INGEKOMEN den 7 OCT. 1930 Volgno. ^.J.H/J/.. Pecim no. Jl5..lb.. Bibliotheek van dje provincie Zuid-Holland De Heer Q. LOS Qz. in zijn werkkamer. ZWIJNDRECHT EN ZIJN GESCHIEDENIS DOOR G. LOS Gz. Bibliotheek van de j provincie Zuid-Holland, UITG. DRUKKERIJ „ZWIJNDRECHT" A. HOLSTER Rotterdamscheweg 20 - Telef. 2236 (Dordt) fian mijn Gemeentebestuur, Bij de uitgaaf en verschijning van „Zwijndrecht en zijn geschiedenis" wordt het eerste exemplaar opgedragen aan het Gemeentebestuur van Zwijndrecht. De schrijver heeft gemeend den WelEdelfkhtbaren Heer Burgemeester, de Edelflchtbaren rieeren Wethouders en Leden van den Gemeenteraad, met het noemen hunner hooge, voorname en gewichtige fimbten, alzoo te eeren. VOORWOORD. De geschiedenis van de wording en ontwikkeling van een eigen woonplaats, heeft altijd veel aantrekkelijks gehad. Zooals het oog bekoord, wordt door het edel gewas in eigen gaarde, dat opspruit en groot wordt en bloesem draagt en vrucht, zoo boeit het de ziel, als we van eigen dorp ot stad te weten komen, hoe hier eeuwen geleden de bevolking leefde, wat er gearbeid werd en in welke eigenaardige heden zich de bewoners van andere dorpen en streken onderscheidden. Waar zelfs een naam als K ij f h o e k zoo sterk herinnert aan den ouden grafelijken tijd, en waar de onmiddellijke nabijheid van Dordrecht met zijn grijze historie als vanzelf de geschiedenis van Zwijndrecht naar een zeer ver verleden terugvoert, daar loont het de moeite om in oude archieven te delven, welke van ons dorp gewagen. De heer G. Los, die een groote liefde voor historie bezit, heeft al enkele jaren lang zijn beschikbaren vrijen tijd doorgebracht met het doorsnuffelen van allerlei geschriften uit bibliotheken en archieven, waar Zwijndrecht maar eenigszins bij betrokken was. Al die gegevens heeft hij tot een geheel verzameld en over de door hem gevonden rijke stof hield hij een paar malen een lezing, die met bizondere belangstelling werd aangehoord. Op veler verzoek maakte daarna de heer Los dit geschrift voor de pers gereed, opdat allen, die eenig belang stellen in de geschiedenis van ons dorp, hiervan op de hoogte konden geraken. De schrijver, die, waar zijn familienaam en zijn bedrijf van vroegere geslachten af zich één mag rekenen met Zwijndrecht, wist zijn boekje te maken tot een geschrift vol van merkwaardigheden, welke hij op een hem eigenaardige wijze ten beste geeft en wel zooveel mogelijic objectief, zoodat het al de lezers van iedere richting gelijkelijk toespreekt. Wat de heer Los als vrucht van zijn moeizamen speurzin leverde, is voor zoover we weten een eerste proeve van beschrijving der geschiedenis van Zwijndrecht, waarvoor elk die dit geschrift leest hem zeker dankbaar zal zijn. A. ROLLOOS. v. d. m. Zwijndrecht, Mei 1930. ZWIJNDRECHT EN ZIJN GESCHIEDEN». HOOFDSTUK I. DE HISTORIE IN HET ALGEMEEN. Volgens de geschiedenis is deze plaats en dit eiland in de vroegere tijden door de zee bedekt geweest. De Rijn en de Maas, destijds ontzaglijke stroomen, stortten hier in een zeer ruime baai, Helium geheeten, zich uit; de vloeden drongen zich op, en men verkreeg daardoor opzameling van slibbe, waar zich vervolgens waterplanten vestigden en waar rietgewas begon te groeien. Ook het zaad van eiken en hazelnoten, door het opperwater aangevoerd, bracht op dezen bodem bosschen te voorschijn, die met roofvogels werden bevolkt, welke zich ophielden in dit Houtland, dat „Holland" werd, volgens Prof. van Lennep in zijn „Geschiedenis des Vaderlands". Men wil, dat daar de vrije loop van het water werd belemmerd, de rivieren menigmaal buiten hare oevers traden en verwoestingen aanrichtten. Maar op en door die wijze kreeg men veranderingen. Anderhalve eeuw voor Christus wordt al gesproken van den Cimbrischen vloed; men wil zelfs, dat destijds Engeland van Frankrijk is gescheiden geworden, doch moeilijk valt te bepalen, of die overstrooming ook hier gewerkt heeft. Meer sporen zijn aanwezig voor een verschrikkelijken vloed in de 9de eeuw; volgens de Regt moet het Zuideinde van de Zwijndrechtsche Waard op het einde van de 12de eeuw met het vasteland zijn verbonden geweest.1) i). Zie hiervoor: J. W. de Regt, Geschied en aardrijkskundige beschrijving van de Zwijndrechtsche Waard, de Riederwaard, en het land van Putten over de Maas. Zwijndrecht 1848, pag. 10, 11. Echter reeds twee eeuwen vroeger wordt Zwijndrecht vermeld in een giftbrief. Den 18den November 1006 namelijk schonk Bisschop Ansfried aan het door hem gestichte Benedictijner klooster op den Hoogenhorst bij Amersfoort onderscheidene goederen, waaronder ook de kerk van Zwijndrecht.i). Wel is dit volgens Bondam twijfelachtig, doordat eenige namen met giften van volgende Bisschoppen overgenomen kunnen zijn, maar vast staat, dat aan dit klooster geschonken zijn en opgeteld, juxta Merwede locus, qui vacatur Swindrecht were.2). Dit wordt 3 Febr. 1028, twee en twintig jaren later, bevestigd, door Keizer Koenraad 11, op verzoek van Bisschop Barnoldus, en bevestigd wordt ook, dat aan het klooster op den Hoogen Horst of Heiligen berg bij Amersfoort gelegen, de giften door de Bisschoppen Ansfried en Adelbold zijn vermaak.3). Inzake de rechtsgeschiedenis van de Zwijndrechtsche Waard, hebben wij een werk, getiteld: „Handveste en Oorkonde" van Dirk Willem Nibbelink, geboren te Zwijndrecht (uitgave gebroeders van der Hoek, Leiden, 1860). Het was zijn Akademisch Proefschrift „ter verkrijging van den Graad van Docter in het Romeinsche en Hedendaagsche Regt aan de Hoogeschool te Leiden, uitgesproken op gezag van den Rector Magnificus Mr. J. de Wal, Hoogleeraar in de Regtsgeschiedenis van de Faculteit", en de heer Nibbelink heeft dit uitgesproken en verdedigd op Zaterdag 8 December 1860, des namiddags 2 uur. In de inleiding zegt genoemde schrijver, dat in een land, dat grootendeels door de noeste vlijt zijner inwoners aan het geweld der wateren werd onttrokken „de studie van het dijkrecht even aanlokkelijk is, als gewigtig." J). Dezelfde, pag. 45. 2). Dit is de plaats aan de Merwede, die Zwijndrecht genoemd wordt. 3). D. W. Nibbelink, Verzameling van oorkonden No. 1 en 2, pag. 1-3. Zij laat alleen een historische behandeling toe, want langzamerhand zijn de talrijke dammen, sluizen en waterkeeringen tot stand gebracht, langzamerhand heeft zich in de wetgevindat stelsel gevormd, waarop in onze dagen het beheer van heemraadschappen en polderbesturen gebouwd is.Wij zouden daarbij willen voegen, dat daardoor allerlei is verkregenaan volstrekte eenheid is nimmer te denken. Op de eenê plaats beraamde men die maatregelen, die elders weer onuitvoerbaar zouden geweest zijn; soms moesten voorrechten worden toegekend, waar elders de landheer niet noodig had zijn diensten aan te bieden, terwijl plaatselijke omstandigheden, aangestelde beambten vorderden, die elders overtollig waren. ö „Wij kampen", zei Gijsbrecht Karei van Hoogendorp, te-en het water, zoo van de zee, als van de rivieren; en in dezen stnjd hebben wij sedert de eeuwen door, de grootste overwinningen behaald.i). In oude geschriften en bullen van Keizer Hendrik IV komen verscheidene onbedijkte landen als Waarden voor, denk aan Ke.zersgulden Waard, Huis en Kievitswaard, KalverenwaardWaard beteekent volgens Bilderdijk oort of oord- geen twijfel evenwel lijdt het, of de Zwijndrechtsohe Waard is genaamd naar het oude en aanzienlijke dorp Zwijndrechtin de elfde eeuw vindt men melding gemaakt van Zwijndrechtscheweerd langs de Merwede.-'). Vóór de elfde eeuw wil men dat Dordrecht met Zwijndrecht verbonden was, en dat het eiland van Dordrecht met deze streek was vereenigd, hoewel de gronden, die voor deze stelling worden aangevoerd evenwel vrij zwak zijn Het is zeer wel mogelijk, dat de parochie der Dordtsche Kerk zich over een gedeelte van de Zwijndrechtsohe Waard heeft uitgestrekt en dat die Kerk zelf reeds vroegtijdig met eigendommen en goederen aan de overzijde van het water is J). Nibbelink, pag. 4. 2). Qe Regt pag 2g. begiftigd geworden, zonder dat men daaruit de gevolgtrekking mag afleiden, dat destijds de waterweg geheel niet bestond. Wanneer wij alzoo de bewering, dat vóór het einde der elfde eeuw de Zwijndrechtsche Waard aan het tegenwoordige eiland van Dordrecht verbonden was, en Zwijndrecht zelf zich onmiddellijk aan het grondgebied van Dordrecht aansloot, door bewijzen wilden staven, dan blijkt dit onmogelijk; wel is te bewijzen, dat de Magistraat van Dordrecht in later tijd verscheidene bestellingen op landerijen en gebouwen buiten den dijk van de Zwijndrechtsche Waard heeft gemaakt.1). Onder de Grafelijke en Stadhouderlijke regeering werd Zuid-Holland bestuurd door een Baljuw (de Baljuw is Hoofd Officier van de vierschaar) die 's Maandags en Vrijdags te Dordrecht gehouden werd, de clocke tien ure, op de wijnkooperscapelle.2). De vierschaar wordt ook het Hof genoemd, en naast de Baljuw waren daar elf welgeboren mannen of mansmannen.3). De Graven van Holland plachten hun Hof te Dordrecht te houden, Dordrecht had ook de Grafelijke munt. En ten slotte noemen wij het galgenoord. Op het Archief te Dordrecht, waar we 1 December 1927 waren, toonde mij de archivaris, de heer J. L. van Dalen, een kaartje, uitgegeven door Cornelis Schilder in 1537, waar Zwijndrecht op voorkwam met de ligging aan de rivieren, doch ook gescheiden van Dordrecht, terwijl daarop aangegeven was aan den hoek, of bocht, of punt, bij het begin van de Noord, dat daar drie palen stonden, galgen genoemd, waar menschen aan de galg werden gehangen. Dit galgenoord behoorde, om welke reden dan ook, aan Dordrecht. Open putten waren onder die palen, waar de overblijfselen ra verteerd te zijn, in vielen, of zakten, ten prooi van roofdieren i). Nibbelink, pag 7. *). In de Wijnstraat. 3). De Regt, pag. 18. en vogels en de natuur. Dit recht werd op die plaats te Zwijndrecht van uit, en door Dordrecht gedaan en uitgevoerd tot handhaving en uitoefening der Crimineele Justitie.i). In 1608 had ook de Dordtsche regeering aarde en „sooden" laten halen uit de Zwijndrechtsche Waard of liever van de buitenlanden, waarschijnlijk, dat de Ambachtsheeren accoord te dier zake gesloten hebben of dat Dordrecht bevoegd was2) terwijl later vele regeerende waardigheidsbekleeders te Dordrecht gewoond hebben; en ook zijn sommige huizen te Zwijndrecht, die aan het Veer stonden, met erfpacht of pandponden ten behoeve der Parochie, de groote Kerk, bezwaard geweest. Maar genoeg over de zwakke onderstelling, dat het eiland van Dordrecht aan de Zwijndrechtsche Waard is verbonden geweest, hoewel niet onwaarschijnlijk is de gissing, dat in 1170, 1173 of 1196 overstroomingen zijn geweest, die deze landstreek aanmerkelijk hebben gewijzigd. Het riviervak, dat thans de Krabbe en Melkrak genoemd wordt, bestond toen niet, want de Melkrak wil men, is zoo genoemd, omdat daar voorheen vee liep te grazen.3). Ook stellen de meeste aardrijkskundigen vast, dat ten Zuiden van de Lindt, in 898, het oude Dordt monde moet gestaan hebben, waarvan in een brief van den abt van Pruime reeds melding wordt gemaakt. Deze heerlijkheid schijnt al verzwolgen geweest te zijn voor de Sint Elizabethsvloed in 1421, maar het moet gestaan hebben langs den Dubbel van Dubbeldam, tot de Waal, en Barendrecht. De loop van het oude riviertje de Dubbel ontstond van de Groote of Zuid-Hollandsche Waard bij Dubbelmonde uit de Oude Maas, en liep vandaar voorbij Dubbeldam, naar Meerdervoort, alwaar het zich in twee takken verdeelde, de een De Regt, pag. 15. 2). Nibbelink, pag. 20, 21. 3). De Regt, pag. 31, 32. Oostwaarts naar Dordrecht, de andere Westwaarts, de Devel, door de Zwijndrechtsche Waard. Keizer Hendrik IV heeft in een bulle 1064 dit riviertje Duble en Duvelhaere genoemd, terwijl in 1323 in stukken van den abt van Sint Paulus te Utrecht „binne de palen van Swindrecht, Dubbel de naam is". Van Oudenhove schrijft li zijn „beschrijving van Zuid-Holland", blz. 156 en 221: De Devel is vóór de dijkagie, het einde van de Dubbel geweest. Er zijn er, die dit in twijfel trekken, onder meer de beroemde Van Wal, maar vast staat, dat de vele overstro )mingen oorzaak geworden zijn, zoo ook hier, dat men zich versterkte door bedijking, hetzij door aanlegging van dijken, of van herdijken, als reeds voorheen de hand eraan gelegd was. Een gewichtig besluit en bewijs, dat een overoude bedijking van het land van Zwijndrecht bestaan heeft, is een verdrag door Graaf Willem van Henegouwen met Hendrik Brederode, 16 Mei 1325 gesloten.i). Daarin toch maakt de Graaf melding van de omstandigheid, dat Zwijndrecht langen tijd onbedijkt is geweest. Met het bedijken was het toen een drukte; bij gebrek aan volwassenen werden zelfs kinderen tot dit werk gebezigd,, hierdoor ontlook de landbouw, waar voorheen visscherij meer hoofdbron van bestaan was. De Hollanders waren destijds in de kunst van bedijken ervaren, werden zelfs in Vlaanderen later geroepen, om van Damme tot Sluis een dijk te helpen maken. Toch moest de tijd nog meer leeren, want men wil, dat de bedijkingen alleen bestonden om gewone vloeden te keeren, en dat zij niet berekend waren tegen springvloeden. Al doende leert men, en eerbied en achting moeten wij hebben voor het werk der bedijking. Immers lezen wij, dat het Dijkbestuur van de Zwijndrechtsche Waard in 1632 een i). Nibbelink, pag. 14 en 10, No. 6, De Regt, pag. 34. plechtig feest vierde ter herinnering aan^ drie eeuwen die verloopen waren zonder dat watersnood de landstaat haa geteisterd; en o, wonder! den llden Juni 1732 mocht het vierde eeuwgetij een juichtoon der dankbaarheid wegens Gods voorzienigheid weergalmen, die op zoo treffende wijze de poging der ingezetenen, om het geweld der wateren te keeren, voortdurend had gezegend.*) De Zwijndrechtsche Waard is dat gedeelte van het eiland IJsselmonde, dat tegenover de stad Dordrecht ligt2) Meermalen komt het voor, dat Dordrecht, Tordrecht genoemd wordt of Dirsksrecht; weer anderen willen, dat het Doortocht beteekent. De Zwijndrechtsche Waard wordt voorts begrensd ten Noorden door de Nieuwe Maas, ten Oosten door de Merwede de Noord, en ten Zuiden en Westen door de Oude Maas Bij sommige aardrijkskundigen wordt dit geheele eiland IJsselmonde genoemd naar het dorp van dien naam, dat op de plaats ligt, waar de Hollandsche IJssel in de Nieuwe Maas overgaat. Het geheele eiland maakt tegenwoordig een onderdeel uit van het Arrondissement Dordrecht.*). De Merwede, die bij Gorinchem uit Maas en Waal ontstaat verdeelt zich bij het dorp Zwijndrecht in twee takken, de Noord, gaande tusschen de Zwijndrechtsche en Alblasserwaard, gaat bij Krimpen aan de Lek over in de Nieuwe Maas, die bij IJsselmonde de Hollandsche Ifssel opneemt, en over Rotterdam, voorbij Pernis, haar loop voortzet naar zee. De andere tak wordt Oude Maas genoemd, gaat langs Groote Lindt, Kleine Lindt, Heerjansdam en gaat verder Westwaarts in de Nieuwe Maas over. *). Nibbelink, pag. 3. 2) . De Regt, pag. 29. 3) . De Regt, pag. 4. De Waal is een binnenwater, dat bij de bedijking op twee plaatsen is afgedamd; loopt van Oostendam voorbij Hendrik Ido Ambacht, Sandelingen Ambacht, Rijsoord en Strevelshoek, gaat verder Zuidwaarts naar Heerjansdam, waar door middel eener sluis, in 1741 aangelegd en die ƒ 30.000.— gekost heeft, het water wordt gebracht in de Oude Maas. Deze rivier of dit binnenwater de Waal scheidt de Zwijndrechtsche van de Riederwaard. De Devel is insgelijks een binnenwater, begint te Groote Lindt, gaat eerst noordwaarts naar Develstein en westelijk tot Heer-Oudelandsch Ambacht, loopt westwaarts naar het voormalige klooster Eemstein, en onder voortdurende bochten tot Kijfhoek, en gaat te Kleine Lindt door een sluis, Develsluis genoemd, in de Oude Maas.i). (Thans is de Devel drooggelegd. Keeren wij nu weer terug tot de bedijking, want daardoor ontstonden in het eiland IJsselmonde, de dorpen Zwijndrecht, Meerdervoort, Groote Lindt. Kleine Lindt, Heerjansdam, Kijfhoek, Heer Oudelandsch Ambacht, Sandelingen Ambacht en Schildmanskinderen Ambacht, Sandelingen Ambacht, Rijsoord en Strevelshoek. De Riederwaard bestond uit Ridderkerk, Oost en West Barendrecht, Oost en West IJsselmonde, Katendrecht en Charlois. Het Land van Putten over de Maas, was Pernis en 's Graven Ambacht, Hoogvliet, Poortugal en Albrandswaard, Rhoon en Pendrecht, en men wil, dat alle deze tot een begrepen zijn, onder die groep welke tusschen het vaste land van Holland en Vlaanderen door de monden van de Maas en Schelde gevormd zijn geworden. Wij deelden reeds mede, dat tot 1325 Swindrecht langen tijd onbedijkt is geweest. Graaf Willem III van Henegouwen, i). De Regt, pag. 5, par. 6. meer bekend onder den naam van Willem den Goeden heeft met Hendrik van Brederode een verdrag gesloten' dat over de bedijking handelde.*). Daar echter een groot gedeelte van de Zwijndrechtsche Waard in handen was van 's Graven leenmannen, zoo moest hij om de bedijking te kunnen bewerkstelligen met deze leenmannen eerst in onderhandeling gaan over den afstand van hun grondgebied en grondrecht. Graaf Willem III van Holland, verkocht op 5 Mei 1333 de buiten den Riederwaardschen Waaldijk tegenover Heerjansdam gelegen gronden, aan den Riederwaardschen grondbezitter, die dien dijk erfde. Deze acte is de oudste, die de Zwijndrechtsche Waard bezit in haar archief Zij bevindt zich temidden van de zeer groote verzameling.' Op 14 Januari 1331 had de Graaf de landen van Zwijndrecht in eigendom, en gaf toen te Brussel op Pontiaansdag een handvest uit, waarin hij zegt ze te zullen bedijken te z.jnenkosten, terwijl 2 Februari 1331 op Vrouwendag Lichtmis, hij te Dordrecht aandeelen in die Waard uitgaf, en ieder die deel nam aan de bedijking van één zestiende of meer, werd Ambachtsheer, mocht het ambacht naar zijn naam noemen, mocht deelen in de aanwassen van de Waard, mocht een dijkgraaf helpen kiezen, kreeg hier of elders vele voorrechten, o.a. windrecht, zwanenrechf, enz. enz.2). „Men zal hebben", zoo staat er in het beroemde Privilegie door Jan van Henegouwen aan Zuid-Holland geschonken: „in elke Waerd eenen Dijck-grave, die in die Waerd gegoet is tot drie honderd Pond Hollands of daar boven."3). In 1331 schreef Willem van Henegouwen: „dit land sal men bedrijven met een Dijckgrave, die den ghemeene Ambachtsheeren van Swindrecht kiesen sullen. De verkiezing moest plaats hebben 8 dagen na Paschen, of, indien men i). Nibbelink, No. 6, pag. 10. De Regt, pag. 35. 3). Nibbelink, pag. 10, par. 6. dit naliet, zoo sullen wij, staat er, „binnen 14 nachten een ander plaatsen."i). De Ambachtsheeren schenen niet trotsch op dit recht, want de Hertog benoemde in 1409 Floris van Kijfhoek, in 1413 Pieter Haak, in 1420 Philips van der Does, in 1435 Jan van der Linden, wiens aanstelling werd verlengd, en in 1440 is Dijkgraaf Jacob Willemszoon. Tweespalt onder de Ambachtsheeren of oude privilegiën kunnen oorzaken geweest zijn, dat er verwikkelingen over de oneenigheden ontstonden. Althans in 1563 gebeurde het, dat de Koning van zijn recht gebruik maakte en Boudewijn van Drenckwaert tot Dijkgraaf aanstelde. Deze was een geboren Dordtenaar en uit een aanzienlijk geslacht afkomstig. Den Ambachtsheeren was die keuze niet welkom en stelden als Dijkgraaf Mr. Nicolaas van Valckesteijn, wat ten slotte werd ingewilligd voor een som van 600 ponden Vlaamsch aan de stad. Toen werd evenwel besloten, dat niemand in het vervolg tot Dijkgraaf zou verkozen worden, die niet bepaald Ambachtsheer in de Zwijndrechtsche Waard was. of daarin ten minste 10 morgen land in eigendom had. In 1775 trad deze bepaling in werking.2V Men wil, dat wanneer 5 generaties elkander hadden opgevolgd in besturen, men dan naast wapens ook titels mocht voeren, b.v. van Hardinxveld, van Bleiswijk, van Oud Alblas. van Zwijndrecht, van Barendrecht, enz. Naast Dijkgraven kwamen er Hoogheemraden, het boek dat al de namen bevat van Dijkgraven. Hoogheemraden, met de wapens en opschriften, ook van geschonken glaswerk, dat gebruikt werd op de vergadering, is volledig te vinden in het Archief van de Zwijndrechtsche Waard, onder andere worden daarin genoemd: Hebastiaan Broeiing, geboren 22 Juli 1673, Hoogheemraad 28 Juni 1708, sterft den 17 Maart 1728. heeft vereerd een glas, waarop staat Libertas Anrea, wat beteekent Gulden Vrijheid; deze Heer had een wapen i). De Regt, pag. 39. 2). Nibbelink, pag. 17. 15 waarin een zwijn voorkomt. Ook in het wapen van Bastiaan Broeiing, Notaris en Procureur te Zwijndrecht, Schout en Secretaris van Heerjansdam en Strevelshoek was een zwijn afgebeeld. Jan van Dijk, ook Notaris en Procureur te Zwijndrecht, Schout en Secretaris van Heer-Oudelands-Ambacht in 1778^ voerde een wapen, waarin twee zwijnen voorkwamen, alle' gegeven glas egter zal blijven tot dienst van het voornoemde college in den tijd, en het nieuw inkomend Lid wederom verplicht zal zijn, een glas te geven met zoodanig een conditie gedistingueerd, als men alsdan bevinden zal te behooren, zullende ook diegene, die bij ongeluk of anderszins een van de voornoemde glazen komt te breken, gehouden zijn binnen 14 dagen een glas eveneens en met dezelfde verbeelding of sinspreuk als het gebrookene tot zijne komst in de plaats te leveren; ten dage, voorts heeft de Heer Dijkgraaf gepresenteerd en de aangenome te geven een glas, houdende een kan wijn, om hetzelve te gebruyken tot een Hensbekeri) om daarmede alle de nieuwe Leeden, alsmede alle vreemdelingen, die voor de eerste rijs in het voornoemde college eeten, te verwelkomme, 't geen zijn Edele ook vervolgens gedaan heeft, zijnde op het zelve gedult het wapen van de Swijndrechtsche Waard; van welk voornoemd glas in den Jaare 1733 bij ongeluk, zonder dat men regt wist hoe of door wiens toedoen, de voet gebroken zijnde, is door zijn Edele een zilver voet daaraan vereert, en zijn vervolgens de andere glas vereert zooals bij ieder Heer zijn wapen geëxpresseert staat." Voor Dijkbesturen werden bizondere bekwaamheden vereischt; nadrukkelijk werd bepaald „hij zal daartoe vroet en nut wesen", ook „dat hij wettig geboorte in die landstreken moest hebben." Men kreeg bevelen, dat sommige binnedijks aarde nemen", terwijl op 12 November 1337, Graaf Willem van Henegouwen bepaalde, dat elk man, die ghelandt is in Zwijndrecht, 12 roeden breet hebben te poten voor sijnen dijc, ende dien sal gebruiken tot des dijcs oorbaer".2). Ook lezen wij, dat 13 jaren later, een geschil zich voordeed, omdat Zwijndrechtenaren van het land van Strijen !). Hensbeker of henzebeker was een groote beker die boordevol geschonken, geledigd werd door hem die als lid in een henze of gild of vereeniging werd opgenomen. 