter is dan 425 c.M2.; 30 regels van 15 lettergrepen, indien het gebruikte papier grooter is dan 425 en niet grooter dan 1288 c.M2.; 36 regels van 18 lettergrepen, indien het gebruikte papier grooter is dan 1288 en niet grooter dan 1932 c.M2.; 42 regels van 20 lettergrepen, indien het gebruikte papier grooter is dan 1932 c.M2. Bij de berekening der lettergrepen worden drie cijfers voor een lettergreep gerekend. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op processen-verbaal van openbaren verkoop van roerende goederen en op in kolommen afgedeelde registers. Voor iedere overtreding van dit artikel is verbeurd eene boete van vijf en twintig gulden voor ieder stuk. Bij de wet van 1843 was het aantal regels en lettergrepen alleen vastgesteld voor afschriften en uittreksels van akten door notarissen en griffiers opgemaakt. Thans is die bepaling uitgebreid tot alle ambtenaren, en verbindend zoo- Zegelwet 1917. 63 Art. 30. wel voor de minuten als voor de afschriften en uittreksels. De bepaling geldt, als voorkomende onder het hoofdstuk: „Van het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier", alleen voor stukken, die aan dit recht —, en niet voor stukken, die aan een ander zegelrecht zijn onderworpen, als huurakten *), schuldbekentenissen enz., en voorts onverschillig of van rijkswege uitgegeven, dan wel buitengewoon gezegeld papier gebruikt wordt. Ook voor gedrukte formulieren en met de 8chrijfmacmne vervaardigde stukken geldt dit voorschrift. De wetgever heeft, blijkens de M. v. T., in art. 30 het oog gehad op authentieke akten en geenszins op door ambtenaren opgemaakte bewijzen van privaatrechtelijke overeenkomsten. In gevallen, waarin mag worden aangenomen, dat het artikel niet met opzet is overtreden, en aan zegelrecht niet minder is voldaan dan het bedrag, dat bij een juiste toepassing verschuldigd zou zijn geweest, b.v. als op een of meer bladzijden eener notariëele akte meer regels voorkwamen dan art. 30 toelaat, doch waarin andere bladzijden niet of zoodanig beschreven waren dat het vaststond dat geen meerdere zegels hadden moeten worden gebruikt, of als in akten op de bladzijden niet meer dan het voorgeschreven aantal lettergrepen voorkomt, doch op de kant meer of minder uitgebreide renvooien waren aangebracht, behoeft geen boete te worden gevorderd. (P. W. 11141.) Eene notariëele akte een zoodanig aantal lettergrepen bevattende, dat daarvoor volgens art. 30 tenminste zes zegels van ƒ1,— gebezigd hadden moeten worden, kan niet geacht worden op voldoend zegel te zijn gesteld, als de notaris daarvoor slechts twee zegels van ƒ1,— heeft gebruikt. (Zie de aanteekening bij art. 19.) (Aans. 7 Jan. 1918 ho. 71 en 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) Aan art. 30 is voldaan als in een akte gemiddeld niet meer lettergrepen voorkomen op eene bladzijde dan het in dit artikel bepaalde aantal. Daar daarin alleen van lettergrepen gesproken wordt en drie cijfers voor één lettergreep gerekend worden, zullen letters geen lettergreep vormende en één of twee cijfers niet medetellen, doch achtereenvolgende cijfers zullen voor zoovele lettergrepen tellen als hun aantal deelbaar is door drie; vier of vijf cijfers, vormen alzoo één lettergreep. 1) Ook niet voor de door een notaris op een huurzegel gestelde akte van voorloopige toewijzing (zie de aanteekening bij art. 8). (Miss. 30 Oct. 1917, no. 20.) Zegelwet 1917. 64 Artt. 30 en 31. Handteekeningen onder eene akte behoeven voor de toepassing der wet niet als regels te worden beschouwd. (Miss. 25 Juni 1917 no. 113.) Zie voor afschriften van exploiten van deurwaarders en van de door deze geteekende, daarbij beteekende stukken de aanteekening bij art. 11. Formulieren voor exploiten, gezegeld vóór 1 Juni 1917, kunnen niet worden bijgestempeld, als daarop meer regels en lettergrepen voorkomen dan art. 30 toelaat. (P. W. 11085). Met het oog op het bepaalde in art. 2 § V der wet van 14 December 1844, Staatsblad "no. 62, zijn de hypotheekbewaarders gemachtigd om op elke bladzijde van door hen af te geven staten van inschrijvingen of gecollationeerde afschriften uit de registers, meer dan 30 regels te stellen (b.v. 37 regels van 12 lettergrepen), mits op elke bladzijde niet meer dan 450 lettergrepen voorkomen (P. W. 11085.) Ook gedrukte stukken vallen onder art. 30, indien n.1. sprake is van zegelplichtige minuten of afschriften. In dien zin moet art. 30 le lid worden opgevat, voor zoover het aantal regels en lettergrepen te boven gaat het voor een formaatzegel van ƒ1,— vastgestelde aantal, bestaat er geen bezwaar tegen het stuk te doen voorzien van een hooger, voldoende zegelrecht. (Miss. 21 Juni 1917 no. 176.) Volgens de uitzondering, in het voorlaatste lid opgenomen, is dit artikel niet toepasselijk op de aan zegelrecht onderworpen registers aan de hypotheekkantoren. (Circ. 1506.) Art. 30 geldt niet voor een staat van ten huwelijk aangebrachte goederen, opgemaakt ter voldoening aan de artt. 205 of 220 B. W., omdat art. 30 uitsluitend het oog heeft op authentieke akten en de hiergenoemde staat een onderhandsch stuk is, vallende onder art. 23 no. 12 der wet. Uit art. 30 volgt niet, dat de akten, welke aan het daarbij gegeven voorschrift niet voldoen, om die reden zouden moeten gerekend worden niet behoorlijk gezegeld te zijn. Artikel 31. stukken op het- Op hetzelfde gezegeld papier mogen worden gestéld: zeUd papier?*d a. boedelbeschrijvingen, processen-verbaal en andere akten en geschriften, die de onderscheidene gedeelten van eene handeling constateeren, welke niet in ééne zitting is voltooid; b. de akten, welke, overeenkomstig de wet, in registers of achter of naast elkander geschreven worden. Zegelwet 1917. 65 Art. 31. Voorts kunnen worden gesteld: 1°. de legalisatièn en erkenningen van handteekeningen en bekrachtigingen of goedkeuringen van akten, op de stukken waartoe zij betrekking hebben, en in het algemeen de vermelding van de verrichting van formaliteiten op de stukken of op de afschriften of uittreksels der stukken, welke die formaliteiten hebben ondergaan; 2°. de akten van beteekening, op het beteekende stuk* onverschillig of de beteekening al dan niet tevens inhoudt aanmaning, bevel of dagvaarding; 3°. in geval van aanbesteding, verkooping of verhuring: de akten van voorioopige toewijzing, van ophouding en van toewijzing, op de bestekken of memoriën van voorwaarden; de akten van afslag, opbieding of verhooging, de akten van ophouding en van eindelijke toewijzing, op de akten van voorioopige toewijzing; de akten van herbesteding of hemiling, op de akten van toewijzing en de verklaringen van lastgeving of opgaven van meester, op de akten, waartoe zij betrekking hebben; 4°. de akten van indeplaatsstelling van lasthebbers, op de akten van lastgeving; 6°. de akten van herroeping van volmacht of van uiterste wUsbeschikking, op de akten, welke worden herroepen. Art. 31 bevat eene gelijke bepaling als art. 7 der wet van 1843 en is evenals dat artikel gesplitst in twee deelen: 1. Stukken, die mogen worden gesteld op gezegeld papier, reeds voor een ander stuk gebezigd; 2. Stukken, die mogen worden gesteld op hetzelfde papier, waarop reeds een ander stuk voorkomt, onverschillig of de eerste akte al- dan niet gezegeld is. Men zij indachtig, dat art. 31 alleen opnoemt de aan formaatzegel onderworpen akten en dat onder de andere hoofdstukken, voor akten aan ander recht onderworpen, meerdere gevallen zijn genoemd, waarin het zegel, gebezigd voor een akte, andermaal gebruikt mag worden voor een tweede akte. Zie b.v. de artt. 36 sub 3°., 52 enz. Artikel 7 der wet van 1843 noemde nog op als akten, die achter elkander op hetzelfde gezegeld papier konden worden geschreven: Zegelwet. 5 Zegelwet 1917. 66 Art. 31. Sub c de verschillende certificaten van oorsprong van inlandsche fabrikaten. Deze zijn thans niet aan zegelrecht onderworpen als ze door ambtenaren worden afgegeven. (Zie de aanteekening onder art., 23.) Sub d de uittreksels uit akten van — de certificaten betrekkelijk tot huwelijksafkondigingen, bestemd om op denzelfden dag te worden aangeplakt. Deze zijn thans vrij van recht, ingevolge art. 32, sub 4., der wet. Wanneer twee akten, die op hetzelfde gezegeld papier konden geschreven worden, op ongezegeld papier zijn gesteld, dan zijn er twee overtredingen, al is slechts één zegelrecht ontdoken. Mitsdien zijn er twee boeten schuldig. (P. W. 8739, 8870, 9678.) Is de eerste akte op onvoldoend zegel geschreven, dan is geen boete verbeurd wegens het daaronder plaatsen van de tweede, wanneer het zegel op zichzelf voor die tweede akte voldoende is. (P. W. 8982.) Indien de eerste akte is geschreven op het gezegeld papier, dat daarvoor volgens de tijdens hare opmaking geldende wet vereischt werd, dan moet het voortdurend geacht worden behoorlijk gezegeld te zijn. (P. W. 1255, 6872.) Een gezegeld papier, gebruikt voor een niet aan zegelrecht onderworpen stuk, kan, zonder overtreding der wet, gebruikt worden voor een ander wel aan recht onderworpen stuk. Zoo mogen een onderhandsch huurcontract, dat volgens art. 57 der wet van zegelrecht is vrijgesteld en een akte van borgtocht voor de voldoening van den huurprijs op één zegel worden gesteld. (P. W. 3731.) Ad. a. Processen-verbaal, dat zijn verslagen door daartoe bevoegde ambtenaren opgemaakt: daarom valt eene akte van openbare aanbesteding door een gemeentebestuur niet onder art. 31a, doch onder no. 3 van dat artikel. Ad. b. Hieronder vielen onder de oude wet de akten van den burgerlijken stand; deze zijn thans niet meer belast. Trouwens, het geheele voorschrift zal niet veel toepassing meer vinden, daar art. 32, 4°., de akten krachtens wettelijke voorschriften enz. opgemaakt, vrijstelt. Deze bepaling is toepasselijk op de verklaringen van overdracht, ingeschreven in het register, bedoeld in art. 42 W. v. K. (P. W. 11085.) Ad. 1°. Bij deze bepaling is art. 7, 4e lid, 2°, der wet van 1843 gevolgd, met eenige aanvulling. Erkenning van Zegelwet 1917. 67 Art. 31. handteekeningen doelt op art. 32 der wet op het notarisambt. Naast de bekrachtigingen van akten zijn de goedkeuringen genoemd. Behalve van de oorspronkelijke stukken is ook van de afschriften en uittreksels daarvan melding gemaakt. Een stuk, hetwelk niet aan zegelrecht onderworpen is, kan ongezegeld gelegaliseerd worden. (Miss. 4 Aug. 1917 no. 80.) Ad. 2°. Al. 2 van dit artikel stelt niet als eisch, dat het le stuk op gezegeld papier is gesteld. De akte van beteekening kan op het beteekende stuk worden geschreven. Een deurwaarder mag dus, in afwijking van art. 23 no. 8 de akte van beteekening schrijven op de grosse van een vonnis, die op ongezegeld papier is geschreven. De beslissing, opgenomen in P. W. 10888, geldt ook voor deze beteekeningen. (Aans. 26 Juli 1917 no. 77.) (P: W. 11143.) Indien op de grosse geen ruimte is om het exploit in zijn geheel daarop te stellen, dan kan ongezegeld papier worden aangehecht (P. W. 11143.) Art. 31, 2, geldt echter niet voor het afschrift der beteekende akte. (Miss. 23 Juli 1917 no. 67. (P. W. 11143.) Een deurwaarder mag dus niet op ongezegeld papier afgeven een door hem onderteekend afschrift eener grosse van een vonnis en van het daaronder gestelde afschrift van het exploit van beteekening dier grosse. Vgl. art. 11 al. 3.) (Miss. 23 Juli 1917 no. 68, P. W. 11143.) Ad. 3. Akten van dezen aard door gemeente- en polderbesturen opgemaakt, vielen tot dusver niet onder de gunstige bepaling van art. 7, sub 5 of 6 der wet van 1843, omdat ze, als hiervoor reeds gezegd, niet konden gerekend worden te behooren tot de daar bedoelde processen-verbaal. Nu art. 31, sub 3°., der Zegelwet 1917 spreekt van akten en niet van processen-verbaal, is de gunstige bepaling ook voor die stukken toepasselijk. Uit de bepaling van art. 31 no. 3, al staat dit in hoofdstuk II, mag de gevolgtrekking worden gemaakt dat ook in geval van verhuring naar de bedoeling van de wet slechts eenmaal zegelrecht schuldig is voor de akten, welke te zamen het bewijs opleveren eener huurovereenkomst. Een notaris, die derhalve voor een akte van voorloopige toewijzing een huurzegel bezigt van ƒ 0,50, kan daaraan ingevolge art. 6 der wet ongezegeld papier aanhechten om daarop de volgende akte van toewijzing of ophouding te stellen. Bij tijdige aanbieding ter registratie van laatstgemelde akte, behoort dan het suppletoir nog verschuldigd zegelrecht te worden betaald. Zegelwet 1917. 68 Artt. 31 en 32. Art. 30 geldt niet voor de op een huurzegel gestelde akte van voorloopige toewijzing. (Miss. 30 Oct. 1917 no. 20.) Ad. 4. Hier is eene aanvulling van hetgeen onder de wet van 1843 gold, aangebracht. Op eene akte van lastgeving mag dus de akte worden geschreven, waarbij de lasthebber een ander in zijn plaats stelt. Artikel 32. vmrteuingon. Van het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier zijn vrijgesteld: 1°. de aan de belanghebbenden uit te reiken minuten, alschriften ol uittreksels van besluiten, akten en beschikkingen, houdende: a. benoeming van ambtenaren en leden van collegiën ol commissiën, aan wie geen bezoldiging ol een bezoldiging van niet meer dan duizend gulden 'sjaars is toegekend; b. verhooging van bezoldiging van ambtenaren en leden van collegiën oï commissiën, als de bezoldiging met de verhooging niet meer dan duidend gulden 's jaars bedraagt; c. benoeming tot een ambt van gelijken of minderen rang dan dat, hetwelk de benoemde reeds bekleedde, voor zoover aan het nieuwe ambt geen hoogere bezoldiging is verbonden dan aan het oude. Indien het jaarlijksch bedrag der bezoldiging niet in het besluit, de akte of de beschikking is uitgedrukt of niet bekend is, kan de vrijstelling slechts worden ingeroepen, als door of namens de openbare macht, van wie de benoeming is uitgegaan, op het uit te reiken stuk verklaard is, dat de bezoldiging niet meer dan duizend gulden 'sjaars bedraagt of op niet meer dan die som wordt begroot; 2°. de aan den belanghebbende uit te reiken beschikkingen van administratieven aard, waarbij vergunning wordt verleend tot handelingen, waarvoor, krachtens de wet of krachtens reglementen of verordeningen van politie, vergunning moet worden gevraagd, en die waarbij de bijdragen worden geregeld, welke gevraagd worden op grond van bepalingen, voorkomende in Rijkswetten, rakende de staatszorg voor minderjarigen, armen en krankzinnigen; 30.1) verzoekschriften en verdere stukken, benoodigd tot het bekomen van de onder 1°. en 2°. bedoelde beschikkingen; 1) Aldus vastgesteld bij de wet ven 23 Mei 1917, StM.J>o. 437. Oorspronkelijk waren in de Zegelwet 1917 alleen de onder 2'. bedoelde beschikkingen genoemd. Zegelwet 1917. 70 Art. 32. a. bij akten van toestemming tot het aangaan van een huwelijk, zij die toestemming geven; b. bij stukken betreffende de voorziening in voogdij of toeziende voogdij, cnrateele of toeziende cnrateele, de onder voogdij of cnrateele te stellen of gestelde personen; c. bij stukken betreffende de erkenning of wettiging van natuurlijke kinderen, hij die erkent of die de wettiging vraagt; d. bij andere stukken, zij ten bate van wie de stukken strekken; 10°. de akten door notarissen, ingevolge het tweede lid van artikel 6 der wet van 9 Juli 1842 (Staatsblad no. 20) voor onvermogenden kosteloos opgemaakt, mits de door den voorzitter der rechtbank verstrekte last tot kostelooze opmaking behoorlijk in de akte is vermeld, en de afschriften van- en uittreksels uit die akten; 11°. alle akten en vonnissen opgemaakt door rechterlijke ambtenaren en collegiën, alsmede door scheidsmannen; 12°. de akten van procureurs; 13°. de stukken, opgemaakt ter gerechtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen en beschikkingen, gewezen in rechtsgedingen, welke van een of van beide zijden kosteloos worden gevoerd; 14°. de stukken betreffende invordering van sommen aan het Rijk verschuldigd, welke het bedrag van dertig gulden niet te boven gaan; 15°. de stukken door ambtenaren van den Staat, van provinciën, gemeenten en waterschappen en door onderwijzers benoodigd tot het bekomen van pensioenen, voor zoover hunne bezoldiging of belooning niet meer dan duizend gulden 's jaars bedraagt en daarvan uit de stukken blijkt; de stukken, benoodigd tot het bekomen van weduwen- en weezenpensioen uit tot dat doel ingestelde fondsen, ingeval de belanghebbende personen onvermogend zijn, blijkens een verklaring, afgegeven door het hoofd van het bestuur hunner woonplaats en daarvan op de stukken melding gemaakt is, en de stukken, benoodigd voor de deelneming in- en tot het verkrijgen van uitkeeringen wegens de in artikel 46 onder a bedoelde verzekeringen, mits van deze bestemming uit die stukken blijkt; 16°. de akten van beschrijving en de processen-verbaal Zegelwet 1917. 72 Art. 32. Toorts blijven van kracht de vrijstellingen verleend bij: a. de artikelen 374k, 3741, 389, 429, 440d, 506, 521, 1121 en 1637ij van hét Burgerlijk Wetboek; b. de artikelen 860, 867, 872 en 874 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; c. artikel 16 van de wet van 26 Mei 1841 (Staatsblad no. 14), houdende nadere bepalingen nopens de consignatie van effecten aan toonder, welke aan minderjarige of onder curateele gestelde personen toebehooren; d. de artikelen 11 en 14 der wet van 17 November 1876 (Staatsblad no. 227), tot regeling der coöperatieve vereenigingen, en artikel 1 der wet van 7 Mei 1878 (Staatsblad no. 41); e. artikel 22 der wet tot instelling eener Rijkspostspaarbank (Staatsblad 1910 no. 368); f. artikel 6 der wet van 5 December 1881 (Staatsblad no. 186), houdende bepalingen omtrent de uitgifte van schatkistpromessen; g. de artikelen 17 en 118 der Faülissementswet; h. artikel 82 der wet van 16 Juli 1907 (Staatsblad no. 222), tot afschaffing der tienden; i. de artikelen 18 en 32 der wet van 12 Juli 1909 (Staatsblad no. 141), tot uitvoering van het op 17 Juli 1905 te 's-Gravenhage gesloten verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering; k. artikel 19 der wet van 7 November 1910 (Staatsblad no. 313), tot regeling van het octrooirecht voor uitvindingen; 1. de artikelen 60d en 51 der wet van 23 September 1912 (Staatsblad no. 308), houdende nieuwe regeling van het auteursrecht, zooals deze is aangevuld bij de wet van 29 October 1915 (Staatsblad no. 446); m. artikel 83 der wet van 7 April 1913 (Staatsblad no. 123) op de Grootboeken der Nationale Schuld; n. artikel 1 der wet van 29 Juli 1916 (Staatsblad no.342) tot instelling van een post-chèque en girodienst. Deze vrgstellingen blijven ook van kracht voor stukken in andere hoofdstukken genoemd. Men zij er op gewezen, dat de in dit artikel verleende vrijstellingen, alleen betrekking hebben op stukken, welke aan Zegelwet 1917. 73 Art. 32. formaatzegel onderworpen zijn. Alleen bij art. 37, 16°. is de vrijstelling van art. 32, 4°., voor de stukken in hoofdstuk III bedoeld, toepasselijk verklaard. • Ad. 1. Deze vrijstellingen strekken om de kosten van de benoeming niet te hoog te maken. Onder bezoldiging zal men dienen te verstaan het aan de betrekking verbonden salaris, vermeerderd met de vaste voordeden, aan het ambt verbonden. Zoo is vergoeding van huishuur of tegemoetkoming in de kosten daarvan aan een onderwijzer een deel der bezoldiging. Art. 32, 1°. is algemeen en is het onverschillig of de benoeming gedaan is door het openbaar gezag of door particulieren. Indien uit de akte het bedrag der bezoldiging niet blijkt, is de vrijstelling alleen toepasselijk, indien op het uit te reiken stuk door of namens de openbare macht, van wie de benoeming is uitgegaan, een verklaring wordt gesteld, dat de bezoldiging niet meer dan ƒ 1000,— bedraagt, of op niet meer wordt begroot. Een dergelijke verklaring kan ongezegeld op het stuk worden gesteld. Onder la vallen de afschriften van Kon. besluiten, houdende notarisbenoemingen (miss. 4 Mei 1917 no. 93), ook de z.g.n. open brieven. De vrijstelling is afhankelijk gesteld van de bezoldiging, die per jaar is toegekend, zoodat het maandelijksche bedrag — ook bij aanstelling voor korter tijdvak dan een jaar — moet worden herleid tot een jaarlijksch bedrag. (Miss. 18 Jan. 1918, no. 115.) Onder lc behooren ook te worden gerekend de beschikkingen, waarbij voor tijdelijk personeel de duur eener aanstelling wordt verlengd op de reeds vroeger genoten bezoldiging. (Miss. 18 Jan. 1918 no. 115.) Bij de toepassing van art 32, 1°. komt in aanmerking het traktement, dat ten dage der benoeming, of in het geval sub b, ten dage der toekenning van de verhooging aan het ambt verbonden is. (P. W. 11273.) Ad 2, 3 en 4. Deze bepalingen omvatten vele vrijstellingen bij de wet van 1843 in art. 27a no. 55 en bij latere wetten en Kon. besluiten verleend. Zij gaan uit van het beginsel, dat geen belasting moet worden geheven van stukken, welke alleen worden opgemaakt om te voldoen aan wettelijke voorschriften in het openbaar belang gegeven. Om deze reden moeten deze vrijstellingen in ruimen zin worden opgevat. Door deze bepalingen zal het niet meer, als vroeger, noodig Zegelwet 1917. 74 Art. 32. zijn voor aanvragen en vergunningen in nieuw te maken wetten geëischt, noch voor stukken, die worden opgemaakt, tot regeling van belastingen, of ter voldoening of uitvoering van wetten en algemeene maatregelen van bestuur, afzonderlijke vrijstellingen van zegelrecht voor die stukken op te nemen. Ad 2 en 3. Daar bij art. 23 nos. 1 en 2 als aan zegelrecht onderworpen genoemd zijn die Kon. besluiten en beschikkingen van openbare autoriteiten, waarbij een gunst wordt verleend, is hier vrijstelling toegekend voor al die gevallen, waar vergunningen gevraagd en verleend worden op grond van wettelijke bepalingen of krachtens reglementen of verordeningen van politie. (M. v. T.) Daarmede is alle twijfel afgesneden of dergelijke vergunningen al dan niet als gunst zijn te beschouwen. Ook de vergunningen om iets niet te doen, waartoe men anders verplicht zoude zijn, vallen hieronder, als b.v. het uitstel van indiensttreding op grond van de Militiewet aan den dienstplichtige verleend. (M. v. T.) Onder „vergunning", in no. 2 bedoeld, valt ook de vrijstelling of ontheffing van een verbod tot het verrichten van de in art. 32 no. 2 bedoelde handelingen. Art. 32 no. 2 kan niet alleen worden toegepast ten aanzien van verordeningen van politie, doch ook ten aanzien van andere gemeenteraadsverordeningen. De wetsbepaling kan ook worden toegepast indien de vergunning moet worden gevraagd krachtens een Kon. besluit, een verordening of eene resolutie. De vrijstelling is ook toepasselijk wanneer de vergunning onverplicht wordt verleend. (Zie de M. v. T.) Er behoeft voor de toepassing niet gevraagd te worden of een gunst wordt verleend. (Miss. 22 Oct. 1917 no. 62.) Onder de in dit no. vermelde „bijdragen" vallen „subsidiën". (Miss. 13 Juni 1917 no. 88.) Als van zegelrecht vrijgesteld op grond van art. 32 nos. 2 en 3, kunnen o.a. worden genoemd de verzoekschriften en de daarop te nemen beschikkingen: 1. om machtiging tot verkoop van gezegeld papier en plakzegels. (Art. 4 der wet); 2. tot het beëedigen bij volmacht van een successie-aangifte en de volmacht zelve, P. W. 11085 en 11143, (niet die om uitstel aangifte of uitstel betaling van successierecht); 3. tot het bekomen van een vergunning ingevolge de wet van 31 December 1915, (Staatsblad no. 533) op den verboden uitvoer, vervoer en nederlage. (P. W. 11085); Zegelwet 1917. 75 Art. 32. 4. tot het doen eener belastingaangifte namens een ander (P. W. 11085); 5. om consenten tot uitvoer. (P. W. 11085); 6. tot ontheffing van sommige eischen bij art. 5 der Drankwet gesteld, evenzeer die ingevolge art. 13 om plaatsing op de lijst in dat artikel bedoeld en die bedoeld bij de artt. 25, 26 en 38 lid 2 dier wet. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143); 7. ter bekoming van de vergunning, bedoeld bij art. 134 B. W. en de naar aanleiding daarvan af te geven uittreksels uit- of afschriften van Kon. besluiten. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143); 8. om toestemming om risico's bij de Ongevallenwet bedoeld, te mogen overdragen aan particuliere maatschappijen en verklaringen dier maatschappijen, dat zij bereid zijn deze risico's over te nemen. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143); 9. op grond van administratieve voorschriften, welke uitvloeisels zijn van wettelijke bepalingen. (Miss. 8 Oct. 1917 no. 99); 10. om toestemming aan besturen van bijzondere H. B. S. om onbevoegde leerkrachten aan te stellen (art. 45 wet middelbaar onderwijs); de vergunning aan vreemdelingen tot het geven van privaatlessen en tot het bekleeden van nevenbetrekkingen. (Art. 8 Kon. besluit 30 Aug. 1864, Staatsblad 91, gewijzigd bij Kon. besluit van 19 Januari 1917, Staatsblad 186); 11. om toestemming aan burgemeesters om buiten de gemeente te wonen. (Art. 74 der Gemeentewet); 12. om vrijstelling van het verbod, gesteld in art. 1506 B. W.; 13. om een huwelijk bij volmacht te sluiten. (Miss. 21 Juli 1917 no. 216) (de volmacht is niet vrij, daar ze niet valt onder art. 32, no. 4); 14. om toestemming tot het houden van loterijen, gedaan op grond van de Loterijwet 1905 (ook de uit te geven loten en het op te maken proces-verbaal der trekking zijn krachtens deze Wetsbepaling vrij van zegel, het laatste echter niet, indien het in notariëelen vorm wordt opgemaakt. (Miss. 18 Mei 1917 no. 67.) Een door den Minister van Waterstaat verleende vergunning om tot wederopzegging tegen betaling eener jaarlijksche recognitie een houten gebouw te plaatsen op Rijkseigendom is Zegelwet 1917. 76 Art. 32. vrij van zegel op grond van art. 32 no. 2, wanneer de vergunning moet worden gevraagd krachtens eenig Kon. besluit, een verordening of een resolutie. De van den concessionaris te vorderen verklaring dat hij de gestelde voorwaarden aanvaardt, is vrij van zegel, op grond van art. 32 no. 3 dezer wet. (Miss. 28 Febr. 1918, no. 125.) Voorts zijn o. a. vrij van zegelrecht op grond van art. 32no.3: verklaringen, houdende aanneming van de voorwaarden, waaronder eene vergunning of concessie is verleend, als behoorende tot de „verdere stukken", bij dit artikel bedoeld. (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143); een extract geboorte-akte, over te leggen ingevolge art. 11 der Motor- en Rijwielwet bij de aanvraag om nummer- en rijbewijzen. (Miss. 9 Aug. 1917 no. 32, P. W. 11143.) Een verzoekschrift ingediend door derden om aanstelling van ambtenaren, enz. aan wie geen bezoldiging of eene bezoldiging van niet meer dan ƒ 1000,— 'sjaars is toegekend. Een verzoekschrift aan den burgemeester tot verleening van een vergunning om het sluitingsuur naar aanleiding van art. 188 der wet van 29 Juni 1851 no. 85 (Gemeentewet), in verband met de politieverordening en art. 45 lid 4 der Drankwet (Staatsblad 1881, no. 97) later te stellen; omdat deze vergunning krachtens de verordening moet worden gevraagd. Onder de uitdrukking „verdere stukken", voorkomende in no. 3 te begrijpen, stukken, welker opmaking geschiedt met het oog op het in te dienen verzoekschrift. Een afschrift van een testament moge als bijlage tot zulk een verzoekschrift gebezigd worden, naar zijn aard is het niet bestemd daarbij uitsluitend dienst te doen, weshalve het niet in de vrijstelling kan deelen. (Miss. 8 Sept. 1917 no. 79, P. W. 11143.) Vergunningen tot het jagen op de stranden der zee, waarbij dus een zeker recht wordt toegekend op aan den Staat toebehoorende eigendommen, kunnen niet gerangschikt worden onder de in art. 32 no. 2 bedoelde beschikkingen. (Miss. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) Evenmin kunnen daaronder begrepen worden de z.g. „N.O.T."-verklaringen. (P. W. 11085.) Ad. 4°. De stukken in belastingzaken van het openbaar gezag uitgaande, zijn niet belast, als betreffende het publiek recht. Hier worden alle stukken, die van de zijde der belastingplichtigen tot regeling van eenige belasting worden opgemaakt, Zegelwet 1917. 77 Art. 32. van zegelrecht vrij verklaard, als aangiften, bezwaar- en verzoekschriften. (M. v. T.) Onder belastingen vallen ook die van waterschappen, polderbesturen, enz. (M. v. A. Ie K.) Ook stukken, die door personen worden opgemaakt, ter voldoening aan- of uitvoering van wetten en algemeene maatregelen van bestuur, houdende voorschriften van Staatszorg en Staatstoezicht zijn hier vrijgesteld, omdat ze worden opgemaakt om te voldoen aan wettelijke voorschriften, in het openbaar belang gegeven. Aan het slot zijn nog in het algemeen genoemd wetten, regelende onderwerpen van publiek recht, waartoe o.a. moet worden gedacht aan het strafrecht, de vérklaringen, bedoeld in art. 66 der wet op het notarisambt en de wet, regelende het recht van enquête, dd. 5 Augustus 1850, Staatsblad no. 45, de Ongevallenwet 1901, de Invaliditeitswet. Bij de toepassing vaA deze wetsbepaling moet niet worden onderscheiden tusschen stukken welker opmaking door de betrokken wet noodzakelijk is geworden en andere voor welker opmaking die wet de aanleiding was. Onder deze vrijstelling vallen o.a. ten aanzien van de: Armenwet. Stukken, opgemaakt ter voldoening aan — of ter uitvoering van de —, die vóór 1 Juni 1917 vrij van zegel waren op grond van art. 85 dier wet (welke vrijsteUing bij de Zegelwet 1917 niet is gehandhaafd), zijn ook thans van formaatzegel vrijgesteld krachtens dit artikel en van het kwitantiezegel, op grond van art. 37, no. 9°, 12°, 13° en 16° der Zegelwet 1917. (P. W. 11143.) Zoo zullen dus vrij van zegelrecht zijn: Contracten, afgesloten door een instelling, ressorteerende onder het burgerlijk armbestuur, ter uitvoering der Armenwet 1912, de contracten voor leverantiën zijn ook dan vrij van zegel, indien de leverantiën plaats hebben zoowel ten behoeve van de armen en verpleegden, als ten behoeve van het personeel, dat hen verpleegt. (Miss. 6 Dec. 1917 no. 160.) Aanstellingen van een geneesheer als armendokter. (Miss. 4 Sept. 1917 no. 69.) Kwijtingen door kerkelijke armbesturen wegens vrijwillige bijdragen van particulieren. Contracten tusschen een geneeskundig gesticht voor krankzinnigen en een gemeentebestuur wegens verpleging van Zegelwet 1917. 78 Art. 32. armlastige patiënten, ook de contracten van opneming van krankzinnigen en jeugdige idioten in een krankzinnigengesticht of bij particulieren, overeenkomstig art. 35a der wet van 27 April 1884, (Staatsblad no. 96). (Miss. 25 en 26 Oct. 1917 no. 96 en 108), onverschillig of de verplegingskosten worden voldaan door armbestuur of gemeenten of door particulieren. Voor akten betreffende de verzorging van armlastige personen, moet echter onderscheid gemaakt worden en zijn alleen die van zegelrecht vrijgesteld, waarbij de kosten als uitvloeisel van de Armenwet 1912 voor rekening worden genomen door armbesturen of gemeenten. De akten, houdende overeenkomsten betreffende personen, verpleegd voor rekening van particulieren, zijn derhalve aan zegelrecht onderworpen. (Miss. 20 Dec. 1917 no. 107, P. W. 11204.) Verklaringen gevorderd door steuncomité's voor het verstrekken van huurbons, als opgemaakt ter voldoening aan voorschriften door het Kon. Nat. Steuncomité of hare organen uitgevaardigd. Belastingen. Alle akten en verklaringen van ambtenaren, welke uitsluitend worden opgemaakt om aan den fiscus eene opgave te verstrekken van den aard van in het openbaar verkochte roerende zaken en van de opbrengst der verkooping. Ten aanzien van een akte, door een deurwaarder opgemaakt, wordt zulks geacht steeds het geval te zijn, ook indien de deurwaarder een proces-verbaal, een akte of een verklaring opmaakt van eene verkooping, vallende onder art. 103, lid 2, der registratiewet 1917, doch een akte van een notaris kan niet gezegd worden uitsluitend met het bovenomschreven doel te zijn opgemaakt, indien deze bestemd is bewijs op te leveren van de gesloten overeenkomsten. (Miss. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) Heeft een notaris de verkooping gehouden en in het geschrift, hetwelk hij daarvan opmaakte, doen blijken van de verklaring van een voor hem verschenen verkooper of kooper, dan voldoet dit geschrift niet alleen aan de eischen van art. 57 der registratiewet 1917 en kan om die reden niet gezegd worden uitsluitend met het bij dit artikel en art. 32 no. 4 der Zegelwet 1917 omschreven doel — regeling van belasting — te zijn opgemaakt. (Miss. 10 Nov. 1917 no. 37.) Vrijstelling van zegelrecht kan daarom voor zulk een geschrift niet worden ingeroepen. Maakt de notaris geen akte op, maar dient hij overeenkomstig art. 57 Zegelwet 1917. 79 Art. 32. der registratiewet 1917 een verklaring in, dan zal zoodanige verklaring vrij van zegel zijn, al mocht de notaris daarin ook de namen der koopers hebben vermeld. (Aans. 7 Dec. 1917 no. 102.) De vrijstelling is ook toepasselijk op de akte van executorialen verkoop, door een deurwaarder gehouden. ' Notariëele akten van borgtocht voor accijns geslacht zijn vrij (art. 4 der wet van 27 April 1884, Staatsblad no. 103, j°. art. 268 der wet van 26 Aug. 1822, Staatsblad no. 38. Bestekken, kaarten en teekeningen van voor Rijksrekening uit te voeren werken der Staatsspoorwegen, indien zij een uitvloeisel zijn van de wet van 22 Juli 1890, Staatsblad no. 134, houdende bekrachtiging van met de spoorwegmaatschappijen gesloten overeenkomsten (verg. art. 20 dier wet en de handelingen der Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1916—1917, blz. 906), waarbij de Minister van Financiën als voorbeeld voor de toepassing van art. 32 no. 4 der Zegelwet noemde de overeenkomsten met de Spoorwegmaatschappijen, goedgekeurd bij voormelde wet van 1890, als hebbende die overeenkomsten bijna dezelfde beteekenis als wetten. Borgstelling. De verklaringen wegens persoonlijke borgstelling ten behoeve van brievengaarders zijn krachtens dit nummer van recht vrijgesteld, als opgemaakt, ter uitvoering van art. 31 der Borgtochtenwet. (Miss. 30 Oct. 1917 no. 107.) Burgerlijke Stand. Huwelijksafkondigingen (aanplakking) zijn stukken opgemaakt door een ambtenaar, handelende ter uitoefening van het hem opgedragen openbaar gezag. Het betreft dus publiek recht. Verklaringen van ambtenaren van den burgerlijken stand dat hen, volgens de Nederlandsche wetgeving, geen beletselen bekend zijn tegen het huwelijk van een Nederlander in het buitenland. Deze stukken worden door hen afgegeven ter voldoening aan de artt. 1 der wet van 7 Juli 1906 en art. 4 van het op 12 Juni 1912 gesloten verdrag. Uittreksels uit registers van den burgerlijken stand, overgelegd bij aanvragen om pensioen kunnen gerekend worden ingevolge een wettelijk voorschrift te zijn overgelegd. Concessie- en subsidie-overeenkomsten voor spoorwegen en de niinisteriëele beschikkingen op bedoelde overeenkomsten steunende, benevens de van de zijde van den concessionaris opgemaakte stukken, mits deze het gevolg zijn van wettelijke Zegelwet 1917. 