I— KINDERPRET. r 1 . -«u-^ -»> s~.' 'i :""1 - ... .J.' • - „r--. „Hu, hu, hu !" riep Ernst vroolijk, terwijl hij zijn hobbelpaard met den voet in beweging bracht, en hij naar zijn zuster keek, die beschuit in den vijzel stampte, om er den poddingvorm mee te bestrooien. Als de podding later klaar was, mocht Ernst dien naar zijne tante brengen; dat deed hij heel graag, want hij hield veel van tante. gmmm mw Anna gaat graag achter het huis, waar het gevogelte rond loopt. Zij vindt het zoo aardig als de kippen met de kuikentjes haar tegemoet komen en onder vroolijk kakelen het voêr oppikken, dat zij voor hen strooit. En als dan ook de trotsehe pauw met zijn staart pronkt, dan klapt zij in de handen van blijdschap. Klaartje kwam al 's morgens vroeg in den tuin en vulde aan de pomp den glimmend koperen bak met frisch water. De haan zei haar met een luid „Kikeriki!" goeden morgen en de langooren van konijntjes waren ook blij, dat zij kwam. „Gij verlangt allen naar uw ontbijt," Sprak zij. „Weest maar stil. lieve beestjes, ik zal het je zoo dadelijk brengen. O, wat een pret en een pleizier! Dat gaat zoo snel als de wind: „op en neer! op en neer!" Als Doortje denkt, dat zij nog met de voetjes op den grond is, dan zit zij ai weer boven in de lucht, en als Roosje denkt, dat zij nog in de lucht zweeft, dan raakt zij den grond al weer. „Houdt je maar goed vast, kindertjes, dat je er niet afvalt! Dan was de pret gauw uit." Klein Elsje is een lief kind. Daarom houdt de kindermeid ook heel veel van haar en vertelt haar nu en dan mooie sprookjes. Daarbij zit Elsje dan stil op haar schoot en luistert naar de mooie verhalen. Maar o, wat een pret, als zij op de knieën staan en op en neer mag dansen. Gewapend met sabel en geweer gaan deze kleine politie-agenten uit om den deugniet te vangen. Het is de vraag of zij hem wel vinden zullen. O hé! wie kijkt daar eens eventjes om den hoek van het huis? Pas op, schelmpje, nu hebben ze je zeker gezien en als je niet gauw maakt dat je weg komt, dan ben je gevangen, voordat je er aan denkt.