m DE TOEKOMST ONZER MONETAIRE POLITIEK; REDE UITGESPROKEN OP DE CHRISTELIJK*HISTORISCHE ZOMERCONFERENTIE TE LUNTEREN OP VRIJDAG 19 JULI 1935 door Prof. Mr. P. LIEFTINCK 1 1935 BIJ J. B. WOLTERS' UITGEVERSMAATSCHAPPIJ n.v. GRONINGEN - BATAVIA DE TOEKOMST ONZER MONETAIRE POLITIEK REDE UITGESPROKEN OP DE CHRISTELIJK-HISTORISCHE ZOMERCONFERENTIE TE LUNTEREN OP VRIJDAG 19 JULI 1935 door Prof. Mr. P. LIEFTINCK ƒ0,75 1935 BIJ J. B. WOLTERS' UITGEVERSMAATSCHAPPIJ n.v. GRONINGEN - BATAVIA BOEKDRUKKERIJ VAN J. B. WOLTERS Met deze rede heb ik mij voornamelijk ten doel gesteld enkele kanten van het monetaire vraagstuk te belichten, waaraan, naar mijne meening, in de gangbare discussie over dit onder* werp gewoonlijk te weinig aandacht wordt besteed. Den wel* willenden lezer wordt verzocht dus geen volledige behandeling te verwachten en ook overigens de bestemming dezer voor* dracht, welke vaktechnische uiteenzettingen niet toeliet, wel in aanmerking te willen nemen. P. L. Mijnheer de voorzitter, zeer geachte toehoorders, Het feit, dat het monetaire vraagstuk heden in dezen politieken kring in het middelpunt der belangstelling staat, is zeker iets opmerkelijks. De openbare financiën hebben van ouds de belangstelling getrokken van hen, die zich wijden aan de publieke zaak, zij het ook, dat de meesten onder hen, zoodra het over technische begrootingsvragen handelde, zich gaarne aan de leiding toevertrouwden van financieele des* kundigen. Monetaire vraagstukken, d.z. vraagstukken, die het geldwezen betreffen, lagen, als zij bij zeldzame gelegen* heden aan de orde kwamen, op het onbetwiste terrein van enkele experts, aan wie men deze zaken overliet. In het politieke leven speelde dit onderwerp practisch geen rol. Men beschouwde het vrij algemeen als een bankiersvraagstuk, waarover in laatste instantie de Minister van Financiën qualitate qua moest beslissen. Sedert den oorlog is dit anders geworden. De waarde* vermindering van tal van nationale geldeenheden — met de daaraan verbonden mkomensverschuivingen —, de mislukte pogingen tot wederopbouw van een goed werkend, intematio* naai monetair stelsel — met den terugslag daarvan op het handelsverkeer —, de veelzins onbevredigende credietpolitiek vóór en tijdens de huidige crisis, hebben in breede kringen onrust gewekt ten aanzien van de wijze, waarop monetaire vraagstukken worden behandeld. Van een blindelings volgen van het oordeel der deskundigen, — die onderling bovendien scherper dan ooit zijn verdeeld —, is geen sprake meer. Het is noodzakelijk geworden, dat de in een land te volgen monetaire politiek steun en weerklank vindt bij de publieke opinie. Vandaar het belang, dat zij, die geroepen zijn aan de publieke meening leiding te geven, dit onderwerp in het juiste licht leeren zien. Dit klemt te meer, omdat het monetaire vraagstuk vele kanten en vertakkingen heeft en nauw verband houdt met tal van andere belangrijke onderwerpen van practische en principieele politiek, zoodat elk standpunt, dat men ter zake van dit vraagstuk inneemt, verstrekkende consequenties heeft. De monetaire politiek van een land, in den ruimsten zin, omvattend de geld* en credietpolitiek van staat en bankwezen, beheerscht in belangrijke mate de economische omstandig* heden, waaronder de bewoners van dat land produceeren en consumeeren. Een wijziging in de muntpariteit kan beslissend zijn over de vraag, welke goederen in het binnenland kunnen worden gemaakt en welke uit het buitenland moeten worden betrokken. Een verandering in de voorwaarden, waarop door het bankwezen crediet wordt verleend, kan een bepaalde economische ontwikkeling mogelijk of onmogelijk maken. De prijs* en kostenstructuur van een land, de inkomensverdeeling, de werkgelegenheid, zij worden alle aanmerkelijk beïnvloed door de, door de verantwoordelijke autoriteiten gevoerde, monetaire politiek. Hieruit volgt bij eenig doordenken reeds, dat het monetaire vraagstuk zich geenszins oplost in een technisch*economisch probleem, maar dat het belangrijke sociale en ethische kanten heeft. Monetaire politiek kan nooit haar hoogste doel vinden in de bevordering van een „technisch volmaakt" geld* en credietsysteem, in het scheppen en in stand houden van een mechanisme, dat de functioneering van het economisch proces vergemakkelijkt, zonder het in een bepaalde richting te be* invloeden. Aan het monetaire stelsel van een land komt slechts een dienende functie toe; het behoort zoodanig te zijn geconstrueerd, dat het aan de verwezenlijking van het specifieke welvaartsdoel, dat men zich in dat land gesteld heeft, zooveel mogelijk tegemoet komt. Dat men daarbij rekening zal moeten houden ook met internationale factoren is een vanzelfsprekendheid. Niet alleen op economische gronden, maar ook uit overwegingen van internationale soli* dariteit. Dit laatste is echter niet anders dan een toepassing van het beginsel, dat de monetaire politiek van een land ten slotte betrokken moet zijn op een hooger doel dan alleen op dat der grootst mogelijke stoffelijke welvaart. Aan deze inleidende opmerkingen betreffende de beteekeois en het karakter der monetaire politiek, knoopen wij terstond een waarschuwing vast tegen overschatting van het nuttig effect van monetaire middelen ter bereiking van eenig wel* vaartsdoel. Geld en crediet strekken ter vergemaldcelijking en bevordering van het ruilverkeer ten aanzien van goederen en diensten. Maar voor een ontplooiing van dit verkeer zijn ook andere omstandigheden van beteekenis en moeten ook andere dan monetaire voorwaarden zijn vervuld. Wanneer de waardeverhouding tusschen de geldeenheid van een land en de buitenlandsche geldeenheden verstoord is, zonder dat de prijzen en kosten zich aan de nieuwe verhoudingen hebben aangepast en het handelsverkeer daardoor wordt geremd, kan een monetaire correctie die rem wellicht wegnemen. Maar desondanks kunnen andere remmen blijven bestaan, zooals handelsbelemmeringen, betaHngsbeperkingen, -enz. en deze remmen kunnen door het buitenland nog eens extra worden aangezet, wanneer een land door devaluatie zjjn handelspositie zou willen verbeteren. Zoo ook, wanneer in een land een te angstvallige credietpolitiek wordt gevoerd en in dat land geen nieuwe investaties plaats vinden, kan een politiek van ruime en gemakkelijke credietverleening de aantrekkelijkheid