80 Art. 32. voorschriften, in ruimen zin genomen. Ook de concessiën zelf zijn vrij. (Miss. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) Ook een overeenkomst, opgemaakt ter voldoening aan eene ministeriëele beschikking waarbij vergunning wordt verleend tot het maken eener spoorwegaansluiting is vrij op grond van no. 4 van dit artikel. Distributiewet. Alle stukken, afgegeven door of aan een ingevolge de Distributiewet 1916 in het leven geroepen commissie, ook waar de betalingen geschieden door tusschenkomst van een derde, b.v. een of andere bankinstelling, zulk een commissie is b.v. de soda-commissie enz.). (Zie ook de aanteekeningen bij art. 37 no. 16.) Een akte, waarbij een derde zich verbindt om aan het Rijksdistributiebureau ƒ 1000,— te betalen, wanneer hij verboden waar vervoert, is vrij op grond van art. 32 no. 4; het stuk wordt opgemaakt in verband met de Distributiewet. De akte inhoudende eene bankgarantie, welke door een Regeeringscommissaris belast met de Rijksgraanverzameling, als vereischte wordt gesteld voor het verleenen van zijne vergunning aan een molenaar om te malen, is krachtens dit wetsnummer vrij van zegelrecht. (Miss. 16 Nov. 1917 no. 146.) Evenzoo charters, waarbij een schipper zich verbindt regeeringsgraan te laden en te vervoeren. Die contracten worden aangegaan voor de levensmiddelenvoorziening en dus ter uitvoering van de Distributiewet. Drankwet. Verklaringen van afstand, bedoeld in artt. 5, 2e lid en 30 der Drankwet (23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143), en die bedoeld in art. 28, 8°. De toestemming van den burgemeester, bedoeld in art. 47 der wet (23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143). Verzoeken om vergunning en de akte van vergunning. (Miss. 3 Juli 1917 no. 158.) Verzoeken om ontheffing van de eischen in artt. 5 en 36 der wet (idem) en de gunstige beschikkingen daarop te nemen. (Miss. 3 Juli 1917 no. 158, P. W. 11143.) Art. 13, verzoek om plaatsing op de lijst is vrij ingevolge art. 32 no. 3. (Miss. 3 Juli 1917 no. 158.) Artt. 21 en 22, de bezwaarschriften en het verzoek om terugbetaling vergunningsrecht zijn niet aan zegelrecht onderworpen. (Miss. 3 Juli 1917, no. 158.) Artt. 25, 26, 38, 2e lid, de hier bedoelde verzoekschriften Zegelwet 1917. 81 Art. 32. en beschikkingen zijn vrij op grond van art. 32 nos. 2 en 3. (Miss. 3 Juli 1917 no. 158.) Bezwaarschriften tegen intrekking eener vergunning en de beschikking daarop betreffen niet een verzoek om een gunst, dus zijn deze stukken niet aan zegelrecht onderworpen. (Miss. 3 Juli 1917 no. 158.) Grafbrieven, uitgegeven door Burgemeester en Wethouders eener gemeente tegen ontvangst van een bedrag, vastgesteld bij een besluit tot heffing van begrafenisrechten, als strekkende ter uitvoering van art. 20 der Begrafeniswet. (Miss. 25 Jan. 1918 no. 105, P. W. 11273.) Zie ook de aanteekening bij Huurzegel. Gemeenteborgtochtenwet. De. akten van borgtocht, bedoeld in art. 25 der wet tusschen een gemeentebestuur en de vereeniging van tot zekerheidstelling verplichte gemeente-ambtenaren. (Miss. 29 Juni 1917 no. 42.) Huurcommissiewet. Alle krachtens die wet opgemaakte stukken (met uitzondering van huurovereenkomsten). Loterijwet. Alle stukken, opgemaakt ter voldoening aan de Loterijwet, met uitzondering echter van het notariëel procesverbaal van trekking. (Miss. 18 Mei 1917 no. 67.) Minderjarigen. De stukken van verzorging van minderjarigen door instellingen, die zich duurzame verzorging van minderjarigen ten doel stellen, zijn opgemaakt ter uitvoering van voorschriften van staatszorg en staatstoezicht. (Miss. 28 Jan. 1918 no. 101.) Motor- en Rijwielwet. Akten en verklaringen, opgemaakt ingevolge art. 28 der wet van 10 Februari 1905, Staatsblad no. 691. Onteigening. Akten van aankoop van gronden, welke bij een wet voor onteigening zijn aangewezen. (Miss. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143.) (Een algemeene vrijstelling voor aankoopen door den Staat is niet opgenomen, wel voor verhuringen, zie art. 57a). (De akten van volmacht tot verkoop van de te onteigenen perceelen deelen niet in de vrijstelling. (Miss. 12 Maart 1918 no. 41). Reclasseering. De aanvragen om gewoon subsidie en vergoeding van kosten ter zake van reclasseeringspogingen voor Zegelwet. 6 Zegelwet 1917. 82 Art. 32. ontslagenen, bedreigden, voorwaardelijk veroordeelden of voorwaardelijk in vrijheid gestelden; de aanvragen om algemeen subsidie als bedoeld in art. 19 der reclasseeringsregeling, c.q. art. 9 der uitvoeringsregeling, voorwaardelijke veroordeeling of art. 22 der uitvoeringsregeling voorwaardelijk in vrijhddstelling; de „opgaven" van aan de reclasseeringsinsteilingen toekomende gelden (art. 32 der Reclasseeringsregeling). Ingeval van terugstorting in de schatkist van reeds geïnde, doch niet uitgegeven of door de betrokkenen gerestitueerde gelden is evenmin zegelrecht schuldig. (Circ. Justitie, 16 Juni 1917.) Visscherij. Vergunningen om te visschen. (P. W. 11085 en 11145.) (Zie de aanteekening bij art. 28 slot.) Volkshuisvesting. Afschriften eener notariëele akte, houdende oprichting eener vereeniging, welke zich uitsluitend ten doel stelt werkzaam te zijn in het belang van de verbetering der volkshuisvesting en welke worden overgelegd bij een verzoek tot erkenning der vereeniging om als rechtspersoon te kunnen optreden. Volmachten, opgemaakt naar aanleiding van art. 51 van het Kon. besluit van 4 September 1862, (Staatsblad no. 174), tot vertegenwoordiging voor den Raad van State. (Miss. 8 Nov. 1917 no. 70.) Idem, uitsluitend strekkende tot de ontvangst van gelden van den Staat, als ondersteuning of toelage toegekend aan dienstplichtigen. Voogdij. Akten, opgemaakt van eene overeenkomst tusschen eene vereeniging tot bescherming van kinderen, belast met de voogdij over minderjarigen, overeenkomstig de bepalingen der z.g. Kinderwetten, met gezinnen waarin de kinderen worden uitbesteed. Evenzoo de daarvoor op te maken kwitantiën. (Miss. 28 Jan. 1918 no. 101, P. W. no. 1127$.) Deze vrijstelling geldt eveneens voor de akten en kwitantiën betrekkelijk overeenkomsten door de vereenigingen aangegaan met de ouders der kinderen omtrent de betaling van een deel der kosten, waartoe de ouders gehouden zijn ingevolge de op hen rustenden wettelijken onderhoudsplicht. (P. W. 11273.) Werkloosheidsbesluit. Verzoekschriften, verklaringen en andere stukken, opgemaakt krachtens het Werkloosheidsbesluit 1917 (Kon. besluit 2 Dec. 1916, Staatsblad no. 522) om Zegelwet 1917. 84 Art. 32. 9. Borgtocht wegens huur door een armbestuur aangegaan, omdat die borgtocht niet kan worden aangemerkt als een uitvloeisel der armenwet. 10. Verklaring, af te geven door den kooper van benaderd vee, aan de rijksambtenaren afgegeven, inhoudende dat laatstgenoemde ontheven worden van de verplichting tot vrijwaring, ingeval van gebreken die een afkeuring tengevolge zouden hebben. (Miss. 10 Sept. 1917 no. 97.) 11. Een rekest om kwijtschelding eener belastingboete, als niet strekkende tot regeling van belasting. (Miss. 30 April 1918, no. 3.) 12. Verklaringen, afgegeven ingevolge het Kon. besluit van 21 Juni 1836 (Staatsblad no. 41), ter uitvoering der voorschriften, vervat in het Wetb. v. K. Bij de toepassing van art. 32, no. 4 dient in het oog te worden gehouden dat het Wetboek van Koophandel, evenmin als het Burgerlijk Wetboek, gerekend worden tot de in dit nummer bedoelde wetten, omdat bij eene tegenovergestelde opvatting de bepaling van art. 23; no. 6, geen reden van bestaan zou hebben en dus niet in de wet zou zijn opgenomen (vgl. de M. v. T. blz. 11). (Aans. 23 Nov. 1917 no. 61, P. W. 11143). Evenmin kunnen onder die wetten gerangschikt worden de Telegraaf- en Telefoonwet 1904, Staatsblad no. 1 (zie art. 32 no. 28), de wet van 30 September 1893, Staatsblad no. 146 nopens fabrieks- en handelsmerken, de Octrooiwet 1910, Staatsblad no. 313, en de daarop betrekking hebbende algemeene maatregelen van bestuur (zie echter ook art. 32 la. K.), (miss. 16 Febr. 1918, no. 117), en de Jachtwet (vgl. de aanteekening bij art. 28). (P. W. 11273.) 13. Een door een notaris, volgens art. 40 der wet op het notarisambt opgemaakt vergeleken afschrift, dat is vervaardigd om overgelegd te worden bij een successiememorie, tenzij uit het stuk blijkt dat het uitsluitend tot dat doel werd opgemaakt. (P. W. 11354.) 14. Een rekest om teruggaaf van successierecht, bij Kon. besluit te verleenen. Ad 6. Afschriften en uittreksels uit registers van den burgerlijken stand zijn vrij van zegel, indien zij volgens een wettelijk voorschrift, als b.v. ingevolge de artt. 126 of 136 B. W. of art. 816 W. v. B. Rv. moeten worden overgelegd, mits daarvan overeenkomstig dit artikel door de ambtenaren, Zegelwet 1917. 85 Art. 32. die ze afgeven, is melding gemaakt. Dit geldt derhalve ook, indien deze uittreksels voor huwelijksvoltrekking, enz. worden vereischt, of indien een extract uit een huwelijksakte wordt gevraagd door een procureur om te worden overgelegd bij een rekest tot echtscheiding, als bedoeld in art. 816, W. v. B. Rv. Naast deze vrijstelling geldt, voor het geval van onvermogen, de vrijstelling van art. 32, no. 9, voor alle stukken, benoodigd voor het aangaan van huwelijken. De beperkte vrijstelling van art. 32 no. 9 voor de stukken, benoodigd tot het aangaan van een huwelijk, kan niet de algemeene vrijstelling voor extracten uit akten van den burgerlijken stand te niet doen. Of inderdaad de vereischte bestemming aan deze uittreksels wordt gegeven, behoeft door den ambtenaar, die ze afgeeft, niet te worden nagegaan. Zijn de extracten in het buitenland afgegeven, dan genieten zij deze vrijstelling onder dezelfde voorwaarde. Is aan die voorwaarde niet voldaan, dan is de vrijstelling niet toepasselijk. Zoo is het afschrift der akte van huwelijkstoestemming, opgemaakt en afgegeven door den consulairen ambtenaar in het buitenland om te worden overgelegd krachtens art. 126, 2 B. W., mits aan de voorwaarde in het slot van art. 32 no. 6 voldaan zij, vrij van zegel, en kan zulk een afschrift hier te lande ongezegeld worden gelegaliseerd. Extracten, benoodigd voor het aangaan van een huwelijk in het buitenland of in Indië, zijn vrij, op grond dezer wetsbepaling. (Miss. 28 Nov. 1917 no. 111.) Evenzoo is art. 32 no. 6 toepasselijk op: afschriften of extracten uit akten van den burgerlijken stand, uitgereikt aan het Departement van Buitenlandsche Zaken, ingevolge een aanvraag van vreemde regeeringen of gezantschappen (zie ook het thans vervallen Kon. besluit van 20 December 1866 no. 82 (circ. 917). (Miss. 28 Nov. 1917 no. 111.) afschriften en extracten uit zoodanige akten, welke voor het kerkelijk huwelijk worden uitgegeven (art. 136 B. W.). (Miss. 28 Nov. 1917 no. 111); extracten uit akten van den burgerlijken stand over te leggen bij aanvragen van pensioen kunnen gerekend worden ingevolge een wettelijk voorschrift te worden overgelegd. Wel noemt de Burgerlijke Pensioenwet de over te leggen stukken niet op, Zegelwet 1917. 86 Art. 32. maar in den eisch van overlegging der benoodigde stukken in die wet is het wettelijk voorschrift gelegen. (Miss. 21 Dec. 1917 no. 68); uittreksels overlijdensakten betr. gepensionneerden, afgegeven aan gemeentelijke banken van leening ter uitbetaling van loopend kwartaal pensioen aan die banken, zijn vrij op grond van dit wetsartikel, omdat zij strekken ter bekoming van pensioen en overlegging wordt gevorderd van zulk een stuk voor de uitbetaling. Het is onverschillig of hier de bank en niet de erven de uitbetaling vragen;' afschriften van akten van den burgerlijken stand betrekkelijk adellijke personen, welke afschriften moeten dienen tot inschrijving in de adelsregisters bij den Hoogen Raad van Adel. (Miss. 15 Maart 1918 no. 85); extracten, over te leggen ingevolge de wetten op het kiesrecht, de militie, de scheepvaart; voorts die ter regeling van successiebelasting, de afschriften, door den eenen ambtenaar van den burgerlijken stand aan den anderen verzonden tot het aanteekenen van de erkenning van een natuurlijk kind, de afschriften, bedoeld bij de artt. 50 en 56 B. W. Het begrip „wettelijk voorschrift", moet zoo ruim mogelijk worden opgevat, zoodat daaronder niet alleen vallen de voorschriften bij de wet, maar ook die bij wettelijke verordeningen en algemeene maatregelen van bestuur gegeven. Echter is niet in overeenstemming met de wet te brengen om elk door een daartoe bevoegd ambtenaar gegeven voorschrift (dienstorder) als wettelijk voorschrift in den zin van dit artikel aan te merken. (Miss. 30 Oct. 1917 no. 107.) Bestaat dus zoodanige algemeen geldende regeling voor de benoembaarheid van ambtenaren, welke overlegging van een geboorte-akte voorschrijft, dan kan op deze vrijstelling een beroep worden gedaan. (Miss. 19 Dec. 1917 no. 84.) Ad 8. Kadastrale kaarten, afgegeven door een hypotheekbewaarder, zijn hier vrijgesteld; hieraan kan niets veranderen als ze later bij een notariëele akte worden gebruikt om daarmede den titel der overeenkomst uit te maken. Het stuk, waarvoor eenmaal een vrijstelling van zegelrecht is verleend, kan later niet zegelplichtig worden. Ware het anders, dan behoefde de vrijstelling niet in de wet te zijn opgenomen, want kaarten worden alleen zegelplichtig als ze gebruikt worden op de wijze bij art. 23 bepaald. Ad 9. De onder de wet van 1843 bestaande vrijstelling is Zegelwet 1917. 87 Art. 32. uitgebreid tot de stukken, benoodigd voor de opheffing van curateele, terwijl ook hier genoemd zijn de stukken, noodig voor de wettiging van natuurlijke kinderen, voor welke laatstbedoelde vroeger vrijstelling was verleend bij Kon. besluit van 24 December 1856 no. 62. De vrijstelling voor stukken betreffende handlichting, is niet meer beperkt tot kinderen, in een godshuis opgenomen, zooals bij art. 27A, no. 57, der wet van 1843. Een verbetering is het ook, dat de wet aangeeft van welke personen, in de verschillende gevallen, het onvermogen moet blijken. De verklaringen van onvermogen zijn onbelast, als niet in de wet genoemd. Ad 11. Hieronder vallen ook de afschriften van akten, door kantonrechters opgemaakt en afgegeven door de griffiers, zooals afschriften van akten van toestemming door den kantonrechter, noodig voor een huwelijk. Ad 12. Hieronder vallen de conclusiën, schriftelijk door partijen genomen in een geding voor een kantongerecht. (Circ. 1506 p. 3.) Zie ook het medegedeelde bij art. 11 der wet. Door procureurs geteekende afschriften van te beteekenen stukken zijn niet aan zegelrecht onderworpen. (Miss. 29 Aug. 1917, no. 125.) Ad 14. Hier is alleen sprake van invordering van Sommen aan „het Rijk" verschuldigd. Van „belastingen" is hier geen sprake, omdat die in no. 4 reeds zijn vrijgesteld. Ad 15. De stukken, over te leggen ter bekoming van eigen pensioen, waren vroeger niet vrij van recht, thans is de vrijstelling gegeven ingeval van betrekkelijk geringe belooning. De onderwijzers zijn genoemd, omdat die, werkzaam bij het bijzonder onderwijs, andere niet van de vrijstelling zouden kunnen genieten. (M. v. T.) Geboortebewijzen, extracten uit overlijdensakten en bewijzen van in leven zijn, afgegeven door een ambtenaar van den burgerlijken stand zijn vrij, indien ze benoodigd zijn voor deelneming in- of tot het verkrijgen van uitkeeringen wegens verzekeringen niet grooter dan ƒ 500,— kapitaal of ƒ 2,— rente per week. Pensioensaanvragen van ambtenaren zijn niet aan zegelrecht onderworpen, onverschillig of het bedrag hunner jaarlijksche bezoldiging meer of minder dan ƒ 1000,— bedraagt. Bij die aanvragen wordt geen gunst verzocht; de vrijstelling Zegelwet 1917. 95 Artt. 32 en 33. no. 193, gebracht in het Wetb. v. B. Rv. (art. 872 laatste lid en 874a blijkt, dat de vrijstelling van'art. 1637y R. W. echter niet toepasselijk is op processtukken in een geding, betrekkelijk tot een arbeidsovereenkomst. (P. W. 11143.) Een volmacht tot procedeeren voor den kantonrechter valt dus niet onder de vrijstelling van art. 1637y B. W., en is alleen vrij van zegel bij een gratis-procedure. (Miss. 18 April 1918 no. 105.) Kwitantiën van doctoren wegens honorarium door hen van ziekenfondsen ontvangen, zijn van zegelrecht vrijgesteld, indien de geneesheer, als in dienst van het fonds werkzaam, een vooraf overeengekomen salaris geniet, ook al is dat salaris afhankelijk van het aantal ingeschrevenen. Op contracten afgesloten tusschen apothekers en ziekenfondsen wegens de levering van medicamenten kan art. 1637y B. W. niet toepasselijk zijn. Die stukken zijn volgens art. 23 no. 12 aan zegelrecht onderworpen. Ad art. 32 l. Hieronder vallen akten waarbij overeenkomsten geconstateerd worden tusschen vereenigingen, vertegenwoordigende componisten en schrijvers omtrent het uitgeven en uit- of opvoeren hunner werken. (Miss. 2 Aug. 1917, no. 47.) De slotbepaling van art. 32 is alleen toepasselijk op de vrijstellingen, vervat in de wetten, welke uitdrukkelijk genoemd zijn. (P. W. 11143.) Artikel 33. Indien het tegendeel niet is bedongen en niet voortvloeit ^"hTrïesi. uit de bepalingen van het burgerlijk recht, is het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken verschuldigd door hen, ten bate van wie de stukken zijn opgemaakt, doch wat de in artikel 23 onder 10° bedoelde stukken betreft, door hen, die de daar bedoelde bestemming aan die stukken geven of doen geven. Een voorschrift als van art. 28 der wet van 1843, volgens hetwelk in zaken, waarin het Rijk met anderen is betrokken, het zegelrecht door die anderen werd gedragen en de gelijke bepaling, dat bijzondere personen, welke aan openbare of aan openbaar gezag onderworpen instellingen en besturen kwitantie gaven of ontvingen, het daarvoor verschuldigde zegelrecht moesten dragen, is in deze wet niet overgenomen. In vele gevallen werkte die vroegere bepaling onbillijk. Het zegelrecht van bestekken, voorwaarden, kaarten en teekeningen moet echter gedragen worden door hen, die de Zegelwet 1917. 96 Artt. 33 en 34. bestemming aan die stukken geven om ze met de akte, welke de overeenkomst, waarop zij betrekking hebben, constateert, tot titel der overeenkomst te doen strekken. HOOFDSTUK III. Van het zegelrecht van bewijzen van ontvangst van gelden, rekeningen, declaratien, diploma's van lidmaatschap en toegangsbewijzen. Artikel 34. Kwitantiezegei. Behoudens de hierna vermelde uitzonderingen, zijn onderworpen: I. aan een vast recht van tien cent: a. de eenzijdig opgemaakte stukken, vermeldende de ontvangst of overneming van gelden; b. de eenzijdig opgemaakte stukken, bevattende de erkenning door of namens den schuldeischer, dat een geldschuld geheel of gedeeltelijk is voldaan of verrekend, alsmede die, bevattende de verklaring, dat niets te vorderen is; c. de onderteekende verklaring of blanco-handteekening, gesteld op de onder b vermelde stukken, ter aanwijzing van een derde, als bevoegd om de som, waarvoor kwijting wordt gegeven, in ontvangst te nemen; d. de stukken, vermeldende de boeking van gelden op een rekening-courant — deposito-rekening daaronder begrepen — in het credit van den rekeninghouder; e. de stukken, houdende opgave van het saldo eener afgesloten rekening-courant of de verklaring, dat het opgegeven saldo eener rekening-courant juist bevonden is. Een afschrift der rekening-courant wordt met de opgave van het saldo gelijk gesteld; f. diploma's van lidmaatschap van sociëteiten en vereenigingen en toegangs- en abonnementsbewijzen, welke den houder daarin aangeduide rechten verleenen en welke uitgereikt worden tegen voldoening of verplichting tot voldoening van het terzake daarvan verschuldigde bedrag. Onder gelden worden mede verstaan vreemde muntspeciën, bankpapier, postwissels, chèques en ander handelspapier. De stukken, met uitzondering van die onder c genoemd, zijn aan dit zegelrecht onderworpen, onverschillig in welken vorm zij zijn opgemaakt, al was het in dien van bericht of brief, zelfs als deze stukken wegens niet onderteekening of om Zegelwet 1917. 97 Art. 34. andere redenen in rechten niet kannen dienen tot schriftelijk bewijs. n. aan een vast recht van dertig cent: sehuidoekente- . , nissen, enz. a. akten van schuldbekentenis, mits met tot de effecten behoorende, en akten van borgtocht voor geldsommen; b. akten van prolongatie en akten van beleening van effecten en koopmansgoederen. Ad art. 34 I. Dit artikel, oorspronkelijk luidende: I. aan een vast recht van vijf cent: a. kwitantiën voor geldsommen en andere eenzijdig opgemaakte stukken, waarbij de ontvangst of overneming van gelden wordt erkend of vermeld door of vanwege den schuldeischer. Verklaringen, dat niets te vorderen is, worden met kwitantiën gelijkgesteld. De stukken zijn aan dit zegelrecht onderworpen, onverschillig in welken vorm zij overigens zijn opgemaakt, al was het in dien van bericht of brief, zelfs als deze stukken in rechten niet kunnen dienen tot schriftelijk bewijs. Deze bepaling is niet van toepassing op berichten of brieven, waarbij eene gezegelde kwitantie wordt toegezonden; b. depositobewijzen en saldobiljetten; c. onderteekende declaratiën en rekeningen; d. diploma's van lidmaatschap van- en toegangsbewijzen voor leden tot sociëteiten en vereenigingen. gaf tot moeilijkheden aanleiding, doordat velen aan die bepalingen, voornamelijk die onder de letters a en b, een te beperkte uitlegging gaven. Om die reden is bij de wijzigingswet van 27 Juni 1919, Staatsblad no. 432 de tegenwoordige redactie gekozen en is tevens het zegelrecht van de onder I van dit artikel bedoelde stukken van 5 tot 10 cent verhoogd. Gemelde wijzigingswet is in werking getreden 1 Augustus 1919. De onderteekende rekeningen en declaratiën, onder de werking der wet van 1843 aan formaatzegel onderworpen en bij de Zegelwet 1917 met 5 cent belast (zie art. 34, oud, letter c), zijn thans niet meer in artikel 34, I opgenoemd en daar deze stukken nergens anders in de wet zijn belast kunnen zij voortaan, te rekenen van 1 Augustus 1919 af, ongezegeld worden opgemaakt. In verband daarmede is ook vervallen de bij art. 36 sub 1°. der Zegelwet 1917, zooals dat artikel luidde vóór de daarin door de wijzigingswet aangebrachte verandering, verleende vrijstelling van zegelrecht voor kwitantiën, gesteld op gezegelde rekeningen, declaratiën en bevelschriften van betaling, omdat die bepaling thans overbodig werd. Ad art. 34, Ia en b. Bewijzen van overneming van gelden en kwitantiën. Onder de werking der wet van 1882 werden menigmaal pogingen aangewend de belasting te ontduiken, Zegelwet. 7 Zegelwet 1917. 98 Art. 34. door in plaats van: „Ontvangen van" te schrijven: „Overgenomen van" of door een verklaring af te geven „dat men niets te vorderen heeft". Naar de wet van 1843 waren dergelijke stukken echter belast met formaatzegel van tenminste ƒ 0,15 in hoofdsom. Anderen gaven stukken af, die in wettelijken zin geen kwitantiën waren, omdat ze niet onderteekend werden of slechts van het geschreven of gestempelde woord „betaald", „verrekend" of „voldaan" waren voorzien. Om aan deze praktijken een einde te maken werd de redactie van art. 34, Ia (oud) gekozen. (M. v. T.) Zooals art. 34 Ia oorspronkelijk luidde, n.1. dat aan zegelrecht onderworpen waren „kwitantiën voor geldsommen en andere eenzijdig opgemaakte stukken, waarbij de ontvangst of overneming van gelden wordt erkend of vermeld door of vanwege den schuldeischer", gaf dit in de praktijk aanleiding tot moeilijkheden, wanneer het betrof de vraag of tusschenpartijen een verhouding als van schuldeischer tot schuldenaar bestond. Was zulks niet het geval dan vielen de stukken niet onder de bepaling van art. 34 Ia, doch was formaatzegel schuldig, wat zeer bezwarend was. De tegenwoordige redactie van art. 34 komt hieraan nu tegemoet door de splitsing van art. 34 Ia (oud) in twee gedeelten, zoodat thans voorkomen onder letter a alle eenzijdig opgemaakte stukken, vermeldende de ontvangst of overneming van gelden en onder letter b de eigenlijke kwitantiën, n.1. de eenzijdig opgemaakte stukken, bevattende de erkenning door of namens den schuldeischer dat een geldschuld geheel of gedeeltelijk is voldaan of verrekend, alsmede die, bevattende de verklaring, dat niets te vorderen is. Vele te dezer zake vroeger genomen beslissingen kunnen hierdoor als vervallen worden beschouwd. Elk bewijs van overneming van gelden valt dus onder art. 34, hetzij onder de bepaling van letter a, hetzij onder die van letter b, of, als uit het stuk blijkt van eene boeking op eene rekeningcourant, onder de bepaling van letter d van dit artikel. Aan het slot van lid I van het artikel is uitdrukkelijk bepaald, dat onder „gelden" mede worden verstaan vreemde muntspeciën, bankpapier, postwissels, chèques en ander handelspapier. Die omschrijving in de wet is zeer algemeen en daaruit blijkt duidelijk dat met gelden niet enkel contanten zijn bedoeld, doch eveneens geldswaardig papier, waartoe o. a. ook coupons behooren; bovendien vallen coupons als papier aan toonder onder de uitdrukking „ander handelspapier". Zegelwet 1917. 99 Art. 34. Voorts is in het slot van lid I bepaald, dat o. m. de hiervoor genoemde stukken aan het zegelrecht van 10 cent zijn onderworpen, onverschillig in welken vorm zij zijn opgemaakt, al was het in dien van bericht of brief, zelfs als deze stukken wegens niet-onderteekening of om andere redenen in rechten niet kunnen dienen tot schriftelijk bewijs. De bepaling dat geen zegelrecht verschuldigd is voor berichten of brieven, waarbij een gezegelde kwitantie wordt toegezonden, in het oorspronkelijk artikel 34, onder la opgenomen, komt in het tegenwoordig artikel 34 I niet meer voor; die bepaling is thans opgenomen onder de vrijstellingen (vgl. art. 37, sub 2°), waar ze meer eigenaardig thuis behoort. Aan de woorden „zelfs als deze stukken in rechten niet kunnen dienen tot schriftelijk bewijs", voorkomende in het oorspronkelijk art. 34 I der wet, is thans bij voormelde wijzigingswet ter verduidelijking toegevoegd: „wegens niet onderteekening of om andere redenen". Het is een vereischte dat de ontvangst of overneming van geld (zie ook het voorlaatste lid van dit artikel) wordt erkend of vermeld; daarvoor is het noodig, dat het stuk zelf die ontvangst of overneming van geld of wat de wet daarmede gelijk stelt, met zoovele woorden te kennen geeft. Een bericht van ontvangst van een onbetaald gebleven en dientengevolge vervallen wisselbrief zal niet onder de bepaling van art. 34 I vallen, evenmin het bericht of de erkenning van ontvangst van een aangeteekenden brief met inhoud, al bevatte die brief geld of geldswaardig papier, maar waarvan de inhoud niet nader is aangeduid, zoodat niet van de ontvangst óf overneming van geld of geldswaardig papier uit de erkenning blijkt. (P. W. 11085.) Art. 34 I la. a is algemeen en maakt er geen gewag van dat het bewijs van ontvang moet worden afgegeven aan dengeen van wien de gelden zijn ontvangen; dit heeft tengevolge dat incasso-nota's en coupon-nota's, vermeldende de posten van geïncasseerde wissels, kwitantiën of verzilverde coupons (zonder vermelding van boeking op een rekening-courant, waardoor ze onder art. 34 ld zouden vallen) als stukken vermeldende de ontvangst van gelden of de overneming van gelden, zij het niet tegenover dengeen van wien de gelden zijn ontvangen, volgens dit wetsartikel aan een zegelrecht van 10 cent zijn onderworpen bij bedragen van meer dan ƒ 10,—. Ook ongeteekende stukken als bedoeld in art. 34 I a en b zijn aan het recht onderworpen. (Vgl. art. 34 I slot.) Zegelwet 1917. 100 Art. 34. Art. 38 der wet schrijft voor, dat de bepalingen in dit hoofdstuk niet van toepassing zijn op notariëele akten, derhalve zijn alleen de onderhandsche kwitantiën aan dit recht onderworpen. Een stuk, waaronder de naam is gedrukt, moet als een onderteekend stuk worden aangemerkt (vgl. art. 13 der wet), doch niet onderteekende briefjes, welke naar hun inhoud geen enkel bewijs van betaling opleveren, als b.v. de enkele vermelding op een overigens blanco vel papier van een bedrag, kunnen niet als kwitantie worden aangemerkt. Een stuk, hetwelk in geval van betaling aan den schuldenaar wordt uitgereikt, om te dienen als bewijs van de gedane betaling, is onderworpen aan het bij art. 34 bepaalde recht. Hebben de in dit artikel genoemde stukken betrekking op bedragen van ƒ 10,— of minder, dan stelt art. 37 die stukken vrij van zegelrecht, mits hiervan uit de stukken blijkt en de sommen niet strekken in mindering of tot afdoening van grootere bedragen. Ter zake van de toepassing van art. 34 Ia en b zijn nog de volgende beslissingen genomen of kunnen de volgende voorbeelden worden aangehaald: 1. Wordt door één schuldeischer in één brief de ontvangst erkend van meerdere assignaties, wissels enz., dan is slechts één recht verschuldigd. (Miss. 18 Juni 1917 no. 133, P. W. 11143.) 2. Incasso-nota's, disconto-nota's en coupon-nota's met daarin vermelde opgaaf van geïncasseerde wissels, kwitantiën, van in disconto genomen wissels of van verzilverde coupons zijn, behoudens de vrijstelling van art. 37 no. 3, als vallende onder art. 34 Ia, aan zegelrecht van 10 cent onderworpen, ook indien uit de mededeeling zelf niet is op te maken dat een crediteering in rekening-courant plaats heeft. (P. W. 11351.) De vermelding onder zoodanige nota, dat aan den betrokkene een gezegeld bewys van ontvangst is uitgereikt doet de vrijstelling van art. 37 sub 2 niet toepasselijk worden, ómdat hier twee van elkander gescheiden handelingen plaats grijpen. (P. W. 11351.) Iemand die zijn vordering op een ander door middel van een bank incasseert, geeft aan zijn schuldenaar een kwitantie en ontvangt zelf een bewijs van ontvangst van het te zijnen behoeve betaalde geld van de instelling. De bedoeling van de vrijstelling van art. 37 sub 2 om voor een en dezelfde handeling slechts eenmaal Zegelwet 1917. 115 Art. 37. schuld en is elk kwartaalkwitantie aan zegelrecht onderworpen. Om de vrijstelling te kunnen inroepen, zal uit het stuk moeten blijken, dat de schuld of contributie minder dan ƒ 10,— bedraagt. Op een diploma, inhoudende tevens kwitantie boven ƒ 10,— is slechts één recht verschuldigd. Zie art. 10. (M. v. A. He Kamer.) Ad 2°. Deze vrijstelling kwam in de oorspronkelijke Zegelwet 1917 voor in het slot van art. 34 Ia, en is daaruit overgenomen en onder dit artikel gebracht bij de wijzigingswet van 27 Juni 1919, omdat ze hier beter op haar plaats is. Nu is zij tevens uitgebreid tot de stukken, waarin wordt verklaard, dat aan een derde een gezegeld bewijs van ontvangst of crediteering is ^uitgereikt of toegezonden. Deze vrijstelling kan dus thans, in tegenstelling met vroeger, worden toegepast op een ontvangstbericht van gelden, gezonden aan een kassier, onder bijvoeging dat eene gezegelde kwitantie aan den schuldenaar is gezonden. De vrijstelling is alleen toepasselijk voor het geval dat gelden of geldswaarden worden overgenomen of ontvangen van iemand, die handelt ten behoeve van een ander, dat dus een ontvangst van gelden of geldswaarden wordt erkend tegenover twee personen, n.1. één, die een storting doet en een ander voor wiens rekening de storting plaats heeft. Om dubbele belasting te voorkomen, behoeft dan slechts eenmaal een gezegeld bewijs van ontvangst of overneming of crediteering te worden afgegeven, mits in het andere bewijs van de afgifte van het gezegeld bewijs melding wordt gemaakt. Een stuk, vermeldende eene crediteering voor ter incasso ontvangen handelspapier of kwitantiën, indien daarin vermeld wordt dat aan de personen van wie de betaling werd ontvangen, een gezegelde wissel of kwitantie werd uitgereikt, valt niet onder de vrijstelling. Wanneer door een bijkantoor eener bank bij storting van gelden a deposito een gezegeld voorloopig bewijs wordt afgegeven van overneming dier gelden, dan is het door het hoofdkantoor aan dengeen die de gelden stort te zenden depositobewijs eveneens aan zegelrecht onderworpen en geldt daarvoor niet de bij art. 37 sub 2° verleende vrijstelling, omdat niet gezegd kan worden dat reeds een gezegeld bewijs aan een derde is afgegeven. Zegelwet 1917. 119 Art. 37. 3. kwitanriënwegensgeldra^ en andere bedrijven, ingesteld ingevolge de Distributiewet; 4. idem wegens gelden verschuldigd door de Zuid-Limburgsche ! Öktributievereeniging, waarvan alleen gemeenten lid zijn; Kwitantiën wegens aan rijks- en gemeente-instellingen verschuldigde sommen zijn wel aan zegelrecht onderworpen; echter niet bij levensmiddelenbedrijven, daar dan de stukken vallen onder de vrijstelling van art. 32 no. 4, jo. art. 37 no. 16 der wet. (Miss. 25 Juni 1917 no. 107.) 