2). Nibbelink, pag. 19 en 20. aarde hadden gehaald, wat zeer wel mogelijk was, daar dit elders ook buiten de waarden werd gedaan. Hugo de Groot heeft in een van zijn werken daarover zelfs geschreven te weten, „om aarde te halen tot making en hermaking van Dijcken binnen hare Waerd."i). Omgekeerd lezen wij, dat Dordrecht te Zwijndrecht zonder recht aardhaling verricht heeft, welk geschil evenwel bij gelegd is door vaststelling eener schadevergoeding, terwijl het voortaan Dordrecht werd toegestaan tegen redelijk „schaftgeld". „Dit geschiede behoudens de stede haere gerechticheyt, om aarde te haelen van den galcoort sonder Fraude". Op 14 September 1325 beloofde Graaf Willem aan Hendrik van Brederode om, indien hij Zwijndrecht hielp bedijken, de geschillen over de regten te zullen overlaten, aan dé uitspraak van den Heer Voorn, en de Heer van der Lek terwijl wij op 19 November 1331 de voorwaarde vinden' waarop Graaf Willem aanbiedt Zwijndrecht te bedijken en' dat „wie een zestiende of meer neemt, van alle den lande dien salt ambacht volghe met den gheleyde van den lande"; van hier de oorsprong der dorpen, die den naam van Ambacht achter zich hebben; hieraan namen de navolgende Heeren deel: Schobbeland van Zevenbergen een zestiende; N. van der Lindt een achtste; Oude Land een achtste; Daniël en Arnold van Kijfhoek een zestiende; Claes van Meerdervoort een zestiende; Adriaan Pieterse van Sandelingen een achtste; Zeger van Kijfhoek een achtste; Heerjansdam een achtste! Rijsoord een zestiende; Strevelshoek een zestiende.2). Voor dat wij afstappen van het bedijken en ons meer willen richten tot de Ambachtsheeren, staan wij nog even stil bij het schoone werk, dat door het bedijken verricht is en de voorrechten die daardoor verkregen zijn. Uitgezonderd ballingen, kregen allen vrij geleide, aan die te Zwijndrecht te bedijken naar Zeeuwsche keure.3). Op 16 Augustus 1332 i). Nibbelink, pag. 20. »). De Regt, pag. 35. »). Nibbelink, pag. 18. gaf Graaf Willem voorrechte en instellingen „wegens die van Zwijndrecht de Waal bedijken, de tiende zullen onzer blijven, en de Veren onse wezen:" „voorts sullen die van Swindrecht tolvrij varen'". Voor de groote kosten in het bedijken gedragen, kreeg men vrijheid van de veren voor een zeker jaargeld; dit jaargeld bedroeg veertig scellinghe Hollands, te betalen voor Swindrecht alle jaren die ene helft te Kerstavond en die andere helft te Meije." (in Mei).1). In 1334 geeft Graaf Willem vrijheid aan Gherard Alewijnszoon, zijn klerk, om een parochiekerk in het ambacht van Zwijndrecht te stichten, en het regt van collatie, (beroeping).2). Op 12 Augustus 1336 geeft Graaf Willem de bediening van de parochiekerk van Rijsoord, die Gherard Alewijnszoon in Zwijndrecht had doen bouwen, aan Pieter Cingen. Deze opdracht van bediening is aanwezig in het Rijks-archief; op 5 November 1336 ontving dezelfde Gherard Alewijnszoon weer vrijheid om een parochiekerk te Zwijndrecht in zijn Ambacht te stichten, hij met zijn nakomelingen, die het ambacht hebben, kregen en behielden collatie van die kerk. Op 20 October 1337 kreeg dezelfde klerk of secretaris van Graaf Willem, visscherijen in de Waal in Zwijndrecht ter halve diepte toe.3). Op 12 November 1337 geeft Graaf Willem „Voorregteh, Wetten en Handvesten aan die van Zwijndrecht; de Veren zullen onze wezen, tollen vrij voor het goed, dat binnen Zwijndrecht is gewassen".4). Op 23 July 1339 worden door den Graaf in het Ambacht van Rijsoord te Zwijndrecht, tusschen het veer en de molen een weekmarkt (die eiken Maandag gehouden werd) en twee jaarmarkten gegeven.5). i). Nibbelink, pag. 18. 2). dezelfde, pag. 23. s). dezelfde, pag. 28. *)• dezelfde, pag. 30. 6). dezelfde, pag. 35. Ook Meester Tieléman krijgt op 27 July 1340 tienden met giften van de Kerk, een vrije jaarmarkt, en een vrije weekmarkt; Tieleman Jans Heeren Gilleszoon had het achtste deel van het Ambacht van Zwijndrecht van Graaf Willem gekocht, om tot erfleen te houden.*). ^ Op 13 October 1395 geeft Hertog Aelbrecht aan Arent van Gemont het veer tusschen Dordrecht en Zwijndrecht.2). Nog een ander bewijsstuk is aanwezig (te vinden in het Rijksarchief) op 1 Januari 1398 geeft Hertog Aelbrecht het Veer tusschen Dordrecht en Zwijndrecht aan Arent van Gemond en op 15 july 1404 krijgt de weduwe van Arent van Gemont het van den Hertog. Stappen wij nu af van de bedijking en wat daardoor ontstond; wij meenen voldoende daaromtrent te hebben medegedeeld, en alzoo aangetoond het ontstaan en het voortbestaan der Ambachten met hunne Ambachtsheeren. Van de eerste bedijkers noemden wij Schobbelands-Ambacht, dit is het eigenlijke Zwijndrecht, ons dorp, het dierbare plekje grond, waar eens onze wieg op stond. Deze naam bleef gelden. Hij was gegeven reeds voor de bedijking, misschien naar den naam van een riviertje de Swin (Swin beteekent natuurlijke geul of kreek in buitendijksche gronden) hoewel hiervoor nergens gronden aanwezig zijn; drecht wil men, hetzelfde als de uitgang van tricht of trecht is, afkomstig van het latijnsche woord trajectum, dat veer of overvaart te kennen geeft; ook zijn er, die de uitgang drecht van dregen of dragen afleiden, in den zin van eene markt of koopplaats. Er zou dan te Zwijndrecht een varkensmarktplaats geweest zijn, terwijl van die plaats vele zwijnen over de rivier werden vervoerd. Haar vleesch werd veel gegeten, het was een Iievelings gerecht en een hoofdbestanddeel van den maaltijd; op Paschen eindigde men de vasten met een ham, waar- l). Nibbelink, pag. 36. 2). idem, pag. 74. over in de kerk de zegen was uitgesproken. Deze mededeeling is te vinden in de Algemeene geschiedenis van J. P. Arent op bladzijde 442. Ook was er te Zwijndrecht een stuk tuinland, dat de hamme genoemd werd. Vermeld vinden wij bij G. Beelaerts in zijn „Generale Keuren" 1738—1748. Omdat gevreesd werd voor schade aan de dijken, mochten geen ongeringde varkens langs den dijk gedreven worden, veel minder mochten aan de loopen gewijd of gezet worden, varkens, zonder kram, ring of pen, op boete van ƒ 6 per varken. Nog zijn er, die drecht niet anders verklaren dan in de beteekenis van recht of rechts gebied; deze afleiding wordt voorgestaan door T. Halma, zie bladzijde 211 in zijn „Tooneel der vereenigde Nederlanden He deel". Swindrecht zou dan een bezitting zijn geweest van den Heer Suini; en ten slotte zijn er, die Zwijndrecht nog van Zeendrecht of Sijnodaalrecht afleiden.i). De inwoners van Zwijndrecht weten nu genoeg. Schobbelands Ambacht is Zwijndrecht, in 1243 ontving de Heer Engelbert van Zwijndrecht een brief van Nicolaas van Putten, waarin melding gemaakt werd van dien naam, en uit dat oude geslacht was afkomstig Witmar van Swijndrecht Wouterszoon , die in 1477 baljuw van Zuid-Holland was. In 1331 werd deze plaats bij het land getrokken waarover, Schobbeland van Zevenbergen daar zijn aandeel in de bedijking, de heerlijkheid verkreeg. Dit Ambacht was groot 173 morgen en 500 roeden, dit werd verdeeld in het hoofdambacht en het volger ambacht. Het hoofdambacht Zwijndrecht lag aan de Develzijde van de Waard in den Zwijndrechtschen polder, en was groot 129 morgen en 500 roeden. Het volgerland telde 44 morgen en lag aan de Waalzijde in den pollder Hendrik Ido Ambacht; in 1632 stonden er i). De Regt, pag. 45. 92 huizen, in 1732 stonden er 131, waaronder eenige zoutkeeten met 43 pannen om het zout te zieden en te zuiveren. in 1793 stonden er maar 129 huizen, doch 7 zoutkeeten en 1 korenmolen. In 1833 is het Volgerland veranderd en uitgebreid; de scheidingslijn liep van de grenspaal Meerdervoort langs de Molensteeg tot de Devel noordwaarts, de vliet tot den Langeweg, vervolgens de vliet in den Ambachtschen polder, tot de grenspaal bij Hendrik Ido Ambacht, van daar recht naar de Galgeplaat, d.i. het water, dat buitengronden vormt, totaal 3*9 bunders, 19 roeden, 74 ellen. Bij die scheiding waren daar 394 huizen. Volgens de Regt werd dit bewoond door 415 gezinnen, uitmakende 2185 inwoners, verdeeld in 1974 Hervormden, 26 Christelijk Afgescheidenen, 15 Lutherschen, 3 Remonstranten, 30 Evangelische Broeders, 125 Roomsch Katholieken en 12 Israëlieten.*). Hier kwam dus Schildmanskinderen bij Zwijndrecht, kerkelijk woonde het bier reeds in, vervolgens kwam Meerdervoort bij Zwijndrecht en nu is ook Groote en Kleine Lindt, Heer Oudelands Ambacht en Kijfhoek bij Zwijndrecht gekomen, onder het Bestuur van Burgemeester de Bruine, na verdeeling, ruiling en annexatie. Gaan wij nu over tot de behandeling van wat daar te zeggen valt over Zwijndrechts Ambachtsheeren. Tot 1368 was dit Schobbeland van Zevenbergen. Diens laatste afstammelingen zijn met den Sint Elisabethsvloed (1421) omgekomen. Men kreeg toen Arent van Leijenburg (uit de huize Arkel). Zijne dochter Johanna of Jenne huwde in 1426 met Dirk van Swieten, die Schobbeland achterliet aan zijn zoon Arent van Swieten, heer van Leijenburg. In 1429, na zijn dood, zullen als voogden over zijn minderjarigen zoon Hendrik gestaan hebben: in 1748 Isbrand van Coulster, en in 1484 Willem van Coulster, aan wien de heer- *). In 1845 door De Regt uitgegeven. lijkheid is overgegaan: in 1500 aan Pieter Huigenszoon van Heerjansdam, door wien zij als huwelijksgift geschonken werd aan Adriana van Heerjansdam, gehuwd 1510, met Mr. Geraart Bogart, Pensionaris van Dordrecht. Na zijn dood werd hij opgevolgd door het huwelijk van zijne dochter Clara met Adriaan van Bleijenburg 1515, Burgemeester van Dordrecht. Diens zoon en erfgenaam der heerlijkheid was Mr. Adriaan van Bleijenburg 1573, die in 1572 in de raadsvergadering van Dordrecht het eerste voorstel deed ter afwerking van het Spaansche dwangjuk, en daarna den Raad van Willem van Oranje en Commissaris Generaal van het krijgsvolk was. Hij werd als Ambachtsheer opgevolgd door zijn zoon Mr. Adriaan van Bleijenburg in 1582, Burgemeester van Dordrecht, die kinderloos stierf en de Ambacht Schobbeland vermaakte aan zijne vrouw Alit Wijntgens, in 1599. Zij hertrouwde in 1603 met Arent Maartenszoon van OostBarendrecht. Hunne dochter Alida was getrouwd met Cornelis van Beveren, door welk huwelijk in 1641 Jacob van Beveren Corneliszoon Ambachtsheer werd. De vrouw van Jacob van Beveren was een dochter van den beroemden Johan de Witt, die in 1652—1672 gedurende het le stadhouderloos tijdvak het grootste aandeel in de leiding van 's Lands zaken had. Ik vond nog in het archief van de Zwijndrechtsche Waard een Approbatie en ratificatie, door de Staten van Holland geteekend door Johan de Witt in 1663 uitgegeven, van verschillende, door de gemeene Ambachtsheeren van de Zwijndrechtsche Waard uitgevaardigde keuren, namelijk een ordonnantie betreffende het elke 14 dagen spannen der vierschaar; en in elk der Ambachten een ordonnantie op het schutten van beesten, het houden van keurstieren, vervolgens een keur en ordonnantie op het droogen en zwingelen i). De Regt, pag. 49. van vlas, de plaatsing van bakovens en de sabbathsheiliging. Wij komen hier vervolgens nog op terug. Door het huwelijk van Alida van Beveren Jacobsdochter, kwam Zwijndrecht in 1676 aan Cornelis Pompe van Meerdervoort, in 1779 aan Pieter Pompe van Meerdervoort, Cornelszoon, in 1793 aan Mr. Cornelis Pompe van Meerdervoort, in 1833 aan Vrouwe Johanna Pompe van Meerdervoort, geboren Onderwater, in 1840 aan Mr. B. Onderwater van Brandwijk en in 1847 aan Mr. S. van Walcheren van Wadenooyen te Amersfoort. HOOFDSTUK II. DE VEREN. Laten wij nu eerst bij drie zaken stil staaji en wel bij het Zwijndrechtsche veer, de zoutkeeten en de tuinderijen, daar deze drie de voornaamste centra zijn in de historie. Wij hebben U reeds gewezen op de schenkingen van het veer en de veren aan de Ambachtsheeren. Het ponten of schuitenvoerdersveer op Dordrecht is van ouds altijd een druk veer geweest. Door 20 personen, zelfs door 30 is dit veer bediend, i). Het lag aan 't Marktplein (veerplein thans) waar vermaarde beesten- en paardenmarkten werden gehouden, en dat met aanzienlijke huize pronkte. De jaarmarkten werden hier gehouden daags voor Sint Franciscus (1 April) en de andere daags na Sint Margaretha (21 July). Aan het gerecht waren de Schout en 4 Schepenen verbonden. Ook was daar een bode, die tevens commissaris was van het wagen- en schuitenvoerdersveer. Vergun mij vooraf even bij Schout en Schepenen en Bode stil te mogen staan en U te bepalen bij deze Heeren, die de Dorpsvierschaar vormden. De Schout placht oudtijds de vierschaar te spannen. De dienaars van het gerecht of vierschaar droegen bij de bediening en tijdens de uitoefening van hun ambt een doornstokje tot een attribuut, waarom zij ook wel roedragers geheeten werden. Wanneer een, twee, drie en vierwerf de Schout, die zich geplaatst had in een huis, waar men spijs of drank verkocht, ook niet dan bij klimmende zon, na negen uur voormiddags, gevraagd had de vierschaar hier te mogen spannen, dan !). Van Ollefen, pag. 9, Zwijndrecht. gebood hij de Gemeente het zwijgen met de woorden: „Ik gebied lust. Ik verbied onlust. Ik gebied, dat niemand"in deze vierschaar spreke, dan met geachte taal, en met verlof van den heer of rechter, als recht is. Ik gebied, dat niemand den rechter te na ga, noch sta, noch spreken met woorden, met werken of eenige hande' zaken. Ik gebied al wat deze vierschaar behulpzaam kan wezen, en verbied al wat ze hinderlijk mag zijn, dat gebiede ik van 's Heeren wege, een, twee, drie, vierwerf op de hoogste boeten die daartoe staan." i). Alle 14 dagen spande men de vierschaar, te Swindrecht op Donderdag, te Meerdervoort op Woensdag, te Groote Lindt Dinsdag, te Kleine Lindt Zaterdag, te Heerjansdam Woensdag, te Rijsoord en Strevelshoek Dinsdag, Sandelingen Ambacht Woensdag, Kijfhouck Dinsdag, Heer Oudelants Ambacht Dinsdag. Van April tot October 's morgens ten 9 uyren, uitgezonderd van October tot April (de oogstmaand) 's morgens ten 10 uyren, twaalf stuivers verbeure op pijne door de Schepenen te betalen als zij niet compareerde, en de Schouten of hare Stedehouders, 't elkens dubbelt." Van elke zaak die diende, kreeg de Schout 12 stuivers, vier Heemraden ieder 6 stuivers, de Secretaris, naar de mate' van het schrijfwerk, er aan verbonden, de Bode van den Rechtdagh 4 stuivers en ieder gedagvaard persoon twee stuivers. Deze Bode was dus commissaris aan het veer. Het gansche personeel, alom bekend als wakkere en fatsoenlijke lieden, ontvingen hun aanstelling van den Ambachtsheer van Zwijndrecht op een jaarlijksche uitkeering van ƒ 5.— aan de Kerk. De Kerk had zoo meerdere ontvangsten van uitkeering. Zoo ontving zij die van huizen, die stonden aan den dijk i). De Regt, pag. 24. (ringdijk), welks gedeelte ook wel kerkendijk genoemd werd. !). Op dit marktplein (veerplein) stonden tijdens de Kermis de kramen. De kermis vond plaats op Pinkster Maandag. Ook werd daar mest gelost voor de vele tuinderijen. Ook stonden op dit veerplein, waar tevens Raadhuis gehouden werd (in een herberg, het laatst door Leen de Leur bewoond) lindeboomen. Zeer opvallend is, dat dit in schier elk dorp het geval was. Plat geschoren lindeboomen vond men bijna overal. Men leze de mededeelingen in „De Nederlandsche Stad- en Dorpbeschrijver" — een prachtig werk — door L. van Ollefen, uitgegeven te Amsterdam bij H. A. Banse in 1793, waaruit blijkt, dat Hollandsche lindeboomen een oeroude plaats aldoor en nabij het Raadhuis hebben ingenomen. De lindeboom is nog in hooge eere. Men plantte haar in vele Gemeenten ook bij de troonbestijging van Hare Majesteit onze geëerbiedigde Koningin. Zooals gezegd, stonden zij in vroeger jaren hier; o.a. voor de grutterij van den heer D. van Nugteren; voor het huis van chirurgijn Thibaut; voor de bakkerij van den heer de Lijster, voor den drukken winkel van den heer D. van Pelt. Behalve de reeds genoemden, die voor de herberg „Uitspanning" — raadhuis tevens — van Leen de Leur, opgevolgd door den heer J. Pieterman. Zij stonden dus toen rechthoekig op den dijk, en links, want aan de rechterkant vond men de plaats voor de kermiskramen of marktplaats. Dat de kermis cok elders veelal gehouden werd in de nabijheid van lindeboomen, kan ook als bewijs dienen het gedicht in 1846 door Jan van Beers uitgegeven, 't welk onder meer bevat: En ginds bij de linden klonk vedel en trom. Die boomen beteekenden iets voor den inwoner. Zij overleefden de geslachten en bij en onder en achter die Linden *). Geen passagier mocht mee rijden of varen dan met aangestelde voerman of schipper. De Schout genoot het recht van pontgeld, enz. waren zoovele herinneringen overgegaan, van geslacht op geslacht. Het was dan ook een schoon stuk geschiedenis en der traditiën getrouw, dat vastgehouden werd door Burgemeester de Bruine, dat toen de zooeven genoemde boomen het begaven door den leeftijd, dat de Burgemeester andere liet plaatsen en zijne Edelachtbare gaf den Gemeentearchitect den heer W. Vogel opdracht onder zijn architectuur het veerpiein aan beide zijden te beplanten. De Kermis was inmiddels afgeschaft. De eerste van die is geplant voor het rechthuis, waar thans politie belangen worden behartigd, in 1888 op den sterfdag van den afgevaardigde, van de Tweede Kamer der Staten Generaal de heer van Ossenbrugge, die zitting had voor het district Dordrecht. Behalve dit Veer was er een in Meerdervoort aan de Steenen kamer, dat het laast is bediend door Cornelis de Bondt en zijn zoon Arie. Aan de belt te Dordrecht, ook wel paardekerkhof gsnoemd, werd men afgezet. Daar stond een paal, waaraan het boveneinde bovendien een katrol bevestigd was. Over deze katrol ging een touw, waaraan men een mand op kon hijschen, waarmee men den veerman beduidde, dat er iemand overgehaald moest worden. Ook stond diezelfde roeiboot ten dienste van de Geertruidenbergsche boot, die in het laatst der vorige eeuw op Rotterdam voer en hier op de rivier stilhield, waar het roeibootje de goederen afhaalde. Het meest maakte de heer Jacob van Sandelingen, die even voorbij het bosch Meerdervoort woonde, van deze gelegenheid gebruik. En dan had men aan de Oostkeet een veer — dus het derde veer van Zwijndrecht op Dordrecht — ten gerieve van den Schout van Hendrik Ido Ambacht en consorten. Dit werd ook sluikveer genoemd, vermoedelijk om het smokkelen van accijns op zout. Het laatste heeft Maarten Wulfse dit veer bediend dat van Zwijndrecht, Schildmanskinderen er bij gevoegd, en van daar, de Oostkeet, ging tot de Har- monie te Dordrecht, gelegen aan de Buitenwalevest; de twee laatst genoemde veren zijn verdwenen, het veer ZwijndrechtDordrecht aan het Veerplein bestaat thans alleen nog, hoewel niet meer in eigendom der gemeente Zwijndrecht. Onder het bestuur van Burgemeester Brouwer is het veer aan Dordrecht verkocht voor de som van ƒ 3000.—. (Drie duizend gulden). De pont en de schuiten, zoowel roeibooten als ijsvletten (schouwen) zijn niet meer in gebruik. Geleidelijk kreeg men iets beters; aanvankelijk een open stoombootje, met een gewone heimachine er in, later overdekte stoombootjes met vooraan een kap, achteraan een zeildoekbespanning boven de ruimte, waar de passagiers plaats konden nemen. Die bootjes hadden tot naam ,,de Biesbosch 1, 2, 3 en 4". In dien tijd waren daar als stuurman Cornelis Hageman, korte Heintje Spiering, Johannes Heij, terwijl de jeugdige Doris, de boot bij aankomst met een touw vast maakte. Weer later kregen wij geriefelijker vaartuigen, goed overdekte en snelvarende veerbooten. tot eindelijk ook al deze stoombootjes, die altijd maar achteruit en vooruit werkten, en steeds draaiden om aan te kunnen leggen, als om het moeten trekken der pont, vervangen werden door groote ponten, die raderen hadden, en die, voortbewogen door stoom, alles tegelijk vervoerden, passagiers en voertuigen en wat niet al, altijd vooruit, altijd mobiel, altijd paraat, evenals ik booten zag in Engeland op de Theems, en die mij toen al aantrokken, omdat zij nooit behoefden te draaien, om aan te kunnen leggen. Ook thans nog is dit een zeer druk veer. Zondag 12 Mei 1929 werden in ruim anderhalf uur 1155 motorrijwielen en 865 auto's overgezet, een reserve pont en reserve personeel was toen in functie. Terwijl op den l«tefi Pinksterdag j.1. (1929) zijn overgezet 8566 passagiers, 1603 pasagiers met rijwiel, motoren 211 en auto's 792. Op den 2den Pinksterdag werden 16976 passagiers, 4760 passagiers met rijwiel, 270 motoren en 1115 auto's vervoerd. Op beide Pinksterdagen dus meer dan 25000 passagiers behalve het hiervoor genoemde. Het veergeld is thans 4 cent per persoon, geruimen tijd was dit 2 cent. Dit veer was de plaats waar zeer vele menschen in vroeger tijd moesten passeeren. Zwijndrecht is mogelijk om dit gebeuren het voornaamste dorp van den ganschen omtrek. Wilde men naar Rotterdam, Delft, Den Haag, Amsterdam en verder naar Noord-Holland en Friesland, het ging hier heen, en men moest als Franschman, Brabander en Engelschman altijd Zwijndrecht passeeren, wat een drukte en ongemeen voordeelige bedrijvigheid veroorzaakte. Voor 2J£ stuiver bracht men 4 personen tegelijk over, die er meer waren betaalden vijf duiten ieder.i). Vroeger waren veel munten in omloop. In „Voor 't Jonge Volkje" uitgave J. M. Droogendijk, las ik, dat sommige steden haar eigen muntstelsel hadden, wat vaak moeilijkheden gaf als een bewoner van zekere stad iets had te betalen aan iemand uit de plaats, waar men een ander muntstelsel had; en noemt dan een aantal munten als drie gulden stukken, twee gulden stukken, guldens, daalders van ƒ 1,50, Zeeuwsche rijksdaalders ƒ 2,60, halve Zeeuwsche rijksdaalders ƒ .1,30, kwart Zeeuwsche rijksdaalders ƒ 0.65, achtste Zeeuwsche rijksdaalders of pietjes ƒ 32'/2. Hollandsche rijksdaalders ƒ 2,50, halve Hollandsche rijksdaalders ƒ 1,25, kwart Hollandsche rijksdaalders ƒ 0,62'/2, acht en twintigen ƒ 1,40, halve acht en twintigen ƒ 0.70, Ducatons ƒ 3,15, halve Ducatons ƒ 157'/2, Schellingen ƒ 0,30, zesthalve ƒ 0,27'/., 5 groot ƒ 012'/2, enz. enz. Ook had men „Zeeuwen van Ameide." Door den dood van zekeren Heer Van Ameide, kwam er een bedrag van ƒ 100,000 aan Zeeuwsche rijksdaalders te voorschijn, vandaar dien naam. Bankpapier had men een eeuw geleden nog niet. *). Van Ollefen, pag. 12, Zwijndrecht. De reiziger voer ook zeer goedkoop met een roeischuit naar den Moerdijk, en tegen civielen prijs kon men met de beste rijtuigen naar Rotterdam, wel te verstaan in rijtuigen zonder veeren. Het Lid der Provinciale Staten van ZuidHolland, de heer Blussé uit Dordrecht, kwam hier over en reed van 't veer met een rijtuig zonder veeren naar Den Haag. Voorts huurde men met passagegeld een capchais voor 1 of 2 personen voor ƒ 3.—, terwijl 3 of 4 personen ƒ 4.— gaven, met het recht één koffer te vervoeren; voor 5 of 6 personen gaf men ƒ 6.—. De passagiers hadden hier twee logementen, „De Gouden Wagen" en „De Windhond", en twee uitspanningen. !). Vroeger reed de diligence, de postkar en wat niet al. Er waren toen geen treinen en trams, noch booten, dus alle passagiers en goederen gingen hier over. Wel wordt vermoed, dat dit heel vroeger niet zoo of althans minder was, althans wat vreemde nationaliteiten betreft. Immers bloeide oudtijds de gemeente Heerjansdam door een drukke passage over het Kuipersveer, waardoor men Strijensas en den Moerdijk bereikte. Men wil, dat er jaren geweest zijn, waarin tengevolge der menigte reizigers, die daar in de herbergen kwamen middagmalen, meer dan 5000 pond visch (baars) werd opgedischt. 