SEXUEELE HERVORMING Een reeks publicaties van de afdeeling Nederland van den Wereldbond voor Sexueele Hervorming (W. L. S. R.) DE ONGEHUWDE MOEDER EN HAAR KIND DOOR CH. L. POLAK-ROSENBERG N.V. UITGEVERS-MIJ. „KOSMOS" – AMSTERDAM PR IJ SPER DEELTJE 60 CENT BIJ INTEEKENING 75 CENT afzonderlijk 75 CENT Ex Lihris Ir. Drs. Drs. H.W.H, Haaksma (n. 14 III1928) SEXUEELE HERVORMING VIII SEXUEELE HERVORMING EEN REEKS GESCHRIFTEN VAN DE AFDEELING NEDERLAND VAN DEN WERELDBOND VOOR SEXUEELE HERVORMING (W.L.S.R.) I Sexueele ethiek door Prof. Mr. Dr. Leo Polak II Gelijkgerechtigdheid van man en vrouw op sexueel gebied door Prof. Dr. C. Mennicke 111 Gelijkgerechtigdheid van man en vrouw op economisch gebied door M. Wibaut-Berdcnis van Berlekom IV Gelijkgerechtigdheid van man en vrouw op juridisch gebied door Mr. B. C. Goudsmit V Het sexueele probleem in de opvoeding door H. G. Cannegieter VI Geboorteregeling door Arts B. Prcmsela VII Het vraagstuk van de Abortus Provocatus door Dr. J. Valkhoff VIII De ongehuwde moeder en haar kind door C. L. Polak-Rosenberg IX Coëducatie door Koos Vorrink X Uitbreiding van echtscheidingsgronden door Dr. J. Valkhoff XI Homosexualiteit door Zenuwarts Dr. J. H. van der Hoop XII Homosexualiteit en strafrecht door Mr. Dr. Benno J. Stokvis XIII Huwelijk en eugeniek (rasverbetering) door Dr. G. P. Frets DE PRIJS BEDRAAGT PER DEELTJE: AFZONDERLIJK F. 0,75, BIJ INTEEKENING OP DE GEHEELE REEKS F. 0.60 DE ONGEHUWDE MOEDER EN HAAR KIND DOOR CH. L. POLAK-ROSENBERG UITGEGEVEN TE AMSTERDAM DOOR N.V. UITGEVERS-MAATSGHAPPIJ „KOSMOS” TER INLEIDING Het bestuur van de Wereldbond voor Sexueele Hervorming afdeeling Nederland heeft zich gewend tot verschillende schrijvers, met het verzoek enkele punten van haar program in een serie boekjes te willen behandelen. Hoezeer we ook overtuigd zijn, dat het gesproken woord van groote waarde is wanneer men ideeën meerdere ingang wil doen vinden, toch meenen wij, dat het geschreven woord een grootere verdieping zal kunnen geven en kan leiden tot een ernstiger bezinning op de problemen, terwijl er tevens meer menschen door bereikt worden. Wij hebben de schrijvers geheel vrij gelaten in de behandeling van hun onderwerp, mits ze niet in conflict kwamen met de hoofdpunten van ons program en zich in algemeene zin konden vereenigen met het hoofddoel van onze beweging, n.l, sexueelwetenschappelijke voorlichting en de bestrijding van alle maatregelen en vooroordeelen, die aan een redelijke regeling van het sexueele leven in de weg staan. Het spreekt dan ook vanzelf, dat in de verschillende boekjes de persoonlijke levensbeschouwing van de auteurs naar voren komt, die derhalve geheel voor hun rekening blijft. Wij vonden dit geen bezwaar, maar hebben juist hierdoor ervaren, dat menschen uit geheel verschillende geestelijke milieus onze beweging willen steunen en dit was ons een groote voldoening. Het was ons een bizonder genoegen, dat we de N.V. Uitgevers – Maatschappij „Kosmos” bereid gevonden hebben om deze uitgave, die als geheel onder den titel „Sexueele Hervorming” verschijnt, voor ons te verzorgen. De naam van deze uitgeefster waarborgde ons een welverzorgd uiterlijk van de boekjes, de schrijvers stonden borg voor de inhoud. Wij hopen dan ook, dat deze brochures hun weg onder de menschen spoedig zullen vinden. Wij hebben de zekerheid, dat ze op alle behandelde punten de kennis zullen verrijken, dat ze het inzicht in de vraagstukken van het geslachtsleven, dat maar al te vaak vertroebeld wordt door vooroordeel, zullen zuiveren en verdiepen. Mogen ze op deze wijze het hunne doen om veel onnoodig leed te verzachten, om de atmosfeer van het maatschappelijk leven reiner, de mensch gezonder en levensblijer te doen zijn. HET BESTUUR VAN DE W. L. S. R. AFD. NEDERLAND B. Premsela, Arts, Voorzitter; H. Ide-Bottenheim, Secretaris; Dr. F. M. Wibaut, Vice-Voorzitter; Dr. H. Lewandowski, Penningmeester; Ch. L, Polak-Rosenberg; Prof. Mr. Dr. Leo Polak; Dr. J. Valkhoff; H. de Wolff; Prof. Dr. L. K. Wolff, DE ONGEHUWDE MOEDER EN HAAR KIND door Ch. L. Polak-Rosenberg, I. Inleiding, Wat is, zo vragen wij ons af, toch de reden, dat de ongehuw* de moeder en haar kind in onze samenleving een zo biezon* dere plaats innemen? Een zo biezondere plaats, in wet en samenleving. Die in de wet kunnen wij althans verklaren, ook al kunnen wij ze door onze persoonlike levensopvatting niet billiken. Door de positie van het buiten echt geboren kind te verzwakken, door het als het ware in de wettelike schaduw te plaatsen, heeft men het volle licht willen laten vallen op het wettig kind, het begeerde resultaat van het wettig, regelmatig huwe* lik. Om het huwelik hoog te houden, om elke samenleving buiten huwelik scherp te veroordelen en die veroordeling ook naar buiten te doen blijken, heeft men in de wet het tastbare bewijs van zulk een verhouding, het kind, bewust getroffen. Hoe zeer men het kind volgens ons en velen met ons toch zeker volkomen onschuldig heeft getroffen, moge hieronder bij de bespreking van zijn rechtspositie blijken. De ongehuwde moeder zelve, de ,schuldige’, zij staat er in onze wet niet zo heel slecht voor, althans niet in het Burger* lik Wetboek zelve de Ziektewet plaatst haar, zoals wij later zullen zien, wel in een uitzonderingspositie men zou zelfs de stelling kunnen verdedigen, dat zij er wettelik, speciaal ten opzichte van het gezag over haar kind en van haar vermogensrechterlike positie, beter af komt dan haar met instemming van wet en maatschappij gehuwde zuster! Maar, zo al de wet het schuldig over de ongehuwde moeder niet in zijn artikelen vermocht uit te spreken, de maatschappij zelve lukt dat wonderwel. De ongehuwde moeder gaat ge* bukt onder de ,schande’, die zij zichzelve en haar omgeving aandoet, zij wordt door het verlies van haar werkkring met brodeloosheid bedreigd, op het ogenblik, dat zij voor twee moet gaan zorgen, en daarnaast heeft zij de smart te dragen verlaten te zijn door hem, dien zij liefhad en vertrouwde ook alweer op het moment, dat zij aan zijn liefde en steun Ongehuwde moeder. 1 de grootste behoefte had. Dit laatste leed zal niemand haar kunnen besparen; ook in een wettige verhouding kan het ogenblik komen waarop de liefde is verdwenen; het ogenblik, waarop degene op wie men zijn hoop had gebouwd, die men zijn vertrouwen gaf, die hoop beschaamde, dat vertrouwen niet waard bleek te zijn; maar dan heeft men de steun van zijn omgeving en staat niet zo hopeloos verlaten. Waarom, zo vragen wij ons nogmaals af, is de maatschappij zo hard voor de ongehuwde moeder? Omdat zij de wetten van de gangbare moraal met voeten trad en ook zonder wettelike sanctie geslachtsverkeer had? Dit zou een aam nemelike, schoon niet vergefelike, reden zijn, maar geeft men niet blijk van biezonder weinig fantasie als men, wetend hoe velen buiten huwelik geslachtsgemeenschap hebben, juist de ongehuwde moeder treft met zijn verachting, omdat haar daad zichtbare gevolgen toont? En werd die daad niet door twee bedreven? Welke reden, welk recht heeft men de vrouw te veroordelen, waar de man in elk opzicht vrij uitgaat, welk recht een dubbele moraal te huldigen? Geen enkel recht naar onze mening, een mening, die op dit laatste punt door zeer velen wordt gedeeld. Wil men het buiten* echtelik geslachtsverkeer veroordelen, dan spreke men die veroordeling uit over man en vrouw beide, ja, scherper nog over den man, die krachtens zijn aard in verreweg de meeste gevallen degene is van wie het initiatief uitgaat en die aan eigen lijf en eigen leven van de consequenties van die daad veelal zo weinig merkt. Bovendien leren ons de statistieken over het tijdstip van de geboorte van het eerste kind in verband met de datum, waarop het huwelik werd gesloten, dat bij circa 25 % der huweliken dit kind binnen zes maanden werd geboren na den dag, waarop het jonge paar den gang naar het stadhuis ondernam en in 30 % der gevallen binnen negen maanden na den trouwdag. Hieruit ziet men dus, dat bij al die jong* gehuwden evenmin de kuisheid tot aan den trouwdag werd in acht genomen, en voegt men daarbij nog die gevallen die weliswaar niet onder cijfers zijn te brengen waar de ge* meenschap wèl plaats had, maar de gevolgen uitbleven, dan komt men tot de conclusie, dat de ongehuwde moeder niet zoveel ,slechter’, doch alleen wat onfortuinliker is dan hare sexegenoten, die zich in het algemeen respect verheugen. Feitelik zou dit naar buiten blijken van buitenechtelike ge« slachtsgemeenschap dus niet de reden moeten zijn van de veroordeling der ongehuwde moeder, die men zelfs als ,ge? vallen vrouw’ betitelde, en toch is dat meestal wel het geval. Naast degenen, die uit zedelikheidsmotieven, die hetzij ge* grond zijn op de door hun geloof voorgeschreven normen of in sociaal ethies denken hun rechtvaardiging vinden, de daad veroordelen een houding, die niet belet de dader te helpen vinden wij de tallozen, die uit sleur en com ventie veroordelen, zonder verder na te denken. Hoe vaak bleek het niet, als wij trachtten boze vaders wat zachter te stemmen het is een algemeen erkend verschijnsel, dat vaders en broers tegen „de schande” het meest opzien dat ook hun eerste kind ter wereld was gekomen op een tijdstip, waaruit ten duidelikste bleek, dat de conceptie lang voor den trouwdag was geschied. De mensen vergeten snel! althans hun eigen tekortkomingen! Hoe onredelik ons dus ook het harde oordeel over de om gehuwde moeder moge schijnen, wij hebben er mede te rekenen, want het is dit harde oordeel, dat de strijd om het bestaan, een strijd, die zij in de meeste gevallen alleen voor twee moet strijden, voor haar verzwaart en die haar aanwijst op onze hulp. Wanneer eens de tijden zo zijn geworden, dat de ongehuwde moeder door wet en maatschappij niet in een uitzonderingspositie is geplaatst, dan zullen wij voor ons met blijdschap alle verenigingen liquideren, die zich thans met de hulpverlening voor haar en haar kind bezig houden. Tot zolang zijn zij nuttig en nodig. 