TWEE EEUWEN ARBEID IN DE KONINKLIJKE KUNST TYPOGRAFISCHE UITVOERING KLOMP 6 BOSMAN'S DRUKKERIJEN, ROTTERDAM WEE EEUWEN ARBEID IN DE KONINKLIJKE KUNST 1734 8/19 NOVEMBER Ï934 I JLN HET 5934»" JAAR VAN HET WARE LICHT ONDER HET GROOTMEESTERSCHAP VAN DEN HOOGEERWAARDEN BR H. VAN TONGEREN WERD OP LAST VAN DEN ACHTBAREN MEESTER DER LOGE „L'UNION ROYALE" IN HET OOSTEN VAN 'S-GRAVENHAGE. BR Mr. A. A. GALESTIN, DIT GEDENKBOEK SAMENGESTELD DOOR EENE COMMISSIE, BESTAANDE UIT DE BBR.'. J .W. BLOKPOEL, Voorz. G. J. D. C. GOEDHART J. J. DEGGELLER TH. H. ELFERS J. F. E. W. ZEY J. J. KROEZE H. VAN TONGEREN E. A. LOEB, Secr. Mr. A. A. Galestin OPDRACHT De Achtbare Loge „L'Union Royale" draagt dit gedenkboek, dat geschreven is ter gelegenheid van haar 200-jarig bestaan, op aan de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden, waarvan zij deel uitmaakt. In dit werk wordt haar geschiedenis verteld en wordt in hoofdtrekken de arbeid aangegeven, welken zij in den loop van twee eeuwen in het belang van de Vrijmetselarij heeft verricht. De beoordeeling van de waarde van dezen arbeid laat zij aan de Orde over; doch de geschiedenis geeft haar het recht te verklaren, dat zij den maconnieken standaard steeds hoog heeft gehouden en dat zij die beteekenisvoüe woorden tot de hare mag maken, welke Schiller aan Jeanne d'Arc in den mond legt, als deze voor het laatst om haar banier vraagt: „Von meinem Meister ward sie mir vertraut, Vor seinem Thron musz ich sie niederlegen; Ich darf sie zeigen, denn ich trug sie treu." H. van Tongeren EEN WOORD VAN DANK Aan de Loge „L'Union Royale" zij namens de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden dank gezegd, dat zij dit werk aan die De Commissie, die dit gedenkboek heeft samengesteld, heeft zich op voortreffelijke wijze van haar taak gekweten. Uit wat ons wordt medegedeeld over den arbeid der Loge in twee eeuwen tijds, blijkt duidelijk, dat zij steeds trouw is gebleven aan de zinspreuk welke de eerste Loge in Nederland in 1734 tot de hare heeft gekozen: Moge „L'Union Royale" in de toekomst haar zegenrijken arbeid op gelijke wijze voortzetten, opdat ook bij een volgend eeuwfeest van haar zal kunnen worden getuigd: Zij heeft steeds haar plicht volbracht! Orde heeft willen opdragen. „VIRTUTIS ET ART1S AMICUS" (De vriend van deugd en kunst). Plattegrond der Haagsche binnenstad in 1729. INLEIDING De Orde van Vrijmetselaren, werkend onder het Grootoosten der Nederlanden, kan zich heden ten dage beroemen op een nauwkeurige administratie, die door het bezit van een maconniek centrum op den Fluweelen Burgwal te 's-Gravenhage niet weinig wordt bevorderd. Helaas kan niet hetzelfde gezegd worden van de Broederschap in de 18de eeuw. Spaarzaam zijn de gegevens, in het bijzonder die, welke uit de eerste helft dier eeuw over de Vrijmetselaars bekend zijn en tegenstrijdig zijn vaak de mededeelingen en stukken, die het huidige Grootarchief daarover bezit. Fantasie en traditie hebben zich meester gemaakt van dit onsamenhangend relaas en dikwijls was de wensch de vader der gedachte bij de pogingen om een sluitend geheel te verkrijgen. Het eerste bericht van een geregeld voortzetten van den maconnieken arbeid heeft betrekking op het jaar 1734. Het is zeer waarschijnÜjk, dat er vóór dat jaar wel degelijk Vrijmetselaars in ons land hebben geleefd; doch hieromtrent valt tot op heden slechts weinig nader aan te toonen. De commissie voor het Gedenkboek 1734—1934, uitgegeven door de Achtbare Loge „L'Union Royale", heeft zich onder anderen bezig gehouden met deze vraag: „Is „L'Union Royale" te beschouwen als voortzetting van die loge, waarop de oudste ons bekende schriftelijke mededeelingen betrekking hebben?" Deze kwestie deed zich voor onder een polemisch aspect, tengevolge van verschillende publicaties in de maconnieke pers. Daarom wenscht de commissie vast te stellen, dat de door haar geraadpleegde authentieke documenten uit het Grootarchief niet 'met wiskundige zekerheid aangeven, hoe het verloop der gebeurtenissen is geweest. In de eerste plaats is het stuk, waaruit zij gemeend heeft de historische lijn te moeten zoeken, allerminst boven iedere bedenking verheven. De „Annales et archives, des Franc Magons Sous la Grande Maitrise des Provinces Unies et du Ressort de La Généralité en Forme de Journal", van de hand van Br.*. Louis Dagran, zijn blijkbaar geschreven omstreeks 1760, zoodat allerlei „menschelijke vergissingen" aangaande de gebeurtenissen van een kwart eeuw volkomen begrijpelijk zijn, zonder" dat men aan geschiedvervalsching of aan kwade trouw behoeft te denken. Br.*. Dagran noemt die Loge van 1734 „Loge du Grand Maitre des Provinces Unies et le resort de la Généralité", terwijl eerst op 24 Juni 1735 Joan Cornelis Radermacher als eerste Grootmeester wordt geproclameerd en verkozen, waarna deze zelf een Gedeputeerd Grootmeester, twee Grootopzieners en een Grootsecretaris benoemt. Nog tweemaal wordt de „Loge du Grand-Maitre etc" genoemd: le. op 26 Mei 1749, waaromtrent Br.*. Dagran bericht: ftLa Loge du Grand Maitre Francoise fut surnommée L'Union Var le Frère H. du Sauset, Député Gr and-Mak du gr Maitre Wassenaar a gouverno". 2e. op den 31sten dag van de eerste maand van het jaar der Genade 1757, wanneer oju de Gedeputeerd Grootmeester Br.*. C. van Boetzelaer namens den Grootmeester Br.*. A. N. Baron van Aerssen Beijeren o.m. verklaart: „notre Loge L'Union qui de touts tems a été la Loge du Grand'Maitre des Francs et acceptés Magons dans Les Provinces Unies et le Ressort de la Généralité." (Zie Bijlagen bladz. A 18). Uit een brief van denzelfden Br.*. C. van Boetzelaer blijkt bovendien, dat bij van meening was, dat er slechts één Loge in ons land kan dateeren van 1734, namelijk de Loge, welke bekend is geweest onder den naam „L'Union". (Zie Bijlagen bladz. A2): Deze gegevens, bevestigd door tal van aanwijzingen in andere „nietofficieele" bescheiden, zouden afdoende zijn, ware het niet, dat in Albrecht Nicolaas Baron van Aerssen Beijeren (omstreeks 1757) een ander officieel document, n.1. de affiliatie der Loge „De Harmonie" te Sluis, gedateerd 11 Sept. 1749A), Br.*. H. du Sauzet onderteekende met de bijvoeging „Maitre de la Loge de la Sincerrité", waaruit door sommige Bbr.*. de conclusie wordt getrokken, dat de „Loge du Grand-Maïtre" oorspronkelijk den naam heeft gedragen van „De la Sincerrité". De Commissie meent, dat aan deze gevolgtrekking hoogstens eenige waarschijnlijkheid zou kunnen worden toegeschréven, zonder dat zij de zooeven aangeduide Bbr.*. op dezen weg wenscht te volgen, en schakelt voor de genealogie van „L'Union Royale" de Loge „De la Sincerrité" voorloopig uit. Verdere gegevens omtrent „L'Union" maken deze Loge des te merkwaardiger. Na den dood van den Grootmeester Br.*. J. G. van Wassenaer, die 25 Augustus 1753 te 's-Gravenhage overleed, schijnt de Loge gesloten te zijn tot 1757, volgens bovengemelde verklaring namens den Grootmeester Br.*. A. N. van Aerssen Beijeren. Toch is zij door vier leden vertegenwoordigd op de voorvergadering van 25 December 1756 en den volgenden dag bij de Verkiezings-Grootloge, terwijl één der vier, Br.*. A. N. van Aerssen Beijeren, tot Grootmeester wordt verkozen. Van de „Loge du Grand-Maïtre", noch van de loge „De la Sincerrité", wordt op deze bijeenkomst of bij deze Grootloge melding gemaakt. In 1757 werd vastgesteld, dat de tien „Loges fondatrices", die het lichaam der Groote Nationale Loge vormden, zouden gehouden worden „te zijn van denzelfden ouderdom". De vraag, welke loge den voorrang zal hebben bij de opening der Groote Nationale Loge, wordt als volgt opgelost: de rangorde wordt bij loting vastgesteld en in deze volgorde zullen de A) Op dit stuk komt voor het Grootzegel met de spreuk „Virtutis et Artis Amicus". (Zie bldz. 9) „Loges fondatrices" elk op haar beurt den voorrang hebben. Hiermede was de kwestie der anciënniteit voor goed van de baan. Doch de werkzaamheden der Historische Commissie, ingesteld in 1927, en het vaststellen van een lijst der Loges in 1930, brachten de zaak weer ter sprake. En zoo werd het weer een twistpunt, of „L'Union Royale" haar geboortedag mag stellen in het jaar 1734. De Cornmissie wenscht zich uitsluitend te baseeren op erkende documenten en zich te onthouden van alle beschouwingen, hypothesen of dubieuze interpretaties. Ze erkent de mogelijkheid, dat door het vinden van brieven of papieren, haar conclusie door hen, die later deze publicaties lezen, zal gewraakt moeten worden. Maar vooralsnog meent zij, dat de feiten en mededeelingen, die op dit oogenblik bekend zijn, haar het recht geven, het jaartal 1734 als geboortejaar van „L'Union Royale" te beschouwen. Zelfs wanneer men blijft vasthouden aan de eenige malen geponeerde stelling: „L'Union" is niet de regelrechte voortzetting van de „Loge du Grand-Maitre des Provinces Unies et le resort de la Généralité", dan nog is er voor „L'Union Royale" bijzondere reden, met meer dan gewone belangstelling het jaar 1734 te beschouwen. Immers, dan is „L'Union" een loge, die zich in 1749 aansluit bij de „Grand-Maitrise des Provinces Unies etc". En dan is „L'Union Royale", als voortzetting van „L'Union", na de incorporatie van de loge „La Royale" in 1757, de oudste loge, die zich aangesloten heeft bij het Centrale Lichaam, de „Grande Loge" der Nederlandsche Vrijmetselarij. Bij administratieven maatregel wordt alles, wat voor 1756 is geschied, door de „Groote Nationale Loge" tot praehistorie verklaard. Maar „L'Union Royale" kan in ieder geval als Loge wijzen op een voorgeschiedenis, die aanvangt vóór deze „bestuurlijke scheidings- lijn". Zij is dus het aangewezen lichaam om te herdenken den eerst bekenden arbeid van Bbr/. op Haagschen, ja, op Nederlandschen bodem, die de aanleiding, het begin en uitgangspunt geweest is van de huidige maconnieke organisatie in Nederland. Met volle instemming van het Hoofdbestuur organiseert de loge „L'Union Royale", deze herdenking als een hulde aan allen, die, ieder op zijn wijze, gedurende tweehonderd jaar het Maconnieke Licht hebben verspreid. De Commissie is zich bewust, dat zij geen historischen arbeid in grooten stijl heeft kunnen leveren: daartoe waren de gegevens in te beperkte mate voorhanden. Wel heeft zij getracht, kennis te nemen van alles, wat over deze aangelegenheid bekend was, alsmede van de verschillende opvattingen, hypothesen en theorieën, welke hieromtrent bestonden. Groote medewerking verleende haar in dit opzicht de Hoogeerwaarde Grootmeester Br.-. H. van Tongeren, Meester van Eer van !„L'Union Royale". Verder Br.\ W. N. Arntzenius, Conservator van de archieven der Gemeente 's-Gravenhage en van het Grootoosten en Br.\ A. J. Hooiberg, Conservator der bibliotheken van het Grootoosten, tevens lid van „L'Union Royale". Moge de zegen van den Opperbouwmeester des Heelals op haar arbeid rusten! Dit Zegel, in 1806 vernieuwd, werd reeds in 1785 in denzelfden vorm gebruikt. De kleuren der Loge, karmozijn en goud, waarin ook de band van dit gedenkboek is uitgevoerd, werden reeds in 1771 vermeld. D E GESCHIEDENIS VAN DE ACHTBARE LOGE „L'UNION ROYALE" TOT AAN HET GROOTMEESTERSCHAP VAN BR/. PRINS FREDERIK DER NEDERLANDEN GEDURENDE DE JAREN 1734-1816 17344816 DB GESCHIEDENIS VAN DE ACHTBARE LOGE „L'UNION ROYALE" TOT AAN HET GROOTMEESTERSCHAP VAN BR.-. PRINS FREDERIK DER NEDERLANDEN GEDURENDE DE JAREN 1734-1816 Van maconnieken arbeid in ons land vóór het jaar 1731 is niets met zekerheid bekend. In dat jaar echter werd in de Orde opgenomen Frans I, hertog van Lotharingen, de Gemaal van Maria Theresia. De plechtigheid had plaats in Den Haag, doch niet in een Loge, en werd bijgewoond door den Engelschen gezant, Philip Stanhope. De eerste Nederlandsche Werkplaats werd geopend 8 November 1734, onder voorzitterschap van Br.*. Vincent la Chapelle. De Engelsche connecties, ontstaan door het in dat jaar gesloten huwelijk van onzen lateren Stadhouder Willem IV met Prinses Anna, dochter van George II van Engeland, zijn misschien van invloed geweest op de stichting van deze eerste Loge. Een der ledenoprichters was Br.*. Francois Liegeois en de eerste bijeenkomst had plaats in de herberg „Lion d'Or" te 's-Gravenhage. De Loge kreeg den naam van „Loge du Grand-Maïtre des Provinces Unies et le resort de la Généralité". Het volgend jaar kreeg zij door bemiddeling van bovengenoemden Br.*. Liegeois van het Engelsche Grootoosten een „Constitutie' brief* of een ,,machtiging", welk stuk verloren is gegaan. Heeft de Hooge Regeering er beslag op gelegd en het vernietigd? Niets is daaromtrent zeker; de Gedeputeerde Grootmeester Van Boetzelaer liet zich daarover in deze woorden uit, dat het was gevallen „dans les mains du Souverain". (Zie bijlagen bladz. A 2). In 1735 werd in Den Haag een tweede loge opgericht: „Le Véritable Zèle", en bijna gelijktijdig een te Amsterdam, „De la Paix" geheeten. Daar de Loges in het geheim werkten, wekten zij den De „Lion d'Or" in 1848; thans „House of Lords", Hofstraat argwaan van de Regeering en een geringe aanleiding was voldoende om ze verdacht te maken. Op 30 November 1735 vaardigden de Staten van Holland en West-Friesland een plakkaat uit tegen het houden van samenkomsten van Vrijmetselaars. De Broeders in Den Haag werden bijtijds gewaarschuwd en vóór het verbod van het Hooge Bewind afkwam, hadden zij hun Werkplaatsen gesloten. Het duurde tot 22 Maart 1744, eer de „Loge du Grand-Maïtre" haar arbeid weer opvatte. Nadat Willem IV erfelijk stadhouder was geworden, konden de loges ongestoord werken. De wettelijke keuren bleven evenwel bestaan, en de bestrijding van Roomsche en ook wel van Protestantsche zijde nam een aanvang. Staatsgevaarlijk werden de loges niet meer geacht en men beschouwde ze veelal als plaatsen van uitspanning en vermaak, waartoe de toenmalige wijze van werken wel aanleiding gaf. Van maconnieken arbeid, zooals wij ons dien tegenwoordig voor-' stellen, was vóór 1813 eigenlijk geen sprake. Er werden recepties gehouden, waarbij den candidaten de oude schrikproeven, waartegen langzamerhand al meer en meer stemmen opgingen, niet werden bespaard. Daarna volgde een gemeenschappelijke maaltijd. Van geregelde samenkomsten op bepaalde tijden wist men nog niet. Bekend waren de z.g. „Convocations soupatoires", waarbij menig vroolijk lied uit volle borst gezongen werd, en menig glas wijn werd gedronken op de maconnieke Broederschap. Daarbij werd de weldadigheid niet vergeten, en aanzienlijke sommen werden soms bijeen gebracht, hetzij om noodlijdende broeders te steunen, hetzij om bij nationale rampen den algemeenen nood te helpen lenigen. Zooals gezegd, werd de „Loge du Grand-Maitre" in 1744 heropend. Eigenaardig is het, dat de Gedeputeerd Grootmeester Br.*. Louis Dagran van de heropening der Haagsche loges kennis gaf aan Frans I. Wanneer wij de geschiedenis van de „Loge du Grand-Maïtre" willen vervolgen, komen wij voor groote moeilijkheden. Zooals reeds in de Inleiding is vermeld, komt in de te onzer beschikking staande bescheiden haar naam slechts driemaal voor, zie bladzijde 12. Heeft de loge haar naam veranderd, of was zij tevens ook bekend onder den naam van „L'Union"? Voor dit laatste pleit een kantteekening van Br.*. Dagran: „La Loge du Grand Maitre Franfoise fut surnommée L'Union Par le Frère H. du Sauset Député-Mait du gr Maitre Wassenaar a gouverno", gedateerd 26 Mei 1749. Al is tot op heden geen opheldering hieromtrent te geven, is het toch moeilijk aan te nemen, dat een loge spoorloos zou verdwijnen. In 1752 richtte Br.*. Adriaan Huisken tot het Engelsche Opperbestuur het verzoek om te 's-Gravenhage een Loge te mogen oprichten. Dit verzoek werd toegestaan en de Engelsche Grootmeester Br.*. Jean Proby, Baron van Carysfort, teekende een Constitutie•brief voor de loge „La Royale" op 22 November 1752. Deze loge werkte krachtig mee bq het tot stand komen van de „Groote Nationale Loge der Nederlanden", in den tegenwoordigen vorm het G.\ O.*, der Nederlanden (1756). In het begin van 1757 was de loge „L'Union" reeds eenigen tijd in ruste na den dood van den Grootmeester Br.*. J. G. Baron van Wassenaer. Door de leden der Loge „La Royale", waarvan Br.*. Van Boetzelaer Voorzittend Meester was, werd nu tot de „Groote Nationale Loge" het verzoek gericht, hun loge te mogen inlijven bij de Loge „L'Union" en deze laatste dan te mogen noemen „L'Union Royale". Dit verzoek werd ingewilligd en op den 31 sten dag van de 1ste maand van het Jaar der Genade 1757 (31 Januari) had in een plechtige bijeenkomst van de Groote Loge die vereeniging plaats. De daarop betrekking hebbende akte werd namens den Groot- meester Br.*. Van Aerssen Beyeren geteekend door den Gedeputeerd Grootmeester Br.*. Van Boetzelaer. In dit stuk wordt vermeld, dat de loge „L'Union", „la première et la plus ancienne de nos loges" en die „de touts tems a hé la hoge du Grand-Maitre des Francs et Acceptés Magons dans les Provinces Unies et le Ressort de la Généralité?', hersteld en heropend is; dat vervolgens de Loge „La Royale" er in is opgenomen, om voor altijd te verdwijnen; en dat de herstelde loge den naam „L'Union Royale" wordt gegeven. De volledige tekst van deze „Akte van Vereeniging" is in dit Gedenkboek nader vermeld. (Zie Bijlagen bladz. A 15-19). Met welk recht de Bbr.*. van 1757 konden vaststellen, dat de loge „L'Union" dezelfde was als de oude „Loge du Grand-Maitre" weten wij niet; misschien beschikten zij over gegevens, die wij niet kennen. Het tijdsverloop van 1734—1757, bijna een kwart eeuw weliswaar, is toch niet zóó groot, dat er geen personen meer in leven konden zijn, die zich de voornaamste gebeurtenissen, al was het dan alleen in hoofdzaken, zouden kunnen herinneren. De jonge loge „La Royale" stelde er toch zeker veel prijs op, in „L'Union" te worden opgelost, en dit zou niet het geval geweest zijn, indien deze laatste geen loge van beteekenis was geweest, al waren er misschien op het oogenblik van samensmelting nog maar vier leden van over. Hoe het ook zij, het Document van 31 Januari 1757 is, zoolang het tegendeel niet is gebleken, voor onze loge de „Akte van Bekendheid", waarbij haar geboorte op 8 November 1734 wordt bevestigd. Het eerste werk van de loge „L'Union Royale" was de oprichting van een algemeene kas, ten behoeve van het nieuwe Opperbestuur. In 1757 werd in een buitengewone Groodoge besloten, dat om de beurt een der loges, die de eerste Groodoge hadden gevormd, en die den naam kregen van „Loges Fondatrices*', als voorzitster van de Groodoge zou optreden; als erkende oudste loge viel ook aan „L'Union Royale" deze onderscheiding te beurt. Op het Grootoosten van 1772 verschenen ook de afgevaardigden van onze Loge, maar hun geloofsbrieven werden niet geaccepteerd. Wat was het geval? Door de verstrooiing harer leden had de Loge meer dan 12 maanden niet gearbeid, en zelfs had Br.