leMpeuzeif , ■ . . ■ ... m, . . „ , , ■ . - .. m |mm een jgreppk7 prentenboek door yfalE fjlLDEBRA/Jpf ^eeksnintjen v^n j * /Aaf^ioN J\aulitz A/V\5TERDA/A VAN HOLKEMA den grond En zwaait zijn sabel in het rond. De stier, beleedigd, springt naar voren, Gereed om Fransje te doorboren En deze klimt, vlug als een aal, Zoo hoog hij kan op gindschen paal. Hij scheurt zijn broek, bezeert zijn handen En staat van angst te klappertanden; Zijn tranen gaan steeds sneller stroomen, Hij roept den herder om. te komen, En holt die eind'lijk naderbij, Dan is ons Fransje o, zoo blij! Met vechten wacht hij nu gewis Tot hij een jaartje ouder is. Ferdinand de Droomer. Hoort allen toe, hoe of het gaat Met elk die suft en droomt op straat: — Als Ferdinand naar school toe liep, Was het precies alsof hij sliep; Hij zag geen enkel vriendje loopen En droomde met zijn oogen open, En vroeg een vreemd'ling hem den weg, Dan wist de jongen heg noch steg. Eens gaat hij weer om kwart voor negen Naar school en komt een rijwiel tegen; Zijn vaart wordt vrij onzacht gestuit, Al droomend wijkt hij achteruit En Ferdinand, bij ongeluk, Trapt — pats — een eiervoorraad stuk. De vrouw schreeuwt als een dolleman, Maar Ferdinand hoort niets daarvan, Hij loopt maar door in wilde vaart En ziet niet eens het slapend paard. Bom, au! Daar tuimelt onze guit, Het paard, verschrikt, stuift achteruit En Ferdinand, van schrik verstijfd, Stil op de tramrails liggen blijft. juist op ditzelfde oogenblik Verschijnt de tram — o, groote schrik! Doch moedig, zonder vrees en beven, Redt iemand Ferdinand het léven, Snelt naderbij in harden draf En sleurt hem van de tramrails af. Vooruit weer gaat de suffe knaap, Nog steeds — 't is schande — half in slaap; Valt over stoepjes, over steenen, En breekt nog bijna beide beenen. Daar komt hij op een hoek der straat Vlak langs een put, die open staat En daar hij niets ter wereld ziet, Bemerkt ook dezen put hij niet; Een harden schreeuw en langs den kant Glijdt naar beneden Ferdinand. Hij werd gelukkig nog gered, Maar in zijn schoolschrift werd gezet: De menschen hooren 's nachts te slapen, Wie anders doen zijn domme schapen! „Nieuwsgierigheid," sprak vaak mama, „Sleept steeds verdriet en onheil na," 'Maar Liesje bleef, trots al haar praten, Nieuwsgierig in de hoogste mate; Ze keek in alles, kast of doos, En eind'lijk werd haar moeder boos. „Ga," sprak ze, „dadelijk naar boven E En blijf, dit moet ge mij beloven, iji Daar tot vanavond kwart voor acht, fli)an wordt je naar je bed gebracht." De electrische Draad Nu, zoo gezegd en zoo gedaan, Ze is naar boven toe gegaan En tot haar vreugde, na een poosje, Vindt zij ook hier alweer een doosje; Ze kijkt erin, maar wat ze ziet, Zijn lange draden, anders niet. Ze wil ze aanstonds maar gaan meten, Om heel precies de maat te weten, Maar ach, nauw pakt ze eentje aan, Of Liesje moet aan 't dansen gaan. Ze tracht de draad weer los te laten, Maar ziet geen poging mag hier baten, Ze moet maar dansen, altijd voort, Net als een aapje aan een koord. Als men haar roepen heeft vernomen, Laat men maar gauw de dokter komen En met veel moeite maakt de man Het kind weer los, zoo gauw hij kan; Maar niemand heeft nu ooit te vreezen, Dat zij nieuwsgierig weer zal wezen. f m Helaas, daar kom ik wéér al aan Met klachten over onzen Daan, Die steeds maar doet wat hij niet mag, Al klaagt zijn moeder wee en ach En doet ze niets dan hem verbieden, Hoort maar wat gisteren geschiedde! Als Daan ging fietsen, ieder maal, Nam hij zijn voeten van 't pedaal, En als hij van een helling reed En pijlsnel naar beneden gleed, De dolle Fietser. Dan gilde ieder, pas toch op! Maar Daan riep vroolijk, hop, hop, hop! Hij stak zijn tong uit tot besluit En lachte alle menschen uit. Nu — gisteren kwam onze Daan Weer harder dan een spoortrein aan, De menschen vluchtten in hun huis, De kippen dachten, 't is niet pluis, Ze sprongen ijlings van den grond En fladderden verschrikt in 't rond. Maar ach, op 't laatst, ik dacht het wel, Werd Daantje's vaart wat al te snel En vloog de waaghals tot zijn straf Hals over kop den heuvel af. Hij brak zijn arm en moest naar bed, De arm werd dadelijk gezet, Maar hoe hij jammerde en schreide, Geen rrrensch had nu veel medelijden; 'k Hoop dat dit eens een les mag zijn Voor eiken fietser, groot en klein. Ongehoorzaamheid gestraft. Mama sprak op een goeden dag, „'k Ga uit, maar wat ik bidden mag, iKom toch vooral niet aan de kraan iEn laat de koffieboel hier staan, iSpeeL maar wat buiten voor mijn part, Straks kom ik weer, dag Eduard!" 