11. De positie van het natuurlik kind in onze wetgeving. Ons Burgerlik Wetboek, dat enkele latere toevoegingen uitgezonderd dateert van 1838, onderscheidt wettige en natuurlike kinderen. De wettige kinderen zijn zij, die tijdens huwelik zijn geboren of verwekt art. 305 of geboren zijn binnen 300 dagen na de ontbinding van een huwelik art. 310. Natuurlike kinderen zijn dus allen, die aan de in deze artikelen gestelde voorwaarden niet voldoen, be* nevens die kinderen, waarvan de wettige vader het vader* schap heeft ontkend artt. 306, 307, 309 —. Behoudens deze laatste categorie kunnen zij de staat van wettig kind ver* krijgen, als hun vader en moeder huwen en hen voor of bij de huweliksacte erkennen of wettigen. Werd dit verzuimd, dan kan na erkenning bij brieven van wettiging door de Kroon deze wettiging alsnog geschieden; artt. 327, 329 . Een uitzondering maken deze artikelen voor de kinderen in ,bloedschande en overspel geteeld’. Indien een natuurlik kind ter wereld komt en de moeder doet na de geboorte geen verdere stappen naar den Burger* liken Stand, dan heeft dit, haar kind, zelfs tot haar geen familiebetrekkingen. Om die te doen ontstaan, moet zij bij den Burgerliken Stand het kind erkennen art. 335 —. Ook de vader kan het kind erkennen en komt dan eveneens in een familiebetrekking tot dit kind te staan, doch het heeft in beide gevallen gene familiebetrekkingen met de verwanten van zijn ouders. Die kunnen slechts door wettiging in het leven worden geroepen. Ook hier maakt weer de wet een uitzondering voor de bloedschennige en overspelige kinde* ren art. 338 —, die de fouten hunner ouders onherstelbaar schijnen te moeten boeten. Speciaal voor de overspelige kin* deren brengt deze bepaling in de praktijk vaak zeer harde consequenties mee. Ons zijn vele gevallen bekend, waarin een gehuwd, doch sinds jaren van zijn wettige vrouw ge* scheiden levend, man vader werd van een kind, dat hij even* wel later, toen hij van zijn eerste vrouw wettig was geschei* den en met de moeder van zijn kind gehuwd, niet kon wettigen evenmin als hij het te voren had kunnen erkennen. Ten eeuwigen dage blijft dus in dit overigens naar buiten geheel normale gezin de vader geen ,familie van zijn kind, een feit, dat zoals wij bij de gevolgen der erkenning zullen zien, velerlei consequenties heeft. Door de moeder zal het bloedschennige en overspelige kind veelal wel erkend kunnen worden; indien zij bij de erkenning de naam en staat van den vader van het kind niet noemt, zal aan hare erkenning niets in den weg staan. Een minderjarige moeder kan haar kind steeds erkennen; de vader moet daartoe den leeftijd van 19 jaren hebben bereikt. Merkwaardig is, dat een man op zijn 18de jaar mag huwen, maar dat hij zijn kind bij die gelegenheid erkennen noch wettigen kan. De brieven van wettiging door de Kroon geven hem daartoe later de ges legenheid. Bij het leven van de moeder kan niemand het kind erkennen dan met hare toestemming; ook dit heeft weer eigenaardige gevolgen: heeft de moeder het kind niet erkend en werd zij daartoe ook niet gedwongen, dan heeft het kind wettelik geen moeder, niemand kan haar dus om de toestemming tot erkenning verzoeken en het kind zou dus nooit of te nimmer bij haar leven kunnen worden erkend! Het kind krijgt de naam van dengene, die het erkend heeft; dit is feitelik alleen van belang bij een erkenning door den vader, daar het kind in elk geval de naam van zijn moeder zou dragen. De erkenning heeft evenwel nog meer gevolgen; ook de voo g d ij over het kind hangt daarvan af en wel in dier voege, dat —art. 408 een onwettig kind staat onder de voogijd van den meerderjarige, die het ’t eerst heeft erkend. Hebben de beide ouders het kind gelijktijdig erkend, dan staat het onder die van den vader. In de gedachtegang van ons Burgerlijk Wetboek, dat immers ook bepaalt, dat de ouderlike macht wordt uitgeoefend door den vader art. 355 is deze bepaling volkomen logies. In de praktijk zal men evenwel terdege erop moeten letten, dat de moeder in de vele gevallen, waarin op haar toewijding meer staat is te maken dan op die van den verwekker van het kind, de eerste is, die het erkent, en wel enkele dagen eerder, tens einde de zekerheid te verkrijgen, dat zij over het kind werkes lik de zeggingschap krijgt. Een verder en zeer belangrijk gevolg der erkenning is, dat onderhoud splicht komt te ontstaan tusschen degene, die erkende en het kind, een plicht, die als het kind volwassen is geworden ook weders kerig is. Ook het wederkerig erfrecht is van deze daad het gevolg, en tevens zal bij huwelik van het kind de toe* stemming van den ouder, die het erkende worden vereist. Men ziet de gevolgen der erkenning zijn talrijk, en men kan zich voorstellen, dat men om deze vrij zwaar wegende ge. volgen tussen vader en kind te doen ontstaan daartoe deze aparte handeling nodig heeft geoordeeld. Het wil ons even. wel voorkomen, dat het volkomen onlogies is, dat zulk een handeling wordt vereist om een zo natuurlike, zo gemakkelik aantoonbare band als die tussen moeder en kind wettelik te bevestigen. Ons inziens behoorde het feit der geboorte óp zichzelf voldoende te zijn om tussen de moeder en haar kind wettelike betrekkingen tot stand te brengen. Reeds jaren lang wordt van verschillende zijden erop aangedron. gen de .erkenning door de moeder’ uit onze wet te doen verdwijnen, zoals dit in de meeste landen gebruikelik is. Bij een enquête door de Federatie van Instellingen voor On» gehuwde Moeders waarover later op verzoek der Vereniging Onderlinge Vrouwenbescherming ingesteld, bleek, dat alle grote Nederlandse Verenigingen, die zich de zorg voor de ongehuwde moeder en haar kind ten doel stellen en zeer vele kleine verenigingen eenstemmig deze, ook onze, mening waren toegedaan. Wanneer zullen zij gezamen» lik den wetgever hebben overtuigd? Indien een onwettig kind niet is erkend, dan heeft de kanton» rechter te Amsterdam de taak in de voogdij over dit kind te voorzien en die op te dragen aan een persoon of een instelling art. 417 —. Indien een buitenlandse moeder haar hier te lande geboren kind erkent, dan krijgt dit kind hare nationaliteit, verzuimt zij deze erkenning en ons zijn gevallen bekend waarin dit verzuim bewust geschiedde dan is de nationaliteit van het kind onafhankehk van die van de moeder en wordt het dus Nederlands. Een minderjarige moeder kan, zoals wij zagen haar kind wel erkennen, de voogdij erover kan zij echter niet uitoefenen. De kantonrechter draagt deze aan een persoon of vereniging op. Wordt zij meerderjarig dan kan zij verzoeken met de voogdij over het kind te worden belast en de rechter zal aan dit verzoek voldoen, wanneer niet de vrees bestaat, dat zij het kind zal verwaarlozen. Deze laatste bepaling is pas in 1909 door de Kinderwetten in de wet gekomen; voordien gebeurde het wel, dat door het meerderjarig worden van een ongeschikte moeder, die automaties door haar meerderjarig!: heid voogdes werd over haar kind, alle goede arbeid tevoren door instellingen voor kinderbescherming verricht, te niet werd gedaan. Bij de wettiging van kinderen, die door deze daad kwamen onder de ouderlike macht, bestond een zelfde gevaar. Een wetswijziging van 25 Juni 1929 verkreeg, dat ook de ouder* like macht nooit meer van rechtswege intreedt. De kanton* rechter zal steeds alvorens een verzoek om bekleding met die macht in te willigen eerst de voogd, de ouders en den Voogdijraad moeten horen. Wanneer degene, die over een onwettig kind de voogdij uitoefent, tot een huwelik wil overgaan, zonder dat het kind daarbij gewettigd wordt, moet hij of zij bevestiging vragen in de voogdij. Doet hij dat niet, dan verliest hij de voogdij art. 408 a —, en deze gaat, zo ook de andere ouder het kind had erkend, van rechtswege op haar (hem) over. Men kan evenwel verzoeken de voogdij, die men verloor, te herkrijgen en zo het belang van het kind zich daartegen niet verzet, zal dit verzoek worden toegestaan. De • wettiging bij huwelik, wij zagen het reeds, brengt het kind onder de ouderlike macht. Het komt zeer vaak voor, dat bij huwelik een kind wordt gewettigd, dat niet waarlik den echtgenoot van zijn moeder die dan wettig zijn vader wordt, en daarmede volledige zeggingschap over zijn op* voeding krijgt en onderhoudsplichtig wordt tot vader heeft. Dit is dus een manier, waarop iemand een kind van een ander als het zijne kan ,aannemen’. En het is zelfs in ons recht de enige manier, want adoptie, zoals die in vele andere landen bestaat, kent onze wet niet. Dit is voor de natuurlike kinderen van grote beteekenis, daar zij zeer vaak degenen zullen zijn, die voor adoptie in aanmerking komen. In vele landen wij noemen: Denemarken, Engeland, Oos* tenrijk kan het kind door zijn eigen ongehuwde vader of moeder evenzeer geadopteerd worden, als door andere ongehuwden of door echtparen. Hier in Nederland heeft men de adoptie nooit gewild. Zelfs een door de Vereniging Onder* linge Vrouwenbescherming ingestelde commissie, die tot taak had een betere regeling te scheppen voor de verhouding tussen pleegouders en pleegkinderen, heeft deze oplossing, die niet alleen de radicaalste, maar ook de eenvoudigste zou zijn geweest, bewust verworpen. Hetzij men uitging van de gedachte, dat de natuurlike band tussen moeder en kind door mensenhand niet onherroepelik