*, van Boetzelaer zich naar een andere Loge, „Le Véritable Zèle", laten overschrijven. Er werd op de Groodoge heftig over het geval gedisputeerd, vooral de afgevaardigden van de Loge „La Vertu" uit Leiden kantten zich sterk tegen „L'Union Royale" en eischten voor hun Loge de plaats op van „L'Union Royale" in de rij der „Loges Fondatrices". Na lange beraadslagingen werd bepaald, dat „L'Union Royale" de elfde of laatste plaats zou innemen en dat „La Vertu" in aanmerking zou komen als er een Loge uitviel. Dit gebeurde in 1780, toen er twee vacatures waren. In 1799 had een nieuwe loting plaats. De laatste helft der 18de eeuw was niet zeer geschikt voor geregelden maconnieken arbeid. De Loges werden plaatsen van samenkomst, waar lieden van allerlei politieke kleur medestanders hoopten te vinden om hun staatkundige denkbeelden in daden om te zetten. Hier in Den Haag verrezen een groot aantal Loges, en de leden lieten zich telkens van de eene naar de andere overschrijven. Veel eenheid bestond er zelfs bij de Haagsche Loges onderling niet. „L'Union Royale" leefde met haar zusterloges in goede verstandhouding, maar het werd wel eens ongewenscht, zelfs gevaarlijk geacht, leden van een andere loge als visiteuren toe te laten. Zoo had, in 1772, „L'Union Royale" geweigerd, leden van „L'Indissoluble" als visiteuren toe te laten. Deze beklaagden zich bij hun Moederloge, welke voor een dergelijke beleediging voldoe- De „Oude of St. Joris Doele" in 1850; thans Hotel du Vieux Doelen", Tournooiveld ning eischte. Onze loge achtte zich gerechtigd te handelen, zooals zij gedaan had, daar haar huishoudelijk reglement bepaalde, dat geen bezoekers zouden worden toegelaten, die niet te voren door een der leden, daarvoor aansprakelijk gehouden, zouden zijn voorgesteld. Het volgende jaar werd hierover een klacht ingediend bij de Groodoge, die de handelwijze van „L'Union Royale" echter goedkeurde. Toen in 1774 het geval nog eens behandeld werd, nam men met goedvinden van onze Werkplaats het volgende besluit: „Dat in plaatsen, waar twee of meer loges existeer en, aan dezelve de vrijheid gelaten wordt, om bij onderlinge convenientie te bepalen de wijze* hoe elkaar bij deputatie bestaande uit drie, vier of meer leden, eens of meermalen 's jaars te visiteeren; maar ten opzichte van vreemdelingen, welke voorzien zijn van een goed certificaat, zullen dezelve niet geweigerd mogen worden." In het jaar 1779 werd een verzoek gedaan tot oprichting van een Kapittel voor de Schotsche Graden, werkende onder denzelfden naam van „L'Union Royale" door de Bbr.*. W. A. Baron van Reede, H. van der Duyn, L. van Plettenberg, C. Bentinck, C. A. G. van Byland, W. van der Duyn, S. F. Gockinga, M. L. Yvoy, D. van Suchtelen, M. Q. Harting Comans, allen officieren en leden van de Loge „L'Union Royale". De arbeid werd vele malen onderbroken, wanneer de leden, meest officieren, in dienst van het vaderland de stad voor geruimen tijd moesten verlaten. In 1785 heeft „L'Union Royale" een ambulante standplaats, afwisselend Breda en Den Haag, en trekken haar leden uit tot verdrijving van ingedrongen vijandelijk geweld. Zoo heeft de loge gewerkt van 1757—1766, van 1771—1779, van 1782—1788, van 1792—1794, van 1795—1796 en van 1798 onafgebroken tot heden. Evenals de andere Haagsche loges had „L'Union Royale" geen vast vergaderlokaal en in den loop der tijden heeft zij nogal eens moeten verhuizen. Zij vergaderde achtereenvolgens bij Maillet in „Lion d'Or", bij Menning in „De Nieuwe Doele" — later Rhodovie (1798) — bij Kramer in „De Beurs van Amsterdam" (1764) later Gerritsen (1774) — bij Knop in de Korte Houtstraat, bij Stoltz op het Buitenhof (1771), bij Rademaker in de Hofstraat, bij Rhodovie in „De Gouden Leeuw" op 't Buitenhof, dan in „De Oude Doek", tot zij in 1811 van de Gemeente een lokaal huurde boven den Schouwburg, waar zij bleef tot haar verhuizing naar den Fluweelen Burgwal 22 in 1847. In 1787 waren in Den Haag vijf Loges, hetgeen blijkt uit een lied in de „Lire Maconne" op bladzijde 89, in dat jaar uitgegeven.-4) Het gedicht is merkwaardig, ook als een staaltje van de poëzie dier dagen. Het Fransche liedje is gemaakt voor solo en koor en werd gezongen op de wijze van: „Carillon de Dunkerque". Het luidt: A) De eerste druk verscheen In 1766, de tweede in 1769. de vierde in 1787. alle bij Br.-. Van Laak, lid van „L'Union Royale". POUR LES LOGES DE LA HAVE Par Ie-Fr. de Vig-noi.es. Air: Carillon de Dunkerque. POUR LES LOGES DE 1 Refrain. Tous. Quel éclatant spectacle Vient sfoffrir d mes yeuxl Cest le plus beau miracle De la bonté des deux. SeuL Un immense Edifice, Par Vamour habité. SeuL Fondé par la justice, Qui fait sa beauté. Temple de la raison, L'asyle du Magon. Tous. Refrain. 2 SeuL Une Union Roïale Règle Vassortiment, -SeuL Pierre fondamentale De ce bdtiment. Le point de Vunité En fait la fermeté. Tous. Refrain. 3 Seul. Le Veritable Zèle, Qui guidoit Vouvrier, Seul. L'a maintenu fidele Aux points du métier. L'art y brille par tout, Mais soumis au bon goüt. Tous. Refrain. 4 Seul. On vait que, pour construire, On prit des CoeurS'Unis, Qui, jaloux de s'instruire, LA. HAYE par le Fr.', de Vignoles. Etoient tous amis. Chacun se secondant, Tout est parfaitement. Tous. Refrain. 5 L'lndissoluble chaine, Qui serre tous les pons, Résistera sans peine Aux fureurs des ons. Rare effet de Vesprit, Ainsi rien ne périt. Tous. Refrain. 6 H fout au'on réussisse, Si l'homme, d chaque pas, Ami de la Justice, Fait tout au compost On s'armeroit envain Pour troubler son dessein. Tous. Refrain. 7 Füs de la Grande Loge, Suivons son Union. Que rien chez nous n'abroge Uémulation. Soyons des Coeurs-Unis, Et d'un Vrai Zèle épris: Qu'une Justice sage \ Dirige notre goüt, r Nous verrons notre ouvragei ^s Indissoluble en tout. > „Le Véritable Zèle", „Les Coeurs-Unis", „Les Amis de la Justice", „L'lndissoluble", zij zijn verdwenen, maar „L'Union Royale" bleef. Andere, die haar stichting te danken hadden aan een of andere politieke leuze uit dien tijd, zooals „L'Egalité", „L'Egalité des Frères", „Le Temple du Bonheur", „Pallas", „L'Union Orange", „Les Vrais Bataves", „Le Berceau du Roi de Rome" enz., alle zijn verdwenen, doch „L'Union Royale" wist zich te handhaven, al werd haar bestaan nog meer dan eens bedreigd. „Le Temple du Bonheur" werd in 1774 vereenigd met „L'Union Royale". Een moeilijken tijd maakte „L'Union Royale" door in het begin van de vorige eeuw. In 1802 werd door de Loge een besluit genomen, waarbij bepaald werd, dat, indien candidaten van buiten de stad zich voor het lidmaatschap der Orde mochten aanmelden, en er geen tijd genoeg zou wezen, óm vóór het vertrek der belanghebbenden de leden der Loge bijeen te roepen, aan den Voorzittenden Meester de bevoegdheid werd toegekend, om die personen bij communicatie in te wijden in de 3 graden, in tegenwoordigheid van zooveel leden als mogelijk was te doen bijeenkomen. De Loge achtte zich uit kracht van hare zelfstandigheid daartoe gerechtigd, te meer, daar de tijdsomstandigheden zulks noodzakelijk maakten. Het besluit van de Loge werd door het Opperbestuur niet gewraakt. Eerst in 1806 werd het besluit in toepassing gebracht. De toenmalige Voorzittende Meester Br.*. C. J. Mohr leidde in de herberg „Het Hof van Holland" de receptie in den derden graad van drie vreemdelingen, die op hun doorreis naar Italië waren en die door den Kommandant van Scheveningen waren aanbevolen. Deze laatste was een Fransche Br.*., in 't bezit van Hooge Graden. Het Opperbestuur nam deze handeling zeer hoog op, waarschijnlijk omdat het deze in strijd achtte met een besluit van de Groote Loge in 1804 genomen, Lire Macponne (1787) LA LIRE MA 9 ON NE, Ë E C U E I L CHANSONS FR'ANCS-MACONS, Re vu, corrigé, mis dans un nonvtl ordre & augmenté de quantité de Chanfons qui ' n avoient point encore paru; PAR LES FR E R E S de VIGNOLES et du BOIS. AVCtef'tn*S *°?iS> milfur la h°™e k v i OLON &'fa VLöf c P°"r NOUVELLE EDITION. ^ L A. E A T Ei Cfaez R. van LAAK, Libraire, m. DCC. LXXXVII. 4tw Jpfntqiim waarbij het verboden werd, candidaten uit andere Oostens aan te nemen, alvorens men behoorlijk in de plaats hunner inwoning, of bij hun eigen Loge, naar hen had geïnformeerd. De Grootmeester zag er aanleiding in, om den Voorzitter van „L'Union Royale" te schorsen, en de Werkplaats te bevelen, een anderen voorzitter te kiezen en het besluit van 1802 in te trekken. Tot Voorzittend Meester werd nu gekozen Br.*. S. van de Graaff maar daarmede was de rust in de Loge nog niet hersteld. Br.*. Van de Graaff leest op de Groote Loge van 1806 een Memorie voor en na eenige discussie wordt daar besloten, dat men de zaak ter onderzoek naar een commissie zal verwijzen. In de volgende Groote Loge brengt de commissie haar verslag uit. Zij stelt voor, dat, hoewel Bestuur en leden van „L'Union Royale" tegen den eigenaardigen geest en de Algemeene Wetten der Orde hebben gehandeld en mitsdien zijn „corrigibd" de vergadering zal besluiten, om de „suspensie en interdictie", van die leden op te heffen, daar zij reeds voldoende gestraft zijn door de schorsing en het niet mogen bijwonen der Groote Loge. Aldus geschiedde, en Br.*. Van de Graaff slaagt er ook in, om het bevel tot vernietiging van het besluit van 1802 door het Opperbestuur te doen intrekken, maar niet om de leden onzer Loge tot eensgezindheid te brengen. Er heerschte verdeeldheid onder de leden, waarvan sommigen den gewezen, anderen den fungeerenden voorzitter aanhingen. Om de stemming in de Loge te verbeteren, organiseerde Br.*. Van de Graaff feestelijke bijeenkomsten van de leden met hun echtgenooten. Nu waren er onder de leden veel Franschen, en deze opperden het denkbeeld, om hier, in navolging van hetgeen in Frankrijk geschiedde, Vrouwen- of Adoptie-Loges te houden, ook „Réunions Ma co nniques'' genaamd. Op den 31 sten dag van de 1ste maand van het jaar 1807 vierde de Loge feest, om de vijftigjarige vereeniging van de oude loges „L'Union" en „La Royale" te herdenken.-4) Volgens besluit der Loge van 27 Januari 1807, werd den volgenden dag, dus 1 Februari, onder hetzelfde voorzitterschap en in tegenwoordigheid van veel bezoekers een Adoptie-Loge gehouden, waarbij verscheidene dames in de Adoptie-Vrijmetselarij werden opgenomen Den 29sten van de volgende maand werd weder een AdoptieLoge gehouden. Eenigen tijd later werden de Voorzittende Meester, Br.*. Van de Graaff, de Gedeputeerd Meester, Br.*. Steurbroek, en de Redenaar, Br.*. Chandon, bij het Opperbestuur ontboden, waar hun te kennen werd gegeven, dat het houden van VrouwenLoges den Groot-Officieren niet aangenaam was, met het verzoek daarmede op te houden. Op de vraag van Br.*. Van de Graaff of dit een bevel was, kreeg hij ten antwoord: „Neen, slechts een ver' zoek". Den 18den April werd een derde Adoptie-Loge gehouden en in de daaropvolgende Groote Loge werd het geval niet ter tafel gebracht. Inmiddels was Br.*. Chandon Voorzitter van onze Loge geworden en deze maakte geen bezwaar, het besluit van de Loge, om de Adoptie-Loge definitief te organiseeren, uit te voeren. Nadat op den 20sten September 1807 weder eenige dames in de Loge waren aangenomen, werd uit haar midden een bestuur verkozen, en 2 dagen later werd onder voorzitterschap van Br.*. Chandon wederom een Adoptie-Loge gehouden en haar Bestuur plechtig geïnstalleerd. Nog dezelfde maand gaf de Loge „L'Union Royale" aan het Opperbestuur officieel kennis van de organisatie der onder haar bescherming staande Vrouwen- of Adoptie-loge en de plechtige A) In sommige stukken wordt vermeld ,,51-jarig bestaan". installatie van het Bestuur. Daarmede wilde onze Loge bewijzen, dat zij overtuigd was iets nuttigs en wettigs te doen. Loge en Opperbestuur bleven elk hun eigen standpunt innemen. De afgevaardigden van „L'Union Royale" moesten in de Groote Loge van 1808 een akte van beschuldiging aanhooren, gelezen door Br.*. G. J. van Brakel, uit naam van de commissie, belast met het uitbrengen van een rapport over deze zaak. Onze Loge werd beschuldigd van wetsovertreding, ongehoorzaamheid aan het Opperbestuur en oneerbiedigheid tegenover de Groot-Officieren. De eisch luidde: Intrekking van den constitutiebrief van de Loge, uitbanning van de leden van het Bestuur uit de Orde en schorsing voor drie jaar van de leden van „L'Union Royale". Ondanks de lezing van zijn eerste „Memorie van defensie", waaraan wij deze bijzonderheden ontleenen, door Br.*. Chandon, gaat de vergadering met den eisch accoord, onder dien verstande, dat den beschuldigden een maand tijd wordt gegeven, om het Opperbestuur genoegdoening te geven, in welk geval het vonnis niet zal worden uitgevoerd. „L'Union Royale" teekent revisie aan en er verschijnt een tweede Memorie, niet zoo kalm gesteld als de eerste. De Loge beroept zich op gebruiken in het Buitenland, ja, toont zelfs aan, dat loges hier te lande Adoptie-Loges hebben gehouden, zonder dat het Opperbestuur daarop ooit eenige aanmerking heeft gemaakt; nergens is wettelijk het houden van die Loges verboden, en was er in de eerste Memorie sprake geweest van een Appèl op het Buitenland, dan was dit woord niet gebruikt in de beteekenis van Hooger Beroep, maar eenvoudig als een beroep op een getuigenverklaring; en ten slotte wordt de geldigheid der stemming over het voorstel om de Loge haar constitutie-brief te ontnemen, betwist, omdat daartoe 2/3 der stemmen vóór moesten zijn. In de Groote Loge van 1809 werd deze Memorie verklaard, geen onderwerp van deliberatie te kunnen uitmaken, „uit hoofde van derzelver alleszins misdadigen inhoud''. Het besluit van 1808 werd „geconfirmeerd", hoewel zeven Loges verklaarden, dat zij het hiermede niet eens waren. Het adres van 34 leden van „L'Union Royale" om met de werkzaamheden te mogen voortgaan, werd beantwoord met de mededeeling, dat zij een nieuwe constitutie moesten aanvragen. Vóór de Groote Loge van 1810 verscheen een derde, zoo mogelijk nog heftiger gestelde Memorie van Br.\ Chandon en de zijnen, maar het Opperbestuur weigerde, ze in behandeling te nemen. Toch was de situatie voor onze Loge verbeterd. Ook bij andere loges was twijfel gerezen omtrent de geldigheid der stemming op de Groote Loge, en bovendien begreep ieder, dat er aan den twist een einde moest komen, daar er anders gevaar zou ontstaan voor scheuring. Op voorstel van de Loges „Frédéric Royal" en „De Noordstar" werd het besluit genomen, een commissie te benoemen, die binnen twee maanden tot genoegen van wederzijdsche partijen, finaal en zonder beroep, de zaak zou afdoen. Twee verzoeken van leden van „L'Union Royale" om een constitutie werden in advies gehouden. In dezelfde vergadering werd besloten, dat in dit Rijk geen Adoptie-Loges, hoe ook genaamd, kunnen plaats hebben, „en dat dezelve zijn en blijven verboden en geinterdiceerd". De commissie kweet zich uitstekend van haar opdracht en het is verwonderlijk te zien, hoe een zaak, die drie jaar lang de gemoederen zoo in beweging had gebracht, plotseling een bevredigend einde nam. Het advies van de commissie wordt zelfs niet voorgelezen op de Groote Loge van 1811; de Gedeputeerd Grootmeester doet er alleen mededeeling van en laat den Grootsecretaris de conclusie lezen, waarna hij de Punten van Besluit tot Wet proclameert. De groote meerderheid der vergadering betuigt haar instemming met dit besluit en met het werk van de commissie. In het Resolutieboek van het Grootoosten is dit Rapport niet opgenomen; het komt voor in „De gedrukte Teekenplanken en Rapporten". Het is een kort verslag en toont ons duidelijk en klaar, hoe met goeden wil en broederlijke gezindheid de neteligste kwesties zijn op te lossen. De commissie heeft den stellers der Memories verzocht een verklaring af te leggen, waarin deze hun spijt betuigen over hun handelingen en gebezigde uitdrukkingen, en zij verzoeken, dat deze mogen worden beschouwd als niet geschied. Wanneer deze verklaring geteekend is, besluit de commissie: Dat aan de beleedigde partijen voldoende genoegdoening is gegegeven; Dat de hoge „h'Union Royale" in al haar rechten voor 1808 is hersteld; Dat de hoge haar oude plaats in de Groote hoge weder zal mogen innemen; Dat alle geschillen hiermede zijn afgedaan; Dat deze afdoening is finaal en zonder verder beroep, en dus nooit weder zal mogen gemoveerd; Dat door den Gedeputeerd Grootmeester ter aanstaande Groote hoge dit besluit in naam der Groote hoge zal worden geproclameerd als kracht van wet hebbende verkregen. „L'Union Royale" was dus in haar eer hersteld. Door een verzuim of misverstand waren haar afgevaardigden op de Groote Loge van 1811 niet aanwezig: zij, die zich als zoodanig aanmeldden, werden niet erkend n.1. Br.*. Chandon es. In 1812 namen de afgevaardigden van onze Loge hun plaats in de Groote Loge weder in. Een klacht van Br.*. Chandon werd niet in behandeling genomen, en daarmede was deze onverkwikkelijke historie afgedaan. In 1812 werd bij de Groote Loge een voorstel ingediend van de Amsterdamsche loges om den zetel van het Opperbestuur naar Amsterdam te verleggen. Als motief werd opgegeven besparing van kosten. Onze Werkplaats, bijgestaan door haar Haagsche zuster „Les Vrais Bataves", verzette zich met alle macht tegen het voorstel, dat dan ook in 1813 in dien vorm werd verworpen, maar in beraad werd gehouden, of op andere gronden een verplaatsing verkieslijk zou zijn. In de commissie, die hierin van advies moest dienen, hadden ook afgevaardigden van onze Loge zitting. Wij weten allen, welke staatkundige moeilijkheden ons Vaderland in de jaren 1795—1813 doormaakte. Getrouw aan het beginsel der Vrijmetselaren: „Gehoorzcuimheid aan de Wetten des hands", maakte het Opperbestuur zijn opwachting bij den Koning van Holland, en later bij den Keizer der Franschen. Als Loge hield men zich angstvallig buiten alle politiek. Trouwens, was dit anders geweest, dan had de Orde onder het Fransche bestuur zeker niet rustig kunnen doorwerken. Van de zijde der Regeering dreigde dan ook in het eerst geen gevaar. Maar in December 1812 verscheen een ttArrêt&' van het Grootoosten van Frankrijk aan de Hollandsche loges, met een instructie, hoe zij zich te gedragen hadden, indien zij als zoodanig wilden werkzaam blijven, nu het Hollandsche Grootoosten niet meer bestond. Het Grootoosten van Frankrijk was blijkbaar de meening toegedaan, dat met het ophouden van de staatkundige onafhankelijkheid ook ons Grootoosten had afgedaan. De Loges zouden nu verplicht zijn, haar constituties door het Fransche Grootoosten te laten viseeren. Toen begon ook de regeering zich met de Vrijmetselarij te bemoeien. Prefecten en commissarissen van politie verlangden een Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden (1817) opgave te ontvangen van de namen van de leden der Orde en van den inhoud der Wetboeken. (Zie Bijlagen bladz. C 35). Aan dit laatste weigerde „L'Union Royale*' gevolg te geven, en na het ontontvangen van het Fransche Arrêté richtte zij met de Loge „Les Vrais Bataves" een verzoek tot het Opperbestuur om een buiten' gewone Groot-Loge bijeen te roepen, waarin alleen deze aangelegenheid zou worden behandeld. 21 Maart 1813 kwam de Groot-Loge in „Den Doele" te Haarlem bijeen. Het Opperbestuur had reeds het Arrêté met een Missive d.d. 19 Januari 1813 aan „La Grande Loge symbolique du Grand Oriënt de France" beantwoord, welke missive door de vergadering werd goedgekeurd. Een commissie werd benoemd om een concept-resolutie samen te stellen, waarin zou worden geprotesteerd tegen eiken inbreuk op de rechten van het Nederlandsche Grootoosten. De gebeurtenissen van November 1813 zijn bekend. De Groot-Loge van Pinksteren 1814 behoefde geen der besluiten van het vorige jaar meer in behandeling te nemen. De verplaatsing van den zetel van het Opperbestuur ging niet door, en met het Fransche Grootoosten had men niets meer te maken. Koning Willem I liet zich door Br.*. Reinard Falck en door Br.*. Graaf de Thiennes van de Vrijmetselarij op de hoogte brengen, en toen Z.M. gevraagd werd om zijn toestemming, (indien zijn tweede zoon Prins Willem Frederik Karei tot de waardigheid van Grootmeester der Orde zou geroepen worden, had de koning geen bezwaren. Met de aanvaarding van het Grootmeesterschap der Orde door Br.*. Prins Frederik der Nederlanden vangt een nieuw tijdvak aan in de geschiedenis van de Orde van Vrijmetselaren in Nederland in het algemeen, en van de Loge „L'Union Royale" in het bijzonder. D E GESCHIEDENIS VAN DE ACHTBARE LOGE „L'UNION ROYALE" TIJDENS HET GROOTMEESTERSCHAP VAN BR/. PRINS FREDERIK DER NEDERLANDEN GEDURENDE DE JAREN 1816-1881 18164881 DE GESCHIEDENIS VAN DE ACHTBARE LOGE „L'UNION ROYALE" TIJDENS HET GROOTMEESTERSCHAP VAN BR/. PRINS FREDERIK DER NEDERLANDEN GEDURENDE DE JAREN 1816-1881 Van 1811 af bleef een. zaal boven den Schouwburg gedurende een reeks van jaren niet alleen de vergaderplaats van „L'Union Royale", maar weldra ook die van de beide andere Loges hier ter stede, „L'Union Frédéric" en „Eendragt maakt Magt", welke laatste naam was aangenomen door de Loge „Les Vrais Bataves" in 1814. Het noemen van den naam der Loge „L'Union Frédéric", doet onwillekeurig de herinnering opdoemen van de betrekkingen, die steeds bestaan hebben tusschen den Prins en de Loge „L'Union Royale". Toen de Loge „L'Union Royale" vernomen had, dat het Grootmeesterschap aan den Prins was aangeboden, haastte zij zich, hem een adres aan te bieden, waarin hem met aandrang verzocht werd, dit aanbod te aanvaarden, hetgeen dan ook, zoo men weet, geschiedde, maar een merkwaardig feit had zich inmiddels voorgedaan. Het is bekend, dat Prins Frederik der Nederlanden op 19-jarigen leeftijd te Berlijn in de Orde van Vrijmetselaren werd ingewijd en den Gezellen- en Meestergraad verkreeg, respectievelijk op 20 Juni, 2 en 25 Juli 1816 in de Grosse National-Mutterloge in den Preussisschen Staaten, genannt ttZu den drei Weltkugeln". Spoedig na zijn aanneming vereenigden zich in Den Haag eenige Bbr.