5. kwitantiën wegens gelden, door een gemeentelijk weeshuis verschuldigd. (Miss. 13 Sept. 1917 no. 75); 6. kwitantiën, afgegeven door een gemeente-ontvanger aan een Rijksontvanger voor ontvangen gelden wegens opcenten op de hoofdsom van grond- en personeele belas-, tingen (deze zijn vrij ingevolge art. 37 no. 9, omdat de Staat schuldenaar is en ingevolge art. 37 no. 10, omdat die opcenten belastingen zijn); 7. kwitantiën voor pensioen uit weduwen- en weezenkassen, welke door het openbaar gezag zijn ingesteld. (Miss. 8 Juni 1917 no. 65); 8. kwitantiën voor betalingen, door strandvonders als zoo-, danig gedaan. Hoewel deze uitgaven niet ten laste zijn van de Staatskas, kan toch niet worden ontkend dat die sommen verschuldigd zijn door een door bet openbaar gezag ingesteld orgaan. (Miss. 15 Maart 1918 no. 79, P. W. 11282.) De Staat is schuldenaar van de gelden, in de consignatiekas gestort. (P. W. 1257 en 6880.) De vrijstelling is algemeen en geeft geen aanleiding te onderscheiden tusschen sommen, verschuldigd krachtens privaatrechtelijke verbintenissen en sommen, door de gemeenten als pubHekrechtelijk lichaam verschuldigd. Onder de hierbedoelde hchamen en instellingen kan gerekend worden het Nationaal Steuncomité, tengevolge waar* van de kwitantiën van door het comité verschuldigde sommen van zegelrecht zijn vrijgesteld. Ook de kwitantiën wegens onderstand of schadeloossteüing aan onvermogenden zijn vrij, doch op grond van art. 37, 12°. der wet. (Miss. 3 Dec. 1917 no. 186.) Voorts kunnen tot de op openbaar gezag ingestelde, instellingen gerekend worden de gemeentelijke werklozenfondsen. (Miss. 7 Nov. 1917 no. 90.) Zegelwet 1917. 120 Art. 37. Onder de bepaling van art. 37 no. 9 vallen echter niet de kwitantiën wegens ontvangst van gelden verschuldigd door een naamlooze vennootschap, opgericht door publiekrechtelijke lichamen, waarvan alleen publiekrechtelijke lichamen als aandeelhouder kunnen worden erkend. Zulke vennootschappen als b.v. eene electrische fabriek door gemeenten onderling geëxploiteerd, is niet aan te merken als een door het openbaar gezag ingesteld zedelijk lichaam of instelling. De hier bedoelde vrijstelling is derhalve op voormelde kwitantiën niet toepasselijk. (Miss. 30 April 1918 no. 162, P. W. 11282.) Ad 10°. Onder de in dit nummer bedoelde met belastingen gelijk te stellen inkomsten, zijn geenszins alle retributiën begrepen, doch slechts die inkomsten, die, gelijk de in art. 238 der Gemeentewet genoemde, op gelijke wijze als belastingen worden opgelegd. De in dit artikel opgenomen woorden „en daarmede gelijk te stellen inkomsten" dienen slechts om de vraag af te snijden of de als belastingen geregelde inkomsten wel in strengen zin belastingen kunnen worden genoemd. (Miss. 22 Oct. 1917 no. 60, zie ook P. W. 10418.) Onder deze inkomsten kunnen niet gerangschikt worden: sommen, verschuldigd voor het gebruik van rijkswerken en inrichtingen, zooals kosten van door landmeters en boekhouders van het kadaster voor particulieren verrichte werkzaamheden. (Miss. 12 Juli 1917 no. 120, P. W. 11143); sommen, verschuldigd voor telegraafkosten boven ƒ 10,— (zie de aanteekening bij art. 32 no. 28). (Miss. 9 Aug. 1917 no. 49); kwitantiën boven ƒ 10,—, voor sommen, aan gemeenten verschuldigd wegens levering van gas, drinkwater en andere inkomsten uit gemeentebedrijven. Deze inkomsten zijn in art. 238 der Gemeentewet niet met name genoemd. Alleen wanneer ze geheven worden in den vorm eener belasting, volgens een verordening, welke overeenkomstig artt. 232—236 dier wet is vastgesteld, en waarop de in art. 147 der Grondwet gevorderde Koninklijke goedkeuring is verkregen, zullen deze inkomsten met belastingen gelijk te stellen zijn. Dan is de vordering van publiekrechtelijken aard en de hierbedoelde vrijstelling toepasselijk. (Vgl. P. W. 10418.) Kwitantiën voor terugbetaling van voorgeschoten accijns zijn onderworpen aan een zegelrecht van 10 cent. Als belastingen kunnen wel aangemerkt worden: straat- en rioolgelden. (P. W. 10418); Zegelwet 1917. 121 Art. 37. vergunningsrecht voor verkoop van sterken drank. (P. W. 9852.) De in art. 126Ws sub e der Provinciale wet genoemde inkomsten en de in art. 240 sub ƒ, i en der Gemeentewet bedoelde inkomsten, deelen in de vrijstelling van art. 37 no. 10. (Vgl. P. W. 10418.) Voor kwitantiën voor schoolgelden is vrijstelling van zegelrecht verleend bij Kon. besluit van 13 Augustus 1917, Staatsblad no. 564, die wegens privaatlessen zijn niet vrij van zegel. Onder de vrijstelling bij dit nommer verleend vallen de kwitantiën voor gelden, gestort voor aan te vragen naturalisatie ingevolge de wet van 12 December 1892, Staatsblad no. 268, op het Nederlanderschap en Ingezetenschap, omdat de te storten som gerangschikt kan worden onder de met belastingen gelijk te stellen inkomsten van den Staat (P. W. 11407.) De boeten in strafzaken kunnen niet gerangschikt worden tot de belastingen of daarmede gelijk te stellen inkomsten van den Staat. De aan belanghebbenden uit te reiken kwitantiën voor deze boeten vallen dus niet onder de hierbedoelde vrijstelling en zijn bij bedragen boven ƒ 10,— aan zegelrecht van/0.10 onderworpen. (P. W. 11407.) Wel zijn vrij van zegelrecht op grond van art. 37 no. 10 jo. art. 32 no. 4, de akten van zekerheidstelling van penningmeesters van waterschappen. (P. W. 11353.) Ad 12°. en 13°. De vrijstelling van zegelrecht, verleend bij art. 85 der Armenwet, is bij de Zegelwet 1917 niet gehandhaafd. In de plaats daarvan treden de vrijstellingen, verleend in art. 37 nos. 12°. 13°. 14°. en 16°. en in het Kon. besluit van 15 December 1917, Staatsblad no. 696, onder 2 en 4. De toepasselijkverklaring in art. 37 no. 16 van de vrijstelling in art. 32 nos. 2 en 4 verleend, heeft tengevolge dat de meeste stukken, aan formaatzegel onderworpen, vrij van zegelrecht zullen zijn. Ad 12°. De onder no. 12 opgenomen vrijstelling is beperkt tot bewijzen van door armbesturen of gemeentebesturen verstrekten onderstand, omdat het motief, dat die besturen niet moeten worden bezwaard met de betaling van zegelrechten, niet geldt als de onderstand door particulieren wordt verleend. Uit de opneming dezer vrijstelling in de wet, mag niet een beperking worden afgeleid der vrijstelling, verleend bij art. 37 no. 16. Zie de aanteekening bij art. 32 no. 4 bij Armenwet. (Miss. 6 Aug. 1917 no. 135.) Zegelwet 1917. 122 Art. 37. De vrijstelling verleend bij art. 37, 8°. der Zegelwet 1917 voor inteekenlijsten voor liefdadige doeleinden is bij de wijziging van art. 37 niet overgenomen. Thans is zoodanige vrijstelling onder no. 30 aan artikel 32 der wet toegevoegd bij de wijzigingswet van 27 Juni 1919. Ad 13°. Zie op de lijst van vrijstellingen bij „onderstand". Bij Kon. besluit van 15 December 1917, Staatsblad no. 696, is nog vrijstelling van zegelrecht verleend voor de onderhandsche akten van schuldbekentenis en van borgtocht, alsmede de „kwitantiën" wegens teruggaaf, betreffende voorschotten van ten hoogste ƒ 500,—, verstrekt door eene vereeniging of instelling, die blijkens hare statuten of reglementen, zich ten doel stelt on- of minvermogenden door het verstrekken van geldelijke voorschotten, bij te staan, mits op de stukken melding wordt gemaakt van de resolutie van den Minister van Financiën, waarbij deze verklaart dat aan zeker gestelde voorwaarden is voldaan. Ad 14°. Hieronder vallen de kwitantiën van door instellingen of commissiën overgenomen vrijwillige bijdragen voor liefdadige doeleinden, afgedragen door de inzamelaars. Ad 16°. De bij de artt. 32 no. 4 en 37 no. 16 verleende vrijstellingen zijn alleen toepasselijk op stukken, onderworpen aan formaatzegel en het kwitantiezegel, niet dus op handelspapier, dat bij art. 51 aan zegelrecht is onderworpen. Ingevolge dit nummer zijn vrij van recht, o. a.: kwitantiën voor sommen, verschuldigd aan levensmiddelenbedrijven en andere bedrijven, ingesteld ingevolge de Distributiewet. (Vgl. art. 32 no. 4, P. W. 11143); De vrijstelling van art. 37 no. 16, jo. art. 32 no. 4 is niet toepasselijk op alle kwitantiën, welke betrekking hebben op goederen, vallende onder de bepalingen der Distributiewet; wel zijn vrij de kwitantiën door het gemeentelijk distributiebedrijf opgemaakt ter zake van betaling voor gedane leveringen, doch de door grossiers en kleinhandelaren aan detaillisten en verbruikers afgegeven kwitantiën zijn niet van recht vrijgesteld. Deze leveringen geschieden niet op grond der Distributiewet, doch vormen een onderdeel van het gewone bedrijf van den grossier. Kwitantiën voor ij kloon, afgegeven naar aanleiding van het Kon. besluit van 23 October 1919, Staatsbl. no. 611. Deze vallen niet onder de vrijstelling van art. 37, no. 10, doch de Zegelwet 1817. 123 Art. 37. IJkwet is een wet houdende voorschriften van Staatszorg en Staatstoezicht. Kwitantiën, afgegeven aan besturen van gasthuizen, vallende onder art. 2, la der Armenwet wegens verpleeggelden van onvermogenden (vgl. art. 32 no. 4); echter is art. 37 no. 16 niet toepasselijk op kwitantiën, afgegeven door een diaconie, voor gelden door haar opgenomen bij een bank, met wie zij in rekening-courant staat. Bewijzen van ontvangst, afgegeven door een kassier aan een gemeentelijk levensmiddelenbedrijf, wegens deponeering van gelden. De vrijstelling geldt echter niet voor handels* papier, zoodat deze niet kan worden toegepast op chèques door Burgemeester en Wethouders eener gemeente gebezigd voor betalingen in de distributie. (Miss. 29 Aug. 1917 no. 89 en 28 Sept. 1917 no. 58, P. W. 11143.) Kwitantiën voor premiën en bijdragen, verleend ingevolge art. 15 van het Kon. besluit van 14 Aug. 1901, Staatsblad no. 204, in verband met art. 12 der wet op de paardenfokkerij 1901. (Miss. 2 April 1918 no. 91.) Kwitantiën voor telefoongesprekken, hooger dan ƒ 10,—, zijn aan zegelrecht onderworpen. De Telegraaf- en Telefoonwet (Staatsblad 1904) kan niet gerangschikt worden onder de in art. 32 no. 4 genoemde wetten. (Miss. 9 Aug. 1917 no. 49.) Onder dit nummer valt voorts nog de akte van zekerheidstelling ten behoeve van den penningmeester van een waterschap. Ontvangstbewijzen van chèques ter vereffening van declaratiën van leden der vereeniging van fabrieken van melkproducten voor vacatiegelden zijn zegelplichtig. Zij vloeien niet voort uit de Distributiewet 1916. Ad 17°. De woorden „van verandering, vermeerdering of teruggaaf van onderpand", oorspronkelijk voorkomende in no. 6 van artikel 36 der Zegelwet 1917, zooals dat art. luidde vóór de wijzigingswet 1917, zijn daaruit gelicht en is een nieuw nummer 11 aan artikel 37 toegevoegd, zulks omdat op de akte van beleening een verandering of vermeerdering van onderpand wordt aangeteekend, maar dit bij afzonderlijke akte wordt geconstateerd. (M. v. T.) Bij de wijziging van art. 37 door de wijzigingswet 1919 is deze bepaling onder no. 17 van dit artikel opgenomen. De akte van ruiling van onderpand en van surplus zijn vrij van zegel. Zegelwet 1917. 124 Artt. 37—39. Worden deze aanteekeningen gesteld op de akte van prolongatie of beleening, dan zijn ze eveneens vrij van zegelrecht, ingevolge art. 36, 5°. Zie de aanteekening bij art. 36. Voorts wordt nog de aandacht gevestigd op de slotbepaling van art. 32, waarbij is bepaald dat de sub a—n in dat artikel vermelde vrijstellingen ook van kracht blijven voor stukken in andere hoofdstukken, dan hoofdstuk II genoemd. Dit heeft tengevolge dat o.a. kwitantiën voor salaris van leeraren aan bijzondere scholen, als stukken vportvloeiende uit de arbeidsovereenkomst, vrij van zegel zijn gesteld. (Art. 1637y B. W. j°. laatste lid van art. 32 der Zegelwet 1917.) Artikel 38. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet toepasselijk op notariëele akten. De in artikel 1 der wet van 1882 voorkomende woorden „zonder tusschenkomst van een openbaar ambtenaar opgemaakte . . . kwitantiën" zijn steeds opgevat in dezen zin, dat daarmede bedoeld werden andere dan notariëele kwitantiën. Dit is thans met zoovele woorden gezegd. Artikel 39. voldoening Het zegelrecht van de in artikel 34 bedoelde stukken moet, voor zoover zij hier te lande worden opgemaakt, voldaan worden door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op bnitengewoon gezegeld papier, of door gebruik van plakzegel. Is dit voorschrift niet nageleefd, dan wordt eene boete van honderd gulden verbeurd door hem, die het stuk heeft onderteekend, en, zoo het niet is onderteekend, door den uitgever. detTvertredïng. Hij aan wien het niet behoorlijk gezegeld stuk is afgegeven is verplicht dit onder opgaaf van naam en woonplaats van hem, van wien het werd ontvangen, binnen een maand na de ontvangst ter constateering van de overtreding aan 's Rijks ambtenaar aan te bieden op straffe van aansprakelijkheid voor de boete. Zoo de in artikel 34 bedoelde stukken buitenslands zijn opgemaakt, geschiedt de zegeling door 's Rijks ambtenaar na voldoening van het zegelrecht. De boete wegens het afgeven van een onvoldoend gezegelde kwitantie verschuldigd, blijft dus ten laste van den schuld- Zegelwet 1917. 125 Artt. 39 en 40. eischer, evenals bij art. 2 der wet van 1882 was bepaald, doch de schuldenaar, die een niet behoorlijk gezegelde kwitantie aanneemt, is aansprakelijk voor de boete, wanneer hij de overtreding verbergt. De aanbrengplicht rust hier op den schuldenaar, dat is op hem, die de belasting moet dragen. Zonder deze bepaüng zou de wet allicht weder schromelijk ontdoken worden ingeval de schuldenaar met den schuldeischer afsprak genoegen te nemen met eene ongezegelde kwitantie. De medewerking, die nu van den schuldenaar wordt gevorderd, is, hoewel onaangenaam, uiterst gering. Omtrent de afmetingen van het papier en het gebruik van plakzegels, wordt verwezen naar de aanteekeningen bij art. 3 der wet. Voor stukken, die als de in dit hoofdstuk genoemde aan vast recht zijn onderworpen, kan desnoods blanco papier worden aangehecht. Het laatste lid van art. 39 regelt alleen de wijze van voldoening van het zegelrecht van buitenlandsche kwitantiën. Deze stukken behoeven alleen gezegeld te worden in de gevallen bij de artt. 15, 16, 19 en 22 voorzien, en kunnen dus ongezegeld geïncasseerd worden. (Miss. 23 Aug. 1917 no. 27, P. W. 11143.) Is het ontvangstbericht van een postwissel gedrukt op een briefkaartformuUer en staat daaronder een gedrukte handteekening, doch is de zijde, voor het adres bestemd, nog in blanco, dan is het stuk nog als onvolledig te beschouwen en kan dit zonder bezwaar van buitengewoon zegel worden voorzien. (Miss. 21 Juni 1917 no. 175.) De bepaling van het voorlaatste üd moet door de ambtenaren met gematigdheid worden toegepast. Indien hij aan wien een niet behoorlijk gezegeld stuk is afgegeven of toegezonden, weigert dit in ontvangst te nemen en het aan den onderteekenaar teruggeeft of terug zendt om het door een behoorlijk gezegeld stuk te vervangen, moet van eerstgenoemde geen boete worden gevorderd op grond van zijne aansprakelijkheid. (Circ. 1506.) Artikel 40. Behoudens beding van het tegendeel, is het zegelrecht van **»*«•■ de in dit hoofdstuk bedoelde stukken verschuldigd: wegens kwitantiën, akten van schuldbekentenis en akten van borgtocht, door den schuldenaar; Zegelwet 1917. 126 Artt. 40 en 41. wegens de op eene kwitantie gestelde onderteekende verklaring of Manco handteekening, door hem, die zijne handteekening stelt; wegens de in artikel 34, onder Ie genoemde stukken, door hem, die deze stukken afgeeft; wegens akten van prolongatie en van beleening, door den geldnemer; wegens alle andere in artikel 34 genoemde stukken, door hem, aan wien zij afgegeven worden. Dit artikel is aldus gewijzigd vastgesteld bij de wet van 27 Juni 1919, Staatsblad no. 432, zulks in verband met de wijziging van art. 34 daarbij ondergaan. In het geval, dat een directeur van Van Gend en Loos gelden afdraagt aan zijn cliënt van geïnde wissels en kwitantiën, is de firma de schuldenaar en voor het zegelrecht aansprakelijk, tenzij het tegendeel is bedongen. (Miss. 16 Juni 1917 no. 92.) HOOFDSTUK IV. Van het zegelrecht van paspoorten, jachtakten en besluiten, houdende verlof tot het aannemen van vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid, vergunning tot verandering van geslachtsnaam en verleening van adeldom. Artikel 41. paspoorten, Aan een vast recht van twee gulden vijftig cent zijn onder- ordeteekenen eni. worpen de buitenlandsche paspoorten voor één persoon. Aan een vast recht van vijf gulden zijn onderworpen de buitenlandsche paspoorten voor twee of meer personen. De jachtakten zijn onderworpen aan een recht van vijftig cent van iederen gulden, een gedeelte voor een geheel gerekend, van het bedrag, dat als recognitie verschuldigd is; dit recht is slechts verschuldigd voor het eerste exemplaar; alle verdere exemplaren van dezelfde akte zijn onderworpen aan een vast recht van een gulden. De aan belanghebbenden uitgereikt wordende minuten, afschriften of uittreksels van de hierna te noemen Koninklijke besluiten zijn onderworpen aan de volgende rechten, te weten: 1°. die, houdende verlof aan hier te lande wonende Nederlanders tot het aannemen van vreemde ordeteekenen — medailles of penningen niet daaronder begrepen — vreemde Zegelwet 1917. 128 Artt. 41 en 42. men zich bij rekest te wenden tot den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. Wanneer de akte niet wordt afgehaald, blijft het zegelrecht ten laste van den verzoeker. (Vgl. art. 6 der wet van 13 Juni 1857, Staatsblad no. 87). Zie voor verrekening der rechten bij verwisseling van akten P. W. 10811. Aan onvermogenden kosteloos uitgereikt wordende vergunningen om te jagen en de buitengewone machtigingen tot het schieten of zich op andere wijze meester maken van wild en schadelijk gedierte, zijn bij art. 42, 2°., van zegelrecht vrijgesteld. Zie omtrent jachtvergunningen ad art. 28, 3°. Art. 41, 1°., doelt niet op het verlof, ingevolge art. 1, 4°. der wet op het Nederlanderschap door de Kroon verleend tot het zich begeven in vreemden krijgs- of Staatsdienst. Geen zegelrecht is schuldig van de Koninklijke- en de vanwege het Departement van Justitie uit te reiken adelsdiploma's en van uit te reiken ministeriëele diploma's van bij Kon. besluit verleende wapens en aan belanghebbenden af te geven ministeriëele verklaringen van adeldom (vgl. art. 23). Wanneer eenmaal aan belanghebbenden minuten, afschriften, uittreksels van de in art. 41 der wet tot bij dat artikel vastgestelde recht is voldaan, is geenerlei recht meer schuldig voor later af te geven afschriften of uittreksels van deze besluiten, welke na de voldoening der bedoelde rechten worden afgegeven, zulks op grond van art. 42, 4°. (Miss. 4 Mei 1917 no. 93.) Nu vergunningen tot het aannemen van medailles en penningen hier zijn uitgezonderd, sluit dit ook in de vergunning tot het aannemen van medailles en penningen, verbonden aan een vreemd ordeteeken. Het is voor de toepassing van het laatste lid van dit artikel onverschillig of de afstammelingen al dan niet meerderjarig zijn en of ze al dan niet met name in het besluit zijn genoemd. Artikel 42. Vrijstellingen. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd van: 1°. paspoorten aan onvermogenden uitgereikt; 2°. aan onvermogenden kosteloos uitgereikt wordende vergunningen om te jagen en de buitengewone machtigingen tot het schieten of het zich op andere wijze meester maken van wild of schadelijk gedierte; Zegelwet 1917. 129 Artt. 42—44. 3°. minuten, afschriften of uittreksels van de besluiten bedoeld in het vierde lid onder 2°. van artikel 41, indien zoowel de verzoekers als de belanghebbenden onvermogend zijn; 4°. afschriften of uittreksels van de in artikel 41 genoemde besluiten, afgegeven na de voldoening der bij dat artikel vastgestelde rechten. De bepalingen van het eerste lid onder 1°., 2°. en 3°. vinden slechts toepassing, wanneer van het onvermogen der personen blijkt uit eene verklaring, afgegeven, indien zij binnen het Rijk wonen, door het hoofd van het bestuur hunner woonplaats, en indien zij buiten het Rijk wonen, door de bevoegde openbare macht en, voor zoover betreft de onder 2°. en 3°. genoemde stukken, van het onvermogen daarop melding is gemaakt. Art. 42 bevat geen vrijstelling voor paspoorten, afgegeven aan personen, die zich in dienst van den Lande, naar het buitenland of naar de overzeesche bezittingen van het Rijk begeven. (P. W. 11085.) Artikel 43. Het zegelrecht van de in artikel 41 vermelde stukken is vtCn h'et ""éiit verschuldigd door hem, te wiens behoeve de stukken strekken. Dit recht wordt voldaan: van de buitenlandsche paspoorten en van de jachtakten, door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier; van de minuten, afschriften of uittreksels der besluiten, door betaling aan den ontvanger der registratie en domeinen met de uitreiking daarvan belast. Vóór de betaling van het verschuldigde zegelrecht wordt aan het besluit geenerlei uitvoering of publicatie gegeven. Indien het recht niet vrijwillig wordt betaald, heeft geen invordering plaats, doch vervalt het besluit van rechtswege na verloop van één jaar. HOOFDSTUK V. Van het zegelrecht van polissen van verzekering en van bewijzen van verwaarborging. Artikel 44. * Alle polissen van verzekering, bewijzen van verwaarborging, Poiuun. bewijzen van deelneming in onderlinge of andere verzekeringen Zegelwet. 9 Zegelwet 1917. 130 Art. 44. en alle stukken, hoe ook genaamd, welke het bestaan van de verzekering bewijzen, hetzij tegenover den verzekerde, hetzij tegenover den verzekeraar, alsmede de vernieuwingen en verlengingen van polissen ol verzekeringen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 23 onder 11°, onderworpen aan het volgende zegelrecht: Bedrag tui het a. ingeval van levensverzekering en van invaliditeitsverzekering, aan een vast recht van een gulden; onder levensverzekeringen worden voor de toepassing dezer wet mede begrepen tontines en verzekeringen van lijfrenten en andere van het leven afhankelijke uitkeeringen, alsmede van uitkeeringen uit begrafenisfondsen; b. ingeval van ziekteverzekering, van ongevallenverzekering en van verzekering tegen burgerrechtelijke aansprakelijkheid, aan een vast recht van vijftig cent; *) c. ingeval van zeeverzekering, bij verzekering voor eene bepaalde reis aan een recht van vijf cent — en bij andere verzekering, aan een recht van vijftien cent van iedere duizend gulden van het verzekerd bedrag; indien de verzekering tegen eene dadelijk betaalde premie is gesloten, tot een bepaald bedrag als maximum per vervoermiddel, voor elk vervoer van goederen, welke binnen een bepaalden termijn door of aan den verzekerde worden verzonden, wordt het recht verhoogd tot drie gulden van iedere duizend gulden van voormeld maximum; d. ingeval van eenige andere verzekering, aan een recht van vijf cent van iedere duizend gulden van het verzekerd bedrag. Voor de berekening van laatstgemeld recht wordt het verzekerd bedrag: verminderd tot op een tiende, als de verzekering voor niet langer dan een maand — en tot op drie vijfden, als de verzekering voor langer dan een maand, doch niet langer dan zes maanden is gesloten, verdubbeld, als de verzekering voor twee jaren is gesloten, met drie vermenigvuldigd, als de verzekering voor langer dan twee jaren, voor het leven of voor onbepaalden tijd is gesloten. Verzekeringen, welke voortduren, totdat door een der par- •) Aldus gewijzigd vastgesteld bij de wet van 23 Md 1917, StM. no. 187. Zegelwet 1917. 139 Art. 45. ring al dan niet van zoodanigen aard is dat een nieuwe verzekerde optreedt. Indien een vennootschap onder eene firma wordt omgezet in een naamlooze vennootschap en de verzekering wordt gecontinueerd dan is van een nieuwe verzekering sprake en dus zegelrecht schuldig. (P. W. 11278.) Is de verzekerde echter een naamlooze vennootschap, die niets meer dan haar naam wijzigt, dan is de aanteekening der naamsverandering op de polis niet aan evenredig zegelrecht onderworpen. Wanneer tusschen verzekeraar en verzekerde is overeengekomen, dat de verzekering bij eigendomsoverdracht van het verzekerde ophoudt, is de overeenkomst aangegaan om haar ook na dien eigendomsovergang nog te doen doorloopen, aan te merken als een nieuwe verzekering, die opnieuw met zegelrecht wordt getroffen, als daarvan een polis wordt opgemaakt of aanteekening op de oude polis geschiedt. (P. W. 11278.) Als bij inbreng van de verzekerde voorwerpen in een maatschappij op de polis wordt aangeteekend, dat is overeengekomen de verzekering te laten doorloopen, in afwijking van bovenvermeld beding, is die aanteekening mitsdien aan het in art. 44 bedoelde recht onderworpen. (Miss. 16 Febr. 1918 no. 120, P. W. 11278.) Een der eischen voor de zegeling met ƒ 0,25 is, dat de in dit artikel bedoelde verklaring, op het stuk voorkomt, indien het ter zegeling wordt aangeboden. Zonder die verklaring, die op het ongezegeld stuk mag worden gesteld, is evenredig zegelrecht schuldig. (Miss. 18 Aug. 1917 no. 92.) Het 7e lid is toepasselijk op de verzekering van vervoer in het binnenland (art. 46 d), waarop al of niet tegen premieverbetering wordt aangeteekend dat ze ook zal gelden voor een reis naar het buitenland. Hier heeft vernieuwing van de verzekering plaats. (Miss. 16 Juli 1917 no. 206.) Het laatste lid slaat alleen op eigenlijk gezegde verhoogingen. Wordt ter vervanging van de oude een nieuwe polis opgemaakt, die het bedrag van de verzekering, hetzij grooter, hetzij kleiner maakt, dan is daarop opnieuw evenredig zegelrecht schuldig. Iets anders is het, wanneer alleen geconstateerd wordt dat het bedrag der verzekering met een bepaald bedrag wordt verhoogd of verlaagd. In het eerste geval is dan evenredig recht over de verhooging schuldig, in het laatste is geen evenredig recht vorderbaar. (Miss. 19 Sept. 1917 no. 69.) Zie ook de aanteekening bij art. 44c en d. Zegelwet 1917. 143 Art. 47. voorzooveel betreft de in het eerste lid van artikel 45 bedoelde meerdere exemplaren, afschriften of uittreksels, tot het daar genoemd bedrag — voldaan, dan wordt eene boete van vijfhonderd gulden verbeurd door den verzekeraar of door den assurantiebezorger door of namens wien het stuk onderteekend is. Deze bepaling is niet toepasselijk op certificaten door assurantiebezorgers afgegeven en op sluitnota's, waarvan een zegelrecht van tien cent voldaan is, mits deze stukken binnen zes maanden na het sluiten der verzekering door behoorlijk gezegelde polissen zijn vervangen. Didien deze vervanging niet tijdig heeft plaats gehad, is de assurantiebezorger,door wiens tusschenkomst de verzekering is gesloten, mede aansprakelijk voor de boete, verschuldigd wegens de door den verzekeraar onderteekende sluitnota. Wordt eene verzekering door meer dan één verzekeraar, ieder voor een afzonderlijk bedrag, doch bij één polis gesloten, dan wordt eene boete van vijfhonderd galden verbeurd door eiken verzekeraar, door of namens wien de polis wordt onderteekend, voor dat het zegelrecht is voldaan, dat tijdens die onderteekening verschuldigd is. De open- of aflaadpolis is in het oog der wet een polis waarop niet terstond het evenredig recht verschuldigd is, omdat niet al de gegevens voor de berekening van het recht aanwezig zijn. Eerst door de nader opgemaakte polis of het contractboekje wordt met name de duur der verzekering voor de afgeladen hoeveelheid vastgesteld. Eerst als alles is afgeladen en de polis is afgewerkt staat de duur vast. (P. W. 11350.) De wijze waarop de bedoelde contractboekjes moeten worden gezegeld, is geregeld bij art. 15 van het Kon. besluit van 4 April 1917, Staatsblad no. 273, hiervoor na den tekst der wet afgedrukt. 'Wrraf Een op oud zegel gesteld formulier van een polis mag, met het oog op de papierschaarschte, met plakzegel worden bijgezegeld om het voor een polis onder de nieuwe wet te gebruiken. (Aans. 16 Juli 1917 no. 205.) Met certificaten, door assurantiebezorgers afgegeven, en „sluitnota's", worden bedoeld alle door assurantiebezorgers, assurantiemakelaars of assuradeuren afgegeven voorloopige bewijzen, bestemd om, hetzij tegenover den makelaar, hetzij tegenover den assuradeur, het bewijs van de overeenkomst van verzekering te leveren. (Miss. 25 Juni 1917 no. 107, P. W. 11085.) Zegelwet 1917. 144 Art. 47. Assurantiemakelaars worden aangemerkt als assurantiebezorgers. (P. W. 11085.) Een certificaat door een makelaar in assurantiën aan den verzekerde afgegeven, waarbij hij het tot stand komen der verzekering mededeelt, is geen sluitnota, maar wordt in de praktijk een sluitbriefje genoemd, Waarbij mededeeling wordt gedaan dat de assurantie is bezorgd en dat de makelaar aan zijn opdracht heeft voldaan; het is niet aan zegelrecht onderworpen. Art. 47, 3e lid is daarop niet toepasselijk. Als een makelaar optreedt als vertegenwoordiger van den verzekerde en aan den verzekeraar een certificaat afgeeft, dat bewijs van het tot stand komen der verzekering oplevert, valt zoodanig stuk onder art. 47, 3e lid. (Vgl. art. 681, 1°. W. v. K.) (Miss. 16 Jan. 1918 no. 86, P. W. 11278.) De termijn van 6 maanden gaat in met den dag, waarop het gevaar voor rekening van den verzekeraar begint te loopen. Gaat het verzekerde voorwerp te niet vóór dien tijd, zoodat de verzekering geenerlei effect heeft, dan behoeft voor zoodanige vervallen verzekering geen polis te worden opgemaakt. Indien een verzekeraar aantoont, dat het niet tijdig opmaken van een polis niet aan hem, doch aan den assurantiebezorger moet worden geweten, dan zal de verbeurde boete, op grond van het 4e lid van art. 47 in de eerste plaats van den assurantiebezorger gevorderd kunnen worden. (Miss. 13 Aug. 1917 no. 131.) Om dezelfde reden zal bij gedeeltelijke annulatie geen boete worden verbeurd, indien de polis wordt opgemaakt tot een lager bedrag dan de sluitnota aanwijst. De verzekeraar of assurantiebezorger zal in dergelijke gevallen zeker in staat zijn met zijn boeken aan te toonen waarom de opmaking van een polis is achterwege gebleven of deze tot een lager bedrag is opgemaakt. (Miss. 13 Aug 1917 no. 130, 23 Nov. 1917 no. 119, P. W. 11143.) Voor de toepassing dezer wetsbepaling is aangenomen, dat de termijn van 6 maanden bij sluitnota's ingaat met den dag, waarop het gevaar voor rekening van den verzekeraar begint te loopen. Komt derhalve bij een brand- en zeeverzekering het gevaar van brand dadelijk en dat voor het vervoer over zee eerst later voor rekening van den verzekeraar, dan kan voorloopig worden volstaan met het opmaken van een behoorlijk gezegelde polis, alleen het brandgevaar betreffende. Maken daarna de Zegelwet 1917. 149 Art. 61. De wijzigingen zijn: a, wanneer kort papier verlengd wordt, zal het volgens de wet bijgezegeld moeten worden op de wijze, bij art. 52 bepaald. (Art. 51, 5e en 6e lid); b. volgens de wet van 1882 waren meerdere exemplaren van buitenlandsche wissels slechts dan vrij van zegel, als de prima-wissel gezegeld was. Thans is bepaald, dat zij zullen zijn vrijgesteld, indien één exemplaar van den wissel gezegeld is, al is dit ook niet juist de prima. Deze wijziging was wenschelijk, omdat niet altijd de prima in circulatie komt. (M. v. T.) Voorts is bepaald, dat ook de Rijksambtenaar de verklaring, bedoeld in art. 51, op de stukken kan stellen. Chèques zijn uitdrukkelijk opgenoemd, omdat, al. vallen zij onder kort papier of assignatiën, men daaronder verstaat een bijzonder soort handelspapier. (M. v. A. Ie K.) Zal een stuk onder het bereik van art. 51 en v. vallen, dan moet het voldoen aan de eischen, die het W. v. K. voor handelspapier stelt, ten ware het als assignatie kan worden beschouwd, in welk geval het hier belast is ook zonder handelspapier te zijn. Zulks geldt ook voor daarop te stellen acceptatiën, endossementen, avals, enz. Ten aanzien van handelspapier, in het buitenland opgemaakt, geldt art. 10 der wet, houdende Algemeene Bepalingen, zoodat die stukken, wat vorm betreft, moeten voldoen aan de wet van het land, waar ze zijn opgemaakt. Hetzelfde geldt ook voor buitenlandsche endossementen, acceptaties, avals, enz. Wanneer 's Rijks ambtenaar twijfelt omtrent de vraag of een stuk voldoet aan de eischen, vastgesteld bij de wetten van het land van herkomst, kan hij de meening van belanghebbenden volgen en voor de toepassing der fiscale wetten het stuk als handelspapier aanmerken; zoo b.v. indien van zoodanig stuk een akte van protest is opgemaakt, waaruit blijkt dat belanghebbenden het stuk als handelspapier beschouwen. Voor de toepassing der Zegelwet zal elke erkenning van genoten waarde of van waarde in rekening voldoende geacht kunnen worden, ook al betreft ze blijkbaar den betrokkene en al mocht zij in eenigszins andere woorden zijn vervat. (P. W. 9507.) Zegelwet 1917. 150 Art. 51. Een stuk, niet inhoudende wanneer de betaling zal geschieden, is geen wisselbrief. Het kan echter als assignatie worden aangemerkt, wanneer het betaalbaar is gesteld in de plaats van uitgifte, of, als het betaalbaar is gesteld op een andere plaats, geen waarde-erkenning inhoudt. (P. W. 5701, 7294, 9563.) Wanneer bij den vervaldag geen jaartal is vermeld, kan toch geacht worden een bepaalde vervaldag te zijn aangegeven, wanneer dat jaartal bij de dagteekening van trekking is vermeld. (P. W. 8513.) Een aan eigen order getrokken wisselbrief, moet ook zonder endossement van den trekker, als een volkomen wissel worden aangemerkt. (P. W. 9397 ) Orderbiljetten. Verbintenissen tot betaling niet aan order luidende, kunnen niet als orderbriefjes en dus niet als handelspapier worden aangemerkt. (P. W. 2205, 3800.) Evenmin kunnen als orderbiljetten worden aangemerkt: orderbriefjes, welke geen waarde-erkenning inhouden. (P. W. 4361); „ • waarbij de onderteekenaar zich tot betaling verbindt na vervulling eener opschortende voorwaarde. (P. W. 3534); „ waarbij de betaalbaarstelling in termijnen is gesteld. (P. W. 4893); „ waarbij interest is bedongen. (P. W. 5197, 5314, 6863); Een geschrift echter in den vorm van een orderbiljet, waarin als waarde-erkenning voorkomt „wegens geleend geld, interest en zegel" voldoet aan de vereischten van een orderbiljet. (P. W. 8223.) Een orderbiljet, aan het slot waarvan een verplichting tot rentebetaling is opgenomen bij niet voldoening van het orderbiljet op den vervaldag, is onderworpen aan het zegelrecht voor handelspapier. (Vgl. art. 195 W. v. K.). Vroeger werd aangenomen, dat geen boete werd verbeurd, wegens het ongezegeld afgeven van een niet-onderteekend orderbiljet, waarop eene acceptatie was gesteld, omdat zulk een niet-onderteekend stuk geen handelspapier is. Sedert is gebleken, dat bij levering van goederen, z.g. tegen accept, in den handel genoegen wordt genomen met ongeteekende in den vorm van orderbiljetten gestelde stukken, waarbij de onderteekening wordt vervangen door een terzijde van het stuk gestelde acceptatie, welke bij een regelmatig opgemaakt Zegelwet 1917. 