m ■ I I |H BffiSS H LIEFDESSTRIJD. t 5 derende oogen stond aan te staren. „Een of andere man zeker?" „Ja, natuurlijk was het een man," verzekerde Simeon haar. „Voor die mylady kennen, bestaan er geen andere vrouwen. En u heeft er nog'nooit zoo mooi uitgezien als vanavond. Het doet mijn hart even goed om naar u te kijken, als de wijn die u mij op uw verjaardag geeft op uw gezondheid te drinken." Carmen glom van plezier bij dezen lof, al was het slechts die van een eekhoornvergiftiger. „Daarop hoef je niet tot mijn verjaardag te wachten," lachto ze. „Je kunt vanavond wel wat van dien wijn krijgen, Sm." „Dank u, mylady. Het is vandaag ook een verjaring," mompelde hij zacht voor zich heen. Maar Carmen hoorde het. „Wat heb je dat goed onthouden!" riep ze zonder er bij na te denken uit. „Ja, mylady, dat heb ik. En ik heb er mijn redenen voor waarom ik dat levenslang niet zal vergeten. U was niet gelukkig, ziet u en .. .* „Laat er ons niet verder over spreken, Sim," viel ze scherp in. „Goed, mylady. Ik wilde alleen maar zeggen dat omdat u zoo ongelukkig met hem was, zijn dood voor ons eer een reden was om ons te verheugen dan om te treuren. Anders niet, mylady." „Ja, ja, Sim. Ik weet dat je veel van mij houdt. Ik was diep ongelukkig, dat is waar. Ik wil geen verdriet veinzen. Ik zou zelfs niet om hem in den rouw zijn gegaan, als ik er buiten gekund had. Ik heb een hekel.aan zwart! En ik verheug mij meer over don dag van heden, Sim, dan over een gewonen verjaardag." „Daar heb je Nick — meneer Hilliard bedoel ik," kondigde Harp aan, met zijn grijs hoofd wijzend in de richting van het 6 BIBLIOTHEEK VAN „DE PEINS» oleanderpad, waar Carmen met den rug naar toe gekeerd stond. Ze draaide zich snel om en zag een langen, jongen man met groote stappen op haar toe komen. Onmiddellijk vergat ze Simeon Harp, die met zijn oude bontmuts op, welke hij winter en zomer droeg, langzaam wegstrompelde. HOOFDSTUK H. KICK. Nick Hilliard nam beleefd zijn flambard voor Carmen af. Hij was lang, mager en gespierd, had een fijn besneden neus, een goed gevormde kin en een mond, die getuigde van wilskracht. Zijn gezicht was bijna even bruin als zijn haar, mooi kastanjebruin haar, dat in interessante tegenstelling was met zijn zwarte wenkbrauwen. Het waren echter zijn schitterende bruine oogen die Nick tot een knappen man maakten. Om zijn oogen keerden de vrouwen op straat zich dikwijls om, in de hoop nog een blik daaruit op te vangen, maar Nick merkte daar niets van. Hij hield wel van mooie meisjes en bevond zich graag in haar gezelschap, maar hij had het te druk om veel uit te gaan bovendien was hij in zijn leven weinig in de gelegenheid geweest met dames te verkeeren. Hij wijdde al zijn gedachten aan zijn werk, maar in den laatsten tijd was hij naar verandering gaan haken en had besloten eenigen tijd naar het Oosten te gaan. Carmen stak hem. beide handen toe en vond het een genot te zien hoe blank en klein ze leken in Nick's bruine, gespierde knuisten. Hij drukte ze hartelijk en maakte zijn excuses over zijn toilet, dat hoogst ongewoon was. „Ik schaam mij dat ik zóó bij u kom,' zei hij, „vooral nu LIEFDESSTRIJD. 7 ik zie hoe mooi u zich gemaakt heeft. Maar ik had geen tijd mij nog weer te gaan verkleeden. U weet dat ik vanavond vertrek. Jim Beach komt mij hier straks met het rijtuig en mijn bagage afhalen. Als ik nog eerst Daar huis terug moest, had ik u geen bezoek meer kunnen brengen.' „Bi ben blij dat je het dan zoo geschikt hebt," zei Carmen, „want ik wil je liefst zoo lang mogelijk bij mij houden. Bovendien zie ik je graag in die kleeren." Ze glimlachte hem toe alsof ze hem wilde te kennen geven, dat hij er in haar oogen altijd knap uitzag. Nick merkte dit ternauwernood. Hij dacht er over na of het wel veilig was, dat hij het jonge, pas gedresseerde paard aan Jim Beach had toevertrouwd. „Maar ofschoon ik er je graag in zie," ging Cafmen voort, „moet ik zeggen dat je niet heel ijdel bent als je in dat costuura naar New-York denkt te gaan." „Wat mankeert er dan aan?" vroeg Nick onverschillig. „Och, niet veel, Nick, en het staat je uitstekend. Maak je maar niet ongerust. Ik geloof dat er geen tweede zal zijn als jij — in geheel New-York." Nick bekeek zich onverschillig van top tot teen. Hij droeg een slap wit sporthemd met omgeslagen lagen boord en zwarte das, een leeren riem om zijn middel, en een korte jas en broek van donkerblauw serge, alles keurig netjes en van goede stof, maar toch glimlachte Carmen inwendig als ze hem zich voorstelde met zijn lange figuur en zijn grijzen flambard achter op het hoofd in een van de eerste hotels van New-York. „Het kan mij niet schelen wat men daar ginds van mij denkt," zei hij. „Zoo lang u mij wilt excuseeren dat ik mijn Zondagsche spullen niet aan heb, is het mij goed." „Ik was bang dat je niet meer zou komen," zei ze van onderwerp veranderend. „Bi ookl Ik dacht dat de man nooit weg zou gaan." 8 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" „Was het iemand om je goede reis te wenschen?" „O hemel, neen. Het was een man die u niet kent. Ik heb hem onlangs voor 't eerst ontmoet toen ik mijn petroleumbron verkocht aan de Vereenigde Petroleum-Maatschappij, wier zaakgelastigde hij is. Een nette man van ongeveer vijf en veertigjarigen leeftijd; Henry Morehouse is zijn naam, de broer van een bekend bankier in San Francisco.' „James Morehouse?" riep Carmen uit, verbaasd dat Nick er zulke voorname vrienden op nahield. „Ik ken hem niet persoonlijk, maar heb zijn naam natuurlijk dikwijls hooren noemen. Wat kwam Henry Morehouse bij je doen?" „Och niets bijzonders. Wij kunnen het samen heel goed vinden, hebben in vele dingen denzelfden smaak, houden beiden veel van mooie boeken, schilderijen enz. Hij moest voor zaken naar het Oosten en nu stelde hij mij voor, voor gezamenlijke rekening een slaapgelegenheid te bespreken op de LimiteJ. Verder deelde hij mij mee dat zijn broer James hem gevraagd had bij aankomst in New-York een dame van de boot te halen, die daar ongeveer op denzelfden tijd als wij uit Europa zou arriveeren, en als ze niet lang in het oosten dacht te blijven, naar Californië te geleiden, waar zij van plan is te gaan wonen." Caimen's gezicht nam een angstige uitdrukking aan, ofschoon ze haar belangstellenden glimlach trachtte te bewaren. Opeens zag ze er veel ouder uit, dan toen ze Nick haar handen had toegestoken, toen had ze zes en twintig geleken, nu was ze over de dertig. „Is die dame oud of jong?" vroeg ze. „Ik kan het u niet zeggen, ik weet alleen dat ze mevrouw May heet, een bloedverwante of kennis van Franklin Merriam, den grooten Californischen millionnair, die een jaar of tien geleden is gestorven." „Franklin Merriam, die zijn geld verdiend heeft met het ont- LIEFDESSTRIJD. 9 ginnen van een barre streek ergens in het zuiJen van de Vereenigde Staten?" Carmen zuchtte van verlichting. „Hij is op middelbaren leeftijd overleden, dus mevrouw May zal waarschijnlijk niet jong meer zijn." „Ik denk het ook niet," stemde Nick toe. „Maar van wat anders gesproken, wat is het een verrukkelijke avond. Het is mij alsof ik in den hemel was en u " „Een engel?" vulde ze aan. „Kom ik je als zoodanig voor Nick?' ' „Neen — niet precies. U is er mooi genoeg voor, maar ik heb mij de engelen altijd lelieblank voorgesteld, met blond haar en oogen als sterren." „Je bent bepaald poëtisch gestemd," zei Carmen gepikeerd. „Maar andere mannen hebben mij dikwijls gezegd dat mijn oogen op sterren geleken." Hij keek aandachtig naar den rooden gloed, den weerschijn van de ondergaande zon, op haar olijfkleurige wangen met den bhk, waarmee een man een vrouw aanziet, maar niet dien van een man op de vrouwr, die hij wenscht te trouwen. „Neen," zei hij, „ze doen mij meer denken aan de gloeiende middagzon in den zomer, wanneer de bloemen zulke welriekende geuren verspreiden, dat ze iemand bijna zijn bezinning doen verliezen." Carmen's gekrenktheid veidween. „Dat is het mooiste compliment dat mij ooit gemaakt is,» lachte ze, „en dat nog wel door jou, Nick!" „Was het een compliment? Nu, dan doet het mij genoegen dat ik het er zoo goed afgebracht heb. Ik heb echter alleen maar gezegd wat mij het eerst in de gedachten kwam en het zou mij erg gespeten hebben als u er boos om geweest was " „Boos? Neen, volstrekt niet," verzekerde ze hem. „Ik ben liever een vrouw - voor jou - dan een engel. Engelen zijn Liefdesstrijd. 12 BIBLIOTHEEK VAN DE „PRINS* „Maar jij wilde daarvoor persé een hypotheek hebben op elke hectare grond, die je kocht — op je vee, kortom op al wat je bezit en daardoor nam je alle verplichting weg," riep Carmen uit, getroffen door zijn dankbaarheid cn gelukkig door de verzekering dat deze man geheel van haar afhankelijk was. „Maar toch heb ik aan u alles te danken," herhaalde Hilliard. ,'t Is jammer dat mijn moeder mijn voorspoed niet heeft mogen beleven." Carmen zweeg. Ze kende de geschiedenis van Nick's treurige jeugd. Lang geleden had hij haar verteld hoe zijn grootvader, een Californische rechter, zijn eenige zoon zonder een cent zijn huis had ontzegd, omdat hij verkozen had te trouwen met een mooi modistetje; hoe het paar naar het oosten was gegaan en getracht had te leven van een paar honderd dollars, die den jongen door een tante waron nagelaten; hoe hij in New-York zijn fortuin had beproefd als journalist en schrijver, maar daarin niet was geslaagd en met zijn vrouw honger had geleden; hoe hij gestorven was toen Nick nog heel klein was; hoe de jonge weduwe had genaaid om haar kind te onderhouden, en hoe Nick op vier of vijfjarigen leeftijd reeds oud was geweest voor zijn tijd en geld mee had helpen verdienen door hét verkoopen van kranten. Na dit tijdperk had Nick niet tegen haar over zijn avonturen uitgeweid, had ze alleen in ruwe omtrekken geschetst. Maar Carmen had er uit opgemaakt dat hij had loeren lezen en schrijven op een avondschool in New-York en steeds hard voor zichzelf gestudeerd had. Bij had alle mogelijke boeken gelezen van Plato tot Schopenhauer. Verder wist ze hoe Nick als kleine jongen winkels had geveegd en allerlei werk had verricht; en na den dood van zijn moeder naar het westen was gegaan om bij het spoor te werken en ten lange leste cow-boy was geworden op Eldridge Gaylor's ranch, waar hij op vijf en twintig-jarigen leeftijd tot 13 opZ.chter werd benoemd. Tegen dien tijd was hij reeds een groote factor in haar leven - het leven met haar veel ouderen man dien ze om zijn geld gehuwd en gehaat had om zijn ruwheid. Kort na haar huwelijk was Nick's promotie gevolgd, die hij te danken had aan het feit dat hij, bij een poging van een dronken opzichter om Gaylor te vermoorden, dezen het leven had gered, bijna ten koste van zijn eigen. Carmen's hart had geklopt van bewondering voor Nick's heldhaftigheid en van dien dag af had ze hem vereerd en aangebeden. Uit een zijgalerij in de verte klonk het melodisch geluid van oen Japansche gong. .Het is halfacht," zei ze. „Ik heb het souper opzettelijk vroeg besteld, dan kunnen we vóór je vertrek nog wat samen praten m den maneschijn. Geef mii je arm, Nick". Ofschoon Nick nog nooit op die wijze een dame aan tafel had gelad, voelde hij zich trotsch haar ontblooten, blanken arm op zijn mouw te voelen. Langzaam en zwijgend liepen ze het met bloemen omzoomde pad af, dat aan den eenen kant begrensd werd door het groene grasveld aan den anderen door een glinsterend kanaal, waarin de hemel en hun gedaanten zich weerspiegelden. Hot was een omgeving en een uur als voor de liefde geschapen HOOFDSTUK III. DE GEDENKT \G. Ze gingen voorbij een spuitende fontein de trap op van de veranda, die zóó begroeid was met wistaria's en rozen, dat de zonnestralen er slechts met moeite konden doordringen LIEFDESSTRIJD. 17 De passagiers aan boord, die op het dek heen en weer liepen, keerden zich meermalen om om naar haar te kijken, en zagen een tenger, 'slank meisje met rose blanke gelaatstint, groote grijze oogen, golvend blond haar, dat als goud schitterde onder den zwarten hoed, dien ze droeg. Haar laag zwart boordje deed haar slanken hals lelieblank uitkomen, en wanneer ze las of de oogen sloot, gaven de lange wimpers en de gewelfde lijn van de bruine wenkbrauwen haar het liefelijke voorkomen van een slapend kind. Hoewel de blikken, die men op haar wierp, meer bewonderend dan nieuwsgierig waren, was toch elk benieuwd wie ze zijn kon. Ze had iets trotsch en gedistingeerds, waaraan men onmiddellijk kon zien dat ze geen gewoon persoon was. „Wat een mooi meisje!" zei men. „Ze schijnt geheel alleen te reizen en niet eens een kamenier bij zich te hebben. En wat is ze goed gekleed, ofschoon heel eenvoudig in het zwart. Misschien is zij in den rouw over haar vader of moeder. Ze is nog te jong om weduwe te zijn!" Angela scheen zich om al deze blikken niet te bekommeren, veilig in het bewustzijn dat niemand haar kende. Als zij zich op de passagierslijst had ingeschreven als Prinses di Sereno, zou men haar nog veel meer aangestaard hebben, zelfs lastig zijn gevallen, sommigen om haar titel, anderen omdat ze volkomen met haar geschiedenis op de hoogte waren. En men zou elkaar toegefluisterd hebben: „Kijk, dat is Prinses di Sereno, je weet wel, het eenige kind van den Californischen miflionnair, die een jaar of tien geleden zoo plotseling is gestorven, terwijl zijn vrouw en dochter in Europa waren. Ze is getrouwd met den Italiaanschen prins, Paolo di Sereno, die zulk een opschudding teweeg bracht door zijn tochten in een aëroplane en zijn grof spel te Monte Carlo — een knappe man, maar veel ouder dan zij. Hij moet ongeveer veertig en zij zeventien Liefdesstrijd. 3 18 BIBLIOTHEEK VAN „DE PEINS' zijn geweest, toen ze met hem trouwde. Hij heeft haar in Engeland ontmoet, toen ze van de kostschool thuis zijnde, in Londen gepresenteerd werd. Maar het interessantste van het geval is, dat ze nooit als man en vrouw samen gewoond hebben. Op den huwelijksdag ontdekte de jonge vrouw een of ander geheim, dat de prins voor haar verborgen had gehouden; er volgde een twist en nog dienzelfden dag ging hij op reis, haar bij zijn moeder achterlatend. Later kwam hij terug, maar het is een publiek geheim dat ze steeds vreemden voor elkaar bleven, die in twee uiteinden van zijn paleis in Rome, dat met haar geld hersteld werd, of op zijn landgoed bij Frascati woonden. Nu heeft zij aan den toestand een einde gemaakt. Blijkbaar kon ze dit onnatuurlijke leven niet langer volhouden." Hoewel het Angela volkomen koud liet of men in Rome de waarheid wist of niet, omdat ze niet van plan was er ooit weer heen te gaan, had ze om aan het gepraat van haar medepassagiers te ontkomen, een anderen naam aangenomen. Ze had er nooit eenig genoegen in gevonden prinses te zijn, en de dochter van Franklin Merriam wilde maar al te graag den historischen titel, dien haar gestorven vader met zijn geld had gekocht en de vleierijen en desillusies, de ellende en dwaze verkwisting van de laatste zes jaren vergeten. De herinnering aan haar vader echter was haar heilig. Hij was haar afgod geweest en ze dacht steeds vol liefde terug aan allerlei dingen, die hij tegen haar gezegd, plannetjes, die hij als kind voor haar gemaakt had, en bovenal aan de verhalen over Californië, waarheen ze nu op weg was, verhalen waarnaar ze op zijn knie gezeten, uren lang had geluisterd. Haar vader had haar beloofd dat als „moeder* met haar uit Europa terugkwam, ze met hem Californië zou bezoeken, maar hij was vóór dien tijd gestorven. Vandaar dat zij den „pelgrimstocht", zooals zij dien noemde, alleen aanvaardde. Ze wilde de plaatsen gaan LIEFDESSTRIJD. 21 komisch geweest het door dezen langen, vreemd gekleeden man van onder den neus van dien anderen te zien wegrukken, een gesoigneerd type met puntige blonde snorren als die van een Duitschen officier. „Ja, het is van mij; dank u zeer," zei Angela vriendelijk, inwendig denkend: „Wat een zonderlinge man, maar bijzonder knap van uiterlijk!" De vreemdeling bleef staan met den flambard in de hand. Hij was zoo groot dat de meeste omstanders er klein bij geleken en Angela naar boven moest kijken om hem in het gezicht te zien, en ze vond dit zoo aantrekkelijk met zijn mooie, gebiedende oogen, dat ze haar blik er nauwelijks kon afwenden. Dit type was iets nieuws voor haar, het was een woest, ongeciviliseerd soort schoonheid als die van een edel, ongetemd wouddier, dat door een toovergodin in een mensch herschapen is in moderne kleeren. Toch was de blik, dien hij haar schonk niet ongeciviliseerd, maar" verbaasd alsof hij plotseling iets gevonden had dat hij langen tijd had gezocht. „Het doet mij veel genoegen u een dienst te hebben kunnen bewijzen, dame," stamelde hij met een aangename ofschoon niet zoo beschaafde stem als die waaraan Angela gewend was. Met een beleefd knikje verwijderde ze zich om den liftjongen te volgen, die den sleutel van haar kamers had en voordat ze naar boven ging keek ze onwillekeurig nog eens om. Hij had den flambard weer. op en stond gebogen over het vreemdelingenboek, waar mevrouw May haar naam had ingeschreven. Toen de lift met angstwekkende snelheid in de hoogte ging naar de twaalfde verdieping klonk haar nog de echo van zijn stem in de ooren: „Het doet mij genoegen u van dienst te hebben kunnen zijn, dame." Eenige minuten later echter vergat ze het voorval bij het zien van haar smaakvolle suite, het bad en de groote hangkasten. Liefdesstrijd. 4 BIBLI0TE1EEK VAN „DE PRINS" Ofschoon ze nog niet wist of ze lang in New-York zou blijven, begon ze onmiddellijk allerlei dingen uit te pakken en had weldra een hoop japonnen, hoeden en mantels op het bed en alle stoelen uitgespreid. Toen keek ze verbijsterd om zich heen. Had ze nu Josephine of haar andere kamenier maar meegebracht! Ze wist niet wat ze met alles moest beginnen. Misschien kan een van de kamermeisjes van het hotel mij helpen, dacht ze. In antwoord op een gesprek door de telefoon verscheen er een lange, donkere Iersche, die mooi geweest zou zijn als haar oogen niet rood beschreid waren geweest. Op het eerste gezicht voelde Angela zich reeds tot haar aangetrokken en onwillekeurig scheen het meisje dit te gevoelen, toen ze met haar over het uitpakken van de koffers sprak. „Zeker juffrouw, het zal mij een waar genoegen zijn u te helpen — ik had de laatste dagen toch niet veel plezier in mijn leven." „Niet?" zei Angela. „Heb je misschien heimwee naar je land?" „Ja juffrouw." Haar oogen vulden zich met tranen. „Maar niet zoozeer naar Ierland als wel naar een plaats waar ik nog nooit geweest ben." Angela's belangstelling was gewekt. „Zeker een plaats waar iemand woont, dien je lief hebt." Ditmaal kon ze de tranen niet langer bedwingen. „Ja, de staat Oregon, waar mijn Tim is." „Oregon is hier een heel eind vandaan. Ik heb het nog pas op de kaart gezien." . „Heeft u die kaart bij u, juffrouw?" vroeg het meisje gretig. „Ja ik zal haar straks eens opzoeken. Maar wat ik zeggen wilde, al is Oregon zoo ver weg, zal hij je toch zeker spoedig laten overkomen?" „Ik vrees dat dat nog heel lang zal duren, juffrouw." „Waarom?' Heeft hij geen geld genoeg om je overtocht te betalen?" LIEFDESSTRIJD. 31 mijden. En — of ze het zich bekennen wilde of niet — juist omdat hij op zich liet wachten, moest Angela voortdurend aan hem denken. Hij had zich den vorigen avond zoo moedig betoond, dat ze zijn gebrek aan beschaving geheel vergat. Waar kon hij toch zijn? En wie en wat was hij? Ze bleef tot de lunch naar hem uitzien. Toen helderde de eerste editie van de avondkrant het geheim van zijn afwezigheid op. Ook kwam ze nu zijn naam en eenige andere bijzonderheden omtrent hem te weten. .Gevangenneming van een dief in het Hotel Valmont door Nick Hilliard uit Californië," las ze. Genoemde dief, bij zijn vrienden en vijanden bekend onder den naam van Officier Dutchy, bleek met succès in Chicago en het westen gewerkt te hebben, maar was in New-York betrekkelijk een vreemdeling. Hij beweerde officier te zijn geweest bij het Duitsche leger, hetgeen hij waarschijnlijk loog, hoewel hij misschien vroeger als soldaat gediend had. In het vreemdelingenboek van het hotel Valmont stond hij ingeschreven als Graaf von Osthaven. Hij had bekend een poging aangewend te hebben de kamer, bewoond door den heer Hilliard, binnen te sluipen langs den steenen rand van den muur op de twaalfde verdieping. De heer Hilliard hoopte dat de zaak zoo spoedig mogelijk behandeld en afgedaan mocht worden, daar hij wel iets anders te doen had dan in een gerechtszaal te zitten. In New-York geboren, was hij als jongen naar het westen gegaan en sedert dien tijd niet in het oosten terug geweest, tot hij er een paar dagen geleden uit de buurt van Bakersfield in Californië, was gekomen met het doel er een pleizierreisje te maken. Natuurlijk wilde hij zich dit niet graag door zaken laten vergallen. Angela kreeg een kleur van schaamte. Door haar schuld was zijn vacantie bedorven. Hoe kon ze dat ooit weer goed maken? BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" Ze lunchte in een rustig hoekje van de restauratiezaal, steeds naar hem uitziend in de hoop hem nog eens persoonlijk haar dank te kunnen betuigen voor zijn ridderlijk gedrag, maar hij bleef weg en eindelijk ging ze teleurgesteld naar haar kamer. Ze had nauwelijks de deur achter zich gesloten of de piccolo bracht haar een briefje. Ze besloot direct dat dit van meneer Hilliard moest zijn; maar de blos van opwinding en belangstelling, die haar naar de wangen gestegen was, verdween toen ze de enveloppe opende, de eerste pagina van den brief doorliep en las: Bokter Beal's Herstellingsoord. Mevrouw. Op verzoek van den heer Henry Morehouse van San Francisco meld ik u, dat hij u tot zijn spijt niet van de boot heeft kunnen halen en u zijn diensten aanbieden, zooals zijn oudste broer, de heer James Morehouse van de Fidelity Trust Bank, San Francisco, hem verzocht had. Bij zijn vertrek voelde de heer Morehouse zich reeds zeer onwel en op reis werd hij zooveel erger, dat hij bij aankomst te New-York een dokter moest consulteeren. Deze constateerde blindedarmontsteking en ried een onmiddellijke operatie aan, welke gisteren heeft plaats gehad. Naar omstandigheden maakt de patiënt het heel goed. Na u zijn beleefde groeten te hebben overgebracht, Hoogachtend N. Millae, Verpleegster. Meneer James Morehouso, op wiens bank mevrouw May geld gedeponeerd had, had haar niet met de plannen van zijn broer op de hoogte gebracht en ofschoon het haar speet van diens ziekte te hooren, was ze blij dat hij haar niet van de boot gehaald had; ze vond het veel prettiger geheel vrij te zijn en te kunnen gaan waarheen ze wilde. LIEFDESSTRIJD. 33 Ze schreef een beleefd antwoord op den brief en liet bloemen bezorgen voor den patiënt. Toen vergat ze hem geheel, zich niet bewast van den invloed, die zijn ziekte op haar toekomst zou hebben. Den volgenden dag verliet ze New-York, gepikeerd dat Nick zich niet weer vertoond had, noch iets van zich had laten hooren. Als hij niet verkoos de gelegenheid aan te grijpen toen die hem geboden werd, zou zij hem die niet weer verschaffen. Angela hield veèl van de zee en genoot met volle teugen van den tocht van New-York naar New-Orleans. Het was heerlijk zomerweer en kijkend naar de blauwe golven rondom haar en den helderen hemel boven haar hoofd, kwam er een groot verlangen naar geluk in haar hart op, als'iets dat lang opgesloten is geweest verlangt naar de vrijheid. Ze had dit nooit tevoren zoo sterk gevoeld als nu. Zoodra ze voet. aan wal gezet had in New-Orleans, hield de stad haar geboeid en ze besloot er eenige dagen langer te blijven dan ze oorspronkelijk van plan was geweest. Met Kate als duenna maakte ze urenlange tochten door straten, die haar aan Spanje deden denken met hun rijen balkons en bloemrijke patio's, geplaveid met mosbegroeide steenen of schilderachtig gescheurde tegels. Al gauw werd ze bevriend met een Franschen antiquair van de Vieux Carré, die er met zijn geel verschrompeld gezicht uitzag, alsof hij uit ivoor gesneden was. „U is een zonnestraaltje in mijn winkel, madame," zei hij er met welsprekende gebaren op aandringend, dat ze met de betaling van de collectie miniaturen, halssnoeren, kristallen flaconnetjes en ivoren kruisjes, die ze van hem gekocht had, zou wachten tot den dag van haar vertrek. „Als u mij nu betaalt, madame, komt u misschien niet weer." Den vierden dag besloot Angela New-Orleans te verlaten. Het land van haar vader riep haar met een stem, die ze boven Liefdesstrijd. 7 34 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS*. de muziek van de zuidelijke stad uit kon hooren. Ze deed nog eenige inkoopen bij Monsieur. Biénvenu en ook bij andere antiquairs en wilde de beurs te voorschijn halen om haar schuld af te doen, toen ze verschrikt uitriep: „Waar is mijn gouden taschje, Kate? Heb jij dat?" „Neen mevrouw, u had het zoo juist nog aan uw arm. Ik hoop toch in 's hemelsnaam niet dat u het verloren heeft!" Angèla keek haar ontzet aan. Niet alleen was haar tasch van groote waarde, zeven a acht honderd dollars, maar ze had al haar geld er in en een chequeboek, dat ze zich dien morgen aangeschaft had om monsieur Bienvenu de gemaakte rekening te betalen. „Laat eens zien, Kate," zei ze, „waar zijn we het laatst geweest? Was het niet in den winkel waar ik die lila met zilver geborduurde shawl heb gekocht?" „Ja mevrouw, en neemt u me niet kwalijk dat ik het zeg, maar het was in het geheel geen plaats voor u, u had er niet in moeten gaan." „We moeten dadelijk terug om te zien of ik de tasch daar heb laten liggen," zei Angela gejaagd. En ze snelde weg gevolgd door Kate, haar pakjes op de toonbank achterlatend. Isaac Cohensohn, de eigenaar van den brokaat winkel, had de verloren tasch niet gezien. Ongelukkig waren er, nadat Angela vertrokken was, nog verscheidene klanten geweest, die hij niet kende. Hoogstwaarschijnlijk had een daarvan die gestolen. De quaestie was nu maar wie. Het beste zou zijn dat ze zich tot de politie wendde. „Had ik het chequeboek er maar niet in gedaan!" zei Angela tegen Kate. „Misschien zouden ze dan een cheque in het hotel geïncasseerd hebben. In elk geval had ik er den heer Bienvenu mee kunnen betalen, wat ik hem schuldig ben. Nu zit ik er leelijk in. Ik weet niet wat ik beginnen moet." LIEFDESSTRIJD. 35 Somber gestemd liepen ze naar den antiquair terug, onderweg den toestand besprekend. „Ik zal naar de politie moeten gaan," zei Angela, „ofschoon ik er niet veel heil van verwacht. Ik vrees dat ik mijn tasch nooit weer zal zien. Intusschen zal ik naar de Bank te San Francisco seinen, dat ze de cheques niet betalen. Maar hoe moet ik met mijn hotelrekening en het spoorkaartje aan? Ik had bijna vijfhonderd dollars in mijn beurs. Het beste zal zijn hier te blijven tot ik geld ontvang." Doch opeens bedacht ze tegen den portier te hebben gezegd dat dit haar laatste dag was — ze had de kamers tot morgen genomen. Best mogelijk dat haar suite al weer verhuurd was — en wat dan? In het hotel ging ze regelrecht naar het loket en vroeg: „Misschien ben ik genoodzaakt nog wat langer hier te blijven; zijn mijn kamers morgen nog vrij?" „Ongelukkig hebben we ze juist verhuurd, mevrouw, niet als suite, maar elk afzonderlijk," zei de portier. „Het hotel is op het oogenblik zoo vol, dat er zelfs gasten in de badkamers slapen." „Wat kan ik dan doen?" riep Angela uit. „Mijn gouden tasch is gestolen met een chequeboek en al mijn geld er in." „Dat is vreeselijk. Ik zal u zeggen wat ik doen kan. Ongeveer een uur geleden kwam hier een heer, die beweerde een vriend van hem te zoeken. Hij keek het vreemdelingenboek in en moet zijn naam daarin gevonden hebben, hij besloot tenminste onmiddellijk te blijven logeeren. Vannacht moet hij zich met de mangelkamer behelpen, maar voor morgen heb ik hem een van uw kamers verhuurd. Als hij nu hoort dat u die nog graag een paar dagen wilt houden, zal hij u die zeker, uit beleefdheid tegenover een dame, afstaan." „Ik wil niet graag een gunst van een vreemde vragen," zoi Angela weifelend. 36 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" „Amerikanen noemen dat geen gunsten. U kunt toch moeilijk zelf in de mangelkamer slapen, nietwaar?" Dit was vrij wel ondenkbaar en terwijl ze er nog over stonden te praten, kwam de bewuste heer, die even uitgegaan was, weer binnen. Angela keek hem aan en herkende — Nick Hilliard. Zijn bruin gezicht werd vuurrood toen hij mevrouw May zag, maar er stond geen verbazing op te lezen. Ook Angela voelde een lichten blos naar haar wangen stijgen. Ze stak hem vriendschappelijk de hand toe, die hij stralend van vreugde aannam en zoo hartelijk drukte, dat hij die verschrikt weer losliet met den uitroep: „Ik hoop dat ik u geen pijn heb gedaan!" Angela lachte. „Wel een beetje, maar dat is beter dan een slappen handdruk. Gelukkig heb ik mijn scherpste ringen op de Bank in New-York achtergelaten. En o, verbeeld u, het gouden taschje, dat u voor mij opraapte is verdwenen. Iemand heeft het gestolen." „Hoe schandelijk!" merkte hij op. „Ik zal heel New-Orleans afloopen om er naar te zoeken, als u mij dat wilt toestaan." „Het is heel vriendelijk van u," zei ze, „maar ik zal er de politie mee in kennis stellen." „Mag ik dat voor u doen?" vroeg hij als iemand, die om een gunst vraagt inplaats van die aan te bieden. „Niets liever dan dat!" riep Angela uit. „Maar — neen, ik wil uw bezoek aan New-Orleans niet bederven, zooals ik dat aan van New-York heb gedaan." Nick keek hoogst verbaasd. „Waarom denkt u dat u mijn bezoek aan New-York bedorven heeft?" „Be denk het niet, ik weet het. En het heeft mij zeer gespeten," zei ze vriendelijk. „Ik las in de courant dat u sedert uw jongelingsjaren niet weer in New-York was geweest en dat LIEFDESSTRIJD. 