*. om een nieuwe Loge op te richten naast de toen bestaande werkplaatsen „L'Union Royale" en ,JEendragt maakt Magt", met het kennelijk, schoon nimmer bepaaldelijk uitgesproken doel, om De „Komedie of Schouwburg' , omstreeks 1844 voor den jeugdigen Prins een bijzondere maconnieke groep te vormen, waar hij in den Broederkring mannen ontmoeten zou, met wie hij uit den aard van zijn hoogen maatschappelijken rang, voortdurend op vriendschappelijken voet in aanraking zou kunnen komen. De aanhef der notulen van de voorbereidende bijeenkomsten luidt, zeer eenvoudig: „A une réunion de Frères Magons, chez le Frère Hope, jeudi le 3 Oct. 1816 et composé des Frères P. d'Aremberg, C. Bentinck, F. Fagel, A. R. Falck, Van der Goes van Dirxland, J. van der Goes, Hartingh Comans, Van Heerdt, A. Hope, W. G. van der Pofl, A. van der Poll, G. de Reede, M. d'Yvoy, Steengracht, Van Bylant et Van Otters, on est convenu, après avoir avisé aux démarches d faire, pour pouvoir se constituer en Loge, de nommer aux differentes charges d'officiers de la Loge de la manière suivante: Le Frère d'Yvoy, Vénérable, Fagel, Secrétaire, etc. Orange et bleu de Nassau ont été déclarées être les couleurs de Ut Loge." Al aanstonds levert deze aanteekening stof tot een paar opmerkingen. Vooreerst, wat was het huis, waar de voorloopige vergaderingen, die talrijk waren en soms meer dan eens in de week gehouden werden, plaats hadden? Het was dat van Br.*. A. Hope in het Lange Voorhout, aan de oude Hagenaars bekend als het Paleis van Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden, bewoond tot haar dood door de Koningin-Moeder. Ten andere blijkt, dat in de Loge de Fransche taal werd gebruikt, wat misschien vreemd schijnt, zoo kort na de bevrijding van het Fransche juk; maar men mag niet vergeten, dat het Fransch steeds de hoftaal is geweest en zoo in de kringen der aanzienlijken en zelfs in vele Loges reeds in de 18de eeuw veel werd gebezigd. De Loge „L'Union Frédéric'' heeft echter reeds op den 8sten Mei 1819 besloten, den Voorzittenden Meester vrij te laten, om voortaan de taal te gebruiken, welke hem het gemakkelijkst en het aangenaamst was en ook den secre- taris toegestaan, naar verkiezing zich van het Nederlandsch of van het Fransch te bedienen. Waar de Bbr.*. oprichters het Licht hadden ontvangen, blijkt niet; sommigen misschien in eene der vele loges, die omstreeks 1812 en 1813 op een Fransche constitutie waren opgericht: „Le Berceau du Roi de Rome" in Den Haag of „St. Napoléon" of „Sainte Marie Louise d'Autriche" te Amsterdam. Volgens het destijds geldende wetboek van 1798, kon geen constitutie aan een nieuw op te richten Loge worden verleend, dan na het inwinnen van consideratie en advies van de Loges, die drie uren in den omtrek gevestigd waren, en bij verzet van die zijde, mocht de Grootmeester die constitutie niet verleenen, dan na behoorlijk verhoor en toestemming van de „Groote Loge". Uit de notulen blijkt, dat zoowel „L'Union Royale" als „Eendragt maakt Magt" hare toestemming hebben geweigerd, maar in de vergadering van de „Groote Loge" van 13 October 1816, waarin Prins Frederick plechtig als Grootmeester Nationaal werd geïnstalleerd, werd de verlangde constitutie aan „L'Union Frédéric" toch verleend. Reeds den dag na die vergadering, dus op 14 October, werd de Loge „L'Union Frédéric" in den vereischten vorm geopend in tegenwoordigheid van den Prins Grootmeester, die daartoe plechtig was uitgenoodigd. De Loge ging aanvankelijk ijverig met den arbeid voort. De receptiën in de verschillende graden volgden elkander regelmatig op, maar zelden werden de bijeenkomsten door meer dan 20 Bbr.*. bezocht en dat aantal daalde in de latere jaren soms tot vier. Veelal komt op de presentielijst de naam voor van Prins Frederik, die van den beginne af tot Meester van Eer benoemd was en later zelfs als Voorzittend Meester den Moker des Gezags voerde. Tot het laatste toe behoorden de leden dezer Loge, welke meer dan 30 jaren heeft bestaan, tot de hoogste kringen der residentie. Het Voorgevel vergadergebouw van „L'Union Royale" voor de verbouwing van 1910 strekt tot roem en eer van Prins Frederik, dat hij, voor wien, toen hij nog jong en onervaren was, deze loge van uitverkorenen was opgericht, later hare samensmelting met de zusterwerkplaatsen in Den Haag heeft gewild en tot stand gebracht. Reeds in 1833 slaagden de gemeenschappeüjke pogingen van de drie Haagsche loges „L'Union Royale", „Eendragt maakt Magt" en „L'Union Frédéric" om voor haren arbeid van het gemeentebestuur een lokaal te huren boven den Schouwburg in het Korte Voorhout, waar zij tot haar vereeniging in 1847 bleven. Toen gingen zij over naar het gebouw, dat door den Prins Grootmeester was aangekocht A) en ingericht, gelegen op den Fluweelen Burgwal, op dezelfde plaats waar zich thans het Ordegebouw bevindt. De Loge „Eendragt maakt Magt" was onder de naam „Les Vrais Bataves" (De Waare Bataaven) op „Woensdag de laatste dag van de Eerste Maandt in het Jaar des W.\L.\ 5790" geïnstalleerd „onder bescherming van het Grootoosten van Frankrijk'* in het Oosten van Duinkerken door Br.*. Emmery, Voorzittend Meester der Loge „ L'Amitié et Fraternité" aldaar. De Loge heeft onder haar leden geteld o.m. Bbr.*. Quint Ondaatje en Van der Meer, drossaard der Staten van Holland. In 1795 vestigde zij zich in Den Haag en wijzigde haar naam in 1814. Oorspronkeüjk uit geëmigreerde Patriotten bestaande, veranderde met 't verdwijnen dezer partijnaam ook haar karakter. Op 28 October van het genoemde jaar 1847 werd eene gecombineerde vergadering gehouden van de drie Loges, en daarin besloten, zich als nieuwe loge te constitueeren onder den naam en de kleuren van de oudste: „L'Union Royale". Als voorwaarde der vereeniging van de drie voormalige loges in het Oosten van 's-Gravenhage tot één enkele loge op den 5 November 1847 was een proeftijd vastgesteld van drie jaren. Eerst na afloop ▲ ) In 1845 van dat tijdperk zou die vereeniging als volkomen en onherroepelijk beschouwd worden, wanneer er vóór het einde van dien tijd geen redenen waren opgekomen om haar aan nadere overweging te onderwerpen. Op den 5den November 1850 waren die proefjaren voorbij, zonder dat eenige stem tegen de vereeniging was vernomen. De overeenstemming der vereenigde Bbr.'. had alzoo den sluitsteen geplaatst in den volbouwden boog. Op dien datum zou nu de heugelijke gebeurtenis door de leden „L'Union Royale" plechtig gevierd zijn, indien de Loge toen niet in rouw ware gedompeld geweest door het overlijden van haar onvergetelijken Achtbaren Meester, den weisprekenden Br.*. Mr. Verweij Mejan. Dat, voor de Orde en voor de Loge, onherstelbaar verlies deed in het Oosten van 's-Gravenhage alle vreugdebetoon uitstellen tot na het verstrijken van den aangenomen rouw. Toen die rouwtijd was verstreken, besloot de Loge, de herdenking van de voltooide vereeniging en den verjaardag van den Hoogeerwaarden Grootmeester op denzelfden dag te vieren en wel op 11 Maart 1851, welke dag tevens de eerste vergadering zou zijn in het nieuwe maconnieke jaar. In die vergadering zou alleen worden opgeleverd een bouwstuk door den eersten Redenaar Br.*. Withuys. De vergadering werd bijgewoond door den Hoogeerwaarden Grootmeester en door den Gedeputeerd Grootmeester Br.*. J. Schouten. Van het oogenblik der vereeniging af is Prins Frederik lid geweest van de loge „L'Union Royale" en tevens haar Meester van Eer. Herhaaldelijk vertoefde de Hoogeerwaarde temidden der Bbr.*. en telkens verrastte hij haar door zijn hoogst waardevolle geschenken. Reeds is gewezen op den aankoop van het gebouw op den Fluweelen Burgwal, dat eerst zou worden het eigendom van „L'Union Royale", maar dat om redenen van praktischen aard werd overgedragen aan het Grootoosten, terwijl de Hoog Eerwaarde Mr. G. W. Vcrweij Mejan in den tuin een grooten tempel deed bouwen voor den ritueelen arbeid en voor de samenkomsten van het Grootoosten. (Zie Bijlagen E.) Daarna werd door den Hoogeerwaarde aangekocht een gebouw aan -de Nobels traat, waarin de Louisa-stichting is gevestigd geweest, totdat dit gebouw onder den moker moest vallen, omdat het traceeren van de Prinsestraat de onteigening noodzakelijk maakte van het geheele terrein, en eindelijk schonk de Hoogeerwaarde aan het Grootoosten de waardevolle verzameling van maco nnieke boekwerken en manuscripten, deel uitmakende van de Klossiaansche Bibliotheek, die nog in het thans vernieuwde gebouw aan de Bbr.*. gelegenheid biedt voor ma90nnieke studies. De verzamelingen en het archief zijn door de bekwame Bbr.*. Noordziek en Boudewijnse geordend en beschreven voor zoover dit nog noodig was, terwijl daarvan gedrukte catalogi verschenen. Onnoodig te zeggen, dat de Orde en ook de Loge „L'Union Royale" telkens door zinrijke geschenken deden blijken van hunne vereering voor den Hoogeerwaarden. Deze waardevolle geschenken zijn bij den dood van den Grootmeester door de Hooge Erven weder aan het Grootoosten afgestaan en bevinden zich in het gebouw der Orde in het Ma co nnieke Museum. Ook toen de behoefte aan een orgel bleek en de noodige Metalen voor den aankoop en de plaatsing niet spoedig bijeen kwamen, trad de Hoogeerwaarde weer op den voorgrond, en stelde beschikbaar, wat nog ontbrak, zoodat op 5 November 1851 een uitnemend instrument door de firma Maarschalkerweerd kon worden geplaatst. Bij de inwijding werden door de Bbr.*. Durtkler en Renaud verschillende muziekstukken uitgevoerd en hield de dichter Br.*. Withuys een welsprekende rede. Het kwam een enkele maal voor, dat met de beste bedoelingen de op- brengst van liefdadige plannen niet beantwoordde aan de verwachtingen. Zoo geschiedde het b.v. dat ter ondersteuning van de Louisastichting het plan wérd geopperd, een groot concert te geven. Br.*. W. F. G. Nicolai, de bekende componist, stond gratis zijn oratorium „Bonifacius" af en leidde de instudeering en de uitvoering. Vele Bbr.*. en ook profanen hadden op de rondgegane lijsten geteekend, maar toen het concert, dat overigens voortreffelijk slaagde, was afgeloopen, en het resultaat was opgemaakt, bleek, dat er een niet onaanzienlijk deficit was, omdat instudeering en solisten grootere bedragen hadden gevorderd, dan voorzien was. De Bbr.*. brachten echter het noodige bijeen, zoodat deze wonde spoedig geheeld was. Reeds spoedig na 1811 was voor de Loge „L'Union Royale" een tijdperk aangebroken van bijzonderen bloei, vooral onder het Voor zitterschap van de Bbr.*. Vosmaer, Verweij Mejan en Van Rappard. Vooral Br.*. Verweij Mejan genoot in hooge mate de liefde en de hoogachting der Bbr.*. zooals blijkt uit het feit, dat hij op het St.Jansfeest van 1846 zijn 25-jarig jubileum als Voorzittend Meester op schitterende wijze gevierd zag. Bij deze gelegenheid ontving de Loge drie ebbenhouten hamers van Br.*. Verweij Mejan in samenwerking met de Bbr.*. Van Rappard en Vosmaer, wier 25-jarig jubileum resp. als Gedeputeerd Meester en le Opziener tevens was herdacht. Ook zijn opvolger, Br.'.Jhr. Mr. Van Rappard, mocht zich verheugen in den diepen eerbied en de groote hoogachting zijner mede-Bbr.*., wat o.a. bleek op 24 Maart 1858 bij de viering van het 100-jarig bestaan der Werkplaats, toen hem een schitterend zilveren theeblad door de leden ten geschenke werd aangeboden. De opvolger van Br.*. Van Rappard, Br.*. Mr. L. Metman, Thr. F. A. Ridder van Rappard vertrok reeds in 1859, dus een jaar na zijn benoeming, naar WestIndië, om aldaar als Regeeringscommissaris de invoering van een nieuwe wetgeving te besturen, doch nauwelijks mocht hij daar een jaar vertoeven, of de dood nam hem weg. Kort was ook het bestuur van de beide volgende Voorzitters, de Bbr.*. I. v. d. Bosch en P. van Rees Moorrees, beiden overleden in 1864, waarop tot Achtbaren Meester werd verkozen Br.*. B. L. W. Mensing, die tot 1870 den Voorzitterstoel innam. In Juni 1870 werd tot Voorzitter gekozen Br.*. Mr. J. P. Vaillant, die vele jaren den Moker des Gezags heeft gevoerd. Hoevele receptiën in de Loge „L'Union Royale" in het geheel hebben plaats gehad, kan niet worden nagegaan, maar wel weet men, dat alleen Br.*. Vaillant 160 receptiën leidde in den Leerlingsgraad en daarboven 115 in den Gezels- en 90 in den Meestergraad. Onder de merkwaardige gebeurtenissen in de eerste 70 jaren der vorige eeuw is zeer vermeldenswaardig het bezoek van negen Bbr.*. uit de Achtbare Loge „Les Amis Pbilantropes" in het Oosten van Brussel op 13 Maart 1861. Op dien datum vierde „L'Union Royale" den 64sten verjaardag van den Hoogeerwaarden Prins Frederik en de Brusselsche Bbr.*. kwamen over om 4030 franc te storten in het fonds gevormd tot steun van de noodlijdenden door de geweldige oversttooming van Maas en Waal in die dagen. Aan het hoofd der deputatie stond de Zeerverlichte Br.*. P. J. Verhaegen, zich noemende Grootmeester ad Interim in België, daar hij nog steeds Prins Frederik als Grootmeester-Nationaal van Nederland en België bleef erkennen. Dit bezoek werd beantwoord door een tegenbezoek van negen Bbr.*. van „L'Union Royale" op het zomerfeest van „Les Amis Philantropes". Niet minder verdienen de aandacht het 50-jarig (27 November 1866) en het 60-jarig (27 Juli 1876) jubileum van Prins Frederik als Grootmeester-Nationaal, waaraan „L'Union Royale" een zeer werkzaam aandeel nam en bij welk laatste feest tegenwoordig was de Hoogeerwaarde Br.*. Friedrich, Kroonprins van Pruisen, die bij de feestviering in een schitterende rede opwekte tot broederzin en humaniteit. „L'Union Royale" betuigde hare. hulde aan den Hoogeerwaarden, o.a. door het aanbieden van een geschenk, bestaande uit een marmeren beeld, vergezeld van een album, waarin zich teekeningen bevonden, voorstellende de Vrijmetselarij der Ouden, der Middeleeuwen en van den lateren tijd, en verder van achttal bladen vermeldende eenige hoofdfeiten uit het leven van den Grootmeester. Op 26 Juli 1876 was in „L'Union Royale" door Prins Frederik in de Orde opgenomen Prins Alexander der Nederlanden, die den 9den November d.a.v. den Gezels- en den Meestergraad ontving, en op 28 November benoemd werd tot Gedeputeerd Meester van Eer der Loge. Het jaar 1881 was voor de Loge een zeer somber jaar. In dit jaar toch stierf op den 6den September de Grootmeester Prins Frederik, haar medelid en tevens haar Meester van Eer, die zooveel jaren met haar had medegeleefd en die zoo gaarne binnen haren Tempel vertoefd had. Op 2 November 1881 heeft de Orde Prins Frederik in een plechtige Rouwloge herdacht. (Zie Bijlagen Bladz. D 43.) Wijf en zestig jaren had de eerwaardige grijsaard aan het hoofd der Orde gestaan, en toen hij zijn einde voelde naderen, riep hij nog aan zijn sponde Br.*. Noordziek, den Gedeputeerd Grootmeester, kennelijk om aan de buitenwereld het bewijs te leveren, dat hij heenging naar het Eeuwig Oosten als een goed V.*.M.\, aldus aan de vijanden der Orde de mogelijkheid ontnemende, om uit te strooien, dat de Prins in het aangezicht van den dood zich van de Vrijmetselarij Huldeblijk, in 1866 aangeboden door „L'Union Royale" bij het 50-jarig jubileum van Z.K.H. Prins Frederik als Grootmeester Nationaal, vervaardigd door Br.'. J. Ph. Koelman. en hare verheven beginselen zou hebben afgewend. Tot de Bbr.*., die zich zeer verdienstelijk hebben gemaakt in en voor de loge „L'Union Royale", behooren de Bbr.*. S. H. Hertzveld, de vader der dichteres van het „Triumflied der beschaving", P. G. Renaud, J. C. Estor, J. Boudewijnse en J. J. F. Noordziek. De Redenaar bij het 125-jarig bestaan der Loge, Br.*. Y. Ykema, zegt van hen in zijne rede: „Br.*. Hertzveld, door diepe kennis der Vrijmetselarij en hare grondslagen door allen geëerd, Br.*. Renaud, die jarenlang door zijn muzikale bouwstukken het hart der vergaderde Bbr.'. wist te treffen, en door de werkplaatsen tot haar Eerelid werd benoemd, Br.'. Estor, wiens nooit genoeg te roemen zorg voor het financieele welzijn der loge door allen op den hoogsten prijs wordt gestéld. En naast dit waardig drietal stel ik den Meester van Eer der werk' plaatsen den rijkbegaafden Br.'. "Noordziek. Hoe menigmaal heeft hij van dit spreekgestoelte in krachtige taal bij feestvoering en rouwplechtigheid de reinste snaren van het gemoed der Bbr.'. doen trillen. Bij deze namen mogen gevoegd worden die van den hoogstbekwamen en onvermoeid werkzamen Br.'. J. Boudewijnse, die de Loge en het Grootoosten in verschillende betrekkingen gediend heeft en als Meester van Eer het Eeuwig Oosten is ingegaan." De Redenaar eindigde zijn toespraak met de volgende woordenf „Bij het overzicht van het 125-jarig tijdvak, dat achter ons ligt valt zeer weinig krachtige arbeid naar buiten te vermelden. Het Logeleven was opgewekt genoeg; de receptiën waren talrijk, de opkomst der Bbr.*. liet weinig te wenschen over; geen enkele receptie of huishoudelijke vergadering, of de Kolommen waren voldoende, vele malen zelfs dicht bezet. Maar de vraag kan gesteld worden, wat heeft „L'Union Royale" voor de verbetering van het menschdom gedaan? En als hare annalen geraadpleegd worden, zal het antwoord op die vraag voor velen verre van voldoende zijn. 't Is waar: eenige arbeid moet erkend worden. Bij de oprichting der Louisarstichting is „L'Union Royale" wel de loge geweest, die het meest en het krachtigst tot den opbouw dezer schoone maqonnieke instelling heeft bijgedragen, en nog komt haar de lof toe van ijverigen arbeid en groote offervaardigheid. "Waar ten behoeve van een vrijmetselaar of van betrekkingen de weldadigheid werd ingeroepen, heeft „L'Union Royale" zich steeds vrijgevig, niet zelden tè vrijgevig getoond. Maar men zal moeten erkennen, dat die arbeid meer de broederschap in het bijzonder, dan het menschdom in het algemeen ten goede komt." De „Commissie van 1841" is echter een instituut, dat overtuigend bewijst, dat de philantropische arbeid, hoe bescheiden dan ook van omvang, toch bijna een eeuw lang een traditie van „L'Union Royale" is geweest. De bijlagen tot dit Gedenkboek (Zie Bijlagen bladz. B 22-32) bevatten extracten uit het notulenboek der Loge, waaruit blijkt op welke serieuze wijze deze zaak is voorbereid en te boek gesteld. Men moet niet uit het oog verliezen, dat gedurende het bestaan der Commissie de armenzorg, het maatschappelijk hulpbetoon steeds grooter omvang hebben gekregen, terwijl bovendien de uitdeeling van brood en turf minder past in het kader van de 20ste eeuw. Maar ook hierin heeft de Commissie zich weten aan te passen, zoodat ze thans zich bezig houdt met het verstrekken van brandstoffen in den vórm van eierkolen en anthraciet, terwijl het verzamelen en uitdeelen van gedragen kleeding bovendien haar arbeidsterrein is geworden. De belangstelling van het Koninklijk Huis en de medewerking van het Gemeentebestuur blijkt uit de afgedrukte rekening en verantwoording van 1846/47 overduidelijk. Volledigheidshalve vinden hierbij tevens een plaats eenige gegevens uit de latere jaren. (Zie Bijlagen bladz. B 33.) Tot de werkzaamheden, die steeds met groote animo in de Loge Z.K.H. Prins Alexander der Nederlanden, Prins van Oranje (omstreeks 1880) verricht werden, behoorden de herdenking van de verjaardagen van den Hoogeerwaarden Prins Grootmeester, 28 Februari, de gedenkdag van de vereeniging der drie Haagsche Loges, 5 November, en de St.-Jansvieringen. Op de dagen waren de Kolommen steeds dicht bezet en meermalen kwamen deputaties uit België en uit andere plaatsen van ons eigen land de Kolommen aanvullen. Zoo zien we op het St.