CQSMOLOGIE ELEMENTEN :: DER :: PRACTISCHE ASTROLOGIE A. E. THIERENS [ MCQ I 507 hebben er zich van meester gemaakt en brachten de oude kennis in steeds méér en méér onherkenbaren vorm aan den man. Feitelijk is niet vreemd wat gebeurt: wanneer ge een schoone, welgevormde en fraai ontwikkelde taal hoort spreken dooronontwikkelde menschen, in wier denkvermogen de schoonheden van woordkeus en zinsbouw geen grond van beoordeeling of waardeering vinden, dan zullen slechts misvormingen van de oorspronkelijk zuivere en schoone taal uw oor bereiken. Hoe zou een litterair verwend Romein opzien, als hij ons gymnasium-latijn moest verduren? Zoo geschiedt het met elke wetenschap of althans; zoo kan het geschieden. Waarom de Akademie zich terugtrok van eene studie, die mannen als Leibnitz en Spinoza nog schijnt beziggehouden te hebben en die, voor zooverre men kan nagaan, in elke eeuw tot op den huidigen dag hare ernstige aanhangers vond al waren het slechts weinigen moge een ander uitvinden. Schrijver dezes vergenoegt zich op dit oogenblik met eenvoudig het feit als geschiedkundig vast te stellen: de Akademie van onzen tijd wil er niets mede te maken hebben, schuwt het woord, verwerpt met minachtend gebaar ‘het-idee-alleen-al’. Wie meent, heel ver te gaan, zegt: „nu ja, invloeden van sterren op de Aarde, natuurlijk, alles oefent invloed uit op alles, maar wat is ons dat waard? Niet meer dan de invloed die een zandkorrel aan ’t strand op ons uitoefent. Zieligheid! meer niet daar wil ik niets mee te maken hebben en niet meer toe terug gaan. Oudere volken hebben daarmee wat gespeeld, en dat was misschien goed voor hèn, maar onze eeuw staat in het teeken van de Rede ‘die Reine Vernunft’ ‘der Geist’ 1” x) Zeker, de Rede, die hoog boven de Ziel troont, maar niet als eene leege abstractie ‘zonder meer’. Waarin toch bestaat die Rede, zoo niet in de bron van alle redelijkheid en in de redelijkheid van alle dingen, zielig en lichamelijk. Welnu, gij wijsgeer, wat is de redelijkheid van de astrologie? Van u had de wereld geen geringschattende verwerping van‘zielige astrologie’, maar eene juiste redelijke verklaring van het wezen dezer dingen mogen verwachten. ‘) Vgl. Hegel’s Encyclopaedie door Bolland, 111, p. 774 „Der Inhalt der Astrologie ist als Aberglaube zu verwerf en...” Is er geen redelijkheid aan? Maar waaraan is eigenlijk géén redelijkheid? Is de Rede niet het alomvattend wezen der gansche openbaring? Kan er alzoo iets buiten vallen? Een concreet ding kan buiten gebruik raken in zekeren tijd en voor zekeren tijd geen waarde bezitten, en dit zou het geval kunnen zijn met de astrologie of met een deel ervan. Laten we dit over aan de persoonlijke meeningen. Maar niets kan ooit zijn zonder Rede, die boven den Tijd en boven tijdelijk gebruik staat. Men kan een ding, een zaak, onredelijk gebruiken, een mensch zoowel als eene wetenschap onredelijk bejegenen. Maar in dat geval is de onredelijkheid aan de zijde van de persoon die, alzoo doende, tegen den waren aard van ding, mensch of wetenschap ingaat. De ware aard der dingen is echter noodzakelijk en steeds het Redelijke. Wanneer de mensch zijn heil zoekt in godsdienst, wetenschap en wijsbegeerte, dan is dat een gelukkig verschijnsel. Maar ongelukkig is het, wanneer een beroep wordt gedaan op den godsdienst om on-ware, on-verdraagzame of liefdelooze geesteshouding te rechtvaardigen, of wanneer ‘de wetenschap’ en ‘de wijsbegeerte’ wapens worden om het denken en het zoeken naar wijsheid tegen te houden en te bestrijden. Ongelukkig is het, wanneer de eene mensch een slaaf wordt of blijft van den anderen onder het motto van godsdienst, wetenschap of wijsbegeerte. Wat let u toch, in ’s hemels naam, te onderzoeken of astrologie waar is? Vindt uw predikant of uw pastoor het niet goed? Verzet uw professor, uw onderwijzer, uw oom of uw tante, uw echtgenoot of uw vriend er zich tegen ? Zoo ja, vraag u zelf en hen af, of astrologie waar is of niet althans, of ze Waarheid bevat en dan: welk bezwaar zij tegen waarheid hebben. Vraag u zelf en hén af, of het rechtvaardig is, mannen als Keppler, Tycho Brahé, Giordano Bruno, Leibnitz en zoo vele anderen eenvoudig zonder grondig wetenschappelijk en filosofisch onderzoek te veroordeelen om dwaasheid of, erger, willekeurig bedrog! Men is niet gewoon, zonder behoorlijk hoor en wederhoor te veroordeelen hen die zich aan het goed van maatschappij en medemensch vergrepen hebben. Maar wèl veroordeelen onze mannen en vrouwen van de ‘wetenschap’ en de ‘wijsbegeerte’, velen en velen hunner voorgangers, die zich beijverden met hun geheele ziel, hun geheele verstand en geheel hun hart om aan de maatschappij en hunne medemenschen iets van het Goede waaraan zij deel hadden, mee te deelen deze veroordeelen zij zonder schroom of schaamte, zonder eenig verhoor, zonder pardon. Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Maar nu gij zóó geoordeeld hebt, wat denkt ge wel dat een volgend geslacht van u zeggen zal? Nog tegenwoordig zijn er ‘sterrekundigen van naam’ (sic/) die beweren dat er vóór Galileï niets bekend was van het heliocentrisch zonnestelsel en die kalm-weg voorbijgaan verklaringen als van Philolaus, den Pythagoreër, die sprak van een ‘Centraal Vuur’, niet alleen van ’t zonnestelsel, maar van het heelal, en voorbijgaan een werk als de Soerya Siddhanta 1), waaruit blijkt, dat bij de Hindoes ten minste drie duizend jaar geleden ons zonnestelsel heel wel bekend was als ‘heliocentrisch’. Somtijds vraagt men zich af, of ‘de officieele (?) wetenschap en wijsbegeerte’ in onzen tijd niet evenzeer om persoonlijke belangen gediend worden, en dan door deze verduisterd worden, inplaats van door onpartijdige zoekers naar waarheid te worden vertegenwoordigd: het is alsof ook daar vooraan staat wie de hardste huid en de sterkste ellebogen bezit. Hoe is het anders te verklaren, dat men over ’t hoofd ziet een uitspraak als van Keppler, nadat hij tenslotte geheel overtuigd was geworden van ‘het heliocentrisch systeem’: „Juist nu des te meer bleek het innige verband van de lichamen van dit zonnestelsel met elkaar, moest ook des te meer klemmen de bewering van dien onderlingen invloed” 2). Hoe is het mogelijk dat men Dante vereert als een der machtigste litteraire intellecten en dichter en tevens hem voor simpel aanziet, als hij verklaart dat de astrologie „de hoogste, edelste wetenschap en zonder gebreken” is. Kan iemand een machtig intellect zijn en tevens volkomen onzin beweren met groot gezag en stellige nadrukkelijkheid? Is zijn heele Divina Comedia ‘verzinsel’? Zoo ja, bestaat dan de verdienste van zulk een geest in het voort- ') Surya Siddhanta; Journal of the American Oriental Society. 1860, deel 6. 2) Bloemlezing uit Leopold von Ranke’s Werken door M. ten Bouwhuis. brengen van onzin of het fraai rangschikken op rijm, in rythmischen samenhang, van woorden en zinnen die géén beteekenis herbergen? Is Qoethe opeens verlaten van al zijn overigens erkende genialiteit, wanneer hij zijn levensverhaal aanvangt met de mededeeling van zijn horoskoop?1) Is Tycho Brahé, de leermeester van Keppler, hof-astroloog van den koning van Denemarken, een bedrieger? Kan Troels-Lund, de historicus, gelooven wat hij zegt omtrent de onwaarde der astrologie2), wanneer hij bovengegeven meening van Keppler in aanmerking neemt? Gelukkig, hoewel niet steeds de besten onder de werkers in godsdienst, wetenschap en filosofie op de hoogste banken en in de voorste rijen zitten, zijn er op elk gebied figuren van beteekenis aan te wijzen, die onbevooroordeeld de wetenschap en de wijsbegeerte op haar waren arbeid gewezen hebben: „De wetenschap, zeide Sir William Grove, omstreeks het midden van de materialistische XlXe eeuw moest geene begeerten noch vooroordeelen hebben. Waarheid moest haar éénig doel zijn.” En Faraday schreef: „De filosoof moest een mensch zijn die gewillig is, om naar elk denkbeeld dat geopperd wordt, te luisteren, maar besloten om voor zich zelf te oordeelen. Hij moest niet van de wijs gebracht worden door schijn, moest geen lievelings-hypothese hebben, niet van eene school zijn en in de leer geen meester hebben. Hij moest niet een eerbiediger van personen maar van dingen zijn. Waarheid moest zijn eerste doel zijn ” En wat weerhoudt den Christen om te doen gelijk Paulus schreef, te onderzoeken alle dingen en het Goede daaruit te behouden, te verwerpen al wat onwaar is, en te behouden het Ware dat in alles is. Kunt gij, als oprecht christen, meenen, dat gij uw God zoo goed mogelijk dient „met geheel uw hart en met geheel uwe ziel en geheel uw verstand” 3), wanneer gij inderdaad vreest, uw verstand te gebruiken en u eene verstandelijke voorstelling omtrent Gods schepping te maken? i) Aus meinem Leben. 2) Sterrenhemel en Wereldbeschouwing in den loop der tijden. 1902. 