mocht worden doorgesne* den, hetzij men vreesde in andere levens in te grijpen op een wijze waarvan men de gevolgen in de verre toekomst niet kon overzien, men kwam tot de conclusie; af blij ven! Naast de erkenning en de wettiging kent onze wet ook nog de gedwongen erkenning, d.i. de door het kind aangevraagde erkenning, die echter zich tot een gedwongen erkennning door de moeder bepaalt, daar het onderzoek naar het schap niet wordt toegelaten art. 342 —. Zulk een rechts* vordering behoort evenwel tot de uitzonderingen, daar de noodzaak der erkenning niet in ons volk leeft. Wij zien dus, dat onze wet de Code Napoléon getrouwelik volgend het onderzoek naar het vaderschap niet duldt. Wat men dan ook in den regel onder dat onder* zoek verstaat is iets geheel anders, en bepaalt zich tot een actie om de onderhoudsplicht van een bepaalde man als vermoedelike vader van een natuurlik kind vast te stellen. Het heeft een zware strijd gekost om deze onderhoudsplicht van den vermoedeliken vader in de wet vast te doen leggen, een strijd, die met kracht van alle kanten is gevoerd; wij noemen de Protestants Christelike verenigingen (Heldring* gestichten, Nederlandse Ver. voor Middernachtzending) en de neutrale vereniging (Onderlinge Vrouwenbescherming). In 1909 genoten allen de vreugde, dat hun gezamenlike strijd tegen de ,dubbele moraal’ tenminste op dit ene, materiele punt met succes werd bekroond, en dat eindelik de wet erkende, dat beide ouders tegenover hun kinderen onder* houdsplichtig zijn. Art. 344 a en volgende stellen de wijze vast waarop het geding, dat aan het natuurlik kind onder* houd van zijn vader moet bezorgen, moet worden gevoerd. Een biezondere vertegenwoordiger door den kantonrechter gewoonlik op verzoek van den voogdijraad aangewezen, is belast met het voeren van het proces voor het kind, daar men heeft willen vermijden, dat de ongehuwde moeder, die bij den afloop van het proces belang heeft, daarin partij zou zijn. Wanneer de vrouw bewijzen kan, dat zij in de door de wet bepaalde tijd met den man gemeenschap heeft gehad, en wanneer de man die gemeenschap toegeeft en niet tot zijn verdediging aanvoert, dat de vrouw in die tijd ook ge* meenschap had met anderen (exceptio plurium concumben* tium) noch die bewering met bewijzen kan staven, dan wordt de eis van den biezonderen vertegenwoordiger toegewezen en door de Rechtbank een bepaald bedrag vastgesteld, waar* op het kind tot zijn meerderjarigheid als bijdrage in de voor zijn onderhoud en opvoeding nodige kosten, recht heeft. De veroordeelde is verplicht de bijdrage regelmatig te be* talen, doet hij dit niet dan kan, als hij in loondienst is, de Voogdijraad op een gedeelte van dat loon beslag doen leggen. Daar deze alimentatie*actie geen familieband schept, en slechts uitsluitend finantiele gevolgen heeft, kan zij ook tegen een gehuwd man worden gevoerd. Men is, wij zeiden het reeds, zeer verheugd geweest over deze wetstoevoeging. Wat men er zich van voorstelde heeft zij evenwel niet vervuld en dit is voor een deel te wijten aan het feit, dat de procedure, die als regel pro Deo door een procureur moet worden gevoerd, biezonder omslachtig is en het zowel daaraan als ook aan gemis aan voortvarend* heid der toch al overbelaste procureurs er zijn zeer vele loffelike uitzonderingen! is te wijten, dat de proces* sen zeer lang duren. En zelfs al is er een voor het kind gunstig vonnis gewezen, dan nog is er niet zo heel veel bereikt. De praktijk leert ons helaas, dat vele vaders slechts gedurende een zeer korte tijd geregeld betalen. Daarna krij* gen ze dikwijls andere verplichtingen, b.v. doordat ze zelf een wettig gezin hebben gesticht, of zij verliezen hun vaste werk, of zij wensen eenvoudig niet langer aan hun verplicht ting te voldoen. Het is niet gemakkelik in al deze gevallen de wettelik vastgestelde plicht ook in een daad om te zetten. Executie geeft gewoonlijk weinig, daar er veelal niet heel veel geld los te krijgen is en bovendien is het met onwillige honden kwaad hazen vangen. Of een wijziging der procedure, zoals een door Onderlinge Vrouwenbescherming onder presidium van Prof. Molengraaff ingestelde commissie voorstelde, werkelik de zaak zou verbeteren is nog zeer de vraag. Al zou het ook lukken de procedure te bekorten, het zwaartepunt der moeilikheden ligt o.i. in de ten uitvoer* legging van het vonnis, in de moeilikheid den vader, die van het kind niet anders merkt dan dat hij er* voor betalen moet tot die betaling te krijgen. Met een vonnis alleen kan men de zaak niet redden, het is zijn gevoel van mede*verantwoordelikheid, dat de man tot betalen moet brengen. De consultatiebureaus van de Nederlandse Ver* eniging voor Middernachtzending, die zich veelal met het voorbereiden en voeren dezer zaken belasten, brengen ook wel, zonder dat het tot een proces komt, een z.g. minnelike schikking tot stand, waarbij de man zich vrijwillig verplicht in het onderhoud van zijn kind bij te dragen, hetzij door regelmatige bijdragen, hetzij door een som in eens. Dat laatste is slechts zelden mogelik, daar de meeste vaders niet zeer kapitaalkrachtig zijn, doch in die enkele gevallen zou het aanbeveling verdienen voor het kind een lijfrente te kopen, daar dan zoal geen grote som, althans de grotere zekerheid van langdurige en regelmatige bijdragen is ver* kregen. Dit plan van den voogdijraad te Assen verdient zeker belangstelling en navolging in ruimen kring. Wat de ontzetting uit en de ontheffing van de ouderlike macht betreft, zoals die door onze Kinder* wetten van 1909, aangevuld in 1921 met de ondertoezicht* stelling, zijn geregeld, zo zijn deze op de natuurlike kinderen evenzeer van toepassing als op de binnen huwelik geborenen. De mogelikheid ouders of voogden te ontheffen van de ouderlike macht, omdat zij ongeschikt of onmachtig zijn hun kinderen op te voeden art. 374 a zou de gelegenheid openen tal van ongehuwde moeders, bij wie speciaal mate= rieel de onmacht dikwijls groot is, van de voogdij te onts heffen. Tot deze ontheffing gaat men in de praktijk echter slechts na zeer rijp beraad over, en terecht: het zou geheel onjuist zijn als men om uiterlike omstandigheden de moeder de zorg voor haar kind en daarmede het kind de steun van zijn moeder ontnam. Het is de taak van de maatschappij de moeder zodanig te steunen en te helpen, dat zij de voogdij uitoefenen kan, niet haar die te ontnemen. Maar over deze problemen spreken wij in een volgend hoofdstuk; hier kome, daar ons bestek ons dwingt op de wettelike bepalingen niet zo uitvoerig in te gaan als wij wel zouden wensen, nog slechts de uitzonderlike positie ter sprake, waarin de Ziektewet de ongehuwde moeder heeft geplaatst. In het oorspronkelijk ontwerp van minister Talma, dat in 1913 wet werd, was geen verschil gemaakt tussen de gehuwde en ongehuwde arbeidster, doch toen in 1929 de wet werd ges wijzigd, nam de Kamer een amendement Aalberse aan, waars bij slechts zwangerschap en bevalling der gehuwde vrouw met ziekte gelijkgesteld werden, zodat alleen de getrouwde vrouwen konden profiteren van de uitkering 6 weken voor en 6 weken na de bevalling. Voornamelik van Rooms Kathos lieke en Protestants Christelike zijde had men zich n.l. heftig ertegen verzet, dat de vrouw die ongehuwd moeder werd als een haar toekomend récht op hulp aanspraak zou kunnen maken; men gaf er de voorkeur aan, dat de Staat de partis culiere verenigingen zou subsidiëren en deze dan de gelegens heid zouden hebben de ongehuwde moeders individueel tot steun te zijn. Van een wettelike gelijkstelling op dit punt verwachtte men een verslapping der moraal en uiteindelik een aantasten van het huwelik. Adressen van andere zijde mochten de Kamermeerderheid niet overtuigen; het huwelik werd gered, de Ziektewet sloot de ongehuwde vrouw uit! Nederland neemt in dit opzicht wel een uitzonderingspositie in; in tal van landen wij noemen slechts het toch waarlik niet al te vooruitstrevende Engeland profiteert de ongehuwde moeder wel van de Ziektewet, overtuigd als men daar was, dat zij de hulp meer nog dan anderen van node had. Van de voor de hand liggen* de consequentie van het amendement Aalberse: een ruimer subsidie van het verenigingswerk voor de ongehuwde moeder is nog niet veel te bespeuren; het is ook veel eenvoudiger deze vrouwen en haar kinderen door de wet te helpen, dan telkenjare een post te voteren voor het particuliere werk, dat men voor haar doet. De angst voor een verslapping der moraal door een wets* bepaling wil ons voorkomen van allen grond te zijn ontbloot. Als men bedenkt, hoe treurig het in onze wet van 1838 het bijna honderdjarig jubileum van een wet, die zich aan de zo sterk veranderde omstandigheden niet heeft weten aan te passen, is bijna iets om met de vlag halfstok te herdenken gesteld is met de rechtspositie van de gehuwde vrouw, hoe weinig zij te zeggen heeft over haar vermogen en vooral over de opvoeding harer kinderen (toch zeker haar taak bij uitstek!), en hoe gunstig daarbij afsteekt de rechtspositie der ongehuwde moeder, die baas is over haar bezit en de voogdij kan hebben over haar kind, dan zou men er zich over kunnen verwonderen, dat menige vrouw niet aan het ongehuwd moederschap de voorkeur geeft! Dat een op deze motieven gebouwd concubinaat slechts tot de zeer zeldzame uitzonde* ringen behoort, doet ons onderstellen, dat het met een zakken der moraal tengevolge van een gelijkstelling van gehuwde en ongehuwde moeders in een Ziektewet ook zo’n vaart niet lopen zou. Hoe het zij, men heeft de grens willen trekken, de ongehuwde moeder en ook alweer haar kind moeten anders wor* den behandeld, omdat er gezondigd is. En