INLEIDING VAN ANNIE L. OPPENHEIM Onder de nagelaten papieren van Dr. Marie Loke bevindt zich de Nederlandsche bewerking van Le Barbier de Séville van Beaumarchais. Het kwam de redactie van de Wereldbibliotheek wenschelijk voor deze vertaling uit te geven. De familie Van Marie Loke heeft mij verzocht de uitgave te bezorgen. Met diepen eerbied voor de nagedachtenis van mijn vereerde leermeesteres aanvaard ik dankbaar deze schoone opdracht. / Dr. Marie Loke vertaalde op verzoek van den heer Royaards, Le Barbier de Séville in den winter van het jaar 1909. Het stuk werd voor de eerste maal in Den Haag opgevoerd, 23 Februari 1910 1), juist 135 jaar na de eerste opvoering te Parijs. Marie Loke's vertaling is de eerste die het licht ziet sinds de 18de eeuwsche, welke tijdens Beaumarchais' leven verschenen en waarvan alleen de prozabewerking van 1781 aanbeveling verdient.2) Aan den Hollandschen tekst is destijds een samenspraak toegevoegd over plicht en deugd „vermids sommige Journalen hebben geoordeelt dat de zedekunde van dit blijspel niet goed is, dewijl de Jeugd die dit ziet vertoonen, daar- Toelichtingen en vertalingen behoorende bij deze Inleiding vindt men op blz. XXXI-XXXVI. door kan leren hunne voogden, als dezelve hunnen wil niet opvolgen, voor dwingelanden aan te zien." In de Vaderlandsche Letteroefeningen van dien tijd kan men „het gedrag der pupille niet van onvoorzichtige losheid vrijspreeken. Was hare minnaarij bedachtzamer geweest, de zedeleer zou dan zuiverder zijn geweest." s) Kort te voren was de vertaling van Le Fils Naturel van Diderot door Betje Wolff verschenen (1774). De leer uit diens Entretiens sur le Fils naturel en La Dissertation sur le poème dramatique dat van het tooneel moet worden gepredikt wat waar en goed is, begon door te dringen. Beaumarchais zelf, vurig bewonderaar van Diderot, „1'écrivain de Feu" gelijk hij hem noemt in zijn beroemde Essai sur le genre dramatique sérieux, schrijft zedekundige stukken, aan welke hij den naam „drama" *) geeft. Eugénie (1767) van welk stuk de bovengenoemde „essai" de voorrede is, en Les deux Amis (1770) zijn geheel geschreven .in den geest van de „tragédte bourgeoise", van Diderot, ze zijn nauw verwant aan de „comédie larmoyante", waaruit het burgerlijk treurspel is voortgekomen. De Vaderlandsche Letteroefeningen van 1776 juichen Eugenia dan ook toe, waaruit men leert „hoe snood een bedrog het zij een jonge dame door een geheim huwelijk te misleiden en aan hoe groote gevaaren de Sexe zich bloot stelt als zij er in bewilligt." 5) Al vloeien Eugenia en De Twee Vrienden ') niet over van geween en gesnik, er zijn genoeg tranenrijke tooneelen voor het huilgrage 18de eeuwsche publiek. We vinden hier reeds de overgevoeligheid die het kenmerk zal worden van de helden der Revolutie. In alle tijdperken der literatuurgeschiedenis zien we, hoe een letterkundig genre zich wijzigt naar den smaak van het publiek. Het publiek dat zich rekenschap geeft waarom het gelachen heeft bij de blijspelen van Regnard, Lesage, Dancourt, keert zich af van de vertooning der slechte zeden en ziet daarin geen reden tot lachen'meer. Destouches, zal met zijn Glorieux (1732) een moreel blijspel geven, waarin de lach als 't ware is uitgesloten. Waar zij Destouches behandelt op haar college over de geschiedenis der comedie, zegt Dr. Loke: „C'est qü'il avait peur de faire rire, il rêvait un comique tres élevé, bon seulement a faire sourire 1'ame." De tooneelschrijvers werken voorloopig niet meer op de lachspieren van de toeschouwers, maar op hun gevoel. Nivelle de la Chaussée geeft met La Fausse antipathie (1733) Mélanide, Le Préjugé a la mode, de typische voorbeelden. Het nieuwe • genre voorziet in de behoefte van het publiek om steeds tranen te storten en over alles in ontroering te geraken. Maar men kan alleen dan aanspraak maken op gevoeligheid, als de tranen op het juiste oogenblik vloeien, als men zucht en in zwijm valt, wanneer het te pas komt. De rationeele 18de eeuw snikt met verstand. Men heeft „la notioni du sentiment". 7) Vooral de vrouwen dweepen met La Chaussée. Zijn stukken zijn onleesbaar, maar ze zijn hierom van groot belang, omdat we er uit zien, hoe uit het blijspel is ontstaan een serieus genre, dat de tragedie, waarin koningen en vorstinnen optraden, heeft vervangen, en dat het leven van den gewonen man op 't tooneel brengt. Zoo wordt het nieuwe tooneelspel de levenstragedie van den derden stand. En dit is zeer belangrijk, want we naderen den tijd dat de derde stand zijn rechten doet gelden. Hier betreft het literaire rechten, nl. het recht om de hoofdpersoon te worden van het burgerlijk treurspel. De bourgeoisie begint zich te voelen en wil niet langer als M. Jourdain, Orgon of Turcaret op de planken staan. Diderot theoretiseert over de grootere belangstelling voor eenvoudige menschen. 8) Beaumarchais volgt hem geheel na in zijn voorrede voor Eugénie. We worden volstrekt niet meer bewogen, omdat het ongeluk hooggeplaatste personen treft, integendeel: „Plus 1'homme qui patit est d'un état qui se rapproche du mien et plus son malheur a de prise sur mon ame", zegt Beaumarchais in zijn Essai sur le genre dramatique sérieux °). En wat buitengewoon interessant klinkt in den mond van den toekom- (Hij is in 1776 gerehabiliteerd geworden.) De prins van Conti geeft een feest ter eere van den nieuwbakken edelman die bewijst hoe 't aristocratisch prestige gedaald is als hij Goezman naar 't hoofd gooit: „Savez-vous bien que je prouve déjè presque vingt ans de noblesse et que cette noblesse est bien a moi, car j'en ai la quittance". 28) Zoo zien we hoe de aanstaande slachtoffers van de Revolutie Figaro's kwinkslagen toejuichen waaraan zij zelf ten gronde zullen gaan. Minister Calonne heeft Marie Antoinette, die zoo gaarne feesten gaf, eens gewaarschuwd, dat zij op een vulkaan danste. De romance va» Ohérubin uit Le Mariage de Figaro neuriënd, antwoordde zij: „Als ik maar dans en het parket maar glad genoeg is; wat komt het er op aan wat er onder verborgen ligt." Men kan hetzelfde zeggen van de geheele maatschappij van het Ancien régime. Taine heeft het zoo schitterend uitgedrukt in zijn beroemd werk over die periode. 2") Reeds lang zijn de ideeën van vrijheid en gelijkheid aan 't opkomen, dringen de theorieën van Montesquieu, Voltaire, Rousseau en de Encyclopedisten door tot in alle klassen der Maatschappij. Tusschen het volk en den adel staan de filosofen die in den Amerikaanschen vrijheidsoorlog de verwezenlijking hunner ideeën vinden. Vanuit Frankrijk, dat aan de spits der beschaving staat, zullen de nieuwe denkbeelden Europa overstroomen en vervormen. Na Lodewijk XIV is het land vrijwel uitgeput, want na Colbert kan men niet meer spreken van een goed financier, althans niet voor Turgot en Necker. Het volk is dupe van de toenemende financieele verwarring, de zwaarte der belastingen drukt voornamelijk op de burgers en de boeren. De tijdgenoot La Harpe beschrijft hoe groot de ellende is; geheele provincies zijn zonder brood; het onder zware lasten gebukte volk beseft het groote verschil tusschen zijn eigen ellendig lot en de weelde der aanzienlijken'. so) Onder het zedelooze regentschap van Philips van Orleans (1715-1723), gedurende de zwakke regeering van Lodewijk XV, gaat het prestige der kroon ongemerkt te loor. Frank- in 't rond weggeknipt, een breede balskraag, met vest, broek, kousen en den mantel van een geestelijke. In 'het vierde bedrijf is hij prachtig gekleed op zijn Spaansch, met een kostbaar overkleed en is bovendien gehuld in een grooten bruinen mantel. Bartholo, een dokter, de voogd van Rosine; korte, zwarte, toegeknoopte rok; groote pruik; kraag en opgeslagen manchetten; een zwarte riem. Als hij uitgaat een lange scharlakenroode mantel. Rosine, een jong meisje, van adellijke familie, de pupil van Bartholo; als Spaansche gekleed. Figaro, een barbier uit Sevilla; gekleed als een Spaansch onderofficier. Hij draagt een gazen hoofddoek; een witten hoed mét een gekleurd lint om den bol; een zijden doek is losjes om zijn hals geknoopt; hij beeft een satijnen vest en broek, knoopen en knoopsgaten met zilveren galon; een breede zijden sjerp, kousebanden met afhangende kwastjes; een jas van schelle kleur met groote revers in de kleur van 't vest; witte kousen en grijze schoenen. Don Bazile, een organist en de zangleeraar van Rosine; zwarte hoed, diep in de oogen gedrukt, priesterrok en lange mantel, zonder kraag of opslagen. Jeugd, een oude bediende van Bartholo. Wakker, de tweede knecht van Bartholo; een domme slaperige man. Beiden gekleed als Galiciërs, met staartpruiken, een vest in de kleur van gemsleer; breede leeren riem met gesp; blauwe broek; een jas van dezelfde kleur, waarvan de mouwen naar achteren afhangen. Een Notaris. Een Alcade, een rechterlijk ambtenaar met een langen witten staf in zijn hand. Verscheidene Alguazils (politie-agenten) en dienaren met flambouwen. EERSTE BEDRIJF Het tooneel stelt een straat in Sevilla voor; alle vensters zijn van traliën voorzien. EERSTE TOONEEL De Graaf (alleen. Hij heeft een grooten bruinen mantel omgeslagen, een breedgeranden hoed diep over de oogen getrokken. Hij loopt heen en weer en kijkt op zijn horloge). Het is niet zoo laat als ik dacht. Het uur, waarop zij gewoonlijk achter haar jaloezie verschijnt, heeft nog lang niet geslagen. Maar wat doet dat er toe? Het is beter dat ik te vroeg kom, dan1 dat ik de gelegenheid mis haar te zien. Als ze aan het hof wisten dat ik mij op honderd mijlen afstand van Madrid bevind, dat ik iederen morgen sta te wachten onder de ramen van een meisje, met wie ik nog nooit een woord heb gewisseld, dan zouden ze mij houden voor een Spanjaard uit den tijd van koningin Isabella. Waarom ook eigenlijk niet? Iedereen streeft naar het geluk. Voor mij is het alleen te vinden in het hart van Rosine... Toch is het vreemd ter wille van een vrouw naar Sevilla te gaan, terwijl Madrid en het hof ons alle mogelijke genoegens aanbieden. Maar juist die wil ik ontvluchten. Al die veroveringen, die ik slechts te danken heb aan het eigenbelang, aan de wereldwijsheid, aan de ijdelheid der vrouwen, beginnen me te vervelen1. Het is zoo heerlijk om jezelf bemind te worden! En als ik onder deze vermomming zekerheid kon krijgen De duivel hale d^en indringer! TWEEDE TOONEEL Figaro, de Graaf (die zich verborgen heeft). Figaro, (met een guitaar die aan een breed lint over zijn rug hangt; hij neuriet vroolijk en heeft een papier en een potlood in de hand). Bannissons le chagrin, II nous consume, Sans le feu du bon vin Qui nous rallume, Réduit a languir, L'homme sans plaisir Vrvrait comme un sot, Et mourrait bientöt. Tot zoover is het lang niet slecht. Et mourrait bientöt, Le vin et la paresse Se disputent mon coeur. Wel neen, ze betwisten elkaar mijn hart niet, ze regeeren er vreedzaam naast elkander. Se partagent mon coeur. Kan dat, ze deelen mijn hart? Maar wat komt het er op aan, onze operette-schrijvers letten daar zoo precies niet op. Tegenwoordig zingt men wat niet goed genoeg is om gezegd te worden. (Hij zingt). Le vin et la paresse Se partagent mon coeur. Maar nu moet ik eindigen met iets moois, iets schitterends, iets verblindends, met iets dat voor een gedachte zou kunnen doorgaan. (Hij 'gaat met een knie op den grond liggen en schrijft al zingende): Se partagent mon coeur. Si 1'une a ma tendresse L'autre fait mon bonheur. Neen, dat is al te banaal. Dat kan niet... Ik moet een tegenstelling, een contrast zien te vinden: Si 1'une... est ma mattresse, L'autre Wel verduiveld, daar heb ik het: L'autre est mon serviteur. Mooi zoo Figaro! (Hij schrijft terwijl hij zingt): Le vin et la paresse Se partagent mon coeur; Si 1'une est ma maTtresse, L'autre est mon serviteur. L'autre est mon serviteur. L'autre est mon serviteur. Ja, ja, als daar nu mooie muziek bij gemaakt is, dan zullen we wel eens zien, hoeren die me zoo mooi hebt laten uitfluiten, of ik soms niet zou weten wat ik zeg. (Hij ziet den graaf). Dien pater daar heb ik meer gezien. (Hij staat weer op). De Graaf (ter zijde): Die man komt mij zoo bekend voor. Figaro: 't Mocht wat, dat is geen pater! Dat trotsche en hooge voorkomen... De Graaf: Die dwaze gestalte... Figaro : Neen, ik vergis mij niet; 't is graaf Almaviva. De Graaf : Ik geloof werkelijk, dat het die schavuit van een Figaro is. Figaro: In eigen persoon, Excellentie. *De Graaf: Schelm, als je een' woord zegt... Figaro : Juist, nu weet ik zeker, dat u het bent; ik herken u aan die gemeenzame toon, waarmee u mij altijd vereerd hebt. De Graaf: Ik zou jou niet herkend hebben: je bent zoo dik en zoo rond geworden. Figaro: Wat kan ik er aan doen, Excellentie, dat komt van al de ellende die ik geleden heb. De Graaf : Arme kerel! Maar wat voer je hier eigenlijk in Sevilla uit? Ik had je immers aan een van de, ministeries aanbevolen voor een betrekking. Figaro : Die heb ik gekregen, Excellentie; en mijn dankbaarheid... De Graaf : Noem mij Lindor. Kan je dan niet aan mijn vermomming zien, dat ik niet herkend wil worden? Figaro: Ik zal u niet langer lastig vallen. De Graaf: Integendeel, blijf hier. Ik wacht hier op iets en twee mannen die samen staan te praten, zien er minder verdacht uit dan één man die heen en weer loopt. Laten we doen, of we praten.Wat voor betrekking kreeg je? Figaro: Daar uwe Excellentie mij zoo warm had aanbevolen, liet de minister mij dadelijk tot apothekersleerling benoemen. De Graaf : In de militaire hospitalen? Figaro : Neen, in de stoeterijen van Andalusië. De Graaf (lachend): Wat een prachtig begin! Figaro : Het was geen slechte betrekking, want daar ik geplaatst was bij de afdeeling verbanden en medicijnen, kon ik dikwijls aan de menschen uitstekende paardenmiddelen verkoopen. De Graaf : Die de onderdanen van den koning vermoordden? Figaro : Nu ja, u weet ook wel dat er geen middel is, dat alle kwalen geneest; maar in ieder geval hebben mijn mid- delen wel eens menschen uit Galicië, uit Catalonië, uit Auvergne kunnen redden. De Graaf: Waarom ben je dan uit die betrekking gegaan? Figaro : Gegaan? Ze hebben me er uitgegooid; ze hebben mij belasterd bij de regeermg. L'envie aux doigts crochus, au teint p&le et livide... De Graaf : O ik bid je, spaar me! Maak je ook al verzen? Ik zag je daar iets opkrabbelen op je knie, en je was al zoo vroeg in den morgen aan het zingen. Figaro : Dat juist is de oorzaak van mijn ongeluk, Excellentie. Toen de minister hoorde dat ik, ik mag gerust zeggen, heel aardige minneliedjes maakte, dat ik raadsels instuurde aan de kranten, dat er van mijn hand puntdichten rondliepen, in één woord, toen hij hoorde, dat ik levend gedrukt werd, toen heeft hij de zaak tragisch opgenomen en hij heeft mij ontslagen onder voorwendsel dat de liefde voor de schoone letteren onvereenigbaar is met koopmansgeest. De Graaf: Dat is prachtig geredeneerd! En heb je hem niet laten uitleggen Figaro : Ik was al blij dat hij mij verder vergat, want ik ben er van overtuigd, dat een edelman1 ons al heel veel goed doet, als hij ons maar geen kwaad doet. De Graaf: Je verzwijgt wat. Ik herinner me dat je niet veel deugde, toen je bij mij in dienst was. Figaro: Wat zal ik ü zeggen, Excellentie; als je arm bent, mag je ook geen enkel gebrek hebben. De Graaf: Je was lui, je leefde slecht Figaro : Als uwe Excellentie al de deugden in aanmerking neemt, die men van een dienaar verlangt, kent zij dan veel meesters die hoog genoeg staan om knecht te worden? De Graaf (lachend): Niet kwaad gezegd. En heb je je toen hier in de stad gevestigd? Figaro: Neen, niet dadelijk. De Graaf (die hem niet laat uitspreken): Wacht even... Ik dacht dat zij 't was... Vertel maar door, ik versta je toch wel. Figaro: Toen ik in Madrid terug was, heb ik opnieuw mijn literairen aanleg op de proef willen stellen; en het theater leek mij een veld van eer De Graaf: Hemelsche goedheid! Figaro (terwijl Figaro spreekt, kijkt de Graaf aandachtig naar de jaloezie): Ik begrijp werkelijk niet hoe het komt, dat ik niet het grootst mogelijke succes heb gehad, want ik had het parterre gevuld met een puike ckque, menschen met handen als... mattenkloppers. Ik had handschoenen en wandelstokken, alles wat slechts doffe geluiden maakt, verboden1, en ik verzeker u, dat vóór de voorstelling de café's in de beste stemming waren. Maar het werken van de partij die mij vijandig is De Graaf: O, er was een complot! Natuurlijk, mijnheer de uitgefloten auteur. Figaro : Waarom bij mij niet net zoo goed' als bij een ander? Ze hebben mij uitgefloten; maar als ik ze ooit weer bij elkaar kan krijgen De Graaf : Dan zul je je wreken door ze nog meer te vervelen! Figaro : Groote God, wat ben ik nog woedend op hen! De Graaf : Je vloekt! Weet je wel dat je in de gerechtszaal maar vier en twintig uur tijd krijgt om je rechters te vervloeken? Figaro : Bij het tooneel hebben wij vier en twintig jaar den tijd. Het leven is te kort om zoo'n wrok te doen verdwijnen. De Graaf: Ik heb plezier in je grappige woede. Maar nu weet ik nog niet waarom je Madrid verlaten hebt. Figaro: Mijn goede engel moet mij hierheen gevoerd" hebben, Excellentie, want hier heb ik het geluk gehad mijn vroegeren meester terug te vinden. Daar ik tijdens mijn verblijf in Madrid inzag dat de republiek der letteren eigenlijk de republiek der wolven is, die altijd met elkaar in Figaro: Mijn neef draagt u dan ook oneindig veel achting toe. Rosine : Maar als hij de een of andere onvoorzichtigheid beging, mijnheer Figaro, zou hij ons in 't verderf storten. Figaro (ter zijde): Hij zou ons in 't verderf storten! (hardop): Als u 't hem uitdrukkelijk verbood in een klein briefje Een brief heeft veel macht. Rosine (geeft hem den brief dien ze zoo juist heeft geschreven): Ik heb geen tijd dezen brief nog te veranderen; maar als. u hem aan uw neef geeft, zeg hem dan zeg hem dan duidelijk (ze luistert). Figaro : Er is niemand, senora. Rosine : Dat het alleen uit vriendschap is dat ik dit alles doe. Figaro: Dat spreekt vanzelf. Natuurlijk! Liefde ziet er heel anders uit. Rosine: Alleen uit vriendschap, begrijp dat goed, mijnheer Figaro. Maar ik ben wel bang dat, af geschrikt door de moeilijkheden...... Figaro: Ja, dat 't maar een stroovuurtje zou blijken. Maar vergeet niet, senora, dat de wind die het vlammetje uitblaast, een groot vuur juist doet aanwakkeren' en dat hij dat vuur heeft. Alleen al bij het spreken er over, straalt hij zulk een gloed uit, dat hij mij bijna met zijn hartstocht heeft aangestoken, mij, die er niets mee te maken heb! Rosine : O hemel, daar hoor ik mijn voogd. Als die u hier vond... Ga door 't kamertje waar de clavecimbaaf staat, en loop zoo zacht mogelijk de trap af. Figaro : Wees maar gerust. (Ter zijde den brief toonend): Dit is meer waard dan al mijn verhaaltjes. (Hij gaat 't kabinet binnen). DERDE TOONEEL Rosine (alleen): Ik sterf van angst totdat hij 't huis uit is... Wat houd ik veel van dien besten Figaro! 't Is een brave man, een bloedverwant aan wien men nog eens wat heeft! O, daar heb je mijn tyran; ik zal mijn handwerk maar nemen. (Zij blaast de kaars uit, 'gaat zitten, en neemt een borduurwerk dat op een raam is gespannen). VIERDE TOONEEL Bartholo, Rosine. Bartholo (woedend): Vervloekt! die bezetene, die schelm, die bandiet van een Figaro! Men kan ook geen oogenblik uit huis gaan zonder er zeker van te zijn bij het thuis komen Rosine : Op wien is u toch zoo vreeselijk boos, mijnheer? Bartholo: Op dien vervloekten barbier, die in een oogenblik mijn heele huis ziek maakt: hij geeft een slaapmiddel aan Wakker, nieskruid aan Jeugd; hij geeft Marceline een aderlating aan haar voet; zelfs mijn arme muilezel Een pap op de oogen van een arm, blind beest! Omdat hij mij honderd kronen schuldig is, doet hij zijn best mij rekeningen bij hem te laten maken. Laat hij er maar mee aankomen!... En er is niemand in de antichambre! Men komt hier even gemakkelijk binnen als op een paradeveld. Rosine : En wie kan tot hier doordringen, behalve u, mijnheer? Bartholo : Ik ben nog liever bang zonder reden, dan dat ik mij zonder voorzorgsmaatregelen1 aan alles blootstel, 't Is overal vol van ondernemende, vermetele menschen... Heeft niet vanmorgen nog iemand vlug je muziek opgeraapt, terwijl ik haar ging halen? O, ik Rosine: Op die manier kan men alles wel gewichtig maken. De wind kan immers dat stuk papier hebben meegenomen, of de eerste de beste voorbijganger, weet ik het? Bartholo : De wind! De eerste de beste voorbijganger!... Er bestaat in de wereld geen wind, geen eerste de beste voorbijganger, senora. Er staat altijd iemand expres klaar, om de papieren op te rapen die een vrouw voorgeeft bij ongeluk te laten vallen. Rosine: Voorgeeft, mijnheer? Bartholo: Ja, voorgeeft, senora. Rosine (ter zijde): O, wat een nare, oude man. Bartholo : Maar 't zal niet meer gebeuren, want ik zal het slot van 't traliewerk laten verzegelen. Rosine: U zou nog beter doen met maar dadelijk alle vensters te laten dichtmetselen. Er is zoo weinig verschil tusschen een gevangenis en een hok. Bartholo : 't Zou nog zoo kwaad niet zijn voor de vensters die op straat uitzien Die barbier is toch niet in je kamer geweest? Rosine : Is u voor hem ook al bang? Bartholo : Net zoo goed als voor ieder ander. Rosine: Wat zijn uw antwoorden allerbeleefdst! Bartholo: Ja, je moet maar op iedereen vertrouwen, dan kan je er zeker van zijn weldra in je huis een n\i vrouwtje te hebben om je te bedriegen, goede vrienden om haar onder je neus weg te halen en trouwe dienaren om ze daarbij te helpen. Rosine : Wat, kunt u zelfs niet toegeven, dat we principes genoeg kunnen hebben om bestand te zijn tegen de verleiding van mijnheer Figaro? Bartholo : Wie begrijpt er iets van de dwaze grillen van een vrouw, en hoe dikwijls heb ik 't gezien, dat die deugdzame vrouwen met principes... Rosine (woedend): Maar, mijnheer, als 't voldoende is, een man te zijn om ons te behagen, hoe komt 't dan toch dat u me zoo vreeselijk mishaagt? Bartholo (in groote verbazing): Hoe 't komt? Hoe 't komt?... Maar je antwoordt niet op mijn vraag omtrent den barbier. Rosine (tot 't uiterste gebracht): Nu ja, dan. Die man is in mijn kamer geweest; ik heb hem gezien, ik heb met hem gesproken .En ik zeg er u zelfs bij dat ik hem erg aardig heb gevonden: daar, versa nu maar van snii* «n jaloerschheid! (Rosine af). De Barbier 5 VIJFDE TOONEEL Bartholo (alleen). O, die schelmen! O, die schavuiten van bedienden! Hé, Jeugd! Hé Wakker! Vervloekte Wakker! ZESDE TOONEEL Bartholo, Wakker. Wakker (komt gapende op, geheel in slaap): O, o, o, o... Bartholo: Waar was jij, onbezonnen vlegel, toen die barbier hier in de kamer was? Wakker: Mijnheer, ik was... o, o, o... Bartholo : Je was zeker bezig de een of andere guitenstreek te bedenken. Heb je hem gezien? Wakker: Of ik hem gezien heb! Naar hij zei, was ik heelemaal ziek toen hij bij mij kwam. En dat moet wel waar zijn ook, want ik heb dadelijk pijn gekregen in al mijn ledematen, alleen door hem te hooren pra-praten... o... o... o... Bartholo (doet hem na): Alleen door hem te hooren pra-praten!... Waar is die schelm van een Jeugd? Hoe durft hij dien jongen medicijnen in te geven' zonder mijn recept? Daar steekt natuurlijk iets achter. ZEVENDE TOONEEL De vorige personen. (Jeugd komt op als een grijsaard met een wandelstok, dien hij als kruk gebruikt; hij mest verscheidene malen). Wakker (aldoor gapende): Jeugd? Bartholo: Nies in je vrijen tijd! Jeugd: Meer dan vijftig... vijftig maal in een oogenblik. (Hij niest). Ik kan niet meer. dadelijk in de inkt moest