37 u voor uw plezier uit was. En al uw tijd werd door mijn aangelegenheden in beslag genomen. U hadt het er zelfs te druk mee om mij te laten weten wat er dien avond gebeurde, nadat ..." Plotseling had ze er berouw van begonnen te zijn. Het was onzinnig hem daarover een verwijt te doen. Hij werd zoo rood als een bestrafte schooljongen. „Te druk!' herhaalde hij. „Dat heeft u toch hoop ik niet gedacht?" „Wat moest ik er anders van denken?" vroeg Angela luchtig. „Maar het is werkelijk niet de moeite waard er verder over te spreken." „Voor u misschien niet, maar voor mij wel." „Ik meende zeker dat — u zoudt wel begrijpen — waarom ik verder niets van mij liet hooreu. Het was — omdat ik — bang was mij aan u op te dringen, u te doen denken dat ik het gebeurde te baat nam om verder met u in aanraking te kunnen komen." „ü moet al zeer bescheiden zijn, als u niet begreep hoe ik er naar moest verlangen allerlei dingen van u te hooren, die ze niet in de courant konden zetten," lachte Angela. „Er is verder niet veel bijzonders gebeurd," zei Nick. „De schurk had niets te koop en ging kalm met de politie mee. En wat het bederven van mijn bezoek aan New-York betreft, ik heb mij nog nooit ergens zoo goed geamuseerd als daar-.* „Jammer dat u er dan slechts zoo kort gebleven is. Ik had gedacht dat u er weken lang zoudt blijven, nadat u er zulk een lange reis voor gemaakt hadt. Ik zag in de courant dat u uit Californië komt en dat interesseert mij, omdat — intieme vrienden van mij mij veel van Californië verteld hebben." Ze voegde er niet bij dat zij zelve op weg er heen was, maar dat kon hij natuurlijk wel gissen, aangezien zij zich in New-Orleans bevond. Liefdesstrijd. g 38 BIBLIOTHEEK VAN „DE PEINS" „Ik was ook van plan er eenigen tijd te blijven," stemde hij"toe, „maar - ik kreeg heimwee naar mijn vaderland." - „Hoe toevallig dat we elkaar dan weer ontmoeten," zei Angela. "j-ja dat is het ook." Hij scheen opeens groot belang in het patroon van het karpet te stellen. „Als u mij nu eens precies wilt vertellen, waar u uw taschje verloren heeft, zal ik alle mogelijke moeite doen het te vinden." Angela legde hem uit waar ze geweest was en wat er in gezeten had. „Een beurs met ongeveer vijfhonderd dollars en een chequeboek met blanco cheques!" riep hij ontsteld uit. Ja, het is erg vervelend, want niet alleen was ik zeer aan mijn tasch gehecht, maar bovendien zal ik hier moeten wachten tot ik geld kan krijgen." „Hadt u dan willen vertrekken?" j „Ja — morgen. Maar dat komt er niet zoozeer op aan." „Kijk eens hier dame, ik heb iets bedacht." [Mijn naam is mevrouw May," zei Angela glimlachend. [üat weet ik - heeft u liever dat ik u zóó noem?" „Natuurlijk. Waarom niet?" „Och, ziet u, ik ben niet erg met de etiquette op de hoogte en ik zou u niet graag willen beleedigen." „Ik weet zeker dat u dit bij instinct nooit zoudt kunnen doen Dat heeft u getoond door uw gedrag op dien avond in New-York. Weinig mannen zouden een dergelijk geval behandeld hebben als u." Dank u zeer voor uw goede opinie," barstte Nick blozend uit" „ofschoon ik uw lof niet verdien. Maar zou ik u het geld dat u noodig denkt te hebben niet kunnen voorschieten, zoodat u kunt vertrekken wanneer u wilt? U kunt het mij terugzenden precies zooals u verkiest, hetzij per cheque, of op een andere manier, het komt er niet op aan wanneer." LIEFDESSTRIJD. 39 „Neen, dat mag ik niet aannemen," begon Angela, maar een blik op zijn beteuterd gezicht deed haar plotseling afbreken. „Neemt u mij niet kwalijk als ik mij verkeerd heb uitgedrukt," verontschuldigde hij zich warm, „want tegenover dames ben ik altijd onhandig en verlegen. Mijn aanbod was echter welgemeend. Ik vrees dat uw bank u per telegram geen geld wil zenden, dat doen ze gewoonlijk liever niet: Daardoor zult u misschien dagen lang hier moeten blijven. En ik dacht.. .* „U hebt volkomen gelijk," viel ze in. „Het is heel vriendelijk van u en als het niet te lastig voor u is, wil ik het geld gaarne van u leenen op voorwaarde dat ik u een onderpand mag geven." „Hoewel dat tegen mijn gevoelens strijdt,", zei hij, „is het in elk geval beter dan dat u het geld in het geheel niet neemt." „Ik kan het binnen enkele dagen terugzenden," peinsde Angela luide. Nick's gezicht betrok. „Ik — denk hier ook niet lang meer te blijven. Het komt er niets op aan, wanneer ik het geld terugkrijg." „En u is nog maar pas hier," zei Angela verbaasd. »J—ja. Maar ik heb geen rust voor ik in Californië ben. Dat is mijn vaderland." Angela had bijna gezegd: „Ook het mijne," maar ze hield het nog bijtijds in om nadere verklaringen te voorkomen. „Als u het onderpand niet neemt, weiger ik het geld beslist. Ik heb de meeste dingen van waarde in New-York achtergelaten om ze mij, als ik mij ergens voor goed gevestigd heb, te laten zenden. Eén ding echter heb ik niet aan den hotelhouder willen toevertrouwen en dat zal ik u geven. Het is een met diamanten ingelegd miniatuur lijstje dat ik altijd bij mij draag. Ik zal er het portretje uitnemen." Nick staarde weer naar het karpet. „Het is natuurlijk dat 40 van haar gestorven man," dacht hij. „Ze moet het zeer hebben liefgehad, als ze het altijd bij zich draagt." Luide antwoordde hij: „Goed, als u het niet anders wilt, zal ik mij naar u dienen te schikken." „Ik zal u het adres van mijn bank en u moet mij het uwe geven," vervolgde Angela. „En mocht u van plan veranderen en nog wat blijven ..." „Niet langer dan wanneer ik de tasch gevonden heb," antwoordde hij. Ze lachte. „Dat kan wel voor eeuwig zijn." „Ik denk op zijn hoogst een paar uren." „Ik hoop het. Nu zal ik even den portier gaan zeggen dat er om mij niemand in de mangelkamer behoeft te slapen, daar mijn suite morgen vrij komt." „Was u dan de dame die nog graag wat langer wilde blijven?" „Ja, en hebben ze w in de mangelkamer gestopt?" „Ja, maar dat hindert niets. Ik wou dat u de hokken eens gezien hadt, waarin ik wel geslapen heb. Maar zegt u mij nu eens hoeveel geld u noodig denkt te hebben. Drie duizend dollars kan ik u dadelijk geven ..." „O, lang zooveel niet. Een paar honderd is voldoende. Maar nu ga ik lunchen. Gaat u misschien met mij mee naar mijn tafeltje, dan kunnen we de geldzaken nader regelen." „Niets liever dan dat," zei Nick. „Maar ik ga eerst even naaf het politiebureau om over uw taschje te spreken. Al ik mij wel herinner was het er een van allemaal kleine gouden schakeltjes en een rand, ingelegd met diamanten en blauwe steenen." „Saffieren," zei Angela. „Precies. Tegen het dessert ben ik terug," en voordat Angela een woord kon zeggen, was hij verdwenen. Inplaats van dadelijk met de lunch te beginnen, ging Angela eerst naar haar kamer om het miniatuur van haar vader uit het diamanten lijstje te LIEFDESSTRIJD. 4t nemen. Op den achterkant daarvan stond gegraveerd: „Aan Angela, op haar elfden verjaardag, van haar vader." En het was om deze woorden dat zij het lijstje niet aan den hotelhouder in bewaring had willen geven. Aan Niok Hilliard echter vertrouwde zij het onmiddellijk toe. HOOFDSTUK VII. EÉN POLITIEGEHEIM. Het was een heele slag voor Nick aan het politiebureau te vernemen dat er weinig kans bestond dat hij het verloren taschje terug zou vinden, want hij had beloofd niet te zullen vertrekken eer hij het had en om zekere redenen wenschte hij New-Orleans den volgenden dag te verlaten. Hij loofde daarom een belooning uit van vijftien honderd dollars voor den eerlijken vinder en ging toen naar het hotel terug, waar mevrouw May hem met de lunch wachtte. Zonder overdrijving was1 dit het gelukkigste oogenblik van zijn leven, ofschoon hij ternauwernood wist wat hij at, tenzij het een stukje brood was, dat hij, vol afkeer over zijn slechte manieren, zich vaag herinnerde op tafel verkruimeld te hebben. De avond kwam, zonder dat men verder iets van de vermiste tasch had vernomen. „Wat is hier de beste juwelierswinkel?" vroeg Nick den portier. Deze gaf hem verschillende adressen op. Nick krabbelde er eenige op zijn manchet en begaf zich op weg naar den eersten. „Heeft u ook gouden maliëntaschjes?" vroeg hij, zacht fluisterend alsof hij een geheim te verbergen had. Men liet hem een paar zien, maar er was geen bij die hem bevier* en pijlsnel ging hij naar den volgenden. Hier vond hij Liefdesstrijd. 9 42 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" een taschje, dat zoover hij kon oordeelen precies op dat van mevrouw May geleek, behalve dat de steenen in den rand smaragden waren inplaats van saffieren. „Leg dat ding als 't u blieft een minuut of twintig terzijde," zei hij. „Dan kom ik zoo meteen terug om u te zeggen of ik het neem of niet en wat ik er aan veranderd wensch te hebben." Nick haastte zich verder en bezocht nog ongeveer drie andere winkels, doch was binnen tien minuten weer terug. „Ik neem het taschje," zei hij, ademloos zijn voorhoofd afvegend, „als u de smaragden in den rand kunt vervangen door saffieren. Dat komt natuurlijk iets duurder, maar dat wil ik met plezier betalen." „Heel goed meneer. Wanneer wenscht u het taschje te hebben?" „Morgenochtend om tien uur." „Dat zal wel gaan." Met een schuldig geweten, maar gelukkig gestemd ging Nick naar het hotel terug. „Nu heeft ze in elk geval een gouden taschje weer," dacht hij. „Ik geloof niet dat ze het verschil zal zien en het is een prettig idéé dat ze iets zal gebruiken, dat ik haar gegeven heb. Een jaar geleden had ik zoo iets niet kunnen koopen. Dit is het eerste genot dat mijn geld mij verschaft heeft. Geld is veel waard in de wereld. Het heeft mij tevens in de gelegenheid gesteld morgen met haar te reizen, en dat zal mij levenslang heugen." Toen hij het hotel bereikte was het etenstijd. In de hoop dat mevrouw May hem zou vragen met haar te dineeren, kleedde hij zich met zorg en ging naar de restauratiezaal, waar hij haar aan haar tafeltje aantrof. Hij moest haar alles van het gouden taschje vertellen en toen ze hoorde dat ze het hoogstwaarschijnlijk terug zou krijgen, riep ze opgetogen uit: „U schijnt alles te kunnen. U lijkt wel een geboren detective." LIEFDESSTRIJD. 43 Den volgenden morgen om kwart over tien kreeg ze een briefje van hem dat het taschje gevonden was en dat hij het haar graag persoonlijk ter hand wilde stellen. Even later verscheen Nick, zenuwachtig lachend om zijn onrust te verbergen. •„Dus u heeft het. Hoe heerlijk! Waar was het?" riep ze hem opgewonden toe. „Dat schijnt... een geheim te zijn. We mogen er geen navraag naar doen. En wat komt het er ook op aan? Het voornaamste is dat het taschje terecht is." Wanhopig trachtend er zoo onschuldig mogelijk uit te zien, haalde Nick het uit zijn zak, fonkelend van smaragden en saffieren. Angela nam het verrukt aan en na er een oppervlakkigen blik op geworpen te hebben, riep ze uit: „Ik geloof dat er ook iets in zit." „Alleen geld," haastte hij zich te zeggen. „De beurs en het cheque-boek zijn verdwenen." Angela maakte het taschje open. „Vijfhonderd dollars," zei ze, ze snel tellend. „Hoe vreemd. Ik wist niet dat ik precies zooveel bij mij had! En hoe zonderling dat het geld er nog is en de beurs en het cheque-boek niet. Men zou denken dat die voor den dief van weinig waarde zouden zijn." „Daar valt niets van te zeggen," zei Nick ernstig. „En ik geloof dat een dame zich niet altijd precies herinnert hoeveel, geld ze nog over had." „N... neen, dat is waar," stemde Angela toe. „Maar... het taschje ziet er ook wat anders uit. Nieuwer en..." „Om u de waarheid te zeggen ben ik zoo vrij geweest het te laten oppoetsen vóór ik het u teruggaf." „Maar de steenen..." „Die moesten er opnieuw' ingezet worden." „Had de dief ze er dan uitgenomen?" 44 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" „Ja." „Het is het geheimzinnigste geval dat ik ooit beleefd heb. Ik mag geen vragen doen, maar... weet u ook wie de tasch gestolen had?" „Neen, evenmin als u." „Ik veronderstel dat het de mijne is..." „Daar kan ik een eed op doen, en het geld ook." „Gelukkig kan ik u nu afbetalen, ü hebt mij vier honderd dollars geleend. Hier zijn ze." Daarop had Nick niet gerekend en zijn gezicht betrok. „Maar — dan houdt u zelf bijna niets over," protesteerde hij. „Mèer dan genoeg om mijn spoorkaartje te betalen tot mijn eerste stopplaats. Ik heb al naar de bank geschreven dat ze het geld daar direct heen moeten sturen, zoodat ik het bij aankomst vind. En ik krijg het in elk geval, omdat ik van plan ben er verscheidene dagen te blijven. Ik ben er op gesteld dat u het neemt, heusch." p Hij kon het niet weigeren, ofschoon hij heel -goed inzag dat hij nu haar adres niet zou krijgen, een excuus had om haar het zijne te geven. Langzaam haalde hij het miniatuurhjstje uit een binnenzak van zijn jas. „Daar heb ik het geborgen om het veilig te bewaren," verontschuldigde hij zich, bevreesd dat Angela het als een ongepermitteerde vrijheid zou beschouwen, dat hij het zoo dicht bij zijn hart had gedragên. Nu nam Angela na velerlei dankbetuigingen afscheid van hem, vol inwendigen angst dat ze hem nooit weer zou ontmoeten, en bedroefd dat haar reisavontuur voorbij — geheel voorbij was. Maar ze had niet veel tijd er lang bij stil te staan, omdat •te nog allerlei dingen te doen had vóór haar vertrek. Spoedig daarna bevond ze zich in den sneltrein naar Los Angelos. LIEFDESSTRIJD. 45 Kate, die in dezelfde coupé sliep als haar meesteres straalde van vreugde en opwinding. Ze ging nu werkelijk naar het westen en kwam daardoor steeds meer in de buurt van Oregon, waar haar Tim woonde. Toen Kate alles op zijn plaats had gezet, zag het er gezellig uit in de gereserveerde slaapcoupé, die bijna zoo groot was als mevrouw May's hut op de boot. Een witte zijden peignoir hing aan een haak. De zilveren schuiers en kristallen flaconnetjes waren netjes gerangschikt. In een vaas stonden lelietjes van dalen. „Waar zijn die bloemen vandaan gekomen?" vroeg Angela. „Ik weet het niet, mevrouw. Ik heb ze hier gevonden," zei Kate. „Misschien worden die altijd in de slaapcoupés gezet." „Misschien wel," zei Angela, inwendig iets anders vermoedend. Hij moest de moeite genomen hebben die lelietjes daar te laten neerzetten. Dat was net iets voor hem. Maar — hoe wist hij dat zij met dezen trein reisde? Dien namiddag keek ze beurtelings naar de plantages en meren van Louisiana, of las in haar roman, een interessant verhaal, dat haar zoo boeide dat ze te laat aan tafel kwam. Toen ze eindelijk verscheen was er maar een stoel meer onbezet aan een tafeltje voor twee. Nickson Hilliard zat op den anderen. HOOFDSTUK VIII. DE COMEDIE VAN HET GOUDEN TASCHJE. Nick bloosde van schaamte. §8^s*ö Angela keek hem glimlachend aan. Ze was blij hem weer te zien, hoewel ze het inwendig van zichzelf af keurde. „Dat is een onverwachte ontmoeting," riep ze uit. Liefdesstrijd. 10 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" Nick sloeg den blik neer. Hij was opgesprongen toen mevrouw May naar baar plaats aan tafel werd geleid en bleef staan tot zij zat. „Wilt u mij vergeven?" verzocht hij haar. „Wat vergeven?" „Dat ik hier ben." „Wat bedoelt u? Dat u met denzelfden trein gegaan is als ik. Dat heeft toch niets met mij te maken?" Nick zweeg; hij dacht even na en besloot volkomen eerlijk tegenover haar te zijn. „Om u de waarheid te zeggen," begon hij moedig, „heb ik u in den waan willen brengen dat dit louter toeval was. Maar nu u het mij op den man af vraagt, wil ik u openhartig antwoorden, zelfs op gevaar af dat u nooit weer met mij wilt praten. Ik ben hier alleen omdat u hier is, mevrouw May. Maar ik beloof u, u niet verder lastig te zullen vallen, na vanavond zult u mij gedurende de heele reis nietweer zien. Ik wil u alleen helpen, als dit noodig mocht blijken." „Die opoffering is al te groot," zei Angela hem vlak in het gezicht ziende .met haar groote, donkere oogen. „Maar gelukkig ben ik niet alleen. Ik heb mijn kamenier bij mij. Ik zal uw hulp niet noodig hebben." „U. weet heel goed dat dit voor mij geen opoffering is," zei Nick oprecht. „Het zou mij een onuitsprekelijk genoegen zijn iets voor u te mogen doen. Maak u echter niet bezorgd. Als u het wenscht, verdwijn ik onmiddellijk." „Zeker niet," riep.Angela uit, „u was hier vóór mij. Maar u had mijns inziens beter gedaan nog wat langer in New-Orleans te blijven." „Ik zal u nu eerlijk alles moeten opbiechten. Ik was daar om dezelfde reden als hier." „Bedoelt u dat u naar New-Orleans is gegaan, omdat ik ..." „Ja mevrouw, ik werd er heen gedreven door iets dat sterker was dan ik. Ik kon u niet voor goed uit mijn oogen zien ver- 47 dwijnen. Toen ik vernam dat u per boot naar New»Orle'an'& was gegaan..." „Hoe hebt u dat vernomen?" j^SSs „Aan het reisbureau in het hötel Valmont." „O, hoe onhebbelijk van u!" Angela werd rood van ergernis. „Vertel mij eens precies hoe alles toegegaan is," vervolgde ze haastig. „Toen u hoorde waar ik heengegaan was. .." : „Was het te laat om met uw boot te gaan, omdat ik als getuige moest optreden in die zaak van Dutcby. Toen die afgeloopen was, nam ik den eersten den besten trein, dien ik halen kon en — vond u in New-Orleans. Ik wist niet waarheen u vervolgens van plan was te gaan,-maar ..." 'v^k „Maar...?" „Ik wist vrij zeker dat u op weg was naar Californië. Eh waarheen u ook ging, zou ik u gevolgd hebben. Natuurlijk kunt u dit niet zoo begrijpen. En het verwondert mij niet dat u er boos om is. Daarvan was ik overtuigd. Maar toch kon ik niet anders handelen." Angela fronste de wenkbrauwen. „Zoudt u als ik het u verzocht den trein bij het volgende station willen verlaten?" „Neen, het spijt mij zeer, mevrouw, maar dat kan ik niet doen. Ik zal u zeggen waarom niet. Ik ben met een kennia van u naar het Oosten gereisd. Zijn naam is Morehouse. Onderweg werd hij ziek en in New-York in een ziekenhuis opgenomen. Daar heb ik hem opgezocht. Veel praten mocht hij niet, maar genoeg om mij toe te staan in zijn plaats voor u te mogen zorgen. Ik had u dit reeds eerder willen zeggen, maar heb er te New-Orleans het geschikte moment niet voor kunnen vinden." „Ik zie niet in waarom u de verantwoordelijkheid van meneer Morehouse op uw schouders zoudt nemen... ter wille van mij," cei Angela koel. „Ik hoop dat u mij die vrijpostigheid kunt vergeven. Ik 48 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" beloof u mij niet weer aan u te zullen vertoonen tot u om mij stuurt. Ik ga in de coupé hiernaast, dus als" u mij voor Los Angelos noodig hebt." „Hoe weet u dat ik naar Los Angelos ga? Heeft meneer Morehouse u dat ook verteld?" „Neen, hij heeft alleen gezegd dat mevrouw May van plan was Californië te gaan zien, en ik dacht wel dat u met Los Angelos zoudt beginnen." „U gaat zeker naar Bakersfield," merkte Angela quasi onverschillig op. „Ik denk het wel, over eenigen tijd tenminste." „Het is beter dat u dadelijk gaat," zei ze onverbiddelijk. „Hoewel ik overtuigd ben dat u niets kwaads bedoelt, was het verkeerd van u mij te volgen, en de eenige wijze om dit weer goed te maken is ..." „U uit den weg te blijven. En dat heb ik u beloofd. Maar ik zie volstrekt niet in verkeerd gehandeld te hebben, mevrouw May; als het moest, zou ik het precies zoo weer doen." „Baar hoeft u zich waarempel niet op te beroemen!" riep Angela uit. „Be eenige manier, waarop u den toestand had kunnen redden, zou geweest zijn mij in den waan te laten dat u slechts bij toeval hier wa.s* „Had ik dan moeten liegen?" Ze was dankbaar dat de kellner op dat oogenblik met de soep verscheen, waardoor haar het antwoord bespaard bleef. Na den maaltijd nam ze met een koele buiging afscheid van Nick en ging regelrecht naar haar slaapcoupé. Het was te donker om uit het raampje te kijken, en, ze wist niet waarom, ze had alle belangstelling verloren in het boek dat haar dien morgen zoo geboeid had. Onwillekeurig hielden haar gedachten zich met Nick bezig. Wat zou hij nu doen? Zou hij berouw hebben dat hij mij zoo vervolgd heeft? dacht ze bij zichzelf. LIEFDESSTRIJD. 49 Het was onzinnig zoo aan hem te denken. Dat kwam bepaald door het taschje op haar schoot, dat haar door hem teruggegeven was. Vreemd, nu ze het nog eens goed bekeek zag het ér toch anders uit dan vroeger. Maar het moest natuurlijk hetzelfde zijn. Werktuiglijk begon ze de steenen te tellen. Vijftien saffieren, vijftien smaragden. En er waren er acht en twintig in geweest. Dat wist ze zeker. Ze had ze dikwijls in verstrooide buien geteld. Plotseling flitste het door haar brein: „Zou meneer Hilliard mij een duplicaat van het taschje gegeven hebben?" Dat moest ze hem dadelijk vragen. Ze drukte op het electrische knopje. „In de coupé tusschen deze en den restauratiewagen zit een zekere meneer Hilliard," zei ze toen de conducteur verscheen. „Vraag hem als 't je blieft even hier te willen komen en zeg dat mevrouw May hem wenscht te spreken." De conducteur ging heen en riep luide een naam, die min of meer op Hilliard geleek. Nick, die niet had durven hopen dat het geluk zoo spoedig een keer voor hem zou nemen, was naar den uitzichtwagen gegaan, en iemand anders antwoordde in zijn plaats: „Weet je zeker dat je den naam goed verstaan hebt? Ik heet Millard. Hoe ziet die mevrouw May er uit?" „Het is de mooiste jonge dame, die ik ooit gezien heb," zei de conducteur glimlachend, en vol geestdrift begon hij haar te beschrijven. „Dan weet ik wie je bedoelt," zei Millard. „Ik zal dadelijk even naar haar toe gaan." En zoo kwam Angela dien avond voor haar tweede verrassing te staan. Terwijl ze op Nick zat te wachten, zag ze do deur van haar coupé openen door een man, die even weinig op hem geleek als de dag op don nacht. Hij keok haar aan met den Liefdesstrijd. j i 50 blik van een man, die denkt dat de vrouwen voor hem alleen geschapen zijn, en begon op beleefden toon: „Mevrouw May, nietwaar? Ik ben meneer Millard. We hebben elkaar geloof ik al eens eerder ontmoet..." Hoewel Angela een nadere verklaring overbodig achtte, legde ze hem toch de quaestie in korte bewoordingen uit. Meneer Millard zocht een voorwendsel om nog wat te blijven, maar Aflgela was daar niet van gediend, en toen hij Kate zag verschijnen, trok hij zich langzaam weer terug. „Ga even naar de coupé hiernaast, Kate," verzocht Angela haar kamenier, „en zeg aan meneer Hilliard, dat ik hem wensch te spreken." Nick kwam zoo spoedig mogelijk en werd door Angela begroet met de woorden: „Ik heb juist bemerkt dat dit mijn taschje niet is." „Dat is het wel,' hield hij vol. „In het mijne waren acht en twintig steenen. Hier zijn er dertig in. Hoe kunt u dat dan verklaren?' „Dat kan ik u niet zeggen. Dat moet de politie uitmaken.' "ik sta er op, meneer Hilliard, dat u mij de waarheid bekent." Jk heb u reéds gezegd, dat het een zeer geheimzinnig geval was. . . „U heeft het doen voorkomen alsof het een pohtiegeheim was, nu geloof ik dat u zelf iets te verbergen heeft. U hebt dit taschje — gekocht." Nick zag in dat het moeilijker is te liegen dan de waarheid te zeggen. „Ja, u hebt gelijk," bekende hij, „maar wanneer dat van u gevonden wordt, zal men het mij zenden. Dan kunnen we ruilen." O hoe kondt u dat doen? En de vijfhonderd dollars! uw geld. Wat 'zult u mij uitgelachen hebben toen ik u de vierhonderd dollars, die ik u schuldig was, terugbetaalde - uit uw eigen zak." 51 „Daarvoor was ik in het geheel niet in de stemming." [ü kunt u niet ellendiger gevoeld hebben dan ik nu. Dus ik "ben u nog honderd dollars schuldig en de vierhonderd bovendien. Dat is samen vijfhonderd. En het ergste is dat ik u die pas in Los Angelos kan betalen. Maar hier hebt u het taschje terug." ' Nick's oogen smeekten haar om goedertieren te zijn. „Neen, ik ben heel boos op u," zei ze. „Zulke dingen komen niet te pas. Neem dadelijk uw eigendom weer in bezit. Ik kan het onmogelijk houden." Ze wilde het hem in de hand duwen, hij nam het niet aan en het viel op dén grond. Op hetzelfde oogenblik kwam Kate weer binnen. „Kate, er heeft een vergissing plaats gehad," zei Angela, „dit taschje blijkt niet van mij te zijn. Raap het op en geef het aan meneer Hilliard," Nick kon een vrouw, hetzij dame of dienstbode, niet voor zich zien bukken. Hij greep het en gaf het, bleek en zenuwachtig van agitatie, aan Kate. „Wil jij het hebben? Ik kan er niets mee doen. Als jij het niet neemt, gooi ik het uit het raampje, zoo zeker als ik hier sta.? „Wat zal ik doen, mevrouw?" riep 'Kate uit. „Ik kan het toch 'niet voor mijn oogen zien weggooien. Het is een fortuin voor Tim en mij;" „Doe wat je wilt," zei Angela. „Ik heb er niets mee te maken." „Dan zal ik het nemen. U moet millionnair zijn, meneer, om zoo met het geld te kunnen gooien." „Ik heb meer dan ik noodig heb," zei Nick. „En ik ben blij dat je het hebben wilt. Dan heeft iemand er tenmiuste nog plezier van." Hij keek naar Angela, maar zij wilde hem niet aanzien. En zonder een woord te zeggen, ging hij heen. 52 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" „ O is toch niet boos op mij, mevrouw, omdat ik het kostbare taschje heb aangenomen?" vroeg Kate. „Neen, boos ben ik er niet om," zei Angela, „ofschoon ik gehoopt had dat je het zou weigeren, maar ik wilde het je niet gebieden, want daardoor zou je minstens honderd pond verloren hebben." „Honderd pond!" stotterde het meisje. „Ik wist niet dat het taschje zooveel waard was. Dan zal ik probeeren het in de stad te verkoopen." Toen Angela dien avond in den restauratiewagen kwam, trad de heer Millard op haar toe en wilde zich aan haar tafeltje, waarop voor twee personen gedekt was, neerzetten. „Deze plaats is bezet," zei ze, haar stem een weinig verheffend, zoodat Nick, die op eenigen afstand zat, het kon hooren. Deze stond dadelijk op. „Ik heb dezen stoel voor u bewaard," deelde ze hem kalm mee, van twee kwaden het beste kiezend. „Dank u," zei Nick bedaard en ging zitten. „Heeft die ellendeling u gehinderd?" vroeg hij. „Neen, dat niet, maar ik had u liever als buurman." Ze zette hem haar motieven uiteen en gaf hem te kennen, dat praten overbodig was. Nick zwichtte voor haar wil en zweeg. Na afloop van den maaltijd zei mevrouw May: „Ik apprecieer het ten zeerste, dat u den toestand zoo goed begrepen heeft. Nog één ding: ik moet uw adres hebben te Bakersfield om u het geld te kunnen zenden." Nick deelde haar mee dat hij op een boerenhoeve „The Lucky Star", op eenige mijlen afstands van Bakersfield woonde. „Ban zal ik u van uit Los Angelos schrijven," zei ze en opeens bemerkte ze dat haar laatste woorden afgeluisterd waren door den heer Millard, die aan een tafeltje er vlak bij was gaan zitten en haar aankeek met een blik alsof hij zeggen wilde dat hij hun verhouding heel goed begreep. LIEFDESSTRIJD. Toen de reis door Texas, Nieuw Mexico en Arizona volbracht was en de trein Los Angelos binnenstoomde, stond Millard op de trede van Angela's coupé, nam den kruier het valies, dat hij uit haar salonwagen had gedragen uit de hand, keek haar over zijn schouder aan en zei: „Nu is het mijn beurt voor u te zorgen, mevrouw May, want ik geloof dat uw vriend van plan is verder door te gaan. En als u niemand heeft om u hier rond te leiden, mag ik u dan tot gids dienen?" „Ik heb liever dat de kruier voor mijn bagage zorgt," antwoordde Angela uit de hoogte. „Dien heb ik weggezonden. Ik zal even een rijtuig voor u gaan halen," zei Millard, die reiziger was voor een manufacturierzaak. De trein stond stil en hij wilde er juist uitspringen met Angela's valies in de hand, toen het hem kalm ontnomen werd door Nick, die fluks uit de coupé er naast was gesprongen. „Geef u geen onnoodige moeite," zei hij. „Ik zorg voor deze dame." „Ik meende dat u verder doorging," stotterde de handelsreiziger. „Nog niet," zei Nick hem zoo dreigend aanziend, dat meneer Millard zich zonder verdere praatjes verwijderde. „Het schijnt dat ik u altijd voor iets moet bedanken," lachte Angela, toen Nick haar en Kate in een rijtuig had gezet. „Adieu, we zullen elkaar nu zeker niet weer zien." Met deze woorden stak ze hem haar hand toe en terwijl Nick die schudde, zette de trein zich in beweging. Angela uitte een kreet van schrik. „Nu heeft u voor mij uw reis moeten onderbreken!" riep ze uit. „En hoe krijgt u uw bagage weer?" „Dat komt terecht. Ik zal straks even seinen. En als ik wil kan ik vanavond nog verder." En bedaard liet hij het rijtuig wegrijden. Liefdesstrijd. 