CHRISTUS' HEERLIJKHEID OP DEN LIJDENSWEG » OP DEN LIJDENSWEG ACHT PREEKEN VOOR DE LIJDENSWEKEN DOOR Dr K. DIJK V.D.M. te 'a-GauKnhege-Weit. Ha het Woord Is vleesch geworden, en heeft onder ou gewoond en wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader vol van genade en waarheid. Joh. 1: M. UITGAVE VAN J. H. KOK N.v. TE KAMPEN - 1933 TER INLEIDING. Bij de Uitgeefster van Menigerlei Genade kwam meerdere malen het versoek in om iederen jaargang uit te breiden met enkele .Jeeststoffen". Dese wensen kon op de wijse, waarop men in de genoemde leemte wilde voorsten, moeilijk vervuld worden, en om die reden vroeg de Uitgeefster my een drietal bundels preeken voor onse christelijke hoogtijden te willen gereed maken. Ik meende aan dese uitnoodiging gevolg te moeten geven, en soo verschijnt thans de eerste bundel, die acht preeken voor den lijdenstijd bevat. Later sullen, soo God het geeft, nog twee achttallen volgen, nl. een voor den Advents- en Kersttijd, en een voor Paschen—Hemelvaart en Pinksteren. Moge God dese bundels gebruiken om het Evangelie der genade voor velen, hun ten eeuwigen segen te ontsluiten. 's-Gravenhage, Januari 1933. K. DIJK. De Heere regeert en zal Zijn hoogheid toonen. Israël moet kiezen, en de overpriesters en de fariseërs vergaderden den Raad (vs 47). Nu komt het aan op uw profetische roeping, o Sion, waar het licht der openbaring Gods straalt, en nu komt het aan op uw profetische bediening, o hoogepriester op den stoel van Mozes. Wat oordeelt gij? Dat oordeel is niet gemakkelijk. Het geweldig feit van Lazarus' verrijzenis maakt de beslissing moeilijk. Dit wonder kunnen ze niet doodzwijgen, en het volk wacht op het verlossend woord van de bedienaars der ambten. En nu zijn er slechts twee mogelijkheden. Of Jezus, Die in Bethanië Zijn majesteit over den dood bewees, is de Christus, de Beloofde der vaderen, de Zone Gods, Die op aarde gekomen is in ons vleesch, maar dan moeten Israëls leidslieden met den hoogepriester voorop tot Hem uitgaan om Hem te aanbidden en het volk opwekken tot den jubel: Hosanna, den Zone Davids; gezegend is Hij, Die komt in den naam des Heeren. Of Jezus is de Christus niet, maar dan is Hij de verleider, dan is Hij de antichrist, dan is Zijn wonder enkel helsche machtsopenbaring, en dan mag Israël wel vurig den Heere bidden om genade voor en om bewaring van Zijn bondsvolk tegen zulke ontzettende krachten uit den afgrond. Wat doet de Joodsche Raad? Openen zij de heilige Schriften? Vergelijken zij Jezus' leer en werk met wat het Oude Testament zegt? Ja, zij erkennen, dat dese mensen, en in die woorden trilt het van verachting, veel teekenen doet, maar gaan ze nu nauwkeurig na of die teekenen overeenstemmen met de profetie? Ach, ze doen niets van dat alles. Zij zijn verlegen met Jezus. Wat sullen we doen? roepen ze ontevreden uit, of, zooals er eigenlijk staat: wat doen we? Er moet wat gebeuren. We kunnen ons niet langer afzijdig houden. Zijn optreden roept om een daad, maar wat, wat ? Hem aanbidden willen zij niet Hem ver- oordeelen durven ze niet. Wat dan? Er moet ingegrepen worden, want: indien wij Hem alsoo laten geworden, sij sullen allen in maar het belang zit ten troon en aan die belangen worden vrede en orde opgeofferd. Laat alles maar breken, wanneer ik maar staan blijf. Dat is het eerste woord der hel. Maar daaraan zit zoo veel meer vast. Daarmee is ook onlosmakelijk verbonden, dat Kajafas voor dat nut, dat is voor ons voordeel, voor onse plaats en onsen naam Jezus wil prijsgeven, en zichzelf en zijn positie wil behouden al is het met den prijs van Jezus' dood. Dat bedoelt hij wanneer hij zegt: het is ons nut, dat één voor het volk sterve. Die woorden zijn door Kajafas niet gesproken om de blijde waarheid van het plaatsbekleedend lijden en sterven te prediken. Hij brengt hier niet de boodschap van den eenen mensen, die door zijn sterven het leven van zijn volk redt Hij is uit zichzelf geen evangelist, die getuigt van den Borg, Die om ons te redden Zijn leven voor ons gaf. Maar hij is de tolk der duisternis, die voor niets terugdeinst, en die den een voor allen laat sterven, om voor die allen eigen macht en eer te behouden. Het volk mag niet verloren gaan, zegt Kajafas, en daarom moet die eene maar sterven. Wij willen onze plaats niet kwijt, en daarom moet die eene, die ons in den weg staat, uit den weg geruimd worden. De eene moet verdorven worden, opdat wij leven. En.... spreekt de geest uit den afgrond in den loop der eeuwen een andere taal? Wordt ook thans niet het Kajafas-plan uitgevoerd tot op dezen dag? De eene, en niet alleen de eene, maar de velen moeten sterven om plaats te maken voor de strevers en de grijpers naar de kronen. De eene, en niet alleen de eene, maar de minderheden moeten verdrukt en vertrapt worden, opdat de „overwinnaars" hun plaats behouden. Over de „lijken" der tegenstanders heen voert de weg der victorie, en wat geeft dan èn het Fascisme èn het Communisme om het leven van menschenkinderen. Het is ons nut.... Laat dan de eene maar sterven. Dan moet alles verdwijnen wat de verwerkelijking van het ideaal in den weg staat. De eene zijn dood is de andere zijn brood, en.... het brood wordt niet gegeten zonder dood. En die theorie en praktijk der immoraliteit zal haar hoogtepunt bereiken in het rijk van den antichrist, die alles wegtrapt, wat hem tegenstaat om zich als god in Gods hen overeen, dat de Heiland zegt: Ik zal dezelve nieuw drinken wat naar hun oordeel alleen kan slaan op de zalige genietingen, die de Heere geeft op een herboren aarde in een nieuwe schépping, waar de vloek van het aardrijk is weggenomen en de gelouterde natuur bloeit als een roos. Maar deze opvatting is wel wat heel eng en stelt de vervulling van Christus' woord pas na deze bedeeling. En dit kan toch niet juist zijn. Zeker, wat Jezus hier spreekt wordt volkomen werkelijkheid in de eeuwige heerlijkheid van de Godsstad, die op aarde nederdaalt, maar dan begint niet pas de vreugde voor den Heiland. Zij vangt aan, wanneer Hij opstaat uit de dooden en opvaart tot het huis des Vaders en ingaat in des Vaders heerlijkheid. Daar wacht Hem de eereplaats in den troon. Daar wordt Hij met eer en heerlijkheid gekroond. Daar is reeds de hemelsche verwerkelijking van den zin des Avondmaals, en daar is toch des Vaders rijk. Al is Christus straks Koning, die heerschappij is Hem door den Vader gegeven, en Hij is het Hoofd, door Wien de Vader alle ding regeert Er is dan ook geen enkele reden om de vreugde, waarvan Christus hier jubelt, uit te stellen totdat de tijd is overgegaan in de eeuwigheid, maar zij is de blijdschap, die Hem wacht na Zijn kruis en graf. Die vreugde ziet Jezus voor Zich. Boven alle diepten des lijdens. Dwars door alle duisternissen heen. En Hij ziet ze als de eeuwige verheugenis in het koninkrijk des Vaders. Wat roemt in die enkele woorden het geloof van uw Borg met stoute taal. Want de tegenstelling is zoo scherp! Het koninkrijk Mijns Vaders, en de Vader doet Hem den drinkbeker drinken, en de Vader verbrijzelt Hem, en de Vader verlaat Hem in de diepste benauwing der hel, en de Vader verbergt Zijn aangezicht van Hem, en de Vader legt Hem in het stof des doods, en — dan toch het koninkrijk Mijns Vaders ? Dat is onmogelijk, klaagt het twijfelend hart. Dat kan niet, smaalt het ongeloof. Maar het geloof roemt: nochtans, en Jezus Christus trekt de lijn van de aarde naar den hemel en heft Zijn ziel vertrouwend tot God. O, de Vader moge den drinkbeker niet laten voorbijgaan maar het koninkrijk des Vaders wacht. De Vader moge Hem verbrijzelen, maar — het rijk des Vaders opent straks zijn poorten. De Vader moge Hem verlaten, maar.... in het rijk des Vaders zal drinken. Alle nadruk valle hier op de woorden dezelve en deae vrucht des wijnstoks. Het gaat hier, gelijk wij zagen, over den avondmaalswijn, en die wijn is een teeken en zegel. Die beker is het teeken en zegel van het bloed van Jezus Christus en van de gemeenschap met Hem. Die beker is het zegel van de mystieke unie van Christus met de Zijnen, en van die weelde der genade dat wij, gelijk onze Catechismus zegt, dpor den Heiligen Geest! Die èn in Christus èn in ons woont, alzoo met Zijn heilig lichaam hoe langer hoe meer vereenigd worden, dat wij, al is het dat Christus in den hemel is en wij op de aarde zijn, nochtans vleesch van Zijn vleesch en been van Zijn gebeente zijn. En dien beker zal Christus, zoo predikt Hij, nieuw, dat is in een nieuwen vorm drinken. Hij zal niet weer met de jongeren hier op aarde Avondmaal vieren, maar Hij zal wel met hen aanzitten aan het hemelsch Avondmaal. Daar is de gemeenschap met Hem ongebroken. Daar is de mystieke unie volkomen. Daar is de beteekende zaak in zalige werkelijkheid. Het teeken heeft zijn einde gehad. De beker des avondmaals is eeuwig de beker der blijdschap. De kelk desbloeds wordt de kelk der verlossingen, niet alleen voor de gemeente maar ook voor Jezus Christus, Die met Zijn bruid het Avondmaal viert van de bruiloft des Lams. Welnu, die vreugde ziet Jezus wenken boven den eersten avondmaalsdisch. Die bruiloft aanschouwt Hfl aan de tafel der gemeenschap, die van dezen eeuwigen maaltijd de profetie is. Dan moge die wijn zijn het bloed des nieuwen testaments, dat nog vergoten moet worden. Dan moge die beker Hem spreken .van Zijn bitter lijden en sterven. Deze vrucht des wijnstoks wordt nieuw. Boven den nacht des verraads ziet Christus de hemelen geopend. En wel zullen die hemelen zich straks sluiten, wanneer de Vader Zijn liefde aan den Zoon onttrekt, maar de weg van den Middelaar tot de eeuwige zaligheid blijft. De hemel zal Hem ontvangen. En eenmaal zal Hij op de nieuwe aarde Zijn gansche gemeente, Zijn gezaligde en geheiligde bruid, voeren tot Zijn bruiloft, om eeuwig den beker des heils nieuw te drinken in het licht, dat van Gods aanschijn straalt. Welke beteekenis heeft nu die voorgestelde vreugde voor Jezus Christus? Wat predikt zij Hem, Die telkens uit en van Zijn lijden Zijn oog op die heerlijkheid vestigt? Dit, dat Hij zeker van Zijn zaak kan zijn en Zijn lijden vrucht zal dragen. Dit, dat alles volbracht zal worden en de Vader het offer zal aannemen. Dit, dat geen enkele smart in Zijn lijden tevergeefsch zal zijn en dat Hij zal volharden tot den einde toe. Zoon des welbehagens, wil de Vader zeggen, strijd den bangen kamp tegen de macht der duisternis en drink den beker des toorns tot den bodem toe, want Gij zult het koninkrijk bereiken en Gij zult de eerkroon verwerven. Maar had Jezus dit nu noodig ? Moest Hij gesterkt en getroost worden als wij ? Ja, want Hij is waarachtig mensen, en als mensch had Hij behoefte aan liefde en steun zelfs van menschen, maar bovenal van den Vader, en als mensch kon Hij niet buiten de verzekering van de overwinning na den strijd. Hij moest weten, dat alles zeker was, anders zou Hij geen stap gedaan hebben, want Christus doet geen sprong in het duister. Hij moest het zalige, vreugdevolle einde zien, anders, zou Hij nooit begonnen zijn en Hij heeft dan ook door het geloof Zich aan die voorgestelde vreugde vastgeklemd. Neen niet, dat zult gij terstond verstaan, door een geloof als waarmede wij gelooven. Jezus Christus heeft niet een zondaarsgeloof'of wilt ge een zaligmakend geloof gekend. Maar als de tweede Adam heeft Hij geloofd, zooals in den staat der rechtheid de mensch door het geloof de onzienlijke dingen vastgreep, en in dien zin noemt de Schrift Hem zelfs den Voleinder des geloofs (Hebr. 12 : 2). Hij heeft het geloof voleind, dat is: tot het hoogtepunt gebracht Hij heeft volkomen geloofd en in Zijn geloof is Hij volmaakt geweest. Hij is de geloofsheld bij uitnemendheid, en door dat geloof ziet Hij op de voorgestelde vreugde ook hier aan den avondmaalsdisch, en vertrouwt, dat Hij den beker nieuw zal drinken in het koninkrijk des Vaders. En door dat geloof overwint Hij de wereld. In dat geloof gaat Hij naar het kruis. Welk een vertroosting, dat Hij dit alles tevoren weetl Nu behoeft Hij geen oogenblik den uitslag te vreezen. Hij kan den beker drinken, en Hij drinkt dien. Hij kan het kruis verdragen, en Hij verdraagt het. Hij kan de donkerheid ingaan en Hij zinkt er in weg. Geen schrede op dien weg wordt door Hem overgeslagen. En wanneer ge de kracht van dat geloof nog duidelijker wilt verstaan, lees dan het vers, dat op onzen tekst volgt. En als sij den lofsang gezongen hadden, gingen sij uit naar den Olijfberg. Het Pascha besluiten zij met het zingen van het Hallel, de psalmen 113—118 en Jezus mengt Zijn stem in dit koor. Zingende verlaat Hij den disch des Avondmaals. Zingende gaat Hij naar den olijvenhof. Zingende gaat Hij den bangen lijdensnacht in, want Hij ziet aan het einde van Zijn baan de vreugde wenken, den disch aangericht en het koninkrijk bereid. En daarom kan Hij zingen: Ik aal wandelen voor het aangezicht des Heeren in de landen der levenden. Daarom kan Hij juichen: Ik aal den beker der verlossingen opnemen en den naam des Heeren aanroepen. Daarom kan Hij roemen: Doet Mij de poorten der gerechtigheid open; Ik aal daardoor ingaan; Ik aal den Heere loven. Daarom kan Hij het slotakkoord aanheffen vlak voor Gethsemané: Gij zijt Mijn God, daarom aal Ik U loven ; o Mijn God Ik aal u verhoogen. Looft den Heere, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid. . * # Maar met de beteekenis van de voorgestelde vreugde voor Jezus Christus Zelf hebt ge den vollen zin van dit woord «van den Heiland niet verstaan. Want de Heiland spreekt dit woord tot Zijn jongeren. En Ik aeg u, zoo begint Hij Zijn jubel. Hij richt Zich dus met opzet tot Zijn discipelen, en Hij heft niet alleen Zijn eigen blik tot den hemel op, maar Hij leidt het oog der jongeren tot dien dag, dat Hij den beker nieuw zal drinken in het koninkrijk Zijns Vaders. Hij wil dus met het vooruitzicht van Zijn heerlijkheid en met de zekerheid van Zijn overwinning het elftal troosten, en waarlijk, zij hebben dien troost in den nacht des verraads wel noodig. Want nog enkele uren, en de Herder wordt geslagen en demeestbange gebeurtenissen volgen elkander in verbijsterend-snel-tempo op. In Gethsemané is Jezus' ziel geheel bedroefd tot den dood toe; dan verraadt Judas den Zoon des menschen met een kus; de bende voert Hem gevangen weg; door het Sanhedrin wordt Hij gehoond en veroordeeld; Pilatus geeft Hem over om gekruisigd te worden; straks lijdt en sterft Hij aan het vloekhout des kruises, en eer de volgende dag gedaald is, heeft het drama zich voltrokken. En als de Herder geslagen is, worden de schapen verstrooid, en breken de schoone idealen, die zij zich gevormd hadden. Is Hij dan de Christus, Die komen zou? O, God, waar blijkt nu Uw trouw en waar Uw eer? En zeker, Jezus had hen op alles voorbereid, maar ge zult het toch verstaan hoe bang, hoe ontzettend bang het voor de discipelen moet geweest zijn, toen ze hun Meester gevangen zagen wegvoeren en toen zij hoorden van Zijn kruis? Wij weten nu, dat dit alles geschied is tot onze zaligheid, en wij weten, dat elke doorn in Zijn kroon gevlochten moest worden om onze zonden, maar de jongeren zagen zóó den lijdensweg nog niet, en voor hen is de nacht des verraads een bange nacht van onzegbre smart en van vertwijfeling des harten. Weet ge, wie dat leed het diepst gepeild heeft? Onze Heiland Jezus Christus Zelf. Hij ziet de ontroering van Zijn jongeren en verstaat ze. Neen, Hij veroordeelt die tranen niet en Hij wijst den weedom niet af, maar Hij zegt in de vertroosting van Zijn ontferming: gij hebt nu wel droefheid; gij sult schreien en klaaglijk weenen; gij sult bedroefd zijn. Zou Hij, Die Zelf in Gethsemané onze menschelijke bewogenheid doorworsteld heeft tot in haar felste ontroering, de droefenis van Zijn vrienden niet begrijpen? En daarom troost Hij hen, eer Hij heengaat, en Hij doet dat met het eene woord na het andere. Uw hart worde niet ontroerd; Ik sol u geen weesen laten; uw droefheid aal tot blijdschap worden; gij sult Mij weer sien; Ik aal opstaan, en zoo spreekt Christus in dit woord: de dag komt, dat Ik deaen beker nieuw aal drinken in het koninkrijk Mijns Vaders. En dat doet Hij juist aan den disch des Avondmaals. Want het brood sprak van de verbreking van Zijn lichaam en de vergoten wijn van de vergieting van Zijn bloed, doch „Mijn jongeren, vertwijfelt nu niet. Wat ook in dezen nacht geschiede, hoe de vijand ook woede, welke overwinning hij schijnbaar behale, het koninkrijk Mijns Vaders triomfeert, en in dat rijk eindigt Mijn weg." En hadden Zijn jongeren maar geluisterd 1 Wanneer zij gezien hadden op den Voleinder des geloofs en deze belofte door het geloof hadden aangegrepen, zouden zij in hun smart en rouw niet vergaan zijn, en zij hadden in de droefheid over het scheiden stil gewacht op den dag der heerlijkheid. Zij zouden niet alleen gezongen hebben, toen zij uitgingen naar den Olijfberg, maar zij zouden ook hebben aangeheven den psalm in den nacht Neen, hun moedeloosheid en hun verslagenheid is_niet aan Christus te wijten. Hij heeft hen voldoende getroost. Hij heeft ook voor hun oog den boog gespannen Mijn jongeren. Het scheiden is niet voor altijd. Ik zal u en gij zult Mij wederzien. Ik zal met u en gij zult met Mij hereenigd worden. De weeklage wordt veranderd in een eeuwige, hemelsche rei. Ik seg u, Ik zal dezen avondmaalswijn wel niet meer drinken, maar de dag komt, dat Ik dien met u nieuw zal drinken in het koninkrijk Mijns Vaders. * * * Met u. Die twee woorden spellen den jongeren een wereld van zaligheid. Jezus gaat niet alleen de heerlijkheid in maar met hen. Onafscheidelijk is Hij met de Zijnen verbonden. Zonder hen zou Hij zelfs geen vreugde en geen kroon kennen, en wanneer Hij tot des Vaders koninkrijk opklimt, dan ook sif. En het evangelie van Lukas deelt ons mede, dat en hoe de Heiland die boodschap met u nog nader verklaard heeft Gif, zoo zegt Hij, sijt degenen, die met Mg steeds gebleven sg't in Mijn verzoekingen. En Ik verordineer u het koninkrijk, gelijkerwijs Mijn Vader mij dat verordineerd heeft; opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn koninkrijk, en sit op tronen oordeelende de twaalf geslachten Israëls (Lukas 22 : 28—30). Met schooner belofte kan de Heiland Zijn jongeren niet troosten. Hij beschikt hun het koninkrijk, zooals de Vader het rijk Hem beschikt heeft, en in dat rijk, in die hemelsche heerlijkheid zullen zij eten en drinken aan Zijn tafel. Dat is het eerste, wat de Heiland belooft. Die zaligheid gaat aan het zitten op tronen en aan het oordeelen van Israël vooraf, want dat eten en drinken aan Zijn tafel is de hereeniging met den Heere Jesus. Ge moet hierbij in het oog houden, dat Jezus dit woord spreekt aan den disch des Avondmaals, waar de jongeren eten en drinken aan de tafel des Heeren. Welnu, Hij moge heengaan, het scheiden moge komen, deze tafel moge op aarde voor Hem en de Zijnen niet weer aangericht worden, geen nood, aan Mijn tafel in het hemelsch koninkrijk vereenig Ik u, Mijn jongeren, opdat gij met Mij en Ik met u den nieuwen wijn der gemeenschap zult drinken. Gij zult eenmaal zijn, waar Ik ben, in ongestoorde gemeenschap en in zalige wederkeerigheid. Ik met u, ja, maar ook gij met Mg'. De belofte, die Christus straks uit Zijn heerlijkheid aan Johannes op Patmos zal geven: en Ik zal met hem avondmaal houden en hij met Mg', gaat in hemelsche, eeuwige vervulling. Ik met u in de betooning van Mijn oneindige liefde, en gij met Mg' in de overgave van heel uw ziel. Ik met u in de overstelping van al Mijn heerlijkheid, en Zijn bitter lijden en sterven beslist, stelt het evangelie hier als een keuze tusschen ZWAARD OF BEKER. Wij willen met eerbied zien, dat onze Borg I. het swaard afwijst; II. den beker kiest. I. Het zwaard, dat de Heere Jezus in Gethsemané afwijst, is niet het zwaard van den vijand, dat in dien nacht tegen Hem ontwaakt is, want dit zwaard der vijanden is, zooals wij straks nader zullen zien, met den drinkbeker, dien de Vader geeft, één. Maar dit zwaard is het wapen, dat Zijn discipelen trekken om Hem te verdedigen. Jezus zegt de woorden: steek uw swaard in de scheede tot Simon Petrus, en hij is het, die in den olijvenhof een zwaard bij zich heeft en het gebruikt tegen den vijand om den Meester te beschermen. En hoe komt hij aan dat zwaard? De jongeren waren immers niet gewoon om wapenen te dragen. Visschers kunnen wel met netten maar niet met wapentuig omgaan, en vanwaar dat zwaard in de handen van Jona's zoon ? Op die vragen ontvangt ge het antwoord, wanneer ge weet, dat dit zwaard geen soldatensabel was, die klettert en rinkelt aan de zijde van een romeinschen huurling, maar een groot lang mes, en wel een mes, dat gebruikt werd bij en voor het slachten van het paaschlam. Dien heiligen arbeid mochten de Joden zelf verrichten. Voor die feesthandeling behoefden ze niet naar den priester te gaan. Dat slachten behoorde tot het bereiden van het Pascha, en zoo hebben ook Petrus en Johannes, die door den Heiland uitgezonden waren om het Pascha te bereiden, het paaschlam geslacht en voor dat heilig werk de offermessen gebruikt. In de paaschzaal waren dus messen aanwezig, en zoo wordt ons duidelijk, dat de discipelen, wanneer Jezus zegt: die geen heeft verkoope fnjn kleed en koope een swaard, Hem terstond antwoorden: Heere sie hier twee swaarden (Lukas 22 : 37, 38). Petrus en Johannes hadden hun offermessen bij de hand.... en de vurige Simon heeft dat mes mee naar den olijvenhof genomen. Want wel heeft de Heiland die „zwaarden" afgewezen met de woorden: het is genoeg, dat is: die twee zijn al veel te veel, maar Petrus acht het beter op alles voorbereid te zijn. De Meester heeft van zulke bange dingen gesproken; Judas is op zoo'n wonderlijke manier weg- 41. gegaan; hijzelf heeft moeten hooren van verlating en verloochening, en.... men kan nooit weten; wie weet wat hun in dien nacht wacht, en ongemerkt steekt hij het offermes bij zich. Zoo nu heeft Simon Petrus in Gethsemané een zwaard. En.... is hier in den olijvenhof geen wapentuig noodzakelijk? Tegen Jezus trekt met den verrader aan het hoofd een geheele bende soldaten en dienaars van de overpriesters op om zich van Hem meester te maken. Zij willen Hem overrompelen en gevangen meevoeren, maar.... dat zal Simon verhinderen. Nu zal hij bewijzen, dat hij aan Christus niet geërgerd wordt Nu zullen allen zien, dat hij den Heiland niet verloochent of ontrouw wordt. Nu moet het blijken, dat hij geen woord teveel gesproken heeft Heere, zoo vraagt hij, wanneer de bende de handen aan Jezus slaat en Hem als een misdadiger wil binden, Heere, sullen wij met het swaard slaan ? En zonder eenig antwoord af te wachten, trekt hij, en wat komt hem het offermes nu goed van pas, zijn „zwaard" en slaat er doldriftig en in het wilde op los. En wanneer Malchus, de dienstknecht van den hoogepriester, niet terzijde was geweken, was zijn hoofd gekliefd geweest door het scherpe offermes, dat nu rakelings langs zijn slaap gaat en hem het rechteroor afslaat Dat is het zwaard in Gethsemané. Het zwaard dus niet tegen maar voor Jezus. Het zwaard, dat voor Zijn vrijheid strijdt en dat door een vriendenhand getrokken wordt om Hem niet te verloochenen. Het offermes, dat zoo even het paaschlam heeft gedood, en dat nu flikkert om het Lam Gods te verdedigen en te sparen. * * * Is dat zwaard niet sympathiek? Is er in die onstuimige daad van Simon niet veel wat bekoort? Ge voelt er immers in den klop van een trouw hart en ge ziet er in het vonken van het vuur der liefde. Ge kunt het zoo goed verstaan, dat Petrus, de snel- en felbewogen discipel, de onevenwichtige jonger, de onstuimige vriend van Jezus, zich niet kan bedwingen, want wat hij ziet is zoo vreeselijk. Hier in Gethsemané durft Judas den Meester te verraden. Die verrader bestaat het zijn duivelsche daad te doen met een kus. En in den nacht, nu heel Jeruzalem slaapt en niemand erg heeft in dit boos en goddeloos verraad, heeft de bende den euvelen moed om Jezus, Die eiken dag Zich open en bloot in den tempel vertoond had, te overvallen en gevangen te nemen. Het is alles even laag en laf. Wat is Simon in Judas teleurgesteld! Zoo'n bedrieger.... zoo'n satanskind En dan.... de Meester! Ja, Hij doet de bende wel achterover ter aarde vallen en Hij betoont wel even Zijn majesteit, maar hoe worden Simons verwachtingen verbroken! Jezus zegt: Ik ben het. Jezus wil Zich overgeven. Jezus wil Zich laten binden. Jezus verplettert dien goddeloozen verrader niet Hij doet geen vuur van den hemel dalen om die vijanden te verteren. Geen aarde opent zich om die onverlaten te verslinden, en hoe kan de Meester zoo slap en zoo toegeeflijk zijn? Hij, Die de duivelen uitwierp, Die over de bewogen zeeën wandelde, Die den dood overwon, is toch sterker dan alle vijanden ! Zoo stormt en kookt het in Petrus' ziel. Verontwaardiging en toorn vervullen zijn gemoed. Liefde en ijver drijven hem tot verzet Zóó mag Judas geen succes hebben en zoo mag de Meester niet worden weggevoerd. Dan zijn Zijn discipelen er ook nog, en eer de Heiland hem antwoord heeft gegeven, trekt hij het offermes en slaat er op in. Die slag is dus een slag van ijver voor Jezus. En een slag, waartoe de liefde Simons hart beweegt. Hij waagt het, al is de overmacht nog zoo sterk en al moeten zij, naar den mensch gesproken, het tegen die bende verliezen. Hij wil dan wel met Jezus sterven, of neen, in Petrus' hart leeft de heilige overtuiging, dat Jezus Christus sterker is dan de vijand, en dat God aan deze Gideonsbende wel de overwinning zal geven. En is dat alles niet schoon? Komt tegenover het zwarte donker van Judas' verraad deze liefdedaad van Petrus niet treffend uit als een lichtvolle plek in dien bangen nacht? Moet het den Meester niet goed gedaan hebben, ,dat Hij bij zooveel liefdeloosheid en ontrouw dit bewijs van warme genegenheid ondervond, en dat nog wel van den discipel, wien Hij had moeten aankondigen, dat hij Hem in dienzelfden nacht driemaal zou verloochenen ? Het schijnt zoo, maar.... Jezus prijst Petrus niet om die daad. Hij verblijdt Zich niet over Zijn onstuimigen discipel. Hij aanvaardt niet het zwaard, dat voor Hem getrokken wordt, maar Hij bestraft den vurigen Simon. Maak Uwe weldaan wonderbaar; Gij, Die Uw kindren wilt behoeden Voor 's vijands macht en vreeslijk woeden En hen beschermt in 't grootst gevaar. Wil mij Uw bijstand niet onttrekken, Uw zorg bewaak' mij van omhoog, Bewaar m' als de appel van het oog, Wil mij met Uwe vleuglen dekken. Psalm 17 : 3, 4. H. Zwaard of beker Voor die keuze staat Jezus in Gethsemané. En Zijn beslissing is geen oogenblik twijfelachtig. Zou Hij, Die zooeven geworsteld heeft in ontzettende angsten, toen de golven en baren Gods over Zijn ziel sloegen, tevergeefs gestreden hebben? Zou Hij, Die in onze menschelijke benauwing zoo diep mogelijk is neergedaald, en daaruit als overwinnaar is opgeklommen, tevergeefs overwonnen hebben? Zou Hij, Die niet alleen den beker moest en kon maar dien ook wilde drinken, tevergeefs Zijn wil gebogen hebben onder des Vaders wil: Uw wil geschiede.... Neen, eer deze keuze komt, is het pleit beslist Jezus Christus wijst het zwaard terug', en Hij doet dat in onderworpenheid aan des Vaders wil, Die Zijn lijdensplan geopenbaard heeft in Zijn Woord. Dat blijkt zoo schoon in het woord, dat wij zooeven reeds even noemden, en waarin onze Borg verklaart, waarom Hij zelfs niet om de twaalf legioenen bidt; dit woord: hoe souden dan de Schriften vervuld worden, die seggen, dat het alsoo geschieden moet? De Heiland buigt Zich voor de Schriften. Hij aanvaardt ten volle haar autoriteit Hij leest er in het goddelijk program van Zijn lijdensweg. Dat program zal Hij volvoeren tot den einde toe omdat het de wil des Vaders is, en die wil is Hem het allerhoogste. Dien wil te doen is ook hier Zijn spijze. Zonder en tegen dien wil doet Hij niets, en dit komt in één kleinen trek zoo treffend uit Die het swaard nemen, zegt Jezus, en ja, Zijn discipel neemt het zwaard. Hij trekt het eigenwillig. Hij handelt naar zijn believen. Maar Jezus kan den Vader bidden, en Hij neemt de engelen niet doch Hij bidt er om. Hij vraagt den Vader. Hij doet niets zonder Hem. Hij neemt niet maar Hem moet gegeven worden, en de belijdenis uit de doodsangsten is wel volle werkelijkheid: niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede, o Vader.... Zoo kiest Jezus tegen het zwaard en voor den beker. De drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft, sol Ik dien niet drinken ? En welke is die beker? Waaraan denkt de Heiland, wanneer Hij in Getbsemané's strijd en in Gethsemané's overwinning keer op keer spreekt van dezen drinkbeker? Hoe komt de Heiland aan dit beeld ? Waarom noemt Hij niet het kruis? Omdat de Heiland pas Avondmaal gevierd en met Zijn jongeren aangezeten heeft aan den disch des Verbonds. Daar heeft Hij den drinkbeker genomen en dien rondgereikt, en van dien beker heeft Hij gesproken: Dese drinkbeker is het nieuwe testament in Mijn bloed hetwelk voor u vergoten wordt. Die beker sprak dus van Zijn bloedvergieten en symboliseerde Zijn lijden. Die beker was het teeken en zegel van Zijn verzoenend sterven, en die beker staat in Gethsemané den Heiland voor oogen als de samenvatting van alle smarten en angsten en pijnen en' smaadheden, die Hij moet doorworstelen. In dien beker is de haat der vijanden, is de benauwing van de hel, is de bitterheid van den dood, is de versmaadheid van het graf, is de verlating van den Vader, en.... die beker is vol, boordevol— En die beker moet tot op den bodem toe geledigd worden. Geen enkele teug wordt den Borg kwijt gescholden. Geen droppel mag worden achtergelaten. Deze beker is waarlijk de vergieting van Zijn bloed, en ge ziet nu nog des te scherper de tegenstelling. Het swaard.... dat is macht en menschelijke overwinning; de beker dat is lijden en menschelijke nederlaag — En Jezus kiest voor den beker Dat heeft Hij voor u gedaan, die Hem kennen moogt als uw Borg. O, aanbid Zijn keuze niet alleen op den Thabor maar ook in Gethsemané. En bezin u nog dieper op dien wonderen beker, waarvan Hij zegt, dat de Vader Hem dien gegeven heeft, en dat Hij daarom dien zal drinken in heilige onderworpenheid aan des Vaders bevel. • * • De drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft Wanneer ge met eerbied uw aandacht aan deze woorden geeft stuit ge onmiddellijk op dat wondere: dienrfe Vader gegeven heeft. De Vader, zoo vraagt ge, en tot dien beker behoort ook alles, wat hier in den olijvenhof en straks in de rechtszaal en op de hoofdschedelplaats de menschen met Jezus doen. In dien beker is de smart der gevangenneming en het lijden der veroordeeling, de bespotting door de overpriesters en de geeseling door de soldaten, de felle pijn van de doornenkroon en de onzegbre weedom van het kruis, en.... dat alles hebben toch menschen Jezus aangedaan .... Drukt de Heiland Zich hier dan wel goed uit ? Moest Hij niet zeggen: de beker, dien de leidslieden van Israël, of: dien straks Kajafas en Annas, of: dien Pilatus en Herodes, of: dien de soldaten en de oversten der Joden, of: dien satan en hel Mij geven? Zetten niet die allen met duivelsche vreugde in het lijden van den Christus Hem den beker aan de lippen, en.... zijt gij het niet, Judas, die in uw verraad met een kus, den Meester den beker reikt; geeft niet gij, discipelen, die den Heiland*verlaat, en Simon, Jona's zoon, die Hem verloochent, den Zoon des menschen, den beker der smarten? Hoe kan Jezus dan hier zeggen, dat de drinkbeker des lijdens Hem door den Vader gegeven is, zonder ook maar met een enkel woord te spreken van al die menschen, die Zijn kroon hebben gevlochten en Zijn beker gevuld? Zoo bezien wij het gebeuren en zoo heeft Simon Petrus het lijden beschouwd. Hij kent den beker niet anders dan als een beker in de hand van de vijandige, laffe overpriesters en schriftgeleerden, die Jezus gram zijn, en die beker mag en moet natuurlijk worden geweigerd. Maar Jezus Christus ziet hooger en dieper en beschouwt ook Zijn beker in hemelsch licht. Hij ziet achter en boven alle menschelijke raadslagen en handelingen den heiligen, goddelijken wil des Vaders, en weer spant Hij den boog van de aarde naar den hemel. Ja, het zijn de oversten der Joden, die hier de soldaten sturen. Het zijn de soldaten, die Hem binden en meevoeren. Het is Kajafas en het is het Sanhedrin, die straks over Hem zullen uitroepen: Hij is des doods schuldig. Het is Herodes, die Hem bespot, en Pilatus, die Hem kruisigt Het zijn de romeinsche krijgslieden, die Hem geeselen, met doornen kronen, Hem slaan met den rietstaf, Hem bespotten, Hem aan het kruis nagelen, Zijn kleeren verdobbelen. Het zijn, maar genoeg: heel de wereld is vol vijandschap en alle, alle menschelijke zonde stuwt en golft en dringt op Hem aan en slaat over Hem met wilden golfstoot. Maar die allen sijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jesus, om te doen al wat Uw hand en Uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden sou (Hand. 4 : 28). Zij zijn, al blijft hun zonde hun zonde en al dragen zij voor Indien gij Mij soekt, laat desen heengaan. Hij stelt Zich voor hen in de bres. Hij klemt ze vast met Zijh sterke liefde. De slagen, die zij verdienen, komen op Hem neer. Hun zonde draagt Hij. Hij laat Zich voor hen binden, opdat zij ontbonden zouden worden, en den drinkbeker drinkt Hij in hun plaats. Deze Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde in der eeuwigheid. Hij kent uw zwakheid en uw kleingeloof, en zeker, ge hebt over dat alles u diep te verootmoedigen voor het aangezicht Gods, maar het is geen verhindering voor uw Heiland om u Zijn trouw en liefde te bewijzen. Hij stelt Zich altijd voor u. Hij breidt Zijn armen beschuttend voor en over u uit Hij schraagt u, als gij wankelt, en richt u op, als gij valt Gij moogt van Zijn onwankelbare genade altijd zeker zijn. Alsoo Hij de Zijnen, die in de wereld waren liefgehad heeft, soo heeft Hg ee liefgehad tot den einde. Vertrouw dan op Hem en ga geloovig achter Hem aan. Ook wanneer gij den beker der beproevingen moet drinken. Want Hij gaat u voor naar het koninkrijk Zijns Vaders en naar 't eeuwig, zalig licht waar de voorgestelde vreugde wacht Daar is ook een beker. Een eeuwige beker van zaligheid en vreugde. Van die eeuwige vreugde, waarvan gij door genade nu reeds het beginsel in uw hart moogt gevoelen. En, en zoo lossen alle vragen zich op in de heerlijkheid des hemels, omdat Jezus Christus den beker der smarten, dien de Vader Hem gaf, niet weigerde maar nam en dronk, moogt gij straks in ongestoorde zaligheid de kelk des heils drinken, en juichen: Ik sal den beker der verlossingen opnemen en den naam des Heeren aanroepen (Psalm 116 : 13). Amen. oordeeld te worden. Hij staat daar gebonden en machteloos. Hij staat daar als een aangeklaagde, die zijn vonnis afwacht. Hij staat daar midden in Zijn diepe vernedering en in Zijn bitter lijden, en van nu aan klimt de lijn niet omhoog maar daalt ze in de diepte, in den duisteren afgrond van verlating en dood. Hoe kunt Gij dan, o Man van smarten, zóó triomfantelijk spreken? Hoedurlt ge tegenover Uw rechters, die straks het doodvonnis over U vellen zullen, met één woord te doelen op heerlijkheid, en.... is dat wondere van nu aan niet een bespotting? Zoo schijnt het Maar Jezus Christus, Die altijd weer door het geloof, want Hij is onze Geloofsvoleinder, Zijn ziel opgeheven heeft tot den Vader en boven het lijden den hemel en zijn heerlijkheid aanschouwt, spant ook hier den boog van Zijn arbeid tot Zijn loon en ziet de vreugde, die Hem is voorgesteld en wacht aan het einde van de baan. Hij is ook nu zeker van Zijn zaak. Dat was Hij bij den avondmaalsdisch, toen Hij sprak, dat Hij den avondmaalswijn nieuw zou drinken in het koninkrijk van Zijn Vader. Dat is Hij voor Pilatus, wanneer Hij zonder eenige weifeling belijdt: gij zegt, dat Ik een Koning ben. Dat is Hij aan het kruis, wanneer Hij, de uitgeworpen en vervloekte Zoon des menschen, voor den moordenaar het paradijs van Zijn koninkrijk opent. En dat is Hij hier voor den Raad van Zijn volk, die naar de Schriften over Hem moet richten, en zit in het gestoelte van Mozes om ook over Hem recht te doen in overeenstemming met de openbaring des Verbonds. Jezus Christus ziet in Zijn veroordeeling, ja ook den bitteren beker, dien Hij moet drinken, maar niet minder de aanvangen van Zijn heerlijkheid, en Hij predikt wat Hij ziet aan Zijn rechters en aan Zijn gemeente, die in Zijn zekerheid haar zekerheid en vertroosting vindt Wij willen op dezen lijdenszondag naar die prediking hooren, waarin onze hoogste Profeet ons openbaart, hoe Hij door loden tot heerlijkheid komt, en ons verkondigt I. hoe Hg' dien weg gaat; H. hoe Hg op dien weg gezien wordt. I. Van nu aan, zegt de Heiland, en indien ooit, dan spreekt Hij nu met macht, van nu aan sult gij sten den Zoon des menschen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels. Van nu aan.... Wat is dat nu, dat den weg van den Middelaar tot den hemel doet klimmen? Het is een oogenblik, waarin gij heel iets anders ziet, want van nu aan, van dat tijdstip aan gaat Christus' weg naar het kruis. Nu valt voor Hem de beslissing ten doode. Nu is Zijn doodvonnis onvermijdelijk, en Jezus Zelf heeft Zijn proces tot dit punt geleid. Onze Heiland heeft namelijk voor den Joodschen Raad, die over Hem, zij het in gruwelijke ongerechtigheid, de vierschaar spant, bij het eerste gedeelte van het verhoor gezwegen. Op alle beschuldigingen, die tegen Hem worden ingebracht, zegt Hij geen woord, en Hij zwijgt om Zijn Middelaars-roeping te volbrengen. Zeker, in Zijn zwijgen is ook de majesteit van de waarheid, die zulke leugens te min acht, om er eenig antwoord op te geven, maar dieper nog de majesteit van Zijn priesterlijke overgave aan den Vader, waardoor Hij heerscht in het midden van Zijn vijanden. Christus kan en wil niet veroordeeld worden op grond van de aanklacht van tempelschennis. Zijn vonnis mag niet rusten op valsche beschuldigingen, dat Hij den tempel des Heeren zou hebben aangerand, en ook in Zijn veroordeeling moet de waarheid zegevieren. De Joden moeten Hem verwerpen, niet om iets, wat Hij niet is of niet gedaan heeft, maar om hetgeen Hij in der waarheid is, nl. de Zone Gods, de Messias, en de Heiland wil alleen gevonnist worden om Zijn Zoonschap en Middelaarschap. In dat cardinale punt moet de beslissing vallen. Hierin voltrekt zich de crisis der wereld, en om het Messiasschap, om de zalving Gods zal de strijd tusschen hemel en hel worden gevoerd. Daarom antwoordt Jezus niet, wanneer allerlei valsche getuigen optreden. En al poogt de hoogepriester het proces op zijpaden te leiden omdat hij de vraag naar het Messiasschap graag vermijden wil, Christus volgt hem op deze zijpaden niet. Hij zegt niets. Gij moet op den hoofdweg blijven, hoogepriester. Gij hebt de Wet Gods te bewaren, en naar die Wet en de Profeten hebt gij te oordeelen of Hij de Messias is of niet, en ander oordeel moogt gij niet uitspreken. Gij moet Hem als Zone Gods öf aannemen öf verwerpen. En daarom zwijgt dè gebonden Heiland, en in Zijn zwijgen voert Hij het proces naar dat punt, waar Hij het hebben wil. Want Kajafas kan ten slotte dat geweldige zwijgen van den gevangen Jezus niet langer verdragen. Het tart en prikkelt hem. Het tergt zijn hoogepriesterlijken trots, en het vervult hem met bitterheid, omdat hij gevoelt, dat op de aangevoerde aanklachten Jezus niet te veroordeelen is. Welnu, dan moet het hooge woord er maar uit De strijd moet dan maar tot het felste toe gestreden worden, en als tot het uiterste gebracht, verheft hij zich plechtstatig van zijn zetel, en roept: Ik beaweer U bij den levenden God, dat Gij ons aegt, of Gif sijt de Christus, de Zone Gods. Hij vordert dus van Jezus den eed. Als voor het aangezicht van den levenden God moet de Heiland betuigen of Hij de Christus is. De Heere, de God des Verbonds, wordt tot getuige geroepen, maar Jezus vreest dien Getuige in den hemel niet. Hij kan spreken. Nu kan Hij spreken. Het proces is daar, waar het zwijgen kan worden verbroken, en plechtig zweert Hij: Gij hebt het gezegd. Zoo waarlijk helpe Mij God Almachtig. Ik ben de Christus. Ik ben Gods Zoon, en er is geen Heiland dan Ik. Maar nu is ook Zijn lot beslist. Toen verscheurde de hoogepriester sijn kleederen, zeggende: Hij heeft Gode gelasterd; wat hebben wij nog getuigen van nóode? sie, nu hebt gij Zijn godslastering gehoord; wat dunkt ulieden? En 80 antwoordende, zeiden: Hij is des doods schuldig. * * * Dit is het oogenbrik, waarin Jezus spreekt: van nu aan. Dit is het nu, waarin de aanvangen liggen van Zijn heerlijkheid. En weer vragen we: hoe kan de Heiland zoo spreken? Hij weet, dat de belijdenis van Zijn Zoonschap Hem den dood kost en dat Zijn eed het kruis tengevolge heeft. Hij weet, dat de Joden het doodvonnis over Hem zullen uitspreken en Pilatus het zal uitvoeren. Hij weet, dat men Hem naar Gabbatha zal voeren en straks naar Golgotha, en had Hij dan niet moeten zeggen: van nu aan zult gij den Zoon des menschen zien hangen aan het kruis en zien neerdalen in het graf? Zoo oordeelen wij, maar Jezus Christus ziet Zijn lijdensweg heel anders. Hij ziet dien weg in het licht van Gods raad over Hem. En dien raad stelt Hij in heilig contrast tegenover den raadslag van den hoogepriester en zijn raadslieden, en Hij profeteert met majesteit: gij kunt Mij yeroordeelen, omdat gij niet gelooft, dat Ik de Christus, de Zone Gods ben, maar de Vader zal Mij niet veroordeelen; gij kunt Mij ter dood brengen