-Jansfeest van 1862 weder een deputatie van „Les Amis Philantropes" uit Brussel verschijnen, aan welker hoofd ditmaal stond Br.*. Teriol Fourcault, welke o.a. kwam overbrengen een gedenkpenning, gesneden door den mede-afgevaardigde Br.*. L. Wiener, ter herinnering aan de samenkomst der Koningen van België en Nederland. Bij deze gelegenheid voerde de Hoogeerwaarde zelf het woord om den Belgischen Bbr.*. dank te zeggen voor hunne komst, terwijl daarna de welsprekende Br.*. Mr. Jacques van Gigh, de bekende Haagsche advocaat, de geestdrift der Bbr.*. wist te doen ontvlammen voor de gevoelens, door Johannes den Dooper gepredikt. Zoo zien wij onder het Grootmeesterschap van Prins Frederik de Orde zich langzaam maar gestadig uitbreiden, zich steeds bezig houdende met de behandeling van ethische en philosophische onderwerpen, maar naar den wensch van den Grootmeester zich verre houdende van politieke strijdvragen. „Een wijze gedragslijn!" zal menigeen zeggen, want in onze dagen blijkt nog maar al te dikwijls, dat Bismarck's woord: „Die Politik ist ein vort Gott verlassenes terrain" helaas goeddeels juist is. Maar de individueele Vrijmetselarij kan door de toepassing van de Koninklijke Kunst in handel en wandel ook op dit gebied groote verbetering aanbrengen. Indien het waar is, dat slechts begripsverenging de menschen zonder schroom egoïstisch doet handelen, dan moet de toe- passing onzer beginselen ook op dit gebied goed werken, want altruïsme is de grondtoon van de Koninklijke Kunst en het toepassen van de Vrijmetselaarsbeginselen moet dus veredelend werken op de gemoederen en de menschheid verheffen tot hooger peil. Onze voorgangers hebben in de eeuwen, die achter ons liggen, ons op hunne wijze trachten voor te gaan en naar hunne inzichten gearbeid, aan de „verbetering van het menschdom" zooals de oude, algemeene wet aangaf. Laat ons op den ingeslagen weg voortgaan en op onze beurt een voorbeeld zijn van altruïstisch opgaan in den dienst der menschheid! D E GESCHIEDENIS VAN DE ACHTBARE LOGE „L'UNION ROYALE" NA HET GROOTMEESTERSCHAP VAN BR.*. PRINS FREDERIK DER NEDERLANDEN GEDURENDE DE JAREN 1881-1918 18814918 DE GESCHIEDENIS VAN DE ACHTBARE LOGE JLUNION ROYALE** NA HET GROOTMEESTER SCHAP VAN BR/. PRINS FREDERIK DER NEDERLANDEN GEDURENDE DE JAREN 1881-1918 Gedurende het Grootmeesterschap van Prins Frederik en zijn lidmaatschap van de loge „L'Union Royale", heeft deze loge een tijdperk van grooten bloei doorgemaakt en vele zeer bekwame en ijverige leden tot zich getrokken. Zwaar werd de loge „L'Union Royale" dan ook getroffen, toen op 8 September 1881 deze onvergetelijke Hoogeerwaarde Grootmeester-Nationaal, in den gezegenden ouderdom van 84 jaren, het Eeuwig Oosten inging, drie maanden nadat zijn 65-jarig bestuur in de vereenigde Broederschap feesteüjk was herdacht. Bij deze herdenking deelde de Prins mede, dat hij zich in den loop van het ingetreden werkjaar, dus vóór de eerstvolgende Algemeene Vergadering, tengevolge van zijn minder gunstigen gezondheidstoestand, genoopt zou zien, de functie van Grootmeester-Nationaal neer te leggen. Hij hoopte dan deze functie tegen die van Beschermheer der Orde te kunnen verwisselen. Terecht schreven dan ook namens de Grootofficieren der Orde, de Bbr.*. J. J. F. Noordziek, Gedeputeerd Grootmeester-Nationaal, en J. Boudewijnse, 2de Grootsecretaris, in hun Teekenplank «Ld. 10 September 1881 aan de onder het Grootoosten gevestigde werkplaatsen het volgende: "Aon aller herinnering dringen zich, als het ware, gelijktijdig op "de omstandigheden, moeilijke of gelukkige, die, onder Zijn be"ladW magonniek beheer, zijn doorleefd; de beteekenisvoUe "woorden door Zijn mond zoo vaak uitgesproken tot opwekking "en bemoediging, maar ook tot leering en waarschuwing; de "gevoelens vol echten vrijmetselaarszin door Mem ter neder "geschreven; en de handelingent als uitvloeisels Zijner gedachten, "die den adel Zijner ziel, de liefde van Zijn hart en de "rijke geestesgaven van Zijn hoofd zoo bijzonder kenmerkten". Zoowel door de Loges der Symbolieke Graden als door de Kapittels der Hooge Graden en de Bouwhutten van Uitverkoren en Opper-Uitverkoren Meesters werd het besluit genomen om tot de eerstvolgende Algemeene Vergadering den rouw aan te nemen. Aldus was de Loge „L'Union Royale" gedurende een jaar in zwaren rouw gedompeld. Op een tot Z.M. den Koning gericht verzoek werd antwoord ontvangen, dat voor de Vrijmetselarij in haar ganschen omvang ter bijwoning van de plechtige teraardebestelling in de Nieuwe Kerk te Delft op 23 September 1881, vijftien toegangskaarten konden worden beschikbaar gesteld, terwijl verschillende Bbr.'. van „L'Union Royale" aldaar tegenwoordig konden zijn in een andere, profane functie. Voorts had Z. M. de Koning beslist, dat tegen een vereeniging der leden van de Broederschap van Vrijmetselaren op het Marktplein te Delft geen bezwaar bestond, waarvan ook door zeer vele leden van genoemde Loge gebruik werd gemaakt. (Zie ook Bijlagen bldz. D 44 en D 45). In de vergadering van 4 October 1881 werd het voorstel gedaan om den Zeer Achtbaren en Zeer Verlichten Br.*. J. J. F. Noordziek, lid van den Raad der Ouden, enz. aan wien de Orde in het algemeen en de Loge „L'Union Royale" in het byzonder veel te danken had, te benoemen tot Meester van Eer der Loge ,.L'Union Royale", ter vervanging van den zoo diep betreurden en innig geliefden Br.*. Willem Frederik Karei, Prins der Nederlanden. Br.*. J. J. F. Noordziek zond hierop aan de Loge een teekenplank (Ld. 5 October 1881, waarin hij mededeelde, dankbaar het bewijs van welwillendheid en toegenegenheid te hebben ontvangen en met diepgevoelde erkentelijkheid te hebben vernomen, dat bij waardig was gekeurd wijlen den onvergetelijken Br.*. Prins Frederik te mogen vervangen en deze benoeming gaarne te aanvaarden, zullende hij trachten naar beste vermogen alles aan te wenden ten einde het in hem gestelde, hooggewaardeerde vertrouwen niet te beschamen. „Ik verklaar intusschen", zoo schreef hij, „die verklaring af te leggen met groote aarzeling en tevens met smart en leed' gevoel, nu ik geroepen word, een hoogst voortreffelijken en niet geevenaarden Medebr.*. onder U op te volgen, die in aller gemoed onuitwisbare, aandoenlijke herinneringen heeft opgewekt." Daarna trad voor de Loge „L'Union Royale" een tijdperk van grooten bloei in op maconniek gebied, een tijdperk waarin echter angstvallig werd zorg gedragen, dat zij zich verre zoude houden van Godsdienst en politiek. Br.*. G. J. D. C. Goedhart, in 1908 1ste Redenaar der Loge, zeide in zijn Bouwstuk, opgeleverd bij het 150-jarig hestaan der Loge o.a.: "Br.*. Noordziek getuigde (in 1856) van het door hem behandelde "tijdvak, dat men had leeren inzien, dat de Orde uitsluitend op "HAAR terrein zich moest blijven bewegen, zich geheel vreemd "moest houden van alles, wat in de verte zweemt naar staatkunde "of godsdienst, en haar taak beperken met te trachten den mensch "te veredelen en aldus een veredelde maatschappij te vormen. "Door ondervinding, zoo sprak hij verder, is men alzoo bedacht' "zaam geworden Met de beoefening van de zcdeleer hield "men zich van toen af UITSLUITEND bezig, en, gelijk door het "onophoudelijk zoeken en opsporen van onvermoeide navorschers, "in de stoffelijke wereld uitkomsten zijn verkregen, die onze Tempel, van 1847 tot 1925 in gebruik bij „L'Union Royale" "verbazing opwekken, zoo heeft, door de volhardende inspanning "en krachtige medewerking van talentvolle mannen, zich op het "magonnieke gebied eene ontwikkeling geopenbaard, die ook voor "de toekomst van weldadige gevolgen wezen kan en moet" Op 't gebied der philanthropie liet de Loge „L'Union Royale" zich niet onbetuigd. Gedurende de periode 1880-1890 ging van haar uit 't initiatief voor: de 's-Gravenhaagsche vereeniging voor Gezondheidskolonies, (zie Bijlagen bladz. H 66) de Vereeniging „Kindervoeding*', (zie Bijlagen bladz. H 67) de Vereeniging „Armenzorg" (zie Bijlagen bladz. H 70 e.v.) Daarnaast is men, vooral in het begin van de 20ste eeuw* zich meer en meer gaan toeleggen op de bestudeering van de symbolen en de ritualen en vele leden van de Loge „L'Union Royale", waren dan ook in 1905 onder de oprichters en de eerste leden van de Vereeniging tot Bestudeering van Symbolen en Ritualen, die thans in de Orde een belangrijke plaats inneemt. Hand aan hand met de meerdere en diepere studie van de Symbolen en Ritualen ging ongetwijfeld een verdieping van de maconnieke gedachte en een veel ernstiger en meer dévote stemming bij de inwijdingen en verheffingen. Van 1847 tot 1886 was in Den Haag alleen de Loge „L'Union Royale" gevestigd. In dat laatste jaar werd uit haar een kind geboren, de Loge „Hiram Abiff'', wier constitutiebrief is gedateerd 20 Juni 1886. Veroorzaakt in het gewone leven het verscheuren van etherische banden meestal groote smart, ook het besluit van een aantal Bbr.*. om een nieuwe Loge te vormen, wekt, naast een gelukkig gevoel, omdat het van een diep maconniek leven getuigt, toch vaak een pijnlijke gewaarwording. Voldoende zij het, hier te vermelden, dat de geboorte van de Loge „Hiram Abiff" aan dë moederloge niet zonder smart is voorbij gegaan en lang heeft het dan ook geduurd, eer „L'Union Royale" de gevolgen was te boven gekomen. Intusschen moge met vreugde worden geconstateerd, dat in den loop der voorbij gegane jaren de verhouding tot „Hiram Abiff", evenals die tot al haar kinderen en kleinkinderen van den meest aangenamen en broederlijken aard is gebleken. Den 20sten December 1914 werd de Loge „L'Union Frédéric" geïnstalleerd, die voor het grootste deel bestond uit leden van de Loge „L'Union Royale". Uit de Loges „Hiram Abiff" en „L'Union'Frédéric" zijn nog geboren drie in het Oosten van 's Gravenhage werkende Loges n.1. de Loges: „Groot Nederland" (1922), „De Oude jPlichten" (1930) en „Het Zuiderkruis" (1933), zoodat de Loge „L'Union Royale" het aanzijn heeft geschonken aan twee dochter-loges en drie kleindochter-loges. In 1918, tijdens den grooten Europeeschen oorlog, werd in ihet Oosten van 's-Gravenhage door geïnterneerde Engelsche militairen, nog opgericht de Loge „Willem van Oranje", arbeidend onder leiding van Commander Br.*. Henderson. Totdat de geïnterneerden, na den wapenstilstand naar hun land konden terugkeeren, heeft deze Loge gewerkt met het meubilair van de Loge „L'Union Royale" en daarna alle leden van onze Werkplaats tot Lid van Eer van die Loge benoemd. Bij den grooten, omvangrijken en belangrijken arbeid, dien de Loge „L'Union Royale" in den loop der jaren in het belang van de Vrijmetselarij en verre daarbuiten heeft verricht, moge in het bijzonder worden vermeld, het groote aandeel, dat zij heeft gehad in de zorg voor de lawine van vluchtelingen, die na den val van Antwerpen over ons land is gekomen. Vooral in den eersten tijd daarvan hebben niet alleen vele leden Voorgevel vergadergebouw van „L'Union Royale" sedert 1910 van de „L'Union Royale", tezamen met de leden van de zusterloges in het Oosten van 's-Gravenhage, veel voor de vluchtelingen gedaan. Tevens moge hier nog wel eens in het bijzonder vermeld worden de onvermoeide arbeid dien toen de Zusters hebben verricht bij het verstrekken van kleeren, levensmiddelen en huisraad aan de bijna van alles beroofden. Bereidwillig stelde het Hoofd' bestuur der Orde hiervoor alle zalen van het gebouw aan den Fluweelen Burgwal beschikbaar. Bovendien had de Loge „L'Union Royale" in die dagen een speciaal comité van Bbr.*. uit haar midden ingesteld, om de zorg op zich te nemen voor Vrijmetselaar-vluchtelingen met hun familie, waarvoor zij een groot bedrag aan geld van haar kapitaal beschikbaar stelde en waardoor zij niet alleen in stilte veel leed heeft gelenigd, maar bovendien de toen bestaande steun-comité's van een vrij groote zorg heeft ontlast. Tevens had zich in die bewogen tijden een kleine Commissie gevormd tot steun aan noodlijdende Bbr.*. in Duitschland, welke ook zeer velen ten zegen is geweest. Het is hier de plaats om te memoreeren, hoe na het aftreden van Br.*. H. P. van Nieuwenburg eerst Br.*. M. Schuvlenburg en daarna Br.*. P. J. B. Lampe het presidium hebben uitgeoefend en door hun recht broederlijk optreden er veel toe hebben bijgedragen dat de zuivere maconnieke sfeer, die door allerlei omstandigheden wel een weinig teloor was geraakt in den Broederkring wederkeerde. Ook Vrijmetselaars zijn nu eenmaal slechts menschen en hoezeer onze beginselen den eisch stellen, dat vooral in den Broederkring steeds een broederlijke geest moet heerschen, niet immer weet elke Br.*, zich daaraan te onderwerpen. Waar wij, Vrijmetselaars, wenschen, dat de geest van broederschap, verdraagzaamheid en liefde de geheele maatschappij zal doordringen, behoort deze toch vóór alles in de loge-bijeenkomsten te heerschen. En dat nu hebben de Bbr.*. Schuylenburg en Lampe ongetwijfeld weten te bereiken en mede daardoor is sindsdien de Loge „L'Union Royale" weder die vriendelijke en broederlijke kring geworden welke zij van oudsher is geweest en naar wij hopen tot in lengte van dagen zal blijven. D E GESCHIEDENIS VAN DE ACHTBARE LOGE „L'UNION ROYALE" GEDURENDE DE JAREN 1918-1934 19184934 DE GESCHIEDENIS VAN DE ACHTBARE LOGE „L'UNION ROYALE" GEDURENDE DE JAREN 1918-1934 Het tijdperk, dat na het einde van den Wereldoorlog aanbreekt, en tot op heden voortduurt, biedt voor een geschiedverhaal der Acht' bare Loge „L'Union Royale" op twee wijzen een groote hoeveelheid bouwstof. Vooreerst zijn er nog tal van leden, die actief de gebeurtennissen dier periode hebben medegemaakt, maar bovendien bezit het archief der Loge een aantal uitvoerige beredeneerde jaarverslagen van de hand van Br.*. J. J. Kroeze, die als secretaris gedurende deze jaren op serieuze wijze de „faits et gestes" dezer werkplaats heeft vastgelegd. Stelden de vroegere secretarissen, die de notulen der Loge schreven, voorzoover die sedert 1806 nog nagegaan kunnen wonden, zich tevreden met algemeene termen, uit de recente verslagen kan de aandachtige lezer zich eenigszins een beeld vormen van den geest en strekking der opgeleverde bouwstukken. Maar ook uit een ander oogpunt beschouwd, is dit tijdvak van beteekenis. Nadat de Achtbare Meester Br.-, dr. F. H. Cowan het Eeuwig Oosten was ingegaan, werd de opengevallen functie ad interim vervuld door Bbr.*. Zey en Besanger, die zich op lofwaardige wijze kweten van hun moeilijke taak het maillet in een veelbewogen periode te voeren. Het was den laatstgenoemde vergund, den Moker des Gezags over te dragen aan Br.*. Mr. W. Sonneveld, van wien met recht getuigd wordt, dat met zijn intrede in de Loge een nieuw tijdperk van kracht en bloei is ingegaan. Aan alle kanten werd door de Bbr.*. aandrang uitgeoefend, dat de Achtbare Mr. W. Sonneveld (1925) Meester zelf den duisterlingen het Licht en den Bbr.*. Hooger Loon zou geven en weldra was het a.h.w. gewoonte geworden, dat deze arbeid in „L'Union Royale** uitsluitend door Br.*. Sonneveld werd verricht. Onder zijn presidium valt de werkzaamheid van verschillende Bbr.*. ten behoeve van Weensche Bbr.*. in den tijd, dat de na-oorlogsche ontreddering van Oostenrijk een beroep op maconnieke liefdadigheid deed. Bij de Oudejaarsherdenking van 1922 werden de Zusters uitgenoodigd, terwijl in 1923 een meerderheidsbesluit der Loge besliste, dat dit niet zou geschieden, doch sedert 1924 zag de Tempel de Zusters op Sylvesteravonden wederom geregeld in zijn Kolommen. Een ander principe, dat langzamerhand burgerrecht in onze werkplaats verkreeg, is het beginsel, zooveel mogelijk Bbr.*. uit de eigen Loge aan het woord te doen zijn. Het getuigde van een groeiend gevoel van verantwoordelijkheid om mede te arbeiden aan den opbouw. En met trots kunnen wij getuigen, dat ook in dit opzicht „de bouw voortgang heeft gehad". Den 5den Mei 1925 werd de functie van voorzitter opgedragen aan Br.*. Mr. A. A. Galestin, destijds lid van de Achtbare Loge „GrootNederland" en den aftredenden functionaris het Meesterschap van Eer onzer Loge aangeboden. Slechts korten tijd heeft onze Werkplaats Br.*. Sonneveld als Meester van Eer mogen bezitten. Reeds den 6den Januari 1926 werd Br.*. Sonneveld naar het Eeuwig Oosten opgeroepen, waarheen een andere Meester van Eer onzer Loge, Br.*. H. P. van Nieuwenburg, hem reeds was voorgegaan. Niet alleen voor „L'Union Royale", doch voor de geheele Orde waren deze gebeurtenissen evenzoovele slagen, daar de afgestorvenen resp. de functie van Grootmeester en Grootsecretaris hadden bekleed. Een noviteit, welke de nieuwe Achtbare Meester in onze werk- plaats wenschte in te voeren, was het instituut der Groepsvergaderingen. Reeds waren de avonden van Broederlijk samenzijn dermate afgebrokkeld, dat het biljart, waarvan slechts door enkele getrouwen nog gebruik werd gemaakt, aan de Louisa-stichting ten geschenke was gegeven. Zij kregen min of meer het karakter van praatavonden, waar aan 't toeval was overgelaten, of er iets „ter tafel" zou worden gebracht, dan wel of de Bbr.*. zich met elkaar bij wijze van Sociëteit zouden onderhouden. De ervaring heeft bewezen, dat de nieuwe maatregel op succes mocht rekenen. Regelmatig houden groepen Bbr.*. zich gedurende één avond per maand, wanneer het Bestuur der Loge afzonderlijk vergadert, bezig met de bespreking van maatschappelijke vragen of specifiek-maconnieke onderwerpen uit symboliek en ritualistiek. (Zie Bijlagen bladz. G 60) Het vermoeden ligt zelfs voor de hand, dat deze groepsvergaderingen de Debatingclub „Br.*. dr.\ Cowan" min of meer overbodig hebben gemaakt, zoodat in 1931 tot opheffing dier club is overgegaan. Het scheen een voortzetting van een traditie, toen het Grootoosten van 1926 den Achtbaren Broeder Mr. A. A. Galestin riep tot de functie van Hoofdbestuurslid, maar onze Loge is er van overtuigd, dat het uitsluitend gaven van geest en gemoed zijn, welke onzen Achtbaren Meester tot buiten de grenzen van dit Oosten een uitstekende maconnieke reputatie hebben verschaft en die hem zeer hooge maconnieke betrekkingen hebben doen verwerven. Het was een ideaal van Br.*. Sonneveld geweest, een tempel te zien verrijzen, ons Grootoosten waardig, die beter dan de oude zou beantwoorden aan zijn doel, n.1. te zijn een plaats, waar wij heiligen ernstigen arbeid verrichten „in het volle licht" en in volle geestesvrijheid. Zelf heeft die Hoogeerwaarde Br.*, zijn ideaal niet ver- ir. S. Franco (omstreeks 1925) wezenlijkt kunnen zien. Maar ten eeuwigen dage zal aan den nieuwen Tempel de naam van Br.*. Sonneveld verbonden blijven ! Nog een andere weemoedige gedachte doemt in ons op, wanneer wij onzen Tempel beschouwen. Hij, die dat ideaal vorm heeft weten te geven, de Bouwer van onzen Tempel, onze te vroeg verscheiden Br.*, ir. S. Franco, worde ons weer voor oogen gesteld. Hij, zoo scherpzinnig en zoo vol begrijpen, heeft zijn taak van vormgeving in de stof van de maconnieke idealen en symbolen moeten overlaten aan de later opgerichte vereeniging „Tempelbouw". Den 22sten Februari 1927 verkreeg Br.*. Th. H. Elfers het woord om iets te vertellen „Uit de geschiedenis der A.*. L.*. „L'Union Royale" Dit bouwstuk wordt opzettelijk vermeld, omdat daarmede een begin is gemaakt met het systematisch onderzoek naar de wederwaardigheden onzer Loge en daardoor tevens de aandacht gevestigd is op de beteekenis van het jaar 1934 voor „L'Union Royale". Tevens zag de Loge haar aanspraken op de titel van „oudste nog werkende Nederlandsche Loge" door het Hoofdbestuur der Orde erkend. In 1929 werd voor de eerste maal het maconnieke werkjaar in dit Oosten geopend met een gemeenschappelijke comparitie van alle Haagsche loges. „L'Union Royale", als hebbende de oudste brieven, was op dien openingsavond de Gastvrouw, terwijl de leiding berustte in handen van haar Achtbaren Meester Br.*. Mr. A. A. Galestin. Door een voortreffelijke voorbereiding en een uitnemende leiding is deze comparitie volkomen geslaagd, zoodat de roep van dezen avond doordrong tot andere werkplaatsen buiten dit Oosten. Toen in 1931 het eventueel aftreden van Br.