weer vragen wij ons af, hoe het toch is te verklaren, dat voor de vrouw op deze sexuele zonde altijd zo zwaar de nadruk wordt gelegd, terwijl er zo velerlei menselike zonden zijn, die men niet van overheidswege bestraft. Ook de Ziektewet is weer van mening, dat indien het tijdstip der conceptie dicht bij de trouwdag is gelegen, de zonde zo groot niet is; anders zou ook deze wet immers alle vrouwen moeten uitsluiten, die binnen de 6 maanden na haar huwelik een voldragen kind ter wereld brengen. Wat zij evenwel niet doet. Wij gaven hier slechts een zeer beknopte uiteenzetting van de rechtspositie van de ongehuwde moeder en haar kind in ons Nederlands ,recht’, dat in dit opzicht de naam van recht o.i. niet waardig is. 111. Werkelikheid. Wanneer wij ons rekenschap geven van onze eigen ervaring in den loop der jaren en die toetsen aan die van anderen gecondenseerd in boeken, tijdschriftartikelen, jaarverslagen en vooral statistieken dan komen wij tot de conclusie, dat zo er al tal van individuele varianten mogen zijn, het grondthema van de problemen en moeilikheden voor de ongehuwde moeder overal hetzelfde is. Daar is, om te beginnen, de kwestie van het beroep. Verge* lijkt men onze Nederlandse gegevens met die uit het buitens land, dan ziet men, dat overal de meeste moeders gerecrus teerd worden uit de dienstboden. Naar de oorzaak daarvan dan men slechts gissen. Men kan de mening zijn toegedaan, dat aangezien een groot gedeelte der ongehuwde vrouwen dit beroep kiest, de kans, dat het ook de meeste ongehuwde moeders levert, groot is. Ook kan men onderstellen, dat in de meeste andere beroepen het contact met sexegenoten zoveel groter is, en dat de meisjes daardoor zó goed zijn ,ingelicht’, dat de geslachtelike gemeenschap geen gevolgen heeft. Of wel, men kan geloven, dat het type vrouw, dat zich vooral tot huiselike arbeid voelt aangetrokken, datgene is, dat zich gemakkeliker schikt en plooit en daardoor ook zich al te gemakkelik schikt naar de wensen van ,den man’. Hoe de verklaring ook zij en mogelik, dat wij de enig juiste niet eens vermoeden het feit is er. Vroeger placht men te denken, dat de dienstbode het slachtoffer werd van den werkgever of diens zoon. Deze gevallen echter doen zich tegenwoordig zo zelden voor, dat we deze romantiese, maar niet met de feiten strokende opvatting moeten laten varen. Dat de vader van het kind voortkomt uit een andere ,stand’ het zij ons veroorloofd, dit terecht in discrediet geraakte, maar tekenende woord te gebruiken behoort tot de hoge uitzonderingen. Als regel behoren moeder en vader van het kind tot ongeveer dezelfde maatschappelike klasse en dit is voor de prognose van het lot der ongehuwde moeder ook het gelukkigst. De statistiek heeft ons doen zien, dat er de meeste kans is op een huwelik tussen de ouders van het kind, wanneer de kloof, die hen in maatschappelike klasse, of in leeftijd scheidt, niet al te diep is. " J Ook een andere romantiese zienswijze heeft de nuchtere zakelikheid der feiten ons doen vaarwel zeggen, en wel deze, dat de ongehuwde moeder zou zijn de a.s. prostituee. Het moge een enkele maal eens voorkomen, dat een onge» huwde moeder zozeer in het nauw is gedreven door de moeilikheden, die de gevolgen van haar daad met zich bracht, dat zij, geen andere uitweg vindend, tot prostitutie vervalt, toch menen wij te mogen poneren, dat dit tot de hoge uit» zonderingen behoort. Het gehele complex van factoren, maatschappelike, psychiese en fysieke, dat de vrouw tot de prostitutie drijft, wordt in genen dele gedekt door dat, wat de ongehuwde moeder vormt. Men zou de stelling kunnen omdraaien en zeggen, dat er wèl prostituees voorkomen, die ook een kind hebben. Dat is zeker waar en zij vormen onder de ongehuwde moeders een zeer speciale categorie, met zeer speciale problemen. Zo is b.v. de opvoeding van het kind hier niet zoals bij de anderen voor een groot deel een materieel probleem. Geld is er wel in den regel, maar het milieu maakt het in doorsnee ongewenst, dat het kind daarin te lang verblijft, en de meeste pleegouders zijn op het bezoek van een dikwerf ook nog zeer veeleisende prosti» tuee in hun woning, niet gesteld. De uitbesteding van kinde» ren van prostituees is een probleem op zichzelf; het valt echter buiten ons bestek er te uitvoerig op in te gaan, en is hier trouwens ook niet aan de orde. Het getal der ongehuwde moeders is de laatste jaren vrij constant. In Amsterdam b.v. gemiddeld een kleine 500 per jaar, in geheel Nederland zowat 3200. In de korte inleiding mochten wij er reeds op wijzen, dat het aantal buitenechtelike geboorten geen maatstaf was vooor het aantal gevallen, waarin buiten echt geslachtsgemeenschap plaats had. In de eerste plaats voorkomen zowel het toeval als de anti*concep* tionele middelen vele zwangerschappen; in de tweede plaats worden er talrijke door abortus provocatus verstoord. Al behoort het opwekken van abortus in onze wet tot de strafbare feiten, toch heeft dit niet de frequentie daarvan, doch slechts de gezondheid der vrouwen in gevaar gebracht. Immers de bonafide medicus zal in den regel, hetzij uit persoonlike overtuiging, of uit beroepseer of vrees voor den strafrechter, deze ingreep niet verrichten, maar de hulp* zoekende zal terecht komen bij onbevoegden op zijn best, doch vaker bij hen, die aan hun onbevoegdheid lust naar winst en gebrek aan scrupules paren. Dat ondanks de straf? baarheid het aantal aborteurs al voor Amsterdam door des* kundigen wordt geschat op ± 500, doet ons zien, dat men zich over de preventieve werking van een wet nooit teveel illusies moet maken. Wij geloven echter niet zonder dat wij in staat zijn, onze mening door de cijfers te staven dat de ongehuwden het grootste contingent van de geabor* teerden vormen. Wel zal de man, die hoort, dat zijn meisje ,over tijd’ is, haar zeer vaak aanraden middelen te gebrui* ken, die heten de zwangerschap te verstoren, maar wij weten allen, hoe deze slechts de verkopers dier middelen helpen; en een aborteur of aborteuse is, zo men al de adressen kent, in vele gevallen toch vaak te duur, terwijl juist het onschul* dige meisje van de ingreep zal terugschrikken en den duiste* ren gang niet wagen.1) Zo rest er dus vele jonge vrouwen niet anders dan in vrezen en beven de geboorte van haar kind af te wachten. In die eerste moeilike tijd vecht zij gewoonlik geheel alleen. Tot 1) Men raadplege over dit onderwerp de in deze reeks verschenen brochure van Dr. J. Valkhoff. de merkwaardigheden van ons aller ervaring behoort immers, dat de jonge vrouw den man haast niet durft vertellen, dat zij zwanger is, hoewel de vader van haar kind meestal iemand is, waarmede zij al sedert langen tijd een min of meer ,vaste verkering’ heeft. De psychologiese motivering van de hou* ding van den man ontgaat ons veelal. Eerst ,heeft’ hij jaren lang met een meisje ,gegaan’, heeft vaak na langen tijd en na herhaald aandringen en vragen om ,bewijzen’ van haar liefde van haar gedaan gekregen, dat zij zich geheel aan hem gaf, en is zij dan zwanger, dan schrikt hij plotseling terug en laat haar in de steek, en de brieven, waarin eerst een toon van hartelike gevoelens heeft geklonken worden steeds afwijzender. Hij maakt het af, en trouwt naderhand kalm met een ander, die heus zoveel beter, mooier of aardiger niet is, en die hem blijkens de geboortedatum van hun eerste kind evenzeer ter wille is geweest. Neen, het huwe* lik is waarlik geen ,prix de vertu’, ook niet voor die onge* huwde moeder, die daar zelf, hetzij voor, hetzij na de beval* ling nog toe komt. Zij is alleen wat voorzichtiger geweest in de keuze van den man. Want dit moeten wij goed weten: behoudens uitzonderingen, gaat in de grote meerderheid der gevallen het initiatief van de geslachtsdaad uit van den man. We weten niet of dat in verband staat met zijn be* roemde polygame neigingen. Het zou best kunnen wezen, dat veranderde maatschappelike omstandigheden die neiging bij beide sexen evenveel of even weinig aan het licht brachten, maar het zal toch wel eeuwig zo blijven, dat de vrouw heeft te dragen de gevolgen van de daad. Vandaar dat de man er gemakkeliker toe besluit, omdat de vrouw, ofschoon op het bewuste ogenblik aan geen gevolgen denkend, mogelik door eeuwen van training in haar onderbewustzijn er vaak een zekere vrees voor hebben zal; vandaar ook, dat iedere zeden* verbeteraar er zich van bewust moet wezen, dat hij moet beginnen bij den man, dat in hèm moet worden gewekt, het gevoel van verantwoordelikheid. Het getal der a.s. ongehuwde moeders, dat zich tijdig wendt tot de organen, die bereid zijn haar te helpen, wordt steeds groter. Ongetwijfeld is dit te danken aan een betere organi* satie der verenigingen zelve. Toen Ds. Heldring, ge* dreven door Christelike naastenliefde te Zetten zijn Magda* lenahuis opende in 1882, was er van een georganiseerd hulp* betoon nog geen sprake.,Getuigen en redden’ was de gedachte die hem dreef, en dat is tot op den huldigen dag de grond* gedachte der Heldringgestichten gebleven. .Zoekt het ver* lorene’ was het motto, dat deze mensen bezielde, als zij, de zonde verfoeiende, maar de zondares liefderijk helpende, de moeder en haar kind opnamen in de tehuizen, haar het geloof trachtten te geven, dat hun zelve een leidsnoer was en daarmede en met daadwerkelike steun de moeder voerende op het huns inziens ware levenspad. Vele grotere en kleinere Christelike inrichtingen en verenigingen zijn sedert gevolgd, allen min of meer op denzelfden leest geschoeid, allen tezamen met de Zettense inrichtingen en ongeveer op dezelfde wijze haar aibeid verrichtende. Alleen de Nederlandsche Vereeni* ging voor Middernachtzending wendde zich in haar arbeid meer tot den man, trachtte hem van het kwaad te weerhouden door te posten voor de toen nog bestaande en mede door haar onvermoeide strijd gesloten bordelen, en te vechten, onder de door Josephine Butler ontplooide vaan, tegen de dubbele moraal, die lakse halfheid die de vrouw stenigt en den man vrij uit laat gaan. Als later in 1909 de vaderschaps* actie in de wet is geregeld, is het weer de Middernacht* zending, die zich, haar oude taak getrouw, wendt tot den man, om van hem zijn deel te eisen in het onderhoud der door hem verwekte kinderen. De Katholieke Charitas er* barmde zich op hare wijze over de .gevallenen’, die ook zij opnam in grotere Moederheil te Ginniken, St. Anna* vereniging in den Haag en kleinere tehuizen, waar men de vrouw terugvoerde naar den schoot der Kerk, en haar die vaste levensnormen trachtte mede te geven, die den Katholiek tot steun zijn. Zowel de Christelik Protestantse als de Katholieke vereni* gingen gaven ook hun aandacht aan de voor* en nazorg van moeder en kind, hielpen haar naar krachten haar plaats te Ongehuwde moeder. 