EEN PIONIERSTER □ MEULENHOFF'S □ KLEINE BOEKEN VAN GROOTE SCHRIJVERS UITGAVE VAN ]. M. MEULENHOFF TE AMSTERDAM IN HET JAAR 1921 ° EEN □ PIONIERSTER MINA KRÜSEMAN EN HAAR VERHOUDING TOT MULTATULI DOOR JO VAN AMMERS—KÜLLER UITGAVE VAN J. M. MEULENHOFF TE AMSTERDAM IN HET JAAR 1921 □ GEDRUKT DOOR DE BOEK-, □ COURANT- EN/STEENDRUKKERIJ Q. }. THIEME, NIJMEGEN-ARNHEM en paar jaar geleden werd het college van een beroemden professor in de wijsbegeerte bijgewoond door eene, op feministisch gebied bekende, en vooraanstaande vrouw* Professor hield niet van „emancipatie" en liet geen gelegenheid ongebruikt voorbij gaan om dit, in de ietwat drastische spreekwijs hem eigen, te berde te brengen en zoo geviel het eens, dat hij, in een betoog over de ware vrouwelijkheid, zich als volgt uitliet: „En die wijven van de vrouwenbeweging, die kunnen voor mijn part allemaal opvliegen^* !" Ik heb deze geschiedenis, mij meegedeeld door de vrouw zelve, die de grofheid ten aanhoore van een saai met nauwelijks volwassen jongens heeft geslikt, op mijn beurt eens verteld in een familiekring waar ik tt gast was. En toen ontviel mijn gastheer, een beschaafd, ontwikkeld man, die zijn dochters laat studeeren er wiens vrouw lid van de Ver* vooi Vrouwenkiesrecht is, half mompelend, maar met onmiskenbare voldoening: „Net goed!" Het dunk mij een overblijfsel uit den tijd waarin „de vrouwenbeweging" ieü bij uitstek belachelijks was en de heeren der schepping hun „mannelijkheid" niet beter wisten te tooner dan door haar te hoonen en te bespotten, dat zelfs nu nog, nu vrouwenvrijheid een zoo volkomen aanvaard, onaangevochten feit is geworden, het vechten-vóór-die vrijheid den meesten mannen onsympathiek en vijandig is en, ook waai hun verstand de feiten in *t gelijk stelt, hun instinct er een belachelijke of ergerlijke kant aan afvangt* En d< , ouwen zelf? Er is een halve eeuw orbijgegaan, sinds „emancipatie" ïchts een schrikbeeld was en de rkondigsters van die leus als hyena's i het gezinsleven ondermijnden en t huiselijk geluk verwoestten, wern beschimpt en aangevallen; en t geslacht van nu, dat zich volop es ter t in de met zooveel strijd en >rsteling verkregen vrijheid, heeft or de vrouwen, die toen pionier;rs waren, nauwelijks meer aan•cht of belangstelling; heeft, met n heimelijke antipathie, toch eigenk de overtuiging, dat ze veelal malle auwkousen zijn geweest en haar ijheid trachtten te winnen ten koste v n haar vrouwelijkheid; allemaal eeselijk maatschappelijk en ethisch onbekoorlijk, en geen andere ^/enswaarden kennend of zoekend, n die van comité's, bonden of verderingen* Inderdaad: „het terrein van den rijd" was het maatschappelijke* Wie in de levensbeschrijving van Jeltje de Bosch Kemper, door Johanna Naber te boek gesteld, leest hoe een kleine concessie, als bijv* toelating van meisjes tot de gymnasia of hoogere burgerscholen, eerst na jaren van onvermoeid pogen verkregen werd; hoe Anna Reijnvaan, de eerste beschaafde vrouw, die zich in ons land aan de ziekenverpleging wijdde, in haar onmenschelijk zware, door bijna niemand gesteunde taak nog de aanvallen, de tegenwerking en verdachtmaking had te verduren van het niet-geschoolde, haar vijandige gasthuispersoneel; hoe Betsy Perk, die Arbeid Adelt stichtte, met het doel: „het lot der onvermogende vrouw uit beschaafden stand te verbeteren door aanmoediging harer kunst- en arbeids-zin", de grondslagen van haar plan moest wijzigen, omdat niets zóó'n schande voor diezelfde onvermogende vrouw werd geacht, dan het feit dat men zou weten dat zij werkte voor haar brood; die begrijpt, dat voor deze voorvechtsters het leven zwaar is geweest van ernst; dat zij niet konden voelen voor de lichtere, luchtere kant, waarvan zij het onbevredigende te goed hadden gekend; dat sport en spel, zooals het meisje van nu ze naast haar arbeid opeischt als een rechtmatig deel, haar beuzeling en tijdverspilling moesten schijnen, en de problemen van liefde en huwelijk, die in onzen tijd met onvermoeide belangstelling telkens weer anders worden gesteld en ontleed, haar oneindig minder interessant schenen, dan die van co-educatie, of vakopleiding, of sociale gelijkstelling, waarvan ze de genezing van alle vrouwenleed verwachtten* Want het is wel zeer merkwaardig voor wie zich, bewust van de eigen levenssfeer, verdiept in dien tijd, die reeds zoo oneindig ver van den onzen lijkt af te staan, hoe de voorvechtsters van toen met een bijna aposto- lische overtuiging geloofden, dat de vrijheid, die zij voor zich en hun geslacht begeerden, haar ook waarlijk geluk zou brengen; dat ze de onbevredigdheid en het vage verlangen, dat zoo sterk leefde in de jonge vrouwen van omstreeks 1860—70, te stillen dachten met „beter onderwijs" en daardoor materieele onafhankelijkheid; en van het huwelijk een heilstaat verwachtten, zoodra de vrouw niet meer zou hoeven trouwen om bezorgd te zijn, of een oude vrijster niet langer als een onnut en belachelijk wezen zou worden beschouwd* In de romanlectuur van die dagen (uit kunst-oogpunt zoo weinig belangrijk en daarom volkomen in 't vergeetboek geraakt) spreekt zich de onvoldaanheid van het jonge meisje met het doelloos leven van huishoudplichtjes, handwerkjes maken en partijtjesbezoekenreedsherhaaldelijkuit; waar een ongelukkig huwelijk wordt beschreven, ligt de oorzaak bijna steeds in het feit, dat het meisje trouwde met een man, dien ze niet liefhad, hetzij om geborgen en goed bezorgd te zijn, hetzij omdat ze zich bukken moest voor de destijds nog onaangevochten „ouderlijke macht"* Verbetering van dat vaak-voorkomend leed zocht men — het lijkt ons, die er ver van afstaan alweer zoo wonderlijk — voornamelijk in beter onderwijs; heftig hekelden de vooruitstrevende schrijvers dierdagen de meisjeskostscholen, waar gemakkelijke omgangsvormen, muziek en conversatie werd geleerd en zoo'n groot terrein van werkelijke ontwikkeling stelselmatig werd braak gelaten. In het onderwijs, in de ziekenverpleging begon men het eerst geschikte werkkringen voor de ontwikkelde vrouw te zien, ook werd het haar langzamerhand toegestaan zich een plaats als winkelbediende, kapster of huishoudster te veroveren; maar grif werd erkend, dat vrouwen heusch nooit zoo dwaas zouden zijn zich voor bank- of kantoorbediende geschikt te verklaren, terwijl zulke griezelig-onvrouwelijke beroepen als dokter of advocaat nauwelijks ter sprake kwamen. Maar voor elke plaats, welke een vrouw voor zich verkreeg, hadden de eersten, de pioniersters, een strijd gevoerd, die ons, zóólang reeds gewend aan de gewijzigde omstandigheden, onbegrijpelijk lijkt; velen harer hebben den nieuwen tijd uit den ouden zien rijpen, hebben nog méé de vruchten geplukt van wat met zooveel moeite en zorgen was gezaaid, en in de dankbare erkenning van een jonger geslacht vergoeding gevonden voor wat het oude haar in waardeering had te kort gedaan. Maar een was er, onder die voorvechtsters in Nederland, die feller heeft gestreden, warmer is toege- juicht en heviger is verguisd dan al de anderen; een vrouw met een fonkelenden, onafhankelijken geest en een ontembare levensdurf, die storm heeft geloopen tegen den kliekgeest, de dufheid, de zatte middelmatigheid van het artistieke en intellectueele Holland van die dagen; de eerste vrouw-van-beschaving, die gepoogd heeft zich een plaats te veroveren op het laag gezonken Hollandsche tooneel, omdat ze dat tooneel liefhad, en zich bewust was van de enorme macht-ten-goede die het zou kunnen oefenen; de eerste, die gevochten heeft tegen de toen zoo miserable afhankelijkheid der kunstenaars van uitgever of impressario; die te velde trok tegen onze schandelijk onvoldoende auteurs-wet en openlijk in het strijdperk trad met een almachtige, tegen alle emancipatie fel gekante couranten-critiek: Mina Krüsemam Nog wel twintig jaar na den korten tijd dat zij in Nederland is opgetreden en alle conservatieve degelijkheid tegen zich in 't harnas joeg, kregen brave huisvaders kippenvel als haar naam genoemd werd; maar wie toen jong waren, jonge meisjes, met eigen, nog heimelijke idealen van vrijheid en zelfstandigheid, hadden vaak een dwepende bewondering voor haar geestkracht en moed; en wanneer men leest in den ontzaglijken bundel brieven, dien ze als „Mijn Leven" heeft uitgegeven, van al den strijd, met verontwaardigde ouders en broeders van haar leerlingen en volgsters gestreden, begrijpt men hoe Mina Krüsemans voorbeeld in heel wat huisgezinnen van dien tijd tweedracht en opstand heeft gebracht. Men kan geen tijdschrift uit de jaren '73 tot '75 doorbladeren, of men leest er pro's en contra's over Mina Krüseman, die, zooals ze 't zelf uitdrukte: „in elk mensch een vriend of een vijand en nergens onverschil- ligen vond"; die niet, als de anderen, voorzichtig en bescheiden haar „rechten" kwam bepleiten, maar ze opeischte, en nam, met „vliegend vaandel en slaande trom"; en het komt mij voor, dat dit veelbewogen vrouwenleven zeker de moeite van t beschouwen waard is, al was het alleen terwille van den tijd waartegen het zoo scherp en helder afsteekt. Maar ook, dat het een taak van piëteit en dankbaarheid is van een der vele vrouwen, die thans als hun goed recht durven: „dire tout naut tout ce qu'on pense",1) om haar te gedenken, die de eerste was m Holland om dat recht, ook voor een vrouw, te eischen en te handhaven; een poging om haar, die zóóveel onbegrip en verzet ontmoette en dan zóó heftig de verzenen tegen de prikkels sloeg, die in de pers is aangevallen en gehoond als geen *) De leus van Emile Zola. 2 andere in die dagen, en toch, dooi de macht van haar wil en haar per soonlijkheid, telkens opnieuw het publiek wist te boeien en te veroveren, die ten slotte is heengegaa verbitterd en ontmoedigd, zonder c >. vruchten te plukken van den nieuwen oogst, dien zij had helpen zaaien; om Mina Krüseman, nu een oude vrouw die in moeilijke omstandigheden te Parijs leeft, nog recht te doen, en thans de waardeering voor haar c te eischen, welke haar in de jare van haar jeugd en durf te karig zij toegemeten* In de eerste helft der zeventige jaren, toen Multatuli, miskend en tegengewerkt, van aalmoezen en bij een gebedeld geld in den vreemde rondtobde, toen Potgieter (zooal Kloos het dezer dagen schreef in de N* Gids) zich doodtreurde om her: verval van Neerlands' kunst en Huet, verbitterd en ontmoedigd, zijn tijd- genooten aanraadde van nationaliteit te veranderen, trok Mina Krüseman door ons land en heeft, eerst samen met Betsy Perk, later alleen, door een reeks lezingen van eigen novellen voor haar denkbeelden over de toen opkomende „emancipatie-kwestie" stemming en propaganda gemaakt. Haar eerste kennismaking met kunstlievend Holland was dit niet; zij had, te Brussel wonend als dochter van een gepensioneerd N.-L generaal, aan het conservatorium voor zangeres gestudeerd en in '69 gepoogd de besturen van Hollandsche concert-vereenigingen te bewegen haar als soliste te engageeren. Ze doet in een harer brieven een vermakelijk verhaal van de volkomen mislukking: „Niemand kende mij omdat niemand mij gehoord had en niemand wilde mij hooren omdat niemand mij kende. De Hollandsche voorzichtigheid gaat werkelijk alle beschrijving te boven. Verhulst, een goedige, dikke vrien- delijke man, die mij door een woord had kunnen laten aannemen of afdanken, verklaarde mij ronduit, dat hij mij liever niet wilde hooren, daar hij zich bij preferentie niet met het engageeren der artisten bemoeide. Met dit encourageante antwoord zond hij mij naar den directeur van Felix Meritis, de handelende persoon: Mr. de Vos, die mij aldus ontving: „Madame est pianiste?" „Non monsieur je suis chanteuse." „Ah! Je le pensais bien, ca me fache, car nous avons déja tant de pianistes". „Mais je ne puis pas pianiste, moi." „Qui, c'est bien dommage, c'est vrai, j'ai déja toute une liste..." Ik trommelde met mijn handen op de tafel, en schudde „neen" met mijn hoofd, zette toen een grooten mond op en knikte tien maal „ja". „Oh... maintenant je comprends! Vous êtes chanteuse! Tant mieux. Pardon.♦♦ mais je suis, voyez vous, je suis un peu sourd..." Un peu...!!! De hoorende compositeur en orchestmeester wilde mij niet hooren, en de doove directeurmuziekliefhebber moest mij aannemen !.♦♦ Ik schreeuwde mijn oudje mijn adres in 't oor totdat hij het duidelijk herhaald had en daarna reed Mina weer weg. Zoo kwam ik in Arnhem bij een advocaat teregt en in Rotterdam bij een notaris, maar waar de eigenlijke muzikanten zaten, Dieu seul le sait! Ik heb ze nergens kunnen vinden. Alle personen, die iets te zeggen hadden, waren geen muzikant, en alle muzikanten welke ik ontmoet heb, hadden niets te zeggen!" Dit eerste echec in het „achterlijk Holland" heeft Mina Krüseman echter niet ontmoedigd; in '71 en '72 heeft ze in Amerika gepoogd zich een carrière als opera-zangeres te veroveren. En toen dit, waarschijnlijk grootdeels door haar onbekendheid met de manager-gewoonten in het land van den dollar niet lukte, een tournee als concert-zangeres, onder den klinkenden artisten-naam „Stella Orobio tii Frama" door de zuidelijke Staten gemaakt, waarmee ze wèl veel succes en hulde, doch bitter weinig geld verdiende. Wat het in die dagen wilde zeggen voor een jonge vrouw van goede familie om iets dergelijks te ondernemen, hoe fel vrienden en familie zich tegen dit plan van „de exentrieke Mina" hebben geweerd en er haar om hebben veroordeeld, blijkt genoeg uit de enkele bittere uitingen in haar overigens kleurrijke, levendige en meesttijds optimiste brieven uit dien tijd. In Augustus '72 terug in Brussel, schrijft ze aan haar zuster te Soerabaya: „Uit Amerika heb ik je niets meer willen schrijven, omdat ik U als „de wereld" beschouwde, die mepriseert wat ze niet begrijpt en condamneert hetgeen haar sfeer te buiten gaat* Heb ik mij vergist en U verkeerd beoordeeld, vergeef mij dan, want de schijn was tegen U* Heb ik goed gegist, beken het mij dan zonder omwegen; Frikje1) heeft het zoo ver in de wereld gebracht, dat zij tegenwoordig niets meer van de menschen vraagt dan waarheid* Toen ik in het begin in Amerika was, alleen, onbekend en verlaten, toen ik te worstelen had tegen menschen en omstandigheden, tegen eigenbelang en hebzucht, tegen alles, enfin, wat zich samenpakt om met kracht te verpletteren hetgeen alleen staat, toen heb ik U vergeefs geschreven en U omstandig meegedeeld wat ik zag en ondervond en te worstelen en te strijden had* Noch gij, noch uw man, noch de kinderen x) Haar petit-nom in den familiekring. hebben zich verwaardigd mij een enkel lettertje te antwoorden* Later, toen het mij goed ging, toen ik succes had, en de wereld mij met eerbv wijzen en loftuitingen overlaadde» ontving ik Uw schrijven, drie, vier brieven zelfs, die mij niet meer schelen konden*** Maar gij, bereisde luid jes, hadt allen genoeg ondervond* om ten minste te weten, dat gij aan de excentrieke Mina nooit schan<,v beleven zoudt, hoe ver haar wei ook uit de Uwe mogt loopen.**" Dat de exentrieke Mina, toen zij eindelijk weer den voet in Hollard zette, door de faam al harer buitei sporigheden vooruitgesneld, als e< soort van „wonderdier" werd b schouwd, dat iedereen van dichtbij te zien wou krijgen, valt waarlijk w ? te begrijpen* En of al het fêteeren er? huldigen, waarvan ze zoo opgetogen aan haar vader schrijft, ten slotte nie grootdeels uit die nieuwsgierighe is voortgekomen*.