steken, en dat heb ik gedaan. Bartholo : Zoo, heb je dat gedaan? Dan zullen we eens zien of er misschien een tweede getuige is, die de verklaring van den eerste kan bevestigen. Daar is een katerntje papier, waarvan ik zeker weet, dat er zes velletjes inzaten ; want ik tel ze iederen dag, vanmorgen heb ik 't nog gedaan. Rosine (ter zijde): O, wat ben ik dom geweest! Bartholo (tellend): Drie, vier, vijf Rosine: 't Zesde Bartholo : Ja, ik zie wel, dat het zesde er niet meer is. Rosine (slaat de oogen neer): 't Zesde? Dat heb ik gebruikt, om een zakje van te maken voor 't lekkers, dat ik aan 't dochtertje van Figaro heb gestuurd. Bartholo : Aan 't dochtertje van Figaro? En hoe komt 't dat de pen die nog heelemaal nieuw was, pikzwart is geworden? Die heb je zeker gebruikt om 't adres van 't dochtertje van Figaro te schrijven? Rosine (ter zijde): Die man heeft het instinct der jaloerschheid!... (hardop): Ik heb er een bloem die wat uitgewischt was, mee overgetrokken op het vest dat ik voor u op het raam borduur. Bartholo : Och, dat is allerliefst. Maar als je wilt, dat men je gelooven zal, kind, dan moet je geen kleur krijgen, wanneer je zoo de eene jokken na de andere vertelt. Maar zoover ben je nog niet. Rosine : En wie zou niet blozen, mijnheer, wanneer men zulke leelijke gevolgtrekkingen hoort maken uit de onschuldigste handelingen? Bartholo : Goed, ik heb ongelijk. Wat kan er onschuldiger zijn dan zijn vinger te branden, hem in de inkt te steken, zakjes te maken voor het lekkers van het dochtertje van Figaro en het patroon voor mijn vest op het borduurraam te teekenen ! Maar wat een leugens zijn er noo- dig om een enkel fett te verbergen! „Ik ben alleen, er is niemand die mij ziet; ik kan liegen zooveel als ik wil . Maar de top van den vinger blijft zwart, de pen is ge- bruikt, het papier ontbreekt. Men kan niet aan alles denken. Maar dat is zeker, senora, wanneer ik de stad inga, zal een flink dubbel slot me pas rust en zekerheid geven. TWAALFDE TOONEEL De Graaf, Bartholo, Rosine. De Graaf (in ruitersuniform, doet alsof hij dronken was en zingt: Réveillons-la, enz.) Bartholo: Maar wat moet die man hier? Een soldaat! Ga naar je kamer, senora! De Graaf (zingt): „Réveillons-la" (en nadert Rosine): Wie van u beiden, dames, heet Dokter Balordo? (zacht tegen Rosine): Ik ben Lindor. Bartholo: Bartholo! Rosine (ter zijde): Hij spreekt van Lindor. De Graaf : Balordo, Barque k 1'eau; dat kan me niets schelen. Ik wil alleen maar weten wie van de beide dames... (tegen Rosine, terwijl hij haar een papier toont): Neem gauw dezen brief aan. Bartholo: Wie van de beide dames! Je kunt toch wel zien dat ik 't ben! Wie van de beide dames! Ga toch naar je kamer Rosine, die man lijkt wel dronken. Rosine : Juist daarom, mijnheer, blijf ik. U is geheel alleen. Een vrouw boezemt soms eerbied in. Bartholo: Ga naar je kamer, gauw: ik ben geen doetje. DERTIENDE TOONEEL De Graaf, Bartholo. De Graaf : O, ik heb u dadelijk aan uw signalement herkend! Bartholo (tegen den Graaf die den brief opbergt): Wat stop je daar toch in je zak? De Graaf : Ik stop 't juist in mijn zak, opdat u niet zou weten wat 't is. Bartholo: Mijn signalement! Die menschen verheelden zich, dat ze altijd tegen soldaten spreken! De Graaf: Denkt u dat 't zoo heel moeilijk is om uw signalement te maken? (Hij zingt. Wijs: lei sont venus en personne) Le chef branlant, la tête chauve, Les yeux vairons, le regard fauve, L'air farouche d'un Algonquin, La taille lourde et déjetée, L'épaule droite surmontée, Le teint grenu d'un Marocain Le nez fait comme un baldaquin, La jambe pote et circonflexe, Le ton bourru, la voix perplexe, Tous les appétits destructeurs, Enfin, la perle des docteurs! Bartholo: Wat beteekent dat? Ben je hier gekomen om mij te beleedigen? Maak dadelijk dat je wegkomt. De Graaf : Dadelijk maken dat ik wegkom? O foei, wat is dat voor onbeleefde taal! Kunt u lezen, dokter... Barbe a 1'eau? Bartholo: Weer zoo'n onzinnige vraag! De Graaf : O, weest u daarover maar niet geraakt; want ik, die toch minstens genomen evengoed dokter ben als u... Bartholo: Hoe dat zoo? De Graaf : Ben ik dan niet de paardendokter van 't regiment? Daarom juist hebben ze mij bij een' collega ingekwartierd. Bartholo : Wat, u durft een veearts te vergelijken met... De Graaf (Hij zingt. Wijs: Vive le vin): Non docteur, je ne prétends pas Que notre art obtienne le pas Sur Hippocrate et sa brigade. Votre savoir, mon camarade, Est d'un succes plus général, Car s'il n'emporte point 'le mal, II emporte au moins le malade! Zeg ik u daar niet iets heel beleefds? Bartholo: 't Past je wel, onwetende pillendraaier, zoo de eerste, de grootste en nuttigste van alle wetenschappen naar beneden te halen. De Graaf: Bizonder nuttig voor degenen, die haar beoefenen. Bartholo : Een wetenschap wier goede uitkomsten door de zon zelf met liefde worden beschenen. De Graaf : En wier vergissingen door de aarde met liefde worden bedekt. Bartholo : Men kan wel zien, dat je gewend bent slechts tegen paarden te spreken, ongemanierde vlegel! De Graaf : Tegen paarden te spreken! Ach dokter, voor een geestig dokter is dat slecht opgemerkt Iedereen weet toch immers dat de veearts zijn patiënten geneest, zonder veel praatjes; terwijl juist de dokter veel tegen de zijne praat Bartholo: Zonder ze te genezen, zeker? De Graaf : U zegt 't. Bartholo : Wie ter wereld stuurt me toch dien verwenscb> ten dronkaard op mijn dak? De Graaf : Ik geloof, mijn beste, dat je daar een paar on¬ gepaste aardigheden op me maakt! Bartholo: Maar zeg dan toch wat je hier eigenlijk komt doen? De Graaf (die doet alsof hij woedend is): Nu nog mooier, hij wordt nog boos ook! Wat ik hier kom doen? Maar ziet u dat dan niet? VEERTIENDE TOONEEL Rosine, De Graaf, Bartholo. Rosine (snelt toe): O, mijnheer de soldaat, wat ik u bid¬ den mag, maak u toch niet driftig! (tegen Bortholo): Spreek zacht tegen hem mijnheer: een man die wartaal praat... De Graaf: U heeft gelijk: hij praat wartaal, maar wij zijn verstandige menschen, u en ik! Ik ben een welopgevoed heer, en u een beeldschoon meisje... Maar dat daargelaten. Ik wil alleen nog maar zeggen, dat ik met niemand anders hier in huis te doen wil hebben dan met u. Rosine: Wat kan ik voor u doen, mijnheer de soldaat? De Graaf : O, ik vraag maar een kleinen dienst van je, lief kind. En als ik mij soms niet heel duidelijk uitdruk... Rosine: Dan zal ik toch wel ongeveer begrijpen waf u Bedoelt. De Graaf (laat haar den brief zien): Neen, doe letterlijk wat ik zeg, als stond 't zwart op wit! Al wat ik van u vraag, en ik vraag 't u in alle eer en deugd, is dat u mij vannacht huisvesting geeft. Bartholo: Is 't anders niet? De Graaf : Anders niet. Lees het minnebriefje maar dat onze wachtmeester u schrijft. Bartholo : Geef eens hier. (De Graaf verbefgt den brief en geeft hem een ander papier). (Bartholo leest): Dokter Bartholo moet in zijn huis ontvangen, voeden, opnemen en huisvesting geven De Graaf (met nadruk): Huisvesting geven Bartholo: Voor één enkelen nacht, aan bovengenoemden Lindor, genaamd: de Scholier, cavalerist bij het regiment Rosine: O, hij is het, hij is het. Bartholo (snel tegen Rosine): Wat is er? De Graaf : Welnu, vergis ik mij soms, dokter Barbaro? Bartholo : 't Is of die man er een boosaardig plezier in heeft mijn naam op alle mogelijke manieren te verknoeien! Loop naar den duivel, Barbaro, Barbe a 1'eau! En zeg tegen je onbeschaamden wachtmeester, dat ik, sedert ik te Madrid ben geweest, vrijgesteld ben van inkwartiering. De Graaf (ter zijde): O hemel', wat een ellendige tegenvaller! Bartholo: Ja, ja vriendje, dat valt je tegen he en dat ontnuchtert je een beetje! Maar maak nu maar dat je wegkomt en gauw ook! De Graaf (ter zijde): Ik dacht dat ik mij verraden had. (hardop): Maken dat ik wegkom? Maar als u vrijgesteld is van inkwartiering, dan is u daarom toch niet vrijgesteld van beleefdheid? Maken dat ik wegkom? Laat mij uw bewijs van vrijstelling eens zien ; hoewel ik niet kan liezen', zal ik toch wel dadelijk zien of 't in orde is. Bartholo: O, dat is gemakkelijk genoeg. Het ligt daar in de schrijftafel. De Graaf (zegt, terwijl Bartholo naar 't bureau gaat, zonder van plaats te veranderen): O, lieflijke Rosine! Rosine: Lindor, is u 't werkelijk? De Graaf: Neem gauw dien brief aan. Rosine: Pas op, hij heeft zijn oogen niet van ons af. De Graaf : Haal uw zakdoek uit uw zak, ik zal den brief laten vallen. (Hij nadert haar). Bartholo: Zachtjes aan, zachtjes aan, heer soldaat; ik wil niet hebben, dat er iemand zoo dicht bij mijn vrouw komt. De Graaf: Uw vrouw? Bartholo : Ja, wat anders? De Graaf : Ik heb u voor haar overgrootvader aangezien, van vaders zijde, of van moeders zijde of wel van grootmoeders zijde: er moeten op zijn minst drie geslachten zijn tusschen haar en u. Bartholo (leest een perkament): „Gelet op die vele blijken van trouw en gehechtheid die wij ontvangen hebben De Graaf (geeft een slag onder het perkament zoodat het op den grond valt): Wat kunnen mij al die mooie woorden schelen? Bartholo: Weet je wel, soldaat, dat ik mijn bedienden kan laten roepen en dat ik je kan laten geven, wat je toekomt? De Graaf: Gaan we vechten? Mooi zoo, we gaan vechten! Dat is nu mijn ambacht (hij wijst op het pistool in zijn zak te nemen. (Ze verwisselt de brieven, en laat een tipje van den brief van haar neef, uit 't zakje komen). Bartholo (komt terug): Ziezoo, nu hoop ik, dat ik hem zal lezen. Rosine: Met welk recht, als ik vragen mag. Bartholo: Met een recht, dat algemeen erkend wordt, het recht van den sterkste. Rosine: Ik zal me eerder laten dooden, dan hem u te geven. Bartholo (stampvoetend): Senora! Senora! Rosine (valt neer in een fauteuil en doet of zij flauw valt): O, wat een schandelijke behandeling! Bartholo : Geef den brief, of ik sta niet voor mijzelf in. Rosine (achterover liggend): Arme Rosine! Bartholo: Wat heb je toch? Rosine: Wat een vreeselijke toekomst! Bartholo: Rosine! Rosine : Ik stik van woede. Bartholo: Ze valt flauw. Rosine: Ik voel me steeds zwakker worden, ik sterf. Bartholo (voelt haar den pols en zegt ter zijde): Hemel, daar is de brief! Ik zal hem gauw lezen zonder dat zij het weet. (Hij blijft haar pols voelen en neemt den brief dien hij, half omgekeerd, tracht te lezen). Rosine (steeds achterover liggend): Ik, ongelukkige, o!... Bartholo (laat haar arm los en zegt ter zijde): Wat een dwaas verlangen hebben we toch om te weten te komen wat we bang zijn te leeren kennen! Rosine: O, arme Rosine! Bartholo: 't Gebruik van parfums veroorzaakt die krampachtige aandoeningen. (Hij leest over den armstoel heen, terwijl hij haar den pots voelt). (Rosine richt zich een beetje op, kijkt hem fijntjes aan, maakt een beweging met het hoofd en gaat zonder een woord weer liggen). Bartholo (ter zijde): O hemel, 't is de brief van haar neef! Die vervloekte ongerustheid! Hoe zal ik haar nu weer in haar humeur brengen? Als ze maar nooit merkt, dat ik De Barbier Bartholo: Vóór 't beslissend oogenblik? Maar dan zou hij immers niets geen indruk maken. Men behoeft mij de dingen niet twee keer te zeggen; je moet ze mij niet twee keer zeggen. (Af). DERDE TOONEEL De Graaf (alleen): Nu ben ik gered. Oef! Wat is die verwenschte kerel moeilijk in de behandeling! Figaro kent hem. Ik zag mijzelf, toen ik daar stond' te liegen, dat maakte me laag en onhandig; en hij heeft een paar oogen in zijn hoofd! Waarachtig, als ik niet die plotselinge ingeving van den brief had gehad, dan zou hij me als een kwajongen hebben weggestuurd. O hemel! ze zijn daar binnen aan het kibbelen! En als ze hardnekkig weigert, hier te komen? Ik moet eens even luisteren... Ze weigert haar kamer te verlaten en al mijn slimheid is vruchteloos geweest. (Hij gaat weer luisteren). Daar is zij, ik moet mij niet dadelijk vertoonen. (Hij gaat in 't kabinet). VIERDE TOONEEL De Graaf, Rosine, Bartholo. Rosine (met voorgewende woede): Al wat u mij zegt, dient tot niets, mijnheer. Mijn besluit staat vast; ik wil zelfs niet meer van muziek hooren spreken. Bartholo: Maar hoor nu toch eens, kindje! Het is mijnheer Alonzo, een leerling en vriend van Don Bazile; hij heeft hem gekozen als een van onze getuigen. Werkelijk, de muziek zal je wat kalmeeren. Rosine : O wat dat betreft! TJaar kunt u uw hart wel van aftrekken. Als ik vanavond zing!... Maar waar is dan toch die meester, dien u niet durft weg te sturen? Ik zal hem wel eens even onder handen nemen, en Don Bazile ook. (Ze ziet haar minnaar; ze uit een kreet). O! Bartholo: Wat is er? Rosine (drukt beide handen tegen haar hart, in groote ontroering): O God, mijnheer! O God! Bartholo: Ze valt weer flauw! Mijnheer Alonzo! ZESDE TOONEEL Figaro, De Graaf, Rosine. Figaro: O, we waren er bijna! Hij was op 't punt mij zijte sleutelbos te geven. Zit de sleutel van de jaloezie er ook aan? Rosine : Ja, 't is de nieuwste van allemaal. ZEVENDE TOONEEL Bartholo, Figaro, De Graaf, Rosine. Bartholo (terugkomend, ter zijde): Ik lijk wel gek dat ik dien verwenschten barbier hier laat. (tegen Figaro) : Hier. (Hij geeft hem de bos sleutels). In mijn kamer, onder mijn bureau. Maar kom vooral nergens aan. Figaro: Daar zal ik me wel voor wachten! 't Zou me duur te staan komen met iemand die zoo achterdochtig is als u. (ter zijde, terwijl hij heengaat): 't Is toch aandoenlijk, zooals die hemel de onschuld behoedt! ACHTSTE TOONEEL Bartholo, De Graaf, Rosine. Bartholo (zacht tegen den Graaf): Dat is nu de deugniet, die den brief aan den graaf heeft gebracht. De Graaf (zacht): Hij ziet er uit als een echte schavuit. Bartholo: Hij zal er mij niet opnieuw laten inloopen. De Graaf : O wat dat betreft, kunt u gerust zijn. 't Ergste is gebeurd. Bartholo: Alles wel beschouwd, leek 't mij toch voorzichtiger hem naar mijn kamer te sturen, dan hem hier met haar alleen te laten. De Graaf : Ze zouden anders geen woord hebben kunnen wisselen, dat ik als derde niet zou hebben gehoord. Rosine : 't Is wel erg beleefd van de heeren, zoo aan- houdend samen te staan fluisteren. En mijn les, komt daar niets van? (men hoort een leven, als van porcelein dat wordt omgegooid). Bartholo (gillend): O hemel, wat hoor ik daar! Die ellendige barbier heeft alles van de trappen laten vallen, en stellig de mooiste stukken uit mijn necessaire! (Hij vliegt de kamer uit). NEGENDE TOONEEL De Graaf, Rosine. De Graaf: We moeten gebruik maken van het korte oogenblik van vrijheid, dat de slimheid van Figaro ons bezorgt. Ik smeek u, senora, sta mij vanavond een onderhoud toe dat 'dringend noodzakelijk is, om u aan de slavernij te ontrukken, waarin u anders onvermijdelijk valt. Rosine: O Lindor! , De Graaf : Ik kan komen tot op de hoogte van uw jaloezie ; en wat den brief betreft, dien ik vanmorgen gekregen heb, ik heb mij genoodzaakt gezien TIENDE TOONEEL Rosine, Bartholo, Figaro, De Graaf. Bartholo : 't Is net als ik dacht; alles kapot, aan gruzelementen. Figaro : 't Is wel de moeite waard om er zooveel drukte over te maken, 't Is pikdonker op de trap. (Hij laat den sleutel aan den Graaf zien). Ik ben aan een sleutel blijven haken, toen ik weer naar boven kwam. Bartholo : Kijk dan toch ook wat je doet. Wie blijft er nu aan een sleutel halken? Je bent me een handige man! Figaro : Wel mijnheer, zoek dan maar iemand die handiger is dan ik. VERTALINGEN bladz. 1. Et j'étais . ,\.: En ik was vader en ik kon niet sterven, bladz. 4. Bannissons le chagrin.... Weg met het verdriet dat ons verteert. Zonder den vurigen wijn die ons weer opkwikt, zou de mensch wegkwijnen en vreugdeloos leven als een dwaas, en spoedig sterven. De wijn en de luiheid vechten om mijn hart. Deelen mijn hart. bladz, 5. Si 1'une a ma tendresse.... De een bemin ik teeder. Aan den ander dank ik mijn geluk. Si 1'une est ma maitresse.... Zoo de een mijn gebiedster is, de ander is mijn dienaar. bladz. 7. L'envie.... Haak-vingerige nijd, met vaal, doods bleek gelaat. bladz. 8. claque = gehuurde toejuichers. bladz. 17. Vous Vordonnez.... Op uw bevel zal ik me bekend maken. Als geheel onbekende dorst ik u aanbidden. Wat zou ik durven hopen, als ik mijn naam noemde? 't Doet er niet toe, men moet zijn meester gehoorzamen. Je suis Lindor.... Ik ben Lindor en van nederige afkomst. Ik heb geen andere wenschen dan die van een eenvoudig student. Waarom kan ik u helaas niet den rang en het fortuin van een schitterend edelman aanbieden? bladz. 17. bladz. 18. Tous les matins, ici.... lederen morgen zal ik bier, met teedere stem Zingen van mijn hopelooze liefde. Ik zal geen ander genoegen kennen dan u te zien, O, vondt gij er slechts vermaak in mij aan te hooren! Tout me dit.... Alles zegt mij dat Lindor charmant is, Dat ik hem trouw moet beminnen. bladz. 33. bladz. 34. bladz. 50. Réveillons-la = laat ik haar wakker maken. Ici.... Hier komen ze aan in eigen persoon. Le chef branlant.... Een schuddend hoofd, een kale kruin Glazige oogen, een verwilderde blik, 't Woeste voorkomen van een Algonkaan, Een logge en kromme gestalte, Een opgetrokken linkerschouder, De groezelige tint van een Marokkaan, Een neus als een afdak, een stijf en krom been, een barsche toon en een krakende stem, een wellust in 't vernielen, in één woord, net puikje van de dokters. Vive le vin — Leve de wijn. Non docteur, je ne prétends pas.... Neen, dokter, ik wil niet beweren, dat onze kunst het wint van Hippocrates en zijn staf. Uw kennis, mijn beste, heeft een grooter en algemeener succes want, zoo de kwaal er al niet door weggaat, dan gaat de zieke er toch aan heen. Quand, dans la plaine .... Als in de velden de liefde de lente terugbrengt, die door minnaars zoo teeder wordt bemind, Dan herleeft alles weer, haar gloed dringt door in de bloemen en in de jonge harten. De kudden ziet men weer uit de dorpjes komen. Over al de heuvelen klinkt het geblaat der lammeren. Ze huppelen en springen. bladz. 51. Tout fermente .... Alles zwelt — Alles groeit. De schapen grazen de ontluikende bloemen af. bladz. 51. bladz. 52. bladz. 53. De trouwe bonden bewaken ze. Maar de verliefde Lindor kent geen ander geluk dan bemind te worden door zijn herderinnetje. Loin de sa mère .... Ver van haar moeder gaat het herderinnetje al zingende waar haar minnaar haar wacht. Door een list laat de liefde er haar inloopen; maar kan 't zingen redden van het gevaar? De liefelijke schalmeien, het gezang der vogels, De jeugdige bekoorlijkheden van haar vijftien of zestien j aren, Alles drijft haar, alles prikkelt 'haar. Het arme kind is ongerust. Uit zijn schuilplaats bespiedt Lindor haar. Zij loopt verder, Lindor springt toe. Hij wil haar kussen, Zij, blij, doet of ze boos is, Opdat hij haar zal sussen. Zuchtjes, kleine liefdediensten, beloften, teedere woordjes en fijne grapjes, zoet gefluister, zacht gekoos, Alles wordt in 't werk gesteld, En weldra is 't herderinnetje niet meer boos. Als een jaloersche knaap het zoete samenzijn verstoort, Zorgen onze geliefden als bij afspraak dat ze hun verrukking verbergen. Maar voor hen die beminnen, verhoogt de verlegenbeid nog de bekoring. extréme: uiterste. Veux-tu ma Rosinette.... Rosientje, Wil je het puikje der mannen kiezen? Ik ben Tircis niet (Tircis, schoone, jonge herder). Maar 's nachts in 't duister, ben ik nog wel de moeite waard, want als 't donker wordt zijn immers de mooiste katjes grauw. INHOUD Bladz. Inleiding V Toelichtingen behoorende bij de Inleiding XXXI Vertalingen | XXXVII De Barbier van Sevilla 1 Vertalingen behoorende bij den Tekst 79 BEAUMARCHAtS DE BARBIER VAN SEVILLA OF NUTTELOOZE VOORZORGSMAATREGELEN 1775 BLIJSPEL IN VIER BEDRIJVEN VERTAALD DOOR Dr. MARIE LOKE UITGAVE BEZORGD DOOR ANNIE L. OPPENHEIM I " . DE BARBIER VAN SEVILLA OF NUTTELOOZE VOORZORGSMAATREGELEN MWMf UITGEGEVEN DOOK DE MAATSCHAPPIJ VOOR GOEDE EN GOEDKOOPE LBCTUlJRvWSTERLWt A. W. J. REMMERSWAAS. DEN HAAG GEDRUKT TER DRUKKERIJ „DE DEGEL" - AMSTERDAM sfcigen Figaro, die in zijn stoutmoedigheid het gelui der stormklokken van 1789 zal inleiden, is de opvatting, dat alleen het dagelijksch leven en gewone omstandigheden ten tooneele gevoerd moeten worden, geen revoluties, geen vorstenmoorden. „Que me font a moi, sujet paisible d'un Etat monarchique du dix-huitième siècle les révölutions d'Athènes et de Rome," lezen we in de Essai 10). Hij is verontwaardigd over de onthoofding van Karei I van Engeland. Beaumarchais, de geheime agent van den ongelukkigen Lodewijk XVI en de aanstaande commissaris van het comité du salut public vertrouwt, dat hij nooit iets dergelijks zal beleven. Die eerste stukken van Beaumarchais, Eugénie en Les Deux Amis, zijn langdradig, vervelend, sentimenteel. Hijzelf, een beste zoon, een liefdevolle broeder, een zorgzame echtgenoot, een teedere vader en goede vriend, ontkomt niet aan de verteederingsmanie van zijn tijd; hij beroept zich op Richardson wiens Clarisse Harlowe zoovele tranen deed vloeien en Rousseau's Julie inspireerde. Maar zijn eerstelingen zijn daarom zoo belangrijk, omdat Beaumarchais door de beoefening van het drama in het literair-historisch-maatschappelijk leven van zijn tijd treedt, en omdat hij er zijn persoonlijke grieven in weergeeft en die van de maatschappij, waarin hij leefde. Loménie in zijn mooie studie over Beaumarchais et son temps heeft niets verzuimd om te doen uitkomen hoe de 18de eeuw zich weerspiegelt in Beaumarchais en in zijn werk. Hij is inderdaad de universeele mensch, men weet haast niet waar te grijpen om een beeld te geven van dit rijke, interessante leven, van deze allesomvattende figuur. 11) In Eugénie wekt hij medelijden voor 't arme meisje, dat bedrogen wordt door den verdorven edelman. De verlatene Eugénie — jongere zuster van Denise van Dumas fils — herinnert wellicht aan Beaumarchais' zuster te Madrid, die zooveel lijdt door den bedriegelijken Clavigo. ") Als Eugénie's vader zich wil wreken op den graaf door hem voor 't gerecht te dagen, hooren we Beaumarchais, den horlogemakerszoon, slachtoffer van het arbitraire rechterlijk gezag. „Les lois, la puissance et le crédit les étouffent souvent" lezen we in Eugénie. 13) Tegelijkertijd toont hij zich koningsgezind: „Le roi est juste, a ses * pieds toutes ces différences d'état ne sont rien," zegt Eugénie's vader. 14) Deze twee uiringen zijn kenmerkend voor Beaumarchais. We zullen zien hoe hij, vol protest tegen de privileges van den adel, tegen de onbillijke rechtspraak, den koning altijd eerbiedigt. Als de Revolutie uitbreekt, zal hij nog gelooven aan het voortbestaan van het koningschap. In De Twee Vrienden — wier financieele aangelegenheden de ingewikkelde geldzaken van Beaumarchais in herinnering brengen — moet de hoogere in stand, die neerkijkt op den handeldrijvenden burgerman, 't eveneens ontgelden. Een burger die van adel wordt, hoort geen handel meer te drijven. Beaumarchais heeft zijn vader gevraagd 't horlogemakersvak te laten varen, daar dat burgerlijk bedrijf den zoon zou benadeelen m zijn carrière. „Ne pouvant changer le préjugé, il faut bien que je m'y soumette", schrijft hij aan zijn vader. 15) De „père Caron" 1S) was verstandig genoeg om dit in te zien, hij vertegenwoordigt in 't bizonder den intellectueelen „bourgeois". Hij is een horlogemaker in de wetenschappelijke beteekenis van 't woord, het vak wordt een kunst onder zijn handen. Zijn roem dringt tot in Spanje door. We weten trouwens hoe bekwaam de jonge Beaumarchais was in zijn beroep, hoe hij een bizonder échappement (onrust) uitvond; de uitvinding wordt hem betwist en hij begint zijn eerste proces, dat hem beroemd maakt en toegang tqt 't hof verleent. „Instruk dès 1'age de treize ans,^ par mon père, dans 1'art de 1'horlogerie et animé par son exemple et ses conseils a m'occuper sérieusement de la perfection de eet art, on ne sera point surpris que dès l'&ge de dix-neuf ans seulement, je me sois occupé a m'y distinguer et a tacher de mériter restime publique. Les échappements furent les premiers objets de mes réflexions", schrijft hij in 1753 aan de Academie van Wetenschappen, scheidsrechter in het proces. 