3) Mattheüs XXII, 37. Waarheid! om niets minder dan waarheid is het hen te doen, die thans wederom de astrologie in hare redelijkheid trachten te vinden, te bestudeeren en te verkondigen. Wat is astrologie dan? in beginsel. Het verband van lichamelijke wezens onderling in dit lichamelijk heelal. In ’t bizonder verstaat de mensch eronder de invloeden of werkingen die hijzelf ondervindt van de lichamen van zijn zonnestelsel en van den geheelen toestand en de onderlinge verhoudingen in dat stelsel. Wanneer een microbe of, nog zuiverder; een atoom een deel van het menschelijk lichaam genoemd mag worden, waarom zou dan ook niet de mensch in zijne lichamelijkheid, d.w.z. voor zooverre zijne belichaming betreft, deel van het zonnestelsel moeten genoemd worden? En waarom zou hij dan niet, lichamelijk weder, deelen in de toestanden van dat groote gehéél, juist zooals zeer stellig elk atoom van ons lichaam deelneemt in den toestand waarin zich dit bevindt: in gezondheid en ziekte, in vreugde en welzijn evengoed als in smart. Dit beweert de astrologische grondstelling: lichamelijk maakt elk wezen deel uit van een grooter geheel. Dat grootere geheel is hém het ‘Veld van Openbaring’ waarvan hij afhankelijk is voor zijne innerlijke bewustwording. Filosofen als Hegel spreken van ‘de Natuur’ en de natuurkundigen vinden 'empirisch’ ‘natuurwetten’. Wel, de astrologie is de Wet der Natuur en de totaliteit der oorspronkelijke natuurwetten, die men wel empirisch vinden kan maar die natuurlijk op zich zelf zijn, of men ze vindt of niet, en die noodwendig in de Natuur, in ééne Wet samenhangend, bestaan. Het is eene wet van onderling verband; verband door trilling. En die trilling is weer de feitelijke openbaring van het Leven in de Natuur. Wat heeft de ‘wetenschap’ daartegen te zeggen? Klaarblijkelijk niets; want de trillingstheorie beheerscht de geheele wetenschap of is althans een van de voornaamste grondslagen, waarop alle tegenwoordige wetenschappelijke beschouwingen rusten. Dan; waar wordt de reeks verbroken tusschen: geluidstrilling, ethertrilling (warmte, electriciteit), gedachtetrilling (telepathie), astrologie? Waar houdt de logica op? Waar wordt het ineens te verwaarioozen ‘zieligheid’? Wat hèbt ge te verwaarloozen ? De geluidstrilling die u, als muziek, in geweldige beroering, in zinnelijke opwekking, in hevige aandoening kan brengen? De ethertrillingen, die u doen leven, die gehéél uw leven, niet één onderdeel uitgezonderd, volstrekt beheerschen en mogelijk maken? Verwaarloost ge die als ‘zieligheid’? Waaraan ontleent gij dien waan, zou men geneigd zijn te vragen. Gij wilt gaan verwaarloozen, nu de Natuur u een harer diepere geheimen toevertrouwt en u zegt, waarom dat alles zóó is. Wanneer ge de wet des geestes leert kennen, verwaarloost ge uw Leermeesteres. Dat is ondankbaar. Maar erger: het is onwijs. Terwijl gij meent, wijsheid te hebben verworven, vergeet ge, dat die wijsheid toch ergens toe dienen moet en daar de Wet de Wijsheid van het Heelal en de geheele Natuur is, zoo moet uwe wijsheid de wet voor uw natuurlijk leven zijn. Daarom ook moet die wijsheid in allerhoogste plaats de kennis van de Natuur omvatten . . . dat is Astrologie of Cosmologie. Dante had dus wél gelijk. Kortom; astrologie is de zuivere kennis van het organisch leven in zijn eigenlijke wezen. Godsdienst, wetenschap en wijsbegeerte zullen daarin te samen komen. De man van de wetenschap ziet al zijne wetten samenkomen in ééne Universeele Wet, en vindt een ouderlingen samenhang die hem doet inzien, dat vergelijking tusschen een atoom en het zonnestelsel méér is dan eene paraphrase. Hij zal bovendien gaan begrijpen waaraan hij bezig is. De wijsgeer leert verstaan, welke de ‘motieven’ zijn die den ‘vrijen wil’ determineeren of ‘inclineeren’; hij spreekt niet langer over leege abstracties ‘zonder meer’. Voor den man der wetenschap wordt de doode vorm bezield; de wijsgeer gaat inzien, dat zijne wijsheid ook vorm en werkelijkheid bezit. Moeilijker is het, den godsdienstige te doen beseffen, dat hij van deze kennis eenig nut heeft. Men zou geneigd zijn te vragen, welk nut heeft de godsdienstige mensch van andere kennis, van kennis-in-’t-algemeen ? Vermoedelijk brengt die vraag velen in verlegenheid, maar wijst tevens of juist daarom op een geweldige gaping in het leven van de meeste godsdienstige menschen in onzen tijd. Menschen bij wie èn de wetenschap èn de godsdienst een plaats inneemt, gevoelen zich in onzen tijd gewoonlijk als twee halve menschen, of eigenlijk maar als één half mensch. Want verre van te genieten van innerlijke twee-of veelvuldigheid, maakt deze innerlijke scheuring den mensch dood-ongelukkig ... omdat ze onwaar is. Het innerlijk wezen van den mensch is niet uit elkaar te nemen in twee of meer stukken. Het is één bewustzijn gevoelt zich één en daarom het Eéne. Geen godsdienstig mensch kan gelukkig zijn zonder die innerlijke Éénheid te beseffen en te léven. En dat zal hij eerst kunnen, wanneer hij niet meer in twee of meer stukken wordt gescheurd door wetenschap, filosofie en godsdienst. Laat de twijfelaar tot zijn patroon, zijn predikant, zijn professor, oom, echtgenoot of vriend de vraag richten, hoe deze hem bevrijden kan van de innerlijke scheuring in het gemoed. En wanneer de goedbedoelende helper dat niet kan, is hij u van geen nut en mist hij alle aanspraken op gezag in deze kwestie. Het moge moeilijk zijn den godsdienstigen mensch te bereiken met astrologie, men is tenslotte even zeker hèm te bereiken, als zijn wetenschappelijken en filosofischen buurman. En waar demoeilijkheid het grootst is, gaat de strijd blijkbaar om het hoogste goed, het hoogste loon. Inderdaad kan de astrologie geen grooter dienst aan het menschdom bewijzen, dan het zijn waren en redelijken godsdienst, de waarheid en redelijkheid van zijn godsdienst, en van eiken ‘godsdienst’ te leeren verstaan. Dit zal de astrologie doen. Zij zal daarom de ware culte de lü Raison worden, de wijsheids- of redelijkheids-godsdienst, waarin het concrete gevoel en het concrete verstand ‘natuurlijk’ zijn opgeheven en verheven tot redelijk zien en beleven van de waarheid der Natuur, de Openbaring Gods, dus tot het beleven der Goddelijke Werkzaamheid in de Natuur. Dit is méér dan praten over godsdienst, over natuurwetten of logica. Men heeft echter van astrologische zijde de juiste opmerking gemaakt, dat het zeer moeilijk is, de waarheid der astrologie /ncfucf/e/-wetenschappelijk aan te toonen, tenzij empirisch. Langs empirischer! weg kan men althans de gróóte waarschijnlijkheid van het bestaan en den aard der invloeden aantoonen. Maar het echte ‘waarom’ is slechts langs den deductieven weg te vinden. In de serie wetenschappelijke opstellen in Urania („Cosmologie” getiteld) trachtte schrijver dezes aan te toonen, op welke wetenschappelijke en natuurfilosofische grondbeschouwingen alle praktische astrologie moet berusten. Wanneer men die heeft doorgewerkt, zal men bevinden, dat de deductieve weg, die ook hier, in het tegenwoordige werk gevolgd moest worden, véél minder bezwaren oplevert, al zal deze steeds eene principieele moeilijkheid behouden de moeilijkheid die men in alle deductieve filosofie ontmoet; n.l. de instemming met den grondslag. Men zal zien dat ook in het hiervolgend werk een zekere grondslag voorondersteld moest worden, en dat zelfs de uitwerking daarvan langs den filosofischen weg achterwege gelaten moest worden. Deze esoterische of deductieve filosofie, de grondslag van de ware en esoterische astrologie, blijve voor een later deel bewaard. Men zou geneigd zijn, dit werk over de Elementen der Practische Astrologie te beschouwen als tusschen het esoterische en het exoterische in semi-esoterisch als het ware. De Cosmo/ogfe-opstellen in Urania geven het zuiver exoterisch aspect; het later te verschijnen deel de zuiver esoterische zijde van het groote cosmologisch geheel, waarvan wij eigenlijk slechts de praktische of uiterlijke zijde ‘astrologie’ noemen. Deze semi-esoterische uiteenzettingen hebben eenerzijds het nadeel, dat ze nóch volkomen den esoterischen filosoof, nóch den praktischen astroloog gehéél bevredigen. Maar de laatste vindt stof genoeg voor zijn arbeid in de hierachter genoemde werken en voor de esoterische filosofie is de tijd nog niet voldoende gevorderd. Althans niet zóóver, dat de uitgave van een werk in dien geest financieel ook maar eenigszins mogelijk zou zijn. De hier aangeboden studie, waaraan de cursussen te Den Haag, Arnhem en Nijmegen (1910—’l 1) een groot deel van den denkarbeid hebben geleverd, geeft blijkens ervaring, juist den thans noodigen schakel tusschen exoterisch en esoterisch denken en eene bijna redelijke verklaring van de elementen der astrologie. De ware Elementen der Astrologie. i. De ware elementen der astrologie zijn de cosmische wetten. De mensch is evenals elk wezen in dit Heelal uit de wetten opgebouwd, phenomenon uit noumena. En wanneer men de wereld der noumena of cosmische wetten de Macrocosmos noemt, dan is elk phenomenon als veld van openbaring, waarin die wetten hunne vertegenwoordiging hebben of afgespiegeld zijn, een microcosmos. In de verhouding van ‘Macrocosmos en Microcosmos’, zoo bekend uit de geschiedenis van filosofie, theosofie en occultisme, moeten wij dus in hoogste instantie zien de verhouding van noumenon tot phenomenon. De verhouding van noumenon tot phenomenon is eene cosmische wet en zal zich dus alom openbaren, gelijk andere wetten. En dit wil zeggen, dat ook concreet het eene wezen of verschijnsel voortkomt uit het andere en bestaat in of uit het andere en grootere, gelijk een phenomenon uit een noumenon. Alleen, wanneer men dit voortkomen op eenig concreet gebied, zooals onze fysieke wereld, ziet geschieden, is natuurlijk het verband tusschen de beide concreet aan te toonen op de een of andere manier, hetgeen niet het geval is met de verhouding van het concrete phenomenon tot een abstract noumenon. Wij zullen ons in dezen cursus bezig houden met de verhouding van het concrete phenomenon ‘mensch’ tot zijn concrete noumenon dat het ‘zonnestelsel’ of liever: de Zonnelogos is. De mensch moet als verschijnsel van het Eéne Al een microcosmos genoemd worden ten opzichte van de abstracte, cosmische wetten, de Wet. Maar in meer beperkten en directen zin is hij een microcosmos ten opzichte van het groote wezen waarbinnen hij leeft en bestaat en dat concreet is evenzeer als de mensch zelf, maar zeer veel meer ontwikkeld, zéér veel machtigen Moge de mensch in hoogsten zin het Absolute Al, in naderen maar nog abstracten zin de abstracte Macrocosmos als zijn God beschouwen, in directen zin is hij voor zijne geheele concrete openbaring, dus voor zijn ‘werkelijke bestaan’ afhankelijk van het leven van den Zonnelogos. „In hem leven en bewegen en bestaan wij” en het is derhalve niet ten onrechte dat de Zonnelogos door ons als onzen onmiddellijken God en heerscher, als vertegenwoordiger der Almacht wordt beschouwd. Voor ons is de Zonnelogos de Almacht en door zijn leven ervaren wij aan ons zelven de abstracte cosmische wetten. Hij is voor ons het ‘vleesch geworden Woord’, de concrete openbaring der Wet, die wij niet zouden ervaren zonder verschijning. „Men kent het leven aan den boom” zegt H. P. Blavatsky. En daarom is Hij voor ons de verpersoonlijking van die Volstrekte Almacht, waarvan