12 54 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" HOOFDSTUK IX. HET LAATSTE BEDRIJF VAN HET GOUDEN TASCHJE. „Mag ik even uitgaan, mevrouw, en zien wat ik voor het taschje krijgen kan?" vroeg Kate, toen alles, uitgepakt was in het hotel te Los Angelos. Dit was een teer punt voor Angela. Ze had het taschje niet willen houden, maar ze vond het ook niet prettig het nooit weer te zullen zien. Uiterlijk onverschillig gaf ze Kate echter permissie te gaan en trachtte door het beramen van allerlei autotochten te vergeten, hoeveel tijd en moeite Hilliard er voor over had gehad. Een van de portiers ried haar aan een auto te huren die eeu vriend van hem bezat en uitgevonden had, „een juweel van een wagen", die mevrouw May volgens hem voor een spotprijs per dag, per week, per maand of per jaar kon huren. Angela wilde hem graag eens zien en vóór het laatste woord nog uit haar mond was, was de garage al opgebeld. De kar verscheen met angstwekkende snelheid en als. men Angela den tijd had gegund om na te denken, zou het haar opgevallen zijn dat er niet zooveel aanvraag naar deze nieuwe uitvinding was als de portier had doen voorkomen. De uitvinder, tevens chauffeur, wiens uitpuilende bolle oogen schitterden bij het vooruitzicht zaken te zullen doen, geleek sprekend op een schelvisch. Hij lichtte de blauwe kap op en liet allerlei dingen zien, die glinsterden van nieuwheid als gekristalliseerde suiker. Angela was een gemakkelijke prooi. Ze had in het geheel geen verstand van auto's en stemde er direct in toe er eens een proefrit mee te maken. Juist toen ze dit besluit genomen had, verscheen Kate en riep haar ademloos van verrukking toe: „O, mevrouw, ik heb het taschje verkocht 1" LIEFDESSTRIJD. „Aan wien?" vroeg Angela. „Aan een Ierschèn juwelier, Barrymore. Ik heb er Vijf honderd dollars voor gekregen. Hij had mij: nog wel meer willen geven, maar hij beweerde dat hier niet zooveel vraag naar dergelijke dingen was als in Parijs of New-York en hij moest er toch voordeel van hebben." „Dat zal hij ongetwijfeld ook wel krijgen," zei Angela scherp, met het gevoel van een meisje dat verneemt hoe de eerste man, die haar ten huwelijk heeft gevraagd met een ander getrouwd is. En toen de schelvisch, die Sealman heette, haar vroeg waar ze heen wenschte te. gaan, beval ze hem haar naar Barrymore te brengen. Maar niet voordat Kate in het hotel verdwenen was. Be -automobiel zette zich in beweging en maakte een zacht gonzend geluid als het spinnen van een poes. Het was een kleine wagen, maar daar Angela er alleen de omstreken mee wenschte te zien, vond ze dit geen bezwaar. Bovendien kon ze, nadat de schelvisch zoo vriendelijk was geweest haar dit proefritje gratis te laten maken, hem moeilijk teleurstellen. Wat ze precies wilde toen ze voor den winkel van Thomas Barrymore stilhield, wist ze eigenlijk zelf niet. Misschien alleen uit nieuwsgierigheid eens zien of het taschje ook voor hét raam lag en hoe het daar leek. Ja, daar lag het! En opééns wist ze waarom ze er heen gegaan was. Ze wilde het kóopen. Ze kon niet uitstaan dat een ander het kocht. Ze ging naar binnen en vernam van den winkelbediende dat het taschje juist uit Parijs was aangekomen en zevenhonderd vijftig dollars kostte. Angela durfde hem" niet tegen te spreken of af te dingen en legde het geld, dat ze juist uit San Francisco had ontvangen op de toonbank neer. Ze moest haar trots duur betalen, en bovendien spreekt het van zelf dat ze het taschje nooit in bijzijn van Kate kon gebruiken. Het moest een diép geheim blijven dat zij het weer ingekocht had. 56 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" „Terug naar 't hotel," beval mevrouw May Sealman. „En ik ben van plan de auto voor de volgende drie a vier dagen te huren," voegde ze er aan toe. Nick zat voor het raam van een restaurant, toen Angela er in de helblauwe kar voorbij snorde. Hij sprong op en fronste de wenkbrauwen. „Allemachtig! als dat die rammelkast niet is, die Sealman probeerde mevrouw Gaylor verleden jaar aan te smeren," bromde hij in zichzelf. „Hoe ter wereld heeft hij mevrouw May te pakken gekregen?" Hij greep zijn hoed, begaf zich onmiddellijk naar haar hotel en vroeg den portier of meneer Sealman daar logeerde. Neen, maar de portier kende hem heel goed. „Kunt u mij ook zeggen," vervolgde Nick beleefd, „of zijn blauwe auto ook verhuurd is?" Ja, toevallig had de portier gehoord dat hij voor de volgende drie dagen, misschien iets langer, gehuurd was door een jonge dame, die in het hotel logeerde en van plan was er tochtjes mee te maken in den omtrek. „Is het contract al opgemaakt?" vroeg Nick. „Ja, alles is juist in orde gekomen en meneer Sealman is naar huis gegaan." Nick- dacht een oogenblik na en deed voorkomen alsof hij het „Model", zoo heette de auto, graag zelf had gehad, toen Kate hem voorbijging om een brief naar de post te brengen. „O, meneer," riep ze uit, „u vindt het toch goed dat ik het taschje verkocht heb?" „Natuurlijk, daarvoor heb ik het je gegeven." „Ik heb er goede zaken mee gemaakt. Barrymore, de juwelier, heeft er mij vijfhonderd dollars voor betaald. Ik ben er nog zenuwachtig van. Denk eens aan, wat een som, meneer. Dank u nog wel." En Kate trippelde verder. Nick had gruwelijk het land aan het taschje gehad toen het LIEFDESSTRIJD. hem door Angela teruggegeven werd, maar nu dacht hij er anders over. Was het niet korten tijd van haar geweest? Had het niet aan haar arm gehangen, in haar hand gerust, haar kanten zakdoekje bevat, dat rook naar de bloemen uit het tooverland? Hij ging naar buiten en vroeg een politieagent waar Barrymore woonde. „Een in het zwart gekleede jonge dame in een blauwe auto, meneer, heeft het taschje, dat voor het raam lag juist gekocht,* deelde hem de winkelbediende mee, „een jonge dame met goudblond haar. U moet haar onderweg tegen gekomen zijn.' „Ik geloof het ook,* zei Nick, die had kunnen zingen van blijdschap. Hij verliet haastig den winkel, ging regelrecht naar de grootste garage van Los Angelos en raadpleegde den eigenaar, over den aankoop van een auto. „U heeft mij dezen winter geschreven dat u een mooie voor mg beschikbaar had. Herinnert u zich dat nog?" „Of ik het mij herinner!" Nick lachte. „Toen had ik er geen noodig; nu wel. En ik wil de allerbeste, die u hebt." ' „Hier heb ik er een, die juist iets voor u zou zijn. Hij behoort aan een millionnair, die failliet ging toen hij hem no» geen week had gehad. Wilt u zoo goed zijn mij even te volgen ? Ban zal ik u hem eens laten zien." Het was «en prachtexemplaar, van binnen en van buiten lichtgeel geverfd. „Bijna de kleur van haar haar," dacht Nick. En hij besloot onmiddellijk hem te koopen. „Ik wil hem zelf leeren besturen. Hoe gauw zou ik dat kunnen leeren?" „Ik denk in zes a zeven lessen." „Lessen van een uur of twee?" „Ja, zoo iets." Liefdesstrijd. ^?S^N> 13 58 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" „Maar als ik mij nu eens den geheelen dag oefen, zou ik het dan niet in vier dagen kunnen?" „Dat zou misschien wel gaan, meneer." „Is hij geschikt voor — dames?" „Zelfs voor een koningin." „Dat moet ik juist hebben," zei Nick zacht. HOOFDSTUK X. TOEN ANGELA DEN OMTREK GING ZIEN. Den volgenden dag besteedde Angela met het bezien van het land, dat haar vader had helpen ontginnen, nu en dan opgehouden door allerlei defecten aan de auto. Eerst kwamen deze onverwacht voor, maar weldra werden ze als van zelfsprekend beschouwd, en hoe beter Angela .de uitvinding van Lealman leerde kennen, hoe minder verbaasd ze was over dergelijke ongeriefelijkheden. Het „Model" was een toonbeeld van gebreken. Hij rookte als een schoorsteen, verslond kannen vol benzine en was vatbaar voor alle mogelijke ongelukken en kwalen. Maar Lealman liet den moed niet zinken. Hij wist steeds zichzelf en de kar te rechtvaardigen; was vol verhalen over zijn ondervindingen en liet zich daarbij nu en dan een aandoenlijk woordje ontvallen omtrent een zieke moeder, dio van zijn verdiensten moest leven. Hun geheele toekomit, zei hij, hing van het „Model" af. Ah mevrouw May hem afdankte en een andere auto huurde, zou dit als een loopend vuurtje door Los Angelos gaan. Hij zou geruïneerd zijn. En zijn moeder, dio alle opwinding moest vermijden, zou ongetwijfeld4aan hartverlamming sterven. Ange'a was diep met hem begaan, en durfde hem niet weg LIEFDESSTRIJD. 59. te zenden. Het zal er nog op uitloopen, dacht ze, dat ik het nare ding koop en het laat verbranden. In deze bange voorgevoelens werd ze nog versterkt toen het „Model" op zekeren morgen, op een halve mijl .afstands van het fantastische Klein-Venetië, het eiland Coney in Z. Californië, opeens niet meer voort kon. Woedend stapte ze uit en ging langs allerlei kleine bazars, schiettenten met papieren ijsbergen en kartonnen rotsen, naar de pier, waar ze een restauratio binnentrad in den vorm van een Spaansch galjoen. „Een defect aan de auto," dacht ze, uit het raampje naar de Stille Zuidzee kijkend, „kon heel aardig zijn als ik iemand bij mij had, met wien ik er om kon lachen," en onwillekeurig stelde ze zich Nick Hilliard voor, tegenover haar gezeten. „Hij had mij wel eens van zijn hoeve kunnen schrijven dat hij het geld, dat ik hem zond, ontvangen heeft," zei ze in zichzelf. „Ik heb den brief, den eersten dag dat ik hier was, eigenhandig op de post gebracht. Als bij thuis is — en dat zal hij wel zijn — moet hij dien gekregen hebben." Op dat oogenblik kwam er een jongeman het schip-restaurant binnen en nam zijn sombrero af. Angela maakte zich reeds gereed om hem koel te begroeten, omdat kij haar gebod overtreden had. Maar ze had zich de moeite kunnen besparen. Het was Nick niet, en de tranen sprongen haar in de oogen van teleurstelling. Ze dronk nog een kopje thee en had nog juist den tijd om eenige juweelen en paailen in de bazars te koopen, toen do auto voorreed, zacht spinnend en onschuldig van uiterlijk als een poes, die juist een paar kanaries verorberd heeft. Meneer Sealman was heilig overtuigd dat er nu geen ongelukken weer konden gebeuren. Ze stapte in. Het „Model" gedroeg zich als een pas bekeerde zondaar en voerde haar veilig door de voorsteden van Los' 60 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" Angelos, een idyllische streek, als voor een huwelijksreis geschapen, met haar keurig onderhouden straten en huisjes, haar palmengroepen, tropische bloemen en wuivende peperboomen. „Waar gaat de tocht morgen heen?" vroeg Sealman. „Naar Riverside?" toen hij haar twee uren later dan ze verwacht had voor de deur van het hotel afzette. Angela keek aarzelend naar de lucht. Die was hemelsblauw. „Weet u zeker dat de auto voor zulk een langen tocht berekend is?" vroeg ze weifelend. „Ja, natuurlijk, mevrouw, u weet niet waartoe de kar in staat is," antwoordde hij verwijtend. „Misschien niet," stemde ze toe. „Nu goed dan. We zullen om acht uur vertrekken." Ze was op tijd gereed, maar Sealman verscheen niet. Eindelijk om half negen kwam hij bedaard aanwandelen. Hij sprak weinig over den toestand van de auto, maar veel over dien van zijn moeder. Ze had weer een aanval van haar oude kwaal gehad. De dokter was den geheelen nacht bij haar geweest. Hoe hij — Sealman — ooit de rekening kon betalen, was hem een raadsel. Zou mevrouw May vandaag naar het eiland Santa Catalina willen gaan en morgen naar Riverside ? Ze had nog tijd genoeg om de boot te halen. De doktersrekening was een troefkaart. Angela stemde er goedig in toe den tocht naar Riverside een dag uit te stellen en ze ging met Kate naar het mooie eiland, dat zooveel door de Californiërs bezocht wordt. Den volgenden dag wilde ze wijden aan de herinnering van haar vader, die vroeger in de buurt van Riverside had gewoond, ofschoon er geen spoor van het huis meer over was. Ze wilde dien dag rustig doorbrengen, door geen zorg of ergernis gestoord, maar met een zwaar hoofd begon ze den tocht. Het „Model" hield zich echter zoo goed, dat ze langzamerhand weer hoop begon te krijgen. LIEFDESSTRIJD. 61 . Toen ze voorbij een oude kerk reden, zag'Angela in de schaduw van een peperboom een groote, gele auto staan. De chauffeur zat half in slaap op de voorbank. „Dat is de wagen, waarnaar ik je een paar dagen geleden vroeg," zei Angela, zich tot Sealman vooroverbuigend, „het is de mooiste, dien ik ooit gezien heb. We zijn hem verscheidene malen gepasseerd. Aan wien behoort hij?" „O, die!" merkte de uitvinder van het „Model" onverschillig aan. „Die is gemaakt voor een millionnair, die toen hij klaar was al zijn geld verloor en hem nu tracht te verkoopen. Ik zou hem niet cadeau willen hebben." Angela lachte achter haar sluier. Ze vreesde dat het Sealman niet aangeboden zou worden. Zijn kleine kar geleek wel een stuk slecht gemaakt speelgoed, vergeleken met die gouden koets. Er werden zeker proefritten mee gedaan, want ze had hem dikwijls denzelfden weg zien gaan als die van Sealman. „Ik zou wel eens willen weten hoeveel hij kost," zei ze in zichzelf, bewonderend achterom ziende. „Waarom zou ik hem mij niet aanschaffen?" Na eenigen tijd gereden te hebben, bracht Sealman de auto tot staan, onder voorwendsel Angela in de gelegenheid te willen stellen, de omliggende streek te bezichtigen. „Het is hier heel mooi," zei ze, „maar we moeten ons niet lang ophouden, want volgens de kaart hebben we nog een langen rit vóór ons." „Gopd, mevrouw. Laat mij u dan nog even de bedding van de Santa Ana wijzen, dat is wel de moeite waard." „Ziezoo, nu maar weer verder," zei Angela een paar minuten later. Sealman trachtte angstvallig de auto weer op gang te brengen, maar deze weigerde beslist den dienst. „Is er iets kapot?" vroeg Angela. Liefdesstrijd. \ j 62 BIBLIOTHEEK VAN „BE PEINS" „Ik kan niets vinden," zei Sealman, na eenigen tijd in doodehjke stilte gezocht te hebben. „Geef hem nog een oogenblik tijd, om op adem te komen, mevrouw." Angela voldeed aan zijn verzoek en zoo gingen er weer verscheidene minuten voorbij. Het angstzweet begon Sealman uit te breken. Angela had medelijden met hem, maar nog meer met haarzelf toen ze zich er op betrapte de naastbijzijnde rijen oranjeboompjes al vijf-en-twintig keer geteld te hebben. Het was lunchtijd en ze had honger. „Hoe ver, zijn- we hier van het station?" vroeg ze wanhopig, toen ze meer dan een half uur stil gestaan hadden. „Dat kan, ik u niet precies zeggen, mevrouw. Maar in elk geval te ver. om er heen te loopen." „Wat mankeert er eigenlijk aan de auto, of heb je dat nog niet ontdekt?" „Ik dacht dat het de pomp was, maar dat is het niet. Ik geef het op." En hij veegde zijn gezicht af met een zakdoek, die groene oliestrepen achterliet. „We kunnen hier toch niet den heelen dag blijven staan," meende Angela. Sealman grinnikte boosaardig. „Waarom niet? Wat is daar tegen?" „Akelig ding!" riep Angela toornig uit. „Wie? ik of het „Model"?" „Het „Model". Ik ga er nooit... nooit weer mee uit." „U hebt mij tot het einde van de maand besproken," zei Sealman op een toon, alsof hij over een huwelijk sprak. „Ik heb er twee heeren voor moeten afzeggen. Als u hem niet gebruikt, moet u er mij toch even goed voor betalen." „U weet heel goed dat ik hem slechts voor drie dagen heb genomen. Ik laat mij niet bedriegen. En daar u niet schijnt LIEFDESSTRIJD. te weten of de auto vandaag nog weer op gang zal komen of niet, zal ik te voet verder gaan." De bestuurder van de gele auto, die op een veiligen afstand achter eenige boomen stond te wachten hoe het geval zouVjfiloopen, zag een slank, wit figuurtje uit het .Model" springen. „Nu is mijn tijd daar," .mompelde hij, zette de kar in beweging en reed langzaam op Angela toe, die den weg naar Riverside was ingeslagen. '&0Ï. Hij nam zijn bril en chauffeurspet af en vroeg: „Hoe gaat het u, mevrouw May? Ik zie dat u een defect aan de auto heeft, mag ik zoo vrij zijn u een plaatsje in de mijne aan te bieden?" „Meneer Hilliard!" riep Angela verstomd van verbazing. „Waar gaat u naar toe?" „Ik zwerf hier een beetje in don omtrek rond. En u?" „Ik was van plan naar Riverside te gaan." „Ik heb de laatste dagen besteed met te leeren chauffeuren," zei Nick. „En ik zag u nu en dan in die oude rammelkast rijden. Ik ken hem. Sealman heeft verleden jaar getracht hem mij- aan te smeren. Het speet mij te zien dat hij u te pakken, heeft gekregen." „Eerst had ik medelijden met hem," zei Angela, „maar nu niet meer. Hij beweert dat ik den wagen voor veertien dagen heb gehuurd en ik heb hem sléchts voor drie dagen genomen." „Dat zal hij tegenover mij niet durven volhouden!" riep Nick verontwaardigd uit. „Als u wilt zal ik het zaakje wel eens voor u opknappen." „Heel graag. Maar we kunnen er niet best van doorgaan en hem hier aan zijn lot overlaten," zei Angela. „Zullen we hem dan op sleeptouw nemen naar de naaste stad. Dan kan hij daar naar de een of andere garage gaanEn wij kunnen doortuffen naar Riverside." 64 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" „Had u verwacht dat we onderweg zouden blijven steken?" vroeg ze. „Ja, ik kende het „Model", en ik vond het veiliger in uw buurt te blijven." „Ik heb uw auto wel gezien, maar u had zulk een grooten bril op dat ik u niet herkende." „Neen, daarvoor heb ik goed opgepast. Bi wilde niet dat u mij opnieuw verkeerd zoudt begrijpen. Ik was echter heilig overtuigd dat u eens mijn diensten weer noodig zoudt hebben en blij zoudt zijn mij te zien." „D is een ware vriend in den nood," zei Angela dankbaar, „en u moogt mij brengen waar u wilt om te gaan lunchen." HOOPDSTÜK XI. DE MAN AAN HET WIEL. Toen Nick het laatst het Mission Hotel te Riverside had gezien, had hij gedacht hoe heerlijk het zou zijn daar zijn wittebroodsweken door te brengen. En hij beschouwde het als een gunstig voorteeken dat het Lot hem daarheen voerde met de eenige vrouw, die voor hem op de wereld bestond. Ze zag er mooier uit dan ooit in het eenvoudige witte kleedje en den grijzen zijden sluier, die haar gezichtje omlijstte en als het ware een stralenkrans vormde om haar goudblond haar. Ze lachte en praatte met hem als een schoolmeisje in het genot dat zijn auto haar verschafte na haar martelaarschap in het „Model". Toen ze in het Mission Hotel aankwam was de lunch reeds afgeloopen en Nick bestelde een maaltijd geschikt voor een bruidspaar. LIEFDESSTRIJD. 65 Terwijl dit klaar gemaakt werd, wandelden ze in den tuin. „Ik zal een huis als dit in miniatuur laten bouwen,» zei Angela, half in zichzelf, „met groote balken langs het plafond en hooge schoorsteenen. Ik kan ternauwernood wachten om er mee te beginnen." „Waar zal dat zijn?" vroeg Nick. „Ergens in Californië." „Meent u het?" „Ja, zeker. Maar ik weet nog niet precies waar. Ik houd dol van het zuiden, maar wil nog niet besluiten voor ik het noorden gezien heb. Zullen we naar binnen gaan? De lunch z'al nu wel klaar zijn. Ik heb honger." „Ja," antwoordde Nick werktuiglijk, en inwendig dacht hij: „Hoera! Ze wil in Californië gaan wonen! Als ik tracht wat anders te worden en wat betere manieren te krijgen, meer zooals de heeren waarmee zij gewend is om te gaan, wie weet of ze dan op den duur..." Hij vond het heiligschennis den zin te voltooien. Hij had nog nooit een lunch meegemaakt als die welke zij samen gebruikten in de groote, koele eetzaal, waaruit alle gasten reeds verdwenen waren. Angela zat voor het raam en een groenachtig licht dat door een rozenpriëel naar binnen viel, gaf aan haar teint dien parelachtigen, schitterenden weerschijn, 'dien artisten zoo graag schilderen. „Wilt ge vóór u besluit waar ge u gaat vestigen, de streek, waar ik woon eens komen zien?" vroeg Nick, haar met de oogen verslindend. „Daar is een hoeve, die juist iets voor u zou zijn, een modelinrichting, toebehoorend aan zekere mevrouw Gaylor, de weduwe van mijn vroegeren patroon. Ze is een heel aardige knappe vrouw, woont alleen, en heeft graag logees. Komt u, als ik maak dat ze u inviteert?" „Misschien wel, later eens," zei Angela, die in een stemming Liefdesstrijd. 66 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS". was om alles goed. te keuren. „Maar ik heb al een programma opgemaakt, dat heel wat tijd zal nemen, want als ik mij tot een plaats aangetrokken gevoel, kom ik er niet zoo gauw weer vandaan. Misschien ook krijg ik ineens zin hier of daar nog eens terug te komen en .er een veertien dagen te blijven. Iemand — dien ik vurig liefhad — heeft vroeger in Californië gewoond en ter wille van hem wil ik zekere deelen van het land. bezoek en." , ; Dit was een heele slag voor Nick. Maar hij vatte dadelijk weer .moed. Als zij, die niet ouder kón zijn dan twintig jaar, lang geleden van iemand gehouden had, moest dat een vader of een oom zijn geweest. En met een zucht van verlichting dacht hij aan het miniatuurlijstje. : „Naar welke plaatsen wenscht u voornamelijk te gaan?" vroeg hij. Ze keek hem ondeugend aan. „Waarom wilt u dat weten?" : „Is u bang dat ik u weer zal volgen? Neen, daar dacht ik niet aan. Ik wijde u vragen u in mijn nieuwe auto te mogen rondleiden." „Alsof ik dat kon doen." „Waarom niet?" Angela schudde lachend het hoofd. „U is heel anders dan alle andere mannen — maar ik ben bang dat ik u niet als chauffeur kan gebruiken." „Ook niet, als ik u een heel goed getuigschrift geef? Zoudt u het dan niet eens met mij willen probeeren ? Stel u een oogenblik voor dat u met .mij meegaat en ik zal u vertellen wat ik van plan was u te laten zien." „Gaat uw gang — daar steekt tenminste geen kwaad in." „Zullen we beginnen met vanmiddag — of met morgen?" „Ik stel niet graag iets tot den volgenden dag uit — als het iets prettigs is." 67 „Ik ook niet. Welnu — als u hier alles gezien hadt, zou ik u door de Magnolia Avenue rijden naar Berg Rubidoux, vanwaar men een prachtig uitzicht heeft op Riverside en op de oranjebosschen aan den voet. Daar zouden we een poosje gaan zitten en ik zou u vertellen van Generaal Fremont, die er in vroegere dagen doortrok." „En daarna? Wat zouden we daarna gaan doen?" „Dan zou ik u een inrichting voor de verpakking van oranjeappelen laten zien, en u vervolgens naar Los Angelos brengen, waar we na donker zouden aankomen. En als u genoeg had gezien van» Los Angelos, zou ik u vragen uw bagage door uw kamenier te laten pakken en ik zou met u en Kate vertrekken — naar Santa Barbara." „Daar kunt u met uw auto niet komen." „Neen, maar we zouden te paard gaan. Ik ken de Tosemite heel goed. Ik heb er eens in de vallei ziek gelegen tengevolge van een ongeluk." „Wat was dat voor een ongeluk?" „Ik werd gewond in een brand." „Op uw hoeve?" „Neen, in San Francisco." „Den grooten, bekenden brand?" „Ja." „Woonde u toen in San Francisco?" „Neen, ik ging er heen." „Om te helpen?" „Ja — dat was niet meer dan mijn plicht. Veel kon ik echter niet doen. Zullen we nu met ons reisprogramma verder gaan?" „U schijnt niet graag over uw goede daden te spreken." „Goede daden! Ik vind het niet prettig het onderwerp van gesprek te zijn, als er iets beters is om over te praten. Ik G3 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" zou u dus de Yosemite laten zien, mevrouw May, en u de beste pony verschaffen, die er te krijgen was. En u zoudt den geheelen dag in het bosch doorbrengen. Ik zou een koel plekje zoeken om te lunchen en te eten en de eekhoorns zouden komen om de kruimels op te pikken." „Dat klinkt alles heel aanlokkelijk," zei Angela, „maar — het is niet uitvoerbaar." „Waarom niet?" „We kennen elkaar nog zoo kort." „Elke gids zou een vreemde voor u zijn en ik geloof, mevrouw, dat wij elkaar beter kennen dan velen, die zich vrienden noemen." „Misschien wel. En u hebt mij het leven gered, dat valt niet weg te redeneeren." „Wilt u mij dan als chauffeur aannemen? ü kunt mij elk oogenblik afdanken als u denkt dat ik niet voldoe aan de beschrijving, die meneer Morehouse u van mij gegeven heeft." „Ik heb sedert mijn aankomst in New-York niets meer van den heer Morehouse gehoord." „Ik bedoel den heer James Morehouse, zijn broer, uw bankier. Henry heeft van uit New-York aan hem geseind u te willen schrijven, dat als u niemand had om u op uw tochten te vergezellen, u niet beter kondt doen dan Nick Hilliard tot geleide te nemen. Mocht u dien brief nog niet ontvangen hebben, dan ligt hij ergens op u te wachten. En als hij mij aanbeveelt als een vertrouwd persoon, wilt u dan het plan eens in overweging nemen?" „U beneemt mij den adem! J ... ja. Maar ..." „Geen maar," verzocht Nick. „In Amerika kan men zoo iets heel goed doen." „Nu goed dan," zei ze, „we zullen gaan." Nick wendde zijn gezicht af, uit vrees zijn vreugde te veel te zullen verraden. LIEFDESSTRIJD. 69 „En ik zal Californië door uw oogen leeren zien," vervolgde ze, „want u komt mij voor een echte Califorhiër te zijn." „Neen, in het geheel niet, de echte Californiër is een heel ander type." „Beschrijf, hem mij eens." * . „U zult het soort dat ik bedoel in San Francisco wel ontmoeten. Falconerj is een van de besten. Hebt u wel eens van hem gehoord ?* „Ja, ik herinner mij zijn naam heel goed. Is hij niet een van Californië's grootste advocaten?" „Ja, en de verstandigste en beste staatsman, dien we hebben," ging Nick vol geestdrift voort, „die ten volle zijn voorspoed, het geld dat hij verdiend en den naam, dien hij verworven heeft, waardig is. Hij staat nu aan het hoofd van de spoorwegmaatschappij en heeft zijn advocaatschap er aan moeten geven, omdat hij Jaar geen tijd meer voor had. En hij is nog geen veertig jaar oud." „U schijnt een groote vriend van hem te zijn," zei Angela, het vuur in zijn oogen en den gloed op zijn wangen ziende. „Neen, dat niet. Ik wou dat het waar was. Ik heb hem slechts eens ontmoet op mevrouw Gaylor's hoeve — de hoeve die ik u graag eens wou laten zien. Maar hij zal zich mij niet meer herinneren. Doch nu wordt het geloof ik tijd om verder te gaan." Ze stapten in en reden door een paar schilderachtige stadjes, de lucht vervuld met de geuren van rozen en oranjebloesems. In Redlands ging Nick een winkel binnen, bleef eenige minuten weg, maar zei niet wat hij gekocht had. Toen hij mevrouw May aan de deur van het hotel goeden nacht wenschte, haalde hij een klein pakje uit den zak. „ü houdt zooveel van echt Californische dingen, hier hebt u er een," zei hij zoo onverschillig mogelijk. „Maak het echter Liefdesstrijd. 16 70 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" niet open voor u binnen is. Dus u zult mij bericht zenden of u met mij meegaat?" „Ja, ik zal u telefoneeren.' „Liefst heel vroeg, zoodat we direct kunnen vertrekken als het antwoord „ja" is." „Zoodra ik. wakker word." . tëM „Uitstekend. Ik twijfel niet of u zult meneer Morehouse's brief vandaag ontvangen." De brief lag op haar. kamer, maar voor ze dien las, kon ze niet nalaten het gele koordje van Nick's pakje los te maken. Ze scheurde het papier er af en vond een fleschje odeur, omwonden met rose lintjes. „Parfait d'Amour, getrokken uit Californische bloemen," las ze op het etiket. Blozend legde ze het op haar toilettafel neer en nam den brief van den heer Morehouse op, waaruit haar bleek dat ze de diensten van meneer Hilliard bij het bezien van Californië gerust kon aanvaarden. Zoodra .ze den brief uit had, nam ze het fleschje odeur weer in de hand, deed het glazen stopje er af en snoof gretig de parfum op. „""femikkelijk," zei ze in zichzelf,. „het is Essence van Californië. Jammer dat men er zulk éen dwazen naam aan gegeven heeft." Ben volgenden morgen om acht uur belde ze den heer Hilliard op in het Alexandrië Hotel en deelde hem mèe, dat ze besloten had.met hem en Kate naar Santa Barbara te gaan. Om tien uur kwam Nick haar halen. Zij ging naast hem op de voorbank zitten en Kate achter hèn met den jongen man, dien Hilliard zijn „assistent-chauffeur* noemde. Het was een heerlijke dag. Half verblind door den schitterenden zonneschjjn, de blauwe. zee en de vlammende .geraniums aan weerskanten van het pad, reden ze eenige uren later de oprijlaan 71 van het hotel te Santa Barbara binnen. De veranda was vol menschen en opeens hoorde Angela iemand uitroepen: „Prinses, welk een verrassing u hier te zien!" Het was een stem, die ze kende, en het liefst was ze dadelijk weer ingestapt en doorgereden. 