151 Ast. 51. orderbiljet geen zin zou hebben, doch welke stukken door de banken worden aangenomen. Hierin is aanleiding gevonden om aan te nemen, dat voor de toepassing der Zegelwet 1917 een in bovenstaanden vorm opgemaakt orderbiljet een regelmatig opgemaakt orderbiljet is, waarbij de acceptatie in de plaats treedt van de onderteekening. Ander handelspapier. Als zoodanig kunnen genoemd worden bodemerijbrieven aan order. (P. W. 1902.) Cedullen, welke den houder gerechtigd verklaren tot in een handelsveem opgeslagen goederen, houden niet in een verbintenis tot voldoening eener geldsom en zijn niet aan te merken als handelspapier. (P. W. 9736.) Een formulier van een gasfabriek -luidende: „UEd. gelieve te betalen ƒ . . . . aan den daartoe aangestelden ambtenaar, toonder dezer." volgt naamstempel, is als een assignatie aan ƒ 0.10 zegelrecht onderworpen. Een kwitantie, waarop door den schuldenaar een door hem onderteekende verklaring van betaalbaarstelling is gesteld moet, in verband met art. 222 W. v. K., aangemerkt worden als kassierspapier of ander papier aan toonder door een derde betaalbaar. Voor die verklaring, welke de kwitantie stempelt tot handelspapier is, op grond van art. 52, le lid der wet, geen afzonderlijk zegelrecht verschuldigd. (P. W. 11351.) „Unverzinsliche Schatsanweisungen des Deutschen Reiches" zijn handelspapier en onderworpen aan ƒ 0,10. (P. W. 10015.) Een stuk, waarbij de onderteekenaar zich verbindt om aan toonder een genoemd bedrag te betalen, valt onder het handelspapier, ook als het geen termijn inhoudt waarop eerst betaald zal moeten worden. Het is dan, als ieder oogenblik betaalbaar, als kort papier aan een zegelrecht van/0,10 onderworpen. (Miss. 8 Febr. 1918 no. 95.) Kort papier. Evenals de wet van 1882, geeft de Zegelwet 1917 hier een definitie van wat zij verstaat onder kort papier, n.1.: dat betaalbaar „op zicht of vertoon", dat betaalbaar „uiterlijk drie dagen na zicht of vertoon", dat betaalbaar „uiterlijk acht dagen na zijn dagteekening". Dit papier is, evenals het buitenslands betaalbaar gesteld papier, onderworpen aan een vast recht van tien cent, behoudens verlenging van het binnenlands betaalbaar gesteld kort papier. Zegelwet 1917. 152 Art. 51. Handelspapier, hetwelk door den uitgever buiten het Rijk is betaalbaar gesteld, is volgens het 3e lid van dit artikel slechts onderworpen aan een zegelrecht van ƒ 0,10. Wordt in deze betaalbaarstelling echter later wijziging gebracht, wat volgens de bestaande handelsusance ook door den acceptant bij diens acceptatie kan plaats hebben, dan kan het aanvankelijk behoorlijk gezegelde papier niet meer voor voldoende gezegeld worden aangemerkt. Een „na zicht" getrokken wisselbrief, zonder aanwijzing van eenigen betalingstermijn, is evenals een „op zicht" getrokken wisselbrief betaalbaar op deszelfs vertoon (art. 151 en v. W, v. K.) en dus als kort papier aan het recht van tien cent onderworpen. Wanneer stukken, die door belanghebbenden als kort papier worden beschouwd, door den houder ter zegeling worden aangeboden, mag de ontvanger niet tot die zegfeling overgaan, wanneer die aanbieding plaats heeft op een tijdstip antérieur aan de dagteekening dier stukken. (P. W. 9740.) Verlenging. Het komt herhaaldelijk voor dat papier, betaalbaar gesteld uiterlijk acht dagen na zijne dagteekening, bij de aanbieding niet betaald maar teruggegeven wordt met de mededeeling, dat betaling zal plaats hebben bij een tweede aanbieding binnen zekeren termijn. In dat geval heeft het papier een langeren duur dan acht dagen en is evenredig recht verschuldigd, onverschillig of hetpapier intusschen in handen van denzelfden houder is gebleven. De in het zesde lid van art. 51 voorkomende woorden „langer dan acht dagen in omloop blijft", moeten in dien zin worden opgevat. (Circ. no. 1506.) De bepaling van lid 5 geldt ook voor het papier, in het zesde lid bedoeld, doch hier wordt, ook zonder verlenging, in het daar bedoelde geval het evenredig recht verschuldigd. Als de verlenging beperkt blijkt tot zoodanigen termijn, dat het papier nog valt onder het bereik van het 4e lid, is geen evenredig recht verschuldigd. (P. W. 11085). Een op vertoon betaalbaar gestelde wisselbrief, getrokken 24 April, blijft aan een zegelrecht van tien cent als kort papier onderworpen, ook al komt daarop eene aanteekening van den trekker voor, dat ze niet mag worden vertoond vóór 28 April. Stilzwijgende verlenging van op zicht of uiterlijk drie dagen na zicht getrokken handelspapier is niet voldoende om evenredig zegelrecht verschuldigd te doen worden. Daarvoor is noodig, dat de houder van zoodanig stuk daarop een ge- Zegelwet 1917. 153 Artt. 51 en 52. teekende verklaring stelt, waardoor de loop van het papier verlengd wordt. (Miss. 27 Juli 1917 no. 123, P. W. 11085.) Een niet onderteekende vermelding „14 dagen" op een zichtwissel, doet deze niet aan hooger zegelrecht onderworpen worden. Zij blijft daardoor op vertoon betaalbaar. Men heeft daardoor alleen willen aanduiden dat zij slechts over zekeren tijd ter betaling mag worden aangeboden. De verandering in een wisselbrief van „3 dagen na zicht" in: „met 14 dagen uitstel" kan niet als een voor de toepassing der Zegelwet geldige verlenging worden beschouwd. Voor papier, dat uiterlijk 8 dagen na zijn dagteekening betaalbaar is gesteld, bevat de wet een bijzondere regeling. Wordt het verzoek om uitstel van den betrokkene, die niet bij de aanbieding betaalt, niet ingewilligd en de wissel dientengevolge ingetrokken, dan kan niet gezegd worden dat het papier langer dan 8 dagen in omloop blijft. Papier, minder dan 8 dagen na zijn dagteekening betaalbaar gesteld, kan uitgesteld worden tot 8 dagen na zijn dagteekening, zonder aan meerder recht onderworpen te worden. Zichtwissels behooren slechts tot het kort papier, indien ze uiterlijk 3 dagen na zicht of vertoon betaalbaar zijn gesteld. Worden deze wissels tot uiterlijk 8 dagen na hunne dagteekening verlengd, dan zijn zij aan evenredig recht onderworpen. Van kort papier, dat staande protest op den in art. 179 W. v. K. daartoe vastgestelden protestdag betaald wordt, kan niet beweerd worden dat dit is verlengd. (Miss. 27 Juli 1917 no. 123.) De vrijstelling voor meerdere exemplaren en afschriften geldt niet voor wissels enz. op het buitenland, doch alleen voor de aldaar opgemaakte, doch binnen het Rijk betaalbaar gestelde. (M. v. A. Ie K.). Artikel 52. Geen afzonderlijk zegelrecht is verschuldigd voor de kwi- o^tm^^i. tantiën, endossementen, acceptatiën, visa's, avals en verlen- kort papier. gingen van den termijn van betaling, op de in het vorige artikel vermelde stukken gesteld. Ingeval van verlenging van zoogenaamd kort papier, moet het meerdere zegelrecht, dat dientengevolge wegens het stuk verschuldigd wordt, door hem, die de aanteekening der verlenging op het stuk stelt, voldaan worden door gebruik van plakzegel bij het stellen dier aanteekening, of door het stuk vooraf ter zegeling aan te bieden aan "*s Rfiks ambtenaar. Zegelwet 1917. 155 Artt. 53 en 54. "Eveneens op een door een Nederlandsen consul in het buitenland op den Minister van Buitenlandsch Zaken getrokken wisselbrief. Een aanwijzing van betaling door de Rijkspostspaarbank op de Nederlandsche Bank om aan .... of order te betalen ƒ...., strekkende ter voldoening der nota's van aankoop, valt niet onder art. 53 lid b. Het is als op vertoon betaalbaar, ingevolge art. 51 onderworpen aan vast recht van ƒ 0,10. (Miss. 4 Juni 1917 no. 19.) Buiten het Rijk betaalbaar gestelde en aldaar opgemaakte bankbiljetten zijn vrij van zegelrecht. (P. W. 11085.) Artikel 54. Het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken voldoening ° van net recht. moet, voor zoover zij binnen het Rijk worden opgemaakt door den trekker of uitgever worden voldaan door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rflk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier, of door gebruik van plakzegel. Ingeval van overtreding, wordt eene boete verbeurd van honderdmaal het niet betaalde recht, doch ten minste honderd gulden. Indien de stukken buitenslands zHn opgemaakt, moet het zegelrecht daarvan worden voldaan, vóórdat zij hier te lande verhandeld, geaccepteerd, geviseerd, geëndosseerd, betaald, gekwiteerd, of voor aval geteekend worden, of eindeüjk vóórdat wegens non-acceptatie of non-betaling protest wordt opgemaakt. De voldoening van het recht van deze in het buitenland opgemaakte stukken geschiedt door de stukken ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar of door gebruik van een of meer plakzegel» bU, het stellen van het accept, endossement, aval of van de kwijting. Eene boete van honderdmaal het niet overeenkomstig de wet betaalde recht, doch ten minste honderd gulden, wordt verbeurd door ieder, die eenig in dit hoofdstuk bedoeld stuk, hetwelk niet van behoorlijk zegel is voorzien, onverschillig of het binnen- of buitenslands is opgemaakt, hier te lande heeft verhandeld, geaccepteerd, geviseerd, geëndosseerd, betaald, gekwiteerd of voor aval geteekend, of wegens nonacceptatie of non-betaling van zoodanig stuk eene akte van protest heeft doen opmaken zonder vooraf het zegelrecht te voldoen. Deze voldoening kan door hem, vóór het verrichten Zegelwet 1917. 156 Art. 54. van een dier handelingen, zonder betaling van boete, geschieden op de wijze in het vierde lid van dit artikel aangeduid, indien zijne handteekening niet of niet in strijd met de wet op het stuk voorkomt, waarna dat stuk ten aanzien van hem en van latere houders als behoorlijk gezegeld wordt aangemerkt. Hij is tot deze voldoening verplicht op straffe van aansprakelijkheid jegens den Staat voor boeten ter zake van dat stuk vroeger door anderen beloopen. Als betaling vóór het protest geldt de terhandstelling van het verschuldigde recht door den houder, die protest doet opmaken, aan den hiermede belasten ambtenaar, mits deze in zijne akte die terhandstelling vermelde en het zegelrecht in 's Rijks schatkist overstorte bij de aanbieding dier akte ter registratie. Wanneer iemand een stuk accepteert dat door gemis Van onderteekening van den uitgever niet als handelspapier kan gelden, b.v. wanneer de betrokkene zijn acceptatie stelt op een nog niet door den trekker onderteekenden wisselbrief, dan is art. 54 niet overtreden als de z.g. acceptatie ongezegeld geschiedt, omdat ten tijde van de verklaring, gesteld op een toen niet als handelspapier aan te merken stuk, die verklaring geenerlei effect kan hebben gehad. Evenmin is er reden om overtreding van artikel 39 te constateeren wegens het opmaken van een ongezegelde schuldbekentenis. Zie echter ten aanzien van een ongeteekend, doch geaccepteerd orderbiljet, de aanteekening bij art. 51 bij orderbiljetten. Wanneer de trekker van een wisselbrief dezen niet onderteekende op den dag in het stuk vermeld, dan kan geen overtreding der Zegelwet geconstateerd worden, zoolang niet blijkt, dat die onderteekening heeft plaats gehad op een anderen dag dan die als dagteekening van gebruik op het plakzegel is vermeld. Noch de acceptant, noch trekker en latere houders hebben eene boete verbeurd. Wanneer een wissel geëndosseerd is zonder voldoening van zegelrecht, dit endossement is doorgehaald en daaronder door denzelfden persoon een behoorlijk gezegeld endossement is gesteld, heeft deze persoon toch de boete verbeurd, doch ten aanzien van latere houders is het stuk voldoende gezegeld. (P. W. 6587.) Een houder kwiteerde een ongezegelden wissel zonder plakzegel. Daarna haalde hij de handteekening door en stelde Zegelwet 1917. 163 Art. 56. no. 77, 30 Juli 1917 no. 10, 27 Sept. 1917 no. 96, P. W. 11143.) Verhuringen bij brief zijn hier uitdrukkelijk belast. Huurprijs en lasten. Onder welke benaming de prijs bedongen is, doet niet ter zake. Zal de verhuurder eenige verbeteringen aan het gehuurde maken, en de huurder daarvoor een zeker bedrag betalen, dan maakt dit bedrag een deel van den prijs uit. (P. W. 5588.) Onder lasten moet worden verstaan datgene wat de huurder voor zijne rekening neemt, ter ontlasting van den verhuurder; b.v. de verplichting tot het doen van die herstellingen, welke zonder beding ten laste van den verhuurder zouden zijn. (Vgl. artt. 1619 en 1620 B. W.): kleine onderhoudslasten, als schoonhouden van goten, putten, regenbakken, welke voor rekening van den verhuurder komen (art. 1620 B. W.), doch ten laste van den huurder gebracht zijn, moeten bij gemis van een verklaring daaromtrent van partijen, ambtshalve door den ontvanger worden begroot. Deze schatting vindt geen steun in art. 56, 6e lid en zou feitelijk voor de akte ƒ 20,— zegelrecht geheven moeten worden. De ambtenaren van het zegel zijn echter aangeschreven in dergelijke gevallen geen boete en geen suppletoir recht te vorderen, indien het recht overigens goed is berekend en de goede trouw aanwezig is; de verplichting tot betaling van maalgelden, grond-, dijken polderbelasting; de verplichting tot betaling der kosten van eene openbare verhuring. Is daarvoor een zeker aantal percenten bedongen, dan worden deze verminderd met de kosten, die ingevolge wettelijke voorschriften ten laste van den huurder zouden zijn. Kosten der akte van huur en verhuur vormen, ook als zij ten laste van den huurder zijn, geen last die den huurprijs verhoogt. Mitsdien mag ook het salaris van den notaris bij openbare verhuringen in mindering van de onraadsgelden worden gebracht. (Miss. 8 Dec. 1917 no. 100, P. W. 11207.) Neemt de huurder verplichtingen op zich, die niet ter ontlasting van den verhuurder strekken, dan moeten deze, als zijnde een bestanddeel van het equivalent van het afgestane genot, evenzeer tot geldswaarde gebracht en bij den prijs worden gevoegd. Verhooging van den loopenden huurprijs. Met heffing van Zegelwet 1917. 164 Art. 56. het recht over het hooger bedrag kan worden volstaan, indien bij de akte zonder meer de verhooging wordt geconstateerd en geen erkenning bevat van de vroeger aangegane overeenkomst van huur en verhuur; is dit laatste wel het geval dan is zegelrecht schuldig over den geheelen huurtijd berekend. (P. W. no. 11349.) Is de huurprijs niet over alle jaren gelijk, dan zal het recht berekend moeten worden over een bedrag, gelijk aan de som der bedragen over de verschillende jaren verschuldigd. De verplichting om het gehuurde gebouw tegen brandschade te verzekeren, is eveneens een last; de premie zal dus bijgevoegd moeten worden. Huurkoop. Akten, houdende overeenkomsten, waarbij een z.g. huurder zich jegens zijn wederpartij verbindt tot betaling van een prijs in termijnen, met beding, dat na geregelde betaling dier termijnen de huurder eigenaar wordt van de gehuurde zaak, terwijl de betaalde huursom alsdan als koopprijs moet worden aangemerkt, zijn aan formaatzegel onderworpen, op grond dat de aangegane overeenkomst als een koopovereenkomst moet worden aangemerkt. Is in de overeenkomst evenwel eene bepaling opgenomen, welke den huurder het recht geeft door teruggave van de zaak de overeenkomst te doen eindigen of is hem de keus gelaten óf door afbetaling eigenaar der gehuurde zaak te worden, óf om niet af te betalen en het gehuurde weder ter beschikking van den verhuurder te stellen, dan zal er een huurovereenkomst zijn en is de akte behoudens de vrijstellingen van art. 57, onderworpen aan het bij art. 56 vastgestelde zegelrecht. (Miss. 6 Sept. 1917 no. 73, P. W. 11143.) Kostcontract. Een overeenkomst, waarbij de eene partij aan de andere inwoning, kost en bediening verschaft, kan voor de toepassing der wet niet worden gesplitst in twee overeenkomsten, waarvan de een aan formaatzegel, de ander aan huurzegel is onderworpen, zoodat volgens art. 10 het hoogste van beide zegelrechten verschuldigd zou zijn. De akte waarbij deze overeenkomst wordt geconstateerd, zal óf aan huurzegel, berekend over den geheelen huurprijs, óf aan formaatzegel onderworpen zijn, al naar mate de huur of de verzorging in de overeenkomst van partijen op den voorgrond wordt gesteld. In het eerste geval zullen de bepalingen van het B. W. omtrent huur en verhuur op de overeenkomst Zegelwet 1917. 165 Art. 56. toepasselijk zijn, in het andere is er een niet in het B. W. afzonderlijk geregelde overeenkomst. Waar kamers worden verhuurd met volledig pension, blijft deze overeenkomst het karakter van huur en verhuur van gestoffeerde kamers behouden. Neemt men iemand zoogenaamd in den kost, dan is van een overeenkomst van huur en verhuur geen sprake. (Miss. 6 Sept. 1917 no. 135, P. W. 11143.) Dit laatste is ook het geval, wanneer schriftelijk de huur van kamers in een hotel wordt erkend. Art. 56 is dan toepasselijk. Is in den overeengekomen prijs voeding begrepen, dan is zegelrecht schuldig over de volle som, tenzij voor de kamers een afzonderlijke prijs is vastgesteld, in welk geval het recht alleen over laatstgenoemden prijs moet worden berekend, zelfs al houdt het contract het beding in, dat de gasten hun maaltijden in het hotel moeten gebruiken. Wordt niet de totstandkoming van een huur van „bepaalde" kamers in een hotel erkend, dan is geen huurzegel verschuldigd. Ontbreken de gegevens voor de berekening van het huurzegel, dan is een recht van ƒ 20 — schuldig. (Miss. 5 Maart 1918 no. 143, 8 Maart 1918 no. 133.) De overeenkomst waarbij een hotel ter beschikking wordt gesteld van een Roode-Kruiscomité, en tevens is bepaald dat een zeker bedrag per dag zal worden betaald voor huisvesting, voeding enz. van eiken verpleegde, is niet aan huurzegel, doch aan formaatzegel onderworpen. Verhuur met toekenning van het recht tot vervening tegen een afzonderlijk vastgestelde vergoeding. In dit geval is om de hierboven vermelde reden (niet splitsing van de verschillende overeenkomsten in één geschrift vervat) over de vergoeding voor de vervening geen zegelrecht verschuldigd. (Miss. 8 Maart 1918 no. 133.) Uitgifte van grafruimte. Bewijzen voor de uitgifte van eigen graven (andere dan die afgegeven door gemeentebesturen, zie hiervoor de aanteekening bij art. 32 no. 4), bedoeld om overeenkomstig art. 20 der wet van 10 April 1869, Staatsblad no. 65, voor onbepaalden tijd of voor tenminste 10 jaren in een bepaald graf te mogen begraven, vallen onder dit wetsartikel. Bedraagt de prijs, welke voor het verkrijgen van zoodanig graf moet worden betaald, over den geheelen tijd van gebruik niet meer dan ƒ 250,—, dan is ingevolge art. 57 la. a geenerlei zegelrecht verschuldigd. (Miss. 19 Juni 1917 no. 99.) Zegelwet 1917. 166 Artt. 56 en 57. Reclameborden. Overeenkomst waarbij het recht wordt verkregen tot plaatsing van een reclamebord of advertentie op een muur, schutting enz., valt onder art. 56. (Miss. 19 Juli 1917 no. 97.) Chertepartijen. Bij P. W. 11085 werd door het bestuur beslist dat „chertepartijen", als stukken, houdende de erkenning van de huur of verhuur van roerende zaken, onder de bepaling van art. 56 vielen. Op die beslissing is teruggekomen bij aanschrijving van 7 December 1917, no. 102 (P. W. 11144), waarbij is te kennen gegeven, dat van huur en verhuur van schepen alleen dan sprake kan zijn, wanneer het schip gedurende zekeren tijd ter beschikking van den huurder wordt gelaten en deze het door hem gehuurde schip zelf in de vaart brengt, den schipper aanstelt en dus als reeder optreedt. De akte, opgemaakt van een dergelijke overeenkomst, voor welke ook de naam „chertepartij" gebezigd wordt, is echter wel te onderscheiden van de in art. 454 W. v. K. omschreven chertepartij, waarbij een schip voor het geheel of voor een gedeelte tot een zeereis bevracht wordt. Deze overeenkomst van bevrachting van schepen kan niet als een overeenkomst van huur van roerend goed worden aangemerkt, maar is een overeenkomst tot vervoer van goederen. Art. 56 en v. zijn daarop niet toepasselijk, doch de akte, welke die overeenkomst constateert, is aan zegelrecht naar de oppervlakte van het gebezigd papier onderworpen. Dit geldt zoowel ten aanzien van de overeenkomsten van bevrachting voor één of meer bepaalde reizen, als bij bevrachtingen, waarbij de vracht naar tijdsduur, b.v. per maand berekend wordt. In beide gevallen is er een bevrachtingsovereenkomst, zoodat zoowel de „reischarter" (zie art. 453, 1°. W. v. K.), als de „tijdcharter" (art. 463 W. v. K.) aan formaatzegel onderworpen zijn. Vergunning tot doorvaart tegen betaling eener recognitie is als huur te belasten. Zie ook de aanteekening bij art. 57a. Artikel 57. Vr|) stellingen. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd: a. indien de huurprijs over den geheelen huurtijd berekend niet meer dan tweehonderd vijftig gulden bedraagt, behoudens het bepaalde bij het derde lid van het vorige artikel; b. indien de huur en verhuur bij andere dan notariëele Zegelwet 1917. 167 Art. 67. akte is geconstateerd, voor het voor een der partijen bestemde exemplaar van de akte, dat tegelijk met het behoorUjk gezegelde stuk en binnen drie maanden na de dagteekening der akte, in ieder geval binnen een maand na den aanvang der huur, ter registratie wordt aangeboden; c. voor het voor ieder der partijen bestemde afschrift vanof uittreksels uit de notariëele akte van huur en verhuur; d. voor verhuringen, welke met evenredig registratierecht zijn belast; e. voor verhuringen aan den Staat. Ad a. Ter bepaling of de vrijstelling toepasseüjk is, moet dezelfde wijze van berekening gevolgd worden als voor de regeUng van het recht is aangegeven in art. 56. Zie ook de aanteekening bij art. 56 voor de berekening van het recht bij akten van openbare verhuring. Op een akte, houdende vergunning tot doorvaart in een vaarwater tegen betaling eener jaarUjksche recognitie, kan deze vrijstelling toepasselijk zijn. De recognitie is hier de jaarlijks te betalen prijs voor den afstand van het genot van onroerende zaken. (P. W. no. 11349.) Ad b. Dit üd is niet toepasselijk op een in dubbel opgemaakte akte van huurovereenkomst, welke meer dan een maand geleden is aangegaan. Hier moeten beide exemplaren der akte gezegeld worden. (Miss. 8 Juni 1917 no. 81, P. W. 11085.) Wanneer van een huurakte in dubbel beide exemplaren ongezegeld zijn of één der exemplaren onvoldoende gezegeld is, doch de akten binnen den in art. 57 letter b bepaalden termijn ter registratie worden aangeboden, dan behoeft slechts één boete gevorderd te worden voor het ééne niet voldoend gezegeld stuk en behoeft geen boete wegens het ongezegeld dubbel der akte te worden gevorderd, indien het niet- of te min betaalde recht voor de eerste akte bij de registratie wordt voldaan. Ad d. Hier zijn bedoeld de openbare verhuringen van grasgewas, veldgewassen, enz., vallende onder art. 55 der Registratiewet 1917. (Miss. 8 Juni 1917, no. 81.) Deze vrijstelling kan alleen worden toegepast op akten, welke een overeenkomst van verhuring constateeren, welke ingevolge art. 55 laatste Ud der Registratiewet 1917 met verkooping wordt gelijk gesteld en mitsdien belast is met regis- Zegelwet 1917. 168 Art. 57. tratierecht. Voor verkoopingen van te velde staande gewassen, zonder dat eenig genot van het land aan den kooper wordt afgestaan, geldt deze vrijstelling niet. (Miss. 20 Juli 1917, no. 141 en van 17 Aug. 1917, no. 115. Zie ook P. W. 11275.) Indien er aan den kooper geenerlei genot van het land is afgestaan, is er een zuivere verkooping, waarop noch het laatste lid van art. 55 der registratiewet, noch art. 57 la. d der Zegelwet toepasselijk is. Voor de toepassing van art. 55, laatste lid der Registratiewet 1917 moeten ook als verkooping worden beschouwd en mitsdien belast met het registratierecht van % pCt., de akten van verhuring en verpachting van grasgewas, hakhout enz., waarbij het genot van den grond voor niet langer dan vier maanden wordt afgestaan. Daar vaak ten onrechte de naam van verpachting of verhuring wordt gegeven aan een akte van verkooping en omgekeerd, is, ter bevordering van eene gelijke wetstoepassing, door het bestuur der registratie vrijheid gevonden om hier niet in nadere onderzoekingen te treden en genoegen te nemen met den door partijen gekozen naam en dienovereenkomstig de akte te belasten. (Aans. 28 Mei 1918 no. 161, P. W. no. 11348.) Op de processen-verbaal van verkooping van grasgewas, te veld staande vruchten enz., kan echter de vrijstelling van art. 32 no. 4 toepasselijk zijn, indien het stuk uitsluitend wordt opgemaakt voor de regeling der registratiebelasting. Dit kan niet worden aangenomen voor een door een notaris in notariëelen vorm opgemaakt proces-verbaal, waarbij blijkt van de verklaring van een voor hem verschenen verkooper of kooper, omdat zulk een geschrift niet alléén voldoet aan de eischen • van voormeld art. 57 en om die reden niet gezegd kan worden, dat het uitsluitend met het bij dit artikel en art. 32 no. 4 der Zegelwet 1917 omschreven doel — regeling der belasting — is opgemaakt. Maakt de notaris geen akte op, maar dient hij overeenkomstig art. 57 een verklaring in, dan is zoodanige verklaring vrij van zegel, al mochten daarin ook de namen der koopers zijn vermeld. (Aans. 7 Dec. 1917, no. 102.) Zie ook de aanteekening bij art. 32 no. 4 op belastingen. Ad e. Akten waarbij zaken worden verhuurd aan commissiën, die van Rijkswege zijn ingesteld, en welker uitgaven voor rekening van den Staat komen, deelen in de in art. 57 Zegelwet 1917. 169 Artt. 57 en 58. onder letter e vervatte vrijstelling. (Miss. 1 Dec. 1917 no. 67, P. W. 11208.) Verhuring aan de Nederlandsch-Indische Bestuursacademie is niet een verhuring aan den Staat. De vrijstelling ad e is niet toepasselijk op akten van huur van panden voor de Raden van Arbeid en voor de Rijksverzekeringsbank omdat die instellingen als zelfstandige lichamen (die eigen inkomsten en uitgaven hebben) niet kunnen gebracht worden onder het begrip „Staat". Wel zijn toepasselijk de vrijstellingen in art. 32 no. 4 en art. 37 no. 10 voor stukken naar hun aard onderworpen aan het zegelrecht, vermeld in de hoofdstukken II en III, terwijl volgens de algemeene bepalingen alle stukken ter voldoening aan- of ter uitvoering van de hun opgelegde taak, welke anders aan het in gemelde hoofdstukken bepaalde zegelrecht zouden zijn onderworpen, van dat recht zijn vrijgesteld. Artikel 58. Het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken Voldoening van het recht. moet worden voldaan: a. van hier te lande door notarissen opgemaakte akten, door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven; b. van alle andere hier te lande opgemaakte stukken, door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier, of door gebruik van plakzegel. Is het recht niet tot het in artikel 56 genoemde bedrag voldaan, dan wordt wegens eene notariëele akte eene boete van honderd gulden door den notaris verbeurd, en wegens eene andere akte of verklaring eene boete van honderd maal het te weinig betaalde recht, doch ten minste vijfhonderd gulden, welke boete komt ten laste van den verhuurder of den cedent der huur, als de akte of verklaring door beide partijen is onderteekend, en ten laste van den onderteekenaar, indien de akte of verklaring slechts door een der partijen is onderteekend. Vorenstaande bepaling is niet toepasselijk op notariëele akten van verhuring en op andere akten van openbare verhuring, waarvan aanvankelijk een zegelrecht van vijftig cent voldaan is, Mts deze tijdig ter registratie worden aangeboden en daarbij het te min betaalde recht wordt voldaan. Die aanbieding ter registratie moet geschieden, van de Zegelwet 1917. 170 Art. 58. notariëele akten, binnen de bij de wet op de registratie bepaalde termijnen en van alle andere akten, binnen een maand na de verhuring. Zijn de akten en verklaringen buitenslands opgemaakt en betreffen zij het genot van binnen het Rijk gelegen of gevestigde onroerende zaken, dan moeten zij uiterlijk binnen een maand na hare dagteekening hier te lande aan 's Rijks ambtenaar ter zegeling aangeboden worden; bij gebreke hiervan zal het stuk tot geenerlei bewijs kunnen strekken. Gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven, is ander papier, dan dat bedoeld bij art. 27 der wet. Het formaat van dit papier is vastgesteld bij art. 3 van het Kon. besluit van 4 April 1917, Staatsblad no. 273. (Zie de aanteekening hiervoor bij art. 3 der wet.) Het formaat van dit papier is echter gelijk aan dat, bepaald voor het in artikel 27 genoemd gewoon papier van ƒ 1,—. Een notariëele akte van verhuring moet gesteld worden op van wege het Rijk uitgegeven gezegeld papier, een zoodanige notariëele akte mag dus niet door middel van plakzegel worden bijgezegeld. Ingevolge artikel 6 der wet mag ongezegeld papier gebezigd worden, indien de akte te omvangrijk is om in haar geheel op het in gebruik genomen gezegeld papier te worden gesteld, mits het recht, voor het geheele stuk verschuldigd, is voldaan. Zulks geldt ook voor notariëele akten. Gebruik van te laag zegel bij een huurakte wordt echter niet ongedaan gemaakt door het middel toe te passen, dat onder de oude wet hier en daar wel eens gebruikt werd, n.1. door als omslagvel om de akte een vel papier te slaan, gezegeld tot zoodanig bedrag, dat nu in totaal het verschuldigd zegelrecht is voldaan. Zooals hiervoor bij art. 56 reeds is opgemerkt, kunnen de akten van openbare verhuring niet dadelijk op het vereischte zegel geschreven worden, daarom is te dezen aanzien eene bijzondere regeling noodzakelijk. De termijn voor de aanbieding ter registratie van andere dan notariëele akten van openbare verhuring is gesteld op één maand na de verhuring. Ze worden dan gratis geregistreerd, volgens art.' 61 der Registratiewet 1917. Het vergeleken afschrift van een onderhandsche huurakte Zegelwet 1917. 171 Artt. 58 en 59. is niet als een notariëele huurakte te beschouwen (vgl. vonnis arr. rechtb. te 's-Gravenhage van 20 Januari 1920.W.P.N.R. 2617.) Indien de onderhandsche akte van verhuring door verhuurder en huurder is onderteekend, komt de boete ten laste van den verhuurder, doch zoowel verhuurder als huurder kunnen daarvoor worden aangesproken. (Vgl. art. 82.) De verhuurder kan, zoo niet het tegendeel is overeengekomen, het verschuldigd recht aan den huurder in rekening brengen. (Vgl. art. 59.) De verhuurder, die het verschuldigde recht niet voldoet, stelt zich derhalve bloot aan het gevaar, dat hij te eeniger tijd de boete van tenminste ƒ 500 — zal moeten betalen, daar de huurder steeds zonder betaling der boete de akte ter zegeling kan aanbieden (circ. 1506), wat echter niet buiten sluit, dat ingevolge art. 82 de boete ook op hem kan worden verhaald. Is voor een huurakte een formaatzegel van ƒ 0,30 gebruikt, dan strekt dit recht in mindering van het verschuldigd zegelrecht. (P. W. 8931.) Indien verschillende niet behoorlijk gezegelde exemplaren eener huurakte tegelijk, doch binnen den bij art. 57 letter b bepaalden termijn, ter registratie worden aangeboden, behoort de bij dit artikel bedreigde boete slechts eenmaal gevorderd te worden. (Miss. 30 Oct. 1917 no. 23.) Het laatste lid ziet ook op akten, door Nederlandsche consulaire ambtenaren opgemaakt. (M. v. A. He K.) Dit laatste lid is slechts toepasselijk op de aldaar bedoelde ni 31 Mei 1917 opgemaakte akten en verklaringen. Volgens art. 98, 2e lid, blijven van kracht de vroegere wetten enz., ten aanzien van alle vóór 1 Juni 1917 opgemaakte, nog van kracht zijnde stukken, waarvan het zegelrecht vóór dat tijdstip verschuldigd was. Omdat dit laatste niet het geval is ten aanzien van in. het buitenland vóór 1 Juni 1917 opgemaakte huurakten, onderteekend door aldaar wonende personen, is op deze de Zegelwet 1917 niet toepasselijk. (Miss. 19 Juni 1917 no. 206.) Zijn vóór 1 Juni 1917 in het buitenland opgemaakte akten onderteekend door hier te lande wonende personen, dan is de wet van 1843 toepasselijk. (Miss. 19 Juni 1917 no. 206.) Artikel 59. Behoudens beding van het tegendeel, is het zegelrecht van van bet recht. Zegelwet 1917 172 Artt. 59 en 60. de in dit hoofdstuk bedoelde stukken verschuldigd door de huurders, door of namens wie zij zijn onderteekend. Zijn de stukken alleen door of namens de verhuurders onderteekend, dan is het zegelrecht te hunnen laste. HOOFDSTUK VIII. Van het zegelrecht van effecten. Artikel 60. Effectenzegel. Tan alle zoo binnen- als buitenslands opgemaakte effecten wordt een recht geheven ten beloope van: Bedrag van het a. een gulden van iedere honderd gulden, voor de bewijzen recht. li. . . . van aandeel in premieleenmgen; b. tachtig cent van iedere honderd gulden voor de buitenlandsche effecten; voor aandeelen in buitenlandsche maatschappijen wordt het recht verhoogd tot een gulden van iedere honderd gulden; c. zestig cent van iedere honderd gulden, voor alle andere stukken, die onder welke benaming ook, gerangschikt kunnen worden onder de effecten of publieke fondsen; voor pandbrieven van hier te lande gevestigde hypotheekbanken, welker bedrijf, wat het ter leen verstrekken van geld betreft, volgens hare statuten is beperkt tot het geven van geld tegen hypotheek op onroerende zaken hier te lande gelegen of gevestigd, of tegen inpandgeving van vorderingen, verzekerd door soortgelijk hypothecair verband, wordt het recht verminderd tot vijf en twintig cent van iedere honderd gulden, mits bij de aanbieding ter zegeling ingetrokken pandbrieven, tot eene gelijke totale nominale waarde, van dezelfde hypotheekbank ter vernietiging van den zegelstempel aan 's Rijks ambtenaar worden overgelegd en, met inachtneming van de daarvoor door Onzen Minister van Financiën te stellen regelen wordt aangetoond, dat de intrekking van laatstgemelde pandbrieven niet meer dan drie maanden vóór de overlegging heeft plaats gehad. Van de betaling van dit verminderde recht moet blijken door zegeling met een bijzonderen stempel. Onder buitenlandsche effecten worden verstaan: 1°. die welke buiten het Rijk zijn opgemaakt en de hier te lande opgemaakte bewijzen van schuld uit geldleeningen en rente-schuldbewijzen ten laste van buitenlandsche lichamen en personen en bewijzen van aandeel of deelgerechtigdheid in Zegelwet 1917. 