*. Galestin aan de orde kwam, bleek de Loge terecht zooveel prijs te stellen op 't behoud van haar eminenten leider, dat zij door een wijziging van haar huishoudelijk reglement zijn herkiesbaarheid mogelijk maakte. Het sprak vanzelf dat de herkiezing bij acclamatie plaats had. Op den 15den December 1931 werd door de Loge „L'Union Royale" op plechtige wijze het eerelidmaatschap aangeboden aan den Hoogeerwaarden Grootmeester Br/. H. van Tongeren, ter gelegenheid van 't 175-jarig Jubileum van de herstelling van 't Grootmeesterschap in de Nederlanden en ter erkenning van de groote verdiensten van den Hoogeerwaarden Br.\ Van Tongeren voor de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden. Bij de plechtige herderuting van dit jubileum op 19 December 1931 heeft de Loge „L'Union Royale", de oudste Loge fondatrice, aan de Orde ten geschenke aangeboden een wit-ivoren voorzittershamer, welk geschenk door den Grootmeester met dank aan Br/. Galestin volgaarne namens de Orde is aanvaard, onder het uitspreken der navolgende bewoordingen: „Een geschenk, niet alleen te waardeeren om de redenen, die blijkens Uwe woorden daartoe hebben geleid, maar ook om zijn fraaie bewerking en tevens omdat, wanneer dan in de vervolge binnen deze muren met dit door de Loge ,dJUnion Royale" aangeboden maillet de zoo bekende slagen worden gegeven, daarmede als het ware telkens in herinnering zal worden gebracht, hoe het indertijd ook de Loges „UUnUm" en „La Royale" waren, die toen de Nederlandsche loges tot den gemeenschappelijken arbeid hebben opgeroepen. Het waren toch leden van „L'Union" en „La Royale", die toen mondeling en schriftelijk den weg hebben bereid tot de gezamenlijke bijeenkomsten op 25 en 26 December 1756, waarop het besluit werd genomen tot oprichting van een Groote Nationale. Loge". Ongeveer terzelfder tijd heeft de Loge „L'Union Royale" een bedrag van f 1000. — uit de Logekas aan het Grootoosten ge- Tempel, sedert 1925 in gebruik bij „L'Union Royale" schonken ter versterking van de financieele positie der Orde. — Nog zij een andere plechtige Tempelbijeenkomst gememoreerd, nd. de Tempelloge, gedurende het Liga-congres op 2 September 1933 in den Haag gehouden onder de auspiciën van „L'Union Royale" en onder leiding van Br.*. Mr. A. A. Galestin. Wij nemen hier het verslag op, dat over deze bijeenkomst in het Maconnieke Tijdschrift van 1 October is verschenen: „Deze rijkbegaafde denker en spreker, terzijde gestaan door twee opzieners en een ceremoniemeester, die allen hun functie voortreffelijk vervulden, mede gedragen ook door ontroerend mooie muzikale prestaties, heeft een wijdingsstonde geschapen, die meer dan uitnemend was. Wij vergeten daarbij geenszins de toespraken der aangewezen redenaars Br.*. Lennhoff en Br.*. G. Voronoff, van wie vooral eerstgenoemde de hoorders in de ziel greep. Maar altijd weer keert de dankbare herinnering zich naar den superieuren leider, die uit den rijkdom van zeldzame talenten zijn Bbr.'. dien avond overvloedig welgedaan heeft. Wij doen geenszins een poging, om die schoone ure onder onze woorden te brengen. Nogmaals slechts weer: de dank der Liga, de dank aller aanwezigen, inzonderheid aan Br.'.Mr. Galestin". Door deze maconnieke plechtigheid, welke door verschillende buitenlandsche Bbr.*. werd bezocht, is ongetwijfeld „de goede naam van „L'Union Royale" ver over de landsgrenzen gedragen", zooals elders in gemeld Tijdschrift ook wordt gezegd. De steeds toenemend werkloosheid, een gevolg van de zich alom uitbreidende wereldcrisis, belaagde hoe langer hoe meer de Bbr.*. en hun gezinsleden. Het was daarom, dat van één der bestuursleden der Loge, haar lsten Opziener Br.*. L J. Ibelings, indachtig aan de antecedenten der Vrijmetselarij op philanthropisch gebied, het initiatief uitging tot een Commissie van Arbeidsbemiddeüng. Inder- daad was het dezer commissie beschoren voor verschillende werklooze Bbr.*. of hun betrekkingen een nieuwe werkkring te vinden. Doch de voortvarende promotor van deze commissie stelde zich niet tevreden met de resultaten van deze werkzaamheid. „Productieve arbeid" was 't, wat hij zocht en ook nu weer wist hij zijn plannen vorm te geven door stichting der N.V. Handelsondernemingen en Arbeidsgemeenschap „Sr^ctrum". De tijd zal leeren, in hoeverre en in welke mate de loffelijke pogingen der oprichters zullen slagen. Vooralsnog blijft „L'Union Royale" trotsch op haar betrekking tot dit maconnieke werk! Het zal geen verwondering baren, wanneer van nog anderen arbeid op maatschappelijk terrein wordt melding gemaakt. De ontreddering der maatschappij bracht speciaal de werklooze jeugd in een noodtoestand en „L'Union Royale" bleek weer een centrum te zijn, waar Bbr.*. die metterdaad de hand aan de ploeg wilden slaan, elkander konden vinden, om door 't medewerken aan een „Tehuis voor werklooze jongeren" iets te doen om de moreele verwildering tegen te gaan. Ook bier verloochende de Loge haar verleden niet, dat spreekt van velerlei initiatief op 't gebied van verzorging of bescherming van de economisch zwakkeren. Een groep Bbr.*., bijgestaan door eenige Zusters, vervulde met toewijding deze moeilijke taak: door het beheeren van een lokaal met medewerking van het Haagsch Crisiscomité, de gelegenheid te scheppen, veredelenden invloed uit te oefenen op de werklooze, rijpende jeugd. En zoo ziet thans de Loge ,,L*Union Royale" terug op een tweehonderdjarige periode. Ze is zich bewust, dat voor de Vrijmetselaren die haar Kolommen en die van haar voorgangsters hebben bezet, de evolutie in stijgende lijn zich heeft bewogen. Verdieping van inzicht, verbreeding van arbeidsveld en verinnerlijking van levenshouding Gebouw der N.V. „Spectrum" dat is voor haar geworden de verwezenhjking der trias „Wijsheid, Kracht en Schoonheid". Een gestadige groei van haar ledental stelt zware eischen aan het gevoel van saamhoorigheid, maar de talentvolle voorzitter heeft de trouw der leden, de sfeer der comparities en de wijding der open Loges tot een steeds hooger peil weten op te voeren. Een broederlijke geest, een ernstige arbeid en een onverdeelde belangstelling, dat zijn drie zuilen, waardoor de huidige Loge „L'Union Royale" haar tegenwoordigen bloei geschraagd weet. Doch aan de andere zijde wil zij zich niet verhoovaardigen op haar glorievollen staat, nu het schijnt of haar zon tot middaghoogte is geklommen. Het is in alle nederigheid, dat „L'Union Royale" als vertegenwoordigster van twee eeuwen maconnieken arbeid, wil staan als een symbool van die wereldorde, welke de mensch en de menschheid voortstuwt volgens den ondoorgrondelijken wil van den Opperbouwheer des Heelals. Zooals een kaars uitschijnt het licht, dat, in al zijn zwakheid, toch is een symbool van „Het Licht, . . óók in de Duisternis", zoo willen de Bbr.*. van „L'Union Royale" hun maconnieke taak, ieder op zijn wijze vervullen, totdat de werktuigen aan hun handen zullen ontvallen. En die taak is geen geheim doel, maar door voortdurenden arbeid aan zichzelf, zich te vormen naar 't hoogste ideaal. Zelfkennis, zelfkritiek, zelfhervorming: oude namen, maar eeuwigjonge eischen. De adeldom van ons verleden legt ons voor de onbekende toekomst ernstige plichten op! „Felix qui haec sapit" zegt de zinspreuk onzer Loge daarop: „Welgelukzalig hij, die deze dingen weet." LIJST VAN VOORZITTEND-MEESTÉRS EN EERELEDEN DER ACHTBARE LOGE „L'UNION ROYALE" LIJST VAN VOORZITTEND-MEESTÉRS * 1734-1735 Br.\ Vincent La Chapelle Loge du Grand Maitre 1735 „ Daniël Friard „ „ „ Louis Dagran „ „ „ „ „ Henry Du Sauzet L'Union A. N. baron van Aerssen Beyeren „ A. F. de Gonzal (volgens ledenlijst) 1764 baron de Drevon M „ 1764 baron van Grovestein „ „ 1774 „ W. A. baron van Rheede „ M 1774 „ FL van der Duyn „ „ 1784 „ C. J. Mohr „ „ 1798 1806-1808 ,,'S.Cv.i Graaff „ P. F. D. Chandon 1811-1813 „ C J. Mohr 1813-1817 „ J. C v. d.Meer Mohr 1817- 1818 „ G. Vosmaer 1818- 1821 „ jhr. F. A. ridder van Rappard 1821-1850 „ mr. G. W. Verweij Mejan 1850-1857 M jhr. mr. F. A. ridder van Rappard 1857-1859 „ mr. L. Metman 1859-1863 „ L v. d. Bosch 1863- 1864 „ P. van Rees 1864- 1870 „ B. L. W. Mensing 1870-1886 „ mr. J. P. Vaillant A Tot 1811 zijn de voorletters en ambtsperioden niet geheel zeker. 1886-1897 § mr. A.M.Maas Geesteranus 1897-1898 „ J. M. Pijriacker Hordijk 1896-1901 ü J.Menno Huizinga 1901-1904 „ dr. G. J. Dozy 1904-1912 „ H. P. van Nieuwenburg 1912-1914 „ W. C. Pruys 1914-1917 „ M. Schuylenburg 1917-1919 „ P. J. B. Lampe 1919- 1920 „ dr. F.M. Cowan 1920 „ J. F. E. W. Zey „ C. A. Besanger 1920- 1925 „ mr. W. Sonneveld 1925-heden „ mr. A. A. Galestin. LIJST VAN EERE LEDEN, VAN 1847 TOT HEDEN Benoemd in: Overleden in: 1847 1881 Prins Frederik, Grootmeester Nationaal 1847 1861 Hertog Bernard van Saxen Weimar 1847 1853 J. C. van der Meer-Mohr, oud Regeerend Meester der Loge 1847 1853 J- Schouten, Gedeputeerd Grootmeester Nationaal 1847 1848 J« P« C. Lampsins, Meester van Eer der Loge „Louisa Augusta" te Purmerend 1844 1872 G. A. Vervier, Regeerend Meester der Loge „Les Vrais Amis" te Gent Benoemd in: Overleden in: 1844 1881 1848 1880 1850 1872 1854 1875 1856 1874 1861 1879 1862 1863 1863 1864 1865 1870 1865 1890 1867 1882 1869 1882 1873 1882 1874 1890 1874 1884 EERELEDEN (vervolg) FLMetdepenningen, RegeerendMeester der Loge „Le Septentrion" te Gent S. P. L'Honoré, oud officier der Loge E. M. Calisch, oud Redenaar der Loge „Eendragt maakt Magt" te 's - Hage Karei Eugenius Lodewijk, Kroonprins van Zweden, later Karei XV J. H. G. L. Zilcken, oud Reg. Meester Loge „Eendragt maakt Magt" te 's-Hage J. W. C. Diepenheim, oud Reg. Meester Loge „De Ster in 't Oosten" te Batavia B. Wolf son, oud officier der Loge P. T. Verhaegen, Regeerend Meester Loge „Les Amis Philanthropes" Brussel. I. van den Bosch, oud Regeerend Meester der Loge P. G. van Crimpen, oud-lid Raad der Ouden der Loge P. G. Renaud, oud lid der Loge H. W. Roelants, oud Lid der Loge AE. A. Langguth, Meester van Eer der Loge „L'Inséparable te Bergen op Zoom A. Belinfante, oud officier der Loge A. J. Schouten, oud RegeerendMeester der Loge „La Flamboyante", Dordrecht J. Z. Mazel, oud Lid der Loge Benoemd in: Overleden in: 1876 1883 1878 1890 1879 1887 1880 1881 1881 1889 1881 1890 1881 1886 1882 1892 1883 1883 1892 1884 1896 1884 1899 1886 1896 1889 1893 1891 1892 1891 1915 1893 1916 1894 1908 1897 1899 1901 1903 JÉÊRELEDEN (vervolg) Willem Ale^ander Karei Hendrik frederik, Prips der Nederlanden tl. J. Furstner, oud officier der Loge f. W. Schuurman, Lid der Loge nr. L. Ed. Lenting, Grootredenaar B. L. Verwey, oud officier der Loge 3r. N. B. Donkersloot, Regeerend Mees:er der Loge „Acacia" te Rotterdam f. J. F. Noordziek, ïedeputeerd Grootmeester Nationaal C. I. Bolten, oud officier der Loge De dertien leden van den opgeheven Raad der Ouden zie Bijlagen blz. E 51 W. G. Muller, oud officier der Loge Corns. de Groot van Embden idem dr. A. T. van Aken idem mr. J. P. Vaillant, oud voorzittend - Meester der Loge S. H. Hertzveld, oud officier der Loge dr. L. J. Egeling, oud Gedeputeerd Meester der Loge Th. J. Koentz, Secretaris der Loge J, Boudewijnse, oud officier der Loge Prof. H. Settegast, oprichter der Grootloge „Kaiser Friedr. zur Bundestreue" mr. A. M. Maas Geesteranus, oud Voorzittend Meester der Loge Y. Ykema, oud officier der Loge Benoemd in: Overleden in 1901 1913 1903 1918 1903 1907 1878 1908 1880 1909 1904 1913 1908 1911 1908 1933 1910 1914 1912 1926 1912 1934 1914 1934 1917 1932 1923 1929 1925 1926 1926 1933 1934 EERELEDEN (vervolg) J. Menno Huizinga, oud Voorzittend - Meester der Loge J. M. Pijnacker Hordijk, oud Voorzittend - Meester der Loge J. C. Textor, Lid der Loge A. van Wijk Rzn., oud officier der Loge J. H. de Groot, „ „ „ „ S. Stibbe, ,, „ ,, ,, A. A. Knuyver, ,, ,, ,, ,, C. Middelkoop, ,, ,, „ ,, E. Sieburgh, ,, „ ,, „ H. P. van Nieuwenburg, oud Voorzittend - Meester der Loge G. C. Visser, oud Secretaris der Loge J. P. H. Hofstede, Thesaurier - Aalmoezenier der Loge M. Schuylenburg, oud Voorzittend - Meester der Loge A.M. van Embden, oud officier der Loge mr. W. Sonneveld, oud Voorzittend - Meester der Loge G.J. D. C. Goedhart, oud off.\ der Loge S. de Vries Szn., oud Gedep.*. der Loge J. J. Deggeller, Gedeputeerde der Loge J. J. Kroeze, Secretaris der Loge P. J. B. Lampe, oud Voorzittend - Meester der Loge J. F. E. W. Zey, oud Voorzittend - Meester der Loge Bijlagen tot de geschiedenis der achtbare loge „l'union royale" N.B. Omtrent de punctuatie zij opgemerkt, dat deze niet altijd overeenstemt met de thans geldende regels. Ook in de plaatsing van hoofdletters, accentteekens e.d. zal men afwijkingen vinden, terwijl inconsequenties in de spelling van eigennamen op rekening van de schrijvers der origtneele stukken dienen te worden gesteld. Soms moest een afschrift van 't authentieke document worden gebruikt, terwijl een vergelijking met het origineel niet bij de correctie kon geschieden. OVER DE CONSTITUTIE COPIÉ de la Lettre, écrite au DEPUTE GRAND MAITRE D'ANGLETERRE THS: MANNINGHAM, dattée de la Haye, le 15 Novembre 1757. Trés Respectable Frèrel II y a déja longtems que j'aurois du vous écrire après la trés oblu geante Lettre avec laquelle vous avez honoré la Fraternité de ces Pats par le moyen du Frère Sauer: pour vous donner connoissance, que la plupart des Loges régulieres, s'etant assemblees ici d La Haye, ont Au le trés Noble et trés Respectable Frère Baron d'Aerssen Bavière Seigneur de Hoger hei den, comme Grand Maitre des Francs et Acceptés Magons dans les Provinces Unies, Ressort de la Généralité et Colonies dependantes, qui, m'ayant fait la grdce de me nommer son Député. ....Le Grand Maitre ayant resolu de respecter tous les Actes de Constitution que les Grands Maitres d'Angleterre ont donnés jusqu'ici aux Loges de Pats ü se trouve une ancienne Loge, nommée VUnion, qui se fonde sur une Constitution Angloise, re cue en 1734 ou 1735, qui, dans le tems des persecutions contre la Fraternité dans les Pats, est tombée dans les Mams du Souverain. Si vous vouUez avoir la bonté de procurer d ces Frères une Copie de cette Constitution, vous leur feriez bien du plaisir et vous me tireriez d'un grand embarras a Végard d'eux. 11 n'y a que cette Loge qui peut dat ter de ce temps dans ce Pafs. J'aurois encore beaucoup de choses d vous marquer; mais je me réserve pour une autre fois; vous priant en attendant de me croire, avec une estime sans bornes, Monsieur, Votre trés Humble et trés Obéissant ServiteuT et Frère, (étoit signé) C. BARON DE BOETZELAAR. D.\ G.\ M.\ Carel Baron van Boetzelaer (omstreeks 1760) N.B. Uit 't gespatieerde kan de conclusie getrokken worden, dat Br.*, van Boetzelaer (en dus waarsclujnlijk ook de Hoogeerwaarde Br.*, van Aerssen Beijeren, die overigens Lid van de Loge „L'Union" geweest moet zijn), van oordeel was, dat in 1734 slechts een Loge kan zijn gevormd. De cornmissie voor het Gedenkboek vindt hierin wederom steun voor haar opvatting, dat de „Loge du Grand-Maitre etc" en „L'Union" indentiek zijn. EXTRACTEN UIT DE NOTULEN DER ACHTBARE LOGE „L'UNION ROYALE" GEVESTIGD IN HET OOSTEN VAN 'S-GRAVENHAGE, BETREFFENDE HAAR CONSHTUTIEBRIEF 2den d.\ 9de rru*. J.\ d.\ tv.*. L.\ 5811. 2 November 1811. Den A.\ M.\ brengt ter hennisse... eene missive van den gesusp.'. ged.'. Mr.*. Hoed Verbeek, inhoudende op de aan hen gedaane aanvrage, zijne weigering tot het overhandigen van de Constitutie, Papieren etc. de loge betreffende. 29sten d.\ 9de m.*. J.\ d.\ w.'. L.*. 5811. 29 Nov. 1811. De comm.'. door de Loge gechargeerd om nogmaals en voor de laatste maal de Constitutie, Papieren etc. deeze Loge betreffende aan den gesusp.'. ged.'. M.\ Hoed Verbeek af te vraagen. Rapport doende over het weigerend antwoord van gem. Br.*. H. V. De comm.... heeft... zich na Delft... begeven ten einde de Br.-. H. V. aan den G.\ M.\ aan te klagen, hetwelk gemelde Commissie dadelijk verrigten en aldaar gekoomen zijnde, met den G.\ M.\ N.\ enboucheerende den G.*. M.*. N.*. hun gezegd heeft, dat bij de herstelling deezer A.*. B.*. Loge op den 4den dag der 5de maand 5811 de Br.'. H. V. reeds gelost was, om de Constitutie aan hem, G.\ M.\ N.\ te bezorgen binnen den tijd van veertien dagen hetwelk gem.*. Br.*. H. V. als toen gereedelijk op hem nam om zulks te doen en dit tot heden toe nog niet geschied zijnde. ... 17den .\ L.\ 5843. Van wege den Hoog Eerwaarden Groot-Meester 'Nationaal, F. A. van Rappard, Gr.'. Secr.\ Jan Schouten, Ged.'. Gr.'. Mr.'. Nat.'. G. W. Verwey Mejan, 1 Gr.'. Opt.\ Is. Wentholt, 2 Gr.\ Op*.*. E. W. van Dam van Isselt, Gr.'. Red.'. J. van hennep, Gr.'. Archw.'. J. D. Hoekwater Ajzn. Gr.'. Cerem.'. C. van der Vijver, 1 Gr.'. Onderz.'. Jozua J. Crooswijck, 2 Gr.\ Onderz.'' W. P. Barnaart van Bergen, Gr.'. T.\ J. H. Lentfrinck, Gr.\ Bouwm.: J. J. Voute JEz. Gr.\ Hofm.'. J.T. H. Nedermeijer van Rosenthal,Gr.\Aalm.'. 1 Bijlage over commissie i84i EXTRACTEN UIT DE NOTULEN DER ACHTBARE LOGE L'UNION ROYALE IN HET OOSTEN VAN 'S-GRAVENHAGE BETREFFENDE DE COMMISSIE 1841. 7den d.\ le nu'. J.\ d.\ w.\ L.*. 5841. 7 Maart 1841 £.*. s.\ De Br.*. Boellaard het woord verzocht en verkregen hebbende geeft in overweging of de Loge, in navolging van hetgeen bij andere werkpL'. buiten dit O.*, is tot stand gebragt, ook niet tot een philantropisch doel zou kunnen werkzaam wesen door als 't ware des winters meer regtstreeksch zich het lot der algemeene armen aan te trekken en het' zelve zoo veel doenlijk te helpen lenigen. Dit gesprokene algemeen bijval bij de Bbr.: leden gevonden hebbende is de Br.*, voorsteller ver' zocht dienaangaande een bepaald schriftelijk voorstel in te leveren. 3en d.\ 5e nu'. J.\ d.\ u>.\ L.\ 5841. 3 Mij 1841. Ten vijfde brengt de Br.*, van Deinse een schriftelijk rapport uit op het voorstel tot leniging m den nood van behoeftigen gedurende de wintermaanden. Na deleberatie is hetzelve met amendement aangenomen. De keuze der leden voor de Commissie in dezen bedoeld aan den A.\ M.\ overgelaten zijnde, benoemd hij A.: daartoe de Bbr.'. Boellaard, Metman en van Deinse. 17den d.'. 8ste nu'. J.\ d.*. u».\ L.*. 5842. 17 October 1842. Aan den Br.\ Boellaard het woord gegeven zijnde, doet deze Br.\ rapport en verantwoording namens de commissie, belast met de administratie der bedeeUng van behoeftigen door tusschenkomst onzer L.'., gedurende het jongstverloopen wintersaisoen plaats gehad hebbende, waaruit is gebleken, dat aan verschillende inschrijvingen, bijdragen en aandeel in gedane Collecten is ontvangen een beloop van f725.59, dat daarentegen eene uitdeeling is geschiedt van 1506 brooden en 46.860 turven, waarvoor in uitgaaf is gebragt f 717.74H* zijnde afeoo in kas verbleven f7.84ü. De Commissie doet wijders opmerken, dat zij niet in de gelegenheid is geweest, ingevolge het besluit der Loge, in April j.L rapport te kunnen uitbrengen, uithoofde er in de maand daarop volgende nog uitgiften zijn gedaan, terwijl zij overigens openlijk haren welgemeenden dank betuigd aan den Br.*, van Gogh, wegens de hulp en ondersteuning, welke zij in dezen haren werkkring van dien Br.', heeft ondervonden. Het gerapporteerde met welgevallen aangehoord zijnde, is genoemde Commissie door hem A.\ namens de Loge den verschuldigden dank toegebragt wegens het wel volbrengen van hare taak, waardoor zij ZÜch jegens deze werkpL'. verdienstelijk heeft gemaakt. Op voorstel van hem A.\ is als beginsel vastgesteld, dat in het aannaderend wintersaisoen weder bedeeling aan behoeftigen zal plaats hebben, behoudens zoodanige wijziging als de Commissie noodig mogt achten voor te stellen, zijnde de afgetredene leden verzocht zich op nieuw met de regeling en uitvoering dezer aangelegenheid te willen belasten, welke benoeming deze Bbr.*. zich wel hebben willen laten welgevallen. 26sten d.\ 8ste m.\ J.\ d.'. w.'. L.\ 5842. 26 October 1842. Door de Commissie voor de bedeeling aan behoeftigen wordt in over' weging gegeven om deze zaak op gelijken voet als in het voorgaande wintersaisoen te regelen. Na deliberatie is dienovereenkomstig besloten, met uitnoodiging aan de Commissie om de lijst tot inteekening zoodra mogelijk aan de leden, geaffilieerde leden en kinderen te laten aanbieden. 