2 vinden in de maatschappij. Van Joodse zijde werd geen speciaal werk gedaan; het aantal Joodse ongehuwde moeders is altijd te klein geweest en is dat nog om een aparte Joodse vereniging noodzakelik te maken. Toen, door de Kinderwetten en hun uitvoering geïnspireerd, ook een vers eniging ter Bescherming van Joodse meisjes werd opgericht, konden de ongehuwde moeders ook daar om hulp en raad komen. Door geheel andere denkbeelden gedreven dan de organi* saties van religieusen huize waren de oprichters der neutrale vereniging Onderlinge Vrouwenbescherming (1897). Hier was de drijfveer niet het door het Réveil geïnspireerde Christen* dom, niet de Katholieke Charitas, doch de overtuiging, dat de vrouw recht had op haar eigen ontplooiingsmogelikheid, dat man en vrouw beide gelijkelik gerechtigd, maar ook gelijkelik verantwoordelik behoorden te zijn. De emancipatie der vrouw, het opkomend feminisme bracht mannen en vrouwen ertoe deze vereniging te stichten, waar vrouwen onderling elkander de hand zouden reiken om elkaar te helpen in den voor sommigen zoo moeiliken levensstrijd. Ook hier werd een tehuis gesticht het Tehuis Annette —, dat later zelfstandig werd, en door meerderen werd gevolgd; ook hier trachtte men de ongehuwde moeder te helpen, door haar te helpen aan werk, door haar te binden aan haar kind, als sterkste morele steun, door haar via de vaderschaps* actie althans materieel hulp te doen deelachtig worden bij zijn opvoeding en door haar de helpende hand te blijven toesteken. Jaren lang werkten deze grote en talloze kleine verenigingen naast elkander, door verwante idealen bezield, maar elk op eigen wijze, en zonder onderlingen samenhang. Slechts in het vrij losse verband der Armenraden waren ze, sinds 1912, toen de nieuwe Armenwet dat instituut in het leven had geroepen, verenigd. Toen kwam in Amsterdam binnen de organisatie van den Armenraad en op diens initiatief tot stand: de Unie van Verenigingen voor Ongehuwde Moeders U. V. O. M. waarin de verenigingen van alle richtingen tezamen werkten om de hulp aan de ongehuwde moeder en haar kind zo doeltreffend en systematies mogelik te organi* seren. In 1921 opgericht heeft deze Unie door onderlinge kritiek en door stelselmatige werkwijze de arbeid der in* stellingen makkeliker en vruchtdragender gemaakt. Steeds meer groeide het verlangen voor het gehele land een organi* satie te hebben, die op dezelfde wijze werkt, en toen bij de Ziektewet de ongehuwde moeder van de automatiese Rijks* steun werd uitgesloten, doch een subsidie van Rijkswege in uitzichtwerd gesteld,om de particuliere hulp zoveelomvattend mogelik te doen zijn, achtte men het ogenblik gekomen om een landelike Federatie op te richten. Op initiatief van den voorzitter der Amsterdamse Unie, kwam de Federatie van Instellingen voor Ongehuwde Moeders F. I. O. M. tot stand, die in den Haag is gevestigd en poogt zo door de beruchte slechte tijden de beloofde subsidie al uit is ge* bleven de arbeid door het gehele land langs dezelfde lijnen en bewust systematies te doen geschieden. Het eerste grotere feitenmateriaal voor Nederland danken wij aan het onderzoek, dat de Armenraad te Amsterdam instelde, naar de omstandigheden van de in 1911 en 1912 te Amsterdam bevallen ongehuwde moeders en haar kinde* ren; sedert de oprichting der U.V.O.M. vinden wij in het jaarverslag dezer Unie de Amsterdamse cijfers uitvoerig vermeld, en nu kan het steeds groeiend materiaal der F.1.0.M. onze ervaringen met nog ruimer materiaal verrijken. Doch niet alleen onze kennis van het vraagstuk is door de betere organisatie grondiger en dieper geworden, ook veel meer ongehuwde moeders werden bereikt. In Amsterdam, waar het organisatories verband het langst bestaat en dus ook de meeste kans had zich te ontplooien, zal het wel tot de zeldzaamheden behoren, als een vrouw, die buiten echt moet bevallen en in haar eigen omgeving geen steun vindt, ook niet de weg naar de verenigingen met succes zoekt. Een kleine indicatie, dat een bevalling in wanhopige eenzaam* heid daar haast niet voorkomt, is het feit, dat in Amsterdam in 1932 slechts in 3 gevallen verloskundige hulp voor zover Ongehuwde moeder. 2* men weet niet aanwezig was. Voor het hele land zou dit cijfer allicht, ook in verhouding, ongunstiger wezen, want wij zijn ervan overtuigd, dat het juist de goede organisatie der hulpverlening is, die hier zijn invloed doet gelden. Een deel der ongehuwde moeders is in staat zichzelve te redden. De houding van haar omgeving is het, die voor haar de toestand bepaalt, die vereenvoudigt of ook soms hopeloos maakt. Er zijn gezinnen, waar men met grote liefde en mede* gevoel de aanstaande moeder omringt en als het maar enigs* zins kan ook voor het kleintje een plaatsje vindt. Deze hebben onze hulp niet van node. Maar waar de ouders ge* bonden zijn aan religieuze gevoelens, die hun wel het ver* oordelen der ,zonde’, maar nog niet het helpen der .zondares’ hebben geleerd, of waar alleen conventie en angst voor het oordeel van familie, buren en kennissen de doorslag geeft, voelt de aanstaande moeder zich door een muur van vijand* schap omringd, waartegen zij haast niet vechten kan, gehan* dicapt als zij is door haar toch al groot persoonlik leed en haar lichamelike toestand. En juist waar de familie taktvol optreedt, en met verwijten en boosheid de verwekker van het kind niet afschrikt, zal de zaak nog dikwijls op zijn pootjes terecht komen en een huwelik als de verwekker vrij is tenminste de toestand in normale banen leiden. Niet dat wij een huwelik altijd als het ,happy end’ zouden beschouwen. Juist in die gevallen, waar geen lange en diepe genegenheid heeft bestaan vóór het tot gemeenschap kwam, juist in die gevallen, waar slechts het toeval het kind in het leven riep, zien wij voor ons het huwelik niet als uitkomst. Liever een moeilike tijd voor de moeder, dan een levenslange verbintenis, die het ongeluk van vele mensen na zich sleept. Het ligt ook alleen dan op den weg der verenigingen, op een echtverbintenis aan te sturen, als er menselikerwijs ge* sproken, kans bestaat op een goed huwelik. In de talloze gevallen, waar de jonge vrouw – de statistiek leert ons, dat het grootste deel der ongehuwde moeders jong is, en ook, dat de overgrote meerderheid slechts één kind buiten echt ter wereld brengt haar werkkring moet ver* laten, en geen raad weet, zijn wij allen blijde, dat vele tehuizen haar een toevlucht bieden. Heeft de vrouw ver* antwoordelikheidsgevoel, of zijn wij tijdig genoeg met haar in aanraking gekomen om haar tot sparen aan te zetten, dan kan ze in die tehuizen wat betalen en dit geld betekent, behalve een welkome tegemoetkoming voor de tehuizen, een morele steun voor de vrouw. Het is onze eerste plicht te zorgen, dat de vrouw haar gevoel van eigenwaarde niet verliest. Zij mag, neen zij moet wel inzien, dat zij onjuist heeft gehandeld door een daad te doen, die voor haar en het kind, dat zij verwacht gevolgen heeft, die zij niet heeft overzien, maar zij mag zich o.i. niet zó zondig, niet zó schub dig voelen, dat haar zelfrespect daardoor een onherstelbare knauw krijgt, dat zij dusdanig gefnuikt wordt in haar zelfs bewustzijn, dat haar levensmoed erdoor wordt geknakt. Speciaal voor de religieuse werkers moet het moeilijk zijn de vrouw naast het bewustzijn harer ,zonde’, dat van de mogelikheid tot herstel bij te brengen. Wij, neutralen, wijzen haar op het onsociale van haar daad, maar tevens op de plicht om daarvan althans de nu onvermijdelike gevolgen moedig te dragen en voor haar kindje vader en moeder beide te zijn. Men heeft ons vaak verweten, dat wij het ongehuwd moederschap verheerlikten, het voorstelden als een begeerlike zaak. Dit ligt ons ver. Evenmin als wij het verantwoord zouden vinden als een gehuwde vrouw bewust een kind zou willen, wanneer zij van plan was den vader te verlaten en dus het kind vaderloos te maken zij het dan door wet en maatschappij gesanctionneerd evenmin vim den wij het gedrag der ongehuwde moeder verantwoord tegenover het kind, dat zij toch buiten het steunende normale gezinsverband moet grootbrengen. En daarenboven veroors delen wij het lichtzinnig plegen van de geslachtsdaad. Naar onze overtuiging moet het pas dan tot geslachtsgemeenschap komen, als beiden zich van de ernstige wil elkanders leven geheel te delen bewust zijn, een wil, die de huwliksdag als het ware symboliseert. Maar keren wij tot ons onderwerp terug: In de tehuizen kunnen de moeders, als ze dat wensen, ge* woonlik al geruimen tijd vóór de bevalling