2). Sedert den aanleg, of liever sedert de bestrating van den Rijksweg of Langeweg, Rotterdam—Zwijndrecht—Dordrecht —Willemsdorp, is het Kuijpersveer in verval geraakt en dient het slechts voor overzetveer op Hcinenoord, dat voorheen Heer Heijnenkerke moet geheeten hebben, en waarschijnlijk genoemd werd naar Heer Hendrik van Brederode. De richting, zooevcn genoemd, via Moei dijk, had toen haar bloeitijd over het Zwijndrechtsche veer, vanaf 1804, toen i). Van Ollefen, pag. 12. De Regt, pag. 91. Napoleon keizer geworden is, en hier vele veranderingen heeft ingevoerd. Van het Zwijndrechtsche veer zijn wij ongemerkt gekomen op den Straatweg. Naast dien „Langeweg" was ook de Kerkstraat geplaveid, zeker ten gerieve van de Kerkgangers en den Predikant, die aan de Kerkstraat in de Pastorie daar woonde, rechts voor de Kerk, terwijl links aan den anderen kant de „Dominé sloot" was. Later, toen het begraven in de kerk ophield, kwam deze rondom de begraafplaats te liggen. In den winter vermaakte de jeugd zich daar en hield zich met ijsvermaak bezig, hetzij met schaats of prikslee. Ook was bestraat de Ringdijk, van Meerdervoort tot den „Zanddijk", zeer ten gerieve der zoutkeeten, die zoowel stonden ten Westen als op Schildmanskinderen. Ook het veerplein deelde in dit voorrecht en had een „steenen strate." Maar laten wij U weer van het Zwijndrechtsche veer vervolgen, en vergun mij, dat ik bij den aanlegsteiger U bepaal zoo als zij gezien wordt op photo's met riviergezichten, ten tijde, dat de „Biesbosch- en veerdienstbootjes" voeren, omstreeks het laatst der vorige eeuw. Want dat lange houten plankier, is daar niet altijd geweest, doch was indertijd aangebracht, omdat Koning Willem III over moest, en Zijne Majesteit dus als passagier zou passeeren. Vele hoog geplaatste personen kwamen, wat zeer begrijpelijk is, dikwijls hier over, wanneer zij via Dordrecht of Moerdijk, naar België, Luxemburg en Frankrijk gingen. Koningin Sophia met haar zoontje, een van de toen jeugdige Prinsen van Oranje, moet hier ook weieens overgezet zijn. Van Koning Willem III weten wij, dat, omdat Zijne Majesteit over moest komen, voor die gelegenheid het lange houten plankier gemaakt is en dat een raderboot toen daar lag waarop de Koning is overgezet. AI de inwoners van het gansche dorp waren toen aan den rivierkant. Ook lagen op de rivier roeibooten met nieuwsgierigen en het moet toen gebeurd zijn, dat, toen de stoomboot afvoer door de golven een peurschuit omsloeg. De inzittende was iemand, die 's nachts paling ging vangen. Ook de Koning zag dit en riep: „redden! redden!" Onmiddellijk moest de boot stilhouden en de Zwijndrechter is, Gode zij dank, gered. De inwoners waren dankbaar en getroffen, daar het oponthoud den Koning niet verhinderde om de redding van een vaderlander, en inwoner van Zwijndrecht, te bewerken. Onze Oranjes zijn altijd beste menschen geweest, die liefde hadden tot ons volk, en weten zoo juist de woorden te spreken om liefde te wekken. Enkele jaren geleden passeerde onze geëerbiedigde Koningin Wilhelmina met haar Gemaal Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Hendrik per auto Zwijndrecht, en moest, even voor de auto de veerpont opreed, het Hooge gezelschap stilhouden. Onze Burgemeester, wijlen de heer De Bruine, kreeg dadelijk gelegenheid zich bij de auto te vervoegen en Hare Majesteit noemde toen Zwijndrecht een v r i e nd e 1 ij k dorp. Nu, de Zwijndrechters zijn altijd vurige aanhangers geweest van het Huis van Oranje. Toen weer later Zwijndrecht de eer had, dat Hare Majesteit Koningin Emma het Zwijndrechtsche veer passeerde, speelde het Muziekkorps „Het geklank des Konings", (Beschermheer de heer P. Haaring) de Koningin Moeder toe „Dat 's Heeren zegen op U daal", Psalm 134, vers 3, en voor die attentie bracht Hare Majesteit haren dank. HOOFDSTUK III. DE ZOUTZIEDERIJEN. In 1632 waren er in de heerlijkheid van Hendrik Ido Ambacht (de tweede zoon van Zeger van Kijfhoek) had die heerlijkheid in 1386) 71 huizen met 22 pannen van zoutziederijen. „Zout is beter dan goud" was het spreekwoord. In 1732 waren er 131 huizen en eenige zoutkeeten met 43 pannen om het zout te zuiveren en te „zieden" of koken. In het archief van de NZwijndrechtsche Waard zijn nog stukken betrekkelijk de benadering van de eigenaars van een papiermolen te Zwijndrecht, ingevolge het plaatsen van een nieuwe zoutkeet door hun buurman en de daaruit voortspruitende geschillen tusschen papiermolen en zoutkeet 1590-1594 (wat een historie hebben de zoutkeeten, nietwaar?) Het volgerland Schildmanskinderen is in 1833 veranderd en bij Zwijndrecht gebracht, en wij spreken dus over Zwijndrecht, dat in het Westen de West °n in het Oosten de Oostkeeten had. Vele menschen hadden daa? werk, zoowel mannen als vrouwen, deze werkten dikwijls zoo sterk mee, dat zij vele mannen daarmede beschaamden. Zij droegen, zoo schrijft men, zakken van 200 ponden zwaar en voeren met schuiten zoo sterk en druk, dat de mannen ze niet konden overtreffen,1) de vrouwen droegen een bruine broek en liepen blootvoets, wat altijd en vooral bij den vreemdeling de aandacht trok. En voeg nu bij die drukte van bereiden en vervoeren van zout, nog den drukken aanvoer met scheepsladingen grondstoffen, vooral klipzout, en dan de turf voor brandstof, dan !). Van Ollefen, pag. 9, Zwijndrecht. kunnen wij ons eenigszins indenken, wat groote bedrijvigheid en nijverheid door de zoutkeeten of zoutziederijen daar is geweest. Ook had men het panneboeten, waar wij direct op terug komen. Men had hier den aanvoer van zout water, hetwelk uit de schepen moest worden gepompt tot de waterschepen leeg waren; ook werden hier vele ambtenaren gevonden, die moesten letten op het smokkelen van zout en pekel; de Kapersbuurt en het Sluikveer hebben daar hunne namen aan ontleend, evenals het Pekelslopje. Men vond ook een commissiehuisje op den Langeweg, op de plaats, waar nu de heer Pieter van Noort woont, voorts één aan de Oostkeet en één verbonden aan de Westkeet, terwijl des nachts den klepperman de zorg over Zwijndrecht met zijn zoutziederijen was opgedragen. De voorlaatste klepperman of nachtwacht was Jan Buloo, de laatste was David Schuller. Deze deed eiken nacht zijn ronde en men hoorde aan zijn „tien tien heit de klok, tien ure" of elf of twaalf, waar hij was en hoe laat het was; ook met Oude- of Nieuwjaarsnacht zong hij op rijm zijn wenschcn aan de burgers van Zwijndrecht en was dan meestal omringd van vele dorpsbewoners. Ook stond daar een houten huisje waarin de wapens stonden en attributen, noodig voor de beveiliging der Waard en hare dijken; dit stond boven aan de Molensteeg, thans Lindelaan. Vergun mij nog even mede te deelen, dat de zoutzieders zeer geziene en voorname dorpsbewoners waren. Zij hadden soms eigen equipage, gingen veel schieten, zelfs de latere heeren als Pieter van Epenhuijzen, wonende op den Konijnenberg en Cornelis de Bondt, wonende aan den Langeweg, hadden een jachtkamer in het huis dat zij bewoonden. Ook vond men die op de Ermitagé, dat volgens Gallos Fransch-woordenboek (uitgave Wolters, Groningen) buitentje, afgelegen plaats, Kluizenaarswoning beteekent. In de Kerk hadden de zoutzieders een eigen bank. Helaas Zwijndrecht bezit maar een zoutkeet meer. Twaalf hebben er hier gestaan, 7 in het Oosten en 5 in het Westen; zij het den heer Van der Minne (zoon van den geeerden en populairen Rijksontvanger Van der Minne, van Zwijndrecht overgeplaatst naar Deventer) vergund, als leider der N.V. Zoutziederij „Nooit gedacht", dat zij mag blijven en bloeien en tot grooten zegen en welvaart van Zwijndrecht zij, tot in lengte van dagen. HOOFDSTUK IV. DE TUINDERIJEN. Gaan wij nu over tot de behandeling der tuinderijen van Zwijndrecht, waar Zwijndrecht reeds van ouds door bekend is. Onder de aangename oorden, waarop Nederland met recht roem mag dragen, behoort men, zoo zegt zekere schrijver, geen geringe plaats te vergunnen aan de Zwijndrechtsche Waard. Zij is op velerlei wijs Een Neêrlandsch paradijs. Ieder die deze Waard bezocht heeit, bevestigt, dat het dorp Zwijndrecht, het dorp met zijn gele daken en groene tuinen, het aangenaamste dorp van geheel Zuid-Holland genoemd mag worden. Oud, zeer oud is het tuindersvak. Er zijn geslachten, waarin van geslacht op geslacht het tuindersvak is uitgeoefend. Mede op de zoutziederijen en tuinderijen is dit versgedicht (onderschrift van een gezicht op Zwijndrecht, te vinden bij Ollefen): Dit tafereel, hetwelk ons 't bloeiend Zwijndrecht toont; Een dorp, vaak van de ramp, die and'ren trof, verschoond. Herinnert ons Gods gunst, die wij in 't zout ontvingen, Hier hoofdzaak is van 't bestaan der meeste dorpelingen. Terwijl een vruchtb're grond den arbeid ruim betaalt, En onbedorven smaak op heerlijk moes onthaalt. Er is nog te vinden in het archief van de Zwijndrechtsche Waard, pag. 30, no. 6, een verdrag tusschen Ambachts- heeren van Meerdervoort, Hendrik Ido Ambacht en Zwijndrecht en de Overlieden van de confrérie der warmoeziers te Dordrecht, Zwijndrecht, Meerdervoort en Hendrik Ido Ambacht. (1665). Zulks kwam meer voor! Zoo staat er op pag. 29, no. 8 vermeld, een verdrag van het Bakkersgilde te Dordrecht over den verkoop van brood door de Dordtsche bakkers in de Zwijndrechtsche Waard en door de bakkers uit die Waard te Dordrecht. (1664). Terwijl wij op pag. no. 8 vonden: „Verklaring van de Dekens van het warmoeziers-gilde te Dordrecht, dat de bruikers van tuinlanden van de Vrouwe van Meerdervoort of van hare nakomelingen als vrije gilde broeders zullen worden erkend. (1676)." Naast en bij de tuinderijen vond men ook de boomgaarden. Ik vond vermeld op pag. 33 van no. 188 een „contract van verhuring van een boomgaard van Jacob Trip" (1613) en eveneens op pag. 33 van no. 189 een „contract van verhuring van een boomgaard aan Willem Joosten van Loon" (1613) en pag. 33 van no. 190 een „Erfpachtovereenkomst met Jacob Trip betreffende een aan de Ambachtsheeren behoorende tuin." (1632). Opmerkelijk, geen namen en straten of wegen zijn van tuinderijen of producten afkomstig, evenals dit bij de zoutziederijen het geval is. Misschien is het Meepad zoo genoemd, omdat dit mede toegang tot het land gaf, want aan den Langeweg vinden wij de eerste sporen van tuinland. Straks komen wij hier op terug. Maar met „Meepad" kan ook bedoeld zijn, het verband naast het Sluikveer, want dit was altijd gelegen in het Volgerland. Ook zou het Meepad verband kunnen houden met toegang tot de zoutkeeten, want er stonden er zeven in het Oosten in Schildmanskinderen. Ook kunnen hier meestoven gestaan hebben, hoewel wij die nergens beschreven vinden (wel schrijft van Ollefen van Strijen, dat daar twee meestoven gevonden werden; Inzake Meekrap en Meestoven ontvingen wij inlichtingen van den Weledelen Heer J. A. Dominicus, Ridder in de Orde van Oranje Nassau en Oud Lid der Provinciale Staten van Zeeland, (Kweeker te Wemeldinge) en wel deze: „De Meekrap is een overgangsplant, die hier vroeger in Zeeland door het geslacht, dat reeds henenging en waarvan mijn Vader er een was, veel werd verbouwd, zooals thans de suikerbieten. Het was dan ook wat men wel eens noemt, de kurk waarop de landbouw dreef. Ze werd niet gezaaid, maar vroeg in het voorjaar uitgepoot, in kleine stekjes, die van de andere, oudere planten, werden afgetrokken; dat werden dan kien of wel kiemen genoemd, zoo iets dus als de stekjes, die wij van de oude chrysanten aftrekken. Ze werden uitgeplant op lange rijen. In den Winter werden die rijen aangehoogd, zooals bij de aardappels, en dan werden het volgend jaar de wortels er uit gedolven. Om de wortels was het dus te doen. Die moesten er diep worden uitgehaald en daartoe het heele stuk land met lange, smalle spaden worden omgewerkt. Dat was het „mee delven". Daarop gingen de wortels naar de drogerijen, de zoogenaamde Meestoven, die bijna in iedere gemeente voorkwamen. Daar werden ze dan gedroogd door stoken. De man, die dit verrichtte, heette „de drooger." De wortels werden, als ze goed droog waren, in stukken geslagen met den dorschvlegel, het „mee dorschen", en dan werden ze in vaten verkocht als meekrap; een zeer geschikte roodachtige verfstof' De teelt is echter bijna geheel verdwenen, nu men andere verfstoffen heeft kunnen maken en de meekrap overbodig is geworden. Er was een versje dat de kinderen dikwijls zongen en wel: „Baas geef me een peentje, Ik weet wel waar U woont, U woont aan den Langeweg, Daar peentjes groeien, lang niet slecht." Ook thans zijn hier in de omgeving nog vele tuinen. Men denke aan de Noteboom,*) het Slagveld, de Spaansche Boogaard, Waterloo, De Oost, Het IJzeren hek, De Botvink, Den Oost Indischen Boogaard, enz. Tuinderijen aan de Molensteeg*) (thans Lindelaan) hadden geen namen, maar waren bekend door een versje op rijm, dat de bewoner of bewoners aan den ingang boven op de poort hadden laten aanbrengen. Zoo stond er bij den heer Jacob Bijkerk Sr.: „De landman zaait zijn zaad, Hij wacht op Godes zegen, Zoo God het hem verleent, Dan staat hij nooit verlegen"; bij den heer Koos van Noort: „In Adams hof, Groeide meer dan kruid en lof, Een ieder wiedt zijn eigen kruid en groen, Zoo heb ik dan genoeg aan 't mijn te doen"; bij de heeren Barend van Ek en G. Los Sr.: „Al bouwt de Landman nog zoo wel, En brengt het alles op zijn stel, Zoo is het nog een enkel niet, Als God Zijn zegen niet gebiedt"; *) Op dit tuinland zijn thans huizen gebouwd, hier vindt men de Noteboomstraat. *) Op dezen weg bevond zich de watermolen, die stond onder de Groote Lindt, meer rechts de watermolen te Heer-Oude-LandsAmbacht (Pieterman) en nog verder, aan de overzijde der Devel, de watermolen aan den Achter Lindt of Kleine Lindt. bij den heer Gijs de Haas Sr.: „Hij, die Zijn eigen hart doorziet, Veroordeelt Zijnen broeder niet." In den loop der jaren is evenwel ook weiland tot tuinland omgezet, laat ik u slechts noemen De Botvink, dat 36 Hectare groot is en behoorde in 1828 aan de Familie De Kat. Een der tuinders, na de scheuring van dit land, was toen onder anderen de huurder Jan den Hollander, geboren November 1804, overleden 7 Maart 1890. Op 24-jarigen leeftijd ging hij dus beginnen, aldoor is dit land in die familie gebleven. Zijn zoon Jan den Hollander Jz. verdeelde zijn conciërgediensten op het Raadhuis en met zijn werkzaamheden op dit tuinland, terwijl diens zoon, de heer Gerrit den Hollander zijn vader en grootvader opvolgde als huurder, en thans is een zoon weer huurder van dat land op de Botvink, 100 jaren dus ging dit land van geslacht op geslacht over. Vergun schrijver dezes even bij zijn eigen geslacht stil te staan. Mijn beide zoons zijn tuinders van hun schooljaren af. Zelf is hij dit met beding van Gods goedheid reeds vijftig jaar. Mijn geliefde vader was tuinman, na veertig jaren getrouwd te zijn geweest, dewelke ook weer zijn vader, mijn grootvader Willem Los, was opgevolgd. Zoo zouden wij kunnen voortgaan. Maar genoeg! Hoewel wij u zouden kunnen verhalen, hoe daar tuinders-geslachten zijn, wier voorouders naar de gewoonte dier dagen, evenals een boer op zijn boerenwagen en als een schipper aan het roer, in het tuinland werkten met een hoogen hoed op. Ook plantte men vrucht- of fruitboomen, terwijl door den betrekkelijk kleinen omvang van hun bedrijf er tuinders waren, die naast tuinen, handel dreven in zwavelstokken, dove kolen en turf, of gingen visschen en peuren, of schepen mee hielpen lossen. Men noemde dit aan de kaai werken. Glascultuur en kassenbouw bestond toen niet. Wel trachtte men door rieten heiningen en verdere schuttingen verwarming of luwte te verkrijgen. Ramen waren eertijds artikelen, die weinig en zeer zonderling waren. Glazen deuren, soms met de posten en al en ramen met de kozijnen incluis, dienden als bak. Men had enkelen, die 4 lijsten maakten, model bakraam, en die bespanden met tule of jute, dus zonder glas. Ook waren daar ramen in kleine ruiten verdeeld, welke ruiten in lood waren geplaatst, zulks was een zeer kostbare aankoop en ook kreeg men veel drup bij de ligging, wat soms de producten schade deed. Ook was men het inzake de kleur van het glas nog niet eens. Men had groen glas en wit glas. Deze iaatsten werden de ramen der toekomst, die gelukkig zijn opgevolgd door eenruiters, waar er thans duizenden van worden gevonden in de Gemeente. Wel waren hier de vorige eeuw druivenkastjes. Op het Slagveld had de tuinder Jacobus de Graaf zulk een kastje of serre. De tuinders Michiel van Houwelingen en P. Stoop plaatsten in 't laatst der vorige eeuw te Zwijndrecht het eerst een warenhuis of groentekas, die daarna door vele gevolgd zijn. Volledigheidshalve nog dit. De tuinders Marinus Los Pz. en Teunis van der Ven Adr.z., hebben in den Herfst, in den strengen Winter en voorjaar 1928-1929 kassen aangelegd met verwarmingsbuizen, die hun begin hebben aan een stookketel, die haar trekkanalen heeft in een hoogen, steenen schoorsteen. De tuin met verwarmingskas (systeem Westland) van den heer T. van der Ven Adr.z., is in ditzelfde jaar 1929 in den zomer met een bezoek vereerd van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Zijne Excellentie Minister Kan, welke toen tevens een bezoek heeft gebracht aan de Zwijndrechtsche Groentenveiling. De tuinders tuinden voorheen meer bepaald van 1 Maart tot 1 November. Na 1 November gingen de tuinders wat verstrooiing zoeken, als: schieten in de rietgorzen op de Lindtsche dammen, of hengelen, visschen, of panneboeten in de zoutkeeten te Leiden, Zierikzee, te De Mijl te Zwijndrecht, enz.; of op 't veer staan, de diligence afwachten, naar de postkar kijken, of kouten in den scheerwinkel van Willem Landsmeer, in de bakkerij van P. Los Azn., in de wagenmakerij van P. van Kuik, of in de smederijen, waar de tuinders hunne gereedschappen lieten maken, en dat dit niet altijd de menschen aangenaam was, bewijst een gedicht, dat eens boven een smidswinkel was aangebracht. Het luidde: „Die zomers niet kan komen praten, Moet het 's winters dan ook maar laten." Ook waren er, die 's winters koeien hielden, zooals de tuinders G. de Haas, G. Baan, P. Schouten, J. van Wingerden, T. van Ek, J. Bijkerk, Jan Bijkerk, L. Los, G. Los Wzn., Adr. Euser, E. Zaane, enz. De voortbrengselen uit de tuinen moestei in hoeveelheid evenredig zijn aan de bevolking. Afname naar andere landen ontstond langzaam. Nu kostte het soms zeer veel moeite, om de geteelde groenten aan den man te brengen. Hoofdzakelijk geschiedde dit in Dordrecht, weer later in Rotterdam, waar men met schuiten, die er bij tientallen waren, heen ging. De heeren Jan Vogel, Jacob Vogel en Willem Visser waren de laatsten, die deze gerieflijke schuiten voor de tuinders !). De groentenverkoop had toen plaats in Rotterdam, achter of rondom de St. Laurens. De tuinder, de heer Aart Los (Assessor der gemeente Zwijndrecht) ging daar reeds met zijne vrouw heen (1825). maakten, deze heeren werden om dien arbeid, die „kleinscheepmakerijen" genoemd werd, zeer geprezen. Ook ging men naar Dordrecht over het pontveer en het veer van de Oostkeet tot aan de „Harmonie" of Buitenwalevest te Dordrecht, terwijl men ook veel naar Rotterdam ging met de Raderstoombooten Johan en Cornelis de Witt, booten, die van Rotterdam naar Dordrecht en Moerdijk voeren en omgekeerd. Wij komen hier straks nog op terug. Eerst willen wij even stilstaan bij het worstelen en woekeren van en om het bestaan der tuinders. Het kostte namelijk veel, om de groenten, de waar, de producten aan den man te brengen, te plaatsen en te verkoopen. Mijn grootvader Willem Los is nog wel eens met een schuit knossen (knolseldery) naar Schoonhoven geweest. Daar kwamen langs de rivier vele vlotten met balken en aan die vlotvoerders, Duitschers, trachtte hij die groenten te verkoopen. Naar Rotterdam was het ook een moeilijke tocht. Men zegt, dat onze eerste tuinders van Zwijndrecht, die daarheen met hun groenten gingen, de buren eerst een hand kwamen geven, eer zij de reis aanvaardden. Want moeilijk was de reis en omringd van vele gevaren, van golven en stroomen. Des daags en des nacht had men te kampen met stormen, mist en wat niet al. Een tuindersknecht, Hannes Euser, werkzaam bij den tuinder H. van Noort, is met zijn groentenschuit omgeslagen en verdronken onder Kralingen. De vrouw van den tuinder Bastiaan de Jong is zittend in hare groentenschuit met haar knecht overvaren, de knecht is gered, doch helaas de vrouw is verdronken op de rivier, nog voor de Noord. De gebroeders Anthonie en Jan Gerrit van Namen waren met hun roeiboot beladen met groenten tegen den Slikker- veerschen dijk geslagen en verongelukt bij het Donkschebosch, doch gelukkig gered. Dominee W. Mense heeft 's Zondags daaropvolgend, in de Nederlandsche Hervormde Kerk, een openbare dankzegging tot God opgezonden voor hun redding. Zoo zouden wij voort kunnen gaan. Een tuinder Leeuwgje van 't Slagveld heeft eens óp de vraag, hoe lang de reis was, die hij gemaakt had met zijn schuit met groenten van Zwijndrecht naar Rotterdam, geantwoord: „Ik heb geroeid van achtere tot achtere"; hij sprak zoo moeilijk en bedoelde van achten tot achten (12 uren dus totaal). En dan moeten wij niet uit het oog verliezen, dat in den eersten tijd die verkoop zoo slecht ging. Het lukte niet altijd de groenten zelf alle kwijt te raken. Dan ging de tuinder terug van Rotterdam naar Zwijndrecht, probeerend langs de schepen, die daar voeren, de groenten te verkoopen, evenals nu de parlevinker nog doet. Toch was het „per Aspera ad Astra": door de diepte omhoog en „Luctor et Emergo": wel worstelen maar toch bovengebleven. Op Zomerlust lagen in de haven een menigte van die groenteschuiten, doch wij wezen reeds op de Moerdijksche booten waarmede men ook naar Rotterdam van Dordrecht af, kon gaan, wat weer anderen deden. Daar stond ook op Zomerlust 'aan de rivier, omgeven met hooge, dikke kastanjeboomen een groote herberg, die bewoond werd door den ouden kapitein De Graaf en den jongen kapitein De Graaf, vader en zoon. Zij beiden voeren op de raderbooten Johan en Cornelis de Witt en wanneer nu de tuinders hun groenten vervoerden met die booten en ze mogelijk de eerste Zwijndrechtsche peen bij zich hadden, dan haalde de oude kapite.n De Graaf zijn vlag uit de hut en plaatste die op de voor- plecht der boot, evenals men dit nu nog doet bij aanvoer van de eerste nieuwe haring. Achterop de booten der reederij plaatste men de nationale driekleur in groot formaat. De kleuren van de Dordtsche vlag waren Rood, Wit, Rood en volgens overlevering had ook Zwijndrecht een eigen vlag, te weten in de kleuren Blauw, Wit, Blauw. Ook