1T) Behalve wetenschappelijk was de vader ook literair ontwikkeld. In 1763 schrijft hij aan zijn zoon: „Votre conduite me rappelle souvent ces beaux vers que le père du Philosophe marié dit a son frère en parlant de son digne fils." 18) Hij is gevoelig en geestig, heeft smaak Voor kunst, vooral voor muziek, houdt van 't gezelschapsleven. Het is merkwaardig binnen te treden in deze zeer eenvoudige burgerfamilie en er de geestesbeschaving, de goede manieren, den aangenamen toon, waar te nemen. De familie is klaar om te worden opgenomen in het toekomstrijk der gelijkheid. Na kennis te hebben gemaakt met vader Caron en de twee zusters van Beaumarchais — vooral Julie is buitengewoon geestig 19) — verwondert, het ons riiet dat Beaumarchais die „entre quatre vitrages 20) is grootgebracht en heeft rondgeslenterd in de wijk St. Denis, zich dadelijk weet aan te passen aan het hofleven. We worden getroffen door de goede verstandhouding russchen vader en zoon, zoowel als tusschen broer en zusters. Als Beaumarchais later een grooten naam verwerft en rijk wordt, zal hij allen vereenigen va zijn mooi huis, rue Condé. Het is aardig uit de brieven van den vader de bewondering en de liefde voor den zoon te lezen: „Quel père sera plus heureux que le vötre? Je bénis le ciel avec attendrissement de retrouver dans ma vieillesse un fils d'un si excellent naturel," schrijft de oude horlogemaker. 21) De horlogemakerszoon heeft zijn afkomst nooit verloochend. Hooren we hem in zijn Mémoires contre Goezman wanneer men hem zijn vaders vak verwijt: „J'avoue avec douleur que rien ne peut me laver du juste reproche que vous me faites d'être le fils de mon père. Mais je m'arrête car je le sens derrière moi qui regarde ce que j'écris et rit en m'embrassarrt." ") „Mof qui m'honore de mes parents", schrijft hij vanuit de gevangenis For 1'Evêque in 1773 aan den hertog van Chaulnes, die hem heeft beleedigd. Dank zij zijn aangename manieren, zijn geestigheid en zijn knap uiterlijk wordt hij opgemerkt door Madame Francquet, de vrouw vart den „controleur clerc d'office de la maison du roi". De vrouwen waren getroffen door zijn lange gestalte, zijn slanke, welgevormde figuur, zijn frissche gelaatskleur, zijn zelfbewusten blik, het vuur dat uit zijn oogen straalde. Zijn onsterfelijke schepping, graaf Almaviva vertoont deze zelfde trekken, is bijna een zelfportret. 2S) Francquet, oud en ziekelijk, staat hem zijn ambt af, en zoo zien we Beaumarchais met den degen op zij vóór de bedienden loopen, die het vleesch van den koning binnendragen. Als Francquet sterft, trouwt hij de rijke weduwe, maar na haar dood blijft hij niettegenstaande eindelooze processen zonder fortuin achter. Door zijn groot talent als harpspeler komt hij in onmiddellijke aanraking met Mesdames de France, de dochters van Lodewijk'XV, die groote muziekliefhebsters waren. Hij geeft haar lessen, organiseert concerten en soirées, waarbij de koning en de koningin tegenwoordig zijn. De koning zou hem eens zijn eigen fauteuil toegeschoven hebben, om hem op de harp te laten spelen! De afgunst der hovelingen en de laster blijven dan ook niet uit; Bazile zal er ons aan herinneren in Le Barbier de Séville met zijn beroemde tirade over den laster; maar Beaumarchais is brutaal en moedig en weet den hovelingen 't zwijgen op te leggen, vooral als hij rijk wordt dank zij Paris-Duverney. Door dezen bekenden Parijschen bankier die Voltaïre ook rijk heeft gemaakt, komt hij in allerlei zaken. Figaro houdt de fortuin vast. 2i) Hij koopt dan een „brevet de secrétaire du roi" en is van adel. Hij wil worden „grand-maitre des eaux et forêts" maar de heeren willen den horlogemakerszoon niet in hun midden hebben en hij moet zich tevreden stellen met het ambt van „lieutenant-général des chasses aux bailliage et' capitainerie de la varenne du Louvre." Belangrijke zaken voeren hem naar Madrid waar hij zich in handelszaken steekt en in de uitgaande kringen verkeert. Zijn vlugge, heldere, slimme kijk op de dingen weet de moeilijkheden te boven te komen, de intriges te ontwarren. Hij is een geestig pleziermaker en een handig intrigant. Niemand is beter geschikt dan hij om als geheim agent van den koning naar Engeland te reizen, eerst vöor Lodewijk XV, ten einde. de verspreiding der pamfletten tégen Madame du Barry tegen te gaan, later voor Lodewijk XVI om den naam van Marie Antoinette te sparen. De avonturen die hij beweert beleefd te hebben, als hij den bedrieger Angelucci door Duitschland en Oostenrijk achtervolgt, zijn allervermakelijkst. Hij weet een onderhoud te verkrijgen met Maria Theresia (moeder van Marie Antoinette), maar wordt op raad van den rijkskanselier Kaunitz te Weenen gevangen gezet. 2B) De ontmaskering van 'den geheimzinnigen chevalier d'Eon, die belangrijke papieren onder zich houdt, wordt aan Beaumarchais toevertrouwd. Hij is in voortdurend contact met de ministers; met Maurepas bestudeert hij de oprichting van een discontobank, met Vergennes de reorganisatie van de verpachting der belastingen. Ook Sartines en Oalonne raadplegen hem over 's lands belangen. Bij 't uitbreken van den Amerikaanschen vrijheidsoorlog dringt hij er bij de regeering sterk op aan dat Frankrijk in 't geheim hulp zendt aan de opgestane kolonisten. Hij stelt voor een handelshuis op te richten, van waaruit hij de Amerikanen kan voorzien van wapens enmunitie. In ruil zullen deze tabak en katoen geven. Hij moet geld hebben en er zijn schepen noodig. Hij krijgt twee millioen en de compagnie Rodrigue Hortalez & Co. wordt gesticht, die onderhandelt met Silas Deane, den agent voor Amerika te Parijs. Maar Arthur Lee, de afgevaardigde van 't Amerikaansche Congres, is verontwaardigd, dat hij op den achtergrond raakt en hij beschuldigt Beaumarchais valschelijk van verraad. Niettegenstaande alle moeilijkheden en geldelijke verliezen — het Amerikaansche Congres afgaande op Arthur Lee, betuigt zijn dank, maar zendt noch geld, noch tabak of katoen — is hij vol geestdrift voor de goede zaak. Hij is in relatie met Franklin, La Fayette, Talleyrand. De bevrijding van Amerika beteekent de bevrijding van Europa. Hij zou Franklin aan zijn hart willen drukken.'26) Tegelijkertijd heeft hij twintig andere zaken. Hij bereidt een groote editie van Voltaire's werken voor; daar deze in Frankrijk verboden zijn, vestigt hij een drukkerij te Kehl in Baden. Hij heeft een belangrijk aandeel in de watervoorziening van Parijs en richt met de gebroeders Périer de Compagnie des Eaux op. Het financieel belang dat hijzelf bij de zaak heeft, lokt een aanval uit van Mirabeau, tegen wien hij dan zijn schotschriften, de mirabelles richt. Hij brengt groote verbeteringen in de financieele positie der tooneelschrijvers, die tot dien tijd waren overgeleverd aan de willekeur van de schouwburg-directies. De Sooiété des Auteurs dramatiques heeft haar ontstaan aan hem te danken. Men zou gaan denken dat de schrijver geheel ondergaat in den zakenman. In zekeren zin is 't zoo; Beaumarchais heeft zelf gezegd, dat de beoefening der letterkunde voor hem een leerzaam tijdverdrijf is. Het ware genie van Beaumarchais zal aan den dag komen door een erfenisprocedure, nl. in zijn protesten tegen de magistratuur, gepersonifieerd in den rapporteur Gbezman, den raadsheer van het gehate parlement Maupeou. Het is eigenaardig dat Beaumarchais juist door den buitengewonen schrijftrant van de Mémoires contre Goezmah in een zakelijke kwestie die aandacht op zich vestigt als auteur. De Mémoires zijn 't vermakelijkst blijspel dat men zich denken, kan. 2T) Hij laat zijn personen opkomen als op 't tooneel. Hij stelt Goezman en achter hem 't geheele parlement aan den kaak. Zijn persoonlijke zaak wordt die van 't publiek, want hij is de advocaat van de rechten van den mensch. Het onteerend vonnis wekt dan ook een storm van verontwaardiging. Hij triompheert toch want hij is de „grand citoyen" van den dag. Heel Parijs maakt zijn opwachting bij den „blamé", het slachtoffer van 't parlement. rijk is er zich niet van bewust. Als Lodewijk XV te Metz ziek ligt, zal heel Frankrijk zich in het gebed vereenigen tot den Almachtige om den geliefden koning te sparen. Maar de uitspattingen van de koninklijke familie gaan te ver; Mme de Pompadour, (die in 1764 sterft) en na haar Mme du Barry hebben de macht in handen en het hof van Versailles wordt de schande van Europa. De jaren, waarin Fleury minister is, zijn nog de beste uit de 18de eeuw. Het onbeperkt absolutisme wordt een vloek; de vrijstelling van de grondbelasting voor den adel, de voorrechten die de geestelijkheid geniet, vooral de schandelijke staat der financiën maken den derden stand rumoerig, opstandig. Na den dood van Lodewijk XV (1774) verwacht men veel van den nieuwen koning; maar Lodewijk XVI is zwak en Marie Antoinette houdt van een schitterend hofleven. Er komt wel is waar verbetering in 't gevangeniswezen, beperking in de „lettres de cachet", wat echter niet wegneemt, dat de koning aan zijn speeltafeltje achter op een kaart een bevel uitschrijft om Beaumarchais in de gevangenis St. Lazare te werpen! De staatslieden Maurepas, Vergennes, Sartines zijn verdienstelijk, Turgot zeer populair. Echter als Necker, na 't ontslag van Turgot, aan 't bewind komt, constateert hij een tekort van 114 millioen! Onder het ministerie Calonne worden de protesten van het Parlement van Parijs tegen de groote uitgaven door een „lit de justice" tot zwijgen gebracht. Bij de verplaatsing van dit Parlement naar Troyes wordt hét door 't volk toegejuicht. De noodgedwongen terugroeping van Necker in 1788; de agitatie, de oproeren, ze zijn de voorboden van een geweldige volksbeweging, welke men meent te sussen door bijeenroeping der Staren-Generaal op 5 Mei 1789. Niets zal echter den storm der hartstochten tegenhouden, ze zullen losbarsten en Europa op zijn grondvesten doen schudden. „De republieken ontstaan door de tyrannie der vorsten, de volken schudden het juk af", zegt Montesquieu in zijn Lettres persanes (brief 131), waarin hij de toestanden1 van zijn tijd hekelt. De satiricus maakt plaats voor den grooten wijsgeer, die in zijn Esprit des Lois talrijke verbeteringen aanwijst voor de wetgeving in Frankrijk te dien tijde. De nieuwe, verlichte geest die Europa doortrekt, vindt zijn bizonderen vertegenwoordiger in Voltaire. Zijn Lettres phi~ losophiques houden een direkten aanval in tegen 't despotisme. Reeds in de Henriade klinken de tonen van verdraagzaamheid en vrijheid. In zijn Dictionnaire philosophique geeft hij evenals Diderot in zijn Pensées philosophiques en d'Alembert in zijn Eléments de philosophie de nieuwe denkbeelden weer in korte heldere artikels. Men zou kunnen teruggaan tot Bacon en zijn proefnemingen, tot Montaigne die zijn twijfelingen opperde, tot Bayle; ze zijn reeds de wegbereiders der Fransche staatsomwenteling. Het ideaal wordt tenslotte gegeven door Rousseau die een geheel nieuwe maatschappij wil opbouwen op de beginselen van vrede en recht, waarvan zijn bekende filosofie der terugkeer tot de natuur de basis is. De burgerij ziet een toekomststaat in Jean Jacques' ideaal, hij wordt de trooster van den derden stand, zijn boeken worden de leiddraad der revolutionnairen, vooral voor Robespierre. Want de filosofie van de 18de eeuw is de intellectueele vorm van de Fransche revolutie. S1) Er is een gemeenschappelijk verlangen naar hervorming, een nieuw ideaal is noodig in de decadente, ongodsdienstige 18de eeuw. De Amerikaansche vrijheidsideeën, de constitutioneele Engelsche regeeringsvorm worden zoowel in de hoogere als in de lagere klassen der maatschappij verheerlijkt; alleen bij de eerste dienen ze meer tot vermaak en tot verhooging van 't gezelschapsleven. Men kan slechts in de salons komen als men tegen 't despotisme is. Mlle de Lespinasse „donne a causer" en telt d'Alembert, Turgot, Condillac onder haar bezoekers. „Tallooze edellieden, alle beroemde vreemdelingen bezochten haar, maar om te worden ontvangen moet men het despotisme haten, Engeland en dè vrijheid aanbidden". ■*) Er gist een exaltatie van politiek liberalisme. Mirabeau, Marat, Mme Roland, Mme de Stael, ae zijn allen voortge- komen uit Rousseau's enthousiasme. Marat legt op straat het Contrat social uit voor de verrukte toehoorders. De filosofische geest is diep doorgedrongen, maar zij moet in een daad worden omgezet. Iemand moet luid zeggen wat een ieder denkt. Beaumarchais nu zal de ideeën toepassen, zijn Figaro zal stoutmoedig de filosofische gedachte onder ieders bereik brengen. De dag dat alle gevoelens van verzet, haat en verlangen zullen losbarsten, is de dag van de opvoering van Le Mariage de Figaro. Want de Figaro uit Le Mariage heeft Rousseau's Discours sur l'inégalité des Conditions gelezen en heeft, evenals alle volgelingen van Diderot, de manie om over alles wijsgeenige theorieën op te bouwen. De Figaro uit Le Barbier de Séville bereidt hem reeds voor. Le Barbier" de Séville, is het voorspel van den strijd die wordt aangebonden door Le Mariage de Figaro. Want de beteekenis van Le Barbier de Séville ligt niet alleen in de onvergankelijke humor, het stuk heeft een blijvende waarde voor de cultuurgeschiedenis ; heft is geboren uit de misstanden van het ancien régime, waarin Beaumarchais zelf leefde en waarvan hij dupe was. Wat Montesquieu, Diderot en Rousseau met logica deden, heeft hij op 't tooneel gedaan met geest en vernuft. Door de Mémoires contre Goezman heeft hij zijn weg gevonden, is hij zich zijn genie bewust geworden; hij wendt zich als dramaturg af van 't sentimenteele genre. In de beroemde voorrede voor Le Barbier de Séville zegt hij: „J'eus la faiblesse autrefois monsieur de vous présenter en différents temps deux tristes drames, productions monstrueuses." Thans zal hij een vermakelijk blijspel geven „une pièce amusante èt sans fatigue, une espèce d'imbroille", en ten spijt van de critici zal hij zijn geest den vrijen loop laten: „Comme un liège emplumé qui hondit sur la raquette, il s'élève, il retombe, égaye mes yeux, repart en 1'air, y fait la roue et revient encore" zegt hij in zijn voorrede. S8) Ih de voorrede zelf, een meesterstuk van ironie en verzet, flikkert het vuurwerk van zijn geest. De Êarbier 2 Hij heeft haar geschreven nadat het stuk eerst was gevallen, vandaar dat de voorrede getiteld is Lettre modérée sur la chute et la critique du Barbier de Séville. Hij had het stuk te^lang gemaakt, in vijf bedrijven, maar hij neemt een kloek besluit en werkt het in vier-en-twintig uur om tot een stuk in vier actes. Het is de moeite waard hem in zijn kostelijke voorrede te hooren vertellen van de amputatie van zijn comediestuk, hij schrijft: „Le dieu des cabales est irrité, dis-je, aux comédiens avec force. Enfants, un sacrifice est icd nécessaire. Alors faisant la part au diable et déchirant mon manuscrit: Dieu des siffleurs, moucheurs, cracheurs, toucheurs, et perturbateurs, m'écriai-je, il te faut du sang; bois mon quatrième acte et que ta fureur s'apaise." S4) Zijn succes is groot; alle loges, vertelt de Grimm, waren reeds verhuurd tot aan de vijfde voorstelling toe.SB) Maar... de opvoering van Le Barbier de Séville ou la Précaution inutile aangekondigd voor 12 Februari-1774 werd plotseling op 10 Februari verboden. Beaumarchais publiceerde juist de laatste van zijn geschriften tegen Goezman en het gouvernement vreesde de toespelingen op zijn proces in Le Barbier de Séville. Evenwel bevatte het stuk in zijn eerste gedaante geen toespelingen op het proces, later heeft Beaumarchais ze er aan toegevoegd. se) Als eindelijk in 1775 het stuk in de Comédie francaise wordt opgevoerd, stroomt het publiek er heen. Het publiek is teleurgesteld, maar na de tweede voorstelling zal Figaro niet ophouden avond aan avond de toeschouwers in een ontelbare menigte te trekken, „al heeft Mme Du Deffand zich nog zoo verveeld evenals bij de Orpheus van Gluck." ST) Sinds Molière is er in den schouwburg niet meer zoo gelachen. Le Menteur van Corneille (1644) heeft zeer zeker de lachlust opgewekt. Bij Regnard en Lesage werd dikwijls geschaterd, maar Beaumarchais overtreft allen. Hij ontleent wel is waar aan ieder wat; Rosine, al is ze fijner en geestiger, doet denken aan Agnès uit VEcole des Femmes van Molière, Bartholo, alhoewel heel wat gewikster, is een' nabootsing van diens Amolphe. Is Agathe uit Les Folies amoureuses van Regnard niet een voorloopster van Rosine? Denken we niet bij Figaro's avontuurlijk leven aan Gil Bias? Evenals Lesage, hekelt Beaumarchais de misbruiken van zijn tijd; hij volgt hem na in de Spaansche aankleeding van zijn werk. Beaumarchais gaat terug tot Soarron die eveneens La Précaution inutile schrijft en tot Rabelais. Professor van Hamel spreekt van den modernen „rire gaulois" in Beaumarchais, waarin ge een nagalm hoort van den lach van Rabelais. „Hij die een heele maatschappij heeft te geeselen, raapt even de geeselroede op van den satiricus der 16de eeuw." S8) Maar hij is bovenal zichzelf, hij is met niemand te vergelijken. Le Barbier de Séville en Le Mariage de Figaro zijn eenig in hun soort. Want vooral Le Mariage de Figaro, maar reeds Le Barbier de Séville, zijn maatschappelijke, politieke satires. Beaumarchais, die in zijn persoon alles vereenigt, die in 'handelszaken, zoowél als in politieke en literaire aangelegenheden wordt gewikkeld, en tegelijk liefdesintriges moet ontwarren, Beaumarchais, de horlogemaker, de muziekmeester, de hoveling, de financier, de redenaar, de dichter, de geheime agent, de leverancier, de uitgever, Beaumarchais, wiens leven was een weefsel van intriges, wist de intrige in zijn theater te leiden zooals hij zijn zaken leidde. Hij ontknoopt en rijgt de situaties weer aaneen met ongelooflijke behendigheid. In zijn expositie is alles aangegeven, de karakters worden in enkele trekken geteekend en de handeling loopt vanzelf. In vlugheid van Verloop doet zij niet onder voor die van Balzac's Mercadet. Le Mariage de Figaro is machtiger, origineeler, maar Le Barbier de Séville is fijner, volmaakter, een meesterstuk van lichtheid, raakheid en klaarheid. 89) Beaumarchais weet onvergelijkelijk komische effecten uit de situaties te halen; het tooneeltje waarin Bartholo, Almaviva, Figaro, Rosine zich om Bazile scharen en hem naar de deur dringen, steeds uit- roepend: „Goeden nacht, Bazile" is heerlijk van intense vrpolijkheid. *°) Men kan Le Barbier de Séville telkens weer lezen en moet steeds weer lachen. De dialoog draagt daar veel toe bij, hij is een voortdurend genot, een echt Fransen vuurwerk. Hij personifieert Beaumarchais' bruisenden geest. De tooneeltjes vloeien over van geestige zetten. Ieder heeft onmiddellijk zijn antwoord gereed en weet iets grappigs te zeggen. Zelfs Bazile geeft gevatte antwoorden. De karakteristiek van den stijl van Beaumarchais is vooral de brutaliteit. Het komische bij Beaumarchais is dan ook geheel anders dan bij Molière, waar de personen onbewust komisch zijn, in de meeste gevallen door een wanverhouding tusschen hun karakter en hun situatie; ze zullen geen kwinkslagen uiten om het publiek of hun ondervrager te vermaken. Maar de personen bij Beaumarchais weten heel goed, dat ze dwaze dingen zeggen, ze doen het met het bepaalde oogmerk den toehoorder te laten lachen. Alleen Bartholo is misschien onbewust komisch. „II me semble qu'il n'y a que Bartholo qui soit imconsciem-' ment oomique, aussi existe-t-il pour lui un désaccord entre sa vieillesse et son désir amoureux" zegt Dr. Loke, waar zij op haar college het komische element in Le Barbier de Séville behandelt. Met recht kan men zeggen, dat de verdienste van Beaumarchais is geweest de intrige en de lach weer in het blijspel te brengen. Le Barbier de Séville is niet alleen een „comédie d'inr trigue", maar ook een „comédie de moeurs" en een „comédie de caractères". Na l'Etourdi en Le Dépit amoureux pure comédies d'intrigue, geeft Molière alleen breede karaktercomedies waarvan de Misanthroop de uiterste consequentie is. Lesage en Dancourt schilderen' hoofdzakelijk de zeden; Le Menteur van Corneille en' Le Joueur van Regnard mogen nog intrige-stukken heeten. De vereeniging der drie elementen' is het nieuwe van Beaumarchais in de tooneelwereld geweest. De intrige speelt een groote rol in Le Barbier de Séville, maar Almaviva Bartholo, Rosine, Figaro zijn typen, ware karakterteekenin* gen; zij weerspiegelen tevens de zeden van den tijd, welke sterker zullen uitkomen in Le Mariage de Figaro. De stoutmoedige satire van Le Barbier de Séville wordt onbeschaamd in Le Mariage de Figaro. 41) Na Beaumarchais zullen de lijnen zich weer scheiden: Scribe zal de intrigegeest van Beaumarchais voortzetten, zijn kunstgrepen maken hem tot den grootmeester van de school der intrige om de intrige. Sardou en de moderne vaudeville stammen af van Beaumarchais. In Augier en Dumas fils zal de zedenschildering tot verdere ontwikkeling komen. De ziel van Beaumarchais' intrige is Figaro. Figaro, zonder wien Almaviva zijn plan' om Rosine te schaken, niet kan volbrengen ; Figaro, op wien Rosine zich geheel verlaat in haar wanhoop; Figaro, die de gewikste Bartholo weet te misleiden, Figaro is de groote trouvaille van Beaumarchais. Hij heeft meer geest, meer scherpzinnigheid dan alle anderen te zamen. Door den knecht, door Figaro, zien we hoe de tijden veranderd zijn. De knecht uit de oude blijspelen was het eigendom van den meester en bedroog, intrigeerde voor hem. Zoo de knechten Mascarille en Scapin bij Molière. Cliton uit Le Menteur en- Hector uit Le Joueur gaan door dik en dun met hun meester. Maar Hector mokt reeds tegen zijn ondergeschiktheid, omdat hij inziet, dat hij boven zijn meester staat. De Krispijn-figuren treden zelfstandiger op. In Lesage is de knecht Crispin de mededinger van zijn meester. Crispin uit Regnard's Légataire universel is de „empereur des fourbes"; hij bereidt in zijn geslepenheid Frontin voor uit Turcaret van Lesage die zegt dat men met stelen moet beginnen om daarna eerlijk te kunnen' zijn. Uit zijn huwelijk met Lisette (de soubrette in Turcaret) wordt literair' gesproken Figaro geboren. 42) Want Figaro is geen bedrieger; hij oefent een ambacht uit, hij is barbier, dus een vrij man, en als hij den graaf wil helpen, dan is het niet alleen omdat hij plezier heeft in de intrige, maar ook, wijl hij vindt dat de liefde twee jonge menschen moet vereenigen. Bijgevolg zal hij alles in 't werk stellen om den verliefden grijsaard te bedriegen. Alle nederigheid van de knechts uit het blijspel is verdwenen. Figaro is brutaal tegen Bartholo en hij behandelt Almaviva den „grand seigneur" als zijn gelijke. „Verbazend, wat verdwijnt alle verschil in rang en stand als je elkaar maar gebruiken kunt", zegt hij tegen den graaf. *3) De adel van dien tijd is niet veel meer waard; Almaviva is nog het beste specimen. Figaro roept hem toe: „Als uw Excellentie al de deugden- in aanmerking neemt, die men Van een dienaar verlangt, kent zij dan veel meesters, die hoog genoeg staan om knecht te worden?" 