'Maar dat ging niet. Als ze zich voor al haar vroegere kennissen, wilde verbergen, had ze voorzichtiger moeten zijn, nu was het te laat. Theo Dene stond boven aan de trap op haar te wachten. Rït volgend oogenblik schudde ze een lang, roodharig meisje, blootshoofds et\ in het wit gekleed, de hand. Tenzij het strikt noodzakelijk was, droeg Theo Dene nooit een hoed, omdat heinhaar, haar grootste aantrekkingskracht vormde. Ze was achtentwintig jaar oud, maar gaf zich uit voor vierentwintig, danste als een fee, zong Fransche liedjes, wist zich uitstekend te kleeden, was dol op avonduren en flirten en had reeds twee boeken geschreven, waarin ze haar eigen ondervindingen verwerkt had. Ze reisde veel en had gedurende een bezoek aan Rome kennis met Angela gemaakt, die haar toen amusant had gevonden, maar haar nu liever in gezelschap van een ander ' had aangetroffen. „Noem mij als 't u blieft mevrouw Mny," fluisterde ze haar toe. „Ik wil mijn eigen naam niet bekend hebben." „Ha! ha! Ik begrijp..." En Theo's groene oogen glimlachten op een wijze, die sommigen aantrok, anderen afstiet. . „Hoe gaat het u, mevrouw May?" verbeterde ze luide haar begroeting. „U is toch niet voor uw gezondheid hier, hoop ik?" „Neen, ik wilde Californië eens zien." Juffrouw Dene lachte. „Dat klinkt niet heel romantisch. Maar misschien zit er meer achter," en ze wierp een veelbeteekenenden blik op Hilliard, die bezig was een kruier te Bestellen mevrouw May's bagage naar binnen te brengen; hij zelf zou in een ander hotel gaan logeeren. 72 BIBLIOTHEEK VAN „BE PEINS" „Vraag hem met u te lunchen en noodig mijn gezelschap en mij mee aan tafel," fluisterde Theo. „Ik heb nog nooit zulk een knappen man gézien. Bien moet ik leeren kennen. Ik heb al lang gezocht naar een held voor mijn roman, dien ik over Californië ga schrijven." Angela was verbaasd hoe ze ooit roodharige vrouwen met groene oogen had kunnen bewonderen, ze vond ze nu afstootend. „Ik was in elk geval van plan meneer Hilliard voor de lunch te vragen," zei ze koel. „Hij is door een vriend van mijn vader verzocht mij eenige plaatsen in Californië te laten zien. Bat is zijn auto. Als u en uw gezelschap zich bij ons wilt voegen, zal mij dat zeer aangenaam zijn." Nick kwam de stoep op en ging naast Angela staan. En met een gevoel van verlichting hoorde hij haar weer mevrouw May noemen. Bat „prinses" was blijkbaar maar een bijnaam geweest. Gelukkig! Hij zou niet graag willen dat ze werkelijk een prinses was, want als ze nu reeds onbereikbaar voor hem was, wat zou ze dan zijn? Angela stelde Nick aan Theo voor. En onwillekeurig deed ze hem met haar rossig haar en zelfbewuste oogen denken aan een bonte lithografie in een tijdschrift, naast een fijn vrouwenkopje in een museum, zooals hij ze zoozeer bewonderde. „Ik ben hier in gezelschap van mevrouw Harlaud en haar broer, meneer Falconer, die met hun eigen auto een reis door Californië maken," legde Theo hem uit. „Kent u mijn gastheer en gastvrouw, meneer Hilliard?" We hebben elkaar wel eens ontmoet," zei John Falconer op Nick toekomend en hem de hand reikend. Hij was even groot als Hilliard, maar zwaarder gebouwd, had een kort geknipten donkeren baard en diepliggende, staalblauwe oogen, helder en klaar als van een man, die geboren was om een leider te zijn. LIEFDESSTRIJD. 73 Mevrouw Harland, zijn zuster - die zooals Nick wist zijn huishouding bestierde - geleek sprekend op hem en geen wonder want het waren tweelingen. Na een kort gesprek ging Nick heen om zijn auto naar de garage te brengen, en juffrouw Dene volgde mevrouw May naar haar kamer. »Ik wilde u even zeggen,» zei ze, „dat u niet bang behoeft te zijn dat ik uw waren naam zal verraden. Ook zal ik u niet met vragen lastig vallen." „Ik heb u reeds gezegd waarom ik hier ben," zei Ansela ongeduldig, „om Californië te zien." „Ik om een heel andere reden. Ik zal u eerlijk alles opbiechten." „Om een boek over Californië te schrijven immers?" „Dat heb ik slechts als voorwendsel gebruikt. In werkelijkheid ben ik hier gekomen om te probeeren meneer Falconer in te palmen. Toen ik hem in Engeland ontmoette werd ik op het eerste gezicht verliefd op hem. Maar ik zie nu in dat al mijn moeite mij niets zal geven. Gelukkig ben ik al een beetje aan het idee gewend en zal naar iemand anders moeten omzien. Die metgezel van u heeft een zeldzaam knap gezicht. Als u niet met hem wenscht te flirten, doe hem dan aan mij over. Wilt u hem echter liever voor uzelf houden, dan zal ik geen moeite doen hem u afhandig te maken. Daarvoor is u in Rome te vriendelijk voor mij geweest." „Zeg als 't u blieft dergelijke aardigheden niet in het bijzijn van anderen," zei Angela uit de hoogte. „Daar houd ik niet van." Theo stak onverschillig een cigarette op. „We zijn vanmorgen uit Monterey gekomen,' zei ze van onderwerp veranderend, „en denken morgen naar Paso Robles te gaan. Hebt u daar wel eens van gehoord?" „Ja," zei Angela, „mijn vader bezat daar wat land en heeft er mij photo's van laten zien." Liefdesstrijd. 74 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" „Misschien weet u dan ook dat ér een groot hotel is. Als u daar mocht gaan logeeren. informeer dan eens naar een zekere Mademoiselle Dobieski." ' „Wie is dat?" vroeg Angela. „De naam komt mij vaag békend voor." „Ze was vroeger zangeres. En meneer Falconer werd als zoodanig verliefd op haar. Ik zou graag eens kennis met haar maken." „Als zij een vriendin van hem is en u met zijn auto naar Paso Robles gaat, is daar veel kans op." „Neen, hij is van plan mevrouw Harland en mij naar San Francisco te laten doorgaan en ons daar later te volgen." „Ik herinner mij nu," zei Angela, „dat Mademoiselle Dobieski een Poolsche was, die eens op een concert in Londen heeft gezongen. Ik heb haar nooit gezien, maar heb hooren zeggen dat ze een goddelijk mooie stem had. Drie a vier jaren geleden is ze, meen ik, naar Rusland gegaan en sedert dien tijd heb ik nooit weer van haar gehoord." „Precies. Meneer Falconer is haar daarheen gevolgd, maar kon haar niet vinden. Ongelukkig moest hij wegens dringende aangelegenheden naar huis terug. Daarna heeft hij, onder voorwendsel met zijn zuster — die geheel in zijn vertrouwen is — Europa te bereizen, overal naar. haar gezocht en is eindelijk op 't spoor gekomen dat ze als Nihiliste gearresteerd en naar Siberië was gezonden, kort nadat ze haar contract als zangeres te St. Petersburg had gesloten. Door zijn geld en invloed werd ze bevrijd en stilletjes naar Engeland overgebracht. Maar haar schoonheid was verdwenen. Ze was ziek geweest en invalide geworden. Toch bleef Falconer haar getrouw. Hebt u ooit van zulk een standvastige liefde gehoord?" „Neen," zei Angela, maar inwendig dacht ze: „Ik weet wel iemand, die precies hetzelfde zou'doen." LIEFDESSTRIJD. „De specialiteiten gaven weinig hoop dat het meisje ooit weer de oude zou worden. Maar Falconer gaf den moed niet op en meende dat een verblijf in Paso Robles wonderen aan haar zou verrichten. Mad. Dobieski stemde er in toe het daar eens te probeeren. Mevrouw Harland bracht er haar heen. Nu is ze er twee maanden geweest en zoo goed als genezen. En ik heb idee dat Falconer haar dezer dagen ten huwelijk zal vragen. Maar nu moet ik gaan," riep Theo, haar cigarette wegwerpend. En ze snelde naar beneden. „Ik zou wel eens willen weten of Angela het wist van den Prins?" dacht ze bij zichzelf. Ze vond Falconer op de veranda, kijkend naar de schepen die op het meer heen en weer voeren. „Ik hoorde, dat u dien knappen jongen man, die met mevrouw May reist, al eens eerder hebt ontmoet," zei Theo op hem toegaand. „Hilliard? Ja, bij mevrouw Gaylor." „Een mooie, enorm rijke weduwe, die naar men zegt met Hilliard geëngageerd is. Of het waar is, weet ik niet. Het is in elk geval geen publiek engagement. Maar het zou voor haar geen slechte partij zijn, Hilliard is een nobele vent, voor wien men respect moet hebben dat hij het zoover gebracht heeft in de wereld. Daar schiet me te binnen dat mevrouw Gaylor een modelhoeve bezit in Californië. Die konden we wel eens gaan zien. „Hè ja," riep juffrouw Dene. „Ik zou graag eens kennis maken met mevrouw Gaylor." En weer dacht ze: „Zou Angela het weten van den Prins?" 76 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS". HOOPBSTÜK XII. SLIKKSCHE STREKEN. Het was juffrouw Dene gelukt een uitnoodiging te krijgen van Hilliard om met hem en mevrouw May allerlei plaatsen te gaan zien, waar zij dien morgen reeds met mevr. Harland en Falconer geweest was, en ze stond op de veranda op hen te wachten, pratend met haar gastheer. . „Wie is de mooie mevrouw May eigenlijk?" vroeg Falconer. Theo had graag van deze zaak gebruik gemaakt om iets ten nadeele van Angela te zeggen, omdat ze merkte dat Falconer haar bewonderde, maar plotseling kreeg ze een ander idee. „Mevrouw May zou als een hooge personage kunnen reizen," zei ze geheimzinnig, „maar wil, om zekere redenen, die ik u niet nader mag beschrijven, liever voor een gewone touriste doorgaan, die hier gekomen is om Amerika te zien. Vindt u niet dat ze ook naar Shasha en de Mc. Cloud Rivier behoort te gaan?" „Zou ze dat graag willen?" vroeg mevrouw Harland, „dan kan ze best met ons meegaan en een paar dagen bij ons logeeren. Vindt je niet John?" „Natuurlijk, met het grootste genoegen. Te oordeelen naar wat ik van haar gezien heb, lijkt ze mij een alleraardigste logée te zullen zijn. Maar die arme Hilliard ..." „Vraag dien ook mee en stel mij in de gelegenheid een beetje met hem te flirten," viel Theo in. „Of denkt u dat mevrouw Gaylor een te groote concurrente voor mij zou zijn?" „Ik weet niet hoe de verhouding tusschen mevrouw Gaylor en Hilliard is. Misschien waren het praatjes. Men mag graag een roman weven tusschen twee interessante figuren, die door LIEFDESSTRIJD. 77 de omstandigheden veel met elkaar in aanraking gebracht worden." „Als ik maar zeker wist dat hij niet geëngageerd was, zon ik graag probeeren hem voor mij te winnen. Hadden we mevrouw Gaylor maar hier, dan zouden we heel gauw uitvinden of er iets tusschen hen bestaat of niet." „Leeft mevrouw May's man nog?" vroeg Falconer met een ondeugende tinteling in zijn gewoonlijk zoo ernstige oogen. „Over haar particuliere aangelegenheden mag ik u niets vertellen," zei juffrouw Dene, „maar ze heeft mij verzekerd dat ze niet over Hilliard denkt. Zooals zij ook u aan de lunch vertelde, laat hij haar eenige plaatsen in Amerika zien, omdat een wederzijdsche vriend van hen, die dit op zich had genomen, ziek werd. Hij kan haar echter met zijn auto niet zoo goed' rondgeleiden in Shasta en McCloud, als u met de uwe, die veel meer voor dergelijke bergachtige plaatsen berekend is." „Dan zullen we haar een plaatsje in de onze aanbieden," zei Falconer. „Zoudt u mevrouw Gaylor dan niet mee kunnen vragen?" vroeg Theo, zich smeekend van haar gastheer tot zijn zuster wendend. „Zoo goed ken ik mevrouw Gaylor niet," zei deze. „Maar als John ons graag haar hoeve eens wil laten zien, wil ik haar wel uitnoodigen een paar dagen in Rushing River Camp bij ons te komen doorbrengen. Maar daar komen meneer Hilliard en mevrouw May om je te halen." De auto hield stil. Theo nam op de achterbank naast Angela plaats. Nick zat voorin met Billy, den assistent-chauffeur. Toen ze een eindje gereden hadden, maakte Theo van de gelegenheid gebruik Angela te vertellen wat ze van mevrouw Gaylor en Nick gehoord had, opgesierd door eigen phantasie. ..En hoewel het weer en de atmosfeer niets te wenschen Liefdesstrijd. J IR 78 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" overlieten, was het Angela alsof de zon plotseling onder was gegaan. Bij de Mission stapten ze uit en bestegen den toren, vanwaar ze neerzagen op den ouden kloostertuin en de omringende heuvelen. Maar Angela kon er niet ten volle van genieten, ze keek om zich hoen en een kwellend gevoel van eenzaamheid bekroop haar, ze wist zelf niet waarom. Hot kon toch onmogelijk zijn om do onzinnige reden dat Nick Hilliard misschien verloofd was met de weduwe van zijn vroegeren patroon. Neen, de somberheid van het grauwe gebouw moest haar zoo weemoedig stemmen. Op eenigen afstand van haar was juffrouw Dene bezig Nick Hilliard te vertellen, hoe blij ze was hom ontmoet te hebben, omdat hij juist degene was, dien ze voor haar boek over Californië zocht. „Meneer Falconer heeft mij beloofd mij uw hoeve en die van mevrouw Gaylor te laten zien," vervolgde ze, „ik heb er veel over gehoord — en ook over haar. Ze is heel knap, nietwaar?" „Ja," zei Nick verstrooid. „En een heel goede kennis — een vriendin — van u?" „Ja," herhaalde hij werktuiglijk, hopend dat Angela, die hij in de verte zag staan mijmeren, aan het gesprek zou deelnemen. Juffrouw Dene, die Nick's oogen zag afdwalen, begon te vreezen dat Californiërs een type als het hare niet konden apprecieeren, want ze scheen niet zooveel indruk op hem te maken, als op de meeste mannen. Maar enfin, als zij zich niet met hem kon amuseeren zooals ze verwacht had, zou ze hot op een andere manier probeëren. Dien avond, toen de gaston van het hotel in de vestibule een kopje koffie zaten te drinken, kwam er een stroom dames binnen, oud en jong, dié allen door elkaar met de portiers begonnen te praten. LIEFDESSTRIJD. 79 „Mijn hemel! wat zijn dat voor menschen?" vroeg Theo Dene aan Falconer. „Dat zijn Californische dames, die gezamenlijk een reisje maken en hier de Mission van Santa Barbara komen zien." „Wat een geluk dat wij er dan juist vandaag geweest zijn, anders zouden we geheel door hen verdrongen worden!" Ze deed geen moeite haar stem te dempen en een van dé nieuw aangekomenen, die een weinig van de anderen afgezonderd stond, hoorde het. Het was een klein persoontje, mager, bleek en eenigszins provinciaal van voorkomen, maar hoewel niet naar de laatste mode gekleed, zag ze er toch als een dame uit. Ze keek juffrouw Dene aan alsof ze zeggen wilde: „al kan ik niet met u wedijveren in kleedij en vrouwelijk schoon, zou ik toch nooit de gevoelens van anderen kunnen kwetsen zooals u." Angela ving haar blik op en voelde zich onmiddellijk tot het meisje aangetrokken. „Uw naam als't u blieft," vroeg een der portiers, het kleine persoontje naderend met een vel papier in de hand. „Mijn naam is Sara Wilkins," antwoordde ze met duidelijke stem, „maar ik hoor niet bij dit gezelschap en heb nog geen kamer besproken. Hebt u nog iets vrij?" „Ik ben bang van niet, juffrouw," zei de jonge man beleefd. „Sommige van deze dames moeten reeds met haar drieën ên vieren op één kamer slapen. Het spijt mij, maar er zijn nog wel andere hotels in de stad." „Hoe jammer!" zei het jonge mèisje teleurgesteld. „Ik had hier zoo graag gelogeerd, ik heb zooveel over dit hotel gehoord en gelezen en ben daarvoor expres in Santa Barbara gekomen." „Mag ik u mijn zitkamer aanbieden?" vroeg Angela met een vrièndelijken glimlach. „Ik vind het vreeselijk voor u om 80 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINL" zoo laat op den avond nog naar iets anders 106 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" li ij, zijn schuld van dankbaarheid1 vergeten, het land doorreisde met een vreemde vrouw. Dezen morgen nog had ze gemeend dat hij haar invitatie had bewerkt als een gunst voor hemzelf. O, ze zou kunnen huilen van woede en verdriet. Daar zouden ze voor boeten, Nick en de vrouw die van over de zee was gekomen om haar haar minnaar te ontrooven. Ze zou ze weten te vinden en alles in het werk stellen om hen te scheiden. Uitstel kon ze niet gedoogen. Ze moest een voorwendsel bedenken om hier vandaan te komen. Ze zou naar San Francisco of desnoods naar de Yosemite Vallei gaan om Angela en Nick te zoeken. Ze schreef een telegram aan Simeon Harp, waarin ze beval haar te seinen dat er iets op de hoeve gebeurd was, waardoor ze dadelijk thuis moest komen. En ze liet het in het geheim door Marietta wegbrengen. Dien avond kreeg ze bericht dat er brand was op haar hoeve. Ze liet het telegram aan mevr. Harland en Falconer lezen, die vol medelijden haar hun spijt betuigden dat haar bezoek zoo plotseling onderbroken moest worden. Den volgenden morgen vertrok ze, na vier en twintig uren op Rushing River Camp te hebben vertoefd. En laat dien avond kwam ze in San Francisco aan. HOOFDSTUK XIX. DE GEHEIMZINNIGE DOOS. Weer zat Angela op Nick te wachten. Ze zouden samen ergens dineeren en daarna, met Kate, per spoor naar El Porto gaan, de poort van de Yosemite Vallei. Ze zat op haar zitkamer, LIEFDESSTRIJD. 107 evenals dien eersten keer toen ze zoo plotseling van besluit veranderd was; maar nu was ze in reiscostuum en sedert dien avond was er een week voorbijgegaan. Er werd aan de deur geklopt en ze stond op om die open te doen, vast overtuigd dat het Nick zou zijn. Maar het was Nick niet. De liftjongen overhandigde haar een groote kartonnen doos, die juist door de post bezorgd was. Het adres was gedrukt: „Mevr. May, Hotel Fairuiond, San Francisco." Er.waren verscheidene postzegels op, maar het postmerk was niet te onderscheiden. Angela nam een schaar en knipte het touwtje door. De doos was gevuld met mooie herfstbladeren, purper, goud en karmozijn getint, ofschoon de lente nog nauwelijks in den zomer was overgegaan. Ze nam ze er uit en zocht naar een kaartje of briefje van den gever of geefster, maar vond er geen. Het was jammer dat dit geheimzinnige geschenk juist kwam nu ze op het punt stond te vertrekken. Ze hield echter haar kamers aan, ingeval ze hier terug mocht komen en zou instructies aan het kamermeisje geven goed voor de mooie takken te zorgen. Weer werd er aan de deur geklopt; ditmaal was het NickAngela, de handen vol bonte bladeren, riep luidde: „Kom binnen." „Is u klaar?' begon Nick opgewekt, doch de woorden bestierven hem op de lippen; hij werd doodsbleek. „Gooi weg dat goedje, vlug, mevrouw May!" riep hij haar toe, en verbaasd en verbijsterd wierp Angela de takken op den grond alsof er een giftige adder onder verscholen was geweest- „Hebt u ammoniak bij de hand?" vroeg Nick snel. „Ja.' „Ga er dan dadelijk uw handen mee wasschen, terwijl ik even van uw telefoon gebruik maak. Schrik niet, maar dat zijn vergiftige eikebladeren; ik zal de gevolgen er van echter zien te voorkomen." 108 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" „Zou ik er aan kunnen sterven?" vroeg Angela met trillende lippen. „Neen, misschien hebben ze u nog geen kwaad gedaan. Wasch uw handen zoo gauw mogelijk en houd ze in de kom tot ik ontvang wat ik bestellen zal." Zonder verder een woord holde Angela naar het bad in de aangrenzende kamer en terwijl ze wat ammoniak in het water goot, hoorde ze Nick's stem aan de telefoon: „Kunt u mij onmiddellijk een potje gangee-zalf zenden, een rolletje windsel en een kleine fteseh kalkwater? Er is haast bij." Angela's hart klopte haar in de keel. Het was een verschrikkelijk idee dat iemand — een verborgen, geheimzinnig iemand — haar zulk een onherstelbaar kwaad had willen berokkenen. Wie kende ze, die haar zoo bitter kon haten? Ze wist niemand te bedenken. „Hoe voelt u zich nu? Goed?" riep Nick haar gejaagd van uit de zitkamer toe. „Ja, gelukkig wel," antwoordde Angela. „God zij dank dat ik juist bijtijds ben gekomen. Weet u zeker dat u de bladeren niet vlak bij uw gezicht heeft gehouden?" „Ja, heel zeker." „Dan willen we het beste hopen." Hij wikkelde de takken in een courant en bracht ze buiten de kamer om ze te laten verbranden. De pakjes van den apotheker werden bezorgd, Nick riep Angela toe dat alles gereed was en zij ging naar de zitkamer terug, haar handen druipend van ammoniak. Kate werd gebeld en kreeg bevel dadelijk een kom te brengen. Nick verzocht Angela haar handen er in te steken, waarna hij ze snel en handig verbond met het windsel, na er eerst wat zalf te hebben opgedaan. „Wat is er toch gebeurd, mevrouw?" zei Kate verbaasd. LIEFDESSTRIJD. 109 „Niets, niets, dat zal ik je later wel vertellen. Zouden we nu vanavond niet kunnen vertrekken?" vroeg ze aan Nick. „Ik hoop het wel, maar zeker weet ik het niet," Hij keek haar onderzoekend aan, bleek van angst, maar zijn gezicht verhelderde toen hij haar satijnzachte, rose wangen zag. ,Als we niet kunnen gaan, wilt u dan hier blijven dineeren?" vroeg ze. „Heel graag." „Bel dan even, Kate, dat ze komen dekken. En jij kunt nu wel gaan eten. Ik heb voorloopig je diensten niet meer noodig. Vertel mij nu eens, meneer Hilliard, welke uitwerking deze vergiftige bladeren kunnen hebben." „Bij sommigen tasten ze het gezicht, bij anderen de handen aan, die opzwellen en rood en gevlekt worden. Als het in lichten graad is duurt het niet zoo heel lang, maar het is hoogst onaangenaam. U hoeft er nu niet meer bang voor te zijn," voegde hij er haastig aan toe, toen hij alle kleur uit haar lippen zag trekken, „dan zoudt u zich veel onplezieriger voelen. Het heeft bepaald geen vat op u gehad. Uw handen branden niet, wel?" „Een beetje — door de ammoniak misschien." „Dat heeft u gered. Als u zich over een uur nog volkomen normaal gevoelt, kan het verband er wel af, dan is alle gevaar geweken." „Wie kan ze mij toch gezonden hebben?" zei Angela. „Het doet mij denken aan het tooneelstuk: „Adrienne Lecouvreur", waarin een vrouw voorkomt die vergiftigd wordt door een bouquet bloemen, haar door een jaloersche mededingster gestuurd. Maar die houd ik er niet op na." „Bi zal alles in het werk stellen om de schuldige op te sporen. Toen u in de badkamer was heb ik het papieren omslag grondig onderzocht. Ik kan het postmerk niet ontcijferen, maar Liefdesstrijd. 26 110 BIBLIOTHEEK VAN „DE PEINS" ik denk dat er iemand is die dit wel kan. Ik zal eens naar Max Wissler gaan, de beste detective uit San Francisco, die eens een zaakje heeft opgeknapt voor den ouden heer Gaylor, toen ik nog opzichter op diens hoeve was." Na het middagmaal maakten Nick en Kate de windsels los. Het was een spannend oogenblik, maar gelukkig was er aan de handen niets bijzonders te zien. Daarna begaf Nick zich naar den detective. Hij was thuis en herinnerde zich Hilliard nog heel goed. Hij hoorde hem zwijgend aan, spelend met de bladeren van een boek, waarin hij had zitten lezen. Toen Nick uitgesproken had, keek hij op. „Is er ook een vrouw, die reden heeft jaloersch te zijn op — mevrouw May?" vroeg hij. „Ik geloof niet dat zij in Californië iemand kent behalve mevrouw Harland, de zuster van den heer Falconer, en een zekere juffrouw Dene, een Engelsche schrijfster, die met hen een rondreis maakt in Falconer's auto. Mevrouw Harland is boven alle verdenking verheven en juffrouw Dene heeft haar slechts eenmaal ontmoet, ik geloof dat we ook haar gerust buiten spel kunnen laten." „Hoort u eens, meneer Hilliard, een patiënt moet volkomen openhartig zijn tegenover zijn dokter, wil deze hem genezen. Is u geëngageerd met mevrouw Gaylor?" „De hemel beware, neen!" riep Nick uit. „Die mogelijkheid is nog nooit bij mij opgekomen." „H'm, dan zijn het slechts praatjes geweest, maar daarom is het nog niet gezegd, dat zij zich daaromtrent geen illusies heeft gemaakt." „U wilt toch niet beweren dat. ..* „Ik beweer niets. Ik tast naar den weg in het donker.. .* „Heelemaal donker is die niet. U hebt het papier, dat om de doos zat. Ik zag het u zoo juist door een vergrootglas bekijken." LIEFDESSTRIJD. 111 „Ja, maar het postmerk zegt ons niets. Denkt u dat iemand met een greintje verstand, vergift zou sturen van een plaats waar zij — of hij, zoo ge wilt — bekend was. Neen, zij zouden daarvoor een langen omweg maken. Vertelt u mij eens ronduit, meneer Hilliard, heeft mevrouw Gaylor ook een vertrouwde dienstbode of knecht?" Nick, verdrietig en verlegen, boos op den detective dat hij hem dergelijke vragen durfde te doen, doch niet geneigd hem voor het hoofd te stooten, wist niet wat hij antwoorden moest. Simeon Harp zou alles voor Carmen willen doen, maar Nick kon of wilde den naam van Harp niet noemen, noch spreken over zijn hondsche toewijding aan zijn meesteres. „De bedienden, die mevrouw Gaylor er op nahoudt zijn allen aan haar verknocht," antwoordde hij eindelijk, Wissler's blik ontwijkend. „Maar u moet dit denkbeeld uit uw hoofd zien te krijgen, heusch, u bevindt zich op een verkeerd spoor. Mevrouw Gaylor en ik zijn goede vrienden, meer niet. Ze weet niets van mevrouw May's bestaan en zelfs als ze dat wist, zou ze niet de minste reden hebben om op haar jaloersch te zijn." „Dus ze heeft nooit van haar gehoord?" „Ik zou niet weten hoe. Ik heb haar niet geschreven sedert ik — mevrouw May ontmoette." „Ha! heeft u haar niet meer geschreven! Kent mevrouw Gaylor den heer Falconer en zijn zuster en hun logee juffrouw Dene?" „Neen, juffrouw Dene kent ze niet. Maar daar schiet mij ineens te binnen dat deze gezegd heeft mevrouw Gaylor graag eens te willen ontmoeten. Ze heeft mij allerlei vragen naar haar gedaan. Maar dat beteekent niets." „Misschien hebben ze elkaar daarna over en weer bezocht." „Voor zoover ik weet niet." „Vrouwen doen veel zonder dat de mannen het weten. U 112 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" schijnt niet geneigd te zijn mij te helpen, meneer Hilliard, al zegt u ook dat u het geheim graag zoo spoedig mogelijk opgelost wenscht te zien." „Ja, dat wensch ik. En als ik u niet help is het omdat ik dat niet kan." „Welnu, dan zal ik mij zonder u zien te redden. Ik geef den moed niet op. Wie weet of ik na uw uitstapje geen belangrijk nieuws voor u heb." Nick keek op zijn horloge. Het was tijd naar het hotel Fairmont terug te gaan als hij dien avond nog met Angela wilde vertrekken. HOOFDSTUK XX. IN DE VALLEI. Angela had zich, aan de Yosemite denkend, voorgesteld dat zij en Nick daar alleen in de vallei zouden zijn, van de andere toeristen door een soort toovermuur gescheiden. Maar zoodra ze in El Portal aankwam, was haar illusie vervlogen, want ziet — aan den anderen kant van den muur waren honderden mannen en vrouwen, die ongetwijfeld haar bestaan evenzeer verwenschten als zij het hunne. Het was nog heel vroeg des morgens. De groote veranda van het hotel krioelde van jonggetrouwde paren, die klaar stonden uitstapjes te gaan maken. Weldra reed er een groote diligence voor, met vier flinke paarden bespannen en vóór die nog stilstond was het reeds een geworstel om er een plaatsje in te veroveren. Toen Angela er half geboeid, half ontsteld naar stond te kijken, verscheen Nick, die uit steweest was om een rijtuig te huren. 113 „Wat ben ik blij," riep ze hem toe, „dat wij niet aan die vechtpartij hoeven mee te doen." „Dat moeten we helaas wel," zuchtte Nick, „want ik heb nergens een rijtuig kunnen krijgen. Zoodra de tweede diligence verschijnt, zal ik u en Kate op de voorste bank zien te plaatsen." Al sprekend drong Nick Angela zachtjes naar voren en kwam eindelijk op een van de eerste rijen te staan, die op de diligence wachtten. Eensklaps hoorde Angela een meisje vóór haar een naam noemen, die haar een schok door de leden joeg. „Prins di Sereno! Hoe vind je zulk een romantischen naam? En wat heeft hij een knap gezicht." „Zij is ook mooi," voegde het meisje naast haar er aan toe. ,'tls te hopen dat ze geen ongeluk krijgen." Angela bloosde zoo hevig dat Nick, die altijd alle licht en schaduw op haar gezicht zag, benieuwd was waarom ze zulk een kleur kreeg. Angela keek over den schouder van de jonge meisjes en zag dat ze een tijdschrift in handen hadden met Paolo's portret er in, maar wie er naast stond kon ze niet onderscheiden. Zou het een photo van haar zélf zijn? Stel je voor dat Nick die zag en haar herkende! Ze wilde niet dat hij wist wie ze was, vóór ze het hem zelf vertelde. Maar zo begon te vreezen dat hij het nu door een toeval zou ontdekken. Het volgende oogenblik voelde ze zich tusschen hemel en aarde zweven en op een van de voorplaatsen in de diligence terecht komen. Nick stond op de trede en stak Kate de hand toe om haar de trap op te helpen. Door een onhandige beweging liet het meisje het valies, dat ze droeg, vallen, sprong het achterna, iemand anders nam haar plaats in, en de diligence vertrok, Kate in de verte achterlatend. „Zullen we den koetsier laten stilhouden?" vroeg Nick. „Och, neen," zei Angela. „Laat Kate ons met de volgende Liefdesstrijd. 27 114 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS", diligence nakomen; over een uur komt er weer een. Ze zal zich wel weten te redden." Toen Kate alles opgeraapt had, ging ze naar het hotel El Portal terug en troostte zich met eenige tijdschriften, die daar lagen en raakte er zoo in verdiept dat ze weer de diligence miste. Voor den volgenden dag kwam er geen weer. En dan waren mevrouw May en meneer Hilliard reeds verder gereisd, ze wist niet waarheen. „U doet het beste naar het hotel de Lentiuel te telefoneeren," zei de portier tegen haar, „dan krijgt mevrouw het bericht als ze vanmiddag aankomt, en kan u direct laten weten wat u doen moet." Ofschoon Angela het heel vervelend vond te vernemen dat Kate dien avond niet zou komen, kwam ze met Nick overeen dat ze zich den volgenden dag te Glacier Point bij hen zou voegen. „O," riep ze ineens uit, haar handen ontsteld ineenslaand. „Wat is er?" vroeg Nick bezorgd. „Niets, niets... in het geheel niets." „Ja, er is wel wat. Kom, vertel het mij en ik zal zien of ik er iets aan doen kan." „Zijn hier goede winkels?" „Tamelijk." „Wat kan men hier alzoo krijgen?" „Photografieën, ansichten, allerlei kleine souvenirs, lekkers, medicijnen..." Angela schudde het hoofd. „Die heb ik niet noodig. Denkt u dat ik hier een nachtjapon zou kunnen koopen?" „Een nachtjapon?" „Ja, ziet u, hét schoot mij juist te binnen dat Kate mijn valies heeft. Ik heb alleen een paar japonnen bij mij in mijn LIEFDESSTRIJD. 