* de latere tijd, d haar ook in Holland zooveel bittere ervaringen bereidde, doet het wel vermoeden. Zij kwam naar hier met het manuscript van een roman, dien zij wenschte uit te geven, en daardoor in relatie met den heer Nijhoff en voor de eerste maal in botsing net de eigengerechte en voor de schrijvers schandelijk onbillijke uit;evers-praktijken, waartegen zij later, met de haar eigen roekelooze heftigheid, zoo fel gestreden heeft. Reeds had zij brokstukken uit dienzelfden roman 1) op een lezing voorgedragen: „R. A. die op mijn lezing gefeest is, noemde de voordracht rieesterlijk. Nijhoff tituleerde het tuk een „juweeltje" en Vosmaer en A. Ising kwamen het mij vragen v >m het in de Spectator op te nemen, vaarin het nu verschijnen zal..." en het is zeer merkwaardig te lezen van haar gehaspel met Nijhoff over een *) „Een huwelijk in Indië". contract, dat deze laatste niet teekenen wou: Mina Krüseman wenschte niet, zooals toen algemeen gebruikelijk was, haar werk te verkoopen, doch het voor één druk aan den uitgever te „verhuren" en dus — let op, leden van de Vereeniging van Letterkundigen! —- haar auteursrecht niet af te staan. Waarschijnlijk heeft Betsy Perk, op zulk een lezing, Mina Krüseman gehoord en dadelijk begrepen dat deze vrouw, die wat zij te zeggen had op zulk een voortreffelijke en pakkende wijze wist voor te dragen, een uitstekende medewerkster zou zijn voor haar, die voor optreden in het publiek alle uiterlijks: stem, voordracht en houding ten eenenmale miste. Haar antwoord op Betsy Perk's eerste schrijven geeft een typischen kijk op Mina Krüseman's inzichten en opvattingen, waarover ze zich in haar andere brieven uit dien tijd, die vol zijn met grappige ervaringen en rake beschrijvinkjes van personen en toestanden, slechts zelden uitlaat. ,,**♦ Ik ben tot mijn spijt nooit in de gelegenheid geweest U te ontmoeten ofschoon ik U bij naam sedert jaren ken en men (die groote leelijke, veelvermogende, lafhartige men) U meer dan eens in mijn bijzijn Exentriek had genoemd, hetgeen U bijzonder sympathiek voor mij maakte* Niets ter .wereld haat ik meer dan hetgeen men gewoon noemt* En ik bewonder elke vrouw die, in Nederland vooral, den moed heeft zich boven het middelmatige te verheffen* Niet dat wij in andere landen aangemoedigd of voortgeholpen worden, neen, maar nergens toch worden wij zoo stelselmatig tegengewerkt en gedecourageerd als bij ons* Wat mijn vroeger leven betreft, och, dat is heel eenvoudig geweest, eerst gelukkig en daarna droevig, zooals het schier met alle vrouwenlevens gaat* Wij zijn het gelukkigst zoo lang we niet weten wat geluk is, want weten we het, dan is het doordien wij gevoelen wat we missen*" Na een beschrijving van haar jeugd en die harer vier zusters in Indie: „Wij kwamen weer naar *t vaderland en gevoelden ons ongelukkig in het vreemde land waar we het benauwd hadden in den beperkten kring welke onze wereld wezen moest* Wij waren aan warmen zonneschijn en de vrije natuur gewoon, en konden niet gelukkig zijn bij een kachel, in een gesloten kamertje* Zooals 't physiek ging, zoo was 't ook geestelijk met ons gesteld* We leden onder den vreemden, vooral moreelen dwang, dien we meer gevoelden dan begrepen*** Het eerste ongeluk dat ons trof was de dood van Mama* Daarna verhuisden we naar Brussel, omdat ik chanteuse wilde worden* Chanteuse! een vreeselijk woord, dat nauwelijks uitgesproken mocht worden, en dan nog als niemand 't hoorde. Kort daarop stierf een mijner zusters aan de teering en werd weldra door de andere gevolgd. Toen begon ook de jongste te sukkelen en weg te kwijnen als de anderen. Doch ik had al spoedig begrepen, dat verveling een doodelijke ziekte is, en minder waarde hechtende aan de opinie van onbekenden dan aan de mijne, heb ik mij aan het vonnis der wereld onderworpen en mij haar schimpend „excentriek" tot een eeretitel gemaakt." Het lijkt ons, twintigste eeuwers, die ons van de oorzaak en het verloop der tuberculose zoo volkomen op de hoogte achten, iets om te glimlachen, dat niet alleen Mina Krüseman, maar de meeste schrijvers en schrijfsters in haar tijd, het doelloos en van verveling zware leven der beschaafde jonge meisjes oorzaak van „de teering" noemen. Doch zegt de volksmond niet ook: „Van verdriet de teering krijgen?" In de romans van dien tijd, waarin heel wat meer helden, doch vooral heldinnen, stierven dan in onze „pessimistisch" genoemde hedendaagsche litteratuur, is bijna altijd, als gevolg van smart en ontgoocheling, „de teering" oorzaak van iemands dood* Na een beschrijving harer ervaringen in Amerika en Parijs en de tegenwerking en moeilijkheden die zij, als alleenstaande vrouw, van het gilde der managers, theaterdirecteuren en impressario's te verduren had, eindigt Mina Krüseman dezen eersten brief aan Betsy Perk: „Nu ben ik besloten mijn ouden strijd voor vrijheid en onafhankelijkheid vol te houden, zingende, schrijvende, lezende, akteerende, n'importe hoe! Alles bevalt mij behalve rust en waar ik vrouwen vind die evenals ik voor ontwikkeling en vooruitgang kampen willen, daar ben ik klaar te helpen, welke de werkkring ook wezen moge, die zij zich gekozen tebben om hetzelfde doel nabij te omen/' Uit haar al spoedig drukke brief/isseling ontstond het besluit der heide vrouwen om, in het seizoen an i873, te zamen een aantal lezingen 2 houden. In dien tusschentijd werd Mina Krüseman's strijd met haar itgever op de spits gedreven, daar ij, nadat het eindeloos geparlemenïer over het contract beëindigd was, egon te influenceeren op den inhoud an haar boek, dien hij wilde polijsten ri verzachten, waaruit hij zelfs somïige, in zijn oog te heftige scènes ilde schrappen. En daarmee bleek ij bij de schrijfster van „Een Huwejk in Indie" aan het juiste adres! „Verzachten? Verflauwen? Temeren?" stuift ze verontwaardigd op; Voegen naar de smaak van het puiiek? Wel foei! „De smaak van de zers?" Dieu merci, die ken ik niet! n ik kan dus gelukkig niet in de *ut vervallen van er mij naar te schikken, ♦♦ En schoonheids beginsel, och!,,. Ik heb nog niet veel benul van al die beginsels, regels, wetten en conventies, ik vind de waarheid altijd schoonheid, al is ze ook cru, mogelijk juist omdat ze cru is. Ik ben maar een v/ilde, dat weet u wel; hartelijk dank dus aan de heeren Vosmaer en Ising, voor de moeite die zij zich geven om mijn eersteling (taalkundig) wat te beschaven1), maar verzachten?,,. Och, wat ik U bidden mag, verzacht nooit iets in mijn gekriebel! Versterken, nog krachtiger, nog heftiger als het kan, maar asjeblieft niet zachter! Ik heb hier (Brussel) ook niets zachts uit te voeren tegenwoordig. Ik heb zulke lieve lezinkjes geschreven, dat ik ze haast niet voor durf te dragen! En toch heb ik beloofd in de *) Door haar langdurig verblijf in Brussel schreef Mina Krüseman menigmaal geen zuiver Hollandsen, eerste helft van Maart in Arnhem te zullen zijn om er mee te débuteeren," * * * Op 6 Maart 1873 heeft dan de eerste dier reeks lezingen van Betsy Perk en Mina Krüseman, waarmee ze zooveel stof hebben opgejaagd, waardoor heel Nederland in rep en roer is gebracht, inderdaad te Arnhem plaats gehad. Voor een handje vol toehoorders zijn ze daar beiden in de Nutszaal opgetreden en wat dat feit alleen al zeggen wilde in die dagen, voelt men het beste uit de apologie van Mevr, van Calcar, die, toen zij enkele jaren eerder een dergelijk optreden had gewaagd, begonnen was met te zeggen: „Ik begrijp, dat ik op de uiterste grens sta, van wat voor een vrouw welvoegelij k kan worden genoemd," 1) x) Zie Anna Polaks artikel: „Baanbreeksters voor de Moderne Meisjesopvoeding" in Leven en Werken 1918, 3 Toch, ondanks die eerste schaar sche opkomst en de onwelwillende, vooropgezet vijandige critiek in de Arnhemsche Courant, nam de belangstelling van het publiek voor Mina Krüseman en Betsy Perk bij elk volgend optreden snel toe. Sympathie zal het wel lang niet steeds geweest zijn, nieuwsgierigheid veel meer; menige man èn vrouw ging daar heen in de hoop iets te kunnen becritiseeren en bespotten. Doch een feit is het, dat Mina Krüseman (zij trad na de pauze op, Bets\ Perk ervóór) door wat zij las èn doo de macht van haar persoonlijkheid telkens weer zoo'n zaal vijandigen oonverschilligen wist te boeien, t< winnen tot bijval, tot enthousiasme wist op te wekken en velen „deed trillen van diepe ontroering,"1) En dat de problemen welke zij aan *) Johanna Naber: Leven van Jeltj< de Bosch Kemper, roerde, de mistoestanden, die zij veroordeelde, de verbeteringen die zij eischte, werden besproken en overdacht als nooit te voren; dat de zaak waarvoor zij pleitte, welke in het lauwe Holland van die dagen nog niet anders dan lauwe aandacht had ontmoet, door haar plotseling werd tot een brandpunt van algemeene, heftige belangstelling. Op 30 Maart 1873 schrijft ze dan ook van uit Delft aan haar vader: „Ik breng heel Nederland in rep en roer! En heb zooveel te vechten in de publieke papieren, dat ik haast geen minuutje meer vinden kan voor eigen correspondentie. Mijn lezingen en couranten-artikelen geven stof tot discoureeren en kibbelen aan alle steden waar ik verschijn en de verschillende partijen staan zoo vinnig tegen elkander over, dat allen zich nijdig maken en ik alleen, tot hun groote ergernis, lachend tusschen al dat gehaspel doorglijd," En op 5 April, vanuit Zwolle aan een ander: „Ik amuseer me dol met *t couranten-gevecht en heb tot troost een langen brief van Multatuli gehad om mij aan te moedigen mmijnstrijd*" * * * Wat waren dan wel die hemeltergende en wereldschokkende opinies, waarmee Mina Krüseman „heel Nederland in rep en roer" bracht? Wanneer wij het novelletje „de Zusters" dat zij in vrijwel alle steden van ons land heeft voorgedragen, zoo nuchter gedrukt op veertig kleine pagina's voor ons zien liggen, kunnen we nauwelijks begrijpen, dat het daarin verkondigde de heele pers in beweging, en het publiek zoozeer in beroering vermocht te brengen* Het geeft de geschiedenis van vijf zusters en het is wellicht het beste criterium voor Mina's populariteit, dat de aanhef: „Ze waren met hun vijven" jarenlang een algemeene be- kende spreekwijs is gebleven*1) Een vertelling is het, die grootdeels in een vlotte, voor dien tijd prachtig natuurlijke dialoog geschreven is; en die den lezer onmiddellijk begrijpen doet, dat Mina Krüseman's stem en haar in Brussel geschoold, en ongetwijfeldaangeboren talentvan tooneelspeelster, hier den woorden de gloed vermocht te geven, waarmee ze zulk een diepen indruk op haar hoorders heeft gemaakt* „Ze waren met haar vijven* Emma werd mooigevonden^Mathilde leelijk, op Agnes werd niet gelet* Nora heette excentrique en Margaretha eenvoudig*" Het is de Norah uit deze vertelling, de exentrique zuster, die het huwelijkom-geborgen-te-zijn versmaadt, en als ze trouwde „met haar man zou willen denken, gevoelen, leven, zoo Johanna Naber: Leven en Werken van Jeltje de Bosch Kemper* oprecht als ik met mijzelve leef/ die men zeker als de porte-paro van de schrijfster kan beschouwe en wier levenservaring herinnert aa veel wat Mina Krüseman zelf nee doorgemaakt* Reeds als jong meisje, wanneer d vijf zusters te zamen over toekomst e huwelijk spreken, gaat Norah tegen d gemakkelijke en gangbare opinies ir „Wie heeft ooit zoo iets dwaa gezien als onze opvoeding van tegen woordig? Wij zijn bestemd om t trouwen en mogen geen mannei kennen. Als vrouwen moeten wi ons gansche leven met hen deelei en als meisje mogen wij nauwelijk eenige nietsbeduidende woorden me hen wisselen. Wij worden in der huiselijken kring zorgvuldig van elkaar gehouden en ontmoeten wij elkander in de wereld, dan zijn wi van beide kanten zóó goed gedresseerd, dat wij geheel anders schijner dan wij werkelijk zijn en dat wij elkander alle mogelijke karakters en eigenschappen voorspiegelen, met uitzondering van die welke de onze zijn!" (Is dit niet de conclusie, waartoe Marcellus Emants een halve eeuw later, precies zóó, gekomen is?) Als Emma „de mooie "en reeds verloofde zuster zegt: „Daarvoor (het huwelijk) zijn wij vrouwen geboren, waren wij mannen dan zouden wij voor anderen werken, nu moeten anderen werken voor ons* Ik vind het nog zoo kwaad niet vrouw te zijn***" dan antwoordt de heftige Norah: „Nog zoo kwaad niet? Ik vind niets ongemakkelijker, treuriger, akeliger en vervelender dan voortdurend te moeten leven in een valsche positie en dat is de onze toch* Onze heele opvoeding leidt er immers toe* Eerstens leeren wij juist genoeg om met 't geleerde niets te kunnen uitrichten* Wat kennis is wordt zeeroppervlakkig, wat oppervlakkigheid is zeer grondig bestudeerd* Onze opvoeding wordt voltooid op een of ander kostschool van naam, waar wij eigenlijk niets anders leeren dan te sch ijnen wat wij niet z ijn" Het tweede gedeelte der novelle „speelt" twaalf jaar later, wanneer Emma reeds lang getrouwd is en Norah, na jaren van zwerven, voor het eerst weer in den kring der haren wordt terugverwacht. En daar spreekt dan de jonge vrouw, die na een veelbewogen leven (ook Amerikaansche ervaringen worden hier ingevlochten) de gewonden van den Fransch-Duitschen oorlog verpleegde en in eenhunner den zóó lang versmaden levensgezel gevonden heeft, nog weer een aantal excentrique opinies uit, die de kern, en bovendien het „doel" van Mina Krüsemans voordracht waren. „Waarom werkt men overal, maar vooral in Nederland, de ontwikkeling der vrouw zoo stelselmatig tegen? Waarom sluit men haar uit van schier alle betrekkingen waarin zij voor het welzijn van een grooter aantal men- schen dan haar huisgenooten alleen, nuttig werkzaam zou kunnen zijn? Waarom moet zij trouwen of bedelen wil zij geacht worden door de maatschappij, die haar bespot als ze denkt en veracht als ze werkt? Vallen mag ze, dan vindt ze tenminste nog een steun van bescherming, ja dikwijls zelfs fortuin genoeg, om haar zonderlingste grillen bot te vieren en op hare beurt de achting der wereld te bespotten I Mag een vrouw niet eervol werken voor haar brood? Of is zij er niet toe in staat? Wat wordt er sedert eeuwen al niet voor het onderricht van mannen gedaan! Scholen en academies, ze rijzen als uit den grond op! En wat zijn onze mannen gróót geworden!!! Ze kappen vrouwen- En maken japonnen! En bakken koekjes! En meten kant! Maar ze doen nog veel nuttiger dingen ookZooals ze laatst nog in Frankrijk gedaan hebben--- Zij moorden, rooven en stichten brand onder den valschen naam van eer en voeren als barbaren oorlog, waarvoor zij elkander onderling beloonen met kruisjes, lintjes, strikies en... armoede en ellende..." (Dacht gij wel lezer, dat er vijftig jaar vóór Barbusse en Latzko al iemand was, die deze dingen zoo onmedoogend bij den naam durfde noemen?) Eén uitlating vooral van de vooruitstrevende Norah heeft een groot deel van het publiek tegen Mina Krüseman en haar „principes" in het harnas gejaagd, 't Is het antwoord op Mathilde's vraag: Hoeveel kinderen of zij hoopt te krijgen?: „Ik hoop geen, want ik zou niet weten wat ik er mee aan moest vangen. Als ik zoons had, zou ik er geen militairen van willen maken, als ik dochters had, zou ik haar vrij en onafhankelijk willen zien. Hier," vervolgt zij, de twee oudsten harer zuster naar zich toewenkend, „hier heb je de toekomst der wereld! Wel mijn mgen vertel jij me eens wat je woren wilt?" „Generaal l" antwoordde de jongen iet vonkende oogen. „Een dikke sneraal met een groote pluim en een egen die klikklik zeit!" „Bravo mijn jongen! Goed 200! n jij mijn Lientje, wat moet er van ou worden, me kind?" „Een dème als mèmè" antwoordde meisje, de oogen neerslaande* „Zie !" riep Nora „aan zulke kinderen ^rgeef je die wenschen, omdat 't aar kinderen zijn — maar wij, enschen, moesten ten minste iets eer van het leven verlangen dan n armzalig tooisel, iets meer willen in dan de treurige nabootsing onzer voorgangers!" , Het is niet mijn bedoeling hier de litteraire waarde van Mina Krüse- m's werk uitvoerig te bespreken. Ten eerste acht ik mij nog te dicht bij haar tijd, om die onbevooroor- eld te zien, en bovendien heeft zij zelve dat werk te zeer aan haar levensdoel — de propaganda voor vrijheid en onafhankelijkheid van de vrouw — ondergeschikt gemaakt, dan dat zulk een analyse rechtvaardig zou zijn. In hoeveel opzichten zij ook boven en los van haar tijd stond, haar litteraire werk deed dat niet; haar stijl, in de brieven zoo ongekunsteld en natuurlijk, is bijv. in haar roman „Een huwelijk in Indië" overladen met de gemeenplaatsen en de romantische tooisels van dien tijd, waartegen eerst de Tachtigers, een tiental jaren later, den strijd hebben aangebonden. En waar Mina Krüseman in het dagelij ksch leven zoo nuchter-scherp en meedoogenloos vermocht te analyseeren, schijn van wezen vermocht te onderscheiden, verbaast het te meer, dat zij in dienzelfden roman een ontknooping geeft, zóó gezocht, zóó bezijden alle natuurlijkheid, dat de lezer van thans haar onmogelijk kan aanvaarden. Dat nochtans dit werk bij tijdgenooten waardeering en bewondering heeft gevonden, blijkt voldoende uit alle gunstige kritieken en uit Nijhoff's reclame: „Dat er na de Max Havelaar nog niet zulk een belangrijk boek geschreven werd", maar het meest wel uit de belangstelling die bijv. Vosmaer, Ising en Flanor van de Spectator er aan gaven. En heeft niet Multatuli menigmaal verzekerd, dat hij in Een Huwelijk in Indië „zulke prachtige gedeelten" vond? Niet alleen door haar lezingen zag Mina Krüseman in den aanvang van 1873 de algemeene aandacht op zich gevestigd, in dienzelfden tijd schreef ze, daartoe aangezocht door Betsy Perk, in de pas-opgerichte Kunstbode een heftig artikel, waarin ze Nederland „onartistiek" durfde noemen. „Kunst en Nederland! Och hemel! Hoe zult gij die woorden doen rijmen ? Dat licht en duister tot elkander brengen? Dat wit en zwart ineen doen vloeien ?♦♦♦ Hoe gij uw Kunstbode behoorlijk in stand zult houden, begrijp ik niet, daar Nederland naar mijn oordeel met recht anti-artistique genoemd kan worden. Immers, overal vindt men tegenwoordig gevierde Nederlandsche artisten, behalve in Nederland, en overal worden ze gevormd behalve in hun vaderland... De Koning zelfs, die op eigen kosten de stervende kunst in leven tracht te houden, zendt Nederlanders naar het buitenland, om hen van vreemden te doen leeren, hetgeen bij ons te lande niet onderwezen schijnt te kunnen worden." (Zijn wij, vraagt de schrijfster van deze studie, er na vijftig jaar veel beter aan toe? Is er één Hollandsche zanger of zangeres in Holland geslaagd, die niet ten minste een deel harer opleiding in het buitenland heeft moeten zoeken? En wat doet i iolland — nog steeds! — voor zijn mponisten?) „Ons land is rijk aan geld, waarom is het dan arm aan kunst?... Indien ut begrepen werd zou er meer voor de kunst gedaan worden. Zoo niet uit liefde voor het schoone dan toch uit behoefte aan goedkeuring. Behoefte aan goedkeuring, deze groote I n/aal onzer natie, die niets doet uit angst afgekeurd te worden, indien zij niet vooraf weet, dat zij iets doet dat goedgekeurd zal worden. Ik haat dat zoeken naar approbatie! Dat ingen en plooien, dat buigen, voen, sidderen, wankelen, weifelen, dat eeuwig angstig vragen: „Wat uden anderen doen?" Kon de knuppel ergens gevaarlijker land komen dan in dit rustig hoenrhok? Was er erger misdaad denkar dan luidop deze waarheid te verndigen (die enkele jaren later door een gezaghebbend man als de Stuers met minder heftig is herhaald) terwijl de genoeglijk voortdommelende Hollanders met hun ongeschokte middelmatigheid zoo best tevreden waren ? Ze schrokken wakker; alle maecenasjes en gezaghebbende kritikusjes, die nooit iets waardeerden, dan wat uit het gesanctionneerde kringetje kwam; die orginaliteit schuwden als de cholera en zich dubbel in hun eer getast achtten, nu een vrouw zich met hun zoetgekoesterde„Vaderlandsche Kunst" bemoeien dorst, een vrouw, van wie het eigenlijk al heelemaal niet te pas kwam, dat ze in het openbaar haar mond opendeed! „Het Vaderland" meent dan ook dat „de kunst een slag in het aangezigt" is gegeven en het Handelsblad, over „de keurbende der Grenadiers en Jagers" en „de keurbend der Nederlandsche schilders" in één adem sprekend, verheugt zich dat: „er bewijzen te over zijn dat onze kunst niet dood is maar leeft en bloeit." Het was Mina Krüseman's aard niet, een aanval onbeantwoord te laten, noch kon haar strijdvaardige natuur met een schouderophalen of een hooghartigen glimlach voorbijgaan aan wat haar onjuist of oneerlijk scheen. „Was ik doof en blind," repliceert ze Het Vaderland in een ingezonden stuk, „toen ik gehoord en gelezen heb, dat de kostbaarste schilderstukken van doode meesters bewaard worden boven een petroleum-magazijn?1) Waar zijn uw beeldhouwers Nederland? Vergeet gij den Parijzenaar, die u ontrouw geworden is en in den vreemde werkend, bekroond werd en gedecoreerd...? En uwe schrijvers? Hebt gij twee Multatuli's dat gij zoo weelderig afstand doet van een? *) M. Kr. doelt hier op Haarlem. 