waren daar weer, die nog andere routes hadden om groenten te verkoopen; Jaantje de Groen ging met een kruiwagen met groenten naar Oost en West Barendrecht, liep zelfs tot Carnisse en dan weer met den kruiwagen terug. Dirk de Gulden ging met zijn aak naar Puttershoek en nam dan Antje de Waard, een Zwijndrechtsche groentenvrouw, mede. Voorts ging Frederik Klingeman naar Alblasserdam, verkocht daar veel groenten aan den inmaker en conserveerder De Wijs, die aan de groote zeeschepen, welke daar gemaakt werden op de werven van de heeren Smit, groenten leverde. Onder anderen moet Klingeman wel eens kleiperen te Zwijndrecht gekocht hebben, die met die zeeschepen over zee meegingen naar Indië en daar verkocht werden voor tafelperen. Jacob Dijkstra voer met zijn groenten naar Schiedam. Ook had men menschen, die vanuit 's-Gravendeel om groenten kwamen. Wij denken aan Geert en Leen Kleinjan, die met die groenten leurden tot aan en op de Heerlijkheid te Mijnsheerenland. Wij denken aan Thomasse, die naast Puttershoek, ook De Wacht en Zevenbergen van groenten voorzag. Later ging P. Los Jz. naar Gorinchem, weer anderen gingen naar Sliedrecht en Werkendam. Doch genoeg, er werd gezwoegd en geslaafd. Evenwel, ik moet nog eenigen noemen, die groenten hier kwamen koopen, t.w. de hofmeester van de Schoonhovensche boot, welke Vrijdags te Dordrecht kwam, en Griet, de koopvrouw van Oud-Beijerland, die met die boot is verongelukt door aanvaring met de „Zeemeeuw" tijdens dikke mist, en alzoo in het volle harnas is gestorven. De tuinders, die te Rotterdam hun groenten verkochten, brachten hun schuit soms Vrijdags en Zaterdags al weg, beladen met groenten en gingen dan in den nacht van Zondag op Maandag naar Rotterdam loopen. Toen de „groote" of „Erasmus-markt" te Rotterdam verplaatst werd naar het Hofplein, kwamen, omdat toen de havengelegenheid minder goed was, daar de paarden en wagens, waarmede de groenten vervoerd werden. P. Staat, A. Wulfse, T. Turenhout, L. Los, M. Bakker en A. Los B.zn., waren de eersten, die dit deden. In 't begin meende men, dat er geen een paard het vol zou houden, om geregeld naar Rotterdam met groenten te rijden, doch later is gebleken, dat alle paarden daartoe in staat waren. Zelfs is er een tuinder geweest, die een kleine hit had, waarmede hij zijn eigen groenten vervoerde en nog die van andere tuinders, waarom hij bijna eiken nacht moest gaan. Jaren heeft die tuinder met dien hit dit volgehouden en als men de groenten zag, welke die hit heeft vervoerd, dan zou de weg van Zwijndrecht naar Rotterdam aan beide kanten vol staan. Altijd aardig en vaardig en waardig is de tuinderij te Zwijndrecht uitgeoefend. Naast de tuinders mogen niet worden vergeten de tumdersvrouwen. Onze Moeders, die, hetzij te Dordrecht hunne plaats innamen, omstuwd door de groenten op de Groenmarkt, i), Voorstraat en Vuilpoort en die op die plaatsen aan i). Deze straat was van het Stadhuis tot het Scheffersplein, het gedeelte Vischbrug-Scheffersplein, is bij de komst der paardetram verplaatst van Stadhuis, Grootekerksbuurt. De groentenverkoop vond men dus later van Grootekerksbuurt tot Vischbrug. groentenkoopers in de stad of meer bepaald voor inwoners van Papendrecht en de vele Beurtschippers welke altijd Donderdags tijdens de korenbeurs en Vrijdags tijdens de markt hier lagen, of die ook van die plaatsen met het juk op de schouders de groenten in zwaar beladen korven en manden droegen en de stad ingingen, terwijl wij ook met eere noemen die vrouwen, die te Rotterdam dagen en nachten doorbrachten om aangevoerde groenten te verkoopen. Nu worden de groenten niet meer gedragen en gedaan m mandjes en manden, die er destijds in zoovele vormen waren, als teutjes, klosjes, emmertjes, kinnes, kwart manden, peenmanden, half mudden, korven, enz. Het vervoer geschiedt niet meer per kruiwagen, waar de meer sterke groenten op werden vervoerd en waar men zeer handig en kunstig in was. Denk bijvoorbeeld hoe mooi een kruiwagen met peen geladen werd, in vierkanten, rechten vorm en hoe schoon dan die roode kleur der wortel verwerkt werd. Later kwam de kar. De eerste tuinder, die met een kar zijne groenten vervoerde woonde op Waterloo, een tuindershoeve, die stond aan den Langeweg, thans Rotterdamscheweg, en heette Jacob van Westveen. Weer later kwam de hond onder de kar meedoen als trekdier voor het vervoer der groenten. Wij kregen de wagens, waarvoor de paarden en nu de auto, niet omdat het paard het niet meer kon, maar om den tijd, die snelheid vordert. De eerste tuinders waren Simon de Waard, de Gebroeders Cornelis Vlieg en schrijver dezes, die met de auto de groenten het eerst aanvoerden. Thans worden ook per fiets wel de groenten vervoerd, terwijl de tuindersknecht daardoor gemakkelijk en snel kan gaan eten. Ook dit voertuig, het rijwiel, komt het tuindersvak te hulp. De eerste fiets te Zwijndrecht werd bereden door Leen van Oord (of Noord) bijgenaamd Leen de Smid (omdat Smid zijn ambacht was). Deze fiets was zonder luchtbanden en met van achteren een zeer laag wieltje en van voren een zeer hoog wiel. De eerste fiets op luchtbanden en beide even hooge wielen is bereden te Zwijndrecht door den heer Cornelis van Epenhuizen. Begrijpelijk, dat ook de welvaart door dit alles in het bedrijf verkregen werd. Ook eischte de drukke arbeid bovenal in den oogst, voorziening van manden. Naast de mandenmakers hier, die ook manden en bodems maakten voor de zoutziederijen, woonden er ook mandenmakers in Dordrecht en kwam er ook hier een groote mandenmakerij van den heer Cornelis Los. Werden vroeger zaadwinkeltjes ingericht, bijvoorbeeld van den heer Mielius, die in Rotterdam een hoofdwinkel had, of filialen, die gehouden zijn door verschillende personen, waaronder de broodbakker P. Los Az., A. Smit, L. van Wingerden en Cornelis de Waard, (de drie laatsten tevens ook tuinders), in 1869 kregen wij een eigenlijke zaadhandelaarsteelderij en -winkel van de twee zonen van den heer Huibert van Namen: de Gebroeders Anthonie en Jan van Namen. Later is deze zaak gesplitst en handelde ieder voor zich zelf. De zaak „Gebroeders Van Namen" is door den heer Anthonie van Namen voortgezet en is thans nog aanwezig, hoewel verplaatst naar Dordrecht. Zooals gezegd, dit was de eerste zaadteelderij, zaadhandel, rietmattenmakerij en mede verzending van groenten en aardbeien. Vergun mij, aangezien de Zaadteelderij en Zaadhandel van Gebroeders Van Namen te Zwijndrecht de oudste is, meer uitgebreid bij deze firma stil te staan. Den eersten tijd had zij haar plantsoen cultures aan den Onderdijkschen rijweg, achter de stee, bewoond door wijlen den tuinman de heer Bastiaan de Jong. Hier vond men ook de vruchtboomenhandel. „Cultures de graines" hadden zij achter de spoorlijn op „het fort". De oorsprong van dien naam is wellicht deze, dat indertijd van stadszijde een plaats daar was gemaakt voor beveiliging van het slot „Develstein". Meer noordelijk vond men den heuvel, die eveneens hetzelfde doel gehad heeft. Dit slot is in onbekend jaartal gebouwd, doch in 1331 met grachten omgeven en met dikke muren en torens versterkt door Willem van Duivenvoorde, Heer van Oosterhout en Dongen en bestemd om aanvallen van de vijanden geheel te kunnen weren. Toch is dit slot in 1572 door de Spanjaarden in brand gestoken. Deze landerijen behoorden aan Develstein en daar hadden de Gebroeders Van Namen hun zaadteelt. Later kregen zij voor vruchtenteelt de uitbreiding van en door „Nationaal belang" terwijl wij ook „Harkveld" kunnen noemen, waar de zaadteelt werd uitgeoefend. Dit land lag aan den Rijksstraatweg, gemeente Hendrik Ido Ambacht. Ook aan de Kerkstraat werd de oude Pastorietuin soms daarvoor gehuurd. Wij eindigen hiermede, maar mogen den lezer niet onthouden te melden, dat de heer Anthonie van Namen Lid is geweest van de Provinciale Staten van Zuid-Holland, evenals dit thans is onze inwoner de heer H. J. Horsman. (Zie jaarboekje 1929, 82ste jaargang van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, bladzijde 93). We zouden onvolledig zijn, indien wij U niet noemden het lid der Provinciale Staten van Zuid-Holland, den heer J. A. J. Jansen-Manenschijn, Oud-Wethouder van Dordrecht, vorig jaar door Hare Majesteit de Koningin benoemd als Burgemeester te Zwijndrecht. (12-2-'29). Heel aardig; indertijd gaf een oud-inwoner van Zwijndrecht zich aan Dordrecht als Wethouder en wel de heer Willem van Schaardenburg, groot industrieel en eigenaar der Stoom-Rijst-pelmolen. Voorheen was aan die fabriek ook een windmolen verbonden; later komen we hier nog wel op terug. Daar wij van Dordrecht een Wethouder ontvingen in den U zooeven genoemden Burgemeester, kunnen wij niet nalaten bovenstaand te vermelden; trouwens Zwijndrecht heeft meer Wethouders als oud-inwoner gehad. Ik wijs U ten besluit op den heer Mr. E. J. E. G. Vonkenberg, Wethouder van Gorinchem. Maar keeren wij weer tot de Zaadteelderij en Zaadhandel terug. Zes jaren later, in 1875, kwam de Zaadhandelaar, de heer A. Wulfse, wiens zaak het praedicaat „Koninklijke" is vergund. Voorts kwamen daar anderen, die weer verdwenen, terwijl A. Los B.zn. en de Zaadhandel van Jo's Reyers later ontstonden. Behalve de heer A. Los B.zn., zijn al de hiervoor genoemde Naamlooze Vennootschappen, terwijl de heer D. van der Ploeg een Zaadhandelaar is, wiens zaak gevonden wordt op de plaats, waar de in 1869 als eerste gestaan heeft van Gebr. Van Namen, zij het thans meer bepaald opslag of bergplaats. De producten der tuinderijen zijn in den loop der jaren, evenals de aard van het bedrijf, aanmerkelijk uitgebreid en verbeterd. Denk aan de drie-tands rieken, die ijzeren, sterke en zware gereedschappen, gebruikelijk op het land en waarmede op het veer de schepen met mest gelost werden, en vandaar op boerenwagens geladen en vervoerd, dewelke in 1876 zijn vervangen door de Engelsche vier-tanders; ook heeft de lorrie op rails de plaats der kruiwagen ingenomen. Ook mag de intrede van de spitmachine hier niet ontbreken. De heer L. van Namen bezit zulk een tractor en het werk der motor mag om zijn gemakkelijkheid voor den tuinder geroemd worden. Ook kreeg men elite gewassen in de tuinderijen te Zwijndrecht, wel stillekens aan, maar ten slotte beroemd. Beroemd toch zijn en blijven de Zwijndrechtsche Uien, de vroege Paars-pit en Blauw-pit aardappelen, de Aardbeien, de Peen, de Krooten en de Wijnperen, terwijl tevens de Zwijndrechtsche Treurpruimen, de Knossen, de Groene Savoye, de Andijvie, de Witkiem tuinboonen, de Zoutewelsperen en de Boerenkool, trots de concurrentie, toch hun naam gestand blijven en gewild zijn. Laten wij nu een oogenblik stilstaan bij een van die producten en wel bij de aardbei. Zij is een zeer oude plant.*). Volgens de geschiedenis kwam zij in het algemeen genomen in 1766 uit Zuid-Amerika. De aardbei Fragaria Chiloënsis Duchesne was een late soort, de Fragaria Virginiana Duchesne, een scharlaken aardbei, was zeer zwak. Ook had men Fragaria Annanassa of Fragaria Grandiflora; vooraf was zij evenwel al bekend. Reeds in 1632 wijst een Engelsch dichter Thomas Wood er reeds op, toen hij de bedrijvigheid schetste van het dorpsleven. Hij zegt: There from the tree, We'11 cherries pluck and piek the strawberry, And every day, Go see, the wholesome country-givls, make hay.*) *). Te vinden in Floralia No. 27 (49ste jaargang, bladzijde 430). *) Van den boom plukt men kersen, Men oogst aardbeien, En eiken dag gaan vele meisjes naar buiten, Het hooi mede verzorgen. De eenvoudige aardbeiplant, die voor velen bijna het oprapen niet waard was, wie zou hebben durven vermoeden, dat zij, toen de bekwame hand beneden die plaatste en zij van boven wasdom ontvangen had, zoo'n product zou worden, zoowel voor industrie, handel als nijverheid, voor producent, consument en voor preferent. De aardbei is precies gelijk aan wat Dr. Kuyper schrijtt van de pareloester; hoe verder de pareloester zich openen gaat, des te schooner ziet men haar parelen liggen. In 1870 waren daar de Turksche mussen of mutsen: een witte lichtrood gespikkelde aardbei. Men had de meibloeiers en de Hollandsche britten, zeer milddragend met volle trossen soms en buitengewoon zoet voor den mond, een delicatesse voot de tafel. Men kreeg tusschen 1870 en 1880 de meer grootere soort, als Jecunda, later de Laxton Noble, De Duitsche Evern, Madame Moutot, Madame Lefebre, Albert van Saxen, Prinses Royal en Imperrooiaal (of rieaal). De aanvoer geschiedde in hoofdzaak uit Boskoop, onder meer door H.H. Jan van Nes en Zonen, Boomkweekers aldaar, dewelke daar die planten teelden en selectia aanbrachten. Door die cultuurvernieuwing kwam de groote voorraad aardbeien en daardoor de velen, die, van die gelegenheid gebruik maakten en genegenheid kregen om de aardbeien te verhandelen. De heeren De Bock, Van Eek, Schreuder en Milius stelden commissionairs aan, als den heer Jan Wulfse, Toon van Eek, Daniël Los, Cornelis Los en Adrianus Smit, die gevolgd werden later door vele anderen, waaronder de heer Jacobus van Namen. De verzending naar binnen- en buitenland geschiedde op aardige wijze. De eerste gingen in kleine Spaansche bennetjes of kistjes ongeveer van een pond inhoud en werden door kinderen en vrouwenhanden daarin geplaatst. 2 Dozijn bennetjes of kistjes gingen tegelijk in een mand met deksel en werden zoo verzonden. In den grooten aanvoertijd had men de chips en bussels en weer later in den pluktijd kreeg men het oogsten zonder groen of dop en dan ging de vrucht in vaten. In de opening van de stop of bom zette men een trechter, dreef daar de vrucht door, stampte die met een stok naar binnen in het fust en werd daar weer in gereed gemaakt voor vervoer, om later als jam of gelei te worden verkocht. Een massa menschen hadden alzoo werk door dezen handel, die voornamelijk geschiedde door de commissionairs. Reeds het koopen der producten gaf een gezellige drukte. Wanneer door het late inkomen der telegrammen de orders snel moesten worden uitgevoerd, en het koopen der knechts, dat meestal in het tuinland geschiedde, niet voldoende kon worden uitgevoerd, dan liet men den dorpsomroeper dit bekend maken. Men gaf daarvoor een schelling of dertig cent, en dan ging de bejaarde Adriaan Bakker het dorp rond, klonk op zijn koper rond bord, en riep dan met klankvolle stem o.a.: Wie zijn aardbeien wil verkoopen, Moet bij Kees Los komen loopen, Of bij Daan, Op de laan. De laan was gelegen langs een haventje rechts van de Kempestoep. Hier had de heer Daniël Los zijn opslagplaats. Deze was een zeer geziene tuinder en commissionair; was Lid van den Gemeenteraad en had in zijn jeugd deelgenomen als Kurasier aan den Slag bij Waterloo. Ook hebben een 40-tal tuinders hun producten in dien tijd voor eigen rekening verzonden naar Schotland, terwijl weer later vele tuinders hun groenten naar elders verzonden onder leiding van den heer C. van Epenhuyzen.(* De firma's der commissionairs zonden genoemde groenten en fruit naar Engeland, Duitschland, België, ja soms tot Noorwegen en alzoo werd Zwijndrecht mede de groententuin van Europa. Vooral werkte daartoe mede de scheepvaart. Tot 1876 was de groote vaart langs Zwijndrecht naar Engeland. Op Dordrecht voer toen de Engelsche boot, die aan de Merwedekade laadde en loste, terwijl de binnenvaart ook gunstig stond door de Noord naar Rotterdam, waarheen ook de groote vaart lag en de producten zeer gemakkelijk konden worden ingeladen voor overzeesche tochten. Alzoo ontstond de beurtvaart „Maria" van den heer Adrianus van der Linden Sr. Ook kregen wij na 1872 de spoorlijn langs Zwijndrecht. Den eersten tijd had men ten opzichte der plaatsing van het station meer gerekend op een mogelijke uitbreiding van het spoorwegnet, later was het meer het dorpsbelang van Zwijndrecht. Ten tijde van den heer Jacob van Sandelingen en Burgemeester de Bruine kreeg men hier door hun bemiddeling een halte tegen het dorp. Deze is later vervangen door een station, waarlangs ten Zuidwesten de lijnen liggen voor het groote goederenvervoer. Jaarlijks toch gaan hier honderden wagons groenten vandaan. In 1926 hoofdzakelijk voor en naar Duitschland 1165 wagons, in 1927 gingen 1299 wagons, in 1928 totaal 1710 en in 1929 1807 wagons groenten. (* De heer Schouten uit Dordrecht verhandelde voor eigen rekening groenten, vooral witte komkommers. Deze teelt was voornaam door de uitbreiding van glascultuur. Natuurlijk gaan er ook honderden wagons goederen, bestemd of vanuit onze fabrieken, waar Zwijndrecht trotsch op is en welke fabrieken wij straks u nog wel zullen noemen. Thans blijven we bij de tuinderij belangen. De handel daarvan is sinds 25 jaren geleden wel iets veranderd en gewijzigd. Waren daar op andere plaatsen reeds groentenveilingen, als Delft, Loosduinen, Poeldijk en Honselersdijk, (deze veilingen heeft schrijver dezes mede bezocht als pionier voor een op te richten veiling te Zwijndrecht), weer andere bestuurders gingen naar Ter Aar, waar de groenten van daar wonende kweekers publiek bij afslag werden verkocht. Ook hier waren stemmen opgegaan om te Zwijndrecht ook dit te probeeren, uit menig oogpunt trok dit aan: tijdverlies, nachtwerk, het bloot staan aan allerhande weer, de plaats die de vrouw niet meer behoefde te bezetten, maar die dan de plaats in het gezin kon innemen enz. enz. De tuinders Pieter Stolk en Pieter Schellingerhout brachten een oproeping rond tot stichting van een groentenveiling. In het Witte Paard kwam men bijeen en daartoe werd dan ook een besluit genomen. P. Stoop werd Voorzitter, ondergeteekende waarnemend Voorzitter, J. Stolk Secretaris, P. Schellingerhout Veilingmeester en leden waren verder in 't Bestuur M. van Houwelingen, N. van Wingerden en A. Los Bz., terwijl de heer Arnoldus van der Ven (thans kassier der Boerenleenbank) heel spoedig mede aan de administratiearbeid werd toegevoegd. Door vallen en opstaan maakte de Veiling zich baan. Het middel van groentenverkoop via de veiling bleef begeerd. Zelfs kwam hier later „De Volharding", een tweede Veiling, totdat de Gemeenteraad, die dikwijls steun verleende en door Burgemeester de Bruine adviezen gaf, niet langer het groenten veilen toestond, dan over de eerste en oudste veiling „Zwijndrechtsch Belang". Men kreeg toen daarvoor en daartoe een comité, dat ook weer tijdens Burgemeester Doorn is vervangen door een Bestuur, dat in 1926 een groot terrein kocht langs den spoorweg Oostzijde en waarop men meer Noordelijk een groote kistenloods plaatste, terwijl verder opslagplaatsen verrezen. Tevens staat daar een groot veilingsgebouw, waarin ook kantoor en koffiekamer. De stichters worden vermeld op een in het gebouw ingemetselde steen in den muur. Zij zijn: L. Los, J. Stehouwer, P. Los, J. Bezemer, J. van Tol, D. de Jong, J. Vlieg, J. de Winter, W. J. C. Bykerk en S. van Rees veilingmeester, (de negen eerstgenoemden vormden toen het Bestuur). Zagen wij vroeger in de nabijheid der groentenmarkt te Rotterdam, welke thans op het Noordplein gehouden wordt, de groote pakhuizen der koopers meer bepaald der commissionairs, die vooral stonden aan de Rotte in de nabijheid dus der markt, thans vindt men te Zwijndrecht nabij de veiling kollossale kantoren en pakhuizen met woningen en noemen daarvan met eere de Gebroeders M. A. van den Hout en Zonen, Gebroeders Schellingerhout, Cornelis van Namen, Jan van Namen, Anthonie van Namen, Johannes van Namen, Jacob Bezemer, terwijl betrekkelijk kort bij de heer H. Baan (voor de firma Jac. Vonk) zijn woning en pakhuis heeft, enz. enz. Een groote verandering alzoo te Zwijndrecht inzake de expeditie voor import en export, dat alles verband geeft aan den tijd en aan de zaak der tuinders. Ten slotte zij het mij vergund mede te deelen, omdat het één zoowel als het andere behoort bij tuindersaangelegenheden, dat op Vrijdag 11 Mei 1928 op de Groentenveiling te Zwijndrecht aardbeien zijn gekocht door H.H. Gebroeders Los Czn. te Zwijndrecht, welke door hen per vliegmachine verzonden zijn naar Londen. Deze zending strekt hun tot eer, de Gebroeders Los Cz. zijn de eersten geweest, die bij de eerste groentenveiling welke gehouden is, de eerst aangeboden producten afmijnden. Dit was een zak uien, aangevoerd door den tuinman de heer Teunis de Jong en bracht een zeer hoogen prijs op, wat te zeer aandacht gaf, omdat uien niets waard waren dat voorjaar. Bij loting was de aanvoer van den heer De Jong aangewezen, anders had men wellicht eerst de aangevoerde zure bellefleurs afgeslagen, die om haar bijzonderheid ook een hoogen prijs opbrachten en gekocht zijn door den heer N. van der Giessen, fruithandelaar te Dordrecht. Maar wij gaan verder met de verzending per vliegmachine. Men gebruikte voor die aardbeien vierkante cartonnen doosjes, 6 centimeter breed en 6 centimeter diep, van onderen 5 millimeter ingekeept, waardoor ze op elkander geplaatst kunnen worden. Zoo in elkander gepast, gaan die doosjes aan stapeltjes weer in een groote doos of kist en gaan zoo ter verzending met de vliegmachine door de lucht naar de Buitenlandsche markten. Op de 2 kanten, die 6 centimeter hoog en 12 centimeter breed zijn, staan de woorden, Holland en Zwijndrecht, die alzoo de herkomst aanwijzen van den inhoud. Voor aardbeienvervoer kan zulk een verzending in de toekomst veel beloven. De teelt te Zwijndrecht vormde in 1928 een vijfde van de geheele opbrengst der veiling. Aangekocht zijn toen 763.019 kilo, met een opbrengst van ƒ 318.970.92. In doorsnee was de prijs toen 42 cent per kilogram. Aan groenten en fruit is in 1928 omgezet (geveild) voor ƒ 1.700.039.86. Maar laten wij onzen blik elders heen richten. Er is nog zooveel te vermelden, want moge het Veer, de Zoutziederijen en Tuinderijen een belangrijke plaats in de geschiedenis van Zwijndrecht innemen, er is meer dat de aandacht dubbel waard is. HOOFDSTUK V. DE ZEEVAART. Even moet ik weer naar de rivieren. Gunstig is de gemeente gelegen voor de vaart op Duitschland, waarop de vele Rijnkasten en Keulsche aken varen, of ook Zuidwaarts naar Zeeland en België, of door de Oude Maas. Noordwaarts langs de Noord voert de Waterweg van Antwerpen naar Rotterdam. Deze centrale ligging komt Zwijndrecht zeer ten goede. De Waterweg heeft ook beteekenis en kan het zijne bijbrengen voor de welvaart en bloei, in die gunst deelde ook Zwijndrecht. Naast de binnenlandsche kleine vaart hadden we de groote vaart. Eerder vermeldden we reeds, hoe de Engelsche boot voer op Dordrecht bij toerbeurt en de vele fabrieken, die men hier te Zwijndrecht kreeg, verkregen hun grondstoffen en producten over zee. Het is gebeurd, dat in één jaar voor de fabrieken van den heer Hendrik Vliegenthart 28 zeeschepen met rijst uit Rangoon en andere plaatsen uit Indië hier hun lading kwamen lossen. Deze zeer groote drie of vier masters, zooals deze schepen genoemd werden, hadden duizenden balen rijst in. Deze zeeschepen kwamen te Brouwershaven of Hellevoetsluis binnen; in tjalken of lichters werd de lading ten deele overgeladen en met zoogenaamde gebroken lading kwamen dan de zeekasteelen te Zwijndrecht voor wal en fabriek. Voeg daarbij de schoeners, ietwat kleinere zeeschepen met twee masten, die met gebroken glas voor de glasfabrieken van Lietz en Houtsman en de Fransche hut kwamen, de schepen met kolen uit Engeland voor Maison en Zonen, die hier hun opslagplaats hadden, de schepen met klipzout voor de zoutkeeten, de Buitenlandsche schepen met zaad voor de Oliefabrieken van den heer L. Vliegenthart en Zoon en voor den heer Maurits te Dordrecht, alsmede de „Bato", een zeeschip, dat hout voor de heeren Broeksmit aanbracht voor hun houtzaagmolen, dan begrijpe men de drukte en levendigheid eenigszins van dit dorp. Wij zullen buiten beschouwing laten de voorname drukte der schepen van de binnen- of gewone vaart, hoewel die enorm was, door aan- en vervoer van grondstoffen, al te zaam zijn het bewijs, dat het dorp alzoo een voorname plaats innam. 