44) Figaro is de bourgeois die goede zaken zal maken — „mijn eigenbelang is uw waarborg" 4B) zegt hij tegen den graaf, — die door zijn verstand, zijn geest vooruit zal komen. In Figaro kiemt reeds Eugène de Rastignac, de „arriviste" uit Le Père Goriot van Balzac. Ook Pierre uit Pierre et Thérèse van Marcel Prévost, voor wien het eerste millioen de moeilijkheid is, behoort tot zijn nakomelingen. Al spreekt Rosine van' ,,Mijnheer" Figaro, m Le Barbier de Séville, werkt en intrigeert hij als dienaar van den graaf; zijn eigenbelang speelt wel een groote rol, de beurzen die Almaviva hem toewerpt zijn goed gevuld; „het goud dat is de ziel van alle ondernemingen" beweert hij tegen Almaviva. 46) Beaumarchais was er altijd op uit om rijk te worden. Maar in Le Mariage de Figaro is hij niet meer de dienaar der minnenden; hij is zelf minnaar geworden en hij werkt voor zijn eigen, huwelijk. De graaf is zijn medeminnaar geworden. Het lot van Figaro is als van Gil Bias: uit niets voortgekomen om van alles te bereiken. De knecht is geworden de hoofdpersoon van het stuk, zijn huwelijk het onderwerp van de uitgebreide comédie in vijf bedrijven. En wat voor een'knecht! Figaro beheerscht volkomen Beaumarchais' gedachtengang. Hij is voor Beaumarchais de belangrijkste persoon. Molière laat zijn gedachten uiten door Alceste en Clitandre, nooit door Mascarille of Scapin. Figaro daarentegen spreekt voor Beaumarchais. *7) Figaro geeft weer het „ik" van den schrijver. Er is een volmaakte gelijkenis tusschen Figaro en Beaumarchais. Figaro zingend en spelend op de guitaar is Beaumarchais die zooveel aan muziek doet en altijd liedjes maakt. Figaro, de barbier, de veearts, de zakenman, de financier, de doktor, de dramaturg, de journalist 48) is Beaumarchais, die allerlei posities Heeft bekleed. Figaro met zijn vertrouwen in de macht van 't geld om Bazile te verleiden, is Beaumarchais die Goezman tracht om te koopen. Figaro voor wien „de republiek der letteren die der wolven is" ") is Beaumarchais, die zoo door de critici en de censoren wordt geplaagd. Figaro, die overtuigd is, „dat een edelman ons al heel veel goed doet, als hij ons maar geen kwaad doet" B0) is Beaumarchais, die zooveel te lijden heeft gehad van de groote heeren. Maar er is ook een moreele identiteit tusschen' Beaumarchais en den held van zijn theater. En dat zal geen kwaad doen aan Beaumarchais, want in de voorrede van Le Barbier de Séville zegt hij: „il m'a suffi que le machiniste, au lieu d'être un noir scélérat, füt un drole de garcon, un homme insouciant qui rit également du succès et de la chute de ses enitreprises." B1) Figaro heeft de vroolijke levensfilosofie van Beaumarchais ; hij laat zich niet ter neer slaan door de omstandigheden. Beaumarchais is evenals Figaro „supérieur aux évènements", zooals we lezen in een brief uit Spanje aan zijn vader. B2) Beaumarchais heeft altijd het algemeen belang en zijn eigen belang weten te vereenigen; Figaro zegt tegen Almaviva die met groote voldoening een schavuit straft: „Dat is tegelijk het openbaar en het particulier welzijn bevorderen!" BS) In Le Mariage de Figaro is hij ook volstrekt niet het oneerlijke type, integendeel, dat is de graaf, want Figaro verdedigt wat hem van rechtswege toekomt en beschermt zijn eigendom. Maar de graaf bemint zijn vrouw niet meer en tracht Suzanne aan Figaro te ontnemen. Almaviva blijft evenwel jaloersch op Rosine uit eigenliefde. De page Chérubini — vóórvoelen we niet Musset's Fortunio in deze Boucher-Greuze figuur? — die van alle vrouwen houdt, maar vooral van de gravin, zal 't ontgelden. ") Beaumarchais en Figaro hebben dezelfde opvatting van de politiek, welke niets is dan intrige. BB) Het beroep van hoveling bestaat voor Beaumarchais-Figaro uit „ontvangen, nemen en vragen." Be) Ze hebben dezelfde slimheid, dezelfde onbeschaamdheid: „les gens qui ne veulent rien faire de rien, ne somt bons a rien" beweert Figaro. BT) De creatie is van een zeldzame levendigheid, want zij is een zelfportret. De andere personen zijn ook naar de natuur geteekend, ze leven voor ons. Nemen we Bridoison, Don Guszman Bridoison, zooals hij wordt aangekondigd. Is hij niet kostelijk, de rechter, die niets begrijpt en slechts denkt aan den vorm, „la foorme, la foorme" BS) Hij en Doublemain geven Beaumarchais de gelegenheid de gehate magistratuur te beschimpen. Hij gaat te keer tegen de advocaten van zijn tijd : „qui, suant a froid, criant a tue-tête et connaissant tout, hors le fait, s'embarrassent aussi peu de ruiner le plaideur que d'emnuyer 1'auditoire." B9) Hij hekelt het koopen van het rechterlijk ambt. „Est ce que j'ai acheté ma charge pour autre chose" antwoordt Bridoison als men hem vraagt of hij zal rechtspreken. 60) In den onsterfelijken monoloog van het vijfde bedrijf, die als 't ware aankondigt de „cahiers" van '89, barst Beaumarchais' verzet tegen' de misbruiken, de instellingen, heel den tijdgeest los. Hij vaart uit tegen de onbillijke rechtspleging, tegen de staatsgevangenissen, hij eischt vrijheid van denken en oordeelen, opheffing van de censuur. Hij valt bovenal den adel van geboorte aan, die vanzelf vooruitkomt, terwijl de burgerman alles in 't werk moet stellen, alleen' om te bestaan; hij roept dan ook uit met betrekking tot den graaf: „Paree que vous êtes un grand seigneur, vous vous croyez un grand génie. Noblesse, fortune, un rang, des places, tout cela rend si fier! Qu'avezvous fait pour tant de biens, vous vous^êtes donné la peine de naitre! Du reste, homme assez ordinaire, tandis que moi, morbleu!" 61) In Le Barbier de Séville zegt Figaro reeds: „Je moet een zekeren stand hebben, een aanzienlijke familie, een naam, een rang, om opgang te kunnen maken door te lasteren." 62) In 1784 mag Beaumarchais zijn stuk Le Mariage de Figaro eindelijk opvoeren', nadat hij er vier jaar voor heeft gestreden en geïntrigeerd. De zaal davert van de toejuichingen. Beaumarchais spreekt overtuigend zijn persoonlijke rancunes uit, men herkent den schrijver in Figaro; vanuit de engelenbak vallen briefjes in de zaal, die den naam Beaumarchais vermelden. Het parterre juicht niet alleen den auteur toe, het trappelt van geestdrift, omdat het zichzelf herkent in den geestigen Figaro, het type van het Fransche genie en den Franschen geest. Hij heeft de echte Fransche vroolijkheid welke niet belet au fond zeer ernstig te zijn, zelfs melancholiek; Figaro doet zijn best over alles te lachen om niet te behoeven te weenen.6*) In hem vereenigen zich de moed en de luchthartigheid en hierin is hij bovenal Fransen. Figaro heeft de behoefte altijd woordspelingen te maken, zelfs te spotten als hij 't eigenlijk ernstig meent. De blague is hiervan de uiterste consequentie. Figaro weet zich overal uit te redden, hij heeft plezier in de intrige. De Franschen hebben de list als zoodanig altijd bewonderd, de vos uit Le Roman de Renard is er de prototype van. Heel Parijs schreeuwt en juicht bij de opvoering welke door den koning zelf was tegengehouden. „Het stuk is afschuwelijk en zal niet gespeeld worden" had Lodewijk XVI gezegd, toen1 Mme Campan hem Le Mariage de Figaro voorlas. 64) Als nu de adel en de derde stand den koning trotseeren, dan is dit niet alleen omdat Figaro staat voor Beaumarchais, omdat zijn temperament dat van het Fransche volk is, maar ook en vooral omdat hij dat volk op dkt tijdstip weergeeft in zijn zeden en gewoonten, in zijn verzet tegen het ancien régime, in zijn verlangen naar andere toestanden, in zijn nog ongedefinieerd ideaal van vrijheid en gelijkheid. De geheele wankelende maatschappij van die dagen schreeuwt als in één kreet van enthousiasme mee met den revolutionnairen Figaro. Beaumarchais had te voren zijn stuk bekend gemaakt door talrijke voorlezingen, o. a. bij prinses Lamballe (de vriendin van de koningin) en bij een Russische grootvorstin. Niemand wilde behooren tot „les parits hommes qui craignemt les pötits écrits." es) En door bemiddeling van den graaf van Artois, den eersten edelman-kameriieer werd Le Mariage de Figaro gerepeteerd in het theater des Menus-Plaisirs, van den koning zelf. Maar toen deze hiervan op den morgen van de voorstelling hoorde, teekende hij onmiddellijk een lettre de cachet om de opvoering te verbieden. Reeds stroomden de rijtuigen en de menchen toe, maar het stuk werd niet vertoond. Toen weerklonken door de straten van Parijs de kreten van onderdrukking en dwingelandij; wie voelde niet dat we aan den vooravond van de Revolutie stonden? Beaumarchais en de meeste zijner tijdgenooten niet. Graaf Vaudreuil kreeg toestemming om het stuk op zijn" buitengoed te Gennevilliers te vertoornen (26 Sept. 1783). Er was beweerd, dat alle toespelingen op de regeering en de misstanden verdwenen waren. De geheele bloem van den adel was aanwezig om toe te juichen wat zijn vernietiging en zijn bespotting beoogt. 66) Eindelijk wordt de „machine de guerre" ") tegen de maatschappelijke toestanden (27 April 1784) in het Théatre frangais vertoond. Het publiek ontsteekt in krankzinnige geestdrift, al woont „Monsieur" in een hofloge de eerste voorstelling bij. 8S) Als een jaar later Beaumarchais' gezegde dat hij „leeuwen en tijgers" had overwonnen om zijn comédie te laten spelen aan den koning wordt overgebracht, ziet deze er een toespeling op hemzelf in, en laat den schrijver in de St. Lazare werpen, tot groote verontwaardiging van alle Parijzenaars. De zegevierende held van de publieke opinie in de gevangenis bestemd voor verdorven jongelieden! Maar den dag nadat, hij bevrijd is, wonen alle ministers de voorstelling van Le Mariage de Figaro bij! En den daaropvolgenden dag wordt Beaumarchais aan 't hof genoodigd om tegenwoordig te zijn bij de vertooning van Le Barbier de Séville, waarin Marie Antoinette de rol van Rosine vervult, en de graaf van Artois (broeder van den koning) de beroemde antwoorden van Figaro lanoeert, die rieken naar revolutie en met scherpte de haat der kleinen tegen de grooten vertolken. 68) Want men moet de Revolutie van '89 in hoofdzaak beschouwen als verzet tegen de macht van den adel. Is het dus te verwonderen, dat men in Beaumarchais een revolutionnair heeft gezien? Hij heeft het koningschap niet omver willen werpen, hij is ontsteld over het groote succes van Charles IX, tooneelstuk van Marie Joseph Chémier, waarin het koningschap doodelijk wordt beleedigd; 'hij deinst terug voor de onthoofding van Lodewijk XVI. Hij schrijft in 1789 als hij vanuit zijn woning de Bastille ziet sloopen: „Dieu sauve le roi, le rende a son peuple qui a travers sa fureur n'a pas perdu le saint respect de ce nom sacré. 70) Zijn geschillen met Mirabeau en met den advocaat Bergasse hebben hem veel vijanden bezorgd in de revolutionnaire clubs. [Beaumarchais was opgekomen voor Mevrouw Kornmann, wier fortuin door haar echtgenoot wordt betwist; hierdoor in het proces Kornmann gewikkeld ziet Beaumarchais zich door Bergasse beschuldigd van oneerlijke bedoelingen; hij heeft hem dan ook als den valschen Begearss onsterfelijk gemaakt in zijn drama La Mère Coupable.] De emigrés zienin hem een Jacobijm, de Jaoobijnen houden hem voor koningsgezind. 71) Hij wordt benijd en vervolgd om zijn rijkdom en gevangen gezet in de Abbaye, waaruit hij echter weer verlost wordt. Later moet hij vluchten; de auteur van Le Mariage de Figaro, émigré! Hij brengt drie jaar in ballingschap door en lijdt gebrek. Zijn vrouw en dochter komen ook in de gevangenis. Zijn prachtige woning tegenover de Bastille waar hij zich in 1790 installeerde wordt over hoop gehaald; er worden herhaaldelijk huiszoekingen gedaan omdat men hem verdenkt van zakken meel te verbergen. Ook gelooft men, dat hij 6000 Hollandsche gewe- ren achterhoudt. Om die voor Frankrijk te bemachtigen is hij als commissaris van 't comité du salut public half Europa doorgereisd. En toch heet 't nog wonderlijk, dat hij, die volgens Mirabeau met Le Mariage de Figaro alle staatsregelen omstoot, zijn hoofd niet verliest bij de Septembermoorden. 72\ De Mémoires uit dien tijd (1793— 1796) zijn alle geteekend „Beaumarchais, citoyen toujours persécuté." Maar hij sterft rustig op zijn bed (1799) omringd door zijn vrouw en zijn dochter Eugénie, die hij verafgoodt. We hebben gezien hoe liefdevol hij was met zijn vader en zusters. De verhouding met vrouw en dochter is eveneens van een groote innigheid. Mme de Beaumarchais, een bizonder begaafde vrouw schrijft na zijn dood aan La Harpe over haar onherstelbaar verlies. 73) Beaumarchais is teruggeschrikt voor de groote omwenteling, hij hééft verbijsterd de ontzagwekkende ontknooping toegeschouwd en hij heeft gezegd: „Ceci n'est pas mon oeuvre." Want voor hem incarneert Figaro niet den derden stand, maar alleen.' hemzelf. De grieven van Figaro tegen den adel, de magistratuur geven de persoonlijke grieven van Beaumarchais weer. Hij wil de maatschappij niet omverwerpen; hij hekelt de misbruiken waarvan hijzelf te-lijden had. De groote heeren hebben hem op smadelijke wijze aan zijn afkomst herinnerd, een edelman heeft hem zijn bezit willen ontnemen; door een lettre de cachet is hij onrechtvaardig in de gevangenis gekomen. Niettegenstaande zijn goed recht heeft hij zijn processen verloren. En daarom wreekt hij zich op den adel en bespot hij de rechters! Als hij 60 jaar vroeger geleefd had en dezelfde ondervindingen had opgedaan, zou hij hetzelfde stuk hebben geschreven. Maar juist in dien tijd zijn de persoonlijke kwellingen van Beaumarchais die van den geheelen derden stand. En zoo is Figaro voor de trjdgenooten niet alleen Beaumarchais, maar le Tiers Etat, graaf Almaviva de adel die wederrechtelijk geniet van de privileges die hij zich heeft toegeëigend1. De schrijver is zijn doel voorbijgestreefd en heeft ondanks zichzelf een krachtig aandeel gehad aan de uitbarsting der Revolutie. De tijdgenooten hebben in zijn werk iets anders gezien dan hij er zelf in heeft willen leggen. En de geschiedenis? Zij heeft in Beaumarchais een revolutionhairen geest gezien.- Voor de ooggetuigen der Fransche staatsomwenteling wordt Le Mariage de Figaro als 't ware de politieke strijdkreet der Revolutionnairen, zooals La Préfage de Cromwell de literaire veldleus der Romantieken zal zijn. Napoleon voor wien Le Mariage de Figaro de revolutie in actie was, 74) moet gezegd hebben, dat hij er de opvoering nooit van zou hebben toegestaan. Na de Fransche revolutie is de zaak der burgerij gewonnen, maar de ongelijkheid in de levensomstandigheden is gebleven. Figaro is van alle tijden, hij incarneert het protest van het verstand tegen het vooroordeel. Zoolang er grooten en kleinen zijn blijft hij de tolk der vernederden. Eerst als werkelijk ooit Van Eedën's ideaal zou worden verwezenlijkt en de Blijde Wereld geen klassen meer onderscheidt, dan zal Figaro ophouden te bestaan. Maar hij zal blijven voortleven' in de herinnering als 't onsterfelijk symbool der menschelijke vrijheid, die in verzet komt wanneer ze wordt aangerande TOELICHTINGEN m M*- J- N-,van Hall: Het Tooneel, De Barbier van Sevilla of de Onnutte Voorzorgen. Vertaling van Dr. Marie Loke. (Eerste voorstelling in den Kom. Schouwburg te 's-Gravenhaée 23 Februari.) Gids, 1 Maart 1910. ' .^oi Rl Barbier van Séville of de Onnutte Voorzorg. Utrecht 1781. (Herdruk ra 1793). Een vertaling hoofdzakelijk op Tijm werd te Amsterdam uitgegeven in 1792. Als zangspel verscheen het te Amsterdam in 1825. Vgl. voor de vertalingen der tooneelstukken in de 18e eeuw Dr. J. A. Worp: Geschiedenis van het Drama en van het looneel in Nederland. Deel II, bk. 299-335. _ P™f:TG- Kalf*L Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Deel VI. Boek VI, blz. 491. Dr. Jan te Winkel: De Ontwikkelingsgang der Nederlandsen* Letterkunde. Deel III, blz. 297. Zie ook de Catalogus der Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsdhe Letterkunde. Deel II. *) Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen. Derde deel Eerste stuk, blz. 616. Dit tijdschrift in 1761 gesticht door Cornelis Loosjes, heeft voortbestaan tot 1875 en grooten invloed op de Letterkunde uitgeoefend. Vgl. Te Winkel t. a. p. blz. 572. *) Men spreekt van drame, comédie bourgeoise, tragédie bourgeoise. La Harpe zegt „comédie mixte". (Lycée ou Cours de littérature X. p. 422.) Vinet noemt het genre „comédie intéressante". Histoire de la littérature francaise au 18e siècle, tome I. p. 64. Beaumarchais zelf zegt in zijn voorrede voor Eugénie: „tragikomedie, tragédie bourgeoise, comédie larmoyante, on ne sait quel nom donner a ces productions monstrueuses." Essai sur le genre dramatique sérieux. p. 2. éd. Fournier. 1876. Voltaire spot met 't genre; toch noemt hij zelf zijn Nanine «en tragédie bourgeoise en is 1'Ecossaise niet ontbloot van aandoenlijkheid. Bij ons wordt gesproken van aandoenlijk blijspel, tooneelspel, burgerlijk treurspel. Vgl. Te Winkel t. a. p. blz. 587. Vgl. voor de ontwikkeling van het burgerlijk treurspel Brunetière: Les Epoques du Théatre francais. Beaumarchais is niet de eerste die van „drama" spreekt, zooals in Loménie wordt vermeld, vgl. Eugène Lintilhac's dissertatie over Beaumarchais. p. 376. Comminge van Baculard d'Arnaud heet in 1764 „Drame". B) t. a. p. Vijfde deel. Eerste stuk. blz. 332. 6) Eugenia, 1776. De Twee Vrienden of de Koopman van Lyon, 1781. Le Mariage de Figaro is bij ons vertaald in 1786: Het Huwelijk van Figaro of de dag der zotheid, door M. G. de Cambon van der Werken. (Herdruk in 1789). La Mère Coupable ou 1'Autre Tartuffe, 1797: De tweede Tartuffe of de schuldige moeder, door R. C. van Goens. 7) G. Lanson: Histoire de la littérature francaise, p. 651. 8) Het is zeer interessant na te gaan hoe we reeds in de theorie van Diderot de kiem vinden voor „La Préface de Cromwell" van Victor Hugo. Vgl. Dr. J. Prinsen: „Het burgerlijk drama" in zijn Handboek tot de Nederlandsche Letterkundige Geschiedenis, blz. 451: „Hij zocht natuur en waarheid, ernst en scherts, wijsheid naast dwaasheid als in het leven naast elkaar. Men ziet het, de grondlijn van Hugo's luidruchtig Cromwell-manifest reeds.' ») Essai sur le genre dramatique sérieux, p. 3 éd. Fournier, 1876. 10) t. a. p. p. 3. 11) Louis de Loménie: Beaumarchais et son temps. btudes sur la Société en France au 18e siècle, d'après des documents inédits. Paris 1873. tome I en II. 12) In zijn vierde „Mémoire coatre Goezman vertelt Beaumarchais de kostelijke episode van zijn reis naar Spanje, waar hij als broeder van de beleedigde den schurk Clavigo aaa den kaak stelt. De beschrijving van deze bizondere episode uit zijn veelbewogen leven is een meesterstuk. Goefhe heeft er zijn treurspel Clavigo uit getrokken. Vgl. Charakteristiken II, 1901 blz. 99: Erich Schinidt: „Clavigo, Beaumarchais, Goethe . 1S) Eugénie, acte IV, scène III. 14j t. a. p. acte IV, scène III. 15j Brief uit Versailles in 1761. Loménie I p. 116. . 18j Beaumarchais heet Pierre Augustin Caron (1732-1799.} De naam Beaumarchais is afkomstig van een heel klein landgoed van zijn eerste vrouw. Histoire de Beaumarchais par Gudin de la Brenellerie (éditée par Tourneux) p. 10. ") Loménie I p. 79. 18) Le Philosophe marié is van Destouches. 18 Eenige uren voor haar dood maakt Julie een gedicht. De familieleden staan om 't sterfbed en antwoorden door impromptus. Loménie I p. 50. Vgl. over Julie ook de belangrijke dissertatie over „Beaumarchais et ses oeuvres" van E. Lintilhac Paris 1887 p. 5, 18. 20) Vgl. brief van Beaumarchais aan zijn vader Loménie I p. 141. Vgl. Lintilhac t. a. p. p. 4. 21) Loménie I p. 27. 22j Mémoires de Beaumarchais dans 1'affaire Goezman. édit. Garnier fr. p. 148; met voorrede van St. Beuve (uit de Causeries du Lundi.) 23) Gudin t. a. p. p. 11. 24J De Barbier uit Sevilla. Eerste bedrijf. Zesde Tooneel. 26) „Beaumarchais en Allemagne" door P. Stapfer. Revue politique et littéraire, 2e série t. XVIII, 1880; brief van Beaumarchais (van 1771) aan zijn vriend Gudin. Lettres, éd. Fournier o. 760-64. v 2e) Loménie II hoofdstukken XXI-XXIV voor Beaumarchais en zijn betrekkingen tot de Vereenigde Staten; vgl. ook den brief van Beaumarchais aan Talleyrand in 1797, waarin hij een paspoort voor Amerika vraagt. La Nouvelle Revue 1885, November-December: „Beaumarchais et la Révolution" door Louis Farges. 27) G. Lenient: La Comédie en France au XVIIIe siècle. II p. 258 (vgl. over dit mooie werk van Lenient in La Revue des Deux Mondes van 1889, Sept.-Octobre: Lanson: La Comédie au XVIIIe siècle), Sainte Beuve: Causeriés du Lundi. t. VI. p. 213. St. Mare de Girardin: Essais de littérature et de morale, p. 95. Desnoiresterres: La Comédie satirique au 18e siècle, p/ 183! 28) Mémoires t, a. p. p. 149. 29) Taine: Les Origines de la France contemporaine, t. I: 1'Ancien Régime, p, 427. 30) La Harpe t. a. p. t. XIII: L'Esprit de la Révolution, p. 542. 31) Brunetière: Etudes sur Ie 18e siècle, 1911. Les Philosophes et la Société francaise, p. 222. A. Vinet: Littérature fr. au 18e siècle, t. I. p. 369. St. Mare de Girardin t. a. p. p. 69-75. J. Michelei: Histoire de France au 18e siècle, vol. XVI, p 440 S2) Lanson t. a. p. p. 794. 33) Préface, p. 67-69 éd. Fournier. 3*) t. a. p. p. 72. 3B) de Grimm: Correspondance littéraire t. III, p. 28. *') Eerst klucht die opgevoerd zou worden voor de Société dEtioles (kasteel van Le Normand, echtgenoot van Mme de Pompadour). Beaumarchais heeft er toen een opéra comique van gemaakt die echter door de Comédie itaiienne werd geweigerd. De Barbier , Dan wordt het werk een tooneelstuk. Mozart en Rossini zullen later Le Mariage de Figaro en Le Barbier de Séville orches- treeren. ■•.»*>*'*» t»i Newnian. „Beaumarchais and the Musicians. The Fortnigntly Review 1909. July-December. p. 701. 37) Lettres de Mme Du Deffand a Horace Walpole. tome III 1774-1780 p. 77. (lettre 515, 10 mars 1775). ss) A. G. van Hamel: Het Letterkundig Leven van Frankrijk. De Lach van Rabelais. Vierde serie blz. 178. 3») André Hallays: ■ Beaumarchais. Collection des Grands écrivains francais, p. 169, 40) De Barbier van Sevilla. Derde Bedrijf. Elfde Tooneel. 41) G. Larroumet: „Beaumarchais, 1'homme et 1'oeuvre". Revue des Deux Mondes 1890, mars-avril. p. 569. 42) Onder de talrijke voorloopers van Figaro zou ik nog willen wijzen op den knecht Trivelin uit La Fausse Suivante van Marivaux, op Hali uit Le Sicilien ou 1'Amour peintre van Molière. Rabelais' wereldvermaarde Panurge behoort ook tot zijn voorouders. Eveneens de „gracioso" (knecht) uit de Spaansche literatuur, die onderworpen is aan zijn heer, den „hidalgo". G. Huszar: 1'Influence de 1'Espagne sur le théatre francais des 18e et 19e siècles, p. 95-114. Mare Monnier: Les Aieux de Figaro. 1868. E. Lintilhac t. a. p. p. 300-310. 43) De Barbier van Sevilla. Eerste bedrijf. Vierde tooneel. 44) t. a. p. Eerste bedrijf. Tweede tooneel, 45) t. a. p. Eerste bedrijf. Vierde tooneel. 4e) t. a. p. Eerste bedrijf Zesde tooneel. 47) Jules Lemaitre: Impressions de Théatre. III, p. 133, 48) De Barbier van Sevilla. Eerste bedrijf. Tweede tooneel. Le Mariage de Figaro. Vijfde bedrijf. Derde tooneel. 40) t. a. p. Eerste bedrijf. Tweede tooneel. B0) t. a. p. Eerste bedrijf. Tweede tooneel. 01) Préface. t. a. p. p. 69. s2) Loménie I. p. 142. 63j t. a. p. Eerste bedrijf. Vierde tooneel. S4) Chérubin doet denken aan Louis, den „page de musique", van de hertogin van Choiseul. de Lescure: „Etude sur Beaumarchais". Le Correspondant 25 Nov. 1886, p. 614. 50) Le Mariage de Figaro. Derde bedrijf. Vijfde tooneel. 56) t. a. p. Tweede bedrijf. Tweede tooneel. B7) t. a. p. Tweede bedrijf. Tweede tooneel. 58) Le Mariage de Figaro. Derde bedrijf. Veertiende tooneel. Rabelais liet Bridoye reeds uitroepen: „Vooreerst moet, dat weet gij, de vorm zijn eisch hebben". Rabelais, éd. Moland p. 305. 