4 Die Wagner, die Wiertz van 't kleine Nederland, wiens kroon aan den hemel reikt, al buigt men zijn scepter ook neer in 't slijk* En uw tooneel, o mijn vaderland, uw toonkunst, uw componisten, tooneeldichters, muziekscholemWaar is dat alles? En wat richt het uit? Er zijn muziekscholen in Amsterdam, Rotterdam en den Haag, waar zijn de kunstenaars die alleen daar gevormd worden? Waarom wordt in Nederland een vertaalde Rabagas toegejuicht ? Waarom geeft de Kunstbode als premieplaat een Fransche photographie naar een beeld door een Nederlander in Frankrijk gemaakt en in Frankrijk bekroond? Waarom geeft gijzelf, Vaderland, uw lezers een uit het Duitsch overgebracht feuilleton?" Waarom heeft de geniale Verhulst zoo lang gezwegen? Waarom rijzen de café's-chantant als uit den grond op terwijl Amsterdam zelfs geen Opera heeft?" En dan volgt het zinnetje, dat zulk een onverkwikkelijken nasleep van vinnig geschrijf en weergeschrijf heeft teweeggebracht: „Wie koos tot directeur van de concerten van Felix Meritis een doovel Een doove om muzikanten te beoordeelenl Is er geen blinde te vinden om schilderstukken te keuren en geen lamme om de danstkunst in eere te houden?" Het was een oude, bestoven geschiedenis, de ervaring met den dooven heer de Vos, die Mina daar opeens glorieus te voorschijn haalde; en politiek was het zeker niet van iemand die juist probeer en wou zich als artiste een plaats in datzelfde fel gehekelde land te scheppen, doch was het daarom niet waar? Het is merkwaardig hoeveel ridderlijke pennen meteen in beweging kwamen om den „dooven" heer de Vos, aan wiens doofheid intusschen niemand iets wist af te doen, in bescherming te nemen tegen de moderne Judith, die, zooals een spotprentje uit de Spectator van die dagen het afbeeldde: „de mannen met haar scherp zwaard op de vlucht kwam jagen !" Men liet den strijd over kunst graag varen voor een strijd van louter persoonlijkheden tegen de vrouw die men: „een groote mate van onkieschheid, gebrek aan tact en goede smaak" toekende; en, wat wel heel eigenaardig lijkt, verweet: „een oordeel te vellen over een zaak die haar volkomen vreemd (was)." En niet alleen het Bestuur van Felix Meritis kwam in actie om op deze wijze een „beleedigd" medelid te wreken, ook een aantal critici, die niets met de zaak te maken hadden, gebruikten haar om bij voorbaat stemming tegen de debuteerende voordraagster te maken en haar, in hun critieken over haar voordracht, met deze kwestie aan te vallen en te veroordeelen* Maar zij hadden Mina Krüseman voor, om hen te leeren dat één vrouw duizend mannen te erg kan zijn* Juist in het midden harer tournee, terwijl ze met stijgend succes zaal na zaal voor zich wist te winnen, kwam ze op het origineele, maar alles behalve tactvolle idee, de zaak te midden van het publiek te behandelen, en aan het eind harer voordracht de critici, die haar hadden aangevallen van een niet malsch antwoord te dienen* „***Daarop vertelde ik en plein public", beschrijft ze het geval aan haar vader, „hoe gemeen het Nieuws van den Dag met mij gehandeld had* De redacteur van dat Nieuws v* d* Dag stond in persoon tegenover mij en heeft dus ten einde toe de geheele verdediging moeten aanhooren, waarin ik den brief aan het Vaderland (waarin de geschiedenis „de Vos"; J* v* A*) overgelezen en geakteerd heb, die nu geheel Nederland in rep en roer brengt en waarschijnlijk ten gevolge zal hebben, dat de doove de Vos zijn ontslag moet nemen als directeur der concerten van Felix Meritis. Na de geacteerde speech aan 't adres van twee zulke groote pieten, vloog als 't ware de heele zaal op, en willens of niet, ze applaudisseerden zooals ik nog nooit in Nederland heb hooren applaudisseeren en van alle kanten kreeg ik aanvragen om in Amsterdam te komen lezen! Dat dat A'sche courantje (Het Nieuws) mij nu havent en van nijdigheid geen raad meer weet, spreekt van zelf, maar ik heb zoo'n verbazende reputatie gemaakt, dat er geen doodslaan meer aan is en het havenen zelfs een reclame is.** Ook krijg ik brieven van allerlei artisten om mij te bedanken dat ik zoo dapper de kastanjes voor hen uit het vuur haal en als nee plus ultra van eer ontving ik een paar dagen geleden zelfs een lang epistel van Multatuli als bedankje!" En in een anderen brief uit dien zelfden tijd: „Wij maken tegenwoordig fortuin met onze lezingen, de kleine plaatsjes loopen uit om ons te hooren en te bekijken vooral. Dinsdag gaan wij onze zomer- of liever voorjaarstournee beginnen, die voort moet duren tot 6 Mei, avond aan avond moeten wij lezen." Ik heb bij deze in den grond onbelangrijke kibbelpartij stil gestaan, omdat de vermelding ervan mij noodzakelijk lijkt in verband met Mina Krüseman's verdere ervaringen. Zij had, al bij haar eerste optreden, „de critiek", de gezaghebbende, onaantastbare, tegen zich in 't harnas gejaagd en wel ver van het hoofd in den schoot te leggen, of, bezadigd en politiek, de aanvallen met zwijgen te pareeren, gaf ze voor eiken steek een steek terug en streed haar strijd, die voor de vrijheid en onafhanke- lijkheid der vrouw begonnen was, al spoedig tegen de bevooroordeelde, zich achter anonimiteit verschuilende machthebbers van de „krant". In dien strijd is Mina Krüseman ongetwijfeld menigmaal te ver gegaan. De opdracht van een geschriftje „Kunst en Kritiek" x) bijv. is niet geestig, doch enkel grof; en de „afstraffing" van de heeren der pers in 't openbaar, ze moge een origineel denkbeeld en een vermakelijke gebeurtenis zijn geweest, valt toch zeker uit den goeden toon. Maar daartegenover staat, dat de manier waarop men haar aanviel en en becritizeerde waarlijk alle perken te buiten ging; dat er, zelfs door soi-disant beschaafde beoordeelaars dingen over haar uiterlijk, haar bedoelingen, haar „oude-vrijsterschap" *) „opgedragen aan mijn vijand, exdominee de Veer, redacteur v. h. „Nieuws v. d. Dag/' werden geschreven, die van een ongehoorde platheid en onhebbelijkheid waren. Mina Krüseman heeft zelve al die uitingen voor ons bewaard, want ze heeft ze in een bundeltje verzameld en het publiek aangeboden als: „De moderne Judith", met de spotprent uit de Spectator voorin, waar ze als mannenverdelgster wordt voorgesteld en niemand minder dan Jan ten Brink bij de haren heeft. (Het pleit m. i. voor haar gezonden humor, haar gave om de dingen in hun juist verband te zien, dat ze zelve om die spotprent, evenals om de hekeling in een spotblad als Uilenspiegel zoo hartelijk heeft kunnen meelachen). Zoo eens iemand lust krijgt de „Geschiedenis der Kritiek in Nederland" te schrijven, hij verzuime vooral de studie van „De moderne Judith" niet. Het geeft een even onmeedoogend als ontstellend beeld van het peil waarop kunst-beoor- deeling in die dagen stond, van het zelfgenoegzaam gewauwel en het aaneenrijgen van afstandsche gemeenplaatsen, in vele dier kolommenlange artikelen. Lees bijv. wat de Brieder, de criticus van het Handelsblad, tevens kroniekschrijver in „de Gids" bij Mina's eerste optreden ten beste geeft: „Gedost in een groen fluweelen sleepkleed, a coeur uitgesneden, met nauwe mouwen, die aan de uiteinden met witte kantjes omzoomd waren, betrad een lieftallige verschijning aan den arm van den vrouwenleeraar Doorenbos de voor den trap van het orkest in de benedenzaal der Keizerskroon geplaatste estrade, om een lezing te houden. Het lelieblanke wit van het haast onzichtbare stukje hals dat zeer koket achter een rand van kleine zwarte kant verschool, stak aangenaam af bij de donkere kleur van het kleed, terwijl het schitterende kruis van staal en de kleine broche van hetzelfde metaal bijna in glans onderdeden voor de liefelijke blikken uit de donkere kijkers, die in een a la Trebelli met valschen haartooi gekapt hoofdje sprekend schitterden. Deze aangename, emanciperende verschijning was niemand anders dan de onbekende grootheid, mejuffer Mina Krüseman, (let wel lezer I ze was toen nog een „onbekende" voor hem) die waarschijnlijk, indien ze zich niet aan de vrouwenbevrijding hadde gewijd, een man gelukkig had kunnen maken, en stellig niet lang had hoeven te wachten op een levensgezel, die haar terwille van hare weldoende trekken, hart en hand zou hebben aangeboden." Is het niet kostelijk? Mina doopte den schrijver van dit indrukwekkend stuk „het modemannetje" en het schijnt dat de naam, ook bij 'smans collega's, onmiddellijk ingang heeft gevonden. Over al hetgeen de „aangename verschijning" te zeggen had, is het modemannetje echter heel wat minder goed te spreken: „Onbetamelijk eenzijdig en hier en daar zelfs vermetel", noemt hij de schets „de Zusters", door de spreekster voorgedragen; en natuurlijk stoot hij zich het ergst aan de „niet-voortplantings-theorie", waarmee, naar hij meent: „niet één dame in de zaal of daarbuiten" zou instemmen* „Is die door een vrouw aangehaalde niet-voortplantingstheorie niet menschelijker dan de door de mannen verheerlijkte uitroeiïngstheorie ?" teekent Mina daarbij in haar boekje zoo prachtig raak aan* „Schep om te vernielen" is de leus der mannen — alle moeders zullen met Norah zeggen: O neen, schep dan liever niet!" Het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage bespot, met een reeks loftuitingen op de huisvrouw, de huismoeder die haar werk thuis vindt („de uithuizigheid der vrouw is het grootste kwaad voor het gezin") de lezende dames als „blauwkousenbreisters", de Arnhemsche Courant vindt dat de emancipatie onnoodig bepleit wordt: „De vrouw in Nederland is tamelijk geëmancipeerd — wij meenen voldoende"; om er dan nog den vermakelij ken dooddoener bij te voegen: „en wanneer mannen arbeid verrichten die gerekend wordt meer te behooren tot den werkkring der vrouwen, is dat enkel en alleen daaraan toe te schrijven, dat de mannen dat werk beter doen." Maar erger dan dit alles zijn de grove persoonlijkheden, waarmee „beschaafde" mannen als Huet, van Vloten e* a* deze vrouw, die zich aan de publieke opinie blootstelde, durfden aanvallen en belachelijk maken > Wanneer men leest hoe die heeren zich grappen over haar laag-uitgesneden japonnen veroorloven, hoe van Vloten doceert over onvrouwelijke en daardoor (sic!) wan-smake- lijke onbekookte begrippen en hoe Huët haar een oude vrijster van bij de veertig noemt, die vroeger haar heil zocht in eenvoudigheid en zedigheid en nu optreedt met „het overleg eener halfsleetsche coquette", dan krijgt men een flauw denkbeeld, wat het in dien tijd beduidde „een geemancipeerde vrouw" te zijn, en tegen, de gangbare begrippen van vrouwendeugd en vrouweneer in te gaan* Niets pleit m*i* zoo voor Mina Krüseman's geestkracht en moed, dan de humor waarmee ze al dat vinnig geschrijf beschouwen kon* Ze zag het ten slotte louter als vermakelijkheid en maakte er een grap van^ om het oordeel van den een naast het volkomen averechtsche van den ander te leggen, en het zoo haar „Vriend Publiek" aan te bieden; want zelfs op de kardinale punten bleken de z.g. „bevoegde" beoordeelaars falikant met elkaar in strijd* De een noemt de door haar geteekende toestanden „onwaar", de ander „uit het leven gegrepen"; de Rotterdammer verwijt, dat het haar, voor heur onderwerp aan den noodigen ernst ontbreekt, de Leidsche Crt. noemt haar novelle „vol geest en waarheid". Tal van schrijvers prijzen haar uitmuntende voordracht, maar Ds. de Veer (dezelfde, dien zij aan het slot harer Amsterdamsche lezing in de zaal van antwoord had gediend) zegt: „Zij leest niet slechter maar ook niet beter dan menige welopgevoede dame in den huiselijken kring." Waar Haverkorn van Rijsewijk i | opwindt over den tooneelspeelstersaanleg weiken hij in haar te ontdekken meent en de voordraagster (die met eigen werk optrad) den ietwat wrangen raad geeft: „de schrijfster te doen verdwijnen voor de actrice", noemen tal van anderen haar een „schoone aanwinst" voor de Nederlandsche letteren, bewonderen haar groot schrijfsters-talent, terwijl ze hun vaderland gelukwenschen met haar „niet alledaagsche verschijning". En als een merkwaardigheid mag hier wel even vermeld de aanmerking op haar veelvuldig gebruik van „jij en jou", „dat afbreuk deed aan den onderhoudenden vorm van het onderwerp, ja dit zelfs meermalen ontsierde", waarop Mina Krüseman, die blijkbaar ook in taalgevoel haar tijdgenooten vooruit was, heeft geriposteerd: „dat niets burgerlijker, stijver en meer onhollandsch klinkt dan gij en u in familiare gesprekken." Pas toen de verbazing, de ergernis en ontsteltenis over het optreden der twee vrijgevochten dames een beetje luwde, begon men zich rekenschap te geven van hetgeen zij voor nieuws en ongehoords verkondigden en in de critieken van later tijd is menige ernstige, eerlijke beschouwing te vinden over de nuttelooze opvoeding der welopgevoede jonge meisjes, die haar slechts africhtte om een man te vangen en over de noodzakelijkheid voor de 40°/o vrouwen, die ongetrouwd blij ven, om zich een behoorlijken werkkring te verzekeren. Het feit, dat in tal van ingezonden stukken in allerlei bladen het onderwerp van Mina Krüsemans lezing werd behandeld, dat zoovelen, mannen en vrouwen, zich geroepen voelden er hun oordeel, bewonderend of afbrekend, over uit te spreken, toont, dat haar optreden waarlijk een daad van groot gewicht in de geschiedenis der Nederlandsche Vrouwen-beweging is geweest en geenszins een persoonlij ke reclame-makerij, zooals haar vijanden het ook later hebben willen kwalificeeren. Intusschen liep de samenwerking met Betsy Perk ten einde. Toen Mina Krüseman in 't najaar van 1873 opnieuw een tournee op touw zette 5 (en nu met het gemakkelijke zelfbewustzijn van de arriveé hooge honoraria en eischen van niet-rooke*! e. d. bedong) trok Betsy Perk niet meer mee. Het gemeenschappelijke doel der beide pioniersters, die elkaar niet eens persoonlijk kenden toen hun samenwerking begon, hield het niet uit tegen haar al te groot verschil in aanleg en karakter. Betsy Perk's gevoelige, bijna schuwe aard had heftig geleden onder de ruwe aanvallen in de pers, waaraan ook Zij — al provoceerde ze minder dao haar genoot — niet ontkwam. Ze leed intusschen nog meer onder de koele, afwijzende houding die velen harer vrienden (en vooral vriendin nen!) sinds haar optreden in 'tpu bliek aannamen. Haar geest had nie de veerkracht van die andere, die te straffer volhield naarmate de aanval scherper werd, en uit iederen tegenslag slechts moed tot voortgaan te putten wist. En of het haar, die de ontwerpster was geweest van het plan, tenslotte niet verdroten heeft door haar kunstzuster zoo volkomen in de schaduw te worden gesteld? Want al zegt een galant recencent ergens, „dat hij de dahlia niet zal afkeuren, omdat toevallig bij haar een roos in al haar pracht te bloeien staat", het publiek kwam om Mina Krüseman en nam Betsy Perk, die noch door uiterlijk, noch door voordracht wist te treffen of te boeien, louter op den koop toe. Wat de oorzaak der scheiding werd, is mij niet gebleken. Zoowel in de brieven uit dien tijd als in het kritieken-bundeltje is alles wat Betsy Perk betreft zorgvuldig weggelaten Doch: in een van Mina's laatste brieven aan haar, (6 Juni 1873) verwijt ze: ,/t Is maar jammer dat ge uit twee halve menschen bestaat; waart gij een geheele sukkel of een geheele heks geweest, dan hadt gij tenminste affectie kunnen vinden of missen; nu vindt gij niet wat gij mist en verliest gij weer wat gij vindt!" Dat ook Betsy Perk in den tijd dier brouille heel wat grieven tegen Mina Krüseman had opgezameld — ik ben er van overtuigd. Stella Oristoria di Frama zal, in de dagen van uitbundigen lof ter eene ensmadelijke verguizing ter andere zij, zeker niet plooibaar en makkelijk-in-den-omgang zijn geweest. Graag had ik, ter wille van de rechtvaardigheid, die grieven, welke ook Betsy — niet minder vaardig met de pen dan Mina — zeker zal hebben neergeschreven, gekend en getoetst, doch het is mij niet gelukt, noch in de Universiteits-Bibliotheek te Leiden, noch in de Koninklijke Bibliotheek, haar boekje uit dien tijd „Mijn ezeltje en ik" te vinden. Verzoend hebben de twee, die te zamen zulk dapper pionierswerk verrichtten, zich niet; het blijkt uit Mina's brieven, waarin menige hate- hjkheid op Betsy Perk voorkomt, die, evenals zooveel anders — louter persoonlijks — daarin heel wat beter achterwege had kunnen blijven. * , Er is een hoofdstuk in Mina Krüseman's geschiedenis, waarboven men den naam van Multatuli zou kunnen schrijven; een tijd in haar leven die „in het teeken" van Multatuli heeft gestaan. Zooals altijd de mentaliteit van een groot kunstenaar een stempel drukt op degenen, die Zijn gedachten tegen de hunne uit-, wisselen, zoo onderging Mina Krüseman's impulsieve, voor indrukken uiterst vatbare, maar door tegenwerking en onbegrip vaak „derbe" en provocante natuur, sterk den invloed van den grooten schrijver, die als zij zich kantte tegen de sleur en lauwheid van hun vaderland, die als zij, zich telkens weer had wondgestooten aan eigendunk en misbegrip. In den omgang met Multatuli, in de brieven aan hem geschreven, komt het beste en zuiverste in haar boven, kan ze vergeten dat ze „excentrique" is en dit in den strijd voor haar idealen ook wil zijn; durft ze zich uitspreken zonder er aan te hoeven denken dat ze zich verdedigen moet, dan valt het zelfbewustzijn, de zelfschatting (ook wel eens overschatting) van