komen; de tijd, die zij daarna aldaar mogen vertoeven varieert van drie tot zes maanden. Een langer verblijf in de tehuizen waarborgt een langere borstvoeding voor het kind, en tevens een hechtere band tussen moeder en kind. Het heeft evenwel het nadeel, dat de moeder langer buiten de maatschappij blijft en meer moeite zal hebben zich daaraan wederom aan te passen en in haar onderhoud te voorzien. In vele tehuizen kan het kind blijven tot het drie jaar is geworden, ook zijn er aparte tehuizen voor de kinderen, die ze houden tot de school* plichtige leeftijd. Steeds is dan het streven de moeder aan het kind te binden en meer nog dan op getrouwe betaling van het verpleeggeld, stelt de leiding prijs op regelmatig bezoek. Want alle werkers op dit terrein weten het: de beste steun voor de ongehuwde moeder is het kind. Het zijn slechts de dilettanten in dezen arbeid, die kortzichtig menen, dat alles toch zoveel eenvoudiger zou zijn voor de moeder, zoveel beter voor het kind, als goede pleeg* ouders zich over het kind ontfermden. Voor het kind moge dit een enkele maal zo wezen maar ook dan weet men niet, of de innige band, die moeder en kind verbindt vervangen kan worden, ook dan kan men er onmogelik zeker van zijn, of de toekomst houdt wat het heden belooft doch voor de moeder is dit anders. Elke ernstige maatschappelike wer* ker vermijdt het heftig in te grijpen in het vreemde leven en zal alle middelen aanwenden, om de moeder zelve te doen dragen de verantwoordelikheid voor haar kind, die haar zwaar kan drukken, maar ook haar zelfbewustzijn en levens* kracht kan verhogen, en haar bovendien een rem is voor een tweede .misstap’. En indien men het kind een volledig gezin toewenst, vergete men niet, dat zeer vele moeders later nog huwen, hetzij met den vader van haar kind, hetzij met een andere man. Zo komen dus vele kinderen nog in een gezins* verband, waarvan althans de moeder het bloedsverwante element is. Dadelik na de bevalling moet ieder, die met de moeder in aanraking komt zorgen, dat zij haar kind erkent, zolang deze erkenning nog nodig is om voor de wet ook tussen moeder en kind familiebanden te scheppen en de moeder de voogdij te bezorgen over haar kind. Ten spoedigste leidt men ook de vaderschapsactie in, die weliswaar pas vijf jaar na de geboorte van het kind verjaart, maar die bij een tijdig begin voor moeder en kind toch de beste resultaten waarborgt, hoe pover deze ook dan nog dikwijls zijn. De maatschappelike werker, die zijn taak ernstig opvat, zal zo lang mogelik contact houden met de moeder, opdat zij als het leven haar moeilik valt, iemand heeft, die alles van haar weet, en die haar raden kan. De helper zal zich van twee zaken steeds bewust moeten zijn, en wel, dat allereerst getracht moet worden de hulpzoekende sterker te maken en haar dus niet te ,bebazen’ en dan, dat het vertrouwen, dat geschonken werd als het ambtsgeheim van den wers ker is te beschouwen, dat nooit of te nimmer geschonden mag worden. Men kan tegen een hulpzoekende zeggen, dat zij iemand over haar omstandigheden moet inlichten, men kan haar daarvan met allen klem trachten te overtuigen, men kan zelfs betogen, dat men de medeverantwoordelikheid van het zwijgen niet dragen kan en dreigen de handen van haar af te trekken, maar men mag nooit het vertrouwen beschas men, het beroepsgeheim schenden. En hoe staat het nu met de toekomst van de ongehuwde moeder, hoe met die van het kind, welke rol speelt de vader? Wij zullen op deze drie allerbelangrijkste vragen in deze weinige bladzijden slechts een zeer kort en daardoor ons voldoend antwoord kunnen geven, slechts grote lijnen kuns nen trekken en de zo gewichtige détails helaas moeten vers waarlozen. Een zeer groot percentage der moeders huwt, al dan niet met de vader van het kind. Verreweg het grootste deel der moeders krijgt buiten echt geen kinderen meer, en slechts bes trekkelik weinigen krijgen later buiten echt nog kinderen, die een ander tot vader hebben de .ontucht’ wordt dus blijks baar door de verenigingen niet in de hand gewerkt! en zij. die vele kinderen ter wereld brengen, leven gewoonlik in een concubinaat, dat zo het al moge indruisen tegen de wetten van godsdienst en maatschappij, toch uiterlik zeer veel heeft van een normaal gezin. Van de moeders die niet huwen, houdt een deel haar kind bij zich, een ander deel brengt het bij familie of in pleeggezinnen onder; slechts hoogst zelden wordt de band tussen moeder en kind verbroken, doordat de moeder ook al is geen wettelike adoptie toegelaten, en het feit dus desnoods weer ongedaan te maken haar kind ,afstond’, of doordat zij wegens slecht levensgedrag uit de ouderlike macht werd ontzet, of daarvan wegens onmacht ontheven. Het Amsterdamse onderzoek over de jaren 1911, 1912 vond slechts in 9 % der gevallen de band tussen moeder en kind verbroken en zo ongeveer zal dit wel een gemiddelde zijn. Door dit gunstige resultaat mogen wij ons nochthans niet van hulpverlening ontslagen achten. Het zal zeker zijn bereikt juist dóór die hulpverlening. De toekomst der kinderen is niet zo eenvoudig te beschrijf ven. Dat de onwettig geborenen slechter levenskansen heb* ben dan de binnen huwelik ter wereld gekomenen, schijnt wel vast te staan, evenals het feit, dat hun aandeel in crimi* naliteit enz. iets groter is. Men aarzelt evenwel bij hel toe* schrijven van deze toch al niet sterk sprekende feiten, tussen de stelling, dat de kinderen uit erfelikheidsgronden er slech* ter aan toe zouden zijn, of die, dat het milieu, en wel speciaal het vaak verwisselen van pleegouders, het zich niet hechten aan één omgeving, hier het grootste gewicht in de schaal zou leggen. Ons wil het voorkomen, dat het zwaartepunt moet vallen op de laatste verklaring, al ontveinzen wij ons het erfelikheidsmoment niet. Maar het gewichtigst lijkt ons toch het ontbreken van een vaste band. Er zijn velen, die hierop hun voorkeur voor adoptie gronden, en ongetwijfeld is dit een sterk argument, maar bij een toleranter houding der maatschappij en goede zorg voor de ongehuwde moeder, is die sterke band ook wel buiten het pleegoudersgezin te vinden. Daar de ongehuwde moeder door haar werkkring meestal niet in staat is haar kind bij zich te houden en het trou* wens de vraag is of zulk een abnormaal klein gezin, waar bovendien de moeder»kostwinster nog vaak afwezig is, de opvoeding van het kind ook wel tot heil strekt en het percentage, dat in gestichten of tehuizen langdurig verblijft zeer klein is, ligt het voor de hand, dat zij een kostgezin zoekt voor haar kind. Het probleem der pleeggezinnen en kostkinderen is verre van eenvoudig. Waar een kind uit liefde tot ,het kind’ wordt opgenomen, is de kans groot, dat de pleegmoeder zich er zeer aan hecht en jalouzie van moeder en pleegmoeder een goede verstandhouding onmo» gelik maakt. Is winstbejag de drijfveer, dan is de kans groot, dat het kind niet die verzorging vindt, die het behoeft, en lichamelik en geestelik verwaarloosden hebben de vereni» gingen in hun arbeid ook maar al te vaak ontmoet. De vereniging Onderlinge Vrouwenbescherming vestigde hierop de aandacht van vele gemeenten en verzocht hun een politieverordening op het houden van kostkinderen in het leven te willen roepen. Enkele gemeenten gaven aan dit ver» zoek gehoor en zo bestaan er in enige plaatsen van ons land nu zulke verordeningen, die óf het preventieve stelsel vol» gen permissie van de politie is vereist om kostkinderen in huis te nemen óf handelen volgens het repressieve stelsel, dat de aangifte van kostkinderen vereist en bij ge» bleken ongeschiktheid een verbod tot het houden van kost» kinderen ten gevolge heeft. Ons lijkt het laatste stelsel het best, daar men van te voren lang niet altijd weten kan, of een gezin tegen de taak van de verzorging van pleegkinderen opgewassen zal wezen, en het preventieve stelsel, zo dit mocht blijken niet het geval te zijn, toch in het repressieve overgaat. Men weet evenwel altijd wel middelen te vinden om door de mazen van wetten en verordeningen heen te glippen en te gemakkeliker is dit als de mazen zo wijd zijn. Zolang nog slechts weinig gemeenten zich in het bezit van een verordening op het houden van pleegkinderen verheugen, is het zeer eenvoudig, om uit een gecontroleerde gemeente te verhuizen naar een niet gecontroleerde en daar het winst» gevende en daarom extra fatale bedrijf voort te zetten. Een commissie is thans bezig te onderzoeken, welke in deze moeilikheid de meest praktiese oplossing is. Wij voor ons hopen, dat het een Rijkswet zal wezen.1) Het is hier niet de plaats uitvoerig in te gaan op het vraag* stuk: gesticht s* of gezinsverpleging? Toch staat het in nauw verband met het probleem, dat ons bezig houdt. Vele natuurlike kinderen immers brengen hun jeugd in gestichten door. Hier zijn de moeilikheden weer van anderen aard dan in de pleeggezinnen. De controle is ge* makkeliker, de lichamelike verzorging is er vermoedelik veel beter, aan de paedagogiese zijde van de opvoeding kan waarschijnlik deskundige leiding worden gegeven, maar hier is het voor het kind weer moeiliker een band te houden, een thuis te behouden, en de regelmatige, ofschoon uiterst sobere gestichtsroutine maakt de zo nodige aanpassing in de volle maatschappij misschien wat moeilijker, evenals door de grotere gebondenheid en beslotenheid de latere vrijheid met mate te gebruiken voor het gestichtskind soms een te zware opgave blijkt te zijn. Wanneer ouders of voogden niet opgewassen blijken tegen hun taak, grijpen onze Kinderwetten in. Via kinder* politie en voogdijraad worden de zaken bij de rechtbank aangebracht, die als er termen aanwezig