1). i). Voor de Guanofabriek, en de fabrieken van Van den Bergh en Jurgens (vereenigde maatschappij van Oliefabrieken) komen thans telkens zeebooten hun lading lossen en innemen. HOOFDSTUK VI. KERKELIJK LEVEN. Laten wij thans U mogen bepalen bij de Kerk van Zwijndrecht. Voorheen was dit een kruisgebouw. Zij staat 250 M. binnendijks, ongeveer evenwijdig van den „Koninklijken weg", die nu „Rotterdamscheweg" genoemd is. Voorheen was hij „Langeweg", „Rijksweg" of ook „Dordtsche straatweg". Vroeger behoorde het Kerkgebouw aan de Roomsch Katholieke kerk. In 1572 heeft Prins Willem haar gegeven als elk andere aan hen, die de Protestantsche belijdenis voorstonden. Inwendig droeg zij in het koor in den muur een nis. Ook vindt men in den bovenrand der Noordzijde een schilderij, waarop een schip is voorgesteld, kampende met de baren en georneerd met scheepstimmermans-gereedschap. Psalm 107 vers 23-32 en Openbaring 14 vers 23 staat er onder en als onderschrift: „Ter memorie van Job Jasperszoon, Scheepstimmerman, gevaren van Swindrecht naar Oost-Indien en d' is aldaar gestorven den 3den Januari 1630, in de „bovehoeke" staat 1634. Verder is deze Kerk versierd met 3 koperen lichtkronen, een geschenk van de Zoutkeet-heeren, die voor dit geschenk de vergunning hebben gekregen tot het oprichten van een vrije zitbank. Deze vond men precies achter de Ouderlingen en Diakenen banken. Veel van het bovengenoemde zal men thans niet meer vinden, daar de Kerk tijdens Dominee W. Mense, gekomen van Heeg, is vergroot en van kruiskerk meer rond gebouwd is geworden. Het zilveren Avondmaal en Doopstel is bij olografisch testament, gepasseerd 16 December 1833, gelegateerd door Vrouwe Johanna Pompe van Meerdervoort van Zwijndrecht, geboren Onderwater. Het bestaat uit 2 kannen, 4 bekers, 1 schotel, 2 borden en 1 doopbekken. Op ieder dezer stukken staat de naam der Hooge geefster en het jaartal 1837. Naast de Kerk is de consistorie en niet ver van de Kerk staat de Pastorie, die volgens de Regt, een der grootste was uit de Waard (1843). Rondom de Kerk West, Zuid en Noordwaarts, vindt men sinds 1830 de algemeene begraafplaats, in den loop der jaren vergroot en uitgebreid. Ook vindt men op het plein der Kerk en nabij de begraafplaats iepeboomen. Hun hooge kruinen zijn zeer ver waar te nemen. Te Groote Lindt vond men vorige eeuw de Kerklaan, aan beide zijden beplant met Italiaansche populieren. Op vele plaaten treft men bij kerkgebouwen en nabij de begraafplaatsen hoornen aan. Lees o.a.: „Met z'n achten" van Dr. N. Beets: „U ziet die hooge boomen toch? „Vlak naast een iep, zoo'n dikke, „Wij speelden dikwijls op die plek, „Mijn broertje Jan en ikke." Voorheen geschiedde het begraven in de Kerk, evenals op andere plaatsen. Te Dordrecht in de Groote Kerk bijvoorbeeld, is het laatst in die Kerk begraven, Casparinus Scheepbouwer, 27 Juni 1829; men wil, dat de eerste die op de begraafplaats te Zwijndrecht is bijgezet, is geweest een dochtertje van de Familie Kavelaars, Likeurstokers en Bierbrouwers te Zwijndrecht. Tot mijn spijt evenwel is mij geen antwoord gegeven op mijn verzoek om dit te vernemen, vandaar dat dit zonder officieele gegevens wordt medegedeeld. Doch sedert omstreeks 1830 geschiedt de teraardebestelling op de begraafplaats en niet meer in de Kerk. In de Kerkvergadering van 26 en 28 Juni 1574 werd Zwijndrecht met de omliggende dorpen onder de classis Dordrecht gebracht, welke toen bestond uit Dordrecht, Geertruidenberg, het Eiland van Zwijndrecht met zijne dorpen Papendrecht met zijne dorpen, Puttershoek met de zijne, de Cluinaard (Klundert) en Fynaart met den Ruigenhil. De eerste predikanten namen ook de diensten te Dor- drecht waar, wat nog al bezwarend moet zijn geweest, althans een der Zwijndrechtsche leeraars klaagde, dat hij op den dag des Heeren behalve in eigen gemeente, twee malen te Dordrecht moest preeken. Het zielental der Kerk was toen 2400. Met Meerdervoort en Schildmanskinderen was toen Zwijndrecht kerkelijk één. De classes en ringen der Kerk ondergingen sindsdien wijziging en sedert lang bestaat de ring uit gemeenten aan deze zijde der rivier. De vacante Kerken weiden door die Predikanten gediend en als iets aardigs mogen wij vermelden, dat er oudtijds Predikanten waren, die, gezeten te paard, de vacature-diensten kwamen verrichten. Rijtuigen hield men er niet op na. Wel las ik van Dominee Wilhelmus a Brakel, dat Zijne Weleerwaarde op Zondag 30 Augustus 1711 des namiddags zich naar de Nieuwe Kerk te Rotterdam met een sleetje liet rijden. Zijn komen en gaan des morgens naar de vroegpreekbeurt, (Brakel moest dien dag tweemaal preeken) ging met veel zwakheid gepaard en hij beklom dan ook met behulp van den koster den kansel (zie bladzijde 98 van Proefschrift over Wilhelmus a Brakel, door Frans Johannes Los, ter verkrijging van den Graad van Doctor in de Godgeleerdheid aan de Rijks Universiteit te Leiden op gezag van den Rector Magnificus Dr. H. Oort, in het openbaar verdedigd op Vrijdag den 29sten April 1892, des namiddags ten 3 ure). Dr. F. J. Los is geboren te Leiden, thans Predikant te Amsterdam. Volgens het Protestantsche Jaarboekje 1926, eerste jaar- gang, uitgave van de heeren Obreen & Co. te Dordrecht, hebben de navolgende Predikanten vanaf 1575 de Nederlandsche Hervormde Kerk gediend: 1. A. de Steur, gekomen 1575, ontslagen 1577. 2. J. van der Eyk, gekomen 1578, uitgediend 1597. 3. J. Corput (Adjunct van Van der Eyk) 1597, gestorven 1599. 4. J. Leo, gekomen 1601, gestorven 1607. 5. G. Pierius (van Bleskensgraaf) 1607, gestorven 1616. 6. J. Bosman, gekomen 1617, gestorven 1618. 7. A. Teekmannus, gekomen 1618, naar Utrecht 1620. 8. A. Becius (van 's-Gravendeel) 1620, uitgediend 1641. 9. K. Colvius (van Ridderkerk) 1641, gestorven 1652. 10. Th. Solvius Kz., gekomen 1652, naar Hulst 1655. 11. D. Pels (van Hoornaar) 1655, ontslagen 1677. 12. J. van Bashuyzen (uit de Ambassade van Spanje) 1677, gestorven 1684. 13. A. van Oosterum (van Groot-Ammers) 1684, naar Londen 1687. 14. A. Hellenbroek (van Zwammerdam) 1691, naar Bommel 1694. 15. W. Rombouts (van Heerjansland) 1695, naar Schoonhoven 1700. 16. J. Kelderman, gekomen 1700, naar Oud-Beijerland 1703. 17. J. van der Heyden (van Katwijk aan Zee) 1703, gestorven 1756. 18. D. van der Kemp (van Streefkerk) 1757, naar Purmerland 1759. 19. A. Snethlage (van IJsselmuiden) 1759, naar Purmerend 1760. 20. W. Snethlage (van Odoorn) 1761, gestorven 1781. 21. S. A. Vryn (of Pryn van Eet of Ort) 1782, gestorven 1784. Ouderlingen waren toen P. de Bond, A. Broeiing en R. van der Net. Diakenen G. Dwarswaard, L. Los (1783). *). 22. B. Berkhoff (van Oegstgeest) 1784 naar Maassluis 1789. 23. J. Sterk (van Pernis) 1789, naar Oost Zaandam 1791. 24. D. Storm van 's-Gravenzande (van Lent) 1791, uitgediend 1808. 25. P. C. Mari (van Zuid-Beijerland) 1809, uitgediend 1842. 26. D. van Wijngaarden (van Waarder) 1842, naar Nieuwe Tonge 1849. 27. Th. Cann Dunn (van Vlissingen) 1849, naar Harderwijk 1851. 28. G. J. Zijnen P.Jz. (van Zevenhoven) 1851, Emeritus 1875. 29. W. Mense (van Heeg) 1876, naar Heteren 1887. 30. A. Knoll (van Elburg) 1888, ontslagen 1890. 31. W. P. Lindonk (van Kampen) 1890, Emeritus 1912. 32. J. C. C. Trillaard (van Hendrik Ido Ambacht) 1913 tot op heden. Thans vindt men ook in Zwijndrecht eene Gereformeerde Kerk, de zeer groote Kerk en Pastorie staan aan den Langeweg; men vindt in de Kerk een goed orgel en drie ramen met gekleurd glas in lood, voorstellende de gelijkenis van den Zaaier, die uitgaat om te zaaien, terwijl het zilveren avondmaal en doopstel een geschenk is ter nagedachtenis van wijlen den Weledelen heer D. van Pelt, geboren 20 Juni 1826, overleden 18 Juni 1904, in leven Ouderling der Gemeente, door zijne dochter Mevrouw de Weduwe Vliegenthart—Van Pelt aan de Gereformeerde Kerk afgedragen, 1 zilveren schotel, 2 borden, 2 kannen, 4 bekers, 4 offerbussen en 1 doopbekken met standaard. !). Te vinden in de consistorie der Ned. Herv. Kerk op een der borden die de namen van Predikanten vermelden welke de Kerk hebben gediend. De eerste predikant der Gereformeerde Kerk was Ds. A. Knoll van Elburg, in de Nederlandsche Hervormde Kerk 2 September 1888 gekomen en daaruit getreden 16 Maart 1890, veptrokken naar Nieuw-Loosdrecht 24 October 1910. Volgens de Regt, werden omstreeks 1840 te Zwijndrecht in een timermanswinkel bijeenkomsten gehouden van Gereformeerden. Een dertigtal personen worden vermeld als behoorende tot de Gereformeerde bijeenkomst, vermoedelijk een gevolg van de scheiding van 1834. Tot een zelfstandige Gemeente kon het toen evenwel om de nabijheid van Dordrecht niet komen. Voorts dienden de Gereformeerde Kerk Ds. D. Hoek, van Heinkenszand, gekomen 8 Januari 1905, vertrokken naar Enkhuizen 1 Augustus 1910, de derde Predikant was Ds. J. E. Vonkenberg, van Barendrecht, gekomen 11 December 1910, vertrokken naar Amersfoort 5 September 1920 en tot op heden is Ds. A. Rolloos, gekomen van Delfshaven 3 April 1921, Dienaar des Woords. In 1920 kwam aan de Bruïnelaan, hoek Lindelaan, eene Christelijke Gereformeerde Kerk. Ds. K. Groen was haar eerste Predikant, gekomen van Bunschoten, vertrokken naar Baarn, die thans is opgevolgd door Ds. Meyering, gekomen van Nieuwpoort. Ook vindt men hier een afdeeling van de Vereeniging van Vrijzinnig Hervormden, opgericht 4 Februari 1926 met 22 leden. Haar Voorzitter is de heer A. Reedijk. De Vereeniging vergadert aan de Lindelaan in „De Vriendschap". Ook is er kort geleden een Vereeniging van Gereformeerden opgericht, bestaande uit leden van de Hervormde Kerk. Haar leider is de heer M. Meulenberg. Af en toe wordt vergaderd in „De Harmonie", terwijl in December 1927 aan de Bruïnelaan, hoek Emmastraat, een nieuwe Roomsch Katholieke Kerk is geopend, naast het R.K. internaat schippersschool. Als gevolg van het vermelden der namen van Predikanten, die hier de Kerkelijke Gemeenten hebben gediend, staan wij bij enkele hunner meer breedvoerig stil. Allereerst bij Ds. A. Hellenbroek. Voor 1671 stond Zijn Eerwaarde te Swammerdam, kwam toen tot 1694 te Zwijndrecht, vertrok daarna naar Den Bommel en zijn vierde plaats was Rotterdam. Te Zwijndrecht deed Ds. Hellenbroek 4 Juni 1691 zijn intrede met den tekst Psalm 34 vers 12 „Komt gij Kinderen hoort naar mij. Ik zal U des Heeren vreeze leeren." Van Ds. Hellenbroek lazen wij een groote hoeveelheid lectuur. Er zijn twee dikke bundels preeken en er is nog een vragenboekje voor de catechisatiën, maar natuurlijk kunnen wij thans alles niet te breedvoerig vermelden en toelichten. Door de lezing hebben wij grooten eerbied gekregen voor Ds. Hellenbroek; zijn diepe ernst en godsvrucht en zijn groote gaven dwingen bewondering af. Wij telden 158 preeken en gezien het privilegie, hem geschonken door de Staten van Holland en West Friesland 1733, als „geconfenteert, geaccordeert en geoctroyeert" en geteekend J. Boetselaar en Willem Buys, inzake den Uitgever Adrianus Douci, wonende in de stille steeg te Amsterdam. Wij vonden verdere mededeelingen overbodig, hoewel zijn keurstoffen of gelegenheids-teksten bij intrede, afscheid, sterfte van rundvee, op de kermis, magistraats-verandering, op Nieuwjaar, enz. enz., ten volle het lezen en de aandacht waard zijn. Degene, die ze soms lezen gaat, raden wij aan het afscheid te lezen van Zwijndrecht op 2 Mei 1694 en de diepe studie op blz. 698 eerste deel, over de Arenden, het in- leidend woord van een preek over Jesaja 40 vers 31, na het Avondmaal uitgesproken, gehouden 6 Juli 1721. De opdracht van dit boek is aan zijne Ouders Isaac Hellenbroek en Anna Ruysch, als eenige zoon. Ds. Hellenbroek moet ook 2 dikke boekdeelen geschreven hebben over de Profeet Jesaja. Van bevoegde zijde is mij dit medegedeeld, zoodat dit vol vertrouwen kan worden aanvaard. Ds. Abraham Hellenbroek heeft ook verklaard en vergeestelijkt: „Het Hooglied van Salomo", bestaande uit twee zeer dikke deelen, 2258 bladzijden groot. Het is „in Compagnie" uitgegeven in 1739, bij Hendrik Burgers, de Weduwe Gerrit Bouman, Isaak van der Putte, Cornelis Oterlijk en Pieter Verschueren te Amsterdam. Ds. Hellenbroek stond toen te Rotterdam. Het oordeel van de Theologische Factulteit te Leiden luidde: „Wij onderschrevene Professoren, constitueerende de Theologische Factulteit te Leiden, hebben zooveel onze dagelijksche bezigheden hebben toegelaten, met opmerking gelezen en geëxamineerd het boek van den Eerwaarden en Welgeleerden heer Abraham Hellenbroek, zeer ijverig Bedienaar des Heiligen Evangeliums te Rotterdam, over de laatste capittelen van het Hooglied van Salomo en daar in niets gevonden, dat tegen de formulieren onzer leer strijdig is. Waarom het voornoemde boek, dat met menigvuldige blijken van des Eerwaarden Schrijvers uitmuntende geleerdheid vervuld is, zooveel ons aangaat, wel mag versierd en gelezen worden. Wij wenschen, dat God den Eerwaarden schrijver nog lange jaren gebruiken mag als een gezegend instrument, om Zijne Kerk met mond en pen te stichten. Leiden dezer 2 November 1719. Was geteekend door de Professoren: Johannes a Mark; Franc Wesselius; Taco Hajo van den Honert." Deze professor Taco Hajo van den Honert (ook genoemd bij het Sluikveer) was gehuwd met Jacomina van Asperen den 5den December 1693 schonk de Moeder in de Pastorie' te Hendrik Ido Ambacht het leven aan haar zoon Johannes van den Honert. Na volbrachte studie, eerst bij zijn vader en vervolgens aan de Academie te Leiden, werd deze in 1719 Predikant te Katwijk aan den Rijn en is daar door zijn vader bevestigd. Hij vertrok in 1720 naar Enkhuizen, ging drie jaren later naar Haarlem, werd in 1726 te Amsterdam beroepen, welk beroep geen voortgang had, maar wel dat van Hoogleeraar te Utrecht in 1727, eerst in de Godgeleerdheid en vervolgens in de Kerkgeschiedenis. In 1734 bekleedde hij dezelfde posten alsmede die der welsprekendheid aan de Hoogeschool te Leiden en was daar zes jaren de ambtgenoot van zijnen vader in die hoogwaardige bediening. Professor Johannes van den Honert schreef een menigte boeken, ook kwam hij in een pennestrijd met schier alle christelijke gezindten over het punt der algemeene en bijzondere genade en de Nijkerksche Godsdienstbeweging Gehuwd tusschen 1720—1723 te Enkhuizen met Johanna van Loosen, uit welk huwelijk vier kinderen werden geboren. Zijn Eerwaarde overleed den 7den April 1758.1) In 't bijzonder moet worden vermeld, dat Ds. A. Hellenbroek, tijdens hij Predikant was te Rotterdam, een der negen Predikanten was (1863), waaronder Ds. Wilhelmus Eversdijk, de meest populaire Leeraar en Ds. Wilhelmus a Brakel, op Vrijdag 30 October 1711 des morgens te elf uur in den Heere ontslapen en Donderdag 5 November in de Groote Kerk te Rotterdam begraven. !). De Regt, pag. 118. Ds. Hellenbroek dan hield Zondag 8 November 1711, vier dagen na Brakel's begrafenis, een lijkrede, genomen uit het laatste gedeelte van Prediker 12 vers 5 en uitgegeven onder den titel: „Algemeene Rouklagte in de straaten van Rotterdam, over den Zeer Eerwaarden, Godvruchtigen en Geleerden Heere Wilhelmus a Brakel." In 1737 beleefde deze uitgave van Ds. Hellenbroek den 7den druk (zie Proefschrift door Dr. F. J. Los) U reeds vroeger gemeld en genoemd. In 1757 kwam hier van Streefkerk de Predikant D. van der Kemp, vertrokken naar Purmerend 1759. Als gevolg daarvan vestigde zich hier te Zwijndrecht zijn neef, de Geneesheer Johannes Theodorus van der Kemp, die stichter is geweest van de Nederlandsche Zendings-Vereeniging en -Genootschap. In de verhalen uit de Heidenwereld voor Kinderen (uitgegeven bij M. Wijt & Zonen te Rotterdam) komt voor, dat de heer Van der Kemp gewoond heeft te Zwijndrecht aan of bij de Kempestoep en dat die stoep of opgang genoemd is naar den stichter van het voornoemde ZendelingenGenootschap. Volgens een door mij ontvangen schrijven op 3 December 1927 van den heer Johannes Rauws, Zendings-Director te Oegstgeest, is de heer Van der Kemp ook zelf zendeling geworden. Ook is bekend, dat een noodlottig ongeluk hem en zijne vrouw is overkomen, terwijl hij te Zwijndrecht woonde. Van der Kemp schijnt een liefhebber geweest te zijn van uit varen gaan en nu is eens op een keer op Zondagmiddag het zeilbootje door den hevigen wind omgeslagen, waarin hij en zijne vrouw waren en waarbij zijn vrouw verdronken is. In-1806 tijdens Ds. Storm van 's-Gravenzande, werden de Gezangen in de Kerk ingevoerd. Op last der Synode was deze bundel samengesteld en door haar werd via de Provinciale Synode van Zuid-Holland de ingebruikstelling meegedeeld 28 September 1806, terwijl de toenmalige Kerkeraadsvergadering zich hartelijk verblijdde over de invoering; een maatregel, waarnaar velen reeds lang hadden verlangd. Een Gezangenboek moest gelegd op de preekstoel en bij den voorlezer en in de Kerkeraadsbanken, terwijl zestig exemplaren moesten worden aangeschaft om aan de armen uit te deelen.1) Van Ds. Daniël van Wijngaarden zijn nog 9 preeken aanwezig.2). Het boek is 202 bladzijden groot, behalve de laatste preek, die handelt over „Gij zijt het zout der aarde", gaan dé vorige acht over zaligsprekingen, te vinden in Mattheus 5, enz. Zijn ouders waren Jan van Wijngaarden, Notaris te Willemstad en Aartje Boeren. Daniël, de oudste der negen kinderen, werd geboren 8 Maart 1813, genoot lager onderwijs aldaar bij meester A. van Meeuwen en leerde bij den Predikant Ds. J. H. Krom, Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche taal, ging op 16-jarigen leeftijd naar de Hoogeschool te Utrecht, om zijn Theologische studiën onder de Professoren Heringa, Royaards en Boveman voort te zetten. Na volbrachte studie werd hij in Mei 1836 te Arnhem voor het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland als candidaat tot der Heiligen dienst toegelaten. Binnen het jaar van proponent zijn, werd hij beroepen te Waarder, deed 4 Juni 1837 daar intrede en werd bevestigd door zijn eersten leermeester Ds. J. H. Krom, Romeinen 14 vers 9 was zijn intree-tekst. !). Orgaan ter bevordering der Ned. Hervormde Gemeente te Zwijndrecht en Groote Lindt No. 2, pag. 15, zevende jaargang. 2). Na zijn overlijden door zijn broer utigegeven. Hij huwde te Waarder met Johanna Catharina de Bruin op 19 November 1841; werd beroepen te Zwijndrecht 21 Augustus 1842, deed daar 4 December 1842 intree met Romeinen 1 vers 16 als tekst, nadat hij vooraf was bevestigd door zijn ambtsbroeder uit Groote Lindt, de consulent Ds. Houwel. Na zes jaren te Zwijndrecht werkzaam te zijn geweest, ging Ds. Van Wijngaarden 21 April 1849 naar Nieuwe Tonge, ging in December 1853 naar Oud-Beijerland en is daar op Zondag 13 Januari 1856, 's morgens ten negen ure overleden, in den krachtvollen leeftijd van 42 jaren en 10 maanden en aldaar 17 Januari begraven. Als collega voerde op het graf het woord Ds. Van Meeteren. Tijdens Ds. W. Mense, gekomen 1876 van Heeg en vertrokken 1887 naar Heteren, is de kermis afgeschaft en zag zijn strijd daaromtrent bekroond. Ook bond hij den strijd aan tegen het drankmisbruik, dat hier veel voorkwam bij kaaiwerkers (menschen die de schepen losten) en bij de tuinders, waar zulks voorkwam bij mest aan- en vervoer. Ook de schoolstrijd streed hij fier en heldhaftig, had geen vrede met de onderwijswet van 1878 en opende 11 Juli 1881 de Christelijke School aan de Kerkstraat. Daags te voren, op Zondag 10 Juli 1881, was voor de te openen Christelijke School een bidstond gehouden in de Avondbeurtdienst in de Nederlandsche Hervormde Kerk. In die dagen was er veel gebeds in. Zwijndrecht en geen wonder, de onderwijswet 1857, die al zoo was aangeschroefd inzake de belijdenis en die reeds voor enkelen een reden was om een vrije bijzondere school te bouwen (Groen van Prinsterer deed dit in Den Haag al in 1849), was door de wet van 1878 ten zeerste verscherpt. Minister Cappeyne van der Coppele had het zoover als wet gebracht, dat op de Scholen uit alle boeken geleerd mocht worden, behalve één Boek: „De Bijbel". Het onderwijs moest neutraal zijn, die richting moest het uit en mannen als Vorsterman van Ooyen en Professor üpzoomer rekenden uit, dat die weg leidde tot Christelijke en Maattschappelijke deugden en wat men uitgaf aan het onderwijs, men alzoo spaarde aan de gevangenissen. In dien ernstigen tijd kwamen Christenmannen uit hun tent ook in Zwijndrecht, bedroefd en teleurgesteld, dat mannen als Groen van Prinsterer, Baron Mackaay en Elout van Soeterwoude op het aangeboden volkspetitiounement, dat millioenen handteekeningen bevatte, om den Bijbel op school als leerboek te mogen houden, geen bevrediging van het Loo ontvingen, doch dat Zijne Majesteit Willem III de wet teekende. Wij kregen alzoo den Schoolstrijd en vele mannen, ook in Zwijndrecht, hebben zich vanaf dien tijd het zich een eer gerekend, om zich in slagorde te stellen, toen het Woord en de Zaak van den levenden God in het gedrang kwam. Onder degenen, die zich in ons land vooral onderscheidden, was Dr. Gert van Wijk, Predikant in Den Haag. Het was een lust om hem te hooren. Reeds eens had deze Magistrale spreker hier gesproken inzake Christelijk Onderwijs over een woord uit de Spreuken „Uit het hart zijn de uitgangen des levens" (dus niet uit het hoofd), en nu kwam hier dezelfde Predikant, Zondag 10 Juli 1881, daags voor de opening der Christelijke School, een bidstond houden, sprak over Epheze 6 vers 4b: „Maar voedt ze op (uwe kinderen) in de leering en vermaning des Heeren", behandelde drie punten: „voedt ze op als Ouder", „voedt ze op als Nederlander", „voedt ze op als Christen." In gespierde taal sprak Zijne Weleerwaarde, wat nieuwe veerkracht gaf. Als Ouder stond spreker stil bij den Doop en de Doopsbeloften, als Nederlander bij Prins Maurits, die in 1600 den slag bij Nieuwpoort won en na de overwinning van zijn paard steeg en de ruiter in het stof gegebogen, God dankte, en als Christen, omdat Nederland daardoor groot werd en het drievoudig snoer God, Nederland en Oranje kwam, dewijl dat snoer niet mag worden verbroken. De opvolger van Ds. W. Mense is Ds. Anne Knoll, gekomen van Elburg in 1888. Deze is baanbreker geworden en pionier van de Gereformeerde Kerk. Ds. W. P. van Lindonk, van Kampen gekomen in 1890, is de stichter van het Rustoord voor oude mannen en vrouwen; aan het Meepad staat dit tehuis. Ds. J. E. Vonkenberg, Gereformeerd Predikant, hier gekomen 11 December 1910 van Barendrecht, is de stichter van het Gereformeerd Jongelings-Verbond. Terwijl hier hebben gewoond: Dirk Vliegenthart, Christelijk Gereformeerd Predikant te Klundert en Zevenbergen (1848-1874), Willem Vliegenthart, Predikant der Ned. Herv. Kerk te Groningen, Bastiaan Los Pz., Candidaat in de Theologie te Utrecht, Proponent en beroepbaar tot Predikant in de Nederlandsche Hervormde Kerk, doch juist in die dagen overleden, diep betreurd door zijn Vader en zijne Moeder, die een hoopvol kind verloren en de verdere gansche familie en zijn verloofde Mejuffrouw Leentje Broeksmit, verder Cornelis Mense, Nederlandsche Hervormd Predikant te Stadskanaal, Dominee Bertus Schouten Janz., geboren 18 September 1879, Predikant bij de Gereformeerde Kerk te Alphen a/d Rijn, Dominee J. van Dorp, geboren alhier 10 December 1887, Predikant der Hollandsche Gemeente te Londen (in Austin frairs), zijn Vader was toen hoofd der Christelijke School aan de Kerkstraat, Ds. W. J. van Lindonk, Nederlandsch Hervormd Predikant te Hoedekenskerke, oudVoorzitter der Christelijke jongelings-Vereeniging te Zwijndrecht Ds A. de Bondt Corn.zn., Predikant der Gereformeerde Kerk te Pijnacker-Nootdorp, Ds. G. de Leeuw beroepen Predikant bij de Nederlandsche Hervormde Kerk te Sleeuwijk (N.