50) t. a. p. Derde bedrijf. Vijftiende tooneel. eo) t. a. p. Derde bedrijf. Twaalfde tooneel. 61) t. a. p. Vijfde bedrijf. Eerste tooneel. 82) De Barbier van Sevilla. Tweede bedrijf. Negende tooneel. 63) t. a. p. Eerste bedrijf. Tweede tooneel. 64) „Mémoires sur la vie de Marie Antoinette" par Mme Campan, Lectrice de Mesdames, Première femme de Chambre de la Reine. Gedenkschriften betrekkelijk het bijzondere leven van Marie Antoinette, 1823. Ik verwijs in 't bizonder naar de bewerking van Mevr. S, J. Bouberg Wilson: „Marie Antoinette, Gedenkschriften van haar hofdame Mevr. Campan". Wereldbibliotheek 1909. 88) Le Mariage de Figaro. Vijfde bedrijf. (Monoloog). Eerste tooneel. 88) St. Beuve: Causeries du Lundi. tome VI, p. 230. 87) Francisque Sarcey: Quarante ans de théatre, vol. II, p. 328, 8S) Mémoires secrets de Bachaumont. t. XXV, p. 298-301 éd, Londres 1786. La Harpe t. a. p. t. 11, p. 156. De Grimm. t. a. p. t. II, 3me et dernière partie. 1782-1784. p. 480-492. éd. Paris 1813. Loménie t. a. p. II, p. 325. Desnoiresterres t. a, p. p. 242. Sainte Beuve. t. a. p. p. 230. 69) Victor du Bied: La Comédie de Société au 18e siècle, p. 85-87. 70) Loménie II, p. 433. vgl. ook zijn brief over het stuk „Charles IX", Loménie t. a. p. p. 436. 71) Lintilhac. Revue des Deux Mondes 1893. mars-avril. p. 168. 72) Loménie t. a. p. hoofdstukken XXXII-XXXV. E. Lintilhac: Beaumarchais, Documents inédits. Revue des Deux Mondes 1893, p. 162. mars-avril. Louis Farges: Beaumarchais et la Révolution. La Nouvelle Revue 1885, p. 548. novembre-décembre. In zijn opera „Tarare" — waarvoor Gluok eerst de muziek zou maken — predikt Beaumarchais den eerbied voor den vorst, mits deze geen misbruik maakt van zijn macht. . Beaumarchais heeft zelf de muziek gemaakt voor Tarare (1787). vgl. de dissertatie van E. Lintilhac: chap VIII „Beaumarchais librettiste et musicien". 78) „Madame de Beaumarchais, d'après sa Correspondance inédite" par Louis Bonneville de Marsangy. 1890. p. 117. _ Het betreft Beaumarchais' derde vrouw, Marie Thérèse Amélie Willermaula, met wie hij in 1786 was getrouwd. Zijn tweede vrouw was de weduwe Levesque. vgl. in dit mooie boek ook den brief van Eugénie aan haar vader dien ze zoo erg mist. p. 61; vgl. de brieven van Beaumarchais aan zijn vrouw en dochter. „Lettres" éd. Fournier. t. a. p. p. 680-684. 7*) E. Lintilhac. t. a. p. p. 302. VERTALINGEN blz. VII. C'est qu'il avait peur de .... : Hij was et bang voor om het publiek te doen lachen. Hij zocht naar een hooge uiting van het komische slechts in staat om innerlijk te doen glimlachen. Plus Ihomme qui patit....: Hoe dichter degene die lijdt bij mij staat in maatschappelijke positie, hoe meer ik door zijn ongeluk word bewogen. blz. VIII, Que me font a moi....: Wat gaan de Revoluties van Athene en Rome mij aan, mij, vreedzaam onderdaan van een monarchischen staat der 18e eeuw? blz. IX. Les lois, la...: Meestentijds storen de machtigen der geboorte en van het geld zich niet aan de wet. Le roi est juste ....: De koning is rechtvaardig, voor hem verdwijnt alle verschil in rang en stand. Ne pouvant changer..,,: Daar ik 'het vooroordeel niet kan veranderen, moet ik mij er wel aan onderwerpen. Instruit dès Vage ....: Daar ik van mijn 13de jaar af door mijn vader werd onderricht in het 'horlogemakersvak en door zijn voorbeeld aangemoedigd óm mij ernstig bezig te houden met de volmaking van die kunst, zal men niet verbaasd zijn, dat ik sinds mijn 19de jaar mij er op heb toegelegd om er in uit te munten en te trachten de achting van 't publiek te verdienen. De échappementen namen mijn gedachten bet eerst in beslag. blz. X. Votre conduite....: Uw gedrag doet me dikwijls denken aan die mooie versregels die de vader van „Le Philosophe mar ié" tot zijn broer zegt als hij over zijn braven zoon spreekt. blz. X. Quel père sera : Welke vader kan gelukkiger zijn dan de uwe? Ik zegen met ontroering den hemel, op mijn ouden dag zulk een besten zoon terug te vinden. J'avoue avec douteur....: Ik moet met smart bekennen dat het verwijt dat gij mij doet rechtmatig is omdat ik inderdaad de zoon van mijn vader ben. Maar ik houd op want ik voel hem achtermij staan, hij kijkt naar wat ik schrijf en omhelst mij lachend. Mot qui m'honore .... : Ik, die trotsch ben op mijn ouders. blz. XI. Controleur clerc (toftice: huishofmeester van een vorstelijke huishouding. De contröleurs clercs d'office bedienden de tafel van den koning en plaatsten eigenhandig de schotels op de tafel. Crand-maitre des eaux et forêts: grootmeester der jacht en visscherij. Brevet de secrétaire du roi: Betrekking die een burIjfe- ger kocht om tot den adelstand te worden verheven. Lieutenant-génêral des chasses aux bailliage^ : Het jachtrecht op de terreinen rondom Parijs (la varenne'du Louvre) was uitsluitend eigendom van den koning. Ieder die handelde in strijd met de door den koning ter bescherming van zijn recht gegeven voorschriften, werd voor een bizondere rechtbank gedaagd. Beaumarchais nu was zooveel als opperjagermeester en vice-president van die rechtbank. blz. XIV. Savez-vous bien : Ik kan bewijzen, weet ge dat wel, dat ik reeds bijna 20 jaar van adel ben en dat die adeldom wel degelijk van mij is, want ik heb er de kwitantie van. blz. XV. Lettres de cachet: Alle geschreven bevelen die den wil des konings bevatten. Lit de justice: Koninklijke rechtszitting. Groote rechtsdag welke de koning persoonlijk in net Parlement hield, (lit = troon bij de plechtige zittingen). blz. XVI. donne a causer: Mlle de Lespinasse ontvangt. blz. XVII. J'eus la taiblesse ....: Ik bad de zwakheid, mijnheer, u op verschillende tijden twee sombere drama's onder de oofjen te brengen, monsterachtige producten. une pièce .... : een vermakelijk stuk dat niet vermoeit, een soort imbroglio. Comme un liège emplumé ....: Hij maakt mij vroolijk als een veeren bal die terugkaatst op een raket, opspringt, weer neervalt, weer omhoog vliegt, ronddwarrelt en opnieuw terugkomt. blz. XVIII. Le dieu des cabales ....: Met krachtige stem sprak ik tot de tooneelspelers: De Godheid van het kabaal is vertoornd: wat mij gevraagd wordt, kinderen, is een offer. En toen gaf ik den Duivel zijn deel en verscheurde mijn bandschrift: Godheid van de fluiters, snuiters, spuwers, kuchers en lawaaischoppers, riep ik uit, je eischt bloed? Drink mijn vierde bedrijf en dat je toorn bedare! blz. XIX. rire gaulois: Gallische, Fransche lach. blz. XX. II me semble....: Het lijkt me toe dat alleen Bartholo onbewust komisch is; voor hem bestaat er dan ook een wanverhouding tusschen zijn ouderdom en zijn verliefdheid. blz. XXI. empereur des fourbes: koning der schurken. blz. XXIII. II m'a suffi....: Ik achtte bet voldoende dat de hoofdpersoon, verre van een afschuwelijken schelm te zijn, een dwaze knaap was, een zorgelooze man, die evengoed lacht over net welslagen als over de mislukking van zijn ondernemingen. Supérieur aux évènements: hij staat boven de gebeurtenissen. blz. XXIV. Les gens qui ne veulent rien faire.... : Menschen die niets van niets willen maken, zijn bekwaam tot niets. qui, suant ó froid....: die, wijl hun 't zweet langs 't gelaat gutst, schreeuwen alsof ze razend worden, alles weten behalve 't stuk dat zij bepleiten, en even weinig vreezen hun cliënten in 't verderf te storten als de toehoorders te vervelen. blz. XXIV. Esi ce que j'ai acheté : heb ik mijn ambt dan voor iets anders gekocht? cahiers: In de cahiers werden de verschillende klachten en wenschen der kiezers voor de afgevaardigden ter Staten-Generaal samengevat. Paree que vous étes un grand seigneur : Gij denkt een groot genie te zijn omdat ge een groot heer zijt; adeldom, geld, titels en waardigheden, dat alles maakt trotsoh en hoogmoedig. En wat hebt ge er voor gedaan? Ge hebt u de moeite gegeven, ter wereld te komen. Voor 't overige zijt ge een doodgewoon mensch, terwijl ik, drommels.... blz XXVI. les petits hommes : Kleine zielen kunnen alleen voor kleine geschriften bevreesd zijn. blz. XXVII. Dieu sauve : God moge den koning redden en hem teruggeven aan zijn volk dat bij al zijn woeste drift den heiligen eerbied voor zijn gewijden naam niet heeft verloren. Abbaye: gevangenis behoorend tot de Abdij St. Germain-des-rrés. blz. XXVIII citoyen : de burger die steeds wordt vervolgd. Ceci n'est pas mon oeuvre: Dit is niet mijn werk. DE BARBIER VAN SEVILLA Et j'étais père et je ne pus mourirl Zaïre, acte II. Personen, (costuum van de spelers volgens de oude Spaansche dracht). Graaf Almaviva, een grande van Spanje, de stille aanbidder van Rosine. Bartholo, een geneesheer, de voogd van Rosine. Rosine, een jong meisje van adellijke familie, de pupil van Bartholo. Figaro, een barbier uit Sevilla. Don Bazile, een organist en zangmeester van Rosine. Jeugd, een oude bediende van Bartholo. Wakker, de tweede knecht van Bartholo, een domme, slaperige man. Een Notaris. Een Alcade (rechterlijk ambtenaar). Alguazils (politie-agenten) en dienaren met flambouwen. Het stuk speelt te Sevilla, het eerste bedrijf op straat, onder de ramen van Rosine; de verdere bedrijven in het huis van Dokter Bartholo. Graaf Almaviva, een grande van Spanje, de stille aanbidder van Rosine, verschijnt in het eerste bedrijf met een satijnen vest en broek; hij is gehuld in een grooten bruinen mantel of Spaansche cape; hij draagt een zwarten hoed met neergeslagen rand, en een gekleurd lint om den bol. In bet tweede bedrijf heeft hij een knevel en is hij in de uniform van een cavalerist met rijlaarzen. In het derde bedrijf komt hij op als student, met zijn haar oorlog zijn en dat, prijsgegeven aan de verachting die ze zichzelf door die belachelijke vervolgingswoede op den h&li halen, alle insecten, muskieten, muggen, critici, alle afgunstigen, dagbladschrijvers, boekverkoopers, censoren, en' alles wat zich vastkleeft aan de huid van die stakkerds van letterkundigen — dat hun dat alles hun laatste krachten ontneemt en hun laatste droppel bloed uitzuigt; daar ik het schrijven moede was, hekel aan mijzelf en een walging kreeg van alle anderen; daar ik tot over de ooren in de schulden en slecht in mijn contanten zat; daar ik eindelijk overtuigd was dat het geld, dat 't scheermes mij opbracht, verre te verkiezen was boven den ijdelen roem, dien de letteren mij deden' verwerven, zeide ik Madrid vaarwel, en met mijn bagage in een pakje over mijn rug geslagen, trok ik als een wijsgeer door de beide Castiliën, door de Mancha, Estramadura, de Siërra Morena en Andalusië; hiér werd ik goed behandeld, daar gevangen gezet, maar steeds hield ik 't hoofd boven water; deze prees me, gene keurde alles af; nu eens hielp ik de fortuin een handje, dan weer vefdroeg ik geduldig alle tegenspoed; ik hield de domme menschen voor den gek en trotseerde de slechte; ik lachte wat óVer mijn ellende en schoor onderwijl iedereen; en zoo vindt u mij eindelijk gevestigd in Sevilla, gereed uwe Excellentie weer van dienst te zijn in alles wat zij""mij zou willen opdragen. De Graaf : Hoe kom je toch aan zoo'n vroolijke levensphilosophie? Figaro : Doordat ik aan het ongeluk gewend ben. Ik doe mijn best over alles te lachen om niet te behoeven te weenen. Waar kijkt u toch altijdi door naar? De Graaf: Ga gauw mee! Figaro: Waarom? De Graaf : Ga dan' toch mee, ezel, je stort me in 't verderf! (Ze verstoppen zich). DERDE TOONEEL Bartholo, Rosine. (De jaloezie van de eerste verdieping De Barbier 4 wordt opengeslagen, en Bartholo en Rosine komen aan 't raam). Rosine: Wat doet de frissche lucht mij 'toch goed!... Die jaloezie gaat maar zoo zelden open. Bartholo: Wat is dat, dat papier dat je in de hand hebt? Rosine : Het zijn de woorden en de muziek van de „Nuttelooze Voorzorgsmaatregelen", die mijn zangmeester mij gisteren gegeven heeft. Bartholo : Wat' is dat, de „Nuttelooze Voorzorgsmaatregelen"? Rosine : Dat is een nieuw 'blijspel. Bartholo : Weer een comediestuk! Weer de een of andere nieuwe onzin! Rosine: Dat weet ik niet. Bartholo : Nu, 't is goed. De kranten en de regeerihg zullen ons wel wreken, 't Is een schandelijke eeuw! Rosine: U heeft ook altijd wat aan te merken op onze arme eeuw. Bartholo: Ik vraag je wel excuus dat ik zoo vrij durf zijn. Wat heeft onze eeuw dan toch voor prijzenswaardigs voortgebracht? Niets dan allerlei onzin: vrijheid van denken, de aantrekkingskracht, de electriciteit, ^verdraagzaamheid, de inenting, de kinine, de Encyclopedie, en comediestukken Rosine (ze laat 't papier op straat vallen): O, daar gaat mijn muziek! Ik heb mijn muziek laten vallen, terwijl ik naar u luisterde; maar ga dan toch mijn muziek halen, mijnheer, anders is zij immers weg. Bartholo : Houd dan toch ook vast, wat je in je handen hebt, om den drommel. (Hij verlaat het balcon). Rosine (kijkt in de kamer en geeft een teeken aan iemand op straat): Pst, pst (De Graaf komt voor den dag): raap 't gauw op en ga heen. (De Graaf springt er op af, raapt 't papier op en verdwijnt weer). Bartholo (kamt 't huis uit en zoekt): Waar is 't dan toch? Ik vind niets. Rosine: Onder het balcon, vlak bij den muur. Bartholo: Je geeft me daar een mooie opdracht! Is er dan iemand voorbijgekomen? Rosine: Ik heb niemand gezien. Bartholo (in zichzelf): En ik die nog wel zoo goed ben voor haar te gaan zoeken! —.Bartholo, vriend, je bent een groote domoor: leer hieruit, dat je nooit de jaloezieën aan den straatkant moet opendoen. (Hij gaat in huis). Rosine (nog altijd op het balcon): De ongelukkige toestand waarin ik mij bevind, moet mijn verontschuldiging zijn; ik ben alleen, gevangen, ten prooi aan de vervolgingen van een man dien ik verfoei, is het dan een misdaad te beproeven uit de slavernij te geraken? Bartholo (komt weer op het balcon): Ga naar binnen, senora, het is mijn schuld, dat je je muziek verloren hebt, maar ik zweer je, dat dat ongeluk je niet meer zal overkomen. (Hij doet de jaloezie op slot). VIERDE TOONEEL De Graaf en Figaro. (Zij komen voorzichtig op). De Graaf: Nu ze weer naar binnen zijn gegaan, kunnen we die muziek waarin zeker een geheim verborgen is, op ons gemak bekijken. Er zit een brief in! Figaro: En hij vroeg nog wel wat „Nuttelooze voorzorgsmaatregelen" waren! De Graaf (leest haastig): „Daar u zoo aanhoudt ben ik nieuwsgierig geworden; zing, zoodra mijn voogd uit is, onverschilligweg, op de bekende muziek van dit liedje, iets dat mij dndelijk op de hoogte kan brengen van den naam, den rang en de plannen van hem, die zoo hardnekkig bewijst zich in verbinding te willen stellen met de arme Rosine." Figaro (doet de stem van Rosine na): O! Daar gaat mijn muziek! Ik heb mijn muziek laten vallen! Maar ga haar dan toch halen! (Hij lacht): Ha, ha O, die vrouwen, die vrouwen! Wil je de onschuldigste slimheid leeren? Sluit haar dan op. De Graaf: Die lieve Rosine! Figaro: Excellentie, ik behoef niet meer te raden naar de reden van uw vermomming; u maakt hier het hof... maar op een' afstand. De Graaf : Je bent er, maar wanneer je er over praat.. Figaro: Ik praten! Ik wil, om u gerust te stellen, niet de groote woorden eer en toewijding uitspreken, woorden die men altijd misbruikt; ik zeg u slechts één ding, mijn eigenbelang is uw waarborg; leg alles in die weegschaal, en De Graaf: Uitstekend. Je moet dan weten, dat ik een half jaar geleden', op het Pradio, bij toeval een jong meisje ontmoette, mooi en liefelijk als Enfin, je hebt haar daarnet gezien. Ik heb haar tevergeefs door heel Madrid laten zoeken. Eenige dagen geleden pas hoorde ik dat ze -Rosine "heet, dat ze een wees is en van adel, en dat ze getrouwd is met een ouden dokter van hier, Bartholo genaamd. Figaro: Een lief vogeltje inderdaad, maar moeilijk te vangen! Maar wie heeft u gezegd, dat ze de vrouw van den dokter is? De Graaf: Dat zei iedereen. Figaro : Jawel, dat is een verhaal dat hij verzonnen heeft, toen hij van Madrid terugkwam, om de aanbidders te misleiden en ze op een afstand te houden; ze is op 't oogenblik nog maar zijn pupil, maar weldra De Graaf (haastig): Nooit. O, wat een heerlijke tijding! Ik had besloten alles op het spel te zetten, om haar van mijn wanhoop te overtuigen, en ze is nog vrij! Ik heb geen minuut te verliezen; ze moet mij leeren- liefhebben en ik zal haar losrukken van- de onwaardige verbintenis, waartoe men haar bestemd heeft. Je kent dus haar voogd? Figaro : Zoo goed als ik mijn moeder ken. De Graaf : Wat voor een man is bet? Figaro (levendig): 't Is een knappe, dikker korte, jeugdige grijsaard, hij ziet er ndet zoo erg frisch meer uit, hij is slim, netjes geschoren, ongevoelig voor alles, en hij loert en snuffelt rond en bromt en kermt, alles tegelijk. De Graaf (ongeduldig): Och ja, ik heb hem immers gezien. En zijn karakter? Figaro: Grof, gierig, verliefd en uiterst jaloersch ten opzichte van zijn pupil, die hem doodelijk haat. De Graaf: Dus, de middelen, waardoor hij haar zou kunnen behagen... Figaro: Bestaan niet. De Graaf : Des te beter. Is hij eerlijk? Figaro : Juist eerlijk genoeg om niet gehangen te worden. De Graaf : Des te beter. Een schavuit straffen en zichzelf meteen gelukkig maken Figaro: Dat is tegelijk het openbaar en het particulier welzijn bevorderen. Dat is inderdaad een meesterstukje van moraliteit, Excellentie! De Graaf: Zei je niet dat de angst voor aanbidders maakt, dat hij zijn deur voor iedereen sluit? Figaro: Voor iedereen, en als hij de deuren en ruiten kon toeplakken De Graaf : Dat ziet er leelijk uit. Heb jij misschien toegang tot zijn huis? Figaro: Dat zou ik denken! Primo, het huis dat ik bewoon, behoort den dokter toe, die het mij gratis afstaat. De Graaf: O, o! Figaro : 't Is werkelijk waar. En ik beloof hem uit erkentelijkheid tien gouden pistolen per jaar, ook gratis. De Graaf (ongeduldig): Ben je zijn huurder? Figaro : En bovendien zijn barbier, zijn chirurgijn, zijn apotheker. Er wordt in zijn huis niet geschoren, adergelaten of gepurgeerd, of uw onderdanige dienaar heeft er de hand in. De Graaf (omhelst hem): O Figaro, mijn vriend, je bent mijn schutsengel, mijn bevrijder, mijn beschermgod. Figaro: Verbazend, wat verdwijnt alle verschil in rang en stand, als je elkaar maar gebruiken kunt! 't Is wat moois, die verliefde menschen! De Graaf : Gelukkige Figaro, je zult mijn Rosine zien, je zult haar kunnen aanschouwen! Kun je je een voorstelling maken van je geluk? Figaro : Dat zijn nu echt praatjes van een verliefde! Aanbid ik haar dan? Kon u mijn plaats maar innemen! De Graaf : O, als we haar bewakers maar konden wegkrijgen! Figaro: Daar dacht ik ook juist aan. De Graaf : Al was 't maar voor een hal ven dag! Figaro : Als men de menschen maar aan het werk zet in hun eigen belang, belet men ze het belang van anderen te schaden. De Graaf: Natuurlijk! Welnu? Figaro (peinzend): Ik denk er over of in de apotheek niet een paar onschadelijke middeltjes zijn te vinden De Graaf: Schavuit! Figaro : Waarom? Ik wil hun geen kwaad doen. Ze hebben allen mijn hulp noodig. Ik behoef ze alleen maar allemaal tegelijk te behandelen. De Graaf: Maar die dokter zou achterdocht kunnen krijgen. Figaro : Wij moeten zoo gauw handelen, dat de achterdocht niet den tijd heeft geboren te worden. Daar krijg ik een idee: het regiment van den Koninklijken Infant komt in de stad. De Graaf : De kolonel is een vriend van mij. Figaro : Mooi. Meld u bij den dokter aan in de uniform van de cavalerie, met een biljet tot inkwartiering; hij moet u dan wel huisvesting geven'. Ik belast mij met het overige. De Graaf: Uitstekend! Figaro : Het zou misschien niet kwaad zijn, als u deedt of u een beetje dronken was De Graaf: Waarom? Figaro : En dat u hem in dien onredelijken toestand een beetje voor den mal hieldt. De Graaf: Waarom? Figaro: Om te maken dat hij geen argwaan krijgt, en om hem te laten denken, dat u meer zin hebt om te gaan slapen, dan om een' intrigetje bij hem op touw te zetten. De Graaf: Prachtig bedacht! Maar waarom ga je er zelf niet heen? Figaro : Neen maar, ik? 't Zal al mooi zijn, als hij u niet herkent, u, dien hij nooit gezien heeft. En hoe zou ik u dan daarna in huis kunnen smokkelen? De Graaf : Je hebt gelijk. Figaro: Maar misschien kunt u die moeilijke rol niet spelen. Een cavalerist, een beetje dronken De Graaf: Houd me niet voor den gek. (Spreekt alsof hij dronken was): Ben ik hier niet in het huis van dokter Bartholo, mijn vriend? Figaro : Dat gaat al heel aardig; uw beenen moeten alleen nog wat dronkener doen. (Op dronkemans toon): Ben ik hier niet in het huis van De Graaf : Foei, wat heb jij een vulgaire roes. Figaro : Dat is juist de goede; dat is een vroolijke roes. De Graaf : De deur gaat open. Figaro: Daar is onze vriend; laten we ons verstoppen, totdat hij weg is. VIJFDE TOONEEL De Graaf en Figaro (verborgen); Bartholo. Bartholo (komt al pratende 't huis uit): Ik kom dadelijk terug; laat niemand binnen. Wat dom van mij, dat ik naar beneden ben gegaan ! Juist, omdat ze 't mij verzocht, had ik moeten begrijpen... Dat Bazile maar niet komt! Hij zou alles in orde brengen, opdat mijn huwelijk morgen in het geheim zou kunnen worden voltrokken: en ik hoor niets van hem! Ik ga eens zien wat er aan de hand is. ZESDE TOONEEL De Graaf. Figaro. De Graaf: Heb ik goed gehoord? Morgen trouwt hij in 't geheim met Rosine? Figaro : Excellentie, hoe moeilijker het is te slagen, hoe noodiger het wordt de zaak te ondernemen. De Graaf : Wie is die Bazile, die met zijn huwelijk te maken heeft? Figaro: Een arme drommel, die muzieklessen1 geeft aan zijn pupil; vreeselijk verwaand, niet van die eerlijksten, die voor iedereen zijn hand ophoudt, en een knieval doet voor een goudstuk, 't Is iemand dien we gemakkelijk klein zullen krijgen... (Hij kijkt naar de jaloezie): Daar is ze, daar is ze. De Graaf : Wie dan toch? Figaro : Achter de jaloezie, daar is zij, daar is ze. Maar kijk dan toch niet, kijk niet! De Graaf : Waarom niet? Figaro : Heeft ze u dan niet geschreven: zing onverschil- ligweg, dat is te zeggen, zing, alsof u zingt alleen maar om te zingen. O! daar is zij, daar is zij! De Graaf : Nu ik begonnen ben haar aandacht te trekken zonder dat ze mij kent, zal ik den naam Lindor dien ik aangenomen had, maar behouden; mijn overwinning zal er te heerlijker om zijn. (Hij vouwt het papier open dat Rosine naar beneden heeft gegooid). Maar hoe kan ik op die muziek iets zingen? Ik kan geen verzen maken. Figaro: Alles wat u te binnen schiet, is uitstekend, Excellentie. In de liefde let het hart niet zoo nauw op wat de geest voortbrengt. En, neem mijn guitaar. De Graaf : Wat zou ik er mee doen? Ik speel zoo slecht! Figaro : Is er iets dat een man als u niet kan? Kom, met den rug van de hand, zroem, zroem. Wilde u in Sevilla zonder guitaar zingen? Maar u zoudt dadelijk herkend worden, ze zouden u dadelijk op het spoor zijn. (Figaro drukt zich tegen den muur aan, onder 't balcon). De Graaf (zingt, terwijl hij heen en weer loopt en accompagneert zich op de guitaar): Eersite couplet Vous l'ordonnez, je me ferai connaïtre; Plus inconnu, j 'osais vous adorer: En me nornmant, que pourrais-je espérer? N'importe, il faut obéir a son maltre. Figaro (zacht): Uitstekend, op mijn woord! Moed, Excellentie! Tweede couplet De Graaf : Je suis Lindor, ma naissance est commune; Mes voeux sont ceux d'un simple bachelier: Que n'ai-je hélas! d'un brillant chevalier A vous offrir le rang et la fortune! Figaro: En u zegt dat u niet kunt! Ik zou 't zelf niet beter doen en ik ben nog wel zoo trotsch op mijn kunst! Derde couplet De Graaf : Tous les matins, ici, d'une voix tendre, Je chanterai mon amour sans espoir; Je