173 Art. 60. vennootschappen, maatschappijen of vereenigingen, waarvan de zetel buiten het Rijk gevestigd is, en 2°. de certificaten, welke ter zake van de onder 1°. bedoelde effecten door administratiekantoren hier te lande zijn opgemaakt. Het reeht bedraagt ten minste tien cent; het klimt op met tien cent tot een gulden en boven de gulden met vijftig eent, Yoor pandbrieven, welke met vijf en twintig cent van iedere honderd gulden worden belast, bedraagt de opklimming vijf eent tot vijf en twintig cent, vijf en twintig cent tot twee gulden vijftig cent en boven twee gulden vijftig cent, vijftig cent. Het recht wordt berekend over het kapitaal in het stuk uitgedrukt of daarin aangewezen door de vermelding van den rentevoet of op andere wijze. Is in het stuk geen kapitaal uitgedrukt of aangewezen, dan wordt het vijfentwintigvoud der uitgeloofde jaarlijksche rente daarvoor genomen. Is kapitaal of rente alleen in vreemde munt uitgedrukt, dan wordt deze herleid tot Nederlandsche munt naar den maatstaf, welke daarvoor wordt aangenomen bij het verhandelen ter beurze te Amsterdam. Ligt het bedrag van het naar deze grondslagen berekend recht tusschen twee der door het derde lid van dit artikel bepaalde zegelrechten, dan is het hoogste van die beide rechten verschuldigd. Is noch kapitaal noch rente uitgedrukt, en is niet na te gaan hoe groot het kapitaal of de rente is, dan is een vast reeht van een gulden vijftig cent verschuldigd. De bepalingen van de wet van 1897 op het zegelrecht van effecten zijn in hoofdzaak behouden; de rechten zijn echter verhoogd. De aandeelen in binnenslands gevestigde vennootschappen zijn thans niet met zegelrecht belast (de Registratiewet 1917 treft thans de oprichting en de kapitaalsuitbreiding van naamlooze vennootschappen met 2.5 pCt.). Ze zijn dan ook opgenomen onder de vrijstellingen sub b van artikel 68 der Zegelwet. De aandeelen in premieleeningen zijn, evenals in de wet van 1897, belast met een zegelrecht van 1 pCt. Voor buitenlandsche effecten is het reeht verdubbeld (dus thans 0.80 pCt.), behalve voor aandeelen in buitenlandsche maatschappijen, waarvoor het recht is gebracht op 1 pCt. Zegelwet 1917. 174 Art. 60. Voor alle andere effecten, met uitzondering van die, ten laste van het Rijk en zijne Koloniën en van de hiervoor genoemde aandeelen in binnenslands gevestigde vennootschappen, bedraagt het recht thans ƒ 0,60 van iedere ƒ 100,—, welk recht, onder zekere voorwaarden wordt verminderd tot ƒ 0,25 van iedere ƒ 100,— voor sommige pandbrieven van hier te lande gevestigde hypotheekbanken, die voldoen aan-het in dit artikel gesteld vereïschte. Wat zijn effecten? Volgens Wiersum, Recht van Successie, 1906, blz. 123. Elk bewijsstuk, dat een exemplaar is van een geheel van samenstellende gelijksoortige stukken, dat tot geldbelegging strekt en alleen bestemd is tot titel van het recht van den houder. Volgens Moll, de Leeuw, blz. 335, al die stukken, welke in het maatschappelijk verkeer als waardepapier worden verhandeld, in tegenstelling met die geschriften, die uitsluitend dienen tot bewijsstuk, maar ook met die papieren, die ofschoon ook een zekere waarde vertegenwoordigend, de bestemming met zich omdragen om binnen korten tijd weder te verdwijnen, n.1. het handelspapier. Zie ook W. P. N. R. no. 1872. Een formulier, waaruit niet blijkt dat de obligatie deel uitmaakt van een grootere leening, waarbij geen uitgifte van coupons plaats heeft, terwijl de stukken blijkbaar op naam worden gesteld en de schuld aflosbaar is drie maanden na opzegging van een van beide zijden, heeft niet het karakter van effect, maar is als een gewone schuldbekentenis aan te merken. (P. W. 10188.) Daarentegen zal een stuk van den volgenden inhoud moeten worden aangemerkt als een effect. „De ondergeteekende N. verklaart bij deze schuldig te zijn aan houder dezes, de som van ƒ 1000,—, wegens aan hem ter leen verstrekte gelden. Zij neemt aan voor deze schuld rente te betalen, gerekend tegen 5% % 'sjaars, ingaande op , en betaalbaar in 2 termijnen, telkens op 1 Januari en 1 Juli, voor het eerst op .... Deze schuld is opeischbaar 10 jaar na dagteekening en bij niet prompte betaling der rente." Waar het hier geen op naam gesteld stuk betreft en het gemakkelijk leverbaar is zal P. W. 10188 hier niet toepasselijk zijn. Evenmin zijn effecten de op naam of aan order gestelde schatkistbons eener vreemde mogendheid, welke voor Zegelwet 1917. 176 Art. 60. ƒ 0,80 en ƒ 1,— van iedere ƒ 100,—, bedragen die opcenten respectievelijk 25 en 20. Onder buitenlandsche effecten worden verstaan: 1°. die, welke buiten het Rijk in Europa zijn opgemaakt en de hier te lande opgemaakte bewijzen van schuld uit geldleeningen en rentebewijzen ten laste van buitenlandsche lichamen en personen en bewijzen van aandeel of deelgerechtigdheid in vennootschappen, maatschappijen of vereenigingen waarvan de zetel buiten het Rijk in Europa gevestigd is, en 2°. de certificaten, welke ter zake van de onder 1°. bedoelde effecten door administratiekantoren hier te lande zijn opgemaakt. Voor de toepassing van art. 36Wjr letter a der Leeningwet van 23 December 1914, Staatsblad no. 562, zal in overeenstemming met de bedoeling van den wetgever, de heffing van opcenten, evenals die van het hoofdrecht moeten geschieden naar de in art. 2 der wet van 1897 vermelde grondslagen, zoodat b.v. van een stuk groot 1000 Pesos of ƒ 1100,—, waarvan het recht a ƒ 0,40 per ƒ 1000,—, zou bedragen ƒ 4,40, welk bedrag volgens voormeld art. 2 wordt opgevoerd tot ƒ 4,50, aan opcenten moet worden betaald niet 11 x ƒ 0,20 of ƒ 2,20, maar ƒ 2,25, omdat het recht wordt berekend alsof in het stuk een kapitaal was uitgedrukt van ƒ 1125,—. Van de zegelrechten, verschuldigd van stukken, waarin een kapitaal niet is uitgedrukt, kunnen geen opcenten worden geheven. Dit geldt voor stukken in den aanhef en in art. 62, letter a en in het laatste lid van dit artikel genoemd, doch niet voor die, bedoeld in het 6e lid van art. 60. Van de zegelrechten ad ƒ 0,50, verschuldigd van de in art. 62, letter b bedoelde bewijzen van overneming en certificaten, moeten 50 opcenten van het recht geheven worden. Stukken uit de Nederlandsche Koloniën, welke naar de daar bestaande voorschriften behoorlijk zijn gezegeld, zijn hier te lande van zegelrecht vrijgesteld. (Art. 22 lid 3 der Zegelwet 1917.) Vreemde munt wordt tot Nederlandsche munt herleid naar den maatstaf, daarvoor aangenomen ter beurze te Amsterdam, en welke naar dien maatstaf berekend wordt als volgt: de Gouden Roebel op ƒ 2,— het Pond Sterling . . . „ 12,— de Zilveren of Crediet Roebel .,..„„ 1,28 Zegelwet 1917. 177 Art. 60. de Oostenrijksche Goud-Florijn ... op ƒ 1,20 de Frank „ „ 0,50 de Rijksmark „ „ 0,60 de Deensche Kroon „ „ 0,666 de Lire , „ 0,50 de Dollar „ „ 2,50 de Peseta , „ 0,50 de Oostenrijk-Hongaarsche Kroon . . „ „ 0,50 de Papieren Roebel „ „ 0,36 de Oostenrijksche Florijn „ „ 1,— de Gouden Lev „ „ 0,50 de Argent. Pap. Peso „ „ 1,10 de Yen „ „ 1,25 Het recht wordt geheven over het volle bedrag in het stuk uitgedrukt, onverschillig of dit geheel of gedeeltelijk is gestort (circ. 1078). Latere bewijzen van storting worden dan ook niet met evenredig recht belast. (P. W. 7448.) Is op een effect vermeld dat daarop alreeds een gedeelte is afgelost, dan moet het zegelrecht berekend worden over het resteerend bedrag. (P. W. 7357.) Is geen kapitaal van uitgifte, maar wel van aflossing vermeld, dan moet het zegelrecht geheven worden over het laatstgenoemd bedrag. (P. W. 8977.) Is een kapitaal van uitgifte en van aflossing vermeld, dan moet het zegelrecht berekend worden over het eerstgemelde kapitaal; is in het stuk een kapitaal van aflossing, doch niet van uitgifte vermeld, maar tevens wel een bedrag voor jaarlijksche rente, met vermelding van den rentevoet, dan te heffen over het bedrag, verkregen door kapitaliseering van de rente, ook ai is dit hierdoor verkregen bedrag lager dan de in het stuk vermelde aflossingssom; is in het laatste geval wel de rente, doch niet de rentevoet vermeld, dan is kapitaliseering niet mogelijk en moet het recht geheven worden over de in het stuk vermelde aflossingssom. Wanneer hypotheekbanken gebruik wenschen te maken van de zegeling hunner pandbrieven tegen het verminderd recht in art. 60 sub c. genoemd, en er twijfel bestaat omtrent de vraag of de hypotheekbank onder deze wetsbepaling valt, dan kan de ontvanger overlegging der statuten vorderen. (P. W. 9237.) Wat te verstaan onder „intrekking van pandbrieven". Pandbrieven eener hypotheekbank, welke na uitloting aflosbaar Zegelwet. 12 Zegelwet 1917. 184 Artt. 62 en 63. Vertoond aan het kantoor van het buiteng. zegel te Amsterdam 's-Gravenhage Rotterdam „Zegelwet 1917 (S. 244)". Dit merkteeken wordt droog ingeschroefd op eene in het oog hopende plaats, zooveel mogelijk onder het op de effecten voorkomende zegel. Eerst daarna mag de zegeling plaats hebben van de bewijzen van overneming of van de certificaten van aandeel met den daarvoor bestemden bijzonderen stempel, bedoeld in art. 7 van het Kon. besluit van den Aden April 1917 {Staatsblad no. 273). IV. Wanneer het vertoonen der effecten aan het kantoor van het buitengewoon zegel, naar de meening van den daarbij betrokken directeur der registratie en domeinen, bezwaarlijk is, kan door hem een ambtenaar worden aangewezen voor het stellen van het onder III bedoelde merkteeken, ter plaatse waar de effecten berusten. V. Worden de gezegelde effecten vóóraf vertoond, zonder dat gelijktijdige zegeling van de bewijzen van overneming of van de certificaten van aandeel plaats heeft, dan worden de effecten voorzien van het onder III bedoelde merkteeken, en wordt aan den belanghebbende door den ontvanger een bewijs der vertooning afgegeven; daarbij wordt een termijn gesteld, binnen welken de zegeling der bewijzen van overneming of van de certificaten van aandeel te zijnen kantore moet plaats hebben. Bij die 'zegeling wordt dit bewijs ingetrokken. VI enz. Artikel 63. voldoening Het zegelrecht moet, voor zoover de stukken hier te lande worden opgemaakt, worden voldaan door betaling aan 's Rijks ambtenaar, indien zegeling met een bijzonderen stempel wordt vereischt, en in alle andere gevallen door de stukken te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven o! op buitengewoon gezegeld papier. Ingeval van overtreding wordt eene boete verbeurd van honderd maal het niet betaalde recht, doch ten minste honderd gulden voor ieder stuk. Niet hier te lande opgemaakte stukken moeten van den zegelstempel worden voorzien binnen acht dagen, nadat zij hier te lande in ontvangst zijn genomen en vóórdat zij hier van bet recht. Zegelwet 1917. 187 Artt. 64 en 65. effecten, onder een bepaalde voorwaarde ongezegeld kunnen blijven, heft dus voor die effecten de uit art. 63, 3e lid voortvloeiende verplichting op, om deze stukken ter zegeling aan te bieden, vóórdat ze hier te-lande ter conversie in ontvangst genomen of geconverteerd worden, mits slechts de nieuwe in de plaats gegeven stukken of —ingeval de conversie doormiddel van afstempeling der oude stukken plaats heeft — de gewijzigde stukken van behoorlijk zegel voorzien worden, in het laatste geval op de wijze, bedoeld in art. 61 laatste lid der wet. (Miss. 21 Mei 1918, no. 196. P. W. 11267.) Artikel 65. Het zegelrecht, dat betaald is voor behoorlijk gezegelde Teruggaat ^reoht, voorloopige bewijzen van storting, wordt teruggegeven oï reeepiusen. verrekend voor zoover het zegel op die bewijzen van storting door 's Rijks ambtenaar is vernietigd en zij door behoorUjk gezegelde stukken zijn vervangen. De teruggaaf moet worden gevraagd en de verrekening moet plaats hebben binnen tien jaren na de zegeling der voorloopige bewijzen van storting. De bepaling in het le lid van dit artikel behoeft niet beperkt te worden tot de voorloopige bewijzen, uitgegeven onder vroegere wetten. De bedoeling van de wet is, dat wegens voorloopige bewijzen van storting en de daarvoor later af te geven definitieve stukken slecht éénmaal zegelrecht betaald zal worden. Het is niet noodig dat de definitieve stukken in dezelfde coupures ter zegeling worden aangeboden als de reeepissen. Het komt er slechts op aan dat in totaal hetzelfde recht aan zegelrecht wordt betaald. (P. W. 9617.) Het recht kan ook worden teruggegeven of verrekend, wanneer de definitieve stukken vóór de reeepissen zijn gezegeld, mits de laatste maar behoorUjk gezegeld zijn. (P. W. 9960.) Zijn de reeepissen door eene vergissing, b.v. opzending naar het buitenland vóór de afstempeling, niet ter vernietiging van den zegelstempel aangeboden, dan is niet voldaan aan de voorwaarde in art. 65 gesteld en kan teruggaaf of verrekening van recht niet plaats hebben. De reeepissen moeten daarom vóór de opzending naar het buitenland aan 's Rijks ambtenaar worden vertoond, die daarvan aanteekening houdt en de stempelafdrukken op die reeepissen vernietigt, waarna later dan kosteloos ten kantore van denzelfden ontvanger de defini- Zegelwet 1917. 188 Artt. 65 en 66. tieve stukken, ten beloope van het bedrag aan het zegelrecht voor de reeepissen betaald, kunnen worden gezegeld, en eventueel meerder verschuldigd recht bijbetaald moet worden. Reeepissen voor oprichtersbewijzen zijn geen voorloopige bewijzen van storting. Verrekening met het zegelrecht, verschuldigd voor de later uit te reiken oprichtersaandeelen, kan dus niet geschieden. Ook art. 67 kan geen toepassing vinden, omdat uit art. 65 blijkt, dat art. 67 niet geldt in gevallen, waarin voorloopig opgemaakte stukken door definitieve worden vervangen. (Miss. 10 Aug. 1917 no. 8, P. W. 11143.) Art. 65 is alleen toepasselijk, indien de reeepissen worden vervangen door behoorlijk gezegelde stukken, d. w. z. door stukken, welke hier te lande behoorlijk gezegeld zijn. Derhalve kan slechts bij toepassing van art. 91 teruggaaf plaats hebben van zegelrecht, betaald voor hier te lande opgemaakte reeepissen, welke worden afgegeven voor in Neder landsch-Oost-Indië op te maken en aldaar te zegelen obligatiën. (P. W. 11085.) Het is geen vereischte, dat de definitieve stukken door dezelfde personen onderteekend worden als de voorloopige bewijzen van storting, doch vast moet staan dat beide dezelfde leening betreffen. (P. W. 7771.) Wanneer voorloopige bewijzen van storting zijn gezegeld vóór 1 Juni 1917 en de definitieve stukken na dien datum, dan is op laatstgenoemde de Zegelwet 1917 toepasselijk en kan slechts teruggegeven of verrekend worden het recht op de reeepissen betaald. (P. W. 9237.) De bepaling van art. 65 laatste lid dient om de administratie in staat te stellen de artikelen in hare memorialen geboekt, naar aanleiding van de zegeling van reeepissen, te zijner tijd te kunnen doorhalen. Aangenomen wordt, dat na een tijdsverloop van tien jaren alle reeepissen wel door gezegelde aandeelen zullen zijn vervangen. (M. v. T.) Bij de wet van 1897 was geen verjaringstermijn vastgesteld en gold mitsdien de 30-jarige termijn. Thans is die op 10 jaar gesteld. Ten aanzien van vóór de Zegelwet 1917 gezegelde voorloopige bewijzen van storting geldt de oude verjaringstermijn. Artikel 66. Verklaringen op de effecten. Geen afzonderlijk zegelrecht is verschuldigd van akten van overdracht of volmachten tot overdracht, welke gesteld worden Zegelwet 1917. 189 Artt. 66 en 67. op de behoorlijk gezegelde effecten, waartoe zij betrekking hebben. Wanneer op een aandeelbewijs een onderteekende verklaring wordt gesteld, of eene verklaring, die ingevolge art. 13 als onderteekend wordt aangemerkt, en waaruit blijkt dat wijziging is gebracht in de nominale waarde van het stuk, dan is dit aldus van eene verklaring voorziene stuk, te beschouwen als een nieuw effect, hetwelk opnieuw aan zegelrecht is onderworpen. (P. W. 10940.) Verklaringen van bijstorting of volstorting op effecten leveren ten behoeve van den houder van dat stuk bewijs op met betrekking tot de rechten, aan dat stuk ontleend. Zij bevatten niet de erkenning van ontvangst van gelden, al gaat de afgifte van het stuk met bijstorting gepaard. De verklaring is, wanneer zij wordt onderteekend, ingevolge art. 23 no. 12 aan formaatzegel onderworpen. Geldt het een aandeel, dat bij art. 68 letter b van zegelrecht is vrijgesteld, dan zal zulk een verklaring, welke ten doel heeft het niet zegelplichtige aandeel aan te vullen, deelen in de bij die bepaling in het leven geroepen, vrijstelling. (Miss. 28 Sept. 1917 no. 78, P. W. 11143 en 11403.) Artikel 67. Nieuwe stukken, uitgegeven ter vervanging van andere, stukken, 3 uitgegeven ter zonder eenige verandering in de rechtsbetrekkingen, kunnen vervanging van zonder betaling worden gezegeld, indien, met inachtneming van de daarvoor door Onzen Minister van Financiën te stellen regelen, wordt aangetoond, dat de oude stukken behoorlijk zijn gezegeld. Deze bepaling geldt niet bq splitsing of samenvoeging van stukken, tenzij ten genoegen van Onzen Minister van Financiën wordt aangetoond, dat de oude stukken nimmer hier te lande in omloop zijn geweest. Da dit geval kunnen nieuwe stukken, tot het bedrag van het zegelrecht voor de oude betaald, kosteloos gezegeld worden. Alleen die nieuwe stukken, welke zijn uitgegeven ter vervanging van andere, zonder eenige verandering in de rechtsbetrekkingen, kunnen zonder betaling worden gezegeld. Het is de bedoeling van dit artikel om gelegenheid te geven, zonder nieuwe betaling van recht, te zegelen stukken, die worden uitgegeven ter vervanging van versletene of beschadigde, of van stukken, die men om andere redenen, b. v. dat er valsche Zegelwet 1917. 190 Art. 67. stukken in omloop zijn, aan het verkeer wil onttrekken, en door gelijke stukken vervangen. (M. v. A. wet 1897.) Vorm en inhoud der stukken beslissen hier of het artikel toepasselijk is, ook al mocht buiten de stukken om bewezen kunnen worden, dat er wel verandering in de rechtsbetrekking heeft plaats gehad. (P. W. no. 10415.) Wanneer de nieuwe stukken, volgens hunne dagteekening, aan een hooger zegelrecht onderworpen zouden zijn dan de vervangen stukken, kunnen zij kosteloos van den hoogeren zegelstempel worden voorzien. (P. W. 9237.) Het artikel blijft buiten toepassing ten aanzien van ongezegelde stukken (P. W. 10187), en van stukken, die vrij van recht waren, als b.v. voor certificaten N. W. Schuld van vóór 1843 (P. W. 10187) en eveneens in gevallen waarin voorloopig opgemaakte stukken door definitieve worden vervangen, voor welk laatste geval in artikel 65 eene bijzondere regeling is getroffen. Artikel 65 is echter beperkt tot voorloopige bewijzen van storting en is dus niet toepasselijk als een voorloopig bewijs ter bekoming van een oprichtersbewijs wordt vervangen door een definitief oprichtersbewijs. Kunnen de oude stukken niet vertoond worden, b. v. als ze door brand vernietigd zijn, dan kan geen kostelooze zegeling van de nieuwe stukken plaats hebben. (P. W. 10069.) Zooals boven is gezegd, is art. 67 toepasselijk als oude stukken bescnadigd of versleten zijn en om die reden door nieuwe worden vervangen. Fraude moet echter worden voorkomen, daarom kan het artikel niet worden toegepast zoo een deel der handteekening is uitgeknipt. (P. W. 10013.) Een stuk, hetwelk door afstempeling zoodanig wordt gewijzigd, dat dit verandering brengt in de rechten welke de houder kan doen gelden, moet als nieuw stuk worden beschouwd. (P. W. no. 11344.) In verschillende gevallen is beslist dat er geen verandering in de rechtsbetrekkingen is, o.a.:1) 1. Wanneer het verschil in de oude en nieuwe stukken alleen daarin bestaat, dat de nommers der stukken verschillen. (P. W. 9396.) 2. Wanneer stukken op naam veranderd worden in stukken in blanco, of omgekeerd, of door stukken op een anderen 1) Wanneer in onderstaande gevallen sprake is van vennootschappen en vereenigingen zijn andere bedoeld dan die, waarvoor art. 68 la. b vrijstelling van zegelrecht op de daar gestelde voorwaarden verleent. Zegelwet 1917. 191 Art. 67. naam en overigens geen verandering in de rechtsbetrekkingen plaats vindt. (P. W. 9845 circ. 1209.) 3. Wanneer bij vergrooting van het kapitaal eener naamlooze vennootschap, nieuwe aandeelen worden uitgegeven, zonder intrekking van de in omloop zijnde stukken, de oude en nieuwe aandeelen door elkander leverbaar zijn en^. de houders daarvan volkomen dezelfde rechten uitoefenen lf, 3 en de kostelooze overstempeling van oude aandeelen uitsluitend wordt gevraagd, omdat deze versleten of beschadigd zijn of wel omdat men deze om andere redenen aan den omloop wil onttrekken. Om echter te voorkomen, dat belasting wordt ontdoken door b.v. de omzetting van èen zaak in een andere te steken in het kleed eener kapitaalsuitbreiding, met intrekking der oude aandeelen, kan art. 67 hier alleen worden toegepast als de nieuwe stukken, behalve de dagteekening en de namen der onderteekenaars, geheel gelijk zijn aan de oude, en in andere gevallen alleen met machtiging van den Minister van Financiën. (P. W. . 10843.) '•■ 4. Wanneer pandbrieven eener hypotheekbank worden vervangen door gelijkluidende pandbrieven, waarin alleen de betaling van kapitaal en rente gewaarborgd is in goud. Daarentegen ontstaat wel verandering in de rechtsbetrekking, o. a.: x) Wanneer wijziging wordt gebracht in den looptijd der » effecten. Wanneer een maatschappij pandbrieven opmaakt ter vervanging van dergelijke pandbrieven eener andere bank, welker vervanging noodig was door de samensmelting der beide banken. In dat geval kan ook art. 60 la. c niet worden toegepast, voor zooveel betreft de zegeling tegen verminderd recht, omdat de in te trekken pandbrieven niet beschouwd kunnen worden te betreffen dezelfde bank, die de nieuwe pandbrieven uitgeeft. (Miss. 18 Aug. 1917 no. 91, P. W. 11143.) Wanneer niet alleen de naam, doch ook de werkkring der vennootschap verandert, b.v. indien een maatschappij tot exploitatie van scheepsslooperij haar bedrijf uitbreidt tot scheepsbouw en machinehandel. (Miss. 9 Aug. 1917 no. 38 en 21 Febr. 1918 no. 98.) 1) Wanneer in onderstaande gevallen sprake is van vennootschappen en vereenigingen zijn andere bedoeld dan die, waarvoor art. 68 la. b vrijstelling van zegelrecht op de daar gestelde voorwaarde verleent. Zegelwet 1917. 192 Art. 67. Wanneer een in 1912 opgerichte naamlooze vennootschap in het jaar 1918 haar naam wijzigt en in de notariëele akte dier wijziging de bepaling is opgenomen, dat de aandeelen, tot dusverre aan toonder, zonder eenige beperkende bepaling omtrent overdracht, zullen vervangen worden door nieuwe, welke op naam moeten zijn en niet kunnen worden overgeboekt in het register der naamlooze vennootschap, zonder toestemming van de directie en één der commissarissen. (P. W. no. 11342.) Het tweede lid van art. 67 luidde onder de vroegere wet alleen, dat de bepaling van het eerste lid niet zou gelden bij splitsing of samenvoeging van stukken. De toevoeging daaraan, bij de tegenwoordige wet gegeven, vindt volgens de M. v. T. haar oorzaak hierin, dat het voorkwam, dat voor een aandeel van groot bedrag, dat behoorUjk gezegeld was, doch nimmer in omloop werd gebracht, certificaten werden uitgegeven, en een certificaathouder een afzonderlijk aandeel wenschte. Daarvoor was splitsing van eerstbedoeld aandeel noodig, terwijl onder de vroegere wet van de nieuwe stukken opnieuw zegelrecht verschuldigd werd. Hierin is thans voorzien. Hetzelfde is het geval, indien bij kapitaalsuitbreiding, waarbij aandeelhouders een recht van voorkeur uitoefenen, aan administratiekantoren kleine stukken, welke niet leverbaar zijn, worden uitgereikt. Deze zijn niet geschikt om aan certificaathouders te worden afgegeven, en worden daarom tot grootere samengevoegd. Indien deze kleinere stukken hier te lande niet in omloop waren, zou het onbillijk zijn om na de samenvoeging andermaal zegelrecht te vorderen. (M. v. T.) Heeft een splitsing van stukken plaats, zoodanig dat voor aandeelen in fondsen, certificaten worden uitgegeven, dan is art. 62 la. b toepasselijk. Tusschen de woorden „in omloop brengen", gebezigd in het tweede lid van art. 67 en „uitgegeven" in art. 63, 3e lid, is eene tegenstelling. Bij art. 67 heeft men alleen het oog gehad op buitenlandsche stukken en niet op die, welke in het binnenland worden opgemaakt en reeds bij hare uitgifte aan zegelrecht zijn onderworpen. „Niet in omloop" in art. 67 beteekent dus niet „in portefeuille gehouden", maar dat de stukken nog in handen moeten zijn van hem, die ze ontving, hetzij rechtstreeks van den uitgever, hetzij rechtstreeks uit het buitenland. (Miss. 9 Nov. 1917 no. 44, P. W. 11198.) De door den Minister van Financiën vastgestelde regelen Zegelwet 1917. 193 Art. 67. ter uitvoering van art. 67, lid 1, zijn gegeven bij de resolutie van 21 April 1917, no. 121, en luiden: REGELEN ter uitvoering van de artt en 67, lid 1 der Zegelwet 1917. Ad art. 67, lid 1. V enz. VI. De in dit artikel bedoelde kostelooze overstempeling kan aan alle kantoren van het buitengewoon zegel, zonder bijzondere machtiging van den Minister, plaats hebben in de volgende gevallen, mits aan de hierna vermelde vereischten is voldaan: a. indien stukken worden uitgegeven ter vervanging van gelijke stukken, die versleten of beschadigd zijn, einsnede, voorstien, wordt door den ontvanger van den afdruk van een stempel, behelzende het woord „verrekend" voorzien. Op de in artikel 447 onder 2 en 3 bedoelde schriftelijke aanvragen, wordt de dagteekening waarop de stempeling plaats heeft, bij eene door den ontvanger te onderteekenen aanteekening vermeld. De aanvrage wordt vervolgens aan den aanbieder teruggegeven om aan den ambtenaar, belast met het stellen van den tweeden stempel, tegelijk met het te zegelen papier, te worden aangeboden. De afdrukken der zegelstempels op de ingewisselde stukken worden vernietigd door den ambtenaar, met het stellen van den tweeden stempel belast. Ten aanzien van het papier, vanwege het Rijk uitgegeven, geschiedt die vernietiging door verwijdering van een gedeelte van den stempelafdruk, zoodanig dat het bedrag van het betaalde recht zichtbaar blijft. Ten aanzien van plakzegels geschiedt de vernietiging door twee kruisstrepen, met inkt of aniline-potlood daarover getrokken. Ten aanzien van inwisseling en overstempeling kan nog het volgende worden opgemerkt:; - In de gevallen, dat inwisseling of overstempeling alleen met machtiging van den Minister van Financiën kan plaats hebben, zullen belanghebbenden zich bij gezegeld rekest tot dien Minister behooren te wenden, omdat hier sprake is van het verleenen van een gunst. Van Rijkswege na 1 April 1844 onder de werking der vroegere wet gezegeld papier met 38 of 50 opcenten, kan na 1 Maart 1918 niet meer tegen dergelijk papier of plakzegels worden ingewisseld; echter is overstempeling tot het daarvoor in hoofdsom en opcenten betaald bedrag toegelaten, in welk geval, de vergoeding voor papier voor inwisseling vastgesteld, niet verschuldigd is. (Aans. 22 Dec. 1917 no. 95). Die overstempeling kan zonder ministerieële machtiging geschieden, Zegelwet 1917. 224 Abt . 90. mits voldaan is aan de overige in art. 447, I. M. daarvoor gestelde eischen. In art. 90 wordt in het algemeen gesproken van gezegeld papier. Er is dus geen reden de bepaling te beperken tot het onder de Zegelwet 1917 gezegeld papier, Er is dus geen bezwaar om voor papier, gezegeld onder de wet van 1843 kosteloos ander papier van buitengewoon zegel te voorzien, doch die overstempeling kan geschieden tot een bedrag, betaald voor recht en opcenten. Zegels, dateerende van vóór 1 April 1844, kunnen nimmer worden ingewisseld, omdat art. 40 der Zegelwet van 1843 bepaalde, dat de vóór de in werkingtreding dier wet bestaande zegelstempels, mitsgaders al het overeenkomstig vroegere wetten gezegeld papier, buiten gebruik werd gesteld; eene bepaling welke in de Zegelwet 1917 niet voorkomt. Als de zegels niet meer in hun geheel zijn. Halve vellen gezegeld papier mogen niet zonder bijzondere machtiging van den Minister worden ingewisseld. Zulk een machtiging is echter niet noodig, wanneer het vel buitengewoon gezegeld is, omdat niet blijkt of de zegeling voor of na de afscheuring van halve vellen heeft plaats gehad. Plakzegels waaraan zelfs maar een klein gedeelte ontbreekt, mogen niet worden ingewisseld, dan met machtiging van den Minister. (Res. 10 Jan. 1899 no. 7.) Als zij zoodanig beschreven zijn dat niet blijkt dat zij geen deel hebben uitgemaakt van voltooide stukken. Als zegels op de le en 2e pagina of alle pagina's geheel zijn beschreven, bestaat geen zekerheid dat de zegels niet zijn gebezigd voor voltooide stukken, daarom is in die gevallen de inwisseling of overstempeling niet toegelaten. Zegels, gebruikt voor omslagvellen van huurakten, welke akten niet voldoende of ongezegeld zijn en zoo zijn beschreven, dat blijkt dat de inlegvellen de eigenlijke akte vormen, mogen niet worden ingewisseld. In zoodanige gevallen moet de ontvanger boete vorderen, indien de akte geteekend is. Als omslag moet echter niet worden beschouwd het zegel, waarop de huurakte is aangevangen. Alleen in die gevallen, waarin de akte, ook nadat zij van den omslag is ontdaan, nog kan gelden als een volledige huurakte, behoort de boete te worden gevorderd. (P. W. 10357.) Inwisseling of oVêrstempeling kan echter wel plaats hebben als de zegels zijn gebruikt voor onvoltooide minuut- of in Zegelwet 1917. 225 Art. 90. originale uit te geven akten van ambtenaren, en het zekei is dat ze geen deel hebben kunnen uitmaken van voltooide stukken, en voorts, wanneer geen zekerheid, dan toch groote waarschijnlijkheid bestaat, dat de voor grossen, expeditiën of afschriften, kopyen, dubbelen en uittreksels gebezigde zegels niet hebben gediend voor door onderteekening voltooide stukken. In deze beide laatste gevallen echter alleen op verzoek van den ambtenaar, onder overlegging van eene schriftelijke (ongezegelde) verklaring, dat de zegels niet hebben gediend voor voltooide stukken. Die verklaringen mogen .niet op de zegels worden gesteld. Indien echter de voor grossen enz. gebruikte zegels reeds jaren geleden zijn vervaardigd, kan dit een reden zijn om te twijfelen aan de juistheid der afgegeven verklaring. In dat geval kan de inwisseling door den ontvanger worden geweigerd en belanghebbenden naar den Minister verwezen worden. (Aans. 29 Aug. 1901 no. 55 en 4 Dec. 1911 no. 108). Vermoeden dat de zegels hebben gediend voor voltooide stukken of wederrechtelijk bezit. Zulks is het geval als handteekeningen in het stuk zijn uitgekrabd of uitgewischt, of wanneer door een inktvlek niet te beoordeelen is of het stuk geteekend is. Plakzegels, waaromtrent een vermoeden bestaat dat ze gebruikt zijn, mogen in geen geval worden ingewisseld. (Miss. 10 Jan. 1899 no. 7). Zonder machtiging kan echter worden ingewisseld een plakzegel, los overgelegd, waarop wel een datum, doch geen handteekening is gesteld. (Miss. 13 Aug. 1912 no. 19.) Niet inwisselbaar zijn beursbelastingzegels, welke van de nota's zijn afgescheiden en los worden overgelegd. Wanneer een niet-eigenaar der zegels de inwisseling verzoekt, b.v. als het verzoek wordt gedaan om inwisseling van gestolen zegels, wanneer een notarisklerk inwisseling verzoekt van zegels, toebehoord hebbende aan een overleden notaris of wanneer zegels ter inwisseling worden aangeboden door een notaris en die zegels afkomstig waren van zijn voorganger, dan moet de inwisseling worden geweigerd. (Miss. 25 Febr. 1908 no. 13, 23 Nov. 1916 no. 39 en 11 Nov. 1909 no. 26.) In al deze gevallen kunnen belanghebbenden zich bij rekest tot den Minister wenden, die, elk geval, afzonderlijk beoordeelend, die inwisseling alsnog kan toestaan of weigeren. Zegelwetj !« Zegelwet 1917. 