doch juist door dien dood zal Ik opklimmen ter rechterhand der kracht Gods om eenmaal weder te komen ten oordeel op de wolken der hemels. Zoo stelt de Heiland het begin van Zijn heerlijkheid in Zijn lijden. En Hij doet dat door de Schrift aan te halen. Hij spreekt hier, gelijk zoo vele malen, in de taal der Schrift om te prediken, dat alle Schrift, van God ingegeven, in Hem vervuld wordt, en Hij gebruikt hier een citaat uit de profetie van Daniël. In Daniël 7 : 13 lezen wij: Voorts zag ik in de nacht' gezichten, en sie, daar kwam een met de wolken des hemels als eens menschen zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelve naderen, — en Jezus gebruikt dit Schriftwoord niet zonder reden. Want dit woord en het geheele gedeelte, waarin het voorkomt, verklaart èn Zijn lijden èn Zijn heerlijkheid, en wij moeten om dit lijdensevangelie te verstaan ons op die profetie van den ouden dag aandachtig bezinnen. De profeet Daniël aanschouwt hier het droomgezicht van de vier groote dieren, die uit de zee opkomen; het eerste dier gelijk aan een leeuw met gieren-vleugels; het tweede gelijk aan een beer met nog prooi tusschen zijn tanden; het derde gelijk aan een panter met vier vogelvleugels op den rug, en het vierde als een vreeslijk en schrikwekkend dier met tien hoornen en een kleinen hoorn, die tusschen de andere oprees. En dit droomgezicht is niet moeilijk te verklaren. De zee is het beeld van de woelige, onrustige, altijd bewegelijke volkerenwereld, en uit die wereld rijst de eene wereldmacht na de andere op. Eerst komt Babel en onderwerpt de volkeren aan zijn scepter. Dan stoot het rijk der Meden en Perzen Babel omver en schittert voor een tijd. Zijn glans verbleekt voor den zonnegloed van de macedonische wereldmacht, maar die gloed gaat in duisternis onder, wanneer de dag van Rome's imperium stralend verrijst. En het romeinsche rijk valt straks weer in tal van wereldrijken uiteen, die in den loop der eeuwen elkander zullen verdringen, en die tenslotte alle zullen opgeslokt worden in het rijk van den antichrist, den kleinen hoorn, die zich tegen God verheft. Wat wil nu de Almachtige in dit gezicht aan Daniël openbaren? Wel, de bewegelijkheid der aardsche dingen en de veranderlijkheid der aardsche koninkrijken, die den eentonigen, onrustigen cirkelgang vormen van opgaan, blinken en verzinken. Een kringloop vol onrast en onvrede. Een vermoeienden gang, die het gevolg is van onzen diepen zondeval. Want wanneer de mensch aan zijn Schepper getrouw was gebleven, het koninkrijk Gods, het onbewegelijk koninkrijk zou hier op aarde enkel vrede en zaligheid verspreid hebben, en in dat koninkrijk zou de mensch met God gezeten zijn in den troon. Maar de mensch staat tegen zijn Koning op, en nu trekt het koninkrijk Gods zich in de hemelen terug, en het is hier op aarde een zee van eindelooze deining en onstuimige beroering. Het eene koninkrijk gaat en het andere komt. Het eene aardsche rijk juicht even van victorie, en de nederlaag is reeds bereid. IJdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid, en ach, het leven der menschen wordt door de woeste golven geslagen met nietssparende felheid. En eenmaal loopt die bewegelijkheid uit op het rijk van den antichrist, waarin de duivel, zij het schijnbaar, zijn triomfen viert. • * * Is er uit die ellende verlossing mogelijk? Zal er op deze aarde weer van een koninkrijk Gods sprake kunnen zijn? Breekt ooit een toekomst aan, waarin het sabbatslied van den eeuwigen vrede wordt gezongen: en de zee is niet meer ? Ja, want God grijpt in. Voorts, zegt Daniël, sag ik in de nachtgezichten, en sie daar kwam een met de wolken des hemels, als eens menschen zoon, en hij kwam tot den Oude van dagen, en ae deden hem voor Denzelve naderen; en Hem werd gegeven heerschappijen eer en het koninkrijk, dat Hem alle volkeren, natiën en tongen eer en zouden ; Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan aal, en Zijn koninkrijk aal niet verdorven worden. In dit gezicht ziet Daniël het koninkijk Gods, het onbewegelijk rijk van genade en vrede, dat over alle onrust der aardsche rijken triomfeeren zal. En dat rijk geeft God aan den Zoon des menschen. Aan Hem, Die de waarachtige mensch is, de tweede Adam. Want (de mensch heeft in zijn zondeval het rijk Gods op aarde verstoord en zijn vrede gebroken, en de mensch moet dien vrede weer herstellen. De dood is in de wereld gekomen door een mensch en de ver- rij zenis uit de dooden kan alleen aan het licht treden door een mensch. Maar, en daarop komt het in het lijden van Christus aan, hoe ontvangt de Zoon des menschen dat koninkrijk Gods, en hoe brengt Hij hét op aarde? Dat is de vraag, om wier beantwoording het gaat voor het Joodsche Sanhedrin want ook de Joden verwachtten het koninkrijk Gods op deze aarde. Ook hun verlangen ging uit naar die goddelijke heerschappij, die zegepralen zou over alle wereldmachten, en hun idealen hielden in de komst van het rijk, waarin Gods volk, het Israël der beloften, ten troon zou zitten over alle geslachten der aarde. Maar hun idealisme was niet naar des Heeren beloften. Het was aardsch en vleeschelijk. Zij zagen uit naar een aardschen Messias, die met het zwaard in de hand de vijanden verjagen, de wereldscepters breken, het juk der overheerschers verpletteren, en door wien de troon van David en de luister van Salomo weer hersteld zou worden. Zij droomden, jain naam van een rijk Gods, maar in de werkelijkheid van hun valsch begeeren van een rijk der Joden, waarin zij de koningen der aarde zouden zijn en een Christus, een gezalfde, een koning naar hun lust en believen hen tot steéds meerdere glorie zou voeren. En hun leidslieden zagen zichzelf de schoonste plaatsen naast zijn troon toegewezen om te pralen in hun eigen macht en roem, al zouden ze dan zingen: Hosanna, den Zone Davids. En ach, hoewel zij sc/?r(/7geleerden en overpriesters waren, kenden zij noch de Wet noch de Profeten, en het beeld, dat die Schriften van den Messias en Zijn rijk teekenen, zagen zij niet. Hun oogen bleven gesloten voor het evangelie van den lijdenden Knecht des Heeren, waarmede Jesaja het treurende Sion getroost had, en zij hadden niets verstaan van Zacharia's koningsbelofte. Want deze profeet had Sion wel toegeroepen: verheug u seer, en Jeruzalems dochter: verheug u, sie uw Koning komt, maar hoe had hij dien Koning beschreven? Als arm en rijdende op een esel, welk dier allerminst een koninklijk rijdier was; zittende op een veulen, een jong der ezelinnen, een nog niet bereden, ongewend dier, dat vreemd is aan alle koninklijke praal. En zij hadden niet geluisterd, dat diezelfde profeet van dien Koning had gesproken: Hij is een Heiland, doch zich blind gestaard op aardsche majesteit. Daarom moesten zij niets van Jezus hebben. Hij wierp door Zijn woord en werk al hun idealen omver. Hij predikte immers een geheel ander koninkrijk, dat niet van deze aarde is en niet komt met uiterlijk gelaat, en waarin de armen van geest en de zachtmoedigen zalig worden gesproken. Hij openbaarde Zichzelf als een gansch anderen Messias, Die kranken genas en duivelen uitwierp, Die den armen het Evangelie verkondigde en een vriend was van tollenaren en zondaren. Hij stelde tegenover hun verwachtingen, dat de Christus is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was, en daarom weg met dezen. De strijd wordt gestreden over den Christus Gods. Het gaat om het koninkrijk des Heeren, en neen niet een rijk, gelijkjezus predikte, en niet een Messias als Hij. Hij is des doods schuldig, Hij lastert God. Hij moet sterven. Kruis Hem, kruis Hem, en ach.... straks geeft datzelfde Sanhedrin, dat droomde van het koninkrijk, waardoor alle wereldmachten zouden overwonnen worden, den waren Koning over aan de wereldmacht En ook zij kraan onder in de bewegelijkheid en verzinking der aardsche rijken. • * Zoo wordt ons het woord van Jezus duidelijk. Hij heeft, gelijk wij zagen, het proces geleid tot het cardinale punt van Zijn Messiasschap. En nu stelt Hij tegenover de valsche verwachtingen van Zijn volk den waarachtigen Christus en het waarachtig rijk des Heeren. Doch Ik seg u.... Hij maakt de tegenstelling zoo scherp mogelijk. En Hij veroordeelt den Joodschen Raad met hun eigen Schrift, die zij niet verstonden. Ja, de profeet Daniël heeft gesproken van het koninkrijk, dat door God gegeven wordt aan Zijn Gezalfde, maar wie is Hij, Die het rijk ontvangt ? De Zoon des menschen zegt de profetie, en deze naam spreekt niet eerst van luister en macht maar van zonde en ellende. Deze naam Menschensoon leidt ons tot de nietigheid en ijdelheid van ons leven, die over ons gekomen is door onzen afval van God, en Menschensoon is eer de klank des doods en der verderfenis dan de klank des levens en der heerlijkheid. Daarom draagt Christus ook dien naam. Hij is, ja door God gezalfd tot Koning om het koninkrijk Gods op aarde te doen komen, maar Hij is de Menschenzoon, onzer een en uit ons geslacht, als wij tot vleesch geworden en in een dienstknechtsgestalte geopenbaard, een rijsje zelfs uit een afgehouwen tronk en een wortel uit een dorre aarde, en er was aan Hem geen gedaante noch heerlijkheid. En meer nog, Hij is de Zoon des menschen, Die voor ons den diepen weg van onzen doem en vloek is gegaan, en den ganschen toorn Gods tegen de zonde voor ons heeft gedragen. De Lijdensweg Zoon des menschen is de Messias in Zijn lijden, gelijk Hij hier staat voor den Joodschen Raad, en gelijk Hij straks verhoogd zal worden aan het kruis, en alleen eulk een Messias kan Koning sijn van het koninkrijk Gods. Niet der Joden vleeschelijk ideaal voert tot verlossing en vrede, want hun koning is een aardsch vorst, die weer nieuwen strijd ontketent, maar alleen de Christus, dien God geeft, de Zoon des menschen waarborgt dwars door alle geweld van aardsche koninkrijken heen de eeuwige zegepraal van het koninkrijk der hemelen. Vraagt ge nog waarom? Waardoor is het rijk Gods van deze aarde geweken? Waardoor is deze wereld het tooneel geworden van de bewegelijkheid en onrust en woeling der aardsche koninkrijken? Alleen door den zondeval des menschen. Zijn ongehoorzaamheid drijft hem buiten het koninkrijk der hemelen en ontsluit voor den satan de poorten om hier binnen te dringen als „overste der wereld" en hier te doen voortgaan het rijk der duisternis. Welnu, dan kan er alleen van een koninkrijk des lichts sprake zijn, wanneer èn die zonde wordt verzoend èn de satan wordt overwonnen, en dan kunnen alleen menschen, die zondaren zijn, als burgers tot dit koninkrijk der hemelen behooren, wanneer volkomen voldaan wordt aan het recht Gods, dat door onze zonde is geschonden en den zondaar den weg tot den troon verspert Dan komt het rijk Gods op deze aarde, wanneer Gods recht bevredigd is, en dat recht is alleen bevredigd, wanneer Gods toorn ten volle gedragen en alle zondemacht en alle hellemacht volkomen is overwonnen. En dat alles doet de Zoon des menschen. Zie, Hij komt op deze aarde. Hij daalt in in ons geslacht. Hij werpt Zich in den machtigen stroom der bewegelijke dingen. Hij buigt Zich onder de heerschappij van de romeinsche wereldmacht Hij zinkt weg in de diepten van hel en dood. Hij drinkt den beker van Gods toorn en vloek, en in dien weg, maar ook in dien weg alleen, brengt Hij het rijk Gods ter overwinning. In dien weg, en in dien bangen, bitteren weg alleen, ontvangt Hij, naar Daniëls profetie, het koninkrijk, dat triomfeert over alle machten der aarde, die de een na de ander ineenstorten, opdat alleen Zijn rijk groot zij. Daarom begint Jezus' koningsweg reeds in de kribbe. Hij is Koning in geheel Zijn vernedering. En Koning niet minder in Zijn lijden en sterven, waarin de vastigheid ligt van Zijn onbewegelijk koninkrijk. Bezie nu in dat licht den Man van smarten voor den Joodschen Raad. Die schriftgeleerden en overpriesters kennen alleen een Messias die door aardsche kracht hun het koninkrijk, dat ze dan nog het koninkrijk Gods noemen, teruggeeft Zij verwerpen met bittere vijandschap een koning als Jezus en lachen om zulk een koning zonder aardschen troon. Doch Ik seg u, roept de Heiland hun toe, de weg van het lijden is de weg tot de heerlijkheid, en daarom: van nu aan ziet gij den Zoon des menschen zitten in den troon Gods en komen ten gerichte. Van nu aan, want Mijn rijk ligt vast in Mijn bloed. Van nu aan, want gij zult Mij nu ter dood veroordeelen; gij levert Mij nu over aan den Romein; gij stoot mij nu weg in den stroom der wereldmachten, gij eischt nu voor Mij het kruis, en nu is de beslissing gevallen; Ik heb gezegd, dat Ik de Messias ben; Ik heb uw Messias-ideaal verworpen; Ik ga nu den dood in, en die dood, die zoendood opent voor Mij de poort tot de heerlijkheid; van nu aan, nu de teerling geworpen is en gij Mij in den dood overgeeft, komt het koninkrijk Gods tot overwinning. Die overwinning teekent de Heiland in een tweevoudigen trek. Hij spreekt in de eerste plaats over Zijn Bitten ter rechterhand der kracht Gods, en Hij predikt in deze woorden eerst de waarachtigheid van Zijn koningschap. De Joden mogen Hem verwerpen; zij mogen Zijn koningschap bespotten; zij mogen in Zijn rijk niet willen gelooven, Hij zal zitten in den troon der kracht, dat is in den troon van den heerlijken en machtigen God, en de Vader zal Hem kronen met eer en heerlijkheid, want Hij triomfeert door Zijn lijden en sterven over eiken vijand. En door zoo te spreken heeft Jezus het Sanhedrin nog meer te zeggen. Zijn woord is voor den hoogepriester ook een waarschuwing. Gij, Kajafas, zoo wil de Heiland zeggen, kunt Mij veroordeelen; gij, aardsche rechters, kunt het doodvonnis over Mij uitspreken; gij kunt Mij spuwen en slaan; gij kunt Mij aan den romeinschen stadhouder overleveren en straks zeggen: kruis Hem, — maar weet gij, wie Mij ten leste niet zal veroordeelen? God in den hemel niet De aardsche rechters mogen vonnissen: Hij is des doods schuldig, de hemelsche Rechter zal Mij uit den dood opwekken en Mij doen zitten in Zijn troon aan Zijn rechterhand, dat is op de eereplaats, en van nu aan, nu gijMij geen plaats meer op deze aarde waardig keurt, voert Mijn weg zij het door de donkerste diepten van smaad en dood, tot de plaats der heerlijkheid in den troon. niet. Wat Zijn vijanden Zijn nederlaag noemen is Zijn overwinning, en van nu aan, nu Zijn dood zeker is, wordt alles volbracht. En Christus ziet ook voor het Sanhedrin die volbrenging in alle heerlijkheid voor Zich. Hij schouwt Zijn lijden en sterven, ja in alle verschrikking, en voor niets sluit Hij de oogen, maar achter die smart en dien dood is de sabbat der voltooiing. Hij zal het voor ons voleinden, en — de Vader zal Zijn offer aannemen. Hij mag, en welk een blij vooruitzicht, zitten in den troon Gods, en zitten ter rechterhand Zijner kracht. De eereplaats wacht Hem, en die eereplaats is Hem ten teeken, dat aan het recht Gods volkomen genoeggedaan en de verlossing verworven is. En meer nog. Hij ziet in die ure reeds Zijn wederkomst. Midden in Zijn lijden aanschouwt Hij het gericht. De Vader geeft Hem het oordeel, en die gave van het oordeel predikt den Middelaar tweeërlei. Zij zegt Hem eerst, dat Hij het oordeel Gods volkomen ondergaan en Zijn volk van het strenge oordeel Gods bevrijd heeft, maar zij boodschapt Hem ook, dat niet alleen de verwerving, doch ook de toepassing des heils haar einde zal bereiken. Zijn wederkomst houdt immers in dat al Zijn weldaden zijn uitgedeeld. Zij is het teeken, dat de gansche bruidsgemeente is vergaderd en de geheele oogst op Zijn akker is gerijpt. Zij is tegelijk, en daarop komt het vooral aan, de volkomenheid des koninkrijks, wanneer Hij de heerschappij zal overgeven aan den Vader en God zal zijn alles in allen. Op dien eeuwigen sabbat mag Jezus Zijn oog richten, en neen, er is bij alle lijden en dood voor Hem geen reden te vreezen. Zijn werk wordt volbracht. Het rijk Gods komt op deze aarde. Het zal op de nieuwe aarde ook de schepping in zijn heerlijkheid doen deelen. En de volkeren zullen hun heerlijkheid en eer binnen dat rijk brengen. Zoo trekt Jezus Christus de machtige lijn van Zijn werk van het kruis naar den troon en tot de wederkomst. Zoo ziet Hij over alle eeuwen heen in een vergezicht, dat hemel en aarde, tijd en eeuwigheid omspant, de vrucht van Zijn verzoening en de vreugde, die Hem voorgesteld is, en voor die vreugde verdraagt Hij kruis en graf, veracht Hij schande en hoon, laat Hij Zich veroordeelen en dooden, en zinkt Hij weg in de diepten onzer verlatenheid. Hoogepriester, gij kunt Hem vonnissen, doch Hij zegt u, dat Zijn overwinning zeker is. Sanhedrin, gij kunt Hem richten, maar beef, want van nu aan komt Hij om u te richten. Hij komt, Hij komt om d' aard te richten, De wereld in gerechtigheid, Al 't volk, daar 't wreed geweld moet zwichten, Wordt in rechtmatigheid geleid. * * * Zoo moogt gij tot uw vertroosting in deze lijdensweken den Zoon des menschen zien als den waarachtigen Koning, Die Zijn koninkrijk doet komen door alle vijandschap der wereld heen. En dan is het woord van dien Heiland, gesproken in Kajafas' rechtszaal, u bijzonder in deze tijden tot bemoediging en geloofsversterking. Want gij leeft midden in de bewegelijkheid der aardsche koninkrijken en de beroering der wereld neemt bij den dag toe. De volkerenzee is woeliger dan ooit en wordt fel geslagen door onstuimige stormen, die de bewogen golven geen oogenblik met rust laten. Onvrede en onzekerheid teisteren het menschenleven, en de strijd, de egoïstische strijd om de macht verscherpt zich trots alle pogen om die worsteling te beëindigen. En in die woeling werkt en woedt de geest uit den afgrond, die de vijandschap tegen het christelijk geloof en tegen den Christus Gods al breeder en dieper in de harten zaait, om straks in de openbaring van den antichrist zijn overwinningsoogst binnen te halen. Want op dat rijk van den mensch der zonde loopt de [geschiedenis der aardsche koninkrijken uit In zijn toekomst ligt de finale van het eeuwenlange proces der wereldlijke machten, en in die finale stelt de vorst der duisternis zijn rijk tegenover het koninkrijk der hemelen in de felste antithese. Een tegenstelling, die zóó scherp zal zijn, als de wereld, ook in de rechtszitting van het Sanhedrin, nimmer gekend heeft Aan wien zal nu de overwinning zijn? Aan de koninkrijken der wereld of aan het koninkrijk Gods ? Aan den vorst der duisternis of aan onzen Koning Jezus Christus? De lijdende Middelaar geeft u het antwoord. Hij roept Zijn overwinningswoord ook over deze tijden uit en tegen alle raadslagen der aardsche machten en tegen alle woeden der hel stelt Hij Zijn majestueus: doch Ik seg u, van nu aan sult gij den Zoon des menschen sten, sittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels. Van nu aan.... Van Zijn lijden en dood aan. En in dit enkele woord veroordeelt Hij èn het valsche ideaal der Joden èn alle jacht der wereld naar de heerschappij. Want zij wil een koninkrijk door macht en geweld, maar Christus predikt, dat het waarachtig koninkrijk komt door lijden en sterven. Zij begeert de heerschappij door de kracht der wapenen, maar Jezus is de waarachtige Koning door de voldoening aan het recht Gods. Hij regeert alleen door het recht, en gerechtigheid is de vastigheid van Zijn troon. Ook nu heerscht Hij in het midden van Zijn vijanden, en rust mijn ziel, uw Heiland is Koning. En Hij komt door alle volkerenwoeling om Zijn koninkrijk te brengen tot de volkomenheid van zijn overwinning. Vrees dan niet, klein kuddeke, het is des Vaders welbehagen u het koninkrijk te geven. Maar zijt gij van Zijn rijk burger? Is Hij uw Koning? Dat is alteen mogelijk, wanneer Hij ook voor u aan het recht Gods voldaan en de schuld betaald heeft Dat kan alleen, wanneer gij in Hem de verzoening hebt gevonden van al uw zonden en Zijn borggerechtigheid u wordt toegerekend. Zijn rijk ontsluit Zijn genade en vrede dan alleen voor u, wanneer Hij ook uw straf heeft gedragen, wanneer Hij voor u is gebonden en gehoond, wanneer Hij voor u is veroordeeld ten doode en aan het kruis is gevonnist Gelooft gij in dien Koning? Zoo gij u niet aan Hem onderwerpt, Zijn oordeel over u zal vreeselijk wezen, want Hij spaart Zijn vijanden niet en gij gaat verloren met alle macht der wereld. Maar indien gij door Gods genade in Hem moogt roemen als uw Koning en Heere, van nu aan, uit Zijn lijden en sterven spruit voor u de heerlijkheid op, en gij zult met Hem zitten in Zijn troon. Zijn koninklijke heerschappij is u ten troost, en gij verwacht Hem in Zijn wederkomst met heilige vreugde, omdat Hij Zich tevoren voor u in het gericht Gods gesteld heeft. Kus dan den Zoon, opdat Hij niet toorne. Val voor uw Koning te voet. Hij en Hij alleen is uw Koning. Ook in Kajafas' zaal. Maar— Hij, de gebonden en gesmade, de verachte en veroordeelde Zoon des menschen, is Hij dan een Koning? Ja, elk der vorsten zal zich buigen En vallen voor Hem neer. Al 't heidendom Zijn lof getuigen Dienstvaardig tot Zijn eer. volk maar ook door het rumoer der volkeren, en Zijn koninkrijk is midden in het wereldleven. Zoo zullen Zijn rechters den Zoon des menschen zien, en hooren het geluid van den stormwind des Heeren Heeren. En dat van nu aan.... Ziet gij, Kajafas en overpriesters, Zijn heerlijkheid niet? Zij is in Zijn heilige rust temidden van al Zijn vijanden. Zij is in de koninklijke majesteit, waarmede Hij Zijn offer brengt. Zij is in het scheuren van het voorhangsel en het beven van den bodem. Zij is in de vermorzelde steenrotsen en in de geopende graven. Zij is straks in den [opstandingsmorgen, wanneer de engel Gods neerbliksemt uit den hemel en de aarde schokt en de wachters vlieden, en zij wordt vooral openbaar in de Pinksterstormen des Geestes, Die de wereld beroert [door Zijn overtuigende kracht. Ziet gij, schriftgeleerden en overpriesters, Zijn heerlijkheid niet? Die eenvoudige visschers van Galilea zijn geworden tot onverschrokken getuigen van den Christus en Zijn gemeente bloeit Zij breidt zich uit in Jeruzalem en geheel Judea. Zij wordt gezien in Samaria en Caesarea. Jopd en heiden buigen zich voor den Christus neer. Tot Damascus, ja in heel |de wereld dringt het Evangelie door. De vervolger Paulus, de fanatieke propagandist van het farizeïsme, wordt een vurig apostel van Jezus, en Hij, Dien gij gedood hebt leeft Hij, Dien gij in het graf waant, zit aan 's Vaders rechterhand. Zijn rijk komt, en gij zijt met blindheid geslagen, wanneer gij de teekenen van Zijn heerlijkheid niet ziet Want ge kunt uw oogen sluiten, doch die teekenen zijn er, en Christus is Koning. Niet gij hadt gelijk maar Hij heeft gelijk, toen en nu en eeuwig, en Zijn dood is het begin van Zijn glorie in des Vaders troon. Want omdat Hij gehoorzaam geworden is tot den dood, ja den dood des kruis es, daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een naam gegeven boven allen naam (Fil. 2:8,9). En Zijn naam straalt zijn glans uit over de geheele aarde. Ach, de schriftgeleerden hebben ook naar dit woord van Jezus niet geluisterd. Zij hebben niet gezien, hoe de Vader den Zoon des menschen heeft gerechtvaardigd. De hoofdman bij het kruis ziet nog Zijn heerlijkheid, en roept uit: waarlijk deze mensch was Gods Zoon, maar Israëlsleidslieden verharden zich. u met geheel Zijn bruid binnenleidt in het nieuwe Jeruzalem, waar ge eeuwig in het koninkrijk des Vaders de vruchten zult genieten van Zijn kruis en met Hem aan Zijn disch den beker der vreugde nieuw zult drinken. Gij zult dan in ongebroken gemeenschap Hem zien, oog aan oog.... Zoek dan dien Christus en leef. Buig u in liefdevolle gehoorzaamheid voor dien Koning neer. Wie den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking. Maranatha. Maar wie Hem van harte liefheeft, heft boven alle duisternis, die de wereld bedekt, het oog op tot Hem, en roemt: 'k Heb geloofd in U, Wien d' aarde Met haar doornen heeft gekroond; Maar Die nu, gekroond met eere Aan Gods rechterzijde troont. Zoon van God en Zoon des menschen. O, kom spoedig in Uw kracht, Op des hemels wolken weder. Kom Heer Jezus, kom! ik wacht Amen. Het uitzicht naar boven. Psalm 75 ! 4. hezen: Wet des Heeren (waarna gezongen wordt Psalm 130 : 2). Johannes 19 : 1—16. Psalm 56 : 2, 4. „ 73 : 13. ■ 52 : 7. Jezus antwoordde: gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet Tan boven gegeven ware; daarom, die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft grooter zonde. Johannes 19 : 11. Dit woord van den Man van smarten is het laatste woord, dat Hij spreekt voor Zijn rechters. Wel zal Hij op den weg naar Golgotha nog tot de schreiende vrouwen prediken van het oordeel, dat over Israël komt; wel opent Hij aan het kruis Zijn lippen om te bidden en zalig te spreken, om te troosten en te klagen, om te triomfeeren en in Vaders handen Zijn geest te bevelen, — maar van hen, die Hem oordeelen en veroordeelen, neemt Hij met dit woord afscheid. Wanneer Hij dit gezegd heeft, is het uit en heeft Jezus ook voldoende gesproken. Dan heeft Hij aan Zijn aardsche rechters geen nadere verklaring meer te geven. Dan hebben zij geen enkele verantwoording meer te eischen, en dit laatste woord in het proces voor den roméinschen stadhouder is dan ook van het grootste gewicht. En om dat recht te verstaan moet ge op tweeërlei letten, en wel in de eerste plaats op het tijdstip, waarop de Heiland deze woorden spreekt. Het is een van de beslissende oogenblikken in dit rechtsgeding. Nu valt het eindoordeel. Nu zal Pilatus kiezen. Nog even, lijdende Middelaar, en Uw rechtszaak loopt ten einde. Nog even, Lam Gods, en Gij wordt veroordeeld en verdoemd. Nog even, Heere Jezus, en Pilatus' soldaten leiden U uit naar het kruis en werpen U als een uitvaagsel buiten de legerplaats. Wat spreekt de Heiland in die spannende oogenblikken, die aan Zijn doodvonnis voorafgaan? Wat is Zijn laatste woord in hetgeding voor den wereldlijken rechter? diep mogelijk vernederd heeft, Hij buigt Zich onder die macht. Al is die stadhouder een romein en al heeft Rome zich met geweld van Israël meester gemaakt, Jezus Christus erkent haar autoriteit als van boven gegeven. Hij gehoorzaamt aan haar als dienaresse Gods, regeerende bij Zijn gratie. Zelfs in Zijn lijden geeft Hij den keizer wat des keizers is, omdat Hg' Gode geeft wat Gods is, en die aardsche macht draagt, zoo erkent Hij, het zwaard niet tevergeefs, al ontwaakt dat zwaard tegen Hem, den Herder Israëls. Maar — zoo veroordeelt de Zoon des menschen met één woord allen geest van revolutie. Zoo werpt Hij met één slag neer eiken revolutionairen opstand tegen het wettig gezag. Zoo verbrijzelt bij het „vredesevangelie" van den .vromen mensch" van onze dagen, die in den naam van Jezus en van Zijn kruis den vrede onder de volkeren predikt door rebellie tegen het wettig gezag, en die zijn leer der dienstweigering gedekt meent door de autoriteit van Christus. Zoo geeft Hij, en dit woord is niet van gisteren of heden, het klare antwoord aan al die „zoekers en tobbers" die „verlegen zitten" met het probleem of wij een overheid, die met geweld zich de macht heeft toegeëigend, ook gehoorzamen moeten. En zoo verklaart Hij ons als in een flits van profetisch licht de verhouding van gezag en gehoorzaamheid. O, men mag tegenwoordig zoo heel graag vragen: wat sou Jezus doen, wanneer Hij in ons midden was? en die vragen komen meestal uit een hoek, waar het Evangelie van Jezus Christus met voeten getrapt wordt. Maar vraag toch niet, hoe vromelijk uw intonatie zijn moge, wat de Heiland sou doen of gedaan hebben, want het koninkrijk der hemelen bestaat niet in kansvragen en speculatieve raadseltjes, maar vraag wat Hij gedaan heeft. En Hij heeft midden in Zijn zwaar en bitter lijden, toen Hij door den wereldlijken rechter onschuldig veroordeeld werd, die overheid, en dan nog wel de romeinsche, erkend, geëerbiedigd als dienaresse Gods, regeerende bij Zijn gratie, en beleden, dat haar macht haar van boven gegeven is. En in die belijdenis heeft Hij niet alleen Zijn rechtsgeding geproclameerd als een goddelijk geding, waarin Gods oordeel over Hem kwam, maar ook het licht ontstoken van de gerechtigheid des Heeren Heeren, welk licht ook nu schijnt in deze geestelijkdonkere en verwarde tijden. Lijdensweg * * 6 Bij dit algemeene moogt ge echter niet blijven staan. Het gaat hief bij het einde van het proces tegen Jezus om een bepaalde bevoegdheid, gelijk dit woord „macht" eigenlijk uitdrukt. En om dat te verstaan lezen we nog eens het gedeelte, dat aan onzen tekst voorafgaat, en waarin de laatste acte van het geding op Gabbatha ons geteekend wordt. De stadhouder is, gelijk we zoo even reeds zagen, met Jezus Christus weer in het rechthuis gegaan. Eensdeels omdat bij bang is geworden door het geschreeuw van de Joden: Hg' heeft zichzelf Gods Zoon gemaakt, en hij, de „bijgeloovige heiden" vreest voor een openbaring uit de mysterieuse godenwereld. En anderzijds, omdat hij voor de laatste maal probeeren wil dien wonderen rabbi tot bekentenis van schuld te brengen om zelf in zijn vonnis vrijuit te gaan. Om die reden vraagt Hij: vanwaar egt Gij? maar deze vraag welt niet op uit een oprechte begeerte om recht te doen. Zij is de vraag van een, die zichzelf zoekt vrij te pleiten en vrij te maken, en daarom.... zwijgt Christus. Op deez vraag antwoordt Hij niet Een rechter, die Hem eerst liet geeselen en bespotten, mag nu zulke vragen niet meer stellen, en de Heiland verwaardigt den laffen landvoogd geen woord. En dat zwijgen, we overdachten dit reeds zoo even, verbittert Pontius Pilatus en.... wekt zijn verbazing. Die rabbi is toch een buitengewoon vreemd mensch. Maar wat verbeeldt Hij Zich wel! Spreekt Gij tot mij niet? weet Gg' niet, dat ik macht heb U te kruisigen en macht heb U los te laten? En in de herhaling van dit woord „macht" wil de stadhouder Jezus onder den indruk brengen van zijn autoriteit en Hem, indien het mogelijk ware, bewegen tot gewilligheid om Zich te buigen. Jezus, ik, Pilatus, heb macht over U, en Gij niet over mij. Ik kan U aan het kruis doen nagelen naar de begeerte der Joden. Welnu, dat is de macht, die hier in het geding is. De bevoegdheid over den Heere Jezus om Hem te kruisigen of om Hem los te laten. De macht over den Zoon des menschen om met Hem te doen, wat menschelijke vijandschap begeert De macht, zooals de Heiland nauwkeurig zegt, tegen Mij, dat is de macht van de vijanden, die evenzoovele instrumenten zijn in des satans hand om het vrouwenzaad, indien het mogelijk ware, te verpletteren. En die macht oefent niet alleen Pilatus de romeinsche stadhouder tegen Jezus uit, maar de Joodsche Raad, de kerkelijke regeering, de geestelijke overheid heeft ook haar macht tegen den Heiland doen gelden. En de geestelijke en de wereldlijke macht hebben saam- gespannen om alles tegen Christus te doen wat haar duivelsch believen begeerde. Zij hebben Hem gebonden en geslagen, zij hebben Hem bespot en bespuwd, zij hebben Hem ondervraagd en veroordeeld, en met Hem omgeworpen en omgesold als een speelbal. Ze voeren Hem van Gethsemané naar Annas en van Annas naar Kajafas en van Kajafas naar Pilatus en van Pilatus naar Herodes en van Herodes naar Pilatus en van Pilatus naar het volk en van het volk weer naar Pilatus en van Pilatus naar de soldaten en van de soldaten weer naar den stadhouder en van den stadhouder naar de schare, en nu weer naar binnen.... Het is om er moe van te worden. En: sie de mensch; Jesus dan kwam uit dragende de doornenkroon en het purperen kleed. En straks valt het eindvonnis. De romeinsche landvoogd zal recht spreken. Hij moet beslissen, en dan klinkt het: in naam van den keizer naar het kruis; Gij, Jezus van Nazareth, zijt des doods schuldig. En als een doemwaardige wordt Hij buiten de legerplaats geworpen Dat heeft de aardsche macht tegen den Heiland gedaan.... Kan dan, o God, de hel vrij woeden? Kan de mensch met onzen Koning handelen naar zijn haat? Heerscht dan toch Rome over Bethlehem? Op die vragen, die bij de aanschouwing van Christus' lijden de ziel bestormen, zegt de Hem vijandige wereld: ja, en schreeuwen de Joden: ja, en roept de trotsche Romein: ja, omdat de duivel zijn ja zegt. Maar de Heiland zelf, de Man van smarten zegt: neen. In Zijn laatste woord vóór den aardschen rechter belijdt Hij de hoogheid Gods ook in Zijn lijden, en Hij roept met majesteit den stadhouder toe: gg, die in naam van den machtigen caesar over Mij het vonnis velt; gij, die meent over Mijn leven te kunnen beschikken naar uw welgevallen; gij, die u ver verheven waant boven een door de Joden aan u overgeleverden „spotkoning", gij soudt tegen Mij geen macht hebben, indien het u niet van boven gegeven ware. En zoo ziet Christus naar den hemel. Zoo heeft Hij het uitzicht op God. Zoo heft Hij Zijn ziel en onze harten van de menschen op tot den Vader, Die in de hemelen is, en leidt Hij ons met een overgang zóó machtig, dat hij ons overweldigt, van de tweede oorzaken tot de eerste. Zeker, menschen blijven, gelijk wij straks nader zullen zien, verantwoordelijk voor hun daden, en hun schuld voor God is zwaar, maar de machtsbevoegdheid, die zij tegen Jezus aanwenden, is van boven, en, dieper, dat doemvonnis, dat straks geveld wordt, is van boven, en dat kruis, waartoe Jezus wordt veroordeeld, is van boven, en, neen, niet gij Pilatus, en niet gij Sanhedrin, maar God regeert En zal Zijn hoogheid toonen. Boven den donkeren nacht van Christus' lijden is Zijn heerlijkheid, en de mensch, ook de rechter dezer aarde is als niets voor Hem. En die nietigheid wil de Heiland in deze oogenblikken aan den stadhouder prediken. Pontius Pilatus moge in het hoog gevoel van zijn macht meenen, dat het lot van Jezus in zijn hand is, dit lot is in Gods hand. Gij, landvoogd, zijt slechts instrument, waardoor de Heere Zijn heilsplan uitvoert. Herodes en Pontius Pilatus met de heidenen en de volken Israëls hebben gedaan al wat Uw hand en Uw raad, o God, te voren bepaald had, dat geschieden sou (Hand. 4 : 28). Rome moet buigen voor den Heere der heirscharen, en God is groot en Hij alleen. Maar in dat uitzicht op den hemel en op des Vaders heerlijkheid verklaart zich ook het lijden van onzen Borg, en eer Jezus naar het kruis gaat stelt Hij dat kruis in het rechte licht In dit licht, dat wel menschen Hem veroordeelen en wel de aardsche rechter het vonnis velt, maar dat het vonnis toch ten leste van boven komt en God Hem veroordeelt. Want Jezus Christus is door God tot zonde gemaakt. Hem is onze schuld en doemwaardigheid toegerekend. Hij wordt gevonnist voor de vierschaar van den hemelschen Rechter. Het recht des Heeren Heeren gaat over Hem, en Hij wordt om onzer zonden wil getroffen door het strenge, rechtvaardige oordeel des Almachtigen, Die volkomen rechtvaardig is in al Zijn wegen. Of om het te zeggen in de taal der lijdensprofetie: Hij is om onse overtredingen verwond, om onse ongerechtigheden is Hij verbrijseld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem en door Zijn striemen is ons genesing geworden. Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar sijn weg; doch de Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen. Want: het behaagde den Heere Hem te verbrijzelen, Hij heeft Hem krank gemaakt (Jes 53:5, 6, 10). En omdat dit alles van boven komt, is er behoudenis. Indien uw Heiland slechts door menschelijke vijandschap getroffen en door een menschelijk vonnis veroordeeld was, Zijn lijden en sterven zou niet het offer voor onze zonden ter voldoening aan Gods recht geweest zijn, en geen verzoening was ons deel, maar nu die vervloeking en verdoeming, die smart en dood van boven komen, is er vrede bij God, Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoent Van boven gegeven. Spel bij de aanschouwing van den met doornen Gekroonde die enkele woorden, en gij wordt er stil van. Dat heeft de Vader aan Zijn Zoon gedaan. En dat voor Zijn schuldig en doemwaardig volk. Het uitzicht*op God stemt wel tot aanbidding. Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eengeboren Zoon voor ons heeft overgegeven.... * * Dat uitzicht naar boven geeft in de duisternissen van Christus' lijden licht Zonder dat licht is alles even donker en schijnt de satan onverhinderd te triomfeeren. Zonder dat licht wordt de dag van Jezus' dood de dag der hel en der buitenste duisternis, maar in dat licht is hij toch de dag van uw God. En daarom heft de Heiland ook telkens Zijn ziel naar den hemel op om het uitzicht te behouden op den Vader en door dat uitzicht getroost en gesterkt te worden tot het drinken van den drinkbeker. Dat doet Hij in de paaschzaal wanneer Hij ziet den beker, dien Hij nieuw zal drinken in het koninkrijk van Zijn Vader, en dat doet Hij vooral in den olij venhof. Daar in Gethsemané begint Hij immers droevig en zeer beangst te worden en alle golven en baren Gods slaan over Hem heen. Zijn zweet wordt als groote droppelen bloeds. De angsten drijven het bloed uit Zijn lichaam. Het bange lijden der offerande neemt een aanvang, en in die benauwing en smarten, die Zijn ziel neerbuigen, worstelt onze Borg om door de donkerheden heen den hemel te aanschouwen. En Hij vindt den Vader. Hij kan roepen, zij het dan smeekend en klagend: Vader, Vader, Vader. Hij mag den engel zien, die als bode des Vaders tot Hem gezonden wordt, en dat uitzicht op den Vader geeft Hem rust: de drinkbeker, dien Hij drinken moet, is door den Vader Hem gegeven. Ja van boven gegeven. En datzelfde uitzicht sterkt Christus ook om te sterven. Het bemoedigt Hem ook aan het kruis. Want wel is Hij dat uitzicht op den Vader en dien blik naar boven drie uren kwijt, wanneer Hij van God verlaten en geen licht meer Vader, Wiens beker Hij dronk. En dan verstaan we van het lijden van Christus bitter weinig. Dan wordt Hij voor ons niet meer dan de „smartenkoning met de doornenkroon", en verliest onze lijdensmeditatie zich in sentimenteele gevoelsaandoening over dien „armen Jezus", Die zooveel moest verdragen. Dan kennen wij Hem niet als onzen Borg, Die voor ons de schuld betaalde en aan des Vaders recht voldeed. Gij moet Hem zien in het licht van boven, dat is als den Middelaar, over Wien voor ons het strenge oordeel Gods gegaan is, en Die door den Vader verdoemd en verlaten werd om u van den toorn te verlossen. En die aanschouwing is alleen mogelijk, wanneer gij uzelf kent als een zondaar, een goddelooze, die des doods schuldig is, en die alleen door dezen Middelaar zalig kan worden. Want dan opent het uitzicht op den Vader u de blijde boodschap des heils: om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. Vader, Gij hebt Uw Zoon niet gespaard voor ons. * * * Kent gij dat uitzicht op God ? Heeft Christus. door Zijn lijden en sterven ook voor u bij den Vader voldaan ? Is Zijn gerechtigheid ook de bedekking van uw schuld voor des Heeren aangezicht? Indien gij aan die lijdensvrucht vreemd zijt, staat ge bij Christus' kruis als een vreemdeling en als een die voorbijgaat, en komt ge, ondanks zooveel ontferming, toch voor eeuwig om. Zoo ge die schutse niet gevonden hebt in Christus' verzoeningswerk zult ge, hoe hard het ook klinke, eeuwig van voor Gods aangezicht vergaan. Zoek dan den vrede in Hem, Die den beker des toorns tot den bodem toe leegdronk en Die alle oordeel Gods op Zich heeft willen nemen. Kom tot Hem, Die van boven heeft willen veroordeeld en verbrijzeld, verlaten en verdoemd worden, opdat over u van boven slechts genade en barmhartigheid zou neerdalen. Want Dien, Die geen sonde gekend heeft, heeft God sonde voor ons gemaakt, opdat wij souden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. En terwijl uw schuld Zijn schuld, uw straf Zijn straf, uw dood Zijn dood geworden is, wordt Zijn gerechtigheid uw gerechtigheid, Zijn vrede uw vrede, Zijn leven uw leven, omdat de Vader alles van boven u geven wil. En dan ontvangt de Vader eer. Ja, gij moogt roemen in het kruis. Mits ge met uw Heiland boven dat kruis opziet tot Hem, uit Wien uw verlossing is, en Die u niet alleen heeft verkoren maar ook gerechtvaardigd door het offer van uw Borg en Middelaar. En wanneer ge zoo met uw verlossing rust in Hem en in Zijn liefde alleen, is het laatste woord, dat Jezus voor Zijn rechters gesproken heeft, ook voor u een brandend licht in uw duisternis en in uw lijden. Niet dat uw leed en uw moeite op één lijn zouden staan met alles, wat Christus heeft doorworsteld, maar Hij leert u wel, hoe gij den weg des lijdens door Zijn kracht met lijdzaamheid kunt loopen, en die lijdzaamheid wordt geboren, wanneer ook gij den boog spant van uw smarten naar den hemel. Die stilheid der ziel is ook uw deel, wanneer gij uit uw donkerheden het uitzicht hebt naar boven en indien gij gelooft, dat uw kruis en uw smart u van boven gegeven zijn. Levensmoeiten, zoo moogt gij zeggen, gij zoudt tegen mij geen macht hebben, indien het u niet vanboven gegeven ware. Tegenheden, gij zoudt tegen mij niets vermogen, zoo gij van boven niet gezonden waart. Rouw en smart, gij zoudt mijn ziel niet wonden, indien niet van boven uw weg naar mijn leven gestierd was. Dood, gij zoudt over mij niets, niets te zeggen hebben, indien het u niet van boven gegeven ware, en van boven valt het licht op het donkerste pad en in dien diepsten nacht om uw ziel te troosten met het heil des Heeren in Jezus Christus. Kent gij dat uitzicht op den hemel? Zoo niet, wat is dan uw leven bang! Wat drukken dan de lasten zwaar! Wat zijn dan de nachten angstig! En— de eeuwige nacht wacht, waarin geen uitzicht op den hemel ooit de verlorenen verkwikken zal. Maar wanneer ge in Jezus'kracht uw ziel dwars door alle nevelen heen kunt opheffen naar omhoog en ge uw Vader ziet, dan wordt het goed. Ja, dan valt het vaak nog wel zwaar om stil te zijn in uw God en dan moet ge telkens tegen de smart en de onrust inworstelen als een scheepke tegen de stormen. Het is niet licht, wanneer Gods golven over onze levensvelden en zieleakkers slaan, om het hoofd op te richten naar omhoog. Maar, zoo ge den boog des vertrouwens kunt spannen, ge ziet: ook mijn kruis is van boven gegeven, ook mijn rouw, ook mijn moeite; stil nu, mijn ziel, de Heere heeft het gedaan. Zoo overwint ge door het geloof. Want weet, dat satan zou juichen, wanneer hij u zoover kon krijgen, dat ge bezwijken moest en uw God losliet Maar door het geloof grijpt ge u des te inniger aan Hem vast, en ge belijdt: de Heere gaf, de Heere nam, lof zij Zijn naam. En zalig gij, zoo ge dat uitzicht ook hebt in deze geweldige, bewogen, benauwende tijden. Nu is er veel, ontzaglijk veel wat beangstigt en de nacht, die over het wereldleven is neergedaald, wordt al banger. Nu klagen de wijzen dezer eeuw, dat zij geen uitkomst zien en dat er geen lichtstraal der hoop valt te ontdekken. Nu schijnt alles rondom ons toegemuurd en naar welken kant ge ook om u heenziet, geen pad der uitredding ontsluit zich. Maar Gode zij dank, de weg naar Hem is open. De baan naar den hemel is vrij. Het uitzicht naar boven is niet belemmerd, en wie dien weg volgt en wie zoo de lijn des geloofs trekt, geeft zich vertrouwend over aan den almachtigen, genadigen Heere, Die ook al deze ellenden van boven gegeven heeft om Zijn koninkrijk te doen komen over de aarde tot de volkomenheid van het nieuwe Jeruzalem. Welnu, rust dan in Hem en wees stil in Zijn bestel. Geef alles, wat u benauwt, over aan den Heere, Die rechtvaardig oordeelt Dat kunt ge door Jezus Christus, uw Heiland. Want, zie nog eens, de Mensch. Op Zijn hoofd is de doornenkroon en om Zijn schouders is de spotmantel. Over Hem wordt het vonnis geveld en het kruis doemt op. Wat doet Hij, de Zoon des menschen? Zie, Zijn oog richt zich naar omhoog en aanschouwt den Vader. Het uitzicht naar boven verwijdt zich triomfeerènd over alle lijden, en die aanschouwing stemt tot den psalm des geloofs: Wien heb ik nevens U omhoog, Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog Op aarde nevens Ü toch lusten? Niets is er, waar ik in kan rusten. Bezwijkt dan ooit in bittre smart Of bangen nood mijn vleesch en hart Zoo zult gij zijn voor mijn gemoed Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed. Psalm 73 : 13. n. In het uitzicht naar boven ziet Jezus Christus niet alleen het bestel des Vaders in Zijn lijden, maar ook de menschen, door wie God Zijn raad ten uitvoer brengt. En hoe ziet de Heiland hen? Hij aanschouwt ze eerst, zooals we reeds zagen, als instrumenten Gods, die alzoo in Zijn hand zijn, dat zij zich tegen Zijn wil noch roeren noch bewegen kunnen. Hij ziet. ze eerst in hun nietigheid, zóó, dat ze wel in hooghartigheid meenen kunnen alles met Jezus te mogen doen, wat hun belieft, doch dat ze in der waarheid niets zijn dan werktuigen voor den hoogen God om Zijn raadsplan uit te voeren. Maar de Zoon des menschen ziet hen ook nog anders. In het licht van boven aanschouwt Hij ook hun ontzaglijke •verantwoordelijkheid en hun zware schuld, en op die schuld, die zij in en aan Zijn lijden hebben, legt Hij met grooten ernst den nadruk. Daarom, die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft grooter sonde. En het is wel noodzakelijk, dat Christus hier de sonde van Zijn rechters uitspreekt en het in het licht stelt. Want bij „het uitzicht naar boven" komt zoo heel licht de gegedachte op, dat de menschen, de vijanden, die Jezus veroordeelen en kruisigen, vrij uitgaan, omdat de machtsbevoegdheid hun van boven gegeven is en zij volvoeren, wat God besloot door hen te doen. Het menschelijk hart beeldt zich altijd weer in en predikt die inbeelding als de hoogste wijsheid, dat Gods raad en Gods wil, Gods bestel en Gods doen onze verantwoordelijkheid buitensluiten en den mensch ontheffen van de schuld. Maar Jezus Christus zegt het ons wel anders. Hij verkondigt èn des Vaders welbehagen èn des menschen zonde, en Hij deed dat reeds in de paaschzaal tegenover Judas. De Zoon des menschen gaat wel heen gelipt besloten is, maar wee dien mensch door welken Hij verraden wordt (Lukas 22 : 22). God regeert, maar gij zijt schuldig, Judas. God doet al Zijn welgevallen, maar wee u, verrader, en wee u, Kajafas, en wee u, Pilatus, want al is de macht u van boven gegeven, gij hebt sonde. God is wel de eerste oorzaak, ook in het lijden en sterven van den Borg, maar gij zijt de tweede oorzaken, die in uw verwerping en veroordeeling van den Christus diep, diep schuldig staat voor den Rechter van hemel en aarde. Zijn raad heft uw verantwoordelijkheid niet op. Zijn bestel is zóó machtig en geweldig, dat in dien raad ook plaats is voor uw willen en dat het ook uw verantwoordelijkheid omsluit En de zonde van Pilatus is, dat bij de bevoegdheid, van bovm gegeven, uüsbrxiïkt om den Zone Gods aan het kruis te nagelen en het recht met voeten te treden. Aanvaardt gij dat oordeel van den Man van smarten? Buigt gij u in waarachtige verbreking des harten? Of komt ge slechts even onder den indruk van zooveel ernst evenals Pilatus om straks dien indruk weer te vergeten? Dan is Christus' kruis u niet tot verzoening maar komt Zijn bloed over u ten oordeel en.... en ten eeuwig oordeel. Maar hoort ge in Zijn oordeel uw naam, en belijdt ge ootmoedig uw schuld, weet ge, wat gij uw Rechter dan zult antwoorden? Dan belijdt ge, wetende dat er verschil en gradatie is in zonde en schuld voor God: ik heb grooter zonde dan mijn broeder en zuster; ik ben de grootste der zondaren, en als er één het oordeel Gods verdiend heeft, dan ik, o Heere, Nooit heeft iemand zooveel kwaads Tegen zooveel lichts bedreven. Welnu, tot u komt de blijde boodschap des heils. Niet tot hen, die geen behoefte hebben aan verzoening, want zij blijven in hun zonden, maar tot u, die om genade smeekt. Zie, er is een uitzicht, ook uit uw zonden op God. Bij U is vergeving, o Heere, En gij moogt den boog spannen van uw verbroken hart tot de ontfermingen Gods in Jezus Christus, uw Zaligmaker. Hij heeft volkomen genoeg gedaan en Hij heeft verzoening teweeggebracht ook voor de zwaarste uwer zonden. En wanneer gij vraagt in den nood uwer ziel Heer, waar dan heen? moogt gij door de genade van Christus het antwoord geven, dat ge bij het kruis geleerd hebt: Tot U alleen, Gij zult ons niet verstooten. Uw eigen Zoon Heeft tot Uw troon Den weg ons weer ontsloten. Ja, amen, ja Op Golgotha Stierf Hij voor onze zonden. En door Zijn bloed Wordt ons gemoed Gereinigd van de zonden. En dan wordt het uitzicht naar boven zoo heerlijk. Ge ziet God als uw Vader in Jezus Christus. Ge ziet uw Heiland als Voorbidder bij den genadetroon. De gangen der kruis-liefde. Psalm 32 : 1. Lezen: Wet des Heeren (waarna gezongen wordt Psalm 119 : 87). Lukas 23 : 33—43. Psalm 65 : 2, 3. „ 73 : 12. „ 41 : 6. En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen. Lukas 23 : 34a. En Jezus zeide tot hem: voorwaar, zeg Ik u: heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. Lukas 23 : 43. Jezus nu, ziende Zijn moeder, en den discipel, dien Hij liefhad daarbij staande, zeide tot Zijn moeder: Vrouw, zie uw zoon. Daarna zeide Hij tot den discipel: zie, uw moeder. Johannes 19 : 26, 27a. De eerste drie woorden, die onze Heiland aan het kruis gesproken en waarin Hij het geheim van den kruis-zegen verklaard heeft, willen wij overdenken vanuit één gezichtspunt. Boven deze drie zou als thema te plaatsen zijn het eene woord: liefgehad, want al deze wondere „boodschappen" van den Man van smarten vinden haar eenheid hierin, dat zij de prediksters zijn van de groote liefde van onzen Heere Jezus Christus voor de Zijnen. Zij verkondigen ons den heiligen gang van Zijn kruis-liefde, gelijk deze liefde arbeidt in Zijn bitter lijden èn nog altijd den weg volgt om ons te voeren uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Die liefde-gang vangt aan in den voorhof, waar de groote Hoogepriester over het Huis Gods voor de overtreders het zoenoffer brengt en voor hen bidt om verzoening en vergeving. Hij zet zich voort in het heilige der ontferming, waar de boetvaardige getroost wordt met paradijsbeloften en de Koning de heerlijkheid der verlossing ontsluit voor allen, die uit de diepten geroepen hebben: Heere, gedenk mijner. En hij dringt door tot in het heilige der heiligen van Gods ge- Hier doorboort zij Hem, Die het Beeld Gods is. En nu moet God oordeelen en is het oordeel der wereld gekomen. Nu kan des Heeren gramschap niet uitblijven, en wanneer Hij blinkende verschijnt om de vijanden te richten, vergaat alles en blijft er onder den donder van Zijn gericht en onder de bliksemen van Zijn verterend vuur niets, niets van de wereld over. Dat weet de Zoon des menschen. Hij ziet de wolken van de rechtvaardige straf Desgenen, 'Die op den troon zit, boven Golgotha samentrekken en het is zwart, angstig zwart van donkerheid boven het kruis. De dag des Heeren is daar, en het is een vreeselijke dag, en wie, wie zal bestaan voor het aangezicht van den Rechter? En dat oordeel aanschouwende smeekt Jezus Christus, Die gekomen is om het oordeel Gods te dragen en de ten verderve zinkende wereld te verlossen, voor Zijn vijanden: Vader, vergeef hun. Vader, stort Uw gramschap niet uit. Vader, houd Uw toorn in. Vader, bezoek aan hen hun zonden niet, want sij weten niet wat sij doen. Zij hebben de diepten van hun gruwelen niet gepeild en de helsche schriklijkheid van hun vijandschap kennen zij niet. Zij zijn zich er met van bewust, dat zij den Heer der heerlijkheid aan het vloekhout hebben genageld. Vader, vergeef hun. * Vader vergeef hun. Laten we nu die woorden lezende allen nadruk leggen op dat laatste hun. Dan gaat in verband met wat wij lazen in de bede vergeef ons de overweldigende zin van dit eerste kruiswoord open. Dan hooren wij, dat Jezus Christus voor Zijn vijanden gebeden heeft: Vader, spaar hun Uw toorn, maar dan beluisteren we ook in die bede het Evangelie, dat huiveren doet: opdat al Uw gramschap op Mij en op Afif alleen neerkome. Welk een geweldige liefde ligt in Jezus' bede opgesloten! Hij smeekt om vergeving, om sparing, om strafopschorting, om toorninhouding voor Zijn vijanden, opdat de fiolen van Gods wraak zich over Hem en Hem alleen uitstorten, en ziende den zwarten hemel van des Heeren onweder trekt Hij in Zijn smeeking de menschen onder die dreigende wolken vandaan om Zelf allen donder van Gods toorn op te vangen. Vader vergeef hun maar Mij niet. Sla Mij met de roede van Uw verbolgenheid. Laat alles op Mij, den Borg en Middelaar, neerkomen. Laat het voor Mij de dag van Uw oordeelen zijn. Kom met Uw gericht, o God, en neen, oergen bedekt Mij niet en heuvelen, valt niet op het kruis; wijkt, wijkt, opdat de baan vrij zij voor den Rechter van hemel en aarde om Zijn toorn tegen de zonde van het menschelijk geslacht in al Zijn hitte te doen branden. Zoo bidt Jezus. Aan het begin van Zijn kruislijden stelt Hij Zich onder den vollen toorn Gods. En nu is er ook vrucht van Zijn lijden en sterven mogelijk. Want wanneer God niet vergeven en Zijn gramschap geopenbaard had, zou er geen enkele boei der ellende gebroken zijn, maar nu, nu de Middelaar in Zijn bidden Zichzelf schikt onder den stroom van des Heeren gramschap, kan er verzoening en vrede en zaligheid verworven worden. Maar zoo is deze eerste kruisbede van den Heiland ook van wijder omvang dan dat zij alleen zou zijn een smeeking voor de vijanden aan den voet van het kruis. Zij is de smeeking voor Zijn vijanden in het algemeen. Zij is ook het schild tegen Gods toorn over de verkorenen des Vaders, die van nature vijanden zijn, want in haar gaat immers in vervulling de profetie uit het lijdensevangelie van Jesaja: en voor de .overtreders gebeden heeft. En wie zijn overtreders? Neen, niet alleen de kinderen der wereld, die Hem verwerpen, maar ook de Zijnen, die Hem gegeven zijn van den Vader, want het zijn immers hun overtredingen, die Hem aan het kruis brachten. Het zijn hun ongerechtigheden, die op Hem zijn aangeloopen en die Hij draagt aan het hout der schande, en voor hen heeft Zijn eerste kruiswoord den allerdiepsten zin. In die bede stelt Hij Zich voor hen onder den toorn Gods, neen niet om het oordeel voor hen op te schorten, maar om hen van dien toorn te verlossen en voor hen de genade Gods en het eeuwige leven te verwerven. En daarom draagt Zijn smèeking ook zulk een algemeen karakter. Vader, zoo roept Hij, vergeef hun, zonder een naam te noemen, en Vader, vergeef hun, smeekt Hij, zonder die vergeving te beperken tot de inhouding van Gods verbolgenheid voor de vijanden alleen. Hij trekt juist voor de Zijnen al het oordeel Gods op Zich, en op hetzelfde oogenblik, dat Hij deze woorden spreekt, lijdt Hij reeds de kruissmarten, die zich verscherpen zullen tot de felste hellepijn, en brengt Hij reeds het offer voor onze zonden, waardoor Hij de vergeving verwerft. Offer en gebed vallen samen. Verwerving en toepassing der zaligheid zijn in Christus een. Wij hebben, ja aan het kruis, onzen Hoogepriester, Die Zichzelf offert aan den Vader en tegelijk onze Voorspraak is. Welnu, zoo mogen Zijn verlosten deze smeeking beluisteren als een bede voor hen. God bevestigt Zijne liefde jegens hen, dat Christus voor hen gestorven is, als zij nog zondaars waren. Hij is voor goddeloozen den dood ingegaan en voor hen, die vijanden zijn van nature, heeft Hij al den toorn Gods tot de diepste benauwing toe gedragen. En omdat alle onweerswolken van des Heeren gramschap zich over Hem ontlast hebben, kan de Vader Zijn bede verhooren en vergeving schenken. Vergeving aan hen, die gelooven in Zijn verzoening en vrede vinden in het bloed des kruises. Vergeving aan hen, die, al wisten ze niet, wat ze deden, omdat zij de zwaarte van hun vijandschap tegen God niet konden wegen, nochtans den eeuwigen dood verdienden. Vergeving aan hen, die door Christus de straf mogen ontgaan en wederom tot genade komen. * • * Kent gij dit eerste kruiswoord als een liefde-boodschap ook voor u ? Weet gij, dat de liefde van Jezus Christus voor u reeds aan het werk was, toen gij nog een vijand waart en vervreemd van het burgerschap Gods? Hebt gij door genade leeren verstaan, dat, toen gij van nature nog tot de overtreders behoordet, Hij reeds voor u gebeden heeft aan het kruis en niet alleen gebeden maar meer nog, den ganschen toorn Gods gedragen heeft in Zijn offerande voor onze zonden? Neen, niet uw smeeking om ontferming is er eerst en niet uw vluchten tot den troon der genade gaat vooraf, maar de bede van uw Heiland en Zijn vlucht tot het Vaderhart is de oorzaak van uw roepen om erbarming. Of om nog dieper te gaan, God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog aondaars waren (Rom. 5 : 8). Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God sou brengen (1 Petr. 3 : 18). En elke zondaar, die in den weg van roeping en rechtvaardiging, van geloof en bekeering begenadigd wordt, heeft dit aan de voorbede en aan het offer van onzen Middelaar te danken. Maar dan moet gij, wilt gij uit het verzoeningswerk van onzen Borg troost putten, den naam vijand van nature en overtreder in uself aanvaarden, en dan moogt gij geen oogenblik op grond van uw onwetendheid met wat gij deedt, toen gij God verwierpt, u vrijpleiten van schuld. Jezus Christus heeft dat niet-weten voor den Vader aangevoerd als grond, neen niet om Zijn vijanden vrij te pleiten, want Hij doet van hun zware schuld niets af, maar om het punt aan te wijzen, dat nog vergeving doet verwachten, en gij hebt van ganscher harte uw zonde en doemwaardig'fcad te belijden en te erkennen, dat gij ten volle den dood verdiend hebt En wanneer gij dat doet, wij zullen dit straks nog nader zien, gaat de heerlijkheid van de verzoening door Christus' bloed voor u open en smaakt gij de weelde der vergeving, die uit Zijn lijden en sterven u toekomt. Dan ervaart gij, hoe Zijn liefde u greep, eer gij Hem kendet, en wordt u het wonder van Golgotha eiken dag een overweldigend geheimenis. Gij herhaalt, ontroerd over zooveel barmhartigheid, aanbiddend: toen wij nog vijanden waren, toen ik nog een zondaar was, toen mijn siel sien niet naar Hem uitstrekte — Hierin is de liefde, niet, dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons liefgehad heeft en Zijn Zoon gezonden heeft tot een versoening voor onse sonden (1 Joh. 5 : 10). Daarom moest het kruis komen. Daarom moest de Christus Zich onder Gods gramschap stellen. Voor de overtreders En Hij heeft het willen doen, volkomen gedaan in de overgave van lichaam en ziel aan het recht des Vaders. Halleluja. En — die biddende Hoogepriester leeft nog. Ja, Hij leeft altoos om voor u, Zijn volk, te bidden. Want na ontvangen genade is de overtreding niet uit uw leven geweken. Dan sijt ge wel geen vijand en geen overtreder meer maar een kind en een geheiligde in Christus Jezus, doch gij weet, dat in u, dat is in uw vleesch geen goed woont, en het kwade, dat gij niet wilt, doet ge. Doet ge zelfs dag aan dag. En ge moet met den apostel klagen: ik ellendig mensch Welnu, voor u, die in vele struikelt is, eer er één bede om vergiffenis uit uw ziel kan oprijzen, uw Voorbidder in den hemel bezig om het aangezicht des Vaders te zoeken, en indien wij gezondigd hebben, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jesus Christus, den Rechtvaardige (1 Joh. 2:1). Zijn liefde houdt u vast zelfs dan wanneer ge niet weet, wat gij doet. Zijn liefde arbeidt voor u, ook wanneer gij nog niet tot schuldbesef gekomen zijt Hij bidt voor u, verloren zoon en dochter, ook dan reeds, toen gij nog niet „tot uzelven kwaamt". En dat gij, die in des Heilands verzoening uw leven gevonden hebt, niet bezwijkt maar zeker „behouden" wordt, is niet aan uzelf te danken, maar aan uw biddenden Hoogepriester, Die de Zijnen liefheeft tot den einde. Waarom Hg ook volkomen kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan; alaoo Hij altijd leeft om voor hen te bidden (Hebr. 7 : 25). Maar wee u, indien gij niet gelooft. Ja, Jezus heeft wel voor Zijn vijanden gebeden, zooals Hij nu nog voor de wereld smeekt om Gods lankmoedigheid. De Vader verhoort Zijn bede in de opschorting van het oordeel, opdat er een heden der genade zij. Maar eenmaal komt voor allen, die Hem verwerpen, de dag der gramschap. Jezus' bloed is over de Joden gekomen ten oordeel en Jeruzalem is in vlammen opgegaan. Het gericht nadert voor de wereld, die God vijandig is, en die in het rijk van den antichrist wel weet, wat zij doet En breekt dat onweder los dan geen voorbede meer. Dan alleen: zie, Ik kom om te oordeelen de levenden en de dooden. Kus dan den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij in Zijn gericht vergaat. * * • II. De liefde van Jezus Christus, die reeds begint, wanneer wij nog vijanden zijn, zet haar arbeid voort en maakt die vijanden tot boetvaardigen. Dat is de prediking van het tweede kruiswoord. Een woord, dat gesproken is, ja tot een overtreder en zelfs tot een moordenaar, tot een, die den kruisdood verdiende en als misdadiger aan het vloekhout hing, maar toch een overtreder, wiens ziel door de genade Gods werd verbrijzeld en die nu uit de diepten roept om ontferming: Heere, gedenk mijner als Gg in Uw koninkrijk sult gekomen sijn. Die bede is de weerslag op Jezus' kruisbede. Zij is de verhooring van en het antwoord op Zijn smeeking: Vader, vergeef Want zij is het gebed, de kreet om behoudenis, van een, die, in zichzelf verloren, eigen doem en dood bekent en ontdekt is aan de zwaarte van de schuld en de rechtvaardigheid van het oordeel. Zij is de vraag, de korte maar onstuimige vraag van een, die terwijl de schaduwen van den dood zich reeds over hem strekken, de koorden der redding ziet en nu op hoop tegen hoop dat koord van Gods goedertierenheid vastgrijpt En die vraag, die later nog dan ter onze weelde heeft weggenomen. En waar is de klacht, de diepe klacht der ziel over onze schuld voor God en onze strafwaardigheid? Waar is de droefheid naar Hem, die een onberouwelijke bekeering werkt? Waar is de smeeking: Christus Gods, ontferm u, ontferm u en gedenk onzer? Zonder die verslagenheid is er geen vertroosting en verlossing mogelijk en wie zoo niet bidden kan, vindt geen open weg tot den genadetroon Gods. Dat wil niet zeggen, dat ieder van u eenzelfde bekeering moet doormaken als de moordenaar aan het kruis. Dat beteekent niet, dat bij ieder van u de boetvaardigheid in dezelfde mate moet gevonden worden. Gods genade is rijk in verscheidenheid en Hij heeft meer dan één „koorde van goedertierenheid" om zondaren te trekken. Maar wanneer Zijn liefde aan uw ziel arbeidt, zult gij moeten kennen de smart over uw zonden en zal de smeeking, die roept om genade, ook uw bede moeten zijn. Heere, gedenk mijner. Al is het slechts deze eene bede. Maar dan in het geloof, dat Jezus Christus de Heiland en de Koning is, Die verlossing geven wil en geven kan. Kom dan tot Hem. Gij moogt roepen tot den Koning, Die in Zijn koninkrijk gekomen is. . Gij moogt smeeken tot Jezus, Die ter rechterhand des Vaders zit om voor u plaats te bereiden en uw Voorspraak te zijn bij den genadetroon. En onderzoek u nauw of gij Hem het offer kunt brengen van uw verslagen en verbrijzeld hart. Want— van Golgotha komt ons niet alleen de vertroosting toe doch ook de bedreiging. Er is nog een andere kruiseling naast Jezus en.... hij gelooft niet en hij smeekt niet om genade. Hij verhardt zich in zijn vijandschap en onboetvaardigheid, en het is wel ontzettend — zoo dicht bij Jezus' kruis en.... toch verloren. Ook gij kunt dicht, heel dicht bij het kruis genaderd zijn om te zien en te luisteren zonder dat uw ziel leerde roepen om genade. En dan blijft het paradijs voor eeuwig voor u gesloten. Maar wanneer gij, door Gods Geest aan uw zonde ontdekt en door de liefde van Christus tot boetvaardigheid bewogen, als een arme van geest tot Hem en Zijn kruis de toevlucht neemt, twijfel dan niet aan de vertroostingen van uw Heiland. Uw zonde is niet te groot om vergeving te vinden. Het kruis van den boetvaardigen moordenaar predikt u: zoo ver van Jezus en toch behouden, en geen boeteling wordt door Hem afgewezen. Zijn voorwaar, Zijn amen geldt dan ook voor u. Om de wille van Zijn kruis troost Jezus u met paradijsbeloften en verzekert Hij u van Zijn genade, die uw tranen droogt. Hoort dan, boetvaardigen, naar Zijn amen. Gij zult met Mij zijn, dat is: eeuwig in Zijn gemeenschap. Gij zult in het paradijs zijn, dat is: de zaligheid des hemels wacht u. Gij zult heden met Mij zijn,'dat is: van nu aan zijt gij bij Hem en in uw sterven wordt uw ziel van stonden aan tot Hem opgenomen. Schooner kan het niet Sterker kan het ook niet Amen, Hij gedenkt Amen, Hij gedenkt ook nu aan mij, en Uw liefde, o Christus, Uw liefde, o God, zij geprezen, want 'k Zal dan gedurig bij U zijn In al mijn nooden, angst en pijn. U al mijn liefde waardig schatten, Wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten. Gij zult mij leiden door Uw raad O God, mijn heil, mijn toeverlaat En mij, hiertoe door U bereid, Opnemen in Uw heerlijkheid. Psalm 73 : 12. ET. De gang der kruis-liefde voerde ons eerst in den voorhof, waar Jezus Christus bidt om vergeving voor hen, die vijanden zijn. Hij leidde ons toen in het heilige, waar de boetvaardige zondaar getroost wordt met de paradijs-beloften. En hij brengt ons nu in het binnenste heiligdom van Jezus' erbarming, waar zij zich uitstrekt tot hen, die Zijn vrienden zijn en reeds in Zijn gemeenschap gesmaakt hebben de weelde van Zijn teedere liefde, die hier op aarde een voorsmaak van de paradijs-vreugd geeft Tot die vrienden richt de Heiland het laatste woord, dat Hij tot de menschen sprak: vrouw, sie uw soon en: sie uw moeder. Gij kent hen, die zich, trots alle spot en vijandschap van Joden en Romeinen, tot vlak bij het kruis gewaagd hebben om den Geliefde te troosten met hun nabijheid. Het zijn Maria, de moeder des Heeren, door wier ziel nu het zwaard der smart gaat; haar zuster Salome, de moeder van Johannes en Jakobus, die nu iets geheel anders ziet dan tronen en heerlijkheid; Maria van Magdala, die door den Heiland van zeven duivelen was verlost; Maria, de vrouw van Klopas, en Johannes, de discipel, dien Jezus liefhad en die aan Zijn borst mocht liggen. Deze allen zijn door de trouwe liefde tot den Meester naar Golgotha gedreven, en.... de anderen mogen Hem verlaten en alleen gelaten hebben, zij zullen Hem hun genegenheid en vriendschap tot in den dood toe betoenen, en geen kruis schrikt hen af. Zelfs Maria, Jezus' moeder, heeft den droeven tocht aangedurfd. Zelfs zij is gekomen om als een moeder over haar Zoon te weenen en Hem te troosten, en het zal den Man van smarten zeer zeker verkwikt hebben, dat deze vrouwen en deze eene der jongeren alle haat en helsche macht trotseeren om bij Hem te zijn. En hun liefde is Hem het meest dierbaar. Ja, de bede van den zondaar, die van een vijand een boeteling werd, is Hem een vertroostende lichtstraal in de donkerheid van het kruis, maar de nabijheid van discipelen, die van boetvaardigen vrienden werden, gaat hier nog boven uit Jezus schouwt nog rijker vrucht Hij ziet Zijn verlosten, Zijn gemeente bij het kruis. En voor die vrienden zorgt Hij. Over hen stort Hij, Die eigen smart en pijn geen oogenblik vergeet, alle vertroosting der verzorgende liefde uit. Vrouw, zegt Hij tot Maria, ja vrouw, want gij moet Mij als Zoon missen, aie uw Zoon. Johannes zal uw zoon zijn en hij zal Mijn plaats innemen. Hij zal voor u zorgen nu Ik er niet meer ben. En, Johannes, aie uw moeder. Hij noemt hem niet aoon, zooals vaak verkeerd gelezen wordt, want Johannes is geen zoon, doch hij moet Maria als moeder ontvangen. Hij heeft haar tot zich te nemen in zijn huis en haar moeder-liefde de gelegenheid te bieden haar armen om hem en zijn leven te winden. En zelf mag hij, die Jezus' omgang op aarde moet ontberen, de deuren van zijn hart voor haar als moeder ontsluiten. Zoo breidt de Heiland midden in Zijn smarten de vleugelen van Zijn liefde over de Zijnen uit en aan Zijn kruis zorgt Hij voor de Zijnen, gelijk Hij alleen zorgen kan. Maria behoeft niet te vreezen, dat zij eenzaam achterblijft, want zij vindt èn een hart èn een huis, dat alle gemeenschap der liefde voor haar ontsluit, en wel moet zij haar Zoon missen, maar om Hem als. haar Heiland te bezitten en door Hem getroost te worden. En Johannes, wien de plek aan Jezus' borst ontvalt, verkrijgt weer een voorwerp der liefde, waaraan hij zich geven kan met alle toewijding van zijn naar liefde dorstende ziel, en beiden ontvangen uit de hand des Heeren dubbel voor wat hun door het heengaan van Jezus hier op aarde wordt ontnomen. INHOUDSOPGAVE. Blad*. I. DE PROFETIE VAN DEN PRIESTER 1 H. DE VOORGESTELDE VREUGDE 20 m. ZWAARD OF BEKER p 39 IV. DOOR LIJDEN TOT HEERLIJKHEID . [ ' 58 V. HET UITZICHT NAAR BOVEN 78 VI. DE GANGEN DER KRUIS-LIEFDE ...... 98 VB. HET LIJDEN DER DUISTERNIS . ! 116 VIH. DE RUST VAN DEN SABBAT 135 De profetie van den Priester. Psalm 122 : 2. Lezen: Wet des Heeren (waarna gezongen wordt Gebed des Heeren ts 6). Johannes 11 : 38—53. Psalm 33 : 5, 6. „ 118 : 11. n 79 : 7. De Overpriesters dan en de Farizeeën vergaderden den Raad, en zeiden: Wat «tillen wij doen? want deze mensen doet vele teekenen. Indien wij Hem alzoo laten geworden, zij zullen allen in Hem gelooven, en de Romeinen zullen komen, en wegnemen beide onze plaats en volk. En een uit hen, namelijk Kajafas, die deszelven jaars noogepriester was, zeide tot hen: Gg verstaat niets: En gg overlegt niet, dat het ons nut is, dat één mensen sterve voor het volk, en het geheele volk niet verloren ga En dit zeide hg niet uit zichzelven; maar zijnde hoogepnester deszelven jaars, profeteerde hg, dat Jezus sterven zou voor het volk; En niet alleen voor dat volk, maar opdat Hg ook de «anderen Gods, die verstrooid waren, tot één zou vergaderen. Van dien dag dan af raadslaagden zij tezamen, dat zij Hem dooden «ouden. Johjuwbs 11 : 47-53. rl~jw i? J n SterVCn van Christus, waaraan wij in deze weken weer onze bijzondere aandacht gevén, heeft God Te verklaring van dat zoenoffer doen vooraf gaan Eer het kruis op Golgotha geplant wordt is de vraag van dat knus; door des Vaders openbaring reeds beantwoord^H^eSj opdat niemand m het duister zou tasten, er voor gezorgd dateer het uur van den bitteren Ujdensgang slaat, over de dTeoten versmading het licht der ontraadseling valt. En dat licht schijnt in tal van stralen Tm T glanS over het volk des verbbnds, dat ook de STSS van ™ ^ Smarten ^Vwant Jezu's spreek £ de dagen van Zijn ingang in het lijden in de gelijkenis van den TZiT °Ver dm dood™»*™Zoon. DatUchfoniteektChristus keer op keer voor Zijn jongeren, wanneer Hij hun zegt, dat de Zoon des menschen moet veroordeeld en gedood worden, en het vlamt in helder schijnsel op, wanneer Maria voor de oogen der discipelen den Meester zalft tot een voorbereiding voor Zijn begrafenis. En dat licht onthoudt God ook niet aan de leidslieden van Israël, die in het gestoelte van Mozes zitten om recht te doen naar den goddelijken eisch van Wet en Verbond. Ook tot hen komt de verklaring van het kruis en juist tot hen. Want menschelijkerwijs gesproken ligt in hun handen de beslissing over Jezus. Zij zullen straks over Hem oordeelen. Zij worden geroepen om den „Rabbi van Nazareth en zijn leer" te toetsen aan Mozes en de Profeten. In hun raad valt straks de uitspraak over den Christus Gods, en sij moeten weten, wat sij doen. Zij mogen niet onkundig zijn van de geweldige beteekenis van Jezus' dood, en hoe predikt de Geest van Christus hun die beteekenis? Wel, door hun eigen voorzitter, den hoogepriester Kajafas, die, gelijk het Evangelie zegt: profeteert, datjesus sterven sou voor het volk. En wel weet deze bedienaar des heiligdoms niet, dat hij door God gebruikt wordt om te profeteeren. Wel is hij er geheel onbewust van, dat zijn woord voor de raadslieden het kruis ontraadselt, maar dit doet aan de bedoeling Gods met wat hij zegt niets af. Het is ons nut, zoo roept bij uit, dat één mensch sterve voor het volk, en het geheele volk niet verloren ga. En dit Beide hij niet uit sichselven, maar sijnde hoogepriester desselven jaars, profeteerde hg, dat jezus sterven sou voor het volk; en niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot één sou vergaderen. In dit licht willen wij dit lijdensevangelie overdenken. Het licht, dat God deed opgaan voor den Joodschen Raad, doet Hij ook voor ons schijnen, en de profetie van Kajafas is voor ons bewaard gebleven om ons te meer het stervensgeheim van onzen Borg te ontsluieren. Moge die verklaring van den Christus in Zijn lijden ons mdeze lijdensweken versterken in het geloof, dat Hij voor ons, voor Zijn volk gestorven is om al hun zonden te verzoenen, en dat ook wij als kinderen Gods tot één vergaderd worden in Hem. Het Evangelie van Jezus Christus geeft ons in onzen tekst kennis van DE PROFETIE VAN DEN PRIESTER en spreekt van I. de profetie, die des priesters werk predikt, II. den priester, die de profetie vervult. I. Kajafas, de hoogepriester, spreekt in de officieele vergadering van het Sanhedrin over Jeaus en Zijn sterven. Het is ons nut, aldus verklaart hij, dat één mensen sterve voor het volk, en dat woord draagt volgens den evangelist Johannes een ambtelijk karakter. Dit seide hij, zoo lezen wij in vs 51, niet uit aichselven, maar sijnde hoogepriester desaelven jours, en Kajafas zegt deze ge wichtvolle woorden in zijn kwaliteit als opperste bedienaar des heiligdoms. Niet, dat hij, al weet hij ten volle wat hij zegt, zich van zijn hooge roeping bewust is en zelf met opzettelijke bedoeling als hoogepriester optreedt. Deze .blinde leidsman" verstaat niet de dingen, die des Geestes zijn, en hij wordt, zooals we straks nog nader zullen zien, door gansch andere motieven gedreven. Maar Johannes laat, door den Heiligen Geest geleid, de overwegingen en bedoelingen van Kajafas ver beneden zich. Hij beziet de woorden van den voorzitter van het Sanhedrin in het licht van Gods raad. Hij beluistert en beoordeelt ze naar des Heeren heilige orde, en naar die orde is, waar de oude bedeeling nog niet is vervuld, Kajafas, de zoon van Aaron, priester over het Huis Gods, en zegt hij de woorden, die hij hier, terwijl hg den Joodschen Raad presideert, officieel uitspreekt, als priester, als ambtsdrager, in de vervulling van het hoog-heilige ambt, waartoe hij in den naam des Heeren gezalfd was. Maar.... is dan het offer niet het ambtelijk werk van den priester? Is den hoogepriester dan ook opgedragen te spreken ? Behoort de profetie, de verkondiging van de woorden Gods tot de priesterlijke taak? Ja, want de lippen des priesters sullen de wetenschap bewaren, en men aal uit aijn mond de wet aoeken, want hij is een engel des Heeren der heitscharen (Mal. 2 : 7). De priester, en met name de hoogepriester, is niet alleen de mond van het volk tot God in zijn smeeken en danken bij het reukaltaar, maar niet minder de mond van den Heere tot het volk om Zijn raad te openbaren en Zijn wil bekend te maken. Van Sron moet de wet uitgaan. Van het heiligdom uit doet God Zijn hcht stralen, en die roeping rust ook op den hoogepriester Kajafas. Zoolang God de priesterschap naar de orde van Aaron nog niet haar ontslag gegeven heeft, vervult ze Zijn heilig ambt, en Kajafas heeft tot goddelijke taak de wetenschap te bewaren, want ook hij is een engel, een bode van den Heere der heirscharen. En dat in het bijzonder ten opzichte van Jezus Christus. Over Hem moet de hoogepriester de Schriften ontsluiten. Wanneer Jezus optreedt en zegt, dat Hij de Christus is; wanneer Hij, neen niet alleen in Nazareth's synagoge, maar overal predikt, dat de Schriften in Hem vervuld zijn; wanneer Hij beweert Gods Zoon te zijn en de zending des Vaders te volbrengen, is het de heilige taak van den hoogepriester en van den Raad der Joden met hem om dien Jezus te beoordeelen en Zijn leer en werken aan het Woord Gods te toetsen. Zij moeten over Hem de Schriften laten richten, en, wat in het laatst gebeurd is, had veel en veel eerder moeten geschieden; Jezus had in den Joodschen Raad moeten verschijnen om gekeurd te worden naar Mozes en de Profeten. Want daar sijn de stoelen des gerichts ges et, de stoelen des huis es Davids (Psalm 122:5), en wanneer de overpriesters en schriftgeleerden Hem zoo beoordeeld hadden naar de Schriften des ouden Verbonds, zouden Zij en zou de hoogepriester Hem in des Heeren voorhoven aan het volk vertoond en uitgeroepen hebben: sie het Lam Gods, dat de sonden der wereld wegneemt. Verheug u seer, gij dochter Sions : juich, gij dochter jerusalems, sie, uw Koning is tot u gekomen. En tot dat oordeel geeft de Heere aan Zijn priester telkens de gelegenheid. Jezus ontloopt de ambtsdragers van Zijn volk niet. Hij vertoont Zichzelf telkens aan den hoogepriester. Dagelijks sat Ik bij u, leerende in den tempel. In het verborgen heeft Hij niet gesproken. Maar de hoogepriester ontsluit over Jezus de Schrift niet. Wel vergadert het Sanhedrin meer dan eens over den rabbi van Nazareth om samen te beraden, wat zij met dien lastigen Meester, Die zooveel invloed oefent op het volk en hun positie aan het wankelen brengt, doen zullen, maar zij keuren Jezus niet naar het Woord Gods. Zij laten alleen hun minachting spreken. Ondersoek en sie, dat uit Galilea geen profeet is opgestaan (Joh. 7 : 52). Zij praten alleen over de mogelijkheid om Hem te dooden. En Israëls hoogepriester heeft tot nu toe schromelijk nagelaten tegenover den Heiland den heiligen, ambtelijken dienst der profetie te vervullen om Hem als den Messias te beproeven en ten opzichte van Hem te gebruiken het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord. Maar nu zal de hooge Raad der Joden over Jezus richten. Nu moet een beslissing vallen naar het bestel Gods. Nu zorgt Hij, Wiens hand en raad den üjdensweg van den Christus had bepaald, dat het Sanhedrin en dat de hoogepriester zich uitspreken, want het einde nadert en het uur van het kruis zal slaan. In het voorafgaande gedeelte van dit hoofdstuk leest ge, wat tot dit keerpunt geleid heeft Onze Heiland heeft in BethaniS Lazarus uit de dooden opgewekt en die daad van Jezus is als een bliksemslag in het leven van Israël. Vlak bij Jeruzalem is de dood overwonnen, en zeker, dit wonder, dit ontzaglijke wonder was ook reeds in Kapernaüm en in Naïn gebeurd. Doch.... Galilea is zoo ver weg en Jaïrus' dochtertje en de zoon van de weduwe waren pas gestorven. Maar nu.... Lazarus heeft reeds vier dagen in het graf gelegen. Heere, hp' riekt nu al— De dood schijnt Overwinnaar. Wie redt deze ziel van het graf? Maar dwars door de doodsklachten klinkt de levensjubel: Ik ben de Opstanding en het Leven. Bij het graf roept de Zoon uit: Vader, Ik dank U, dat Gg Mij gehoord hebt. Tot den doode spreekt Hij: Lazarus, kom uit, en in de schaduw van de tempelstad viert de Christus Zijn triomf over den koning der verschrikking. Die zegepraal kan niet verborgen blijven. Het Jeruzalemsche leven schokt van ontroering. Over de harten vaart een storm van vragen. Is Deze niet de Christus? Vervult zich niet in Hem de profetie? Is Hij niet Degene, Die komen zou? En velen roepen ja en gelooven. Velen kunnen zich aan de waarheid niet langer ontworstelen. Velen aanbidden Hem als den Messias, en nu moeten de leidslieden van Israël een uitspraak doen. Daaraan ontkomen ze niet meer. Wat in Bethanie gebeurd is eischt hun oordeel, en indien ze nog wilden zwijgen, dwingen de .sommigen", die niet gelooven, hen tot een beslissing, want sommigen gingen totdefariseèrsen seiden tot hen hetgeen Jesus gedaan had (vs 46). Dat hebben die ijveraars zeker uit vijandschap gedaan. De haat tegen dien overwinnenden Jezus drijft hen. Satan prikkelt hen tot verzet, want hij verdraagt de glorie van den Christus niet. Hij drijft de vijanden naar elkander toe en hij zit straks in den raad der oversten, maar zijn raadslag moet de volvoering van Gods raad dienen. De Heere der heirscharen wil nu een uitspraak. In Zijn goddelijk plan staat de vergadering van het Sanhedrin op het programma. Hem gelooven, en de Romeinen sullen komen en wegnemen beide onae plaats en ons volk (vs 48). En in dit woord geven zij zich geheel bloot. Dit durven ze binnen de muren van hun vergaderzaal wel te zeggen. Iri hun besloten kring kan zoo'n eerlijke bekentenis geen kwaad. Van die vergadering met gesloten deuren wordt immers geen verslag gedaan aan de schare, die de wet niet kent, en ze hebben niet geweten, dat God, Die in den hemel woont en lacht om onze geheimzinnigheden, er voor zorgen zou, dat ook deze woorden publiek werden. Indien we Hem alsoo laten geworden Nu blijkt het in duidelijke taal, waarom het dien leidslieden te doen is. Neen, zij worden niet geleid door de heilige begeerte om van Sion de Wet te laten uitgaan en het Woord Gods te doen hooren, maar wat hen drijft is het grofste egoïsme. Zij vreezen, dat die gehate Jezus nog meer aanhang krijgt Zij zijn doodsbenauwd, dat allen in Hem gelooven, want dat kan hun hun zetels kosten. Wanneer het volk Hem navolgt en Hem tot Messias uitroept, zullen de Romeinen dit beschouwen als rebellie, en dan is de ellende niet te overzien. Dan komen ze met wapengeweld en nemen weg onse plaats, dat is Jeruzalem en den tempel en ons eergestoelte en onze positie, en ons volk, — dat komt pas in de tweede plaats, want zij dienen niet het volk, maar het volk moet hen dienen — en dan is het, ja ook met het volk, maar allereerst met ons uit. En dat nooit! Liever Jezus verloren dan onszelf en onze plaats verloren. Zoo scherp stellen die raadsheeren het geding. En deze keuze beheerscht het leven der menschen door alle eeuwen. Altijd en overal gaat het om dit öf-öf: óf Christus aannemen, en dan ons zelf verloochenen en misschien onze plaats en eer en roem en positie kwijt — óf ons zelf handhaven, maar dan Jezus verwerpen en Hem eigenlijk opnieuw kruisigen. Dat is de groote wereldcrisis. Christus of wij God of de mensen .... Wat kiest de Raad der Joden, die terneerzit in het heiligdom Gods en bestraald wordt door het licht van Zijn openbaring? Durft men het met den Christus, met den Heiland, met den Overwinnaar van den dood aan ? Vreezen zij den Romein nog, nu Jezus in Bethanië heeft bewezen, dat veel en veel machtiger vijand voor Hem wijken en het graf en de verderving op Zijn machtswoord hun prooi moeten loslaten? Hebben zij het Evangelie van Lazarus' opstanding verstaan? Zien zij de heerlykheid schitteren van den Christus der Schriften ? Ach, ach zij kennen de profetieën wel maar zij sluiten den Bijbel, en zij hebben geen Koning dan den keizer. Want onder den keizer mogen zij op hun stoelen blijven zitten, maar de Messias, het Heil Israëls, werpt hun zetels omver. Dan liever Rome dan Israël. Dan eigen plaats boven Jezus. En zoo graven zij hun eigen graf, want wie zijn leven wil behouden moet het verliezen. Wat doen we? Zoo vragen de raadslieden en zij wachten van den voorzitter een reddend antwoord. Kajafas, de hoogepriester, die den efod draagt, moet de beslissing nemen. „ En bij spreekt, maar hij is boos over de weifelende, slappe houding van de verlegen overpriesters en schriftgeleerden. Op groven toon vaart hij tegen die deftige heeren uit: gij verstaat niets; gij weet er niets van; gij hebt geen verstand; het