tot het uitvoeren van nieuwe projecten vergrooten. Maar andere remmen, zooals een gemis aan vertrouwen aan de zgde der ondernemers en een te geringe koopkracht aan de zijde van het publiek kunnen desniettegenstaande aan een opleving in den weg staan en het middel van crediet* verruiming, indien het wordt toegepast, doen falen. Daarom is het ook onjuist om van monetaire middelen op zich zelf, zonder de omstandigheden ter dege in aan* merking te nemen, voor een herstel van het economisch leven alle heil te verwachten. En daarom is het eveneens onjuist om de monetaire politiek als een afzonderlijk, afgesloten terrein te beschouwen. Zij moet integendeel steeds als onder* deel worden gezien van de algemeene economische politiek en met andere economische middelen worden aangevuld, of juister, op andere economische middelen het complement vormen. Indien ten aanzien van dezen samenhang tusschen monetaire en andere middelen van economische politiek een beter inzicht bestond, zouden tal van monetaire experimenten niet met zooveel teleurstelling geëindigd zijn en zou men in menig land constructiever werk hebben kunnen verrichten dan tot nog toe feitelijk het geval was. Thans komend tot ons eigenlijk onderwerp: de toekomst onzer monetaire politiek, willen wij dit in twee vragen splitsen: 1. hoe moeten wij ons de toekomstige ontwikkeling denken op internationaal monetair gebied en welk standpunt moet ons land daartegenover innemen; 2. in hoeverre kunnen monetaire middelen bijdragen tot verbetering van den economischen toestand, waarin ons land thans verkeert? Hoewel de tweede vraag Uw belangstelling waarschijnlijk het meest zal prikkelen, moeten wij daaraan toch een bespreking van de eerste laten voorafgaan. En wel om een dubbele reden. Vooreerst hopen wn door onze behandeling van de eerste vraag over de diepere oorzaken, die tot de bestaande mone* taire verwarring hebben geleid — een verwarring, waarvan het economisch leven van ons land in zoo ernstige mate het slachtoffer is — eenig licht te verspreiden. Slagen wg hierin, dan zal het waarschijnlijk gemakkelijker vallen een juiste diagnose van den internationalen monetairen toestand te stellen. Het tweede motief is, dat wij het noodzakelijk achten achten eerst een voorstelling te hebben van de waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling op internationaal monetair gebied, alvorens de richting uit te zetten, die door ons land ware te volgen om te komen tot nationaal herstel. Dit herstel toch zal dan alleen duurzaam kunnen zijn, indien het met een voldoende aanpassing gepaard gaat aan de toekomstige inte» nationale verhoudingen. Daarmede zal dus bij de toe te passen therapie in belangrijke mate rekening moeten worden ge* houden. 1. De vraag naar de waarschijnlijke toekomstige ontwik* keling op internationaal monetair gebied culmineert in de vraag: zal de wereld terugkeeren tot den gouden standaard en zoo ja, zal deze dan hetzelfde karakter dragen als hij vóór den oorlog had? Of moeten wij rekenen met een overgang naar een andere monetaire orde dan wij tot nog toe kenden? Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet ik U in enkele groote trekken het stelsel van den gouden standaard schetsen, zooals het vóór den oorlog werkte in het inter* nationaal verkeer.1) Het beginsel van den gouden standaard beruste hierop, dat de waarde van de nationale geldeenheden gekoppeld werd aan de waarde van het goud, door onder» linge inwisselbaarheid in een vaste verhouding. Hieruit vloeide een vaste waardeverhouding tusschen de nationale geld* eenheden voort, welke vaste waardeverhouding haar uit* drukking vond in vrijwel stabiele wisselkoersen, die slechts schommelden tusschen nauwe grenzen. Trad nu in de internationale waardeverhouding tusschen de geldeenheden door de een of andere oorzaak, b.v. door vermeerdering van de goudproductie in een land, waardoor het prijsniveau in dat land ging stijgen en in verhouding tot andere prijsniveaux te hoog werd, een verstoring op, dan bewerkte de aan den gouden standaard verbonden vrije in* en uitvoer van goud, dat die waardeverhouding weer spoedig hersteld werd, daar het land met het relatief te hooge prijs* niveau normaliter een gedeelte van zijn goud verloor, hetzij door betaling als tegenwaarde van een vermeerderden goederen* import, hetzij door het voordeelig uit te zetten in het buiten* land ter plaatse, waar minder geldruimte heerschte. De inter* nationale goudbeweging hield op deze wijze de nationale prijsniveaux in evenwicht. Het eenige, dat hiervoor moest worden gedaan, was, dat de centrale bank in het land, waaruit het goud afvloeide, naar mate zij goud verloor haar credieten beperkte, tengevolge waarvan het prijsniveau werd gedrukt en dat de centrale bank in het land, waarheen het goud toestroomde, naar mate zij goud ontving haar credieten uitzette, tengevolge waarvan het prijsniveau tendeerde tot stijgen. Dit was de groote „spel* regel": vloeit goud af, dan crediet beperken, stroomt goud toe, dan crediet uitzetten.2) Het land met het relatief te hooge *} Voor verdere studie verwijzen wij naar A. D. Gayer, Monetary policy and economie stabilisation, London, 1935. 8) Vgl. L. Robbins, The great depression, London, 1934, pag. 24v.v. prijsniveau onderging zoodoende een kleine deflatie, het land met het relatief te lage prijsniveau een kleine inflatie en daar» door werd het evenwicht hersteld. Die kleine inflaties, maar vooral die kleine deflaties, waren voor een land niet altijd aangenaam, maar zoolang het prijs» en kostenniveau zich nog betrekkelijk gemakkelijk aanpaste, had men dit binnenlandsch ongerief gaarne over voor het groote voordeel van een stabielen wisselkoers, waardoor de buitenlandsche handel en het internationaal credietverkeer ten zeerste werden bevorderd. Vóór den oorlog nu, werkte het geschetste stelsel in het algemeen bevredigend. De „regels van het spel" werden vol» doende in acht genomen en de binnenlandsche aanpassing aan gewijzigde buitenlandsche verhoudingen stuitte in de ver* schillende landen niet op onoverkomelijke moeilijkheden. Het gevolg was, dat de nationale prijsniveaux nauw met elkaar in overeenstemming bleven en het internationaal monetair even* wicht in het algemeen gehandhaafd bleef. Na den oorlog werd dit echter anders. Wij noemen hier* voor een viertal oorzaken.