226 Art. 90. Onderteekende stukken. Behalve in de gevallen, dat onderteekende stukken volgens de hierboven vermelde voorschriften, kunnen worden ingewisseld of overgestempeld, kan die inwisseling of overstempeling met machtiging van den Minister geschieden wanneer duidelijk blijkt, dat de stukken niet hebben gediend voor het doel waarvoor ze zijn opgemaakt, zooals met onderteekende rekesten, die blijkbaar niet gediend hebben en met niet uitgereikte aanstellingen, terwijl een algemeene machtiging tot inwisseling of overstempeling is verleend bij aans. van 31 Mei 1916 no. 38 voor geteekende verklaringen van oorsprong, die niet gediend hebben. Een door den rechter ontbonden huurovereenkomst kan niet gezegd worden nimmer te hebben bestaan en niet gezegd kan worden dat de akte geenerlei dienst heeft gedaan. Handelspapier dat niet gediend heeft. De algemeene regel bij inwisseling van zegels, gebezigd voor handelspapier, is neergelegd in de hiervoor afgedrukte voorschriften, sub A. b. De vraag wanneer gezegd kan worden dat handelspapier gediend heeft, moet als volgt worden beantwoord: Papier, opgemaakt met het doel om het ter hand te stellen aan bankmstellingen, als waarborg voor verleende of te verleenen credieten, heeft zoel gediend, ergo kan daarvoor geen inwisseling worden toegestaan. Evenwel is aan het papier niet altijd te zien met welk doel het is opgemaakt. Kan men dit wel, b.v. als een stempelafdruk der betrokken bankinsteüing verraadt dat het bij een bankinstelling is geweest, dan is de zaak eenvoudig en kan de ontvanger weigeren tot inwisseling over te gaan. In andere gevallen is de beoordeeling daarvan aan hem overgelaten. Eene uitdrukkehjke verklaring van den ontvanger dat hij zich heeft overtuigd, wordt niet geëischt. Meent de ontvanger de inwisseling te moeten weigeren, dan kunnen belanghebbenden zich tot den Minister wenden en beslist deze of de weigering terecht heeft plaats gehad. Ktoitantiën, die niet in handen van den schuldenaar zijn geweest. De hier bedoelde over te leggen verklaring moet, evenals die over te leggen bij handelspapier (voorschriften sub A. b.) gedagteekend zijn. (Miss. 15 Nov. 1917 no. 42.) Poststempels en andere aanduidingen beletten de inwisseling of overstempeling niet, in tegenstelling met handelspapier, omdat hier alleen als eisch is gesteld, dat de kwitantiën niet Zegelwet 1917. 227 Artt. 90 en 91. in handen van den schuldenaar zijn geweest. (Aans. 29 Mei 1912, no. 2, P. W. 10625.) Wanneer de dagteekening der kwitantiën is gewijzigd en ze anders ouder dan 6 maanden zouden zijn, moet inwisseling of overstempeling worden geweigerd. De termijn van 6 maanden is voor inwisseling van plakzegels, gebruikt voor stukken, uitgaande van het Staatsbedrijf van de Post, Telegrafie en Telefonie verlengd tot een jaar bij de aans. van 24 Mei 1918 no. 13. Artikel 91. Wtj behouden Ons voor: Kwijtschelding en vrU stelling in bijzondere gevallen kwijtschelding, vermindering of terug- TauerKroon?or gave te verleenen van recht en boeten; den Baad van State gehoord» in het algemeen belang, vrijstelling van recht te verleenen voor bepaalde soorten van niet aan evenredig recht onderworpen stukken. Tot het jaar 1884 heerschte de meening, dat vrijstellingen bij Kon. besluit konden worden verleend. Sedert dat jaar zag men echter in, dat zulks onder de toen geldende Zegelwet niet geoorloofd was, en ging men er toe over de vrijstellingen bij wet te verleenen. Dit bracht echter in de praktijk te vele bezwaren mede, vandaar dat men thans de bevoegdheid, om bepaalde soorten van niet aan evenredig recht onderworpen stukken bij Kon. besluit van zegelrecht vrij te stellen, in de wet heeft opgenomen. Het verplicht verhoor van den Raad van State strekt als grootere waarborg voor nauwkeurige overweging van verzoeken om vrijstelling. Bij Kon. Kabinetsrescript van 4 October 1831, no. 76, is de Minister van Financiën gemachtigd om kwijtschelding van verbeurde „boeten" te verleenen. Voor het verleenen van kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van recht zal men zich, bij gezegeld rekest, tot de Koningin moeten wenden. Onder de vroegere wet bestond de vraag of onder kwijtschelding ook de vrijstelling van een geheele categorie van stukken viel. Door het tweede lid van dit artikel is thans die vraag uitgesloten. Ingevolge het 2e lid van dit artikel zijn vrijstellingen verleend bij Kon. besluiten van 13 Augustus 1917, Staatsblad Zegelwet 1917. 228 Artt. 91—94. no. 564, en van 15 December 1917, Staatsblad no. 696, hiervoor in dit werk afgedrukt. Artikel 92. Termane.. In de termijnen, bij deze wet vastgesteld, is niet begrepen de dag van welken zij beginnen te loopen, doch wel die waarop zij eindigen. Indien de laatste dag van een termijn valt op een Zondag ol op een daarmede gelijkgestelden dag, wordt de termijn verlengd tot den eersten daarop volgenden dag, welke geen Zondag noch een daarmede gelijkgestelde dag is. Met den Zondag worden ten deze gelijkgesteld: de Nieuwjaarsdag, de Christelijke Tweede Paasch- en Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de Hemelvaartsdag. Artikel 93. Van wege het Departement van Financiën wordt een afdruk van eiken nieuwen zegelstempel, op het midden van een vel papier geschroefd of geslagen, nedergelegd ter griffie van den Hoogen Raad, van de gerechtshoven en arrondissementsrechtbanken, en wordt een geüjke afdruk toegezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Nieuwe zegelstempel, d. i. de nieuw in gebruik te nemen stempel, niet van een versleten stempel, welke door een getijken wordt vervangen. Artikel 94. inwisseling ran Gedurende negen maanden na de invoering dezer wet kan nT843dge"egeïo"1 het nog ongebruikte van wege het Rijk uitgegeven gezegeld bijbeTaiing8.' papier, bedoeld in artikel 11 der wet van 3 October 1843 (Staatsblad no. 47), alsmede het nog niet gebruikte van wege het Rijk uitgegeven papier, bedoeld in artikel 20 dier wet, bij de met zegeldebiet belaste ontvangers worden ingewisseld tegen ander gezegeld papier van gelijke of van hoogere waarde, met bijbetaling van het suppletoir e recht, zoo dat verschuldigd is. Strookzegels, bestemd voor kwitantiën, alsmede de plakzegels, uitgegeven onder de vroegere wet, kunnen ook thans gebruikt worden. Strookzegels worden thans alleen maar uitgegeven, gestempeld met f 0,10. De vroeger bestaande van ƒ 0,05 zijn door bijstempeling of het gebruik van een plakzegel tot gelijk bedrag Zegelwet 1917. 229 * Artt. 94 en 95. nog bruikbaar. Evenzoo zijn nog bruikbaar de onder de vroegere wet uitgegeven strookzegels voor hoogere bedragen. Na 28 Februari 1918 mogen geen zegels met 60 of 38 opcenten, zonder machtiging van den Minister, meer worden ingewisseld. De overstempeling kan echter krachtens art. 90 nog geschieden volgens de regelen, in het slot van dat artikel bedoeld (zie art. 447 laatste lid I. M.). Dit gezegeld papier en het hier bedoeld buitengewoon gezegeld papier is echter niet buiten gebruik gesteld; het kan nog gebezigd worden voor stukken, onderworpen aan een zegelrecht, waarvoor het voldoende is (de Zegelwet 1917 bevat geen bepaling omtrent het buiten gebruik stellen der oude zegelstempels, zooals die voorkwam in de wet van 1843). Artikel 95. Belanghebbenden kunnen gedurende negen maanden na de BaDs1^1etmP*"^ona,, invoering dezer wet het in het vorig artikel vermelde nog gezegeia papier, ongebruikte gezegelde papier, alsmede ongebruikt papier, dat vóór die invoering buitengewoon gezegeld is, aan de kantoren van het buitengewoon zegel, tegen betaling van het suppletoir verschuldigde recht, doen bijstempelen, ol voor dat papier, tegen vernietiging van den afdruk van den zegelstempel, ander papier buitengewoon doen zegelen, in weüi geval het vroeger betaalde recht in mindering wordt gebracht. De vorm van den voormelden bijstempel wordt door Ons bepaald. Art. 17 van het Kon. besluit van 4 April 1917, Staatsblad no. 273, bepaalt: Papier, dat overeenkomstig art. 95 der Zegelwet 1917 aan de kantoren van het buitengewoon zegel met betaling van het suppletoir verschuldigd recht ter bijstempeling wordt aangeboden, wordt aldaar voorzien van een stempel, welke het totaal aanwijst van het vroeger aan recht (en opcenten) betaalde bedrag en het suppletoir verschuldigde recht. Deze stempel wordt in oranjekleurigen inkt afgedrukt naast of onder den aanwezigen stempel, in dier voege, dat de randen der stempels elkander raken. / Voor deze bijstempeling worden uitsluitend gebezigd de stempels, in gebruik voor de stempeling met blauwen inkt, van stukken, welke aan zegelrecht zonder opcenten zijn onderworpen. Zegelwet 1917. 230 Artt. 95 en 96. Art. 18. Het van wege het Rijk uitgegeven gezegeld papier, dat bij de invoering der Zegelwet 1917 nog aan het Algemeen Zegelkantoor en aan de kantoren van het zegel voorhanden is, en voorzien is van de thans bestaande zegelstempels, alsmede het gezegeld papier, dat overeenkomstig art. 94 dier wet wordt ingewisseld, zal worden bijgestempeld op gelijke wijze als in het vorige artikel is voorgeschreven. Zie voor bijstempeling van formulieren voor exploiten, het aangeteekende bij art. 30. Artikel 96. Het gezegeld papier, dat bij de invoering dezer wet nog onbeschreven voorhanden is. in de door de bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen gehouden wordende dagregisters en registers van in- en overschrijving, wordt in rekening gebracht, alsof het volgens deze wet gestempeld ware. Deze niet bijgestempelde registers kunnen zonder verbeurte van boete door de kantonrechters geteekend en gewaarmerkt worden. Teruggaat Het recht, betaald voor gezegeld papier, dat bij de invoering \TgerïuLnftSana! dezer wet nog onbeschreven voorhanden is in de registers van den burgerlijken stand wordt teruggegeven, indien die teruggave wordt gevraagd binnen negen maanden na die invoering. Bijstempeling van de dagregisters en van die van in- en overschrijving is onnoodig geoordeeld, omdat de betaling van het suppletoir zegelrecht verzekerd is door de controle op het financiëel beheer der bewaarders. (M. v. T.) De termijn voor de teruggaaf van het zegelrecht van onbeschreven vellen in de registers van den burgerlijken stand, die thans onbelast zijn, is hier gesteld op negen maanden na de invoering dezer wet. De bepaüng gold zoowel voor de loopende registers van den burgerlijken stand als voor die van voorafgaande jaren tot 1 April 1844 toe. Vernietiging der zegelstempels door een blokstempel b.v. is niet noodig geoordeeld, terwijl voor teruggaaf ingevolge het laatste lid in aanmerking komen de 50 of 38 opcenten, welke van de rechten zijn geheven. Zegelwet 1917. 231 Artt. 96—98. Nu de hier genoemde termijn is verstreken, is bespreking van dit artikel zonder belang. Artikel 97. Van de nog onbeschreven gedeelten van andere registers dan de in het vorige artikel bedoelde, kan het suppletoire zegelrecht gedurende twee maanden na de invoering dezer wet worden voldaan, tegen eene door 's Rijks ambtenaar op elk register te stellen kwitantie. Gedeeltelijk onbeschreven bladen worden als geheel onbeschreven beschouwd. Artikel 98. Alle vroegere wetten, wetsbepalingen en wettelijke verordeningen betreffende het reeht van zegel worden bij het in werking treden dezer wet afgeschaft. Behoudens de hierna volgende bepalingen, blijven zij echter van kracht ten aanzien van alle vroeger opgemaakte nog van kracht zijnde stukken, waarvan het zegelrecht vóór dat tijdstip verschuldigd was. Indien dat zegelrecht niet is voldaan, kunnen die stukken, binnen zes maanden na het in werking treden dezer wet, zonder betaling van boete gezegeld worden tegen voldoening van het verschuldigde recht aan 's Rijks ambtenaar. Na het in werking treden dezer wet worden geen rechten en boeten van zegel gevorderd wegens vóór dat tijdstip opgemaakte stukken betreffende verzekeringen, indien die stukken volgens deze wet van zegelrecht zouden zijn vrijgesteld. Iedere verzekeraar wordt ontheven van zijne verplichting tot voldoening van rechten en boeten van zegel verschuldigd wegens door hem vóór het in werking treden dezer wet onderteekende, niet in het vorig lid genoemde stukken betreffende verzekeringen, door binnen zes maanden na dat tijdstip aan 's Rijks ambtenaar te voldoen een bedrag van drie duizend gulden of een bedrag, berekend naar vijf en twintig eent per polis voor alle vóór het in werking treden dezer wet door hem onderteekende, nog van kracht zijnde, niet behoorlijk gezegelde polissen, waarbij eene uitkeering van meer dan vijftienhonderd gulden aan kapitaal of twee gulden per week aan renten verzekerd wordt, en waarvan het aantal bij eene door hem onderteekende verklaring aan 's Rijks ambtenaar wordt op- BUbetallng zegelrecht andere registers. Afschaffing van vroegere wetten enz. Bijbetaling zegelrecht oude polissen. Zegelwet 1917. 232 Art. 98. gegeven. Indien dit aantal te laag wordt opgegeven, heeft geenerlei ontheffing plaats en kan het betaalde bedrag niet worden teruggevorderd. Overigens zal de tijdige voldoening van een der genoemde aan 's Rijks ambtenaar te betalen bedragen tengevolge hebben, dat alle in den aanhef van het vorig lid bedoelde stukken geacht worden behoorlijk gezegeld te zijn. Voor de toepassing dezer bepalingen worden bewijzen van aandeel en akten van deelneming in onderlinge verzekeringen met polissen gelijk gesteld. De wet heeft geen terugwerkende kracht. Ingeval van twijfel omtrent het tijdstip waarop een stuk is opgemaakt, zal hij, die opmaking vóór de invoering dezer wet beweert, die bewering moeten bewijzen naar de regelen van het gemeene recht. Stukken welke na 1 Juni 1917 gesteld zijn op onder de werking der oude Zegelwet van Rijkswege uitgegeven of buitengewoon gezegeld papier, kunnen als voldoende gezegeld worden beschouwd, indien het zegelrecht, op die stukken verschuldigd, niet meer bedraagt dan voor het oude zegel aan recht en opcenten is betaald. (Miss. 30 Oct. 1917 no. 29.) Het tijdstip van opmaking der stukken is beslissend voor de vraag of en zoo ja, welk zegelrecht daarop verschuldigd is. Declaratiën en mandaten, welke na 1 Juni 1917 worden opgemaakt, behoeven derhalve niet van zegelrecht te worden voorzien. Stukken, opgemaakt vóór 1 Juni 1917 en toen zegelplichtig, doch onbelast naar de tegenwoordige wet, blijven onderworpen aan het recht, verschuldigd ten tijde van de opmaking. De bepalingen van art. 36bis der Leeningwet 1914, zooals deze zijn vastgesteld bij de wet van 20 Januari 1917, Staatsblad no. 192, kunnen niet worden beschouwd als „wetsbepalingen betreffende het recht van zegel" in den zin van het le lid van dit artikel en zijn dus niet vervallen door de invoering der Zegelwet 1917. Uit de M. v. T. betrekkelijk de voormelde wet van 20 Januari 1917 blijkt ondubbelzinnig dat bij de redactie Van voormeld art. 36bis rekening is gehouden met de omstandigheid, dat dit artikel ook na de invoering der Zegelwet 1917 toepassing moest erlangen. Ook art. 2 der wet van 23 Mei 1917, Staatsblad no. 441, tot aanvulling van de Middelenwet, gaat uit van de stelling, dat de bepalingen Zegelwet 1917. 233 Art. 98. betrekkelijk de heffing van opcenten, in bijzondere wetten voorkomende, niet vallen onder het bereik van het eerste lid van art. 98. In het derde lid van dit artikel wordt een algemeen pardon verleend voor alle nog van kracht zijnde stukken, waarvan het zegelrecht vóór 1 Juni 1917 verschuldigd was, doch nog niet was voldaan. Na het verstrijken van den termijn van 6 maanden behoort wegens stukken, welke onder de werking van vroegere wetten werden opgemaakt, zonder voldoening van de verschuldigde zegelrechten, geen boete te worden gevorderd vóór dat de ambtenaren zich hebben verzekerd, dat die stukken nog van kracht zijn. (Circ. 1506.) Boeten welke na 1 December 1917 mochten worden geconstateerd ten aanzien van nog van kracht zijnde stukken, welke vóór 1 Januari 1915 zijn opgemaakt en aan formaatzegel of aan vastzegelrecht waren onderworpen, zullen worden kwijtgescholden, echter niet die boeten, verbeurd wegens stukken betreffende verzekeringen, omdat dit artikel daarvoor een bijzondere regeling bevat. (P. W. 11085.) Indien echter stukken, aan formaatzegel of aan vast zegelrecht onéérworpen, door belanghebbenden ter zegeling worden aangeboden, kan die zegeling niet zonder vordering van boete geschieden. Belanghebbenden kunnen zich dan om kwijtschelding der boete tot den Minister van Financiën wenden. (Miss. 16 Febr. 1918 no. 115). Lid 5 van dit artikel bevat een uitzondering op den algemeenen regel, in het 3e lid gesteld, doch geldt alleen voor polissen en daarmede volgens art. 44 gelijk gestelde stukken. Het bedrag van ƒ 3000,— kon worden voldaan ten kantore van iederen ontvanger der registratie of van het zegel, met de ontvangst van zegelrecht belast. Van de verzekeraars, die gebruik hebben gemaakt van deze bepaling, is een lijst opgemaakt, vastgesteld bij missive van 15 Februari 1918, no. 40, welke bij de ontvangers van het zegel berust. Heeft een verzekeraar het in art. 98, 5e lid, bedoelde bedrag voldaan, dan is hij ontheven van zijne verplichting tot voldoening van rechten en boeten van zegel, verschuldigd wegens alle door hem voor het in werkingtreden der Zegelwet 1917 onderteekende, niet volgens die wet van het recht vrijgestelde stukken betreffende verzekeringen. Evenmin kan recht en boete gevorderd worden van stukken betreffende verzekeringen, opgemaakt onder de vroegere wet, Zegelwet 1917. 234 Artt. 98—100. indien voor die stukken bij de tegenwoordige wet vrijstelling van zegelrecht is verleend. Stukken door verschillende verzekeraars geteekend. Heeft slechts een der onderteekenaars gebruik gemaakt van de in art. 98 lid 5 gegeven bevoegdheid, dan wordt wel die verzekeraar ontheven van zijne verplichting tot voldoening van recht en boete, doch het stuk wordt niet geacht (zie het 6e lid) behoorlijk gezegeld te zijn, zoolang niet alle verzekeraars van art. 98, 5e lid hebben gebruik gemaakt. Het ontbreken van een verklaring, als bedoeld in art. 46 lid 2, is geen beletsel tegen de toepassing van de vrijgevige bepaling van art. 98, lid 4, op bewijzen van deelneming, opgemaakt vóór 1 Juni 1917. (Miss. 19 Mei 1918 no. 70.) Onder de in lid 5 bedoelde „stukken betreffende verzekering" vallen ook de z.g. hypotheekverklaringen. (Miss. 19 Nov. 1917, no. 162), evenwel niet z.g. polissen van Lotisico. Artikel 99. Notariëele akten, als in artikel 56 bedoeld, na het in werking treden dezer wet verleden, worden gratis geregistreerd. Op de vóór het in werking treden dezer wet opgemaakte akten en stukken van den hierbedoelden aard blijven de bestaande bepalingen van toepassing. Hier is gezegd, dat notariëele akten van huur en verhuur gratis zullen worden geregistreerd, terwijl dit voor onderhandsche akten van dien aard is bepaald in de Registratiewet 1917. (Zie art. 61 dier wet.) Zie hiervoor de aanteekening bij art. 56 der wet. Artikel 100. Deze wet zal kunnen worden aangehaald als: „Zegelwet 1917". Zij treedt in werking op een nader door Ons te bepalen dag. Bij art. 1 van het Koninklijk besluit van 4 April 1917, Staatsblad no. 273, is bepaald, dat de wet in werking treedt den lsten Juni 1917. ALPHABETISCHE LIJST VAN VRIJSTELLINGEN VAN ZEGELRECHT voor stukken in de Zegelwet 1917 genoemd, voor stukken, waarvoor gelijke vrijstelling in andere wetten is gegeven, die bij deze wet zijn gehandhaafd, en voorts voor stukken, krachtens art. 91 dier wet verleend bij latere Koninklijke besluiten. N.B. Indien men eenig stuk hieronder niet aantreft, volgt daaruit nog niet, dat het aan zegelrecht is onderworpen. Het kan dan behooren tot eene categorie van stukken, die de wet niet belast. Artikel der wet of vermelding van het Kon. „ besluit waarin AARD DER STUKKEN. de vrysteiung voorkomt. *) 4 of"»o. Aanbesteding. De akten van voorloopige toewijzing en van toewijzing, gesteld op de bestekken of memorièn van voorwaarden 31 3 — de akten van opbieding of verhooging, die van niet-gunning en van eindelijke toewijzing op de akten van voorloopige toewijzing 31 3 — de akten van herbesteding op de akten van toewijzing 31 * — de verklaringen van lastgeving of opgave van meester op de akten waartoe zij betrekking hebben 31 I 3 Aanstellingen. Zie op Benoemingen. Abonnementsbevdjzen, betrekking hebbende op sommen ƒ 10,— of minder bedragende, mits zulks uit de stukken blijkt 37 1 Adeldom. Afschriften of uittreksels van Koninklijke besluiten, | houdende verleening van adeldom, afgegeven na de voldoening der daarvoor verschuldigde zegelrechten | 42 4 •) Indien niet het tegendeel ie vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. Lijst van vrijstellingen. 236 Artikel der wet of vermelding van het Kon. AARD DER STUKKEN. at^mS voorkomt. •) - !»• art- of no. dministratieve voorschriften. Afschriften en uittreksels, uitsluitend ter voldoening aan administratieve voorschriften van openbare besturen en instellingen vervaardigd 11 fwezigen. De summiere rekening en verantwoording door den bewindvoerder over een afwezige, jaarlijks over te leggen aan het Openbaar Ministerie bij de rechtbank, die hem benoemd heeft (art. 521 Burg. Wetb.) 32 a kten. Zie op Koloniën — Onvermogen — Overdracht — Procureurs en Rechterlijke ambtenaren. Igemeene maatregelen van bestuur. Alle stukken opgemaakt ter voldoening aan- of ter uitvoering van wetten en algemeene maatregelen van bestuur, houdende voorschriften van Staatszorg en Staats- 37 16 toezicht 32 4 rbeidscontract. Alle akten en geschriften betreffende het aangaan, wijzigen of eindigen van arbeidsovereenkomsten, benevens alle stukken, die door den werkgever en den arbeider of hunne wettelijke vertegenwoordigers te zamen of ieder afzonderlijk, hetzij in onderhandschen vorm, hetzij ten overstaan van een openbaar ambtenaar, zonder medewerking van derden, ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst worden opgemaakt (Art. 1637y Burg. Wetb.) 32 a — Verzoekschriften waarbij een rechterlijke beschikking wordt verzocht betrekkelijk „v een arbeidsovereenkomst, en de daarop te nemen beschikking*). (Art.S72Burg.Rechtsv. 32 b Irmwezen. Zie ook op Onderstand. Aan belanghebbenden uit te reiken beschikkingen van administratieven aard, waarbij *) Indien niet bet tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. 1) Deze beschikking is ook vrij op grond van art. 32, 11". 237 Lijst van vrijstellingen. Artikel der wet of vermelding van het Kon. besluit waarin AARD DER STUKKEN. of no. Banken van leening. Stukken betreffende beleeningen in banken van leening, welke gehouden worden overeenkomstig verordeningen door het openbaar gezag vastgesteld 37 8 — Akten van beschrijving en de processenverbaal van verkoop van verstane panden in banken van leening, gehouden wordende ingevolge verordeningen, welke door het openbaar gezag zijn vastgesteld 32 16 Behoeftigen. Zie op Onderstand. Bekrachtiging of goedkeuringen van akten, gesteld op de stukken, waartoe zij betrekking hebben 31 1 Bekendheid. Zie op Burgerlijke Stand. Belastingen. Zie ook onder Burgerlijke Stand, Kwitantiën. Alle stukken, opgemaakt tot regeling van belastingen, daaronder begrepen de aanslagbiljetten en de kwitantiën voor alle belastingen en daarmede gelijk te stellen inkomsten van den Staat, van provinciën, gemeenten en waterschappen, en voor boeten ingevolge , ^ ^ belastingwetten verbeurd j „_ jq De verzoekschriften en beschikkingen, betreffende de toepassing van art. 65 §§ 1, 2 en 3 der wet op de personeele belasting van 16 April 1896, Staatsblad no. 72, en de verzoekschriften en de beschikkingen betreffende de ontheffing van andere directe belastingen, wegens onvermogen. Kon. besluit 13 Aug. 1917, no. 564. Beleeningen. Zie ook op Banken van leening. Aanteekeningen van verandering, vermeerdering of teruggaaf van onderpand en van Verlenging der prolongatie of beleening, •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. 239 Lijst van vrijstellingen. Artikel der wet of vermelding van het Kon. AARD DER STUKKEN. %S voorkomt. *) la. of no. gesteld op behoorlijk gezegelde akten van prolongatie en van beleening 36 5 — De stukken, vermeldende verandering, vermeerdering of teruggaaf van onderpand / eener prolongatie of beleening 37 17 Benoemingen. Zie ook op Onvermogen. Aan belanghebbenden uit te reiken minuten, afschriften en uittreksels van besluiten, akten en beschikkingen, houdende: 1°. benoeming van ambtenaren en leden van collegiën of commissiën, aan wie geen bezoldiging of eene belooning van niet meer dan ƒ 1000,— 'sjaars is toegekend .... 32 1°. a 2°. benoeming tot een ambt van gelijken of minderen rang dan dat, hetwelk de benoemde reeds bekleedde, voor zoover aan het nieuwe ambt geen hoogere bezoldiging is verbonden dan aan het oude 32 1°. c (De vrijstelling sub 1°. en 2°. kan, indien het jaarlijksch bedrag niet uit de stukken blijkt, slechts worden ingeroepen als door of namens de openbare macht, van wie de benoeming is uitgegaan, op het uit te reiken ; stuk verklaard is, dat de bezoldiging niet i meer dan ƒ 1000,— 's jaars bedraagt, of op niet meer dan die som wordt begroot.) Beschikkingen. Van administratieven aard, waarbij vergunning wordt verleend tot handelingen, waarvoor krachtens de wet of krachtens reglementen of verordeningen van politie, vergunning i moet worden gevraagd, en die waarbij de bijdragen worden geregeld, welke gevraagd worden op grond van de bepalingen, voorkomende in Rijkswetten, rakende de Staats- | •) Indien niet het tegendeel ie vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. Lijst van vrijstellingen. 240 Artikel der wet of vermelding van het Kon. AARD DER STUKKEN. dTvrijstem™ voorkomt. •) I». of no. zorg voor minderjarigen, armen en krankzinnigen 32 2 Zie voorts op Armwezen, Krankzinnigen, Minderjarigen, Onvermogen en Vergunningen. Beteekening. De-akten van beteekening, gesteld op het beteekende stuk 31 2 Beursbelasting. De nota betreffende een aankoop of verkoop van eenig effect, afgegeven of gezonden aan een der in artikel 77, 2e lid, genoemde personen, indien deze hier te lande gevestigd is, mits uit de nota blijkt, dat zij niet bestemd is om aan een ander te worden uitgereikt ... 79 1 — De nota betreffende eene toewijzing van effecten, indien tezelfder zake reeds een behoorUjk gezegelde nota is afgegeven of verzonden door hem, die de gelegenheid tot verkrijging der effecten bij inschrijving of op andere wijze heeft opengesteld, mits van deze afgifte of verzending en van het gebezigde zegel in de eerstbedoelde nota melding wordt gemaakt • • ^ — De duplicaat-nota, indien terzelfder zake reeds een behoorlijk gezegelde nota is afgegeven of verzonden, mits van deze afgifte of verzending en van het gebezigde zegel in de duplicaatnota melding wordt gemaakt ... 79 3 Bezoldiging. Zie ook op Onvermogen. De aan belanghebbenden uit te reiken minuten, afschriften of uittreksels van besluiten, akten en beschikkingen, houdende verhooging van bezoldiging van ambtenaren en leden van collegiën en commissiën, als de bezoldiging met de verhooging niet meer dan ƒ 1000,— 'sjaars bedraagt. •) Indien niet het tegendeel ie vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die vtn de Zegelwet 1917. 241 Lijst van vrijstellingen. Artikel der wet of vermelding van het Kon. AARD DER STUKKEN. ï^aïïïüïï voorkomt. •) art. > of no. (Indien het jaarlijksch bedrag der bezoldiging niet in het besluit, de akte of de beschikking is uitgedrukt, of niet bekend is, kan de vrijstelling slechts worden ingeroepen, als door of namens de openbare macht, van wie de benoeming is uitgegaan, op het uit te reiken stuk verklaard is, dat de bezoldiging niet meer dan ƒ 1000,— 's jaars bedraagt, of op niet meer dan die som wordt begroot.) 32 1°. b Boeten. Zie op Kwitantiën. Boedelscheiding. De ontworpen boedelscheiding en het procesverbaal van de weigering der goedkeuring van den kantonrechter. (Art. 1121 B. W.) . 32 a Borgtocht. Onderhandsche akten van borgtocht voor geldsommen ƒ 10,— of minder bedragende, mits hiervan uit de stukken blijkt 37 1 Burgerlijke Stand. Zie ook op Onvermogen en Voogdij. De afschriften van- en uittreksels uit akten van den burgerlijken stand, en van- en uit stukken aan die akten gehecht, welke ingevolge eenig wettelijk voorschrift, of voor de regeling van belastingen, moeten worden overgelegd, en die, welke niet bestemd zijn om aan bijzondere personen of andere dan door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen in hun belang te worden uitgereikt, mits van een en ander in de onder die afschriften of uittreksels voorkomende deugdelijkverklaring door den ambtenaar, die ze afgeeft, melding gemaakt zij 32 6 — Akten van bekendheid, opgemaakt ter vervanging van de hiervoor bedoelde afschriften en uittreksels 32 7 Bijdragen. Zie op Armwezen, Krankzinnigen en Minderjarigen. •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. Zegelwet. 16 Lijst van vrijstellingen. 242 Artikel der wet of vermelding van het Kon. besluit waarin AARD DER STUKKEN. to^mf.? la. of no. * , 32 23 Cognossementen Command. Acte de command. Zie op Aanbestedingen, Verhuringen en Verhoopingen. Consignatie. Zie ook op Curateele en Minderjarigen. Bewijzen van consignatie 37 11 Coöperatieve vereenigingen. Het register bedoeld in artikel 11, het proces-verbaal en het afschrift daarvan, bedoeld in artikel 14 der wet van 17 November 1876, Staatsblad no. 227, tot regeling der coöperatieve vereenigingen, en in artikel 1 der wet van 7 Mei 1878, Staatsblad no. 41 32 d Coupons. Zie op Effecten. Curateele. Zie ook op Onvermogen. Stukken betrekkelijk de consignatie van effecten aan toonder, welke aan onder curateele gestelde personen toebehooren. (Wet 26 Mei 1841, Staatsblad no. 14) .... . 32 e De verzoekschriften, vorderingen, beschikkingen, exploiten en alle andere stukken opgemaakt ter voldoening aan de bepalingen van de 9e afdeeling, titel 16 van het le boek Burgerl. Wetb., handelende over de uitslui;,'.M!' ting, de ontheffing en de ontzetting van de voogdij en toeziende voogdij, bij art. 506 van dat Wetboek toepasselijk verklaard op curateele en toeziende curateele 32 a — De schriftelijke volmacht door den curator en toezienden curator en van de bloedverwanten van den curandus bij familieverhoor voor den kantonrechter. (Art. 506 Burg. Wetb.) 32 a — De summiere rekening en verantwoording door den curator aan den toezienden «urator. (Art. 506 Burg. Wetb.) 32 a •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. 243 LlJST VAN VRIJSTELLINGEN. Artikel der wet of Termelding Tan het Kon. AARD DER STUKKEN. "stelïS voorkomt. •) of 'no. Depositobewijzen betrekking hebbende op sommen ƒ 10,— of minder bedragende, mits hiervan uit de stukken blijkt 37 1 Diploma's van lidmaatschap van sociëteiten en vereenigingen mits uit de diploma's blijkt dat de contributie ƒ 10,— of minder bedraagt 37 1 Dividendbewijzen. Zie op Effecten. 'Executie. Zie op Onvermogen. Effecten. Zie Beursbelasting. — Effecten uitgegeven ten laste van het Rijk of van zijne koloniën 68 a — Akten van overdracht of volmachten tot overdracht, welke gesteld worden op behoorlijk gezegelde effecten, waartoe zij betrekking hebben 66 — Bewijzen van aandeel in binnen het Rijk gevestigde naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeelen en andere vennootschappen en vereenigingen, welker kapitaal geheel of ten deele in aandeelen is verdeeld 68 b — De coupons, dividendbewijzen en talons bij effecten en voorloopige bewijzen van storting behoorende 68 c — De effecten vóór het in werkingtreden der Zegelwet 1917 hier te lande, opgemaakt (deze zijn onderworpen aan het recht geldend ten dage der opmaking) . . 74 a — Effecten elders dan hier te lande opgemaakt en hier te lande reeds van behoorlijk zegel voorzien 74 b — De door administratiekantoren vóór de invoering der wet van 3 October 1843, Staats- •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. Lijst van vrijstellingen. 244 Artikel der wet of vermelding van het Kon. „ ft besluit waarin AARD DER STUKKEN. de vrijstelling voorkomt. *) - 1». art- of no. blad no. 47, uitgegeven certificaten nationale schuld 74 slot Faillissement. Alle stukken, opgemaakt ter voldoening aan de bepalingen van titel 1 der Faillissementswet. Daaronder zijn evenwel niet begrepen de processen-verbaal en akten, houdende verkoop of andere overeenkomsten, noch de stukken betrekkelijk andere rechtsgedingen over rechten en verpUchtingen van den boedel, dan die, welke het gevolg zijn van de verwijzing door den rechtercommissaris bedoeld in artikel 122; d. z. de rechtsgedingen in geval van betwisting van schuldvorderingen bij de verificatie. (Art. 17 der Faillissementstoet) 32 S — De schriftelijke volmacht tot vertegenwoordiging van een schuldeischer op de vergadering ter verificatie van schuldvorderingen. (Art. 118 van vorenbedoelde toet) 32 g Formaliteiten. De vermelding van de verrichting van formaliteiten op de stukken, welke die formaliteiten hebben ondergaan 31 ' Gemeente. Zie op Kwitantiën en Verklaringen van Gerechtigdheid. Geslachtsnamen. Zie ook op Onvermogen. Afschriften of uittreksels van Koninklijke besluiten, houdende vergunning tot verandering van den geslachtsnaam, toevoeging van een of meer namen daaronder begrepen, af' gegeven na de voldoening der daarvoor verschuldigde zegelrechten • 42 4 Giro. Zie op Overschrijvingsbiljetten. Groatboekwet. Alle aanvragen en verklaringen tot verrichtingen bij de Grootboeken, zoomede alle stukken, die e, Indien niet het tegendeel is vermeld «ün de «ingehaalde artikelen die ven de Zegelwet 1917. 245 Lijst van vrijstellingen. Artikel der wet of vermelding van het Kon. AARD DER STUKKEN. de^^ing voorkomt. *) la. of no. ingevolge artikel 14 der wet van 7 April 1913 (Staatsblad no. 123) bij de daarbedoelde verklaringen van erfrecht moeten worden overgelegd (art. 83, le lid, wet 7 April 1913, Staatsblad no. 123) 32 m alsmede de volmachten tot verrichtingen bij de Grootboeken, en de in de wet bedoelde verklaringen van erfrecht (art. 83, 4e lid dier wet) 32 m Gijzeling. Zie op Onvermogen. Handelspapier. Zie ook op Kwitantiën, Rijk. De meerdere exemplaren en afschriften van een in het buitenland opgemaakten wisselbrief, mits op één der exemplaren of op het oorspronkelijk stuk het recht voldaan is, en de eerste binnenlandsche houder of acceptant, die het eerst zijne handteekening zet, aan die handteekening de daardoor tevens bekrachtigde verklaring doe voorafgaan, bedoeld bij art. 51 sub b der Zegelwet 1917 51 — Handelspapier in de overzeesche bezittingen van het Rijk opgemaakt en aldaar van het verschuldigde zegelrecht voorzien . . 