115 koffertje, anders niet. Schuiers en kammen kan ik hier ongetwijfeld wel krijgen. Maar... nachtjaponnen?" „Ik vrees van niet," zei N:ck. „Maar ik zal wel zorgen dat dat in orde komt." „Hoe kunt u dat?" „Dat weet ik nog niet. Daar moet ik eerst nog eens over nadenken. Maar ik beloof u dat u vanavond een nachtjapon heeft. Maak u maar niet bezorgd, mevrouw May. Wat zou nu het beste zijn?" zei hij in zichzelf toen Angela vóór het middagmaal wat was gaan rusten. „Hoe kan ik zulk een verwend persoontje als zij het gewenschte kleedingstuk verschaffen in een afgelegen dorp te midden van de wouden van Yosemite?" Hij liep peinzend in zijn kamer op en neer en drukte eensklaps met zijn gewone beslistheid op de electrische bel. Een net kamermeisje verscheen. „Ben je een Californische?" vroeg hij. „Ja, meneer. Ik ben hier geboren en getogen." „Hoera!" riep Nick. „Dan zul je mij zeker kunnen en wille' helpen.' „Is u ook uit Californië?" vroeg ze lachend. „Neen, maar mijn ouders hebben hier altijd gewoond. Ir laat het land zien aan een dame uit Europa. En nu mag ze niet het idee krijgen dat ze daar beschaafder zijn dan hier." „Daar voel ik veel voor, meneer. Wat wenschte zij dat wij haar niet kunnen verschaffen?" „Een nachtjapon," zei Nick moedig. „Ze heeft haar valies verloren." „Is dat alles? Dan ..." „Wacht even. Heb je de dame op nummer 23 al gezien?" „Ja, meneer. Ik ben juist even bij haar geweest. Is dat de bewuste dame? Dat maakt het geval wel wat moeilijker. Ze komt mij voor zeer kieschkeurig te zijn." 116 BIBLIOTHEEK VAN „DE PEINS" „Dat is ze. Maar zooveel te eervoller voor Californië, als iemand als zij hier direct alles kan krijgen wat ze noodig heeft even goed als ze hot thuis gewend is." „Zoo niet beter," viel Jessie in. „Precies." „Laat mij nu eens zien wat ik doen kan. Ik weet iets. Hier in het hotel is een dame gelogeerd, een Californische, mevrouw Everett uit San Francisco, die zal er mij wel een willen leenen, de mooiste, die ze heeft. Laat u het maar aan mij over, meneer." Toen Angela dien avond op haar kamer kwam en het licht aanstak, zag ze op de sprei van haar bed een dun gewaad van neteldoek en kant, en vastgespeld op een rose strik onder aan de mouw een stukje papier waarop een vrouwenhand geschreven had : „Met de complimenten van Californië aan mevrouw May." Den volgenden morgen toen de zachte parfum van de geheimzinnig verkregen nachtjapon zich vermengde met Angela's droomen, deed een luide tik op de deur haar opspringen in bed. „Het ontbijt is gereed!" riep Nick. Ze stond op en kleedde zich snel aan . . . want ze had verzocht om vijf uur geroepen te worden om voor zessen te kunnen ontbijten... zette haar hoed op en ging naar beneden, waar ze Nick op de veranda vond in een khaki rijcostuüm. „Wat ziet u er keurig uit," zei ze verrast. „Ik ben bepaald trotsch op mijn gids. Ging u altijd zoo gekleed toen u nog cow-boy was?" Nick lachte. „Groote hemel, neen. Dan zouden mijn pakken spoedig versleten zijn. Heeft u nooit een cow-boy gezien? Dan zal ik mijn kleeren, als u mijn hoeve komt bezichtigen eens voor u aantrekken." „Heel graag. Ik houd u aan uw woord. Ik hoop dat de mot er in dien tüsschentijd niet in zal komen." Lachend gingen ze ontbijten. Wat was het een genot om te LIEFDESSTRIJD. 117 leven! Angela deed hem het verhaal van de geheimzinnige nachtjapon en verwonderde zich hoe ze zich ooit door zulk een kleinigheid had kunnen laten terneerslaan. Na het ontbijt kwam de omnibus voor, en de gasten, die van plan waren naar Mirror Lake te gaan, maakten zich gereed om te vertrekken. Nick en Angela lieten het gezelschap niet wachten en het knappe, jonge paar, over wiens verhouding men zich in allerlei gissingen verdiepte, werd met belangstelling aangezien. Maar dit liet Angela koud. Ze zouden zich aan het einde van den tocht van de anderen scheiden en doorgaan naar Glacier Point, waar Kate van uit El Portal bij hen zou komen, en dan zou ze geen van die menschen met hun vragende blikken ooit weer ontmoeten. Mirror Lake was nog in schemering gehuld toen ze er aankwamen, doch weldra ging de zon op en liet zijn stralen langzaam over het water gaan, waaraan ze gouden tinten verleende. Een weinig verder, bij de Happy Isles — kleine, mooie rotseilandjes in de rivier — vonden Nick en Angela hun pony's op hen wachten, vastgehouden door een jongen. Nick, die de streek door en door kende, zond hem heen, zette Angela op een bruin paardje, en ze gingen samen verder, Nick voorop, zij vlak achter hem aan, nu eens stijgend, dan weer dalend, tot ze in de buurt van Novada aan een beroemd uitzichtspunt kwamen. Hier nam Nick Angela's pony bij den teugel, zoodat zij op den rand kon staan om den woesten bergstroom in een onmetelijken afgrond te zien storten. Toen stegen ze weer op en gingen langs rotsachtige wegen, omzoomd door diepe afgronden, naar het hoogo plateau van Glacier Point, vanwaar gezien de wereld een zee geleek van bergen met schuimende watervallen. Angela was een weinig vermoeid en verlangde naar het lange, lage hotel met zijn reuzenvera.nda, dat haar scheen te beloven waaraan ze behoefte had: een koele kamer, een warm Liefdesstrijd. 28 118 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" bad en een smakelijke lunch. De hotelhouder kwam hem aan de deur tegemoet. „Mijn naam is Hilliard," begon Nick. „Ik heb vanmorgen getelegrafeerd naar het hotel de Sentfnel. Heeft u mijn telegram ontvangen?" viel de hotelhouder hem in de rede. „Neen, we moeten voor dien tijd vertrokken zijn." „Dat spijt mij. U hadt om twee kamers gevraagd voor u en mevrouw Hilliard, maar ik heb slechts één disponibel." „Dit is mevrouw May, niet mevrouw Hilliard," zei Nick snel. „Pardon, meneer May, ik meende dat uw naam Hilliard was." „Dat is het ook. Maar niet de hare. Wij — ik — ik — dien haar slechts tot gids," stotterde Nick, zoo verlegen terwille van Angela dat hij een oogenblik zijn tegenwoordigheid van geest verloor. Tot zijn verbazing hoorde hij haar lachend zeggen: „Weet u nog dat u in New-Orleans eens in de mangelkamer moest slapen ? Ik vrees dat u weer hetzelfde lot te wachten staat." Nick, aanmerkelijk verlicht dat Angela het geval zoo luchtig opnam, mompelde dat zelfs een badkamer goed genoeg voor hem zou zijn. „Is mijn kamenier al uit El Portal aangekomen?" vroeg Angela, die dit een gunstig oogenblik achtte om van onderwerp te veranderen. „Uw kamenier? Neen, mevrouw." „En heeft ze geen bericht gezonden? Hoe vreemd." „Ik - heb er tenminste niets van gehoord. Maar ik zal eens informeeren." Even later kwam het kamermeisje zeggen dat Kate van El Portal had getelefoneerd, dat ze bij het instappen van de diligence haar enkel had bezeerd, waardoor ze dien dag niet op reis kon gaan, doch ze hoopte mevrouw May morgen in Wawona te zullen treffen." 119 Angela en Nick gebruikten de lunch op de veranda en 's avonds keken ze naar de diepe vallei en de bergen in de verte, die beschenen door de maanstralen, als uit marmer gehouwen schenen. Den volgenden dag brachten ze door in het woud van Mariposa, dat woester was dan Angela zich had durven droomen. Hier en daar lag nog ongerepte sneeuw onder de reusachtige coniferen, ofschoon het reeds Juni was. Bergrozen en wilde seringen groeiden wild dooreen in rose, witte en gouden massa's; maar het mooist van alles waren de lelies, die zich als een vlucht vlinders boven de aarde verhieven, zilverig wit en blank. Hier in de bergen was het lente, terwijl beneden in de vallei de volle zomer heerschte. Tegen den avond daalden Angela en Nick weer naar de zomerwereld af. Kate stond op de veranda, stralend van vreugde, toen ze het rijtuig met haar meesteres zag verschijnen. „O, wat is het hier mooi!" riep ze haar toe. Ze was in het minst niet vermoeid en haar voet was veel beter. Op mevrouw May's kamer stonden schalen met witte viooltjes en lelies. Alles ademde rust en vrede. En toen Kate haar hielp ontkleeden, luisterde Angela liefelijk glimlachend naar de avonturen, die ze haar te vertellen had. HOOFDSTUK XXI DE GEBROKEN MELODIE. „Ik heb een heele massa in mijn dagboek te schrijven," zei Angela, „en ik zal meteen beginnen, nu het nog versch in mijn geheugen ligt." Ze zaten in het .bosch, zij en Nick, omringd door roodborstjes en meezen, onder een grooten beuk naar de ondergaande zon te kijken. 120 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" In het grijze peau de suède leeren taschje, dat zij tijdelijk voor het gouden vervangen had, bewaarde ze een klein, uit drie deeltjes bestaand boekje, waarvan ze sedert haar komst in Amerika twee volgeschreven had, maar het derdi nog nauwelijks begonnen was. „Ik wist niet dat u een dagboek hield," zei Nick. „Toen ik nog een klein meisje was," antwoordde Angela, „en met mijn moeder reisde, placht ik al mijn indrukken op te schrijven om ze later aan mijn vader te laten lezen. Maar — hij heeft het boek nooit gezien. Na zijn dood schreef ik er niets meer in tot ik in Californië kwam. Nu," ging ze haastig door, „schrijf ik, over dingen, niet over personen, alleen voor mijn eigen genoegen, om het later nog eens te kunnen overlezen." Ze ging ijverig aan het pennen. „Ik mag zeker niet lezen wat u er vandaag in geschreven heeft," zei Nick, toen ze eindelijk de pen neerlegde en de handen peinzend in haar schoot liet rusten. „Ik moet het in elk geval eerst nog eens overlezen, voor ik er over oordeelen kan," zei Angela lachend, „wees dan even stil." Ofschoon zijn lippen gesloten waren, waren zijn oogen wijd open en dwaalden geen oogenblik af van het goudblonde gebogen hoofd en het fijne profiel dat zich zuiver als een camee afteekende tegen den donkeren, roodbruinen boomstam. Ze las eenigen tijd zwijgend door, toen sloot ze het boek. Ze keek niet naar Nick, maar ze wist dat zijn blik vol liefde op haar rustte. Eindelijk sloeg ze de oogen op, gedwongen door de zijne. „Nu, mag ik lezen wat u geschreven heeft?" herhaalde hij. Ze gaf hem het boek. Terwijl hij las haalde hij diep adem als om zijn geestkracht te verzamelen voor een liefdesbetuiging. Ze hoopte — o, ze hoopte zoo van harte dat zij hem als vriend mocht behouden, de vriend, die dezen dag tot den gelukkigsten LIEFDESSTRIJD. 121 van haar leven had gemaakt. Maar ze vreesde dat als het tot de ernstige werkelijkheid kwam er voor Nick geen plaats meer zou zijn in haar toekomst — de toekomst van Paolo di Sereno's gedesillusioneerde vrouw. „Hier onder deze boomen zou ik het hem beter kunnen vertellen dan ergens anders," dacht ze, „zou ik hem zonder vrees kunnen zeggen, dat ik van hem houd en dat hij, behalve vader, de eenige man is, die iets voor mij beteekend heeft in het leven." Hij was aan den laatsten volzin gekomen in het boek, waarin zij haar indrukken had weer gegeven over het woud. „Dank u," zei hij het haar teruggevend, „het doet mij genoegen te zien dat u zooveel met dezen heiligen tempel op heeft. Ook ik heb altijd het gevoel gehad dat als er iets grootsch, iets wonderbaarlijks moest gebeuren, ik het liever hier zou zien plaats hebben dan ergens anders." Nu kwam het, de crisis in hun leven! „O, wacht nog een poosje," riep ze onwillekeurig uit. „Laat ons niet over ons zeiven spreken. Wacht tot de zon is ondergegaan." „En het licht in schaduw veranderd is," zei Nick somber. Langen tijd zaten ze stil naast elkaar. „Angela," fluisterde Nick eindelijk, zijn hand warm en beschermend op de hare leggend. Zijn lippen openden zich om de betoovering te verbreken, toen een luide stem van uit de verte riep: „Nickl Nick Hilliard, waar ben je?" Hij richtte zich op, sprong overeind, zijn gezicht dat bleek was geweest van hevige emotie, door een donkeren blos overtogen. „Dat is mevrouw Gaylor's stem," zei hij verbaasd en ongeloovig alsof hij een geestverschijning zag. Carmen was hen van San Francisco gevolgd en des namiddagsin Wawona aangekomen. Van den hotelhouder vernam ze dat Nickson Hilliard naar het woud van Mariposa was gegaan en onmiddellijk had ze een rijtuig genomen en zich er heen laten brengen. Liefdesstrijd. 29 122 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" „U zult het bosch bereiken tegen den tijd dat meneer Hilliard weg gaat," had de hotelhouder gezegd. „Hij zal op z'n laatst om acht uur terug zijn, misschien iets vroeger." Maar Carmen had er niet naar willen luisteren. Ze kon niet wachten. Ze moest Hilliard zoo spoedig mogelijk spreken, zonder een oogenblik te verliezen. Ze had al een half uur in het bosch naar hem gezocht, tot ze eindelijk in de verte hun stemmen had gehoord. Nick stond bij den beuk toen Carmen op hen toekwam en een steek van jaloezie schoot haar door hét hart toen ze Angela, lang en slank, in het rozig-zilveren avondlicht, van den grond zag opstaan. Tot haar bittere smart moest ze erkennen dat haar vijandin volkomen overeenstemde met de beschrijving, die Nick haar indertijd had gegeven van de engel zijner droomen. Ze was zijn ideaal in menschengedaante. Carmen wenschte dat de groote beuk op de engel mocht neervallen en haar verpletteren, niets minder dan dat kon aan haar Wraakzuchtig verlangen voldoen. De dood alleen was niet voldoende om haar misdrijf jegens haar weer goed te maken. Ze wilde Angela verminkt zien sterven, opdat Nick haar beeld levenslang misvormd voor oogen zou houden. Doch niettegenstaande dezen liefelijken wensch was mevrouw Gaylor beleefd en vriendelijk tegen ljaar mededingster. Ze begon met haar en Nick uit te leggen dat ze ziek was geweest en de dokter haar verandering van lucht had voorgeschreven, waarom ze naar de Yosemite Vallei was gegaan. „Ik heb er altijd naar verlangd die te zien, sedert jij terugkwam, Nick, en er mij van vertelde," praatte ze door. „In Wawona hoorde ik dat je hier was. O, wat was ik verbaasd! Weet je wel dat je mij s'echts eenmaal geschreven hebt en mij niets van je plannen hebt meegedeeld'? Als ik niet van de Falconers aan de Mc Cloud River had gehoord dat je in Santa Barbara was, had ik gedacht dat je nog steeds in New-York LIEFDESSTRIJD. 123 vertoefde. En dit is zeker mevrouw May, de vriendin van die bekoorlijke juffrouw Dene? Ze vertelde mij dat je beloofd had haar Californië te laten zien." Terwijl Carmen er op wachtte voorgesteld te worden, keek zc scherp van den een naar de andere om te zien of ze ook verlegen waren, maar ze zagen er beiden zoo onschuldig uit dat Carmen grooten lust had Angela een slag in het aangezicht te geven. Mevrouw May stelde bijna evenveel belang in Carmen als Carmen in haar, en ofschoon mevrouw Gaylor er niet op haar voordeeligst uitzag, vond Angela haar een van de mooiste vrouwen, die ze ooit gezien had. En ook zij kon een gevoel van jaloezie niet onderdrukken. Een paar minuten geleden had ze, vast overtuigd dat Hilliard haar liefhad, al haar krachten verzameld om hem ronduit te zeggen waarom ze moest trachten hem te vergeten. Maar nu ze Carmen gezien had, begon ze te twijfelen of Nick wel zóó van haar hield dat hij van plan was geweest haar van zijn liefde te spreken hier in het woud. Misschien voelde hij niets als vriendschap voor haar en had haar willen vertellen van zijn verhouding tot de mooie mevrouw Gaylor. Nick stelde haar aan elkaar voor. Ze gingen op het gras zitten en terwijl Carmen sprak en de anderen luisterden, kwam de maan aan den hemel. „Wat zijt ge morgen van plan te doen?" vroeg Carmen. En vóór Nick kon antwoorden, viel Angela in: „Mijn uitstapje is ten einde. Ik moet — langs een anderen weg weer terug." „Bedoelt u met „terug" naar San Francisco of naar het oosten?" vroeg Carmen, trachtend haar stem onverschilligbeleefd te doen klinken. „Naar San Francisco. Ik ga niet naar het ooston. Ik heb wat land gekocht in de buurt van Monterey en ben van plan daar een huis te laten zetten en er te gaan wonen." 124 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS". Carmen's laatste hoop vervloog. Ze had gehoopt dat dit slechts een voorbijgaande flirtation zou zijn, dat Nick, ofschoon voor het oogenblik verliefd op Angela, vroeg of laat tot haar — Carmen — zou terugkeeren, maar nu was Angela van plan haar tenten in Californië op te slaan! „Sta mij toe u te bewijzen dat Californische vrouwen even voorkomend tegen vreemden kunnen zijn als de mannen," ging Carmen door. „Uw huis is nog niet klaar, u heeft dus niets dat u bindt; mag ik u inviteeren een paar dagen bij mij te komen doorbrengen? Toe, help mij haar overhalen, Nick. Ik heb het gevoel alsof ik mevrouw May al lang gekend heb. Dat komt zeker omdat ik op Rushing River Camp zooveel over haar gehoord heb." „Ziet u wel, ik heb u reeds gezegd dat mevrouw Gaylor u graag haar hoeve eens zou willen laten zien," zei Nick, trachtend hartelijk te zijn, omdat hij zich eenigszins schuldig gevoelde tegenover Carmen. Hij was meer boos dan verheugd geweest haar te zien, ja, had haar, om de waarheid te zeggen, honderden mijlen ver gewenscht, want zulk een oogenblik als door Carmen Gaylor bedorven was, kwam misschien nooit weer terug. Maar hij voelde dat hij hard en ondankbaar tegen zijn weldoenster was. Immers het was haar schuld niet dat zij op het verkeerde moment verschenen was. Zij kon niet weten dat hij mevrouw May liefhad. Hij moest zich integendeel gevleid gevoelen dat Carmen hem in het bosch was komen begroeten, inplaats van in Wawona op hem te wachten. En nu inviteerde ze nog bovendien mevrouw May om haar te komen opzoeken, grootendeels om hem genoegen te doen, daar was hij van overtuigd. Als Angela het aannam, dan kon hij later in zijn eigen land de kans nog eens wagen, die hem nu was ontgaan. „Nick weet wel hoe graag ik logees heb," drong Carmen LIEFDESSTRIJD. 125 verder aan. „Ik krijg er niet veel — en ik heb weinige andere genoegens. Ik voel mij soms vreeselijk eenzaam en verlaten op mijn groote hoeve. U kunt blijven zoolang u wilt — maar zelfs een paar dagen is beter-dan niets. Als u komt kan Nick u meteen zijn hoeve laten zien. Apropos, Nick, er is een nieuwe onderwijzeres gekomen in Lucky Star, een heel aardig meisje, niet mooi, maar pittig en pikant. Er is een massa gebeurd sedert je vertrek. Ik heb je heel wat te vertellen. Mag ik dan op u rekenen, mevrouw May?" „Zou ik niet op één dag heen en terug kunnen?" vroeg Angela, die niet graag verplichting aan mevrouw Gaylor wou hebben. „Twee dagen en één nacht zou desnoods gaan," antwoordde Carmen, „als u bepaald niet langer kunt. Het is een lange reis van 'San Francisco naar Bakersfield en nog een heele rit van het station naar mijn hoeve, zelfs per auto, die ik gemakkelijk zou kunnen huren." „Dat hoeft niet," viel Nick gretig in. „Ik heb er een gekocht. Hij is in San Francisco. Als mevrouw May Je invitatie aanneemt, zal -ik hem met mijn chauffeur vooruitsturen, dan kan hij die in gereedheid brengen om ons naar de hoeve te rijden zoodra we 's morgens in Bakersfield aankomen. 'U schijnt niets verrast te zijn over mijn nieuws, mevrouw Gaylor. Wist u dat ik mij een auto. had aangeschaft?" „Ja, dat heb ik te Rushing Biver Camp gehoord," zei mevrouw Gaylor met dezelfde prijzenswaardige kalmte, die ze reeds tevoren in zichzelve bewonderd had. „Nu moeten we gaan," zei Angela. „Het is reeds donker." „Ik ben blij dat ik voor mijn langen rit beloond ben," zei Carmen luid, maar inwendig dacht ze: „Wat had ik moeten beginnen als het hatelijke schepsel voor mijn invitatie bedankt had?" Liefdesstrijd. 30 126 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" HOOFDSTUK XXII. SIMEON HARP. „Simeon, ze is er," zei Carmen. Ze stond met Harp, den eekhoornvergiftiger in hetzelfde bamboeboschje waar ze op den Meiavond, toen Nick op het punt stond naar New-York te vertrekken, over hem en den ouden Gaylor gesproken hadden. Maar sedert dien tijd was Carmen aanmerkelijk verouderd en had een heel anderen kijk op het leven gekregen. „Mooi zoo, mylady," antwoordde Simeon zich de handen wrijvend. „Alles is in orde. Maak u niet bezorgd." „Bat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ik verkeer als in de hel," kreunde ze. „O, Simeon, wat moet er van mij worden?" „U zult trouwen met den man, dien u liefheeft, mylady," zei de oude man bedaard. „Ik kan nooit meer gelukkig worden, wat er ook gebeurt," zei Carmen wanhopig. „Hij heeft haar lief, om mij geeft hij niets." „Bij zal u leeren liefhebben. Deze mevrouw May,«die tusschen u en hem is gekomen, zal hij gauw genoeg vergeten als ze goed en wel uit den weg is geruimd." „Dat is juist het verschrikkelijke, Simeon, om haar uit den weg te ruimen. Niet dat ik weifel. Ik heb haar om die reden alleen hierheen gehaald en het zal gebeuren, wat het mij ook koste. Ik kan er mij reeds bij voorbaat op verheugen. Ik wil het. Ik zou er zelfs graag bij zijn om het te zien. Maar tevens beangstigt het mij en sidder ik. als ik bedenk hoe ik er later óver zal droomen en uit mijn slaap wakker schrikken — zelfs als ik met Nick getrouwd bon. O, het is ontzettend! Maar er zit niets anders op. Hij was voor mij bestemd. Hij is van mij. Hij zal moeten wijken, en het kan mij niet schelen wat ik moet lijden als ik hem maar krijg." LIEFDESSTRIJD. 127 „U zult hem hebben, mylady, dat beloof ik u. En u hoeft er niet naar van te droomen. U doet het immers niet, ik doe het. Ik heb het bedacht; ik zal het ten uitvoer brengen." „En als het eens mislukte?" Ze keek schichtig om zich heen. „Dat zal het niet. Als u slechts uw deel verricht en haar naar de aangeduide plaats stuurt, kunt u de rest gerust aan mij overlaten." „O," Carmen sloeg huiverend de handen voor het gezicht, „als ik bedenk dat het vandaag — vandaag beslist zal worden. Was het andere maar gelukt! Dan was haar gezicht zoo ontsierd dat Nick niet meer naar haar kon kijken. Ze hebben geen woord met mij over de takken gesproken, Simeon. Eerst was ik bang dat Nick mij verdacht, maar dat is natuurlijk onzin. En zij zou niet hier zijn "als die gedachte bij baar was opgekomen." ,Het kan onmogelijk uitkomen," zei Simeon. „Ik ben mijlen ver gegaan, ben driemaal overgestapt en heb telkens een heel eind geloopen eer ik weer op den trein ging. Bovendien droeg ik, toen ik de doos op de post bracht, andere kleeren, dan die ze hier dragen." „Ja, jij hebt je best gedaan, maar het Lot is ons niet gunstig geweest. Ik weet niet wat ik zonder jou zou beginnen, Simeon... mijn beste trouwe waakhond. Als je mij mijn geluk verzekert, zal het je je geheele verdere leven aan niets ontbreken." „Tk heb al wat ik noodig heb, mylady. Het is mij een genot u ,te dienen. U hoeft mij geon belooning te bieden, als u mij maar bij u houdt en mij genoeg geeft om van te leven." „Bat weet ik en je bent vernuftig zoowel als trouw. Ik had het nooit kunnen bedenken. Het kan onmogelijk bewezen worden dat het geen ongeluk was. Heb je haar al gezien, Simeon?" „Ja, ik stond niet ver van u af toen Nick's auto u beiden aan de deur afzette." „Hoe vond je haar?' 128 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" „Mijns inziens kan ze niet bij u in de schaduw staan. Ik heb nooit veel met blondines op gehad." „Heb je op Nick's oogen gelet toen hij naar haar keek? Ik was blij dat hij niet wou blijven lunchen. Ik had het niet kunnen aanzien. Ban zou ik zeker iets wanhopigs gedaan en alles bedorven hebben. Ze rust nu een weinig. Ik heb haar laten beloven dat ze tot de lunch zou blijven liggen. Nick komt ons om vijf uur met zijn auto halen. Alles moet dus voor vijven afgeloopen zijn. Ze mag Nick's hoeve, waar ze zoo vol van is nooit zien." Weer rilde Carmen. Met starre oogen keek ze om zich heen, luisterend of ze ook iemand hoorde. „Hoe laat denkt u te lunchen, mylady?" vroeg Simeon. „Om een uur." „En u zult zorgen dat ze weggaat..." „Om half drie." „Goed, mylady, dan is ze tegen drie uur op de plek waar ik haar noodig heb." Carmen ging naar huis terug. Toen ze bij het luiden van de gong uit haar kamer kwam, vond ze haar logee in den tuin. Even bleef ze op het terras staan kijken naar het elegante figuurtje in het wit. Angela had haar niet hooren aankomen. Ze stond, met den rug naar het huis, de architectuur van de fontein te bewonderen. Boch opeens keerde ze zich om en glimlachte Carmen toe. „Ik voelde dat iemand naar mij keek," zei ze. „Heeft u ook wat gerust?" „Neen," zei haar gastvrouw. „Ik wist dat ik toch niet zou kunnen slapen." De lunch stond op de veranda gereed... waar Carmen en Nick hadden gedineerd op den avond van zijn vertrek... den avond toen zij hem verloren had. „Wat heeft u een ideaal huis en tuin," riep Angela uit. „U moet hier wel gelukkig zijn." LIEFDESSTRIJD. 129 «Dat ben ik ook," zei Carmen. „Maar voordat ik het vergeet, Nick is nog even hier geweest. Heeft u zijn auto gehoord?" „Neen, ik sliep zeker." „Dat denk ik ook. Bovendien is uw kamer aan den anderen kant van het huis. Het is er heerlijk rustig, vindt u niet?" „Ja verrukkelijk. Wat kwam Nick doen?" „Bij zijn thuiskomst had hij vernomen, dat er om zes uur een paar heeren zouden komen, die hem dringend over zaken moesten spreken. Toen is hij direct teruggekeerd om te vragen of we, in weerwil van de hitte, ons bezoek aan hem iets vervroegen wilden." „Ik vind het uitstekend," zei Angela. „Als u het niet vervelend vindt." „O, wat mij betreft, ik kan best tegen de warmte. Ik ben een halve Spaansche. Nick komt ons nu tegen vier uur halenIk heb gezegd dat we hem door het bainboeboschje tegemoet zouden gaan. Dat is voor ons niet ver en voor hem snijdt het een paar mijlen af van een nieuwen weg, die juist gemaakt wordt. Het eenige gedeelte van de wandeling dat wat zonnig zal zijn is door een stuk weiland. Maar we zullen onze parasols meenemen. We moeten eigenlijk om half drie van hier gaan, dan kunnen we Nick tegen kwart over drieën met de auto zien aankomen. U heeft er toch niets op tegen zoover te wandelen?" „Integendeel, ik houd er heel veel van. Ik kan uren achtereen loopen. Maar u schijnt niets te eten, mevrouw Gaylor; voelt u zich nog wat vermoeid van de reis?" „Ik heb gruwelijke hoofdpijn. Ik dacht dat ik door de lunch wat zou opknappen, maar ik kan er geen stukje doorkrijgen." „Is het dan niet beter meneer Hilliard bericht te sturen dat we vandaag niet kunnen komen?" „Neen, zeker niet," viel Carmen haastig in. „Ik zou hem voor niots ter wereld willen teleurstellen. Een kop koffie , zal mij misschien goed doen." Liefdesstrijd. 31 130 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" Maar dit scheen de hoofdpijn eer erger dan beter te maken. Om twee uur voelde Carmen zich zoo onwel, dat ze vreesde niet te kunnen gaan. In de heete zon zou ze een flauwte kunnen krijgen. „Het spijt mij erg," zei ze, „maar als ik een weinig gerust heb, kom ik u in een rijtuig na, dan kunnen we daarmee samen naar huis terug gaan, en hoeft Nick ons niet te brengen." Angela betuigde haar spijt dat ze mevrouw Gaylor's gezelschap zou moeten missen, hoewel ze inwendig verheugd was Nick's hoeve te zullen zien, zonder haar. Om halfdrie vertrok ze met allerlei instructies van Carmen, waarin ze zich onmogelijk kon vergissen. „Als u het bamboeboschje uitkomt, loopt de weg rechtuit tot aan het weiland, waarover ik reeds met u gesproken heb," zei mevrouw Gaylor. „Aan het einde van dien weg ziet u een schutting met een hek er in, vergeet niet dat achter u te sluiten, anders zou ik wel eens honden in den tuin kunnen krijgen. Als u door dat hek is gegaan, zult u een soort pad zien in het gras, dat moet u volgen tot u aan den nieuwen weg komt, die bijna klaar is." Angela begaf zich vol moed op weg, tot het bamboeboschje uitgeleide gedaan door haar gastvrouw, die haar bleef nakijken tot ze in het geboomte verdwenen was. Toen ging ze naar huis terug, langzaam en waardig, zoolang ze nog door iemand gezien kon worden; maar zoodra ze in haar kamer was draaide ze de deur op slot, ging wankelend naar haar bed en viel op de knieën neer. „O God — o, God!" hijgde ze, het gezicht verborgen in de dekens. „Neen, niet God — de duivel is voortaan de eenige tot wien ik nog bidden kan." Intusschen was Angela het hek in de schutting doorgegaan, dat van het bamboeboschje naar het bewuste weiland leidde. Het strekte zich mijlen ver uit, met heel in de verte een omheining van prikkeldraad, en daarachter een vreedzaam grazende LIEFDESSTRIJD. 