haar af, en kan ze heerlijk spotten met zichzelf, en met prachtige, roekelooze eerlijkheid zichzelf voor hem ontleden. In den winter van 1873, die Mina Krüseman, dank zij 't met haar lezingen verdiende geld (ze noemt in meer dan een brief de fabelachtige som van ƒ6000!) grootendeels te Rome doorbracht, heeft ze tal van uitvoerige brieven aan Multatuli geschreven, waarop hij meesttijds kort (hij was in dien tijd druk aan 't werk) maar met warme genegenheid reageerde. Dat Douwes Dekker belangstelling, bewondering voelde voor de artiste, die met niet minder moed dan hijzelf de Droogstoppels, de Slijmeraars en de juffrouwen Pietersen van zijn vaderland bevocht, die evenals hij sleur en bekrompenheid haatte en als hij, tegen den kliekgeest en vooringenomenheid van de z*g* „officieele beoordeelaars" te lijden had, het behoeft niet te verbazen* Maar, zeer ontvankelijk voor vrouwelijke bekoorlijkheid, heeft hij in de mooie, boeiende, geestige Mina wel degelijk ook „de vrouw" bewonderd en stellig, om de vrouw te behagen, aan de artiste méér waardeering toegekend, dan hij voor een mannelijk collega zou hebben overgehad* Tenminste, Zijn grove uitlatingen later, toen hun vriendschap in bittere vijandschap was verkeerd, doen dat wel vermoeden* Het verloop van hun omgang, die feitelijk de kern van deze studie is geweest, lijkt mij, ook als bijdrage tot Multatuli's leven, belangrijk genoeg om uitvoerig te worden verhaald* Ik heb haar niet, zooals eerst m'n bedoeling was, in den tijd der Multatuli-herdenking in het licht gegeven, omdat ik Douwes Dekker's houding tegenover Mina Krüseman onmogelijk anders dan onridderlijk, onrechtvaardig en kleingeestig kan vinden en de herdenking nu eenmaal een huldiging, een erkenning en de kwijting van een eereschuld moest Zijn, waarbij over de donkere en vooze plekken in dat veelgeplaagde en miskende kunstenaarsleven, met den glimlach van vergeven en vergoelijken moest worden heengezien* * * * „Ik heb kennis met Multatuli gemaakt l" schrijft Mina Krüseman 5 Sept* '&2 met zes uitroepteekens aan haar vriendinnen Huy- gens.!) „Schiller Platz No. 4/' Ik had 't adres aan het postkantoor gevraagd en kwam zonder zoeken terecht bij een groot huis, waar een dame2) binnenging met een hazewindje aan een touwtje. Ik volgde haar en vroeg in 't Engelsch of Mr. Douwes Dekker daar woonde, of hij thuis was en of ik hem een obgenblik spreken kon. De dame antwoordde toestemmend op alle vragen en vloog verscheidene malen de gang door, de eene kamer in de andere weer uit, eer zij een deur voor mij opende en mij ergens binnen liet, waar Mr. *) Een harer is Cornelie Huygens, de later 200 bekende schrijfster van Barthold Meryam, wiereerste schreden op het pad der letterkunde, door Mina Krüseman Zijn voorbereid. 2) Die dame was Mimi Hamminck öchepel, die toen met hem samenleefde, terwijl Tine met haar kinderen in Italië verbleef, en na Tine's dood zijn 2e vrouw werd. D. D. bij mij zou komen... Hoe lang ik daar gewacht heb weet ik niet, maar 't was heel lang. Eindelijk verscheen er een lange, magere, bleeke man, met vreeselijk zwakke oogen, die mij heel zenuwachtig, kortaf in 't Engelsch vroeg wat ik van hem verlangde. „Multatuli?" vroeg ik op mijn beurt en zonder een woord meer te zeggen overhandigde ik hem zijn eigen brief, dien hij mij van den winter geschreven had. Nog nooit heb ik iemand zoo subit zien veranderen als hem, toen hij daar zijn eigen schrift herkende en aan het adres zag wie hij voor had! Hij was zoo in de war, dat de eene excuse de andere verdrong en de arme brief door het handjes geven zoo verfrommeld werd, dat ik dien in het midden van een zijner mooiste phrases terug vroeg, uit angst dat hij anders in zijn zak terecht zou komen en ik hem kwijt zou zijn. Ik maakte mijn visite heel kort, omdat hij dadelijk begonnen was met te zeggen dat hij stukken af te maken had... Ik was echter nauwelijks thuis, toen ik een briefje ontving om ons te inviteeren om met hem naar de muziek in het Kurhaus te gaan. Op die wijze maakte Betsy Perk kennis met den afzetter (zoo had Betsy, die M. K. het bezoek had willen ontraden, Multatuli genoemd), die ons al heel spoedig vertelde, dat hij eindelijk in Funke een eerlijken uitgever gevonden had, die hem geregeld betaalde wat hem toekwam en dat het hem tegenwoordig dus heel goed ging. En een oogenblik later toen B. P. zat te klagen over Arbeid Adelt en hem vertelde, dat „de Nederlandsche vrouwen haar geheel haar financieel bestaan ontnomen hadden," waren zijn eerste woorden: „Heeft U geld noodig? Kan ik U ook helpen? O, zegt *t gerust..." (Geeft dit staaltje geen typischen kijk op Multatuli's groote generositeit? Hoe betrekkelijk eigenlijk die welstand was, blijkt genoeg uit het feit, dat hij een half jaar later wegens schuld met uitzetting uit zijn woning werd bedreigd en Mina Krüseman met Vosmaer en anderen hem toen herhaaldelijk met geld te hulp gekomen zijn.) „Wel wel, hooggeachtePruttelaar!" schrijft ze kort daarop aan hem zelve, „wat een nijdig, goedhartig briefje heb ik daar van U ontvangen! Is het onze schuld dat gij dien avond zoo vroeg zijt heengegaan — En niet teruggekomen? Geen adres hebt gevraagd, ons niet gezegd hebt „blijft" ? Is het niet genoeg dat we voor U een ganschen dag in Wiesbaden gebleven zijn? een dag langer dan ons voornemen was. Vindt gij ons Studie exemplaren ? Ja, Rebecca is daar goed voor (ze bedoelt hier B. P., die Multatuli blijkbaar vergeleken heeft met Rebecca uit Scotts Ivanhoe), maar aan mij zoudt ge niet veel gehad hebben, daar gij mij doorgrond zoudt hebben eer ge nog aan studie gedacht zoudt hebben! Bij elkaar zijn B. P. en ik zeker nogal koddig, daar de eene emancipatie preekt, en de andere emancipatie vertegenwoordigt: de een over tegenwerking klaagt en de andere door tegenwerking vooruitkomt; de eene gebukt gaat onder haar eigen stichtingen, de andere, vrij als een vogel, alle stichtingen uitlacht; enz. enz. De tegenstelling maakt ons interessant, elk afzonderlijk zoudt gij ons zeker geen gandschen dag studie waard gevonden hebben!" „Ik heb uw millioenen studiën (die hij haar gezonden had) verslonden!" luidt het een maand later. „Men verslindt mij niet" hoor ik u reeds neggen; „daarvoor schrijf ik niet!" Toch heb ik 't gedaan! Ik heb ze verslonden, Adolf, portjeh, kobolden, kaboutermannetjes, gnomen, Mor- fondaria, cijfertjes, puntjes, semi-ur, de Solms, Fancy, Logos, met decepties en aL En uw brief aan ministers, regeeringen, maatschappijen, ondernemers, excellenties van alle soorten, verwacht gij meer van de loyauteit in 't groot, dan van de eerlijkheid in 't klein? Zou een bende dieven minder stelen dan één dief alleen?.♦♦ 't Is tusschen beide zoo makkelijk te stelen, en zoo moeilijk te zorgen dat men niet bestolen wordt. ♦♦ Ik heb tot mijn vreugde gezien dat de leden van het Nederlandsen Tooneelverbond bij gelegenheid der algemeene vergadering vergast zijn geworden op twee tafereelen van een uit het Italiaansch vertaalde Judith! Lang leve Italië, de bakermat van Nederduitsche tooneelstukken" heb ik aan een van mijn Amsterdamsche ridders geschreven; had Multatuli zijn Vorstenschool maar in 't Hebreeuwsch geschreven, dan was de vertaling zeker komen concurreerenmetuwjudithr' Van hoffelijke genegenheid groeit dan de toon in de wederzijdsche brieven tot al warmer vertrouwelijkheid... voelde Mina, ook voor zich zelve, een naderend gevaar? In December doet zij, die zoo zelden iets van haar innerlijk ontsluit, hem een trotsche bekentenis: „Ik zoek geen liefde, ik vraag geen liefde, ik wil geen liefde. Ik ben zoo geheel, zoo fataal geheel in alles, dat ik zeer goed begrijp dat liefde voor mij öf geluk of dood moet zijn... Ik geloof ;et aa*i blijvend geluk... Maak u ';*et ongerust over mijn admiratie van uw kolossaal talent, gij staat als mensen zoo hoog voor mij, dat het ij verdrietig zou maken u van uw ^ogte te zien afdalen om u te voegen de amoureux die mij overal en altijd omringen en die ik uitlach of 'ishandel al naar gelang ik ze minacht of hoogacht. Liefde voor een 1 an is passie, heerschzucht, studie of spel,1) zulke liefdes begrijp ik niet, tant mieux, ik loop dan ook geen gevaar er door ingepakt te worden. Zijt gij nu gerustgesteld? Ik verlang geen liefde van U, en ik wil u niet liefhebben. Ik neem dus uw artistiek kameraadschap aan en hoop... dat onze verhouding zoo blijven zal/' En aan het slot van deze prachtig eerlijke bekentenis — wat zouden Mina's beoordeelaars haar „onkiesch" en „onzedelijk" hebben genoemd zoo zij die hadden kunnen lezen! — geeft ze een karakteristieke beschouwing over zich zelve: „O ja, gij vraagt mij of ik ooit timide ben geweest? Wel neen, nooit. Toen ik twee jaar oud was, had ik den bijnaam van koningin Elizabeth en later zeiden mijn meesters van mij: „brutaal als een koetspaard!" Ik heb nog nooit kunnen verklaren, waarom *) En „toewijding" Mina? Daarvoor had ge Mimi Schepel toch als voorbeeld. iemand timide is, ik heb me altijd mensch gevoeld tegenover andere dito menschen, en ik heb die dito's als mijns gelijke beschouwd totdat ik tot de treurige ontdekking kwam dat de meesten mijn minderen waren../' Nu vervangt een blij „Kameraad" het deftige „Geachte Heer" aan den aanvang van Mina's brieven, maar het is toch wel echt vrouwelijk zooals ze reageert op de confidentie van zijn we-schap: „Toen ik bij u was heb ik een schuier op een kanapé zien liggen en een kleedingstuk dat gesoigneerd werd — 1'amour d'une femme se trahit toujours." In het besef van haar „kameraadschap" durft ze den vriend, den overgevoelige, dan zelfs kapittelen over Zijn verhouding tot een vrouw, blijkbaar iemand in Multatuli's directe omgeving, waarvoor hij, naar Mina's opinie, Mimi verwaarloost: „Ga mij niet van zedepreekachtigheid verdenken s.v.p. Want de woor- 6 den deugd en zonde enz* zijn niet dan klanken voor mij, er zijn deugder die ik uitlach en zonden waarvoo ik eerbied heb" (we schrijven 1873, lezeres!).♦♦ En later: „Ik wist^wel dat uw liefde in een deceptie zot eindigen en u helpen in een cauche mar! „Zij" moest u tegenvallen (geei schoonheid had dit kunnen voor komen) en zij moet u vervelen. Ho. ik aan humor kom hebt gij me een. gevraagd. Wel, net zoo natuurlij als gij aan deze cauchemar. Nu vin ik bijv. iets geks in uw positie tegen over „Fobjet de votre flamme!" ei iets diep weemoedigs in die va: Mimi tegenover u beiden... Ik tan u, met de omgeving die gij thanhebt, één vel te leveren, zóó trotse! gedacht, zóó rijk geschreven, dat gr zelf 't in uw verleden een eereplaatzoudt durven aanwijzen.♦." „Gij hebt wel gelijk Mimi een nobel schepsel te noemen! Arme zie) waar zit ze nu? Dites, entre nous. niemand hoort ons toch... bestaat er één man die vrouwenliefde waard is ?" Uit Parijs, waar ze op weg naar Italië vertoefde, schrijft Mina Krüseman den vriend dan lang en openhartig over haar jeugd en idealen — hoe zij, de nuchtere, onkwetsbare van thans, een overgevoelig, sentimenteel-teerhartig kind is geweest: „Dat bewonderen van ieder bloempje (en de afkeer het te plukken) dat ongeschonden willen houden van al wat ik mooi of hoog vind, is me uit mijn kindsheid bijgebleven. Eerst tot mijn verdriet, want niemand begreep dien godsdienst op mijn manier en in de samenleving was hij belachelijk. Later tot mijn geluk, want nu vind ik schatten waar geen ander ze zoeken zou. Voila ma richesse, die ik als een gierigaard verberg, ziedaar ook de reden van mijn alleen zijn, dat me voldoet. Ik voel me meestal meer alleen met anderen, dan als ik alleen ben..." „De eischen van vriendschap?" (Ai! Multatuli scheen met den status quo dus blijkbaar niet zoo heel tevreden!) „Die ken ik niet* Waar sprake van eischen en rechten en taxatie is, kan daar vriendschap zijn? Ik weet 't niet. Ik ben heel dom in *t ontleden en uitleggen van gevoelens, maar ik geloof dat ik zelve heel zuiver voel en daarom ga ik ook blindelings op mijn eerste impressie af— Ziehier wat u betreft; voor u heb ik van alles door elkaar gevoeld: bewondering, medelijden, belangstelling, hoogachting, dankbaarheid, alles wat bruikbaar zou zijn om tot vriendschap op te voeren — geen liefde — en toen heeft mijn instinct mij gezegd: „Ga heen en blijf weg, zie hem nooit weer als *t mogelijk is." Daar was weer iets moois ongeschonden te houden, een gevoel dat ik als een bloem uit mijn kindsheid, één dag langer wilde laten leven! Ik was bang dat gij mijn bloem zoudt dooden en zelf de grootheid profaneeren zoudt van 't reine gevoel dat me tot u had gevoerd. Dit is geen pedanterie, integendeel, want ik stel alle mogelijke hoedanigheden van een vrouw (tegenover een man) lager dan haar vrouwschap! Nu zijt gij de laatste dien ik als vriend behandel en ik hoop dat gij de eerste zult zijn, qui en sera digne." Hoe juist had Mina Krüseman's instinct haar gewaarschuwd: nu heen te gaan om hem nooit weer te zien. Het zou haar de bitterste van haar vele levenservaringen bespaard hebben, wanneer hij en zij zich met deze uitwisseling van gedachten, met deze „vriendschap," die toch eigenlijk een willens geknotte liefdesverhouding was, tevreden hadden gesteld en niet de nauwere relatie, de plannen tot samenwerking hadden verwezenlijkt, die haar niets dan verdriet en ontgoocheling hebben gebracht. „O ja, nu nog iets anders," komt ze opeens aan het slot van een langen brief uit Parijs* „Als kameraad of vriend had ik u al lang een vraag willen doen, een artisten-vraag, maar ik was bang dat gij haar niet zoo eenvoudig op zoudt vatten als ze gewoonlijk in de theaterwereld opgevat wordt* Zijt gij verkocht? — la voila* Wordt nu niet boos, want dat zou niet artistiek zijn noch vriendschappelijk en ik zou u die vraag niet gedaan hebben als ik er iets grievends mee bedoeld had. Gij schrijft dat Funke u geld zendt, telkens wanneer gij er om vraagt* Zie, die woorden hebben me meer pijn gedaan dan wanneer ge mij gezegd had: „Funke helpt me nooit en laat me armoe lijden*" — Moet gij schrijven voor Funke? Een uitgever is een impressario niet waar? Een tusschenwezen dat de macht in handen heeft en koudweg publiek en artisten exploiteert om zichzelf te bevoor- deelen. Zóó heb ik de Hollandsche uitgevers leeren kennen en ik schuw ze^als de impressarii die nooit een mensch helpen zonder beslag op een leven te leggen* Gij spreekt over „voor eigen rekening schrijven" als over een illusie, dan zijt gij ook verkocht. Zeg nu hoe dit is, alsjeblieft!" Mina Krüseman heeft van Multatuli's aan haar gerichte brieven slechts brokstukken gepubliceerd en in de door Mevr. Douwes Dekker—Hamming Schepel bezorgde „Briefwisseling" komt geen enkel schrijven van Multatuli aan Mina Krüseman voor, wat ontzaglijk te betreuren is. Want dat de ongewone vrouw, die zich zoo eerlijk aan haar vriendschap hield, die de verhouding zoo kloek en openhartig had vastgesteld, in die dagen invloed op zijn leven en denken heeft gehad, blijkt voldoende uit zijn antwoord op haar brief uit Parijs: „Wat onze verhouding betreft, ik beloof u en mezelf waardigheid. Ik begrijp niet hoe men jegens u anders wezen kan. Me dunkt dat je het tegendeel moeilijk maakt. Denk gerust goed van me. Ik wil zoo nobel zijn als gij en ben opgetogen met uw vriendschap." En twee dagen later: „Het denken aan u heeft invloed op m'n handelingen gehad den laatsten tijd. Ik doe erg m'n best u geen beroerde confidences te maken te hebben. Want liegen kan ik niet..." Maar meer dan deze zinnetjes — want welke pauw, al is het „in vriendschap" pronkt niet gaarne met zijn schoonste veeren? — bewijst het post cripta van een schrijven van Douwes Dekker later, in '74 aan Mr. Van Hall1) zijn warme gevoelens: „Ik ben uiterst belangstellend in den afloop van Mina Krüseman's heldendaad! Er behoort veel toe, als Hollandsche van deftige positie zich op J) Brieven van Multatuli. de planken te wagen! Kent u haar? Ik ken haar! Ze is één hart en zielenadel! Goud van 24 karaat, 'n Edel schepsel! Ik geloof dat haar kwasi brutaal optreden veel zachtmoedigheid verbergt. Dit ziet men meer." Na haar reis in Italië, die ze in tal van brieven aan Multatuli en anderen beschrijft met grappige, levendige comptes-rendus van haar haspelen met priesters en prelaten en haar ontvangst door den Paus, begon het plan „zich op de planken van het Hollandsche tooneel te wagen" voor Mina Krüseman vasten vorm te krijgen. Dat zij, in wie zoovelen een onmiskenbaar tooneeltalent zagen, wie de liefde voor het tooneel in 't bloed zat, hiertoe besloot, waar ze bovendien door ervaring op haar voordracht-tournee de macht harer persoonlijkheid op het publiek ten volle kende, is volkomen begrijpelijk. Maar onbegrijpelijk is het dat zij, waar het haar toch waarlijk in andere opzichten niet aan zelfkennis ontbrak, dit debuut heeft geriskeerd in een door haarzelve geschreven stuk, waarvan ze vertrouwelijk aan Multatuli had getuigd: „Mijn Echtscheiding is, als litterarisch produkt, een pruil | Is niet alleen niet in den vorm maar | druischt tegen alle vormen, en zelfs eischen van het drama in!" Het zijn sterke beenen die de weelde kunnen dragen, en Mina Krüseman stond in die dagen op het hoogtepunt van haar succes. Van alle kanten regende het invitaties voor voordracht-avonden, en haar trouwe vrienden Doorenbos en Elzevier deden wat ze konden om haar een plaats als „grande coquette" aan het Nederlandsen Tooneel te verzekeren. Haar roman „Een Huwelijk in Indië" vond bijval, trok in alle geval zéér de aandacht zoowel van het publiek als van de pers en zij was op ï idee gekomen zelve uit dien roman een tooneelstuk „te trekken". en zoodoende haar vele opinies over de vrouwenzaak, welke daarin verwerkt waren, op weer andere wijs te propageeren en onder de aandacht van een nog grooter publiek te brengen* Dat het haar hiervoor aan technische kennis ontbrak, achtte ze blijkbaar van weinig belang. Wat werd er in die dagen al niet voor het tooneel „bewerkt" en „verwerkt" om te voldoen aan den smaak van een publiek, dat spektakel-stukken het meest approuveerde! Maar compositie was Mina Krüseman's zwakke punt; in al haar werk, roman, novellen en de brievenbundels niet het minst, wordt veel te veel plaats aan bijzaken ingeruimd, die de juiste verhouding der feiten uit het verband brengen en de werking van 't geheel verzwakken. In haar roman was dit in hooge mate het geval en nu werd deze roman gedramatizeerd Zonder de hoog-noodige besnoeiing en centralisatie. Het feit, dat ze met het voordragen van fragmenten uit het stuk op haar lezingen succes hehasMo i ongetwijfeld doen meenen, dat het „als rol voor haar" zoo'uitmuntend zou zijn, dat ze „elk oud wijfje uit haar ^doofpot zou lokken om het te Zien," en dat dus, zooals met véél tooneelstukken uit dien tijd het geval was: de vlag de lading zou dekken. En m die overtuiging durfde ze de Amsterdamsche Schouwburg-commissie dan ook de conditie stellen: „<^e Kunt mij krijgen met m'n Echtscheiding en anders heelemaal niet". En toch ging Mina Krüseman, al zag ze er volstrekt geen bezwaar in een prulstuk op te laten voeren, mits die opvoering succes beloofde, de verheffing van ons tooneel wel degelijk ter harte; het blijkt voldoende uit een brief dien zij den Heer Doorenbos schreef na 1 afspringen van deze onderhandelingen: „Luister, ik wil eens ronduit met U praten. De vorige keer heb ik aan U allen geschreven, bestuur, directie, commissie, que sais je— Deze keer schrijf ik aan U persoonlijk en sluit dus alle corporaties buiten. De eigenlijke reden waarom ik tot het Amsterdamsche tooneel niet eerder toegetreden ben en de gedane avances zelfs zoowat verwaarloosd heb, is dat ik niet van onze hoofdstad houd, en me benauwd zou gevoelen in den engen kring van achterlijke dompgeesten die me omsluiten zou en me toch, per slot van rekening, beletten zou iets uit te richten. Gesteld mijn drama werd vertoond en met succes — gesteld ik maakte furore als actrice en de directie verdiende geld in overvloed, wat zou dit dan nog te beteekenen hebben? Waar zou het toe leiden? Als het nieuwtje er af was zou ik heengaan met mijn drama, dat ik misschien nog eenige malen ergens anders zou spelen en daarmee uit. Hef Nederlandsen Tooneel zou toch niet worden wat het wezen moest, een school voor volwassenen: een wetboek, een rechtbank, een krachtig veel omvattend lichaam, dat alle sociale kwesties aangrijpt en behandelt en eiken misstap geeselt, uitlacht of veroordeelt zonder halfheid of vrees. De tooneelspelers zouden toch niet te kiezen zijn uit de eerste standen en rangen van ons volk, en de mannen van génie zouden toch hun krachten niet wijden aan kunstwrochten die geen toekomst hebben. De Vorstenschool slaapt!" Wij kunnen er van overtuigd zijn, dat Mina Krüseman, vanaf het oogenblik dat zij besloten had als actrice op te treden, ook tevens het stellig besluit had genomen Multatuli's Vorstenschool, tot toen door geen tooneelgezelschap aangedurfd en algemeen„onmogelijk en onspeelbaar" verklaard, door haar invloed en doorzettingskracht op de planken te brengen» Dat dit haar gelukt is, en het stuk, met haar de hoofdrol, een doorslaand succes ïeft behaald en een triomf werd voor [ultatuli, die toen voor het eerst conct kreeg met „het groote publiek", ït is haar gróóte daad geweest, waar)or ze hulde en bewondering verent; en het is zijn eeuwige schande, it hij zelfs niet de ridderlijkheid ïeft gehad dit te erkennen. Doch ik loop de toekomst vooruit, tina Krüseman had, op de terugis van Rome, de Dekkers te Wiesiden bezocht en haar tooneelplannen schijnen Multatuli te hebben aangestoken: „Ik peinsde," schrijft hij haar; „na attent lezen van je I udith, waarin 't publiek vrij voldig geschetst wordt, op de mogelijkheid om samen een tournee met vorstenschool te doen, misschien ook met Uw Echtscheiding, of: 't met ons tweetjes te doen maar met behulp van betaalde artisten?... Voor enkele rollen zou een zekere graad m volkomenheid noodig wezen, bijv. voor Hanna. Doch al ware dit ook min, 't zou wel jammer zijn, maar de heele zaak niet bederven. De heele zaak ben ƒ#♦♦♦ Ik heb daar weer je schoone portretten bekeken. Neen, allen zijn ze niet schoon, er zijn er bij, die je ouder voorstellen dan waar is..." (O, vrouwenkenner Multatuli!! hoe verleidelijk floot daar de vogelaar!) „En welke rol is dat van de vrouw in gestreepten burnous? Daar zijn poses bij die me verzekeren dat jij alleen de Vorstenschool zoudt doen reusseeren. Twee poses vooral herinneren mij aan passages die door U zouden triumfeeren. Die waar Louise zegt (tot v. Huisde): „Neer, neder op den grond !" en waar ze bedroefd en „moe" is. 't Zou jammer zijn als er geen gelegenheid was U in die rol te zien!" Is het wonder dat Mina Krüseman vol enthousiasme het plan aangreep, toen de meester zelf het door haar zoo bewonderde werk in haar handen legde? „Ja, Uw Vorstenschool zal opgevoerd worden," schrijft ze hem per keerende post terug; „leef nog een beetje en wees niet saai! Ik heb U immers gezegd: ik eindig altijd met triomfeeren, reken daar gerust op, hoe meer tegenstand ik ondervind hoe krachtiger ik voortga* ♦♦ Toen ik een paar jaar geleden uw Vorstenschool gelezen had, heb ik bij mij zelve gezegd: „Die rol is mijn, dat stuk zal ik laten opvoeren als niemand anders er den moed toe heeft", 't Was pedant zoo iets te willen, maar nu is *t al wat minder pedant. ♦♦ Vrees niet dat mijn onderhandelingen met het Amsterdamsche tooneel uit zijn... al mijn discussies kan ik U niet schrijven, maar wel kan ik U beloven, dat als er ooit gelegenheid Zal wezen Uw Vorstenschool opgevoerd te krijgen, het te Amsterdam 7 zal zijn, waar ik geen engagement teeken, als de Vorstenschool niet op het repertoire staat en als débuui rol dient/' In Augustus kan ze „den Dekjes' het slagen van haar eigen planner melden; ze schrijft altijd aan hei samen in dezen tijd en Mimi heef' ze, behalve met geld, ook vol toe wijding geholpen bij de plaatsing — onder pseudoniem — van haar eersti pennevruchten. „Vrienden lief, j'y suis! In No vember wordt mijn Drama gespeeld Ik heb het honorarium aangenomen en de directie (Abrecht en Var Ollefen te Rotterdam) heeft alle con dities geaccepteerd. „En aan on tooneel verbonden wilt U niet zijn?' vroeg een van de directeuren. „Neen, ik wil enkel gastrollen ver vullen, nu en dan, als ik een stul kan vinden dat me bevalt." „Nu, als we dan eens een moo stuk hebben..." „O! een stuk, dat heb ik al!" „Welnu, laat ons dat dan nemen." „Ja maar hier in Nederland is men zoo bang voor alles! Neem de Vorstenschool van Multatuli, de rol van Louise zal ik spelen als gij wilt." „De Vorstenschool! Hè, die ken ik in 't geheel niet!" „Ik ook niet!" riep de andere Directeur. „Ik wel"... (eenige eloges waarmee gij niet te maken hebt). „Welnu, dan zullen we dat stuk eens lezen en als 't mogelijk is zullen we *t opvoeren ook." Voila, vrienden, ou j'en suis..." Roerend is dan het kinderlijk-verrukte antwoord van Mimi Schepel: „Beste liefste Mina, dank voor je brief uit R. Oh, wat ben je lief en flink en wat is 't goed. Hoe heerlijk! Je zoudt zeggen, wat een land, dat die lui Vorstenschool niet kenden. (Je ziet ik raak in een phase van uitroepingen). Maar hoe heerlijk! Ik meen dat je je zin hebt. Nu moet ik toch zeggen, dat je eischen heel matig zijn, voor jou namentlijk: ƒ 100 per avond!... Denk je dat ze de Vorstenschool zullen durven? Ik wel. Dus ze wisten niet eens dat dat bestond, fi donc!" En Douwes Dekker zelve schrijft daaronder: „Beste flinke Mina! Hoerah voor de conquête die je gemaakt hebt!... Wat mij betreft, ik was geroerd over den datum van je brief in verband met dien van A. en v. O. Zóó ontvangen, zóó op reis, zóó geslaagd en zóó geschreven aan ons! Dank je wel. Je bent 'n kostbaar wezen! Jij zelf kunt nu misschien niet vatten waarom ik dat terstond meedeelen zoo innig voel. Nu 't is zoo! Ik heb Mimi en mijzelf beloofd dat we coüte que coüte in November te Rotterdam moeten zijn. Dag beste, fideele, hartelijke, soliede vriendin!" Nu nadert de geschiedenis haar hoogtepunt; het is een roman toutfait. Een kostelijk brokje menschenkennis: eer- en heerschzucht, gekrenkte ijdelheid en geschokt vertrouwen en daarnaast zoo'n eerlijk pogen een mooie verhouding te handhaven, hoog te houden, te bewaren voor ontheiliging, zooals Mina Krüseman in haar kindertijd de bloemen in haar tuin voor een ruwen greep poogde te beschermen. En het komt mij voor, dat er geen brieven van Multatuli bestaan, waarin hij Zóó karakteristiek zich zelve toont in al z'n gecompliceerdheid, z'n weifelen, z'n impulsiviteit en tegelijk z'n hardnekkig zoeken naar zelf-inzicht, dan zijn correspondentie aan haar uit dezen tijd. Terwijl Mina Krüseman ijverde voor zijn Vorstenschool en hem nauwkeurig op de hoogte hield van haar pogingen, voerden Multatuli's dankbaarheid en bewondering telkens strijd met zijn manne- Hjke ijdelheid en zijn schrijverstrots; de man-in hem kon niet dulden dat een vrouw zijn werk onder haar bescherming nam; den schrijver stak het, dat thans door haar hulp slaagde, wat hem alleen nooit was gelukt. Na het hartelijke, warm belangstellende schrijven van hem en Mimi samen, treft al dadelijk de wrange toon van zijn volgenden brief: ♦♦♦,Je talent (als tooneelspeelster n.1.) is me nog onbekend. Ik weet alleen dat alle kranten (zie je Judith verzameling) je dat talent toekennen, ook zij die je havenen. Welnu ik ben niet overtuigd. De als zeker gestelde waarheid „dat je zoo bizonder goed voldoen zoudt als actrice" kan zeer best de slingerslag wezen waarmee men later iets onaangenaams aan den man brengt. Zie je, ik weet niet welken grond uw renomee als actrice heeft? Dit alleen weet ik, dat de tooneelkunst een der moeilijkste vakken is, „du mediocre au pire etc' .♦.Ronduit gezegd (hij heeft er nog enkele malen omheen gedraaid, J. v. A.) ik ben niet gerust en zal blij wezen als je de vuurproef goed hebt doorstaan. „Goed" noem ik niet dat er geklapt wordt, (of gesifneerd, wat bijna 't zelfde is) maar goed in artistieken zin. Ik vrees n.1. dat je teveel Mina Krüseman bent, om in dezen zin kunstenares te zijn. Het is mogelijk dat je je zoo geidentifieerd hebt met Louise (de hoofdpersoon uit de Echtscheiding) dat je bedorven bent voor de taak om haar voor te stellen, als rol. Misschien met de Louise uit Vorstenschool id. id." Ziet... daar kwam de aap uit de mouw! Hoe is deze plotselinge vrees te rijmen met zijn overtuiging, zóó kort geleden nog uitgesproken, dat Mina Krüseman de aangewezen hoofd-vertolkster voor z'n stuk zou zijn? En ter staving zijner opinie geeft 103 hij dan nog een definitie,die dennuchteren lezer doet bedenken, dat toch waarlijk niet al wat Multatuli neerschreef goudkorrels van wijsheid waren: „Een kunstenaar die persoonlijk aandeel neemt in z'n rol is te vergelijken met een wondheler die mede lijdt met z'n patiënt. Dit moet niet. Een artiest moet passie hebben... nu ja, voor z'n vak." (Van Deyssel wist het anders, Multatuli!) Was het wonder dat deze brief Mina Krüseman meer uit het veld sloeg dan zij den vriend wou laten blijken ? „Decourageante, zwaartillende Mul!" dient ze hem van antwoord. „Neen, gij moogt niets van mijn spelen afweten voor ik optreed (hij had beloofd haar reeds nu „allerlei wenken" te geven!) „Want dan kwam ik er niet... Ik ken de rol van uwe Louise niet en ik wil haar nog niet leeren. Ik zal geheel was zijn, waaruit gij uw ideaal scheppen moogt. Pas op als uwe Louise beneden de mijne staat, dan lach ik u uit. Ik heb schik in uw wantrouwen. Als ik een man was raakten wij vroeg of laat aan het kibbelen denk ik — nu niet. Zoo, laat ik maar niet meer schrijven vandaag, want ik ben in een van mijn plaagbuien en dan is niets of niemand heilig voor me". Maar Multatuli's „decourageante" bui was nog niet uitgewoed. „Ja," gaat hij één dag later voort: „Ik moet U schrijven over Vorstenschool. Je spreekt van conditiën waarin je mijn zin zoudt willen doen. Wat meen je daarmee ? Tantièmes ? Geld ? Eilieve, de wet kent den auteur in Holland niets toe en de wet heeft hierin gelijk. Haar stomheid is welsprekend. Directeuren van 'n theater zijn industrieelen. Ze willen fortuin maken, en moeten vóór alles zorgen niet failliet te gaan en hun personeel behoorlijk te betalen. (Behoorlijk heet hier stipt* De som is niet behoorlijk. Dat kan in Holland niet). Ik vraag je waarom zouden ze mij iets toekennen? 't Is immers de vraag of ze bij Vorstenschool zooveel profiteeren als bij Frou-Frou? En nog iets. Vorderen van tantième zou de opvoering van Hollandsche stukken belemmeren. Eilieve reeds nu werd Vorstenschool niet opgevoerd. Hoe zou 't zijn als het de directeuren nog geld kostte? Neen meid, de zaak is geheel anders. Zeg aan de heeren A. en v. O. dat het me leed doet financieel niet bij machte te zijn hen 'n behoorlijk honorarium aan te bieden voor *t spelen van mijn stuk. Dit natuurlijk zou in m'n abjecte positie van Hollander m'n plicht zijn. Ik ben wel genoodzaakt hun eventueele welwillendheid te reciproceeren met 'n verwijzing op Gods goedheid. Ik zal hun dankbaar zijn als 't stuk gespeeld wordt, hier of hiernamaals. Amen". *t Is een ongetwijfeld geestige boutade van den „miskenden schrijver" dien Mina eens lachend „victime nature" betiteld had, maar nu werd het zelfs haar onverstoorbaar optimisme toch te machtig: „Ja, decourageante Mul! dat zijt ge. Ik ben boos, neen, ik ben teleurgesteld — neen ik ben ontmoedigd geloof ik — enfin, ik weet niet wat ik ben, maar gij zijt vernietigend. Ik heb zoo lang geïntrigeerd en zoo aanhoudend gestreden voor „betaling van werk" en nu dat ik met uw stuk beginnen kan tenminste op een punt mijn doel te bereiken, nu komt gij me opeens alles afnemen! Wat kan 't mij schelen of... neen, ik schrijf niets meer." En dan krijgt ze per keerende post het antwoord, dat den mènsch Douwes Dekkerwel heel merkwaardig teekent: „Beste, beste lieve Mina. Ik ontving daar je briefje, dat me zeer treft. Ik vind het zonde U verdriet te doen en wou wel telegrafeeren. Ik zie alleen dat je verdrietig op me bent en dat is me zeer bitter want ik hecht onuitsprekelijk aan je... Eigenlijk zou ik je moeten spreken, schrijven is gebrekkig. En... afgescheiden van de hoofdzaak, 't is zeer wel mogelijk dat ik geïnfluenceerd ben geworden door bij-omstandigheden. Ik vereer je optreden (zoowel in je schrijven als op 't tooneel) als een heldendaad. Wat ge doet, zag men in 't Buitenland zelden of nooit en in Holland nooit. Welnu, toch is er iets in dat me hindert. Ik analyseer m'n aandoeningen en vind in mij n element van hollandisme, gecompliceerd met iets anders waarschijnlijk. Een oude stijve fatsoenlijke tante van je keurt natuurlijk je excentriciteiten af, niet waar? Ik nu, geef die tante, (zooveel lager staande dan jij), ongelijk en juich toe wat je durft doen. En zie, toch blijkt er in mij iets te zijn, van die tante... Want ook ik voel tegenzin in 't besef dat ieder je te zien krijgt, te beoordeelen, te verscheuren, of al ware het je te applaudisseeren! Nog altijd ben ik verstoord op dien v... G... die je bij je naam noemde..♦ Sprak nu misschien een zoodanig gevoel van jalousie mee in m'n professeren? Dat kan wel zijn! In onze aandoeningen is altijd iets gemengds (Idee I). Ik ben zeer... menschelijk, d. i. ik voel allerlei aandoeningen die 't menschje maken, mooie en leelijke en wel dikwijls de tegenstrijdigste tegelijk. Werd misschien 't besef U schuldig te zijn wat ik voor waar hield, eenigzins verdraaid door den tegenzin in je aanraking met... iedereen?... Hoor eens, lieve beste hartelijke meid, ik verzoek je mij niet te straffen door je ontmoediging. Wees nu edelmoedig en maak dat je je zelfvertrouwen terug krijgt. Ja, tracht verwaand te worden! Ik, professor, heb zelf gezegd, dat „ver- waandheid een der onontbeerlijkste ïngedrients is om wat voort te brengen"* (Ik weet het*bij ondervinding, wie 10 voet wil springen, moet zich verbeelden sterk genoeg te zijn voor 20♦) Een mensch is 'n vreemd wezen! En om je blijk te geven van hartelijkheid wil ik je biechten wat er nog meer was in je brief dat me aandeed. Je verdriet had ook iets dat me, hoe zal ik het zeggen, dat me genoegen deed* Kijk, ik zag iets in je dat zachter was, elastischer, vrouwelijker! Wel weet ik dat je fijn voelt, doch ik weet dit maar omdat ik analyseer, dessequeer, anatomiseer* Je eigenaardigheid is: forsch te schijnen* (Niet uit huichelarij, God bewaar me!) Maar je gevoeligheid in dit briefje bewijst dat je prikkelbaarder en leidzamer (niet lijdzamer!) bent dan je soms schijnt, en al betreur ik nu dat ik schuld heb aan *t verstoren van je stemming, toch is daarin iets dat mij aantrekt*" Ergens schrijft Mina Krüseman: ,ïk doorzie mannen heel wat minder makkelijk dan vrouwen"; welnu, deze ief van een „groot man" moet haar wel een typisch lesje in de kennis v m het sterke geslacht zijn geweest* e les, dat een pruillip en een paar Detraande oogen toch altijd meer vermogen dan de eerlijke wil tot zicht en begrijpen; dat een man, ïlke sterke eigenschappen hij ook een vrouw waardeeren moge, haar ch het meest bewondert, wanneer j haar zwak, deemoedig en hulp-hoevend kan zien* Ik wil nog even het slot van deze llen-lange „apologie" van Multali citeeren; in verband met het rder verloop van het drama is die er van belang: „Ik ben zoo vrij U te benoemen t m'n gemachtigde bij Albrecht t v* Ollefen* Ik sta U zonder reserve ï bevoegdheid af om in die zaken beslissen* Wat gij goedvindt zal ik onbeperkt approbeeren..." en dan eindigt hij — het is allemaal zoo typisch in verband met het latere: „Dag beste beste Mina, wees allerhartelijkst gegroet en geloof dat ik met eerbied voor je karakter en je gaven je oprechte vriend ben/' * Mina Krüseman had vele en veelzijdige ervaringen opgedaan, voor ze haar tooneelloopbaan in Holland begon. „Ik ken de