zijn de ouders of zoals veelal bij het natuurlik kind: de voogd(es) uit hun macht ontzet , of daarvan ontheft. Sedert 1921 is bij de artt. 373 en vlg. en analoog bij de artt. 436 en vlg. ook ge* regeld de z.g. ondertoezichtstelling, waarbij de in dat jaar onze wet binnengetreden figuur van den kinderrechter het recht wordt toegekend in de opvoeding van een kind in te grijpen, wanneer het kind zodanig opgroeit, dat het met zedeliken of lichameliken ondergang wordt bedreigd. Het kind kan dan onder toezicht worden gesteld en zowel ouders als voogden hebben, op straffe van uit de ouderlike macht te worden ontzet, de plicht met de door den kinderrechter benoemde gezinsvoogd mede te werken. Het spreekt van *) Sedert het ter perse gaan van deze regelen publiceerde de commissie haar rapport, dat tevens een ontwerp van een rijksregeling bevat. zelf, dat deze bepalingen voor onze materie van groot belang zijn. Zowel bij het reclasseeren van een zeer jonge ongehuws de moeder, die zou dreigen dieper te vallen wanneer zij niet tijdig werd onttrokken aan haar omgeving, die haar onvols doende wist te behoeden, als bij de zorgen voor de opvoeding van het natuurlike kind, wiens moedersvoogdes niet tegen haar taak blijkt te zijn opgewassen, kan de macht, die de gezinsvoogdij ons geeft, voortreffelike diensten bewijzen. Mits die macht ook alweer gebruikt wordt door den goeden maatschappeliken werker: verstandig en bescheiden. En ten slotte; welke rol speelt de vader? Volgens het Amsterdamse onderzoek zou ongeveer 20 % der huwende ongehuwde moeders niet trouwen met den vader van het kind. In al deze gevallen en in die waarin de vrouw niet trouwt is het dus niet zeker of er een relatie tussen vader en kind ontstaat. Hoeveel vaders het kind erkennen is geen maatstaf voor de door vaders vrijwillig op zich genomen verantwoordelikheid, daar geen gehuwd man het kind opens lik als het zijne kan erkennen; wij weten het: overspelige kinderen kunnen niet worden erkend. Aan de erkenning, die tussen vader en kind een familierelatie schept, al strekt die zich niet uit tot zijn verwanten, is tenminste meer vast dan een finantiele band alleen. Wanneer een man bij vaders schapsactie veroordeeld is, ,door een uitkering in het onders houd en de opvoeding van het kind gedurende zijn minders jarigheid te voorzien’ art. 344 a (waarbij hij art. 344 f ook gehouden is de moeder van het kind de onkosten van haar bevalling en van haar onderhoud gedurende de eerste zes weken, door den rechter naar plaatselik gebruik vast te stellen, te vergoeden), is hij alleen degene, die betaalt, en als opvoeder van het kind, als diens vader, treedt hij in het geheel niet op. Het is typerend, dat men in deze gevallen ook pleegt te spreken van den verwekker, waarmede men te kennen geeft, dat de rol van den man met het verwekken van het kind was uitgespeeld. Doch zelfs over de verwekker als betaler make men zich geen illusies. Zeer velen zijn er, die van het begin af wegen en middelen weten te vinden om zich aan die onaangename verplichting te onttrekken, wij wezen daar reeds op in het hoofdstuk over de rechtspositie van het kind. Zij verlaten hun dienstbetrekking, waardoor het enigszins vaste loom beslag door den voogdijraad een fictie wordt, en zijn uiter* mate vindingrijk als het betreft de gevolgen van het rechter* lik vonnis te omzeilen. Maar ook van de aanvankelik plicht* getrouwe betalers zijn er weinigen, die werkelik tot de meerderjarigheid van het kind hun deel bijdragen in de materiele zijde van zijn opvoeding. Als zij een wettig gezin stichten gaat geheel hun belangstelling daarnaar uit, en het voorkind wordt vergeten. Hoe ouder de kinderen worden, hoe slechter de vader betaalt, dat is de algemene ervaring. Wij hebben ons wel eens afgevraagd of dit ook zo zou wezen, als de vader meer was toegekend dan de plicht tot betalen alleen. Bij de mannen, die van hun wettige echtgenoten zijn ge* scheiden en wie ook door de rechter een alimentatieplicht is opgelegd, is het met het nakomen van die plicht toch niet zó droevig gesteld. Maar daar kennen zij de kinderen, en hun gevoelens voor die kinderen spreken een woordje mee. Zou de vader, die met zijn natuurlik kind ook door een per* soonlike band was verbonden, daarvoor óók wat gaan voelen en dan tevens zijn geldelike verplichtingen beter nakomen, of zou ook dit een illusie blijken te zijn, en is de vader gedoemd slechts de verwekker te blijven? het is een open vraag. IV, Wensen, Indien wij de macht hadden de positie van het natuurlik kind geheel volgens onze wensen in te richten, welke be* palingen zou onze wetgeving dan bevatten? Sommige ver* enigingen stellen zich in hare statuten als doel: gelijkstelling van natuurlike kinderen met hen, die binnen huwelik ge* boren zijn. Hoe heeft men deze doelstelling op te vatten? Is het de bedoeling, dat de wet slechts spreekt van „kinde* ren”, zonder zich rekenschap te geven van het verschil, dat voor het kind toch feitelik is gelegen in het al dan niet gehuwd zijn van zijn ouders, in het al dan niet opgroeien in een constanTwettig of onwettig gezinsverband? Zover gaat zelfs de wet in Sovjet Rusland niet; weliswaar hebben daar de kinderen uit geregistreerde en nieTgeregistreerde huwe* liken dezelfde rechten. Maar daarmee zijn we er nog niet, want het verschil tussen een geregistreerd en een nietigere* gistreerd huwelik is alleen, dat het eerste wèl, het tweede niét is ingeschreven door een ambtenaar van den Burgerliken Stand; voor de kinderen geldt ook het niet geregistreerde huwelik als huwelik, wanneer de samenleving naar buiten door het gemeenschappelik voeren der huishouding, door gemeenschappelik optreden naar buiten —, is gebleken. Zo resten dus ook daar de kinderen, die niet in een feitelik al dan niet ingeschreven huwelik zijn verwekt; dat zijn dan die kinderen ontstaan uit verboden verbintenissen van ouders en kinderen, broers en zusters, van hen, die reeds met een ander zijn gehuwd, van hen, die zwakzinnig of krankzinnig zijn verklaard, enz., benevens die uit vluchtige verhoudingen. Slechts voor hun onderhoud zijn aparte be» palingen gemaakt; hun opvoeding kunnen zij krijgen in de Staatskindertehuizen, evenals alle kinderen, waarvan de ouders dat wensen. Zelfs de Russiese wet noemt dus nog twee soorten kinderen, al behandelt men ze ook gelijk; het spreekt dus vanzelf, dat dit ook gebeurt in landen, die niet alle oude normen revo* lutionair over boord hebben geworpen. Trouwens, ook wij weten niet, of het niet zeer juist gezien is in de wet vast te leggen, wat men met de buiten huwelik geborenen van plan is. Verzuimt men dit, en laat men alleen de praktijk beslissen, dan kon het er met de familieband en het onderhoud van een kind, dat niet door een feitelik bestaand gezin wordt beschermd, wel eens treurig uitzien. Wij noemen ze dus wel apart in onze wensen, de kinderen, die niet binnen huwelik zijn geboren, maar hoe behandelen we hen, wie behoren tot hun familie, wie onderhouden hen, wie voeden hen op? Om te beginnen is het allernoodzakelikst, dat ze althans door het feit van hun geboorte een moeder hebben. Wie de moeder van een kind is, is waarlik eenvoudig genoeg vast te stellen en het is uiterst ongewenst, dat de .erkenning door de moes der’ nog langer in onze wet een noodzakelikheid is. Dit is zeer eenvoudig, maar welke regelen verlangen wij voor de erkenning door den vader, welke voor de familieband van het kind met de verwanten zijner beide ouders, welke voor onderhoud en erfrecht? Laat ons eens zien of de meest moderne wetgeving op dit gebied, die van Noorwegen daterend van deze eeuw ons niet tot richtsnoer kan zijn. In het Noorse recht is het natuurlik kind verwant zowel met den vader als met de moeder en eveneens met hun familie. Het draagt denaamvan een van zijn ouders, en heeft dezelfde rechten op het erfdeel van zijn ouders en verwanten als een wettig kind, doch alleen als met zekerheid is vastgesteld wie de vader is. Om deze zekerheid te verkrijgen heeft men o.i. een uiterst praktiese weg gevolgd. ledere vrouw, die buiten huwelik een kind verwacht, heeft de plicht drie maanden vóór hare bevalling een arts of vroedvrouw te consulteren. Deze moeten van haar omstandigheden mededeling doen aan een bepaald lichaam laat ons het gemakshalve voogdijraad noemen en daarbij tevens de naam opgeven van hem, die volgens de vrouw de vader is van het kind. Dit moeten arts of vroedvrouw ook doen als zij pas bij de bevalling met de vrouw in aanraking komen. Bij verzuim treft hen boete; de vrouw dreigt boete of zelfs gevangenisstraf als zij weigert de naam van den vader te noemen of een onjuiste opgave doet. Ook van de geboorte van het kind, en van het feit of het al dan niet levend ter wereld kwam, moet de voogdij* raad bericht ontvangen. Deze raad heeft vervolgens de plicht dengene, die als vader wordt opgegeven, daarvan in kennis te stellen. De man kan dan, als hij dat wenst, dadelik het kind als het zijne erkennen; gebeurt dit niet dan heeft de raad de plicht den vader een officiële betekening van zijn vaderschap te doen toekomen. Als de man binnen vier weken niet tegen deze „toeschrijving” in verzet is gekomen, dan wordt hij als vader beschouwd; hij kan echter ook hetzij het vaderschap zelve ontkennen, of opmerken, dat de moe* der met meerderen gemeenschap heeft gehad. Zo wordt hij dus de aanklager, de eiser in de dan volgende procedure. In het eerste geval wordt ambtshalve onderzocht of er waars lik geen mogelikheid bestaat, dat hij de vader is van het kind, bij welk onderzoek ook de vrouw als getuige kan worden gehoord en beiden een eed kan worden opgelegd. Kan zijn gemeenschap