*) Als eerste oorzaak begonnen de centrale banken van enkele der grootste landen, van wier medewerking een goede func* tioneering van den gouden standaard het meest afhankelijk was, het met de „regels van het spel", waarop de gouden standaard berust, minder ernstig te nemen. Inplaats van aan de goudbeweging consequent het effect te verleenen ten aan» zien van het prijsniveau, dat haar in het stelsel van den gouden standaard toekomt, werd aan de goudbeweging menigmaal haar invloed ontnomen door een compenseerende crediet* politiek, n.1. van credietexpansie, wanneer er goud uit het land afvloeide en van credietcontractie, wanneer er goud binnenvloeide. Een dergelijke handelwijze is met het beginsel van den gouden standaard lijnrecht in strijd. Dat zij nochtans toepassing vond, vindt zijn verklaring in het sedert den wereldoorlog in verscheidene landen opkomend streven naar 1) Vgl. over de voorwaarden, waaronder de gouden standaard kan werken: F. Lutz, Goldwahrung und Wirtschaftsordnung, in Welt* wirtschaftlich.es Archiv, Maart 1935, pag. 224—251. beïnvloeding der binnenlandsche conjunctuur met monetaire middelen, n.1. met behulp van credietuitzetting en crediet* inkrimping. Dit streven naar autonome, binnenlandsche con* junctuur*beïnvloeding leidt tot nationaal beheerschte prijs* niveaux en komt vanzelfsprekend in botsing met het stelsel van internationaal communiceerende prijsniveaux, waarbij elk ladd zijn credietpolitiek ondergeschikt maakt aan het hand* haven van een stabielen wisselkoers volgens de indicaties van het goud. Deze twee doelstellingen, een nationaal beheerscht prijsniveau en een stabiele wisselkoers, zijn onder bepaalde omstandigheden onvereenigbaar en het baart daarom geen verwondering, dat de pogingen na den oorlog om de eene èn de andere te verwezenlijken mede tot de ineenstorting hebben geleid van den gouden standaard. De tweede oorzaak, die na den oorlog de functioneering van den gouden standaard bemoeilijkt heeft, is de toegenomen inelasticiteit in de meesté landen van de binnenlandsche prijs* en kostenstructuur, hetgeen vooral tot uiting komt in de on* voldoende aanpassing van de kleinhandels* aan de groot* handelsprijzen. Dit verschijnsel hangt ten deele samen met een fundamenteele verandering in het moderne productie* en distributieproces, welke zich, algemeen gesproken, kenmerkt door een vermeerdering van de z.g. productie langs omwegen, hetgeen gepaard gaat met toenemende aanpassingsmoeilijk* heden, zoowel wat de reëele productiemiddelen betreft als wat de (vaste) kosten der ondernemingen aangaat; ten deele is het een gevolg van de menschelijke reacties op de gewijzigde economische en sociale structuur, met name van het groeiend verzet tegen de uitkomsten der vrije prijsvorming, zich uitend in veelsoortige overheidsinterventie en particuliere markt* beïnvloeding. «J Op enkele omstandigheden, die hierop van invloed zijn, wijzen wij in het bijzonder.x) Ten eerste op de sterk toegenomen distributiekosten, die in de eindprijzen van tal. van goederen, met name van eerste levensbehoeften, een zeer verstarrend element vormen. Een 0 Vgl. A. Philip, La crise et l'économie dirigée, Paris, 1935, p. 48 v.v. aanpassing, althans op korten termijn, van deze kosten aan dalende prijzen stuit op het schier onoverkomelijk bezwaar, dat om een eenigszins beteekenend resultaat te bereiken een reorganisatie van het distributieproces noodzakelijk zou zijn, hetgeen, indien het al zou gelukken de psychologische weer* standen, die hieraan in den weg staan, te overwinnen, het offer zou kosten van vele kleine, zelfstandige bestaans, hetgeen weer nieuwe moeilijkheden zou scheppen. De beteekenis van dezen kostenfactor, die ten aanzien van de kleinhandelsprijzen zoo verstarrend werkt, is door oorzaken, waarbij wij bier niet kunnen stilstaan, gedurende de laatste tientallen jaren be* langrijk toegenomen en er is weinig reden te veronderstellen, dat dit in de naaste toekomst veranderen zal. In de tweede plaats wijzen wij in dit verband op de zeer verzwaarde overheidslasten, die drukken op het bedrijfsleven en aan de elasticiteit van het prijs* en kostenniveau veel afbreuk hebben gedaan. Om van de beteekenis hiervan een indruk te geven, noemen wij een enkel cijfer, dat op de hoogte, waartoe de fiscale lasten in sommige landen gestegen zijn, betrekking heeft. In 1930 vertegenwoordigden deze in Frankrijk 22% van het nationale inkomen, in Duitschland 23 % en in Engeland niet minder dan 25 °/oVoor een deel vinden deze lasten hun oorsprong in de sterk gestegen publieke schuld, zoowel van den staat als van de lagere open* bare lichamen, voor een ander deel houden zij verband met de groote uitbreiding van de overheidstaak op sociaal en humanitair gebied, om van de kosten voor defensie maar niet te spreken. De moeilijkheden aan een verlaging van deze lasten verbonden bij een daling van het volksinkomen zijn notoir en hun verstarrenden invloed op kosten en prijzen van algemeene bekendheid. Ten slotte vestigen vrij de aandacht op het toenemend monopolistisch karakter van de prijsvorming, hetgeen opnieuw een verstarrend moment in het economisch leven beteekent. Deze monopolistische tendenz, die zich tot op zekere hoogte *) A. Phitip, ta.p., pag. 50; Gaver geeft de volgende cijfers: voor Duitschland van 15.7 in 1913—1914 een stijging tot 27.6 »/o in 1928— 1929; voor Zweden van 15.5 in 1913 een stijging tot 21.8 /o in 1928; voor de Ver. Staten van 8.5 »/o in 1913 een stijging tot 153 •/• in 1929. ook in de loonvorming openbaart, doet zich in een groot aantal bedrijfstakken gevoelen, met name op industrieel gebied en in de publieke dienst*bedrijven. Hoe krachtig de weer* stand is, die van deze marktbeinvloeding uitgaat in tijden van een dalend prijsniveau, moge blijken uit het feit, dat in Duitschland tusschen de jaren 1929 en 1933 het prijsindex* cijfer voor de gekartelleerde producten slechts daalde van 104 op 83, terwijl het cijfer voor de niet*gekartelleerde pro* ducten daalde van 102 op 42. Het bestaan in grooten omvang van dergelijke „gebonden" prijzen belemmert niet alleen de aanpassing van het prijsniveau, maar leidt tevens onder be* paalde omstandigheden tot het scheef trekken van de prijs* structuur van een land, met de nadeelige gevolgen daaraan verbonden. De hier naar voren