wij in de verte kunnen droomen, maar die wij slechts in een of anderen vorm concreet kunnen ervaren. En dan natuurlijk slechts in dien vorm, uit welken wij zelf, ons eigen bestaan geheel en al is te voorschijn gekomen. In het wezen en de wetten van onzen Zonnelogos zullen wij het wezen en de wetten van het Al vinden, en in zijne concrete vormen weder zijne wetten en zijn wezen. En zóó kunnen wij ten slotte ‘aan den lijve’, aan onze eigen fysieke, astrale en mentale voertuigen de cosmische wetten leeren kennen. Die weg tot kennis is Astrologie genoemd en heeft in vele tijden vele menschen tot kennis gebracht. Ook in onzen tijd staat die weg wederom open. De abstracte wetten zullen wij in dezen cursus niet trachten af te leiden op zich zelf; ons doel zal zijn de elementen der practische astrologie te vinden en daardoor tot eene zekere practische kennis te komen, waaruit wij de wetten en de éene groote Wet kunnen leeren verstaan. Vandaar dat in de Secret Doctrine *) wordt te verstaan gegeven, dat dit heele heelal eigenlijk moet beschouwd worden als het VIle gebied van een Groot-Cosmos, waarvan de andere gebieden dan voor ons begripsvermogen tot de volstrekte abstractheden gerekend zullen moeten worden. Dat al deze 'gebieden’ inderdaad slechts beschouwd moeten worden als het ‘veld’ van openbaring van den Volstrekten Geest, wordt ook te verstaan gegeven in de Bhagawad Gita 2). XVI. Eigenlijk ontleenen dus de teekens van den Zodiac hunne waarde aan de beginselen van den ‘Groot-Cosmos’. De esoterische filosofie leidt ze daaruit af. Wij kunnen ze hier praktisch afleiden van de concrete openbaringsgebieden. Tabel i. T Ariës subjectief of geestelijk ) V Taurus objectief of stoffelijk ) Gemini subjectief ( Anoepadaka. @ Cancer objectief 1 Q Leo subjectief Atmisch. W Virgo objectief LQJ Libra subjectief Boeddhisch. TTL Scorpio objectief Sagittarius subjectief Mentaal. *2 Capricornus objectief Aquarius subjectief Astraal. K Pisces objectief i) I, 168. 2) XIII, 5—6. En dan vindt men de volgende afkomst; 1. T Ariës. Geest- of subjectief aanzicht van Adidus als ’t ware de geest van hoogsten geest waaruit vooral sterk spreekt het potentieeie, het gehéél-zich-zelf-zijn en derhalve het begrip Éénheid. Éénheid en synthese van geestesaanleg. 11. 'ïj' Taurus. Stof- of objectief aanzicht van Adi, derhalve de beteekenis inhoudende van substantie, waarin de éénheid van aanleg zich openbaart. Éénheid of totaliteit van substantieven of materieelen aanleg. Vandaar het begrip bevruchtbaarheid. 111. Jt Gemini. Geest- of subjectief aanzicht van Anoepadaka. Het begrip dat hieruit volgt is dus: geest van tweevuldigheid en dit wordt practisch een tweevuldigheid van geest of van geestelijke beginselen. Daarom houdt Gemini in; het begrip van bemiddeling. IV. @ Cancer. Stof- of objectief-aanzicht van Anoepadaka. Tweevuldigheid van stof dus, of anders gezegd: het begrip van de tweevuldigheid of de twee zijden als stoffelijke verwezenlijking, wat geeft een tweevoudigheid van substantieel wezen. Daarin ligt de typeerende eigenschap van ontvankelijkheid. Immers ‘ontvankelijkheid’ is het openstaan tot positieve zoowel als tot negatieve verwerkelijking. V. SI Leo. De geest der goddelijke werkzaamheid en als zoodanig de aanleg van het geschapene, is daardoor voor die schepping het hoogste Atman en ongeopenbaard. Voor die schepping heeft het nog geen vorm. In mevr. Besant’s ‘Stamboom van den Mensch’ worden deze stadiën van openbaring met de tot elk stadium behoorende wezens beschreven en de wezens van dit Ve stadium genoemd ‘de vurige Leeuwen’ klaarblijkelijk doelende op het stamvaderschap van het teeken Leo. Dit Ve stadium is dat van Atma, de vonk, en dat van de Zon op fysiek gebied. Het bevat het begrip van concrete bron van kracht. Concreet vermogen dus. VI. Tjf Virgo. De stof- of objectieve zijde van den aanleg van het concrete Heelal; daaruit dus zeer duidelijk het begrip van ‘Maagdelijke Oerstof’. Het is als ’t ware de substantie waarin de Vonk, Atma, zich hult. En de vorm of substantie van dit ééne en ondeelbaar geopenbaarde is hetéén en ondeelbaar atoom. Wegens zijne onvermengdheid en onvermengbaarheid is Reinheid filosofisch als karakteristiek van Virgo te zien. VII. lqj Libra. Geest- of subjectief aanzicht van het gebied van Wijsheid en Liefde. Het beginsel van Wet tevens. En daarbij de overgang of verbinding van Geest- en Stof-zijde der Schepping. Hierin liggen dus twee begrippen: Wettelijkheid en Overgang. Dat begrip van Overgang is zoowel de overgang van Geest- in Stof-, als van Stof- in Geestzijde !). Het is, zooals in de aanduiding van het gebied reeds spreekt; het begrip van zuivere Liefde. >) Vgl. Bhagavan Das The Science of Peace, p. 208. ons kenbare, wereld de vijf eerste teekens van den zodiac ontbreken, of hunnen invloed niet zouden doen gelden. Want hunne analogie in deze wereld is eene realiteit. Maar toch zullen de eerste vier teekens van den zodiac en de eerste vier huizen van den horoskoop eene bizondere beteekenis hebben ten opzichte van de overige en wel in ’t algemeen de beteekenis van ‘aanleg’, potentialiteit of, tezamen genomen: de ‘opzet’ van den cyclus in kwestie, terwijl de concrete kiem van werkzaamheid van den cyclus ligt in het Ve huis of teeken, en de oerstof of het arbeidsmateriaal in VI. Van-daar-uit begint de uitwerking of openbarende helft. Maar de concrete waarde van elk der twaalf teekens komt natuurlijk overal en altijd tot haar recht. Hieruit zal het duidelijk zijn, waarom somtijds astrologen beweerd hebben, dat men Leo eigenlijk als het beginpunt van den zodiac moest rekenen. Zij bedoelen dan natuurlijk, dat in de Schepping bij den ‘geest’ van Alma de voor ons kenbare wereld een aanvang neemt en dus ook in den zodiac Leo als concreet ‘eerste’ teeken kan gelden, terwijl in den horoskoop het ‘vijfde huis’ als de eigenlijke aanleg of het begin van de werkzaamheid der persoonlijkheid zou moeten gelden. Dat is dan ook inderdaad zóó. Daarom zeiden de oude astrologen „het Ve huis heeft betrekking op de ondernemingen, speculaties, begeerten of kinderen van de persoon”. Klaarblijkelijk is bedoeld, dat de fysieke schepping van de persoonlijkheid aangeduid wordt door het Ve huis hetzij dan in zuiver fysieken zin door middel van de voortplantingsorganen, hetzij schepping door middel van een der hoogere organen in het fysiek lichaam, welke zooals wij zagen de agentschappen zijn van gevoel, verstand en geest. XIX. Indien dus in zekeren zin de zodiac met Leo aanvangt, blijft de vraag op te lossen, waar dan deze cyclus eindigt? Natuurlijk niet met Pisces, want met dit teeken zijn eerst acht van de twaalf stadiën van dezen kring volbracht. Vier overigen moeten dus een vervolg daarop zijn. 5 En nu is het duidelijk, dat deze ‘concrete schepping’ waarvan gesproken werd en welke door dezen cyclus bedoeld wordt, niet geëindigd is met de stof van het astraalgebied, maar zijn einde vindt in het fysieke voertuig. In de geheele concrete schepping zijn dus de ééne ongeopenbaarde synthese {Leo, Atma) en de zeven geopenbaarde hoogere beginselen (Virgo, Libra, Scorpio, Sagittarius, Capricornus, Aquarius en Pisces) tezamen als ’tware de geest of het inwezen van de fysieke schepping die dan noodwendig moet aanvangen met Ariës, een nieuwe Ariës, het begin van een nieuwen cyclus, die weder analoog met den éérst-ontstane moet zijn. Het verder ontwikkelen van dezen cyclus kan men zich nu op verschillende manieren denken. Tabel 11. fl Leo subjectief ] Atmisch. W Virgo. objectief j in Libra subjectief | Boeddhisch. TTt Scorpio objectief j Saggittarius subjectief j Mentaal. >Q Capricornus objectief * s» Aquarius subjectief ( Astraal. K Pisces objectief * i. Ariës 2. ■ y Taurus 3. H Gemini 4. o Cancer Fysiek. 5. ft Leo 6. HU Virgo 7. SL Libra Of, juister gezegd; de cyclus die aanvangt met Leo, Atma, zet zich voort tot en met een zekere ‘Cancer’. Wat met Leo aanvangt, moet noodwendig met Cancer eindigen aldus zou men kunnen zeggen in proverbialen trant. En deze cyclus van Twaalf Stadiën is dus geëindigd bij de ‘Cancer’ die uit het bedoelde nieuwe teeken Ariës voortkomt. De vraag is nu weer, hoe deze Cancer te denken. Twee beschouwingswijzen bieden zich aan als voor de hand liggend: Zooals men weet, is elk gebied, zoo ook het fysiek gebied, logisch onder te verdeelen in zeven ondergebieden van welke de drie hoogere zich verhouden tot de vier lagere als geestelijke tot stoffelijke of noumenale tot phenomenale zijde, en het middelste de functie van middelaar of overgang tusschen geestelijke en stoffelijke zijde vervult, de ‘betrekking tusschen de beide’. Bij het fysiek gebied worden de drie hoogere gewoonlijk genoemd de etherische gebieden, terwijl wij voor het vierde of middelste den naam ‘vuur-mist-sfeer’ vonden bij Crookes. Uit deze vuur-mist-sfeer ontstaan de eigenlijk concreet-fysieke of fysiekpositief-electrische elementen, die in hunne drie agregaatstoestanden de zinnebeeldige en natuurbeeldige voorstelling geven van drie wijzen van substantie-vormen in ’t algemeen, welke naar deze natuurbeelden genoemd zijn, die van lucht, water en aarde. Ik wil hiermede echter niet zeggen, dat ik deze agregaatstoestanden zelf als de bedoelde ondergebieden beschouw. Want het komt mij onjuist voor, te zeggen bijv. dat water in dampvorm tot het se,5e, in vloeibaren toestand tot het 6e en als ijs tot het 7« ondergebied zou behooren. De verhouding van de ‘gebieden’ hebben wij altijd beschouwd als die van meerdere of mindere mate van ingewikkeldheid van bestaan. Naarmate de geest zich meer ‘inwikkelt’ in de stof, worden lagere gebieden en ondergebieden van bestaan geschapen. In dier voege is het 5e ondergebied van het fysieke gebied (Leo) te zien als de concrete atomen der scheikundige elementen maar nog onverbonden met andere. Deze toestand bestaat alleen zuiver op de zon. Hier beteekent dan deze lagere Leo het reine fysieke, concrete atoom der ‘elementen’ waaruit deze fysieke concrete wereld gebouwd is, en toont daarmee de volkomen analogie met de hoogere Leo, de zuivere geestelijke