7,oo sprekend gaat de moeder heen En Eduard blijft heel alleen. -Al spoedig haalt de stoute gast 'Zijn nieuwe zeilschip uit de kast, Zeult vlug de groote tobbe aan En zet die voor de waterkraan, En in een oogwenk vult de straal De groote ruimte heelemaal. Reeds stroomt een gootje vlug naar buiten, Nu wordt het tijd de kraan te sluiten,. Doch hoe de jongen trekt en doet, De kraan blijft open, kort en goed. Nooit kreeg de bengel zulk een schrik, Als in dit vrees'lijk oogenblik. De tafel is reeds gansch bedolven, De koffieboel drijft op de golven En onder woelig, druk geklater, Vermengt de melk zich met het water. Zie, slechts het zeilschip, trotsch en fier, Heeft in den watersnood plezier, Doorklieft met snelle vaart den vloed, Alsof het zoo naar Atjeh moet. De jongen staat daar gansch verslagen, Hij kan zelfs niet om hulp gaan vragen, Want zie, het water houdt hem tegen, Hij kan zijn voeten niet bewegen; Hij blijft daar staan, van schrik verstomd, Totdat zijn moeder weder komt. Wilt ge nu weten wat voor straf Ze aan den stouten bengel gaf 't Schip werd voor altijd weggeborgen En moeder liet dienzelfden morgen De stoute knaap, zoo gauw hij kon, Het water scheppen in een ton. Hij schepte voort tot 's avonds laat, Zoo boette Eduard zijn daad. Van koos, die een Vogel wou Koos deed niet anders, heele dagen, Dan aan zijn goeden vader vragen, „Waarom vlieg ik niet even goed Als het een vlieg of vogel doet?" En vader riep dan wel wat boos: „Een mensch heeft toch geen vleugels Koos!" Eens dacht vriend Koos, ik ga probeeren, Of ik het vliegen niet kan leeren; Eerst bind ik mij twee vleugels aan, De rest zal dan vanzelf wel gaan! En weg rent nu de dwaze klant, Naar buiten, naar den waterkant. Een zwaan, die juist aan land wil komen, Heeft Koos in één tel beet genomen En ziet nu trekt hij, foei, hoe laf! Het dier zijn beide vleugels af. Die bindt hij vast met sterke banden Aan schouders, armen, rug en handen En komt dan met een vaartje aan Om over 't water heen te gaan. zijn. Maar ach, de domme, malle jongen Is in het diepe meer gesprongen En aanstonds komt de arme zwaan, Die zoo geplaagt was, op hem aan. Hij helpt hem spoedig op het droge En Koosje staat daar diep bewogen, Hij ziet het dwaze van zijn daad En weet van schaamte haast geen raad! En tevens kan men hieruit lezen Hoe edel soms een dier kan wezen. ■ Van den jongen, die overal aanzat. 't Is onvoorzichtig, alle zaken, Die men niet kent, maar aan te raken, Maar Robert, eigenwijs voor zes, Wou zich niet storen aan die les. Hij liet de groote menschen praten En wou die ondeugd maar niet laten, Maar ach, ten laatste, tot zijn straf, Liep het ook treurig met hem af. Op zeek'ren dag. niet lang geleden, Nam men naar een fabriek hem mede, Er stonden daar machines klaar, Misschien wel honderd bij elkaar; En Robert liep verrukt te springen Bij 't zien van al die mooie dingen; Maar spoedig riep de fabrikant: „Toe, blijf een beetje aan den kant, Dat moet een ieder hier wel leeren Men kon zich anders flink bezeeren' De dwaze Robert luistert niet, Hij wil betasten wat hij ziet; Heel even buigt hij zich naar voren, Maar ach — reeds is de knaap verloren, Want de machine grijpt hem aan En met den jongen is 't gedaan. Hier valt een arm, daar gaan zijn beenen En ach, zijn hoofd rolt op de steenen En de machine maalt hem fijn In duizend stukken, groot en klein. Mocht dit verhaal een lesje wezen Voor elk door wien het wordt gelezen. I Zaagt ge allen nu wel goed, Dat, wie stoute dingen doet, Aan geen ouderraad zich stoort En naar rede nimmer hoort, Steeds gestraft wordt in zijn leven Voor hetgeen hij heeft misdreven. Luistert dus naar goede raad En doe nooit met opzet kwaad. HM ' .