gebrachte verschijnselen, nu, zijn even zoovele hinderpalen gebleken voor een goede werking van den gouden standaard. Het functioneeren van den gouden standaard, immers, is afhankelijk van een elastische binnen* landsche prijs* en kostenstructuur, van prijzen en kosten, die met een zekere soepelheid reageeren op credietexpansies en credietcontracties. Wanneer echter de druk op het prijsniveau, die van een credietinkrimping uitgaat, niet door de geheele prijsstructuur heen werkt, maar plaatselijk op krachtige weer* standen stuit en zich slechts op bepaalde gebieden voortplant, brengt dit zoodanige onevenwichtigheden te weeg, dat de economische toestand van een land daardoor zeer nadeelig kan worden beïnvloed, zoodat het voor het alternatief kan komen te staan de genoemde weerstanden te doorbreken of aan de eischen van den gouden standaard niet langer te gehoorzamen. Onder deze spanning is in menig land de gouden standaard bezweken. De derde oorzaak, die na den wereldoorlog aan het steeds moeizamer functioneeren van den gouden standaard ten grondslag ligt, is het toegenomen protectionisme. Een zekere mate van tariefbescherming behoeft aan een goede werking van den gouden standaard niet in den weg te staan; dat leeren de ervaringen uit den vóór*oorlogschen tijd, toen de meeste landen hun binnenlandsche markt met, zij het matige, tarieven beschermden. Anders wordt het evenwel, wanneer de hoogte der tarieven min of meer prohibitief begint te worden of directe invoerbeperkingen, zooals contingenteeringen en derg., worden ingesteld. Noodzakelijke internationale betalingen kunnen dan niet meer in voldoenden omvang in goederen (en diensten) worden verricht; dit verscherpt de goud» verplaatsing en stelt het prijsniveau, zoowel van het goud verliezende land als van het goud ontvangende land, aan sterker monetaire repercussies bloot dan bij een vrijer handels» verkeer het geval had behoeven te zgn. Dit gaf in de practijk een nieuwe aanleiding om de „regels van het spel" te schenden en met behulp van een compenseerende credietpolitiek het prijsniveau voor een te grooten druk of een te sterke stijging te behoeden. Dat de gouden standaard hierdoor werd onder» mijnd, behoeft na het voorafgaande geen herhaling. De gevolgen van het protectionisme voor de toepassing van den gouden standaard rijken echter verder. Verscheidene landen, wier betalingsbalans na den oorlog in een ongunstige positie verkeerde, hebben wegens gebrek aan voldoende exportmogelijkheid zoo veel van hun voorraad goud en goud» deviezen zien wegvloeien, dat zij, voor het behoud van een noodzakelijk minimum tot dekking der binnenlandsche cir» culatie, de afgifte van goud en deviezen voor buitenlandsche betalingen hebben moeten beperken, d. i. een deviezenrestrictie hebben moeten instellen, waardoor zij feitelijk ophielden deel uit te maken van het internationaal systeem van den gouden standaard. Op zich zelf beteekenen deze deviezenrestricties een vermeerdering der handelsbelemmeringen, die veelal tot repressaiües door andere landen aanleiding gaven en zoo werkte deze oorzaak cumulatief in de richting van een steeds verder gaande disintegratie der vroegere, op den gouden standaard en vrij internationaal verkeer berustende wereld* huishouding. Bij de diepere oorzaken, die aan de toeneming van het protectionisme in de na*oorlogsche wereld ten grondslag liggen, kunnen wij thans niet stilstaan. Het zij ons veroorloofd hiervoor te verwijzen naar hetgeen wij over dit onderwerp bjj een andere gelegenheid hebben gezegd.1) Slechts met een l) Vgl. De toekomst der wereldmarkthuishouding, uitg. J. B. Wolters, Groningen, 1935, 2de druk. enkel woord willen wg hier de richting aangeven, waarin onze gedachtengang zich toen bewoog. Niet al het bestaande protec* tionisme mag op rekening worden gesteld van kortzichtige belangenpolitiek of van de internationale verwarring, waarin de wereld zich ten gevolge van de schokken van den oorlog bevindt. Tot op zekere hoogte wortelt het in een groeiend, economisch en sociaal gerechtvaardigd verzet tegen de werking der onpersoonlijke wereldmarktkrachten, die, èn wegens interne defecten van het vraag* en aanbodmechanisme èn wegens opzettelijke beïnvloeding der binnenlandsch prijs* vorming, meer en meer in gebreke blijven dat evenwicht te bewerkstelligen, waarbij een volle ontplooiing der productieve krachten in de voor elk land meest gewenschte richting ver* kregen wordt. Hieruit vloeit voort een aan kracht winnend streven in vrtfwel alle ontwikkelde landen naar een in meerdere of mindere mate nationaal beheerschte economische structuur, een tendens, die, zooals reeds werd aangetoond, zich moeilijk vereenigen laat met het in* en uitvoer*automa* tisme, dat het systeem van den gouden standaard veronderstelt. De vierde en laatste oorzaak, die na den oorlog een goede werking van den gouden standaard bemoeitijkt heeft, is de onregelmatigheid eh onzekerheid in de internationale crediet* verleening. Een internationaal samenhangend prijzensysteem kan niet gehandhaafd blijven zonder een regelmatig en goed gefundeerd credietverkeer, dat de noodige continuïteit brengt in de economische ontwikkeling, den internationalen goederen* handel bevordert en in gevallen, waarin een credietwaardig land een ongunstige betalingsbalans vertoont, bereid en in staat is het tekort te overbruggen, zoodat een te zware druk pp het prijsniveau, ten gevolge van goudverlies, in zulk een land wordt voorkomen. Met het verval van de Engelsche suprematie op de wereldkapitaalmarkt en de zwakke ver* trouwensbasis, die de na*oorlogsche wereld voor het inter* nationaal credietverkeer bood, is de steun, dien het stelsel van den gouden standaard voorheen aan het internationaal crediet ontleende, menigmaal in een gevaar verkeerd. Internationale leeningen op langen termijn werden )door de nieuwe credi* teurlanden, die Engeland van zijn vooraanstaande plaats hadden' verdrongen, in het algemeen onvoldoende en dikwijls weinig oordeelkundig verleend, terwijl het internationaal kort crediet, dat naar verhouding een geweldigen omvang aannam, door zijn snelle verplaatsbaarheid en zijn vluchtachtigen aard een voortdurende bron van instabiliteit en verwarring ging ver* tegen wo ordigen. Ofschoon verschijnselen in het internationaal credietverkeer, n.1. ongezonde