vonk in zijn onvermengdheid en ondeelbaarheid. Dan is het 6e ondergebied (Virgo) het gebied der samenstellingen en omzettingen, het practische laboratorium, waar de eenheid komt tot véélheid, gelijk in de hoogere Virgo, zoodat dus hier de éénvoudige elementen tot samengestelde eenheden komen of liever in de éénheden véélheid ontstaat. En hiertoe moeten wij dus rekenen de samengestelde stoffen. Het 7e ondergebied (Libra) is dan de overgave van zelf aan niet-zelf door middel van den concreten vorm. Het is het gebied waarin de vorm, de onderscheiding of afgescheidenheid tot stand komt en omvat dus alle concrete dingen. Nu bestaat er aanleiding om de nieuwe of lagere Ariës, Taurus, Gemini en Cancer te zien als de drie hoogere ondergebieden plus de vierde, die dan voor de lagere wereld wel eene ‘vuurmist-sfeer’ kan zijn, maar juist als overgang tot deze onder-wereld de totale opslorping of de dood voor het geestelijke is. In deze Cancer sterft dan de geestelijke cyclus der concrete schepping. En de cyclus Leo—Cancer is dan de wet voor de concrete schepping in den zelfden zin waarin Ariës-Pisces de wet voor de volstrekte of abstracte schepping is. Zoo bepaalt Leo—Cancer den micro-cosmos, Ariës—Pisces den macro-cosmos. Voortgaande in deze zelfde lijn van beschouwing, zien wij in deze laatste Cancer de Alma Mater van de concrete fysieke wereld, de substantie waaruit de ‘matrijs’ van de fysieke lichamen —en dus bijv. ons‘etherisch dubbel’— is samengesteld. Zoo vangt met de concrete schepping in gasvormigen toestand (lucht) een nieuwe cyclus Leo—Cancer aan, die dan, zooals van zelf spreekt, zich geheel op fysiek gebied afspeelt, maar waarvan ons slechts drie stadiën bekend zijn: Leo, Virgo, Libra, overeenkomende met de ‘lucht, water en aarde’ van het fysiek gebied, terwijl de andere stadiën, vermoedelijk duiden op trappen van evolutie die in dezen zin, dat wil zeggen als ‘gebieden van schepping’ beneden ons kenvermogen zijn. In verband gebracht met een zonnestelsel, is het gemakkelijk in te zien, hoe deze laatste Leo zijn hoogtepunt heeft in de fysieke zon of althans in wat wij er van zien, Virgo in de substantie van ‘het Veld’, terwijl Libra dan de beteekenis heeft van den ‘ring-niet-verder’, den ceintuur van het stelsel. Dit vindt in den mensch zijne analogie in het hart met sympatisch zenuwstelsel (Leo), de substantie van het lichaam (Virgo) en de huid of begrenzing, aanraking en scheiding tusschen dit fysieke ‘zelf’ en zijn ‘niet-zelf’. Wij zien echter nog een anderen openbaringscycius dan die der gebieden van schepping, hiervoren bedoeld, namelijk de samenstellende fazen, waarin de openbaring of eene openbaring, bijv. die van den Zonnelogos binnen één bepaald gebied is te verdeelen. Immers telkens en overal in de schepping moet elke openbaring zijn een proces met een aanvang en met een einde, een alpha en een omega, een evenbeeld van de prototype, den Zodiac. Is aldus Leo het teeken van de eerste faze van openbaring van den Zonnelogos op fysiek gebied, dan moet zich uit die eerste faze het geheele proces van alle twaalf ontwikkelen in het fysieke veld van openbaring en dus buiten Leo weder een Virgo ontstaan, daarbuiten een Libra en zoo voort totdat het geheele proces, waarin zich het Zonne-zelf geeft aan zijn niet-zelf, is afgespeeld en geëindigd in een Cancer, die hier de beteekenis krijgt van totaal afsterven der levenskracht van binnen en alzoo volkomen overgang van het zelf in het niet-zelf. Ook hier zien wij den cyclus Leo—Cancer als den cyclus van concrete schepping. Cancer is dan het uiterste omhulsel van het zonne-lichaam en omdat het positieve daar ophoudt, is dit het algemeen receptaculum van al wat ontvangen wordt van buiten. Daarom is dit tenslotte de eindelijke voorstelling van het ‘Maan-lichaam' zooals dat bedoeld wordt in „De Stem van de Stilte” bijvoorbeeld: de voorstelling van het negatieve in het wezen. Analoog met den voorgaanden cyclus, die van de opvolgende gebieden van schepping, leeren wij hier zien, dat de eigenlijke schepping de schepping die eigen is aan het Zelf plaats heeft in de regionen van Leo tot en met Capricornus, evenredig met de gebieden van den Geest (Atma—Boeddhi—Manas) en dat dit in het Zonnewezen dus de uitbreiding of voorstelling men zou wel kunnen zeggen: de ‘belichaming’ van het zelf of den geest kan genoemd worden. Dan verschijnen Aquarius en Pisces als de belichaming van de Ziel, de verbinding van ‘Zonnelichaam’ en ‘Maanlichaam’, innerlijk en uiterlijk omhulsel. En tenslotte Artes, Taurus, Gemini en Cancer als tezamen het Maanlichaam vormende, analoog met het fysiek gebied, gelijk de twee vorige analoog waren met het astraal gebied. Ook nog op andere wijze is eene indeeling van deze twaalf sferen van ons Zonnestelsel natuurlijk te denken. Zoo kan men de eerste vijf samenvatten (Leo, Virgo, Libra, Scorpio, Sagittarius) en als de Geest of het 'Zelf’ beschouwen, Capricornus rekenen te behooren bij de middelaar-sferen, gelijk de ‘lagere manas’, het concrete verstand, als deel van de ‘Ziel’ beschouwd wordt, terwijl de buitenste vier blijven analoog met het ‘lichaam’ of ‘maan-lichaam’. Maar ook bestaat er alle aanleiding om de twaalf sferen in twee helften te onderscheiden, een Zonne-helft en een Maan-Ae///, binnen- en buiten-zijde, belichaming van ‘geest’ en ‘ziel’ of van manlijk en vrouwelijk beginsel in den Logos. Volgens deze laatste opvatting zouden dan de zes buitensferen tezamen het ‘Maanlichaam’ vormen. Daarom behooren de vier of de zes buiten-fazen te worden beschouwd als het ‘niet-zelf’ binnen het zonne-wezen, evenals wij bijv. in de theosofische litteratuur onze menschelijke fysieke belichaming beschouwen als het ‘niet-zelf’ tegenover den geest. Hieruit zal duidelijk blijken, waarom genoemd „Boek der Gulden Voorschriften” spreekt van het verslaan van het maanlichaam, waarmee dan bedoeld wordt het overwinnen van de negativiteit of het eischend, begeerend en bindend element in het wezen, het negatieve element van de ziel zoowel als van het fysiek voertuig. Voor de buiten in de wereldruimte geplaatste Zonne-wezens verschijnt onze Zonnelogos in zijn maanlichaam en wordt daarin ‘gezien’ door hen, die het zonnestelsel ais één geheel vermogen te zien. XX. Nu zal uit de vorengaande beschouwingen eenig begrip ontvangen worden van de beteekenis der planeten en van hunne ‘beheersching’ over de teekens van den Zodiac hoewel ook hier weer te bedenken valt, dat wij het hoogere filosofisch ‘waarom’ onaangeroerd laten. De planeten, tjakrams in het lichaam van den Zonnelogos, werd gezegd, zijn middelpunten van verbizonderd bewustzijn. En nu is het duidelijk, dat dit bewustzijn verbizonderd wordt volgens de fazen van openbaring, de stadiën van zijn lichamelijk bestaan. Verschillende organen of tjakrams kunnen alleen gevormd worden uit verschillende substantie en verschillende beginselen van openbaring. Het orgaan of tjakram ontstaat eenerzijds uit het geestelijk noumenon of beginsel, aanwezig in den Zonnelogos zelf, anderzijds uit het phenomenon of de uiterlijke substantieele ‘omstandigheid’ welke gevonden wordt in het geopenbaard lichaam van dit Wezen. Hij put dus als ’t ware uit elk zijner sferen van openbaring zijne ervaring door middel van een bizonder orgaan. De oude astrologen spraken dan ook inderdaad van ‘de sferen van Saturnus, Jupiter’, enz. Hieruit blijkt nu het intrinsieke verband althans in de practische werkelijkheid tusschen planeten en teekens van den Zodiac. Want de wet van het zonnestelsel is wederom de wet voor alle wezens daarbinnen en daaruit geschapen. In eiken ‘zodiac’ in dat stelsel zullen met de teekens dezelfde, d.w.z. analoge planetaire verschijnselen of organismen verbonden zijn. Vandaar dus de analogie tusschen de organen van het menschelijk lichaam en de planeten van het zonnestelsel. Is nu Leo de eerste faze in het fysieke openbaringsproces van den Zonnelogos, dan is wat wij de fysieke Zon noemen daarvan de beheerscher of de organische uitbeelding. De beteekenis van dit ‘planetair’ beginsel is dus klaarblijkelijk macht, centraliteit, wilskracht, zelfbewustzijn, enz. Daarna komt de sfeer van Virgo die de negatieve of objectieve zijde van de positieve Leo vertegenwoordigt en waaruit dus moet geboren worden eene planeet die de functie van overbrenging of bemiddeling vervult, de bemiddeling van Virgo. Dit planeetbeginsel heeft men Mercurius genoemd en daarnaar de fysieke planeet gedoopt, welke onmiddellijk in de naaste omgeving van de zon wordt opgemerkt De geest van Boeddhi is Libra en de beheerscher van Libra heeft men Venus genoemd waaraan de beteekenis gehecht is van liefde, harmonie enz. Zoo volgt Scorpio, met zijne beteekenis van voortbrenging, beheerscht door de planeet Mars, wiens meest intinsieke beteekenis is strijd, begeerte, enz. Dan volgt Sagittarius, beheerscht door Jupiter, waaruit de Logos den aard van de rechte en zuivere idee bewust wordt en die dus rechtvaardigheid, filosofie inhoudt. Ten slotte eindigt met de sfeer van Capricornus, beheerscht door Saturnus, de eerste kring. Saturnus geeft de vorming aan het ‘eigenlijk’ lichaam van den Zonnelogos. Wat daarbinnen komt, wordt gekristalliseerd tot zelf bewustzijn van den Logos en vandaar dat de vormende sfeer van Saturnus vroeger werd genoemd ‘de krista 11 ijne sfeer’. Daarbuiten volgen nu nog twee sferen waarvan de planeten ons bekend zijn: Aquarius met Uranus en Pisces met Neptunus. Van Uranus kan dus gezegd worden, dat het ’t orgaan is voor de directe mededeeling, evenals van Neptunus. Maar de eerste is subjectief of positief, de tweede objectief of negatief. Uranus is het orgaan van cosmische electriciteit, Neptunus dat van cosm i s c h magnetisme. Cosmische electriciteit en cosmisch magnetisme vormen tezamen de cosmische uiting van Fohat, het ‘leven’ van den Zonnelogos in den cosmos. Vandaar dat de heer Q. E. Sutcliffe terecht zoekt naar een verband van ‘de kristallijne sfeer met de functiën van Fohat’. Inderdaad, zou men kunnen zeggen, kristalliseert Saturnus de ervaringen van den Logos uit het ‘leven’ dat van