ontbreekt u aan alle inzicht en wijsheid; gij overlegt niet, dat het ons nut is, dat één mensch sterve voor het volk en het geheele volk niet verloren ga. En, zoo voegt Johannes er als in een adem aan toe, en dit seide hij niet uit sichselven.... Maar.... spreekt Kajafas in deze woorden niets van zichzelf? Heeft hij met deze hoogepriesterlijke uitspraak geen enkele persoonlijke bedoeling? Zeker wel, en de toevoeging van den evangelist door den Heiligen Geest sluit Kajafas' eigen opzet niet uit Hij spreekt hier ook zijn eigen woord en we beluisteren bier niet alleen de taal van den hemel maar ook van de hel. En die helletaal klinkt eerst. in de uitspraak: het is ons nut, want deze woorden zijn woorden van kil egoisme. Hier verheft de belangenpolitiek haar stem. Hier geeft de utiliteit den toon aan, en de tegenstelling is wel heel scherp: de hoogepriester, die offeren, die geven, die wijden, die de taal der liefde en der overgegevenheid moet spreken, vraagt niet: wat geef ik maar wat krijg ik, en wat is ons nut? Een vraag, die klinkt door alle eeuwen. Een vraag, die de levensvraag is van de ontredderde wereld. Wat is ons nut? roepen de volkeren die slechts bedacht zijn op eigen grootheid en macht, zij het ten koste van anderen. Wat is ons nut? hoort ge in het sociale leven, waar de enkeling zijn belang stelt tegenover de nooden der gemeenschap. Wat is ons nut? is het beheerschend motief van alle streven en strijden, dat niet buigen wil voor God, en neen, niet het recht voert den scepter, tempel te laten aanbidden. Het is hem nut, dat de religie sterve. En hij meent, dat zóó de wereld leeft Maar nu nog één vraag. Doen wij door Kajafas' woorden zóó te verklaren hem geen onrecht? Hij spreekt toch van: voor hefvolk sterven, en: het geheele volk niet verloren ga. Hij heeft dus het heil des volks, het heil van Israël op het oog, en mag hem dat euvel worden geduid? Moest de hoogepriester niet de belangen van Israël op het hart dragen ? Zeker, maar het heil des volks is voor Kajafas de eer van zijn eigen naam en de bewaring van zijn vleeschelijk idealisme, en neen, hij strijdt niet voor volk en stad en tempel om den waren Messias maar om een koning naar eigen maaksel en om de glorie van eigen positie. En wat hij over en voor het volk spreekt wordt beheerscht door: het is ons nut Ons, ons nut.... Niet U, o Heere, zegt Kajafas, maar onsen naam zij de eere. * Zoo spreekt Kajafas uit zichzelf. Maar hij is hier meer en veel meer dan een instrument der hel. Hij treedt hier ook op als dienstknecht Gods, zijnde hoogepriester desselven jaars, want zoo lang het voorhangsel nog niet is gescheurd heeft hij nog niet, zij het dan geen eervol, ontslag gekregen uit zijn ambt. Ook hier, in de vergadering der goden, verricht bij ambtelijken dienst. In dien dienst profeteert bij en verkondigt hij Gods raad. In dien dienst spreekt hij „de wetenschap" en werpt hij het licht op den Christus. En zooals Bileam, de heidensche ziener uit Ur, door den Geest Gods sprak, toen hij jubelde van de Ster, die zou opgaan uit Jakob, wordt deze dienaar des duivels, als hoogepriester geleid door dien Geest en verkondigt hij Hem, op Wien Israëls historie zou uitloopen. En wat zegt hij dan? Dit, dat in Jesus Christus de eene voor allen .sterft en dat Hij is het plaatsbekleedend offerlam, welks bloed vergoten wordt voor de zonden des volks. Dat is eeht-priesterlifke profetie. Hoe zou de hoogepriester ook anders kunnen spreken ? Een voor het volk was de gedurige sprake van den offerdienst, dien hij verrichtte. Een voor het volk predikte het offer van iederen dag. Eén voor het volk verkondigde de offerande van het paaschlam op het hoogtij der verlossing. Eén voor het volk was het evangelie van den grooten verzoendag, wanneer de zoenbok werd geslacht. Eén voor het volk stond geschreven ^boven het altaar in den voorhof en boven alle stroomen bloeds, die in het heiligdom vloeiden, — en ja, de hoogepriester en Israël weten wel, dat dit de weg der verlossing is. Zij weten wel, dat die weg op den Christus moet uitloopen. Zij weten wel, dat hiertoe de Messias geboren zal worden. Zij weten wel, dat dit de kern van Zijn werk is, en Kajafas spreekt als hoogepriester geen vreemde taal. Zal de Christus zaligheid brengen, dan moet het in dezen weg, dat Hij als onze Borg onze plaats inneemt en dat in Hem, het Hoofd der gemeente, Zijn leden begrepen zijn; dan moet het zóó, dat Hij vóór hen sterft, niet om voor hen plaats te maken, maar om in Zijn dood hun het leven te verwerven; dan kan het niet anders, dan dat Hij Zich vóór hen geeft tot de voldoening aan des Heeren goddelijk recht, en Hij den vollen toorn Gods draagt. Hij vóór het volk. Hij dragende hun schuld. Hij lijdende hun straf. Hij worstelende in hun dood. Hij gebogen onder hun toorn. Hij neerdalende ia hun verdoemenis. Hij ontbonden in hun sterven. Hij verbrijzeld, verlaten, verdoemd vóór hen, — en alleen uit dat plaatsbekleedend lijden en sterven van den Christus bloeit het leven voor Zijn volk op. Omdat Hij vóór hen sterft, is het mogelijk dat zij leven, en dat het waarachtige Israël, dat is Zijn volk, dat in Hem gelooft, niet verloren ga in der eeuwigheid. Omdat Hij, de Eene, voor Zijn volk sterft, kan Hij de kinderen Gods, die verstrooid zijn onder alle volkeren der aarde, tot één vergaderen, zoodat het wordt één kudde. Hij heeft voor allen voldaan, en Hij voert ze samen in de gemeenschap der verzoening met God en in de gemeenschap der liefde met elkander tot één kudde, die den goeden Herder volgt in de eeuwige weiden der zaligheid. Eén voor het volk. Hij is de goede Herder, Hij stelt Zijn leven voor de schapen. Hij geeft Zichzelf tot in den dood voor hen. En Hij is ook de Eene, Die het doen kan. Andere middelaars zijn er niet. Er is maar één Middelaar Gods en der menschen. Jezus Christus is de Borg. Wij zien op den weg der voldoening aan des Vaders rechtmemand, niemand dan Jezus alleen. Zoo leert de profetie van den hoogepriester u het kruis van den Heiland recht verstaan. Van Sion gaat de wet uit en de dienst der schaduwen dient om het geheim der vervulling voor u te ontsluieren. Christus heeft voor Zijn volk geleden en is voor Zijn volk gestorven, en die wetenschap des heils geeft aan uw ziel vrede en troost. Want één van beide: gij zelf moet voldoen of een ander, of Hij betaalt voor u. En indien ge zelf aan God voldoening hadt moeten geven, indien ge zelf de straf moest dragen, indien ge zelf de schuld moest betalen, indien ge zelf de zonde moest boeten, was er voor u geen verzoening en geen behoudenis en zoudt ge eeuwig verzinken in de buitenste duisternis. Alle poging van den mensen om zichzelf te verlossen loopt op mislukking uit. Alle dwaze inbeelding, dat oneindige liefde met eindige betaling kan gekocht worden leidt tot bittere ontgoocheling. Alle worsteling, die door eigen werken den vrede wil verwerven, baart strijd, en wie kan den prijs der ziel aan God voldoen? Niemand onzer. Wij kunnen niet voor ons zelf sterven, en van die machteloosheid zult ge diep doordrongen zijn, wilt gij troost putten uit het verzoenend lijden en sterven van den Christus Gods. Gij zult eerst tot de verbrijzelende erkentenis komen, dat uw zondeschuld u verdoemelijk stelt voor God en gij niet kunt betalen, én dat, wanneer niet de ander komt, gij reddeloos verloren zijt Dat is geen streelende wetenschap voor ons hoogmoedig hart Dat is geen vleiende bekentenis voor den trotschen mensch, die aan zichzelf vasthoudt, maar tot die vernederende belijdenis moet het komen. Indien wij het moeten doen, o God, dan zijn wij verloren. Indien wij onszelf moeten redden, komt Gij en neemt weg door den donder Uwer gerichten onze stad en onze plaats en ons leven, en bij ons is enkel, enkel verlegenheid. Erkent gij dat? Weet ge dat met heel uw hart? Ach, het ontbreekt ons zooveel aan kennis van onze zonde en ellende. Wij klagen in deze crisistijden over alles en allerlei maar zoo weinig over onze schuld voor God. Verbrijzelde en verslagen harten worden in het midden der gemeente al schaarscher, en het toenemend gemis aan geloofsverzekerdheid is voor een groot deel te verklaren uit de oppervlakkigheid in het stuk van ootmoed en berouw. Hebt gij door de werking des Heiligen Geestes een blik mogen slaan in de diepten van uw schuld voor God en in de bittere armoede van uw onmacht om één penning te voldoen? Is het zóó ver met u gekomen, dat ge woudt vluchten maar nergens ontkoming zaagt, omdat ge niet voor uw ziel kunt zorgen? Smeekt toch om Zijn ontdekkende werking, die u verootmoedigt voor Gods heilig aangezicht, opdat gij weet uzelf niet te kunnen verlossen. Want dan leidt diezelfde Geest u tot den heilsweg, die God Zelf voor u ontsluit, en waarboven Zijn vingeren schreven :Eén voor het volk. En die Eene is Zijn eigen lieve Zoon. Die Eene is de Zoon des welbehagens. Dien Zoon geeft de Vader voor ons. Die Zoon geeft Zichzelf voor ons. En, o wonder van genade, die Eene, Jezus Christus, onze Borg, vraagt niet: wat is Mij nut? maar: wat is Uw wil, o Vader? en wat is tot zaligheid van Uw volk? En Hij laat zich zenden en niet sparen. Hij laat Zich verraden en overleveren. Hij laat Zich veroordeelen en bespotten, Hij laat Zich kruisigen en dooden. Hij laat Zich verlaten en verdoemen voor Zijn volk, voor allen, die in Hem gelooven, en zóó volkomen, alsof dat volk zelf al de gehoorzaamheid volbracht had, die Christus voor hen volbracht heeft. Zoo is er verzoening en vrede. Zoo is er behoudenis en zaligheid, en alle kinderen Gods uit alle geslacht en volk en taal en natie worden door Hem tot een vergaderd in de verzoening door Zijn bloed. Geen gegevene des Vaders blijft achter. Geen uitverkorene wordt niet vergaderd. Allen, allen trekt en brengt Hij toe, en ieder, voor wie Hij Zijn dierbaar bloed heeft gestort, voert Hij eenmaal tot het eeuwig zalig licht. * Vergadert Hij ook u ? Is Hij ook voor u gestorven? Weet, dat Christus alleen voor Zg'n volk den dood is ingegaan. Hij heeft niet betaald voor hen, die tot dat volk niet behooren! Een algemeene voldoening is niet naar de Schriften. Zijt gij nu één van dat volk? Onderzoek u nauw opdat gij u bewust zijt van uw deel aan Christus. Zalig zijt gij, wanneer gij Hem kennen moogt als den Eenen, Die voor u heeft voldaan. Dan dankt ge uw God voor de profetie van Israèls hoogepriester, die van Godswege voor u een blij evangelie bevat. Dan gaat uit die droeve zitting van den Joodschen Raad aan het begin van Jezus' lijdensweg een helder licht voor u op, dat het kruis verklaart. Die raadslieden hebben geroepen: wat is ons nut? en.... toen moest Jezus sterven, maar Zijn sterven wordt u tot eeuwig nut, want De steen, dien door de tempelbouwers Veracht'lijk was een plaats ontzegd, Is, tot verbazing der beschouwers, Van God ten hoofd des hoeks gelegd. Dit werk is door Gods alvermogen, Door 's Heeren hand alleen geschied. Het is een wonder in onz' oogen; Wij zien het, maar doorgronden t niet. Psalm 118 : 11. II. Zoo hebben wij geluisterd naar de profetie van den priester. Wij zien nu den priester, die de profetie vervult • Want de hoogepriester had in Israël niet alleen den heilsraad te prediken, maar die prediking ook schaduwachtig te vervullen in den dienst der offeranden. En tot die vervulling behoorde vooral de heilige taak op het groote feest van Paschen. Dan moest hij naar Gods bestel het paaschlam aanwijzen. Dan was het zijn plicht het lam ten brandoffer uit te kiezen. Hij bepaalde, welk lam het eene, aan God te wijden, offerlam zou zijn. En hij bracht het tot God, hij offerde het aan God, hij deed het sterven voor de zonde des volks, en hij vervulde in den schemer der schaduwen het evangelie: dat eene lam voor geheel het volk. Welnu, dien dienst vervult ook dese hoogepriester ten opsichte van het Lam Gods, dat de sonden der wereld wegneemt. Hij kiest zij het als instrument in Gods hand, Jezus om voor ons te sterven. Hij wijst het ware Paaschlam aan. Hij richt, zij het met goddelooze bedoelingen, zijn vinger naar den Christus en wijdt Hem ten doode. En meer nog, hij voert dien Eenen, dat Lam ook naar het altaar. Hij zal straks het doodvonnis over onzen Heiland uitspreken. Hij verwijst het Lam Gods ten doode. Hij, de hoogepriester, brengt op deze wijze het allesbeheerschend offer. Het Lam, dat geslacht wordt voor onze zonden, wordt door den priesterlijken dienst der schaduwen ter slachting geleid, en zoo handhaaft de Heere, de God des Verbonds Zijn eigen orde en vervult Hij tevens de gansche oude bedeeling. En wel is Kajafas niet een gekende des Heeren maar een kind der duisternis, doch hij is hoogepriester, en zoolang het groote offer der verzoening niet is gebracht, blijft het Aaronietisch priesterschap van kracht. Het ambt bestaat nog en dat ambt wordt door God, Die het instelde, geëerd. Krachtens dat ambt vervult Kajafas tegenover den Christus zijn priesterlijke roeping, en hierin schittert de heerlijke harmonie van het genadewerk Gods. Hij blijft aan Zijn eigen verbondswerk getrouw. Hij gaat Zijn ambtsdragers niet voorbij. Hij wil geen muiterij in kerkelijke regeeringen. Hij is een God van orde, van heilige orde. Jezus moet naar de offerwet sterven. Meent gij, dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten te ontbinden. Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen. Want voorwaar seg Ik u, totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, aal er niet één jota noch tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles aal sijn geschied (Matth. 5 : 17, 18). En daarom schrijft Johannes, en welk een diepen blik gunt de Geest Gods hem in de orde des heils: sijnde hoogepriester desaelven jaars. De priester, die profeteert, is de priester, die de profetie vervult. En hij heeft niet geweten, dat hij in die vervulling zijn eigen ambt offerde. Want wanneer het Paaschlam geslacht is voor het volk, scheurt het voorhangsel en kondigt de Heere des Heiligdoms aan Kajafas en alle priesters hun ontslag aan. Het oude is voorbijgegaan; ziet het is nu alles, alles nieuw geworden. * * * Van dat nieuwe spreekt het Evangelie in blijde woorden. Jezus, zoo zegt het, sol sterven voor het volk, maar, zoo voegt de evangelist er onmiddellijk aan toe: niet alleen voor dat volk. Christus is niet alleen voor Israël gestorven. De zaligheid is er niet alleen voor de Joden. De hoogepriester Kajafas moge in zijn profetie alleen zijn eigen volk bedoeld hebben, het volk des Heeren, het waarachtig Israël breidt zich ver, zeer ver buiten de Joden uit. Het Lam Gods neemt de zonden der wereld weg. De gemeente des levenden Gods wordt vergaderd uit alle volkeren der aarde, en om nu alle gedachte weg te nemen, als zou de Christus slechts voor het oude bondsvolk den dood zijn ingegaan, haast de apostel der liefde zich om te getuigen: en niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot een sou vergaderen. Hier hoort ge de boodschap der nieuwe bedeeling. De grenzen van het oude Verbond vallen weg. Johannes mag door den Geest geleid zijn oog richten naar de einden der aarde. Over heel het rond der wereld en onder alle volkeren en door alle tijden heeft God Zijn kinderen, en die kinderen ziet de apostel als verstrooiden, die door Christus' verzoening bijeengebracht worden. Die kinderen Maar mogen ze met dien schoonen naam genoemd worden ? En ze zijn nog niet toegebracht en zwerven nog in de duisternis rond! Ja, maar al moeten ze nog worden vergaderd; al moeten ze zelfs nog geboren worden, wanneer Johannes dit schrijft; al moet de Heere ze nog roepen door de prediking van Zijn Evangelie, se sijn toch reeds, in het licht Gods besten, kinderen. Kinderen krachtens Zijn eeuwige verkiezing. Kinderen omdat zij tevoren verordineerd sijn tot aanneming tot kinderen (Efeze 1 : 5). Kinderen naar het eeuwig Verbond der genade. Kinderen naar de beloften Gods, die in Christus ja en amen zijn, en hoe ver, hoe hoog reikt de blik van dezen ziener Gods, die de genade heeft ontvangen om als de adelaar vanuit de hoogten deze wereld en haar leven te schouwen in het schijnsel, dat van den hemel straalt Hij ziet allen, die toegebracht zullen worden, reeds als kinderen. Ze sijn het reeds, want God heeft ze verkoren en aan den Middelaar gegeven. Maar die kinderen zijn nog buiten des Vaders huis. Zij dolen nog ver van des Vaders hart Zij kennen nog niet des Vaders liefde. Zij zijn, en nu komt Johannes een ander beeld voor den geest nis schapen verstrooid en zwerven in de nachten der duisternis. Ze moeten nog verlost worden, en Halleluja — de Eene sterft voor hen om hen te voeren uit die donkerheid der zonde tot het koninkrijk des lichts en tot het Vaderhart Jezus Christus, het Lam Gods, wordt voor hen geofferd, om hen tot één te vergaderen, om ze samen te voegen tot de eenheid der kudde van den goeden Herder, en om te vervullen Zijn eigen woord: Ik héb nog andere schapen, die van desen stal niet sijn; dese moet Ik ook toebrengen; en sij sullen Mijn stem hoor en, en het sol worden één kudde en één Herder (Joh. 10 : 16). Zoo wordt alles nieuw. Het voorhangsel scheurt en de staketsels, die de genade van de wereld scheidden, vallen weg. De rivier Gods is vol water en stuwt haar stroomen door alle volkeren der aarde. Uit alle natiën worden de verlosten toegebracht. De bedeeling der schaduwen heeft een einde. En van het kruis van Jezus Christus straalt het licht ver buiten Golgotha en ver buiten Israël tot aan de verste einden der aarde opdat alle kinderen Gods vergaderd zullen worden. Dat nu is de vervulling van de profetie van den priester. En sij wordt vervuld. Het laatste vers van dezen tekst predikt ons de voorbereidinir voor het offer. Van dien dag af raadslaagden sij te samen, dat sij Hem dooden souden. De teerling is geworpen. Het lot van Jezus is beslist. De Joodsche Raad heeft uitspraak gedaan. Hij heeft den Christus, neen niet aan de Schriften getoetst maar naar den maatstaf van zijn eigen eer en naam en positie gewogen en, hoe kon het ook anders,-te licht bevonden, en tot Zijn dood is besloten. Het offer zal worden gebracht. Hoe weten ze nog niet precies. Ze zijn listig overeengekomen, dat het voorzichtiger was Hem niet op het feest onschadelijk te maken, omdat zij op hun hoede moesten zijn voor „de schare", die nog altijd den Nazarener goed gezind was, maar verder is hun plan nog niet vastgesteld. Zij beraadslagen gedurig hoe zij Hem zullen dooden. Zij wikken en wegen, en midden in hun beraadslagingen om Jezus met op het feest te dooden, grijpt de Almachtige, Die het nietig doen der menschen belacht, in, en zegt: wel op het feest. En Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt, en het staat er. Op Zijn goddelijk program staat de datum van het paaschfeest als de dag van Jezus' sterven opgeteekend. Op het Pascha zal het Paaschlam geslacht worden. Op den vooravond van het hoogtij der verlossing zal de hoogepriester, en hij eigenlijk de laatste, het Lam Gods ten offer wijden. En zooals God het wil geschiedt het. De profetie van den priester vervult zich. De Eene sterft voor het volk. Wat staat er bij die vervulling ontzaglijk veel op het spel! Heel het wereldgebeuren trekt zich in dit eene moment samen. Of die Eene sterft, en wij leven en de wereld wordt behouden. Of die Eene wordt gespaard, en wif sterven en de wereld sterft den eeuwigen dood. Godlof, dat naar Zijn raad, de Eene door Hem niet gespaard wordt, en die Eene Zichzelf geeft tot den dood des kruises Godlof, dat feraëls laatste hoogepriester dit Lam ten doode heeft gewijd voor alle Gods kinderen. Lgdensweg Dat sterven van dien Eenen is dien kinderen tot eeuwig, zalig nut. Het is u nut, al Mijn jongeren, dat Ik heenga. Heenga ook door lijden en dood. Maar geen nut in den zin van belang alleen. Maar nut in den weg van het recht des Heeren Heeren, want aan dat recht is voldaan, volkomen voldaan door Hem, Die het vlekkeloos Lam is, en aangewezen werd naar het eeuwig godsplan door den hoogepriester der schaduwen. * Is nu die profetie en haar vervulling voor u tot vertroosting? Zijt gij een van die kinderen, die verstrooid waren en door Christus vergaderd worden? Dan moet het bij u gekomen zijn tot een besliste levenskeuze. En bij die levenskeuze staat het nu nog evenzoo als toen. Het is nog altijd de beslissende levensvraag: Jezus of onse plaats en ons volk. Jezus of de wereld en haar leven. Jezus of wijzelf en onze wil. Jezus of ons boos hart en ons vermeend nut, en God eischt tusschen die beide, neen geen compromis of een of andere synthese, maar een vaste, absolute beslissing. En, beken het maar eerlijk, het is voor u zoo moeilijk om geheel en al voor den Christus Gods te kiezen. Want al lokt de wereld ons niet; al willen we haar breeden weg niet op, ons eigen hart en ons eigen begeeren houdt ons vast, en wij probeeren onszelf tegenover den Heere te handhaven en aan ons zelf met alle kracht vast te houden. En dan zouden wij het liefst Jezus willen behouden en ons zelf willen behouden, en Jezus niet missen maar toch zelf op den troon blijven zitten, doch dat wil onze Heiland niet. Wie zichzelf niet verloochent kan Zijn discipel niet zijn. Wie niet verlaat èn plaats èn volk èn eer èn naam is Zijns niet waardig, en Christus moet alles, alles voor ons zijn. Wien kiest gij? Weet gij wel, dat wanneer ge Christus loslaat, ge uzelf prijsgeeft? Israël meende zichzelf te kunnen behouden door Jezus op te offeren, maar Zijn offer was hun val, en Zijn bloed is over hen gekomen en over hun kinderen ten oordeel. Het is hun niet nut geweest, dat zij Hem verwierpen. Dat meenden zij, maar wanneer straks Jeruzalem in vlammen opgaat, slaat God, Die blinkende verschijnt uit Sion, hun waan te pletter. En het is u niet nut, wanneer ge om Uw eigen plaats en lustte handhaven Jezus verstoot. Uzelf gewonnen is Jezus verloren. Maar ook: uzelf verloren is Christus gewonnen. En wie de wereld kwijt wil om Christus' wil, wint door Hem den hemel. Hoe kiest gij? Zoekt gij in dien Eenen verzoening en vrede? Hebt ge in Zijn sterven uw leven gevonden? In dien Eenen? Andere Middelaar is er niet. Gij kunt alleen door Hem zalig worden. En wanneer gij in Hem uw verlossing vindt, dan is Hij voor u de profetische Priester, Die niet alleen u de blijde boodschap predikt maar die ook vervult, en dan is Hij de priesterlijke Koning, Die dat heil voor u bewaart. Zoo vergadert Hij alle kinderen, die verstrooid zijn. Niemand blijft achter. Ook het kleinste en ook het geringste niet. Vrees niet, gij door onweder voortgedrevene, ongetrooste, ook u vergadert uw Heiland. Én gij zult met alle kinderen Gods eens staan voor den troon van het Lam, dat door Israëls priester ten doode werd gewijd, en als één kudde, als één volk zingen het nieuwe lied: Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed uit alle geslacht en taal en volk en natie; en Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heerschen op de aarde. Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging. Hem, Die op den troon zit en het Lam, zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. (Openb. 5 : 9—13). Amen. De voorgestelde vreugde Psalm 84 : 6. Lezen: Wet des Heeren {waarna gezongen wordt Psalm 34 : 11). Lukas 22 : 19—30. Psalm 22 : 12, 13. „ 16 : 6. „ 89 : 8. En Ik zeg u, dat Ik van nu aan niet zal drinken ran deze vrucht des wijnstoks, tot op dien dag, wanneer Ik met u dezelve nieuw zal drinken in het koninkrijk Mijns Vaders. Mattheus 26 : 29. Dit woord spreekt onze Heere Jezus Christus na de viering van het eerste avondmaal in den nacht, waarin Hij verraden wordt Dit woord zegt Hij vlak voor Zijn uitgang naar Gethsemané en in het oogenblik, dat Zijn pad voert naar het kruis. En is dit nu een lijdensxvoord? Past dit zeggen van den Heiland op den weg van Zijn diepe versmading ? Hier hoort ge niet een lijdensklacht maar hier overheerscht de vreugde. Hier spreekt niet de Man van smarten doch de Koning der eere, en is nu deze triomfantelijke jubel: Ik zal van dese vrucht des. wijnstoks nieuw drinken in het koninkrijk Mijns Vaders in het lijdensverhaal op zijn plaats? Weet ge, wat het antwoord is op deze vraag? Dit antwoord leest ge in de bekende woorden uit den brief aan de Hebreën, die van den Heiland, den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs zeggen: Dewelke voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en de schande veracht.... (Hebr. 12 : 2). Voor de vreugde, die Hem was voorgesteld Hier gebruikt de Schrift een beeld ontleend aan de grieksche spelen. Bij die spelen waren aan het einde van de baan de eerepalmen en eereprijzen op tafels uitgestald om de strijders en loopers aan te vuren, — en zoo nu mag de Heiland aan het eind van Zijn baan de kroon zien stralen en de vreugde wenken. Hij heeft — dit verrassend licht werpt deze Schrift over kruis en schande, — op Zijn lijdenspad het oog mogen richten op de eeuwige blijdschap en kroon, die Hem door den Vader beloofd was, en dat vooruitzicht heeft Hem kracht gegeven om het kruis te verdragen en den doornigen weg der versmading tot den einde toe, dat is tot in de diepste diepten van den dood, af te loopen. Verwondert dit u wellicht van den Heiland? Moest het Hem, zoo zegt ge misschien, niet enkel en alleen te doen zijn om de eer des Vaders en om de voldoening aan Zijn recht? Heeft Jezus dan terwille van de heerlijkheid, die Hem wachtte, den beker gedronken, en is de volbrenging van des Vaders raad en wil niet voldoende drijfveer voor Hem geweest? Wie, zoo antwoordt u het Evangelie, wie zou durven beweren, dat de Heiland één oogenblik den wil des Vaders vergeten heeft en dat er één enkele onderbreking was in Zijn zoeken van des Vaders eer? Wie zou één schrede op den lijdensweg kunnen aanwijzen, die afwijkt van het spoor Gods, en wie kan één enkel moment uit de geschiedenis van het lijden noemen, waarin het Hem niet ten volle ging om de verheerlijking van den naam des Vaders? Immers niemand. Maar, en vergeet dat nooit, — Jezus Christus is ook waarachtig mensen. Hij is de tweede Adam, en gelijk de eerste de heerlijkheid zou beërven als loon op zijn gehoorzaamheid, voert ook voor den tweeden, den beteren Adam, de weg der gehoorzaamheid tot den troon. Aan het einde van de baan lag de kroon gereed. Na den dood was het leven in volle heerlijkheid Hem bereid. De vreugde aan des Vaders rechterhand wachtte, en het is nu die vreugde, die Jezus op Zijn lijdensweg heeft aanschouwd om Hem te bemoedigen tot den strijd. Voor die vreugde heeft Hij het kruis verdragen. Om die vreugde worstelt Hij tot den einde toe. In die vreugde verheugt zich Zijn ziel, wanneer de golven en baren Gods komen aanrollen, en van de verwachting van die vreugde doet Hij ook telkens belijdenis voor den Vader. Die belijdenis hoort ge in den nacht des verraads en op den dag van het kruis. Nu is, zoo zegt Jezus in de paaschzaal, nu is de Zoon des ntenschen verheerlijkt. Van nu aan, zoo getuigt Hij voor Kajafas, sult gij den Zoon des ntenschen sien sittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels. Gij segt, zoo spreekt Hij tot Pilatus, dat Ik een Koning ben. Heden, aldus troost Hij den moordenaar en — Zichzelf, heden zult gij met Mij in het paradijs sijn, en telkens slaat Hij het oog op de vreugde, die Hem is voorgesteld. Daarbij maakt Jezus Christus Zich nooit los van de Zijnen. Zij zijn één met Hem en zullen deelen in de vreugde. Hun dood is Zijn dood maar Zijn blijdschap is hun blijdschap, en zij zullen met Hem in het paradijs zijn. Wanneer ge nu in dat licht onzen tekst beziet, vraagt ge niet meer of dit wel een geschikte lijdenstekst is. Het is juist een woord van Jezus op Zijn smartenpad en het spreekt ons van de voorgestelde vreugde in jezus' lijden en die vreugde ziet Christus I. voor Zichzelf n. voor de Zijnen. I. Dewelke voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en de schande veracht Van die voorgestelde vreugde, wier aanschouwing Jezus Christus in Zijn lijden heeft bemoedigd en getroost, spreekt dit lijdenswoord van onzen Heiland, en wij moeten, om van die vreugde iets te verstaan, ons eerst met eerbied bezinnen op het lijden, waarin dit blijde vooruitzicht onzen Middelaar heeft gesterkt en aangespoord. En van dat lijden spreekt Jezus, wanneer Hij zegt: En Ik seg u, dat Ik van nu aan niet aal drinken van deae vrucht des wijnstoks. Want wat is deze vrucht des wijnstoks? Zij is niet een beker wijn zonder meer. Zij is deae, dus een bepaalde vrucht van den wijnstok. Zij is de wijn van het pas ingestelde Avondmaal, want Jezus spreekt deze woorden aan den disch des nieuwen Verbonds. Hij heeft het brood gebroken en gegeven. Hij heeft den drinkbeker genomen en uitgereikt, en dat is, of wilt ge, deze vrucht is, Mijn bloed, het bloed des nieuwen testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt tot vergeving der zonden. En zeker, die lijdensgedachte en dat stervenssymbool lag ook reeds in het Pascha, dat pas gevierd was. Het lam, dat geslacht en gegeten werd, was de schaduw van Zijn offer als het Lam Gods, maar dat was alles slechts schaduw. Nu komt de werkelijkheid. Nu neemt de heilsgeschiedenis een wereldomkeerende wending. Nu sluit Jezus de schaduwen af en opent Hij de bedeeling van den nieuwen dag, en merk toch op, vele uren eer in den tempel het voorhangsel scheurde en de oude bedeeling gebroken werd, heeft de Heiland door het brood en den wijn van den paaschdisch weer te zegenen en te nemen als teekenen van het Avondmaal den dienst der schaduwen doen overgaan in den dienst der werkelijkheid van Zijn verzoening. Daarvan spreken gebroken brood en vergoten wijn. Daarvan getuigt deae vrucht des wijnstoks. Zijn lichaam wordt gebroken en Zijn bloed wordt vergoten. Hij geeft Zijn leven in den dood des kruises. En Zijn bloed stort Hij onder den donder van Gods toorn om voor ons vergeving der zonden te verwerven. Dat alles ziet de Heiland klaar en scherp aan de tafel des Avondmaals. En Hij laat het ook Zijn discipelen zien. Hij schildert Zichzelf gekruist zijnde. Dat is Mijn bloed—, en wanneer ge u een oogenblik indenkt wat dat bloedvergieten van Jezus geweest is onder den brandenden toorn Gods, verstaat ge er iets van, hoe sterk in Zijn lijden de voorgestelde vreugde Hem getroost heeft, zóó sterk, dat Hij rustig avondmaal vieren en spreken kon van het drinken van den nieuwen beker in het koninkrijk Zijns Vaders. * * Maar — de felheid van Jezus' lijden blijkt nog in meer. Ik aal, zoo zegt Hij tot Zijn jongeren, van nu aan met drinken van deae vrucht des wijnstoks. Ik zal, zoo bedoelt Hij, geen avondmaals wijn meer drinken en dus met u geen Avondmaal meer vieren, want, en dat ligt aan deze woorden ten grondslag, „Ik ga van u heen", — en wij weten, waarin dit scheiden van den Heiland bestaat Zijn heengaan van Zijn jongeren is niet een scheiden, zooals uw geliefden, die in Jezus ontslapen, van u weggenomen worden. Hun lijden, hoe bang het soms ook zijn moge, is de afbreking van het aardsche huis, opdat het gebouw in de hemelen straks kan bewoond worden, en hun sterven is ondanks alle stervenswee een doorgang tot het eeuwige leven. Maar het heengaan van den Heiland is een scheiden door Gods toorn. Zijn heengaan is de nederdaling in de diepten van verlatenheid en dood en die ure was, wanneer Jezus deze woorden spreekt bezig te slaan. Hij is reeds door Judas verkocht Men heeft voor Hem den slavenprijs van dertig zilverlingen betaald. De satan is in het hart van den verrader gevaren en Judas is reeds heengegaan. De nacht, de bange nacht der helsche duisternis is gedaald, en wanneer Jezus van Zijn jongeren scheidt, gaat Hij naar Gethsemané, waar zij allen aan Hem geërgerd zullen worden; gaat Hij naar Kajafas' rechtzaal, waar Petrus Hem zal verloochenen; gaat Hij naar Gabbatha en Golgotha, waar zij allen Hem alleen zullen laten, en zie toch het kruis doemt op; alle baren en golven Gods rollen aan en de drinkbeker wordt Hem aan de lippen gezet. Dat is Zijn scheiden. Ja, Hij zal niet meer van deae vrucht drinken, omdat Hij den beker des lijdens tot den bodem toe drinkt en de wet des Avondmaals gaat vervullen. Dat alles ziet Christus. Hij weet het met de volle klaarheid van Zijn bewustzijn. Hij kent elke teug uit den lijdenskelk, dien Hij ledigen moet Wanneer Hij aan den disch des Avondmaals aanzit, schouwt Hij in den vergoten wijn de vergieting van Zijn bloed bij eiken droppel. Hij weet dat de beteekende zaak al nader komt tot het teeken, en.... dat is Mijn bloed, dat vergoten wordt. Zou het dan vreemd geweest zijn, dat Hij in die ure geklaagd had en met de jongeren bedroefd was geweest? En ja, in die oogenblikken zal ook de ziel van den Zoon des menschen wel gebeefd hebben van ontroering. Straks in den olijvenhof breekt de smart en de angst naar alle kanten uit. Maar hier overheerscht nog de voorgestelde vreugde, en o wonder, Christus heft Zijn ziel boven lijden en dood tot den hemel op. De tafel des Avondmaals voert Zijn blik tot het Avondmaal van de bruiloft des Lams. Hij staart in de zalige verten der eeuwigheid, en, zoo spreekt de hoop der heerlijkheid haar schoone taal van heimwee en zekerheid tegelijk: Ik ga wel heen; Ik zal van deze vrucht niet meer drinken, maar dat zal zijn tot op dien dag, wanneer Ik met u dezelve nieuw aal drinken in het koninkrijk Mijns Vaders. * * Wanneer wij ons zetten om dien rijken jubel te verstaan beginnen wij met de laatste woorden: het koninkrijk Mijns Vaders. Deze uitdrukking wordt verschillend verklaard. Velen zijn van oordeel, dat Jezus hier alleen doelt op de eindheerlijkheid, omdat Hij niet spreekt van Mijn rijk maar van het rijk Mijns Vaders. Hij zou dan vooruitzien naar die toekomst waarin Hij het koninkrijk zal overgeven aan den Vader en God zal zijn alles in allen. En met die verklaring stemt dan volgens Hij des Vaders aangezicht zien. De Vader moge Hem in den dood overgeven, maar na den dood is het leven Hem bereid God neemt Hem op in Zijne heerlijkheid. En die heerlijkheid is niet alleen een heerlijkheid van het Vaderhuis, maar van het Vaderrtfk, waarin Hij met den Vader zitten mag in Zijn troon. De doornenkroon wordt verwisseld voor de kroon der eere. Het kruis voor den heerlijken rijksstaf, en waarlijk God zal genade en eere geven. Wanneer Christus den lijdensweg tot het einde toe afgeloopen heeft verwelkomen engelen Hem in het paleis des Vaders. Want Gij, Vader, al legt Gij Mij in het stof des doods, Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten, Gij sult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving sie. Gij maakt Mij, ja nu reeds het pad des levens bekend; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht, liefelijkheden zijn in Uw rechterhand eeuwiglijk (Psalm 16 : 10, 11). * Van die liefelijkheden getuigen ook de woorden: wanneer Ik met u dezelve nieuw sal drinken. Dezelve is, gelijk duidelijk zal zijn, deze vrucht des wijnstoks. En deze vrucht des wijnstoks is de wijn van het heilig Avondmaal. Dien wijn zal de Heiland nieuw drinken, dat is in een nieuwen vorm en in een nieuwe gestalte. En welke is die nieuwe vorm? Moeten we hier alleen denken aan de gelouterde aarde, waarop ook de schepping in nieuwe schoonheid zal bloeien? Doelt onze Heiland enkel en alleen op de verheerlijking van de stoffelijke wereld, waarin alle dingen, ook de weelde der planten, nieuw zijn gemaakt? Dat is, wanneer wij de Schriften raadplegen, niet aan te nemen, want al stelt zij ook een vernieuwde wereld in het vooruitzicht, al troost zij ons met de belofte van een van den vloek vrijgemaakte schepping, op die nieuwe aarde zullen buik en spijze zijn te niet gedaan, zal het lichaam, dat van de boeien des stofs is verlost, geen voedsel en drank meer noodig hebben, en zal dus ook de wijn niet meer gedronken worden tot lafenis en tot verkwikking. Jezus kan dus niet het drinken van den wijn in letterlijken en stoffelijken zin op het oog hebben, en Hij brengt ons een gansch andere boodschap in Zijn woord, dat Hij dezelve nieuw zal van het lijden tot de heerlijkheid. En hun blik had dien boog des lichts moeten zien tegen den zwarten hemel van Gethsemané en Golgotha. * * * Ziet gij dien boog, dien Jezus spant? Gij volgt in deze weken weer den Man van smarten op Zijn lijdensweg en gij overdenkt, zij het met diepen eerbied, wat Hij voor u geleden en gedragen heeft. En die overdenking moet eerst uw ziel neerbuigen. Dat Zijn lichaam moest worden verbroken en Zijn bloed vergoten; dat Hij gegrepen en gebonden, gehoond en geslagen, veroordeeld en gekruisigd, verlaten en verbrijzeld werd moet uw ziel met heilige ontroering vervullen, want het is alles, alles geschied om uw zonden. Het is uw ongerechtigheid, die Zijn bloed deed storten, en, zoo zong de gereformeerde dichter Revius: 'tEn syn de Joden niet, Heer Jesu! die u cruysten, Noch die verradelyck u togen voor 't gericht, Noch die versmadelyck u spogen in 'tgesicht, Noch die U knevelden en stieten U vol puysten, 'tEn svn de crychluy niet, die, met hun felle vuysten, Den rietstock hebben of den hamer opgelicht, Of het vervloekte hout op Golgotha gesticht, Of over Uwen rock 't saem dobbelden en tuyschten lek ben 't, o Heer! ick ben 't, die U dit heb gedaen, lek ben de sware boom, die Ü had overlaên, Ick ben de taaye strengh, daermee ghij waert gebonden De nagel en de speer, de geesel, die U sloegh, De bloedbedropen croon, die Uwe schedel droegh; — Want dit is at geschiet, helaes! om myne sondenf Alleen wanneer ge dat belijdt met geheel uw hart is uw overdenking van Christus' lijden waarachtig en ziet ge Zijn bloed, zooals dat bloed door u gezien moet worden. Maar in die aanschouwing moogt ge meer zien. De Heiland Zelf richt uw oog naar boven. Door uw smart mag zich de vreugde kruisen, dat niets, niets tevergeefsch is geweest en dat elke stap op den lijdensweg een schrede nader is tot het koninkrijk des Vaders. Gij moogt weten, dat uw Heiland dien weg der versmading tot den einde toe loopt, en welk een ontferming voor zondaren: al is de beker nog zoo bitter, Hij drinkt dien; al is het kruis nog zoo zwaar, Hij verdraagt het; al is de smart nog zoo fel, Hij lijdt ze; al is de doodsdiepte nog zoo ontzettend, Hij daalt er in af, niet om er in onder te gaan, maar om ze te overwinnen en daaruit zegevierend op te klimmen tot des Vaders rijk. Ik aeg u, zoo predikt Hij, niet alleen aan den disch des Avondmaals, maar ook in Gethsemané en op Golgotha, Ik seg u, dat Ik het koninkrijk zal beërven. En Zijn zeggen is doen. Hij heeft niet te stout gesproken. Zijn woord is geen taal van overmoed. Hij vervult Zijn belofte, en wanneer alles is volbracht en de stille sabbat van de rust in het graf voorbij is, staat Hij triomfeerend op om straks ten hemel te varen en in te gaan in het koninkrijk Zijn Vaders, waar Hij met eer en heerlijkheid wordt gekroond en eeuwige vreugde Zijn loon en Zijn deel is. Is Zijn vreugde uw vreugde? Hebt gij aan dien Heiland en aan Zijn verzoening gemeenschap? Kunt gij zeggen, dat Hij voor u Zijn bloed heeft gestort? Stel toch de beantwoording van die levensvragen niet uit, want op die vragen zult ge geloovig ja en amen moeten zeggen, wilt ge uit het lijden van Jezus Christus troost putten. Zoo niet, de toorn Gods blijft op u in eeuwige verschrikking. Zoo niet, Zijn kruis spreekt u niet vrij maar verdoemt u. Alleen wanneer ge in Hem uw Borg hebt gevonden, Die alles voor u heeft volbracht, mag uw zielsoog zich verlangend richten op den nieuwen wijn, die gedronken zal worden in het koninkrijk van uw hemelschen Vader. Dan troost uw Heiland u met een voorgestelde vreugde, die u de loopbaan doet loopen met lijdzaamheid, en die u Hem doet nazingen: Gij maakt eerlang mij 't levenspad bekend, Waarvan in druk 't vooruitzicht mij verheugde. Uw aangezicht, in gunst tot mij gewend, Schenkt mij in 't kort verzadiging van vreugde. De lieflijkheen van 't zalig hemelleven Zal eeuwiglijk Uw rechterhand mij geven. Psalm 16 : 6. II. De vreugde, die Christus is voorgesteld en die Hij als een prijs der overwinning ziet aan het einde van de baan, is niet alleen een vreugde voor Jezus Zelf. De Heiland spreekt in dit woord niet slechts over Zijn eigen eer, alsof Hij alleen de heerlijkheid ingaat, maar Hij betrekt ook Zijn jongeren ih die zaligheid. Tot op dien dag, zoo profeteert Hij, wanneer Ik met u dese nieuw aal drinken, en die twee woorden met u bergen in zich een wereld van onpeilbare liefde en van onzegbre zaligheid. Ze zijn eerst het getuigenis van Jezus' groote liefde voor de Zijnen, want zij zeggen den jongeren, dat Hij evenzeer aan hen en aan hun verheerlijking denkt als aan de Zijne. En die teedere zorg blijkt in die laatste uren voor Zijn bitter lijden en sterven en ook in Zijn smarten keer op keer in ontroerende betooning Waarlijk, het zou niet vreemd geweest zijn, wanneer de Zoon des menschen alleen vervuld was geweest met eigen strijd en eigen leed, want wat Hij moet doormaken is zoo bitter en bang maar neen, Hij, de Middelaar, is nooit zonder Zijn volk, Hij, het Hoofd, is nooit zonder Zijn gemeente, en ook nu maakt Hij Zich geen oogenblik van Zijn jongeren los. Hij omklemt ze met de sterke handen van Zijn trouw, en alaoo Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad heeft, soo heeft Hij ae liefgehad tot den einde Joh. 13 : 1). Want zie toch en luister. In den nacht in welken Hij verraden werd, en welk een bange nacht van hélleduisternisl stelt Hij voor de Zijnen het heilig Avondmaal in en yereemgt ze aan den disch der gemeenschap om hen te sterken in het geloof. In dienzelfden nacht buigt Hij Zich bij hen neer en wascht hun voeten om hun het zinnebeeld van de reiniging der zonden te toonen en hun het voorbeeld van Zijn allesopofferende liefde te geven. In dien nacht spreekt Hij: Simon, Simon, Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude. In dien nacht bidt Hij • Vader, bewaar ae in Uw naam. In dien nacht spreekt Hij met majesteit in Gethsemané: Indien gg dan Mij zoekt, soo laat desen heengaan, en.... de discipelen mogen Hem verlaten, Hij verlaat Zijn jongeren niet, en wie ook ontrouw worde aan liefde en vriendschap, Jezus Christus blijft de Getrouwe, Die ook dan den band met de Zijnen vasthoudt en nauwer toehaalt. Welnu, die liefde spreekt haar schoone taal niet het minst in onzen tekst, en doet dat om de jongeren te troosten. Want, en we stonden hierbij zoo pas reeds stil, de Meester spreekt hier immers van scheiden. Ik aal van nu aan niet drinken van deae vrucht des wijnstoks lk ga heen, en die ure zal onmiddellijk slaan. Van nu aan, Mijn jongeren, en dit is dus de laatste maal Zonder Mij zult gij voortaan Avondmaal moeten vieren totdat Ik kom, als een gemeente, die op haar Heer en Koning wacht, fcn dat scheiden doet pijn, en die smart gevoelt de Heiland. Hij weet wat heengaan is en Hg leeft er niet overheen. Hij zegt niet: die scheiding is zoo erg niet en valt wel wat mee maar Hij begrijpt, dat der jongeren ziel geschokt wordt door groote droefheid en Hij gevoelt ze diep, dieper nog dan zij zelf. En welk een neide, nu gaat Hij de Zijnen troosten. Uw hart worde niet ontroerd gij met Mg' in de blijde genieting van Mijn gemeenschap. Ik met u in de overschaduwing met Mijn goedheid en gij met Mij in de zalige rust aan Mijn borst. En twijfelt niet, Mijn jongeren, dat gij die rust niet bereikt. Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die b& Mg sgn, die Gif Mg' gegeven hebt, opdat eg' Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt (Joh. 17 : 24). Dat is de eerste vreugde, die de Heiland Zijn jongeren voorstelt En de tweede, daaraan gelijk, is dat zij zullen Bitten op tronen om als koningen te heerschen en te oordeelen de twaalf geslachten Israëls. Die heerlijkheid vloeit uit de hereeniging met Christus voort Want waar Jezus is, daar zal Zijn volk zijn. Hij zit in den troon des Vaders, nu, dan zullen zij naar Zijn belofte zitten in Zijn troon. Hij oordeelt, dat wil zeggen: Hij voert de heerschappij en regeert als Koning, nu, dan zal Zijn volk, zij het op andere wijze dan Hij, deelen in Zijn glorie, en zij zullen met en door Hem de eerkroon dragen. En zij, die straks uit elkaar geslagen worden, zij die den haat van hun eigen volk moeten verdragen, zij, die straks den weg van strijd en vervolging zullen gaan, zij, die geacht worden als schapen der slachting, zullen in de eeuwige hereeniging met den Heere Jezus niet alleen drinken den beker der zaligheden maar ook dragen de kronen der eere, die de rechtvaardige Rechter geven zal aan allen, die den goeden strijd gestreden, die den loop beëindigd, die het geloof behouden en de verschijning van Jezus Christus op de wolken des hemels hebben liefgehad en verbeid met geloovig heimwee. * * * I Maar— hoe is dat alles mogelijk? Die jongeren zijn zondige menschen. Ze zijn van nature kinderen des toorns. Allen, tot wie de Heiland deze beloften spreekt, zijn geen plaats in de heerlijkheid waardig, en hoe, hoe zullen zij zich deze weldaden durven toeëigenen? Heere, hoe is er voor een van die discipelen, die straks allen aan U zullen geërgerd worden, plaats aan Uw disch? Hoe kan een Petrus, die U verloochent, met U zitten aan Uw tafel? Hoe zal ik, zoo vragen wij, ooit met U den nieuwen wijn kunnen drinken en in den troon zitten? Heere, ik ben niet waard, dat ik Uw huis zou binnengaan. Weet gij, wat het antwoord is op al deze vragen? Wel, het bloed des nieuwen testaments, dat voor velen vergoten wordt, want Christus vergiet Zijn bloed en Hij zinkt neer in de doodsdiepten om die zaligheid en heerlijkheid voor Zijn volk te verwerven. Hij gaat de eenzaamheid en de diepe verlatenheid in om de eeuwige gemeenschap voor u mogelijk te maken. Hij laat Zich verbrijzelen door Gods toorn om uw zonden te verzoenen en de plaats aan Zijn hemelsche tafel te bereiden. Hij wil in Zijn lijden en dood zoo diep mogelijk vernederd worden, opdat [gij zoudt zitten op tronen, en Hij draagt de doornenkroon der vervloeking, opdat gij eeuwig door uw God gekroond zoudt worden met eer en heerlijkheid. En zoo gaat Hij voor u en zoo gaat gij met Hem de diepten des lijdens in, maar, en dat is het blijde licht der verlossing, dat over kruis en graf straalt, Hij klimt ook voor u en gij stijgt met Hem uit de doodsdiepten op tot het koninkrijk des Vaders, dat Hij voor u verworven heeft Gij zult met Hem in het paradijs zijn. Hij schaamt Zich niet u een broeder te noemen. Niet in het lijden en niet in de heerlijkheid, en uw aanzitten met Hem, of neen, Zijn aanzitten met u aan de bruiloft des Lams, is vrucht hiervan, dat het Lam geslacht is voor uw zonden. Vervult deze machtige, onpeilbare liefde u met aanbidding? Overweldigt het u, dat Christus met u één wil zijn? Of zijt ge aan deze rijke verlossingsweldaden gewoon geraakt? Is u de ontroering des harten vreemd, en kent gij niet de heilige beving van „diep ontzag" voor dien God, Die uw zaligheid is? Laat het u toch altijd weer verbazen, dat uw Heiland u nimmer verloochend heeft, en smeek om die werking des Geestes, die u in aanbidding doet neervallen bij het kruis. Dan alleen ziet gij de voorgestelde vreugde, die Hij verwierf en die zeker door al de Zijnen bereikt wordt Reeds bereikt in de ure van het sterven, want sterven is wel scheiden van degenen, die u lief zijn op aarde, en dit scheiden is bitter, maar sterven is tegelijk hereeniging. Sterven is ontbonden worden om bij Christus te zijn, en in het sterven maakt Hij ulos van deze aarde om u te voeren in het hemelsch koninkrijk van Zijn Vader en u te doen aanzitten aan Zijn disch. Daarom zijn salig de dooden, die in den Heere sterven, ja van nu aan, segt de Geest, want Jezus wacht ze om met hen de eeuwige, zalige gemeenschap te oefenen aan Zijn hemelsche tafel. Daar zullen zij eeuwig met Hem zijn. Daar mogen zij met Hem zitten in Zijn troon. Daar mogen zij met Hem heerschen de duizend jaren. De strijd is volstreden, de loop beëindigt, het geloof behouden, de kroon ontvangen. Maar, die zaligheid is het einde niet. De volle heerlijkheid des koninklijks zal openbaar worden op de nieuwe aarde, wanneer van de schepping de vloek is verdwenen, wanneer het schepsel vrijgemaakt en herboren is, wanneer de bruid des Lams eeuwig met haar Bruidegom is aan Zijn tafel. Zalig sijn zij, die geroepen sijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams. Dan is het teeken van het Avondmaal hier beneden volkomen overgegaan in de beteekende zaak. Dan zijn alle verlosten priesters en koningen tot in der eeuwigheid. Dan is er van scheiding nimmermeer sprake, en zullen wij altijd, en dat is toch een der hoogste vreugden in de zaligheden, met den Heere wezen. * Op die voorgestelde vreugde moogt gij, die hier op aarde den goeden strijd des geloofs worstelt, met uw Jezus uw oog richten. Zeker, die vreugde is niet de eenige blijdschap, die God u schenken wil, want ook in dit leven doet Hij u genieten de verheugenis van den vrede, die alle verstand te boven gaat Ook in den tijd in dit jammerdal onthoudt Hij u de ervaring van Zijn zaligheid niet. Het beginsel der eeuwige vreugde moogt gij door het geloof in uw hart gevoelen. Maar — hier is zooveel, wat die blijdschap tempert en het licht omhult met schemer en schaduw. Hier is uw zonde, die uw vrede verdonkert. Hier is uw rouw, die uw hoop doet vergaan. Hier is de strijd zwaar en de kruisweg moeilijk en de woestijn bang, en hier is nog het sterven. Wij gaan heen. Eiken dag breken banden. Ook in de gemeente des Heeren valt de slag. Telkens is het, dat van degenen, die met elkaar hier Avondmaal gevierd hebben, sommigen niet meer drinken van dese vrucht des wijnstoks, en de ledige plaatsen hebben geen einde. En.... sterven blijft scheiden. De dood blijft een vijand. Het graf is de groeve der vertering, en de schaduwen van den dood blijven schaduwen, donkere schaduwen. Maar zie nu — boven uw strijd en uw smart wenkt de eeuwige vreugde. Boven uw kruis en rouw blinkt de hemelsche kroon. Boven den dood en het graf straalt de eeuwige luister. En — gij zult met Jezus aanzitten aan Zijn tafel. Gij zult met Hem zitten in Zijn troon. O laat uw zielsoog dan door den Heiland, Die Zelfvan Zijn lijden den boog spande tot Zijn heerlijkheid, leiden tot uw hemelsche vreugde, en loop met lijdzaamheid de loopbaan ziende op de vreugde, die u is voorgesteld. Draag in dat vooruitzicht uw kruis. Worstel met die toekomst voor oogen uw strijd. Lijd in die zekere verwachting uw smart. Volbreng in die hoop, die al het leed moet verzachten, uw pelgrimsreis. Ga, uw handen uitstrekkende om die kroon te ontvangen, den doodsnacht in. En telkens, wanneer gij hier op aarde aanzit aan den disch des Verbonds, moogt gij een voorsmaak genieten van het Avondmaal van de bruiloft des Lams, en het gebroken brood eten en den vergoten wijn drinken, als een gemeente, die op haar Heer en Koning wacht en zeker weet, dat Hij komt om haar te voeren tot Zijn eeuwige tafel. Twijfelt ge soms nog, of Hij Zijn beloften zal vervullen? O zie toch op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs. Hij heeft voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis verdragen en de schande veracht, en is nu gezeten aan des Vaders rechterhand. Zou Hij dan voor u Zijn werk niet voleinden? Zou Hij niet met u aanzitten aan Zijn disch? Zou Hij u geen plaats geven in Zijn troon? Ik eeg u, aldus roept Hij u toe, voor Hij sterven gaat — Geloof dan Zijn heil- en troostrijk woord. Het koninkrijk Zijns Vaders zal zich ontsluiten. De ure der hereeniging komt. Gij zult met alle verlosten, ook met uw dooden, die in den Heere stierven, vereenigd worden aan Jezus' tafel en in Zijn troon. Dan moge in deze donkere wereld het zwaarste kruis ons neerbuigen en de bangste strijd ons benauwen, Wij steken 't hoofd omhoog, en zullen d' eerkroon dragen Door U, door U alleen om 't eeuwig welbehagen. Amen. Zwaard of Beker ' Psalm 89 : 20. liezen: Wet des Heeren (waarna gezongen wordt Psalm 79:4 laatste zes regels) Johannes 18 : 1—11 Psalm 40 : 2, 4. n 17 : 3, 4. „ 116 : 7. Jezus dan zeide tot Petrus: steek uw zwaard in de scheede. De drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik dien niet drinken? Johannes 18 : 11. Het lijdensevangelie, dat onze tekst ons predikt, voert ons den hof der olijven binnen. Dit woord is door den Heere Jezus gesproken in Gethsemané, en de evangelist Johannes brengt u in dit gedeelte in de plaats, waar de Heiland heeft geworsteld in de onuitsprekelijke benauwing van de angsten, die Zijn ziel bedroeven tot den dood toe. Maar— van dien strijd zegt Johannes geen woord. Ge ziet in zijn evangelie den Man van smarten niet beangst en zeer droevig. Ge hoort Hem niet smeeken: Vader, indien het mogelijk is, laat desen drinkbeker van Mij voorbijgaan, en wel noemt de evangelist in onzen tekst den drinkbeker en wel merkt ge, dat hij aan Jezus' angsten niet vreemd is, maar verder zwijgt hij van den doodskamp, die gevoerd is, toen Gods golven en Gods baren met woesten golfslag zich over Jezus' ziel gestort hebben. En ge zoudt het van een discipel als Johannes juist anders verwacht hebben. Indien één, dan kon hij, zoo zouden wij oordeelen, dien zielestrijd beschrijven. Indien één pen, dan was de zijne fijnbesneden om in teere taal het lijdensgeheim van Gethsemané te teekenen. Maar Johannes gaat al dat bange en duistere stilzwijgend voorbij, en dit is toch ook weer niet vreemd, wanneer ge let op de verhouding van zijn evangelie tot de mededeelingen der andere evangelisten. De apostel der liefde vermeldt zoo weinig mogelijk wat door 4e anderen uitvoerig is verhaald. Vooral in de geschiedenis van Jezus' bitter lijden laat Hij het volle licht vallen op hetgeen door de andere evangelisten niet of kort werd beschreven, en in dat licht ziet ge telkens door alle donkere schaduwen heen Christus' heerlijkheid. Zelfs op deze droeve bladzijden is het evangelie van Johannes getrouw aan zijn machtig thema: Het Woord is vleesch geworden, en.... wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd. En zoo staat het ook ten opzichte van wat in den olijvenhof is geschied. Johannes acht het niet noodig alles te herhalen wat in de drie andere evangeliën, die geruimen tijd voor het zijne geschreven zijn, uitvoerig is vermeld, doch hij teekent het einde van die worsteling. Hij ziet den Heiland als overwinnaar uit de donkere diepten van den strijd treden, en dan aanschouwt hij met ontroering Zijn heerlijkheid. Ja, Zijn heerlijkheid. En haar glans breekt in tal van stralen. Ge ziet haar reeds in dien enkelen trek, datjezus naar Gethsemané ging, terwijl het Hem bekend was, dat judas, die Hem verried, ook die plaats wist (vs 2). Die heerlijkheid schittert u tegen, wanneer de Heiland, Die dus Zijn verrader geen oogenblik ontweken is, wetende alles wat over Hem komen sou, uitgaat tot de bende en vraagt: Wien soekt gg? (vs 4). Die majesteit aanschouwt Johannes wanneer Jezus in de heilige kalmte van Zijn volkomen overgave tot de krijgsknechten spreekt: Ik ben het, en zij allen achterwaarts ter aarde vallen (vs 5, 6). Die heerlijkheid is niet minder in het woord, neen, in het bevel der liefde, waarin de Meester borgtochtelij k Zich vóór de Zijnen stelt en de hoede van Zijn plaatsbekleedend lijden over hen uitstrekt: indien gij dan Mij soekt, soo laat des en henengaan (vs 8). En die Middelaarsluister breekt door den nacht des verraads, wanneer Jezus Christus na de ontzaglijke gebedsworsteling, of de drinkbeker des lijdens niét kon voorbijgaan, overwinnend belijdt voor hemel en aarde: de drinkbeker, dien Mig de Vader gegeven heeft, sal Ik dien niet drinken ? Zoo beschrijft Johannes Jezus' zegepraal. De angsten hebben het niet van Hem gewonnen. Hij kiest bewust voor den drinkbeker der smarten. En dat is een eigenaardige keuze. Aan deze woorden gaat vooraf wat Jezus tot Petrus zegt: steek uw swaard in de scheede, en de keuze, waarin de Heiland vóór Hij wijst dat zwaard der vrienden af. Steek uw swaard in de scheede, antwoordt Hij. En Hij zegt nog meer, veel meer. In het lijdensverhaal van Mattheüs lezen we, dat de Heiland aan die eerste woorden heeft toegevoegd: keer uw swaard weder in sijn plaats; want allen, die het swaard nemen, sullen door het swaard vergaan. Of meent gg', dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij sol Mij meer dan twaalf legioenen engelen bij setten. Hoe souden dan de Schriften vervuld worden, die seggen, dat het alsóó geschieden moet? (Matth. 26 : 52—54). Én in dit antwoord van den Heiland is ieder woord vol majesteit. Hier beveelt Hij niet alleeen Petrus het zwaard in de scheede te steken, maar hier wijst Hij voor Zijn koninkrijk ook alle vleeschelijke wapenen terug. Wie het zwaard nemén zullen door het zwaard vergaan. Wie, zoo wil Jezus zeggen, van deze wapenen gebruik maakt moet gelijke wapenen tegenover zich verwachten, en wie met geweld begint ziet geweld tegenover zich. Maar daarin predikt de Heiland geen weerloosheid. Hij zegt geen woord in het voordeel van de eenzijdige ontwapenaars van deze dagen. Hij geeft alleen den regel aan voor Zijn Kerk, die nimmer, ook niet in den bangsten weg der vervolgingen, zich van vleeschelijke wapenen mag bedienen, en die voor Hem en Zijn rijk niet het zwaard mag trekken. Want Jezus heeft waarlijk haar zwaard niet noodig. Eén bede, en de Vader geeft twaalf legioenen. Een wenk, en menigten des hemelschen heirlegers scharen zich om Hem. Voor de twaalf discipelen kan Jezus twaalf legioenen engelen krijgen, maar.... Hij doet het niet. Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden? Hoe kan Hij dan het goddelijk program der verlossing volvoeren ? Hoe zal dan werkelijkheid worden: Uw wil geschiede, o Vader? Neen, het zwaard past niet in Gethsemané En om alle gevolgen van het zwaard weg te nemen, geneest de Heiland het oor van den gewonden Malchus en herstelt in Zijn ontferming de fout van het zwaard. * * * Waarom wijst de Heiland het zwaard af en waarom veroordeelt Hij de schijnbaar sympathieke daad van Petrus? Waarom kan in Gethsemané in de keuze tusschen zwaard en drinkbeker niet de beslissing vallen vóór het zwaard en tegen den beker? Omdat de Heere Jezus Christus gekomen is, en de olijvenhof spreekt ervan in de meest ontroerende klanken, om den drinkbeker te drinken, en het zwaard van Petrus, al was het een vriendenzwaard, dien beker sou verijdeld hebben. Want wanneer dit zwaard was voortgegaan en Simon had het niet in de scheede gestoken, er zou ongetwijfeld in Gethsemané een vechtpartij ontstaan zijn, en — dan was Jezus óf gedood óf Hij had Zijn macht en kracht moeten betoonen. Dan hadden de discipelen met Jezus het onderspit gedolven, öf de Heiland had met één woord van Zijn majesteit de vijanden op de vlucht moeten drijven, en.... dan was in beide gevallen het kruis van Christus te niet gemaakt. Dan was Zijn borgtochtelijk lijden en sterven onmogelijk geworden, en dan sou er geen verzoening en geen verlossing geweest sijn. Dat is het ontzaglijk gewicht van dit oogenblik. Daarom is de keuze van den Heiland van eeuwige beteekenis. Maar daarom is in de daad van Petrus ook geheel iets anders dan alleen de ijver van zijn onverstandige liefde. In dit trekken van het zwaard is de verzoeking van den satan, die nu voor den derden keer Simon gebruikt om, indien het mogelijk ware, den Heiland van Zijn lijdensweg af te trekken. De eerste verzoeking gaat tot Jezus uit in het onstuimige woord van Petrus bij de eerste lijdensaankondiging: Heere, dit sol u geenszins geschieden, en wanneer Christus die verzoeking terugwijst met de scherpe bestraffing: ga weg achter Mij, satan; gij tnjt Mij een aanstoot; want gij versint niet de dingen, die Gods sijn, maar die der ntenschen sijn (Matth. 16 : 23). De tweede verleiding vindt plaats op den berg der verheerlijking, wanneer Petrus Jezus op die hoogte der heerlijkheid wil doen blijven: Heere, het is goed, dat wij hier sijn; soo Gij wilt, laat ons hier drie tabernakelen maken, voor U een en voor Mozes een en een voor Elia, maar welke verlokking overwonnen is, wanneer zij niemand zien dan Jezus alleen (Matth. 17 : 4, 8). En hier probeert de duivel het voor de derde maal, en achter Petrus' zwaard is de hand van den satan, die op deze schijnbaarsympathieke manier Jezus wil verhinderen tot het kruis te gaan, en die de trouw van den discipel gebruikt om het verzoeningswerk, waardoor zijn verdervingswerk verbroken wordt, onmogelijk te maken. Daarom grijpt hij, de vorst der duisternis, naar het zwaard. Daarom wil hij juist door dit swaard Christus den beker uit de hand slaan. Want dit zwaard is immers het offermes, en met dat mes was het paaschlam geslacht Met dat mes was het offer der schaduwen gedood, en dat mes had het bloed vergoten van het lam, dat typisch voorbeeldde het Lam Gods, dat geslacht zou worden voor onze zonden. Welnu, die schaduwen heeft de duivel niet kunnen verhinderen. Dat schaduwachtig offer brengt hem ook de moeilijkheid niet, maar wat hem bedreigt is de vervulling en de werkelijkheid. Die moeten voorkomen worden, en nu is dit de duivelsche list van den grooten wederpartijder Gods, dat hij met hetzelfde mes, waarmede de dienst der schaduwen verricht was, de vervulling dier schaduwen en zoo onze verlossing onmogelijk poogt te maken. Het Lam Gods mag niet worden geslacht. En.... dit heeft Simon Petrus niet begrepen. Hij ziet den duivel niet en doorziet niet zijn listen. Maar Jezus Christus ziet, neen niet alleen achter den verrader en achter die bende, doch ook achter Petrus, en ja, weer achter hem, de gestalte van den verleider, die het mes trekt en er op in slaat, en.... juichen zou, wanneer de olijvenhof straks een tooneel van een ongelijken bloedvollen kamp werd, en de nachtelijke stilte zou verbroken worden door de kreten van stervende discipelen. * Zooveel staat er in dat oogenblik op het spel. Dat is de verzoeking na den strijd in Gethsemané. Een verzoeking, die tot den Heere Jezus uitgaat van Zijn jongeren, en van die jongeren kan uitgaan, omdat zij in Zijn lijden en sterven niet den goddelijken achtergrond zien. Dat Jezus overvallen en gebonden wordt is voor hen alleen het werk van menschen. Dat men den Heiland gevangen wegvoert en straks veroordeelt beschouwen zij louter als menschelijke smaadheid jegens Jezus bedreven. De beker des lijdens, dien de Meester moet drinken, wordt, zoo meenen zij, door de vijanden Hem aan de lippen gezet, en zij verstaan niet, dat, gelijk de Heiland Zelf zegt, de Vader dien drinkbeker Hem geeft. Dat het Gode behaagt den Zoon des menschen te verbrijzelen blijft hun vreemd, en geen enkele profetie van den Man van smarten spreekt hun toe. Zelfs alle lijdensaankondigingen van Jezus Zelf zijn ze heelemaal vergeten, en dat Hij gekruisigd zal worden is hun een donker geheimenis. En omdat zij Jezus' lijden niet verstaan, grijpen zij naar het swaard, dat is naar vleeschelijke wapenen, en willen met die vleeschelijke wapenen den Heiland vrij maken. Zij willen den Meester verdedigen tegenover de wereld. Zij willen ook zichzelf verlossen uit de handen der vijanden, en zij verstaan niet, dat niet in het geweld en niet in onze kracht de overwinning der wereld ligt, maar alleen in het kruis van Jezus Christus, waaraan Hij de bitterste teugen uit den drinkbeker der smarten drinken zal. En zoo moet de Heiland in dienzelfden hof, waar Hij de vrijheid voor Zijn jongeren bedingt: laat dezen heengaan, van Zijn jongeren niet alleen ervaren pijnigende ontrouw en verlating, maar banger nog: de felle smart der verzoeking, die Hem poogt af te houden van Zijn verzoenenden offerdood. Maar.... Gode zij dank, ook in die verzoeking is de duivel niet de sterkste. Ook hier klinkt Jezus' stem: ga achter Mij, satanas. Ook hier wijst Hij den verleider terug. Steek uw zwaard in de scheede. Het zwaard wil Hij niet Hij wil het kruis. Hij kiest voor den beker. De drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft, sou Ik dien niet drinken. En juicht nu, hemel en aarde, en heft uw hoofden omhoog, verslagen discipelen, want uw verlossing is nabij. Christus aanvaardt den lijdensweg en Zijn betuiging in de zieleworsteling: Vader, niet Mijn maar Uw wil geschiede, is waarachtig. Zie, De kom om Uw wil te doen, o God. En wie overwint nu? Jezus Christus, Die den Vader in alles gehoorzaam is, ook in het drinken van den beker, of Petrus, die met het zwaard Hem den beker van de lippen wil slaan? Jezus, Die in den weg van lijden en sterven tot den troon wil opklimmen, of Petrus, die door geweld den weg tot de heerschappij wil banen? Ach, diezelfde Simon, die hier, ja vol ijver maar zonder verstand, doldriftig het zwaard trekt, en schijnbaar de geheele bende trotseert, bezwijkt straks voor een spotlach van een dienstmeisje bij de poort en verloochent zijn Meester om een paar hoonende schertswoorden van de soldaten bij het vuur. Waar is uw dapperheid dan, vurige „rotsman"? Maar de Heiland, Die het zwaard weigert doch den beker neemt en Zich laat binden en veroordeelen, zegepraalt over en heerscht straks in het midden van Zijn vijanden. Als de strijd gestreden wordt, als het er op aankomt, als de slag moet geslagen worden, valt de discipel met het zwaard maar triomfeert de Heiland met den drinkbeker. Gethsemané is wel de plaats van onze zonde en zwakheid doch van Christus' kracht. En Zijn kracht, Zijn ver- lossingskracht zegepraalt door Zijn banden en versmading, door Zijn lijden en sterven, en Johannes kan ook hier het thema van zijn evangelie volhouden: wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd. * * Zwaard of beker.... Ach, de geschiedenis van Gethsemané herhaalt zich tot op dezen dag. Neen, wij behoeven niet den staf over Petrus te breken, alsof hij een eenling zou zijn, die met zijn zwaard het verlossingswerk van den Heiland in den weg stond, maar wij staan zoo vaak vlak naast hem en trekken met en achter hem onze zwaarden tegen den beker van Christus. En hoe dan? Neen niet alleen wanneer de Kerk zich bedient van aardsche wapenen om haar plaats en macht te handhaven. Niet alleen, wanneer, gelijk in de geschiedenis der Kerk meermalen geschied is, de geestelijke regeeringen van geweld en wereldlijke macht gebruik maken om de overwinning te behalen. Ook dat hanteeren van het zwaard is zonde voor God en is verzet tegen Jezus Christus, en de Kerk des Heeren zoeke haar kracht enkel en alleen in de geestelijke wapenrusting, waarin zij sterk staat tegen alle vijanden, die haar belagen. Maar blijft toch niet bij dit misbruik van het zwaard staan. Het kwaad zit dieper. Het schuilt in ons aller hart De zonde van Gethsemané is hierin gelegen, dat wij altijd weer grijpen naar onze eigen wapenen en zelf onze vrijheid bevechten willen. De ongerechtigheid is deze, dat wij niet achter Jezus Hem willen volgen in den weg, dien Hij ging om voor ons het pad uit den dood tot het leven te doen opklimmen, maar dat wij meehen door onze eigenwilligheid voor Hem vrij baan te moeten en te kunnen maken tot ons eigen voordeel. Wij willen het doen en wij zullen handelen, wij willen onszelf redden en wij willen onse vrijheid, en wij verkiezen niet den weg, dien Jezus gaat, en die de weg van den beker is. En — dan zijn wij als Petrus een aanstoot voor Christus. Dan verzetten wij ons eigenlijk tegen Zijn verlossingswerk. Dan voeren wij strijd tegen Jezus, en zeg toch niet, dat die strijd in uw hart en in uw leven niet gevonden wordt Meen toch niet, dat alleen de wereld, de Hem vijandige wereld tegen den Heiland en tegen Zijn kruis worstelt Zeker, in die wereld is de strijd fel en wordt gedreven door ongeloof en haat In die wereld zoekt men zich van Jezus te ontdoen en wil men Hem iederen dag opnieuw kruisigen. Maar, al heeft God ons van die vijandschap verlost, wij zijn niet vreemd aan den strijd tegen den Heere Jezus, en wij gebruiken ook onze wapenen nog tegen Hem. Al onze onwilligheid om Hem te dienen is verzet tegen den Heiland. Al ons ongeloof om ons volkomen aan Hem over te geven is ten diepste strijd tegen Jezus. Al ons vasthouden aan de zonde en ons dienen van het vleesch is tegenstand tegen Hem. Al onze eigengerechtigheid, waardoor wij pogen onszelf te bevrijden, is een staketsel voor Zijn verlossing, en al onze ongehoorzaamheid is het trekken van het zwaard...! tegen Hem. En weet ge, waaruit die onwilligheid te verklaren is? Hieruit, dat we niet den beker willen maar het zwaard. De weg van den beker en van het kruis, van de zelfverloochening en van de vernedering, van het zondaar-worden voor God en van de verbreking des harten voor Hem, van het gekruist en begraven worden met Jezus is ons te eng en te somber en te bang, en wij willen liever den voor ons meer bekoorlijken weg van het zwaard. Hoor nu de stem van Jezus Christus. Steek uw swaard in de scheede. Geef toch uw strijd op. Laat uw verzet varen. Laat u door Hem ontwapenen. Strijd niet langer, gij, die u blijft verharden tegen de roepstemmen des Evangelies, die u tot bekeering nooden. Strijd niet langer, gij, die maar niet buigen wilt, terwijl Gods slagen een voor een op u neerkomen om u te verbrijzelen. Strijd niet langer, gij, die na ontvangen genade, met Petrus aan uw vleeschelijke wapenen blijft vasthouden en door uw zonden den Heere in den weg staat. Wilt ge deel hebben aan den beker van Jezus Christus, steek dan uw zwaard in de scheede en volg Jezus op Zijn smalle pad. En wanneer ge Hem wüt volgen moet het uw belijdenis en bede zijn? Ik zet mijn treden in Uw spoor, Opdat mijn voet niet uit zou glijden. Wil mij voor struikelen bevrijden En ga mij met Uw heillicht voor. Ik roep U aan; 'k bl#f op U wachten, Omdat G' o God mij altoos redt. Ai, luister dan naar mijn gebed En neig Uw ooren tot mijn klachten. Lijdensweg 4 het kwaad door hen bedreven de volle verantwoordelijkheid, instrumenten in de hand Gods, en de drinkbeker van den Heere Jezus is toch de beker, dien de Vader geeft. Want, en dat is de allerdiepste smart van onzen Borg, in dien beker is voor en boven alles de toorn des Vaders, die tegen Christus brandt om onze zonde, en in dien beker is de voldoening aan des Vaders recht, dat door onze boosheid geschonden is. En in alle menschelijke snoodheden, die we zooeven opsomden, komt al onze zonde op onzen Borg aan, en doet de Heere al onze ongerechtigheden op Hem aanloopen, Die het Lam Gods is, dat de zonden der wereld wegneemt Het behaagde den Heere Hem te verbrijzelen. Hij heeft Hem krank gemaakt. En dit is juist de troost van onzen Zaligmaker geweest, dat Hij boven alle boosheid en laagheid van menschen heeft mogen opzien tot den Vader in de hemelen, Wiens hand Hem den beker reikte. Vader, laat Mij niet in de handen van menschen maar in Uw handen vallen. Want Uw hand is rechtvaardig en Uw beker is volmaakt * Zoo mogen wij met Jezus den beker bezien in hemelsch licht. En toch — blijft ook in dat licht die beker van den Vader zulk een geweldig geheimenis. Lees nu nog eens die sombere woorden: de drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft, en ontroert uw ziel niet door het felle contrast, dat in die woorden besloten is? Drinkbeker en Vader. Die beide zijn niet in één adem te noemen. Die beide botsen schijnbaar met elkaar in schrijnende tegenspraak. De drinkbeker spreekt van Igden, en de Vadernaam eetuiet van liefde. De drinkbeker houdt de smart in, en in den Vader klopt het Aar*. Hoe kan nu de liefde lijden geven en het Vaderhart smart? De dicipelen verstaan het niet en Petrus begrijpt ondanks al zijn voortvarende liefde er niets, niets van, maar Jezus Christus kent het antwoord en ziet de goddelijke eenheid tusschen die beide. De Vader geeft den beker, omdat Hij door den Zoon de Vadereer handhaaft tegenover den wederpartij der, die Hem die eer ontrooven wil. De liefde geeft het lijden, omdat God alzoo lief de wereld heeft, dat Hij zijn eengeboren Zoon gezonden en Dien niet gespaard heeft. Het Vaderhart geeft de smart, omdat dat Vaderhart alle kinderen tot één wil vergaderen, en, neen er is geen conflict tusschen Vader en beker, tusschen liefde en lijden. Jezus aanschouwt zelfs in den donkeren nacht van Gethsemané de harmonie, en terwijl de beker Hem aan de lippen gezet wordt en niet kan voorbijgaan, zegt Hij: Mijn Vader. Ja, toch Vader en Mijn Vader. Zooals Hij straks het lijden aan het kruis zal inzetten met: Vader en besluiten met: Vader om te belijden, dat ook boven Golgotha de Vaderliefde haar boog van welbehagen spant Vader, het is dus Uw beker. En daarom kan en mag Jezus dien niet weigeren. Zal Ik dien niet drinken ? Zal Ik voorbij laten gaan, wat de Vader Mij geeft? Jezus zegt die woorden in heilige kalmte, en zóó eenvoudig en rustig, dat ge even schrikt van zooveel evenwichtigheid. Maar het is een stilte na den storm. Het is een rust na den strijd. Hieraan is voorafgegaan een bange worsteling. Vader, indien het mogelijk is laat desen drinkbeker voorbijgaan, en tot driemaal toe herhaalt zich die ontzettende spanning, waarin de worsteling tusschen hemel en hel zich samentrekt Maar tot driemaal toe behaalt Christus de zegepraal en van die overwinning hoort gij hier de verkondiging. Johannes moge den strijd verzwijgen, van de victorie spreekt hij wel, en hoor, Jezus Christus zegt het vijand en vriend, hemel en hel, dat Hij den wil des Vaders volbrengt en den beker drinken zal. Zal ik dien niet drinken ? Dat spreekt immers vanzelf. Andere weg zou niet mogelijk zijn. Ook niet, al trekt gij het zwaard, Petrus. Ik neem, wat de Vader Mij geeft. Ik aanvaard wat Hij Mij op de handen legt Ik drink, wat Hij Mij aan de lippen zet Mijn drank Is dat Ik doe Zijn wil — en zoo geeft de Zoon Zich aan den Vader over. Zoo laat Hij Zich binden en wegvoeren en veroordeelen en kruisigen. Zoo mogen menschen alles met Hem doen wat hun vijandschap wil, maar in dit alles is Jezus Christus meer dan overwinnaar. Hij drinkt den drinkbeker niet als een machtelooze, die tot drinken gedoemd is en gedwongen wordt, maar als de sterke held, die overwon, en dié drinkt omdat Hij wil drinken, wat de Vader Hem te drinken geeft Hij neemt wat de Vader geeft, al is het de beker vol van de allerbitterste smarten. * * Wat is in Gethsemané meer te aanbidden: de liefde des Vaders, die den beker geeft, of de liefde des Zoons, die den beker neemt? Ze zijn beide overweldigend groot. En ze moeten uw ziel overstelpen tot verootmoediging. Gij zult u verootmoedigen onder zooveel liefde des Vaders, Die den Zoon den bitteren beker des toorns geeft om Zijn volk zalig te maken, en onder de geweldige liefde des Zoons, Die den beker gewillig ledigt tot den laatsten droppel. En voor wie? Voor een wereld verloren in schuld. Voor discipelen als Petrus, die met zijn zwaard zelfs de verlossing tegenstaat. Voor ons, die des doods schuldig en der verdoemenis waardig zijn, en zelfs na ontvangen genade onzen weg verderven voor Hem. En voor ons die beker? Wanneer ge iets van uw zonde en schuld kent, wanneer ge weet hoe verloren gij zijt, wanneer ge inzicht hebt ontvangen in uw boosheid voor God, wordt het u bij elke lijdensoverdenking telkens weer een machtig wonder, en valt ge aanbiddend neer om uw God te loven over het geheimenis van Zijn welbehagen in Jezus Christus. Het is te groot, o, God. Wij blijven schuchter op den drempel staan. O, leid ons door Uw liefde binnen om die vrije gunst te aanschouwen met verwonderende oogen. Leer ons door Uw Geest onszelf meer en meer kennen als onwaardigen, die deze groote liefde eiken dag verbeuren. Maar dan verstaat ge ook welk een verschrikkelijke zonde het is niet te gelooven in Jezus Christus, onzen Borg. Het is maar niet er een andere meening op na te houden of een andere zienswijze te deelen, doch het is de versmading van de liefde Gods. Het is de verwerping van de liefde en de ontferming van den Heiland en het is feitelijk het wederom binden en veroordeelen en kruisigen van Hem, Die in de wereld kwam om zondaren zalig te maken. Hoe staat ge tegenover Hem? Heeft Hij voor u den drinkbeker gedronken ? Weet toch dit, dat zoo gij niet in Hem gelooft en Hem niet kent als uw Middelaar, de toorn Gods op u blijft, en gij tot in der eeuwigheid den bitteren beker van Gods gramschap moet drinken. Want in des Heeren hand is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling, en Hij schenkt daaruit; doch alle goddeloosen der aarde sullen sijn droesemen uitzuigende, drinken (Psalm 75:9). Indien, zoo roept de derde engel in het visioen, dat Johannes op Patmos ziet, indien iemand het beest aanbidt en sijn beeld, en ontvangt het merkteeken aan sijn voorhoofd of aan sijn hand, die sol ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns. (Openb. 14:9, 10). Geef dan toch op zoo groote zaligheid acht Doe de goede keuze des geloofs. En die keuze is nog altijd de keuze van Gethsemané: het zwaard of de beker. De beslissing valt nog altijd tusschen de zelf behoudenis èn de redding door het bloed van Jezus Christus. Wanneer gij voor het zwaard, dat is voor uzelf en uw eigenwilligheid en uw vleesch kiest, zult gij door het zwaard vergaan, en is er geen ontkoming mogelijk. Maar wanneer gij den drinkbeker van Christus aanneemt als den beker uwer verlossing, is in Zijn bloed ook verzoening voor u en heeft Hij Zijn lijdensweg ook voor u ten einde toe geloopen. Dan zal die keuze u zeer zeker wel veel, zeer veel zelfverlies kosten; in dien weg spaart de Heere u ook den beker Zijner beproevingen niet; gij moet altijd weer het kruis achter Jezus dragen, maar de verlossing is zeker en gij zult mogen roemen in het volbrachte werk van Hem, Die om onze ongerechtigheden door den Vader verbrijzeld werd. Laat dan ook dit lijdensevangelie voor u een boodschap Gods zijn, alsof God door haar bade: wij bidden van Christus wege, laat u met God versoenen. Want Dien, Die geen sonde gekend heeft, heeft Hij sonde voor ons gemaakt, opdat wij, dat zijn allen, die in Hem gelooven, souden worden rechtvaardigheid Gods in Hem (2 Cor. 5 : 20, 21). * * * Maar, zoo zult gij nog tegenwerpen, mijn keuze wordt dikwerf overschaduwd door zooveel zonde en ontrouw. Ik ben zulk een zwakke, kleingeloo vige discipel van den Heere Jezus. Er is zooveel, wat mij tot droefheid moet stemmen tegenover zooveel liefde, en heb ik dan vrijmoedigheid om dien drinkbeker van Christus te zien als voor mij gedronken? Ja, want richt nog eens uw oog op Gethsemané en op de jongeren van den Heiland, die den worstelenden en overwinnenden Meester omringen. De olijvenhof legt waarlijk van hen geen blij getuigenis af, want Jezus vindt hen slapende, zij kunnen geen uur met Hem waken, zij weerstaan Zijn verlossing door het trekken van het zwaard en straks vlieden zij allen en laten den Meester alleen in de handen der bende. Droever kan het bijna niet. En dezelfde Simon, die hier voor den Heiland strijden wil, vervloekt en verwenscht enkele uren later zichzelf, zwerende, dat hij „dien mensch" niet kent Wat doet Jezus nu met zulke ontrouwen? Stoot Hij hen toornig van Zich af? Laat Hij die slapers en vluchtelingen los? Neen, neen. Door lijden tot heerlijkheid. Psalm 89 : 15. Lezen: Wet des Heeren (waarna gezongen wordt Psalm 68 : 17). Mattheüs 26 : 57—66. Psalm 22 : 3, 14. „ 72 : 6, 7. » 98 : 4. Doch Ik zeg u, Tan nu aan sult gij zien den Zoon des menschen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels. Mattheds 26 : 64. Het woord, dat de Heiland in onzen tekst spreekt, is een woord vol majesteit. Het is de profetie, die Zijn heerlijkheid spelt, en reikt tot de toekomst, waarin Hij verschijnen zal in volkomen luister om te oordeelen de levenden en de dooden. En wanneer zegt Jezus Christus deze machtige dingen ? Wanneer predikt Hij, dat Hij van nu aan gezien zal worden in Zijn overwinningskracht en in Zijn koninklijke glorie? Soms op den dag van Zijn verrijzenis of op den Olijfberg, wanneer Hij ten hemel vaart? Ge zoudt het wel vermoeden, want in dit woord is elke klank een boodschap van zegepraal na den strijd, en het „zitten ter rechterhand Gods" en het „komen op des hemels wolken" zijn de heirbaan van Christus' verhooging en verheerlijking. Van nu aan kan dan ook niet anders zijn dan het beginpunt van dien majesteitelijken weg, en die aanvangen zoekt ge het eerst bij het open graf of op de plek, die de plaats van Zijn hemelsche afreis zal zijn. Maar daar, waar gij het zoekt, heeft de Heiland deze woorden niet gesproken. Hij zegt ze, neen niet. wanneer het kruis achter den rug is en de hemelen zich boven Hem ontsluiten, maar wanneer het kruis nog komt en de hemelen zich zullen toegrendelen, zóó dat alle uitzicht op den Vader Hem ontnomen wordt Jezus staat, wanneer Hij in zulke zekere taal van Zijn koninklijke heerlijkheid profeteert, voor den Joodschen Raad om door het Sanhedrin ge- Zoo waarschuwt Jezus Christus Zijn rechters. En Hij doet dat vooral in den tweeden trek, waarin Hij Zijn overwinning beschrijft. Van nu aan zult gij den Zoon des menschen zien komende op de wolken des hemels. Aan het zitten ter rechterhand der kracht Gods is verbonden het komen op de wolken des hemels, en dit komen is de komst van Jezus Christus ten gerichte. Een komst, die wel in volle heerlijkheid zal plaats vinden in den dag der dagen, wanneer Hij omstuwd door al Zijn engelen verschijnen zal op de wolken des hemels, maar een komst, die toch ook haar kracht openbaart in den loop der eeuwen, wanneer Hij, de verheerlijkte Koning, Zijn heerschappij uitoefent over de wereld en in die heerschappij ook de volkeren richt De wereldgeschiedenis is wel niet het wereldgericht, maar in die historie is wel het gericht Gods en het oordeel van Jezus Christus, Wien alle macht gegeven is in den hemel en op de aarde, en Die de volkeren slaat met de roede Zijner verbolgenheid. Gij sult se verpletteren met een ijzeren scepter, Gij sult se in stukken slaan als een pottenbakkersvat (Psalm 2 : 9). En tot die majesteit klimt de Heere Jezus door Zijn lijden op, ja van nu aan, zegt onze hoogste Profeet Van nu aan. Hoort gij het, Israëls rechters? Gij zit in de stoelen des gerichts om te oordeelen over Jezus. Gij acht Hem des doods schuldig en brengt Hem naar het kruis. Maar uw doodvonnis is het vonnis van uw dood, want Hij, Dien gij vonnist komt van nu aan als een Rechter om u te oordeelen. Zie, de Rechter staat voor de deur. En wanneer Hij komt op 'shemels wolken, zal Hij totuzeggen: gaat weg van Mij, Ik heb u nooit gekend. * * * Zoo kan de Zoon des menschen spreken in het midden van Zijn vijanden. En in Zijn woord is de koninklijke majesteit van Zijn verlossing en de volle gewisheid van Zijn werk. Jezus Christus spreekt ook hier uit, dat Hij volkomen zeker van Zijn zaak is. O, de vijanden mogen schijnbaar zegepralen, en oppervlakkig geoordeeld moge in dezen bangen nacht alles, alles mislukken, Christus' werk mislukt door Zijn lijden en sterven, door Zijn kruis en graf 't Behoeftig volk in hunne nooden, In hun ellend' en pijn, Gansch hulpeloos tot Hem gevloden, Zal Hij ten redder zijn. Nooddruftigen zal Hij verschoonen ; Aan armen uit gena, Zijn hulpe ter verlossing toonen, Hij slaat hun zielen ga. Als hen geweld of list bestrijden, Al gaat het nog zoo hoog; Hun bloed, hun tranen en hun lijden Zijn dierbaar in Zijn oog. Psalm 72 : 6, 7. II. Doch Ik seg u, van nu aan sult gij sien den Zoon des menschen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels. In dat woord, dat de Heere Jezus Christus voor Zijn rechters uitspreekt, zegt Hij niet alleen, dat Hij van nu aan zal zitten in den troon Gods en komen ten oordeel, maar ook dat Hij in die heerlijkheid sol gezien worden. Van nu aan zult gij den Zoon des menschen sien. Zxyo. heerlijkheid blijft dus niet verborgen. Zij openbaart zich voor aller oogen, en ook gij, vijanden, zult haar aanschouwen, al wilt gij in die openbaring niet de majesteit zien van den Christus, Dien gij gedood hebt. Maar.... hoe kunnen nu Christus' vijanden Hem zien zitten ter rechterhand van den troon des Vaders? Dat zij Hem eenmaal zullen zien wederkomen ten oordeel verstaan we, maar dat zij getuigen zijn van Zijn glorie in den hemel is moeilijk te vatten. Die glorie is immers alleen te aanschouwen door het geloof. Zelfs was de verrezen Heiland alleen te herkennen, wanneer het zielsoog voor Hem ontsloten was en de oogen van de Magdaleensche en de Emmaüsgangers voor Hem geopend werden, en hoe zullen nu de overpriesters en de schriftgeleerden Hem zien wanneer Hij troont aan des Vaders rechterhand ? Is de aanschouwing van Zijn verhooging gemeengoed geworden en is er geen ontdekking door den Heiligen Geest noodig om te blikken in Zijn luister? Zeker wel, en de Heiland bedoelt allerminst de noodzakelijkheid van het geloof te ontkennen als voorwaarde voor Zijn aanschouwing, maar Hij heeft hier een ander sien op het oog. Hij doelt hier op de aanschouwing van de openbaring Zijner kracht en heerlijkheid, want Zijn majesteit zal door de wereld dreunen. De gangen van onzen Koning zijn niet alleen in de stilte der intimiteit van Zijn Zij zien en willen niet zien. Zij hooren en willen niet hooren. Totdat Jeruzalem in vlammen opgaat, want Jezus Christus komt om te richten. • En die historie herhaalt zich. Ach, de aan alle christelijk geloof ontzonken en Gode vijandige wereld lacht om den Heere Jezus, gelijk het Sanhedrin met Hem spotte, en de anti-christelijke macht waant zich sterker dan Hij. Zij heeft Hem immers eens gebonden en stoot Hem nog dagelijks uit de samenleving uit Zij heeft Hem eens aan het kruis genageld en gaat nog steeds voort Hem wederom te kruisigen, en wat zou die „bleeke Man van smarten", wat zou een Koning aan een kruis? wat zou zulk een koninkrijk van louter liefde en geloof in deze wereld beginnen? en geen nood,... haar rijk zal triomfeeren over de woelige volkerenzee. En ziende ziet zij niet en hoorende hoort zij niet Want zij kan den Zoon des menschen wel zien. Zijn majesteit blinkt in geheel de wereld. Zijn koninkrijk is onder ulieden. Zijn heerlijkheid is te aanschouwen in den triomf van het Evangelie en in den bloei van Zijn Kerk ondanks alle vervolging en druk. Zijn kracht is openbaar in de overwinning van Zijn kruis en in de lijdzaamheid en volharding van Zijn martelaren, die tot den dood toe getrouw zijn geweest. Zijn majesteit doet zich gelden door alle eeuwen, want waar is Jeruzalems schoonheid en Rome's macht en de grootheid der wereldrijken? En Zijn glorie wordt gezien in de beroeringen der wereld, die beeft onder Zijn voetstappen. Hij heerscht als Koning en Hij regeert als Rechter, èn Zijn oordeelen zijn over de gansche aarde. Neen, de lijdende en triomfeerende Christus heeft Zijn bloed niet alleen gewroken aan de Joden maar aan alle volkeren, die Zijn Woord verwerpen, en vooral in deze tijden blinkt de helle gloed van Zijn gericht Wij sien Hem zitten als Rechter en komen ten oordeel in de bange crisis van deze dagen, want zou de ellende, waarmede de wereld en met name de christenvolken geslagen worden, buiten Hem en Zijn Evangelie omgaan? Staat het niet veeleer zoo, dat deze rampen de heilige wraak zijn van den Leeuw uit Juda's stam, Die aan de natiën bezoekt de verachting van Zijn Evangelie? Hij heeft ze zoo rijk beweldadigd. Hij heeft het licht der genade in vollen glans over haar doen schijnen. Hij heeft alle zegeningen van Zijn rijk over haar uitgestort Hij heeft de weldaden van Zijn kruis haar niet onthouden, en wat is het antwoord? De geschiedenis van Israël herhaalt zich. Kapernaum en Gorazin worden ter hel toe neergestort omdat zij door de geweldige krachten, die Jezus in haar midden deed, niet bewogen zijn tot bekeering. Jeruzalem wordt tot een verwoesting gemaakt, omdat haar kinderen zich niet door den Heiland hebben laten vergaderen, en de christelijke wereld wordt gestriemd met tegenheden, omdat zij zich niet met geheel haar leven voor Hem heeft neergebogen. En nu ziet zij Zijn oordeelen. In den bangen nood der volkeren. In de steeds scherper wordende crisis. In de radeloosheid der machthebbers. In de fiasco's van volkerenbond en ontwapeningsconferenties. In de ontreddering, waaraan het leven ten prooi valt, en waarin de weg gebaand wordt voor den chaos der revolutie. In dat alles zult gij Christus' glorie zien. En ach, de wereld ziet wel en wil niet zien. Zij meent nog altijd met een gebonden Jezus te doen te hebben. Zij sluit haar oogen voor Zijn majesteit Totdat Totdat het laatste uur der wereld slaat Zie Hij komt met de wolken en alle oog sol Hem sien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben ; en alle geslachten der aarde sullen over Hem rouw bedrijven; ja amen. (Openb. 