bornerai mes plaisirs a vous voir; Et puissiez-vous en trouver a m'entendre! Figaro: O werkelijk, voor hem... (Hij nadert en kust den zoom van het kleed van zijn meester). De Graaf: Figaro? Figaro: Excellentie? De Graaf : Denk je, dat ze me gehoord heeft? (Rosine, in de kamer, zingt) (Wijs: „de meester in de rechten"): Tout me dit que Lindor est charmant, Que je dois l'aimer constamment (Men hoort een raamt met geweld toeslaan). Figaro : Twijfelt u nu nog of ze u gehoord! heeft? De Graaf: Ze heeft het raam gesloten. Waarschijnlijk is er iemand bij haar binnengekomen. Figaro: Arm, klein vogeltje! wat beefde haar stem onder 't zingen! Ze is weer gevangen, Excellentie. De Graaf: Ze gebruikt het middel, dat ze zelf heeft aangegeven. „Tout me dit que Lindor est charmant". Wat een gratie, wat een geest! Figaro: Wat een slimheid, wat een liefde! De Graaf : Denk je dat ze de mijne zal willen worden, Figaro? Figaro : Wel, ik denk dat ze eerder door de jaloezie heen zal vliegen, dan dat ze de uwe niet wordt. De Graaf : Zoover is het al gekomen. Ik behoor Rosine toe voor mijn gansche leven. Figaro: U vergeet, Excellentie, dat ze u niet meer hooren kan. De Graaf : Mijnheer Figaro, ik heb u slechts één woord te zeggen: ze wordt mijn vrouw, en wanneer je me goed helpt, en mijn naam voor haar geheim houdt Je begrijpt me, niet waar, je kent me Figaro: Ik geef mij gewonnen. Kom Figaro, mijn zoon, zie de fortuin te grijpen en houd haar vast! De Graaf: We moeiten weggaan om geen argwaan op te wekken. Figaro (levendig): Ik ga hier binnen, en door de kracht van mijn talent, zal ik als door toovermacht, de waakzaamheid doen inslapen, de liefde opwekken, de afgunst op een dwaalspoor brengen, de list op verkeerde wegen voeren en alle hinderpalen omverwerpen. Excellentie, u vindt in mijn huis, 't soldatenpak, 't inkwartieringsbiljet; vul dan uw zakken met goud. De Graaf : Voor wien is dat goud? Figaro (levendig): Goud, groote God, goud, dat is de ziel van alle ondernemingen. . De Graaf: Maak je niet boos Figaro, ik zal veel geld meebrengen. Figaro (gaat heen): Ik kom spoedig weer bij u. De Graaf : Figaro? Figaro: Wat is er? De Graaf: En je guitaar? Figaro (komt terug): Ik vergeet mijn guitaar, word ik dan gek? (Hij gaat heen). De Graaf : En waar is je huis, warhoofd? Figaro (komt terug): Waarachtig, ik lijk wel gek. Mijn winkel is hier vlak bij, blauw geverfd, ruitjes in lood gevat, drie bekkens in de lucht, een oog in de hand, Consilio manuque, Figaro. (Hij loopt hard weg). TWEEDE BEDRIJF Het tooneel stelt de kamer van Rosine voor. Het raam achter op het tooneel is gesloten met een getraliede jaloezie. EERSTE TOONEEL Rosine (alleen, met een blaker in de hand. Zij neemt schrijfpapier van de tafel en begint te schrijven): Marceline is ziek; iedereen is aan zijn werk, en er is niemand .die zien kan dat ik schrijf. Ik weet niet of deze muren oogen en ooren hebben, of misschien mijn bewaker er een boozen geest op nahoudt, die hem dadelijk van alles op de hoogte brengt; maar ik kan geen woord spreken, en geen stap doen, of hij begrijpt dadelijk wat 't beduidt... O, Lindor! (Zij verzegelt den brief), 't Is het beste dat ik den brief maar vast verzegel, hoewel ik niet weet, wanneer en hoe ik hem aan' Lindor zal laten bezorgen:. Ik heb door mijn jaloezie gezien, dat hij lang heeft staan praten met den barbier Figaro. Dat is een braaf man, die mij af en toe medelijden heeft betoond; kon ik hem maar een oogenblikje te spreken krijgen. TWEEDE TOONEEL Rosine, Figaro. Rosine (verheugd): O, mijnheer Figaro, wat ben ik blij u te zien! Figaro: Hoe gaat 't met uw gezondheid, senora? Rosine : Niet al te best, mijnheer Figaro. Ik verveel me dood. Figaro: Dat kan ik mij begrijpen; alleen de sufferds worden dik van verveling. Rosine : Met wien stond u daar toch zoo druk te praten? Ik kon niets verstaan, maar Figaro: Met een jong student, een neef van mij. Een veelbelovend jongmensen, geestig, gevoelig, talentvol, en met een heel knap uiterlijk. Rosine: O, bizonder knap, dat verzeker ik u. Hoe heet hij? Figaro : Lindor. Hij bezit niets; maar als hij Madrid niet zoo plotseling verlaten had, zou hij er zeker de een of andere goede betrekking hebben gekregen'. Rosine (ondoordacht): Die zal hij zeker krijgen, mijnheer Figaro; die krijgt hij zeker. Een jongmensen met al de talenten die u opnoemt, kan niet onbekend blijven. Figaro (ter zijde): Mooi zoo. (hardop): Maai\hij heeft één groot gebrek, dat hem altijd in den weg zal zitten in zijn carrière. Rosine : Een gebrek, mijnheer Figaro, echt een gebrek? Weet u dat wel zeker? Figaro : Hij is verliefd. Rosine : Hij is verliefd! Noemt u dat een gebrek? Figaro : Ja, eigenlijk is het alleen een gebrek in verband met zijn armoede. Rosine: O, wat is het noodlot toch onrechtvaardig! En heeft hij u wel eens gezegd, op wie hij verliefd is? Ik brand van nieuwsgierigheid Figaro : U is de laatste, senora, aan wie ik zoo iets zou kunnen vertellen. Rosine (levendig): Waarom, mijnheer Figaro? Ik ben discreet. Die jonge man is uw bloedverwant, ik stel bizonder veel belang.in hem..., waarom zou u 't dan mij niet zeggen? Figaro (terwijl hij haar fijntjes aankijkt): Stel u 't liefste, snoeperigste meisje voor, zacht, teeder, gracieus en frisch, Om in te bijten; kleine voetjes, een mooi recht lijfje, slank, poezele armen, een rose mondje, handen, wangetjes, tandien, oogen! O... Rosine : Woont ze hier in de stad? Figaro: Hier in de wijk. Rosine: Misschien wel hier in de straat? Figaro: Vlak bij mijn huis. Rosine: O, wat ds dat heerlijk... voor mijnheer uw neef, natuurlijk! En hoe heet dat meisje? Figaro : Heb ik haar dan nog niet genoemd? Rosine (levendig): Dat is het eenige wat u vergeten heeft, mijnheer Figaro. Maar toe zeg het me, zeg 't me gauw: ze kunnen ieder oogenblik thuis komen, en dan zou ik niet kunnen hooren Figaro: Wilt u 't bepaald weten, senora? Nu dan, dat meisje is de pupil van uw voogd. Rosine: De pupil van? Figaro: Van dokter Bartholo; jawel, senora. Rosine (ontroerd): O mijnheer Figaro!... ik geloof u niet, ik kan 't heusch niet gelooven. Figaro : En hij brandt dan ook van verlangen u zelf van zijn liefde te komen overtuigen. Rosine : U doet me beven, mijnheer Figaro. Figaro : Och wat, beven! Dat is een slecht begin, senora. Wanneer men toegeeft aan de angst voor het verkeerde, dan voelt men al het verkeerde van de angst. Bovendien heb ik u daar zoo juist tot morgen van al uw bewakers bevrijd. Rosine : Wanneer hij mij werkelijk liefheeft, moet hij 't mij bewijzen door niets hoegenaamd te ondernemen. Figaro : Ach, senora! Kunnen liefde en rust in hetzelfde hart wonen? De arme jeugd is tegenwoordig zoo ongelukkig, dat zij slechts tusschen deze twee dingen te kiezen heeft: liefde zonder rust, of rust zonde? liefde. Rosine (de oogen neerslaand): Rust zonder liefde lijkt me Figaro : Een heel kleurloos bestaan. Het schijnt inderdaad, dat liefde zonder rust er nog iets beter uitziet; en wat mij betreft, als ik een vrouw was...... Rosine (verlegen): Zooveel is zeker, dat een meisje een man niet beletten kan, haar achting toe te dragen. Bartholo: Wat beteekent dat toch? Ik vraag jullie beiden, of er iemand bij Rosine is geweest, en je zegt me niet dat die barbier 'Wakker (gaat voort met gapen): Is mijnheer Figaro dan iemand? O... O...! Bartholo : Ik wed dat die slimme vogel hem met 't een of ander helpt. Wakker (als een kind huilend): Ik... zou helpen... Jeugd (niezend): Maar mijnheer, bestaat er dan,... bestaat er dan geen rechtvaardigheid meer? Bartholo: Rechtvaardigheid! Daar kan alleen sprake van zijn bij jullie arme lui onder elkaar. Ik ben je meester en daarom heb ik altijd gelijk. Jeugd (niezend): Maar lieve hemel, als iets toch waar is... Bartholo: Als iets waar is! Als ik niet hebben wil dat het waar is, dan zal ik je wel beduiden dat het niet waar is. Als we al die schelmen eens toestonden gelijk te hebben, dan zou je gauw zien wat er van het gezag werd. Jeugd (niezend): Dan word ik nog liever weggestuurd. Zware dienst en nog altijd uitgescholden op den koop toe. Wakker (schreiend): Een arme brave man wordt hier behandeld als een ellendeling. Bartholo: Ga dan maar heen, arme brave man! (Hij doet ze na): hatchi, hatchi, de een niest me in 't gezicht, de ander staat voor mijn neus te gapen. Jeugd : Nu mijnheer, ik verzeker u, dat als senora Rosine er niet was, 't onmogelijk zou zijn... 't onmogelijk zou zijn hier in huis te blijven. (Af, al niezende). Bartholo : In wat voor toestand heeft die Figaro ze allemaal gebracht! Maar ik begrijp het wel: die schelm wil mij mijn honderd kronen terugbetalen, zonder zijn beurs open te doen... ACHTSTE TOONEEL Bartholo, Don Bazile ; (Figaro, verstopt in 't kabinetje, verschijnt van tijd tot tijd om te luisteren). Bartholo : O, Don Bazile, kom je Kosme muzieiues geven? Bazile : Daar is in 't geheel geen haast bij. Bartholo : Ik ben bij je geweest, maar ik vond je niet thuis. Bazile : Ik was uit voor uw zaken. Ik breng u een slechte tijding. Bartholo : Slecht voor u? Bazile : Neen, voor u. Graaf Almaviva is hier in de stad. Bartholo : Spreek zacht. Is dat dezelfde die Rosine door heel Madrid heeft laten zoeken? Bazile : Hij woont op de Paradeplaats, en gaat iederen dag vermomd uit. Bartholo : Er valt niet aan te twijfelen. Dat raakt mij. Maar wat te doen? Bazile: Als 't maar een eenvoudig burgerman was, zou hij gemakkelijk genoeg uit den weg te ruimen zijn. Bartholo: O ja, men zou zich bijvoorbeeld 'snachts, gewapend en geharnast in hinderlaag kunnen leggen. Bazile: Bone Deus! zich aan gevaren blootstellen! Leelijke praatjes rondstrooien, dat gaat nog, en dan terwijl 't aan 't gisten is, er maar op los lasteren ; ooncedo. Bartholo : 't Is een vreemde manier om iemand kwijt te raken! Bazile: Versmaadt u den: laster, mijnheer? U weet niet wat voor kracht hij heeft! Ik heb de braafste menschen er moreel bijna door geknakt gezien. U weet toch wel dat er geen daad zoo laag, zoo gruwelijk, geen verhaal zoo onzinnig is, of de leegloopers van een groote stad willen 't wel aannemen en rondvertellen, als men 't maar goed aanlegt; en wij beschikken hier over eerste krachten!... Eerst een zacht geruisch, dat langs den grond scheert, zooals de zwaluw vóór het onweer, dat pianissimo fluistert en weer verdwijnt, maar ónderdehand het giftige gerucht heeft gezaaid. Er is altijd wel een mond die het formuleert en 't u piano, piano handig influistert. Het kwaad is gedaan, het kiemt, 't kruipt, 't vordert steeds en rinforzando van mond tot mond, gaat t voort, m altijd sneller vaart; en dan ineens, niemand weet hoe, ziet men den laster zich verheffen, die sist en zwelt en ziender oog grooter en grooter wordt. Hij' neemt zijn vlucht, breidt zijn vleugels uit, vliegt rond in al grooter kringen, wikkelt u in, rukt, sleept u mee, barst los met donderend geweld en wordt, dank zij den hemel, één algemeene kreet, één vol crescendo, een allesomvattend chorus van haat en vervloeking. Wie voor den duivel zou daaraan weerstand kunnen bieden? Bartholo : Maar wat voor wartaal sta je nu toch te praten, Bazile? En wat voor verband is er tusschen dat pianocrescendo en mijn positie? Bazile: Hoe, wat voor verband? Wat men overal doet om zijn vijand uit den weg te ruimen, moet men1 hier toepassen om hem op een afstand te houden. Bartholo : Op een afstand te houden? Ik ben zeker van plan Rosine te trouwen, voordat zij ook maar" hoort, dat die graaf bestaat. Bazile: In dat geval heeft u geen oogenblik te verliezen. Bartholo: En wie zijn schuld is het dan, dat er geen voortgang in zit, Bazile? Ik had je belast met de geheele regeling van de zaak. Bazile : Ja, maar u hebt willen uitzuinigen op de onkosten ; en ter wille van de harmonie die moet heerschen in een goede orde van zaken, moeten een ongelijk huwelijk, een onrechtvaardig oordeel, een werkelijk onbillijke bevoorrechting, dissonanten dus in die harmonie, altijd voorbereid en opgelost worden door een volmaakt accoord van klinkend .goud. Bartholo (geeft hem geld): Ik moet wel doen wat je wilt; maar maak er dan nu ook een einde aan. Bazile: Dat noem ik spreken. Morgen zal alles in orde zijn: u behoeft er alleen maar voor te zorgen dat niemand uw pupil vandaag inlicht. Bartholo : Vertrouw dat maar aan mij toe. Kom je vanavond, Bazile? Bazile : Reken daar niet op. Uw huwelijk alleen zal me al den heelen dag werk geven; reken dus met op mrj. Bartholo (wil hem uitlaten): Je dienaar. Bazile: Blijf boven, dokter, blijf boven. Bartholo : Neen, zeker niet. Ik zal de buitendeur achter je sluiten. (Beiden af). NEGENDË TOONEEL Figaro (alleen. Hij komt uit 't kabinet). Figaro ! Ja, dat is een goede voorzorg! Sluit jij de buitendeur maar; ik zal haar wel weer openen voor den graaf, als ik heenga. Die Bazile is een groote schurk. Maar gelukkig is hij een nog grooter domoor. Je moet een zekeren stand hebben, een aanzienlijke familie, een naam, een rang, enfin je moet iets in de wereld zijn, om opgang te kunnen maken door te lasteren. Maar een Bazile ,laat hij maar kwaad spreken, niemand zal hem gelooven. TIENDE TOONEEL Rosine (komt aanloopen); Figaro. Rosine: Wat, is u daar nog, mijnheer Figaro? Figaro : Het is uw geluk, dat ik er nog ben, senora. Uw voogd en uw muziekmeester dachten dat ze hier alleen waren en hebben juist eens openhartig met elkaar gepraat... Rosine: En u hebt 't gesprek afgeluisterd, mijnheer Figaro? Weet u dan niet, dat dat slecht is? Figaro : Is luisteren slecht? 't Is toch het beste, wat men doen kan om goed te hooren. Uw voogd is van plan, morgen met u te trouwen. Rosine: O, groote God! Figaro: Wees maar niet bang; we zullen hem zooveel werk geven dat hij geen tijd heeft er ook maar over te denken. . Rosine: Daar komt hij terug; ga langs de kleine trap naar beneden. U doet me sterven van angst. (Figaro snel af). ELFDE TOONEEL Bartholo, Rosine. Rosine : Was er iemand bij u, mijnheer? Bartholo: Ja, Don Bazile, dien ik heb uitgelaten, en daar had ik reden toe ook. Jij hadt liever gewild dat het mijnheer Figaro was, hè? Rosine : 't Is me heusch totaal onverschillig. Bartholo : Ik zou wel eens willen weten, wat die barbier je voor gewichtigs te zeggen had. Rosine: Wilt u het werkelijk weten? Hij heeft me over den toestand van MarceKne ingelicht, die, naar hij zegt, lang niet goed is. f-\ Bartholo: Over den toestand van Marceline gesproken! Ik durf wel wedden, dat hij je een brief moest overhandigen. Rosine : En van wien, als ik u vragen mag? Bartholo: O, van wien? Van iemand, dien' een vrouw nooit zal noemen! Hoe kan ik dat weten? Misschien wel een antwoord op het papier dat van het balcon is gevallen. Rosine (ter zijde): Hij raadt ook alles, (hardop): U verdiende, dat het zoo was. Bartholo (bekijkt de handen van Rosine): Het is zoo. Je hebt geschreven. Rosine (in verwarring): 't Zou wel grappig zijn als u zich voorgenomen hadt mij die bekentenis te ontlokken. • Bartholo (neemt haar rechterhand): Ik, heelemaal niet; maar er zit nog een inktvlek op je vinger! Hè, slimme juffrouw! Rosine (ter zijde): Verwenschte kerel! Bartholo (die haar hand blijft vasthouden): Een vrouw denkt veilig te zijn, als ze maar alleen in de kamer is. Rosine: O, wel zeker... 't Is een prachtig bewijs! Schei dan toch uit mijnheer, u draait mijn arm uit het lid. Ik heb mij gebrand, terwijl ik hier in de buurt van de kaars iets zocht; en ik heb altijd gehoord, dat je je vinger gordel) en hiermee kan ik ze mooi van mij afhouden, een paar ladinkjes los kruit en... U hebt misschien nog nooit een gevecht gezien, senora? Rosine : Neen, en ik wil er ook geen zien. De Graaf : En toch is er niets vroolijkers dan een flink gevecht. Stel u ten eerste voor (hij geeft den dokter een duw) dat de vijand zich aan den eenen kant van het ravijn bevindt, en de vrienden aan den anderen kant. (tegen Rosine, terwijl hij haar den brief laat zien): Haal uw zakdoek uit uw zak. (Hij springt op den grond). Dat is natuurlijk het ravijn. (Rosine haalt haar zakdoek uit den zak; de Graaf laat den brief tusschen haar en hem vallen). Bartholo (bukt zich): Zoo, zoo! De Graaf (raapt den brief weer op en zegt): Neen maar, en ik wilde u nog wel de geheimen van mijn vak leeren... 't Is wat moois, u is ook geen erg discreete vrouw, is dat niet een minnebrief, dien zij daar uit haar zak laat vallen? Bartholo: Geef gauw hier. De Graaf: Zachtjes aan, papaatje! Ieder komt op voor zijn eigen zaakjes. Als er nu eens een rabarberreceptje uit uw zak was komen vallen. Rosine (steekt de hand uit): O, ik weet al wat 't is, mijnheer de soldaat. (Zij neemt den brief en verbergt hem in 't zakje van haar schort). Bartholo: Ga je nu eindelijk heen? De Graaf : Goed dan, ik ga heen. Vaarwel dokter; even goede vrienden. Een klein verzoekje nog, schat: bid den dood, mij nog in een paar veldtochten te vergeten; nooit is het leven mij meer waard geweest. Bartholo: Ga nu maar! Als ik zoo bij den dood in de gunst stond De Graaf : Bij den dood? Maar u is toch immers dokter? U doet zooveel voor hem, dat hij u niets weigeren kan. (Af). VIJFTIENDE TOONEEL Bartholo, Rosine. Bartholo (kijkt hem na): Gelukkig, die is weg! (ter zijde): Laat ik nu slim zijn. Rosine : U moet 't toch wel met me eens zijn, mijnheer, dat 't een aardige, vroolijke jongen was, die soldaat! Door zijn dronkenschap heen kon je toch nog merken, dat hij geestig was, en nogal welopgevoed ook. Bartholo : Ik ben maar blij, dat wij hem weer kwijt zijn, kindje! Maar ben je er niet nieuwsgierig naar met mij samen 't briefje te lezen, dat hij je gegeven heeft? Rosine: Welk briefje? Bartholo : Dat hij net deed of hij opraapte, opdat jij 't zoudt aannemen. Rosine: O dat! dat was de brief van mijn neef, den officier, dien had ik uit mijn zak laten vallen. Bartholo: Ik dacht dat hij hem uit den zijne had gehaald. Rosine: Neen, want ik herkende hem dadelijk. Bartholo : Nu, laten wij maar eens even kijken, dat kost niets. Rosine : Ik weet niet eens meer wat ik er mee gedaan heb. Bartholo (wijst op 't zakje): Je hebt hem daarin gestoken. Rosine: Och ja! Ik ben soms zoo verstrooid. Bartholo: Zeker was je verstrooid. Je zult zien dat 't een of andere gekheid is. Rosine (ter zijde): Als ik hem niet woedend maak, kan ik 't niet blijven weigeren. Bartholo: Kom, geef hem nu, liefje. Rosine: Maar waarom drijft u toch zoo door, mijnheer? Wantrouwt u mij dan weer? Bartholo : Maar waarom laat jij dan dien brief niet even zien? Rosine : Ik zeg u nog eens, mijnheer, dat dat papier niets anders is dan de brief van mijn neef, dien u mij gisteren geheel open heeft teruggegeven; en nu we er dan toch over spreken, zeg ik u meteen ronduit, dat de vrijheden die u zich met mijn brieven veroorlooft, mij in het geheel niet aanstaan. Bartholo: Ik begrijp je niet. Rosine : Kijk ik de brieven na, die er voor u komen? Wat geeft u dan 't recht te raken aan de brieven, die aan mij zijn geadresseerd? Als het uit jaloerschheid is, dan voel ik mij daardoor beleedigd ; als het is omdat u misbruik maakt van een gezag dat u zich onrechtmatig heeft toegeëigend, dan kom ik daar nog meer tegen in ojjstand. Bartholo : Wat, kom je daar tegen in opstand? Zoo heb je nog nooit tegen mij gesproken. Rosine : Als ik mij tot nu toe heb kunnen inhouden, dan is het niet om u 't recht te geven mij straffeloos te beleedigen. Bartholo: Van1 wat voor beleediging spreek je toch? Rosine: 't Is ongehoord zich te veroorloven de brieven van iemand anders te openen. Bartholo : De brieven van je vrouw? Rosine: Ik ben uw vrouw nog niet. Maar waarom moet zij juist onwaardiger behandeld worden dan iemand anders? Bartholo : Je wilt mij beetnemen en mijn aandacht afleiden van den brief, die zeker een boodschap bevat van den een of anderen minnaar. Maar ik zal hem zien, dat verzeker ik je. Rosine: U zult hem niet zien. Als u één stap nader komt vlucht ik het huis uit en ik zoek een onderkomen bij den eerste den' beste. Bartholo : Die je niet zal willen ontvangen. Rosine: Dat staat nog te bezien. Bartholo : We zijn hier niet in Frankrijk, waar de vrouwen altijd gelijk krijgen; maar om je de lust er toe te ontnemen ga ik de deur vast sluiten. Rosine (terwijl hij heengaat): O, hemel, wat te doen?... Ik zal hem gauw verwisselen met den brief van mijn neef, en hem dan in de gelegenheid stellen dien brief uit mijn hem gelezen heb! (Hij doet alsof hij haar ondersteunt en steekt den brief weer in haar zakje). Rosine (zuchtend): O! Bartholo : Kom, 't is niets, kindje; een lichte zenuwaandoening, dat is al; want je pols is heel geregeld gebleven. (Hij neemt een flesch van de console). Rosine (ter zijde): Hij heeft den brief weer in mijn zak gestoken. Mooi zoo. Bartholo : Lieve Rosine, ruik eens aan dit fleschje. Rosine : Van u wil ik niets aannemen. Laat mij met rust. Bartholo : Ik beken, dat ik mij wat driftig gemaakt heb over dien brief. Rosine : Alsof het om dien brief was! 't Is uw manier van de dingen te vragen, die kan ik niet verdragen. Bartholo (op zijn knieën): Ik vraag je vergiffenis: ik heb dadelijk ingezien dat ik je onrecht deed; en ik lig voor je geknield, bereid alles weer goed te maken. Rosine : U vraagt me vergiffenis, en u denkt nog steeds, dat die brief niet van mijn neef is. Bartholo : Of hij van hem, of van een ander is, ik vraag geen enkele opheldering meer. Rosine (geeft hem den brief): U ziet dat u alles van mij gedaan krijgt, als u maar vriendelijk vraagt. Lees hem maar. Bartholo: Die eerlijke handelwijze zou al mijn achterdocht doen verdwijnen, als ik ongelukkig genoeg was nog achterdocht te koesteren. Rosine: Maar lees hem nu toch, mijnheer. Bartholo (gaat heen): God verhoede, dat ik je zulk een beleedigjng zou aandoen! Rosine : Maar u doet me verdriet met het te weigeren. Bartholo: Om 't goed te maken, wil ik je een bewijs geven, hoe volkomen ik je vertrouw. Ik ga die arme Marceline bezoeken, die Figaro, de hemel weet waarom, aan den voet heeft adergelaten. Ga je niet mee? Rosine: Ik kom dadelijk boven. Bartholo : Geef me je hand, schatje, nu we weer vrede hebben gesloten. O, wat zou je gelukkig zijn, als je me maar kon liefhebben! Rosine (slaat de oogen neer): O! wat zou ik u liefhebben, als u me maar kon behagen! Bartholo: Dat zal wel komen, dat zal wel komen; ik zeg je toch, dat dat wel komen zal! (Af). ZESTIENDE TOONEEL Rosine (kijkt hem na): O Lindor! Hij zegt dat ik hem wel zal leeren liefhebben!... Ik zal gauw den brief lezen die mij bijna zooveel verdriet heeft bezorgd. (Ze leest en roept uit): O, ik heb hem te laat gelezen. Hij raadt me aan, een flinke twist aan den gang te houden met mijn voogd; we waren zoo mooi op streek, en nu heb ik de gelegenheid laten ontsnappen. Toen ik den brief kreeg, voelde ik, dat ik tot over mijn ooren bloosde. Ja, mijn voogd heeft gelijk; ik heb nog lang niet die wereldwijsheid, die, naar hij zegt, maakt, dat de vrouwen zich bij alle gelegenheden een houding weten te geven. Maar een onrechtvaardig man zou er in slagen de onschuld zelve listige streken te leeren. DERDE BEDRIJF EERSTE TOONEEL Bartholo (alleen, diepbedroefd): Wat een humeur, wat een humeur! 