credietverleeningen en ontijdige credietonttrek* kingen, tot de meeste directe aanleidingen hebben behoord, welke verscheidene landen hebben gedwongen den gouden standaard prijs te geven, meenen wij toch, dat aan deze laatste oorzaak niet dezelfde beteekenis toekomt als aan de vooraf* gaande. Terwijl wij de laatst genoemde oorzaak als van meer afgeleiden — en misschien ook tijdelijken — aard beschouwen, achten wij de eerstgenoemde drie van essentieele beteekenis. Nationale conjunctuurpolitiek, nationale prijspolitiek en nationale structuurpolitiek verzetten zich tegen de functio* neering van het mechanisme van semi*automatische, inter* nationale aanpassing, dat gouden standaard heet. Onder het gewicht van hun invloed is het stelsel van den gouden standaard als wereldstelsel ineengestort, hebben de prijs* niveaux der verschillende landen zich in niet onbelangrijke mate van elkaar geëmancipeerd en zijn de oude wisselkoers* Verhoudingen niet alleen verstoord, maar hebben zij haar stabiliteit verloren. Wat heef t nu de zoo juist geschetste ontwikkeling gedurende de laatste vijftien jaren ons te zeggen ten aanzien van de toekomst van den gouden standaard? Hebben de gevolgen, die wij thans aanschouwen, niet duidelijk uitgewezen, hoe fataal het is, als de „regels van het spel", waarop de werking van den gouden standaard berust, worden overtreden en het automatisme van het toe* en afvloeien van goud als middel om de prijsniveaux der verschillende landen in evenwicht te houden, buiten dienst wordt gesteld? Heeft men met de huidige ervaring van het economisch nationalisme niet vol* doende leergeld betaald? Moet de wereld niet terug naar den toestand van vóór 1914, toen aan de voorwaarden, waaronder de gouden standaard kan werken, tenminste redelijk werd voldaan en de moderne wereld economisch een eenheid vormde, met alle stoffelijke en onstoffelijke voordeden daar* aan verbonden? Inderdaad, voor het internationaal herstel van den gouden standaard pleiten zeer gewichtige gronden. Herstel van den gouden standaard beteekent stabiele wisselkoersen en stabiele wisselkoersen zouden een element van de grootste onzekerheid wegnemen, dat thans tot een vergaand protectie* nisme prikkelt en den internationalen handel belemmert Stabiele wisselkoersen zouden bovendien aan een herstel van het internationaal kapitaalverkeer, dat thans practisch geheel is lamgelegd, zeer belangrijk ten goede komen. Voor de verdere economische ontwikkeling van de wereld, welke in zoo hooge mate van internationale geldleeningen afhankelijk is, zouden zich nieuwe perspectieven openen; dit zou een gunstigen invloed hebben op de conjunctuur en de algemeene welvaart zou weer kunnen vermeerderen. Is niet de geweldige economische vooruitgang in de laatste vijftig jaren vóór den oorlog aanmerkeUjk bevorderd door het internationaal régime van den gouden standaard en heeft het loslaten daarvan niet rampspoed op rampspoed gebaard 1 Toch zij men niet te snel met het trekken van een con* clusie. Het stelsel van den gouden standaard vereischt, dat de nationale prijsniveaux zich passief aanpassen aan ver* plaatsingen van het goudylangs den weg van credietexpansie en credietrestrictie. Op een rustige ontwikkeling van het economisch leven van een land kan dit ernstig verstorend werken. Het economisch leven gedijt het best bij continuïteit van het prijsniveau. Inflatie* en deflatieverschijnselen worden daardoor aanzienlijk beperkt, zoo niet uitgesloten. Volgens sommige gezaghebbende economisten is continuïteit van het prijsniveau als voorwaarde tot vermindering van conjunctuur* schommelingen zelfs belangrijker dan stabiliteit van de wissel* koers. Zij wijzen terugkeer tot het régime van den gouden standaard voor hun land juist af om genoemde continuïteit te kunnen verwezenlijken.1) *) Vgl. The future of monetary policy, a report on international monetary problems by a group of the Royal Institute of International Affairs, Oxford, 1935. naamste conclusie, dat de ontwikkeling schijnt te gaan in de richting van tot op zekere hoogte nationaal beheerschte prijs* niveaux en dat de onbeperkte heerschappij van den gouden standaard, zooals die vóór den oorlog bestond, naar alle waarschijnlijkheid niet zal terugkeeren. Wij achten deze con* clusie reeds daarom van belang, omdat, indien zij juist mocht zijn, een vasthouden van ons land aan den gouden standaard om zich zelfs wil weinig zin kan hebben. Ook al moge het voor ons-land met zijn internationale structuur groote voor* deelen hebben, indien de gouden standaard, internationaal, integraaal werd hersteld, dit feit zal in de wereld wel zoo weinig gewicht in de schaal leggen, dat wij beter zullen doen dan ons daarop blind te staren, van den nood een deugd makende, het nationaal prijs= en kostenniveau zoodanig trachten te regelen, dat het aan het behoud en de ontplooiing van de productieve krachten des lands, in verband met het welvaartsdoel, dat ons voor oogen staat, zooveel mogelijk ten goede komt, met in acht neming van de noodzakelijkheid ons bij voortduring op een zoo ruim mogelijke deelneming aan het internationaal verkeer te oriënteeren. 2. Hiermede zijn wij gekomen tot de tweede vraag, die wij ons voorstelden met U te bespreken: in hoeverre kunnen monetaire middelen bijdragen tot verbetering van den eco* nomischen toestand, waarin ons land thans verkeert? Uiteraard kunnen wij dit vraagstuk in den beschikbaren tijd bij lange na niet uitputtend behandelen en zullen wij ons moeten be* perken tot slechts enkele hoofdzaken van monetaire politiek. Wjj willen dan in de eerste plaats de vraag onder oogen zien of het opzettelijk aanbrengen van een wijziging in de bestaande goudpariteit van den gulden (devaluatie), op zich zelf, het herstel in ons land bevorderen zou. En in de tweede plaats of op andere wijze monetaire middelen in dienst zouden kunnen worden gesteld van een meer actieve herstelpolitiek. Wat de eerste vraag betreft, meenen wij, dat het bewijs nog niet is geleverd, dat verlaging van de bestaande goud* pariteit, op zich zelf, ons land ten voordeel zou strekken.