1 : 17). Dan komt Hij tot het eindgericht om te oordeelen de levenden en de dooden, en stort het rijk der wereld en dat van den antichrist ineen. * * * Hoe ziet gij Hem? Aanschouwt gij Hem zittende ter rechterhand Gods en komende op de wolken des hemels met die vreugde, die alleen vrucht is van het geloof? Dat kunt gij, wanneer gij Hem van nu aan ziet. Wanneer gij begint bij Zijn diepe vernedering en wanneer de aanvangen van uw aanschouwen liggen in Zijn verzoenend lijden en sterven. Want zonder die verzoening kunt gij Hem niet met blijdschap zien en met verlangen verwachten. Dan moet u Zijn glorie en wederkomst verschrikken, omdat ge dan te doen hebt met den Rechter van het heelal, en wie, wie zal in zichzelf voor Zijn aangezicht bestaan? Wie kan wonen bij een verterend vuur? O, indien Christus niet uw Borg is, Die volkomen alle schuld heeft betaald, maakt uw zonde, uw vijandschap tegen God, uw ongeloof u Zijn oordeel waardig en zal Hij, ja Hij, die „lieve Zaligmaker", u voor eeuwig moeten verdoemen. En daarom, wilt gij den toekomenden toorn ontvlieden, wilt gij Hem sien met vreugde, wilt gij Hem straks aanschouwen als uw Verlosser, dan zult gij moeten kennen de vergiffenis van uw ongerechtigheden door Zijn voldoening en zult gij genade moeten gevonden hebben in Zijn bloed. Dan zult gij moeten gelooven, dat Hij door Zijn rechters veroordeeld is om u van het strenge oordeel Gods, dat over u gaan zoude, te bevrijden, en zal Zijn vonnis ten doode uw vrijspraak ten leven moeten wezen. Van nu aan. Gij moet bij den lijdenden Heiland beginnen. Anders komt gij nooit bij den verheerlijkten Koning uit Gij moet Hem zien in Zijn banden en smaad, anders ziet gij Hem niet met verheugenis in Zijn heerlijkheid. Gij zult Hem zien aan Zijn kruis en in Zijn graf, anders ziet gij Hem niet in Zijn troon. Gij zult Hem zien veroordeeld en gedood, anders ziet gij Hem niet als uw Rechter, Die u de beslissing der zaligheid afkondigt. Hoe ziet gij Jezus Christus? Benaarstig u om op die vraag het antwoord der verlossing te géven want Jezus komt, en dan zal aller oog Hem zien. Hij verschijnt in volle heerlijkheid voor engelen en duivelen, voor vriend en vijand, voor gemeente en wereld, en alle tong zal dan moeten belijden, dat Hij de Heere is. Maar dan is er geen bekeering meer mogelijk. Dan wordt het eindvonnis geveld. Hoe zult gij Hem zien? Wat zal die ure voor al Zijn vijanden ontzettend wezen, wanneer zij, wat hun ook reeds bleek bij hun sterven, zien, datjezus Christus toch de overwinnaar is! Maar hoe zal Gods volk vervuld worden met zielevreugd, daar zij hun wensch verkrijgen. Hun geloof in den Gekruiste wordt voor aller oog gerechtvaardigd, en gij, die in den gebonden en geoordeelden Jezus toch uw Koning hebt omhelsd, moogt Hem eeuwig zien in Zijn heerlijkheid. Gij zult Hem reeds aanschouwen, wanneer in uw sterven uw ziel van stonde aan tot Jezus haar Heer wordt opgenomen en zij Hem ziet in het Vaderhuis, maar die aanschouwing zal volmaakt zijn, wanneer Hij Wat zoudt ge in die ontzaglijke omstandigheden van Hem verwachten ! • Deze vraag leidt u tot het tweede, waaraan uw aandacht zich geven moet, namelijk hoe Jezus Christus in deze ure voor den stadhouder staat Hij staat daar ja geheel en al als de Man van smarten. Hij staat daar met de kroon van doornen op Zijn hoofd gedrukt, en O, Hoofd bedekt met wonden, Belaan met smaad en hoon. O, Hoofd ten spot ombonden Met scherpe doornenkroon. Hij staat daar met het purperen kleed om de gestriemde schouders als de caricatuur-koning, die niet anders dan belaching waard is, en Moest Hij dat spotkleed dragen? Dat riet, die doornenkroon? Hij staat daar als de geslagen, gemartelde, uitgeputte Zoon des menschen, Wiens bloed reeds gevloeid heeft, en Die bijna bezwijkt. En Hij staat hier voor een rechter, die zich niet ontziet om nog eens en nog eens het martelend onderzoek te herhalen. Pilatus is na alles, wat er met Jezus gebeurd is, weer, gelijk vs 9 zegt tot Jezus in het rechthuis gegaan om Hem voor de zooveelste maal te ondervragen: vanwaar egt gif? Hij wil den Heilandweer aan het spreken krijgen. Hij houdt niet op, en waarom? O zeker, omdat Pilatus zelf niet rustig is en gejaagd van Jezus naar de Joden en van de Joden naar Jezus loopt, maar er is nog een diepere oorzaak. In dit alles is ook de hand van den vorst der duisternis, — want het is zijn ure, — die Jezus wil uitputten. Hij poogt Hem zóó te vermoeien, dat Hij bezwijkt. Na de eerste ondervraging stelt hij de tweede en na de tweede nog een, totdat Jezus niet meer kan en dan Gelukt des duivels list? Wat antwoordt de Heiland op de vraag van den stadhouder? Hij zegt eerst geen enkel woord. Hij laat niet met Zich spelen en valt niet in onnoodige herhaling. Maar wanneer de landvoogd toornig uitvaart: spreekt Gij tot mij niet? Weet Gif niet, dat ik macht heb U te kruisigen en macht heb U los te laten, dan spreekt Hij. En wat is dan het woord, waarmede Jezus afscheid neemt van Zijn rechter? Klaagt Hij over Zijn striemen en smeekt Hij om erbarming? Of vloekt Hij dien laffen rechter en roept Hij het wee u over hem uit? Neen, maar vol majesteit klinkt het door de rechtszaal \gijsoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven ware. Jezus Christus richt dus het oog naar boven. In Zijn ziel is Zijn eigen psalm: 'k Hef mijn ziel, o God der goden, tot U op, Gij zijt Mijn God. Dwars door alle duisternis heen ziet Hij den Vader, en eer het vonnis voor goed valt, aanschouwt Hij de hemelen geopend en God zitten op den troon. En zoo predikt ons dit lijdensevangelie HET UITZICHT NAAR BOVEN en in dat licht ziet de Zoon des menschen in Zijn lijden I. het bestel des Vaders, II. de schuld der menschen. I. Het laatste woord, dat de Heere Jezus Christus voor Zijn aardschen rechter spreekt, is een woord, waarin Hij Zijn ziel opheft tot God. Hij richt van Gabbatha door alle donkerheden van Zijn versmading en lijden heen Zijn blik naar boven, en in het licht, het verklarend en vertroostend licht van boven, beziet Hij Zijn smarten en veroordeeling, beschouwt Hij het spotkleed en de doornenkroon. En van die smarten spreekt Hij, wanneer Hij tot Pilatus zegt: gij soudt tegen Mij geen macht hebben, want welke is deze macht? O zeker, ook de macht van den romeinschen landvoogd in het algemeen en de bevoegdheid van deze aardsche overheid over het leven van haar onderdanen. De Heiland predikt in deze enkele woorden ook, dat deze stadhouder, dat de keizer, in wiens naam hij recht spreekt, dat elke overheid geenerlei macht heeft uit en in zichzelve, maar dat, gelijk de apostel Paulus later aan de Romeinen schrijven zal, alle macht van God geordineerd is en er geen macht is dan van God (Rom. 13:1). Jezus openbaart bier voor den aardschen rechter ook de souvereiniteit van Hem, Die op den troon zit van hemel en aarde en bij Wiens gratie de koningen als Zijn dienaren regeeren, en Hij roept hier allen, die met aardsche macht bekleed zijn, toe: gij soudt geen macht hebben, indien het u niet van boven gegeven ware. En, o wondere gehoorzaamheid van Hem, Die Zich om onzentwil zoo ziende en geen pad meer ontdekkende, uitroept: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? maar die verlating wordt door iets anders voorafgegaan en gevolgd. Jezus begint Zijn kruiswoorden en eindigt Zijn kruisevangelie met den teerennaam Vader. Vader, vergeef het hun en Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. Hij Biet dus den Vader. En daarom kan Hij ook sterven, omdat Hij na de helsche benauwing der verlating des Vaders aangezicht weer aanschouwt. In het uitzicht op Zijn God geeft Hij, ons verlossend, den geest Welnu, zoo is het ook hier. In dit oogenblik valt, gelijk wij zagen, de beslissing. Nu wordt Jezus verdoemd en als een onreine uitgeworpen. En beeft Hij niet in dit vreeslijk uur? Hij is toch de Zoon des menschen, Die ons in alles gelijk is geworden, uitgenomen de zonde, en Die in al onze zwakheden is verzocht geweest Hij is toch de waarachtige mensch, Die geleden heeft de bange smart en de smartvolle angsten van versmading en oordeel, en Wiens menschelijke ziel kende de verschrikking van den dood. Zal Hij, onze broeder, zal Hij, de Zoon des menschen, in al die smart staande blijven? Houdt Hij het, worstelend tegenover zooveel onrecht vol? Wordt het Hem met te machtig en wankelt Hij niet? Neen, Gode zij dank, neen! Zijn ziel moge ontroeren doch terugdeinzen niet Hij spant, nu het vonnis valt, den boog weer van de aarde naar den hemel en van de menschen naar God. Het is van boven gegeven. Vader, het is Uw wil. En in die enkele woorden slaat Hij niet alleen de hoogmoedigheid van Zijn rechters neer, maar zingt Zijn ziel den heiligen psalm van haar rust in God. Vader, Uw bestel over Mij is het rustpunt van Mijn hart. Uw Borg {vindt Zijn steun enkel en alleen in den Vader, en in die rust kan Hij zwijgend naar Golgotha gaan en met wonderlijk geduld het kruis verdragen en de schande verachten. Hierin schuilt het geheim van Zijn lijdzaamheid tot den einde toe. * • * Maar.... hierin is ook de overwinning van den Borg. De duivel heeft, gelijk wij zooeven reeds overdachten, in dit laatste verhoor voor den romeinschen stadhouder gepoogd den reeds uitgeputten Heiland te doen bezwijken, want de aanhouder wint, en — geen mensch houdt het in zulke martelingen vol. En wanneer de Heiland louter eindige kracht bezeten had, zou Hij zeer zeker bezweken zijn en de hel overwonnen hebben. Maar, Godlof, Hij is de Zone Gods en de Zoon des menschen. Uit kracht Zijner godheid kan Hij den last des toorns dragen tot den einde toe, en als Zoon, Die des Vaders wil te doen Zijn spijze wist, heeft Hij gehoorzaamd tot in den dood. Neen, Hij bezwijkt ook voor Pontius Pilatus niet. Hij geeft ook daar den strijd niet op. Hij zegepraalt en -zingt voor den stadhouder Zijn overwinningslied. Ja wel een vreemden maar toch een majestueuzën psalm, die tot thema heeft: van boven gegeven. De drinkbeker, dien de Vader Mij gegeven heeft, sol Ik dien niet drinken? Jezus Christus is in Gethsemané en op Gabbatha Dezelfde en straks op Golgotha. Satan heeft zijn spel verloren, jen hij zal het verliezen tot in de diepten van zijn eigen helleduisternis toe. En in deze zegepraal van uw Heiland ligt uw volkomen verlossing. Zijn volle overgave aan des Vaders wil is uw bevrijding van den dood. Want er kon slechts voldoening en verzoening zijn, indien volkomen vrijwillig het Lam Gods Zich offerde voor de zonden. Er was dan alleen vergeving en zaligheid wanneer de Middelaar in ongebroken, volmaakte gehoorzaamheid aan het recht Gods voldeed. Geen oogenblik van weifeling mocht er in Zijn lijden zijn. Geen stap op dien weg mocht aarzelend gezet worden. Het Lam Gods moest vlekkeloos en onstraffelijk wezen. En God zij lof, dat offer voor onze zonden wordt gebracht en die voldoening aan des Heeren recht wordt gegeven. De gehoorzaamheid van uw Borg is volkomen en zóó volmaakt, dat Hij geen oogenblik de eer des Vaders uit het oog verliest. Ook voor Pilatus treedt Hij Zelf terug; Zijn eigen liefde en overgave noemt Hij niet, maar Hij ziet alles in het licht van boven. Niet Mij, niet Mij, o Vader, maar Uw Naam alleen zij de eere. Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Ziet gij in de donkerte van het lijden zóó uw Borg. Hij voert u van Zijn eigen smarten naar den Vader, en ach, dat uitzicht naar boven ontbreekt ons in de overdenking van Jezus' lijden veel te veel. Wij blijven te dikwerf bij den Man van smarten staan, zonder op te klimmen tot God, Die Hem verbrijzelde, en onze lijdensbeschouwing stijgt niet genoeg van Jezus tot den Zoo stelt het uitzicht op den hemel de zonde der menschen in het scherpste licht In dat uitzicht zien wij, dat Pilatus, in naam van den keizer, regeert bij de gratie Gods. Alle macht, die hij heeft, is hem van boven gegeven. Zooals ook de Joden tegen Christus geen macht zouden gehad hebben, indien niet van boven die macht hun was toevertrouwd. Maar daarom, en zoo verklaart zich dit woord daarom, daarom is hun aller zonde ook zoo groot Zij allen hebben alles, wat hun de bevoegdheid geeft om te oordeelen en te vonnissen, van den hemelschen Rechter ontvangen, en wat doen ze nu? Zij gebruiken die macht, neen niet om Jezus te vonnissen naar de Wet en naar het recht des Heeren, maar naar hun eigen believen en boosaardig wenschen, en zij wenden hun autoriteit aan om den Zone Gods straks buiten Jeruzalem te werpen en aan het kruis te nagelen. En zit ge nu daarvoor op bet gestoelte van Mozes, leden van den Joodschen Raad? En spreekt ge nu daarvoor recht naar het hoogste recht van dien tijd, stadhouder van Rome? Uw zonde is ontzaglijk zwaar, en Hij, Die voor u staat als aangeklaagde en Dien gij veroordeelen durft, slingert het u in het gezicht: gij hebt sonde. « • Maar er is onderscheid. Die Mij aan u heeft overgeleverd heeft grooter sonde. De Heiland maakt een vergelijking tusschen Kajafas met het Sanhedrin èn Pontius Pilatus. Beiden vellen over Hem het vonnis en beiden hebben hun macht van boven. Beiden misbruiken die macht en zondigen zwaar, ontzettend zwaar, tegen den Heere God. Maar Kajafas en de Joden, die Jezus aan den heiden overleverden, staan voor God het allerschuldigst En waarom? Soms, omdat de Joden wel wisten, dat hun macht hun van boven gegeven was en Pilatus niet, en de eersten bewust gezondigd hebben en de laatste onwetend? Ongetwijfeld, want de Joden kenden het licht, dat van boven straalt, en zij hadden de Schriften, die van den Messias spraken. Maar wij moeten de oorzaak van de zwaardere schuld toch dieper zoeken en ze in het nauwste verband brengen met de macht, waarover de Heiland spreekt, en met het onderscheid tusschen hetgeen aan de Joden en aan den romeinschen stadhouder gegeven is. De heiden heeft van God wereldlijke maar de Joden hadden van Hem geestelijke macht ontvangen. Het Sanhedrin zat op het gestoelte van Mozes om naar de Wet en de Profeten, dat is naar Gods bijzondere openbaring, met Jezus te handelen, en de overpriesters en schriftgeleerden bezaten de sleutelmacht. En die geestelijke, die openbarings-, die sleutelmacht hebben zij misbruikt in de veroordeeling van den Heere Jezus. De evangelist zegt dat duidelijk in vs 7 van dit hoofdstuk, waar de Joden schreeuwen: wij hebben een wet, en naar onse wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt. Zij eischen Jezus' dood in naam van Gods Wet. Zij persen Pilatus tot onrecht met een beroep op hun heiligheden. Zij dringen en dwingen den stadhouder op grond van hun geestelijk bezit,, en dat is de ontzaglijke ongerechtigheid van Israëls hoogepriester en Israëls volk. Hun positie als verbondsvolk wordt in dienst gesteld van de vijandschap tegen Christus, en hij, die Jezus aan den Romein overlevert, doet dit krachtens de geestelijke macht, die hij als opvolger van Mozes en Aaron van boven ontvangen heeft. Daarom heeft hij grooter, veel grooter zonde. Zeker, beiden, Kajafas en Pilatus staan schuldig. Maar wanneer de Middelaar hen beiden tegenover elkaar in de weegschaal stelt, slaat de schaal der ongerechtigheid naar de Joden over. Zij zijn het diepst gevallen over den rotssteen Christus. En Zijn bloed komt over hen en over hun kinderen. Wanneer, en dat is de prediking, waarmede dit geweldige woord van den Heiland tot ons komt, wanneer de Kerk zondigt en haar roeping verwaarloost, is die zonde veel en veel zwaarder dan wanneer, de overheid faalt, en waar de Kerk in ontrouwheid haar deuren blijft openzetten voor allerlei loochening van den Christus, is het recht verbeurd om van de overheid te eischen, dat zij doet, wat de taak der Kerk is. Wat is dan onze verantwoordelijkheid zwaar! Wat is de ontrouw van de verbondskinderen en hun afval van God schrikkelijk zondig. Zeker, het kind der wereld ontgaat het oordeel van den rechtvaardigen God niet, maar die den weg wel geweten en niet bewandeld heeft, zal met dubbele slagen geslagen worden. Het zal Sodom en Gomorra in den dag des oordeels verdragelijker zijn dan Kapernaüm en Chorazin, die de heerlijkheid van Jezus' krachten zagen, en gij, die in het midden van Christus' gemeente Zijn Evangelie hebt beluisterd maar met geloofd, hebt grooter zonde. Want de Heere is een jaloersch God, Die de zonden van Zijn bondelingen zwaar bezoekt En onze God is een verterend vuur. * * * Dat oordeel spreekt Jezus uit op Gabbatha tegenover Pilatus. Maar.... wie is Hij, Die dit vonnis velt en het schuldig uitspreekt ? Hij is, en welk een scherp contrast, de veroordeelde door den aardschen rechter. Hij is de met doornen gekroonde, de caricatuur-koning, de uitgeworpene, de Man van smarten, en.... kan Hij richten en mag Hij als rechter spreken: gij hebt zonde? Hoe is dat mogelijk? Dat is mogelijk door het uitzicht op God. Jezus Christus ziet naar boven en Hij ziet Zich als Zoon, en nu breekt door alle duisternis de glans van Zijn majesteit De veroordeelde is tegelijk de waarachtige Oordeelaar. En eer de aardsche rechter het oordeel uitspreekt en tegen Jezus zegt: veroordeeld en verdoemd zijt gij, Jezus van Nazareth, spreekt Hij, de hemelsche Rechter, over den stadhouder en over al Zijn vijanden de goddelijke veroordeeling uit en vonnist hen als schuldig aan den dood van den Zone Gods. Want van nu aan ziet gij den Zoon des menschen zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels, en eer de zesde ure slaat en de teerling over Hem geworpen wordt, kondigt Hij èn Pilatus èn Kajafas hun ongerechtigheid en Gods wraak aan. Hij maakt Zich vrij van hun bloed. In Zijn mond is ook dan geen bedrog, en heilig is Hij in Zijn richten. Hoort de stadhouder naar dit vonnis? Het schijnt, dat hij even onder den indruk is van het strenge woord van dezen vreemden gevangene. Van toen af, zoo verhaalt Johannes, socht Pilatus Hem los te laten.... Hij doet weer een poging om Jezus vrij te krijgen, en wanneer het hem door allerlei pleitwoorden niet gelukt, probeert hij het door op het eergevoel en den nationalen trots van de Joden in te werken. Hij brengt Jezus uit en stelt Hem spottend het volk voor: sie uw koning, en wanneer de opgewonden menigte roept: neem weg, kruis Hem, vraagt hij hoonend: sol ik uw koning kruisigen? En hij hoopt succes te hebben, maar zijn wanhopige poging slaagt niet. Want hij verschijnt niet eerlijk en oprecht voor het publiek met de belijdenis: ik heb zonde, en hij roept de Joden niet toe: wij hebben gezondigd en laten wij ons bekeeren. Dan zou hij geluisterd hebben naar Jezus, maar nu bedelt hij om de goedwilligheid en gunst der Joden en nu speculeert hij op hun nationalisme en Messias-idealisme. En dat moet op fiasco uitloopen. Verootmoediging, waarachtige erkentenis van schuld ontsluit nog gegrendelde poorten, maar laffe zwakheid werpt geen baten af. En het einde is, dat deze gewaarschuwde rechter, die zooeven voor den Rechter van hemel en aarde gedaagd werd maar niet geluisterd heeft, den Koning overgeeft om gekruisigd te worden. En sij namen Jesus en leidden hem weg. En Hij laat Zich nemen en wegleiden. Maar hét laatste woord, waarmee Hij van Zijn rechters afscheid heeft genomen, is het woord Zijner majesteit, waardoor Hij de wereld en al Zijn vijanden heeft geoordeeld, en waardoor Hij tevens Zijn eigen, persoonlijke onschuld betuigd heeft voor menschen en duivelen. Gij hebt sonde, dat is tegelijk: Ik ben rechtvaardig; Ik sterf rechtvaardig voor de onrechtvaardigen en onschuldig voor de schuldigen en heilig voor de onheiligen, en Ik ben het onbevlekte en onstraffelijk Lam. Zoo gaat Christus naar het kruis. En wij danken U, Heiland, dat Gij zoo gegaan zijt. Want zoo is Uw laatste woord voor ons het Evangelie der verlossing. Er is immers alleen verzoening mogelijk, wanneer Gij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen sterft, en Gij predikt ons dat Uw kruisdood zulk een sterven is. O, hoort dan allen tot wie dit laatste woord van Jezus voor Zijn rechters komt als de boodschap van Zijn volkomen gerechtigheid, dit Evangelie tot uw zaligheid, opdat gij met al uw zonden moogt schuilen in de hoede van Zijn verzoening en weten moogt, dat Hij volkomen heeft voldaan door Zijn volmaakte offerande. Want wij allen hebben die verzoening noodig. De lijdende Borg veroordeelt eigenlijk ieder van ons, en wij hebben allen gezondigd en staan allen schuldig bij het kruis van Jezus Christus. Dat kruis velt over ons het vonnis van de gerechtigheid Gods. Dat kruis verdoemt ons voor het aangezicht van Hem, Die onze zonde gestraft heeft aan Zijn lieven Zoon, want hadden wij geen zonde, er zou geen kruis en geen Christus noodig geweest zijn om ons te verlossen. En uit den ontsloten hemel verwacht gij van boven den Zaligmaker met blijdschap. Ja, met blijdschap. Ook al komt Hij als Rechter. Want terwijl Zijn vijanden, ook Kajafas en Pilatus, voor Hem zullen beven en sidderen en van Hem worden weggedreven in het eeuwige vuur, moogt gij Hem ontmoeten met heilige vreugde. Zijn laatste woord opent uw eeuwig zalig uitzicht op God. Komt in, gij gesegenden Mijns Vaders, beërft het koninkrijk, dat u weggelegd is van voor de grondlegging der wereld. Want Hij moge die erfenis voor u verworven hebben, zij is u toch uit genade door den Vader van boven gegeven. Amen. Lydensweg 7 meenschap, waar de zorgende liefde van den Heiland Zijn verlosten dekt onder haar koesterende en bewarende hoede. En in dien liefde-gang ziet ge de gegevenen des Vaders al dichter naderen tot Zijn nabijheid. Eerst zijn zij nog vijanden en overtreders, want Christus is voor ons gestorven, als wij nog zondaren waren. Dan ziet gij ze als boetvaardigen, die, aan hun zonde en schuld ontdekt, tot Hem vluchten om vergeving. En eindelijk staan zij heel dicht bij den Heiland als Zijn vrienden, voor wie Hij zorgt niet alleen voor de eeuwigheid doch ook voor dit tijdelijk leven en die naar ziel en lichaam van Zijn trouwe hoede volkomen zeker mogen zijn. Die vrucht van het kruis kunt ge reeds op Golgotha aanschouwen. Eer nog alles volbracht en eer in de opstanding uit de dooden de verwerving der gerechtigheid ten volle bezegeld is, openbaart onze Borg en Middelaar reeds, wat de zegeningen zijn, die van Zijn kruis afvloeien voor Zijn volk, en ja, ook voor de wereld. En, o wonder van erbarming, eer Hij Zijn eigen smart uitklaagt en Zijn zegepraal verkondigt, predikt Hij eerst, wie Hij is voor degenen, wier schuld Hij betaalt en wier zonde Hij verzoent Ook aan het kruis zien wij Zq'n heerlijkheid, de heerlijkheid van de heilige gangen Zijner liefde. Zoo willen wij deze drie kruiswoorden zien in hun eenheid. Wij staan niet stil bij alle bijzonderheden, waartoe deze bekende woorden van den Heiland kunnen leiden. Wij geven onze aandacht niet aan alle omstandigheden, die met elk dier woorden samenhangen, maar het is ons te doen om de gangen na te speuren, die Jezus' liefde aan het kruis volgt. Deze liefde, zoo ontsluiert ons het Evangelie van Golgotha, begint, wanneer wij nog vijanden en overtreders zijn, zet zich voort, als wij geleerd hebben te smeeken om genade, en voltooit zich voor allen, die van Christus zijn en deelen in Zijn heilige vriendschap. In DE GANGEN DER KRUIS-LIEFDE leeren wij Christus' liefde kennen als I. een vergevende liefde ; TL een verlossende liefde ; TTL een verzorgende liefde. I. De liefde, die de lijdende Middelaar openbaart aan het kruis, is eerst een vergevende liefde, want Zijn eerste woord is de bede voor Zijn vijanden: Vader, vergeef het hun, want sij weten niet, wat zij doen. Maar.... zijn die vijanden niet de vijanden, die Hem aan het kruis hebben genageld? Bedoelt Jezus niet zeer in het bijzonder de Joden, die Hem veroordeelden en overleverden, en de Romeinen, die het vonnis bekrachtigen en uitvoeren? Zeker, en wij moeten ook met hen beginnen, willen wij den diepen zin van deae bede aan het kruis verstaan en met heilige ontroering een blik slaan in de diepten der ontferming, die zich openen aan den voet van het vloekhout. En wanneer wij dan met dese vijanden beginnen, werpt de smeeking van den Gekruiste de eene vraag na de andere op onze ziel. Zoo pas heeft de Man van smarten op den weg naar Calvariëns top de dochters van Jeruzalem toegeroepen te weenen over haarzelve en over haar kinderen, omdat het vuur nabij is aan het dorre hout, en.... gaat Hij nu voor dat dorre hout bidden ? En vlak voor den olijvenhof heeft de barmhartige Hoogepriester in Zijn bede tot den Vader duidelijk uitgesproken: Ik bid niet voor de wereld (Joh. 17 : 9), en smeekt Hij nu toch voor die vijandige wereld? En openbaart de Schrift ons niet en belijden wij niet, dat de genade particulier is en Christus alleen voor Zijn volk is gestorven, en.... roept Hij dan toch om vergeving voor de vijanden? Overschrijdt deze bede niet de grenzen der verlossing en vraagt de Heiland niet het onmogelijke van den Vader? Op al die vragen ontvangt gij antwoord wanneer gij u nader rekenschap geeft van het woord vergeven, dat Jezus hier bezigt. Dat woord heeft zeker de beteekenis van kwijtschelden en niet toerekenen, maar het is toch eerst van anderen en ruimeren zin. Het wil eerst zeggen: laten liggen, en in verband met onze zonden: de zonden laten liggen en ze niet straffen, gelijk ze gestraft moeten worden. Vergeven beduidt eerst het uitstellen of beter het met-uitgieten van de gramschap, die onze ongerechtigheden verdiend hebben, en om dat uitstel, om die lankmoedigheid, om deze inhouding van Gods toorn over Zijn vijanden smeekt Christus in de eerste plaats. En voor die bede heeft Hij alle, alle reden. Want wat gebeurt hier op Golgotha? Hier geschiedt een gruwel, die sinds de ure van onzen diepen afval van God niet heeft plaats gevonden, want bier wordt de Zone Gods gekruisigd. Hier slaat de wereld haar handen aan den Geliefde des Vaders. elfder ure van het kruis klinkt, openbaart in één kort levensmoment een rijkdom van boetvaardigheid, waarvoor menigeen onder Gods begenadigden een lang leven noodig heeft. Deze verslagen en verbrijzelde ziel bidt, zooals alleen de ootmoedigheid en boetvaardigheid bidden kan. Zij smeekt, neen niet om een plaats in het koninkrijk, maar alleen gedenk. Zij vraagt, neen niet om verzadiging van vreugde maar om een kruimke, dat valt van de tafel des Heeren. Zij bidt, neen niet om zaligheid zelfs en niet om iets bepaalds, maar om de aandacht van Jezus, den Gekruiste. Meer durft zij niet te hopen. Alles, alles heeft zij verbeurd. En ja, wel heeft deze misdadiger, toen hij pas aan het kruis hing, in de bitterheid der ondragelijke smarten, ook zelf den Heiland gelasterd, maar spoedig is hij tot zwijgen gebracht. Zijn hart is verbrijzeld door den Geest Gods. Hij heeft op Golgotha Jezus' heerlijkheid gezien, en tot den anderen moordenaar, en dat vóór Jezus heen, geroepen: vreest gij ook God niet, daar gij in hetselfde oordeel sift? en wij toch rechtvaardig, want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben, maar dese heeft niets onbehoorlijks gedaan. Wij rechtvaardig.... En daarom durft hij bijna niets te vragen. Heere, gedenk mijner. Het is zoo sober mogelijk. Br ben niet waard onder Uw dak in te komen Hij geeft zich aan de erbarming van Christus over. Dat is het eenige, wat de boetvaardige doen kan. Gedenk mijner.... Eenvoudiger kan het bijna niet Maar het kan ook niet gelooviger, want in deze korte, sobere smeeking der boetvaardigheid spreekt het geloof zijn schoonste taal. Deze moordenaar, die nu geen moordenaar meer is maar een begenadigde Gods, deze verootmoedigde overtreder ziet door alle donkerheden van Golgotha de heerlijkheid van Jezus Christus. Hij aanschouwt Zijn volkomen rechtvaardigheid ondanks doemvonnis en vloekhout Hij ziet Hem zelfs als Koning, al hangt Hij hier aan het kruis. Hij ontwaart in hemelsch vergezicht de glorie, die den Heiland bij den Vader wacht, als Hij in Zijn koninkrijk sol gekomen sijn, en waarlijk, de Zoon des menschen heeft geen ijdel woord gesproken, toen Hij in de zaal van Kajafas profeteerde: van nu aan zult gij Mij zien, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels. Op zulk een boetvaardige geloofssmeeking moet het antwoord verlossend en vertroostend zijn. Waar een gebroken zondaarshart zich zóó vertrouwend aan den Heiland overgeeft kan Zijn reddende liefde niet zwijgen. En Jesus Beide tot hem : voorwaar seg Ik u: heden sult gij met Mij in het paradijs sijn. Rijker belofte kan de Heiland niet geven. Dat is waarlijk de vertroosting voor een schuldbewuste ziel. De vertroosting der vergeving, die de zonde kwijtscheldt en ruilt voor een kroon. De vertroosting der verlossing, die aan het kruis, ja waarlijk aan het schandhout op een gerichtsheuvel, het paradijs in het vooruitzicht stelt De vertroosting der liefde, die het schoonste woord paradijs uitkiest om die zaligheid te stellen tegenover de benauwingen van den kruisdood. En de vertroosting der genade, waarin Jezus Christus Zichzelf borg stelt voor de eeuwige behoudenis van den tot bekeering gekomen kruiseling. Gij zult met Mij in het paradijs zijn. Wanneer De er kom, dan gij ook. Wanneer er voor Mij plaats is, dan ook voor u. Wanneer de paradijsweelde zich voor Mij ontsluit, dan ook voor u. Ik ga, boetvaardige, niet zonder u, maar gij gaat met Mij. En heden. Heden verandert uw weeklage in een zalige rei. Heden dragen Gods engelen u van Golgotha het Vaderhuis binnen. Schooner kan het niet Maar sterker kan het ook niet, want de Heiland begint deze vertroosting met: voorwaar, seg Ik u. Amen roept Hij den moordenaar toe. Hij zweert als het ware een eed. Hij roept hier den Vader als getuige aan, en— kan Hij dat doen? Is dat niet te stout gesproken? Jezus, Uw zwaarste strijd komt nog. Gij moet nog de hellediepten in. Gij moet nog van den Vader verlaten worden en straks sterven, en durft Gij nu reeds aan het begin van Uw kruislijden van het paradijs spreken en een zondaar neen niet beloven maar in Gods naam verzekeren en zweren, dat hij met U het hemelsch paradijs zal binnengaan? fa, dat kan Jesus Christus. Hij is ten volle zeker van Zijn zaak. Hij weet, dat Zijn lijdenswerk zal volbracht worden en Hij heden in het paradijs zal zijn, en dat Hij deze ziel als Zijn buit zal meevoeren. Amen, het is waar en zeker. Daarom zal Hij een deel van velen ontvangen, omdat Hij Zijn siel uitgestort heeft in den dood en met de overtreders is geteld geweest, en Hij veler sonden gedragen heeft en voor de overtreders gebeden heeft (Jes. 53 ^ 12). De verlossing van den boetvaardige is de verhooring van Zijn bede om vergeving, en reeds aan het kruis mag Hij zaad zien. Zijn reddende liefde grijpt niet alleen den vijand maar zet dien vijand om in een boetvaardige, die arm van geest tot Jezus vlucht En aalig sijn de armen van geest want hunner is het koninkrijk der hemelen. Zalig sy'n, die treuren, want sij sullen vertroost worden (Matth. 5 : 3, 4). Zoo gaat de kruisliefde overwinnend voort. Zij begint als wij nog vijanden zijn. Maar zij arbeidt verder in onze boetvaardigheid en bekeering, en voor boetvaardige zondaars gaat het paradijs open. O, hoor dan Jezus hier spreken van het paradijs. Elders heeft Hij dat woord niet genoemd. Hij spreekt het uit aan het vloekhout. Want het paradijs, dat in den morgenstond der wereld door Gods toorn gesloten werd, opent zich in het hemelsch paradijs enkel en alleen door de zoenverdienste van den tweeden Adam, van den Christus Gods. Wie 't paradijs wil vinden Moet over Golgotha. * * Kent gij dit tweede kruiswoord als een blijde boodschap ook voor u? Moogt gij weten dat de gangen der kruisliefde ook zijn in uw leven en Jezus ook u het paradijs belooft? Dan zult gij met den moordenaar boetvaardig tot den Heiland moeten vluchten, ja in zijn gezelschap, en zal uw ziel verslagen en verbrijzeld moeten zijn voor Hem. Dan moet het bij u gekomen zijn tot waarachtige bekeering des harten en mag u niet vreemd wezen de kreet uit de diepten van ellende om erbarming en behoudenis. • En ach, aan die boetvaardigheid ontbreekt het bij ons zoo dikwijls. Zelfs in deze bange tijden wordt die smeeking der verbrijzeling veel te weinig beluisterd, en we klagen wel, maar over stoffelijke moeilijkheden en over een malaise, die tot dusverre voor velen onzer slechts hierin bestaat, dat God neen niet ons brood maar Die zorgende liefde kan de Heiland bewijzen omdat Hij ook haar in Zijn bitter lijden en sterven verworven heeft. Hij heeft in het drinken van den beker van Gods gramschap de zonde van onze liefdeloosheid geboet en de schuld van onze vijandschap betaald. Hij heeft het lijden der eenzaamheid geleden om ons in de gemeenschap der liefde te doen deelen, en die eenzaamheid, waarin Jezus van het oogenblik af, dat Zijn discipelen Hem verlieten, steeds dieper is weggezonken, wordt het bangst, nadat Hij Maria met Johannes heeft weggezonden van het kruis. Want wanneer Zijn moeder weg is wordt het duister. Dan daalt de nacht des oordeels over het kruis. Dan onttrekt God drie uren lang het licht aan de schepping, en in die ontzettende donkerheid wordt Jezus van den Vader verlaten. God stoot Hem weg van voor Zijn aangezicht Hij daalt neer in den afgrond der hel en geen vertroosting der liefde verkwikt Zijn ziel. Maar omdat Hij van den Vader verlaten is geweest is er voor ons plaats aan des Vaders hart, opdat wij nimmermeer van God verlaten zouden worden, en omdat Hij die helsche eenzaamheid heeft gekend is er voor ons de gemeenschap met God, die ons vertroost op den moeilijksten levensweg. Alle weelde der liefde stroomt ons dan ook van het kruis toe. Alle band, die ons bindt aan God en Zijn volk, kan gelegd worden, omdat Jezus alle banden, die Hem binden, wilde breken. En de nardus van Zijn liefde kan uitvloeien omdat Hij onze liefdeloosheid gedragen heeft En in dat licht ziet ge op Golgotha een wonder geheimenis van plaatsvervangende liefde. Jezus Christus hangt aan het kruis in onse plaats en als onze Borg en ook in de plaats van Maria en Johannes. En nu mogen zij Zijn plaats innemen bij elkander, Maria bij Johannes en Johannes bij Maria, om Zijn last te vervullen en Zijn gebod te volbrengen. Een wisselwerking, die haar aanvang heeft in Christus' plaatsbekleedend lijden en sterven, maar die als vrucht in de plaatsvervangende liefde van Jezus' moeder en Zijn discipel reeds openbaar wordt eer de diepste verlatenheid een aanvang neemt. De gangen der kruis-liefde zijn wel in het heiligdom en Gods volk aanschouwt ze met „verwondrende oogen". Want ze zijn ook nu de gangen van onzen Koning, Die barmhartig is in Zijn vorstendom en koninklijk in Zijn ontferming. Nog spreekt Hij het Evangelie van dit kruiswoord tot de Zijnen, want wie sijn Zijn moeder en Zijn broeders en Zijn susters? Die den wil des Vaders doet, die is Zijn moeder en broeder en zuster, en voor allen, die tot de heilige familie van den Heere Jezus behooren, wil Hij zijn de zorgende Vriend, Die hen op welken levensweg ook nimmer alleen laat Tot hen strekt zich niet alleen Zijn vergevende liefde uit toen zij nog vijanden waren; voor hen opent niet slechts Zijn verlossende liefde de poorten van het paradijs, waar de tranen der boetvaardigheid voor altijd van de oogen gewischt worden, maar over hen waakt ook de sorgende liefde, die hen steunt in allen levensnood, hen troost in levenssmart, hen sterkt in levensstrijd, hen opbeurt uit levensmoeiten, hen leidt in levensduister en veilig voert door levensstormen. En die liefde is daarom zoo rijk omdat de Heere Jezus niet alleen menschen zendt om ons te steunen maar in Zijn liefde Zichzelf geeft. Ik ben met u spreekt Hij tot al Zijn volk en Ik ben met u spreekt in Hem de Vader. En dan mogen menschen ons ontvallen, het verbaze ons niet Want menschen zijn leengoed, en wat geleend is, ook wat God geleend heeft, moeten wij teruggeven. Maar de Heere blijft, want Hij heeft Zich gegeven, en wat ons gegeven is mogen wij altoos bezitten en verliezen wij nimmer. ** Wacht dan mijn ziele, ^ Wacht op den Heer. Wat u ontviele, Hij nimmermeer. * » • Kent gij dit derde kruiswoord als een blijde tijding ook voor u? Mocht gij binnentreden in het heilige der heiligen van Jezus' liefde? Dat is alleen mogelijk, wanneer gij eerst van vijand een boetvaardige zijt geworden en als een boeteling de toevlucht hebt genomen tot Zijn verzoening. Uw Heiland geeft Zijn teere zorg niet prijs aan een ieder, die meent zonder vergeving tot Hem te kunnen gaan, en Hij opent Zijn Middelaarshart niet voor degenen, die Hem versmaden als hun Borg en Middelaar. Alleen de Maria's en Johannessen worden gedekt door de vleugelen van Zijn ontferming, en de gang van Zijn liefde is voor u de eenige weg om te genieten van Zijn teere trouw en zalige zorg. Vergeet dit bij de overdenking van Christus' hoede over Zijn moeder toch nimmer. Ach, de gedachte sluipt zoo gemakkelijk ons hart binnen, dat er voor elkeen wel plaats is bij Jezus' kruis om het woord der ver- Lijdensweg « troosting en der bescherming uit Zijn mond te hooren, en de „lieve Heiland" wordt zoo licht geëxploiteerd om onszelf in oppervlakkige en onverantwoordelijke vroomheid de rust des levens te verzekeren. Het is zoo aanlokkelijk de deuren van Zijn liefde wijd open te zetten, zóó wijd, dat er geen enkele behoeft buiten te blijven, en de „ruime boodschap" van een Vriend voor allen bekoort veel meer dan de prediking, die eerst berouw en bekeering, die eerst gebrokenheid en geloof eischt. Maar Golgotha leert ons wat de weg der genade is, en alleen wanneer gij langs dien weg wilt gaan is er èn vergeving èn verlossing èn vertroosting door Hem, Die de Zijnen liefgehad heeft tot den einde. En dan vraagt Hij, Die van Zijn liefde niets achterhoudt, dat gij u aan Hem overgeeft in oprechte wederliefde tot Hem. Dan wil Hij, dat gij Hem gehoorzaamt op Zijn woord, gelijk Maria en Johannes aan Zijn stem terstond gehoor hebben gegeven. Dan eischt Hij van u, dat gij het albast des harten breekt en de nardus der liefde doet uitvloeien voor Hem en Zijn dienst, want met Zijn-voor-deZijnen-wijd-geopend Middelaarshart moet overeenstemmen uwontontsloten hart voor Hem. En wees er verzekerd van, Hij zorgt voor u. Voor u, eenzame en ongetrooste. Voor u, die door levensleed gebukt gaat. Voor u, die door felle slagen beproefd wordt Voor u, treurende man en weenende vrouw. Voor u, schreiend kind en eenzame wees. Voor u, die in deze tijden met tal van zorgen hebt te kampen, en in Jezus Christus wil God uw Vader zijn, Die weet wat gij noodig hebt, eer gij Hem bidt. Want zou Hij, Die Zijn eigen Zoon niet gespaard maar Hem voor ons allen tot in den dood toe overgegeven heeft, ons met Hem niet alle dingen, ook alle dingen voor dit tijdelijk leven schenken? Zoo God voor ons is, wie en wat zal tegen ons zijn? Vertrouwt ge zoo op Gods liefde in Jezus Christus? Helaas, wij hebben ons telkens weer te verootmoedigen over ons klein geloof, dat wij dikwijls vreezen te bezwijken alsof onze Heiland op Golgotha niet alles voor ons volbracht had. Wij moeten ons diep schamen voor onzen God, dat wij wankelen en twijfelen alsof er geen zorgende liefde voor ons aan het kruis verworven is. Wij zijn zulke bange discipelen, die, wanneer de stormen opsteken, den Meester spoedig uit het oog verliezen en ziende op' den sterken wind en de onstuimige golven beginnen neer te zinken. Wat is er vooral in deze donkere dagen een mis- moedigheid en klacht, die ons tegenover den Christus Gods, Die voor ons verlaten werd, opdat wij nimmermeer verlaten zouden worden, met schaamte moet vervullen. Belijd dan uw wankelmoedigheid voor den Heere. Geef u vertrouwend aan Jezus' liefde over. Kind, dat Hem lief hebt, leun op Hem, leun sterk. Hij zorgt voor u. Nimmer blijft gij eenzaam achter. Hij zal u niet begeven en Hij zal u niet verlaten. En Hij beschikt ook Zijn vrienden om u te helpen en te troosten. Die heilige roeping geeft Jezus aan de Zijnen, om gelijk Johannes Maria ten steun werd, elkander te steunen op den moeilijken weg door het leven. En die roeping verstaat en vervult gij, wanneer ge dicht bij den Heiland en bij Zijn verzoening leeft, want bij Zijn kruis en in Zijn gemeenschap worden de ware levensbanden gelegd, die nimmer breken. Levensbanden, welke vast liggen in Zijn liefde, die tot in der eeuwigheid al Zijn verlosten vereenigt met Hem. * Zoo overdachten wij de heilige gangen van Christus' kruisliefde. Zij begint reeds als wij nog zondaars en vijanden zijn en verwerft voor ons de vergeving van alle zonden. Zij zet zich voort in de verlossing, die wij smaken, wanneer wfj als boetvaardigen leeren roepen: Heere, gedenk mijner. Zij openbaart zich in haar innigsten vorm in de vertroostende verzorging, die als vleugelen van goedertierenheid zich over al het volk Gods uitstrekt En zoo leidt des Heilands liefde ons naar 't eeuwig, zalig licht, Zij brengt alle kinderen Gods thuis. Want gelijk Johannes Maria in zijn huis nam, zal de Vader al de zijnen tot Zich nemen in het Vaderhuis, waar Jezus voor hen plaats heeft bereid. • Ook al moeten zij op aarde strijden om in te gaan. Ook al trachten satan en wereld hun den ingang te verhinderen. Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte noch diepte, noch eenig ander schepsel ons aal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jesus, onsen Heere (Rom. 8 : 38, 39). Amen. Het lijden der duisternis Psalm 36 : 3. Lezen: Wet des Heeren (waarna gezongen wordt Psalm 25 : 5b). Lukas 23 : 39—48. Psalm 104 : 15, 16. » 97 : 7. „ 116 : 5. En van de zesde are aan werd er duisternis over de geheele aarde tot de negende ure tee. Mattheus 27 : 45 Het zevental woorden, dat de Heere Jezus aan het kruis op Golgotha gesproken heeft, valt in twee groepen uiteen. De eerste omvat de drie woorden, waarin de Heiland Zich öf tot den Vader voor de menschen öf tot de menschen zelf richt, en de tweede groep vormen de laatste vier kruisklanken, waarin Hij Zichzelf in Zijn lijden en overwinning verklaart. En tusschen die beide groepen is het onderscheid van lijdensvrucht en lijdensarbeid. De eerste predikt ons Zijn liefde tot de zondaren, voor wie Hij lijdt en sterft, want Hij bidt voor Zijn vijanden om vergeving; Hij vertroost den boetvaardige met de zekerheid der verlossing; Hij verzorgt de Zijnen met teere trouw, en al die drie kruiswoorden zijn de wonderrijke variaties van het eene thema: als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gestéld aal hebben, soo aal Hij saad sien (Jes. 53:10). Maar de tweede groep brengt ons een andere boodschap. Zij is het Evangelie van den bangen weg, waarin onze Heiland al die zegeningen verwierf. Zij is het getuigenis van Zijn smartenwerk, waardoor Hij èn de vergeving èn de verlossing èn de verzorging mogelijk maakte, want Hij is om onzentwille van den Vader verlaten en Hij heeft om'onzentwille aan ziel en lichaam de bitterste smarten geleden, en Hij heeft voor ons alles, alles volbracht tot den dood toe, waarin Hij neergezonken is, toen Hij Zijn geest beval in des Vaders handen. Zoo heeft de Heiland aan Zijn kruis eerst de vrucht van Zijn lijden geopenbaard om daarna te spreken van den ontzaglijken verzoeningsarbeid, waardoor Hij die vrucht voor ons verwierf. En tusschen die twee openbaringen van Christus' liefde ligt een geweldige overgang. Na het derde en voor het vierde kruiswoord zwijgt de Man van smarten drie uren lang, en die uren zijn de uren van de bange duisternis, die zich als een nacht, waarin geen ster flonkert, om het kruis legert Want immers, wanneer Jezus Zijn moeder met Johannes van Golgotha heeft heengezonden wordt het donker, en omtrent de negende ure, dat is aan het einde van den nacht, riep Jesus met groote stem: Eli, Eli, lama sabachtanil dat is: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Ga Mg verlaten? Met dit woord, met deze bede stijgt Hij weer uit de diepten naar omhoog. Dan wordt het weer licht en dan volgen in snel tempo de drie laatste woorden: Mij dorst, en als een triomfkreet: Het is volbracht en in Zijn sterven: Vader in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En de overgang van het eerste tot het laatste deel van Jezus' kruissmarten vormt de duisternis, die maar niet een omlijsting is van Christus' lijden of een bewijs van medeleven der schepping, maar die tot het lijden zelf behoort en een geweldig stuk is van den arbeid der voldoening, dien onze Borg moest verrichten om de verzoening onzer zonden tot stand te brengen. Op dien overgang willen wij onze aandacht richten. Het lijdensevangelie spreekt ons van HET LIJDEN DER DUISTERNIS en in dat lijden zijn drie momenten, die aldus kunnen worden uitgedrukt I. Daar sij duisternis — de zesde ure; IT. Daar is duisternis — de zesde tot de negende ureUI- Daar was duisternis — de negende ure. I. Daar sij duisternis. Zoo heeft God gesproken wanneer de zesde ure van den kruisdag slaat, en wij moeten, willen we van den bangen nacht op Golgotha iets verstaan, in dat spreken des Almachtigen ons uitgangspunt nemen Want niet in de natuur, ligt het begin en niet de schepping biedt de verklaring. Zij geven geen antwoord op de moeilijke vragen van deze duisternis, en wij stellen dit met opzet voorop omdat velen m den loop der natuurlijke dingen de oplossing van het geheimenis der drie donkere uren zoeken. Zij trachten wat in dien middagtijd van ongeveer 12 tot 3 uur gebeurd is te ontraadselen door allerlei gegevens uit de wereld der schepping, en spreken van een buitengewone zonsverduistering of van een wonderlijke wending in het zonnestelsel of zelfs van een ongekende opeenhooping van zwarte wolken voor den zonnegloed, die geen lichtstraal zouden hebben doorgelaten. En anderen van meer verbeeldenden aanleg hebben er aandoenlijke poëzie bij gedicht om deze vreemde verberging van het licht in verband te brengen met het lijden van Jezus. De natuur, zoo zingen ze dan in vroom-doende gevoeligheid, heeft rouw gedragen over de smarten van den „lieven Zaligmaker". Zij heeft haar lachend aanschijn omhuld met treur-sluiers bij de aanschouwing van het kruis. Zijl heeft in haar donkerheid haar sympathie betuigd met den onschuldigen Gekruiste, en door dit onschriftuurlijke verbeeldingsspel bekoort men emotioneele zielen, die echter anet al deze zoogenaamde verklaringen vreemdelingen blijven bij het vloekhout van onzen Borg en Middelaar. Want de duisternis overjde geheele aarde is niet uit de natuur te verklaren. *~* Het geheim des kruises is ook in dit opzicht niet natuurlijk op te lossen. Wie bij de schepping en haar bewegingen blijft staan verkeert zelf in donkerheid, en wij moeten dan ook opklimmen tot God, Die den Zoon den beker des lijdens geeft te drinken en Hem in deze uren verlaten heeft. « Hij is het, Die in de zesde ure spreekt: daar sij duisternis. Hij is het, Die den nacht gebiedt over Golgotha te dalen, want, en dat is het eerste, waarop ge uw 'aandacht moet spannen: èn het licht èn de duisternis sijn Zijn werk en Zijn werk alleen. Ik, zoo spreekt de Heere, de Almachtige, Ik formeer het licht en Ik schep de duisternis. Hij is Degene, Die het Zevengesternte en den Orion maakt, en de doodsschaduw in den morgenstond verandert en den dag als den nacht verduistert (Amos 5 : 8). Het licht en de donkerheid zijn in Zijn hand. Hij doet Zijn zon opgaan over boozen en goeden. Hij roept de sterren aan den avondhemel bij name. Gij, o God, beschikt de duisternis en het wordt nacht (Ps. 104:20), en neen, de duisternis op Golgotha kan geen speling der natuur zijn en geen wisseling der planeten, maar zij is het werk Gods en is door Zijn hand over de aarde en ook over het kruis uitgespreid. En zij is in bijsonderen sin een werk Gods. Deze donkerheid is geen gewone duisternis, wat duidelijk blijkt uit de woorden die Lukas bezigt om dit deel van Christus' lijden te beschrijven. Hij geeft deze ure aldus weer: En daar werd duisternis over de geheele aarde tot de negende ure toe; en de son werd werduisterd. Het wordt dus niet donker tengevolge van een zoneclips, maar de zon wordt verduisterd omdat God het donker maakt en van haar het licht wegtrekt, en die drie uren zijn wel ontzettend bang geweest. Gij moogt deze duisternis zelfs niet vergelijken met een gewonen, zij het stikdonkeren nacht, want in den nacht schijnt nog de maan en tintelen nog de sterren, al kunnen zware wolken haar glans belemmeren. En ook is deze donkerheid niet dezelfde als de duisternis, die in den morgen der wereld den afgrond bedekt, want dan, in den beginne, is er nog nimmer licht geweest Maar hier wordt het licht onderschept en weggetrokken. Hij, Die eens sprak: daar sij licht, gebiedt nu: daar sij duisternis, en de middag van Golgotha vormt het schrikwekkend contrast met den blijden ochtend van den eersten dag, wanneer voor het eerst het licht de aarde bestraalt Hoever zich die duisternis heeft uitgestrekt is een vraag, die niet op gelijke wijze beantwoord wordt Sommigen denken bij de woorden de geheele aarde alleen aan het land van Juda en bepaaldelijk aan Golgotha, omdat deze landstreek ook elders door deze uitdrukking aangeduid wordt Anderen meenen, dat het over de geheele wereld nacht is geweest, wat naar onze meening meer in overeenstemming is met de verberging van het licht door God Almachtig. Doch hoe het zij, het gaat in die donkerheid om den Christus Gods. Hij moet in de duisternis en Hij moet den nacht in. De zwarte donkerheid om Hem is de lichtverberging, waarop het aankomt, want Hij lijdt in deze uren de smarten der duisternis. * * Daar sij duisternis. Zoo heeft God gesproken en de duisternis is des Vaders werk. Daarop moet alle nadruk vallen, omdat in die donkerheid God onmiddellijk begint te werken. Tot nu toe had de Vader dit niet gedaan behalve even in Gethsemané, toen Hij den Middelaar den drinkbeker des lijdens aan de lippen zette en Jezus alleen was met den Vader. Maar verder zijn het menschen, die als instrumenten in Gods hand het lijdensprogram voor den Zoon des menschen ten uitvoer brengen. Het zijn menschen, die Hem binden en slaan. Het zijn menschen, die Hem bespotten en bespuwen. Het zijn menschen, die Hem veroordeelen en overleveren. Het zijn menschen, die Hem met doornen kronen en Hem naar den kruisheuvel leiden, en op Golgotha is het tot nog toe alles werk van menschen geweest. O zeker naar des Vaders raad en wil, maar toch alles werk van menschen, die Hem aan het vloekhout nagelen, die Hem in Zijn lijden tarten, en die zich vereenigen om Hem zooveel kwaad te doen als zij maar kunnen. En omdat het lijden, dat de Heiland tot de zesde ure leed, Hem door menschen aangedaan wordt, is dit alles ook slechts voorbereiding voor het verschrikkelijkste, dat Hij moet doormaken. Het allerzwaarste is dan nog niet gekomen. De bangste uren wachten nog, want het zwaarste is van God Zelf, Die in dat vreeslijkste lijden geen mensch gebruikt maar Zelf onmiddellijk met onzen Borg afrekent Welnu, die afrekening komt in de zesde ure. Dan grijpt God Zelf in. Hij spreekt: daar sij duisternis. Dat is in den vollen zin Zijn werk, want daarbij heeft Hij geen schepsel noodig. Hij trekt het licht weg en Hij doet den nacht dalen. Omdat nu over den Heere Jezus Christus het lijden in het lijden is aangebroken en nu het offer in de offerande moet gebracht worden. Nu, en overdenk het met diepe ontroering opdat uw ziel stil worde voor God, treedt de verlating van den Vader in; nu opent zich de afgrond van de helsche benauwing; nu moeten de diepten des doods worden doorwandeld; nu daalt de weg neer in onze verlorenheid; nu drinkt Hij den vollen beker van Gods toorn, en in die verlatenheid kan geen mensch Christus brengen. In die hellesmart kan Hij ook Zichzelf niet brengen. In die verlorenheid moet God Hem voeren. Want zij is Zijn straf en de verschrikking Zijner gramschap. Zij is Zijn oordeel, dat Hij alleen vellen kan, en wanneer al onze ongerechtigheden op onzen Borg zullen aanloopen moet de Vader het doen. En Hij doet het. De Vader brengt de duisternis over Jezus Christus, en o God, wat moet Uw genade voor zondaren wonderlijk-groot zijn. Wij zien het maar begrijpen het niet. Want Hij, Dien Gij van U stoot in de duisternis der hel, is Uw eigen Zoon, in Denwelken Gij Uw welbehagen hebt; is God uit God en Licht uit Licht; is onze Heiland, in Wiens mond nooit eenig bedrog geweest is, en wordt Hij door U verlaten? Moet Hij den nacht in? En dat voor ons, die ons door moedwillige ongehoorzaamheid van het licht hebben los- gescheurd en niets anders verdienen dan de buitenste duisternis? Voor ons, die zelfs nu we het Evangelie des kruises kennen zoo dikwijls de duisternis liever hebben dan het licht? Het is voor ons te machtig. Dat al die menschen naar hun „baldadig wenschen" Hem op Golgotha ongestraft kunnen beschimpen en smaden is reeds zulk een wonder geheimenis van Gods lankmoedigheid, maar dit— Hier treedt de mensch terug. Hier kan zelfs geen mensch iets uitrichten. Kunt gij de bliksemen uitlaten dat sij henenvaren en kunt gij de duisternis uitspreiden over Jezus Christus ? Het is dan ook stil op den kruisheuvel. De nacht van Gods toorn staakt alle stemmen tot stilte. En stil nu, mijn ziel, zwijg Gode! van Hem is mijn verwachting. Nu zijn geen menschen maar is de Vader Zelf met Jezus bezig. En het is nacht * Daar sij duisternis.... Die donkerheid is het werk des Vaders, Die nu Zelf zonder een mensch met onzen Borg afrekent, en Die den Zoon inleidt in de allerdiepste smarten van Zijn lijden. Maar— dat werk des Vaders brengt ons een blijde boodschap. Door de duisternis, hoe bang ook, trilt een stem van heilige verheugenis, want het feit, dat God nu Zelf het allerzwaarste van het oordeel over Jezus Christus brengt, predikt ons, dat er tot nu toe aan den lijdensarbeid van onzen Middelaar niets ontbreekt Immers, indien de weg, dien de Verlosser naar het goddelijk program van Zijn voldoening moest afloopen, niet geheel afgelegd was en indien er een gedeelte van dat program niet vervuld was geworden, zou de Vader met den Christus niet verder zijn gegaan. Dan zou eerst dat ontbrekende moeten volbracht en dan zou eerst dat gedeelte van den bangen smartenweg betreden moeten worden. God is ook op Golgotha de rotssteen. Wiens werk volkomen is, en Hij schrapt geen punten van Zijn goddelijk plan. Al wat Zijn raad en hand besloten had, dat geschieden zou, gebeurt, en Hij kan niet tot een volgend punt over gaan of het vorige moet zijn afgewerkt. Hij kan Jezus niet in den nacht doen verzinken, wanneer er tevoren iets zou ontbreken, en dat Hij nu de duisternis over Golgotha brengt, predikt, dat wat voorafging goed was. En God zag wat Jezus gedaan had en zie het was goed. Dan kan het vervolg, dan kan het bangste komen. En dat allerbangste, dat tweede deel van het kruislijden is het goddelijk amen op het eerste. Jezus heeft tot den moordenaar amen gezegd: voorwaar, Ik zeg u, — nu zegt de Vader tot den Zoon amen. Maar wanneer dat amen klinkt, beluisteren wij meer. Dan zijn, omdat het vorige volmaakt was, ook de kruiswoorden, die de Heere Jezus tot dusverre sprak, geen ij dele klanken. Dan heeft Jezus in die woorden geen dwaze verwachtingen opgewekt maar zalige werkelijkheden uitgesproken. Dan is er bij den Vader vergeving voor de vijanden. Dan is de boetvaardige moordenaar heden met Hem in het paradijs. Dan strekt Zijn zorg zich uit over de Zijnen en dan schrijdt Zijn liefde voort van overwinning tot overwinning. Het zij verre van ons anders te roemen dan in het kruis van Jezus Christus. Dat mogen wij nu reeds bij de zesde ure zeggen.; Maar nu reeds? En de duisternis begint pas. Zal het tweede deel van het kruislijden ook goed zijn en zal onze Borg zegepralend uit den bangen nacht tevoorschijn treden? Ja, want onze God doet geen half werk en Hij laat niet varen de werken Zijner handen. Hij zendt niet een Zoon de donkerheid in van Wien Hij zou twijfelen of Hij wel ooit uit die diepten zal oprijzen. Hij doet niet een nacht dalen, waarvan Hij niet weet of wel ooit de duisternis zal moeten wijken voor het licht Wanneer Hij den Middelaar in de buitenste duisternis leidt om met Hem alleen te zijn en al onze zonden aan Hem te bezoeken, weet de Vader, dat ook dat werk van den Middelaar goed zal wezen, en zoo is die zesde ure tegelijk profetie. Zij was het amen, dat verkondigde: het voorgaande was goed; zij is de voorspelling, die nu reeds predikt: het einde zal goed zijn, en neen er is bij die zesde ure voor de hel geen reden om over haar triomf te juichen. Wel is het haar ure in dezen zin, dat al haar benauwing zich voor den Christus opent, maar het is toch eigenlijk haar ure niet. Het zijn de uren Gods. Het is de heilige, machtige stonde van Gods doen, en onze God lijdt geen nederlagen. Ook op Golgotha niet Ook niet in den bangen nacht der verlating, wanneer alle licht is weggetrokken van het kruis en van den Middelaar Gods en der menschen. Overdenk nu zoo het lijden der duisternis. En gij zult beven met verheuging. Ja beven, want om uwentwille ging uw Heiland de donkerheid in en om uwentwille moest Hij alle gramschap Gods dragen. Maar met verheuging, want Zijn werk is goed. En wat gedaan is èn wat nog komen moet Hier is God, uw Maker en Verlosser, Die psalmen geeft in den nacht Achter die zwarte duisternis maakt het paaschlicht zich reeds gereed om op den eersten dag jubelend op te gaan en de wereld I te bestralen met het blijde schijnsel der opstanding en des levens. * * n. Daar sij duisternis, zegt God op Golgotha. Nu is er ook duisternis, want Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. ï En er is duisternis van de sesde tot de negende ure toe. Van twaalf uur tot drie uur op den vollen middag, wanneer anders de zon aan den klaren, strakken hemel staat te gloeien, is het nacht om het kruis en over de geheele aarde. En deze zwarte donkerheid is het lijden in het lijden van onzen ! Heiland. Drie uren lang verkeert en worstelt Hij in dien bangen nacht en 1 de kreet, die Hij bij het einde slaakt: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? vertolkt ons iets van het ontzaglijke, het onzegbre, het vreeslijke, dat Hij, onttrokken aan de menschen en aan de wereld, in de eenzaamheid met Zijn God, Die Hem sloeg, heeft doorgemaakt. Wat is nu dat lijden der duisternis geweest? Op die vraag is meer dan één antwoord te geven. Het is zoo moeilijk dat bittere, bange lijden in een enkel woord I uit te drukken. Want ge behoeft slechts te denken aan de tegenstelling van de duisternis, dat is aan het licht, en een wijd veld van verklaringen i ligt voor u open. Het licht is immers het symbool van de vreugde, welnu, dan is de duisternis de draagster van de smart, en Christus is weggezonken in al onze smarten. Het licht spreekt u van liefde ! en gemeenschap, welnu, dan is de duisternis het terrein van haat en vijandschap, en Christus heeft ook dien bitteren beker gedronken. Het licht geeft aan de wereld heerlijkheid en schoonheid, welnu, dan is de duisternis de sfeer van het verderf, en Christus heeft dat verderf om onzer zonden wil gedragen. Het licht is de weg der zaligheid, welnu, dan zijn in de duisternis de paden des doods en der verdoemenis, en Christus heeft al die paden betredèn. En zoo zoudt ge kunnen doorgaan, en zijn er over de duisternis heel wat woorden op elkaar te stapelen, die op zichzelf goed en waar zijn, maar.... die toch niet doordringen tot de duisternis in de donkerheid, waarin onze Heere Jezus gedurende deze drie uren worstelend en lndend verkeerd heeft. De verklaring van deze duisternis ligt elders. Wij moeten van het: daar sij duisternis op Golgotha teruggaan tot het: daar gij licht in den morgen der schepping. Dat woord, dat lichtwoord, dat uit des Scheppers mond is uitgegaan, is het eerste woord, dat Hij sprak in deze wereld. En een woord van rijken zegen. Een woord, dat van alle andere scheppingswoorden de inzet is. Een woord, dat de eerste klank is in het machtig akkoord, dat over deze aarde ruischt als een goddelijk lied van heerlijkheid. En omdat dit woord: daar sij licht, het eerste is, dat de Almachtige over den bajerd sprak, is ook het licht de eerste gave, de eerste goede gave en volmaakte gift, die van den Vader der lichten afdaalt tot deze wereld. Zij vormt het begin. Zij opent de deuren voor de andere zegeningen, en wanneer zij aan de aarde geschonken is stroomen door die ontsloten poort de andere weldaden Gods der wereld toe. En die rijke „die overweldigend-schoone taak heeft het licht sinds den eersten scheppingsdag behouden, en het is de poort tot den zegen Gods gebleven. In het natuurlijk leven opent het licht den nieuwen morgen, waarin des Heeren goedertierenheden weer nieuw zijn, en geeft het ons den nieuwen dag, waarop Zijn weldadigheden van uur tot uur ons overstelpen. En zelfs in den nacht ontsluit het zilveren schijnsel van de maan en de tintelende flonkering van de sterren de heerlijkheid der nachtelijke uren, die elkander in de stilte van het wondere zwijgen „wetenschap vertoonen". Het licht ontsluit den zegen, en zoo is het ook op het terrein van het geestelijk leven. God zendt Zijn licht en doet Zijn heerlijkheid stralen als een open deur tot Zijn gemeenschap, en ge ziet telkens in de geschiedenis des heils die ontsloten poort. Bij de kinderen Israëls was het temidden van de duisternis in Egypte licht in de woningen en dit licht predikt het volk de genadegemeenschap met den Heere. Op den Sinaï en straks in het heiligdom daalt de heerlijkheid des Heeren neer en die glans leidt tot de verbondsgemeenschap tusschen den Heere en Zijn volk. In Efrata's velden vervult des Heeren heerlijkheid de ruwe bergweide, en dat hemelsch licht is voor de herders de poort tot Jezus, en op den weg naar Damascus wordt Paulus omschenen door een licht, niet van de aarde, en het voert hem tot de aanschouwing van den Heere Jezus Christus. Zoo ontsluit het licht de deuren van den zegen. Maar dan is de duisternis de poort tot den vloek. In die donkerheid onttrekt zich de eerste gave aan de wereld en maakt de zegen plaats voor de vervloeking. En die vervloeking heeft Jezus Christus gedragen in de uren der duisternis. Hij heeft al den vloek op Zich genomen. Van den Vader is Hij verlaten geweest Hij is uitgestooten van hemel en aarde. Menschheid en schepping brengen hun vloek vlak, vlak bij Hem, en Jezus in het duister is Jezus in den vloek en Jezus in de verstooting uit de gemeenschap met God. * Maar dan zegt de duisternis u meer. Omdat de donkerheid de poort is tot den vloek, is zij in de Heilige Schrift ook het beeld van het oordeel Gods, en is de buitenste duisternis de plaats van Zijn eeuwige straf. In tal van profetieën spreekt Gods Woord van den dag des gelichts als van den dag der duisternis en hierin stemmen oude en nieuwe bedeeling met elkander overeen. De profeet Jesaja moet in den naam des Heeren prediken: siet de dag des Heeren komt, gruwelgk, met verbolgenheid en hittigen toorn, om het land te stellen tot verwoesting, en desself s zondaars daaruit te verdelgen; want de sterren des hemels en sijn gesternten sullen haar licht niet laten lichten; de son sal verduisterd worden, wanneer sij sal opgaan, en de maan sal haar licht niet laten schgnen (Jes. 13:9,10). Joël de profeet van den Pinksterzegen, brengt deze boodschap van Gods oordeel: de aarde is beroerd voor desselfs aangezicht; de hemel beeft; de son en maan worden swart, en de sterren trekken haren glans in (Jo61 2 : 10), en in de Pinksterbelofte voorspelt hij: de son sal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, eer dat die groote en vreeselgke dag des Heeren komt (Jo612 :31)! En op Patmos ziet Johannes, wanneer het zesde zegel geopend wordt, dat de son swart werd als een haren sak, en de maan werd als bloed (Openb. 6 : 12), en ook daar is de dag der duisternis de dag des oordeels, de dag der wraak. Welnu, voor Jezus Christus zijn de uren des oordeels gekomen. i$fjPi£ Het is, om zoo te zeggen, voor Hem nu de jongste dag. God komt tegen Hem ten gerichte en Hij rekent nu met onzen Borg onze schuld af. En dat oordeel kon niet uitblijven. Jezus heeft immers Zelf gebeden: Vader, vergeef hun, maar laat de wolken van gramschap zich over Mij uitstorten, en.... zij storten zich uit. Alles, alles komt op Hem neer. De volle toorn Gods brandt tegen Hem. Nu wordt Hij, neen niet door menschen, maar door den Vader veroordeeld en uitgeworpen, verlaten en verbrijzeld, en alle golven en baren Gods gaan over Hem heen. En in die nederdaling ter helle lijdt Hij zoo ontzettend, dat het uitzicht op den hemel en het uitzicht op den Vader van Hem wijkt Dat uitzicht had Hij zelfs nog in Gethsemané, waar Hij ondanks al Zijn benauwing en droefenis nog kon zeggen: Vader. Dat uitzicht had Hij voor Kajafas en voor Pilatus, waar Hij van nu aan de rechterhand der kracht Gods aanschouwde en de macht der vijanden zag als van boven gegeven. Dat uitzicht had Hij nog in het begin van Zijn kruislijden, want dan kan Hij nog bidden tot den Vader en ziet Hij ook voor Zich het paradijs open, maar hier Hier in de uren der duisternis is Hij het uitzicht op den Vader kwijt Hier is het zóó donker, dat Hij het aangezicht des Vaders niet meer aanschouwt Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mg'verlaten. Mijn God en niet meer Vader. En: waarom, o God? Jezus ziet het niet meer. De Zoon des menschen is in de duisternis van onze waaroms neergedaald, en banger kan het niet. In die drie uren is de eeuwigheid, waarin Jezus Christus de diepste diepten des gerichts doorwandelt en alle dooden sterft voor ons. O, meer dan Egypte is hier. Daar was het eerst drie dagen duisternis en stierven toen alle eerstgeborenen. Hier is het drie uren nacht en sterft de Eengeborene. Maar de uren zijn meer dan de dagen en de Eengeborene is Jezus Christus, Die voor ons in de afgronden der hel neerzinkt om des Vaders gramschap te dragen. Nu moeten we maar zwijgen.... Wie kan die hellediep ten peilen? Het is al te machtig, o God. Dat Uw Zoon Zich in Uw gericht wilde stellen. Dat Uw oordeel over Hem kwam. Zwijg nu voor Zijn aangezicht, gij gansche aarde. Daar is duisternis, buitenste duisternis voor Jezus, drie uren lang. Maar.... zoo Hij die uren niet had doorleden, zou er voor Zijn volk geen vergeving en geen verlossing geweest zijn, en zou niemand van u ooit de zaligheid aanschouwen. Jezus Christus moest den nacht in en in dien nacht ook den eeuwigen dood sterven, zou Hij u van alle gericht Gods bevrijden. Een van beide, öf Hij öf gij moest het lijden der duisternis dragen, en öf Hij öf gij moest van uw God verlaten worden.1 En Halleluja 1 lof zij het Lam, Die onze zonden op Zich nam, en Die in de duisternis wilde geofferd worden, opdat wij eeuwig zouden wandelen in het vroolijk levenslicht. Daarvan gaf reeds de Kerstnacht de profetie, want dan ligt Jezus, het Kindeke in de kribbe, in het duister, en staan de menschen, de herders, in het volle licht van des Heeren heerlijkheid, die hen omschijnt, en waarin engelen het lied van Gods welbehagen zingen. En dat duister bereikt aan het kruis zijn bangste ontzetting, opdat wij bestraald zouden worden met het licht van de gemeenschap en van de liefde des Heeren. Aanbid dan de groote liefde des Vaders, Die het donker maakte op Golgotha en Die Zijn Zoon overgaf in den bangsten nacht van het oordeel. Aanbid dan de onpeilbare liefde van den Zoon, Die den nacht wilde ingaan om onzentwil en van den Vader verlaten wilde worden. Gij hebt wel de eeuwigheid noodig om die liefde te prijzen want de enkele uren van dit aardsche leven zijn te kort, veel te kort om uw God naar waarde te loven! Maar die aanbidding en die vertroosting is alleen mogelijk, zoo gij in dien Christus gelooft en Hem kent als uw Borg en Middelaar. Want indien gij buiten Hem blijft en niet in Hem geborgen zijt, zoo gij geen verzoening vondt in Zijn bloed en Hem met bezit als uw Heiland, zoo gij zoudt sterven zonder in leven en sterven Zijn eigendom te zijn, blijft gij in de duisternis, waarin gij van nature gezeten zijt, en wijken de schaduwen des doods nimmer. Dan blijft naar het woord van Johannes, den Dooper, de toorn Gods op u en brandt Zijn oordeel tegen u in ontzettenden gloed. En dan niet enkele uren. Dan niet enkele dagen of enkele jaren zelfs, maar tot in alle eeuwigheid in de buitenste duisternis, die geen einde heeft en waarin van het lijden nooit iets vermindert Laat dan de duisternis op Golgotha u mogen waarschuwen om den nacht der zonde te ontvlieden en te komen tot het licht, dat in Jezus Christus is opgegaan. Laat dan de prediking van Christus' oordeel u dringen om u met God te laten verzoenen en op zoo groote zaligheid acht te geven. Bedenk dan, dat dé eeuwigheid zoo lang duurt maar het heden der genade kort is. Het zijn slechts enkele jaren, enkele maanden, misschien enkele uren meer. Heden dan, indien gij Zijn stem hoort, opdat het niet eeuwig nacht voor u worde, maar gij door genade moogt wonen in het koninkrijk des lichts. Want dat licht is uit dezen nacht geboren. Omdat Christus in de donkerheid is geweest mogen wij verkeeren in het licht. Deze drie uren zijn de overgang tot het licht der verlossing, en dat licht straalt reeds, wanneer de Heiland zegepralend uitroept: het is volbracht. In dien doorgang tot de overwinning neemt onze Borg de Zijnen mee en voert hen tot het zalig licht van de gemeenschap met God. Ook door alle moeiten van dit leven. Ook door alle schaduwen van den dood. Want wat is onze duisternis vergeleken met den nacht die over Christus daalde? Dan kennen wij geen donkerheden. Maar.... zoo zegt ge, geen donkerheid ? En dan mijn smarten en moeiten en rouwl Is het dan in al dat leed toch licht? Ja, want, en dezen psalm leert ge bij het kruis van Golgotha, waar het drie uren duisternis is voor Jezus: Gods vriendlijk aangezicht Heeft vroolijkheid en licht Voor alle oprechte harten Ten troost verspreid in smarten. Juicht, vromen, om uw lot, Verblijdt u steeds in God. Roemt, roemt Zijn heiligheid: Zoo word' Zijn lof verbreid Voor al dit heilgenot. Psalm 97 : 7. III. Daar sij duisternis, want het is des Vaders werk, Die in de zesde ure den nacht doet dalen. Daar is duisternis, want Jezus Christus volbrengt in die drie uren het offer voor onze zonden. Maar Gode zij dank, daar was duisternis, want zij duurt van de zesde tot de- negende ure toe, en sij heeft een einde. Zij blijft dus niet over den Christus. Onze Borg gaat in haar diepten niet onder. Zij wijkt, en wanneer de negende ure slaat geeft God het licht weer terug en behoort Golgotha's nacht tot het verleden. Hoor nu naar de blijde boodschap van die negende ure. Zij predikt ons, dat Jezus Christus het oordeel Gods ten volle heeft gedragen. Zij zegt ons in den naam des Heeren, dat onze Borg alle helsche pijn tot de felste benauwing geleden heeft, en wanneer het licht weerkeert kan Hij zeggen: het is volbracht. Want de terugkeer van het licht is het werk des Vaders en in dat werk getuigt God, dat aan Zijn recht is voldaan. En die volbrenging van des Vaders lijdenswil wordt zelfs reeds openbaar in het vierde kruiswoord, waarin Jezus klaagt over Zijn verlatenheid. Dat woord spreekt de Heiland niet aan het begin van Zijn bitterste smarten, zooals wij doorgaans bij het begin klagen en vragen: waarom, o Heere? maar aan het einde van de duisternis. Hij roept deze klacht tegen de negende ure, en waar die negende ure de boodschapster is der overwinning, spreekt ook dit kruiswoord niet enkel van lijden. Zeker, in dat woord noemt Hij God niet Vader maar Mgn God. Zéker, in dat woord klaagt Hij Zijn waarom en is het uitzicht op den hemel nog niet geopend. Zeker, in die klacht is dat ontzettende woord: verlaten, en het vierde kruiswoord: Eli, Eli lama sabachtani? behoort bij de duisternis. Maar het behoort ook bij het licht. Het is het woord van de negende ure. Het vormt den overgang van den nacht tot den dag. Want Jezus zegt toch: Mijn God, Mijn God. Hij moge van den Vader verlaten en verstooten zijn, Hij is niet van God gescheiden. Hij moge des Vaders aangezicht niet aanschouwen, God is toch Zijn God, en in dit kruiswoord bidt Jezus. Hij roept hier tot God. Smeekende rijst Hij uit de diepten der verlatenheid omhoog, en Zijn gebed is wel het lied Hammaaioth. Uit de diepten roep Ik tot U, o Heere. Zoo Gij Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie sal bestaan? m*\bi\U ^ Verëeving' opdat G& S^reesd wordt. (Psalm En opmerkelijk, dan is het de negende ure. Lijdensweg En die negende ure, dat is drie uur in den middag, is het uur van het avondoffer. Het is de ure des gebeds (vgl. Hand. 3 : 1), en in dat uur knielt het volk des verbonds in den voorhof neer. * In dat uur ontsteekt de priester in het heilige het reukoffer ten tijde des avonds. In dat uur klimt het reukwerk ten hemel op, en wie niet in den tempel kan komen buigt zich op het platte dak of waar dan ook neer om te bidden, en de gebeden van allen vloeien samen tot een stroom van zuchten en smeeken. Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing Mijner handen als het avondoffer (Psalm 141 : 2). In die ure bidt ook Jezus tot den Vader. Smeekende klemt Hij Zich aan den Vader vast. Mijn God, Mijn God en die ure is ook voor Hem de gebedsure, en de gebedsure, dat is de tijd onzer smeekingen, is altijd de ure der overwinning, want bidden, waarachtig bidden is Gods wil maken tot den onzen. Zoo smeekt Jezus, en Zijne bede is, hoe bang ook de klacht wezen moge, het getuigenis van de voleinding van den strijd. Hij heeft Zijn God niet losgelaten. Hij heeft den raad van den duivel aan den lijder van den ouden dag, en dien de satan voor den Lijder van den nieuwen dag wel zal herhaald hebben: zegen God en sterf, verre van Zich geworpen. Hij heeft den Heere vastgehouden tot den einde toe, en — nu is ook de zegepraal nabij; nu wijkt de duisternis; nu keert het licht weer en nu kan Christus triomfeeren: het is volbracht. * * t v * Nu kan Jezus ook sterven. Ware Hij in de duisternis gestorven, er zou geen zekerheid zijn, dat Hij uit de donkerheid des doods verrees tot het licht des levens, en het zevende kruiswoord was achterwege gebleven. Maar nu is de nacht gevloden voor den dag. Christus mag weer zeggen: Vader. Hij, Die zijn kruisevangelie begon met: Vader, zal het ook met dien liefelijken naam beëindigen, en Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. Zoo sterft Hij bewust van de voleinding Zijner gehoorzaamheid. Zoo sterft Hij verzekerd van de Vaderliefde. En Hij roept, door de teug edik verkwikt en verhelderd, met groote stem deze laatste woorden, opdat hemel en aarde weten, dat niet de duisternis maar het licht overwinnaar is en dat de kruisdag niet eindigt met den toorn Gods, maar met des Vaders vriendelijk aangezicht, dat ook licht verspreidt over Golgotha en zelfs over het nieuwe graf, waarin Jezus' lichaam straks gelegd wordt. En dat vriendelijk aangezicht keert zich niet alleen tot den Christus maar ook tot al de Zijnen. Voor al Zijn volk heeft onze Heiland de duisternis doorworsteld, opdat zij eeuwig in het licht zullen wandelen, en wat bij Zijn ge^ boorte reeds aanschouwd werd: Hij in de duisternis en wij in het licht, wordt zalige werkelijkheid. Welke is nu die werkelijkheid? Er is van de vrucht van dit gedeelte van Jezus' lijden zooveel te zeggen. Alle licht is aan dit lijden der duisternis te danken, want wij hebben niets dan donkerheid en nacht verdiend. Het is eigenlijk een machtig wonder, dat God bij den zondeval des menschen de lichten des hemels niet heeft uitgedoofd en de wereld weggestooten in buitenste duisternis. Het is eiken dag een groot wonder, dat er één lichtstraal valt en dat het leven niet verkommert en verkwijnt in schaduwen des doods. Weet ge wat deVerldaring is van dit wonder? Enkel en alleen Gods groote barmhartigheid en lankmoedigheid in Jezus Christus en louter de ontferming van den Heiland, Die voor ons den nacht inging. En Zijn duisternis is ons licht Dat God Zijn zon doet opgaan over boozen en goeden is vrucht hiervan, dat Hij Zijn zon verdonkerd heeft over den waarachtig goede, Zijn Zoon, onzen Heiland. Dat de zon juicht als een held en vroolijk is om zijn pad te loopen, dat hij blijde is als een bruidegom uitgaande uit zijn slaapkamer, is mogelijk omdat God het nacht gemaakt heeft aan het kruis. Dat ge in Gods licht het licht ziet is aan des Middelaars duisternis te danken, toen Hij niet meer in Gods licht en dies geen licht zag, en.... er glanst geen enkel uchtschijnsel van heerlijkheid of het is afdalende van het kruis, waaraan de Middelaar der bijzondere en der algemeene genade volkomen voldaan heeft. Maar de rijkste, de grootste weldaad is wel deze, dat ge door dit lijden der duisternis verlost zijt van de buitenste duisternis. Jezus Christus heeft u bevrijd van den vloek des doods. Hij heeft het oordeel des gerichts voor u gedragen. Hij heeft het licht des levens voor u verworven. Hij heeft u vrijgemaakt van de banden der hel. Hij heeft de poorten der godsstad voor u geopend, waar het nimmer nacht zal zijn, en in plaats van de eeuwige verdoemenis, die naar recht uw deel moest zijn, geeft Hij u de eeuwige zaligheid, die nu reeds haar blijde lichtstralen op uw pad werpt Een licht, dat u troost in de donkerheden van uw leven. Een licht, dat u den weg wijst, wanneer het voor u nacht wordt. Want Jezus Christus is neergedaald ter helle, opdat ik in mijn hoogste aanvechtingen verzekerd sij en mij ganschelijk vertrooste, dat mijn Heere Jesus Christus, door Zijn onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en helsche kwelling, in welke Hij in Zijn gansche lijden, maar inzonderheid aan het kruis, verzonken was, mij van de helsche benauwdheid en pijn verlost heeft. * * * Dat kunt ge echter alleen zeggen, indien ge in Hem gelooft Zoo ge Christus verwerpt, we hebben zooeven daarover gesproken, blijft het voor u eeuwige duisternis, maar zoo ge Hem vertrouwend aanneemt als uw Borg en Zaligmaker wijkt de nacht. Dan heeft Christus voor u het oordeel gedragen. En gij moogt wandelen in het licht Gods. Dat beteekent echter niet, dat over uw levensweg op,deze aarde zich nimmer schaduwen uitstrekken. God voert u ook door nachten van tegenspoed en door donkerheden van beproeving. Hij spaart Zijn kinderen de schaduwen van rouw en leed niet, en het kan zelfs op uw pad zoo donker worden, dat ge schier geen licht ziet en vreest te zullen verdolen. Maar nooit wordt uw duister een nacht als op Golgotha over Jezus kwam en nooit behoeft gij die donkerheid in, waarin Hij voor u neerzonk. Want Hij is ingegaan in de duisternis der verlating van God en Hij is verlaten, opdat gij nimmermeer van uw God zoudt verlaten worden. Zelfs als het nacht en donker rondom u is, houdt des Vaders hand u vast, en is Hij uw God, Die ook psalmen geeft in den nacht. Ga dan aan Zijn hand veilig verder. Geef u vertrouwend aan uw Heiland over. Hij maakt het licht ten tijde des avonds, en ook dan wanneer de doodsschaduwen zich om u legerenen de nacht komt, waarin niemand werken kan. Dan ervaart Gods kind sterker dan ooit de trouw van de liefde des Vaders en de kracht van de verzoening door Jezus Christus en het spreekt in de zekerheid des geloofs: al ging ik ook in een dal der schaduwen des doods, ik sou geen kwaad vreesen want Gn *Vt met ma; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij (Psalm 23 : 4). En zoo voert Jezus Christus Zijn gemeente uit de donkerheden van dit leven, uit de nachten van deze wereld, uit de schaduwen van den dood naar het eeuwig, zalig licht, en naar die godsstad, die de tegenstelling vormt van het lijden der duisternis op Golgotha. Want seer heerlijke dingen worden van u gesproken, o nieuw Jeruzalem. Die stad, zoo mag Johannes prediken, behoeft de son en de maan niet, dat sij in haar souden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft se verlicht en het Lam is haar kaars. En de volkeren dte zalig worden, sullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve; en haar poorten sullen niet gesloten worden des daags; want aldaar sal geen nacht sijn. En, zoo herhaalt de ziener van Patmos enkele verzen verder: aldaar zal geen nacht sijn en sij sullen geen kaars noch licht der son van noode hébben; want de Heere God verlicht se, en sij sullen als koningen heerschen in alle eeuwigheid En va. nauwen samenhang met het eeuwige licht, dat in deze stad brandt, geen vervloeking sal er meer tegen iemand sijn, en Znn dienstknechten sullen Hem dienen, en sullen Zijn aangesicht sien en Zjn naam sal op hun voorhoofden sijn (Openb. 