planken," had ze nog kortelings aan een harer vrienden geschreven; en op haar concert-tournee in Amerika eerst, gedurende haar lezingen hier te lande later, was ze aan „optreden in 't publiek" zeker alleszins gewend geraakt. Maar de planken-wereld zonder schmink en voetlicht, met al zijn armzalige jaloezie en heimelijk geïntrigeer, met zijn zóó snel wisselende vriend- en vijandschappen, die heeft ze pas leeren kennen in den veelbewogen winter van 1874, toen ze, eerst bij Albrecht en van Ollefen, daarna bij Le Gras, van Zuylen en Haspels als tooneelspeelster is opgetreden. Haar, die zich zoo sterk artiste voelde en voor het recht van den kunstenaar met zooveel vuur en kracht gestreden had, heeft de ontvangst in de wereld van het tooneel, die ze met zooveel—met al te veel — zelfvertrouwen tegemoet ging, ongetwijfeld een bittere teleurstelling bereid. Zooals Multatuli zeide, haar daad was een unicum in Holland; het denkbeeld dat een vrouw van beschaving zich een tooneelspeelstersloopbaan koos, was in het land van deftigheid en standsbesef iets ongehoords. Bovendien: „het tooneel" beleefde schrale jaren, voor „kunst" in den waren zin — Mina Krüseman had het vaak en warm genoeg be- 8 toogd — was geld noch belangste ling te vinden; en zoo er onder c spelers van dien tijd ongetwijfel een aantal groote talenten zijn ge weest, de voorstellingen, voor zoovt ■ 't ons mogelijk is er nü nog een zuivr beeld van te vormen, schijnen or op geen hoog peil te staan* Regi in den zin, dien we daar tegenwoordi aan toekennen, was er nauwelijk: de regisseur wees ieder zijn plaat regelde op- en afgaan en zorgde voc decor en requisieten; van een invloe 1 bij de beelding der karakters, van een leidende kracht, die 't gehe«. drong binnen het kader eener bepaalde harmonische opvatting, w; geen sprake* Vandaar dat het „na^ zich toe spelen" van een rol: hei - aandikken, vervormen ten bate van eigen succes en ten koste van mï1 ensemble, toen een volkomen gan£ bare gewoonte was, waaraan trouwer1 de tooneelspelers der oude garde zie: ook thans nog menigmaal ten kost hunner confraters schuldig maken. Ik herinner me dat Emants ergens vertelt, hoe de jonge Willem van Zuylen eens een monoloog van hem in studie had en hem na eenigen tijd verheugd meldde :„'t Gaat prachtig, er komt al een heeleboel van mezelf in;" en hoe dat „van hem zelf" bij de opvoering zoo overwegend bleek geworden, dat Emants Zijn eigen geesteskind er nauwelijks in vermocht terug te vinden. Aan decor werd in den regel weinig zorg besteed, het chronisch geldgebrek der gezelschappen deed alle illuzies daaromtrent in den ban; en om alweer met een anecdote aan te komen, omdat ze de situatie zoo voortreffelijk illustreert: Alida Tartaud vertelde me eens, hoe in de jonge jaren van Haspels en Door Bouwmeester, bij een voorstelling in een provinciestad, de canapé, die voor een zekere scène noodig was, alleen maar op het achterdoek... „ge- schilderd" aanwezig bleek! Zoodat het paar, dat er zijn „groote scène" op moest spelen, toen maar huiselijk weg op den grond ervoor heeft plaats genomen. De voorbereiding tot een stuk duurde zóó kort, dat er voor een zich inwerken, zich inleven, onmogelijk tijd kan zijn geweest en het een volkomen aanvaarde gewoonte was, dat op een première niemand z'n rol kende;hoever een echte tooneelrot het met behulp van den souffleur en zijn eigen vindingrijkheid dan nogtans bracht... nu ja, ook thans nog hebben we bij de „oude garde" daarvan voorbeelden te over! Er stond echter tegenover deze tekorten in onze verwende oogen één groote factor: de tooneelspelers vormden toen veel meer dan nu een besloten gilde, waarin, van ouders op kinderen, de kunst werd geënt; wie toen tooneelspeler werd, was het reeds bij „droit de naissance". Bijna alle acteurs uit dien tijd waren van hun prille jeugd af met de planken vertrouwd, ze kregen er als kind al rolletjes van meer of minder belang te vervullen en maakten zich onbewust eigen wat tooneelschool noch declamatie-les, noch goeden wil vermogen, „het metier" van tooneelspelen: spreken, opstaan, zitten en Zich bewegen onder de aandacht van een zaal vol menschen, allemaal dingen, die voor menigen begaafden en beschaafden acteur van onzen tegenwoordigen tijd onoverkomelijke struikelblokken blijken. In dat gilde, in dien als een toovercirkel gesloten kring, beschouwde men Mina Krüseman als een indringster, een dilettante, en ontving haar met een verzwegen onwil, een verkapte vijandschap, die haarscherpe intuitïe onmiddellijk voelde. De directeuren Albrecht en Van Ollefen waren, als alle tooneeldirecteuren, zakenmenschen en hadden begrepen dat de naam van Mina Krüseman alleen al een waarborg voor volle zalen en groote belangstelling zou zijn; natuurlijk móeten ook zij, als doorknede vakmenschen, haar Echtscheiding uit tooneeloogpunt een prul hebben gevonden, doch ze waren aan zooveel prullen gewend en hadden het publiek zooveel prullen met genot en enthousiasme zien slikken, dat ze, om Mina Krüseman te krijgen, haar stuk op den koop toe namen* De leden van het gezelschap evenwel, die haar, de vreemde eend in de bijt, zoo maar „mir nichts, dir nichts" naast zich en boven zich kregen — mevrouw de Vries bijvoorbeeld, de „eerste rol" die zich door haar naar de tweede plaats zag gedrongen — voelden voor Mina Krüseman en haar Echtscheiding slechts ergernis en jaloezie; ze hadden geen enkel belang bij haar succes, doch ze hadden — sommigen van hen — wèl belang bij haar fiasco! „Het marcheert niet/' schrijft Mina een paar dagen nadat de repetities een aanvang hadden genomen aan de Douwes Dekkers, „mijn stuk marcheert niet. Mevrouw de Vries heeft zich en ennemie geposeerd en de rol van Mina (een Inlandsche vrouw) geweigerd, omdat zij geen tweede wil zijn. 't Is Zondag vandaag, en Vrijdag spelen wij! Gij weet wel, dat ik reeds geruimen tijd geleden hier en ook in Amsterdam ben geweest om over de costumes, mise en scène enz* te spreken? En nu dacht ik natuurlijk alles klaar te vinden; neen er is niets. Ik ben eigenlijk wanhopig, au fond de coeur, maar niemand merkt daar iets van, op de repetities zelfs ben ik zoo vroolijk en aanmoedigend, dat mijn kameraden gisteren al wat begonnen bij te draaien... Maar... zeven dagen om in Nederland een stuk te leeren en een troep te winnen !.♦♦ Je flaire le danger! dat is mijn oude kwaal en hier flaireer ik heel wat kabalen, complotten intriges, zonder eind!" Toch, het grootste gevaar, dat ze zichzelf op den hals had gehaald, kwam van een anderen kant* Mina Krüseman had haar debuut op het tooneel wel niet slechter kunnen voorbereiden dan door juist in die dagen het geschriftje „Kunst en Kritiek" de wereld in te sturen, dat ze opdroeg aan „mijn vijand ex-ds, . de Veer, redacteur van het Nieuws van den Dag", en waarmee ze hem, en alle van hun woede en ergernis nauwelijks bekomen persmannetjes, opnieuw tegen zich in 't harnas joeg* „Meester Kritiek" werd in die „satire" voorgesteld als een oude aftandsche bultenaar met een kruk, een lornjon en valsche tanden, een pruik, een glazen oog en een hoorn voor dooven, die elk jong talent fnuikt en al wat probeert zich een plaats te veroveren dooddrukt, alle enthousiasme bespot en alle élan remt* „Meester Kritiek is een oude cathechiseermeester, die noch scheppend schrijven, noch declameeren, noch dansen, noch schilderen, noch zingen, noch boetseeren kan, en omdat hij niets kan, heeft hij zich als kenner opgeworpen, om als kritikus de kunstenaren te ontmoedigen en de kunstgewrochten te veroordeelen die hij niet begrijpt/' „Hoe is het mogelijk," merkte de toen tij ds jonge kritikus Róssing langs zijn neus weg op: „dat de dagbladcritici zich in dat beeld herkend hebben en daar zoo boos over geworden zijn!" Nu— Meester Kritiek hield zich thans paraat om met versch gewette wapenen los te trekken op de vrouw, die den moed had openlijk met hem in het krijt te treden; en toen de Echtscheiding als stuk een mislukking bleek, de pauzes tusschen de veel te vele (16!) tafereelen het den nekslag gaven, want het publiek vermoeiden en verveelden; ach, met hoeveel kleinzielige voldoening hebben zij zich toen in dat échec vermeit! De Brieder, resencent van het Handelsblad, dezelfde van het„groenfluweelen sleepkleed en de blanke hals", die in de Gids een „Maandelijksch Praatje" schreef, dat de moderne lezer onmogelijk anders dan als „Kletspraatje" kwalificeeren kan, brengt er — grappig! — de ijzelgladde straten van de Novembermaand bij te pas: „Dat uitglijden doet me onwillekeurig denken aan juffr. Krüseman, die geen gladde straat behoefde om te vallen, maar het tooneel verkoos." Haverkorn van Rijsewijk, van de Nieuwe Rotterdammer, die zich het portret van Meester Kritiek blijkbaar óok al aantrekt, want hij begint zich te verdedigen met de enormiteit: „dat critische gave productie pleegt uit te sluiten", vermeldt met zichtbare voldoening, „dat haar stuk viel zooals we ons niet herinneren ooit een stuk te hebben zien vallen". Maar ja... Mina Krüseman had hem vóór de première een fluitje thuisgestuurd, voor 't geval hij dat bij de voorstelling soms meende noodig te hebben; o — ze was„de kwaje meid" die Huet haar gescholden had, maar een kostelijke kwaje meid toch zeker! Doch zoomin nu als vroeger ooit, ontbrak het Mina aan warme verdedigers, die in haar optreden een groot belang voor de Hollandsche tooneelspeelkunst erkenden; de jonge garde onder de beoordeelaars loofden en waardeerden haar beschaving, haar eenvoud, haar natuurlijkheid en het is wel merkwaardig dat thans, nu de Brieder en van Rijsewijk gansch vergeten grootheden zijn geworden, de Veer ons nog nauwelijks bekend bleef als de schepper van het weeë „Trouwringh voor Jong Holland" en Johan Gram als de schrijver van een vervelend soort kinderboeken, juist Mina's verdedigers van toen nog goede bekenden zijn: Vosmaer, Róssing, Mr* J* A* N* van HallWat voor ons uit dien feilen pennestrijd te concludeeren valt*** het is uiterst moeilijk te zeggen* Wie een boek heeft geschreven en de critieken die hem erover gewerden naast elkander legt, zal, ondanks alle verschillen, in den grond een zekere eenheid van opvatting kunnen constateeren, maar wie tooneel schrijft of speelt moet telkens weer tot de verbluffende erkenning komen, dat de beoordeelaars van zijn werk elkaar op de meest kardinale punten volslagen tegenspreken* Dat Mina Krüseman, al mislukte haar stuk, en gaf ze daarmee de haar vijandige critiek een sterk wapen in de hand, toch als tooneelspeelster succes oogstte en het publiek voldeed, blijkt wel voldoende uit het feit dat haar dadelijk van allerlei zijden nieuwe aanbiedingen werden gedaan en de directie van den Schouw - burg Valois in den Haag haar zelfs voorstelde „de Echtscheiding" daar opnieuw op het tooneel te brengen. „Beste Papa/' schrijft ze in die dagen aan haar Vader, „ik vecht hier vreeselijk. Gij moet niet veel brieven van mij verwachten, want elke minuut is er één en ik heb *t zoo druk met vrienden en vijanden dat de halve nacht nog dikwijls bij den dag wordt gevoegd om 't werk af te krijgen. Mr. Kritiek heeft mijn drama een prul verklaard en mij als actrice niet veel hooger gesteld, maar Meester Kritiek heeft toch niet kunnen voorkomen dat de schouwburgzaal tegen verhoogde prijzen stampvol was en dat de beurs van de directie zich vulde, evenmin als Mr. Kritiek het Publiek heeft kunnen beletten mij te applaudisseeren en den laatsten avond te Amsterdam bijv. met gillen en schreeuwen, zwaaien van hoeden, mantels en petten terug te roepen. Nu vecht ik voor Vorstenschool, mijn vijanden zelfs willen me behouden voor *t tooneel (niettegenstaande al m'n fouten) en de commissarissen, directeurs enz* enz* hebben mij reeds allerhande voorstellen gedaan om de Maria Stuart, de Judith, of deMedea te spelen, maar ik heb alles van de hand gewezen: of Vorstenschool, of niets, ;.Jn elk mensch vindt ik een vriend of vijand, 't is of er geen onverschillige lui meer zijn* De menschen hebben mij al ziek verklaard, en wanhopig uit 't veld geslagen, ter neer gedrukt enz* enz*, geloof er niets van als U zulke praatjes ter oore komen, ik ben heel wel, vol moed, en vroolijk bezig met mijn vijanden af te rekenen*" * Met hoeveel warme belangstelling leefden „de Dekjes" in die dagen Mina's veelbewogen leven mee! De korte wederzijdsche ontstemming leek gansch en al weggevaagd; tfultatuli had Mina Krüseman: „als emachtigde" benoemd en haar zoner reserve de bevoegdheid gegeven 1 zake Vorstenschool te beslissen ooals haar goeddacht* „Wat gij goed vindt zal ik onbe; erkt approbeeren"; en als de Echtscheiding z'n première beleeft, geenken Eduard en Mimi in de verte an uur tot uur haar veelbewogen ag: „Mimi zag de laatste dagen bleek an agitatie* We gaven acht op elk uur dat je doorbracht en vulden 't an met wat de bekommering ons agaf: Nu kleedt ze zich! — nu 'eedt ze op — nu is ze moe!" Den volgenden dag „holt Mimi aar de kursaal (te Wiesbaden) om de ouranten te lezen*" En wat zullen nu e krantenschrijvers doen?" schrijft Douwes Dekker aan Mina; „zeker niet wat ik nu doe, namelijk erkennen dat ik me miserabei vergist heb! Ik had gedacht dat het lukken zou je dood te zwijgen* Er blijkt nu dat ik 't mis had* Want na zoo'n succes wordt het onmogelijk* Heerlijk!" De Echtscheiding heeft het niet tot een groot aantal voorstellingen gebracht* De ingewikkeldheid van *t decor/de machinatie's voor de wisseling der vele tafereelen zal een tournee door de provincie wel ondoenlijk hebben gemaakt* In Januari werd het contract tusschen Mina Krüseman en de Tooneeldirectie Albrecht en Van Ollefen ontbonden verklaard en was zij vrij zich aan een ander gezelschap te verbinden* Die nieuwe verbintenis volgde spoedig* Eindelijk verklaarde een tooneelgezelschap zich bereid om het vroeger onspeelbaar en onmogelijk verklaarde Vorstenschool in studie te nemen* Het was een jong* ondernemend gezelschap* dat zich later zoo'n schitterende naam in onze tooneelhistorie veroverd heeft: „De Nieuwe Rotterdamsche Schouwburg Vereeniging" onder Le Gras van Zuylen en Haspels* Dat het Mina Krüseman ontzaglijk veel moeite, durf en doorzettingskracht had gekost om het zoover te krijgen, bewijzen allerlei brieven uit dien tijd* Er kwam de voor haar on aangename omstandigheid bij, dat Douwes Dekker sinds den vorigen winter weduwnaar was, en men de „mannenhaatster" maar al te graag nahield, dat ze „niet voorniets" zooveel moeite deed voor haar vriend* Dit feit verklaart dan ook haar telkens herhaald: „Trouw nou toch!" „Wanneer trouw jullie nu?" in de brieven aan de Dekker's, waarop Multatuli echter nooit anders dan met uitvluchten geantwoord heeft* Mina Krüseman kende haar lieve - vaderland waarlijk goed genoeg om te voorzien hoe smadelijk het Multatuli zou vonnissen wanneer hij er „met zijn maitresse" zou terugkeeren, terwijl zijn verlaten vrouw in den 9 vreemde gestorven was en zijn kir deren, ook na haar dood, nog i Italië verbleven. En dat een dergelijk tarten en prikkelen van de publiek opini het succes van Vorstenschoc in den weg zou staan, begreep ze ever zeer. Een contract met de Directi der Nieuwe Rotterdamsche Schouw burg kwam tot stand; Mina Krüse man verbond zich „de rol van Louis in Multatuli's Vorstenschool te spe len, in alle steden waar genoemd tooneelbestuurders geraden achte dit stuk met haar op te voeren;" de directie die aan den auteur „pe voorstelling" vijf en twintig gulde zou uitkeeren, verbond zich haar en haar leerling Elize Baart die de rc van Hanna spelen zou, respectievelij met honderd vijfentwintig en vijfti. gulden per avond te salarieerer „Dekjes! Triomphe!" Schrijft Min den zestienden Januari '75. „Ik hel alles gedaan gekregen. Den twee en twintigsten Februari zal de eerst voorstelling van Vorstenschool plaats hebben, zoo mogelijk te Utrecht of te Leiden. Mijn élèvetje zal Hanna wezen en aan het droit d'auteur zal behoorlijk voldaan worden. Ook zal het stuk geheel Nederland door vertoond worden en niet uitsluitend voor courantiers en epiciers gespeeld worden. Verlangt gij nog iets? Zeg 't. Ce que femme veut... De Directie zal U uitnoodigen hier te komen om de repetities bij te wonen. Kom dan getrouwd als je blieft! O, als jullie alles wist was je al getrouwd, je zoudt 't om mij gedaan hebben als je 't om geen andere reden had gedaan ! Adieu, niemand mag nog weten van onze plannen daar wij dan de Zalen niet zouden krijgen en men ons op alle manieren in de wielen zou rijden. Spreek dus met niemand over dit kontraktje en zend 't mij s.v.p. per omgaande terug". En toen kwam de klap op de vuur- pijl. Een juichkreet verwachtte Mina uit Wiesbaden, een brief (zooals Multatuli ze zoo prachtig schrijven kon), om „de vriendin" die hier dan toch waarlijk een vriendendaad had betoond, te prijzen en te danken. Hoe had hij geleden onder de miskenning zijner landgenooten die zijn Vorstenschool niet aandurfden, en schamper verklaard dat hij, inplaats auteurs-loon te durven bedingen, al blij zou zijn als een directie z'n stuk „gratis" zou willen opvoeren! Hoe had hijzelf Mina Krüseman verzekerd, dat zij de ideale vertolkster der Louise zou zijn... „Je briefje begint met 'n triumfkreet. Welnu mijn indruk is geheel anders. Ik houd het gesloten contract voor zeer nadeelig en had, voor zoover ik in de opvoering van Vorstenschool belang stel, (want 'n hoofdzaak is 't me niet!) geen onaangenamer tijding kunnen ontvangen dan dat elke voorstelling met ƒ200.— extra onkosten belast was! Dat is gewis in ons ellendig land de manier niet om 'n stuk op 't repertoire te houden! 