't Was eerst net of ze wat gekalmeerd was... Ik zou er wat voor willen geven, als ik te weten kon komen, wie voor den duivel het haar in 't hoofd heeft gebracht, geen les meer te willen nemen van Don Bazile! Zij weet, dat hij de hand heeft in mijn huwelijksplannen... (Er wordt aan de deur geklopt). Doe alles wat je wilt om de vrouwen te behagen, als je maar één enkel ding verzuimt... ik herhaal... één enkel ding... (Er wordt weer geklopt), Ik zal eens zien wie daar is. TWEEDE TOONEEL Bartholo, de Graaf (als student). De Graaf : Mogen vrede en vreugde steeds hier binnen huizen! Bartholo (kortaf): Er kwam zelden een wensen beter van pas. Wat is er van uw dienst? De Graaf : Mijnheer, ik ben Alonzo, candidaat in de Bartholo : Ik heb geen gouverneur noodig. De Graaf: ...Leerling van Don Bazile, organist van 't Groote Klooster, die de eer heeft muziekonderricht te geven aan uwe nicht en Bartholo: Bazile, organist, die de eer heeft!... Dat weet ik allemaal wel, ter zake. De Graaf (ter zijde): Wat een kerel! (luid): Een plotselinge ziekte,' die hem dwingt het bed te houden Bartholo: Het bed houden! Bazile! Het is goed dat hij een boodschap heeft gestuurd; ik ga hem dadelijk bezoeken'. De Graaf (ter zijde): Alle duivels! (luid): Wanneer ik zeg: het bed houden, mijnheer, dan bedoel ik... dat hij zijn kamer moet houden. Bartholo: Al is hij ook maar een beetje ongesteld, ik ga toch. Gaat u maar voor, ik volg u óp den voet. De Graaf (in verlegenheid): Mijnheer, ik was belast met... Kan niemand hier ons gesprek hooren? Bartholo (ter zijde): Het is de een of andere schavuit. (Luid): Weineen mijnheer, doe maar niet zoo geheimzinnig! Spreek maar ronduit als u dat tenminste kunt. De Graaf (ter zijde): Verwenschte oude gek! (Luid): Don Bazile had mij belast u mede te deelen Bartholo : Spreek wat harder, ik ben aan één oor doof. De Graaf (de stem verheffend): O, heel gaarne. Dat graaf Almaviva die op de Paradeplaats woonde Bartholo (verschrikt): Spreek dan toch zacht! De Graaf (nog harder): Vanmorgen van daar verhuisd is. Daar hij van mij heeft gehoord, dat graaf Almaviva Bartholo: O spreek toch zacht, spreek toch zacht, ik smeek er u om. De Graaf (steeds schreeuwend): Hier in de stad was, en dat ik ontdekt heb, dat senora Rosine hem een brief heeft geschreven... Bartholo: Hem een brief heeft geschreven! O mijn beste vriend, spreek toch zachter, ik bezweer het u! Kom, laten we gaan zitten en laten we een beetje vertrouwelijk samen gaan praten. U zegt, dat u ontdekt heeft dat Rosine... De Graaf (fier): Zeker. Bazile, die zich om uwentwil ongerust maakte over die briefwisseling, had mij verzocht u haar brief te laten zien; maar de manier waarop u de dingen opneemt Bartholo : O God! maar ik neem toch alles goed op. Maar kunt u dan niet wat zachter spreken? De Graaf: U hebt immers gezegd, dat u aan één oor doof was. Bartholo: Vergeef 't mij, mijnheer Alonzo; u moet mij wel hard en wantrouwend hebben gevonden, maar ik ben ook omringd door intriganten, en door valstrikken... en uw figuur, uw leeftijd, uw geheele voorkomen, ziet u... Maar ach, vergeef 't mij! Welnu, hebt u dien brief bij u? De Graaf : Die toon bevalt mij beter, mijnheer! Maar ik ben bang, dat we beluisterd worden. Bartholo : En door wie, als ik vragen mag? Al mijn bedienden zijn ziek. Rosine heeft zich uit woede in haar kamer opgesloten. De duivel is hier in huis gekomen. Ik zal toch nog even voor alle zekerheid kijken of (Hij doet zacht de deur van Rosine open). De Graaf (ter zijde): Ik heb mij daar in mijn boosheid leelijk vastgepraat. Hoe kan ik nu den brief toch behouden! Ik moet mij uit de voeten maken, maar dan had ik net even goed kunnen wegblijven... Als ik hem den brief laat zien... Als ik Rosine maar kan waarschuwen, dan zou dat eigenlijk eèn prachtige zét zijn. Bartholo (komt terug, loopt op zijn teenen): TA) zit voor het raam, met haar rug naar de deur en ze leest een brief over, dien ik al open had gemaakt van haar neef den officier... Laat mij nu gauw den haren zien. De Graaf (overhandigt hem den brief van Rosine): Hier is hij. (ter zijde): Ze leest natuurlijk mijn brief. Bartholo (leest): „Sinds ik uw naam en uw rang ken." O! wat is ze valsch en trouweloos! Ja, ja, 't is haar hand. De Graaf (verschrikt): Maar nu verzoek ik u, zachter te praten. Bartholo : Wat een dienst bewijst u mij, waarde vriend! De Graaf: Wanneer alles is afgeloopen, en wanneer u dan nog meent eenige verplichting aan mij te hebben, dan kunt u handelen, zooals u wilt. Te oordeel en naar een onderhandeling die Don Bazile op het oogenblik voert met een rechtsgeleerde Bartholo : Met een rechtsgeleerde, over mijn huwelijk? De Graaf : Zou ik u anders zijn komen lastig vallen? Hij heeft mij verzocht u te zeggen, dat alles tegen morgen klaar kan zijn. Wanneer zij zich er tegen verzet... Bartholo : Ze zal er zich tegen verzetten. De Graaf (wil den brief terugnemen. Bartholo steekt hem in zijn zak): Dan is het oogenblik gekomen, waarop ik u van dienst kan zijn. Wij laten haar den brief zien en indien het noodig is (geheimzinniger) zal ik nog verder gaan en haar zeggen dat ik hem gekregen heb van een vrouw, aan wie de graaf haar heeft opgeofferd. U begrijpt dat in haar verwarring, haar schaamte, haar spijt ze dadelijk bereid ^al zijn... Bartholo (lachend): Lasteren dus! Juist vriend, nu zie ik dat werkelijk Don Bazile je gestuurd heeft! Maar zou het, om den schijn van een complot te vermijden, niet beter zijn dat ze u van te voren zag? De Graaf (onderdrukt een levendige beweging van vreugde): Ja, dat was ook wel de meening van Don Bazile. Maar hoe dat te doen? 't Is al laat ...Als men bedenkt hoe weinig tijd ons nog maar overblijft. Bartholo : Ik zal zeggen, dat u in zijn plaats komt. Kunt u haar geen les geven? De Graaf: Ik wil alles doen om u van dienst te zijn. Maar u moet wel bedenken, dat al die geschiedenissen van vermeende leermeesters oude grapjes zijn, blijspeltrucjes'. Als ze 't eens vermoedde? Bartholo: Wat een idee! Als ik u zelf bij haar breng! U ziet er meer uit als een verkleede minnaar, dan als een gedienstige vriend. De Graaf: Heusch? U vindt dus dat mijn uiterlijk geschikt is om haar om den tuin te leiden? Bartholo : Ik tart den allerslimste om dat te doorzien. Ze is vanavond in een verschrikkelijk humeur. Maar ik denk dat zoodra ze u ziet... Haar clavecimbaal staat in dat kabinet. Tracht u te amuseeren, terwijl ik 't onmogelijke zal beproeven om haar hierheen te krijgen. De Graaf: Denk er om dat u haar niet over den brief spreekt. Rosine : Neen, ik val niet flauw... maar terwijl ik mij omkeerde O! De Graaf: Heeft u uw voet verstuikt, senora? Rosine: Ja, juist, ik heb mijn voet verstuikt. Ik heb me verschrikkelijk pijn gedaan. De Graaf : Ja, dat heb ik wel gezien. Rosine (ziet den' Graaf aan): Ik voel 't tot in mijn hart. Bartholo: Een stoel, gauw een stoel! Is er hier dan geen armstoel? (Hij gaat er een halen). De Graaf: O Rosine! Rosine: Wat een onvoorzichtigheid! De Graaf: Ik heb u zooveel hoogst belangrijke dingen te zeggen. Rosine : Hij zal ons geen oogenblik alleen laten. De Graaf : Figaro zal ons wel komen helpen. Bartholo (met een fauteuil): Toe, mijn schatje, ga eens hier zitten, 't Ziet er niet naar uit, candidaat in de dit of dat, of ze vanavond les zal kunnen nemen; kom dan maar eens een anderen dag terug. Vaarwel! Rosine (tegen den Graaf): Neen, blijf; de pijn is al een beetje over. (tegen Bartholo): Ik voel dat ik verkeerd tegenover u gedaan heb, mijnheer, en ik wil juist als u probeeren om mijn fout te herstellen. Bartholo: Wat een lief vrouwenhartje heeft ze toch! Maar na zulk een ontroering, kindje, wil ik niet dat je je ook maar in 't minst inspant. Vaarwel, candidaat, vaarwel. Rosine (tegen den Graaf): O, wacht nog een oogenblik! Ctegen Bartholo): Ik zou gaan denken, dat u mij niet gaarne een plezier doet, als u mij belette u mijn spijt te betuigen door een zangles te nemen. De Graaf (ter zijde tegen Bartholo): Heusch, geloof me, werk haar nu niet tegen. Bartholo : Ik geef mij gewonnen, liefje. En om je te bewijzen dat ik alles wil doen om je aangenaam te zijn, zal ik al dezen tijd dat je studeert, bij je in de kamer blijven. Rosine: Neen, mijnheer. Ik weet dat u niets om muziek geeft. Bartholo: Maar ik verzeker je, dat ze me vanavond in verrukking zal brengen. Rosine (ter zijde tegen den Graaf): Ik weet geen raad meer. De Graaf (neemt een blad muziek van de lessenaar): Was u van plan dit te zingen, senora? Rosine: ja, 't is een heel aardig stukje uit: „De nuttelooze voorzorgsmaatregelen." Bartholo : Altijd, die „Nuttelooze voorzorgsmaatregelen". De Graaf : 't Is 't allernieuwste tegenwoordig. *t Is een beeld van de lente, van een zeer opgewekt genre. Wilt u 't probeeren, senora? Rosine (kijkt den graaf aan): Heel graag: een beeld van de lente is voor mij iets verrukkelijks; 't is 't ontwaken der natuur. Bij het einde van den winter is 't immers of 't hart een grootere mate van gevoeligheid krijgt; evenals een slaaf, die na lange gevangenschap sterker het genot der pas herkregen vrijheid smaakt. Bartholo (zacht tegen den graaf): Ze heeft altijd van die romantische ideeën. De Graaf (zacht): Begrijpt u de bedoeling er van? Bartholo: Natuurlijk! (Hij gaat in de fauteuil zitten, waarin Rosine heeft gezeten). Rosine (zingt): Quand, dans la plaine L'amour ramène Le printemps Si chéri des amants, Tout reprend 1'être, Son feu pénètre, Dans les fleurs Et dans les jeunes coeurs. On voit les troupeaux Sortir des hameaux; Dans tous les coteaux Les cris des agneaux Dezelfde Retentissent: lis bondissent: Tout fermente, Tout augmente; Les brebis paissent Les fleurs qui naissent; Les chiens fidèles Veillent sur elles; Mais Lindor enflammé Ne songe guère Qu'au bonheur d'être aimé De sa bergère. wijs: Loin de sa mère Cette bergère Va chantant Ou son amant 1'attend. Par cette ruse, L'amour 1'abuse; Mais chanter Sauve-t-il du danger? Les doux chalumeaux, Les chants des oiseaux, Ses charmes naissants, Ses quinze ou seize ans, Tout 1'excite, Tout 1'agite; La pauvrette S'inquiète; De sa retraite, Lindor la guette; Elle s'avance; Lindor s'élance; II vient de 1'embrasser: Elle, bien aise, Feint de se camrouoer Pour qu'on 1'apaise. Klein couplet Les soupirs, Les soins, les promesses, Les vives tendresses, Les plaisirs, Le fin badinage, Sont mis en usage; Et bientöt la bergère Ne sent plus de colère. Si quelque jaloux Trouble un' bien si doux, Nos amants d'accord Ont un soin extréme... De voiler leur transport; Mais quand on s'aime, La gêne ajoute enoor Au plaisir même. (Bartholo is onder 't luisteren ingesluimerd. Onder 't laatste couplet heeft de Graaf 't gewaagd de hand van Rosine te vatten die hij met kussen bedekt. De ontroering maakt, dat Rosine langzamer gaat zingen, maakt haar stem steeds zachter, en eindelijk, midden in 't couplet, bij 't woord „extréme" houdt ze geheel op. 't Orkest volgt de zangeres, wordt zwakker en zwijgt, tegelijk met haar. Bartholo die door den zang in slaap was geraakt, wordt wakker nu 't stil is. De Graaf staat weer recht op, Rosine en 't orkest vatten plotseling 't lied weer op, waar ze gebleven waren. Wanneer 't couplet herhaald wordt, herhaalt zich 't zelfde tooneel). De Graaf : 't Is werkelijk een bizonder fraai lied, en de senora zingt 't met een zoo juiste opvatting, dat... Rosine: U vleit me, mijnheer; de eer er van komt alleen toe aan den meester. Bartholo (gapend): Ik geloof dat ik een beetje geslapen heb onder 't bizonder fraaie lied. Ik heb zooveel patiënten. Ik doe niets dan heen en weer loopen en ronddraaien, en zoodra ik zit, zijn mijn arme beenen zoo moe... (Hij staat op en schuift den armstoel weg). Rosine (zacht tegen den Graaf): Figaro komt nog al niet! De Graaf : We moeten den tijd maar zien door te komen. Bartholo : Maar, jongmensen, en ik heb 't ook al tegen den ouden Bazile gezegd, kan je haar niet eens wat vroolijkers laten zingen dan al die groote aria's, die naar boven loopen en dan weer naar beneden, en alles op: hi ho, a, a, a, a, en die op mij den indruk maken van begrafenismuziek. Kijk, van die aardige deuntjes, die ze in mijn jeugd zongen, en die iedereen zoo gemakkelijk onthouden kon? Ik heb er vroeger gekend... Wacht, bijvoorbeeld... (Onder het zingen zoekt hij de woorden en krabt zich op het hoofd, en zingt, terwijl hij met zijn duimen klapt en als een echte grijsaard, met gebogen knieën danst). Veux-tu ma Rosinette, Faire emplerte, Du roi des maris?... (tegen den Graaf lachend): In 't liedje staat eigenlijk Fransientje, maar ik heb er Rosientje van gemaakt, omdat dat aardiger voor haar is, en om het toepasselijker te maken. Ha, ha, ha! 't Is wel goed gevonden, hè? De Graaf (lachend): Ha, ha, ha! Ja, verbazend goed! Ha, ha, ha! VIJFDE TOONEEL Figaro Cod den achtersrond): Rosine. Bartholo. De Graaf. Bartholo (zingt): Veux-tu ma Rosinette, Faire emplette Du roi des rnaris? Je ne suis point Tircis, Mais la nuit dans 1'ombre, Je vaux encore mon prix, Et quand il fait sombre, Les plus beaux chats sont gris *) (Hij herhaalt 't couplet al dansend. Figaro, achter hem, bootst zijn bewegingen na). Je ne suis point Tircis. Bartholo (ziet Figaro): O, komt u binnen, mijnheer de barbier, kom dichterbij; u bent werkelijk allerliefst! Figaro (buigt): Mijnheer, dat zei mijn moeder mij vroeger ook altijd ; maar sedert dien tijd ben ik wel een beetje veranderd, (tér zijde tegen den Graaf): Bravo, Excellentie 2) Bartholo: Kom je weer purgeeren, en aderlaten en volstoppen met medicijnen, in één woord, mijn heele huishouding ziek maken? Figaro: Mijnheer, 't is niet alle dagen feest; maar, zelfs de dagelijksche zorgen die ik u wijd, niet meegerekend, hebt u nu toch ingezien, dat, wanneer men mij noodig heeft» mijn dienstijver zoo groot is, dat hij niet eens wacht, tot men-hem roept... Bartholo: Uw dienstijver wacht niet...! Wat zal je dan zeggen, jou dienstij veraar, tegen dien ongelukkigen sukkel, die klaar wakker, in éénen door staat te gapen en te slapen, en tegen dien anderen, die nu al drie uren aan een stuk 1) Dit versje is (het eenige der Fransche gedichtjes dat in den tekst van Dr. Marie Loke in het Nederlandsen was vertaald en bij de opvoering in het Nederlandsen werd gezegd. Wij hebben echter gemeend voor de uitgave den Franschen tekst te moeten behouden in verband met de overige liedjes die ook alle in 't Fransch zijn gegeven. *) Gedurende dit geheele tooneel doet de graaf al wat hi| kan om met Rosine te praten; maar 't onrustig en wakend oog van den voogd maakt 't hem steeds onmogelijk. Hierdoor ontstaat een stil spel van alle spelers, buiten 't gesprek van den dokter en Figaro om). staat te niezen, dat zijn schedel er van dreigt te scheuren, en zijn eigen hersens naar buiten dreigen te spatten.' Wat zal je tegen hen zeggen? Figaro : Wat ik tegen hen zeggen zal? Bartholo: Ja. Figaro: Ik zal hun zeggen... Wel, tegen dengene die niest zal ik zeggen: God zegen je! en: Ga naar bed! tegen dengene die gaapt. Heusch, mijnheer, dat zal uw rekening niet hooger maken. Bartholo : Dat dacht ik ook niet. Maar 't aderlaten en de medicijnen zouden haar wel hooger maken, als ik er in wilde' loopen. Is het ook uit dienstijver, dat je de oogen van mijn muilezel hebt ingepakt, en moet je heete pap hem 't gezicht weer teruggeven? Figaro: Al geeft ze 't dier 't gezicht niet terug, dan zal ze hem toch ook niet beletten te zien. Baat 't niet, zoo schaadt 't niet. Bartholo : Pas maar op, dat ik hem niet op mijn rekening vind!... Begin maar niet met zulke buitensporigheden! Figaro: Ach mijnheer, daar den menschen bijna geen andere keus wordt gelaten dan tusschen dwaasheid en krankzinnigheid, en ik in dat laatste heelemaal geen heil zie, ben ik voor de vroolijkheid; leve de vreugde! Wie weet vooruit of de wereld nog wel drie weken zal bestaan? Bartholo: Je zoudt veel beter doen mijnheer de wijsgeer, met mij mijn honderd kronen te betalen met de interest er bij, zonder er langer over te zeuren, dat verzeker ik je. Figaro : U twijfelt toch niet aan mijn eerlijkheid, mijnheer? Uw honderd kronen ! Maar ik zou ze u nog liever mijn heele leven schuldig blijven, dan ze ook maar een oogenblik te verloochenen. Bartholo : En zeg eens, hoe vond je dochtertje 't lekkers dat je voor haar had meegekregen? Figaro: Wat voor lekkers, wat bedoelt u? Bartholo: Nu ja, dat lekkers van vanmorgen, in een zakje gemaakt van een velletje postpapier? Figaro: De duivel moge mij halen, als... Rosine (valt hem in de rede): U heeft 't uw dochtertje toch wel uit mijn naam gegeven, mijnheer Figaro? Ik had 't u nog zoo gezegd. Figaro: O, dat lekkers van vanmorgen? Wat ben ik suf! ik was 't heelemaal vergeten! O senora, ze vond 't heerlijk, verrukkelijk! Bartholo: Heerlijk! verrukkelijk! Ja, mijnheer de barbier, probeer 't maar weer dn orde te praten! 't Is me een mooie manier van doen! Figaro : Wat is er dan niet goed in mijn manier van doen, mijnheer? Bartholo: Je zult er een mooie reputatie door krijgen, mijnheer! Figaro : Ik zal haar zien op te houden, mijnheer. Bartholo : Zeg liever, dat je zult zien er niet onder gebukt te gaan, mijnheer. Figaro: Zooals u verkiest, mijnheer. Bartholo: U slaat een zeer hoogen toon aan, mijnheer! Weet dat ik nooit toegeef, als ik met een verwaanden gek disputeer! Figaro (keert hem den rug, toe): Dan verschillen we in dat opzicht, mijnheer. Ik geef in een dergelijk geval altijd toe. Bartholo: Hé, wat zegt hij toch, candidaat? Figaro: Ik geloof dat u meent te doen te hebben met een gewonen dorpsbarbier, die niets anders kan dan 't scheermes hanteeren. Weet mijnheer, dat ik te Madrid van mijn pen heb geleefd en dat zonder mijn benijders... Bartholo : Dan was ik er toch maar liever gebleven dan hier een ander beroep te komen uitoefenen. Figaro: Een mensch doet wat hij kan. Stel u eens in mijn plaats! Bartholo: Ik mij in jou plaats stellen! Goede God, wat zou ik een dwaasheden zeggen. Figaro : Mijnheer, u begint al heel aardig; vraag 't maar aan uw collega, die daar staat te droomen. De Graaf (tot zichzelf komend): Ik... ik ben geen collega van den dokter. Figaro : Niet, o, ik dacht dat 't hier een consult was, en dat d 't zelfde doel najaagde. Bartholo (boos): Maar wat kom je hier nu toch eigenlijk doen? Is er soms weer een brief aan de senora te overhandigen? Spreek op, moet ik misschien heengaan? Figaro : Wat is u toch onvriendelijk tegen iedereen! Wel mijnheer, ik kom u scheren, dat is al. 't Is toch immers vandaag uw dag? Bartholo: Kom straks maar eens terug. Figaro: 't Is wat moois, terugkomen! 't Geheele garnizoen neemt morgenochtend pillen in; door toedoen van mijn hooge beschermers heeft men mij de leiding van de zaak opgedragen. Nu kunt u toch wel begrijpen, dat ik geen tijd te verliezen heb. Gaat mijnheer nu naar zijn kamer of niet? Bartholo : Neen, mijnheer gaat niet naar zijn kamer. En ...maar ik zou mij eigenlijk best hier kunnen laten scheren. Rosine (verachtelijk): Wel ja, waarom niet in mijn kamer? Wat is u toch welgemanierd! Bartholo: Wordt je daar nu boos om? Kom kindje, ga jij nu maar door met je les; ik blijf enkel hier om geen oogenblik het plezier te missen van je te hooren zingen. Figaro (zacht tegen den graaf): We zullen hem hier niet vandaan krijgen, (luid): Komt, Wakker, Jeugd, brengt eens gauw 't scheerbekken en warm water en alles wat mijnheer noodig heeft. Bartholo: Ja, ja, roep ze maar! Als jij ze eerst dood moe maakt, en uitput en radbraakt, dan spreekt 't vanzelf dat ik ze naar bed heb gestuurd. Figaro : Best, dan zal ik alles zelf halen. In uw kamer, niet waar? (zacht tegen den graaf): Ik zal hem uit de kamer zien te lokken. Bartholo (maakt zijn bos sleutels los van zijn gordel en zegt na een oogenblik nadenken): Neen, neen ik ga 't zelf halen, (in 't heengaan zacht tegen den graaf): Houd een oogje op hen, alsjeblieft. De B.-rbier 7 ELFDE TOONEEL De vorigen; Don Bazile. Rosine (verschrikt, ter zijde): Don Bazile! De Graaf (ter zijde): Goede hemel! Figaro (ter zijde): 't Is de duivel in eigen persoon! Bartholo (gaat hem tegemoet): Zoo, vriend Bazile, gelukgewenscht met je beterschap. Je ongesteldheid heeft dus heelemaal geen kwade gevolgen gehad? Mijnheer Alonzo had me werkelijk ongerust gemaakt over je toestand; vraag hem maar, of ik niet op het punt heb gestaan, van je te komen bezoeken, en als hij mij niet weerhouden had Bazile (verbaasd): Mijnheer Alonzo? ; Figaro (stampvoetend): Maar moet er dan vanavond altijd iets tusschen beiden komen? Twee uur voor het scheren van één enkele baard Wat een hondenbaantje! Bazile (iedereen beurtelings aankijkend): Zoudt u mij misschien 't genoegen willen doen, heeren, mij te zeggen? Figaro : Legt u 't hem dan uit, als ik weg ben. Bazile: Maar ik zou toch in de eerste plaats moeten... De Graaf : U zults in de eerste plaats moeten zwijgen, Bazile. Denkt u misschien, dat u aan mijnheer1 iets nieuws zou kunnen vertellen? Ik 'heb hem gezegd dat u mij in uw plaats gestuurd hadt, om zangles te geven Bazile (nog verbaasder): Een zangles!... Alonzo! Rosine (ter zijde, tegen Bazile): Zwijg dan toch! Bazile: Zij ook al! De Graaf (zacht tegen Bartholo): Zeg hem zachtjes dat 't alles afgesproken werk is. Bartholo (tegen Bazile ter zijde): Spreek ons niet tegen Bazile, je zoudt alles bederven door te zeggen dat hij je leerling niet is. Bazile: O, o! Bartholo (luid): Werkelijk Bazile, ik heb zelden een talentvoller jongmensen gezien dan je leerling. Bazile (sprakeloos van verbazing): Dan mijn leerling!... (zacht): Ik kwam u zeggen dat de graaf verhuisd is. Bartholo (zacht): Dat weet ik al lang, zwijg. Bazile (zacht): Van wien weet u het? Bartholo fzacht,): Van hem natuurlijk! De Graaf (zacht): Van mij, natuurlijk! Luister maar. Rosine (zacht tegen Bazile): Is 't dan zoo moeilijk u een oogenblik stil te houden? Figaro (zacht tegen Bazile): Hum, groote lummel! Hij is doof! 1 Bazile (ter zijde): Maar wie wordt hier dan toch gefopt? Iedereen is in 't geheim! Bartholo (luid): En Bazile, vertel me eens, hoe is 't met je rechtsgeleerde?... Figaro : Maar u kunt immers den geheelen avond met hem over dien rechtsgeleerde spreken. Bartholo (tegen Bazile): Een' enkel woord maar; ben je tevreden over dien rechtsgeleerde? Bazile (buiten zichzelf van verbazing): Over den rechtsgeleerde? De Graaf (glimlachend): Hebt u soms dien rechtsgeleerde niet gesproken? Bazile (ongeduldig): Neen,'zeker heb ik hem niet gesproken, je rechtsgeleerde! De Graaf (ter zijde tegen Bartholo): U kunt toch niet willen dat hij 't uitlegt in haar tegenwoordigheid. Stuur hem weg. Bartholo (zacht tegen den Graaf): U heeft gelijk, (tegen Bazile): Maar wat voor ziekte is je toch zoo plotseling komen overvallen? Bazile (woedend): Ik begrijp er niets van. De Graaf (stopt hem ongemerkt een beurs in de hand): Wel, mijnheer vraagt u alleen maar, waarom of u hier is gekomen, niettegenstaande uw ziekte. Figaro : Hij is doodsbleek. Bazile: O... nu begrijp ik dat... De Graaf: Ga liever naar bed, beste Bazile; je bent ziek en je doet ons sterven van angst. Ga toch naar bed. Figaro : Hij ziet er zoo ontdaan uit. Ga toch naar bed. Bartholo : Werkelijk, je ruikt zijn koorts op een uur afstand. Ga toch naar bed. Rosine: Waarom is u toch uitgegaan? Ze zeggen dat 't besmettelijk is Ook. Ga toch naar bed. Bazile (in de uiterste verbazing): Moet ik naar bed gaan?, Al de anderen (tegelijk): Ja, natuurlijk! Bazile (ze^beurtelings aankijkend): Inderdaad, heeren, ik geloof dat ik goed zou doen- met heen te gaan, ik zie wel dat ik hier niet ben zooals ik wezen' moet. Bartholo : Tot morgen dan! Ten minste, als je dan beter bent. De Graaf: Bazile, ik kom morgen vroeg eens naar je kijken. Figaro: Volg mijn raad, en blijf er eens lekker warmpjes in. Rosine : Goeden nacht, mijnheer Bazile. Bazile (ter zijde): De duivel hale mij als ik er iets van begrijp! En zonder die beurs Allen : Goeden nacht Bazile, beterschap. Bazile (heengaande): Nu dan, goeden nacht, goeden nacht. (Ze loopen allen lachende mee tot aan de deur). TWAALFDE TOONEEL De vorigen, zonder Bazile. Bartholo (gewichtig): Die