den Cosmos ontvangen wordt. Omtrent de meer uitgebreide beteekenis en den aard der planetaire beginselen later meer. Deze beschouwing geeft eenig inzicht in de quaestie, waaromtrent zoo vaak inlichtingen gevraagd worden, maar waarop zoo zelden nog een antwoord ontvangen werd; „Waarom nu juist die planeet den aard van Venus, gene planeet den aard van Mars enz. heeft, en hoe men dat weet.” De sterrekundigen van onzen tijd gebruiken voor de planeten de namen, die de overlevering ze naliet, en die zij vonden in de boeken van oudere schrijvers. Maar thans blijkt, dat die oude schrijvers iets wisten omtrent den aard dier planeten, aan welke zij namen gaven overeenkomstig hun aard en welker functiën zij neerlegden in mythologische verhalen. Over de beheersching van de vier overige sferen kan hier ter plaatse weinig gezegd worden. Het zou ook trouwens voor de practische astrologie van weinig belangzijn, aangezien deze planeten niet waargenomen kunnen worden. Wij willen echter vermelden, dat o. i. de beheersching dezer vier sferen als volgt is: Ariës door Pluto (heeft overeenkomst met Mars). Taurus door Isis (heeft overeenkomst met Venus). Gemini door de eigenlijke Mercurius (waarschijnlijk ook Osiris te noemen ‘) en Cancer met Horus. In een opstel in Urania over ‘nog onontdekte planeten’ vindt men eenige veronderstellingen omtrent ultra-neptunische planeten. Zooals men weet, verwerpen de sterrekundigen dit denkbeeld, in ’t algemeen, niet meer. Wij nemen hier het zonnestelsel als voorbeeld van fysieke openbaring. Maar met eenig recht zal men vragen, of niet elke fysieke openbaring, dus ook de mensch, elk dierlijk, plantaardig en zelfs mineraal verschijnsel, moet gevormd worden op dezelfde wijze, aanvangende met een stadium van Leo en zoo vervolgens zich uitbreidende in een ‘veld van openbaring’? Stellig zal dit de aanleg van elk zich openbarend verschijnsel zijn. Maar het zal afhangen van den graad van ontwikkeling, of die verschillende sferen alle tot hun recht zullen komen. In elk verschijnsel zullen wij in zekeren zin, en ontwikkeld tot op zekere meerdere of mindere hoogte, moeten terugvinden de eerste drie sferen, Leo, Virgo, Libra die, in het veld van openbaring, eene herhaling zijn (horizontaal) van de drie lagere trappen of ondergebieden van het fysiek gebied (£), TRp en ioi). Maar de ontwikkeling van de andere sferen uit deze drie zal, gelijk van zelf spreekt, zeer verschillend kunnen zijn in verschillend ontwikkelde wezens. In rudiment moet het evenbeeld van het zonnestelsel aanwezig zijn, maar het is de vraag, hoever de rudimenten tot werkzame organen zijn ontwikkeld. Merkwaardig is intusschen de ontdekking van de natuurkundigen, dat het atoom der (scheikundige) elementen van (fysieke) stof opgebouwd is uit electronen, en dat deze zich groepeeren in het atoom en het atoom aldus samenstellen juist zooals de lichamen van een zonnestelsel. Blijkbaar vinden we in de atomen in vele gevallen een meer volmaakte ontwikkeling van die rudimentaire organen dan in meer samengestelde wezens. 1) Men denke hier aan de herhaaldelijk in de Egyptische figuratiën in het Boek der Dooden voorkomende Cynocephalae (aap-honden), de dienaren van Osiris in het Dierenrijk. De aap behoort onder Gemini. Bij den mensch en het dier zijn zekere organen ontwikkeld, maar zijn de sferen niet regelmatig gegroepeerd. De aanleg heeft zich op verschillende wijze eenzijdig ontwikkeld. XXI. Hiervoren werd gezegd, dat de cyclus die met Leo aanving op het atmisch gebied, nog op eene tweede wijze kan gedacht worden voortgezet op het fysiek gebied en wel als in nevensstaande figuur aangegeven: het geheele fysiek gebied kan gedacht worden als de vervolkomening van den cyclus, en dan de drie hoogere of etherische gebieden, de geestelijke zijde van dit gebied die zich uitstort in de ‘vuur-mist-sfeer’ tezamen als ééne faze, wat ze ook inderdaad voor velen op deze wereld is 1), Die eene faze zou dan Ariës zijn, en de drie lagere ondergebieden respectievelijk Taurus, Gemini en Cancer. 2e Beschouwing. K Astraal. 1 2 3 4 ' T r 1 Vuur. Fysiek. 5 Lucht b' — geluid 6 Water — middelend 7 Aarde ® — maanlichaam Wij zullen deze beschouwing hier ter plaatse niet verder trachten uit te werken. Wij willen ze alleen ter overweging aanbieden, maar wijzen er op, dat er enkele punten zijn, die bevestigen, dat deze beschouwing juist in natuurkundig (exoterisch) opzicht van werkelijke waarde geacht kan worden. Zoo wordt dan het ondergebied van de ‘lucht’ gesymboliseerd door Taurus. Dit teeken verleent kennelijk de gave van muziek i) Voor eiken exoterischen beschouwer namelijk. en beheerscht de keel in het menschelijk lichaam, waaruit de klank der stem wordt voortgebracht. Geluid is trilling van de lucht en is de scheppende kracht voor het fysieke gebied, waaruit blijkt de analogie van het gebied van Taurus met de scheppende kracht van de gedachte x). Vreemd kan het oppervlakkig ook schijnen, dat hier ‘water’ door Gemini gesymboliseerd zou worden. Maar daarin vindt de natuurkundige, zou men zeggen, géén bezwaar, wanneer hij bedenkt, dat de vloeibare toestand inderdaad heel duidelijk de functie van bemiddeling vervult tusschen de agregaatstoestanden van gasvorm en vaste vorm, en evenmin de bioloog, die water in de geheele natuur op aarde vindt als de bemiddelaar des levens in plant, dier en mensch. Cancer zou dan in deze beschouwing weder het ‘maanlichaam’ zijn, de tot organisme geworden openbaring, organisme, dat negatief en opnemend is in zijn aard, waarin ‘zelf’ en ‘niet-zelf’ elkaar ontmoeten en het ‘zelf’ sterft. Ten slotte hier nog eene opmerking betreffende de planeten van ons zonnestelsel. Herhaaldelijk is er beweerd, dat er meer dan zeven planeten bekend zijn in de sterrekunde, en de oude astrologie er maar ‘zeven’ kende. Daargelaten, dat dit nog zéér de vraag is; in aanmerking genomen, hoe weinig onze hedendaagsche geleerden begrepen hebben van de oude mythologie en hoe weinig aandacht zij geschonken hebben aan werken als de Soerya Siddhanta der Indiërs en die der Neo-platonisten, kan toch alreeds worden geantwoord, dat theoretisch de hedendaagsche astrologie twaalf planeten kent en aldus de sterrekunde eerder vooruitloopt in hare ontdekkingen met fotografie en kijker, dan dat zij bij deze zou ten achterblijven. Maar bovendien kan er bijgevoegd worden, dat er geen enkele reden is, waarom niet ééne ‘sfeer’ meerdere, ja zelfs vele planetaire lichamen als fysieke organen zou bevatten. Zoo zouden de asteroïden, die zich tusschen Mars en Jupiter bewegen, zeer wel gedeeltelijk tot de eene, gedeeltelijk tot de andere sfeer kunnen behooren. Eigenlijk spreekt dat voor den esoterischen beschouwer van >) Vgl. een art. in The Theosophist Nov. 1910, p. 227-228. [N.B. Dit vond ik later als eene bevestiging]. zelf, omdat ze niet tot iets anders kunnen behooren, wijl er tusschen deze twee sferen geen ‘ledige ruimte’ is. Maar een andere en moeilijker vraag is natuurlijk, welke bizondere waarde men aan deze verschillende lichamen zou moeten toekennen. Schrijver dezes weet daarop geen voldoende antwoord. Eveneens zou eene inter-mercurische planeet tot de sfeer van de Zon of tot die van Mercurius (Leo of Virgo) kunnen behooren. Vuur, Aarde, Lucht, Water. xxii. Voordat wij overgaan tot nadere beschouwing van de waarde der verschillende teekens, moge hier nog met eene korte aanwijzing verduidelijkt worden hunne volgorde. Tot recht begrip daarvan dient men echter te bestudeeren de wetenschappelijke opstellen over ‘Cosmologie’, welke in eenige achtereenvolgende jaargangen van Urania verschenen en weldra in boekvorm zullen uitkomen. Als eerste faze van ontstaan of bestaan zien wij den ‘geest van Adi’; dat is de hoogste aanleg van den Geest. En daar tegenover ontstaat of staat als onmiddellijke polariteit de hoogste aanleg van Stof. In de voorstelling van de scheppende macht of Geest als ‘stralend punt’ versus de ontvangende macht of Stof als ‘sfeer’, is de Geest primair of causaal in het stralend punt, de Stof primair of causaal in de sfeer. De eerste of hoogste aanleg van Geest is dus de geest van het stralend punt, de eerste of hoogste aanleg van Stof is daarom de stof van de sfeer. Zoo volgt op vuur aarde in rangorde van scheppings- of ontstaansfazen. Als gevolg ontstaat eene secundaire tweevuldigheid, en wel uit den aanleg van de sfeer onmiddellijk het begrip of de ‘geest van de sfeer’, lucht en in het stralend punt de ‘stof van het stralend punt’, water. Want de ‘geest van de sfeer’, de negatieve geest of geest van negativiteit, wil zeggen dat de sfeer nü in de werkelijkheid, zijn (negatieve) wezen terugstraalt naar het middelpunt, dat daardoor dus een middelpunt van negativiteit, stof, ook wordt. Vandaar dat de volgorde van ontstaan en dus de volgorde der vier elementen in den Zodiac is: vuur, aarde, lucht, water. Het stralend punt geeft zijn wezen {Vuur) aan de sfeer {Lucht) En de sfeer geeft zijn wezen {Aarde) aan het stralend punt (Water). Zoo is water de essence van aarde. In water wordt aarde opgelost en gesynthetiseerd. En zoo is lucht de verbreiding of profanatie van vuur. Lucht is ‘de geest van de sfeer’ en heeft als zoodanig deel aan beide: aan geest en aan de sfeer d.i. stof. Het is de verbinding van vuur met aarde. Water is ‘de stof van het stralend punt’ en heeft als zoodanig eveneens deel aan beide: aan de stof én aan het stralend punt, d.i. geest. Het is de verbinding van aarde met vuur. Vandaar dus, dat de lucht- en de water-teekens in den Zodiac tweeledig, of dualistisch van aard zijn, wat bij de moesten heel duidelijk in de symboolteekens is uitgedrukt. In de totaliteit dier schepping komen deze elementen voor: allereerst in aanleg, vervolgens in wezen, ten slotte in werkelijkheid-, ieder in zijne drie aanzichten alzoo. Dan zijn: Ariës, Taurus, Qemini, Cancer respectievelijk vuur, aarde, lucht, water in aanleg. Leo, Virgo, Libra, Scorpio; vuur, aarde, lucht, water in wezen. Sagittarius, Capricornus, Aquarius, Pisces: vuur, aarde, lucht, water in werkelijkheid. En Ariës, Leo, Sagittarius vormen in