30sten aV. 8ste m.\ J.\ d.\ w.\ L.\ 5842. 30 October 1842. Namens den A.*. Reg.'. Mr.*. (Br.*. Veru«e*y Mejan) doet de A.\ Voorz.*. aan de Commissie voor de bedeeling aan behoeftigen de vraag, of reeds een begin is gemaakt met de inteekeninglijst aan de Bbr.*. leden aan te bieden. De Br.*. Boellaard, hierop het woord gevraagd hebbende, zegt, dat bij de Commissie het denkbeeld is ontstaan, alvorens daartoe over te gaan, de bedoelde lijst in de eerste plaats aan het geeerbiedigd Hoofd der Orde aan te bieden en dat de A.\ Reg.*. Mr.*. wel op zich heeft willen nemen daartoe uit naam der Commissie gehoor hij Z.\ Hoogeerw.'. te verzoeken; dat derhalve de Commissie, zoodra zij hare opwachting tot dat einde bij den Gr.'. Mr.*. Nat.*, zal hébben gemaakt, de lijst onverwijld bij de leden zal doen rondgaan. De Commissie doet wijders opmerken, dat het haar in het welbegrepen belang der zaak wenschelijk is voorgekomen om niet vroegtijdig met de bedeeling aan te vangen, maar liever de termijn van expiratie, daarvoor vast gesteld, te verlengen. 9den d.'. 9de m.'. J.\ d.\ w.'. L.'. 5842. 9 November 1842. De Br.*. ~M.etm.an het woord bekomen hebbende zegt, dat de Commissie als een vervolg van het vermelde in onze vorige notulen omtrent het voornemen om zijn Hoog Eerw.'. uit te noodigen zich aan het hoofd te stellen van de mteekeningslijst voor de bedeeling, het voordeel heeft ter kennis te brengen, dat zij naar aanleiding van deswege gehoudene raadpleging met den A.\ Reg.'. Mr.\, het minder wenschelijk heeft geacht eene deputatie uit haar midden te benoemen teneinde Zijn Hoog Eerw.'. mondeling met onze bedoeling bekend te maken, maar het haar verkieselijker is voorgekomen de mede ondersteuning in deze onze pogingen van hem, Hoog Eeruv. hij teekenpL'. te verzoeken; dat zulks tengevolge heeft gehad, dat de Commissie van hem, Hoog Eerw.'. eene teekenpL'. in antwoord heeft ontvangen ten geleide van een bankbillet van f 100.— met de verzekering, dat hij Hoog Eerw.'. gaarne wilde medewerken tot ondersteuning van het menschlievend doel door VUnion Royale ten behoeve der noodlijdenden aangewend en daartoe als eene kleine bijdrage de toegezondene gift beschikte. De Bbr.'. met wezenlijk genoegen deze kennisgeving van den Br.\ Metman vernomen hebbende, vereenigen zich eenstemmig met den wensch van den A.'. Voorz.'. (Br.\ van Rappard), dat het door Z.'. H.\ E.*. zoo goed gegeven voorbeeld, zoo noodig andere Bbr.'. moge aanvuren om goed te volgen. 2den d.'. 3de nu'. J.'. d.'. w.'. L.'. 5843. 2 Mei 1843. De Br.'. Boellaard legt over de rekening met de bescheiden, en doet, namens de Commissie belast met de directie voor het uitdeelen van brood en turf aan behoeftigen verslag harer gehoudene administratie, waaruit blijkt, dat het gezamenlijk beloop van ontvang is geweest f 2015.58 en de uitgaaf voor bedeeling van 2542 brooden en 68.200 turven, mitsgaders voor kleine onkosten van drukloonen f1004.58, zoodat er in kas is verbleven f 11.—jOnder dankbetuiging voor het in dezen door de bedoelde Commissie verrigte, is de gedane verantwoording gehouden voor goedgekeurd. 2den d.: 8ste nu: 3.: d.\ w.: L.: 5843. 2 October 1843. Door den Br.*. Metman wordt m overweging gegeven om weder even als in het vorige wintersaisoen uitdeeling te doen van brood en turf aan behoeftige stadgenooten en tot dat einde op gelijke wijze als vroeger eene inteekeninglijst aan de Bbr.*. tot VUnion Royale behoorende te laten aanbieden. Diensvolgens is de Br.*. Secr.*. verzocht na te zien of de bestaan hebbende Commissie door den A.*. Mr.*. in der tijd weder is benoemd geworden, in welk geval aan dezelve zal worden opgedragen deze zaak evenals in het vorige jaar te behandelen. nden d.: 8ste nu: J.\ d>. w.: L.*. 5843. 17 October 1843 p.\ s.\ Gemelde Br.*. Secr.*. al verder rapporterende, dat blijkens het genotuleerde door de hoge geene Commissie op nieuw is benoemd geworden voor uitdeeling van brood en turf voor het aanstaande wintersaisoen, is hiervan het gevolg, dat de vergadering de keuze der benoeming aan den A.: Mr.*. overlatende, hij A.\ daarvoor in Commissie steldt de Bbr.*. Boellaard, Metman en van Gogh, als hebbende de Br.*, van Deinse zijn verlangen uitdrukkelijk te kennen gegeven daarvan te worden verschoond, welke Bbr.: zich die keuze wel Hebben willen laten welgevallen. 30sten d.: 10de nu'. J.\ d.\ w.'. L.'. 5843. 30 December 1843 p.'. s.'. De Br.: Metman, lid der Commissie voor de administratie tot uitdeeling van brood en turf herinnerd in deze zijne betr.'. den Bbr.: dat er voortdurend gelegenheid bestaat tot inteekening bij een der leden van genoemde Commissie. 6den d.\ 7de nu'. 3.'. d.'. w.\ L.'. 5846. 6 September 1846. Off.'. Verg.'. Vervolgens wordt door hem A.\ voorgesteld of Bbr.'. Off.'. het niet doelmatiger zouden oordeelen om in afwachting eener te houden Conv.\ Loge, voorloopig over te gaan tot het benoemen eener Commissie welke tengevolge der zorgwekkende omstandigheden, die de naderende winter vermoedelijk zal opleveren door het misgewas van een der voornaamste voedingsmiddelen, zich intijds onledig zal kunnen houden met het beramen van een voorstel wegens de geschiktste wijze tot het verstrekken van levensmiddelen als anderszins aan behoeftigen gedurende het aanstaande wintersaisoen. De vergadering zich daarmede volkomen vereenigende behoudens nadere goedkeuring der Loge, zijn dientengevolge door hem A'. Mr.'. als leden der bedoelde Commissie benoemd de Bbr.'. Vosmaer, Metman, Boellaard, Volgraff en Van Gogh. Circulaire der Commissie tot uitdeeling van brood en turf. „De vrees, waarmede de afgeloopen winter werd te gemoet gegaan, „heeft zich gelukkig niet verwezeitfUjkt. De krachtdadige en dod» „matige bijstand van velen, de algemeen gevoelde noodzakelijkheid om „niets na te laten, wat de dreigende kommer en ellende zou kunnen „weren, en inzonderheid het zachte weder, waren de oorzaken, die „gezamentlijk eene uitkomst hebben te weeg gebragt, welke niemand „zich durfde voorspellen. „Maar juist die uitkomst heeft eene gerustheid, ja misschien eene „zorgeloosheid doen ontstaan, waarop de aandacht niet genoeg ge„vestigd kan worden. De vooruitzigten zijn, reeds op zich zeW, bij den „hoogen en dagelijks toenemenden prijs van vele levensmiddelen, en „bij het zoo al niet geheel dan toch weder gedeeltelijk mislukken van „den aardappelen-oogst, kommervol. Komt hier nu hij, dat hij, die „helpen kan en helpen moet, zich van medewerking onthoudt, denkende: „„wat verleden jaar, zoo boven alle verwachting, gelukkig is afgeloo„pen, zal ook nu wel weder, zelfs zonder mijne bijdragen, een goed „einde hebben" l dan moet de zorg voor het naderend gure jaargetijde „thans grooter zijn, dan één jaar geleden. „Door deze denkbeelden geleid, heeft de Vrijmetselaars-Loge L'Union „Royale zich verpligt gevoeld ook dit jaar aan behoeftige stadgenooten „uitdeelingen van brood en turf te doen, of anderen in de gelegenheid „te stellen dit zelve, tegen betaling van geringe bijdragen, te doen. Tot „dat einde heeft zij overeenkomsten gesloten, ten gevolge waarvan zij m „staat is eene Inschrijvings-lijst te openen op deze voorwaarden: „Voor ieder kaartje, dat regt geeft op een roggebrood van een Neder„landsch pond, zal betaald worden 12 centen, en voor een kaartje „dat regt geeft op een brood van ongebuilde tarwe, wegende een Ne» „derlandsch pond, 21 centen. „Men zal voor niet minder dan voor één brood per week kunnen in^schrijven. De inschrijving voor één brood per week geeft alzoo regt „op eene serie van 17 kaartjes, die zullen kosten voor roggebrood: f2.04, „en voor tarwebrood: f3.57. „Het brood zal tweemalen in de week afgehaald moeten worden bij „den bakker ISlicola in de Veenestraat. Die het brood niet op de behaalde dagen afhaalt, verliest daarop aüe regt. „Er zijn maatregelen genomen, dat het brood zal zijn van beste kwali„teit, en het roggebrood zuiver, zonder vermenging met stroop of andere itweinig voedende ingrediënten. „Voor ieder kaartje, dat regt geeft op zestig turven, zal betaald worden „42Yt cents. De turven kunnen 1 December 1846 tot 1 Mei 1847 dage- „lijks ten huize van den leverancier worden afgehaald. Na 1 Mei „1847 zijn de kaartjes niet meer geldig, en is alle aanspraak op den „daarbij vermelden turf verloren. „Aan hen, die de uitdeeling wenschen over te laten aan de Commissie, „door de bovenbedoelde Vrijmetselaars-Loge met de zorg dezer uitdee„lingen belast, wordt de gelegenheid gegeven in eens voor eene, door „hen te bepalen som in te schrijven. D. J. H. Boellaard. L. Metman. B. van Gogh. G. Vosmaer. 's-Gravenhage, October 1846. J. F. Volgraff. 30ste d.\ 8ste m.: J.\ d.\ w.\ JL*. 5846. 30 October 1846 p.\ s.'. Off.\ Verg.'. Door Br.'. Boellaard wordt Communicatie gedaan, dat m het begin der volgende week de lijsten voor de uitkeering van turf' en broodkaartjes zullen worden rondgezonden, met hernieuwde aanbeveling dezer aangelegenheid aan de weldadige gezindheid der Bbr.'., mitsgaders dat het Stedelijk bestuur wederom gunstig heeft beschikt op het ingediende verzoek om vrijdom van Stedelijke accijns op het gemaal. REKENING EN VERANTWOORDING DER COMMISSIE UIT DE A.*. LAST MET DE VERZORGING DER UITGIFTE ONTVANG Aan Saldo van vorige Rekening (1845—1846) ƒ 80.46* „ 6176 Tarwe-Brood-Kaartjes af 0.21 „ 1296.96 „ 6160 Rogge-Brood-Kaartjes a f0.12 „ 739.20 „ 2169 Turfkaartjes a ƒ0.425 „ 1113.07* „ 1/4 Arm-Geld „ 60.00 „ de Giften van Zijne Majesteit den Koning f 100.— „ Z.\ H.\ Eerw.'. den Groot' meester Nationaal .... ƒ 100.— „ van Meurs f 25.— „ Tindal f 5.— „ Le Rwtte f 3.— „ Hart f 3.— f 36.— „ 236.00 „ Restitutie van Stads-Impost van 's-Hage f 184.69 Af Zegel f 0.42 „ 184.37 f 3710.07 Gezien en krachtens besluit der Loge, genomen in de vergadering van 29 Sept. 1847 goedgekeurd door mij (w.g.) G. W. Verweij Mejan, A.\ Mr.*. der Loge. H. J. Furstner, Secretaris. LOGE L'UNION ROYALE IN HET O.-. VAN 'S-GRAVENHAGE BEVAN BROOD- EN TURFKAARTJES 1846—1847. UITGAAF Aan G. C. Nicola voor 3865 Tarwebrooden d f 0.25 f 966.25 761 „ d ƒ 0.26 „ 197.86 „ 1536 „ a f0.27 „ 414.72 „ 6162 „ 3120 Roggebrooden a ƒ0.145 „ 452.40 „ 3028 „ a f0.15 „ 454.20 6148 f 2435.33 Af 10 percent „ 248.54* f 2236.88* ,, J. Goddée en Ms de Man voor 156000 turven d 70 ets de 100 stuks „ 1092.00 ,, de Bbr.'. Vosmaer, Volgraff, Metman, van Gogh en Boellaard aan brood' en turfkaartjes der uitdeeling ,, 329.44* ,, den Br.'. Servant Nieuwenhuizen en Zoon 30.94 ,, denzelven voor Extra-diensten „ 20.00 ,, Saldo in Kas „ 0.80 "ƒ 3710.07 Opgemaakt te 's-Gravenhage, den September 1847. Opgenomen en gesloten met een voordeelig saldo van Tachtig Cents; Te 's'Gravenhage, den Septbr 1847. (w.g.) D. J. H. Boellaard. L. Metman. B. van Gogh Bzn. J. F. Vollgraff. G. Vosmaer. 20sten d.\ 9c nu*. J.\ d.\ w.: L.\ 5856. 20 November 1856 p.\ s.'. Ten slotte wordt door de Commissie voor de uitdeeling van Brood*- en Turf'kaartjes verslag gedaan van hare rekening en verantwoording over het dienstjaar 1855—1856, waaruit blijkt, dat met inbegrip van het vroegere saldo in kas, is ontvangen f 3450.18* en uitgegeven f3217.70, zoodat op de volgende rekening als eerste post van ontvangst zal worden overgebragt een beloop van f232.48', terwijl aan Tarwebrood Kaartjes a 24 ets zijn uitgegeven 5163 stuks „ Roggebrood Kaartjes d 13^ ets zijn uitgegeven 5636 ,, ,, Turfkaartjes d 45 ets zijn uitgegeven 2668 „ löden d.\ 7de nu\ J.\ d.'. w.'. L.'. 5857. 10 September 1857 p.'. s.'. Verder door Br.', van Gogh. namens de Commissie van administratie voor de Uitdeeling van Brood- en Turfkaartjes rapport uitgebracht wegens haar beheer over 't jaar 1856—1857, waaruit blijkt, dat bij haar is ontvangen f324730, uitgegeven f3044.95, zoodat als saldo in volgende rekening zal worden gebragt f202.55; Dat aan kaartjes zijn gedistribueerd 5406 voor tarwebroden, 5038 voor Roggenbroden, 2283 voor turf..... wordt dezelfde Commissie voor 't ingetreden dienstjaar opnieuw geconstitueerd. DE „COMMISSIE 1841" IN DE LAATSTE JAREN Verstrekte brandstoffen: ln 1927 bedrag a f 166.— 25 H.L. Anthraciet 240 H.L. Eierkolen ln 1928 — d f 470.— 20 H.L. Anthraciet 205 H.L. Eierkolen ln 1929 — d f 582.— 30 H.L. Anthraciet 246 H.L. Eierkolen In 1930 — af 560.— 20 H.L. Anthraciet 250 H.L. Eierkolen ln 1931 — af 560.— 22 H.L. Anthraciet 247 H.L. Eierkolen In 1932 — af 350.— 20 HX. Anthraciet 160 H.L. Eierkolen Bijlage over de loge „l'union royale" en de overheid DE LOGE „L'UNION ROYALE" EN DE OVERHEID Wden d.\ 7de m.% J.\ d.\ w.\ L.\ 5811. 10 September 1811 p.\ s.\ Nog word er aan de Vergaadering voorgeleezen eene ingekomene missieve door den Stedelijke Commissaris van Politie Ampt aan de A.\ Loge VUnion Royale in de franse Taal geadresseerd en behelzende de Verklaaring, dat hij ingevolge Art. 291 van het Franse Code Penaal aan alle Associatiën van meer dan twintig Leden en bijgevolg ook aan de A.\ Loge L'Union Royale verplicht was af te vragen eene spoedige opgave van de Naamlijst der leden en van de Wetten dezer Vergaadering in de Franse Taal geschreven, onder Waarschuwing dat van ingeval van weigering volgens het Art. 292 van 't zelfde Code Penaal gestraft zullen worden, gelijk ook elke verhuurder van Locaalen volgens Art. 294, en is dien volgens besloten om aan de M.\ wetten te gehoorzamen, die ons volstrekt verbieden, zoodanigen verklaaringen en wetten open te leggen maar in dezen te handelen, gelijk de ander Loges, en vooral die der Vrais Bataven en dus de verlangde Lijst en opgaven niet aan gemelde Commissaris te doen toezenden. 12den d.'. 7de m.\ J.\ d.\ w.\ L.\ 5811. 12 September 1811 p.'. s.'. Den Br.'. Gedept.'. Mr.'. (Br.\ Hoedt Verbeek) doet rapport omtrent de zaak van de Police, hebbende te dien einde met de A.\ Mr.*. der Loge „Les Vrais Bataves" geaboucheert en in Substancie vernoomen, dat voorn.'. Loge zich bij den Gr.'. Mr.'. Nat.'. (Br.\ Bousquet) had vervoegd, welke op zich genomen had die zaak met de Police te arrangeeren. Na het uitbrengen van dit rapport communiceert den A.\ Mr.*. (Br.*. Mohr) dat hij met den Commissaire de Police gesprooken hebbende hem te kennen had gegeeven, dat men wel eene lijst dog geene Wetten kon de supediteeren. Waarop beslooten is, zich aan de Verklaaring van de Z.\ E.*. Gr.*. Mr.*. Nationaal te houden. Den A.\ Mr.*. communiceert verder aan de Loge, dat na een gesprek met den Maire gehad te hebben, het den Kastelijn Hauch was toegestaan de Zaal enz» in de Comedie aan de Loge UUnion Royale te verhuur en. listen d.*. 7de nu*. J.*. d.\ w.\ L.*. 5811. 21 September 1811. p.\ s.\ Den A.\ Mr.*. Rapporteerd, dat er wederom van wegens den Commissaris van Policie aanvrage was gedaan om den door hem gereclameerde Naamlijst der Leden alsmeede de Wetten te hebben. Den A.*. Mr.*. verzoekt den fungeerende Secretaris deeze Naamlijst in Order te brengen en dezelve te bezorgen bij de Comms van Politie en met hem over het niet geven der Wetten te aboucheeren. 4den d.\ 8ste nu*. J.*. d.*. uv. L.*. 5811. 4 October 1811 p.\ s.\ ....... Br.*, van der Star...... rapport doende van zijne verrigtingen bij den Commissaris van Politie, zoo heeft hij Br.*, met gemelde Comm. geaboucheerd, hem te kennen geevende geene Wetten der Loge te kunnen suppediteeren, maar wel de door hem Comm. ver^ogte Naamlijst en dat ook reeds de Gr.*. Mr.*. N.\ over dit ontwerp met de prefect van dit Departement geconfereerd hadt, waarop door den Comm. van Politie ook niets meer verlangt wierd dan de Naamlijst der Bbr.*. u>elke hem door den Br.*, van der Star is overhandigd. 4den d.*. 10de nu*. J.*. d.\ w.\ L.*. 5813. 4 December 1813 p.\ s.*. De fung.\ A.*. Mr.*. (Br.*. J. C. v. d. Meer Mohr) draagd aan de Loge voor of dezelve na aanleiding der prophane gebeurtenissen, welke in Nederland hebben plaats gehad en speciaal naar de ophanden zijnde feestviering ter eere van den dapperen zoon van onze Souverein Prins Willem den le, ook niet met hem daarin zoude stemmen, dat ook de Loge VUnion Royale bij de toen aanstaande algemeene lluminatie zich daarbij voegde en op eene gepaste wijze door ook aan het Locaal dezer Loge te llumineren hare Hulde aan den Zoon van onze Souverain aan te bieden. Waarop de Loge unaniem besloten heeft door den Br.\Brkkenheirner eene Illuminatie te laten vervaardigen en de Kosten daarop te vallen voor de helft uit de Cassa der Loge te vinden en de andere helft met eene private extra-ordinaire contributie door de Leden gezamentlijk te betalen, niet mogende of kunnende twijffelen of de absenten Leden ten aanzien der private extra-ordinaire contributie eenige zwarigheden zouden maken. 29sten d.*. 9de nu*. J.\ d.\ uv. L.*. 5848. 29 November 1848 p.\ s.\ Hierop betrad de Z.\ A.*. Br.*, lste Redenaar A. L. van Heteren Gevers het spreekgestoelte, begon met te herinneren aan de woorden, die hij in het vorig jaar bij de inwijding van dit gebouw (n.L Fluu-eelen Burgwal 22) had gesproken en sloeg een vlugtige blik bij den aanvang van onzen werkkring op den afgelegden baan. Zonder zich op een bepaald staatkundig terrein te willen begeven en zoowel oorzaak als gevolg te willen opsporen van de onvoorziene gewigtige staatkundige gebeurtenissen, als niet te dezer plaatse voegende, is de A.*. spreker echter van gevoelen, dat zij daarom niettemin de overwegingen van iederen V.: M.*. overwaardig zijn en ons moeten opwekken, om als staatsburgers, de roekeloze hand te beteugelen, die er op uit is om zaadkorrels te strooyen van burgerlijke twist en tueedragt, dat zij ons moeten versterken in onze gezindheid om buiten den TV. onze burgerpligten getrouw te vervullen, ten einde aan de staatsburgerlijke regten eene betere rigting te kunnen geven. De A.\ Spreker betoogde verder, dat men bg de bedoelde gewigtige gebeurtenissen, veelal meeningen heeft vernomen, alsof de Vrijmetselarij bepaaldelijk tot de staatkundige gebeurtenissen zoude hebben medegewerkt, waardoor het doel onzer Kon.: Kunst steeds wordt miskend. Integendeel beschouwt de Br.: Redenaar, dat de leer en de beginselen der Orde, in de treurige dagen door ons beleefd, waarin Rijken zwaar zijn geschokt en troonen omvergeworpen, bemoedigend en opwekkend zijn geweest en gelooft, dat de Vrijmetselaren, als verlichte mannen, die door welbegrepen vrijheid, gelijkheid en broederliefde geleid, het goede wenschen en verlangen in deze dagen, en bepaaldelijk de Nederlandsche Vrijmetselaren, als staatburgers veel nut kunnen stichten, als werktuigen in de hand der Voorzienigheid en ook daartoe krachtdadig moeten werkzaam zijn. 13en dV. 10de m.: J.: d.: w.: L.: 5848. 13 December 1848 p.: s.\ Bij het in omvraag brengen, of er ook aanmerkingen zijn op (de) redactie (der notulen) wordt door den Br.: lste Opz '- verlangt, bij het vermelden van den hoofdzakelijken inhoud der gehouden redevoering door den Br.: le Redenaar, ook kortelijk te gewagen, dat die Br.: bij gelegenheid zijner beschouwingen over de gewigtige staatkundige gebeurtenissen dezer dagen woorden heeft gesproken betrekkelijk de aan- staande verkiezingen en den A.\ Mr.'. van Eer heeft toegesproken, in geval op dien Hoogvereerden Br.\ (Br.*. Prins Erederik) eene keuze mogt worden uitgebragt als lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal Niemand daartegen eenige bedenkingen in het midden brengende, Zijn de notulen met het voorgestelde amendement gehouden voor gearresteerd en geteekend.... Vervolgens wordt door den A.\ Mr.*. ter tafel gebragt en voorgelezen eene aan de Loge gerigte teekenpL'. van den Br.', le opziener D.J.H. Boellaard, daarbij in eenige beschouwingen tredende over de toepassing van het erkend beginsel der Vrijmetselarij, dat aan haar steeds vreemd moet blijven al, wat Staatkunde en kerkleer betreft; dat hoemeer opgewondenheid daarbuiten de driften in beweging brengt, hoe zuiverder in onzen kring dat beginsel van onzijdigheid moet worden betracht en gehandhaafd; daar het niet zal worden erkend, wanneer de Orde deelneemt aan de twisten en partijschappen, die kerk of Staat beroeren; dat het wankelbare en voorbijgaande daaraan verbonden, dan ook in de Vrijmetselarij zal worden overgebragt, waarvan het onvermijdelijk gevolg zijn zal, dat de Orde met de tijdelijke meening, die zij onvoorzichtig genoeg heeft voorgestaan en aangekleefd, zich zelve zal vernietigen. Gezegde Br.