131 kudde koeien. Ze wandelde het pad door het gras op. Den nieuwen weg waarvan Carmen gesproken had, zag ze niet, maar als ze rechtdoor ging moest ze dien vroeg of laat bereiken. Plotseling, juist toen ze op den top van een der vele heuveltjes op het weiland was gekomen, schrok ze op door een geweerschot, dat uit de richting van de koeien scheen te komen. En toen ze zich omkeerde om er naar te kijken ging haar vage vrees in angst over. Hetzij het schot een van hen getroffen had of niet, het had een paniek veroorzaakt onder het vee. Hoornen stieten in de lucht, donkere vormen verhieven zich op de achterpooten, hoeven kwamen neer op glimmende ruggen. Een stier stiet een woest gebrul uit, anderen volgden. Een oorverdoovend geloei klonk Angela als het rommelen van den donder in de ooren. Honderden gehoornde ruggen krioelden door elkaar, als door een onweerstaanbare macht voortgedreven. Angela keek vol ontzetting naar de zwart golvende massa, haar polsen jagend van angst. Neen, ze konden nu niet meer tot staan worden gebracht, niets kon ze meer stuiten in hun woeste vaart, behalve een hooge muur, waar ze niet over heen konden. En als ze aan dien muur kwamen zouden er velen gedood worden door de hoeven van de anderen. Ze had van dergelijke dingen gelezen onder wilde stieren in het westen. Wie zou het schot gelost, hebben en waarom? Mannen te paard kwamen in het zicht, snel galoppeerend, maar ver van het vee verwijderd. Ze konden niets uitrichten. Slechts de omheining kon hen stoppen in hun wilde vlucht. Maar — maar — zou die omheining tegen hen bestand zijn? Zoo niet — «God helpe mij!" prevelde Aangela, als waanzinnig starend naar de steeds naderende zwarte golf, die hoe langer hoe sneller op haar toekwam, zoo angstwekkend snel, dat ze het volgend oogenblik door de omheining zouden heen breken en den grasheuvel ophollen waar zij stond ... 132 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" Blindelings zette ze het op een loopen. Het zou haar niets geven, dat wist ze, maar bij instinct trachtte ze haar leven te redden. Ze dacht aan Hilliard en hoe vreeselijk hij het zou vinden als hij hoorde welken dood ze gestorven was. Hij zou zijn leven voor haar willen geven, evenals zij het hare voor hem... HOOFBSTUK XXIII. HET SCHEIDEN VAN DE WEGEN. Aan de lunch kreeg Nick een telegram. Het was van Max Wissler, den detective uit San Francisco en bevatte de lakonieke woorden: „Laat A.M. niet bij C. G. gaan logeeren.' Hij sprong op, den stoel waarop hij gezeten was omvergooiend. Wie had Wissler verteld dat mevr. May mevrouw Gaylor zou gaan bezoeken? En waarom zond hij hem dit telegram? Zou Wissler dan toch gelijk gehad hebben ? Waren de hatelijke vragen, die Nick hem zoo kwalijk had genomen, gerechtvaardigd geweest? Blijkbaar was Wissler er achter gekomen wie Angela de vergiftige eikenbladeren gezonden had en had hem dit telegram gestuurd omdat ze door gevaar bedreigd werd. Het was haast te afschuwelijk om waar te zijn, maar. .. Hij voltooide den zin niet. Hij kon Angela geen minuut langer bij Carmen vertrouwen. Hij zou haar dadelijk weghalen. Menige kleinigheid kwam hem nu voor den geest, waaraan hij toen ten tijde geen gewicht gehecht had of die hij niet had willen begrijpen uit overdreven eerbied voor de weduwe van zijn patroon — de edelmoedige, belangelooze vriendin, zooals hij zich haar gedacht had. „Wat een dwaas — wat een vervloekte dwaas ben ik geweest," dacht hij terwijl hij de auto in gereedheid bracht. „Als er iets gebeurt is het mijn schuld; maar er zal niets gebeuren. LIEFDESSTRIJD. 133 Carmen kan een logée als Angela May geen kwaad doen en dat nog wel onder haar eigen dak.' In vliegende vaart reed hij naar mevrouw Gaylor's hoeve. Toen hij aan de kromming van den weg kwam, zag hij een schouwspel dat hem de haren te berge deed rijzen van schrik. De wilde stieren, dié Carmen juist uit Arizona had ontvangen, waren bezig door de omheining te breken als een woeste golf door een gebroken dijk. Op hetzelfde oogenblik zag hij een gedaante in het wit op hem toesnellen. Het was Angela — Angela May die door hen gedood zou worden, tenzij hij haar nog tijdig kon bereiken. Nick wendde de auto en vloog de ruwe heuveltjes op. en af kreunend als een gewonde stier — een van hen, die aan de gebroken omheining lagen, het bloed uit den mond gutsend. De kudde was nu bijna bij haar, haar dreigend met de hoornen, maar hij bereikte haar het eerst, en uit de kar leunend, greep hij haar om het middel en zette haar naast zich op de bank neer. Toen gaf hij een draai aan het wiel, reed met een omweg langs de loeiende stieren, hun hoornen en hoeven bijna rakend', en schoot hen als waanzinnig voorbij. Angela lag half in zwijm; Nick besloot haar naar Bakersfield te brengen en een dokter te raadplegen. Toen ze na een poos langzaam bijkwam en diep ademhaalde, haar .wimpers trillend op haar vochtige wangen, reed hij naar een rustig, stil weggetje in de schaduw van jonge note- en eikeboomen. „Je bent veilig, mijn lieveling, veilig,' fluisterde hij als tegen een kind. „Je behoeft niet bang meer te zijn.' Angela sloeg de oogen op en keek hem aan als nooit te voren. „Ik — dacht aan u,' fluisterde ze. „Ik dacht aan — u — toen ik verwachtte te zullen sterven." „Lieveling, schat, ik moet het gevoeld hebben. O, wat heb ik je lief. Schenk mij, een weinig wederliefde.' Liefdesstrijd. 82 134 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" „Stil, stil," stamelde Angela, een eindje van hem afschuivend. „Ik weet dat ik u niet waard ben," zei hij, „en dat het schandelijk van mij is over mij zelf te durven spreken, nu u zich zoo ellendig voelt. Maar de woorden zijn mij ontvallen. Ik heb het van dag tot dag opgekropt. Vergeef het mij!" „U moogt het woord vergeven niet gebruiken; maar ik mag u niet laten voortgaan." „Nu niet, dat weet ik. Later hoop ik ..." „Neen, nooit. Denk niet dat ik niet van u houd; dat is het niet. Maar ik mag niet van u houden. Het is onmogelijk! Ik had het u al lang geleden moeten zeggen. Het -eenige is elkaar te vergeten. O, had ik u slechts als vriend mogen behouden! Maar dat is nu onmogelijk geworden." „Ja, vrienden kunnen we niet meer zijn," herhaalde hij dof, plotseling vermoeid, doodsbleek en bijna gebroken van de spanning, die hij doorstaan had. „Maar weet u zeker.. ." „Heel zeker. Hoe meer ik van u houd, hoe zekerder. O, Nick, beste Nick, ik wou dat je mij had laten sterven!" Hij keek haar droevig aan. „Zou dat beter geweest zijn dan mij lief te hebben?" vroeg hij zoo zacht dat ze de woorden nauwelijks kon opvangen. „Ja, veel beter," antwoordde ze, haar gezicht met de handen bedekkende om de tranen te verbergen, die haar in de oogen brandden. Ze voelde zich te zwak voor de verklaring, die ze in het bosch van plan was geweest hem te geven. Ze was nu niet in' een toestand om in bijzonderheden te treden. Ze moest verbergen ,wat ze voor hem voelde, want als hij slechts half vermoedde hoezeer ze hem liefhad, zou hij haar in zijn armen nemén eh zijn lippen op de hare drukken. Ze had geen idee hoe verkeerd hij haar begreep. Hij zag1 lijkwit. „Het zij zoo," zei hij. berustend. „Het is beter voor mij dat u openhartig tegen mij is geweest. Ik zal LIEFDESSTRIJD. 135 u niet meer lastig vallen. Maar ik neem niets terug van hetgeen ik gezegd heb. Praat niet meer met mij. Ik zou u op het oogenblik niet kunnen antwoorden. Ik zal u naar Bakersfield brengen, naar een vriendelijken, ouden dokter, dien ik daar ken. Hij zal u iets geven om u te kalmeeren. Of gaat u liever naar een hotel? Want — naar mevrouw Gaylor kan ik u niet weer laten gaan. Ik heb daar een gegronde reden voor. Vraag mij niet waarom. Ik kan het u riet zeggen. Eens zult u het misschien te weten komen, maar niet door mij. Ik zal uw kamenier en uw bagage bij u brengen als u ergens onder dak is. U doet het beste vanavond nog naar San Francisco te vertrekken en u onder bescherming van meneer Morehause te stellen, want ik kan verder niet voor u zorgen." Angela opende haar mond om hem te antwoorden, maar er wilde geen woord over haar lippen komen. En zwijgend reden ze verder. Spoedig had het nieuws van de vlucht der wilde ossen uit Arizona zijn weg gevonden naar mevrouw Gaylor's hoeve. Het vee was tot stilstand gebracht bij den oever van het groote irrigatie-kanaal. Twee omrasteringen waren omver gehaald en verscheidene stieren gedood. Andere moesten afgemaakt worden. „Is er ook iemand gewond?" vroeg Carmen met een vreemde, droge stem, zonder zich verder te bekommeren om het lot van de stieren, die haar anders vrij wat geld hadden gekost. Neen, voor zoover men wist was er niemand aangevallen of gewond. Wel had men een dame op het weiland hard zien weghollen. Maar ze was nog bijtijds gered door een heer in een gele auto. Wie het was wist men niet, maar uit de verte gezien had hij veel geleken op Nick Hilliard. Op dat oogenblik kwam Simeon Harp op Carmen toe. Zoodra ze zijn gezicht zag, wist ze dat het verkeerd geloopen was. „O, hemel, nu zal Nick te weten komen wat ik gedaan heb," 136 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" zei ze in zichzelf. „Misschien weet hij het al, want als dat, schepsel hem verteld heeft van mijn leugens over het maken van een nieuwen weg en zijn veranderde plannen, dan moet hij dadelijk alles gegist hebben." Ze was der wanhoop ten prooi. Zelfs vóór Simeon Harp nog een woord gezegd had, had ze besloten wat ze zou doen. Ze kon Nick's blik niet doorstaan, daarom moest ze van hier vertrekken, nu dadelijk,- vóór hij kwam — en er nooit weer terugkomen. Ze moest ergens in Europa gaan wonen en de hatelijke hoeve verkoopen. Het leven hier zou toch niet uit te houden zijn met Nick tot vijand, misschien wel getrouwd met die andere. De opwinding van haar besluit bewaarde haar voor een flauwte. Snel maakte ze een plan op. Ze zou dezen avond nog naar San Francisco gaan. En ze gaf bevel wat er gedurende haar afwezigheid gedaan moest worden; misschien zou ze een paar dagen wegblijven. Haar kamenier wilde ze niet meenemen, ze reisde bij voorkeur alleen. En toen men haar naar de logée vroeg, antwoordde Carmen: „Mevrouw May is plotseling per telegram van hier geroepen. Ik denk niet dat ze terug zal komen. In elk geval kan ik daar op het oogenblik mijn hoofd niet mee breken." Marietta, Carmen's Fransche kamenier, pakte snel de noodige bagage bijeen, en toen de koffer en het valies klaar waren, kwam het rijtuig vóór om haar naar Bakersfield te brengen. Terwijl Carmen naar de stad reed, dacht ze nog eens goed na over hetgeen er gebeurd was en waarschijnlijk gebeuren zou. Als Angela May de waarheid vermoedde — en daaraan twijfelde Carmen niet — zou ze niet naar de hoeve teruggaan. Nick zou dit niet willen, zelfs als zij het mocht wenschen. Hij zou haar bagage door haar kamenier laten halen, terwijl mevrouw May, die misschien met hem verloofd was — in een hotel te Bakersfield op hem zou wachten. Daarna zou Angela waarschijnlijk LIEFDESSTRIJD. 137 dien avond nog met Kate naar San Francisco gaan. In elk geval durfde ze het niet riskeeren haar in den trein te zullen ontmoeten. In Bakersfield huurde ze dus een automobiel en liet zich daarmee naar San Francisco brengen om nooit naar haar hoeve terug te keeren. Waar ze zou gaan wonen, wist ze nog niet — misschien in Parijs; daar zou ze genoeg afleiding vinden om het gebeurde te vergeten. De hoofdzaak was weg te komen — niet alleen uit Californië, maar uit Amerika — en dat zoo gauw mogelijk. Den dag dat Carmen in San Francisco aankwam, vertrok er juist een boot naar Japan. Ze besprak een kajuit en ging op het laatste oogenblik aan boord. Na haar verschenen er nog eenige andere passagiers, waaronder een oude, gebogen man met een vervallen gezicht, dat eens knap was geweest. Carmen zag hem pas den derden dag. Toen ze lusteloos tegen de balustrade stond geleund, staarden haar van het tweede-klasdek een paar donkerblauwe, rood omrande oogen aan. En ze hn~ kende — Simeon Harp. HOOFDSTUK XXIV. EEN PIJNLIJKE ONDERVINDING. Op een avond in het begin van Juli zat Nick op zijn veranda, zachtjes heen en weer wiegelend in een grooten schommelstoel, een pijp te rooken. In gedachten zag hij een weggetje, beschaduwd door noteen eikeboomen, in rechte lijn door een weiland loopen. In de schaduw van die boomen stond een gele auto, waarin een bleek jong meisje zat met verward goudblond haar, zonder hoed en met een gescheurd wit japonnetje aan, en hij hoorde haar tegen den man naast haar zeggen, dat het beter voor haar was te sterven dan hem lief te hebben. „Toch hield ze van mij," hield Nick vol, „dat valt niet weg te redeneeren. Dat heb ik duidelijk Liefdesstrijd. 33 138 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" in haar oogen gelezen. Nooit zal ik dien blik vergeten, zoolang ik leef. Het was alleen omdat ik van andere afkomst ben dan zij, dat zij het niet durfde bekennen. Ik weet wel dat een diepe klove ons scheidt, maar ik had gehoopt dat de liefde die zou overbruggen." Nick had dit onderwerp reeds dikwijls met zichzelf beredeneerd en van alle kanten bekeken, want overtuigd dat Angela inwendig van hem hield, hoopte hij haar op den duur meer nabij te komen in beschaving, meer gelijk te worden aan de heeren, waarmee zij gewend was om te gaan — kortom geschikt met een dame uit de groote wereld als zij, te kunnen trouwen. Nick wist heel goed dat zijn manieren veel te wenschen overlieten en dat hij zich in gezelschap van dames telkens schuldig maakte aan allerlei vergrijpen tegen de etiquette, waarvoor Angela, als zij zich door haar liefde liet overwinnen, zich vaak voor hem zou moeten schamen. Neen, misschien had ze gelijk en was hij als man een onmogelijk persoon voor haar. Maar zou er nog niet iets op te vinden zijn om hun beider geluk te verzekeren? Opeens sprong hij op. „Ik zal eensnaar „den Hertog" gaan, zooals ze hem noemen," riep hij uit. Hij klopte de asch uit de pijp, zette zijn hoed op en wandelde in de warme avondschemering naar Lueky Star City, een plaatsje dat slechts op één straat met een paar logementen kon bogen, elk van twee verdiepingen, en omgeven door een veranda. Nick begaf zich naar een daarvan en vroeg den logementhouder of „de Hertog" thuis was. „Ik geloof dat hij juist is uitgegaan om te probeeren wat geld te leenen van een vriend," was het antwoord. „Hij is mij twee weken pension schuldig en ik heb hem gezegd dat hij kan vertrekken als hij mij niet betaalt. In Londen wordt misschien gratis logies verstrekt aan adellijke heeren, maar ik heb met dergelijke lui niets op." „Is hij van adel?" vroeg Nick. LIEFDESSTRIJD. 139 „Ik weet het niet. Hij neemt er tenminste airs genoeg voor aan. U moest hem maar een baantje zien te bezorgen op uw hoeve, dan kon hij hier nog wat blijven." Hij tikte even aan de pet voor een jonge dame, die juist voorbij ging. „Wie is dat?" vroeg Nick, toen ze zoover verwijderd was dat ze hem niet meer kon hooren. „Weet u dat niet? Het is waar ook, u is een heelen tijd op reis geweest." „Haar gezicht komt mij vaag bekend voor, maar ik kan mij haar toch niet te binnen brengen." „Mooi is ze niet," meende de hotelhouder. „Ze heeft een gezicht dat men eenmaal ziet en tweemaal vergeet," zooals uw vriend „de Hertog" zegt." „Hij is mijn vriend niet," zei Nick, die door dit gezegde geen heel gunstigen indruk van hem kreeg. „Maar u heeft mij nog niet gezegd wie deze jonge dame is." „Juffrouw Sara Wilkins, de nieuwe onderwijzeres," was het antwoord. „Ze is in de plaats gekomen van juffrouw Pears, die onverwacht gestorven is." Nick dacht even na. Waar had hij dat gezicht meer gezien, dat kleine, smalle gezichtje met die ernstige oogen. Hij kon het niet bedenken. Opeens schoot het hem te binnen. De nieuwe onderwijzeres van Lucky Star was het meisje dat in Santa Barbara geen kamer had gekregen als Angela zich niet over haar ontfermd had. Geen wonder dat hij zich haar niet herinnerde, want Nick lette nooit op andere dames als Angela bij hem was. „Daar komt „de Hertog" aan," merkte de logementhouder op. „Hij ziet er niet naar uit alsof hij het geld gekregen heeft. Ik zal u even voorstellen: meneer Nickson Hilliard, meneerMontagu Jerrold, alias „de Hertog"," vervolgde hij op minzamen toon. Nick stak hem de hand toe. Het was een jonge man met gebogen neus, een zwakken mond, laag voorhoofd en bijna geen 140 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" kin. Eén blik op zijn zelfvoldane fletse oogen was voldoende om het geheim van zijn mislukt leven te doorgronden, en in zijn hart beklaagde Nick hem. „Als dit een Engelsche hertog is, heb ik liever met een gewonen werkman te doen," dacht hij, maar hij mocht niet'te haastig zijit met zijn oordeel. Hoe weinig dit verloopen type hem ook aantrok, zou hij misschien wat goede manieren betreft veel van hem kunnen leeren. Immers hij had hooren zeggen dat hij niet alleen den geheelen Britschen adel, maar zelfs den koning perso.onlijk kende. Be logementhouder verwijderde zich bescheiden en liet de beide heeren alleen. „U heeft geloof ik in Oxford gestudeerd, nietwaar?" begon Nick. „Ja, ik ben van Eton naar Oxford gegaan," zei Jerrold. „Ik heb alleen de avondschool bezocht," hernam Nick, „maar ik heb heel veel gelezen en voor mij zelf gestudeerd. Wat boeken betreft, zou ik mij best met u kunnen meten, denk ik, maar met de goede vormen en manieren ben ik minder goed op de hoogte," eindigde hij nederig. „Baarom kom ik u vragen of u mij zoudt kunnen leeren wat men in gezelschap doen of laten moet," zei hij eenigszins verlegen, niet beschaamd voor het motief dat hem tot deze vraag noopte, maar bij intuïtie vreezend, dat hij daarvoor niet de rechte persoon vóór had. „Niets gemakkelijker dan dat," antwoordde Montagu Jerrold verwaand. „Als u er iets voor over heeft dat de moeite van het aannemen waard is, wil ik het met plezier op mij nemen." Nick had hem graag een klap om de ooren gegeven, maar hij wist zijn bedaardheid te bewaren en begon de voorwaarden met hem vast te stellen. Jerrold moest vooruit een som hebben van vijf-en-twintig dollars voor tien lessen en zou eiken avond om half acht bij hem komen soupeeren en tot half tien blijven. Gedurende de maaltijden zou hij zorgvuldig op Hilliard's manieren letten en LIEFDESSTRIJD. 141 hem op alle vergrijpen tegen de étiquette opmerkzaam maken. Toen alles tot voldoening van Montagu Jerrold geregeld was, keerde Nick naar zijn hoeve terug, eenigszins bevreesd dat hij niet het goede pad gekozen had om Angela nader te komen. De eerste week verscheen „de Hertog", wiens eigenlijke naam Higgins was, en die oorspronkelijk huisschilder was geweest, eiken avond aan het souper, dat hij zijn gastheer weldra aanried door een middagmaal te vervangen. „Men eet tegenwoordig zoo vroeg niet meer, mijn waarde," zei hij. „Die tijden zijn voorbij. De aristocratie dineert om 8, en het hof zelfs om 9 uur." Maar hiervan wilde Nick beslist niets weten. En den dag daarna dankte hij zijn leermeester af. „Het spijt mij," zei hij, „maar ik wil liever blijven zooals ik ben. Het komt mij voor dat al wat u mij geleerd heeft, louter dwaasheid is. Na vanavond kunt u uw gang gaan, en ik den mijne. Hoeveel ben ik u schuldig?" De rekening bedroeg vijftig dollars meer dan afgesproken was. Nick wilde er geen woorden over verspillen en betaalde hem schoorvoetend de bedongen som, boos op zichzelf dat hij zoo stom was geweest zich met iemand van „den Hertog's" kaliber in te laten. Op een namiddag, kort nadat hij Montagu Jerrold zijn ontslag had gegeven, bracht Nick een bezoek aan de predikantsvrouw. Ze was uit, maar zou spoedig terugkomen en Nick werd verzocht op haar te willen wachten. In de woonkamer trof hij de nieuwe onderwijzeres van Lucky Star, Sara Wilkens aan. En hij stelde zich beleefd aan haar voor. „U zult zich mij waarschijnlijk niet meer herinneren," zei ze. „Maar ik u nog heel goed." „Toch wel." Het deed Nick genoegen dit naar waarheid te kunnen getuigen. „Ik heb u in Santa Barbara gezien." „Weet u dat nog?" riep ze verrast uit. „Dat had ik niet gedacht. En hoe gaat het met de mooie jonge dame, die zoo Liefdesstrijd. oi 142 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" vriendelijk was mij haar zitkamer af te staan ? Ik denk nog dikwijls aan haar. Ze was het mooiste meisje, dat ik ooit gezien heb." Nick had haar kunnen omhelzen van dankbaarheid. Hij antwoordde echter bedaard: „Ik heb mevrouw May den laatsten tijd niet gesproken, maar ik geloof dat ze het goed maakt en nog in Californië is, waarschijnlijk in San Francisco. Ze was van plan in Montery een huis te laten bouwen en daar te gaan wonen." Ofschoon zijn stem volkomen kalm klonk, stonden zijn oogen zoo droevig, dat Sara Wilkens, die wist wat het was verdriet te hebben, zonder het te toonen, onmiddellijk vermoedde dat er iéts tusschen hen was voorgevallen. „Wat zou het zijn?" dacht ze. „Zouden ze getwist hebben. Ze was benieuwd aan wie de schuld zou liggen. Misschien was het' mooie vrouwtje coquet en hardvochtig tegen hem geweest." Ze hadden bijna een half uur samen gepraat toen de predikantsvrouw terugkwam, en in dien korten tijd hadden ze den eersten steen gelegd van een langdurige vriendschap. Het deed mevrouw Renealy genoegen te zien dat ze zoo goed samen opschoten. Sara Wilkens was weliswaar niet mooi, maar het was een beste, trouwe ziel, die een uitstekende vrouw voor Nick Hilliard zou zijn. En zij wist te bewerken dat ze Nick's hoeve eens zou gaan zien. Bij het afscheid bood Nick haar aan haar eenige boeken en tijdschriften ter leen te zenden, die ze zoo vaak bij hem mocht komen inruilen als ze wilde. Bientengevolge zagen ze elkaar veel, veel te veel voor de gemoedsrust van het jonge meisje, dat hoe vaker ze elkaar ont-t moetten, des te meer van hem ging houden, hoewel ze overtuigd was dat Nick verliefd — misschien hopeloos verliefd — was op een andere, die evenzeer van haar verschilde als de trotsche lelie van het nederige boschviooltje. Op zekeren dag toen Nick haar onderweg tegenkwam en LIEFDESSTRIJD. 143 aanbood haar boeken te dragen, gingen ze een weinig aan den kant van den weg zitten praten en in den loop van het gesprek werd de naam van „den Hertog" genoemd. „Die nare vent!" riep Sara scherp uit. „Hij heeft altijd den mond vol van zijn voorname familie en vrienden te Oxford, maar ik geloof geen woord van hetgeen hij zegt." „Ik ook niet," zei Nick en lachend deed hij haar het verhaal van zijn ondervinding met Montagu Jerrold. „Was het niet ezelachtig dom van mij ?" vroeg hij aan het slot. „Het was mijn verdiende loon. Waarom kon ik niet blijven zooals God mij geschapen had. Kent u het sprookje van de mot, die een ster liefhad ? Welnu, ik voelde mij aan die mot gelijk met haar yaal-grijze vleugels en voelhorens te lomp om ze te gebruiken." „Misschien beschouwt de ster u niet als een mot, althans geen gewone mot," trachtte Sara hem te troosten, ofschoon haar hart samenkromp bij de gedachte dat de man, dien ze liefhad, haar in vertrouwen nam over de andere. „Dat doet ze wel," zei Nick. „Dat is het juist." Juffrouw Wilkins was verontwaardigd. „Dat geloof ik niet — als ze een echte ster is." „Ze is de helderste ster aan den hemel," verzekerde Nick haar. „Dan kan ze u niet ordinair vinden." „Misschien druk ik mij verkeerd uit. Ze heeft gezegd dat ze onmogelijk met mij kon trouwen. Ik had het moeten weten, zonder dat ze het mij zei. Daarna had ik de onbeschaamdheid te denken, dat als ik beter met de etiquette op de hoogte was, zij er misschien anders over zou oordeelen." „Alsof u van dien pédanten Montagu iets kon leeren," zei Sara verontwaardigd. „Dat kon ik ook niet, dat zag ik heel gauw in." „Als de ster u niet goed genoeg voor haar vindt zooals u is, is ze uw liefde niet-waard," hield ze blozend vol. 144 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" „Ik ben blij dat u mij weer wat moed gegeven heeft," zei Nick. „Maar ik vrees dat ik mij verraden heb. U zult er echter geen misbruik van'maken, daarvan ben ik overtuigd. U heeft mijn ster gezien, en kunt er dus over oordeelen hoe onzinnig het van mij was te hopen, dat zij ooit zou kunnen afdalen tot een ruwen, onbeschaafden man als ik. Maar nu heb ik genoeg over mijzelf gepraat. Laat ons nu eens over u spreken." „Daarvoor ben ik niet interessant genoeg," zei juffrouw Wilkens met een zoo zachten zucht,-dat alleen een man, die haar liefhad, dien had kunnen hooren. Ze verdiepten zich in een gesprek over boeken, maar Sara's hart was er niet bij. Ze dacht aan Nick en Angela. „Kon ik maar iets voor hen doen!" zei ze bij zichzelf. „Kon ik maar iets voor hen doen!" HOOFDSTUK XXV. EENZAAMHEID. De schellen waren Angela van de oogen gevallen. Ze wist nu, dat Nick Hilliard de wereld voor haar vervuld had met een licht, dat niet op aarde gezien wordt, waar de liefde niet heerscht. Toen ze in San Francisco terug was en woonde op de kamer, die hij haar had helpen opvroolijken door dagelijksche geschenken van versche bloemen, besefte ze pas ten volle wat Nick voor haar geweest was. - \ Elk oogenblik van den dag miste ze hem en ze had alles willen geven om hem tot haar terug te roepen, maar daar had ze het recht niet toe. Kate maakte zich oprecht bezorgd over haar meesteres. Ze vermoedde wel dat het gebrek aan opgewektheid en kleur op haar wangen in verband stond met het verdwijnen van Hilliard. Eenige woorden, die Angela zich onbewust had laten ontvallen, gevoegd bij een paar gezegden van den heer Morehouse, hadden LIEFDESSTRIJD. 145 haar brein aan het werk gezet en haar de waarheid eenigszins nabij doen komen. Meneer Morehouse was de eenige in Amerika, die wist dat mevrouw May de prinses di Sereno was, die haar identiteit in de Oude Wereld had achtergelaten, omdat ze grieven tegen haar man had en het verleden wenschte te vergeten. Daarom vond hij het zijn plicht, haar op zekeren dag een onaangenaam bericht omtrent haar man mee te deelen, uit vrees dat ze het anders onverwacht in de courant zou lezen. Angela wist dat hij reeds tijdens hun huwelijk een tochtje in een aëroplaan had gemaakt, met een eenigszins ongunstig bekend staande jonge dame, en het was haar in het oog loopende vriendschap met den Prins geweest, die bij Angela het besluit had doen rijpen, het oude leven den rug toe te keeren. Haar mededingster had een eenvoudige opvoeding genoten als schildersmodel, was daarna bij het tooneel gegaan en door haar schoonheid en spel beroemd geworden. Eenigen tijd later was ze met een markies getrouwd, die zich, toen ze zijn hart gebroken en zijn geld verkwist had, voor het hoofd had geschoten. Als zijn weduwe nog populairder geworden, had ze de aandacht getrokken van Paolo di Sereno. Het was op dit tijdstip dat Angela Rome verliet. Verder had ze niets van hen vernomen tot meneer Morehouse haar, toen ze in San Francisco terugkwam, vertelde waterintusschen gebeurd was. „Niets wat de Prins di Sereno betreft," was haar kalm antwoord, „kan mij schokken of doen ontstellen, omdat we nooit iets voor elkaar geweest zijn en voor goed gescheiden leven." In weerwil van deze verzekering maakte de heer Morehouse zich, evenals Kate, bezorgd over haar bleek en lusteloos uiterlijk, en gebrek aan belangstelling in haar nieuwe huis, doch hij schreef deze verandering toe aan een gevoel van vernedering dat de Prins haar zoo geheel vergeten had. En uithoofde van zijn oude en innige vriendschap met haar vader trachtte hij een middel Liefdesstrijd. 35 146 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS' te verzinnen om haar een heilzame afleiding te verschaffen. Ten slotte was het Kate, die dit onbewust bewerkstelligde. Ofschoon ze zich liever de hand wilde afsnijden dan haar meesteres den dienst opzeggen, begon ze heimwee naar Tim te krijgen. Zijn zaken gingen goed en hij meende nu genoeg te verdienen om een vrouw te kunnen onderhouden. Het was daarom niet meer dan natuurlijk dat Kate, die zoo dichtbij en toch zoo ver van Oregon af was, dolgraag naar hem toe zou gaan. Maar ze durfde haar meesteres met haar droevige oogen en bleeke wangen niet eens te zeggen dat Tim haar noodig had. Slechts toen Angela opmerkte hoe ellendig Kate er uitzag, kreeg zij langzamerhand de waarheid uit haar. „Ik zal je zeggen, Kate, wat we doen zullen," zei ze met meer opgewektheid dan ze in weken aan den dag gelegd had. „Ik zal een tijdje naar Lake Tahoe gaan en daar blijven tot mijn nieuwe huis klaar is. Dan Iaat ik Tim overkomen om met jou te trouwen, en ik zal voor je uitzet, bruiloft, bruidsjapon en een groote taart zorgen." En zoo kwam het dat Nick eenige dagen later in de San Èranciscosche courant las dat mevrouw May, die verscheidene weken in het Hotel Pairmont had. gelogeerd, naar Lake Tahoe was vertrokken, waar ze haar intrek zou nemen in het bekende Hotel de „Red Lion". En toen hij Sara Wilkens met een pak boeken en tijdschriften de krant ter lezing zond, zooals hij nu geregeld deed, dacht zij, het bericht lezend: „Zjjn ster is naar het noorden gegaan." En ze was eer bedroefd dan blij. Toen Kate met Tim getrouwd en de opwinding van de bruiloft voorbij was, begon Angela zich nog eenzamer en verlatener te gevoelen dan te voren. Haar dagboek deed ze nooit meer open. Eens — jaren later misschien — als ze zonder droefheid kon lezen wat ze geschreven had, zou ze het onvoltooide deeltje opslaan bij de bladzijde, waar ze midden in den zin was blijven .steken in het woud van Mariposa. Dan zou LIEFDESSTRIJD. 