-Br), zoon van Ds. W. de Leeuw te Groote Lindt, gemeente Zwijndrecht, Lambertus van Loon, Predikant te Scherpenzeel. Deze Gereformeerde Predikant is een zoon van wijlen den heer L. van Loon, die in 1890 Diaken was in de Nederlandsche Hervormde Kerk; destijds was toen ook Diaken de heer Jan Baan Az., die nog in het leven is, en Ouderlingen waren: Willem Vliegenthart en Casper Schuller, terwijl Predikant was Ds. Anne Knoll; deze allen zijn voor het Classicaal Bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk in de Consistorie der Augustijnen Kerk te Dordrecht opgeroepen 20 Januari 1890 en den 14den Februari 1890 in de Kloosterkerk te 's-Gravenhage, en als gevolg 19 Maart 1890 afgezet uit hun ambten en bedieningen als Predikant, Ouderlingen en Diakenen en vervallen verklaard van hun lidmaatschap deigenoemde Kerk. Hierdoor is de Gereformeerde Kerk ontstaan. Den 9den Maart 1890 heeft Ds. A. Knoli in den morgendienst voor 't laatst gepreekt (des namiddags had Ds. Knoll nog een vacaturedienst te vervullen te Groote Lindt in de Nederlandsche Hervormde Kerk). Den 16den Maart 1890 preekte Ds. A. Knoll in een boerenschuur aan den Langeweg van den heer Arie van Rijs, de eerste Psalm die men zong was Psalm 105 vers 5: God zal Zijn Waarheid nimmer krenken, Maar Eeuwig Zijn Verbond gedenken, Zijn Woord wordt altoos trouw volbracht. Den 5den October 1890 preekte Ds. Knoll in die schuur voor het laatst*) en den 12den October 1890 preekte Zijne Weleerwaarde voor hel eerst in de nieuw gebouwde Kerk aan den Langeweg. Bij het verlaten der schuur zong de schare eerst nog: Die gunst heeft God zijn volk bewezen, Opdat het altijd Hem zou vreezen, enz. Psalm 105 : 24. Reeds in Augustus 1890 had Ds. Knoll met zijn groot gezin en zieke Echtgenoote de nieuw gebouwde Pastorie betrokken, die aan de Kerk grenst. Verder heeft nog te Zwijndrecht gewoond in 1789 de Predikant Fred. Robb, Evert Nibbelink, na afscheid 14 Juni van dat jaar als Predikant van Dubbeldam, Emeritus Predikant geworden, waartoe Ds. Nibbelink 6 December 1788 was verklaard.1) Verder woonde hier de heer Willy Sluiter, Kunstschilder te 's-Gravenhage en is daar Voorzitter van het Schilder Genootschap „Pulchri Studio" en Professor Christiaan Visser te Delft. Over deze twee laatsten zullen wij thans niet uitweiden, omdat beiden nog in leven zijn. Als Burgemeester fungeerde hier P. J. A. de Bruine, zoon van Ds. de Bruine, destijds Predikant te Middelburg. Deze Burgemeester is de stichter geweest van den Watertoren in 1897 en van de Bruïnelaan. Na Zijn Weledel Achtbare, kwam Burgemeester P. Doorn, die op betrekkelijk jeugdigen leeftijd gestorven is. Deze Magistraat heeft het drankmisbruik door beperking van vergunningen tegengegaan. Ook inzake het misbruiken of lasteren van Gods Naam kwam onder zijn leiding en bestuur een vloek-verbod en Zwijndrecht is dienaangaande de eerste of een der eerste Gemeenten geworden in ons land. Zijn opvolger is Burgemeester J. A. J. Jansen Manenschijn, Ridder in de Orde van Oranje Nassau en vóór al die genoemde burgemeesters waren hier burgemeesters de heeren Brouwer en Stoop, als opvolgers van Schout en Schepenen. Uit het „Dordrechtsch Nieuwsblad" van Vrijdag 13 Mei 1927 namen wij over het aantal inwoners met hun Kerkelijke gezindte, die te Zwijndrecht worden gevonden, nl.: 1 Oud- i). Van Ollefen, pag. 7, Dubbeldam. Roomsche, 2 Evangelisch Lutherschen, 3 Doopsgezinden 5 Waalsch-Hervormden, 20 Nederlandsch Israëlieten 46 Remonstranten, 72 met andere Kerkelijke gezindten ' 177 Geen Kerkelijke gezindten, 358 Christelijk Gereformeerden 485 Roomsch Katholieken, 3050 Gereformeerden, 5862 Nederduitsch Hervormden. Laat mij nu ook de oppervlakte van Zwijndrecht mededeelen. Totaal is zij 1608 Hectare groot, verdeeld aldus: 403 HA bouwland, 392 H.A. gras- en weiland, 360 H.A. tuingrond 88 H.A. houtbeplanting, 20 H.A. dijken en bermen, 95 H a' woeste grond, 30 H.A. riet en biezenland, 21 H.A gorzen en aanwassen, 170 H.A. moeras, 30 H.A. erven en gebouwen. In den landbouw worden het meest verbouwd: Wintertarwe, Rogge, Haver, Zomergerst, Peulvruchten, Vlas, Aardappelen, Suikerbieten, Klaver en Voederbieten. Niet onvermeld mag blijven, dat ook te Zwijndrecht meermalen ernstige tijden, of wilt gij liever, ernstige ziekten zijn geweest en hebben geheerscht. Na den grooten Wereld-Oorlog (1918) heerschte hier de Spaansche griep; na den Fransch-Duitschen Oorlog (1870) heerschte hier in erge mate de pokken en voor dien ook wel. Na dien heerschte zeer ernstig meermalen de cholera vooral omstreeks 1830, toen de heer Stoop hier Burgemeester was. Als een halm in den oogst vielen de menschen, werden weggemaaid van hun post en door den Machtige van Dood en Leven werd veler leven als druiventrossen afgesneden. Een dorpsgewoonte was, dat bij elk sterven van een inwoner de klok der kerk te luiden. Men noemde dit overluiden. Eveneens luidde de klok bij het begraven. Vrijwel overal geschiedde dit op de dorpen. Wij lezen toch omtrent Hendrik Ido Ambacht, dat in 1732 den 24 sten Maart aldaar is begraven Mr. Antony van Aalst Voor dezen is 21 uur geluid, 10 Juli 1760 is in den grafkelder van het huis Boucquet, als zijnde voormalig bezitter of Familie Vrouwe Philippina Henriëtte van Dijk, Vrouwe Boucquet, Echtgenoote van den heer Ernestus Hermanus Tinne, bijgezet. Voor deze is 19 uur geluid, terwijl voor den laatste, wiens lijk daar is bijgezet op 28 Augustus 1763, den heer E. H. Tinne, 24 uur geluid is.1) Welnu, ook dit luiden vond te Zwijndrecht plaats, als bij brand, bij hooge watervloeden, bij gevaar voor dijkbreuk, bij sterven en begraven — wanneer leden van het vorstelijk Huis gestorven waren en boven aarde stonden, luidde men 's morgens en 's avonds één uur op eiken dag. Het klokluiden is te Zwijndrecht als regel afgeschaft tijdens het heerschen der cholera, toen de vrouw van Burgemeester Stoop dit luiden te aandoenlijk vond en haren man verzocht, dit ernstige weemoedige niet meer te doen plaats hebben. Vanaf dien tijd is dit nagelaten. Ook bij het aangaan der godsdienstoefeningen luidde en klepte de klok, tevens bij het aflezen van Gemeentebelangen, op Zondagmorgen had dit plaats ten 12 uur op het Veerplein voor het Raadhuis. Was dit voorheen in de herberg van Leen van Leur, nadat de Gemeente zelf een Raadhuis stichtte aan de overzijde, vond daar dan de afkondiging plaats van den Burgerlijken Stand, van Verhuringen en Verkoopingen, enz. Eigenaardig, hier had de Burgerlijke Overheid haar recht t0Welnu, de afkondigingen dan werden door klokgeklep aangekondigd, hield dat op, dan begon de aflezing voor het Raadhuis. 5). De Regt, pag. 116-117. Hier luisterde dan groot en klein, jong en oud; het staan en gaan naar en op het Veer, werd een groot genot en vermaak van de inwoners, dit was een gewoonte en traditie, hier bracht men elkander de groette en hier ontmoette de een den ander. Soms nam men deze drukte voor eigenaardige doeleinden. Laat mij er een van mogen meedeelen. Er was in die week iets ontvreemd in de Gemeente. De eenigste veldwachter, de te Zwijndrecht was, vond dit ontvreemde bij een opkooper, ook wel tagrijn genoemd. Deze koopman woonde in een andere plaats, kende den verkooper wel van aanzien doch niet van naam. Hij zou hem wel aan kunnen wijzen als hij hem tegenkwam. Voor zoo'n zaak was het wandelen op het Veer op Zondagmiddag een schoone gelegenheid. Van twaalf tot een uur kwam de koopman op het dorp, kwam den verkooper tegen en meldde dit den veldwachter. De zaak was tot klaarheid en werd alzoo daarna vervolgd. Nu wij U iets meedeelden van de Burgerlijke Overheid, kunnen wij niet nalaten even stil te staan bij Keuren en Ordonnantiën, die in 1664 bestonden. Wij vonden ze wel waard om mede te deelen. Ze zijn gedrukt door order van de Heeren Ambachtsheeren van de Swindrechtsche Waard, bij Mattheüs van Nispen, Boeck-verkooper. Eerstelijk omme alle brandt en de ongelukken te verhoede, zoo zal niemand hem vervorderen bij de kaers, lampe of te anders lichte, bij avond of te bij nacht, binne de huize of te woonplaats eenigh vlas, hennip of te anders te zwingelen of te braecken op een boete van tien pondt. Vlas of Hennip binne zijn huize of woonplaats bij de vijver of te daar over te drooge of te in haer schoorsteenen bij den haerts 's avonds of te 's nachts te drooge te zetten op een boete van 10 pondt. Dat mede niemand vermogen zal eenigh hoy, stroy, stoppelen, boonen, of te andere matirialen, brandt, subject zijnde, binne den huyze te leggen of te stapelen op twee roeden naar den vuyfter*) of te haertstede van buyten of te binnen op boete van 10 pondt. Gelijk ook niemand zal moge maeken, eenige ovens binne de huyse metter kruynen, maar zullen dezelven stellen buyten den huyse, verzien met behoorlijke steenen Schouwe of Schoorsteen, die kruyne nochtans of vijf voeten omtrent den daecke**) niet komende, welke dack evenwel zal moeten wezen van pannen of te tegelen gedeckt, op boete van 10 ponden. 2. Is vorder gebeurt ende geordonneert, dat men den tijdt der Predicatie gedurende met wagens of te paerden niet zal mogen rijden, mennen, of te voeren eenige graenen, hoy, stroy, of te oock eenigh ander goedt, uitgezondert in de Oostmaand (Oogstmaand) of te oock den geheelen Sondagh deur 't zij Knechts, Jongh-wijfs of te yemandt anders te doen wercken dorsschen of te diergelijcke op de verbeurte van drie ponden. Alsmede gekeurt werdt gedurende de Predicatie geene gelaegen te setten, bal te slaan of te dergelijke exercutiën te doen of te laeten in zijne Huissinge of te Erven op de verbeurte van drie ponden voor yeder persoon, die sulks zal komen te plegen, ende gelijk drie ponden tot lasten van den Waert of te Waerdinne, in wiens huys of te op wiens erf hetzelve zal komen te geschieden, alles bij provisie te betalen bij den Waert of te Waerdinne, die de gelaegen zijn settende of te het kaetzen toegelaten zullen hebben. Dus dat den Waert of te Waerdinne gereserveert zal blijven zijne of te hare actie, omme hetselve te kunnen repeteeren, van de soodanige dewelcke daer gedroncken, gekaatst, of te yets diergelijcks gedaan zullen hebben. *) Vuurstede. **) daken. 3. Werdt noch gekeurt ende goetgevonden, geen Swanen, Gansen of diergelijcke gevogelte, noch oock Duyven, haar onthoudende in of te omtrent de Wael, Devel, of te ergens anders te mogen doorschieten, slaan, stuwen of te andersints vermincken op boete van vijftien ponden. 4. Binne deeze Dorpe eenige Roers, Kluytbogen of te anders te schieten op een Boete van drie pondt, telken reize te verbeuren. 5. Dat mede niemand vermogen zal eenige asschen mis op de straten uit te gieten of te werpen, maar zulks gehouden wezen achter haar huis op 't erf omtrent drie a vier Roeden veer (ver) van haar huys te maken een diepen Puth, daar zij haer assche en andere dingen begeeren te gieten ende geenderhande op de straat te brengen op te verbeuren van drie pondt, telken reize te verbeuren. 6. Ook zal men niemand hem vordere eenige Plantagie, Timmerragie, heiningen, hoy, stroy ofte hout selven op 's Heeren Straete, Dijcken ende wegen te zetten, maar zullen gehouden zijn d'voor z straat in hare volle effective wijte ende breedte te laten blijven, op boete van zes pondt. 7. Dat mede een iegelijk in zijn huis zullen moeten hebben Brandemmers en Haecken, als volgens Quaryne, door een ieder op gesteld zal worden op boete van drie pondt. Actum den XXVen October sestien hondert drie en sestigh geteykent als Rentmeester A. van Ravensteyn. HOOFDSTUK VII. SCHOLEN. Wat onderwijs betreft, vond ik vermeld, dat dit te Zwijndrecht tot het laatst der vorige eeuw gewoon was, in 1765 was te Zwijndrecht de schoolmeester Pieter Kluyt, was tevens koster der Kerk, ontving een jaargeld van ƒ 25.—, als voorlezer ƒ 12.—, en als koster en voorlezer voor de Woensdagavondbeurten ƒ 16.—; voor de levering van zand, bezems en vuurtesten ƒ 2.—, zoodat deze schoolmeester totaal genoot ƒ 55.— 's jaars. Onmiddellijk voeg ik hier aan toe, dat voor het schoonmaken der Kerk aan Trijntje Vliegenthart betaald werd 10 gulden en 12 stuivers. In verband met het jaarsalaris van den eerzamen schoolmeester is het wel overweging waard of deze te weinig of Trijntje te veel kreeg. Ook deel ik tevens mede, hoe per jaar een anker wijn en zestig pond brood werd gebruikt voor het Heilige Avondmaal; wie over alles en nog wat daaromtrent wat meer lezen wil, leze de nummers 10 en 11 van de 5de jaargang van het Orgaan ter bevordering van de belangen der Nederduitsch Hervormde Gemeente te Zwijndrecht, waar boven allen lof dit alles wordt meegedeeld en uiteengezet. Ons rest meer en wij vervolgen het onderwijs. In 1767 lezen wij, werd aan meester Martinus van Werkhoven, als schoolmeester van Zwijndrecht, een salaris betaald van ƒ 53.— en 2 stuivers, terwijl aan Hendrik van Loon als knecht van de aschkar ƒ 3.— per week betaald werd met ƒ 156.— per jaar dus. Zeer sober werd de schoolmeester dus betaald. Mede de laatste schoolmeesters waren in de vorige eeuw, de heeren Lietz en Van Veen. De laatste was ook de meester of onderwijzer der Fransche School. In 1842 telde de Fransche School plus minus 200 leerlingen en was toen volgens De Recht van den hoogsten rang. De heer L. M. van Veen gaf onderwijs in de Fransche taal. In dien tijd waren in Zwijndrecht vele Fransche glasblazers metterwoon gekomen. Die Fransche kinderen leerden ook omgekeerd de Hollandsche taal.*) Thans zijn te Zwijndrecht door de annexatie met Groote Lindt drie Openbare Scholen. Hoofd No. 1 is de Heer Nawijn, No. 2 de Heer Ter Strake, No. 3 de Heer Visser, 2 Christelijke of Bijzondere Scholen zijn daar van de Gereformeerde Kerk, één aan de Kerkstraat, Hoofd de heer Folkersma en één aan de Burgemeseter de Bruïnelaan, Hoofd de Heer Zwart; drie scholen van de Hervormde Kerk, één aan den Langeweg, Hoofd de heer Visser, 1 aan de Lindelaan, Hoofd de Heer Labruyère en 1 aan het eind van de Da Costastraat, Hoofd de Heer Bovenkamp. In het midden der Da Costastraat staat een gemengde Christelijke School, Hoofd de heer Koekkoek. Te Groote Lindt is verder 1 Christelijke School van Hervormde zijde, afdeeling Christelijk Volksonderwijs, Hoofd de Heer Van Geest en één van Gereformeerde zijde, Hoofd de heer Lips, terwijl aan de Emmastraat een Roomsen Katholieke School is voor Lager Onderwijs, Hoofd de Heer Boelrijk. De Schippersschool aan de Bruïnelaan van de Roomsch Katholieke Kerk, noemden wij reeds eerder, terwijl er nog een School aan den Langeweg is van de Gereformeerde Kerk, *) Terwijl de Hger Van Veen Hoofd was van de School voor gewoon Lager Onderwijs aan de Kerkstraat, werd daar door de kinderen in 1872 van gebruikt linnen, pluksel gemaakt, dat diende voor de gewonde soldaten uit den Fransch-Duitschen Oorlog, voor Meer Uitgebreid Lager Onderwijs, Hoofd de Heer De Meer. Volledigheidshalve deel ik U ook mede, dat hier voorbereidingsscholen of Bewaarscholen gevonden worden, die meest in lokalen gehouden worden, grenzende aan de Scholen; uitzondering hierop maakt de Bewaarschool „De Morgenstond". Die School staat aan den Langeweg. Toen te Zwijndrecht het Raadhuis kwam in 1861 (zooals men reeds weet uit de voorgaande mededeeling, was vroeger het Raadhuis in een herberg), was aan de linkerzijde de Bewaarschool, Mejuffr. Immerzeel was daarvan de leidster, was tevens conciërge en verdeelde haar taak tusschen het schoonhouden boven, waar de Raadszaal was en verschillende Bureaux en de arbeid ten opzichte der kleine kinderen die, hetzij binnen of buiten achter het Raadhuis op het plein speelden in het zand onder den hoogen kastanjeboom. HOOFDSTUK VIII. BUITENWIJKEN EN GEMEENTEN. Maar stappen wij van Kerk en School af. Men vindt hier meer dat vermeld kan worden. Wij bepaalden U al bij het Sluikveer, de Kapersbuurt, het Pekelslopje, de Kempestoep, maar hier vinden wij ook nog het Slagveld. Dit is oorspronkelijk gelegen in het Volgerland van H. I. Ambacht of het „Korte Ambacht", Kleine Ambacht van Schildmanskinderen. Op het Slagveld, een wijd uitgestrekt land, stond vroeger een oud gebouw, met wallen omgeven en voorzien van het jaartal der bedijking (de fundamenten waren nog lang te vinden) en het binnenwerk was naar den ouden trant geschilderd. Waarschijnlijk heeft hier een aanzienlijk geslacht gewoond. Men vond hier in de vorige eeuw nog kogels en munten, die doen vermoeden, dat dit land een kamp of legerplaats der Spanjaarden is geweest bij hun brandtochten door de Zwijndrechtsche Waard. Ook vindt men niet ver van het Slagveld den Spaanschen Boomgaard. Langs de Molensteeg tot Develstein lag „De Vaart", een water waardoor de schepen voor de bedijking naar de Devel voeren.i) Door het aanleggen der Spoordijk is mede dit water afgedamd. Niet ver van hier heeft men den Oudelands Polder, liggende in Heer Oudelands Ambacht, reeds vóór 1331 bewoond. Vroeger was dit een zeer gezochte plaats. Zij was door i). De Regt, pag. 53. a). De Regt, pag. 105. opgaand geboomte omgeven, waardoor het schoon en sierlijk was. Vele rijtuigen met naburige stedelingen bezochten des Zomers en het meest des Zondags het gezellige „Pieterman", want dit Ambacht droeg ook dien naam, omdat daar een groote herberg, door den herbergier Pieterman gehouden werd. Hier werd gekaatst op de kaatsbaan, 's Winters vond de boerenjeugd op de Devel ijsvermaak. Men vond hier ook de woningen Bakestein en Panoord, terwijl de Ambachtsheer het Zwanenrecht bezat.i). Niettegenstaande de geringe bevolking heeft dit dorpje een net en doelmatig ingericht Kerkje, waar vanuit de Groote Lindt de Predikant op Zondagmiddag dienst houdt, althans na Paschen tot einde October om de 14 dagen, volgens Obreen & Co. te Dordrecht, (bladzijde 134)2). Ook heeft men in deze plaats een weide, de „Koedief" en een in de Zwijndrechtsche polder, de „Officier" genoemd, (thans tuinland). Laat mij U de koehistorie meedeelen. Onder Graaf Willem de Derde (1304-1337) is dit voorgevallen en de gebeurtenis is te vinden bij Van Balen in zijn beschrijving van Dordrecht. Bladzijde 735. Matthijs van Balen, oudste zoon van Jan van Balen Matthyszoon en Elisabeth Bokstal, was van een stillen en onderzoeklievenden aard, had groote kennis van de Geschiedenis onzes Vaderlands verkregen en die vergaarde schat gebruikte hij ten dienste van zijn stad- en landgenooten. In navolging van Beverwijk en Oudenhoven begon hij te arbeiden aan een uitgebreide beschrijving van de stad Dordrecht, door welk zeer doorwrocht werk hij zijn naam vereeuwigd heeft. (Te vinden bij van Ollefen, beschrijving Mijnsheerenland). i). De Regt, pag. 105. 2). Protestantsch Jaarboekje 1926, eerste jaargang. Een arme boer, die een zeer schoone koe had, werd daarvan in 1336 op een zeer bedriegelijke wijze door den Officier, dit is Ambachtsheer, beroofd. Vermoed wordt, dat dit de Heer Jan Oudeland geweest is, de eerste Ambachtsheer, 1331 tot 1348, toen Jan van Brakel Heer Jan Oudeland opvolgde. Deze was gehuwd met Maria Booth, naar wie wij waarschijnlijk den naam Bootjessteeg verkregen hebben. De boer waagde het op aanraden van zijn vrienden, daarover beklag te doen bij Graaf Willem, die hem gunstig aanhoorde en den Officier dadelijk bij zich te Valenciennes ontbood. Deze, door den Graaf over de misdaad onderhouden zijnde, meende zich te kunnen verontschuldigen, daar hij den boer een andere koe van gelijk haar en voorkomen in de plaats gegeven had, doch zonder gevolg. De graaf liet hem eerst aan den boer 100 gouden Kronen betalen en zeide toen: „Nu is wel de boer voldaan maar nog geenszins het recht", waarom hij hem vervolgens naar de strenge wetten der tijden, door de handen van den Scherprechter liet onthoofden.1) Ook moet er nog een Edelman geweest zijn, die het leven van een anderen boer aan zijn luimen opgeofferd heeft en daarna door een hoogere arm dan die der aardsche gerechtigheid vreeselijk met ongedierte is gestraft. Vandaar de naam „Luishoek".2) In de onmiddellijk nabijheid van Heer Oudelands Ambacht, ook wel Heer Olys en Hieronimus Ambacht, sinds 1331 bewoond en soms zoo genoemd, ligt „Kijfhoek". Ingevolge de bochtige loop van de Devel bij de vroegere vaart op deze rivier, veroorzaakte dit gedurig gekijf of twist onder de schepelingen, waardoor de naam „Kijfhoek" ontstaan is.3) In 1732 waren hier 16 huizen en in 1793 totaal 20 huizen. !). De Regt, pag. 110. 2). Dezelfde, pag. 110. 