*, herinnert aan de doelmatige bepaling van Art. 124 van het huishoudelijk wetboek, waarbij een stellig verbod is voorgeschreven, om (nimmer) in de Loge onderwerpen te behandelen van kerkelijke of staatkundige strekking. Hoezeer hulde doende aan het voorgedragen verdienstelijk bouwstuk van den A.\ Br.*. Redenaar op den 29sten der vorige m.'., acht hij zich echter verplicht, als bepaaldelijk volgens art. 19 belast met het toezigt tot handhaving der wetten, de Loge opmerkzaam te moeten maken, dat de gehouden rede, zoowel inbreuk heeft gemaakt op het niervoren bedoeld beginsel der Orde, als strijdig was met hetgeen in gemeld 124ste wetsartikel is voorgeschreven, daar toch die A.*. Br.*. heeft gesproken over de verkiezingent die thans in de prof.', wereld aan de orde zijn en zelfs eene uitnodiging heeft gedaan aan onzen beminden A.\ Mr.'. van Eer van zuiver staatkundig belang. De Br.', le Opziener, ofschoon zich geredelijk kunnende vereenigen met het door den A.\ Br.*, le Redenaar gesprokene en hoegaarne ook gezind in eenen prof.', kring blijken van zijn eenstemmige denkwijze daaromtrent te geven, heeft echter ongaarne binnen de muren van dezen TV. een onderwerp zien behandelen, hetwelk eene te bepaalde kleur had van eene ogenblikkelijke staatkundige meening. Op grond van dit een en ander veroorlooft de Br.*, le Opz.*., zich voor te stellen, het nemen van een besluit, waarbij de Bbr.*. Redenaars beschddelijk zullen worden herinnerd aan de meergemelde bepaling van Art. 124 der huishoudelijke wet, met Br.*, uitnodiging om in het vervolg zich stiptelijk aan den inhoud daarvan te willen houden. Deze teekenpL'. hierop in deliberatie gebragt zijnde, ontstaat vooraf de vraag, of de vergadering ook verlangt, dat, alvorens ter deze zaak te besluiten, gezegde teekenpL'. worde in handen gesteld van den daarbij betrokken Br.*, le Redenaar om dezen daarop te hooren, welke vraag algemeen ontkennend wordt beantwoord. Vervólgens is, na behandeling van het omschreven voorstel daarop besloten: Dat aan den Br.*, le Opz.*. onder toezending van kopij der voorschr.: teekenpL'., de dank der Bbr.'. zal worden betuigd voor den ijver ten deze betoond, ter naleving der bepalingen van het huishoudelijk wetboek en ter vervulling der pligten den Opziener opgedragen; dat vervolgens de teekenpL'. in extenso aan de beide Bbr.*. Redenaars zal worden medegedeeld met het tegenwoordig besluit als extract dezer notiden; terwijl wijders de gunstige gevoelens in de teekenpL'. van den Br.*. Opziener uitgedrukt, ten opzichte van het bouwst.'. en den arbeid van den Br.*. Redenaar, door de Loge als de hare worden aangenomen en de belangen der werkpL'. bij voortduring aan de krachtige medewerking van dien geachten Br.', blijven aanbevolen. Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden (omstreeks 1880) Bijlage over de begrafenisplechtigheden voor br.\ prins frederik DE BEGRAFENISPLECHTIGHEDEN VOOR DEN HOOGEERWAARDEN GROOTMEESTER BR/. PRINS FREDERIK DER NEDERLANDEN, MEESTER VAN EER DER LOGE ^XINION ROYALE4*. Door de Orde van Vrijmetselaren was aan Z. M. Koning Willem III bij adres verzocht toegangskaarten te mogen bekomen voor de deelneming aan de plechtigheid der Begrafenis van het stoffelijk overblijfsel van Z. K. H. Prins Frederik in de Kerk te Delft o.m. voor een deputatie uit de Loge „L'Union Royale", van welke de Hoog Eerwaarde Grootmeester-Nationaal de Meester van Eer was geweest. Zooals bekend werden „voor de Vrijmetselarij in haar ganschen omvang" vijftien toegangskaarten beschikbaar gesteld, terwijl andere binnen- en buitenlandsche corporaties zich met één of twee, hoogstens drie toegangsbewijzen moesten tevreden stellen, zoodat deze laatste de Vrijmetselarij in niet geringe mate boven haar bevoordeeld achtten. Voor den Voorzitter der Loge „L'Union Royale" Br.-. J. P. Vaillant, wethouder der Gemeente 's-Gravenhage, was één kaart beschikbaar; daar Br.*. Vaillant wegens rijn profane werkkring reeds aanwezig moest rijn, werd hij als voorzitter vervangen door Br.*, dr. A. T. van Aken, Gedeputeerd Meester der werkplaats. Daags voor de begrafenisplechtigheid had een deputatie van afgevaardigden der Loge ,4*Union Royale" zich begeven naar het Lustslot, het huis de Paauw, om in de rouwkamer een krans neder te leggen aan den voet van de lijkkist, die het stoffelijk omhulsel des Mr.*. van Eer bevatte. Deze Deputatie bestond uit de Bbr.*. J. P. Vaillant, Regeerend Meester, C. A. M. van Vliet en M. J. van Zanten, Officieren der Werkplaats. Br.*. Vaillant hield tijdens de algemeene Rouwloge, die op 2 November 1881 in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen gehouden werd en waar ruim honderdvijftig Bbr.*. der Loge „L'Union Royale" aanwezig waren, een redevoering, waarin hij o.m. het volgende zeide: „Indien er eene Loge is, die alle reden' heeft, met droefheid vervuld te zijn, hij het afsterven van den Hoog Eerwaarden Grootmeester Nationaal, dan is het gewis „L'Union Royale". Zij had immers op den Hoog Eerwaarden Grootmeester eene bijzondere betrekking, want zij mogt de hooge eer genieten, Prins Frederik te tellen onder hare werkende leden en aan de spitse te zien van haar bestuur als Meester van Eer. Die onderscheiding heeft zij altijd op den hoogst en prijs gesteld en zal zij nimmer vergeten. Afstammende van de eerste en oudste Loge die in Nederland heeft bestaan, de Loge du Grand Maitre des Provinces Unies, mogt haar het voorregt te beurtvallen in de laatste 34 jaar Zich nogmaals de Loge van den Grootmeester te mogen noemen, sedert n.L de Grootmeester de WerkpL: te 's-Gravenhage, door Hem opgerigt en bestuurd, ophief en vereenigde met, ,JL'Union Royale"...." Bijlage over den raad der ouden DE RAAD DER OUDEN. 25ste dV. 12de m.'. 5844 J.*« d.\ u>.\ L.: 25 Febr. 1845. Alsnu brengt de A.'. M.\ ter tafel een schriftelijk gedaan voorstel van bb.\ Boellaard en Metman in onze jongste officiersvergadering (van 15 Febr. 1845) ten doel hebbende het samenstellen van een raad van Ouden {aan welken een byzonder toezicht over de werkzaamheden van de Loge zal zijn opgedragen en die daardoor vanzelf zal waken dat de ware beginselen der Orde, welke men in „L'Union Royale" steeds tracht te verkondigen en in toepassing te brengen niet verloren gaan en de heerschende geest van eendragt en broederliefde steeds werkzaam en behouden bbj/t. De br.\ voorstellers zijn van het denkbeeld uitgegaan, dat de zaak wenscheüjk is voor het belang onzer loge, vermits zoodanige samenstelling niet anders dan tot haren bloei en welvaart kan leiden en de werkplaats daardoor tevens eene gelegenheid zal hébben, voor bb.\ leden, welke door getrouwe vervulling hunner pligten gedurende eenen langdurigen mag.\ diensttijd eene onderscheidende werkkring te openen en door andere verdienstelijke Ordesleden op eene eervolle wijze aan onze Loge te kunnen verbinden. Waarop is besloten, dit voorstel te onderwerpen aan het onderzoek eener commissie, waartoe worden benoemd de bb.'.Metman, Nahuis en Diepenhemu In de comparitie van 21 Februari 1849 komt ter tafel een advies van den Raad der Ouden over het voorgestelde Reglement van Orde, waarna de beraadslaging over het ontwerp is geopend. De voorgedragen wijzigingen worden aangenomen en 't reglement definitief vastgesteld. Mr. L. M.etman Den 23sten Augustus 1853 vergadert de Raad ter bespreking van een wijziging van 't Huishoudelijk wetboek der Loge betreffende de regeling van 't ingaan der contributie van gewone en geaffilieerde leden der Loge. Tevens werd besloten dat het voorzitterschap van den Raad, dat opgedragen was aan den H\ Eerw.*. Mr.*. van Eer der Loge Br.*. Frederik, bij diens afwezigheid zal vervuld worden door den A.\ Reg.*. Mr.*. der Loge. Wanneer tijdens de Leerüngs-Receptieloge van 4 Januari 1856 tot de inhuldiging van het nieuwe bestuur zal worden overgegaan, verzoekt de Achtbare Meester Br.*. Van Rappard aan het oudste Ed van den Raad der Ouden, den Br.*. Wolfson, om van hen de belofte af te nemen, welke is voorgeschreven volgens art. 61 der Algemeene Wetten; waarna deze Achtbare Broeder met het uitbrengen zijner gelukwensching wegens deze verrichting het bestuur verklaart wettig te rijn geconstitueerd. Eerst den 16den Januari 1860 is de volgende Raadsvergadering. Het is wederom een reglementswijziging, die de aandacht vraagt. De Raad kon zich evenwel niet vereenigen met het voorstel om de contributie te verlagen, omdat daardoor de werkplaats aan den na» deeligen invloed van wisselvallige omstandigheid zou blootgesteld worden. De vergadering van 17 Januari 1863 was o.m. gewijd aan een zeer principiëele kwestie. De Loge wenschte, dat voortaan de Acht' bare Meester en de Officieren der Loge gekozen zouden worden uit de werkende leden bij volstrekte meerderheid van stemmen. Hiertegen opperde de Raad ernstige bezwaren. Hij wenschte den toestand te bestendigen dat de Achtbare Meester de Officieren be- noemde; daar van dit recht nimmer misbruik is gemaakt, en een verandering misschien voor de belangen der werkplaats schadelijk zou kunnen zijn. Hij geeft dus in overweging drietallen door den Achtbaren Meester aan de Loge te doen voorleggen. Reeds het volgende jaar vergadert de Raad over een tuchtzaak en 1865 brengt voor haar ter beoordeeling een herziening van de Huishoudelijke wet voor de Loge. Een eerste aanval wordt hier gedaan op het bestaan van den Raad als zoodanig, maar zoover wenschte de Loge toen niet te gaan. Ook ten opzichte van de contributieverlaging neemt de Raad een conservatieve houding aan. Hjj geeft van zijn bezwaren en voorgestelde wijzigingen kennis in een gedrukte teekenplank van 15 bladzijden. Ook op 26 October 1869 is het Huishoudelijk Wetboek 't voorwerp van bespreking, doch 't betrof slechts een betrekkelijk ondergeschikte wijziging evenals op 24 November 1870. De contributieverlaging komt weer ter sprake op 13 December 1873, waaromtrent de Raad met de kleinst mogelijke meerderheid thans gunstig adviseert. Ze zal voor de werkende leden f. 16.— en voor de geaffilieerde leden f. 12.— bedragen. Een algeheele herziening volgt weer in 1877. Ook hierbij geeft de Raad eenige verbeteringen ten beste, alle van zuiver technischen aard. Werd bij de wijziging van 1877 een voorstel tot opheffing van den Raad niet eens in behandeling genomen, in 1883 is er een andere strooming. Dan gaat het concept-Wetboek vergezeld van een toeKchting waarin o.m. de opheffing van den Raad als volgt wordt gemotiveerd: Met de uitbreiding van werkzaamheid van het bestuur kan het behoud van een medebesturend lichaam dat een eigen zelfstandig bestaan heeft, en welks leden bovendien van rechtswege persoonlijk zitting hebben in het bestuur zelf, niet samengaan. Het bestuur der Loge is electief en kan niet worden vermengd met voor hun leven benoemde waardigheidsbekleeders, zonder gevaar van conflicten tusschen de Loge zelf en dit tweeslachtige bestuur". Al is het zeer begrijpelijk, dat verschillende leden van den Raad het hiermede niet eens zijn, toch onthoudt de Raad zich hierom' trent van het geven van advies. Reeds had Br.*. Prins Alexander, Gedeputeerd Meester van Eer der Loge en Grootmeester Nationaal, doen berichten dat bij het voorzitterschap van den Raad, 'twelk hem was aangeboden, niet zou aanvaarden. Op 21 Augustus 1883 werd de laatste vergadering van den Raad gehouden. De wijziging in het huishoudelijk Wetboek was door Bbr.*. Grootoff.*. goedgekeurd. De leden zouden automatisch tot officieren van eer der Loge overgaan. Slechts drie Bbr.*. wenschten ontslagen te worden van hun lidmaatschap, voordat de Raad werd opgeheven, ongetwijfeld een protest tegen de gestie van de Loge. Bijna veertig jaar heeft dit Instituut bestaan. Blijkbaar heeft het aan een behoefte beantwoord, al mag zijn bestaan thans overbodig zijn geworden. Tal van ervaren Bbr.*. hebben zijn lidmaatschap bezeten en hebben de zaken der Loge ernstig besproken. Het was een lichaam, dat den rem vormde voor al te overhaaste verandering en daardoor de maat der ontwikkeling heeft gewaarborgd. DE LEDEN VAN DEN RAAD DER OUDEN In de tweede comparitie der Achtbare Loge „L'Union Royale" na haar vereeniging met de Loge» „L'Union Frédéric" en „Eendragt maakt magt" op 30 Oct. 1847 wordt overgegaan door den Achtbaren Meester Br/. G. W. Verweij Mejan tot benoeming van de volgende leden van den Raad der Ouden: O. A. van Bijlandt, het oudste lid der vorige Loge „L'Union: Royale," die 62 jaar geleden in die werkplaats het eerste licht ontving, (n.1. op 10 April 1785), Jhr. F. A. ridder van Rappard, C. H. T. Nahuys, C. J. Riesz, J. C. Rijk, C. J. Scholten van Oudhaarlem, G. Vosmaer, A. C. Twent, Th. de Smeth van Deurne, J. H. G. L. Zilcken, B. L. Wolfson. Later werden nog benoemd de Bbr.*. 1848 C. van Olden, W. A. W. van Limburg Stirum Noordwijk, Jhr. N. J. Steengracht van Duivenvoorde 1850 A. L. van Heteren Gevers, D. J. H. Boellaard, J. W. Walther, 1854 B. van Gogh, Jhr.Mr. D. T. Gevers van Endegeest, J. H. Sanger 1857 C. G. Withuys, E. v. d. Dussen 1859 J. D. Kruseman, P. van Rees, Mr. A. J. CMaas Geesteranus 1861 P. J. Landry, W. F. van Otterloo, P. H. graaf van Limburg Stirum, Jhr. J. WestpaTmvan Hoorn van Burgh, C. Schiffer van Bleiswijk, P. G. van Crimpen 1863 S. H. Hertzveld, G. C. Nicola 1867 Mr. W. H. du Cloux 1869 J. Boogaard, AE. A. Langguth 1871 J. J. F. Noordziek, J. W. C. Diepenheim 1873 C. J. Bolten, A. M. de Rouville, J. L. Le Rütte 1875 Mr. N. J. W. Smallenburg van Stellendam Het oudst bekende diploma uitgegeven door „L'Union Royale" (1785) 1877 J. W. v. d. Bergh 1878 J. F. Hardenberg, A. van Wyk Rz. 1879 W. F. Peltzer 1880 J. H. de Groot 1881 J. van Stralen, F. W. v. d. Putten, D. B. van Vleuten 1882 S. A. Lenaertz 1882 dr. J. Kips, dr. P. van Reysen e Bijlage over financieels aangelegenheden der loge „l'union royale" EENIGE POSTEN UIT HET OUDSTE KASBOEK. (genoteerd in guldens, stuivers en penningen). 7 Sept. 1811 contributie October 3 gld. 6 st. 15 waskaarsen 15 gld. 6 Dec. 1812 receptie le graad 44 gld. „ 2e „ 28 gld. „ 3e „ 14 gld. entree als lid 5 gld. M. 1 certificaat 5 gld. 5 st, 16 Sept. 1812 35 flesschen wijn d 16 st. 28 gld. 27 Dec. 1812 7» jaar huur voor het Locaal 72 gld. voor een wetboek 11 st. Febr. 1813 5 boeken papier 1 gld. 18 st. 2 losse pennen 15 st. voor collier en byou 8 gld. 5 st, Nov. 1813 voor een jas aan een behoeftigen broeder 10 ski. 12 Oct. 1814 voor een anker wijn verimpost 7 gld. 8 st. 6 Juni 1821 aan inkoop van 1/16 Lot in de Nederi. Loterij voor de laatste klasse zijnde No. 19423. 4 gld. 12 st. 8 p. (Voortaan worden de bedragen in guldens en volgens *t decimaalstelsel genoteerd). 20 Jan. 1822 aan 2 dozijn tafelmessen f. 10,-— 12 Feb. 1823 aan vier tabeljés „ 4,40 4 Dec. 1823 aan twee paar handschoenen „ 2,— aan Miestel, tingieter.voor een wierookvat „ 10,— 31 Dec. 1823 aan J. Hendriks, kastelein in de N. Doelen voor het diner hij de feest' viering op 30 November 1.1. „ 231,40 April 1825 receptie le graad „ 45,— „ 2e „ „ 23,— „ 3e „ » 33,— 1 Dec. 1826 Aan MaxwiZs voor XU hoed steenkolen „ 8,25 17 Jan. 1827 Aan Br.\ Le Rutte voor tu*e nieuwe kagchels „ 55,70 4 Nov. 1822 Aan huur voor 't Locaal, verschenen 1 dezer »» 100,— 9e d>. 4e m.\ 5812 J.\ d.\ W.-. L.' 9 Juny 1812 Art. 100 van het Algemeene Wetboek (schrijft voor): „De aanneming in de Graad van Leerling mag in geene Loge op verbeurte van 't verhes harer Constitutie geschieden onder de f. 42.—" Art. 101 veroorlooft: „om aan Rijsende Persoonen en Vreemdelingen, aan welken om wettige en dringende redenen, die aan de beoordeeling van de Bbr.'. Officieren der Loge alwaar de receptie geschied, worden overgelaten, op een avond meer dan eene Graad mag worden medengedeelt." Ons huishoudelijk Wetboek, art. 40 (schrijft voor): „voor de receptie in de Eerste Graad wordt betaald niet minder dan f. 42,— voor de Tweede Graad f. 14,— voor. de derde graad f. 28,— 27e d.\ 10e m.\ 5815 J.\ d.\ W.\ L.% 27 Dec. 1815 De A.\ M.\ proponeert om uit de Casse der Loge ten voordeele van dezelve aan te kopen Een-WLot in de U7e Hollandsche Loterije, met deze bepaling, dat de eventueele bate op deze wijze zullen worden genoten: dat, al hetgeen boven f. 1000,- op voorschr. quart Lot als vrij geldt mogt worden getrokken, dadelijk zal worden verdeelt tusschen BB/, op dezen dag leden dezer Loge zijnde, terwijl al 't geene minder dan f. 1000,— zal getrokken worden een baat van de Casse der L.\ uitsluitend zal zijn. 9e d.\ le nu'. 5824 3.'. dV. W.\ L.*. 9 Maart 1824 Aan den Kastelein Unterhorst voor het aandeel der Loge in de per- soneele belasting over 1823 f' 14,65 18e d.\ 6e nu'. 5834 d.'. W.\ L.'. 18 Augustus 1834 Beschikking van den Minister van Finanüen van den 29 Mei j.l. (1834 p.'. s.'.) waarhij, tengevolge van eene reclame van den Vice Pres.-, van Gr.'. Dign.'. van de Gr.'. L.\ van Bestuur ter zake van het invoeren der personeele Belasting, voor Lokalen dienende voor de bijeenkomsten enz. van de O.', der V.'. V.'. M.: M.\ door dien Minister wordt te kennen gegeven, dat het, met die reclame gelijktijdig gedaan verzoek, om toepassing op die Lokalen, van het bepaalde hij art: 5, 2e lid der Wet van 29 Maart 1833, Staatsblad No. 4, niet kan worden toegestaan. 13e d.\ 8e nu'. 5834 3.'. d.\ W.\ L.\ 13 October 1834 Een Aanslagbiljet voor de „L'Union Royale" in de personeele belasting over het dienstjaar 1834/1835 p.\ s.\ ter somme van f. 39,84. Bijlage over onderwerpen, de laatste 10 jaar in de comparities der loge „l'union royale" besproken. ONDERWERPEN, DE LAATSTE 10 JAAR IN DE COMPARITIES DER LOGE „L'UNION ROYALE" BESPROKEN. SPECIAAL MACONNIEKE ONDERWERPEN. Onze Beginselverklaring. Het religieus karakter der V.*. M.\ moet meer uitschijnen. De taak, die wij te vervullen hebben in de tegenwoordige maatschappij. De aanraking van goedgezinde profanen met de Orde. De cukuurtaak der V.'. M.\ Werken naar buiten. Internationaal recht en V/. M.\ Maconnieke inzichten en gevoelens. Beschouwing over werkkring der bestuursleden. Freimaurerisches in antiken Mysteriën. Broederschap, 't cement en de glorie onzer orde. „Freemasonry" van Br/. Ward. De taal der symbolen De afdeeling van den Meestergraad. Romaansche en Angelsaksische V/. M.\ Maconnieke ervaringen in Roemenië. Indrukken tijdens het bezoeken van loges in Engeland. Indrukken van het Liga-congres. Eens buitenbr/. verhouding, taak en plicht. De omgang van V/. V/. M/. M\ in en buiten de Loge. SYMBOLISCHE ONDERWERPEN. De Kolommen en de Sfinxen. De symboliek der gewijde Bouwkunst, Symboliek der Leerlingsinwijding. Het wezen der symboliek. Symboliek en levenskunst, Leerlings-gedachten in verband met den Ruwen Steen. Maconnieke vormen, gebruiken en gewoonten. Kerkelijk en maconniek rituaal. Onze receptie-ritualen. Een greep uit ons Werkprogram. PHILANTROPISCHE EN ETHISCHE ONDERWERPEN. Het Maconniek Studiefonds. Reclasseering: een maconnieke arbeid. De maatschappelijke toestand in Duitschland (in 1923). De Inter- nationale Orde van Goede Tempelieren. Egoisme. Waarheid en Zelfkennis. Iets over zedekunde. LITERAIRE EN ARTISTIEKE ONDERWERPEN. Inger Skramm. Goethe's „Sprookje van de groene slang". Het leven van Goethe als mensch. De Faustfiguur. Het maconnieke element in de gedichten van Pieter Jelles. Verdraagzaamheid in verband met „Nathan der Weise". Dostojewski en wij. Dostojewski en Tolstoi. Georges Duhamel, een modern Humanist. Lessing en de Religie. De boekenverzamelingen onzer Orde. Esperanto als wereldhulptaal. De Tooverfluit, Religieuse bouwkunst en maconnieke tempels. De Koninklijke kunst in de beeldende Kunst, Schoonheid. Het wezen der kunst. Levenskunst, ZIELKUNDIGE EN OPVOEDKUNDIGE ONDERWERPEN. Het geestelijk leven der lagere volken. De erfelijkheid van geestelijke eigenschappen bij den mensch. Karakter. Het geweten. Opvoeding. Herinneringen aan de misdadige jeugd. Over 'tMontessoristelsel. Onderwijsstroomingen. Wegen en dwaalwegen in de opvoeding. Welken invloed heeft de wet op het L.O. in 1920 gehad op de positie van het Openbaar Onderwijs? Is 't wenschelijk scholen op mac .