den Zodiac aldus den ‘vuu/'-driehoek’. Taurus, Virgo, Capricornus den 'aarde-driehoek’. Qemini, Libra, Aquarius den 7«c/7-driehoek’, en Cancer, Scorpio, Pisces den ‘ivater-driehoek’. Door deze intrinsieke waarde en verhoudingen te beschouwen, zal men reeds dadelijk een overzicht krijgen van de algemeene beteekenis der teekens en hunne betrekkelijke waarde. Vuur is de oorsprong, daarom is het dan ook de oorsprong van den cyclus van de abstracte wet (T—K) zoowel als van den cyclus der concrete wet (57—®). Wij zullen echter thans inzien dat nog een derde cyclus moet bestaan, namelijk eene welke wordt ingeleid door Sagittarius, hel derde vuurteeken, een cyclus Tïl dus. En inderdaad vinden wij de verklaring van dezen gemakkelijk: Sagittarius immers is de geest van het mentaal gebied. Zooals wij weten, begint met het mentaal gebied de vormelijke schepping en kunnen wij de concrete schepping in ’t algemeen verdeden in eene onvormelijke of noumenale en eene vormelijke of phenomenale zijde. Hoewel in zekeren zin een deel van de mentale wereld ‘onvormelijk’ is, zijn echter in algemeenen zin mentaal, astraal en fysiek gebied de vormelijke werelden, in de theosofische litteratuur roepa-gebieden genoemd, terwijl dan het atmisch en het boeddhisch gebied te zamen met de hoogere helft van het mentaal gebied de onvormelijke werelden of fl/w/w'-gebieden zijn. X5 Mentaal. Jt Astraal. T 1. b' 2. jr 3. ® 4. Fysiek. si 5. w 6. LOJ 7. m 8. Wil men de zes gebieden boven het fysieke tezamen vatten als geest of inwezen van het fysiek geopenbaarde, dan is de wet van dit inwezen de cyclus Ariës—Pisces. Beschouwt men de geopenbaarde schepping als een concreet geheel, dat vorm krijgt in den vorm van het fysiek gebied, dan is het inwezen daarvan de cyclus Leo—Cancer welke eindigt in de ‘vuurmist-sfeer’ van het fysiek gebied. En wanneer men het inwezen van een concreten vorm zoekt, dan moet men de (concrete) gedachte zoeken, die er aan ten grondslag ligt en er de bron van uitmaakt. Die gedachte is Sagittarius en de wereld der concrete vorming, d.i. de vorming der concrete werelden, wordt beheerscht door eene wet, uitgedrukt in den cyclus Sagittarius—Scorpio, een proces, dat aanvangt met het denken, de ideatie, en eindigt met de fysieke voortbrenging in Scorpio, het teeken der generatie; in dit geval dus schepping door middel van den fysieken vorm. Als wij ons dezen cyclus voor oogen stellen, dan zien wij, dat hij, aanvangende met geest van het mentaal gebied, zich voortzet over het astraal gebied en de zeven ondergebieden van het fysiek gebied. Het laatste daarvan is Libra, de concrete, volkomen vorm, gelijk wij gezien hebben. Maar deze vorm is belevendigd. Hij functioneert. Het proces, dat met de gedachte, Sagittarius, aanving, is niet afgeloopen met den vorm, maar eerst met dat wat van den vorm uitstraalt of uitgaat, zijne functie. Die functie van den vorm is de twaalfde faze in dezen cyclus. Het is Scorpio, die hier dus de beteekenis heeft van de fysieke functiën des levens en wel, evenals de hoogere Scorpio, op twee wijzen: gelijk de hoogere Scorpio was het scheppen en het vernietigen van de concrete of roepa-wereld, zoo is de lagere Scorpio, het scheppen en het vernietigen van den concreten vorm. Niet ten onrechte heeft dus de biologische wetenschap als de kenmerken van het leven aangewezen de functiën van assimilatio, (voeding = vernietigen van vormen ten behoeve van eigen levensgeesten) secretio en procreatio, scheppen van vormen tot uiting, waaruit vernietiging van eigen levens-geesten volgt. Scorpio, het einde van dezen cyclus der werkelijkheid, is dus het teeken van de voortplanting, van de voeding en ook het teeken des doods. Het is in zekere beteekenis de ‘achtste sfeer’ van het fysiek gebied. En daarom is Libra hier ook weder het teeken van de keuze: omhoog of omlaag. De Grieken, die Zeus-Jupiter, den heerscher van Sagittarius, Zeus den Denker,uitwiensbreinAfmervageborenwerd,beschouwden als de Vader der Goden, en de heerscher van deze lagere werelden, hadden blijkbaar het oog op dezen cyclus van concrete, vormelijke schepping —TRp. De aard-teekens zijn passief, ze zijn het gevolg van de vuur-teekens, ontstaan uit het vuur 1). Hunne kracht is ontvangen en verwerken of juister; verwerkt worden, eene negatieve kracht, welke de positieve of inspireerende kracht der vuurteekens aantrekt en tot uiting doet komen. Immers de inspiratie moet een grond of grondmotief hebben (b'), anders is ze ongegrond. Ze moet zich een voertuig kiezen en zich belichamen als de vonk in het atoom en dus eene keuze doen uit motieven en grondeigenschappen anders ware er geen sprake van beter of schooner dan iets anders, er ware geen wezenlijke reden tot inspiratie; en ze behoeft alweder de aarde om zich een beeld te bouwen (>Q). ') Vgl. Stanza's van Dzyan, IV, I. 6 Zoo schiep God den mensch „naar Zijn beeld” „uit een kluit aarde” *)• De luchtteekens, den geest van de sfeer vertegenwoordigende, zijn als zoodanig eene reflex van het wezen of de kracht van het stralend punt. Zij zijn de herhaling op verkleinde schaal van dat innerlijk inwezen der openbaring. Terwijl vuur het wezen is van het uit en door zichzelf bestaande, is lucht het wezen van het door iets anders bestaande, de aard van het geopenbaarde. De grond van openbaring was aarde, het wezen van het geschapene is lucht: de ‘negatieve geest’ of de geest van de schepping, die negatief is ten opzichte van den schepper, het stralend punt. Als zoodanig is nu natuurlijk verder lucht steeds de bemiddelaar tusschen schepper en schepping; lucht geeft het wezen van den schepper aan den grond der schepping over en daarom werd, volgens Genesis, door God den mensch ‘den adem’ ingeblazen. Anderzijds geeft lucht de kennis der schepping weder terug aan den schepper. Wederzijdsche bemiddeling dus natuurlijk. De waterteekens vormen de vierde faze in het vierledig proces van schepping, welk proces in symbool wordt voorgesteld door een kruis in een cirkel: 0. Zij zijn ‘de stof van het stralend punt’ en vertegenwoordigen daarmee het ultimo ratio van stof als ’t ware de synthese van alle stof van de sfeer. Oorspronkelijk, wanneer stralend punt en sfeer gedacht worden in reinen aanleg, vóór de werkelijkheid dus, is het eerste niets dan de aanleg van Geest en het andere niets dan de aanleg van Stof, zoodat Stof primair alleen in de sfeer. Geest primair alleen in het stralend middelpunt is. Maar de werkelijkheid doet ook het stofbeginsel optreden in het stralend middelpunt zelf en de stof van het middelpunt zal als secundaire stof maar ook als (tenslotte) de meest intensieve stoffelijke kracht 'negatieve stof’ zijn 2). De waterteekens vertegenwoordigen daarom in het viervuldig ■) Genesis I, 26, 27; 11, 7. 2) Men zie hierover verder de studie over ‘Cosmologie’ in Urania. scheppingsproces de functie van wederopslorping, intrekking, absorbtie, resorbtie, oplossing van de geschapen vormen, enz. Wij kunnen over deze vier functies denken in ons zonnestelsel zelf, dus onmiddellijk in een concreet beeld op fysiek gebied, en zien dan de vier fazen als algemeene levensfunctiën verschijnen; Vuur; het uitstralen van de zon, waardoor alle leven, lichten warmte worden verbreid; Aarde: de grondslag of substantie waaruit of waarin heiveld van openbaring, in hoofdzaak voorgesteld door de planeten met hunne bewoners, wordt opgebouwd; de functie van zich beschikbaar stellen of aanbieden dus als ’tware; Lucht: het leven van de vormen of lichamen in dat veld van openbaring, de functie van assimileeren of afhankelijk leven dus, en Water: de functie van het wederopnemen van de door het stelsel, in casu de planeten hoofdzakelijk, uitgeworpen stof. Het is bekend aan de sterrekundigen van heden, dat de Zon die aan de eene zijde uitstraalt, anderzijds tot zich trekt groote massa’s cosmische stof uit het stelsel. De wetenschap vond aldus, wat de Geheime Leer zeide in dezen vorm; ‘Vader-Moeder’ [der openbaring, hier de geschapen vormelijke cosmos] zijn „het lichaam van Vuur en Water” en als zoodanig de bron der openbaring, centrum van uitstraling (vader) en centrum van aantrekking (moeder). XXIII. Tenslotte moge hier nog een poging gedaan worden om te verklaren, waarom nu in de opvolging der gebieden de volgorde der vier elementen anders verschijnt. Zooals men weet, verhouden de drie lagere ondergebieden van het fysiek gebied zich als lucht, water, aarde, terwijl de ‘vuurmistsfeer’, ook als de samenvatting der‘vier ethers’te beschouwen, het element vuur vertegenwoordigt, waardoor de volgorde dezer scheppingsgebieden verschijnt als vuur, lucht, water, aarde. Hetzelfde verschijnsel vinden wij natuurlijk ook in de hoofdgebieden, waar atma-boeddhi-hoogere-manas als geestelijke eenheid zich verhoudt als vuur tot de lagere manas (lucht), tot het astrale beginsel (water) en het fysieke beginsel (aarde). Toch is dit slechts een schijnbare tegenspraak. Want de volgorde, die hier gegeven werd (v. 1. w. a.), is niet de oorspronkelijke volgorde van ontstaan, maar de volgorde van respectieve dichtheid der gebieden, waarin de bedoelde beginselen zich verwezenlijkt hebben. Het vuur doet uit zich ontstaan drie verdere beginselen en deze vormen alzoo drie gebieden; aarde, lucht, water. Inden gang der evolutie wordt wel degelijk eerst ontwikkeld aarde, die tegelijk ontstaat met vuur, terwijl uit deze polariteit verder zullen ontwikkeld worden men zou kunnen zeggen; gelijktijdig lucht en water, de secundaire polariteit. Zoo moet men zich dus bijv. in het geval van de menschelijke evolutie voorstellen, dat het Ego en zijn fysiek atoom, het atoom waaruit het zijne voertuigen zal opbouwen, tegelijk en van den aanvang af tezamen bestaan vandaar de naam 'permanent atoom’ en verder, dat dit atoom tot achtereenvolgende graden van ontwikkeling gebracht wordt, waardoor de beginselen van ‘lucht’ (verstand of begrip of afhankelijk leven) en ‘water’ (gevoel) ontstaan. lets dergelijks geeft mevrouw Besant inderdaad te kennen, waar zij op grond van de Geheime Leer in „The Pedegree of Man” beschrijft hoe het ‘Eerste