3). Idem, pag. 96. Men heeft hier een lief kerkje. Boven den ingang leest men „God is ons een toevlucht en sterkte" en dat maakt het kleine kerkje groot. Vroeger moet hier nog een school gestaan hebben. Na 1421 was hier een Klooster „Eemstein" genaamd, gebouwd op een kleinen afstand van de rivier de Eem, die in 1382 bestond. Voor de tweede maal werd dit klooster gebouwd onder denzelfden naam te Kijfhoek, ook wel Kiefhoek. Het eerste klooster is door den grooten vloed weggespoeld (1421). Hier namen de geredde monniken hun intrek. Men heeft nu nog de Munnikensteeg. De Kloosterlingen of Monniken stonden onder opzicht van het Klooster te Windesheim. Zij droegen witte caputsen, zwarte bonnetten, smalle linnen beffen, zwarte coletten, witte linnen subtilen. Zij hadden vrijdom van accijns op turf, enz. In 1572 is ook dit Klooster in brand gestoken door de Watergeuzen, onder aanvoering van Hopman Dirk Wor van Dordrecht. In 1839 zijn de muren en fundamenten weggenomen en heeft de Heer Jan Leeuwenburg den grond tot bouw- en grasland ingericht.1) De Groote en Kleine Lindt, thans ook Zwijndrecht, waren vroeger onder eigen bestuur. De Groote Lindt had als eerste Ambachtsheer N. van der Lindt. Laten wij den man en de oorzaak van de naamgeving aanhouden, want van de Groote Lindt heb ik wel eens hooren veronderstellen, dat er vroeger een of meer groote lindeboomen moeten gestaan hebben en dat er later in de Achter Lindt, kleine linden werden aangetroffen op den weg, die nu nog Lindeweg genoemd wordt en waaraan Groote Lindt en Kleine Lindt of achter de Linde of Achter Lindt hunne namen ontleenen. Veiliger is het de historische lijn aan te houden i). De Regt, pag. 101. Omstreeks 1200 lezen wij al van een dochter van een der Heeren Van de Lindt, die gehuwd was met Daniël van de Merwede, terwijl in 1331 N. en A. van de Lindt, in 1380 Willem, in 1460 Daniël en in 1523 Dammus van de Lindt Ambachtsheeren waren. Deze Dammus van ue Lindt, Ambachtsheer van de geheele Lindt, woonde te Dordrecht, zag in 1525 zijn gezin vermeerderd door de geboorte van een zoon Willem van de Lindt. Deze is later Bisschop geworden, onder den naam van Lindanus, en werd in dien tijd voor een der vier geleerdste mannen gehouden, die in Holland geboren waren. Dat viertal bestaat uit: Erasmus, van wien te Rotterdam een standbeeld staat. Daarop is onder anderen te lezen: Hier rees de groote zon; En ging te Bazel onder. Nummer twee was Hadrionus Junius, voorts Janus Douza en dan Bisschop Lindanus. Op 12-jarigen leeftijd beoefende hij al de wetenschappen te Meranen in het Graafschap Hoogstraten. Op 15-jarigen leeftijd legde hij zich toe in Leuven op de Godgeleerdheid, reisde vervolgens door Frankrijk en Duitschland, om zich aldaar aan de voornaamste Hoogescholen in de Hebreeuwsche taal en letterkunde te bekwamen, behaalde in 1552 te Leuven den doctoralen graad in de Godgeleerdheid en werd een jaar daarna tot hoogleeraar aan de Academie Dillingen in Duitschland beroepen. In 1556 werd hij Licentiaat in de Godgeleerdheid aan de Leuvensche Universiteit, werd vervolgens Deken der Hofkanuniken te 's-Gravenhage, Raadsheer van den Koning van Spanje, Stadhouder van den Bisschop van Utrecht. In 1562 werd hij Bisschop van Roermond, in 1588 Bisschop van Gent, doch overleed spoedig aldaar, 63 jaar oud. Zijn Latijnsche Geschriften werden zeer geroemd. Staatkundige gebeurtenissen hebben hem 2 maal genoodzaakt, als balling om te zwerven en wel in 1578 en in 1584. Beide keeren ging hij naar Rome en is daar door de meest hooge Prelaten, ja zelïs door den Paus met bijzondere onderscheiding ontvangen. Vergun ons nog te mogen mededeelen, dat in 1583 te Groote Lindt als Proponent kwam Nicolaas Damius, in 1585 vertrokken als Predikant naar den Briel. Terwijl Zijn WeiEerwaarde te Groote Lindt woonde, was hij tevens Rector aan de Latijnsche School te Dordrecht. Later is deze Predikant aan de pas opgerichte Hoogeschool te Leiden Professor geweest in de Litteratuur.1) In 1672'waren er 34 huizen, in 1732 totaal 52. De grens was bij de boerenhofstede „Zonnestein" en van de haven van Develsluis tot Heerjansdam wordt vermeld in oude verpondingslijsten, dat slechts 17 huizen en in lateren tijd 27 huizen gevonden werden. Naast de vlasserij was hier de visscherij. Hier werd zalm, steur en elft gevangen. De visscherij was gelegen in de Oude Maas, in het water dat de Heer van Dordmunde toebehoorde. Tegenwoordig is de vangst onbelangrijk, maar vroeger was dit verbazend. In 1610 van 5 April tot den laatsten Februari 1611 zijn er op den afslag 8920 zalmen geweest benevens 81 steuren, terwijl in 1626 214 steuren. „Men kan", zegt Oudenhoven in zijn „Beschrijving van Zuid-Holland", „geen denkbeeld vormen van den bloei der visscherij in die dagen; de dienstboden bepaalden bij hun verhuring, dat zij slechts tweemaal in de week zalm wilden eten." Kleine en Groote Lindt zijn dus werkelijk twee Ambachtsheerlijkheden geweest. Het laatste is te Kleine Lindt, Ambachtsheer geweest Baron Arnold Willem van Brienen, Heer van Dordmunde, Stad aan het Haringvliet, enz. en tot Schout, mede-secretaris is daar geweest de Heer Jacob van 't Hof. Verder waren er vier Schepenen, die aangesteld zijn, toen Ambachtsvrouwe was de WelEdelgeboren Vrouwe i). De Regt, pag. 68, 69 en 79. Susanna Biville, Gravin vin Aumale, Douarière van wijlen den HoogEdelgeboren Heer Johan Adolph, Baron van Hardenbroek. Te Groote Lindt fungeerde als Schout Pieter van 't Hof, Leendertz. en was tevens secretaris. Schepenen waren onder meer het viertal Willem van Driel, Petrus Pleysier, Wouter Kuyper en Willem Kool. In 1842 is er een felle brand geweest in de kom van het dorp, waardoor 1 vlasserstelling en 4 woningen door het vuur vernield zijn. Het leven was er niet duur. Een Ambachtsman ontving een rijken maaltijd van gezoden en gebraden zalm voor vijf duiten. Maar de ontvangsten waren toen ook niet veel. Wij vonden beschreven, dat omtrent de 16e eeuw, op de markt, waar de verkoop der producten geschiedde, en waarvoor men 8 uren moest loopen, vermoedelijk van de Lindt naar Schiedam (Schiedam was toen ook een drukke handelsplaats), twee en dertig eieren heetten duur verkocht te zijn, als men daarvoor een stuiver ontvangen had. Voor het wasschen van een hoofddoek (een vrouwelijk hulsel uit dien tijd), met zeep, (dit was iets bijzonders, want men waschte algemeen met druivendrek, mest), betaalde men een ei.1). Toch woonden de menschen er tevreden en naar wensch. Van de Groote Lindt bestaat dit vers: De aangename Lindt, in Zwijndrechtsch Waard gelegen, Roemt in zijn visscherij op ongemeenen zegen. En vele vruchten van een onvermoeide hand, Hoe klein, 't strekt tog tot eer van 't Zuidelijk Nederland. De kerk staat aan den Develweg en werd ook wel Lindekerk genoemd. Enkele jaren geleden is zij afgebrand. Men vond in die Kerk, die ook voorheen parochiekerk was, een gedoopte klok. J). Van Ollefen, pag. 6, Groote Lindt. Deze zalving of naamgeving der klokken bestond reeds in de jeugd van Karei den Grooten. Hierdoor werden de klokken van elkaar onderscheiden of ook, omdat het volk gewilliger ter kerk komen zou, wanneer het door een of anderen heilige geroepen werd. Dit doopen geschiedde in aanwezigheid van aanzienlijke personen, die tot peters werden uitgenoodigd. Aan een houten stelling hing men de nieuwe klok. De Wijbisschop zong alleen, in zijn plechtgewaad getooid en omstuwd met zijn assistenten, eenige psalmen en doopte daarna met wijwater en olie, er rondom wandelende en zeven kruisen op haar buitensten en vier op haar binnensten omtrek makende, en sprak daarna: „O Heere, dit teeken zij gewijd en geheiligd, in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. Vrede zij U!"i). Boven den ingang der Kerk stond een geschilderd uurwerk, waarboven „Vreest God en houdt Zijne geboden." Ook hier vond men een nis. In 1673 gaf de Heer N. Vink een nieuwe predikstoel en ontving daarvoor een vrije zitbank. Eveneens was dit voorrecht toegestaan destijds aan den bezitter van Nederhoven. Onder de preekstoel vindt men een grafzerk, waarop staat: „Hier Ieydt begraven Jan Jansen Romijn, sterft den 22 September 1653, in het jaar 1609 reisde ik in 11 (elf) weken naar Rome terdege.2). Ook moet er een grafzerk zijn, waaronder een predikant ligt en wel Ds. Samuel Tijkmaker (1613), die tijdens de Remonstranten en Contra Remonstranten geleefd heeft en die bevolen had op zijn grafzerk te beitelen: „Vijand van alle nieuwigheden."3) Te Groote Lindt wordt thans ook een Gereformeerde Kerk gevonden. Na den Heer H. Ormel, gekomen van Bedum, in i). De Regt, pag. 74. 2). terdege -en terug. 3). De Regt, pag. 80. 1921, overleden in 1923, bekleedde daar het Leerambt, de Heer J. Versteegt, gekomen 30 September 1923 van Ouddorp (Z.-H.) en vertrokken naar Nieuwerkerk a/d IJsel, 6 Mei 1928 (thans is de WelEdl. Heer J. Versteegt aldaar Predikant), terwijl momenteel Ds. Dr. H. W. van der Vaart Smit de Kerk als Predikant dient, gekomen van Zuid-Beijerland, 22 December 1929. (1 Juni 1916 verdedigd in het openbaar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam in de Faculteit der godgeleerdheid het proefschrift: „De Natuur philosophie en het Theïsme.*) In Groote Lindt stonden mede twee vermaarde gebouwen: Nederhoven en Develstein. Het eerste is gesticht in 1579 door Matthijs van Nederhoven, Heer van Rijsoord, en stond in den Lindtschen Polder aan het einde van den Geerschen dijk. In 1685 is dit huis door Matthijs Pompe van Slingerland door beplanting en betimmering aanmerkelijk versierd, doch na 150 jaar gesloopt door P. van 't Hof, overgrootvader van den laatst geregeerd hebbenden Burgemeester van de Groote Lindt, den WelEdelachtba'-en Heer J. van 't Hof.2) De stichting van Develstein, een oud ridderlijk slot, is onbekend, doch waarschijnlijk door een Heer Lieve gebouwd en werd ook wel Lievershille genoemd, omdat zij op een heuvel stond. Deze hoogte is deels geslecht en in 1331 door Willem van Duivenvoorde, Heer van Oosterhout en Dongen met grachten omgeven, van een slot voorzien, dat door dikke muren en torens werd gesterkt en geheel bestemd, om aanvallen van vijanden af te kunnen weren. Om de nabijheid van den Devel werd dit slot Develstein genoemd. De goederen van Willem van Duivenvoorde werden om een twist tusschen Margaretha van Henegouwen en haar zoon Willem V verbeurd verklaard; Develstein werd toen leengoed Jaarboek Vrije Universiteit 1928, pag. 115. 2). De Regt, pag. 76. en in 1351 gegeven aan Ricold van Brakel, Schildknaap en Schepen van Dordrecht. In dit geslacht bleei het tot 1490 en ging toen over in de geslachten van Duyck, Diemen en de Van Beveren's. In 1572 werd het door Spanjaarden in brand gestoken, die eerst tevergeefs voor Den Briel en Dordrecht hadden getracht, binnen gelaten te worden. Zij gingen naar Rotterdam en beletten zoo in hun oog de Watergeuzen, om zich op Develstein te vestigen. . In 1639 heeft Cornelis van Beveren het slot weer in orde gebracht. Zijn vader had reeds een gedeelte in orde laten maken en gedurende het leven van Heer Cornelis van Beveren waren menigmaal grooten des Lands op Develstein, die daar de belangen van ons land bespraken. In 1680 kwam het slot door huwelijk van Justina Elisabeth van Beveren in het geslacht van Broekhuyzen. Adam Broekhuyzen stierf kinderloos en zijn zuster Godelive, gehuwd met Willem Snellen, kwam als bezitter. Vier kinderen hadden zij, die weer later op het slot allen hun verblijf hielden, doch ongehuwd overleden, uitgezonderd hare dochter Johanna Maria Elisabeth, die op 70 jarigen leeftijd in den echt trad met Alexander Augustinus Florentius Grave van Dam, doch voor haar overleed. Zij bewoonde het kleine slot Lindenbung bij Oosterhout en bracht eenigen tijd op Develstein door. In 1816 kwam het aan haren neef Cornelis Tobias Snellen, die het niet meer bewoonde en waardoor het in verval geraakte tot in 1824 dit merkwaardige gebouw, dat toen tot eigenaar had de heer C. T. Snellen te Rotterdam, is verdwenen*) Een afbeelding van dit slot wordt gevonden bij den heer G D J Schotel in zijn „Geschied- en letter- en oudheidkundige uitspanning" en ook te zien in het in 1927 mede voor rekening der Gemeente Zwijndrecht uitgegeven boekje. Ten *). De Regt, pag. 78. opzichte der belangrijke ontwikkeling van Zwijndrecht en niet te vergeten zijn oude reputatie op het gebied van de groententeelt is dit boekwerkje prachtig om te zien.) In dit mooie geïllustreerde boekje vind men o.m. opgenomen het Groene Kruisgebouw, het Veilinggebouw, Tuindorp Meerdervoort, Gezicht op de Burgemeester de Bruïnelaan, Prins Hendrikstraat, Watertoren, Juliana school, Roomsch Katholiek Internaat voor Schipperskinderen, gezicht op Jurgens' Oliefabrieken, Vereenigde Zeepfabrieken, Zeepfabriek van den heer Van den Berg en Vereenigde Chemische fabrieken (Kunstmest). Wij hadden die eigenlijk het eerst moeten noemen. De „Albatros" is de eerste fabriek aan den Lindtschendijk, naast de Spoorbrug, en hier begon de melkkoe voor onze Gemeente, nadat deze terreinen, uit riet en griendgewas bestaande, waren opgehoogd in het laatst der vorige eeuw. Verder vindt men de Rijstpellerij, de schoone stichting in 1863 van den Weledelen heer Hendrik Vliegenthart, thans gedreven door de heeren Howard & Co., die in 1917 van Hare Majesteit de Koningin, het recht verkregen het praedicaat „Koninklijke" te mogen voeren. Thans is de fabriek geheel veranderd en naar de nieuwste eischen ingericht, ontdaan dus ook van den windmolen Rozenburg. Wat stonden er vroeger toch ook vele windmolens; die fraaie monumenten voor en van ons dorp. Wij denken aan de houtzaagmolen van de heeren Broeksmit, die als gevolg van de spoorbrugbouw in 1872 ook al verdween. Wij hadden de „Grienduil" van den heer Maurits uit Dordrecht, die mede later als den „Dikke Molen" of „Welgelegen" geheeten werd en het laatst in bedrijf waren als oliemolens, onder leiding van baas Van Halen en baas Stigchels voor de heeren L. Vliegenthart & Co. Ook hadden wij korenmolens, „De Hoop" en „Landzicht", thans alle verdwenen op de „dikke molen" na. „Welgelegen", gediend als tras- en oliemolen, is thans buiten bedrijf, doch schilderachtig gelegen, een opportunitie, die wijlen de heer C. van Epenhuyzen ons gaf, (de eigenaar van de chemische fabriek) dewelke door de erven blijft gehandhaafd, waarvoor Zwijndrecht zeer dankbaar en voldaan is. Laten wij vervolgen en U noemen de „Bottle Works", de flesschenfabriek, wier roem zeer groot is, verder de Houthandel, Zagerij en Schaverij van de geëerde familie Arie Visser & Co., in 1664 opgericht. Immers men is voorzien van de modernste machines, waardoor accuraat werk en vlugge bediening mogelijk is. Het pitch-pine hout wordt direct geimporteerd van de Golf van Mexico. Het Origon-pine van Washington, Origon en BritschColumbia. Het vurenhout uit Zweden, Finland en Rusland, het eikenhout uit Duitschland en Polen. Laten wij voor al deze heeren en fabrieken lof en waardeering hebben en voor al de stichtingen respect. Zij zijn de trots van Zwijndrecht. Wij wijden niet verder uit over wat wordt gepresteerd, leest U dat boekje maar eens en gaat het U als mij, dan roept ge ongetwijfeld met groote verbazing uit: „Zij allen mogen er wezen, want zij bevorderen onze welvaart" (Uitgaaf „Alta's" te Amsterdam, met medewerking van het Gemeentebestuur.) En voeg dan bij de U genoemde nog de fabrieken van andere takken van Koophandel, Nijverheid en Industrie. Helaas jammer, dat de oliefabriek voorheen L. Vliegenthart verdween maar laten wij hopen op de veranderde voortzetting. Er zijn hier verder inmakerijen en zouterijen; inmakerijen van uitjes van den heer A. Wulfse en van Eek, en Gebrs. Los Czn, die ook groenten verduurzaamd en ingemaakt verhandelen. Men vindt scheepsbouw, naast hout ook ijzerbouw van H.H. Gebr. Kooiman, Van der Pol en Visser. Men vindt een Jute-Industrie, door de Heeren van Schaardenburg en W. Vogel gedreven. Men vindt een scheepsslooperij van den heer Sunderman; men vindt een fabriek van „Scheja" en een fabriek van gebrand glas in lood van den heer D. Kooiman, kistenfabrieken en krattenmakerijen, een Drukkerij, genoeg om aan te toonen, dat in de Gemeente genoeg arbeid verricht wordt, boven en naast de gewone vakken, onzer timmerlieden, metselaars, smeden, schilders, stucadoors, behangers en wat niet al. Nog noem ik U verder, dat wij naast de waterleiding een gasfabriek hebben (stichters de heeren Kemp en Scheffer te Dordrecht). Wij vinden hier Telegraaf en Telefoon; wij vinden hier naast spoor en boot, tram en autobussen; wij vinden tevens electriciteit, welke komt uit Dordrecht, van de Centrale, die aan 29 Gemeenten levert, totaal 27523188 K.W.U. in 1926, waarvan aan Zwijndrecht alleen 14743386 K.W.U. geleverd wordt, waardoor wij eenigermate een beeld krijgen van den omvang van Zwijndrechts industrie. Maar wij waren met onze mededeelingen nog niet geheel volledig betreffende Gr. Lindt en KI. Lindt. Zij hadden nog een overzetveer op Puttershoek. Deze reisgelegenheid gaf geen geringe beweging. De postkar van Rotterdam op Antwerpen passeerde er dagelijks en wel des morgens te 7 uur en die welke van Antwerpen terugkwam des avonds te 6 uur, beide van 1 April tot den laatsten September, waarna men om de moeilijkheden der kleiwegen genoodzaakt was, stil te liggen. De posten met de Amsterdamsche, Leidsche en andere brieven naar onderscheiden gewesten en ook die terugkeer, den, passeerden driemaal 's weeks, met welke men derhalve brieven kon verzenden.1) i)7VarTdllëfen, pag. 10 en 16. Gaan wij nu naar Meerdervoort. Zij begon bij den Lindelaan, voorheen Molensteeg. Men kreeg dan Kapersbuurt, Kerkendijk, en hield bij Steenenkamer op. Tegenwoordig gaat de Buitendijk of Ringdijk niet recht meer. Vroeger wel, doch na 1872 is door den aanleg van den Spoorweg een viaduct gekomen, waaronder men een hellende stoep af en op moet. Bij het einde der stoep ten Zuiden, stonden voorheen aan 2 kanten Iepeboomen, vervolgens de Ringdijk, die een prachtig gezicht opleverde en een mooie wandeling gaf naar Steenenkamer enz. Kerkelijk behoorde Meerdervoort bij Zwijndrecht, doch was oorspronkelijk zelfstandig. Haar naam is afkomstig van Heer Claes van Meerdervoort. Men wil dat het aanvankelijk bestond uit dit adellijk huis met 36 morgen land en vele buitengronden. Men spreekt ook van het Hoofdambacht en Volgerland en ook wordt er gesproken van Meerdervoort met het Korte Ambacht, ook wel Molenaarsambacht. Het Volgerland strekte zich uit tot den Ouden Zeedijk en het lag aan de Waalzijde te H.I. Ambacht, langs de Vrouw Geeleweg. Het telde in 1732 zeven en zestig huizen en twee zaagmolens. Sedert dien werd het 86 Morgen en 507 Roeden en door verdere wijzigingen verponden werd het 118 Bunders, 43 Roeden en 14 Ellen. Ook hier waren tuinderijen en 1 oliemolen. Het had een wapen, voorstellende een leeuw van zilver, loopende door een veld van keel*) over drie neerhangende baren van zilver, zijnde de leeuw, gekroond met een klauw van goud. In de herberg „de Steenenkamer" vergaderden Schout en *) Wapenkundige term voor rood. Schepenen.*) Men trouwde daar, hield daar kolfbaan en bruiloften. Men vond hier dan ook een rijke kleederdracht en versieringen met goud en zilver. Een ridderlijk slot met grachten omgeven, stond binnendijks (1338). De Steenenpoort met ijzeren hekken en de dikke kastanjeboom waren de laatste overblijfselen, in onzen tijd nog waar te nemen. De poort staat thans aan den ingang der Jurgens' Oliefabrieken. Niets van de aanzienlijke bezitting, noch van haar grachten en fonteinen, valt meer waar te nemen. Men vindt hier thans het bebouwde dorpsgedeelte „Meerdervoort". In 1847 was de heer J. B. Sichel te Amsterdam, later te Parijs, de laatste Ambachtsheer. Vele landerijen, behoord hebbende aan het Bosch en de Heerlijkheid, zijn aangekocht door de Gemeente Zwijndrecht. De weilanden zijn bijna allen omgezet in tuinland. In 1786—87 was hier een geoefend genootschap van wapenhandel, dat de bewondering van deskundigen verdiende en die het bekwaam achtten, om den vijand ontzag in te boezemen. Jonkvrouw Pompe van Meerdervoort vergunde het Genootschap, ten aanschouwe van vele ijverige en weldenkende vaderlanders, op hare buitenplaatsen oefeningen te houden en te vuren.2) Het aantal nieuwsgierigen was eens zoo groot, dat de geheele voorraad ververschingen was opgebruikt. Na afloop trok men met slaande trom en vliegende vaandel van Meerdervoort over Zwijndrecht naar Schildmans Kinderen Ambacht en op de buitenplaats van den Schout werden zij voor betoonden ijver bedankt. !). De Regt, pag. 65. «). Van OUefen, pag. 15. Zeer kort daa.na gebood de Schout van Zwijndrecht, dat men in zulke bewapening voortaan niet meer over het dorp mocht trekken. in Zwijndrecht zijn werkelijk kort daarop troebelen geweest, 30 huizen zijn beschadigd, geld is er gevorderd ter verspilling in sterkendrank en wijnen; doch Pruisische Scherpschutters stuitten dezen overlast en de vuisten werden dan ook spoedig ingetrokken. Een der oproermakers werd door een schot gekwetst en eenmaal van zijn wonden hersteld en genezen, nog streng gestraft, tot groot genoegen der Rechtvaardigheid en heeft daarna nog in het tucht- of rasphuis gevangen gezeten. In 1719 hielden zich in deze Waard een menigte vossen op.i) Wie wilde, kon een vergunning krijgen van den Ambachtsheer om te schieten. Voor iedere oude vos kreeg men 50 stuivers, voor een jonge 40 stuivers, voor een nest, bij de moeder althans met minstens vier dieren 60 stuivers, te betalen bij den Schout, die na oplevering naar waarheid ter presentie van twee schepenen, de vossen het vel afstroopte; den Penningmeester van de Waard werden de huiden overgelegd voor verrekening. Ook vonden wij een ordonnantie van 30 Juli 1608, betreffende het rijden van de wagens in Zwijndrecht, in oudHollandsch gesteld; het luidde: „De Baljuw en Mannen van de Hooge Vierschaar van Zuid-Holland, gezien het ongeregeld rijden der voerlieden, waardoor verscheidene ongelukken zijn geschied, bevelen daarin, dat die met eenige wagen over de steenstrate rijden in Swijndrecht tot IJsselmonde ende elders, te rijden voetstaps en te gaan vooraf, beneven de wagen en degene die eenige stoepen willen afrijden, volk op hun wagen hebbende, de wagen te stuien i). De Regt, pag. 40. tenware de luijden op den wagen sittende, tevreden waren en constateerde dat ze ongestuid afreden, de voerman moest dan consent daarvoor hebben. Onder de reis mocht niet gedobbeld worden of gespeeld, op boete van 4 pond, van 20 grooten het pond. En zoo wanneer de wagens op den Dijk of Wegen malkander tegenkwamen, dat alsdan de voerman gehouden is te wijken met zijn wagen en zoo ver uit den weg zal rijden, dat de andere wagen sonder onheil er door en voorbij kan rijden, en mocht hij soms buitenspoor alzoo geraken, dan moest de wagen stil blijven staan, opdat de andere bezijden zijn wagen mocht voorbij rijden. Voor herbergen of huizen mocht de voerman niet stil houden zonder consent van de luyden; ook mocht men niet voorbij een anderen wagen rijden, tenzij de andere wagen swaarder geladen en hij door slap rijden dit dan wel mocht doen, ook als hij veel haast had, in welk geval de achteropkomende gehouden zal zijn aan te roepen: „voorrijden voorrijdende voerman, maak dan plaats en houd stille." „Dronken wesende volk mogt men niet aannemen, op pene van te verbeure een boete van 10 ponden, ook indien men onvoorzichtig was ende wagen omviel, dan kreeg men pene te verbeuren dertig ponden munte".1) Op dezelfde straatweg werden 4 tollen gevonden: 1 aan den voet der Langeweg die later om de ongelukken die daar plaats gevonden hadden is verplaatst naar waar nu de „Morgenstond" staat. De 2-de tol stond aan het eind der Langeweg, hoek Rijsoordsche steeg. Dan volgde de Brug te Rijsoord, waar Zwijndrechters met hunne gewassen vrij over gingen. Dan volgde de tol onder Barendrecht, en vervolgens kreeg men het tolhuis bij Katendrecht, waarna men na overvaren te Rotterdam kwam. l). Nibbelink, pag. 146. HOOFDSTUK IX. DE ZWIJNDRECHTSCHE NIEUWLICHTERS. Voor wij nu verder gaan en U ten besluite van onze mededeelingen inzake ons dorp Zwijndrecht nog een en ander zullen mededeelen,, mogen wij niet nalaten U te noemen de thans bijna 100 jaren geleden hier bestaan hebbende Nieuwlichters. Door de Zwijndrechtsche Nieuwslichters toch is onze Gemeente zeer bekend geworden, Maria Leer, Stoffel Muller, zij hebben ook hier vertoefd met de hunnen, die zich hadden aangesloten. Een gedeelte der geschiedenis van de Nieuwlichters heeft hier plaats gehad. In 't kort samengevat deelen wij een en ander mede.2) Het bestaan valt van 1816 tot 1840-43. Stoffel Muller was hun leider. Hij was een schipper. Maria Leer, een gewone vrouw, was hun leidster. Geboren te Edam, verloor zij door een daar heerschende ziekte 20 Juni 1788 hare vader, Pieter Jansse Leer, en 2 jaren later stierf hare Moeder Anna Geertry Gunthers. Alzoo wees zijnde, volgde opname in het Weeshuib, waar men haar bij krakend vriezend weer en dik besneeuwde straten heenbracht. Na elf jaren, dus op 19-jarigen leeftijd, mocht zij met een vervroegde uitzet, waartoe de Regentessen eindelijk waren overeengekomen, het Weeshuis te Edam verlaten, werd in Alkmaar dienstbode en ietwat later te Edam bij den Burgemeester. 