147 ze misschien zonder verlangen aan Nick kunnen denken; maar die tijd scheen nog ver, heel ver af te zijn ... Op een avond in Augustus kwam Angela vermoeid van een wandeling naar den top van den berg Tallac thuis, en was van plan in haar zitkamer te dineeren en dan dadelijk naar bed te gaan, toen ze vernam dat er een dame op haar zat te wachten. «Een dame?" herhaalde ze. „Zou het mevrouw Gaylor kunnen zijn?' Ze hoopte het niet, want ofschoon Nick haar niet had verteld wat Carmen verwacht en gevreesd had, giste ze eenigszins hoe deze haar haatte. Het feit dat ze nooit antwoord had gekregen op een briefje dat ze haar geschreven had, alsook dat Nick er haar niet weer heen had willen laten gaan, gevolgd door mevrouw Gaylor's overhaast vertrek, had haar achterdocht gewekt. En de gedachte dat deze vurige Spaansche haar misschien in Tahoe nog niet met vrede kon laten, joeg haar een rilling door de leden. En wie anders kon het zijn dan Carmen Gaylor. Ze stond op het punt te zeggen dat ze te vermoeid was om vanavond nog iemand te kunnen ontvangen. Maar dat zou lafhartig zijn. Bovendien was ze nieuwsgierig haar bezoekster te zien, wie het ook zijn mocht. „De dame zit op de veranda,' zei de portier. Angela ging er heen, een weinig zenuwachtig en gejaagd, maar toen ze een kleine gedaante moedeloos in een grooten schommelstoel zag zitten, ging haar zenuwachtigheid in verbazing over. Het jonge meisje zag er zoo bleek, zoo vermoeid uit in haar bestoven kleeren, dat Angela dadelijk zacht jegens haar gestemd werd. „Ik hoor dat u mij wenscht te spreken," zei ze vriendelijk. „Met wie heb ik het genoegen...?" De bezoekster sprong op. „ü kent mij zeker niet meer? De eenige keer dat ik u 148 gezien heb was verleden jaar Mei in Santa Barbara, waar u zoo welwillend waart mij uw kamer af te staan." „O, ja, nu herinner ik mij u heel goed," glimlachte mevrouw May geruststellend. Blijkbaar was hét arme meisje met haar verlegen, verschrikte oogen in geldverlegenheid en in Tahoe gekomen in de hoop door Angela geholpen te worden. Welnu, ze zou haar niet teleurstellen, ze was blij iets voor haar te kunnen doen. „Het spijt mij dat u zoolang op mij heeft moeten wachten," zei ze. „Had u mij misschien geschreven dat u komen zoudt, dan heb ik uw bericht nog niet ontvangen." „Pardon, ik heb niet geschreven. Bi had u hetgeen ik u te zeggen heb niet in een brief kunnen uitleggen," ging ze voort. „Ook had u mij waarschijnlijk niet willen ontvangen als u het vooraf geweten had. Nu ik er echter zulk een verre reis voor gemaakt heb, zult u mij een onderhoud niet weigeren. Ik ben twee dagen en twee nachten onderweg geweest." „O, wat zult u dan vermoeid zijn," riep Angela uit. „Ik zal dadelijk een kamer in 't hotel voor u in orde laten maken." „Bank u zeer," antwoordde het jonge meisje, „ik kan onmogelijk uw gast zijn, zooals u zult zien als ik u met het doel van mijn bezoek op de hoogte heb gebracht." „Straks kunnen we alles op ons gemak bespreken," zei Angela. „Ga eerst met mij mee naar mijn kamer en vertel mij, als u een weinig uitgerust is, van uzelf. Daarna zullen we samen in de eetzaal gaan dineeren." „Het is niet over mijzelf dat ik u wensci te spreken," protesteerde Sara. Niet over haar zelf! Dat was vreemd en niet wat Angela verwacht had. Ze toonde echter haar verwondering niet en ging haar bezoekster voor naar een aardige zitkamer. „Als u niet te vermoeid is," begon Sara, „zou ik graag dadelijk met u spreken. Ik voel mij zoo geagiteerd dat ik onmogelijk langer kan wachten." LIEFDESSTRIJD. 149 „Gaat uw gang," zei Angela. „Doch wees niet bang. Als ik iets voor u doen kan, zeg het dan als 't u blieft. Zullen we op de sofa gaan zitten?" „Dank u, ik heb liever een gewonen stoel. Ik ben te zenuwachtig om rustig achterover te kunnen leunen. Ik zeg dat niet om uw medelijden op te wekken, mevrouw May, maar alleen opdat u goed begrijpt dat het volstrekt niet mijn bedoeling is brutaal te zijn. Ik ben alleen hier gekomen, omdat ik meende het aan — zeker iemand verplicht te zijn, niet om mij aan .u op te dringen. Ja, nu ik hier eenmaal ben, heb ik zelfs het gevoel -alsof ik maar het liefst weer zou heengaan, zonder verder een woord te zeggen." „U jaagt mij bijna schrik aan," zei Angela. „Ik heb toch niet iets vreeselijks gedaan," hoop ik. Juffrouw Wilkens zweeg. „Neen," zei ze eindelijk. „Dat niet bepaald. Tenminste niet bewust. O, hemel, het is nog moeilijker onder woorden te brengen dan ik dacht; want u zult zeggen dat ik met de quaestie niets te maken heb. En dat zou ik ook niet, als... als..." „Als wat?" drong Angela zacht aan. „Als ik hem zelf niet liefhad — innig lief — zonder de minste zelfzucht. Maar gelukkig heeft hij er geen idee van. Hij denkt nooit om mij, behalve dat hij medelijden met mij heeft en vriendelijk tegen mij is, omdat ik zoo alleen op de wereld ben. Meer vraag ik ook niet van hem. Ik heb alleen zijn geluk op het oog. En niemand dan ik kan hem dat geven." „Hem?" herhaalde Angela fluisterend. „Wien bedoelt u?" „Meneer Hilliard natuurlijk. Ik ben onderwijzeres te Lucky Star in de buurt van zijn hoeve. Toen hij in Juni terugkwam, heb ik kennis met hem gemaakt. Hij herinnerde zich nog vaag mijn gezicht; meer omdat hij al wat met u in verband staat niet kan vergeten, dan om mijzelf. Sedert dien tijd zijn we goede vrienden geweest." Li'fdes-trijd. 36 150 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" Angela zei geen woord. Haar hart klopte te snel. „Denk niet," ging Sara door, „dat hij vertrouwelijk met mij was op de gewone wijze. Maar den eersten dag dat ik hem ontmoette, vroeg ik hem naar u en ik — zag — dadelijk aan zijn oogen dat hij zich ongelukkig voelde om u. Pas weken daarna spraken we weer over n; ofschoon we elkaar dikwijls ontmoetten." Nog steeds zei Angela niets, ze zat met haar 'oogen strak gericht op het verhitte gezicht van het meisje tegenover haar. „Toen vertelde hij mij," ging Sara woest voort. „O, ik kan het u haast niet zeggen, zoo droevig is het! Als u zoo goedhartig is, als u er uitziet, dan zal het u ook pijn doen tot in het diepst van uw hart, toen vertelde hij mij dat hij een ellendigen zwetser, die voorgaf tot den Engelschen adel te behooren, had gevraagd hem goede manieren te leeren, om u meer nabij te komen. Hij, Nick Hilliard, de beste, nobelste man ter wereld. En dat deed hij omdat u tegen hem gezegd had..." „Ik heb niets — niets gezegd, om hem te doen denken dat ik hem geen gentleman vond. Ik .. .* „Bat kon ik van u ook niet gelooven. Maar toch schijnt hij dat begrepen te hebben." Het was Angela alsóf Sara haar een slag in het aangezicht had gegeven. Ze sprong op, doodsbleek, met vlammende oogen. „Bat is niet waar," zei ze driftig. „Dat kan hij u niet gezegd hebben." „Hij heeft mij gezegd dat u onmogelijk met hem kunt trouwen. Dat was wreed, hardvochtig van u." Ze keken elkaar uitdagend aan, de jonge vrouw, slank als een lelie en de kleine, alledaagsche onderwijzeres. „Denkt u dan dat ik daarmee bedoelde dat hij een onmogelijke man voor mij was?" „Ja. En o, u weet niet hoe hem dat gegriefd heeft. Ik had zoo met hem te doen dat ik besloot hierheen te gaan om te zien of er geen misverstand tusschen u heerscht, dat uit den LIEFDESSTRIJD. 151 weg geruimd zou kunnen worden. Hij weet niet dat ik bij een. kennis in San Francisco logeer. En hij mag het nooit weten, dan zou ik mij dood schamen. Als u eens wist hoe lief hij u heeft, mevrouw May!" Angela had zich met een gesmoorden kreet afgewend en het gezicht met beide handen bedekt, snikkend alsof haar het hart zou breken. Sara beefde over al haar leden. Haar boosheid versmolt in médelijden. „Ik hoop dat u mij zult vergeven," stamelde Sara. „Het was niet mijn bedoeling u zoo te doen lijden. Ik vrees dat ik verkeerd heb gedaan! Maar ik heb mij door mijn gevoel laten meesleepen. Ik dacht dat als u slechts een weinig van hem hield..." „Van hem hield!" barstte Angela door haar tranen heen uit. „Ik kan er niet van slapen, zoo verlang ik naar hem. Maar steeds houd ik mijzelf voor dat het niet mag — niet kan. O, de vreugde wakker te worden en te weten hem weer te zullen zien. De nachten zijn verschrikkelijk. Ik bid voortdurend om rust en juist nu ik overdag tenminste wat kalmer begon te worden, komt u — een vreemde en zegt dat ik hem niet lief heb.'1' „Dat zou ik niet gedurfd hebben, als ik zelf niet zooveel van hem hield," zei Sara met gesmoorde stem. „Ik weet wat hij moet voelen. Maar als u hem zoo liefheeft, waarom heeft u hem dan het hart gebroken?" Angela hief de handen op en liet ze hopeloos weer zakken. „Omdat ik — getrouwd ben. Daarom zei ik dat een huwelijk tusschen ons onmogelijk was." „O, hoe droevig. Neemt u mij niet kwalijk dat ik het zeg, maar waarom heeft u hem dat niet gezegd? Het hem althans te kennen gegeven?" „Ik had daartoe geen gelegenheid. Ik was den avond voor zijn vertrek van plan — hem eerlijk alles op te biechten. Maar we werden gestoord." 152 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS". „Hij meent dat u weduwe is." „Het is alleen ook maar voor het oog van de wereld, dat ik een man heb. Toen ik naar Amerika ging, heb ik hem voor goed verlaten en een anderen naam aangenomen." „Is mevrouw May dan niet uw ware naam?" „Neen, ik zal u dien zeggen als u wilt..." „Dat hoeft niet. Maar u behoort hem dien te zeggen. Misschien zag u, tot u verliefd op hem werd, geen reden hem met uw geheimen op de hoogte te brengen. Maar het zou voor meneer Hilliard zulk een verschil maken als hij wist dat u hem niet wegzondt, omdat u hem beneden u achtte, maar omdat u geen recht hadt hem lief te hebben!" „Ik had geen idee dat hij mij zoo verkeerd zou begrijpen," zei Angela langzaam. „Als ik dat had kunnen vermoeden, zou ik de verleiding niet weerstaan hebben hem te zeggen hoeveel ik van hem hield. Maar zou het nu, daar we toch nooit samen gelukkig kunnen worden, niet beter zijn het stilzwijgen tusscheu ons te bewaren? Het zal hem gemakkelijker vallen mij te vergeten, als hij mij voor een trotsche, hooghartige vrouw houdt." „Neen," zei Sara beslist. „Ik ben vast overtuigd dat hij er dan nooit overheen komt, ja, het des te dieper zal voelen omdat hij denkt dat u op hem neerziet. Mevrouw May, ik smeek u, schrijf hem een brief om hem te vragen hier te komen, daar u hem wenscht uit te leggen, waarom u hem schijnbaar zoo hardvochtig behandelde en niet met hem kunt trouwen. Men kan zooiets veel beter bespreken dan schrijven." „Maar begrijpt u dan niet," zei Angela, ten einde raad, „dat ik veel te veel vau hem houd, om hem weer te durven zien? Ik zou mijzelf niet vertrouwen. Ik ..." „Maar u kunt hem, vertrouwen," zei Sara overtuigd. „Hij is sterk en krachtig als een rots. Boe het mevrouw May, doe het terwille van mij. Ik weet dat het goed is. Het zal hem zijn zelf respect teruggeven. En dat is voor iemand als hij van LIEFDESSTRIJD. 153 het grootste belang. Ik heb voor u gedaan, wat ik kon — al is het niet veel. Doet u dit voor mij.» „Goed," antwoordde Angela eindelijk. „Ik zal het doen." Ze stak haar beide handen naar juffrouw Wilkins uit, en trok haar naar zich toe. En ze kusten elkaar... de beide vrouwen, die Nick Hilliard liefhadden. HOOFDSTUK XXVI. EEN EINDE EN EEN BEGIN. „Zoudt u zoo goed willen zijn eens over te komen? Ik kan u geen hoop geven op geluk, maar er is iets, dat ik u wensch uit te leggen," schreef Angela aan Niek. Op den morgen dat ze antwoord van hem kon verwachten, zat ze op de veranda van het hotel, zoo in gedachten verdiept dat ze het opengaan van het hek niet hoorde. Ineens zag ze Nick Hilliard op haar toekomen. Ze keek hem aan, een blik van blijdschap in de oogen. „Ik... ik ... dacht..." zei ze verward. „Ik kom toch niet te vroeg?" viel Nick haar in de rede. „Ik ben onderweg uitgestapt en heb wat rondgewandeld, tot het behoorlijk tijd was om een visite te kunnen maken." Ze stond langzaam op. Ze wilde haar bezoeker niet vragen binnen te komen. In den tuin waren een paar rustige, schaduwrijke plekjes, waar ze hem beter kon zeggen wat ze op het hart had, dan tusschen vier muren. „Ik kreeg uw brief nog juist bijtijds om den trein naar hier te kunnen halen," legde Nick haar uit. „U hadt zeker wel verwacht dat ik dadelijk komen zou." „Neen, daar was ik zoo zeker niet van. Ik dacht... dat ik vandaag antwoord van u zou krijgen... een telegram of een brief." Angela was beangst hem aan te zien, ze vreesde zwak Liefdesstrijd. 37 154 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" te zullen worden onder zijn blik. „Ik ben blij dat u gekomen is en dat nog wel zoo gauw. Ik ben al langen tijd van plan geweest het u te vragen... sedert het oogenblik dat we afscheid van elkaar namen. Maar pas eergisteren besloot ik er niet langer mee te wachten. Ik twijfelde of ik wel het recht had om u te zenden." „Heb ik u niet gezegd dat ik, zoodra u mij noodig hadt, zelfs naar het andere einde van de wereld zou komen?" „Ja, ik heb geen enkel woord van u vergeten. Zullen wij in het prieel gaan zitten? Het is mijn geliefkoosd plekje en we zullen daar niet gestoord worden." Ze namen plaats op de met wilde wingerd begroeide bank. Angela keek naar Nick's hand, die op zijn knie lag, sterk en gebruind door de zon, en ze verlangde er naar die in de hare te nemen en tegen haar wang te drukken. Wat had ze hem lief! Hoeveel meer nog dan ze geweten had toen ze zijn gezicht, zijn oogen, die glansden van liefde voor haar, niet had gezien. Hij was bijna niets veranderd, alleen een weinig verouderd en ernstiger geworden. „Ben je blij mij weer te zien, Nick?" kon ze niet nalaten te vragen. Hij glimlachte haar toe. „Zoo blij als iemand zijn kan, die Gods zonlicht weerziet na in" de gevangenis gezeten, of. honger geleden te hebben in een mijn, waarin hij levend begraven was." Hij greep haar handen, drukte die even en liet ze weer los. „Nick, dien dag toen je mij het leven hebt gered en zei dat je mij lief hadt, heb ik je toen het idéé gegeven dat ik jou ook liefhad?" „Neen, dat heb ik niet uit je woorden begrepen. Ik dacht dat je mijn gevoelens wilde sparen door voor te wenden dat je mij lief hadt; dat je medelijden met mij hadt en ..." „Ik had medelijden met mijzelf, omdat je voor mij de eenige man op de wereld was, terwijl we... wacht even, zeg nog niets... toch niet voor elkaar konden zijn. Vertel mij eens ronduit, LIEFDESSTRIJD. 155 Nick, wat je dacht dat ik bedoelde met het woord „onmogelijk" dat ik tegen je gebruikte." Hij aarzelde, antwoordde toen langzaam: „Dat komt er niets op aan. Ik had moeten weten, zonder dat je het mij vertelde, dat ik geen man voor je was." „Dacht je dat? O, Nick, dan ben ik blij dat ik je hier liet komen. Als ik vrij was, zou niets ter wereld ons kunnen scheiden en ik zou de gelukkigste vrouw op aarde zijn." „Als je vrij was?" „Ja. Je hield mij voor een weduwe; je zag mij in den rouw. Ik heb je niet expres in dien waan willen brengen. Nick, ik ben de dochter van Franklin Merriman... je zult zijn naam wel eens gehoord hebben. Toen ik zeventien jaar oud was, trouwde ik met Prins Paolo di Sereno. Nog dienzelfden dag vernam ik dat er... iemand anders was, die meer recht op hem had dan ik. Ze kwam bij mij en dreigde zich van kant te zullen maken. Hij had niet mij lief, zei ze, maar mijn geld. Toen deelde ik hem mee dat ik alleen in naam zijn vrouw kon zijn. En toen mijn moeder stierf, nu bijna een jaar geleden, besloot ik hem voor goed te verlaten. Ik gaf hem meer dan de helft van mijn fortuin en nam den naam van mevrouw May aan. Je weet niet welk een genot het voor mij was een nieuw leven te beginnen! Het kwam niet bij mij op dat ik ooit verliefd op iemand kon worden ... dat er zich moeilijkheden voor imj zou• den kunnen voordoen. Het scheen alles zoo eenvoudig. Al wat ik zocht was een rustig, vreedzaam bestaan. Toen kwam jij. Eerst besefte ik niet wat er met mij gebeurde... want ik had nog nooit ware liefde gekend. Later wilde ik het niet zien. Ik was gelukkig. Ik kon je niet uit mijn leven laten verdwijnen. Eindelijk kon ik er de oogen niet meer voor sluiten. Ik zag mijn eigen hart. Ik wist dat ook jij van mij hield. Maar zooals je nu weet, Nick, was het onmogelijk dat jij en ik iets meer voor elkaar waren als vrienden. Jij was het die zei dat we 156 BIBLIOTHEEK VAN „DE PEINS" geen vrienden meer konden zijn. En dat was voor mij even hard als voor jou... omdat ik je liefheb." Ze had haastig gesproken, zonder hem te durven aanzien. Toen er geen antwoord volgde, keek ze eindelijk naar hem en zag dat hij stil naar den grond zat te turen — het geliefde, donkere hoofd gebogen. „O," ging ze voort, „ik had nooit met je naar de Yosemite moeten gaan. Als ik dat niet gedaan had, zou je mij misschien vergeten hebben." „Neen," zei Nick. „Bat zou ik niet, al had ik je ook nooit weer gezien, zelfs na dien eersten dag in New-York. U was mijn ideaal. Dat zag ik zoodra u in de vestibule van het hotel verscheen. Ik had niet gedacht met u in kennis te zullen komen, en toch was het mij toen reeds alsof ik u niet meer kon laten gaan. Moet ik dat nu doen, na wat u mij verteld heeft? U is alleen voor de wet de vrouw van Prins di Sereno. U heeft, zooals u zegt niet hem, maar mij lief. Welnu, daardoor is u reeds meer van mij dan van hem." „Ik ben geheel van jou — met hart en ziel," zei Angela hartstochtelijk. „O, Nick, ik heb je niet lief, maar ik aanbid je. Ik heb nooit geweten dat er mannen waren zooals jij. Ik geloof ook' niet dat er meer zoo zijn." „Laat je scheiden," smeekte Nick. „U heeft er alle reden voor." „Ik ben door mijn huwelijk voor de wet een Italiaansche. En in Italië erkent men geen echtscheiding." „Maar hier —" begon Nick. Hij brak plotseling af en klemde do lippen vast opeen. Neen, dat wilde hij haar niet voorstellen. Angela giste wat hij had willen zeggen en had er hem zoo mogelijk nog liever om. „Ik meende," ging ze haastig door, „dat ik het ergste had leeren kennen van een huwelijk zonder liefde. Maar nu weet ik dat een vrouw niet half beseft hoe vreeselijk dit kan zijn, LIEFDESSTRIJD. 157 vóór zij iemand anders lief heeft. O, Nick, ik kan niet meer zonder je — tenminste niet geheel en al." „Dat hoeft ook niet. Wees niet bang. Als je dit wenscht, zal ik gaan, omdat dit het beste is voor jou — en daar komt het bij mij alleen maar op aan. Maar ik bezweer je, mijn liefde voor jou kan nooit veranderen, behalve dat ze grooter en mooier wordt — en mij meer tot man maakt. Maak je dus niet ongerust. Eens heb ik je gezegd dat we geen vrienden meer konden zijn, maar nu ik weet wat je voor mij voelt, trek ik mijn woorden weer in. Ik ben je vriend, in den ruimsten zin van het woord en als zoodanig aanbid ik je." „Dank je Nick," riep ze, „duizendmaal dank. Nu heb ik weer moed om te leven. De wereld is niet meer leeg voor mij. Maar ik vrees dat ik dit niet lang kan verduren, zonder mijzelf ontrouw te worden," Ook Nick voelde zijn geestkracht verminderen. Toch zou hij blijven als zij het hem verzocht, en strijden tegen de verzoeking. „Moet ik nu gaan?" vroeg hij. „Ja, — als 't je blieft," zei ze, hem sraeekend haar handen toestekend. „Ik heb nu den moed je weg te zenden, misschien straks niet meer. Maar ik zal eiken dag al mijn gedachten en ondervindingen opschrijven, Nick, en je geregeld eens per maand een langen brief zenden. Doe jij dat ook. En zul je goed voor jezelf zorgen — om mijnentwille?" Nick kon van aandoening niet spreken. Zwijgend drukte hij haar handen tegen zijn lippen. Toen keerde hij zich snel om en ging heen, zonder om te zien. Het begon koud te worden in Lake Tahoe. Er waren weken, maanden voorbijgegaan, sedert Angela en Nick afscheid van' elkaar namen. En ze had geen excuus nog langer te blijven: de plannen van den architect waren klaar en men wasmethet bouwen van haar huis begonnen. En zoo vertrok Angela naar Del Monte. Liefdesstrijd. gj 158 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" Ze stelde niet meer zooveel belang in haar nieuwe woning als voorheen, maar voelde zich ook niet bepaald ongelukkig, want ze had Nick Hilliard niet geheel en al verloren. En in Del Monte was ze veel dichter bij hem dan in Tahoe. Soms dacht ze er over hem het huis te laten zien als het klaar was. Dan had ze tenminste later een herinnering aan hem in de kamers, waar hij met haar doorgeloopen was, en na zijn vertrek zou het er haar des te dierbaarder om zijn. Maar telkens zei ze tegen zichzelf: „Neen, het is beter van niet." Op zekeren morgen in October, precies zes maanden nadat ze in Californië was gekomen, las ze in de courant dat de Italiaansche vlieger, Prins di Sereno, van plan was een sensationeelen vliegtocht te ondernemen van Napels naar Algiers in zijn nieuwe aëroplaan „de Vittoria", zoo genoemd naar de moedige en mooie jonge dame, die reeds menigen tocht door het luchtruim met hem gemaakt had en hem ook ditmaal zou vergezellen. Deze tocht, de roekelooste, die hij tot nog toe ondernomen had, zou in. spanning gevolgd worden door het publiek, waaronder hij heel wat belangstelling en opwinding verwekte. Naar men vernam had de Prins, met het oog op mogelijke ongelukken, vooraf zijn testament gemaakt, waarin hij al zijn persoonlijke bezittingen vermaakte aan zijn gezellin, en, bij gebrek aan directe erfgenamen, zijn groote landgoederen aan een neef. Angela was benieuwd hoeveel van haar fortuin de beruchte Vittoria di Cancellini ten deel zou vallen. Ze misgunde het haar niet. En ze stelde geen belang in den vliegtocht, overtuigd als ze was dat het Paolo zou gelukken dien tot een goed einde te brengen. Alles was hem gelukt, behalve het verwerven van haar liefde. Maar daarvoor had hij nooit moeite gedaan. Toen de dag van den tocht aanbrak, was mevrouw May dien geheel vergeten. Ze was 's morgens naar het nieuwe huis gegaan, en keerde 's avonds in schemerdonker naar Del Monte LIEFDESSTRIJD. 159 terug. Onderweg bedacht ze verscheidene dingen, die ze zou opschrijven om ze Nick in een dikken brief den eersten van de maand te zenden. Ze zou hem vertellen dat ze van plan was viooltjes — zijn geliefkoosde bloemen — te planten in een bed onder de ramen van haar kamer. Als ze dan uitkeek, zou ze aan hem denken. Niet dat ze dat anders niet deed... „Er is een telegram voor u gekomen, mevrouw," zei de portier toen ze de vestibule van het hotel binnenging. Ze bekeek de enveloppe met kloppend hart. Als er een telegram kwam, wat zelden gebeurde, dacht ze altijd dat Nick om de een of andere reden zou overkomen. Maar dit was nog nooit gebeurd. Ze scheurde het couvert open en keek het eerst naar de onderteekening: „James Morehouse.' Toen las ze: „Aëroplaan in zee gevallen op de hoogte van Sardinië. Vlieger verdronken. Wil het u laten weten voor u het uit de kranten leest.' Een oogenblik liet het bericht haar zoo volkomen koud alsof het den dood had betroffen van een onbekend persoon uit Japan of Zuid-Amerika. Toen klonk haar de bezorgde stem van den portier in de ooren: „Ik hoop dat u geen slecht nieuws heeft gekregen?" „Neen, een verrassing," — haar stem klonk volkomen natuurlijk en bedaard — „een groote verrassing, anders niet." „Kan ik ook iets voor u doen?" „Dank u, ik ga naar mijn kamer." Haar eerste gedachte was om haar onvoltooiden brief aan Nick te zenden, met een paar haastig gekrabbelde woorden aan het einde — en het telegram er bij in te sluiten. Maar dat deed ze niet. Ze wachtte af wat komen zou. Den derden dag kreeg ze weer een telegram. Ditmaal was de onderteekening die van den eenigen man, die haar hart sneller kon doen kloppen. 160 BIBLIOTHEEK VAN ,BE PRINS" „Heb gelezen wat er gebeurd is. Wanneer mag ik komen?" Het bloed stroomde haar onstuimig naar het gezicht. Het kwam haar wonderbaarlijk, ongeloofelijk voor, dat er nu geen kwaad meer stak in zijn bezoek. Ze seinde hem terug: „Kom op den dag dat ik je in mijn eigen huis kan verwelkomen. Laat mij zoolang met mijn gedachten aan jou alleen." Be architect schreef mevrouw May's koortsig ongeduld om haar huis en tuin voltooid te zien, aan een gril van haar toe. Maar daar ze op geen onkosten zag, liet hij verschillende ploegen dag en nacht werken om aan haar verlangen te voldoen. „U kunt Kerstmis vieren in uw eigen huis," zei hij. En Angela schreef aan Nick: „Ik ben van plan met Kerstmis een partijtje te geven om mijn woning in te wijden. Ik heb daarvoor vijf gasten geïnviteerd, waarvan jij de hoofdpersoon bent. De anderen zijn: mevrouw Harland, meneer en mevrouw Falconer en — juffrouw Wilkins, de onderwijzeres van Lucky Star. Later zal ik je eens vertellen, hoe we onze kennismaking hernieuwd hebben." Baarin stelde Nick niet het minste belang. Hij was eenigszins teleurgesteld niet de eenige gast te zullen zijn. Maar toch voelde hij diep in zich de overtuiging dat ze hem dien dag niet weer zou teleurstellen, en hem eindelijk gelukkig zou maken, in het huis dat in miniatuur geleek op het Mission Hotel, waar zij zulk een gelukkigen tijd hadden doorgebracht. Ze spraken geen woord toen ze elkaar ontmoetten. Hun hart was te vol. Er werd niet gevraagd: „Wil je mijn vrouw worden?" niet geantwoord: „Ja, nu ben ik vrij om je lief te hebben." Maar toen alle gasten er waren, nam Angela Nick bij de hand en zei eenvoudig: „Wenscht mij geluk, ik ben verloofd met den besten, edelsten man van de wereld, die mij tot de gelukkigste vrouw op aarde heeft gemaakt." Einde. LIEFDESSTRIJD door C. N. en A. M. WILLIAMSON. Uitgave van N. J. BOON te AMSTERDAM. Bibliotheek uon „De Prins" LIEFDESSTRIJD C. N. en A. M. WILLIAMSON. HOOFDSTUK I. IN DEN TÜIN. „Waarom zou Nick zoo laat zijn?" dacht Carraen Gaylor, die in de open deur stond tusschen de donkere koele hal en de groote zonnige veranda. Ofschoon ze goed Engelsen sprak — bijna zoo goed alsof ze niet in Spanje geboren was en in Mexico haar grootste triomfen had behaald — dacht Carmen in het Spaansch, want wat haar hart en uiterlijk schoon betreft, was ze een echte Spaansche. Ze zag er altijd knap uit maar zooals ze daar nu stond in het gouden zonlicht, dat als voor haar geschapen scheen, was ze bepaald mooi. Haar huis was hoewel niet in Spaanschen stijl gebouwd, ontworpen door een architect, die precies wist welke achtergrond bij een Carmenfiguur als de hare paste, een achtergrond even schilderachtig als kostbaar. Haar man, die millionnair was geweest, had het betaald. Het had verscheidene veranda's begroeid met witte en purperen passiebloemen, en roomkleurige muren met roode Spaansche tegels, half verscholen achter klimrozen en druiven. 2 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" Nadat Carmen eenigen tijd langs de fontein over het grasveld had getuurd, waar de man op wien ze wachtte, zou verschijnen, liet ze haar witte japon over het terras slepen om een kijkje te gaan nemen onder het groene bladerendak van het bamboesboschje, dat veel op een tempel geleek met hooge zuilen, en als bezaaid was met juweelen, gevormd door het licht van de ondergaande zon. Doch Carmen lette niet op de schoonheid van dezen magischen tempel, ze was te zeer vervuld met zich zelf. Ze kon het denkbeeld niet verdragen, dat Nick haar liet wachten, en er was zekere wreedheid in het gebaar, waarmee ze een tak oranjebloesems afrukte, toen ze langs een lange rij boompjes in terracotta potten ging op het terras. Waarom kwam Nick nu niet? Hij had er al lang kunnen zijn, want in het briefje dat ze door den ouden Simeon Harp had laten bezorgen had ze hem geschreven: „Dit is je laatste avond. Kom zoo vroeg mogelijk. Ik heb je een massa te vertellen." In werkelijkheid echter had ze slechts één gedachte, namelijk dat Nick haar misschien dien avond ten huwelijk zou vragen. Het was altijd een genoegen voor haar zich mooi te kleeden, maar nooit had Carmen daarvoor meer moeite gedaan dan nu. Haar wit chiffon met zilver geborduurd gewaad had wel een bruidscostuum kunnen zijn. Ze was dol op juweelen en bezat een overvloed van diamanten, smaragden en robijnen — haar lievelingssteenen — maar haar instinct had haar gezegd, dat die het effect zouden bederven, dat ze vanavond wilde teweegbrengen. Daarom had ze alleen een snoer van paarlen omgedaan, dat in de schaduw van haar bamboestempel allerlei tinten uitstraalde, den weerschijn van de boomen, de rozen en de Californische papavers rondom haar. Natuurlijk waren er allerlei redenen denkbaar, waardoor Nick was opgehouden. Hij had het druk, nog drukker dan toen hij LIEFDESSTRIJD. 3 een jaar geleden opzichter was geweest op de ranch van haar man, maar Carmen vond het een ondraaglijke gedachte dat, ook al had hij er een gegronde reden voor, hij op dezen bijzonderen avond van haar wegbleef. Vandaag toch was het een jaar — precies een jaar geleden — dat ze opgehouden had slavin te zijn. Ze had toen alles gehad wat ze wenschte, op één ding na: de liefde van Nick Hilliard. Niemand behalve hij kon haar gelukkig maken en hij kon soms zoo onverschillig tegen haar doen. Of zou hij zich uit eerbied voor haar op een afstand houden? Ze zou zich zielsgraag daarvan vergewissen. Plotseling hoorde ze het geritsel van bladeren in het bainboesboschje. Een schaduwachtige gedaante bewoog zich tusschen de boomen. Carmen's hart begon te kloppen. Ze deed een schrede vooruit, toen bleef ze staan. Het was niet Nick Hilliard, maar de oude Simeon Harp, de eekhoornvergiftiger, die uit de richting van Nick's ranch kwam en — misschien een boodschap voor haar had. Wie weet of Nick op het laatste oogenblik niet verhinderd was te komen! „Wat is er Sim?" riep ze hem op scherpen toon toe, toen de kleine gebogen gedaante van den ouden man op haar toestrompelde. „Niets bijzonders, mevrouw," antwoordde Simeon Harp met de schorre stem van iemand, die een dronkaard is geweest. „Ik had wat werk te verrichten voor Nick en toen vroeg hij mij u even te gaan zeggen dat het hem speet dat hij zoo laat zou komen. Hij heeft den geheelen namiddag iemand bij zich gehad, en daardoor heeft hij pas nu den tijd om te gaan pakken. Zoodra hij daarmee klaar is, komt hij." Harp was een Engelschman, wien men het nog kon aanzien dat hij van fatsoenlijke afkomst was, hoewel deze sporen bijna uitgewischt waren door de onteerende gewoonte van den drank. 