't Zou me dan ook zeer leed doen als je nu ook weer deze zaak noteerde als „vechten voor vrienden" Ik verzeker je dat vijanden moeite hebben zouden om een middel uit te denken dat me meer contrarieerde*** Ik heb je plein pouvoir gegeven en moet woord houden* Reken er vast op, dat ik geen woord zal zeggen of schrijven dat van die belofte afwijkt* Maar ik protesteer ernstig tegen de (naar 't schijnt) bij U bestaande meening, dat ge me een dienst bewijst* Mij ware 't aangenamer en vooral nuttiger indien Vorstenschool op gewone conditiën of in *t geheel niet gespeeld ware! Wat het bijwonen der repetities aangaat, ik vrees dat me de daartoe noodige middelen ontbreken zullen, of liever, dit weet ik zeker* Als de Heeren le Gras, van Z* en H* mij uitnoodigen zal ik natuurlijk beleefd antwoorden» en me schikken in *t verdriet een hollandsch auteur te zijn, die te arm is om de opvoering van z'n eigen werk bij te wonen"* La vie est plus romanesque que le roman! Welke psycholoog wordt wijs uit het complex van half-bewuste en onbewuste drijfveeren, die Multatuli dezen brief deden schrijven? Kon de man niet velen dat een vrouw tenslotte bereikte wat hemzelf niet was gelukt? Stak het hem, dat een vertolkster honderd vijf en twintig gulden per avond kon bedingen terwijl hij, de schepper van het werk, met vijf en twintig extra blij moest zijn? Of was het, zooals Mina zelve meende, spijt en ergernis omdat hem „de martelaarskroon" waar hij zoo graag mee pronkte, ontnomen was? Het was goed — of misschien ook jammer — dat er tusschen Rotterdam en Wiesbaden een dag reizen lag! Hoe zal Mina's felle hartstoch- telijke natuur zijn uitgelaaid bij dit smadelijk verzaken van den éénigen man dien ze haar vriendschap had durven geven; maar ook, hoe bedroefd en verbitterd moet ze zijn geweest in die dagen, die voor hun vriendschap het hoogtepunt hadden kunnen zijn, toen ook dit mooie weer geschonden werd, ook déze illuzie, als zooveel anderen, waan bleek* Toch, zooals ze reageert, is ze prachtig van ongenaakbare hooghartigheid: één regel krijgt de booze Mul na zijn langen klaag- en verwijtbrief ten antwoord: „Hooggeachte Heer! Ik heb Uw geëerd schrijven van den iyden ontvangen", en rustig gaat ze door met de voorbereidingen van het groote feit, en aan Vosmaer, die als zoo vaak voor den vriend aan het bedelen is, zend ze ƒ ioo*- „om hem in 's hemelsnaam te laten trouwen vóór hij hier komt, maar laat hij, noch zijn vrouw, vermoeden dat 't van mij komt!" Dan schrijft de arme Mimi brief op brief* Zij, die in haar pijnlijke positie door heel het brave en zedelijke Holland werd uitgestooten en doodgezwegen, die de vriendschap met de ééne vrouw die haar daad dorst prijzen en haar moed waardeeren, en haar noch met medelijden noch met neerbuigendheid behandelde, zoo bitter noodig had, probeert te pleiten, te vergoelijken en zoo mogelijk te verzoenen* En als altijd zijn haar briefjes roerend van eenvoudige oprechtheid* „Je begrijpt dat hij van dit schrijven niets weet* Zoo hij 't wist zou hij mij van verraad beschuldigen* Maar 't spijt me zoo erg, lieve beste Mina, ik kon *t niet nalaten te probeeren er een mouw aan te passen* Als Dek nu de uitnoodiging krijgt om de repetities bij te wonen, zaljik alles doen om hem te bewegen te gaan*** als ik wist, als ik durfde hopen dat jij hem bij de eerste gelegenheid de hand zult toesteken» Hij is nu zoo, dat hij dan opeens alles onaangenaams zou vergeten zijn» Dat ligt in zijn élan natuur» Toe zeg dat je dit wilt»»»!" En ja» dank zij Mimi Schepel's ijverig, aandoenlijk pogen, is er toen „een mouw aan gepast" en dank zij Mina Krüseman's ƒ100 is Douwes Dekker»»» niet getrouwd maar wèl naar Rotterdam gegaan voor de repetities van zijn stuk, welke hij te zamen met Mr» Vosmaer heeft bijgewoond» Doch al scheen tusschen hem en Mina oogenschijnlijk alles weer in orde en schrijft ze, dadelijk na zijn aankomst aan Mimi, dat hij „heel gezellig bij hen heeft koffiegedronken", de scheur in hun vriendschap blééf, de grieven zaten van weerskanten te diep, en geen van beiden bezat een natuur, die zich kon plooien tot verzoenen en vergeven» Geen tooneelschrijver kent zijn eigen stuk vóór hij 't heeft zien vertoonen; geen auteur, al is hij een genie als Multatuli, kent de eischen van het tooneel, vóór hij met dat tooneel in al zijn eigenaardigheid heeft kennis gemaakt» Terwijl Douwes Dekker de repetities van Vorstenschool te Rotterdam bijwoonde — hij was met „eerbewijzen" van den trein gehaald en de drie directeuren putten zich uit in voorkomendheid — meende hij Zijn stuk en de spelers een dienst te bewijzen door hen te overstelpen met raadgevingen, voorbeelden en verbeteringen van allerlei slag» En dat hij daarbij van het wezen der tooneelspeelkunst een volkomen onvoldoend begrip had, blijkt genoeg uit de indicaties die hij bij de uitgaaf van Vorstenschool heeft gegeven; bijv»: dat de Koningin-Moeder bij haar zwijgend toeluisteren in de scène met Louise „nogtans door spel haar aandoeningen moet weergeven"; waarbij hij dan den wensch voegt bij eventueele opvoering de actrice, die de rol vervult, de noodige wenken te kunnen geven en de scène met haar te bestudeeren! Alsof iemand, die niet evengoed zwijgend als met woorden haar aandoeningen te vertolken weet, op den naam van actrice zon kunnen aanspraak maken! Dat de repeteerende spelers, die toen gansch niet aan oorspronkelijke stukken en bijgevolg evenmin aan de inmenging van al of niet betweterige schrijvers gewend waren, door Multatuli's lastige veeleischendheid al gauw tot ergernis en wanhoop werden gebracht, laat zich begrijpen» En zoo de opvoering van het stuk een groot evenement is geworden, de voorbereiding is het, in kleinen kring, niet minder geweest» De heeren van de directie trachtten den schijn te redden en slikten, om Multatuli te vriend te houden, van Douwes Dekker een critiek op- en een inmenging bij hun spel, die ze zeker van geen ander hadden geduld* Dirk Haspels, die de Koning speelde, excuseerde zich al gauw op de repetities „wegens ongesteldheid", al bleef hij des avonds op z'n gewone wijze optreden; Le Gras, als Schukenscheuer, hoorde zooveel op- en aanmerkingen over zijn rol, dat ook hij er bij de laatste repetities den brui van gaf en Elize Baart speelde eiken morgen haar Hanna op de „geaffecteerde preektoon, door den auteur haar voorgedaan", om 's avonds onder Mina Krüseman's leiding de rol anders te studeeren, en den eenvoud te zoeken, die voor het volkskind, dat ze had uit te beelden, noodig was* Maar met Mina Krüseman zelve was de auteur der Vorstenschool al dra in openlijken oorlog. Er was geen Mimi „om er een mouw aan te passen" en van de vriendschap die hen vroeger zooveel van elkander deed verdragen, bestond alleen nog de naam! Bovendien: wie ooit de repetities van een tooneelstuk bijwoonde, weet genoeg van de spanning in de atmosfeer, de prikkelbaarheid, de zenuwachtigheid van weerskanten, om te begrijpen dat er hier maar één vonk in het stroo noodig was. Mina Krüseman was er de persoon niet na om van iemand „leiding" te kunnen aanvaarden en dit zou, zoo zij aan 't tooneel gebleven was, haar zeker in menig conflict hebben gebracht en haar onmiskenbaar talent in den weg hebben gestaan, maar ik vraag U in gemoede: welke actrice kan zich inleven in een rol en de noodige kalmte, het noodige zelfvertrouwen behouden, wanneer Ze bij elke repetitie een vloed van aanmerkingen, aanwijzingen en verbeteringen over zich uitgestort krijgt ? „Multatuli," teekent Mimi Hamminck Schepel in zijn door haar uit- gegeven brieven aan. „kon zich met Mina Krüseman's opvatting van de Louise niet vereenigen, en op de repetities had hij vergeefs getracht haar te leiden. Ze wilde niet gelooven in de rechtschapenheid van zijn oordeel, dat met persoonlijke waardeering niets te maken had." Het móest eindelijk wel tot een openlijke uitbarsting komen, „Mijnheer Dekker," beschrijft Mina van haar kant het „dramatisch conflict" aan een harer kennissen, „preekte mij een phrase voor die ik overzette in den spreektoon, daarna indiqueerde hij een geste met een duim die ik niet vorstelijk vond, en toen verzon hij een aparte met de koninginmoeder die niet in harmonie was met mijn „fluweelen sleepkleed" en waarover ik mij veroorloofde hem een kleine opmerking te maken. Daarover werd zijn Hoogheid razend! „Als U 't beter weet dan ik... ga je gang! Maar ik zeg dat 't niet deugt, n dat niets deugt wat u doet! en at je een nul bent hoor je, nul, nul! k trek er mijn handen van af.** ik al naar u niet meer kijken!" En waarop dan Mina laconiek posteert: „Goddank! Dan ben ik eindelijk rij!" Het waren dus geenszins favorable mstandigheden, waaronder Mina krüseman op i Maart 1875 te Utrecht t de ontzaglijk zware rol van koninjn Louise debuteerde* Het publiek, at in grooten getale was toegeroomd en van den eersten avond : stuk en spelers hartelijk toejuichte, Loet wel iets van de geladen atmoser hebben gevoeld, toen Multatuli, ij den aanvang uit de diepte van een loge „Juffrouw Krüseman deugt 'et!" riep, en zich aan het slot „te igesteld" verklaarde om voor het )etlicht te komen; maar de tragedie, e zich dien avond te gelijk met die van Hanna en koningin Louise achter de schermen heeft afgespeeld, heeft niemand vermoed* Mimi Schepel had het in Wiesbaden in haar eenzaamheid niet uitgehouden en was voor de groote gebeurtenis naar Utrecht gekomen. „Natuurlijk incognito/' liet ze Mina in een haastig briefje weten, „ik logeer in hetzelfde hotel als jij." Toen 's avonds 't rijtuig voorkwam om Mina Krüseman met Elize Baart naar den schouwburg te brengen, zagen zij licht schijnen onder de deur van Mimi's kamer. Douwes Dekker dineerde dien middag met de heeren directeuren en verscheidene vrienden, en hij had de belofte zijn vrouw om zes uur te komen halen, vergeten... Arme Mimi, met haar prachtigen moed en grenzenlooze toewijding, die immers maar „de maitresse" was van den grooten man en die door hem bij zijn deftige en correcte vriendenschaar eenvoudig werd genegeerd en doodgezwegen! En zoo werd het waarlijk wel een wonderlijke samenloop, dat Mimi in Mina Krüseman's rijtuig medereed naar de première, dat zij, vanuit haar kleedkamer, den triomf van „Vorstenschool" maar tevens dien van Multatuli's „doods vijandin"heeft meegemaakt! Het is leerzaam en vermakelijk om, nu de „Vorstenschool" een van de repetoire-werken van ons tooneel is geworden en elke groote actrice den wensch heeft haar krachten op de rol van Louize te beproeven, te lezen hoe men in den jare achttien vijf en zeventig over het stuk dacht* Wel maakte het groote succes der opvoering de critici wat zachter in hun oordeel, maar de „Rotterdammer," het „Handelsblad" en anderen noemen den indruk dien het maakte „matig"; „het stuk laat geen verheffenden en verzoenenden indruk na; er is gebrek aan samenhang en 10 gebrek aan actie, er is een teveel aan realistische uitdrukkingen (sicl) die de schoonheid van de taal storen/' En de Brieder, in „de Gids", zegt ongeduldig: „dat de menschen opeens wel met een Multatuli-ziekte behept blijken en er waarlijk dwazen schijnen te zijn, die meenen dat men later de eeuw naar Multatuli noemen zal!" Doch Mr* van Hall, die tóen de jonge generatie met de stuwkracht harer idealen in de duffe Hollandsche tooneelwereld vertegenwoordigde, schrijft enthousiast: „Laat er maar dichters komen die wat te zegge» hebben, al acht menhunscheppinge: i ook ongeschikt voor het tooneel, er is in Nederland nog een publiek da; meesterstukken waaraan het harheeft meegewerkt, weet te verstaan en te waardeerem" Het is een gewaagd pogen om zich uit het overstelpend aantal artikelen, hatelijke en enthousiaste, warmgestemde en ijskoude, bewon- derende en schimpende, een beeld te vormen van hetgeen Mina Krüseman in de rol van koningin Louise heeft gepresteerd* Stellig was zij niet de naïeve jonge vorstin, in een wereld van idealen levende, zooals Douwes Dekker zich de vertolkster had gedroomd; de figuur die zij gaf, was „hooghartig, wrevelig en geestig, maar met meer scherpte dan zachtmoedigheid"; in warmte, diepte, zielehandeling is zij wellicht gedeeltelijk te kort geschoten, wellicht ook heeft ze die niet genoeg naar buiten kunnen brengen bij de ellendige omstandigheden waaronder zij speelde* Doch daar tegenover stond, dat zij onmiskenbaar was: een koningin; nobel en waardig, beschaafd en evenwichtig, toch eenvoudig en natuurlijk, en dat naast haar de koningin-moeder, de hofdame en (met uitzondering van Haspels als den koning) vrijwel al de overige spelers niet méér wisten te zijn dan een knus troepje burgerlui* Eén artikel uit de ontelbaar vele, die in de kranten en tijdschriften^ van die dagen aan „Vorstenschool" en zijn vertolkers werden gewijd, moge hier gedeeltelijk volgen, omdat er uit blijkt, dat ook op het tooneel Mina Krüseman een baanbreekster is geweest, dat de eenvoud en ongekunsteldheid van haar spel door de vechters voor vooruitgang werd gewaardeerd en tot voorbeeld gesteld* „Een ander had gejankt en gejammerd," schrijft Martin Kalff in zijn merkwaardig opstel in „Het Tooneel;" „en dan had het publiek meegejammerd en tranen met tuiten geschreid* Nu dacht men: „lievehemel, zoo zou ik het ook doen*** er is niets aan"* Eenvoud, natuurlijkheid, soberheid zijn op ons tooneel onbekende eigenschappen, wij zijn gewend aan galmende declamatie, nu, dien theatergalm hoorde men bij Mina Krüseman nooit***" „Wat moet er gedaan om onze geoefende tooneelspelers tot natuur en waarheid te doen weerkeeren en om het publiek te leeren dat het gevoel niet zit in den theatergalm ?" * * * Bij de tweede voorstelling van „Vorstenschool", de eerste te Rotterdam, werd Multatuli door een aantal bewonderaars na afloop gehuldigd* De heeren directeuren hadden die ovatie „en scène gezet", maar Mina Krüseman, die als „eerste rol" uit het stuk en bovendien als strijdster voor Multatuli's werk, de aangewezen persoon was om den dichter den lauwerkrans te reiken, had voor die eer pertinent bedankt* „Leg de Vorstenschool daar neer, die zal ik kronen," zeide ze, „maar Douwes Dekker kroon ik niet*" Het zou zeker verstandiger en waardiger zijn geweest, wanneer ze zich, zooals de zaken nu eenmaal J stonden, daarna van de gansche huldiging afzijdig had gehouden, en niet te zamen met Elize Baart tusschen de coulisses was gaan staan, om „de vertooning" te zien en den man, dien zij zoo hoog had gesteld en die zoo smadelijk van zijn voetstuk was afgetuimeld, zijn eigen „publiek ik veracht U" toe te roepen, op 't oogenblik dat hij voor datzelfde publiek „sprakeloos en overmand door aandoening" stond te stotteren en te buigen*1) En een kleine voldoening heeft die avond van miskenning en vernedering haar toch gebracht* Toen Douwes Dekker den directeuren voor hun „moed" en „ondernemingsgeest" openlijk had dank gezegd, en met géén woord van Mina Krüseman had gerept, zelfs de ridderlijkheid had gemist te erkennen, dat *) „Publiek ik veracht U", naschrift (1865) van „Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb*" zij het was in de eerste plaats, aan wie hij de opvoering van het werk dankte; toen het scherm was gezakt en de auteur, met zijn lauwerkrans over den arm naar de kleedkamers stapte, trof hij daar Elize Baart, Over haar mooi debuut in de Hanna-rol waren pers en publiek het eens geweest en de schrijver van „Vorstenschool" wilde haar nu hartelijk de hand reiken en tituleerde haar vleiend: „Mijn Hansje!" Doch Elize Baart kruiste de armen over de borst en keek hem zwijgend aan, „Nu?" Geen antwoord, „Nu? 