2). Zie: „Annagrapheus" en Dr. G. P. Marang. Doch Ds. Boomkamp, die de dienstbode aan dien dienst had geholpen, had daar geen pleizier van. Zij ging spoedig de Zuiderzee over naar Amsterdam en gaf daar ten slotte de voorkeur aan het werken met de naald, dan aan vaste dienstbaarheid. Vooral had zij dan vrijere beweging en kon naar haar wensch geregeld kerken, zoowel des Zondags als in de week. Ds. Tendal hoorde zij gaarne. Door afhalen en thuisbrengen van haar naaiweik kwam zij ook meer dan vroeger onder de menschen en zoo hoorde zij ergens praten over een zekeren Stoffel Muller, die met zijn schip voor den wal lag en wien, omdat hij een valsche leer verkondigde, baldadigheden waren aangedaan. Maria Leer zou hem weieens willen zien en hooren spreken. Jezus en Zijne dicipelen waren immers ook mishandeld en werkelijk deed zich zeer spoedig de gelegenheid voor, met hem in aanraking te komen. Muller kon omstreeks 45 jaren tellen. Hij was geboren te Puttershoek, was streng kerkelijk opgevoed, bezocht vroegtijdig allerlei oefeningen en gezelschappen. Hij dreef een zaak in turf en steenkolen en dit bracht den schipper met vele menschen in aanraking. Vooral s winters, bij gesloten water, had hij veel tijd om zijn Bijbelsche uitleggingen en denkbeelden uiteen te zetten en te verspreiden. In zijn eigen gezin vonden deze denkbeelden geen ingang, doch werden voor dwaas en ijdel gehouden. Zijn vrouw en zijn zonen wilden met zulk een dweper niet samenwonen. Alzoo van huis en schuit en gezin verdreven, ging hij naar Waddinxveen, en hier vonden zijn zienswijzen bij eenige daglooners ingang. Schout Valk eveneens stelde zijn huis en tafel voor Muller en eenige eenvoudige daglooners open. Dit verwekte ergernis. De kerkeraad kwam vermanend en weer anderen dreigden hem met herbenoeming als Burgemeester, maar Valk bleef volharden. Een ander werd benoemd tot Burgemeester en Valk moest alzoo op een andere manier trachten in hun levensonderhoud te voorzien. In deze omstandigheden is het, dat Stoffel Muller den voorslag deed, te Amsterdam bovenlandsche aken te koopen en die te Puttershoek voor afbraak te sloopen. Beide mannen gingen om dit plan ten uitvoer te brengen naar Amsterdam en zoo was het, dat Maria Leer in het Schipperhuis kennis maakte met hen. Wat Muller de turfschipper bij vrouw en kroost niet gevonden had, vond hij bij Maria: sympathie voor zijn ideeën en plannen. Zij maakte kennis met Schout Valk en eenige Duitschers, die gereed waren naar Amerika over te steken, teneinde daar het Godsrijk te stichten. Reeds was een Broeder Rappo daarheen vertrokken, maar van het veertigtal gingen enkele Duitschers nu liever met Muller en Valk afvaren, wat ook geschiedde. Schout Valk ging met eigen gelegenheid naar Waddinxveen en zou de Broeders en Zusters te Warmond ook de komst mededeelen van Muller, Maria en de Duitsche Broeders. Want werkelijk, toen de drie aken voor afvaart gereed waren, daalde vol moed Maria Leer, die de laatste vermaningen ook nog van Ds. Tendal in den wind sloeg, langs het smalle trapje in het leege ruim. Langs de kromme Gouwe kwamen zij na twee dagen en twee nachten te Waddinxveen. Valk was op zijn post, zag met belangstelling naar de schuiten en verwachtte, dat Muller daar eenige dagen zou vertoeven. Dienzelfden dag zou er een begrafenis plaats hebben van een aanhanger hier. Diens vrouw toch was in hooge eer bij ■ al de Broeders. Voordat hare man stierf had zij een uitvaart gezien, waarbij Stoffel Muller en een vreemde vrouw vooraf gingen met palmtakken in de hand. juist zooals zij dit in den droom gezien had, moesten bij de begrafenis van haar man, Muller en Maria vooraangaan en bij het begrafenismaal naast elkander zitten, wat geschiedde. Tot laat in den avond was men bijeen en na afloop vernachtten Muller en Maria bij broeder en zuster Valk en het volk vernachtte in de schepen. Als man en vrouw zagen Muller en Maria hun plaats in de Broederschap aangewezen en die dag mag beschouwd worden als de geboortedag der „Nieuwlichters". Hier rees hun zon en ging te Zwijndrecht onder. Na vele schikkingen, ondermeer het aannemen van gelijkvormige kleederdracht ter wille van de uiterlijke gelijkheid, (de mannen droegen een duffelsch buis en broek, de vrouwen een zwart baaien rok en jak en meestal allen ruwgevormde klompen) gaat de tocht naar Puttershoek, 3 Juli 1817 zette men daar voet aan wal. Bij aankomst kwam een groote hoop volks op de been. Alles liep uit om de aken en de bewoners te zien. Al spoedig werden zij uitgescholden en er ontstond een woordenwisseling. Er vielen ongeregeldheden voor en tegen den avond kwam de veldwachter de menigte uiteendrijven en de Nieuwlichters aanzeggen, dat zij zich van Puttershoek moesten verwijderen. Er zat niets anders op, dan met de aken op de rivier de Maas te gaan liggen. Den anderen dag deden Muller en Maria te Puttershoek inkoopen. Terwijl zij daar in den winkel waren, kwamen twee dienders, die bij het verlaten van het huis naar den pas vroegen van Maria Leer. Dezen bezat zij niet, waarom zij de dienders moest volgen naar Dordrecht. Met de grootste bereidwilligheid ging zij mee naar het Stadhuis en werd daar ondervraagd door den Officier van Justitie Vrijthoff. Zij deelde mede, dat zij het laatst te Amsterdam gewoond had. Zij kreeg een pond roggebrood en daarna nachtverblijf. Men bracht haar des anderen daags naar het blauwhuis. Na een verblijf van eenige weken werd Maria Leer getransporteerd naar Amsterdam. Uit het blauwhuis werd zij onder een geleide van een diender gebracht naar de Blauwpoort, waar de marktschuit gereed lag. Zij stapte blijmoedig over de uitgelegde plank en voer naar Rotterdam. Den volgenden morgen zeer vroeg haalden twee veldwachters haar af en met twee anderen, een meisje en een man in rood baai gekleed, ging zij te voet naar Leiden. Na daar te hebben overnacht kwamen weer tijdig twee Leidsche dienders haar voor de verdere reis afhalen, de man bleef tochtgenoot en het viertal nam plaats in een trekschuit tot Haarlem. Van hier ging zij met twee dienders den weg op naar Amsterdam. Drie geketende gevangenen, voor het Rasphuis bestemd, werden tegelijk met haar getransporteerd. Dit transport trok zij zich zeer aan en eenmaal op het politiebureau aangekomen overviel haar een zenuwtoeval en in bewusteloozen toestand bracht men haar naar het gasthuis, wat zij na 14 dagen verliet. Zij was nu weer geheel vrij en ging naar Waddingsveen. Daar bleef ze tien weken, vond daar Muller en ontving een woning van een geestverwant uit Polsbroekerdam. Doch de toestanden werden daar zoo ernstig, dat het verblijf van hen en de zes gezinnen, die meegegaan waren, onhoudbaar werd door de vijandschap en men kwam op het besluit om bij het naderen van den winter zwavelstokken te gaan maken. Een zekere Hendrik van Dijk uit Leiden had zich in dien tijd bij hen aangesloten en met zijn schuit wer- den de producten langs de Vliet, naar Oudewater, Gouda, Leiden en Rotterdam vervoerd. Maria fungeerde daarbij als hoofd van de zwavelstokkenverkoop en langs die steden en de daar tusschen gelegen dorpen liepen ze rond. De zonderlinge gewaden trok bij de kinderen en grooten zeer de aandacht, doch deed hun tevens verkoopen en ontvangen. De verkoop ging goed. Was de voorraad verkocht, dan ging men terug naar de werkplaats (een schuur te Polsbroekerdam), maar een nieuw incident bracht stoornis. Maria Leer was moeder geworden van een dochter en daar het kind later met geen conscriptie of oorlogsroeping te maken zou hebben, werd besloten het kind niet aan te geven. Als gezinshoofd werd Muller hierom veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf en tien gulden boete. Dit is evenwel in vrijspraak veranderd, terwijl de vroedvrouw tot een lichte boete veroordeeld werd. Intusschen was hun de woning opgezegd en in het vooruitzicht zonder huisvesting te geraken, kocht men een bovenlandsche aak en men had alzoo een drijvende woning en werkplaats. Men stevende naar Dordrecht en bleef daar liggen in „De Krap". Einde Juli 1820 kwam men daar aan. Ook hier bleven vijandschap en verwijten hun niet gespaard. Eens toen hunnerzijds antwoorden waren gegeven, was dit de aanleiding tot een ernstige afloop. Er was Mylsche kermis. Vele schuitjes, gevuld met lustige gezellen, die er heen gingen, kwamen langs de aak en er werd toegeroepen: „Ben jelui nog naar de kermis geweest?" „Neen", klonk het antwoord van Muller en hij uitte daarna verwijten en toen kreeg men de verwijten van de kermisgasten. Het een kwam bij het ander en de opschudding daardoor ontstaan was mede oorzaak, dat de Substituut Officier van Ju- stitie er zich heen liet roeien met zijn klerk Aart Groeneveld. De woorden, door Muller in drift en zenuwachtigheid gesproken, hadden tot gevolg, dat Muller en Valk als arrestanten mee moesten naar Dordrecht. Tijdens dat vervoer werd het dispuut voortgezet, dat voor beiden de toekomst verergerde. 's Avonds bracht de officier een tweede bezoek aan de aak, die naar 's-Gravendeel moest worden gebracht, terwijl daarna de veertien opvarenden ook naar Dordrecht werden opgebracht. Na tien dagen zijn ze met aaneengebonden koorden onder geleide naar de rechtzaal gebracht, waar Muller en Maria Leer, Valk en zijn vrouw en Arie Goud met echtgenoote tot 2 jaren gevangenisstraf en 10 gulden boete werden veroordeeld; na zeven dagen werden zij opnieuw veroordeeld wegens beleediging der rechters, tot vier jaren tuchthuisstraf, totaal dus zes jaren. Van dit vonnis gingen zij in appel en te 's-Gravenhage veroordeelde de Hooge Raad, Valk, Stoffel Mulder en Maria Leer elk tot een jaar gevangenisstraf. Binnen Leiden, Rotterdam en Delft zijn de straffen ondergaan. Na de straf gingen alle drie naar Puttershoek, waar het aantal geestverwanten steeds aangroeide, zoo zelfs dat weldra behoorlijke huisvesting ontbrak. Begrijpelijk, dat de voorraad zwavelstokken ook voorziening eischte. De aak werd op stapel geplaatst, gekalefaterd en voor de vaart bestemd. Stoffel Muller en Maria gingen, na de groote voorraad ingeladen te hebben, met de zwavelstokken naar Hoorn en Friesland en een tweede reis maakten zij daarmede naar Groningen en vervolgens naar Zeeland, waar zij vooral in Middelburg goede zaken maakten. De handel ging best, maar de afwezigheid van Muller en Maria Leer was reden, dat in de broederschap verschil zich openbaarde, zoo zelfs, dat Valk zich in het Woerdensche verlaat ging vestigen. Van de 79 zielen gingen dus sommigen Puttershoek verlaten, naar gissing was het toen begin van 1823. Valk met zijn afdeeling woonde ook te Mijdrecht op „Groene Woud", een oud buitenverblijf. Omtrent dien tijd was er te Zwijndrecht een huis te koop voor ƒ 2000.— en daarbij een scheepmakerswerf. Met algemeene stemmen werd tot den aankoop besloten. De eerste trek stellen wij op 1829 (19 November). Van Puttershoek ging men de rivier over en zoo te voet langs de Groote Lindt naar Zwijndrecht. De werf was groot genoeg, maar door toetreding van velen, zelfs welgestelden, was er lokaliteit te weinig, waarom een oud buitenverblijf nog werd aangekocht: „Zomerlust" of „Zomerzorg", om voor chocoladefabriek te dienen. Naast zwavelstokken had men nu dus ook als bron van inkomst de chocolade met het Zeeuwsche wapen. (De zwemmende leeuw). Te Krommenie kocht men een in onbruik geraakte danszaal, plaatste die als werkplaats op de werf, en des Zondags gebruikte men die als oefeningszaal, zoodat de 150 personen nu een geschikte plaats gevonden hadden. Ook kocht de broederschap een keurig stuk moesland en weiland. Het tuinland moet gelegen hebben aan de vliet, die gelegen is bij de spoorpad, ten Oosten daarvan ligt nu de spoordijk. Het weiland lag aan de rivier, en was door zes slooten in zeven akkers of meens verdeeld. Later is dat grasland ten deele vergraven tot bewaarplaats van balken, voor een ander deel ingericht als scheepmakerij van den heer Manus van Schagen van Dordrecht. Men had eigen melkerij, eigen bakkerij, eigen schoenmakerij, enz. Te Zwijndrecht bereikte de broedergemeente in die jaren haar bloeitijd. Er was ook goede orde. Met het krieken van den dag stond men op. Nadat appèl werd gehouden in de tent, werd een vers gezongen, meestal de morgenzang, waarna één in gebed voorging. Onder den maaltijd werd uit den Bijbel gelezen en naar aanleiding daarvan een gesprek gevoerd. De maaltijd werd met dankzegging en zang besloten. De avond-maaltijd werd eveneens zoo gehouden. Gezang 180 was meest de avondzang. Zondags stond de arbeid stil en hield men openbare godsdienst-oefening. De zang werd door een orgel begeleid. Doop en Avondmaal achtte men onnoodig. Bij rouw toonde men geen droefheid. Bij begrafenissen werd de kist op de schouders der mannen grafwaarts gedragen en onderweg zong men Psalm 89 vers 7 of Gezang 20. Voor een stuiver per persoon mocht men de werf en het erf bezoeken. Huwelijken mochten niet worden gesloten voor de Broederschap dan op en na 24-jarigen leeftijd en geschiedde buiten burgerlijke en kerkelijke bekrachtiging, dit ook benevens het niet aangeven van kinderen bij geboorte en ook het weigeren van dienstplicht bracht hen in aanraking met de Overheid. Drie jongens, die niet opgekomen waren voor de loting, zijn met geweld gehaald, naar het detentiehuis te Leiden overgebracht en veroordeeld tot 10 jaar kruiwagenstraf en vervallen verklaard van den militairen stand, weer een ander tot 6 jaren aan de kruiwagen loopen, enz., reden waarom Muller en Maria Leer zich wendden tot Professor Tydeman te Leiden om voor hen bij den koning om tusschenkomst en tegemoetkoming te verzoeken en aan te dringen, hetgeen geschiedde. Voortaan werden de dienstplichtigen vrijgesteld van het dragen van wapenen en werd arbeid in de hospitalen aangewezen. Onder al die tegenslagen moesten de zaken toch vervolgd worden en Muller en Maria gingen tevens met hun schip de belangen behartigen. Op een reis naar de Ruhr, om naar Duisburg en Muhlheim zaken te vereffenen, werd Muller onder Varik niet wel en onverwacht stierf hij den 3den Augustus 1833. Na zijn begrafenis te Varik ging Maria met het ledige schip terug naar Zwijndrecht. Bij terugkomst en ontvangst werd zij teleurgesteld. In die weinige dagen had een oproerige gezindheid zich uitgebreid. Maria Leer ging spoedig weer naar de Ruhr met het schip „De Walvisch" genaamd en bij terugkomst vond zij er, die zich vijandig betoonden. Ook om de ergernis, die zij gegeven had, door met een anderen schipper omgang te deelen, vertrokken velen en half ontvolkt werd de werf.1) En ging het eerst op „Zomerzorg" beter, weldra vertoonde zich ook hier de neiging om uit te treden, en op 27 Mei 1837 werd dat besluit bij deurwaarders-exploit uitgebracht door den houder van de chocoladefabriek. In 1841 vonden wij nog 9 personen van het genootschap, opgericht bij constitief reglement van 29 Juni 1832 en 6 Maart 1843 copareerden nog 6 leden, welke verklaarden bij acte, gedaan 28 Mei 1841, het voorgeschreven genootschap te ontbinden en hun vereeniging als zoodanig geheel te doen ophouden. Enkele bleven te Zwijndrecht wonen, doch de anderen verspreidden zich en keerden tot de gewone samenleving terug. Maria Leer trok naar Leiden en bracht de laatste jaren door in een huisje, hetwelk stond op het Bethlehemshofje.2) Dr. Marang, pag. 139. a). Hoewel te Leiden vele hofjes zijn, kon schrijver dezes het Bethlehemshofje niet vinden. Op haar portret zien wij haar uitgebeeld met een neepjesmutsje op het hoofd. Zwijndrechtsche mode was dit toen onder de vrouwen. Daar hoofddoel meer bepaald was de geschiedenis in het algemeen der Zwijndrechtsche Nieuwlichters, sta men mij toe, met het bovenvermelde te volstaan. Wie meer hier van weten wil, leze: Annagrapheus of het Academisch Proefschrift tot het verkrijgen van den graad van Doctor in de Godgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, op gezag van den Rector Magnificus Dr. Jan de Vries, Hoogleeraar in de Faculteit der Wis- en natuurkunde, tegen de bedenkingen van de Faculteit der Godgeleerdheid, te verdedigen op Woensdag 30 Juni 1909 's namiddags te 3 uur, door Gerardus Pieter Marang, geboren te Dordrecht. In verband met die verkrijging van den Doctorsgraad, ontving schrijver dezes van Dr. G. P. Marang, als oud vriend indertijd dit proefschrift, waar hij dubbel mee vereerd was, ten eerste als vriend, daar hij met Dr. Marang destijds het Bestuur der Ring Dordrecht van Christelijke Jongelingsvereenigingen mede uitmaakte en ten tweede als Zwijndr-echter. HOOFDSTUK X. BESLUIT. Nu wij zoo lang uitwijdden over de geschiedenis der Zwijndrechtsche Nieuwlichters, vergunne men mij op verdere dingen slechts te wijzen in den naam, waarin zij destijds slechts voorkwamen, als daar waren bij de Schouwen: Meischouw, middelschouw, najaarsschouw of winterschouw en zandpadschouw. Bij de tienden als raap- en hennip-tienden, korentienden, smaltienden en krijtende tienden of tienden van levende have.1) Ook was daar in vorige eeuw een groote brand met treurigen afloop. Het wapen van Zwijndrecht is drie hengsels of hangijzers van sabel2) op een veld van goud. Ook kan nog vermeld worden, dat in November 1847 door de Mij. tot Nut van 't Algemeen te Rijsoord uitgereikt is aan Johannes Fuik, een jongen van 16 jaar te Zwijndrecht, een getuigschrift, benevens een gouden vijfguldenstuk, als hebbende een kind met levensgevaar uit het water gehaald. Voorts, dat verschillende oude kasteelen en bosschen en voorname gebouwen in den Waard gevonden werden, als Huize Den Donck te Bolnes, Huis Bouquet te H.I.Ambacht en het kasteel van de Bichons te Yselmonde. Behalve den Godgeleerde Johannes van den Honert in 1734, Hoogleeraar te Leiden en zijn vader, die eerst Predikant was te H.I.-Ambacht, Taco Hajo van den Honert en ook professor te Leiden geweest is, en die hier te Zwijndrecht over- Van Ollefen en De Regt, pag. 130. Wapenkundige term voor zwart gevaren zijn, over het sluikveer, dat ten gerieve van den Schout van H. I.-Ambacht was, kan ook genoemd worden Johannes Bocardus, die van 1620 tot 1630 te H. I.-Ambacht predikant was en een voortreffelijk Godgeleerde genoemd werd en mede uitmuntte, gelijk Professor Taco Hajo van den Honert.i) De heer Mr. Groen van Prinsterer heeft ook Zwijndrecht bezocht tijdens zijn bezoek aan een zeer bekend christen, zekere Jacob van Mette, wonende op zijn huis Ebenhaëzer, dat stond in de Kapersbuurt bij Kerkendijk. Dr. A. Kuyper heeft te Zwijndrecht in de Gereformeerde Kerk gesproken en het woord gevoerd inzake electorale aangelegenheden der antirevolutionairen, eveneens weer later Zijne Excellentie H. Colijn, oud-Minister en Lid der 1ste Kamer der Staten Generaal enz. En ten besluite wat de luchtgesteldheid aangaat, wordt vermeld, dat die zeer veranderlijk is, hetgeen door de nabijheid der zee en rivieren vroorzaakt wordt. „Doch", zegt die schrijver, „bij achtgeving kan men oud worden."2) Inzake het Nederlandsche Zendingsgenootschap kan nog vermeld worden, dat verder een oud-inwoner van Zwijndrecht de heer H. Langervoort, de zending, welke van deze vereeniging uitgaat, heeft gediend als hulp-prediker, op het eiland Letti, sinds 1885. Ten deele in de Groote Lindt, ten deele in de Kleine Lindt is in 1597 door Mathijs Nederhoven, Heere van Rijsoord, een Buitenplaats gesticht, genaamd Nederhoven, te midden zijner landerijen en heerlijke weilanden; later verbeterd en versierd door Mathijs Pompe van Slingerland en Dordsmonde, Erfwatergraaf van de Nederwaard. Dit huis is in 1738 afgebroken. De Heerlijkheid Rijsoord heeft ook het recht van iedere i). De Regt, pag. 120. 2). dezelfde, pag. 8. Zoutkeet in den Zwijndrechtschen Waard, zijnde een vat wit zout jaarlijks, met den accijns van dien (doch hetgeen in geld betaald wordt), te vinden bij van Ollefen: „Beschrijving Rijsoord". In 1844 overleed te Ysselmonde Jan van Es, 101 jaren, iets vroeger had zekere Dorsman 84 jaren tuinman geweest bij de familie Bichon van Ysselmonde; en wij kunnen hierbij voegen, dat te Zwijndrecht Elisabeth Baan, vrouw van den tuinder de heer Klaas Bezemer, enkele jaren geleden is gestorven 101 jaar en 11 maanden oud; terwijl op 29 Juli 1928 de tuinder Adrianus Tromp en zijn vrouw Cornelia Bakker hunne 65-jarige echtvereeniging herdachten, en thans dit hoogbejaard echtpaar zich in goede gezondheid mag verheugen. (1 Januari 1930). ZWIJNDRECHT. Het dorp is door en door beplant met Ypen en met Linden, Per spoor en tram en boot, gemakkelijk te vinden. Die haar bezoekt, hij vindt aan eiken kant Zeer veel fabrieken en het heerlijk groentenland. Want of men recht loopt, of soms in de schuinen, Zij liggen overal, de schoone mooie tuinen. En mocht men ooit het dorp tot anders willen roemen, Zwijndrecht zij blijft, men blijft haar Zwijndrecht noemen. BLADWIJZER. Bladzijde Hoofdstuk I. De Historie in het algemeen . . 5 — 23 Hoofdstuk II. De Veren 24 — 32 Hoofdstuk III. De Zoutziederijen ..... 33 — Hoofdstuk IV. De Tuinderijen 36 — 58 Hoofdstuk V. De Zeevaart 59 — 60 Hoofdstuk VI. Kerkelijk Leven 61 — 81 Hoofdstuk VII. Scholen 82 — 84 Hoofdstuk VIII. Buitenwijken en Gemeenten . . 85 — 101 Hoofdstuk IX. De Zwijndrechtsche Nieuwlichters 102 — Hoofdsuk X. Besluit 113—115