4 Hij zou reeds lang dood of in het armenhuis zijn geweest als Carmen zich niet over hem ontfermd had, meer uit een gril dan uit een gevoel van liefdadigheid. In den tijd toen haar woord wet was voor den verliefden, ruwen man, die vandaag juist een jaar geleden gestorven was, had ze dezen dronkaard stroopend op het erf aangetroffen en haar macht over den ouden Gaylor' getoond door hem in bescherming te nemen. Ziek en ellendig als hij was, had zij hem in het huis van een der vele tuinlui laten opnemen en verzorgen. Sedert dien tijd was hij haar slaaf geweest. Hij noemde haaf mylady, hetgeen haar ijdelheid streelde. Ze vond het een genot de aanbiddende bewondering te lezen in zijn roodgerande oogen en was overtuigd dat hij alles ter wereld voor haar zou willen doen. Een paar malen was haar de gedachte als een scherpe naald door het hoofd gegaan, dat hij misschien reeds iets voor haar gedaan had - iets groots. Maar het was beter dit niet te weten, het zelfs niet te gissen. Maar toch had ze een eigenaardige uitdrukking gezien in Simeon Harp's oogen toon een jaar geleden.... Ofschoon dat nog niets bewees. Hij was altijd een eigenaardige man geweest, die bij tijden zelfs niet volkomen normaal scheen te zijn. „Wie heeft jou permissie gegeven meneer Hilliard „Nick' te noemen?' vroeg Carmen quasi-gestreng. „Och, iedereen noemt hem „Nick". Maar als u het liever niet heeft, mylady, zal ik het niet meer doen." „Als hij er niets op tegen heeft, kan het mij niet schelen. Ma'ar —" ze brak verlegen af. Zelfs tegen dezen ouden stumper kon ze niet zeggen: „Ik vind het niet prettig dat je mijn toekomstigen man bij den naam noemt, alsof hij jou gelijke was. Ze wist immers niet zeker of Nick ooit haar man zou worden, al was ze er zoo goed als overtuigd van. „Wie was bij hem?" vroeg ze Harp, die haar met bewon- 10 koude, ontastbare wezens, wier vleugelen misschien spoedig zouden uitvallen." Nick lachte, een aangename, zachte lach. „Ik stel mij de engelen niet met vleugelen voor! Het soort dat mij voor den geest zweefde was dat van een vrouw, die als ik 's avonds vermoeid ben na een zwaren dag en mij eenzaam gevoel, thuis mij opwacht en den vrede en de rust schenkt, waarnaar ik verlang, een vrouw met oogen als sterren en goudblond haar — heel lang en dik dat in golven neerhangt, waaronder ze bijna bedolven wordt. Maar natuurlijk is dat soort van vrouw verre boven mij verheven en zou haar sterrenglans niet aan mij schenken." Carmen voelde zich opnieuw diep gekrenkt. „Ik wist niet dat je zoo sentimenteel kon zijn, Nick!" Hij keek half beschaamd. „Ik ook niet, tot het mij toevallig ontviel," lachte hij. „Maar ik geloof dat elke man wel eens sentimenteele buien heeft. De mijne komen echter niet dikwijls voor. Als ze komen is het gewoonlijk op een lenteavond als deze, waarop men zich als in een tooverwereld waant, die allerlei romantische gedachten opwekt over het verleden en de toekomst. Kent u de „Arabische Nachtvertellingen?" „Ik geloof dat ik wel eens een paar er van gelezen heb toen ik nog een klein meisje was," antwoordde Carmen, benieuwd waar Nick naar toe wilde. „Ze zijn voor kinderen, niet?" „Neen, iedeieen kan ze lezen; ik voel mij er tenminste nog niet te oud voor. Ik dweep er bepaald mee. Zooals u weet mag ik graag in boekenstalletjes snuffelen en toen ik het in Bakersfield zag, heb ik het gekocht — als een verjaardagsgeschenk voor mijzelf..." „Ben je dan jarig geweest, Nick?" viel Carmen in, die liever over hem zelf wilde spreken dan over boeken. „Daar heb je mij niets van verteld. Hoe oud ben je geworden?" LIEFDESSTRIJD. 11 „Negen en-twintig. Eon respectabele leeftijd, nietwaar?" „Je ziet er jonger uit dan je bent," zei Carmen, inwendigmet schrik bedenkend dat zij reeds drie en dertig was. Ze was nu nog in den vollen fleur, maar dat zou niet lang meer duren, ze had geen tijd te verliezen en moest zich dezen dag ten nutte maken. Vanavond nog zou ze trachten hem tot een declaratie te brengen. „Ga voort over je „Arabische Nachtvertellingen"," zei z,e om zich den tijd te gunnen een plan te vormen. „Och, wat ik eigenlijk zeggen wilde was, dat ik het verhaal las van „Alladin en de Wonderlamp", waarin een tooverring en lamp voorkomen, die als je ze oppoetste je alles konden verschaffen wat je wenschte en ik dacht dat deze irrigatiewerken in Californië gelijk waren aan het poetsen van die lamp. Immers die verschaffen ons toovertuinen vol vruchten en bloemen. Denk bijvoorbeeld eens aan mijn petroleumbron. Ik kan u niet dankbaar genoeg zijn — u vindt het toch niet vervelend dat ik zooveel over mijzelf spreek — dat u na den dood van uw man mij dat stuk land voor zulk een spotprijs heeft verkocht." „Dat was puur eigenbelang, Nick. Ik wou je graag zoo dicht mogelijk bij mij houden toen de menschen er over begonnen te praten, dat .ik zulk een jongen opzichter op mijn ranch had. Ik kon niet zonder je en had je graag het land voor niets gegeven, als jij het gewild had. Ik had immers nog zóó veel over dat ik niet wist wat ik er mee beginnen zou, als ik jou niet had om mij met raad en daad bij te staan." „Het is heel edelmoedig van u, het zoo voor te stellen. Het was dan ook op weg naar u, dat mij dat sprookje van Alladin in de gedachten kwam, want ik kan gerust zeggen dat ik mijn geheele fortuin aan u te danken heb. Toen ik een paar maanden na den dood van uw man een petroleumbron ontdekte en geen kapitaal had om er iets mee te beginnen, heeft u mij het geld verschaft om ..." 14 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS". Van de zoldering hingen regenboogkleurige electrische lampjes, die nog niet ontstoken waren, want Carmen hield er van in den maneschijn te zitten, die door de magnolia's en palinboomen scheen. Als het haar bruiloftsdiner was geweest had Carmen niet meer werk kunnen maken van de verschillende gerechten en bloemversieringen. Gewoonlijk liet zij de maaltijden over aan haar Chineeschen kok, die met eiken Parijschen chef kon wedijveren, en de tafeldecoraties aan den Japanschen bediende, doch nu had zij alles persoonlijk geregeld, omdat dit de verjaring was van den dag, waarop ze haar vrijheid herkregen had en hoopte dat het er een zou worden, dien ze zich levenslang om nog gewichtiger reden zou herinneren. Nick Hilliard moest tot eiken prijs bekoord, als man bewust gemaakt worden van haar als de eenige vrouw waard om aan te denken. De lucht was vervuld met den geur van oranjebloesems en donkerroode fluweelen rozen, Carmen's lievelingsbloemen. Nick dronk in den regel niets dis water, maar vanavond liet Carmen hem in ijs gekoelde champagne drinken en klonk met hem op het succes van zijn eerste reis naar het oosten, sedert zijn kinderjaren. , i „Op je goede en behouden thuiskomst, Nick. Want ditis... je "tehuis. Het zou mijn dood zijn als je het in New-York prettiger vond dan hier en besloot daar te gaan wonen." „Wees daar maar niet bang voor. Niemand heeft nog ooit het paradijs verlaten, tenzij hij er met vlammende zwaarden uit verdreven werd." „Dus je denkt niet lang weg te blijven?" vroeg ze met een olijf op haar bord spelend. „Niet langer dan een maand, misschien wat korter als ik heimwee krijg. Eerst wil ik eenige plaatsen bezoeken, waar ik met mijn arme moedor gewoond heb en dan .. . als het mij LIEFDESSTRIJD. wat al te somber stemt... afleiding gaan zooken in ... schouwburgen, restaurants en dergelijke." „Je kunt goede comedies zien in San Francisco," zei Carmen. „Ja, dat weet ik. In San Francisco valt veel te genieten. Vroeger had ik geen tijd er dikwijls heen te gaan; nu is het of de oude herinneringen mij er heentrekken, alsof een stem mij roept. Vreemd vindt u niet?" „Wat voor stem?" vroeg Carmen met een schfillen lach. „Toch niet die van den vrouw, hoop ik?" „Ik denk die van den engel, waarover ik vanavond met u sprak," lachte Nick. Carmen gaf den Chineeschen bediende een wenk het glas van haar gast bij te vullen, dat hij nog ternauwernood aangeraakt had. „Laat ons niet weer over engelen spreken, maar over jou, Nick. Weet je dat het vandaag juist een jaar geleden is dat ik vrij ben geworden. Twaalf lange maanden heb ik gehuicheld tegenover de herinnering van een man, dien ik nooit heb liefgehad. Maar nu die maanden voorbij zijn, wacht mij... het geluk... een nieuw leven. Vind je niet dat ik gerechtigd ben dat te denken?" Nick dacht een oogenblik na zonder Carmen aan te zien. Hij keek door het gordijn van rozen naar het zilveren maanlicht dat op het wijde grasveld viel, naar den muur van boomen waarachter de weiden lagen met grazend, vee, goudkleurig graan, vruchten en boomen. Al dezen rijkdom en nog veel meer had Gaylor de jonge opera-zangeres gegeven in ruil voor haar schoonheid, en in weerwil van de gebreken van zijn vroegeren patroon deed het hem onaangenaam aan Carmen vol opgewektheid over diens dood te hooren spreken. „Misschien wel," zei hij. „Maar toch had ik het op dezen bijzonderen avond liever niet uit uw mond gehoord." 16 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" „Waarom juist op dezen avond niet?" vroeg ze scherp. „Omdat hij juist een jaar geleden is gestorven — terwijl hij nog zoo graag was blijven leven. Ik kan mij daarom niet van u voorstellen dat u dezen dag als een soort feestdag schijnt te beschouwen. Het kan zijn, dat ik mij vergis en dat u mij de les behoorde te lezen, inplaats van ik u." „Dat ben ik volstrekt niet van plan, Nick," zei Carmen geheel verslagen, woorden te hebben gesproken, die Nick tegen de borst stieten, juist op het oogenblik dat zij hem het meeste wenschte te behagen. Het souper was geheel voor haar bedorven. Ze wist dat dit gesprek in den'maneschijn, waarvan ze zich zooveel had voorgesteld,- haar niet zou geven, wat ze er van verwacht had. „Ik heb mijn straf gekregen," dacht ze vol ontzetting. En ze deed haar best vroolijk te zijn, uit vrees dat Nick anders met een onaangename herinnering aan haar op reis zou gaan. En dat zou het einde zijn van alles. HOOFDSTUK IV. EEN MEISJE IN DEN KODW. Angela May zat in een vouwstoel op het promenadedek van de Adriatie, naar lichaam en ziel genietend van de weldadige rust en kalmte rondom haar. Ze vond het een genot alleen te zijn, want hoe jong ze ook was, had ze juist een moeilijke periode doorgemaakt, die haar heel wat hoofdbrekens en ellende had gekost eer ze tot een eindbeslissing was gekomen. Ze was blij dat alles nu goed en wel voorbij was — blij dat de moed haar op het laatste moment niet in de schoenen was gezakt. „Goddank!" fluisterde ze telkens weer in zichzelf. „Vrij! Eindelijk vrij! * LIEFDESSTRIJD. 19 zien haar door haar vader beschreven om in die, welke haar het beste beviel, land te koopen en er zich metterwoon te vestigen. Het huis moest gelijken op dat waarin haar vader geboren was — ruim en laag van verdieping, met een groote veranda en een overvloed van bloemen. Ze was niet bang dat de Prins haar daar zou komen bezoeken. Ofschoon hij eens op zijn manier van haar gehouden had, had zijn trots een zoo gevoeligen knak gekregen, dat hij haar vol haat en vreugde had zien vertrekken. De reis ging kalm en vredig voor Angela voorbij. Ze had nog met niemand gesproken behalve met de hofmeesters en hofmeesteressen, want daar zij haar maaltijden op het dek gebruikte, was zij niet met de passagiers in aanraking gekomen. Do rouwkleeren, die ze droeg, waren om haar moeder, die vier maanden geleden in Londen gestorven was. Ware dit niet het geval geweest, dan zou Angela nu misschien niet op weg naar Amerika zijn. Het was een paar weken na mevrouw Merriam's dood, tóen zij van den schok, dien men ternauwernood verdriet kon noemen, bekomen was, dat ze tegen zichzelf had gezegd: „Nu ik er haar niet meer door grieven kan, ga ik voor goed weg," want haar moeder had het zulk een genot gevonden een prinses de Sereno tot dochter te hebben, dat Angela niet den moed had gehad er haar tijdens haar leven van te berooven. In haar paleis te Rome had ze twee Fransche kameniers gehad, maar als mevrouw May hield ze er geen op na. Toen ze in NewYoik aankwam en op de douanen stond te wachten, begon haar eenzaamheid haar voor het eerst te drukken, maar de vuurproef was spoedig doorstaan en een half uur later zat ze goed en wel in een rijtuig op weg naar het hotel Valmont, dat haar door een vroegere kennis van haar moeder was aanbevolen. En rijdend door de drukke, vroolijke straten in den opwekkenden zonneschijn, begon ze zich langzamerhand weer gelukkig en jong te gevoelen. 20 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" Eindelijk hield het rijtuig voor het hotel Valmont stil, een groot, indrukwekkend gebouw van zestien a zeventien verdiepingen. Ze stapte uit en ging een groote vestibule binnen met marmeren vloer en muren, waarin verscheidene loketten, en legde een der portiers uit dat ze mevrouw May was, die om een slaap- en zitkamer had geseind. Ze werd verwacht en haar suite was gereed. Of ze zoo goed wilde zijn haar naam in te schrijven. En met een bewonderendeh blik op het mooie door goudblond haar en zwart strooien hoed omlijste gezichtje, schoof de jonge man haar een dik boek toe. Toen Angela haar handschoen uittrok om de pen op te nemen, legde zij een gouden met diamanten en saffieren ingelegd taschje, dat zij altijd aan haar arm droeg, naast zich neer, zonder er op te letten dat verscheidene menschen, die om haar heen stonden, er naar keken. Aan haar vingers schitterden een paar juweelen, maar behalve deze en een kleine, eenvoudige broche, droeg ze geen andere sieradiën dan een snoer paarlen, dat ze veiligheidshalve dag en nacht omhield, en dat door het zwarte chiffon van haar blouse heen schemerde. „Mevrouw A. V. May," schreef ze en bedacht zich even vóór ze haar woonplaats invulde. Londen vond ze een geschikten achtergrond voor een onbekende persoonlijkheid als de hare; met een snelle beweging zette ze de pen weer op papier en liet daarbij haar gouden taschje op den grond vallen. Een heer, die tegen het loket geleund stond, bukte zich om het op te rapen, maar iemand anders was hem voor, rukte zijn breedgeranden grijzen flambard af, dien hij achter op het hoofd had geduwd en hield haar, een weinig onhandig, het gouden taschje voor. „Ik geloof dat u dit heeft laten vallen, dame," zei hij. Angela kon nauwelijks haar lachen bedwingen. Het was zoo LIEFDESSTRIJD „Eerst wel. Hij had land in Oregon gekocht en het ging hem daar heel goed. Daarom schreef hij dat ik naar New-York moest gaan, waar we onmiddellijk zouden trouwen om als man en vrouw naar het westen te trekken. Maar toen ik al onderweg was, bemerkte hij dat zijn compagnon hem bedrogen had en inplaats van in New-York mijn Tim te vinden, vond ik een brief waarin hij mij schreef dat hij weer van voren af aan moest beginnen en ik het beste deed een goeden dienst te zoeken, tot hij genoeg geld verdiend had om mij te halen.'' „Misschien kom ik over eenigen tijd in Oregon," zei Angela. „Zou je als kamenier met mij willen meegaan?" „Of ik dat will" riep het meisje blozend van verrukking uit. „Ik zou het zalig vinden en van vroeg tot laat voor u willen werken, juffrouw." „Daar ben ik van overtuigd," zei Angela. „Maar als je mijn kamenier bent mag je mij niet langer „juffrouw" noemen, ik ben mevrouw — May." „Neemt u me niet kwalijk, mevrouw. U ziet er zoo jong uit dat het geen oogenblik bij mij opkwam dat u getrouwd kon zijn — misschien wel weduwe?" Angela gaf hierop geen antwoord en het meisje was overtuigd goed geraden te hebben. „Mijn naam is Kate Mc Ginnis, mevrouw," ging ze voort. „Een getuigschrift kan ik u niet geven, omdat ik hier nog maar pas ben, maar..." „Je gezicht zegt mij genoeg," viel Angela in. „Ik weet dat je een goed meisje bent en mij tot steun zult zijn op reis. Maar je moet niet verwachten dat we regelrecht naar Oregon gaan. Ik ben van plan eerst Californië te gaan zien en zou je graag bij mij houden tot ik mij ergens voor goed gevestigd heb. Dan zal ik je het geld geven om naar je aanstaanden man te gaan." 23 24 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS" „Prachtig mevrouw," riep Kate uit. „Tim zou mij nu toch niet kunnen onderhouden." „Dat is dus in orde... als je tenminste hier weg kunt". „Ja juffrouw ... mevrouw bedoel ik ... ik had den dienst al opgezegd, omdat Tim het niet prettig vond dat ik in een hotel was. Overmorgen ben ik vrij. O, als u eens wist hoe gelukkig u mij gemaakt heeft." Nadat Kate alles opgeruimd en weggeborgen had, liet Angela de lunch in haar eigen zitkamer brengen en besteedde den namiddag met het bestudeeren van kaarten om het plan van haar „pelgrimstocht" op te maken. Even vóór zessen was ze daarmee gereed en ging naar beneden om in het aan het hote] verbonden reisbureau kaartjes naar het westen te nemen. Sedert zij haar kamers binnengegaan was, had ze geen oogenblik weer aan den excentrieken vreemdeling gedacht, toen ze hem ineens in gedrukte- houding op een schommelstoel in de vestibule zag zitten. Onwillekeurig keken ze elkaar aan en zijn lustelooze uitdrukking maakte dadelijk plaats voor dezelfde belangstelling, waarmee hij haar dien morgen had aangezien. Toen ze hem voorbijging stond hij op en bleef staan als een soldaat in de houding. Angela ging hem snel voorbij uit angst dat hij haar aanspreken zou; daarvoor had ze echter niet bang hoeven te zijn. Hij dacht er blijkbaar niet over, keek haar alleen aan alsof ze een koningin was geweest. Het speet haar op te merken, dat hij het flattante costuum van die 1 morgen voor een gewoon heerenpak verwisseld hadj dat hij, daarvan was ze pijnlijk overtuigd, klaar gekocht moest hebben. Het scheen alsof men in de confectiezaak zijn best gedaan had zijn knappe figuur te bederven, door hem iets anders ie doen schijnen dan waarvoor de natuur hem bestemd had. Zijn forsche schouders werden nog verbreed door de weggesneden jas, zijn boord was een duim te hoog, en in zijn LIEFDESSTRIJD. 25 oogen was de uitdrukking van iemand, die veel te nauwe schoenen draagt. In de eene hand hield hij een paar slap neerhangende gele glacé handschoenen en op den grond stond, als om de aandacht te vestigen op zijn verlakte schoenen, een hooge zijden hoed. „Een verminkt standbeeld!" dacht Angela. Maar misschien zou ze vreemd opgezien hebben als men haar verteld had dat zij, en zij alleen de oorzaak was van deze tragische verandering. Hij had een goeden indruk op haar willen maken en had daartoe den weg ingeslagen die hem het beste voorkwam. HOOFDSTUK V. WAT ER 's NACUTS GEBEURDE. De Vijfde Avenue afloopend, zag mevrouw May op een aanplakbiljet dat er dien avond een concert gegeven zou worden door een violist, dien ze graag wilde hooren. Onmiddellijk besloot ze te gaan. Ze slaagde er in een loge voor zich alleen te veroveren, en de avond zou een groot succès zijn geweest als het rijtuig, dat ze besteld had om haar naar huis te brengen, onderweg niet door een licht ongeluk was opgehouden, waardoor ze veel later in het hotel terugkwam dan ze verwacht had. Toen ze met de lift naar boven ging, zag ze overal"reeds de schoenen buiten de deuren staan, naast dè, hare twee paar, die haar onwillekeurig deden glimlachen... het eene sterk, oudmodisch, geschikt om op het land te dragen, het andere veel kleiner, verlakt, gloednieuw en gekleed. „Arme man!" mompelde ze, „als die van hem, zijn, wat moeten ze dan vreeselijk gekneld hebben." Liefdesstrijd. 5 26 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS", Daarop ging ze naar haar kamer, waar Kate haar kwam ontkleeden en lag spoedig doodstil, onbeweeglijk in den lichtschijn, die door het raam viel op haar golvend haar. Even later begon ze te droomen dat ze in Italië was en er niet vandaan kon komen. Ze kreunde zacht in haar slaap, werd met een schok wakker en drukte het gezicht vast tegen het kussen. Zoo bleef ze een paar minuten liggen, zich troostende met de gedachte dat alle leed geleden was en haar niets onaangenaams meer kon overkomen. Ze was op het punt weer in slaap te vallen toen een licht gerucht haar hart deed stilstaan van schrik; het scheen in de kamer te zijn, niet ver van haar bed. Spoedig daarna hoorde ze het weer en nu bemerkte ze dat het een van de ramen was, die Kate op haar verzoek beide open gelaten had, want Angela zou gelachen hebben om de mogelijkheid dat er op de twaalfde verdieping een dief in haar kamer zou kunnen sluipen. Toch zag ze in het opgeschoven raam, tegen den lichtgloed van de stad, het silhouet van een man, die geknield lag op de breede steenen vensterbank en bezig was, langzaam en uiterst voorzichtig het raam wat hooger op te schuiven, zoodat hij er onder door kon kruipen. Terwijl ze er nog half ongeloovig met groote verschrikte oogen naar staarde, vermoedde Angela hoe hij het schijnbare wonder had kunnen volbrengen. Hij moest langs den steenen rand van den muur gekropen zijn een paar voet beneden de lijn van de vensterbanken. Angela's eerste gedachte was aan den onmetelijken afgrond onder haar raam. Als hij eens viel! Ze scheen reeds den doffen plomp te hooren, het akelig verbrijzelde gezicht te zien. Neen, dat durfde ze niet te hopen. Doodstil bleef ze liggen. Als ze het bed uitsprong en de kamer doorliep naar de telefoon, kon de man haar zien ' en, wetend dat ze hem verklikken zou, de keel dichtknijpen om haar het zwijgen op te leggen. LIEFDESSTRIJD. 27 „Wat kan — wat zal ik doen?" dacht ze. Met een paar seconden zou de dief in de kamer zijn. Haar ringen en haar gouden tasch met vrij veel geld er in lagen op de toilettafel. Zoo hij zich daarmee slechts tevreden wilde stellen, zou ze hem stil laten begaan, maar ze had haar parelsnoer om den hals en haar horloge onder het kussen. Plotseling bedacht ze iets. Ze boog zich pijlsnel uit het bed, klopte op de tusschendeur van haar kamer en schoof terzelfder tijd het grendeltje weg. „Help — help — vlug!" riep ze, „er komt een dief door mijn raam!" Er volgde een dof geluid, het omdraaien van een electrisch knopje, het wegschuiven van een grendel en de deur vloog open. Ze had zich in de schoenen op de gang niet vergist; het was de knappe vreemdeling van dien morgen, die in minder dan geen tijd in de deur van haar donkere kamer verscheen en, lenig en geruischloos als een Indiaan, op het raam afvloog. De dief werd geheel overrompeld. Toen Angela geroepen had, had hij half omgekeerd op het breede vensterkozijn gestaan om eerst zijn beenen door het raam te krijgen en zich zóó op zijn knieën op den vloer neer te laten. En de behendigste gymnast had onder die omstandigheden niet kunnen ontsnappen. Hij deed wanhopig zijn best, maar het gaf hem niets. De vreemdeling was hem te vlug af; hij werd gevangen als een rat in de val. Angela zat in bed toe te kijken. Het was als een comedievoorstelling, de zwarte gedaante, die langs den grond gesleurd en met een ruk op de beenen gezet werd oin hem beide armen op den rug vast te binden. Het licht uit de aangrenzende kamer viel op de twee mannen, de eene lang, forsch en donker, in pyjama's, de andere geheel in het zwart gekleed met een klein masker van dunne stof over het bovengedeelte van zijn 28 BIBLIOTHEEK VAN „DE PRINS", gezicht, dat in de worsteling verschoven, puntige blonde snorren liet zien. Angela herkende die en wist in een oogenblik waarom de eigenaar daarvan het de moeite waard had geacht haar te bestelen. Dit was de man, die haar tasch had opgeraapt; hij had blijkbaar haar ringen en misschien ook de paarlen onder haar blouse gezien. „Pas opl" riep ze waarschuwend uit: „Hij heeft geloof ik een revolver bij zich." En vol angst viel ze op de kussens neer, slap en machteloos, als verzonken in het lange golvende haar, dat als manestralen om haar heen viel. „Stel u gerust, hij zal niet in de gelegenheid zijn die te gebruiken," zei de lange man zoo bedaard dat Angela hem verbaasd aankeek. Het kwam haar wonderbaarlijk voor dat iemand, die juist gevochten had als hij, niet geheel van streek en buiten adem was. Maar zijn stem klonk in het minst niet opgewonden, hoewel de hare beefde. „Dank u — dank u dat u gekomen is. U heeft mij het leven gered. Ik wou dat ik u kon helpen. Ik zou.wel naar de telefoon kunnen gaan en ..." „Neen, doe dat niet," beval haar buurman kort. „Ik wil geen opschudding in uw kamer. Ik zal dezen ellendeling meenemen naar de mijne en doen voorkomen dat hij mijn raam wilde binnendringen toen ik wakker werd en hem pakte." „O!" riep Angela uit, „voor mij zou dat heerlijk zijn — maar voor u ..." „Voor mij komt het er niet op aan, dame." „Ik ben bang dat hij alles zal vertellen." „Dat denk ik niet. Als hij slechts een woord kikt in mijn bijzijn, zal ik hem de ribben breken, of als hij daarmee wacht tot ik uit den weg ben, hem met mijn geweer vervolgen tot ik hem doodelijk tref, al moest het ook in een balzaal zijn. En hij zal zien dat ik iemand ben, die woord houdt." LIEFDESSTRIJD. 29 Deze bedreigingen werden geuit op denzelfden rustigen toon als te voren en do spreker ging onverschillig voort: „Ik zal u eens zeggen wat u wel kunt doen, dame; wilt u even naar mijn kamer gaan om het dichtstbijzijnde raam een paar duim op te schuiven? — ik kan dat met mijn ééne handzoo moeilijk doen — dan zou mijn bewering dat hij daardoor binnengekomen is, wat geloofwaardiger schijnen." Angela ging onmiddellijk overeind zitten, nam haar wit zijden peignoir van het voeteneinde van haar bed, sloeg die haastig om en snelde naar de kamer van haar buurman. Toen ze hem voorbij ging dacht hij opeens aan zijn vizioen van zijn engel met het blonde haar en het kwam hem vreemd, bijna aan het wonderbaarlijke grenzend voor, dat hij die in het. werkelijke leven zag, na haar aan Carmen Gaylor beschreven te hebben. Zoodra Angela, vol bewondering voor de slimheid en tegenwoordigheid van geest van haar beschermer, het raam opgeduwd had, zag ze den gevangene, zwijgend en norsch, door hem naar binnen sleuren. „Dank u, dame," zei hij opgewekt. „Gaat u nu maar weer rustig slapen en denk er niet meer aan. Laat de rest aan mij over." „Maar hoe... kan ik u al dezen last op de schouders schuiven?" stamelde Angela. „U zult als getuige moeten optreden. Misschien wordt u daardoor eenigen lijd hier opgehouden en..." „U kunt verzekerd zijn dat er op Gods aardbodem niets is dat ik zoozeer wensch als u buiten deze quaestie te houden," verzekerde haar buurman, haar. „Ga nu als 't u blieft naar uw kamer terug en doe de deur op slot." Hun oogen ontmoetten elkaar en Angela voelde een rilling van bewondering door haar leden gaan voor dit haar geheel nieuw type van man. Liefdesstrijd. -6 30 BIBLIOTHEEK VAN „BE PRINS" „Goeden nacht dan," zei ze, „ik kan u niet genoeg danken, voor alles." Ze ging -weg, deed zooals hij haar bevolen had, gehoorzaam de deur op slot en viel in een grooten, gemakkelijken stoel voor het raam neer. Een oogenblik later hoorde ze haar buurmans stem aan de telefoon, gevolgd door een lange stilte, eindelijk het geluid van zware, gedempte stemmen, toen weer doodsche stilte. Blijkbaar had hij om de politie gezonden, deze was gekomen, had geluisterd naar het verhaal zooals dat door hem gedaan werd, zonder tegengesproken te worden door zijn gevangene — anders zou Angela een schot gehoord hebben, daarvan was ze overtuigd — en de dief was weggebracht. Ze was benieuwd of haar buurman weer naar bed was gegaan; het zou haar niet verwonderen als hij reeds rustig sliep. ■ HOOFDSTUK IV. TOEN DE BLAADJES VERHANGEN WAREN. Den volgendon morgen sprak Angela niet met Kate over hetgeen er dien nacht gebeurd was. Haar gedachten waren cr vol van, maar aangezien ze de volle waarheid niet mocht zeggen, vond ze het beter haar niet in vertrouwen te nemen. Ze verzocht haar echter het ochtendblad te halen en was teleurgesteld er niets over den dief in te vinden. Daarop ging ze naar beneden in de hoop haar buurman te zien verschijnen en van hem te vernemen wat er verder achter de gesloten deur voorgevallen was, maar hij kwam niet. Gisteren was ze hem met afgewend hoofd voorbijgegaan, bevreesd dat hij haar zou aanspreken, maar uu waren de blaadjes verhangen. Het was alsof hij haar daarvoor straffen wilde door haar te ver-