21 : 23—25; Dat is de toekomst van Gods bruidsgemeente. Een toekomst van enkel licht, omdat het Lam haar kaars is. En het Lam Gods kan haar kaars zijn, want dat Lam is in de duisternis geweest om het eeuwig licht te verwerven. Dat Lam kan elke vervloeking weren, want Het heeft in den nacht der drie uren allen vloek verdragen. Dat Lam doet haar tot in alle eeuwigheden Gods aangezicht zien, omdat des Vaders aangezicht voor Hem verbomen is geweest. Vrees dan niet, klein kuddeke, wanneer de wereldduisternissen komen. Vrees met, kind van God, hoe donker het hier op aarde worde Aan allen nacht maakt het Lam Gods, en juist dat Lam, dat voor ons geslacht is, een einde. Want omdat Hij in het doodhjk tijdsgewricht van het lijden der duisternis door God verlaten is geweest, kunt gij nu en eeuwig zingen: Gij hebt, o Heer, in 't doodlijkst tijdsgewricht Mijn ziel gered en gij voegt, reeds aanvankelijk hier op aarde en eeuwig in de godsstad hierboven, er blijde aan toe: Dies zal ik voor Uw oogen Steeds wandelen in 't vroolijk levenslicht. Amen. De rust van den sabbat. (Goede Vrijdag) Psalm 89 : 19. Lezen: Lukas 23 : 49—56. Psalm 30 : 4, 7, & » 92 : 1, 4. „ 68 : 10. En op den sabbat rustten zij naar het gebod. Lukas 23 : 56b. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de zesde dag. En God zag al wat Hij gemaakt had en zie, het was zeer goed. En God rustte op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. Zoo spreekt de Heilige Schrift van den eersten sabbat, dien de wereld heeft gekend en wiens licht is opgegaan over de voltooide werken van Gods handen, en iedere rustdag voert ons terug tot het goddelijk rythme van arbeid en rust, dat Hij heeft ingedragen in de wording en de onderhouding van hemel en aarde. Ook de sabbat na de lijdensdagen van onzen Heiland, waarop de vrouwen rustten naar het gebod, spreekt tot ons van den eersten rustdag. Hij voert ons van Golgotha naar het paradijs en van de volheid naar het begin der tijden, maar ook omgekeerd. Hij leidt ons ook weer van den vreréldaanvang naar de weréldwending in Christus' sterven, en laten we nu luisteren: over den dood en het graf van den Heiland ruischt de sabbatssprake. Toen was het morgen geweest en het was avond geweest, de zesde dag. En Jezus Christus zag al wat Hij gedaan had en Hij riep met luider stem: het is volbracht, en — dan rust onze Borg op den zevenden dag van het werk, dat Hij gemaakt had, Zijn geest is veilig in de handen des Vaders. Zijn ziel geniet met de ziel van den moordenaar, die nu geen moordenaar meer is maar een verloste, van de vreugde van het paradijs, en wel is Zijn lichaam in het graf, maar Gij zult, o God, niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving ziet. Zoo kunnen wij spreken van den stillen Zaterdag. De stormen van den goeden Vrijdag zijn tot stilte gestaakt. Na het rumoer van de rechtsspraak over Jezus en na al de bewogenheid op Gabbatha en Golgotha wiekt de stilte van de sabbatsrust. Maar sabbatsras*? En stille Zaterdag? Mijn Vader, zoo heeft onze Heiland gesproken, werkt tot nu toe en Hij werkt ook op den sabbat, wanneer Jezus in het graf ligt. Deze stille Zaterdag is in het machtige werk der verlossing en in het proces van het heil der wereld waarlijk niet stil. Deze dag is vol activiteit en spanning. De geschiedenis der eeuwen is bezig zich te wenden. Alles wordt voorbereid voor de nieuwe dingen, die komen, want deze sabbat boven Jezus' graf is de laatste sabbat der schaduwen. Het voorhangsel is immers reeds gescheurd. Aan de priesterschap is het ontslag afgekondigd. Het uur van de bedeeling der vervulling slaat, en gelijk God in den winter, wanneer alles verstorven schijnt en stil is, bezig is om lente te maken, bereidt Hij op den stillen Zaterdag de glorie van den opstandingsmorgen voor. Niet alleen de vrouwen schikken zich tot den arbeid aan Jezus op den eersten dag der week, maar God Zelf, Die Zijn Zoon voor ons in den dood heeft overgegeven, maakt alles klaar voor de levensoverwinning van den volgenden dag, wanneer de hemel zich zal ontsluiten en de aarde beeft onder de voeten van den Levensvorst. Zoo is dan de stilte van den stillen Zaterdag, de stilte, die aan den storm voorafgaat, en een rust, die het groote werk Gods predikt tot herschepping der wereld. In dat licht willen wij onzen tekst bezien, die ons het Evangelie van den stillen Zaterdag boodschapt, en wanneer wij dan onze aandacht geven aan DE RUST VAN DEN SABBAT, zien wij welke deze rust is: I. voor Jesus Christus, n. voor Zijn volk. I. En het was avond geweest en het was morgen geweest, de zesde dag. En op den zevenden dag rust Jezus, onze Heiland, in het graf. Zijn geest viert sabbat bij den Vader in het paradijs des hemels en Zijn lichaam is op den sabbat in de spelonk van Jozef van Arimathea, en.... nu is het stil geworden. Na alle drukte en rumoer van den Vrijdag is het een stille Zaterdag. Maar — kunnen we eigenlijk wel van een stillen Zaterdag spreken en is deze dag nu een sabbatdag voor onzen Heiland? Hij is toch gestorven. Zijn geest en lichaam zijn vaneen gescheiden. Zijn ontzield lichaam is neergelegd in het graf en Zijn begrafenis behoort immers tot Zijn vernedering. Is dit nu rust voor Jezus? Schijnbaar niet en er is veel, ontroerend veel wat die rust ten eenenmale weerspreekt. Deze laatste sabbat in de bedeeling der schaduwen is ook een sabbat van versmading en van diepe rouw, want de Messias, de Beloofde der vaderen ligt in het graf, en de ellende van het graf is zoo bang. Daarin wordt het lichaam^ het ontzielde lichaam, weggeborgen en onttrokken aan deze wereld. Daarin keert ons vleesch, het pronkstuk van Gods schepping, weer tot verbrijzeling. Daarin wordt de heerlijkheid des menschen, al zijn gratie en luister, al zijn schoonheid en kracht verbroken en verdorven, en in die groeve is met de rust van den sabbat, maar de vernielende werking van den dood. Het graf zelf kent geen sabbat. Het viert nooit rustdag. Het behoort tot de vier, die nimmer zeggen: het is genoeg (Spr. 30:15, 16). Het wordt niet verzadigd, en spreek toch niet van rust bij het graf. Ja, wij troosten elkander bij de graven wel met goede woorden. Wij zeggen, en het is van onze dooden, die in Jezus ontslapen mogen, ook waarachtig, dat hun ziel bij God is en de dood slechts het stoffelijk overschot krijgt. Wij bedekken de donkerheid van het graf met de bloemen onzer verzekeringen, dat het lichaam zonder de ziel toch niets meer is. Maar — wij hebben juist dat lichaam zoo liefgehad en aan het lichaam zooveel zorg besteed. Wij hebben in het oog de vreugde zien glinsteren en de tranen van smart aanschouwd. Wij hebben de hand gedrukt, de kus der liefde op dat lichaam gegeven, het in onzen armen geklemd, en wanneer dat lichaam aan ons wordt ontrukt en onttrokken, wanneer het wordt neergelaten in de groeve om onze verwoesting door de zonde te bezegelen, gaat er een zwaard door onze ziel. Ook al zoeken wij de levenden niet bij de dooden. Ook al mogen wij gelooven, dat de ziel is in des Vaders handen en van stonden aan met Jezus in het paradijs mag verkeeren. Welnu, die bange vernedering heeft Jezus Christus voor ons doorgemaakt. Die versmading heeft Hij in de nederste deelen der aarde voor ons geleden. Hij, Die het leven is, is weggedragen in het graf en publiek als een doode ten toon gesteld. En al heeft de Vader niet toegelaten, dat Zijn Heilige de verderving zag, in de plaats onzer verderving is Hij wel geweest en ook Zijn ontzield lichaam heeft men weggeborgen achter den zwaren grafsteen. Ook dien smaad heeft onze Borg over Zich laten komen, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, en Hij is den weg gegaan van alle vleesch. Hij is niet alleen in Zijn geboorte vleesch geworden en heeft niet alleen het lijden des vleesches gedragen, maar Hij heeft ook de wet der ijdelheid, waaraan het vleesch onderworpen is, vervuld, en ook Zijn bloem is afgevallen en Zijn heerlijkheid is verdonkerd. Kan er dan boven Zijn graf, het graf van Hem, Die geen zonde gekend of gedaan heeft en Wiens lichaam geheel heilig en onbesmet was, van een sabbat, van rust, van vrede sprake zijn? Is die sabbat niet een bespotting? Toen was het avond geweest jen het was morgen geweest, ja, maar na den Vrijdag der verschrikking volgt een Zaterdag der benauwing, en niet de hemel doch de hel juicht Nu is het de ure der duisternis. Nu is het de dag van den satan, die geen rust kent maar eeuwige onrust en onvrede. De laatste sabbat in de bedeeling der schaduwen is wel een droevig einde van zoovele genade-dagen des Heeren, Heeren. En meer nog. De schaduwen zijn nog breeder. Alles om dat graf van Jezus is zoo duister. Ge hebt slechts eerst aan de vijanden van den Heiland te denken, en ge ontmoet geen sabbatsrust Zij zijn op dien heiligen zevenden dag druk in de weer om hun boos werk van den zesden dag voort te zetten. Hun haat kent geen sabbat, want hun vijandschap is ontstoken aan de hel, en zij laten zelfs op den sabbat den gekruisigden Meester niet met rust. Zij zijn indachtig geworden, dat „die verleider gezegd heeft, dat hij na drie dagen weer zal opstaan," en nu slaat hun de schrik om het hart. Dat stoute woord moest eens waar zijn.... Hij, Die Lazarus heeft opgewekt, moest eens voor Zichzelf de banden des doods kunnen verbreken Dan zou het met hun triomf voor altijd uit zijn, en daarom moet zulk een debacle voorkomen worden. Zij vragen onder het voorwendsel, dat de discipelen misschien des nachts Jezus' lichaam zullen stelen om den volke te verkondigen, dat de Meester verrezen is, van Pilatus toestemming het graf te verzegelen en het onder bewaking te stellen. En de stadhouder stemt toe. De grafsteen wordt verzegeld. Hun eigen wacht zal bij de spelonk toezicht houden, en.... zoo is deze sabbat door de maatregelen van de vijanden vol ge- woel en vol drukte, en wordt de stilte van den rustdag verbroken door de onrust van de overpriesters en schriftgeleerden, die niet kalm en blijde sabbat vieren. Zij zien het gescheurde voorhangsel voor zich. Zij zijn bang voor den dooden Jezus. En dan Jezus' vrienden? Vormen zij niet een scherp contrast met Zijn vijanden? Ja, want zij spreiden bij het graf van den Meester een wonderen rijkdom van liefde ten toon, en in de schaduwen van het kruis en van de grafspelonk ziet ge lichtende gestalten. Ge ontmoet de raadsheeren Jozef van Arimathea en Nikodemus. Ge aanschouwt de vrouwen, die reeds op Golgotha door haar tegenwoordigheid den Heiland verkwikt hebben en nu Zijn lichaam volgen, wanneer het weggedragen wordt naar den hof van Jozef. De begrafenisstoet wordt wel geleid door teere en trouwe liefde, maar— in die liefde spreekt weinig, heel weinig geloof. De beide mannen en de vrouwen meenen, dat dit het laatste is, wat er met Jezus gebeurt en dat het nu voor goed uit is. Jezus is uit hun leven weggenomen, en zóó, in die bittere droefheid, begraven zij hem. In die sombere stemming hebben zij in haast Zijn lichaam gebalsemd en afgesproken om op Zondagmorgen deze balseming beter te doen, en ach, bij het graf van den Heiland klinkt geen geloofspsalm van Zijn vrienden. Wij mogen bij de graven van onze dooden, die in Jezus ontslapen zijn, roemen van „Het vrome volk, in Hem verheugd", en zingen : „Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht," maar bij Jezus' graf zwijgen de stemmen, die hier konden juichen. Want hoe vaak had de Heiland verzekerd: na drie dagen sal Ik weer opstaan! En is het niet treffend, — de vijanden denken wel aan dat woord van Jezus. Zij zijn met de opstanding wel bezig. Heere, zoo spreken zij tot Pilatus, wij sijn indachtig, dat dese verleider, nog levende, gesegd heeft: na drie dagen sal Ik opstaan (Matth. 27 : 63), en zij zijn onrustig en angstig door deze profetie, maar — Jezus' vrienden ? Ach, zij hebben geestelijk Hem allen verlaten, en op den sabbat treuren zij als degenen, die geen hoop hebben. Rust is er voor hen niet. Deze laatste sabbat van de bedeeling der schaduwen is voor hen een droeve dag. Het moge dan zijn de groote dag van het feest; de jubel moge in den tempel schallen; het volk des Verbonds moge hoogtij vieren, voor hen is het geen feest, en hun droefheid vormt een schril contrast met de blijdschap van het Pascha, den grooten vierdag der verlossing. Zoo is het avond geweest en het is morgen geweest, en op den Vrijdag van het kruis volgt een Zaterdag van het graf. En die vrouwen hebben zeker niet het lied op den sabbatdag gezongen: het is goed, dat men den Heere love (Psalm 92). Zij hebben eerder geklaagd: de Heere heeft ons vergeten, de Heere heeft ons verlaten. Kan er dan sprake zijn van een stillen Zaterdag en van sabbatsvrede, waar zooveel tranen vloeien? * * * En toch is het sabbat. Het is ondanks alle schaduwen de dag van Gods rust Door alle vernedering en versmading heen is het voor Jezus Christus rustdag, want als het morgen en avond geweest is, de zesde dag, de goede Vrijdag, heeft Hij mogen uitroepen: het is volbracht. En dit woord is een sabbatswoord. Dit woord neemt weer op het amen Gods bij de schepping: het is seer goed. Dit woord bergt in zich het amen des Geestes bij de voleinding: het is geschied, en dit zesde kruiswoord van den Heere Jezus roept de rust uit Het proclameert de rust van God Zelf in Zijn herschepping. Het predikt de rust van Gods volk in de verzoening van al zijn zonden. Het boodschapt de rust van den Heiland, want, en laten wij toch van dezen jubel niets, niets afdoen: het is volbracht. En nu volgen nog wel sterven en begrafenis. Ook die gang in de diepten behoort bij Christus' vernedering en vormt mede het verlossingswerk, maar dit alles is slechts uitvloeisel en uitwerking van al het voorafgaande. De slag wordt geslagen in de verlatenheid. De crisis valt in de duisternis, waarin de Vader met den Middelaar afrekent, en wanneer die worsteling is volstreden, is het volbracht, is het zwaarste, want de eeuwige dood is toch de zwaarste, geleden, en kan het sabbat worden. Over Jezus Christus daalt de wiekslag van den vrede, en nu is er plaats voor het sabbatslied. Weet ge, wat die psalm zingt? Want sie, Uw vijanden, o Heere/ want sie, Uw vijanden sullen vergaan. Weet ge hoe die psalm eindigt? Om te verkondigen, dat de Heere recht is; Hij is mijn rotssteen en in Hem is geen onrecht (Psalm 92 : 10, 16). Zoo zingt Jezus van Gods recht in den triomfjubel: het is volbracht. Maar niet alleen dit kruiswoord kondigt den sabbat aan. Ook het laatste spreekt van den rustdag. Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. Want wat spreekt de Middelaar in dit woord uit? In de eerste plaats dit dat Hij vrijmoedig voor God durft verschijnen. Ook Hem, den Zoon des menschen, is het gezet eenmaal te sterven en daarna het oordeel, en ook Zijn geest keert tot God weer om rekenschap af te leggen. En Hij vreest dat oordeel niet en deinst niet voor die rekenschap terug. Maar— spreekt dit dan niet vanzelf? Is er voor Jezus, in Wiens mond nimmer bedrog geweest is, eenige reden om het aangezicht Gods te vreezen? Staan voor Hem, den Rechtvaardige, de poorten der zaligheid niet wijd open? Ja, maar vergeet het met, dat Hij aan het kruis sterft als een gevloekte, als een uitgeworpene, als een met schuld beladene, en dat Hij door den Vader voor ons tot zonde is gemaakt en drie uren lang verlaten is geweest en uitgestooten in de buitenste duisternis. Vergeet het niet, dat Hij al onze zonden heeft gedragen aan het schandhout En durft Hij, Die onze zonden op Zich nam en met onze schuld beladen was, te sterven en voor den Vader te verschijnen? Ja, Godlof, want Vader in Uw handen beveel Ik Mijn geest. Vader, Ik kom tot U. Vader, hier hebt Gij Mijn ziel, en dit woord boodschapt dat aan Gods recht is voldaan, dat de zonde is verzoend, dat de schuld is betaald, dat de straf is gedragen, en dat Jezus den Vader kan ontmoeten. En dan zegt dit laatste kruiswoord nog meer. Wanneer de Heiland Zijn geest beveelt in's Vaders handen geeft Hij Zijn ziel ook aan den Vader over, opdat zij bij den Vader veilig zij. Onze ziel wordt, indien het leven ons Christus is, bij ons sterven van stonden aan tot Christus haar Hoofd opgenomen, en Jezus' ziel gaat naar den Vader. Heden is zij in het paradijs. Heden viert zij sabbat hierboven. Heden geniet zij de vreugde in des Vaders hemelsche nabijheid. Zoo is het sabbat boven Jezus' graf. Het sabbatslied kan gezongen worden. Gif hebt Mij verblijd met Uw daden, Heere; ik sal juichen over de werken Uwer handen (Psalm 92:5). * * * Dat lied van den sabbat houdt nog rijker klanken in. Wij hebben van Jezus' graf even teruggezien op den dag van het kruis, — nu richten we van den stillen Zaterdag onzen blik vooruit naar den eersten dag der week, die komt, en door de schaduwen in Jozefs hof speelt reeds het licht der overwinning en der verhooging. Ge ziet die stralen reeds wanneer de beide raadsheeren het lichaam van Jezus vragen van den stadhouder en Pilatus het zonder eenige bedenking afstaat, want in dat alles eischt God Jezus' lichaam op en haalt Hij het, opdat Zijn Heilige niet de verderving zie. Ge ziet die stralen ook schitteren in zachten glans in alles wat de vrienden bij de begrafenis doen, in de lijkwade, die ze voor Jezus bestemmen, in den balsem, dien ze Hem bereiden, in de zorg, die ze aan Hem besteden, want dat alles is, ja eerst de uiting van warme liefde voor den Heiland, maar toch ook de eerbiedige aanbidding van Hem, Die de Heere is. En dat licht straalt het schoonst over het graf, het nieuwe graf van den Heere Jezus, waar het ondanks dood en rouw, ondanks verzegeling en bewaking, ondanks vijandschap en droefenis, toch sabbat is. Om dien glans te aanschouwen moet ge lezen wat de profeet Tesaja in zijn lijdensevangelie van Jezus' graf zegt. Men had, zoo lezen wij het negende vers, men had, (niet heeft maar had) Zijn graf bij de goddeloosen, dat is bij de misdadigers, gesteld. Men had Hem een plaats toegedacht bij de boosdoeners. Zijn lichaam zou begraven worden op de hoofdschedelplaats tusschen de lijken der andere kruiselingen in. Zoo hadden de menschen het beschikt. Maar, zoo gaat de profeet verder, Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest. Zijn lichaam is niet tusschen de bandieten in de aarde gestopt, maar in het graf van een rijke is het neergelegd. Zoo had God het beschikt Zoo was het Gods raad. Hij zou hebben een eervolle begrafenis en zelfs gelegd worden in een nieuw graf. En de profeet noemt ook de reden op. Omdat Hij geen onrecht gedaan heeft noch bedrog in Zijn mond geweest is. Omdat Hij geen zonde heeft gekend en Hij den Vader volkomen heeft gehoorzaamd. Daarom mag Hij bij den rijken Jozef in Zijn dood zijn en in diens nieuw graf begraven worden, en die begrafenis en dat nieuwe graf prediken dus: Jesus is onschuldig. Hoort gij het, Golgoth a ? Hoort gij het, Sanhedrin? Hoort gij het hoogepriesters? Jezus is onschuldig. Gij kent deze profetie wel. Jesaja 53 is u niet onbekend. Leest toch dit hoofdstuk en leest dit vers. Het moet uw hart verbrijzelen. Jezus is onschuldig, en nu komt de Vader Hem, ja nu reeds, beloonen. Daarmede wacht God met tot den morgen der opstanding. Dat loon ontvangt Jezus niet pas, wanneer Hij mag zitten ter rechterhand Gods, maar nu, op den sabbat, beloont de Vader den Middelaar met het nieuwe graf. Het nieuwe graf bij den rijke is reeds Zijn amen op het volbrachte werk van den Middelaar. Het nieuwe graf is de rechtvaardiging van den Christus Gods. Het is ook de overwinning van den raad Gods. De Heere regeert, en zoo profeteert het van de verrijzenis van den Heiland, waarin de Vader, in de volle openbaring van Zijn welbehagen, den Heiland verheerlijken zal. De stille Zaterdag is niet stil. Het voorspel van de paaschakkoorden wordt ingezet. De hemel vangt het praeludium van de paaschpsalmen aan. Het is toch sabbat, en het sabbatslied kan klinken: Alle de werkers der ongerechtigheid sullen verstrooid worden, maar Gij sult mijn hoorn verhoogen gelijk eens eenhoorns; ik ben met versehe olie overgoten (Psalm 92 : 10, 11). Zet u met dit sabbatslied in uw hart neer bij het graf van den Heere Jezus. Hij rust op den sabbat. En het nieuwe graf predikt, dat God alle dingen nieuw maakt. Nieuw ook voor Jezus. De morgen der opstanding komt. Deze sabbat is de verbindingsschakel tusschen het kruis en de verhooging. Laat ons dan den rustdag wijden met psalmen tot Gods eer. Zoo predikt u deze stille Zaterdag hoe gij overmorgen het paaschfeest kunt vieren. Dat is alleen mogelijk, wanneer gij de schakel kent, die de verrijzenis verbindt aan het lijden en sterven van den Heiland. Want gij moet om de vreugde der opstanding te smaken beginnen bij Golgotha en uw aanvang nemen bij het kruis der schande. Alleen wanneer gij den lijdenden Borg, den Gekruiste hebt gevonden, is er verrijzenis-vreugd mogelijk, en deze levensblijdschap bloeit slechts op uit de smarten van het vloekhout. En omdat het kind der wereld die schakel niet kent en wil kennen, blijft het dolen in de schaduwen van den dood, en omdat de moderne mensch geen leven wil aanvaarden door het bloed van Christus, sterft zijn heerlijkheid als een bloem en troost geen levenshoop zijn ziel. Ja, hij worstelt wel om het leven en dorst wel naar levensweelde. Al zijn streven en al zijn strijd is er op gericht om zich den schat van het leven te verzekeren, maar hij vergeet daar te beginnen, waar de fontein springt, en dat begin ligt op Golgotha. Die bron welt op uit Jezus' bloed. Het geheim van ons leven is te vinden in Christus' zoenoffer. Daaruit klimt het levenslicht en de levensvreugd op, en wie Jezus zoekt, Die gekruisigd is, komt ook tot den Levensvorst, Die dood en graf overwon. Kruis en kroon, verzegeld graf en ontsloten graf liggen in één lijn, en zoo zijn de goede Vrijdag en de stille Zaterdag en de blijde Zondag aaneengesmeed als een drievoudige keten, die niet kan worden verbroken. Het sterven — het graf — de verrijzenis, zij behooren bij elkander, en zij verklaren u den sabbat boven de spelonk van Jozef en den sabbat voor allen, die in Christus gelooven. Kom dan en hoor het sabbatslied bij Jezus' graf. Opdat ge het beluisteren moogt bij de graven van uw dooden. En opdat ge het zingt nu reeds in het aangezicht van uw eigen graf. Is dat graf dan niet bang? Ja, ontzettend somber. Elke groeve is als een open muil van den dood. En geen bloemenpracht en geen menschverheerlijkende toespraak kan dien smaad bedekken of verbergen. Wij gevoelen altijd weer onze diepe ellende en verderf en de tocht naar het graf is vaak nog banger dan het oogenblik waarin de vermoeide strijder ontbonden werd. Het graf laat u ook altijd onbevredigd en ongetroost heengaan en de grafsteen blijft koud. Maar vanuit Jozefs hof zwelt een sabbatslied aan en die psalm ruischt ook over de graven van onze dooden, die in den Heere stierven. Jezus Christus heeft doordat Hij in het graf neerdaalde hun graf geheiligd en door Zijn begrafenis is het een rustplaats geworden. Door Zijn dood is hun dood en ook hun graf slechts een doorgang, en voor Gods volk zit aan het graf de zalige verrijzenis vast. Het is, al zinkt het lichaam in de aarde, toch sabbat. De ziel is boven, van stonden aan, bij Jezus. Zij drinkt den nieuwen beker aan Zijn hemelschen disch, en het lichaam Ja, het is gezaaid in verderfelijkheid maar het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. Het is gezaaid in oneer, maar het wordt opgewekt in eer, en in den dag van Christus' wederkomst op de wolken des hemels moeten alle graven hun dooden weergeven. Het uur der verrijzenis zal slaan. God bereidt ook in het graf die toekomst voor. In de „stille rustplaats onzer dooden", in dien winter van verderfenis en verbrijzeling is Hij bezig lente te maken. De eeuwige lente komt, waarin ziel en lichaam vereenigd zullen zijn om tot in alle eeuwigheden het volmaakte lied van den hemelschen sabbat te zingen. * * * In die heerlij kmaking van al de Zijnen volgt Jezus Christus de heilige orde van Zijn eigen werk. Eerst heeft Hij op den kruis-Vrijdag het ontzaglijk-zware werk van Zijn lijden gearbeid. Dan rust Hij op den stillen Zaterdag in het graf en de zevende dag is sabbatdag. En dan volgt op den eersten dag der week de opstanding uit de dooden, wanneer de Levensvorst de kluisters van dood en graf voor altijd verbreekt. Welnu, dien weg wil de Heiland met u gaan, die in Zijn kruis verzoening hebt gevonden. Hij leidt u eerst door dit leven van arbeid en strijd en geeft u te werken zoolang het dag is. Dan daalt, wanneer het morgen en avond van uw leven geweest is, de stilte van den nacht, waarin niemand werken kan. En eindelijk, wanneer deze wereldweek voltooid is, klinkt Jezus' stem over de graven, en in de opstanding des vleesches viert gij uw volkomen triomf over zonde en dood. Dat licht valt over de graven van allen, die in Jezus ontslapen zijn. Het breekt zich baan door alle schaduwen heen, en in dat licht verwisselt de weeklage in een reizang. Het opstandingslied wordt reeds gehoord en in het aardsche, dat vol van sterven en rouw is, dringt het feestgeklank des eeuwigen levens door. Maar die sabbat breekt alleen aan voor degenen, die in Jezus Christus zijn, en Zijn graf heeft slechts vertroosting voor hen, die in Hem verzoening vonden voor al hun zonden. Hij staat ook hier tusschen de levenden en de dooden, tusschen Zijn vrienden en Zijn vijanden, en wanneer gij tot de laatsten behoort, predikt Jezus' graf u geen leven en geen rust maar dood en verderfenis. Dan blijft het voor u donker, eeuwig donker, en behoudt het graf zijn smaadvol karakter. Dan moge de wereld, die aan het geloof in den Heiland ontzonken is, dien smaad pogen te verbergen door krans en bloem; dan moge zij aan de verschrikking van het graf Lijdensweg l0 meenen te ontkomen door verbranding van het ontzielde lichaam, — is het vuur soms zachter dan de aarde en is de gloed der vertering milder dan het proces der ontbinding? Noch ginds noch hier is het sabbat, en de goddeloozen, zegt mijn God, hebben geen vrede. En wel zullen zij in den dag der dagen opstaan, maar niet ten eeuwigen leven, doch, zooals de profetie van Daniël predikt, tot versmaadheden en tot eeuwige afgrtjsing(J}amèll2:2). De eeuwige rampzaligheid wacht daar waar tot in alle eeuwigheden geen sabbatsrust gekend wordt Zoek dan den Heere Jezus Christus. Kom tot Zijn kruis en kom met haast wijl de tijd kort is. Vlied tot Hem in ootmoed des harten en met belijdenis van uw zware schuld. Roep Hem aan om Zijn ontferming en smeek: Heere,gedenk mijner. Indien ge zoo boetvaardig en geloovig komt hoort Hij. Hij, de Heiland, Die alles voor ons volbracht heeft, laat geen bidder staan. Hij wil uw hart vervullen met Zijn vrede, die over u neerdaalt door de verzoening in Zijn bloed. Dan wordt het sabbat Dan breekt voor u de rustdag aan van stilheid tot God. En gij moogt elkander het sabbatslied toezingen: Laat ons den rustdag wijden Met psalmen tot Gods eer; 't Is goed, o Opperheer! Dat w' ons in U verbüjden. 't Zij d' uchtendstond, vol zoetheid, Ons stelt Uw gunst in 't licht; 't Zij ons de nacht bericht Van Uwe trouw en goedheid. Dat vrij, als groene telgen, De booze welig groei: Gij zult, in zijnen bloei, Voor eeuwig hem verdelgen. Niets stelt U immer palen, Gij zijt de hoogst' in macht: Grj zijt de Heer; Uw kracht Zal eeuwig zegepralen. Psalm 92 : 1, 4. II. De sabbat, waarop de Heere Jezus in het graf ligt, is niet alleen een dag der rust voor den Heiland maar ook voor de Zijnen. Zv rusten, zoo verhaalt Lukas in onzen tekst, naar het gebod, en deze laatste woorden herinneren ons aan de ordinantie des Heeren omtrent den sabbat. Zij spreken ons van Gods heilige wet over onzen arbeid en onze rust en van Zijn goddelijke orde voor Zijn volk Israël. En die orde hield dit in, dat in de bedeeling der schaduwen, die op den Silo uitliep en in den Christus zou eindigen, de sabbat op den laatsten dag der week gevierd werd en het zevental dagen in de rust zich afsloot Maar die orde bracht tegelijk met zich mee, dat, wanneer de schaduwen werkelijkheid en de profetieën vervulling waren geworden, ook de viering van den sabbat zich richten zou naar den regel der nieuw-testamentische bedeeling, en de week niet met de rust zou eindigen maar beginnen. Welnu, op den sabbat, waarop Jezus Christus in het graf ligt, hebben de schaduwen haar einde, wordt het Oude Testament afgesloten, en wordt dus ook de laatste sabbat der oude bedeeling gevierd. De laatste Zoekt ge daarvoor het bewijs? Richt dan eerst uw oog op het heiligdom te Jeruzalem. Daar wordt deze sabbat met groote praal gevierd. Het is immers de paaschsabbat, de voorname dag van het feest. Nu wordt het paaschlam geslacht; nu klinken de tempeltrompet ten; nu is de voorhof vol van een groote menigte, maar tusschen het heilige en het heilige der heiligen hangt een gescheurd voorhangsel. Van boven naar beneden is het vaneen gereten. De scheiding voor de woning Gods is gebroken, en al heeft men misschien geprobeerd in aller ijl de twee deelen aan elkaar te verbinden, de scheur is er en geen mensch kan haar ongedaan maken. En deze geweldige scheur, die in het oogenblik van Jezus' sterven door Gods hand zelve getrokken is, predikt de vervulling en het einde der oude bedeeling. De schaduwen hebben haar tijd gehad, want het offer van het Paaschlam is gebracht; het bloed van het Lam Gods is vergoten; de arbeid van den grooten Hoogepriester is volbracht en de priesters uit het huis van Aaron hebben hun taak volvoerd. Melchizedek heeft Aaron vervangen, en het oude is voorbijgegaan, zie het is alles nieuw geworden. Welnu, dan verdwijnt ook de oude sabbat. Dan maakt hij plaats voor den nieuwen. De rust gaat van den laatsten dag naar den eersten over. En wanneer ge nog naar meer bewijs vraagt moet ge nog eens luisteren naar het sabbatswoord van den Heiland op Golgotha: het is volbracht. In dat volbracht wendt de Middelaar het roer der wereld om. Hij verwisselt de bedeelingen der genade. Hij verplaatst ook den sabbat van den zevenden naar den eersten dag. Want Hij heeft de sabbatsrust der verzoening verworven, en neen, geen zwoegen meer om tot den sabbat te komen maar een vredevol werken van den sabbat uit, en de rust staat aan het begin. Christus' Kerk kan haar week beginnen met den rustdag. Zij vangt met Jezus aan en rust in Zijn volbracht werk. De eerste dag is haar sabbat, en deze overgang is door God ook bekend gemaakt. Weet ge door wie? Neen, niet door discipelen van den Heiland of door de vrouwen, maar door de heiligen, die, wanneer Jezus Christus sterft, zijn opgewekt uit de dooden. Zij gingen, zoo verhaalt Mattheüs, uit de graven, doch komen pas na Jesus' opstanding in de heilige stad. Op den stillen Zaterdag zwijgen zij. Waar zij gebleven zijn weten wij niet maar den feestdag vieren zij niet in de tempelstad. Eerst op den eersten dag der week verschijnen zij in Jeruzalem om den Christus te prediken en Zijn heerlijkheid uit te roepen. Ach, de heilige stad heeft niet willen luisteren. Zelfs naar hen, de predikers „uit de dooden", hoort zij niet Abraham heeft wel gelijk gehad, toen hij zeide: indien sijMoses én de Profeten niet hooren, soo sullen sij ook, al ware het, dat er iemand uit de dooden opstond, stek niet laten geseggen (Lukas 16 : 31). Hier staan de dooden op en Jeruzalem bekeert zich niet Zij blijft doof voor de roepstem des Heeren, dat het oude is voorbijgegaan en het nieuwe is gekomen. * * De discipelen van den Heiland hebben het wel verstaan. Al is het ook, dat op dien laatsten sabbat het licht nog niet in hun ziel opgegaan is. Dan rusten de vrouwen naar het gebod,.... maar in deze rust is de onrust van haar terneergebogen harten. Zij hebben dien sabbat doorgebracht in diepe droefheid en geen feestpsalm is uit haar harten opgeweld. Met Jezus' dood is haar hoop vergaan en Zijn graf is voor haar het einde. En toch.... Zij rusten naar het gebod en haar weedom verhindert haar niet te gehoorzamen. Zij schikken zich temidden van haar leed naar de heilige orde Gods en zij willen ook op dien droeven dag dienstmaagden des Heeren zijn. Geen graf en geen dood, en dat is zulk een schoone trek in die discipelinnen van Jezus, kunnen haar beletten des Heeren gebod naar Zijn wil te volbrengen. En aan haar en ook aan de ontrouwe, verweesde discipelen denkt de Vader, Die in de hemelen is, en Die weet, wat maaksel zij zijn. Voor hen allen is de stille Zaterdag, al zijn ze zich er zelf niets van bewust, de voorbereiding voor de verrijzenisvreugd, want die treurende vrouwen en moedelooze jongeren zijn geen ongeloovigen. Zij blijven, hoezeer ze zich aan Jezus, den Man van smarten, geërgerd hebben, discipelen en discipelinnen van den Heiland, en in die harten zijn de zaden des Geestes gestort en leeft de 'wortel des geloofs. Welnu, die zaden ontkiemen; die wortel brengt vruchten voort; in die stilte maakt de God aller genade de vreugde gereedHij is door alle smart heen aan het werk om de blijdschap te doen dagen, en.... nauwelijks is de eerste dag der week verrezen of al vroeg breekt het leven uit. Het licht gaat op. De tranen worden van de oogen gewischt De weeklage verandert in een rei Het is de dag des Heeren, de levensdag, waarop de verrezen Heiland de Zijnen ontmoet en zij Hem begroeten mogen met de eerbiedige aanbidding van hun verbaasde harten. Dan ruischen van alle kanten de levensklanken. Vreest niet, vrouwen, die verblijd zijt wanneer ge Jezus moogt zien.... Maria — Rabbouni.... Hij is van Simon gezien.... Vrede sij vlieden, en acht dagen later: mijn Heere en mijn God.... Maar.... die vreugde heeft haar aanvangen reeds vroeger dan de verrijzenis van Christus. De laatste sabbat is de werkdag des Heeren om de heilige blijdschap van Paschen te maken. En zoo valt over den stillen Zaterdag het licht des hemels. Ook over den stillen Zaterdag in uw leven, kind van God. Dan kan het schijnen of ge vergeten en verlaten zijt. Dan klaagt ge: nu is het uit en nu is mijn weg voor den Heere verborgen. Dan legeren zich om u wolken en donkerheid, en gij ziet niet het vriendelijk aangezicht van uw hemelschen Vader. Ge treurt verslagen en zijt onrustig in uw lot Maar Hij, Die alle verslagenheid voor u heeft overwonnen vergeet u niet en verlaat u niet Hij denkt aan u en is in stilte bezig om u de blijdschap te bereiden, die vrucht is van Zijn verzoenend lijden en sterven. Wanneer gij met Hem gestorven en begraven zijt, zijt ge ook met Hem opgewekt en verheerlijkt, en.... het wordt Paschen. Toen was het morgen en avond geweest, de zevende dag, en God ziet dat het goed is, en de dag der opstanding en des levens breekt aan. En wel mislukt de tocht der vrouwen naar het graf om Jezus te balsemen, maar des Heeren werk mislukt niet, en zij ontmoeten den verrezen Heiland. Dan wordt het waarlijk sabbat en rusten zij naar het gebod der goddelijke genade. * * Kent gij die rust? Verstaat gij het Evangelie van den laatsten sabbat in de bedeeling der schaduwen, die overgaat in den eersten sabbat der vervulling? Het is het Evangelie van den vrede door Christus' verzoening. Het is de blijde tijding van de rust in het volbrachte werk van Golgotha. Het is de goddelijke boodschap van den sabbat der verlossing. Het is volbracht. Gij, discipelen en discipelinnen van Jezus, gij kunt rusten. Rusten in het offer van Jezus Christus en rusten in Gods vrije genade. En kent gij die rust, die heilige sabbatsrust naar het genadegebod van Hem, Die u om met rechtvaardigde door onzen Heere Jezus Christus? Of zijt gij nog bezig uw eigengerechtigheid op te richten en poogt gij door uw werken u aangenaam te maken voor God? Zoekt gij zelf den hemel te verdienen en uw zaligheid te bewerken en wilt gij naast Jezus' kruis uw voldoening aan God stellen? Zoo ja, het wordt voor u nimmer sabbat Ge blijft aan het werk, aan het zwoegend, slavend werk. Gij komt nimmer tot den vrede, die ons alleen uit genade gegeven wordt, en ge drinkt nooit van het levende water, dat de Heere om niet u biedt Wilt ge de waarachtige sabbatsrust genieten, die de Heere Jezus Christus voor zondaren verworven heeft, ge zult moeten beginnen met uw eigengerechtigheid te laten varen, uw ijdel pogen op te geven, uw vermoeiend en vruchteloos werken te staken, uw verdiensten waardeloos te achten, en ge zult alleen moeten rustenen willen rusten, ja in het offer van Jezus Christus, maar dieper nog, in Gods vrije genade. Want tegenover onze werken, die onze gerechtigheid voor God niet kunnen zijn, is het offer, dat de Heiland aan het kruis bracht, de eenige grond onzer zaligheid, maar deze „eenige grond" rust weer op het fundament van Gods eeuwig welbehagen, waarin Hij kent degenen, die de Zijnen zijn. Het is ten leste des Vaders welbehagen u èn den sabbat èn het koninkrijk te geven, en rust nu in dat welbehagen, dat niet wankelen kan. Steun nu alleen op die genade van uw God. Dan is het vrede ook in alle stormen. Dan is het vrede voor tijd en eeuwigheid. Gelooft gij dat? Hoor nu het is sabbat En God zag, dat het goéd was. Hij heeft Zijn amen uitgesproken over het volbracht van Jezus. En het is nu de tijd Zijns welbehagens. Het is nu de welaangename dag der zaligheid. Maar— die dag, dat heden heeft een einde. Eenmaal slaat de laatste ure. Dan is het morgen en middag en avond geweest in uw leven, de laatste dag. Zoo kan het, als de Heere u spaart, maar het kan ook anders. Het kan ook: toen was het morgen en middag geweest meer niet. En het kan ook, kinderen: toen was het morgen geweest de laatste levenstijd. Weet gij hoe het bij u zijn zal en wanneer de stilte van het graf over u komt? O, geloof dan, nu ge nog in het heden zijt. Kom dan, nu Jezus u roept Heden, zoo gij Zijn stem hoort, verhard u niet maar laat u leiden. * En zoo ge u laat leiden en gelooft in den Heere Jezus Christus, de vrucht van Zijn lijden en sterven bloeit voor u in hemelsche schoonheid. Het wordt sabbat Nu reeds in beginsel. Straks in eeuwige zaligheid. Elke eerste dag der week, elke Zondag brengt u van die rust de heuglijke tijding en profeteert van den eeuwigen sabbat, die geen avond hebben zal. En welk een genade, de laatste dag hier gaat over in de eeuwigheid der heerlijkheid, en wanneer het hier uit is begint het in het Vaderhuis. Uw ziel wordt tot Christus opgenomen. En Hij zal uw lichaam opwekken in heerlijkheid. Dan moge uw stof in de aarde neerzinken en over u dalen de stilte van het graf, het is toch niet stil. God is aan het werk. Hij bereidt de opstanding voor. Hij maakt den dag der verrijzenis ten leven klaar door Hem, Die in ons graf is ingegaan om den dood te overwinnen. Neen, dan is er bij Jezus' graf geen reden meer tot klagen maar tot het lied van den sabbat, want Op den zevende der dagen rustte Jezus in het graf, van den arbeid Zijner ziele, die Hij willend overgaf. In de zwakheid van den kruisdood werkt een nieuwe scheppingskracht. 'tls vervulling, 'tls verzoening, 'tls verlossing, 'tls volbracht. Amen.