*. grondslag in te richten? Jeugdzorg. V.*. M.*. en de Jeugd. Groei. Bouwen, maar . . . SOCIOLOGISCHE EN ECONOMISCHE ONDERWERPEN. Cultuurproblemen, In deze tijden. Crisis in maatschappij en mensch. Individu en gemeenschap, rechten en plichten. Arbeidsvreugde. Wat leert ons, Vrijmetselaren, de tegenwoordige crisis? Rust en evenwicht. Het realisme van dezen tijd. Werkgever en werknemer. Democratie of autocratie? Patroon en arbeider. Het Joodsche vraagstuk. V.-. M.\ en politiek. Arbeid en Kapitaal. Coöperatie. De noodzakeUjkheid van kapitaalvorrning. Enkele conflicten en tendenzen in de maatschappij. De invloed van het dagblad in de maatschappij. GESCHIEDKUNDIGE ONDERWERPEN. Uit de geschiedenis der A.\ L.\ „L'Union Royale". Het wonder der groote Pyramide. De oude Assyriers en Babylonièrs. Het altaar-, de muziek-, de onsterfehjkheidsgedachte in den loop der eeuwen. De voortschrijdende vrijheidsgedachte als maatstaf voor maatschappelijke vooruitgang. Vroegere en tegenwoordige rechtspleging. Heeft de V.-. M.\ de Fransche Revolutie voorbereid? De cultureele beteekenis van de Middeleeuwsche Bouwhut. De pauselijke bullen tegen de V.'iM.'. De Hohenzollerns en de V.-. M.*. Lord Shaftesbury. Robert Owen. PHILOSOPHISCHE ONDERWERPEN. Cultuurproblemen. De gevaren eener natuurwetenschappeÜjke levensbeschouwing. Spinoza. De persoon van Socrates. Wilsvrijheid. Synthese. Sprokkelingen over de Nieuwe Gedachte. Altruïsme. De verhouding van mensch tot dier. Ken U zeiven. De methode van het denken (een serie van 4 lezingen). GODSDIENSTIGE EN MAATSCHAPPELIJKE ONDERWERPEN De Christusfiguur. Spiritisme. Boeddhisme. De Islam. De bedevaart der Mohammedanen. De Joodsche Godsdienst. Iets over de Orde der Jesuieten. De Conferenties over het Katholicisme voor Niet-Katholieken. Het Roomsche geloof en de beginselen der V.*. M.*. Anthroposophie. Natuurbescherming en Heemschut, Rev. J. W. van Kirk en diens ideaal der Wereldeenheid. Hoe staan wij W.\ MM.*, tegenover de humanistische zending? De Wereldbond der Kerken. De Volkenbond. Ontwapening. Ghandi als politicus en als mensch. De komst van 't Socialisme. De „Schlaraffen"bond. Michel Servet in zijn strijd tegen Calvijn. Luther en de Hervorming. De Odd Fellows. MAATSCHAPPELIJKE EN MACONNIEKE ONDERWERPEN, BEHANDELD IN DE GROEPSVERGADERINGEN. 1. De Opvoeding. 2. De Volkenbond. 3. DePan-Europa beweging. 4. De Rijpende jeugd. 5. Het vraagstuk der werkloosheid. 6. De geestelijke stroomingen dezer dagen en de V.-. M.\ 1. De Geschiedenis der Orde van V.\M.\ onder het Groot Oosten der Nederlanden. 2. De Geestelijke voorouders der V.\ M.\ 3. De verschillende maconnieke stelsels. 4. De Symboliek der Leerlings inwijding. 5. Het tableau. 6. Bibliographie der V.*. M.\ Bijlage over vereenigingen, voortgekomen uit, of gesteund door de loge „l'union royale". 's - GRAVENHAAGSCHE VEREENIGING VOOR GEZONDHEIDSKOLONIES. (Overgenomen uit „Gehoor voor het zwakke kind''). Op voorstel van den heer H. Nanning wijst de Loge ,JL.'Union Royale" in hare comparitie van 2 April 1884 de volgende heer en aan, om een voorloopige commissie te vormen, welke tot taak heeft, een vereeniging of een comité te stichten tot het uitzenden naar buiten van zwakke, schoolgaande kinderen, n.1. de Heer en Dr. L. J. Egeling, C. de Groot, Y. Ykema, Dr. P. van Reysen, H. Nanning. Op Maandag 7 April 1884 houden deze heeren hunne eerste bijeenkomst in het gebouw der Loge. De heer Egeling leidt deze vergadering, terwijl de heer Nanning het secretariaat waarneemt. De heer Egeling neemt op zich, een artikeltje in de beide Haagsche bladen te schrijven, aansluitende op het door hem vroeger in het tijdschrift „De Gezondheid'' geschrevene. De heer Ykema zal persoonlijk een bezoek brengen aan Mr. A. Kerdijk, te Amsterdam, van wien de stoot tot oprichting der zg- vacantiekolonies uitgegaan was. Den 14den en léden April 1884 verscheen genoemd artikel van Dr. Egeling in „Het Vaderland". Op uitnoodiging van de onderteekenaars van dat artikel, vereenigden zich op den 5den Mei 1884 eenige ingezetenen dezer stad, teneinde de mogelijkheid te bespreken, van de uitvoering der in genoemd artikel aangegeven voorstellen, n.l het oprichten van een vereeniging tot het organiseeren van vacantie-uitstapies voor arme, zwakke schoolkinderen. Vólgens de presentielijst waren o.m. de volgende heeren aanwezig: Dr. L. J. Egeling, Dr. P. vanReysen, Y. Ykema, H. Nanning. De heer Egeling leidde deze vergadering. Op de vraag van den voorzitter, of de aanwezigen bereid zijn, zich als vereeniging te constitueeren, had niemand daartegen eenige bedenking. Bij de meerderheid van stemmen werden tot lid van het uitvoerend comité o.m. gekozen de heeren Jhr. Mr. E. W. Berg, Graaf C. van Byïand, H. Nanning, Dr. P. van Reysen, Dr. W. F. Unia Steyn Parvé en Y. Ykema. De Vereeniging zal den naam dragen „Vacantieuitstapjes voor arme, zwakke schoolkinderen." 11 'November 1884 g.*. s.\ Br.*. Egeling zegt, dat de uit deze Loge benoemde Commissie tot het in het leven roepen der z-g- kinderuitstapjes aan hare opdracht voldaan heeft en naar wensch (zooals de BB.*. weten) geslaagd is. Thans heeft zich voor die zaak eene ook uit profane leden bestaande grootere commissie gevormd, waarin eerstgenoemde als 't ware is opgegaan. Hij doet daarom vooreerst 't voor» stel om die Loge-commissie als zoodanig te ontbinden en ten anderen om vanwege de Loge de noodige exemplaren aan te schaffen van de eerstdaags te verschijnen brochure over genoemde kinderuitstapjes, teneinde deze met eene toelichtende circulaire aan alle Loges en leden dezer w.'. p.\ te doen geworden. De Voort.*. M.\, gaarne aan dit verzoek willende voldoen, prijst alsnog het in deze Loge genomen initiatief. Hij acht zich gelukkig met den goeden uitslag, die te danken is aan de ijverige bemoeijingen van de Commissie. Hij betuigt alsnog zijn meest hartelijken dank daarvoor. Door algemeen applaus blijkt genoegzaam de instemming met de gesproken woorden. DE VEREENIGING „KINDERVOEDING". (Extracten uit de notulen der A.\ L.\ „L'Union Royale".) 30 September 1884 g.*. s.'. Br.'. Nanning brengt ter sprake het ver" schaffen van eten aan behoeftige schoolgaande kinderen. Hij vermeent, dat hier wel wat voor te zeggen valt: het zou wellicht tot bevordering van het schoolbezoek leiden, enz. enz. Na voldoende discussie acht de Voor?.*. Mr.\ J. P. Vaillant het wenschelijk dit denkbeeld in ernstige overieeging te nemen, om daaromtrent later een meer geformuleerd voorstel in de Loge te brengen. Hij noodigt intusschen de BB.'. uit de gewenschte informaties te nemen omtrent de werkkring en resultaten reeds in andere plaatsen bij de toepassing hiervan verkregen. 2 December 1884 g.\ s.\ Hierna wordt het woord verleend aan Br.'. J. M. Keen, die een lering houdt over de wenschelijkheid om behoeftige schoolkinderen warme spijs te verschaf f en. Na de lezing ontspon zich een breedvoerige discussie hierover en werd tenslotte door den Voor*.*. Mr.'. Br.'. Keen uitgenoodigd om zich met eenige BB.', als Br.'. H. G. J. Maas Geesteranus, Van der Veen, Ronda als commissie te vormen om de noodige gegevens te verzamelen voor de uitvoerbaarheid van het plan, alsmede de wijze, waarop zij zich met andere welwillende ingezetenen dezer stad in verbinding gullen stellen, teneinde ook hier een goed resultaat te kunnen verkrijgen. 9 December 1884 g.\ s.'. Br.'. H. G. J. Maas Geesteranus, ofschoon geen verslag uitbrengende, wenscht toch wel al mee te deelen, wat voorloopig door de commissie tot onderzoek inzake verstrekking van warm voedsel aan behoeftige schoolkinderen gedaan werd. Na hiervan een en ander te hebben vermeld, gaf hij als meening der commissie te kennen, om al dadelijk een begin te maken met het verstrekken van warm eten en daartoe aan de Loge een crediet te vragen van f500.—. Door enkele BB.', wordt voorgesteld hiermede liever te handelen, zooals indertijd de Commissie voor de Vacantiekolonie deed en wél om zich, alvorens nog iets te doen, te assumeeren eenige zoo mogelijke invloedrijke personen uit de prof.', wereld. De kans, om op ruime schaal goed te doen, zal dan wellicht heel wat grooter rijn. Onder dankbetuiging voor de reeds genomen moeite der Commissie, vermeent de Voor?.*. Mr.*. dit voorstel te moeten steunen; hij durft vrij wel te verzekeren, dat later zoo noodig het verlangde crediet, op voorgeschreven wijze aangevraagd, niet achter» wege zal blijven. 16 December 1884 g.'. s.*. Thans wordt het woord verleend aan de commissie tot voorbereiding van een plan tot het verstrekken van warm voedsel aan behoeftige schoolkinderen — nadat vooraf gelezen was een t.'. p.\ van Br.*. Banck, waarbij deze, zeer ingenomen met het plan, zijne hulp aanbiedt. Dit schrijven, in handen gesteld zijnde van genoemde Commissie, brengt deze bij monde van hare voorn**» Br.'. H. G. J. Maas Geesteranus een uitvoerig verslag uit van hetgeen door haar verrigt werd, noemt de namen van personen, die zich bereid verklaard hebben hun pogen te steunen, waarna de secretaris dier Commissie Br.'. De Vries Hofman voorlezing doet van het stuk, dat in verschillende dagbladen geplaatst zal worden. Eindelijk nog beveelt Br.*. Maas Geesteranus de zaak ten zeerste bij de BB.*, aan en vraagt beleefd, dat ieder der BBr.*. naar zijn vermogen wil mschrij» ven op de bereids door de commissie opgemaakte inteekenlijsten, vra» gende tenslotte een crediet van de Loge van f 500.—. Daar hij over dit crediet reeds in een vorige vergadering gesproken had, vermeende de commissie, dat dit reeds in deze vergadering zou worden toegestaan. 30 December 1884 g.'. s.'. Op voorstel van den Voorz.'. M.\ wordt goedgekeurd om de Commissie tot het verstrekken van warme spijs aan behoeftige schoolkinderen een crediet te verleenen van f 500. — . 10 Februari 1885 g.\ s.\ Br.*. H. G. J. Maas Geesteranus brengt namens de commissie voor 't verstrekken van warm voedsel aan behoeftige schoolkinderen der Loge den dank voor het aan de commisie verleende crediet. Met te meer genoegen doet hij dit, omdat zij boven verwachting slaagde in haar pogen en alzoo de meest mogelijke satisfactie heeft van hare hemoeijingen in deze. DE VEREENIGING „ARMENZORG" Een Comité van 17 leden der Loge „L'Union Royale", Jriep op 29 December 1890 een vergadering bijeen van vele personen, door naam of stand bekend om plannen te bespreken ter verbetering der Armenzorg te 's-Gravenhage. Een voorloopig comité werd gekozen. Dit legde op 17 Januari 1891 aan een nieuwe vergadering ontwerpstatuten voor, waarop den 13 Februari 1891 de Koninklijke Goedkeuring werd verkregen. HET „SCHOOLFONDS" 4 November 1890. „Het voorstel om het op te richten z-g- schoolfonds waarbij de kinderen van onbemiddelden in de gelegenheid gestéld zullen worden, de openbare school te bezoeken, te steunen met eene bijdrage van f. 100,— aangenomen." DE SCHOOL VOOR VOLWASSENEN. 7 October 1884 g.\ s.\ Br.*. Y. Ykema bespreekt de hier bestaande school voor Volwassenen; hij geeft op welsprekende wijze de goede werking en het nuttige der instelling aan en vermeent, dat het op den weg der maconnerie ligt dergelijke zaken te steunen, waarom hij dan ook gaarne, al is het slechts in geringe mate, de hulp der Loge inroept. Br.*. J. C. Estor (thesaurier) stelt voor om aan deze instelling jaarlijks tot wederopzeggings toe een som van f. 25. — uit de Logekas te verstrekken. Hij vertrouwt echter, dat ook de BBr.\ indi| vidueel door bijdragen blijk zullen geven haar wel te willen steunen. Het voorstel wordt met toejuiching begroet en de som van f. 25.— alzoo voor de school voor volwassenen gevoteerd. De loge „l'union royale" en het ordegebouw DE LOGE „L'UNION ROYALE" EN HET ORDEGEBOUW. Bjj de feestviering van 19 Mei 1856, ter gelegenheid van het 100jarig bestaan van het G.\ O.*, en het 40-jarig bestuur van den H.\ E.*. Gr/. M.\ Nat.*, werden de BBr.*. zeer getroffen door de beschikking omtrent het Gebouw aan de Fluweelen Burgwal. Immers reeds verschillende malen waren in „L'Union Royale" stemmen opgegaan, die meenden, dat het onderhoud van het gebouw de Loge te zware financieele lasten oplegde en was de oplossing voorgeslagen, dat het gebouw aan 't Groot O.*, zou komen, terwijl aan „L'Union Royale" het recht werd verleend, er steeds te mogen vergaderen. De gestie van 1856 was dus niet alleen een voordeel voor de Orde, maar in 't belang van „L'Union Royale", voor wie een bezwaar uit den weg werd geruimd, dat haar langen tijd had gedrukt. Schriftelijke verklaring, den 19den Mei 1856 door den Hoogeerwaarden Groot-Meester Nationaal afgelegd, betrekkelijk de schenking aan het Grootoosten van het aan zijn Hoogeerwaarden toebehoorend gebouw en erve, staande op den Fluweelen Burgwal te 's-Gravenhage. Wenschende bij het dankbaar erkennen van den zegen des Opperbouwheers, in het volbrengen van eene veertigjarige dienst als Groot' Meester Nationaal, aan de Orde van Vrijmetselaren in het Koningrijk der Nederlanden, onderhoorige Koloniën en Landen in het algemeen, en aan het Groot-Oosten in het bijzonder, een blijk te geven van genegenheid en aandenken, zoo verklaar ik bij deze aan het Groot-Oosten, op den feestdag van deszelfs honderdjarig bestaan, in vollen eigendom te schenken, het gebouw met aanhoongheden, staan- De Fluweelen Burgwal in 1844 de op den Fluweelen Burgwal te 's-Gravenhage, waarin thans dit feest wordt gevierd, onder gehoudenheid alleen, dat de Hoofdbesturen der Oppergraden, en der Afdeelingen van den Meestergraad, mitsgaders de Achtbare Loge „L'Union Royale" te 's-Gravenhage, kosteloos het gebruik van het locaal voor hunne werkzaamheden en de berging hunner archieven zullen genieten, alles op voet als dit gebruik thans bestaat, en met waarborgen, zooals van zelve spreekt, tegen alle misbruik, geschiedende deze afstand onder reserve van hetgeen aard- of nagelvast aan genoemde Loge in eigendom mogt toebehooren, als zijnde in dezen afstand, zullende de datum van overgang nader worden vastgesteld, blijvende alles, voor het oogenWik, op den tegenwoordigen voet. (Get.) Frederik, Prins der "Nederlanden Groot-Meester Nationaal. ln het O.*, van 's-Gravenhage, den 19den d.\ der 3de rru\ d.\ j.% d.\ W.\ L.\ 5856. (19 Mei 1856, g.\ s.\). Den 31sten December 1856 werd de acte gepasseerd in het paleis van Z.K.H., ten overstaan van den notaris Br.*. Joh. Wilh. Schuurman (Rijswijk) en de getuigen Pieter Hendrik, Graaf van Limburg Stirum, hofmaarschalk en Jhr. Guill. Alb. Charles Herman von Goedecke, lste luitenant adjudant van Z.K.H., beiden BBr.*. Vrijmetselaren. 22 April 1857. Na deliberatie is besloten, het voormelde gunstige beding als een vernieuwd en treffend bewijs der welwillende gezindheid van Zijne Koninklijke Hoogheid jegens de Loge met erkentelijkheid aan te nemen en worden verder op voorstel van den voorz-'. (Br.\ F. A. van Rappard) met algemeene stemmen, den Ged.'. Mr.\ der Loge Mr. Leonard Metman en den Secr et.•. Hermanus Johannes Furstner, gemachtigd, om, in naam der Loge „L'Union Royale" het ten hare behoeve aan de schenking van Zijne Koninklijke Hoogheid verbonden gunstig beding, overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, hij Notarieele akte, aan te nemen. Voorts is nog door de vergadering besloten, dat van deze punten een extract uit de notulen gemaakt en door den tweeden Secret.'. Johan Hendrik Lintz bekrachtigd zal worden. De paragrafen zijn per Extract aan den 'Notaris J. Bervoets mede te deelen. Lijst van leden van „L'Union royale*4, die: l lid waren van het hoofdbestuur, tl in hun profanen werkkring naam hebben gemaakt. LEDEN VAN „L'UNION ROYALE", DIE LID WAREN VAN HET HOOTOBESTUUR. 1811 C. J.Mohr, Groothofmeester 1830 O. A. van Bijland, Adjunct Grootceremoniemeester 1844 F. A. van Rappard, Grootsecretaris 1850 G. W. Verweij Mejan, le Grootopziener 1851 H. J. Furstner, 2e Grootsecretaris 1854 E. W. van Dam van Isselt, Grootredenaar 1859 E. C. Unico van Doorn, 2e Grootopziener 1864 I. v. d. Bosch, Grootsecretaris 1870 J. J. F. Noordziek, Gedeputeerd Grootmeester Mr. B. L. Rasch, Grootsecretaris J. Boudewijnse, 2e Grootsecretaris Jhr. J. Westpalm van Hoorn van Burgh, Grootbouwmeester 1875 Mr. J. Schouten, Grootaalmoezenier 1880 Mr. J. P. Vaillant, Grootthesaurier 1885 Mr. A. M. Maas Geesteranus, Gedeputeerd Grootmeester 1887 W. F. Peltzer, Grootsecretaris Dr. P. van Reysen, Grootarchivaris 1888 J. H. Kromhout, Grootsecretaris 1893 J. M. Pijnacker Hordijk, Grootthesaurier - Aalmoezenier 1903 E. J. van Gorkom, Grootmeester 1907 H. P. van Nieuwenburg, Grootonderzoeker, Grootsecretaris 1914 Mr. W. Sonneveld, Gedeputeerd Grootmeester, Grootmeester 1926 Mr. A. A. Galestin, Grootredenaar, Gedeputeerd Grootmeester E. W. van Dam van Isselt LEDEN VAN „L'UNION ROYALE", DIE IN HUN PROFANEN WERKKRING NAAM HEBBEN GEMAAKT. SCHRIJVERS: C. G. Withuys (dichter) Mr. C. Vosmaer P. A. S. van Limburg Brouwer Gerard Keiler Jhr. C. A. v. Sijpestein Lodewijk Mulder S. H. Hertzveld J. Ph. Koelman W. J. van Zeggelen (dichter) M. T. H. Perelaar. Mr. J. E. Banck (dichter) Dr. Jan ten Brink G. L. Kepper GELEERDEN: Prof. Mr. Dr. A. Heringa Jurriaan Kok (bouwkundige) GELEERDEN: (Verrol*) Prof. Dr. H. Blink Dr. G. J. DozyA) F. W. Conrad») A. A. Vorsterman van Oyen*) KUNSTENAARS: W. F. G. Nicolai, musicus F. Dunkier, ,, P. G. Renaud, ,, J. B. Victor Driessen, acteur STAATSLIEDEN: E. W. van Dam van Isselt") E. C. Unico van Doorn J. P. Tak van Poortvliet J. M. Pijnacker Hordijk ) Mr. J. W. H. van Idsinga Mr. J. P. Vaillant (wethouder) A) Medewerker aan „Het Leven Onzer Voorouders". •) Medewerker aan 't Suez kanaal; oprichter van het Vaderlandsche Instituut van Ingenieurs. *) Schrijver van werken over heraldiek. V) Oprichter van het vrijwilligerscorps „De Jagers van Van Dam" (1830). Later een der „negen mannen" van 't voorstel grondwetswijziging in 1844. LIJST DER ILLUSTRATIES Tegenover bladz. Br.*. Mr. A. A. Galestin, 7 Br.*. H. van Tongeren " Plattegrond der Haagsche binnenstad in 1729. 11 Br.*. A. N. baron van Aerssen Beijeren. 13 Vaandel der Loge „L'Union Royale". 15 Grootzegel der Loge „L'Union Royale". 17 De „Lion d'Or". 18 „Waarschouwinge" van 1735. 20 De „Oude of St, Joris Doele". 23 Muziek „Pour les Loges de La Haye". 25 Lire Maconne (titelblad). 26 Jeugdportret Prins Frederik. 33 Schilderij Prins Frederik. 35 De Schouwburg of Komedie. 36 Gebouw Fluweelen Burgwal (oud). Br.*. G. W. Verweij Mejan. 40 Br.*. Jhr. J. A. ridder van Rappard. 42 Huldeblijk 1866. 44 Br.*. Prins Alexander. 46 Medaille 1861. 48 Tempel der Loge L'Union Royale" (oud). 53 Gebouw Fluweelen Burgwal (nieuw). 54 Br.*. Mr. W. Sonneveld. 58 Br.*, ir. S. Franco. 61 Tempel der Loge „L'Union Royale" (nieuw). 63 Gebouw „Spectrum". 64 Br.*. C. baron van Boetseker. A 2 Brief van Br.*. Van Rappard. A14/15 Vestigingsbrief der Loge „L'Union Royale". A 18 Oudste portret Prins Frederik. D 43 Br.*. Mr. L. Metman. E 48 Oudste diploma der Loge „L'Union Royale". E 52 De „Nieuwe Doele". ^ 57 De Fluweelen Burgwal 1844. H 72 Br.*. E. W. van Dam van Isselt. J 77 INHOUD. Bladz. Opdracht, 7 Aanvaarding. 9 Inleiding. H De Geschiedenis der Achtbare Loge „L'Union Royale": I Tot het Grootmeesterschap van Br.\ Prins Frederik. 1734-1816 17 II Tijdens „ „ „ „ 1816-1881 35 III Na „ „ „ h » 1881-1918 49 IV Gedurende de jaren 1918-1934 57 Lijst van Voorzittend Meesters en Eereleden 67 BIJLAGEN. A 1 Over de Constitutie van „L'Union Royale" A 2 De Commissie 1841. B 21 De Loge „L'Union Royale" en de Overheid. C 35 De Begrafenisplechtigheden voor Br.*. Prins Frederik D 43 De Raad der Ouden. E 47 Financiëele aangelegenheden der Loge „L'Union Royale". F 55 Onderweipen,delaatstel0jaarin„L'UnionRoyale"besproken. G 59 Vereenigingen, voortgekomen uit of gesteund door de . Loge „L'Union Royale". H 65 De Loge „L'Union Royale en het Ordegebouw. I 71 Leden van „L'Union Royale", die: L lid waren van 't Hoofdbestuur der Orde, J 76 II. in hun profanen werkkring naam gemaakt hebben. J 77 Lijst der illustraties. K 78 N. B. Op enkele uitzonderingen na zijn géén namen van nog levende Vrijmetselaars genoemd.