Ras’ eigenlijk een ‘ras van Goden’1) was, als ’t ware meer zwevende over en boven hunne fysieke voertuigen, dan daar-in levend (d.w.z. daar-m gevoelend en denkend), en hoe verder het voertuig ontwikkeld werd door mineralen-, planten- en dieren-rijk totdat langzamerhand, klaarblijkelijk door ontwikkeling van verstand en gevoel, het beeld van openbaring voor deze Vonk van de Godheid zoover gereed was, dat eene onmiddellijke verbinding kon plaats vinden. Die verbinding wordt genoemd de ‘Derde Uitstorting’ en is dus het tot stand komen van de feitelijke bemiddelende beginselen tusschen vuur en aarde, door welke bemiddeling het Ego in staat is zich onmiddellijk mede te deelen aan zijn voertuig en daaruit onmiddellijke ervaring te trekken. Wanneer in hoogeren zin hetzelfde zich herhaalt en uit de verbinding van Atma met de totaliteit der ontwikkelde lagere per- ') Atma-Boeddhi-Manas. soonlijkheid, de Wijsheid-Liefde van Boeddhi als 'middelaar’ tot werkelijkheid komt, wordt gezegd, dat ‘de Zoon’ geboren is. De Tweede Geboorte’. Ariës, Leo, Sagittarius. XXIV. Uit den oorsprong der teekens valt ook hunne oorspronkelijke beteekenis ten opzichte van menschelijke evolutie af te leiden. A priori weten wij nu, dat in den mensch in allen deele de cosmos zich weerkaatsen moet. D. w. z. de beginselen van den cosmos zijn de beginselen van elk deel van den cosmos en zoo ook van den mensch, die, meer in ’t bizonder deel uitmakende van een bepaalden of concreten cosmos, ons zonnestelsel, onder de wetten van dit stelsel leeft, uit deze wetten geboren is. Wij vinden dus in hem de beginselen van den Zodiac en de Planeten als eigenschappen van zijn- wezen. En wij zullen nu zien, hoe, in principe, deze cosmische grondeigenschappen zich vertoonen als karaktertrekken zonder voorloopig in te gaan op de vraag hoe en waardoor deze cosmische eigenschappen in eenig bepaald menschelijk karakter of ander wezen worden overgebracht en dus waardoor bijv. iemand een Ariës-karakter, een Taurus-type enz. is. Dit zullen wij later behandelen. Maar voor het gemak van de voorstelling kan men nu reeds zeggen, dat in het algemeen de hoofdlijn van het karakter van eenig wezen geteekend wordt door den hoofdinvloed in den cosmischen toestand van het oogenblik, dat is de stand van de Zon ten opzichte van de Aarde, dus de plaats van de Zon is onzen zodiac. Staat de Zon in Ariës, dan is de centrale karaktertrek van alles wat op dat oogenblik geboren wordt of een aanvang neemt op het fysiek gebied en op onze planeet, de Aarde: die van het teeken Ariës. Verder kan nog gezegd worden, dat de plaats die de Ascendant in den zodiac der Aarde inneemt op een zeker oogenblik het uiterlijk gebeuren kleurt van al wat zich op de betrokken plaats bevindt en dus voornamelijk van al wat daar en dan ontstaat of geboren wordt. Zoo kan men zich alvast ongeveer denken, in aansluiting met het vorengaande, hoe de navolgende karakter-typeeringen bedoeld zijn. We zullen later meer nauwkeurig het verband van de cosmische eigenschappen met de factoren van het menschelijk wezen aangeven. De vuurteekens zijn sterk of bij uitstek positief en daarom inspirationeei. Zij zijn als ’t ware de bron van kracht voor het geheele proces en daarom uitstralend, gevend, stellig en zelfbewust van aard. Stelligheid en zelfbewustheid zijn de eigenschappen, die men in de karakters der vuurteekens het sterkst op den voorgrond ziet komen. Dat wil dus zeggen, dat deze karakters niet gemakkelijk van anderen kunnen aannemen en hunne lijn van ontwikkeling is de lijn van verhooging van het zelfbewustzijn van binnen uit. Van hen zelf gaat leven uit: het komt er voor hen dus op aan, dit leven te geleiden in de juiste banen, niet echter, leven van anderen over te nemen, want dat gaat hen slecht af en kan nooit in hun innerlijk wezen doordringen. Onafhankelijkheid is eveneens een grondeigenschap van de vuurteekens, omdat ze zelf-bepaald zijn. Maar menschen wier kracht in de vuurteekens ligt, onderschatten vaak de waarde van de aard-teekens die hun toch het grondmotief, de substantie en de gelegenheid tot het uitbeelden van hun initiatief geven, eene onderschatting, die weder voortkomt natuurlijk uit het gevoel van zelf-gedetermineerd zijn. XXV. Ariës, vuur in aanleg, vertoont als zoodanig heel duidelijk het gemis aan verband met het Niet-Zelf. Dit teeken is daarom ook in zekeren zin door de Indiërs Avidya, onwetendheid, genoemd. Onwetend is de Ariës-mensch van alles wat er om hem heen gebeurt, hij is zich zelf onder alle omstandigheden en zoo is dus karakter-adel en integriteit de andere zijde van het begrip onwetendheid. Het zijn menschen uit één stuk. Bij hen is het zelfbewustzijn niet ontleend aan het Niet-Zelf, maar komt vanbinnen-uit. Vandaar dat het veel gelijkt op onbewustheid of liever: het is onbewustheid ten opzichte van de buitenwereld. In dit teeken vinden wij dus zoowel den onwetende die aan het begin van zijn evolutie staat, als de hoogepriester, die geheel zelfbepaald is, de hooge initiator, die niet iemand inwijdt, maar die inwijdt alleen en uitsluitend in het algemeen door eigen zijn. In den hoogepriester komt uit, hoe het gemis aan verband met het Niet-Zelf aan den anderen kant ook is eene volkomene onafhankelijkheid van het Niet-Zelf. Ariës stelt als ’t ware zich zelf, zonder iets te ontkennen. In hoogeren zin wil dat zeggen volkomen zelfvertrouwen, in lageren zin scherp egoïsme zonder het geringste mededoogen. Men vindt in Ariës-karakters altijd zeer sterk den aard van initiatief-nemers, innovators, pioniers, wegwijzers en padvinders, den aard van het teeken dat een nieuwen cyclus opent. Er ligt in dit teeken eene integriteit, die zich bij den lageren mensch openbaart in ruwen moed en niets ontziende, vaak zeer heftige doortastendheid, niet altijd geleid door overleg; men denke als voorbeeld aan ontdekkers van nieuwe werelden. In den hoogeren mensch wordt die integriteit een volkomen trouw aan roeping, plicht en levenstaak; doggedly, gelijk de hond, zegt de Engelschman, die zijn eigen teeken wel het beste verstaan zal. Twee schoone voorbeelden van zulk eene levensopvatting vinden we in Michiel Adriaanszoon de Ruyter en Johan Amos Comenius, beide met de O in T geboren. Beide zijn bovendien streng religieus maar zonder de minste dogmatiek in hun wezen. Dogmatiek immers zegt: dit wèl en dat niet! en dat kan een Ariës-mensch niet, want ontkenning ligt heelemaal niet in zijne natuur. Een Ariës-type is altijd eene positieve eenheid en, wanneer die niet eene waarlijke geestelijke hoogte bereikt heeft, die ze tot gééstelijke eenheid verheft, dan is ze ook eene stellige eenzijdigheid met gemis aan eerbied, belangstelling of waardeering voor andersdenkenden. Daar Ariës vertegenwoordigt den toestand van het Eéne Zijn, vindt men in alle Ariës-typen eene groote mate van eenvoud en eerlijkheid, en een afwezigheid van alle versiering, breedvoerigheid of argumentatie. Een Ariës-mensch argumenteert niet, maar beweert stellig wat hij te zeggen heeft, redeneert niet over het hoe en waarom, maar verzekert en bevestigt, dat iets is. Daar de Ariës-mensch geen belang stelt in zijne omgeving en zich niet gedrongen voelt tot veel aanraking daarmee, is hij gewoonlijk niet opmerkzaam van aard. Hij regelt al zijn handelen van binnen uit en ontwikkelt zijne zintuigen gewoonlijk minder dan middelmatig. De hooger ontwikkelden bezitten echter, doordien zij het ‘zelf’ tot ontplooiing van zijne faculteiten gebracht hebben, eene scherpe intuïtie die natuurlijk in evenredigheid staat tot hunne innerlijke hoogte, maar die in elk geval onmiddellijk zegt: „zóó is het en daarmee uit”. De groote vrijheidszin, aan alle vuur eigen, openbaart zich in Ariës echter alléén door eigen daden, zelden of nooit door protest tegen iets anders, tenzij dit andere hem regelrecht in den weg staat. En dit doet hij dan nog alleen omdat hij zijn eigen weg wil gaan. Het hoogste motto van Ariës is Waarheid. Zijne faculteiten zijn: Initiatief, Gestrengheid, Eenvoud. XXVI. Leo, vuur in wezen, vertoont eene ideëele verhouding tot het ‘niet-zelf’ en als ‘geest van Atma’ is het de eigenlijke bron waaruit eene concrete openbaring zal te voorschijn komen. Zoodat dus Leo zijne positiviteit gevoelt in verband met de omgeving, maar zich daar toch nog in zekeren zin vrij van ziende. D. w. z. Leo ziet de omgeving als zijne omgeving en alle Leotypen weerkaatsen in meerdere of mindere mate die eigenschap van Atma, zich de bron te gevoelen, die over de omgeving hare trillingen uitzendt en daardoor die omgeving tot leven brengt. Daarom ligt in alle Leo-typen zeer sterk in een of anderen zin die eigenschap van centraliteit. Het zelfbewustzijn vertoont zich hier voornamelijk als gevoel van verantwoordelijkheid tegenover de omgeving, het Niet-Zelf. De twee, Zelf- en Niet-Zelf, zijn hier tegenover elkaar gesteld. Leo is zichzelf en gevoelt zich bewust, omdat daarginds het Niet-Zelf is. Leo bezit niet die onafhankelijkheid van Ariës dus, en dat teekent zich telkens, waar Leo-menschen, bewust of onwillekeurig, een omgeving of kring zoeken, die hun gelegenheid geeft, zich zelf als middelpunt te verwezenlijken. Leo verschilt ook weder van Ariës in zooverre als hij in alle mogelijke andere opzichten aandacht schenkt aan zijne omgeving, waar Ariës dat niet doet. Maar zijne positiviteit ziet zich zelf altijd middelpunt en daarom als heerscher van, als maatstaf en toonbeeld voor die omgeving. De verantwoordelijkheid, die Leo gevoelt voor zijne omgeving en de daaruit voortkomende hulpvaardigheid, edelmoedigheid en bescherming, gaat duidelijk samen met de verwachting, dat die omgeving hem als centrum zal erkennen en zich dus door hem zal laten gezeggen, zoo niet beheerschen. Hij verwacht van anderen een gewillig oor en eene houding van ondergeschikte, hoe dan ook, verwacht dat men hem raadpleegt, zijne goedkeuring vraagt en zijn gezag erkent. Met andere woorden; hij verwacht altijd eene kring te zien die hem dient. Wanneer de Leo-mensch zijn bewustzijn boven zijne persoonlijkheid verheven heeft, zal hij dadelijk