22 dot — Kwitantiën, endossementen, acceptatiën, visa's, avals en verlengingen van den termijn van betaling, gesteld op overeenkomstig de wet gezegeld handelspapier 52 Herroeping. De akten van herroeping van volmacht of van uiterste wilsbeschikking, gesteld op de akten welke worden herroepen 31 5 Huur. Akten van verhuringen aan den Staat 57 e — Akten van huur van onroerend en van roerend goed, indien de huur over den •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. Lijst van vrijstellingen. 246 Artikel der wet of vermelding van het Kon. _ besluit waarin AARD DER STUKKEN. de vrijstelling voorkomt. •) la. «*• of no. geheelen huurtijd berekend niet meer dan ƒ 250,— bedraagt 57 a — Het voor één der partijen bestemde exemplaar eener in dubbel opgemaakte onderhandsche huurakte, dat tegelijk met het behoorlijk gezegelde andere exemplaar en binnen drie maanden na de dagteekening der akte, in ieder geval binnen eene maand na den aanvang der huur, ter registratie wordt aangeboden 57 b — Het voor ieder der partijen bestemde afschrift van- of uittreksels uit de notariëele akte van huur en verhuur 57 c — Akten van verhuring, welke met evenredig registratierecht zijn belast 57 « — De akten van voorloopige toewijzing, van ophouding en van toewijzing, gesteld op de memoriën van voorwaarden van openbare verhuring 31 3 — De akten van opbieding of verhooging, de akten van ophouding en van eindelijke toewijzing, gesteld op de akten van voorloopige toewijzing bij als voren 31 3 — De verklaringen van lastgeving of opgave van meester op de akten waartoe zij betrekking hebben 31 3 Huwelijk. Zie op Onvermogen. Intekenlijsten. Zie op Armwezen en Liefdadigheid. Invordering. Zie op Rijk. Jacht. Zie op Kwitantiën en Onvermogen. Kadaster. De door hypotheekbewaarders af te geven uittreksels uit kadastrale plans, leggers en aanwijzende tafels 32 8 •) Indien niet het tegendeel ia vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. 247 Lijst van vrijstellingen. Artikel der wet of vermelding van het Kon. besluit waarin AARD DER STUKKEN. de vrijstelling voorkomt. *) art- of'no. hinderwetten. Zie op Burgerlijke Stand, Ouderlijke macht en Voogdij. Koloniale Invorderingswet 1917. De stukken, noodig voor de beteekening en ten uitvoerlegging van dwangbevelen. (Art. 8 der wet van 4 Aug. 1917, Staatsblad no. 507) Koloniën. Zie op Effecten en Handelspapier. Akten en stukken voor welke in de Overzeesche bezittingen van het Rijk het aldaar verschuldigde zegelrecht is voldaan .... 22 slot Koopmansboeken, koopmansbrieven en balansen 32 21 Krankzinnigen. Aan belanghebbenden uit te reiken beschikkingen van administratieven aard, waarbij bijdragen worden geregeld, op grond van bepalingen voorkomende in Rijkswetten, rakende de Staatszorg voor krankzinnigen 32 2 — De verzoekschriften tot de hiervoor bedoelde bijdragen 32 3 Ktvitantiën. Zie op Handelspapier, Onderstand, Schoolgelden. — voor boeten, ingevolge belastingwetten verbeurd 37 10 — die, gesteld op postwissels, postbewijzen, kassierspapier, chèques, assignatiën en ander handelspapier 36 1 — die wegens inlage of premie en andere kosten, gesteld op de polissen van assurantie of bewijzen van verzekering J 2 — die wegens sommen gesteld op hetzelfde papier, waarop reeds een gezegelde kwitantie voor een in mindering van dezelfde schuldvordering ontvangen som voorkomt, mits uit den inhoud der latere kwitantie blijkt dat de betaling betrekking heeft op dezelfde vorde- •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. Lijst van vrijstellingen. 248 Artikel der wet of vermelding van het Kon. _, . T^ _ besluit waarin AARD DER STUKKEN. de vrijstelling voorkomt. •) la. art" of no. ring (elke termijn van huren en renten is een afzonderlijke vordering) 36 3 — die van betaalde rechten, gesteld op de jachtakten 36 4 — de in artikel 34 genoemde onder hSndsche kwitantiën en stukken, betrekking hebbende op sommen ƒ 10,— of minder bedragende, mits hiervan uit de stukken blijke, en de sommen niet strekken in mindering en tot afdoening van grootere bedragen 37 1 — die betrekkelijk sommen, welke door den Staat, door provinciën, gemeenten, waterschappen of andere door het Openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen verschuldigd zijn 37 9 — die voor alle belastingen en daarmede gelijk te stellen inkomsten van den Staat, van provinciën, gemeenten en waterschappen, en van boeten, ingevolge belastingwetten verbeurd 37 | 10 — die wegens onderstand of schadeloos- I stelling aan onvermogenden door besturen of commissiën verleend, ingeval van brand, overstrooming of andere onheilen 37 13 — stukken, vermeldende de ontvangst van gelden, waarbij eene gezegelde kwitantie wordt toegezonden of waarin wordt verklaard, dat aan een derde een gezegeld bewijs van ontvangst of crediteering is uitgereikt of toegezonden 37 2 — stukken, vermeldende de overneming van vreemde muntspeciën, bankpapier, chèques en ander handelspapier tegen gelijktijdige betaling of overmaking van de daar- •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. 249 Lijst van vrijstellingen. Artikel der wet of vermelding van het Kon. i besluit waarin AARD DER STUKKEN. de vrijstelling voorkomt. *) art la- of no. " i I voor overeengekomen geldsom, mits daarvan uit de stukken blijke 37 3 — stukken, vermeldende de ontvangst of overneming van chèques of ander handelspapier, indien de toezending niet de strekking heeft om een geldschuld te doen ontstaan of te delgen 37 4 — de in art. 34 vermelde stukken, welke worden opgemaakt om te dienen tusschen personen, die deel uitmaken van eenzelfde administratie en welke op die administratie betrekking hebben 37 5 — de stukken, vermeldende de boeking op een rekening-courant in het credit van den rekeninghouder van bedragen, welke worden afgeschreven van eene andere rekening 37 6 — de stukken, genoemd in art. 34 I onder d, afgegeven tengevolge van herstelde onjuiste boekingen, mits hiervan uit de stukken blijke 37 7 — die wegens schoolgelden Kon. besl. 13 Aug. 1917 no. 564 (echter niet die voor examengelden) Landarbeidersloet. Alle stukken, voortvloeiende uit de —, zoomede die, welke betrekking hebben op hare uitvoering. (Art. 42 der wet van 20 April 1918, Staatsblad no. 259.) Lastgeving. Zie ook op Aanbesteding, Grootboekwet, Huur en Verhoopingen. De akten van in de plaatsstelling van lasthebbers, gesteld op de akten van lastgeving. 31 4 Leeningwet 1917. Alle stukken, krachtens de Leeningwet 1917 op te maken en uit te vaardigen, de af te •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. Lijst van vrijstellingen. 250 Artikel der wet of vermelding van het Kon. besluit waarin AARD DER STUKKEN. de vrijstelling voorkomt. *) la. of no. geven kwitantiën, de nota's van toewijzing op inschrijvingen op de, in de eerste afdeeling dezer wet bedoelde leening, de opdrachten aan de Nederlandsche Bank tot storting op die leening en de in verband met de storting afgegeven volgbriefjes, zoomede de processtukken, vonnissen, afschriften van vonnissen betreffende toepassing van deze wet. Art. 41 der Leeningwet 1917. Leeningwet 1919, Staatsblad 1920, no. 46. Alle krachtens deze wet af te geven stukken en alle stukken, uitsluitend betrekking hebbende op de beleening bij de Nederl. bank van de schuldbekentenissen en fecepissen krachtens deze wet af te geven. Art. 19 der hierbedoelde wet. Legalisatie en erkenningen van handteekeningen 31 Liefdadigheid. Inteekenlijsten en inteekenbiljetten voor liefdadige doeleinden 32 30 — Stukken vermeldende de ontvangst of overneming van vrijwillige bijdragen voor liefdadige doeleinden aan instellingen of commissiën toegezegd 37 14 Meerderjarigverklaring. Zie op Onvermogen. Minderjarigen. Aan belanghebbenden uit te reiken beschikkingen van administratieven aard, waarbij bijdragen worden geregeld op grond van bepalingen voorkomende in rijkswetten, rakende de Staatszorg voor minderjarigen 32 2 'TS' — De verzoekschriften ter bekoming van de hiervoor bedoelde bijdragen 32 3 — Stukken betreffende de consignatie van effecten aan toonder, welke aan minderjarigen toebehooren. (Wet 26 Mei 1841, Staatsblad no. 14) 32 c •'; Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. 251 Lijst van vrijstellingen. Artikel der wet of vermelding ven het Kon. AARD DER STUKKEN. ïtS voorkomt. ) art- of no. Monsterrollen 32 20 Namen. Zie op Geslachtsnamen en Onvermogen. Nationale Schuld. Zie op Effecten en Grootboekwet. Natuurlijke kinderen. Zie op Onvermogen. Nederlandsch-Indische Leeningwet 1919. De biljetten van inschrijving en de bewijzen van toewijzing van deze leening. (Art. 8 der wet van 6 Juni 1919, Staatsblad no. 280.) Nota. Zit op Beursbelasting. Notarissen. Zie op Onvermogen. Octrooirecht. AUe stukken gericht tot- en uitgaande van den Octrooiraad. (Art. 19 wet 7 November 1910, Staatsblad no. 313) 32 * Onderstand. Zie op Kwitantiën. — Bewijzen van door armbesturen of gemeentebesturen aan behqeftigen verstrekten onderstand 37 12 — Bewijzen van door instellingen of commissiën, welke zich daartoe hebben gevormd, aan behoeftigen verstrekten onderstand of schadeloosstelling, alsmede de bewijzen van ontvangst der bijdragen, aan die instellingen of commissiën tot dat doel verstrekt. Kon. besluit 15 Dec. 1917, Staatsblad no. 696. Ontvang. Bewijzen van ontvang van goederen 32 24 — Zie ook op Onderstand. Onvermogen. Zie ook op Armwezen, Belastingen en Onderstand. Aan onvermogenden uit te reiken minuten, afschriften en uittreksels van beschikkingen, genomen op verzoekschriften van onvermoeenden, strekkende tot benoeming in een •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. Lijst van vrijstellingen. 252 Artikel der wet of vermelding van het Kon. AARD DER STUKKEN. l^eSuS voorkomt. *) art- of*no. ambt, verhooging van bezoldiging of het verleenen van een gunst 32 9 — De verzoekschriften van onvermogenden aan openbare autoriteiten om benoeming tot een ambt, verhooging van bezoldiging of het verleenen van een gunst 32 9 — Stukken benoodigd door onvermogenden: tot het aangaan van huwelijken .... 32 9 ter voorziening in de voogdij en toeziende voogdij 32 9 ter voorziening in curateele en toeziende curateele 32 9 tot opheffing van curateele 32 9 voor meerderjarigverklaring en toekenning [ van- bepaalde rechten van meerderjarigheid 32 9 tot erkenning en wettiging van natuurlijke kinderen 32 9 voor verbetering van akten van den burger- | lijken stand 32 9 om uit de gijzeling ontslagen te worden 32 9 Mits voor alle bovenstaande stukken van het onvermogen blijkt uit eene verklaring, afgegeven door de in art. 32 sub 9 genoemde autoriteiten en van het onvermogen op het stuk melding wordt gemaakt. Omtrent de personen wier onvermogen moet blijken, zie het artikel. — Minuten, afschriften of uittreksels van de besluiten, houdende vergunning tot verandering van geslachtsnaam, toevoeging van een of meer namen aan den geslachtsnaam daaronder begrepen, in geval van onvermogen, zoowel van den verzoeker, als van den belanghebbende | 42 3 *) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. 253 Lijst van vrijstellingen. Artikel der vermelding van het Kon. AARD DER STUKKEN. aT'iru.teïïlrïï voorkomt. •) _ la. art- of no. — Akten van notarissen, ingevolge het 2e .lid van artikel 6 der wet van 9 Juli 1842, Staatsblad no. 20, voor onvermogenden kosteloos opgemaakt, mits de door den voorzitter der rechtbank verstrekte last tot kostelooze opmaking behoorlijk in de akte is vermeld en de afschriften van- en uittreksels uit die akten 32 10 — Paspoorten aan onvermogenden uitgereikt || 1 — Stukken benoodigd tot het bekomen van weduwen- en weezenpensioen uit tot dat doel ingestelde fondsen, ingeval de belanghebbende personen onvermogend zijn, blijkens eene verklaring, afgegeven door het hoofd van het bestuur hunner woonplaats, en daarvan op de stukken melding gemaakt is 32 15 — Stukken opgemaakt ter gerechtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen en beschikkingen, gewezen in rechtsgedingen, welke van een of van beide zijden kosteloos worden gevoerd 32 13 — Aan onvermogenden kosteloos uitgereikt wordende vergunningen om te jagen, en de buitengewone machtigingen tot het schieten of het zich op andere wijze meester maken van wild of schadelijk gedierte 42 2 — Het origineel en afschrift van het exploit, houdende beteekening van het rekest om kosteloos te procedeeren en van het daarop gesteld appointement van het rechterlijk college. (Art. 860 Burg. Rechtsv.) 32 b — Het vonnis van toelating om kosteloos te procedeeren en al de stukken die daaraan zijn voorafgegaan. (Art. 867 Burg. Rechtsv.) \ 32 b *) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917 Lijst van vrijstellingen. 254 Artikel der wet of vermelding van het Kon. AARD DER STUKKEN. aetr»* • 4tf)p^i voorkomt. *) of no. — De niet aan evenredig zegelrecht onderworpen stukken, van de zijde van hem, die toegelaten is om kosteloos te procedeeren, in het geding opgemaakt. Kon. besluit 15 Dec. 1917, no. 696. — Rekesten van behoeftigen, die buiten eigenlijk rechtsgeding, eenige gerechtelijke machtiging, goedkeuring of andere rechterlijke beschikking behoeven, mits bij het rekest eene verklaring van onvermogen is overgelegd. (Art. 872 Burg. Rechtsv.) . 32 b De onderhandsche akten van schuldbekentenis en van borgtocht, alsmede de kwitanties wegens teruggave, betreffende voorschotten van ten hoogste vijfhonderd gulden, verstrekt door eene vereeniging of instelling, die blijkens hare statuten of reglementen zich ten doel stelt on- of minvermogenden door het verstrekken van geldelijke voorschotten bij te staan, mits op de stukken melding worde gemaakt van de resolutie van den Minister van Financiën, waarbij deze verklaart, dat aan de volgende voorwaarden is voldaan: a. dat een door het bestuur der vereeniging of instelling gewaarmerkt exemplaar van hare . statuten of reglementen aan den Minister van Financiën is toegezonden; b. dat aan de deelnemers in het kapitaal der vereeniging of instelling of aan hun erfgenamen of rechtverkrijgenden niet meer dan ten hoogste vijf ten honderd van het bedrag der deelneming wegens rentegemis, wordt vergoed; c. dat de vereeniging of instelling zich jegens den Minister van Financiën schriftelijk •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. 255 Lijst van vrijstellingen. Artikel der wet of vermelding van het Kon* AARD DER STUKKEN. dTvrijsMUmg1 voorkomt. *) of no. heeft verbonden, hem van alle in hare statuten of reglementen aangebrachte wijzigingen binnen ééne maand nadat deze tot stand zijn gekomen, in kennis te stellen, door overlegging van een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar daarvan. Indien het bestuur van eene vereeniging of instelling handelt in strijd met de voorwaarde onder b vermeld, vervalt de vrijstelling. Zij vervalt eveneens, indien niet binnen den termijn onder c gesteld van de in de statuten of reglementen aangebrachte wijzigingen aan den Minister van Financiën is kennis gegeven, doch herleeft, zoodra die kennisgeving alsnog heeft plaats gehad. Indien aan den Minister van Financiën blijkt, dat voor eene vereeniging of instelling eene vroeger bestaande vrijstelling vervallen is, maakt hij zulks openbaar door middel van eene mededeeling in de Staatscourant. Kon. besluit van 15 Dec. 1917, no. 696. Openbare besturen en instellingen. Zie op Administratieve voorschriften, Kwitantiën en verklaringen van gerech tigdheid. Ouderdomswet 1919. Alle stukken opgemaakt ter uitvoering van de bepalingen bij- of krachtens deze wet gegeven. (Art. 8 der wet van 4 November 1919, Staatsblad no. 628.) Ouderlijke macht. Alle verzoekschriften, vorderingen, beschikkingen, exploiten en alle andere stukken, opgemaakt ter voldoening aan de bepalingen van de 2e af deeling A van titel 15 van het le boek Burg. Wetboek, handelende over de | *) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. Lijst van vrijstellingen. 256 Artikel der wet of vermelding van het Kon. AARD DER STUKKEN. !L?&S voorkomt. *) „ la. Brt- of no. ontheffing en ontzetting van de ouderlijke macht. (Art. 374/ Burg. Wetb.) 32 a Overdracht. Zie ook op Effecten. Akten van overdracht van onroerende zaken, alsmede de afschriften en uittreksels daarvan, als het bedrag van de verkoopwaarde en dat van den prijs met de lasten niet meer dan ƒ 400— bedragen 32 25 Overschrijvingsbiljetten. Zie ook op Posterijen. — (Giro) 32 29 Overzeesche bezittingen. Zie op Koloniën. Paspoorten. Zie op Onvermogen. Pensioenen. Zie Verzekeringen, en voor weduwen- en weezenpensioen op Onvermogen. Stukken door ambtenaren van den Staat, van provinciën, gemeenten en waterschappen en door onderwijzers benoodigd tot het bekomen van pensioenen; voor zoover hunne bezoldiging of belooning niet meer dan ƒ 1000,— 'sjaars bedraagt, en daarvan uit de stukken blijkt 32 15 Polissen. Zie ook op Kwitantiën, Verzekering. Aanteekeningen gesteld op polissen van verzekering, met uitzondering van die, houdende verlenging of vernieuwing van de verzekering of verhooging van het verzekerd bedrag ... 45 Posterijen. Postbewijzen en postwissels 53 — Vergunningen tot het plaatsen van brievenbussen 32 17 — Machtigingen tot het in ontvangst nemen van aangeteekende brieven en pakketten, gesteld op de kennisgevingen .... 32 \H •) Indien niet het tegendeel ie vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. 257 Lijst van vrijstellingen. Artikel der wet of vermelding van het Kon. AARD DER STUKKEN. dfvlUïmï voorkomt. *) art- ofUno. — Alle stukken, welke gebezigd worden voor de storting van- en beschikking over gelden in rekening-courant in gebruik bij den post-chèque en girodienst. (Art. 1 wet van 29 Juli 1916, Staatsblad no. 342.) 32 n — Machtigingen gesteld op de adres- I. kaarten bij de pakketpost 32 18 — Door postambtenaren af te geven bewijzen van ontvangst van per postwissel over te maken gelden en de bewijzen van ontvangst van gelden door de administratie der posterijen geïnd op kwitantiën, assignatiën, wissels en ander handelspapier 37 15 — Wissels, welke uitsluitend worden opgemaakt en strekken tot overmaking van de saldo's der rekeningen, die tusschen de Nederlandsche en buitenlandsche postadministratiën worden aangehouden, mits van die bestemming op den wissel blijke 53 d — Alle stukken gebezigd bij den dienst der posterijen tot storting van- en beschikking over gelden in rekening-courant. (Art. 22 der Postwet, Staatsblad 1919, no. 543.) Procureurs. Akten van procureurs 32 12 Prolongatie. Zie ook op Beleening. — Akten van prolongatie voor sommen ƒ 10,— of minder bedragende, mits zulks uit het stuk blijkt 37 1 Provincie. Zie op Kwitantiën en Verklaringen van gerechtigdheid. Publiek recht. Alle stukken opgemaakt ter voldoening aan- of uitvoering van wetten, regelende onderwerpen 37 16 van publiek recht 32 4 •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. Zegelwet Lijst van vrijstellingen. 258 Artikel der wet of vermelding vin het Kon. besluit waarin AARD DER STUKKEN. ™0AomtUiïf la. ,rt- of na Rechterlijke ambtenaren. Akten en vonnissen, opgemaakt door rechterlijke ambtenaren en collegiën, alsmede door scheidsmannen 32 11 Registratie. Zie op Overdracht. Ridderorden. De aan in het buitenland wonende belanghebbenden uit te reiken besluiten, houdende toekenning van ridderorden 32 5 — Afschriften of uittreksels van de Koninklijke besluiten, houdende verlof aan hier te lande wonende Nederlanders tot het aannemen van vreemde ordeteekenen, vreemde titels, rang of waardigheid, afgegeven na de voldoening der verschuldigde zegelrechten . 42 4 Rogatoire commüsiën. Alle stukken ter uitvoering van rogatoire commissiën en alle stukken, benoodigd voor de uitvoerbaarverklaring van uitspraken overeenkomstig de voorschriften van het verdrag. (Artt. 18 en 32 der wet van 12 Juni 1909, Staatsblad no. 141) 32 t Rijk. Zie ook op Belastingen, Effecten, Huur, Kwitantiën en Verklaringen van gerechtigdheid. — Assignatiën of aanwijzingen tot betaling, welke door departementen van algemeen bestuur en door rijksambtenaren worden afgegeven op rijksambtenaren en op de Nederlandsche bank, naar aanleiding van ten behoeve van 's Rijks dienst geopende credieten 63 * — Stukken betreffende invordering van sommen aan het Rijk verschuldigd, welke het bedrag van ƒ 30,— niet te boven gaan . 32 14 — De machtigingen tot inning bij de Rijksbetaalmeesters van bedragen van niet meer ^ ƒ 100,—, gesteld op de betalingsstukken 32 18 •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917 259 Lijst van vrijstellingen. Artikel der wet of vermelding van het Kon. AARD DER STUKKEN. STÏ&ÏÏÏÏ voorkomt. *) »«• of». Rijkspostspaarbank. Zie op Spaarbank. Saldobiljetten betrekking hebbende op sommen ƒ 10,— of minder bedragende, mits hiervan uit de stukken blijke. 37 1 Zie ook op Kwitantiën. Schadevergoeding. Tas op Verzekeringen. Schatkistpromessen. De processen-verbaal der inschrijvingen bij de uitgifte van schatkistpromessen; de biljetten voor die inschrijvingen en de verklaringen, opgemaakt bij de onderhandsche plaatsing dier promessen. (Art. 6 wet 5 December 1881, Staatsblad no. 115) 32 ƒ Scheidsmannen. Zie op Rechterlijke ambtenaren. p» _jj Schipperswet. Alle tengevolge van deze wet opgemaakte of overgelegde verzoekschriften, bewijsstukken, met name diploma's van zeevaartscholen of van inrichtingen tot opleiding van machinisten, uittreksels uit geboorte-registers, dienstbewijzen en uittreksels uit monsterrollen, beschikkingen en diploma's. (Art. 20 der wet van 26 Maart 1920, Staatsblad no. 154). Schoolgelden. Kwitantiën wegens — (echter niet die voor privaatlessen). (Kon. besluit 13 Aug. 1917, Staatsblad no. 564.) Schuldbekentenissen. Onderhandsche akten van schuldbekentenis, niet tot de effecten behoorende, mits uit het stuk blijkt dat de schuldig beleden som ƒ 10,— of minder bedraagt 37 1 Spaarbank. Stukken, constateerende den inleg in spaarbanken en de betalingen door spaarbanken aan inleggers gedaan 37 8 — De stukken, door spaarbanken gevorderd ter zake van inleg in de spaarbank of terug- •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. Lijst van vrijstellingen. 260 Artikel der wet of vermelding van het Kon. besluit waarin AARD DER STUKKEN. de vrijstelling voorkomt. *) | of no. betaling der inlagen aan de inleggers, alsmede de niet verhandelbare renteboekjes, waarbij een inlegger als deelgerechtigde wordt erkend in aan de spaarbank toekomende effecten of inschrijvingen op een Grootboek, waarvan de vervallen rente wordt bijgeschreven op het ten name van den inlegger staande spaarbankboekje. Kon. besluit 15 Dec. 1917, no. 696. — Rijkspost-. Alle akten en stukken, noodig voor den inleg van gelden in- en de terugbetaling daarvan door de Rijkspostspaarbank, of voor de in- of afschrijving op Staatsschuldboekjes, als bedoeld in art. 9 der wet tot instelling eener Rijkspostspaarbank (Staatsblad 1910, no. 368), daaronder begrepen de rechterlijke machtigingen x) bedoeld in art. 10 dier wet en de daarvoor benoodigde stukken, mits in of op die akten en stukken van die bestemming melding worde gemaakt. Ook de machtigingen bedoeld in het laatste üd van art. 8 dier wet, tot invordering der renten Grootboek 32 e Subrogatie. Zie op Lastgeving. Talons. Zie op Effecten. Telegraaf. Stukken opgemaakt ingevolge de Telegraaf- en telefoonwet 1904, Staatsblad no. 7 . . 32 28 Tenuitvoerlegging van vonnissen. Zie op Onvermogen. Testamenten. Zie op Herroeping. Tienden. Alle stukken voortvloeiende uit de wet van 16 Juli 1907, Staatsblad no. 222, tot afschaffing der tienden, zoomede die, welke betrekking hebben op hare uitvoering. (Art. 82 dier wet.) 32 h •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. 1) Deze machtigingen zijn ook vrijgesteld bij art. 38, 11* der Zegelwet 1917. 261 Lijst van vrijstellingen. Artikel der wet of vermelding van het Kon, AARD DER STUKKEN. af'v^^Sm, voorkomt. *) art. of no Titels. Zie op Ridderorden. Toegangsbewijzen voor sommen ƒ 10,— en minder bedragende, mits zulks uit de stukken blijke 37 Veewet. Alle krachtens deze wet opgemaakte stukken. (Art. 98 der wet van 26 Maart 1920, Staatsblad no. 153). Vergunningen. Zie ook op Jacht en Posterijen. — Beschikkingen van administratieven aard, waarbij vergunning wordt verleend tot handelingen, waarvoor krachtens de wet, reglementen of verordeningen van politie vergunning moet worden gevraagd 32 2 — De verzoekschriften ter bekoming van de hiervoor bedoelde beschikkingen .... 32 3 Verhuringen. Zie op Huur. Verklaringen van gerechtigdheid en van dienstverrichting, afgegeven ten behoeve van schuldeischers van den Staat, van provinciën, gemeenten, waterschappen en andere door het Openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen 32 19 Verkoopingen. De akten van voorloopige toewijzing, van ophouding en van toewijzing, gesteld op de memoriën van voorwaarden 31 3 — De akten van afslag, opbieding of verhooging, de akten van ophouding en van eindelijke toewijzing, gesteld op de akten van voorloopige toewijzing 31 3 — De akten van herveiling op de akten van toewijzing 31 3 — De verklaringen van lastgeving of opgave van meester op de akten waartoe zij betrekking hebben 31 3 •) Indien niet het tegendeel ia vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 191T. Lijst van vrijstellingen. 262 Artikel der wet of vermelding van het Kon. AARD DER STUKKEN. ' 0?^.^ voorkomt. •) of*no. Verzekeringen. Zie ook op Kwitantiën en Polissen. — Opdrachten aan assurantiebezorgers en de aanvragen tot het sluiten en wijzigen van verzekeringen 32 26 — Stukken opgemaakt voor de regeling der schadevergoeding aan verzekerde goederen, indien de door den verzekerde gevorderde vergoeding niet meer dan ƒ 100,— bedraagt 32 27 — Stukken benoodigd voor de deelneming in- en tot het verkrijgen van uitkeeringen wegens personenverzekeringen, indien de op het hoofd van één persoon verzekerde uitkeeringen niet meer bedragen dan ƒ 500,— aan kapitaal of ƒ 2,— per week aan renten, te zamen of afzonderlijk; ingeval van ziekteverzekering wordt dit bedrag van ƒ2,— per week verhoogd tot ƒ 10,— per week, mits van deze bestemming uit die stukken blijkt 32 15 — De personenverzekeringen als hierboven bedoeld 46 a — Herverzekering door verzekeraars gesloten 46 b — Verzekeringen krachtens wettelijke verplichting gesloten of vrijwillig gesloten krachtens de Ziektewet of de Invaliditeitswet . 46 c — Verzekeringen tegen gevaren van vervoer van goederen te land en op rivieren en binnenwateren, indien het vervoer binnen het Rijk plaats heeft 46 d — Transportverzekeringen van geld of geldswaardig papier 46 e — Verzekeringen tegen inbraak van effecten, geld of geldswaardig papier in brandkasten of kluizen 46 ƒ •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. 263 Lijst van vrijstellingen. Artikel der L wet of vermelding van bet Kon. besluit waarin AARD DER STUKKEN. de vrijstelling voorkomt. •) £ la. of no. — Verlenging eener verzekering tot bericht van aankomst van het vaartuig 46 g — Bewijzen van deelneming in onderlinge verzekeringen, als een gezegeld bewijs van aandeel aan den deelnemer is uitgereikt, indien de onderteekenaar van het bewijs van aandeel met zijne handteekening bekrachtigd de op het bewijs van deelneming gestelde verklaring: „Het zegelrecht is op het bewijs van aandeel behoorlijk voldaan." •. . 46 slot Verzoekschriften. Zie ook op Arbeidscontract, Armwezen, Curateele, Krankzinnigen, Minderjarigen, Onvermogen, Ouderlijke macht en Vergunningen en Voogdij. — Verzoekschriften en verdere stukken, benoodigd tot het bekomen van eene vergunning tot handelingen waarvoor krachtens de wet of krachtens reglementen of verordeningen van politie, vergunning moet worden gevraagd 32 3°. Volmacht. Zie op Effecten, Faillissement, Herroeping, Lastgeving en Voogdij. Vonnissen. Zie op Onvermogen en Rechterlijke ambtenaren. Voogdij en toeziende voogdij. Zie op Onvermogen. — Verzoekschriften, vorderingen, beschikkingen, exploiten en alle andere stukken, Opgemaakt ter voldoening aan de bepalingen van de 9e af deeling van titel 16 van het le boek Burg. Wetb., handelende over de uitsluiting, de ontheffing en de ontzetting van de voogdij of toeziende voogdij. (Art. 440J Burg. Wetb.) 32 a — Alle afschriften en uittreksels, die gemeentebesturen en ambtenaren van den burgerlijken stand uit hunne registers ver- *) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. Lijst van vrijstellingen. 264 Artikel der vermelding van het Kon. AARD DER STUKKEN. Kjil voorkomt. *) L la. 8rt- of no. strekken aan voogdijraden in het belang van de aan die raden opgedragen taak. (Art. 374/% Burg. Wetb.) 32 a — De schriftelijke volmacht, bedoeld in artikel 389 Burg. Wetb 32 a — De ingevolge artikel 429 Burg. Wetb. over te leggen summiere rekeningen en verantwoording door den voogd aan den toezienden voogd 32 a Vrachtbrieven 32 22 Waterschappen. Zie op Kwitantiën en Verklaringen van gerechtigdheid. Weduwenpensioen. Zie op Onvermogen. Weezenpensioen. Zie op Onvermogen. Wetten. Zie op Algemeene maatregelen van bestuur. Wisselbrieven. Zie op Handelspapier. •) Indien niet het tegendeel is vermeld, zijn de aangehaalde artikelen die van de Zegelwet 1917. ALPHABETISCH REGISTER. (DE NUMMERS ZIJN DIE DER BLADZIJDEN.) A. Aanbestedingen. Meerdere akten op één zegel 65, 67 — Bestekken, kaarten, teekeningen, enz. gebruikt bij — 33, 47—50 Aanbod tot het sluiten eener overeenkomst 51 Aandeelbewijzen zie Effecten. Aanhechting van ongezegeld papier 11, 12, 14, 109 — aan stukken aan vast recht onderworpen . 11, 12, 109, 125 — aan polissen . . . 11, 12, 137 - aan huurakten . .11, 12, 170 Aansprakelijkheid voor recht en boete. In het algemeen . 29, 211—213 — van ambtenaren voor zegelrecht 21 - van assurantiebezorgers . . 143 — bij effectenzegel . . . 198, 199 — bij emissie van effecten . 211 — bij handelspapier. . . 155, 156 — bij huurzegel . . 169, 170, 171 — bij kwitantiën, saldobiljetten enz 124 — bij paspoorten en jachtakten 129 — van den Staat voor verlies of verminking van stukken. . 12 — voor onvoldoend gezegelde makelaarsnota en niet-ontvangst nota . . . 205, 207, 209 Aanvragen om levering van gas, enz 52, 53, 83 — tot het aangaan eener hypothecaire geldleening ... 52 — tot sluiten verzekering ... 52 Accoordbevinding op brieven .... 53 — op rekeningen 38 — op stukken 38 Adeldom. Verleening van —. Bedrag van het recht .... 127 -— Adelsdiploma's 128 — Over te leggen extracten burg. stand, bij inschrijving in adelsregisters 86 Adhaesiebetuigingen 43 Administratieve beschikkingen ... 42, 68, 74, 77 Administratieve voorschriften. Stukken opgemaakt ter voldoening aan — .... 17, 19, 75 Afdruk van den zegelstempel . . 3, 9 Afmeting papier ... 3, 4, 55, 170 Afschaffing vroegere wetten . 231, 232 Afschriften 17, 18, 19, 62 Akten van bekwaamheid. Zie op Onderwijs. Algemeene bepalingen 1—32 Ambtenaren, 's Rijks ambtenaar . 3 — Stukken opgemaakt door — 17, 38, 154 — Rekening houden met ongezegelde stukken door — 21, 62 — Waarmerking van registers door — 25, 26 — Overneming van gelden . . 38 — Legaliseeren van handteekeningen door — 26 — Aanvaarding nevenambt. . 43 — Inzage te verleenen door — 26—28 — Beschrijving van formaatzegel 62—64 Alphabetisch register. 266 Ambtenaren (Vervolg). Toekenning verplaatsingskosten . . 39, 43 — Inhouding traktement of pensioen 44 Arbeidscontract . . 55, 72, 88, 94, 95 — Pensioenakten 94 Armen. Stukken inzake de Armenwet 77, 84, 121 — Onderstand 121, 122 — Vrijstellingen. Zie de lijst. Assignatiën door departementen en rijksambtenaren voor cre- dieten 154 Zie ook op Handelspapier. Attestatiën de vita. Zie Pensioenen. Auteursrecht 72, 95 B. Balansen 71 Banken van leening 71, 113 Bankgarantie. Zie Distributienet. Bankpapier. Zie Handelspapier. Begrafenisfonds. Uitkeering uit een —. Zie op Polissen van verzekering. Bekendheid. Akten van— .... 69 Belastingen. Stukken in zake — 34, 42, 43, 44, 53, 74, 75, 76 — Fiatten 34 — Successie-aangiften en afschriften idem 34 — Executoriale verkoop . . 47, 79 — Kwitantiën . . .113, 120, 121 —i Vrijstellingen.Zie/yrf0i73 v. Beleening. Zie ook op Effecten. — van koopmansgoederen . . 97, 109, 111 — in briefvorm 111 — Verlenging 112 — Verandering van — ... 114 — Aansprakelijkheid voor recht 126 Benoemingen. Stukken betreffende — 32, 43, 59 — Vrijstellingen . 68, 72, 73, 74 Zie ook op Scheidsmannen. Beschrijven van het papier ... 9, 23, 30, 62—64 BesUkken 33, 47—50, 57, 65, 79, 95 — Tijdstip der zegelplichtigheid . 25, 30, 49, 50, 57, 58 — Dragen der rechten . . 95, 96 Bestelkaarten voor boekwerken . . 54 Betaalsrollen 34 Beursbelasting. Welke nota's zijn belast . 200, 202, 203, 204, 205 — Bedrag van het recht . . 200, 201, 202 — Waarover te heffen . . 202, 203 — Voldoening van het recht . 200 — Verplichting afgifte nota . 201, 203, 205 — Idem door hypotheekbanken... . 203, 204, 205, 206 — Inhoud nota 207 — Duplicaat nota's 209 — Nota's voor claims .... 203 — Idem van verkochte coupons 203 — Aansprakelijkheid voor niet gezegelde nota en niet-ontvangst nota . . . 206, 207, 209 — Aanhouding register . 207—209 — Waarmerking register . . . 201, 207, 208 — Strafbepaling voor vervalsching stok van het register of het daarop stellen van eene valsche vermelding . 217 — Aanbrenging van overtredingen 209 — Vrijstellingen .... 209—211 — Verlies loon makelaar 206, 211 — Schuldenaars van het recht 211 — Vorm en gebruik beursbelastingzegel 201, 208 267 Alphabetisch register. Beursbelasting (Vervolg). Aansprakelijkheid voor het recht . 206 — Verkrijgbaarstelling plakzegels 8 en 9 — Verbod gebruik gewone plakzegels 14, 201 — Overtredingen 206 — Inschrijving bij openbare geldleening 200, 202, 206, 207, 209, 211 — Premie- en tijdaffaires 202, 203 — Verwisseling van uitgelote pandbrieven 204, 205 Bevelschriften 34 Bewijs. Zie Inleiding en 2, 35, 50, 99 Bezoldiging. Stukken betreffende — 32, 59, 73 — Vrijstellingen . 