met de vrouw niet worden vastgesteld, dan wijst de rechtbank zijn vordering toe en is hij van verdere verplichtingen ontslagen. Blijkt, dat hij met de vrouw wèl gemeenschap had, dan wordt hem dadelik de onderhoudss plicht opgelegd, en daarna komt pas de vraag aan de orde, of de vrouw met meerderen gemeenschap had. Zo niet, dan wordt de man evenzeer als de vader beschouwd als wanneer hij het kind vrijwillig als het zijne had erkend; zo ja, dan heeft hij slechts onderhoudsplicht. Als de moeder reeds dadelik de gemeenschap met meerderen toegeeft, tracht het gerecht toch eerst een vader te vinden, die dan ook het vaderschap wordt toegekend. Gelukt dit niet, dan wordt de onderhoudsbijdrage dadelik over allen verdeeld, die in aam merking komen. Zowel tegen deze beslissing als tegen de toekenning van het vaderschap staat beroep open. De alimem tatiebijdragen worden van ambtswege geïnd, en men heeft vele maatregelen, waaronder hechtenis, om het vonnis ook metterdaad te executeren. Voor de materiële zijde van de opvoeding is dus gezorgd, hoe staat het met de opvoeding zelve? Gewoonlik verblijft het kind bij de moeder, het kan evenwel ook bij zijn vader zijn. Als regel heeft degene, bij wie het kind verblijft ook de voogdij, maar zo de voogd zijn plichten veronachtzaamt of het bij anderen doet verzorgen, kan ook een derde die voogdij worden opgedragen. De plicht voor het onderhoud van het kind te betalen blijft evenwel op beide ouders drukken. De armenzorg, die helpt als zij in gebreke blijven, heeft diem overeenkomstig op beide ouders recht van verhaal. De onderhoudsplichtige vader in sommige gevallen vaders zijn ook gehouden in de opvoeding van het kind door extra bijdragen te voorzien, en wel als regel tot het kind zestien jaar is. Zijn vader of moeder in de omstandigheden het kind een nog langer voortgezette opvoeding te geven, zo zijn ze daartoe verplicht; deze verplichting geldt ook als het kind nog niet in staat is voor zichzelve te zorgen, maar is het kind dat wèl op 15 jarigen leeftijd, dan kunnen zij van die verplichting worden ontheven. De plichten der ouders worden vastgesteld in verhouding tot hun economiese draag* kracht. Veder verzekert de Noorse Ziektewet alle verzekerden vrije verloskundige hulp en ziekengeld 6 weken vóór en twee weken na de bevalling, en alle moeders gehuwd en on* gehuwd hebben recht op ,maatschappelike steun’, als de vader zijn verplichtingen niet voldoende nakomt. Bovendien kent de stad Oslo een soort ,moederloon’ voor alle moeders, die zonder man door het leven moeten, opdat de moeders niet gedwongen zouden zijn ter wille van geldelik voordeel hare moederplichten te verzaken. Wij zijn op de Noorse wet zo uitvoerig ingegaan, omdat wij voor ons van mening zijn, dat zij voor een groot deel be* antwoordt aan onze wensen. Wij juichen het toe, dat in die wet is vastgelegd, dat het kind een recht heeft op twee ouders, en dat de wet al het mogelike doet om het kind dat recht te verschaffen. Wij waarderen, dat voor naam en erfrecht het buiten huwelik geboren kind met dat binnen huwelik geboren wordt gelijkgesteld, en dat de sociale wetten zijn moeder niet in een andere positie plaatsen dan haar toch al gelukkiger zuster. Het is hier niet de plaats uitvoeriger in te gaan op de ver* schillende vormen van moederschapszorg en evenmin op de vraag, of zij al dan niet wordt gewenst, of zij premievrij moet zijn, of meer een soort verzekering, enz. enz. Dit vraag* stuk raakt slechts zijdelings ons onderwerp en onze houding daartegenover wordt tè zeer bepaald door onze gehele sociaahpolitieke inzichten om zelfs al liet de plaatsruimte het toe hier aan de orde te komen. Wat ons terrein wèl raakt, is dat éne punt, dat de Noorse wet duidelik heeft uitgesproken, n.l. dat de moederschapszorg, zo zij bestaat, zich dient uit te strekken over gehuwde en ongehuwde moeders beide. Ook de Noorse wet maakt een uitzondering voor de over? spelige kinderen, een uitzondering, die wij zeer betreuren, al zal zij wel door moeilikheden van praktiesen aard zijn gedicteerd. Het lijkt ons juist gezien, dat de inmenging van den vader zich niet noodzakelikerwijs behoeft te bepalen tot betalen alleen, en dat met de mogelikheid, dat hij zich voor de op* voeding zelve interesseert, rekening is gehouden. Waarom zou voor buitenechtelike kinderen niet mogelik zijn, wat voor de kinderen uit gescheiden echtverbintenissen mogelik blijkt? Ook daar is maar aan een der ouders de voogdij opgedragen, doch als regel krijgt de andere het kind toch nog wel te zien. Wij weten wel, dat de positie van het kind uit een ontbonden huwelik, dat in zijn liefde tussen de beide ouders heen en weer wordt geslingerd niet altijd een benijdbare is, maar wij stellen ons voor, dat in de verhouding, die het buitenechtelik kind verwekte, en die als regel korter is, dit probleem niet zó klemmen zal. Wij zouden ons in afwijking van de Noorse wet kunnen voorstellen, dat de voogdij over het kind aan één ouder was opgedragen, terwijl als de ander dat wenste deze een soort toeziende voogdij zou kunnen uitoefenen, die dan echter verder moest gaan, dan de toeziende voogijd in ons Nederlandse recht, die zich slechts tot zaken van finantiëlen aard bepaalt. In Estland heeft b.v. de betalende vader een zeker toezicht op de opvoeding van het kind. Bij verschil van mening tussen de voogd gewoonlik de moeder en hem, beslist de voogdijraad. Ons schijnt dit een geschikte bepaling om in den vader waarlik het gevoel van mede*verantwoordelikheid te wekken; juist de besten zullen allicht soms een gevoel van wrevel koesteren, dat van hun niet anders dan geld wordt verlangd. Over de oplossing, die men heeft gevonden om bij de exceptio plurium toch voor het onderhoud van het kind van .vaders# wege’ een bijdrage te innen, juist zoals dat ook in Denemar? ken geschiedt kunnen wij niet enthousiast zijn. Het wil ons voorkomen, dat voor het ene onrecht nu een ander in de plaats is gekomen. Immers het is toch wel een physiologies vaststaand feit, dat een kind maar één vader kan hebben, en dat we als we x mannen laten betalen, x min 1 onrecht aan? doen! Bovendien, zelfs al loopt de betaling over de voogdij? raad, is er voor ons gevoel toch iets pijnliks in, dat bij elke alimentatiebijdrage als het ware de nadruk zou worden ge? legd op de geringe terughoudendheid, die de moeder inder? tijd aan den dag legde. Maar wij moeten bekennen geen betere oplossing te kunnen voorstellen. Men heeft zich in de Scandinaviese landen blijkbaar geheel losgemaakt van de gedachte, dat de uitkering door den vader een zekere waardering voor de moeder zou uitdrukken. Men heeft zich, naar men ons verzekerde, uitsluitend op het standpunt ge? plaatst, dat in het onderhoud van het kind moet worden voorzien, en dat de moeder daartoe alleen niet bij machte is. Dit komt ook ons voor een juiste gedachtegang te zijn, alleen komt iets in ons gevoel tegen de consequentie in verzet. Het toepassen van lijfsdwang om de onderhoudsplichtige te dwingen, vinden wij niet alleen in de Noorse wet; hier te lande heeft men er nooit aan gewild, en de bepaling, dat de hechtenis door den eiser moet worden bekostigd, zou in de gevallen die ons hier bezighouden de lijfsdwang, zelfs al bestond die, tot een wassen neus maken, daar de eiser(es) hier gewoonlik in de onmogelikheid verkeert uitgaven te doen. Men zou dus de gehele regeling van den lijfsdwang moeten herzien, en wij voor ons voelen daar wel wat voor, als we ons herinneren, hoe men ons in één van de landen, waar ze ook bestaat (Oostenrijk) vertelde, dat sedert de invoering de alimenten veel beter binnenkwamen. Zij, die zich veel voorstellen van preventieve wetswerking zullen dat ook wel vanzelfsprekend vinden. Het is volgens ons volkomen redelik, dat men bij het vast? stellen der geldelike verplichtingen rekening heeft gehouden met de draagkracht van beide ouders. Het is nooit of te nimmer onze bedoeling de vrouw van zorgen te ontheffen: wij willen ze alleen niet alle op haar rug laden. Een te grote alimentatiebijdrage van den vader zou oorzaak wezen, dat de vrouw harerzijds in het geheel geen offers behoefde te brengen. Dit schijnt ons onjuist. Ook in de praktijk maakten wij het een enkele maal mee, en al konden wij ons dan troosten met de wetenschap, dat waar deze ene vrouw door de fortuin leek begunstigd talloze anderen het gehele juk alleen moesten dragen, toch konden ook wij met deze op* lossing voor ons gevoel geen vrede hebben. Gelijke verantwoordelikheid van beide ouders voor het kind, dat is het wat wij wensen. Zeker worden met die wens aan den man de hoogste eisen gesteld, want het zal voor hem moeiliker wezen zich verantwoord te voelen, waar zijn aam deel aan het kind zoveel minder aantoonbaar is. Maar zolang desondanks binnen huwelik hem toch de grootste rechten zijn toegekend, zal hij er genoegen mee moeten nemen, dat hem buiten huwelik zo al niet groter (het zij verre van ons dat te wensen) dan toch even zware verplichtingen wor# den opgelegd als aan de vrouw. Men heeft de bestrijding van anticonceptionele middelen, het weren van de ongehuwde moeder uit de sociale wetten altijd daarmee gemotiveerd, dat het verantwoordelikheidsgevoel der vrouw erdoor zou worden ondermijnd. Welnu, men tone, dat men deze argm mentatie ernstig meende en bewijze dit, door de verantwoord delikheid van den man in de wet vaster neer te leggen. Mogelik wordt hij dan door die wettelike verantwoordelik* heid van onberaden stappen teruggehouden. Verantwoord de lik willen wij beide ouders, niet enkel aansprakelik voor materiële zaken; verantwoordelik aan hun kind, verd antwoordelik aan de maatschappij.