man' is ernstig ziek. Rosine : Hij had zulke verwilderde oogen. De Graaf : Hij was zeker bevangen door de buitenlucht. Figaro : Hebt u gezien hoe hij in zichzelf stond te praten? Dat komt er van', (tegen Bartholo): En zijn we er nu eindelijk aan toe? (Hij schuift zijn armstoel zoo ver mogelijk van den Graaf af, en houdt Bartholo een handdoek voor). De Graaf: Alvorens de les te eindigen moet ik u een zeer belangrijke opmerking maken over uw vorderingen' in de kunst, die ik de eer heb u te onderwijzen. (Hij komt naderbij en fluistert met haar). Bartholo (tegen Figaro): Och wat, 't lijkt wel of je met opzet zoo dicht bij mij komt en vlak voor mij gaat staan, om mij te beletten te zien De Graaf (zacht tegen Rosine): De sleutel van de jaloezie is in ons bezit, om middernacht zijn we hier. Figaro (knoopt Bartholo den handdoek om): Wat is er dan toch te zien? Als 't nu nog een dansles was, maar een zangles! au-au Bartholo : Wat is er? Figaro: Ik heb iets in mijn oog gekregen. (Hij steekt zijn hoofd vooruit). Bartholo : Wrijf er dan toch niet aan. Figaro: 't Is 't linkeroog. Zoudt u er misschien even hard op willen blazen? (Bartholo neemt 't hoofd van Figaro, kijkt er over heen, geeft hem een flinken duw, en gaat achter den Graaf en Rosine hun gesprek staan afluisteren). De Graaf (zacht tegen Rosine): Wat uw brief betreft, ik wist geen andere manier te vinden om hier te kunnen blijven, en zoodoende heb ik hem Figaro (uit de verte om te waarschuwen): Hum! hum De Graaf : In mijn wanhoop, toen ik zag dat mijn vermomming vergeefsch was Bartholo (plaatst zich tusschen hen beiden): Uw vermomming die tevergeefsch is! Rosine (verschrikt): O! Bartholo: Wel ja senora! geneer je maar niet! Wat, men durft mij zoo te beleedigen, onder mijn oogen, in mijn tegenwoordigheid! De Graaf : Wat is er toch, mijnheer? Bartholo : Verrader van een Alonzo? De Graaf: Mijnheer Bartholo, als u dikwijls van die kuren heeft, zooals ik nu bij toeval bijwoon, dan verwondert 't mij niets dat de senora er niet opgesteld is, uw vrouw te worden. Rosine: Ik zijn vrouw! Ik zou mijn dagen slijten aan de zijde van een ouden jaloerschen man, die mij geen ander geluk kan aanDieaen aan een arscnuweiijKe siavermj! Bartholo : Ik kan mijn ooren niet gelooven! Rosine : Ja, en ik zeg het luid: ik zal mijn hart en mijn hand schenken aan hem, die mij kan verlossen uit deze verschrikkelijke gevangenis, waarin ik tegen alle reoht en rede in, zoowel van mijn vrijheid als van het gebruik mijner bezittingen verstoken word. j (Rosine af). DERTIENDE TOONEEL Bartholo: Ik stik bijna van woede. De Graaf : Inderdaad mijnheer, 't is moeilijk voor een jonge vrouw Figaro : Ja, ja, een jonge vrouw en een hooge leeftijö| dat is genoeg om 't hoofd van een grijsaard op hol te bren* gen. Bartholo: Maar als ik ze dan toch op heeterdaad betrap ! Vervloekte' barbier! ik zou lust hebben Figaro: Ik maak dat ik wegkom, hij is gek. De Graaf : Ja, waarachtig, ik ook. Hij is gek. Figaro : Hij is gek, stapelgek. (Beiden af). VEERTIENDE TOONEEL Bartholo (alleen, loopt hem na): Ik zou gek zijn! Schandelijke verleiders, boodschappers van den duivel, wiens werk je hier doet, en die je moge halen!... Ik zou gek zijn...! Maar ik heb ze immers gezien, even duidelijk als ik nu die lessenaar zie... en dan schaamteloos te durven volhouden!... Bazile alleen kan me verklaren wat er toch eigenlijk gebeurt. Ik moet hem dadelijk laten halen. Hei, is daar niemand?... Och God, ik vergeet dat er niemand hier in huis in staat is Een buurman dan maar, de eerste de beste, 't komt er niet op aan, wie. 't Is om gek te worden, om stapelgek te worden! (Onder de pauze wordt 't tooneel donker; men hoort een onweer). VIERDE BEDRIJF Het tooneel is donker. EERSTE TOONEEL Bartholo, Don Bazile, (met een papieren lampion in de hand). Bartholo: Wat Bazile, ken je hem niet? Wat je daar zegt, is bijna ongelooflijk! Bazile: Al vroeg u 't mij honderd keer, ik zou altijd 't zelfde antwoord geven. Indien hij u den brief van Rosine heeft overhandigd, dan moet hij één van de dienaren van den graaf zijn geweest. En te oordeelen naar het schitterend geschenk dat hij mij heeft gegeven, kan het zelfs de graaf in eigen persoon zijn geweest. Bartholo: Wat een idee! Maar, van dat geschenk gesproken, waarom heb je 't aangenomen? Bazile : Wel, 't leek mij toe of gij beiden 't eens waart, ik begreep er heelemaal niets van, en in zulke gevallen, die moeilijk te beoordeelen zijn, lijkt een beurs met goud mij altijd een onweerlegbaar argument. En bovendien, zooals het spreekwoord zegt: Het is zaliger te Bartholo: Juist: geven dan... Bazile: Te nemen dan te geven'. Bartholo (verbaasd): Wat is dat? Bazile: Ja, ik heb zoo een aardig stel spreekwoordjes gemaakt met kleine variaties. Maar ter zake, welk besluit heeft u genomen? Bartholo : Zou jij in mijn plaats Bazile, niet alles in het werk stellen, om haar te bezitten? Bazile: Wel zeker niet, dokter! Bij alle goede dingen is het bezit op zichzelf van weinig waarde. Gelukkig is men alleen dan, als men van* 't bezit ook geniet. Mij dunkt, wanneer u eert vrouw tróuwt die u niet liefheeft, stelt u zich bloot aan... Bartholo : Ben je bang voor mogelijk slechte gevolgen? Bazile: Nu mijnheer,... er zijn er dit jaar al zooveel voorbeelden van. Ik zou haar hart geen geweld aandoen. Bartholo : Je dienaar, Bazile. 't Is toch altijd nog beter dat zij weent, omdat ze met mij getrouwd is, dan dat ik van smart sterf, omdat ik niet met haar getrouwd ben. Bazile : O, staat uw leven op 't spel? Trouw dan met haar dokter, doe 't dan vooral. Bartholo : Daar zal ik voor zorgen, en zelfs vannacht nog. Bazile: Vaarwel dan. Maar vergeet niet ze allen als zwarte duivels voor te stellen, als u met uw pupil over hen spreekt. Bartholo : Je hebt gelijk. Bazile : Er gaat niets boven den laster, dokter. En niemand kan er buiten. Bartholo : Hier is de brief van Rosine, dien die Alonzo mij heeft gegeven. Zonder het te willen heeft hij mij aan 'de hand gedaan', op welke wijze ik hem het best bij haar kan gebruiken. Bazile : Vaarwel, om vier uur ziet u ons allen hier. Bartholo : Waarom niet eerder? Bazile: Dat was onmogelijk. De notaris was al besproken. Bartholo : Voor een' huwelijk? Bazile: Ja, bij Figaro, den barbier; die huwelijkt zijn nichtje uit. Bartholo : Zijn nichtje? Hij heeft geen nichtje. Bazile : Ja, dat hebben ze toch tegen den notaris gezegd. Bartholo: Die schelm is in 't complot!... vervloekt!... Bazile: Zou u denken dat... Bartholo : O, o, die menschen zijn zoo uitgeslapen! Hoor eens vriend, ik ben er niet gerust op. Ga nog eens bij den notaris aan en zeg hem dat hij dadelijk met je mee moet komen. Bazile : Het regent, het is hondenweer, maar niets houdt me tegen, wanneer ik u van dienst kan zijn. Wat doet u nu? Bartholo: Ik laat je uit: ze hebben al mijn bedienden door dien ellendigen Figaro-laten ziek maken! Ik ben geheel alleen. Bazile: Maar ik heb mijn lantaarn. Bartholo : Kijk Bazile, hier heb je mijn looper. Ik blijf op je wachten, ik zal waken, en wie er ook komen moge, behalve jij en de notaris, ik laat niemand hier vannacht in huis. Bazile: Met die voorzorgen kunt u zeker zijn van uw zaak. TWEEDE TOONEEL Rosine (alleen, komt uit haar kamer): Het was net of ik hoorde praten. Het is over twaalven; en1 Lindor is er nog niet! 't Slechte weer was hem toch juist zoo gunstig. Hij kon er zeker van zijn niemand tegen te komen.... O, Lindor, als je me bedriegt!... Wat hoor ik daar?... O God, 't is mijn voogd. Laat ik weer gauw naar mijn kamer gaan. DERDE TOONEEL Rosine, Bartholo. Bartholo (draagt een licht): O Rosine, nu je toch nog niet naar je kamer bent gegaan... Rosine: Ik ga juist. Bartholo : Je zult door het slechte weer toch niet in slaap kunnen komen en ik heb je iets te zeggen, dat geen uitstel kan lijden. Rosine : Wat wilt u toch, mijnheer? Is 't dan niet genoeg dat ik den geheelen dag word geplaagd? Bartholo : Luister eens, Rosine. Rosine : Ik zal morgen wel luisteren. Bartholo : Geef mij één enkel oogenblik, ik bid je er om. Rosine ff er zijde): Als hij juist eens kwam! Bartholo (toont haar den brief): Ken je dien brief? Rosine (herkent hem): O, groote God! Bartholo: Ik ben niet van plan, Rosine, het je te verwijten: op jouw leeftijd dwaalt men soms van 't rechte pad af; maar luister naar mij, beschouw mij als je vriend. Rosine : Ik houd het niet langer uit. Bartholo : Die brief, dien jij geschreven hebt aan graaf Almaviva... Rosine (verbaasd): Aan graaf Almaviva! Bartholo: Nu zie je eens wat een slechte man die graaf is. Zoodra hij je brief ontvangen had, heeft hij hem gebruikt om er zich op te beroemen. Ik heb hem gekregen van een vrouw, voor wie hij jou heeft opgeofferd. Rosine: Graaf Almaviva!... Bartholo: Je kunt je zulke afschuwelijke dingen ternauwernood voorstellen? Kijk Rosine, 't is alleen door gebrek aan ondervinding dat je sekse zoo goed van vertrouwen en zoo lichtgeloovig is; maar als je wist in wat voor valstrik ze je hebben willen lokken! Die vrouw heeft mij omtrent alles laten inlichten, waarschijnlijk om zich te ontdoen van een mededingster zoo gevaarlijk als jij. Ik sidder nog als ik er aan denk. Er bestond een afschuwelijk complot tusschen Almaviva, Figaro en dien Alonzo, die zich uitgaf voor een leerling van Bazile, maar die in werkelijkheid een geheel anderen naam draagt, en niemand anders is dan een creatuur van den graaf. Ze wilden je in een afgrond storten, waaruit geen redding meer mogelijk zou zijn geweest. Rosine (overstelpt van verdriet): Hoe vreeselijk!... 't Is niet te gelooven dat Lindor... dat die jonge man!... Bartholo (ter zijde): O! 't is dus Lindor. Rosine: Voor graaf Almaviva... voor een ander... heeft gesproken... Bartholo: Toen ze mij je brief gaven, hebben ze me dat alles verteld. Rosine (diep beleedigd): O! wat een schande!... Maar ik zal hem er voor straffen. Mijnheer, u wenschte immers met mij te trouwen? Bartholo : Je weet, hoe vurig ik je liefheb. Rosine : Wanneer uw gevoelens niet veranderd zijn, dan ben ik bereid uw vrouw te worden. Bartholo: Uitstekend. De notaris komt vannacht nog. Rosine: Maar er is nog iets. O, wat een vernedering!... Binnen enkele ©ogenblikken komt de verrader hier in de kamer. Ze hebben den sleutel van de jaloezie in handen weten < te krijgen. Bartholo (kijkt naar zijn sleutelbos): O, die schurken! Kind, ik laat je geen oogenblik meer alleen. Rosine (ontsteld): Maar mijnheer, als ze eens gewapend warén! Bartholo : Dat is waar: dan zou ik mij niet eens kunnen wreken. Ga naar de kamer van Marceline, sluit je daar op. Ik zal de gewapende macht gaan halen en hem bij het huis opwachten. Dan wordt hij als dief in hechtenis genomen, en dan hebben we niet alleen 't genot van ons te wreken, maar we zijn meteen van hem verlost ook! En wees er maar zeker van, kindje, dat mijn liefde je vergoeden zal, al wat... Rosine (wanhopig): Tracht slechts mijn dwaling te vergeten, (ter zijde): O, ik straf mijzelf genoeg! Bartholo (heengaand): Nu ga ik mij gauw in hinderla'ag leggen, (ter zijde): Eindelijk dan heb ik haar in mijn macht. (af). VIERDE TOONEEL Rosine (alleen). Zijn liefde zal mij alles vergoeden.... O God, wat ben ik ongelukkig!... (Zij haalt haar zakdoek uit haar zak en schreit hevig). Wat te doen? Hij kan ieder oogenblik komen. Ik blijf hier en ik zal doen of ik van niets weet, om hem in al zijn slechtheid te kunnen zien. Zijn handelwijze is laag genoeg om mij tegen hem te beschermen... Maar die bescherming heb ik wel noodig! Wat had hij een edel voorkomen, wat een zacht gezicht, wat een teedere stem, en' hij is niet anders dan de handlanger van een slechten verlei- der! O, wat ben ik ongelukkig, wat ben ik zielsbedroefd!... O hemel, daar gaat de jaloezie open! (Ze vlucht). V!JFDE TOONEEL De Graaf, Figaro (in een mantel gehuld, verschijnt aan ^'t venster). Figaro (spreekt naar buiten): Daar gaat iemand op de vlucht: moet ik toch naar binnen gaan? De Graaf (van buiten): Was 't een man? Figaro: Neen. De Graaf: Dan was 't Rosine die je hebt weggejaagd met je leelijke gezicht. Figaro (springt in de kamer): Ik geloof het heusch ook... Ziezoo, daar zijn we er eindelijk, niettegenstaande regen en onweer en donder en bliksem. De Graaf (in een langen mantel): Geef mij je hand! (Hij springt ook naar binnen): De overwinning is ons! Figaro (werpt zijn mantel af): We zijn doornat. Prachtig weertje om op liefdesavonturen üit te gaan! Excellentie, wat zegt u van dezen nacht? De Graaf : Wel, ik vind hem prachtig voor een minnaar! Figaro: Jawel, maar voor een helper?... En als we hier eens overvallen werden? De Graaf : Ik zal je wel beschermen. Maar ik maak mij over iets heel anders ongerust; ik ben bang dat we haar niet zullen overhalen onmiddellijk 't huis van haar voogd te verlaten. Figaro: O, maar in uw voordeel werken drie hartstochten, die almachtig zijn bij de schoone sekse: liefde, haat en vrees. De Graaf (tracht in de duisternis wat te onderscheiden): Hoe moet ik haar nu plotseling zeggen, dat de notaris in jouw huis op ons wacht om ons te trouwen? Ze zal mijn plan al te vermetel vinden, ze zal mij zeggen dat ik te voortvarend ben. Figaro : Wanneer ze 11 te voortvarend vindt, dan moet u tegen haar zeggen dat ze wreed is. De vrouwen vinden 't heerlijk, als je ze wreed noemt. Bovendien, als haar liefde werkelijk zoo groot is als u zou wenschen, zeg haar dan wie ge zijt; dan zal ze geen oogenblik meer aan uw gevoelens twijfelen. ZESDE TOONEEL De Graaf, Rosine, Figaro. (Figaro steekt alle kaarsen op tafel aan). De Graaf : Daar is ze! O, bekoorlijke Rosine! Rosine (koud en uit de hoogte): Ik begon al aan uw komst te twijfelen, mijnheer. De Graaf: Hoe allerliefst om u ongerust te maken!... Senora, ik mag geen misbruik maken van de omstandigheden en u voorstellen het lot te deelen van een ongelukkige; maar welk toevluchtsoord u ook kiezen moogt, ik zweer u op mijn eerewoord, dat Rosine : U zou niet hier zijn, mijnheer, als ik niet vast besloten was mijn hand' te schenken' aan hem die mijn hart gewonnen heeft. En 't is alleen door den nood gedwongen, dat ik in dit onderhoud heb toegestemd, dat tegen alle vormen indruischt. De Graaf: O Rosine, wil je de vrouw worden van een ongelukkige, zonder fortuin, zonder afkomst? Rosine: Fortuin en rang! Wat zou me dat kunnen schelen? Dan hangt immers geheel van het toeval af! Maar als u mij verzekeren kunt dat uw bedoelingen zuiver zijn... De Graaf (aan haar voeten): O Rosine, ik aanbid je! Rosine (verontwaardigd): Zwijg, verrader!... durf je zoo met 't heiligste te spotten!... Je aanbidt me!... Werkelijk, nu ben je niet meer gevaarlijk voor mij, ik wilde dat woord hooren, om je uit den grond van mijn hart te kunnen verachten. Maar voor ik je prijs geef aan het berouw dat je zal achtervolgen (huilende) wil ik je zeggen, dat ik je lief heb gehad, dat et voor mij geen grooter geluk zou hebben bestaan, dan je armzalig lot met je te deelen. O, Lindor, wat is je gedrag schandelijk! Ik stond op 't punt alles op te geven om je te volgen! Maar de lage wijze waarop je misbruik hebt gemaakt van mijn goedheid, en 't onwaardig gedrag van dien afschuwelijken graaf Almaviva, aan wien je me verkocht hebt, hebben gemaakt, dat ik dit bewijs van mijn zwakheid weer in handen heb gekregen. Herken je dezen brief? De Graaf (snel): Heeft je voogd je dien gegeven? Rosine (trotsch): Ja, en hij heeft er mij een grooten dienst mee bewezen. De Graaf: O, wat ben ik gelukkig! Hij kreeg hem van mij. Gisteren, toen ik geen raad meer wist, heb ik van den brief gebruik gemaakt om zijn vertrouwen te winnen, en ik heb geen gelegenheid gehad 't je te zeggen. O, Rosine, is 't waar dat je me werkelijk liefhebt? Figaro: Excellentie, u zocht een vrouw die u lief had om uzelf... Rosine : Wat zegt hij: Excellentie? De Graaf (werpt zijn mantel af en vertoont zich in een prachtig costuum): O liefste van alle vrouwen! Ik mag je niet langer misleiden. De gelukkige man, dien je aan je voeten ziet, is niet 'Lindor; ik ben graaf Almaviva, ik sterf van liefde voor u en reeds een half jaar lang heb ik u vergeefs gezocht. Rosine (valt in de armen van den Graaf): O!... De Graaf (verschrikt): Figaro! Figaro: Maak u maar niet ongerust, Excellentie: de vreugde, met haar zachte ontroering, heeft nooit slechte gevolgen; daar komt ze al weer bij. Drommels, wat is ze mooi! Rosine: O Lindor!... O mijnheer, wat heb ik slecht gehandeld ! Ik stond op 't punt vannacht nog met mijn voogd te trouwen! De Graaf: Jij, Rosine! Rosine : Denk er alleen maar aan, hoe zwaar ik zou zijn gestraft! Mijn geheele leven lang zou ik je verfoeid hebben. O Lindor, is 't niet de vreeselijkste kwelling, te moeten haten, als men gevoelt dat men geschapen is om lief te hebben? Figaro (kijkt uit 't venster): Excellentie, de terugtocht ïs afgesneden; ze hebben de ladder weggenomen! De Graaf: De ladder weggenomen! Rosine (verlegen): Ja, dat komt door mij... de dokter heeft 't gedaan. Dat is het gevolg van mijn lichtgeloovigheid. Hij heeft mij bedrogen. Ik heb hem alles bekend, alles verraden; hij weet dat je hier bent, hij zal dadelijk met de politie komen. Figaro (kijkt weer naar buiten): Excellentie, de buitendeur gaat open! Rosine (snelt verschrikt in de armen vari den Graaf): O, Lindor! De Graaf (flink): Rosine, heb je me lief? Dan vrees ik niemand meer. Je zult mijn vrouw worden, en ik zal het genot smaken me op dien hatelijken ouden man naar hartelust te kunnen wreken. Rosine: Neen, neen, schenk hem vergiffenis, beste Lindor! Mijn hart is al zoo vol, er is geen plaats meer voor wraak! ZEVENDE TOONEEL De Notaris, Don Bazile, de vorigen. Figaro: Excellentie, daar is onze notaris! De Graaf: En vriend Bazile ook! Bazile: O, wat zie ik daar? Figaro: Door welk gelukkig toeval, vriend? Bazile : Door welk ongelukkig voorval, heeren? De Notaris : Zijn dat de beide comparanten? De Graaf : Ja mijnheer, 't Was afgesproken dat u hedennacht, ten huize van den barbier Figaro, Signora Rosine en mij in den echt zou vereenigen, maar we hebben aan De Barbier 8 dit huis de voorkeur gegeven om redenen, die we u later zullen verklaren. Is de trouwakte in orde? De Notaris: Ik heb dus de eer te spreken met Zijne Excellentie, Graaf Almaviva? Figaro: Juist. Bazile (ter zijde): Als hij mij daarvoor zijn looper heeft gegeven De Notaris: Maar ziet u, ik heb twee trouwakten, Excellentie. Er mogen dus geen vergissingen plaats hebben: dat is de uwe; en dit is die van Mijnheer Bartholo met Senora wat, ook Rosine? De jonge dames zijn dus waarschijnlijk zusters die denzelfden naam dragen. De Graaf : Laten we maar eerst teekenen. Don Bazile zal wel onze tweede getuige willen zijn. (Zij teekenen.). Bazile: Maar Excellentie ik begrijp niet... De Graaf: Kom meester Bazile, je begrijpt ook nooit iets en je bent over alles verwonderd. Bazile: Excellentie Maar als de dokter De Graaf (werpt hem een beurs toe): Wees toch niet zoo kinderachtig! Teeken gauw. Bazile (verbaasd): O O! Figaro : Is 't dan zoo moeilijk om even je handteekening te zetten? Bazile (de beurs op zijn hand wegend): Neen, nu niet meer. Maar ziet u, als ik eens mijn woord gegeven heb, dan heb ik zeer zwaarwichtige redenen noodig om (Hij teekent). ACHTSTE TOONEEL Bartholo, een Alcade (rechter), Alguazils (politie-agenten), dienaren Cmet flambouwen), de vorigen. Bartholo (ziet, dat de Graaf de hand van Rosine kust, en dat Figaro op een dwaze wijze Don Bazile omhelst; hij gilt, terwijl hij den Notaris naar de keel vliegt): Rosine hier met al die schelmen! Neém iedereen in hechtenis. Ik heb er al een bij den kraag. De Notaris: Maar ik ben uw eigen- notaris. Bazile: 't Is uw notaris. Wat hebt u nu? Bartholo: O! Don Bazile! hoe komt 't dat jij hier bent? Bazile : Maar zegt u liever, hoe 't komt dat u hier niet was? De Rechter (op Figaro wijzend): Wacht eens. Dien daar ken ik. Wat doe jij hier in huis op zulk een onbehoorlijk uur? Figaro: Waarom een onbehoorlijk uur? U weet toch wel dat we net zoo dicht bij den morgen, als bij den avond zijn. Bovendien behoor ik bij bet gezelschap van zijn Excellentie, graaf Almaviva. Bartholo: Almaviva! De Rechter: Zijn 't dan geen dieven? Bartholo : Zwijg daar nu maar over. Overal elders, heer graaf, ben ik uwer Excellentie onderdanige dienaar; maar u zult wel begrijpen dat hier uw hooge rang van hoegenaamd geen invloed is. Wees dus zoo goed heen te gaan. De Graaf: U heeft gelijk, mijn rang is hier van geen invloed; wat daarentegen van groot belang is, dat is het feit dat uw nicht getoond1 heeft aan mij de voorkeur te geven boven u, door mij vrijwillig haar hand te schenken. Bartholo : Wat zegt hij toch, Rosine? Rosine : Hij zegt de waarheid. Daar kunt u toch niet zoo verwonderd over zijn. Moest ik niet dezen nacht nog gewroken worden op een verrader? Welnu, ik ben gewroken. Bazile: Heb ik 't niet gezegd dat 't de graaf zelf was? Bartholo : Wat kan dat mij schelen? 't Is me een mooi huwelijk! Waar zijn de getuigen? De Notaris : O, alles is in orde. Deze beide heeren hebben met mij de akte onderteekend. Bartholo: Wat! Bazile, heb jij geteekend? Bazile: Wat zal ik u zeggen? Die drommelsche man heeft zijn zakken altijd vol onweerlegbare argumenten. Bartholo: Ik geef niets om zijn argumenten. Ik zal gebruik maken van mijn gezag. De Graaf : Dat hebt u verloren door er misbruik van te maken. Bartholo: De jonge dame is minderjarig. Figaro : Door haar huwelijk is zij meerderjarig geworden. Bartholo: Ik heb 't niet tegen jou, schavuit. De Graaf: De senora is van adel, ze is mooi; ik ben van hooge geboorte, ik ben jong en rijk; zij is mijn vrouw, en zal iemand haar, in die hoedanigheid die ons beiden eer aandoet, aan mij durven betwisten? Bartholo : Nooit zal men haar aan mijn handen kunnen ontrukken. De Graaf: Ze is niet meer in uw macht. Ik stel haar onder de bescherming der wet, en de rechter, dien u zelf hier heeft gehaald, zal haar verdedigen, indien u haar geweld wilt aandoen. Zijn de overheidspersonen niet de steun van alle verdrukten? De Rechter : Zeker. En die nuttelooze tegenstand tegen 't prachtigste huwelijk duidt maar al te zeer op de vrees die hij gevoelt, nu het oogenblik gekomen is dat hij rekenschap moet geven van de slechte wijze, waarop hij het vermogen van zijn pupil heeft beheerd. De Graaf: Als hij zijn toestemming maar geeft, dan vraag ik hem niets. Figaro: Behalve dan toch de kwitantie van mijn honderd kronen; laten we nu niet zoo onbekookt gaan handelen. Bartholo (geërgerd): Zij waren ook allen tegen mij. Ik heb daar mijn hoofd in een wespennest gestoken. Bazile: Een wespennest! Maar dokter, bedenk toch, dat nu u de vrouw zelf niet krijgen kunt, u al haar geld moogt behouden, alles, alles! Bartholo: Laat me toch met rust, Bazile! Jij spreekt alleen maar van geld. Denk je dat geld mij iets kan schelen? Natuurlijk houd ik het, maar meen je werkelijk dat ik voor dat argument zwicht? (Hij teekent). Figaro (lachend): O, o, Excellentie! 't Zijn toch bepaald verwante zielen! De Notaris: Maar heeren, nu begrijp ik er niets meer van. Zijn er dan niet twee jonge dames, die denzelfden naam dragen? Figaro : Neen mijnheer, die twee zijn één. Bartholo (klagend): En ik heb nog wel de ladder weggenomen, opdat 't huwelijk te zekerder zou plaats hebben! Aoh, ach, ik heb mij zelf in 't verderf gestort door te weinig voorzorgen te nemen. Figaro : Door te weinig na te denken. Kom dokter, laten we er maar rond voor uitkomen: wanneer jeugd en liefde samenspannen om een grijsaard te misleiden, dan kan alles wat hij doet om dat te beletten met recht genoemd worden: „Nuttelooze voorzorgsmaatregelen." !