68, 73, 94, 95 en zie voorts de lijst van vrijstellingen. Bodemerijbrief. Zie op Handelspapier. Boedelbeschrijving 64 — Vermelding van in den boedel gevonden stukken . . 23, 25 Boeten. Machtiging aan den Minister van Financiën tot kwijtschelding van boeten wegens zegelovertredingen .... 227 — wegens verkoop zegels en plakzegels zonder machtiging 8 — wegens het schrijven door den stempelafdruk of het niet aanvangen ter hoogte van den zegelstempel 9, 10, 169 — wegens het niet overeenkomstig de wet gebruiken van plakzegel . 10, 14, 69, 60 — wegens dubbel gebruik van gezegeld papier .... 15, 60 — wegens het gebruik maken door notarissen van ander papier dan het vanwege het Rijk uitgegeven . . 14, 59, 60 Boeten (Vervolg) wegens het door ambtenaren rekening houden met ten onrechte ongezegelde of onvoldoend gezegelde stukken 21 — door den griffier beloopen wegens het niet ter zegeling aanbieden van de sub 1—4 in art. 15 genoemde stukken 22 — wegens vermelding in — of als bijlagen bewaren van ten onrechte ongezegelde of onvoldoend gezegelde stukken bij een notariëele akte . . 23 — wegens legalisatie van handteekeningen op stukken en het waarmerken van registers, die ten onrechte niet- of onvoldoend gezegeld zijn 26 — wegens weigering inzage door ambtenaren en kooplieden van hunne akten en registers 27 — wegens overschrijving door den griffier van een aan zegelrecht onderworpen, niet of onvoldoend gezegeld stuk in zijn registers 29 — door ontvangers der registratie verbeurd, wegens het registreeren van het hiervoor bedoelde stuk ... 28 — door ontvangers verbeurd wegens zegeling vaneen stuk, zonder constateering der overtreding bij proces-verbaal 29, 30 — wegens het ongezegeld opmaken van aan formaatzegel onderworpen stukken 59, 60 — wegens het niet in achtnemen van het aantal regels en lettergrepen bij formaatzegel 62 — wegens overtreding van het zegelrecht op kwitantiën, saldobiljetten, enz 124 Alphabetisch register. 268 Boeten (Vervolg) wegens valsche verklaring, dat het recht op de origineele polis is voldaan 136 - wegens idem, dat het recht op het aandeelbewijs van deelneming in een onderlinge verzekering is voldaan 140 - wegens ongezegelde polissen van verzekering . 142, 143 — wegens niet-aanbieding van een buitenlandsche polis .' 145 - wegens valsche verklaring, dat het recht op een buitenlandschen wissel is voldaan 148 wegens niet voldoend gezegeld handelspapier .... 155 — wegens het niet doen zegelen van buitenlandsch handelspapier 155 — wegens op onvoldoend gezegeld papier opgemaakte notariëele huurakte 160 — wegens idem onderhandsche huurakte 169 — wegens het opmaken van ongezegelde effecten . . . 184 — wegens het uitgeven, in omloop brengen, overdragen of verpanden, beleenen, ter aflossing of conversie aanbieden, aflossen, converteeren of daarvoor certificaten uitgeven van ongezegelde of onvoldoend gezegelde effecten 199 — wegens verzuim afgifte makelaarsnota 206 — wegens afgifte onvoldoende makelaarsnota 207 - wegens het niet behoorlijk invullen van den stok van het register 207 — wegens het in gebruik nemen van een niet gewaarmerkt register 207 Bons recht gevende op goederen 34 Borgtocht. Meerdere overeenkomsten van — m één stuk 15 — door armbesturen aangegaan 84 — voor geldsommen 97,109,110, 122 — Aansprakelijkheid voor het recht 125, 126 — Zie voorts op Verkoop en Huur. Brieven 32, 34, 35, 88, 96, 99, 104, 105, 107, 132, 157 Buitengewone stempeling van onderteekende formulieren 12, 13, 20 — van bestekken, kaarten en teekeningen . 25, 30, 57, 58 — van briefkaartformulieren met gedrukte handteekening 20, 125 Buitengewoon gezegeld papier. Bijstempeling van bij de invoering der wet ongebruikt gebleven gezegeld papier 229 Buitengewoon zegel . . . 3, 6, 7, 8, 57 Buitenland. Vermoeden van hier te lande te zijn opgemaakt 20, 62 Buitenlandsche stukken. Zie ook op Burgerlijke Stand, Effecten, Handelspapier, Huurzegel, Polissen van verzekering. Opgemaakt in de Koloniën . 30, 31, 40, 62 — Verzoekschriften 40 — Kwitantiën enz. 102, 124, 125 — Paspoorten door Nederlandsche consuls in het buitenland afgegeven 127 — Polissen 145—147 — Bedrag van het recht. . 61, 62 — Voldoening van het recht 30, 56 — Van niet onderteekende stukken 56 Burgerlijke Stand. Akten van den — 34, 44, 45 — Afschriften en uittreksels . 32, 45, 46, 66, 84 v 269 Alphabetisch register. Burgerlijke Stand (Vervolg.) Idem uit akten van den Nederlandschen consulairen burg. stand 31, 44 — Idem uit akten van buitenlandsche' ambtenaren 31, 45, 46 Idem uit scheepsregisters .• 45- — Idem Voor begrafenisfondsen 88 — Idem voor inschrijving in , adelsregisters 86 — Idem over te leggen voor . kiesrecht, militie, scheepvaart, voor belasting, erkenning natuurlijk kind ... 86 — Vrijstellingen zie Lijst. — Huwelijk bij volmacht . , 75 — Toestemming huwelijk door kantonrechter 87 — Teruggaaf zegelrecht betaald voor op 1 Juni 1917 onbeschreven vellen in de registers ..... 230 — Zie voorts op Naam- en paraafstempels. Bijstempeling van naar de wet van 1843 buitengewoon gezegeld papier 229 — Vorm bijstempel 229 c. Cassabons 101 Cedullen van opgeslagen goederen. Zie op Handelspapier. Cheques. Zie op Kwitantiën en Handelspapier. Chertepartij 52 Zie op Huur. Cognossementen 71, 89 Concessiën 75, 76, 79 Consignatie. Bewijzen van — . . 113 — Vrijstelling 72, 119 Consuls. Akten van buitenlandsche — hier te lande opgemaakt 31. 34, 45, 46 Consuls (Vervolg). Akten van Nederlandsche—in het buitenland opgemaakt 34, 45, 46, 127 — Zie voorts Burgerlijke Stand. Contributiên. Zie Kwitantiezegel. Coöperatieve vereenigingen. Zie de Lijst van vrijstellingen en bij Effecten. — Contrólebewijs voor ontvangen gelden 101 — Vrijstellingen 72 — Aandeelboekjes.... 110, 195 Coupons 194, 198 Curateele 69, 72, 87 Zie voorts de Lijst van vrijstellingen. D. Daggeldleening. Akten^van — . . 111 Declaratiën 97 Depositobewijzen. Zie op Kwitantiezegel. Deurwaardersakten en exploiten . 18, 19, 23, 33, 47, 59, 60, 83 — Akte van beteekening op het beteekende stuk .... 65, 67 — Bedrag recht 59 — Beschrijven der zegels . . 9, 60, 62, 64 Dienstverrichting. Verklaring van — 71, 88 Diploma's van lidmaatschap. Zie op Kwitantiezegel. Distributienet . . 80, 119, 122, 123 — Bankgarantie 110 Dividendbewijzen 194, 198 Doordrukbriefjes 35, 55 Drankwet 76, 80 (— Bezwaarschrift en rekesten om teruggaaf vergunningsrecht . . 42 — Bezwaarschrift en rekest tegen intrekking vergunning 42 Alphabetisch register. 270 Drankwet. (Vervolg), en voorts de Lijst van vrijstellingen. Dubbelen van akten 17—19 En voorts op Huur, Beursbelasting, Handelspapier. E. Eerepenning. Verzoekschrift om toekenning 43 Effecten. Zegelrecht van —. Welke stukken zijn belast 172, 175, 179, 189, 198 — Bedrag van het recht . . 172, 173, 177, 178, 179, 180 — Opcenten 175, 176 — Buitenlandsche effecten . . 30, 32, 172, 173, 175, 176, 184, 185 198, 200 — Wat zijn effecten .... 174 — Effecten of handelspapier 174-175 — Effect of schuldbekentenis 174,175 — Oprichtersaandeelen . . . 181, 182, 198 — Bewijzen van deelgerechtigdheid 181, 182 — Actions de jouissance . . 181 — Restantbewijzen . . . 181, 183 — Voorloopige bewijzen van storting . 179, 180, 187, 197 — Reeepissen voor winstbewijzen 180 — Idem voor oprichtersaandeelen 180,182,188 — Bewijzen van overneming effecten .... 181,183,184 — Certificaten van aandeel van administratiekantoren 173, 181, 182, 183, 192, 193, 199 - Voldoening recht. . . 184—186 — Vervanging stukken door andere . . . 179,186,187,189v. — Splitsing en samenvoeging van stukken 189, 192 — Verandering in de rechtsbetrekking 186,189v. Effecten (Vervolg). Afstempeling van stukken 179, 186 — Verklaring op effecten . .188, 189, 197 — Claims 198 — . Teruggaaf recht voor reee¬ pissen 187, 188 — Conversie . . 179,180,186,187 — Zegeling met bijzonderen stempel . . . 172, 179, J80, 181, 183, 184 — Regelen ter uitvoering van art. 60 ....... 178, 179 — Idem van art. 62. . . 183, 184 — Idem van art. 67 . . 193, 194 — Vrijstellingen 30, 32, 176, 188, 189, 194, 199 Zie Lijst van vrijstellingen. — Schuldenaren van het recht 198 — Aansprakelijk voor het recht 199 — Ontvangst van ongezegelde effecten 185, 199 — Verklaring van eigendom door houders van effecten (affidavit) .' 38, 50 — Nummerlijsten voor incasseering coupons 36 — Inschrijvingsbiljetten bij openbare geldleeningen . . 51 — Stukken van overboeking van aandeelen in een maatschappij 53 — Aandeelenregister voor verklaringen van overdracht 53, 89 — Onderteekende verklaringen omtrent bijstorting of volstorting gesteld op effecten 54,189 — Accoordbevinding opgave in bewaring genomen effecten 53 — Inbewaarneming van effecten 185, 199 — Akten van beleening van — 97, 111, 123, 199 — Idem van p rolongatie van — 97, 111, 123, 199 271 Alphabetisch register. Effecten (Vervolg). Deponeerings- * bewijzen van aandeelen . . 90 — Nota's van geïncasseerde coupons 99, 100 — Pandbrieven . . 172, 173, 174, 177, 178, 191 — Aandeelbewijzen 172, 173, 179, 182,189,191,194 v. — Anticipatiebiljetten .... 175 — Participatiebewijzen . . . 197 — Premieleeningen . . . 172, 175 — Herleiding vreemde munten 173, 176 — Coupons, dividendbewijzen en talons 194, 198 — Overtredingen .... 184, 199 Eidesstattliche Erklarungen .... 53 Eigendomsverklaring. Zie op Effecten en op Schepen. Erfrecht. Verklaring van — ... 50 Erkenning van eenig feit bij een akte 51, 53 Executeur-testamentair. Rekening en verantwoording .... 51 F. Facsimilé van een handteekening 20 Faillissement. Zie op Lijst van vrijstellingen en 72 Formaatzegel. Welke stukken zijn belast 1.7,32 en v. — Opsomming van enkele niet belaste stukken 34 v. — Bedrag van het recht 55,56,59,61 — Voldoening van het recht 66, 57 — Tijdstip voldoening recht 57, 58 — Buitenlandsche stukken 61, 62 — Soort van zegel . . 55, 58, 59 — Wijze van beschrijving door ambtenaren .... 62, 63, 64 — Stukken op hetzelfde zegel 66, 64—68 — Schuldenaren van het recht 95,96 — Aansprakelijk voor het recht 211 v. Formaatzegel (Vervolg). Vrijstel- < lingen 68—95 — Overtredingen, zie Boeten en 59, 60, 62, 66 Formaliteiten. Vermelding der verrichting van ■— 65 G. Gebruik van ander papier dan het voor het stuk bestemde . 14, 15 Geloofsbrieven 35 Gemeenteborgtochtenzaet 81 Geneeskundige verklaringen . . . 35, 50 Gerechtelijke akten 70, 87 Gerechtigdheid. Verklaring van — 71, 88 Geslachtsnamen. Vergunning tot verandering van — . . 126, 127 — Bedrag van het recht. 126, 127 — Schuldenaren van het recht 129 — Vrijstellingen 129 — Voldoening van het recht 129 Getuigenbewijs bij overtredingen 216 Girobiljetten 71 — Giroverkeer vrijstelling . . 71, 72, 94 — Zie voorts op Kwitantiezegel. Goedkeuring door hoogere autoriteiten 35, 42 Grafbrieven 81 Zie ook op Huur. Gratificatiën 44 Griffiers. Verplichting ter handstelling ongezegelde stukken aan 's Rijks ambtenaar . 22 — Verbod overschrijving ongezegelde stukken .... 28 — Gebruik van buitenlandsche stukken 30 — Akten van — ... 33, 59, 87 Grondslag van het recht Zie Inleiding en 1 Grootboeken 72,199, 200 Alphabetisch register. 272 Gunstverleening. Welke stukken zijn onderworpen 44, 74 — Wat verstaat men onder gunst 39, 40 Gijzeling 69 H. rf- Handelingen. Privaatrechtelijke — 33, 50 Handelsmerken. Inschrijvingen van — 41 Handelspapier. Welk papier is belast 147, 149 — Erkenning van genoten waarde of van waarde in rekening 149 — Orderbiljetten .... 147, 150 — Assignaties 147, 149, 150, 151 — Cheques 147, 149 — Bodemerijbrief 151 — Cedullen van opgeslagen goederen 151 — Kassierspapier of ander papier aan toonder 151 — Endossement, acceptatie, aval enz 153—157 — Kwitantie op de stukken 111, 134, 153 — Bankbiljetten .... 154, 155 — Meerdere exemplaren van één wissel . . . 147, 148, 153 — Buitenlandsch papier . . . 17, 148, 152, 153, 155 — Bedrag van het recht. . . 147 — Verklaringen op —. . 153, 154 — Voldoening van het recht 155,156 — Schuldenaren van het recht 157 — Vrijstellingen . . 148, 153, 154 — Kort papier 147, 148, 151, 152 — Verlenging kort papier . . 148, 152, 153, 154 — Sluitnota's van makelaars . 54 — Gebrekkige wissels .... 150 — Protest 59,155 — Overtredingen 148, 155, 156,157 Handlichting. Zie op Minderjarigen. Huur. Welke stukken zijn belast 157, 159 — Buitenlandsche akten . 170, 171 — Copie collationneé van een onderhandsche huurakte . 159 — Meerdere exemplaren . 159, 167 — Bedrag van het recht. 157, 158 — Voldoening van het recht 159,169 —- Vrijstellingen 166 — Schuldenaren van het recht 171 — Aansprakelijkheid voor het recht 171 — Tijdvak der huur .... 160 — Optiejaren . . . 158, 160, 161 — Gebruik van huurzegel door notarissen 14, 18, 159 — • Openbare verhuring . 157, 159 — Voorloopige toewijzing op de memorie van voorwaarden 65 — Minimumrecht bij openbare verhuring .... 157, 159, 169 — Berekening recht bij idem 158 — Openbare verhuring van grasgewas enz 167, 168 — Termijn aanbieding ter registratie 167, 170 — Huur voor het leven 158, 159, 160 — Tot wederopzegging ... 158 — Voor onbepaalden tijd . . 158, 159, 160 — Voorwaardelijke huur . 158, 162 — Vernieuwing huur en verhuur 158 — Overdracht of overneming van huur 158 — Verklaringen van huur en verhuur door huurder en verhuurder afzonderlijk afgegeven 159 — Gegevens voor de berekening van het recht . . 158, 162 — Onderhuur 158 273 Alphabeïisch register. Huur. (Vervolg). Huurprijs en lasten . . . 157, 158, 163, 164 - Huurkoop ....... 16, 164 - Kost contract 164 Kamerhuur 164, 165 Verhuur met recht tot vervening 165 Vergunning tot doorvaart 166,167 Uitgifte van grafruimte . . 165 Reclameborden 166 — Chertepartijen . . 52 , 53, 166 — Inwoning .... 52, 164, 165 — Notariëele huurakten ... 67, 159—170 — Verhuringen aan het Rijk 167—169 Overtredingen .... 169—171 - Gratis registratie van notariëele huurakten 234 — Idem van onderhandsche 234 Huurcommissiewet 81 Huwelijk. Zie ook op Burgerlijke Statui. Staat- van ten — aangebrachte goederen 51, 52 64 Hypotheken en kadaster. Hypothecaire registers 26, 32, 64, 230 Verklaringen door bewaarders afgegeven 32, 46, 47, 61, 69 — Borderellen van inschrijving 33, 59 - Verklaringen art. 297 W. v. K 33, 137 Vrijstellingen 69 — Kadastrale kaarten .... 86 — Kwitantie voor particulier werk 102 I. Inschrijvingen als abonné op een blad . 52 Inteekenlijsten 71, 94 - Inschrijvingsbiljetten op openbare geldleeningen . . 51 - Inteekenbiljetten . . . . 71, 94 — Zie ook Kwitantiezegel. Zegelwet. Invaliditeitsverzekering. Zie op Polissen van verzekering. Invordering. Wijze van — van recht en boeten 215 Inwerkingtreding der wet .... 234 Inwisseling van zegels 217 en v., 223—227 - Idem van naar de wet van 1843 gezegeld papier, met bijbetaling 228 — van vroegere zegels met opcenten .... 221—223, 229 — zegels gebruikt voor handelspapier 219, 226 — Idem voor kwitantiën 219, 226 Idem voor polissen. . . . 219 Idem voor huurakten 219, 220 226 — Idem voor effectennota's . 220 — Vergoeding voor papier . . 221 Inwoning. Overeenkomst van — met genot van voeding 52,164,165 en zie ook Huur. Inzage door ambtenaren te verleenen van akten en registers 26—28 — Idem door kooplieden . 27—28 m Jacht. Bedrag recht der jachtakten 17,126 : — Idem vergunningen 59, 61, 76, 128 Dubbelen van jachtakten . 126 — Vrijstelling voor jachtvergunningen 128 — Schuldenaren van het recht voor jachtakten 129 — Recognitie der jachtakten . 127 — Voldoening van het recht . 129 — Vrijstellingen, zie de Lijst van Vrijstellingen. Verjaringstermijn vordering recht wegens jachtakten . . 216 K. Kaarten 33, 47—50, 79 18. Alphabetisch register. 274 Kaarten. (Vervolg). Tijdstip der zegelplichtigheid 25, 30,48 en 57 — Dragen der rechten ... 95 Kiesrecht. Zie Burgerlijke Stand. Kolomen. Zie Buitenlandsche stukken. Koninklijke besluiten. Minuten, afschriften en uittreksels 32, 59, 68, 126, 127 Koopbriefjes 35, 54 Koopmansboeken 71 Koopmansbrieven . . . . 35, 71, 88, 89 — Definitie van — 89 Koopmansgoederen. Zie op Beleening. Krankzinnigen. Stukken rakende Staatszorg voor — .... 77 en Lijst van vrijstellingen. Kwitantiesegel. Kwitantiën, rekeningen, declaratiën, diploma's van lidmaatschap en toegangsbewijzen. — Zegelrecht van bewijzen van ontvangst of overneming van gelden 96 en v. 101 en v. 114 — Idem van het te niet gaan van een geldschuld . 96 en v. — Endossement op kwitantiën 96, 103, 104 — Wat te verstaan onder „gelden" ........ 98, 116 Zegelrecht van depositobewijzen 96, 104—106 — Idem van saldobiljetten 96, 104, 106, 107 — Zegelrecht van diploma's van lidmaatschap 96, 107, 114 en v. — Idem van toegangsbewijzen 96, 108, 114 — Meerheid van recht . 100, 111 — Stukken op hetzelfde zegel 111, 112 — Vrijstellingen .... 100, 112 — Voldoening van het recht 124 Kwitantiezegel. Kwitantiën, rekeningen, declaratiën, diploma's van lidmaatschap en toegangsbewijzen. (Vervolg). — Aanbrenging der overtreding 124, 125 — Schuldenaren van het recht 125, 126 — Aansprakelijk voor het recht 124 Betaalbaarstelling op keerzijde der kwitantie .... 104 — Accoordbevinding op rekening 38, 107 — Overschrijving van gelden op de postrekening van een derde 43 — Inning van ongezegelde kwitantiën door de post ... 31 — Voor bijdragen 122 — Incassonota's, Couponnota's 99, 105, 116. — Discontonota's . . 100, 101, 116 — Kwitantie met bijvoeging „met 14 dagen zicht" . . 101 — Bons voor gekochte goederen 101 — Abonnementskaarten ... 108 — Z.g. kwitantiezegels . . . 102 — Kwitantiën voor particulier werk landmeters van het kadaster 102 — Spoorkaartjes 103 — IJkloon 122 — Kwartaalkwitantiën voor levering gas, enz. . . . 114, 120 — Notarieële kwitantiën ... 100 — Welke kwitant:ën zijn belast 96, 100 en v. — Buitenlandsche kwitantiën 102, 124, 125 — Kwitantiën telegraaf en telefoonwet 102, 123 — Voor postwissels, postcheques, giro enz. 102,.106, 111, 125 — Rekening-couranten 106,107,117 275 Alphabetisch register. Kwitantiezegel. Kwitantiën, rekeningen, declaratiën, diploma's van lidmaatschap en ' toegangsbewijzen. (Vervolg). Contributiën 108 - Rembours 102 — Kwitantie op akten van verkoop en schuldbekentenis 112 - Overtredingen 124 — Zie voorts ook nog op Overneming van gelden, Onderstand, Onderwijs en lijst van vrijstellingen. Kwijtschelding van recht .... 227 — van boeten 227 L. Legalisatie van handteekeningen 22, 65, 67 — Idem van in het buitenland opgemaakte stukken . . 31, 32 Levensverzekering. Zie op Polissen van verzekering. Loterijen 35, 75, 81 Lijfrente. Verzekering van —. Zie op Polissen van verzekering. M. Machtigingen. Bedrag recht ... 59 Machtiging tot verkoop van gezegeld ■ papier 8, 9 Machtigingen door hoogere autoriteken aan lagere 35 Makelaars : 54, 89 Zie op Beursbelasting, Koopbriefjes, Sluitnota's. Mandaten 34 Meerheid van recht 15 en v. Zie voorts op Formaatzegel, Kwitantiezegel. Merkenwet. Verzoeken tot inschrijving 41 Merkteeken in het gezegeld papier 3, 4 Militaire Zaken 36 — Verzoek studieverlof . . . 42 — Verzoek om afstand gemeentegrond 43 Zie ook op Burgerlijke Stand Minderjarigen. Verklaring van ontvangen rekening en verantwoording .51 — Verzoekschrift art. 451 en 454 B. W. ....... 43 - Verklaring art. 470 B. W. 51 — Akte van scheiding art. 1120 B. W 83. — Handlichting 69, 87 — Vrijstellingen zie de Lijst van Vrijstellingen. Monsterrol 71, 88 Motor- en rijwielwet 76, 81 N. Naam- en paraafstempels onder stukken en afschriften 2, 20, 45 Naamlooze vennootschappen. Verlenging termijn art. 50 W. v. K 38 Nationale Schuld 72 Nationaliteitsbewijzen 41 Naturalisatie ........ 36, 121 Natuurlijke kinderen. Wettiging van — 69, 87 Nietigheid. Vermelding om een ongezegeld stuk door een gezegeld te vervangen ... 21 — Rekening houden met ongezegelde stukken . . . 21—23 N. O. T.'-verklaringen ... 54, 76, 83 Nota's van makelaars. Zie Beursbelasting. Notarissen. Te gebruiken zegel 14, 59 —> Aan formaatzegel onderworpen akten . 33, 47, 59, 83 — Aan evenredig recht onderworpen akten 157 Alphabetisch register. 276 Notarissen. (Vervolg). Brevetakten 59, 60 — Akten voor onvermogenden opgemaakt 70 — Vermelding aanhechting of als bijlage bewaren van een ten onrechte ongezegeld stuk 23-25, 32 — Kwitantie bij notariëele akte 100, 124 — Vrijstelling afschrift van — of extract uit notariëele huurakte 167 — Zegel voor huurakten . 18, 157, 167—171 — Gratis registratie voor idem 234 — Benoemingen van notarissen 73 Notulen 36, 42 O. Octrooirecht 84 — Vrijstelling 72 Onderlinge verzekering. Zie op Polissen van verzekering. Onderstand. Kwitantiën voor — 113,119 Onderteekening. Zie op Kwitantiezegel en naam- en paraafstempels. , Onderwijs. Stukken inzake. 36, 37, 75 — Om voorschot subsidie . 37, 44 — Akten van bekwaamheid 36, 43 — Duplicaten van idem ... 43 Ongevallenverzekering. Zie op Polissen van verzekering. Ongevallenwet. Overdracht van risico 75 Onteigening 81 Ontslag 41 — aan zeevarenden 88 Ontvangstbewijzen voor uitgeleende archiefetukken 90 — voor spaarboekjes, effecten enz 90 — van goederen 71, 90 — Zie ook op Kwitantiën. Onvermogen. Zie de Lijst van vrijstellingen. Verklaringen van — 87 — Kwitantiën voor onderstand 113 en Lijst van vrijstellingen. Oorsprong. Certificaten van — . . 37 Opcenten 6,15, 55, 56,175,176, 232,233 Openbare instellingen 17, 19, 40, 41, 119, 120 — Aansprakelijkheid voor zegelboeten 211—213 Opmaking van stukken hier te lande 19 Orderbriefjes. Zie op Handelspapier. Ordeteekenen. Zie Ridderorden. Overeenkomsten. Privaatrechtelijke — . 33, 50 Overgangsbepalingen 217 en v. Overneming van gelden door een maatschappij van haren vertegenwoordiger . .113, 116, 117 — door den eenen ambtenaar van den anderen 38 Overschrijven van ongezegelde stukken 28 — van buitenlandsche stukken 30 Overstempeling van gezegeld papier 221 v. — van vanwege het Rijk uitgegeven gezegeld papier 221, 222 — van effecten .... 189 v., 222 — van plakzegels 222 — van' stukken van Departementen van Algemeen Bestuur 222 - van afgekeurde aanbestedingen 222 — van papier, gebruikt voor stukken van de administratiën der dir. belastingen, invoerrechten en accijnzen en der registratie en domeinen 222 — van gezegeld papier waarvan onder de oude wet recht en opcenten zijn betaald 222,223,224 277 Alphabetisch register. Overstempeling (Vervolg) niet van zegels, dateerende van vóór 1 April 1844 224 Overtreding 213 en v. - Constateering bij procesverbaal 29, 213 Getuigenbewijs bij — . . 216 P. Paardenfokkerij. Kwitantiën voor premiën en bijdragen ... 123 Pandbrieven '. 173 Zie Effectenzegel. Papier 3 Paraaf 2, 20 Paspoorten. Bedrag van het recht 126 — Vrijstellingen 128 — Schuldenaren van het recht 129 — Voldoening van het recht 129 — Binnenlandsche 127 Passagebiljetten 52 Perkament 3 Pensioenen. Attestatiën de vita . . 37 — Verzoeken om inhouding op — 44 — Idem om toekenning ter bekoming van — 37, 41, 70, 87 — Stukken over te leggen voor — door gepensioneerden of derden 85, 86, 87 — Pensioenboekjes. Zie Polissen van verzekering. — Zie voorts Burgerlijke Stand, Arbeidscontract, Lijst v. vrijstellingen. Plakzegels. Vorm der — . . 3, 4, 201 — Gebruik... 5, 9, 10, 14, 201 — Strafbepaling bij vervalsching en dubbel gebruik 216, 217 Polissen van verzekering. Welke stukken zijn belast . . 129 en v. — Levensverzekering . . 130, 140 — Invaliditeitsverzekering 130, 140 Polissen. (Vervolg.) Tontines . 130, 133 — Lijfrente 130 — Uitkeeringen uit begrafenisfondsen 130 — Ongevallenverzekering 130, 134 — Verzekering tegen verduistering en berooving van effecten, geld en geldswaardig papier 135, 142 — Ziekenfondsen 140 - Ziekteverzekering 130, 134, 140 — Transportverzekering . 139, 140 — Brandverzekering .130 — Verzekering tegen burgerrechtelijke aansprakelijkheid 130, 134 — Zeeverzekering . . . . 130, 135 — Samengestelde verzekeringen ... . 131, 133, 134, 135 — Oplaad- of afschrijfpolissen 131, 143 — Open- en contractpolissen 131, 141 — Contractboekjes . . . 134, 143 — Onderlinge verzekering . . 132, 140, 142 — Glasverzekering . . . 133, 147 — Buitenlandsche verzekeringen . a . 145—147 — Pensioenboekjes 133 — Spaarkassen 133 — Molestverzekering .... 136 — Herverzekering . 137, 140, 141 — Inbraakverzekering .... 140 — Lotisicopolissen 54 — Stukken niet als polissen aan te merken 54, 131 — Dubbelen, afschriften en uittreksels van polissen . . 19, 136, 137, 142 — Bedrag van het recht 130,131,136 — Voldoening van het recht 142—145 — Schuldenaren van het recht 147 Alphabetisch register. 278 Polissen. {Vervolg). Aansprakelijk voor het recht 143, 147, 211, 212 — Vrijstellingen . . . . 140 en v. Zie de Lijst van vrijstellingen. — Verplichting tot aanbieding ongezegelde stukken ... 147 — Aanteekeningen op polissen 12, 136, 137 — Hypotheekverklaringen op de polissen 137, 138 — Opdrachten aan assurantiebezorgers 71 — Certificaten van makelaars 132, 143, 144 — Sluitnota's 143, 145 — Taxatierapporten . . 38, 48, 93 — Aanstelling van agenten . . 94 — Opzegging verzekering bij brief 132 — Bevestiging afsluiten verzekering door een makelaar 132 — Overschrijving polis ten name van derden . . 138, 139 — Aanvragen tot het sluiten en wijzigen van verzekeringen ...... . 38, 71, 93, 132 — Schaderegeling 71, 93 — Schaderekening 93 — Verklaring tegenover verzekeraar, dat men zich tot iets verplicht 52, 93 — Inschrijving als abonné op een blad met verzekering . 52 — Schuldbekentenis met inpandgeving polis 103 — Premiekwitanties 111 — Kwitantie voor inlage of premie op polis . 111, 112, 136 — Kwitantie strekkende ter vervanging polis 132 — Straffeloosheid voor polissen, die, vrijgesteld naar de wet, zijn opgemaakt vóór 1 Juni 1917 231, 233, 234 — Overtredingen . . . . 143, 145 Polissen. (Vervolg). Bijbetaling zegelrecht oude polissen 231, 232 — Ontvangstbewijs van een gedeponeerde polis .... 90 — Verlenging, vernieuwing van verzekering en verhooging van verzekerd belang . . . 130 135, 136 137, 138 Posterijen 71. — Recu's voor postwissels enz. 113 — Postwissels en postbewijzen 154 — Nota's wegens in- of afschrijving van Staatsschuldboekjes 204 — Zie voorts ook op Kwitantiezegel en Lijst van vrijstellingen. Premieleeningen. Aandeelen in — 172, 175 Privaatrecht. Stukken van — 33, 50 en v. Procedures. Schriftelijke conclusie in — 87 Processen-verbaal. Constateering overtreding bij - . 29, 30, 213 Zie ook Verhoop. Procureurs. Akten van — .... 70 — Afschriften van te beteeke- nen stukken .... 19, 37, 87 — Inzage van akten van — . 28 Prolongatie. Zie ook op Effecten. — Verlenging 112 — Verandering onderpand . . 114, 123, 124 — Aansprakelijk voor^het recht 126 Protesten. Register van —.... 37 — Akten van protest . . . 33, 59 Publiek recht. Stukken van— . . 33, 34, 46, 69, 77 — Verklaringen door ambtenaren 34, 38 R. Rang en waardigheid. Zie op Ridderorden. 279 Alphabetisch register. Reclasseering 81 Rectificatie. Akte van — 53 Reederij. Aandeelbewijs in — . . 196 Registers van in- en overschrijving 26,230 ,— van ontvang 37 — van protest van handelspapier 37 — Meerdere akten op één zegel 64 — Waarmerken van — . . 25, 230 — Bijbetaling suppletoir recht voor —, gezegeld onder vroegere wet 231 — Teruggaaf recht betaald voor registers burg. stand 230 — Aandeelenregister,art.42. W. v. K 89 Registratie. Akten vrijgesteld van — recht 71, 91 Registreeren van ongezegelde stukken 28 — van huurakten 167 Reglementen van werkloozenkassen 37 Rekeningen 37, 97 Rekening-courant. Zie op Kwitantiezegel. Rekening en verantwoording. Lasthebber 51 — Beheerder vermogen ... 51 — Zie ook op Minderjarigen. Rekening houden met ongezegelde stukken 21, 25 — met buitenlandsche stukken 30,62 Repertoire 47 Remboursadressen . 102 Remboursgelden. Zie op Kwitantiezegel. Retributiën 120 Ridderorden, vreemde titels, rang of waardigheid. Bedrag recht besluit tot aanneming 126—129 — Medailles en penningen 126, 128 _ Vrijstellingen 69,129 Rijk 3 — Invordering van sommen 70, 87 — Aankoop door het — ... 92 — Voor sommen door het — verschuldigd . 113 — Verhuringen aan het •—• 168, 169 Zie voorts de Lijst van vrijstellingen. Rijksbetaalmeester. Machtiging tot inning van bedragen ... 71 Rijkspostspaarbank 72, 155 Zie op Posterijen. Rijksverzekeringsbank 83 s. Saldobiljetten. Zie op Kwitantiezegel. Schatkistbons 174 Schatkistpromessen 72, 154 Schatzscheine 175 Scheepvaart. Zie Burgerlijke Stand. Scheidsmannen. Benoeming van — 55 — Akten van — 70 — Conclusiën van partijen . . 35 Schenking. Machtiging aanvaarding 42 Schepen. Verklaring van eigendom 46 Schoolgelden 121 Schuldbekentenis. Onderhandsche akten van — 97, 101, 109, 110 — Notariëele akte door O.-I. ambtenaar 83 — met in pandgeving polis 109 — Kwitantie op de akte . . 112 — Aansprakelijkheid rechten 125 - Vrijstellingen 122 Slot- en overgangsbepalingen . 217—234 Sluitnota's van makelaars in wissels 54 Spaarbanken 113, 117, 118 Spaarkassen. Zie op Polissen van verzekering. Spoorkaartjes ijfS' . 103 Alphabetisch register. 280 Staatszorg en Staatstoezicht 69, 76 en v. Statuten overgelegd bij de akte van oprichting 49, 58 — ingezonden ter bekoming van bewilliging 38 Stempeling op van wege het Rijk uitgegeven papier ... 6, 230 - van buitengewoon te zegelen papier . 3, 6, 7, 8, 229, 230 Stempels. Zie ook Naam- en paraafstempel. Droge en natte -— 5, 6 — Bijzondere — ...... 172, 179—181, 183, 184 - Nieuwe zegelstempels. . . 228 - Vorm bijstempels .... 229 Strafbepalingen 216, 217 Strookzegels 228, 229 Stukken 1, 2 - voor de wet van 1917 opgemaakt 199,200,231 Stukken op hetzelfde zegel. Zie op Effecten, Formaatzegel, Kwitantiezegel, Huur, Polissen van verzekering. Subsidiën . . 36, 37, 43, 44, 68, 79, 81 Successie. Zie Belastingen. — Verzoekschrift tot beëediging door gemachtigde 43, 74 — Idem om uitstel aangifte en betaling 43, 74 T. Talons 194 Taxatierapporten 38, 49, 50 Teekeningen 30, 33, 38, 47—50, 79 - Tijdstip zegelplichtigheid 25, 30 48, 57 — Dragen der rechten .... 95 Telegrafie en Telefonie . .71, 93, 94 Termijnen. Aanvang en einde 187, 228 Teruggaaf van recht. Geen vordering tot — ....... 215 Teruggaaf van recht. (Vervolg). — Wel van reeepissen .... 187 - Bij Kon. besluit 227 Testamenten 23, 27, 42 — Geheime en olografische 25, 27 57 — .Herroeping 27, 65 — Machtiging aanvaarding testamentaire beschikkingen . 42 Tienden 72 Titels. Zie op Ridderorden. Toegangsbewijzen. Zie op Kwitantiezegel. Tontines. Zie Polissen van verzekering. Traktementen. Stukken voor inhouding 44 — Zie voorts Bezoldiging. u. Uittreksels 17—19, 62 Uitvoeringsbesluit xl—xliv Uitvoervergunningen 43 V. Verbintenissen. Privaatrechtelijke 33, 50 Vergunning tot handelingen 39, 68, 74 v. Verjaring van rechten en boeten. — Termijn 216 — Stuiting 216 Verklaringen. Privaatrechtelijke — 33, 50, 53 — Accoordbevinding op rekening 38 — op effecten 188 Verkoop van gezegeld papier 8, 9, 74 — Akte van — tevens verhuring 16 — Kwitantie op koopakte . . 112 — van aan den Staat toebehoorende roerende zaken, opgemaakt door officieren van administratie 37 281 Alphabetisch register. Verkoop. (Vervolg). Idem door strandvonders 38 — Processen-verbaal van openbaren verkoop . 47, 64, 65, 78 Voorloopige toewijzing op de memorie van voorwaarden 65 — Verkrijging door den Staat 92 — Vrijstellingen. Zie de Lijst van vrijstellingen en . . 91 v. Vermindering van recht 227 Vervolgingen tot invordering van recht en boete .... 215—216 — Vervallen der vordering bij overlijden overtreder . . . 212 - Constateering der overtreding 213, 214 — invorderingsgeschillen... 215 - bewijs door getuigen ... 216 Verwaarborging. Zie op Polissen van verzekering. Verzekeringen. Zie op Polissen van verzekering. Verzoekschriften . . .32, 39—44, 59 - welke zijn belast 44 - welke niet... 40, 41—43, 68 - om erkenning vereeniging 38 - om eervol ontslag .... 38 — om verlenging termijn art. 50 W. v. K 38 - tot gunstverleening . . . 39, 44 — bij telegram 40 — tot huur gemeentegrond 41, 52 — om inlichting 42 - om toelating tot examen 42 — om duplicaat diploma . . 43 - om een audiëntie .... 43 - voor eed bij volmacht van een successieaangifte ... 74 — om kwijtschelding eener belastingboete 84 - om teruggaaf successierecht 84 — om toekenning eerepenning 43 Verzoekschriften (Vervolg) tot aanvaarding nevenambt ... 43 — om levering van gas ... 52 — Overgelegde stukken tot toelichting — 48 - Bedrag van het recht ... 59 - Zie voorts op Buitenlandsche Stukken, Onderwijs en op Lijst van vrijstellingen. Visscherij. Vergunningen om te visschen 61, 82 Voldoening van het recht . 2, 3, 12, 13 — tegelijk met de boete . . 13, 29 — Zie voorts op Formaatzegel, Buitenlandsche Stukken, Beursbelasting, Effecten, Geslachtsnamen, Handelspapier, Huur, Jacht, Kwitantiezegel, Polissen. Volgbriefjes 90 Volkshuisvesting . 82 Volmacht ingelanden 39 — tot bijwoning vergadering . 55 — tot vertegenwoordiging in eene procedure voor den kantonrechter, in zake arbeidsovereenkomst .... 55 — voor een successieaangifte 74 — voor belastingaangifte ... 75 — voor Raad van State ... 82 — Herroeping 65 — Subrogatie 65 — Bedrag recht 59 Voogdij. Zie op Minderjarigen. Vonnissen 70 Vrachtbrieven 71, 102 Vrijstellingen van recht door de Kroon 227 — Zie voorts de Alphabetische lijst van — 235—264 w. Waardigheid. Bewijzen tot verlof aanvaarding van vreemde — zie op Ridderorden. Alphabetisch register. 282 Waarmerken van registers 25, 26, 207, 208 Watermerk 4 Werkloosheidsbesluit 82 Wettelijk voorschrift, bedoeld in art. 32, no. 4 86 Wilsverklaringen. Privaatrechtelijke 50 Wisselbrieven. Zie Handelspapier. Woningwet. Bijdragen art. 30 der —' 43 z. Zeebrieven. Verzoekschriften om — 41 Zeeverzekering. Zie Polissen van verzekering. Zegeling door 's Rijks ambtenaar 7,12,13, 22,29,30,56,57,61,145,153,155 Zegelstempel op van wege het Rijk uitgegeven papier . . 3, 5, 6, 9 — op buitengewoon gezegeld papier 5, 6 — Nieuwe zegelstempels... 228 — Bijzondere — voor effecten 172, 179, 180, 181, 183, 184 - Bijstempel 229 Ziekteverzekering. Zie op Polissen van verzekering. ■