*) ') Vgl. de leerrijke brochure van Prof. Ch. Raaymaken, Devaluatie?. Uitg. Dekker en van de Vegt N. V., Nymegen. Allereerst geldt dit ten aanzien van de vermeende voor* deelen van devaluatie voor onzen buitenlandschen handel. De bestaande goudpariteit biedt ons land tegenover de meeste andere landen een belangrijken voorsprong voorzoover de invoer betreft. De hooge waarde, welke de gulden internatio* naai bezit, maakt het voor ons volk mogelijk tegen zeer lage guldensprijzen de benoodigde grondstoffen voor de industrie uit het buitenland te betrekken. Tal van bedrijfstakken, met name die, welke werken voor de binnenlandsche markt, waar de koopkracht sterk gedaald is, zouden met het oog op het behoud van hun afzet dit voordeel zeer moeilijk kunnen missen. Slechts indien de binnenlandsche koopkracht na devaluatie voldoende steeg om de prijsverhooging, die van den duurder geworden invoer het gevolg zou zijn, te kunnen dragen, zou dit bezwaar ondervangen zijn. Het argument, dat deze prijsverhooging lang niet evenredig behoeft te zijn aan de mate van devaluatie, — hetgeen op zich zelf juist is —, houdt o.i. geen steek, daar het, althans voor den binnen* landschen afzet — op den buitenlandschen afzet komen wij dadelijk terug —, niet aankomt op de verhouding, waarin de binnenlandsche prijsstijging tot het percentage der deva* luatie staat, maar op de verhouding van de prijsstijging tot de vermeerdering der binnenlandsche koopkracht. En voor een gunstige verwachting te dezen aanzien bestaat bij enkele toepassing van devaluatie onvoldoende grond. De vraag of de bestaande goudpariteit voor den uitvoer van ons land een groot nadeel is, kan niet in het algemeen worden beantwoord. Voor sommige bedrijfstakken ontegen* zeggelijk, voor andere is het kwestieus. Hierbij is het van belang te bedenken, dat de uitvoer van een land onder de gegeven omstandigheden niet alleen afhangt, ja voor vele goederen slechts in zeer betrekkelijke mate afhangt, van zijn concurrentievermogen, maar ook van de bereidheid van het buitenland om dien export toe te laten en er deviezen voor af te staan. Gezien het feit, dat onze export op een groot deel van het in aanmerking komend afzetgebied tegen invoer* beperkingen stuit, is er op een beteekenende vermeerdering van den buitenlandschen afzet na devaluatie weinig hoop. Wij achten het zelfs niet uitgesloten, dat de vermindering Doch afgezien van de wenschelijkheid, om, geplaatst voor het genoemde alternatief, ten gunste van den gouden standaard te kiezen, rijst de vraag van de mogelijkheid voor een land om aan de eischen, die het handhaven van de gouden standaard stelt, met name tijdens een langdurig proces van deflatie, te beantwoorden. Bij de toenemende verstarring van de binnen* landsche prijs* en kostenstructuur vindt de gewenschte aan» passing aan gedaalde wereldmarktprijzen niet meer automatisch plaats en ontstaan er interne spanningen in een land, die tot gevolgen aanleiding kunnen geven, die onverdragelijk zijn. Hiermede raken wij de eigenlijke kern van het vraagstuk van den gouden standaard, n.1. de mogelijke tegenstelling tusschen nationaal welvaartsdoel en vrij internationaal verkeer. Het schijnbaar incidenteele geval van een conflict tusschen een politiek van nationale prijsniveaubeheersching en inter* nationale wisselkoersstabiliteit plaatst, indien het zich voor* doet, voor het veel ruimer en principieeler vraagstuk van de keus het monetaire mechanisme dienstbaar te maken aan de interne, economische ontwikkeling des* lands of aan een, des* noods geforceerde, aanpassing van de nationale volkshuis» houding aan de internationale, economische omgeving.1) Of deze doelstellingen onder de gegeven — en onder toekomstige — omstandigheden steeds met elkaar in harmonie zullen zijn, lijkt op z'n minst twijfelachtig. Men1 verlieze intusschen niet uit het oog, dat de voordeelen en bezwaren van een terugkeer tot, resp. een handhaven van het goud voor verschillende landen verschillend zwaar moeten wegen. Voor een land als Nederland, dat sterk op internatio» naai verkeer is aangewezen en krachtens dit feit in het algemeen weinig invloed kan uitoefenen op de conjunctuur, zullen, na voldoende aanpassing, de voordeelen van een internationaal herstel van den gouden standaard verre over* heerschen. In een land, dat sterk op de binnenlandsche markt is georiënteerd en dat op het verloop van de conjunc* tuur betrekkelijk grooten invloed kan oefenen, zullen daaren* tegen de nadeelen van het régime van den gouden standaard veel zwaarder worden gevoeld. Jonge landen, die zich slechts x) Vgl. voor een interessante uiteenzetting van dit vraagstuk: J. H. Huizinga, Gold points a moral, uitg. M. Nijhoff, VGravenhage, 1935. kunnen ontwikkelen met behulp van internationaal crediet en die zich nog in een vrij elastische prijs* en kostenstructuur verheugen, zullen tegen internationaal herstel van den gouden standaard weinig bezwaar inbrengen. Oudere landen, die zelf voldoende kapitaalkrachtig zijn en een verstarde prijsstructuur bezitten, zullen daar anders tegenover staan. Deze verscheiden* heid van belangen bij verscheidenheid van ontwikkeling en verscheidenheid van structuur zal de oplossing van het vraag* stuk van het herstel van den gouden standaard niet ge* makkelijk maken. Onder de geschetste omstandigheden achten wij een terug* keer van een belangrijk aantal landen tot den gouden standaard in zijn vóór-oorlogschen vorm in hooge mate onwaarschijnlijk, zoo niet onmogelijk. De krachten, die werken in de richting van een toenemende nationale beheersching van het econo* misch leven achten wij daarvoor veel te sterk. Anderzijds is ook de bestaande toestand van zwevende wisselkoersen voor vele landen in hooge mate onbevredigend en wint het inzicht meer en meer veld, dat de instabiliteit op monetair gebied zoowel het herstel van den internationalen handel als de wederopleving van de binnenlandsche bedrijvig* beid in de meeste landen ernstig vertraagt en aan een verdere verbetering van de wereldconjunctuur in den weg staat. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk, dat men in een niet al te ver verwijderde toekomst voor deze moeilijkheid een oplossing zal trachten te vinden, waarbij een zekere mate van internationale stabiliteit verbonden zal worden met de verzekering van voldoende nationale autonomie inzake de manupulatie der binnenlandsche prijsniveaux om te dien aanzien voldoende continuïteit te kunnen bereiken. Geheel onver* eenigbaar met een terugkeer tot het goud als internationaal standaardmetaal lijkt een dergelijke oplossing niet, maar indien dit geschieden mocht, zal het vroegere mechanisme toch be* langrijk moeten worden gewijzigd, b.v. door invoering van een stelsel van (tusschen zekere grenzen) meer bewegelijke pari* teiten. De uitwerking van dit punt is echter een technisch vraagstuk, waarop wij hier niet kunnen in gaan. Uit hetgeen wij tot nog toe hebben gezegd, volgt als voor* van den invoer door ons land, die van devaluatie het waar» schijnlijk gevolg zal zijn, integendeel, indien zij plaats vindt, wegens het directe verband, dat vele landen thans tusschen in» en uitvoer leggen, onzen uitvoer nog verder zal doen„ afbrokkelen. Met name met betrekking tot onzen uitvoer naar Duitschland meenen wij dat de kans daarop, in verband met de clearing, groot is. Maar ook al zou dit niet geschieden en de uit te voeren hoeveelheid vermeerderen, dan nog ware het ongemotiveerd te veronderstellen, dat de tegenwaarde in guldens evenredig met de devaluatie zou toenemen. Ten aanzien van sommige producten zou dit misschien mogelijk zijn, doch ten aanzien van andere zou het valutavoordeel waarschijnlijk voor een gedeelte aan het buitenland moeten worden afgestaan. Het feit, dat men in België van Regeerings» wege maatregelen genomen heeft om zulks zooveel mogelijk te voorkomen, bewijst hoe groot het gevaar hiervoor is. Op grond van de genoemde overwegingen achten wij de kans, dat wijziging van de bestaande goudpariteit een wezen* lijke verbetering van de ruilverhouding van ons land met het buitenland ten gevolge zou hebben, dan ook op z'n minst twijfelachtig. Een automatische oplossing van het vraagstuk van de vaste lasten mag men, naar onze meening, van devaluatie evenmin verwachten. De redeneering, dat de stijging van het prijs» niveau, die op een eventueele devaluatie zou volgen, de positie der debiteuren zoodanig verlichten zou, dat ingrijpende maatregelen tot verlaging van lasten daardoor zouden kunnen worden voorkomen, achten wij onhoudbaar. In de eerste plaats in de wanverhouding, die tusschen lasten en prijzen is ontstaan in vele gevallen zoo groot geworden, dat de prijs» stijging noodig om dit verbroken evenwicht te herstellen slechts met een veel verdergaande devaluatie kan worden gekocht, dan men zich meestal bewust is. Bovendien zal de fr«*df<»» tot prijsstijging, die devaluatie in het leven roept, zich niet ten aanzien van alle prijzen gelijkelijk doen gevoelen; sommige prijzen zullen betrekkelijk sterk stijgen, andere weinig of in het geheel niet. Dit laatste geldt met name ten aanzien dier prijzen, die ten behoeve der producenten door Overheids» ingrijpen geregeld zijn en daardoor reeds op een niveau zijn gebracht ver boven het peil van de markt. Dit slaat o.a. op de prijzen van vrijwel onze geheele agrarische productie en het is niet aan te nemen, dat de prijzen, welke de boer in ons land voor zijn producten ontvangt, van een eventueele devaluatie nog eenige verbetering zullen ondervinden. Van een ontlasting der landelijke hypothecaire debiteuren zal dus al dadelijk geen sprake zjjn. 0 Voor de stedelijke hypotheken geldt, wegens het feit, dat de huren — om redenen, waarbij wij hier niet kunnen stilstaan, maar die gelegen zijn in den toestand op de woningmarkt, — in geval van devaluatie evenmin zullen kunnen stijgen, naar onze stellige meening hetzelfde. Het zoo dringende vraagstuk van de verlichting der particuliere schuldverplichtingen op langen termijn brengt men dus langs den weg van devaluatie niet tot een oplossing. Op dit punt verwerpen wij het alternatief devaluatie of aan* passing zeer uitdrukkelijk. Ook de verwachting, dat ten gevolge van devaluatie een verbetering van de rentabiliteit der ondernemingen zal hv treden en daardoor de bedrijvigheid zal worden gestimuleerd, vindt bij nadere overweging weinig steun. Voor herstel van de rentabiliteit is noodig, dat de verbroken verhouding tusschen prijzen en kosten weer in evenwicht komt, maar voor herstel van de bedrijvigheid is tevens noodig, dat deze ren* tabiliteitsverbetering niet ten koste gaat van de verhouding tusschen prijzen en koopkracht, inzonderheid tusschen de prijzen in de consumptiesfeer en de koopkracht van de massa der bevolking. In geval van devaluatie blijven, nu, ten aan* zien van deze beide punten belangrijke dubia open. Onge* twijfeld is het mogelijk, dat in een aantal bedrijfstakken bij devaluatie de prijzen zullen stijgen, terwijl de kosten achter* blijven, maar in andere bedrijfstakken zal zich zeer waar* schijnlijk het omgekeerde voordoen, n.1. dat de kosten stijgen, terwijl de prijzen achterblijven. In sommige bedrijfstakken 0 In deze meening werden wij dezer dagen bevestigd door de ver* klaring van den Deenschen Minister Dr. P. Munch, dat leniging van de landbouwcrisis in zijn land door verdere depreciatie onmogelijk is, terwijl daarentegen wel verbetering gebracht zou kunnen worden door vermindering van den schuldenlast en verlaging van rente. (N. R. Crt. 20 Aug. AvondbL). zullen de bedrijfsuitkomsten dus verbeteren, in andere zullen zij slechter worden. Het is moeilijk te zeggen of voor het bedrijfsleven als geheel het voordeel grooter zal zijn dan het nadeel. In de tweede plaats is het vrijwel zeker, dat in geval van devaluatie de loonen, salarissen en werkloozenuitkeeringen voorloopig geen stijging zullen ondergaan. Tenzij nu door nieuwe investaties de werkgelegenheid krachtig toeneemt, moet het gevolg hiervan zijn, dat voorzoover de prijzen wel een stijging zullen vertoonen, de reëele, consumptieve koopkracht van de massa der bevolking afneemt. Niet alleen komt dan op de minst draagkrachtige bevolkingsgroep de last der devaluatie te rusten, maar bovendien zal het gewenschte herstel der bedrijvigheid, ook al wordt de rentabiliteit van een deel der ondernemingen misschien iets verbeterd, op deze wijze niet worden bereikt. Voor dit herstel, toch, is bovenal noodig een vermeerdering van de koopkracht van de massa des volks, zonder evenredige stijging van de productiekosten. De beste wijze om dit te bereiken is uitbreiding der werkgelegenheid. Maar dat devaluatie onder de bijzondere omstandigheden, waarin ons land zich bevindt, daartoe een bruikbaar middel zou zgn, achten wij, zoolang de reëele voorwaarden voor een herstel niet zijn ingetreden, weinig aannemelijk. Staan wij tegenover het