't Moest je een eer zijn 'n hand van Douwes Dekker te krijgen!" „Neen," zei toen Mina Krüseman's leerling, ,/n hand van Douwes Dekker kan geen eer zijn, voor wie ook !" De „Vorstenschool" is in het voorjaar van 1875 een groot aantal malen, met stijgend succes en voor uitverkochte zalen gespeeld* Multatuli werd* behalve te Rotterdam* ook te Delft, Leiden en andere plaatsen gehuldigd, de openlijke erkenning die hij zooveel jaren ontbeerd had, gewerd hem van alle kanten en voor het eerst in de lange moeilijke jaren van zijn kunstenaarsloopbaan werd hij voor zijn werk behoorlijk betaald* Maar alle succes, alle hulde werden hem vergald zoolang naast hem zijn „vijandin" stond, die een deel ervan voor zich en haar spel opeischte* Dat zelfs Mina's tegenstanders hèm onredelijkheid verweten, dat haar aandeel in het welslagen overal werd erkend, waar hij dat zoo graag had willen negeeren, vond hij ondraaglijk* En er was maar één middel om zich van hare hem hatelijke concurrentie te ontdoen: te bewerken dat aan haar en Elize Baart de rollen van Koningin Louize en Hanna ontnomen werden* Met de zinsnee uit het contract, waarvoor hij eertijds zelve, terecht, Mina Krüseman gewaarschuwd had: „de rol van Louise in Multatuli's „Vorstenschool" te vervullen in alle steden waar genoemde tooneelbestuurders het geraden achten dit stuk met haar op te voeren" wist hij de directeuren, wien hij een blijspel had toegezegd, en die er alle belang bij hadden hem te vriend te houden, te bewegen Mina Krüseman en Elize Baart eenvoudig aan den dijk te zetten* Op 18 April werden de voorstellingen van „Vorstenschool" plotseling gestaakt; zooals het in een telegram aan Mina heette: wegens ongesteldheid van Le Gras* Toen zij, die allang de intriges vermoedde, den „zieke" des avonds in een ander stuk springlevend had Zien optreden, dreigde ze in een deurwaardersexploot met de ƒ3000 boete die voor „contract-verbreking" waren vastgesteld. Arme Mina! Een even veelwoordig exploot moest haar de fnuikende waarheid leeren: „dat er geen sprake kan zijn van eenige onwettige handeling der voornoemde directeuren". Het moet wel de pijnlijkste avond van Mina Krüseman's leven zijn geweest, die derde Mei, toen ze te zamen met Elize Baart, ergens in het donker van een loge verscholen, de rol, haar rol, uit het stuk dat zij zóó bewonderde en liefhad, zag spelen — en verknoeien — door een ander. Eerst later heeft de Louise der Vorstenschool in Pauline Beersmans en in Alida Tartaud voortreffelijke vertolksters gevonden; Mina Krüseman's creatie moge te kort zijn geschoten, die van Mevr. 0 ten Hage — de plotseling gedoofde belangstelling van het publiek bewijst het voldoende — leek naar niets. Het schijnt, hoe ongelooflijk het ook lijkt, Multatuli's plan te zijn geweest, om Mimi Schepel, die, „om geld te verdienen" al menigmaal over een tooneelloopbaan had gedacht, die echter nooit een voet op het tooneel had gezet en naar eigen getuigenis den aangeboren aanleg er voor miste, in de rol van Hanna te doen optreden. Vermoedelijk heeft hem de directie dézen coup de theatre uit het hoofd gepraat. Maar het feit alleen, dat hij haar ernstig voorbereidde, bewijst voldoende dat hij, die zooveel op Mina Krüseman's „dilettantisme" had af te dingen, over het wezen van tooneelspel, noch over de waarde eener tooneelprestatie een juist oordeel vermocht te vellen. „Och," schrijft Mina laconiek aan een harer kennissen, „ik geloof dat ik niet veel verstand heb van Nederlandsche kunst, dat is een kunst a part. Een kunst met lange passen en wanhoopskreten, om te vertellen dat een roos een bloem is en een man een mensen. Een kunst met een staart, die moe-oe-oe-oe-oe-der uitrekt om de menschen moe te maken en de lie-ie-ie-ie-ie-iefde voorstelt als het zinnebeeld der eeuwigheid! O, eeuw van stoom en electriciteit! Er is een mummie behouden gebleven uit vroeger eeuwen, een menschenvorm, zoo koud als een wetboek en zoo stijf als een gewoonte; die mummie is het Nederlandsch Tooneel V* Intusschen, Multatuli's gewonde ijdelheid was koninklijk gewroken, en Mina Krüsemans rol op het Nederlandsch tooneel, en feitelijk ook daarbuiten, was uitgespeeld. Wel heeft ze, in 't najaar van '75, opnieuw een tournee ondernomen en samen met Elize Baart en een andere leerling, Helene Gerritsen, een door haarzelve vervaardigde dramatische schets opgevoerd, doch de belangstelling in haar optreden bleek zeer gedaald; de naam van Mina Krüseman was niet meer voldoende om de zalen met bewonderaars en nieuwsgierigen te vullen. Reeds in datzelfde jaar begon ze plannen te maken om naar Indië, het land van haar jeugd en hare illuzies — terug te keeren; is het wonder dat de toon van haar brieven bitter is geworden en dat een cynisch wantrouwen tegen alles en iedereen in de plaats is gekomen van haar vroegeren durf en moed? In dienzelfden tijd begon ze de uitgave der brieven voor te bereiden, die ze als een compte-rendu van haar leven en werken aan het publiek wenschte voor te leggen, als een rechtvaardiging van haar worstelen en strijden, als een hulde aan haar vrienden en helpers, maar meest van al als een afrekening met haar vele, vele vijanden. Het werd een groot boek (drie dikke deelen) waaraan de schrijfster dezer biografie veel van haar materiaal dankt, en dat voor het nageslacht, in ons aan mémoires arm land, zulk een typischen kijk verschaft op de „vrouwenbeweging" in haar eerste stadium. Wie Mina Krüseman's „Mijn Leven", de verzameling van honderden door haar geschreven brieven bestudeert, schept zich een beeld van de merkwaardige vrouw, zoo helder, zoo scherp omlijnd, of hij haar persoonlijk kende. Die ziet haar mooi, statig en imponeerend, „une femme reine" met iets ondefinieerbaars in oogen en stem, dat tot luisteren en bewonderen dwingt. Onkwetsbaar en hooghartig voor de vreemden, wien zij Zich niet anders toonde dan als de onbuigzame strijdster voor nieuwe, nog onbegrepen idealen; meedoogenloos in haar vlijmenden spot voor de vijandigen, die vergeefs probeer- den haar trots te wonden, haar moed ie ondergraven. Maar achter dat masker van zelfbewuste hoogheid, van Judith, van mannenhaatster, een doodgewone "img vrouwelijke vrouw, met een - arm, wijd hart en een helder hoofd ZT VlUgge' be21'ge ha*den, die de naald mets minder vlug han- tceren dan de pen, met een open oog voor alle levensgebeuren, een prach? tig raken kijk op alle menschelijke kleinheid en benepenheid en een «ostehjken humor, die haar onder alle levensomstandigheden kon uittillen boven ijverzucht en wrok twS»M2.Ieihaar- COqUet' °' ^getwijfeld! En coquetteerend, vooral met die onafhankelijheid, met het ...oude vnjsterschap» dat de heeren van de schepping haar smadelijk voor ■e yoeten poogden te gooien, maar ; > «tegenstaande haar „onkwetsbaar- • id toch typisch vrouwelijk gevoelig voor hun hulde en bewonde- ring. Doch, daar tegenover, sterk en wilskrachtig genoeg om de verhouding tot den diep-vereerden kunstenaar, welke ze willens geknot had, zuiver te houden van alle vrouwelijke behaagzucht. De eerlijkheid van Mina Krüseman's verhouding tot Multatuli blijkt nergens beter dan in haar warme genegenheid, haar trouwe vriendschap voor de door ieder veroordeelde en verguisde „maitresse" van haar vriend, voor wie zij voelde zooals het alleen een vrouw vermocht, die ver boven het bekrompen zedelijksheidsbesef van haar tijd stond. Dat zij, ook in haar vriendschap, moeilijk zijn kon en veeleischend, dat het ongetwijfeld niet makkelijk geweest zal zijn om het haar naar den zin te maken... ik ben er evenzeer van overtuigd. Is zij er minder om, dat ze in niets, ook in haar fouten niet — half kon zijn? Mina Krüseman was artiste, ongetwijfeld, ze had een zeldzaam veelzijdigen aanleg, maar het lijkt mij dat juist die veelzijdigheid de geheele vorming en rijping van een enkel talent in den weg heeft gestaan. Als zangeres, schrijfster, declamatrice en tooneelspeelster heeft ze lauweren geplukt en waardeering afgedwongen, maar ik geloof ten slotte toch, dat het meer de vrouw, de persoonlijkheid was die men bewonderde, dan het talent. En wat waren tenslotte haar daden op feministisch gebied, wat dankt het nageslacht aan haar, die geen „stichting" heeft nagelaten, geen zege over wetten of gewoonten bevochten heeft? Toen Cecile de Jong van Beek en Donk haar „Hilda van Suylenburgh" de wereld inzond, veroordeelde ze precies hetzelfde, eischte ze hetzelfde als Mina Krüseman, een kwart eeuw eerder, had veroordeeld en geèischt. Toen eerst was de tijd rijp voor wat ii onzinnig, overdreven en onmogelijl had geschenen, was van tegenstand en vooroordeel de spits afgebeten, de grond beploegd, de weg bereid Mina Krüseman was geenszins de eerste vrouw, die zich als kunstenares in Holland een plaats bedong, maar ze was wèl de eerste wie het sociale leven van de vrouwelijke kunstenaar ter harte ging, die daai voor verbeteringen ijverde en fouter] aanwees. Voor betaling van werk, vdor handhaving van auteurs-recht, vooi een behoorlijk contract der actrices heeft zij fel gestreden, en niet minder — ik noemde 't aan 't begin van deze studie, — voor het recht, ook voor een vrouw, om eerlijk, onomwonden haar gedachten en gevoelens uit te mogen schrijven* Wat dit beduidde in een tijd toen „bekoren" het hoogste doel was van de kunst, toen de waarheid werd geschuwd zoo gauw ze zich niet lieflijk en bekoorlijk voordeed, terwijl holle frasen van zedelijkheid en verheffing over 's levens diepste waarheden heengleden, dat hebben, na haar, de jonge geestdriftige kunstenaars der beweging van '80 ondervonden. Toen hun fiere leus de dommelgeesten wakkerschudde, had Mina Krüseman zich reeds lang uit het openbare leven teruggetrokken, maar naar hart moet hebben gejuicht bij hun strijdkreet, waarin zij eindelijk een weerklank hoorde van den haren. Doch ik kan deze studie niet beëindigen, zonder ook te bespreken wat naar^mijn meening de vlek is geweest in dit overigens zoo zuivere, eerlijke leven. Dat is de uitgaaf van ditzelfde groote boek „Mijn Leven", de verzameling brieven waaruit men Mina Krüseman zoo voortreffelijk leert kennen en waaruit ik, voor een groot deel, het materiaal voor dit opstel heb geput* De publicatie van veel wat daarin staat, is een déloyale daad geweest een poging tot wraak, bij Mina Krüseman's fierheid onbegrijpelijk en den buitenstaander ergerend als een gebrek aan goede manieren en aan tact* On lave son linge sale** en veel van het hier vermelde hac nooit uit de familie-waschkuip u voorschijn moeten komen, omdat het niets anders geldt, dan een kinderachtige afrekening over kleine griever en ergernisjes en voor het publiek niet het minste belang bezit* „Het Publiek" met een hoofdletter, aan wie Mina Krüseman, me: een vertrouwen, bijna roerend var naïveteit, haar „Mijn Leven" opdraagt; „Mijn trouwen vriend Publiek, die mij steeds gesteund heef tegen mijn vijanden en voor wier ik deze verdediging geschreven heb" „Herbheit ist öfters eine bewusz unterdrücktesenümentalitat"enMina Krüseman, agressief, strijdlustig en tartend, bezat diep in haar hart een overgevoeligheid, een hunkeren naar sympathie en genegenheid, die ze, ook voor zichzelve, nauwelijks erkennen wou* „Mijn Leven" is ontstaan in een tijd van verbittering en tegenslag, nadat ze „haar vleugels had lam gevochten" voor Multatuli en haar breuk met hem, de grootste desilluzie van haar leven, werd gevolgd door een smadelijke campagne, waarin hij geen middel schuwde om haar belachelijk te maken en te ondergraven wat zij had opgebouwd* Wie leest wat Douwes Dekker later over haar aan van Hall durfde schrijven, huivert voor de voosheid van menschelijke genegenheid, voor de armoe van vriendschap en de broosheid van trouw; en denkt aan de wijsheid, van die wonderlijke uitspraak: dat op den bodem van elke verhouding tusschen de twee seksen toch altijd eeninstinctieve vijandschap ligv De publicatie van „Mijn Leven was Mina's verdediging tegen Mul tatuli en haar vele andere vijander was een wanhoopsdaad, de daad va een gevallen strijder, die alleen no^. aan zelfbehoud denken kan. Ik ben overtuigd dat de schrijfster een twin tigtal jaren later, toen de tijd va vechten zoo ver achter haar lag en z aan den strijd voor vrouwen-vrijhei geenerlei werkzaam aandeel mee; nam, die uitgaaf, tenminste van véél erin, zelve heeft berouwd. En nochtans... gelukkig dat „Mijn Leven" is geschreven en gepubli ceerd, want daardoor ligt een van d* merkwaardigste vrouwenlevens uit de tweede helft der negentiende eeuw „als een open boek" voor ons; eer prachtig document-humain, van eene die niet, als haar zusters uit dien tijd tevreden kon zijn met nederig als hef viooltje in het verborgen te bloeien en die het leven heeft aangedurfd met een moed als slechts weinigen bezitten. Want geen instinct, zegt Somerset Maughan, is in den beschaafden mensch zoo diep geworteld, als de behoefte aan de erkenning en de waardeering van zijn medemenschen. Leiden, Sept. 1920. ° Meulenhoff's KLEINE BOEKEN VAN GROOTE SCHRIJVERS V\E boeken, welke in deze nieuwe L-S serie verschijnen, zullen alle met de uiterste zorg uitgegeven worden. Hoewel door formaat en wijze van aankleeding een zekere eenheid verkregen zal worden, is toch de bedoeling, door verschil in typographische uitvoering en verscheidenheid in de bandjes een aantrekkelijke afwisseling te brengen. De „KLEINE BOEKEN" vragen in hunne kleurige batikbandjes een plaats in salon of huiskamer; in hun eenvoudig deftig kleedje zullen zij een vriendelijken indruk maken in elk interieur. De volgende deelen zijn verschenen : RICHARD VOSS, TWEE MENSCHEN. Naar de honderdduizendste oorspronkelijke uitgaaf vertaald door J. Wesselink—van Rossum. Een der meest gelezen boeken uit de laatste jaren, in Duitschland werden reeds ongeveer 300,000 exemplaren van net werk verkocht. De Am. Crt. schreef.- De schildering van den strijd dezer twee groote naturen, die tot eenzijn bestemd waren, doch door t lot tegenover elkaar geplaatst zijn, is grootsch en indrukwekkend, net is een groot en prachtig werk. 2 deeltjes a ƒ 1.50, in batikb. a ƒ2.45 B. KELLERMANN, YESTER EN LI. De geschiedenis van een verlangen Roman. Vertaling van J. Clant van der Mijll—Piepers. Het Vaderland schreef: Een meesterwerk van den schrijver van „De Tunnel" Met werk van een dichter, die hier in schoone taal de verborgen liefde wedergeeft van den man, die ten slotte afltefde ^ ^ vervullinS dier groote 16 G' !ng-ƒ 1.65, in batikband ƒ 2.60 OSCAR WILDE, SALOME. Drama. Vertaald door Chr. van Balen Jr. oLRdM%tammer schreef-' Het verheugt ons dat deze serie geopend wordt met dit meesterwerk van Wilde dat t1„ uitstekend door Van ïïalen' vertaalS 2e druk ƒ1.—, in batikbandje ƒ 1.95 M. C. KOOY-VAN ZEGGELEN INDISCHE LEVENS. De Amsterdammer (Groene) schreef- Met van 7.nStrfken heeft Mevrouw KooyJSÏLZe99elen ons de toestanden voor laai Udïï?^' ^ee?« in onze stü?e karaktPrtS:u 6 Z1,n fiin Seteekend,de lan^r ^ ken Van den trouwen inlander ze typeeren scherp en juist en geven tevens het bewijs van een mede voelen met den Oosterling en werpen een bi,zonder licht op de pra^htLe weelderige natuur van ons Insulindl.' Ingenaaid ƒ 1.- in batikband ƒ1.95 HENRIK IBSEN, BRAND. Naar de oorspronkelijke Noorsche uitgaaf door J. Clant v. d. Mijll— Piepers. Dr. A. S. Kok schreef in de Neder landsche Spectator: Een vloeiende verzorgde vertaling uit het Noorsch. Een aanwinst voor het Nederlandsche volk. Het Handelsblad schreef: Deze keurige, handige uitgave van Brand in deze goede vertaling verheugt ons zeer. Ing. ƒ1.65, in batikband m. goud ƒ2.60 M. C. KOOY-VAN ZEGGELEN, ONDERWORPENEN. De Hofstad schreef: Mevrouw Van Zeggelen's „Short Stories" zijn welbekend en verheugen zich terecht in een groote appreciatie bij het lezende publiek. Deze schetsen begroeten wij met des te meer instemming omdat de schrijfster deze schetsen vrij van het zoetelijk geapprecieer en meewarig gedoe van het niet blanke, niet Europeesche ras voor het publiek brengt. Het is een aanwinst. Ing. ƒ 1.—, in batikband m. goud ƒ 1.95 ARTHUR SCHNITZLER, MEVROUW BERTHA GARLAN. Roman, vertaald door J. van der Niepoort. Felix Salten, de bekende Weensche lite- vatov schreef: In de sterke, fijn gestieerde, dikwijls zacht bedwelmende Kunst van Schnitzler vindt men steeds eert ondergrond van mooi, zuiver menschelijk gevoel. Met Handelsblad schreef: Een roman van Schnitzler in deze serie is ons een oprechte verheuging. Ing. ƒ1.30, in batikband m. goud ƒ2.25 M. C. KOOY-VAN ZEGGELEN, ALS EEN VELDBLOEM. Een Haagsch Verhaal. Revneke van Stuwe schreef: Er is zooveel vriendelijkheid in dit blij eindvernaai, en het is geschreven in een zoo expretentieusen, rustigen stijl, dat het een genoegen is het te lezen. Boekenschouw schreef: Het is een mooi boek, waarvan we de lezing ten zeerste kunnen aanbevelen. Het is zoo qoedmenschelijk. Modern gebonden. ... ƒ220 In batikband met goud . . ƒ2.60 G. MALET, LIEFDES ONTWAKEN. Roman, vertaald door J. C. de Cock. Het Athenaeum schreef: Een bijzonder boek, een roman die ongetwijfeld zeer Ie aandacht zal trekken. De bovennatuurlijke verhouding van den hoofdpersoon tot de subtiele, teere vrouwenfiguur, die niet meer van deze wereld is, wordt op een bijzondere wijze voorgesteld. Frans Netscher schreef: Wat hier in den vorm van een sprookje gegeven wordt, is niet enkel een virtuozenstreek, een behendig spelen met voorstellingen van leven en dood,geest en materie, maar een levensles, diep en oitter, eindigend in een woord van subliemen troost. Het is een prachtig werk, dat ons om het interessante van zijn onderwerp zeer boeit. Modern gebonden .... ƒ2.20 Batikband met goud . . . ƒ2.60 ^RTHUR VAN SCHENDEL, OE BERG VAN DROOMEN. Tweede druk. — Met een voorrede yan Dr. Albert Verwey. Dr. Albert Verwey schreef in de zeer belangrijke voorrede tot dit werk: Als iemand mij vraagt, wat de inhoud van dit sprookje is, zal ik hem antwoorden: er wordt in verteld hoe een jongetje iet geluk ging zoeken in Droomenland, iet er wel niet vond — want wie vindt het geluk ooit, die het al niet in zich nad ? — maar toch omtrent de manier waarop men het zoeken moet, veel wijsheid opdeed. Wanneer een zoo wijs en verbeeldingrijk mensch en een zoo voortreffelijk schrijver als Arthur van Schendel is dit gegeven behandelt, dan loont het de moeite te zien, hoe hij dit deed. Men weet dan zeker dat men veel te genieten zal krijgen en ook dat het genot van hooge orde is. Modern gebonden. ... ƒ220 In batik met goud . . . .'ƒ2.60 AUGUSTA DE WIT, DE DRIE VROUWEN IN HET HEILIGE WOUD. Johan de Meester schreef: De schrijfster, die eenmaal het poëem-in-proza van „Orpheus in de Dessa" afluisterde m onze kolonie, heeft er veel poëzie gehoord en verstaan. En schoon, want njn, met behoud van al het dichterlijke en met.het beleid dat de liefde óók schenkt heeft zij, na in fraaie bladzijden het verhaal te hebben oververteld, dat de dalang van Sangean des avonds bij het olielichtje half zingend deed aan wie luisteren wilde: het verhaal van den vromen vorst, die asce- risch in het woud zich terugtrok, een Oostersch Franciscus van Assisi, door vrijwillig aanvaarde schamelheid als «luizenaar; vol tact heeft Augusta de Wit de nog levende kracht ervan doen aanschouwen in wat Samirah doorleefde en in ontroering Elisabeth, de nijmergrage vrouw van den resident. Modern gebonden ƒ1.95 In batik met goud ƒ2.35 AUGUST STRINDBERG, DE HEKS. Roman, vertaald door J. C. de Cock. De Nijmeegsche Courant schreef: Een *cht werk van Strindberg. Een jonge vrouw, als kind reeds lijdende aan elf ingenomenheid en grootheidszucht, ater schijnbaar gelukkig gehuwd, echter maar zoolang tot iets meer begeerlijks, iets nog hoogers en aanzienlijkers den aanbiedt. Zij verlaat haar manen suggereert zich ten slotte heksenkracht en hekseninvloed waarna zij tot gevangenisstraf wordt veroordeeld. Het is prachtig van psychologie en zeker een zijner merkwaardigste werken. Modern gebonden ƒ 1.95 In batikband met goud. . .ƒ2.35 OSCAR WILDE, DE VROUW GETOOID METJU- WEELEN (La Sainte Courtisane). Vertaling van Chr. van Balen Jr. De Maagsche Post schreef: Twijfel i< de achtergrond van dit werk. Het ii rf£+ aSt3Sie op Thais en den anachoreet. Een courtisane komt naar een jongen kluizenaar om hem te verleiden De courtisane wordt tot Christus oe' bracht, maar de kluizenaar zelf tot d wereldsche ontucht. Van Balen heeü ent prachtig werk in mooi proza vertaald en van een leerzame inleidino voorzien, welke veel tot het beter begrijpen van den inhoud bijdraagt. In batikband met goud. . .ƒ1.95 □