nuttig effect van toepassing van het middel van devaluatie, op zich zelf, op de hiervoren in het kort ontwikkelde gronden derhalve uiterst sceptisch, dit sluit niet in, dat wij een buiten werking stellen van den gouden standaard — ook buiten het geval van technische noodzaak — onder alle omstandigheden verwerpelijk zouden achten. W$ denken hierbij voornamelijk aan de mogelijkheid, dat het handhaven van den gouden standaard aan het voeren van een meer actieve herstelpolitiek in den weg zou kunnen blijken te staan, b.v. als rem op een gewenschte crediet» uitzetting. Een volledige uitwerking van deze gedachte is thans niet mogelijk. Dit zou een uitvoerige verhandeling vereischen van wat wij onder een meer actieve herstelpolitiek verstaan. Toch willen wij trachten enkele lijnen aan te geven, waar* langs, naar onze meening, de economische politiek van ons land zich zou moeten bewegen om onder de gegeven om* standigheden, met de kennis en de middelen, waarover de Regeering zou kunnen beschikken, economisch en sociaal verantwoord te zijn — met ter zijde lating van hetgeen op verschillend terrein reeds door de Regeering geschiedt. Ten eerste achten wij noodzakelijk een weloverwogen aan* tasting, op korten termijn, van die bestanddeelen van het kostenniveau, die wegens gebrek aan aanpassing aan de ver* minderde koopkracht een onevenredigen druk uitoefenen op de kosten van levensonderhoud, resp. op de bedrijfsresultaten der ondernemingen en die aan bepaalde inkomensgroepen voor de diensten, welke zij bewijzen, een vergoeding doen toevloeien, die buiten verhouding staat tot de vermindering van het volksinkomen. Onder deze kostenfactoren nemen, naast de overheidslasten (w. o. de retributiën) en sommige Iconen (met name in de beschutte bedrijven), vooral de particuliere schuldverplichtingen op langen termijn, renten, huren en pachten, een belangrijke plaats in. Hoewel ook zonder ingrijpen van de overheid op den duur een zekere aanpassing van laatstgenoemde verplichtingen wel mag worden verwacht, werken de natuurlijke aanpassingstendenzen te dezen aanzien niet alleen gebrekkig en zeer vertraagd, maar ook menigmaal op een economisch en sociaal zeer ongewenschte wijze, zoodat goede gronden aanwezig zijn om ingrijpen op dit gebied in het algemeen belang gerechtvaardigd te achten. Indien inbreuken op regels van het privaatrecht hiertoe on* vermijdelijk zijn, zal men goed doen daarmee vooral niet verder te gaan dan strikt noodig is en zooveel mogelijk het crediet te ontzien door ten aanzien van de belangen der crediteuren een groote mate van zorgvuldigheid en billijkheid te betrachten. Maar overigens geve men in dezen benarden tijd aan juridische argumenten geen grooter plaats dan daaraan krachtens hun rechtvaardigheids* en doelmatigheidsgehalte toekomt. Behalve doelbewuste maatregelen om een herstel van het evenwicht tusschen kosten en prijzen te bewerkstelligen, achten w^j echter nog meer noodig. Bij gemis aan nieuwe investaties beteekent verlaging van geldkosten allèèn verdere vermin* mindering van de circulatie, voortgezette druk op het prijs* niveau en verdere ineenschrompeling der werkgelegenheid. Dit kan en moet voorkomen worden. Daartoe is een politiek noodzakelijk, waarin naast deflationistische elementen aan reflationistische een ruime plaats wordt ingeruimd. D. w. z. terwijl eenerzijds ons kostenpeil moet worden omlaag ge* bracht, moeten anderzijds de stilliggende kapitalen worden gemobiliseerd en zoo veel mogelijk arbeiders aan productieve objecten te werk worden gesteld om de koopkrachtige vraag te vermeerderen. Op grond van de hedendaagsche kennis van het conjunctuurproces is onder de gegeven omstandigheden een dergelijke activeering van de productieve krachten des lands — al was het slechts om een verdere inzinking tegen te gaan — economisch volkomen verantwoord.1) Sociaal achten wij het niet minder dan plicht geen middel dat uitzicht op slagen biedt — en dus ook dit niet — ongebruikt te laten om de werkloosheid te verminderen. Derhalve meenen wij, dat niet langer mag worden gedraald hieraan met kracht te arbeiden. Voor de uitvoerbaarheid van een dergelijk herstelprogram* ma, waartoe de medewerking van alle groepen der bevolking is vereischt, zijn echter de mogelijkheid Van een ruime crediet* politiek en een lage rentevoet onmisbare voorwaarden. Tot nog toe vormde het handhaven van den gouden standaard in ons land voor de vervulling van deze voorwaarden o. i. geen ver* hindering. Of dit zoo zal blijven is de vraag. Mocht de Regeering haar koers willen wijzigen en haar schouders zetten onder een meer actieve herstelpolitiek en mocht het dan, onverhoopt, blijken, dat het handhaven van den gouden standaard zich tegen voldoende credietverruiming zou ver* zetten en een lagen rentestand zou verhinderen, dan zal, naar onze meening, wat het zwaarst is het zwaarst moeten wegen en de circulatie moeten worden bevrijd van haar gouden kluisters. Het Nederlandsche volk, inzonderheid zijn politieke en financiëele leiders, ftejbben het zelf voor een groot dêeTTh_"He™hand oFKeT deze laatste richting zal uitgaahT l) VgL W. Röpke, Krise und Konjunktur, Leipzig, 1932, pag. 90 v.v. A. L. Macfie, Theories of the trade cycle, London, 1934, pag. 119 v.v. Wat ons, zooals wij hier zijn, ten slotte te doen staat, is met aandrang ijveren voor een economische politiek, die zich stellend op den bodem der realiteit en met aanvaarding van de noodzakelijke consequenties daarvan, ons volk weer nieuw perspectief schenkt. Dit geldt in het bijzonder dat deel van ons volk, dat door het leed der werkeloosheid getroffen is. Zulk een perspectief opent, naar onze meening, devaluatie op zich zelf niet, maar wel, naast snelle bevordering van de noodige kostenverlaging, het krachtig ter hand nemen van een investeeringsprogram. Daarbij komt aan het monetaire middel, met name in den zin van credietverruiming, een be* langrijke plaats toe. Mocht zich in dit verband een conflict voordoen tusschen de eischen van het internationaal monetair mechanisme en de mogelijkheid tot stimuleering van de binnenlandsche conjunctuur, dan zal, zoolang de internationale verhoudingen zich niet ten onzen gunste wijzigen, het laatste den doorslag moeten geven en geld en crediet in dienst moeten worden gesteld van een nationale politiek. Ik heb gezegd.