verschijnselen van het atmisch bewustzijn vertoonen; daaruit toch komt die volkomen toewijding voort, die geen reserve kent en die het hoogste aanzicht is van dat gevoel van centraliteit en verantwoordelijkheid. De hoogere Leo-mensch bemoeit zich, evenals de lagere, met alles, met zijne geheele omgeving, maar thans in den zin van ‘de goede God’ die zijne zon laat schijnen voor rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Verdraagzaam is Leo evenmin als Ariës, tenminste wanneer hij niet, van-af de hoogte van zijn atmisch-bewustzijn, volkomen onverschillig is geworden voor alle verschijnselen der natuur. Anders kan hij gewoonlijk niet verdragen, dat er nog andere middelpunten zijn dan hij. Die kan hij niet waardeeren, noch verstaan. Hij ziet de noodzakelijkheid daarvan niet in. Men noemt Leo wel ‘de Koninklijke Zanger’, wat eene merkwaardige symbolische uitdrukking is om aan te geven, dat uit Leo de scheppende kracht zijne oorsprong neemt (geluid!) en dat Atma-Leo daardoor als een Koning over zijne schepping heerscht. Zooals Ariës in hoogen zin de Hoogepriester is, zoo is Leo de Koning of Heerscher. In den lageren zin, daar dus waar Leo een ‘persoonlijk’ dus negatief, begeerend centrum wordt, zien wij natuurlijk eigenschappen ontstaan als heerschzucht, trots, jaloerschheid, tirannie, willekeur, onverdraagzaamheid en eene buitensporige mate van eigenzinnigheid en gevoel van eigenwaarde. De lagere Leo is een vat vol begeerte. En bij het niet vervullen van deze ontstaat een diepe melankolie, een volkomen gevoel van teleurstelling, misnoegdheid en zich-geheel-verongelijkt en misplaatstachten. Maar van alle vuurteekens is altijd iets goed te maken omdat ze eigen kracht bezitten. Zoo doet men nooit te vergeefs een beroep op het gevoel van waarde of eigenwaarde van den Leomensch, maar wel op zijn werklust. Want het beginsel van werkzaamheid is zeer gering. Of liever: Leo gevoelt zóó, dat zijn werk als ’t ware bestaat in zijn aanzijn, zijn daarzijn op zichzelf, dat hij andere, bizondere werkzaamheden overbodig acht: dat is werk voor andere menschen, die daarvoor bizonderen aanleg hebben. Leo zelf munt dan ook zelden in eenig bizonder opzicht uit, tenzij in het toezien op anderen en het aangeven van den juisten toon. Hij is onpartijdig ten opzichte van anderer verschillen, eenvoudig omdat van uit het middelpunt gezien alle richtingen evenveel recht van bestaan hebben. Wat Leo doet, doet hij met zijn geheele hart, grondig en met groote kracht. Onvolmaaktheid, armoedigheid, halfheid zijn den Leo-mensch geheel tegen den zin. Uit alles tezamen volgt, dat Leo alles kan, en par coeur alles verstaat, maar zelden of nooit er toe komt om het te toonen en de uitvoering gaarne aan anderen overlaat, mits die dan maar zijne leiding en zijn gezag erkennen en gehoorzamen. Voorbeelden van dit type zijn Napoleon I en ook Ludwiq von Beethoven. Volkomen onverzettelijkheid innerlijk is wel de sterkst sprekende eigenschap van Leo, maar hij zal die zelden in uiterlijke handelingen manifesteeren. Zijn hoogste motto is Macht en zijne faculteiten zijn Beheersching, Voornaamheid, Volkomenheid. XXVII. Sagittarius is vuur in werkelijkheid werkzaam vuur, en als zoodanig het vuur dat zich meedeelt aan het Niet-Zelf. Die mededeelzaamheid is, bij de positiviteit van vuur, daarom een der sterkst sprekende eigenschappen van Sagittarius. En dit is eene zoodanig inherente behoefte van Sagittarius-menschen, dat zij ongelukkig zijn, wanneer zij alléén zijn. Zij moeten altijd menschen om zich heen zien, aan wie zij kunnen mededeelen, wat zij in zich hebben. Als ‘geest van het mentaal-gebied’ is Sagittarius de verbreider van gedachten, de ideator en is dus daarom eene regelrechte voorstelling van den ‘Derden Logos’ waar deze wordt genoemd Mahat of Intelligentie (S. D. I, 44). Een Sagittarius-mensch is even zelfbewust en stellig als de beide andere vuurtypen, maar het valt soms bij hem minder op, omdat hij niet in zich zelf opgaat maar anderen tegemoet komt. Zoo ook valt het vaak niet zoo erg op, dat hij even onverdraagzaam is als de beide anderen. Daar Sagittarius eigenlijk den aard van uitstraling vertegenwoordigt, vindt men in dit type het beginsel van uitstraling steeds op den voorgrond tredend; de Sagittariusmensch is iemand die van-zelf weet, dat geven zaliger is dan ontvangen, en wiens geheele natuur eigenlijk geven, uitgeven, is. Vandaar dat Sagittarius-menschen steeds een onmiddellijk doel zoeken, waaraan zij hunne uitstraling kunnen besteden, een object voor hunne mededeelzaamheid. Vandaar ook weder de naam, boogschutter: hij die een doel zoekt. Zij verstaan de kunst om vibraties van zich te doen uitgaan, die vér doordringen en zeer juist en diep treffen, hetzij aangenaam, hetzij onaangenaam al naar gelang van den aard. Maar altijd zijn die vibraties in regelrechten zin opwekkend, daar zij het Leven verbreiden en leven geven. Sagittarius verbreidt en voert-uit, wat Leo ziet en aanduidt en wat Ariës wil. Daarom is hij de Ridder en Wetgever, zoowel als de Profeet, Prediker en Leeraar. De wil is in hem tot werkelijkheid gekomen en vandaar dan ook zijne rustelooze werkzaamheid. Een Sagittarius-mensch zonder doel, is even melankoliek en gedésoeuvreerd als een Leo-mensch zonder omgeving. Daar zijn aard uitstraling is, kan hij niet opnemen. De Sagittarius-type is een uitnemend onderwijzer, maar alleen van zijne eigen ideeën, zelden of nooit kan hij die van anderen vertolken, behalve die van het centrale gezag (Leo). En heelemaal niet luisteren naar ideeën van anderen of deze opnemen. Hieruit volgt, dat dit type gewoonlijk meebrengt eene uitermate ver gedreven vrijheidszin of afkeer van onderworpen te zijn aan de denkbeelden van anderen en gewoonlijk veel eigenzinnigheid, verzet tegen alles wat van buiten wordt aangebracht, verzet tegen alles wat zij zouden moeten opnemen en lijdelijk zouden moeten verdragen. Dus empfindlich. Velen van dit type vertoonen daardoor fanatisme of dweepzucht; maar alle vertoonen ijver en vuur voor de zaak die zij dienen; en zij dienen altijd eene zaak. Deze vurige werkzaamheid draagt den naam van enthousiasme, eene sterke karakteristiek van dit teeken. Een ander kenmerk is idealisme. Immers, Sagittarius is de verbreider van de idee en daarom qualitate qua steeds vertegenwoordiger van eene of andere idee. De hoogere Sagittarius-mensch, hij die bereiken kan de onpersoonlijke, ‘reine Idee’ wordt daarom de dóór-en-door religieuse mensch, die deugdzaam is, omdat hij ziet en leeft de wetten der Goddelijke Schepping en die uit heel zijn wezen deze deugd uitstraalt, zoodat een opwekkende en krachtig opheffende werking van hem uitgaat naar zijne omgeving. Dan is hij op zijne plaats als de ware prediker, profeet en leeraar de Goeroe. Maar zoolang en voor zooverre de Sagittarius-mensch vervuld is met persoonlijke ideeën, kleeft er sterk de wet van eenzijdigheid aan hem terwijl de eenzijdigheid, met groote kracht verdedigd, tot onverdraagzaamheid en voortdurende botsingen leidt vandaar dat er van deze menschen gezegd is, dat ze met al hunne vrienden twist maken. Dat geschiedt dan meestal, om ‘meeningsverschillen’ d.w.z. omdat ze hunne vrienden niet kunnen overtuigen, dat zij juist alléén en in alles gelijk hebben. Wanneer de Sagittarius-mensch zijn doel bereikt heeft, zoekt hij onmiddellijk een ander, en daarom zal men hem gewoonlijk niet vinden met een bepaalden kring om hen heen. Maar wel verknocht aan één specialen vriend, dien hij als zijn specialen leerling beschouwt, tot zoolang hij hem alles geleerd heeft, wat mogelijk is. En dan zoekt hij een ander. De ware Sagittarius heeft steeds één vriend en niet méér dan een. Maar velen willen steeds meegenieten van wat hij om zich heen verspreidt in welken zin dan ook. Wanneer hij eenmaal zijne boodschap, zijne Idee, erkend heeft, is hij eene volkomen trouwe boodschapper, die geene omwegen kent, maar recht op zijn doel afgaat, omdat hij gehéél vervuld is met dat doel, maar die niettemin zijne boodschap verricht op zijne eigen wijze. Door dit vervuld-zijn met de idee die hem drijft, en doordat de Sagittarius-mensch zich geheel assimileert met deze drijvende kracht (vuur), acht hij geenerlei vormelijke hinderpalen. Hij is daarom ondogmatisch, onvormelijk, rechtuit. Hij is optimist en wéét, dat wanneer de geest levend is, de vorm er van zelf wel komen zal. De zucht naar vrijheid, de eigenzinnigheid en de onvormelijkheid, worden in lageren zin zijne meest ernstige fouten. Daar hij echter onvormelijk is en om geen enkelen vorm, als zoodanig, iets geeft, zal hij ook, hoe sterk hij ook wenscht, zijne ideeën te propageeren, nooit zijne toevlucht nemen tot dwang. Hij zal nooit anderen willen dwingen of belemmeren in hunne vrijheid. Zijn strijd voor eigen idee is steeds eene onvormelijke, een strijd van ideeën, waarbij hij ook voor den aanval van vijandelijke of tegenstrijdige gedachten méér gevoelig blijkt te zijn dan voor een groveren, fysieken aanval. In de lagere persoonlijkheid is hij vaak onhoffelijk. Door hunne gevoeligheid voor gedachten, en hun onmiddellijk respondeeren daarop, vertoonen Sagittarius-menschen zeer sterke sympathiën en antipathiën, al naar mate zij getroffen worden door idealen die met de hunne overeenstemmen of daarmee in strijd zijn. Door hunne bewustheid van innerlijke kracht en gemakkelijkheid van uiting, vinden wij verder eigenschappen als opgewektheid, levenslust, onverstoorbare hoop op de toekomst, maar ook onbeschaamdheid en gemis aan eerbied voor anderen. Hun motto is Openbaring en hunne faculteiten zijn Uitvoering, Rechtvaardigheid, Sympathie. TAURUS, VIRGO, Capricornus. XXVIII. De Aardteekens zijn passief en ontvankelijk vooral. Hun aard is het ontvangen van de inspiratie en het daarvoor zich aanbieden als substantie. Die houding vinden we in alle aardteekens terug: dat vragen om motief, om motorische kracht en om indruk. Het ware wezen van de aardteekens wordt bepaald door het Niet-Zelf, waar dat van de vuurteekens 2e//-bepaald is. Zij gevoelen zich als ’t ware steeds het ‘niet-zelf’ tegenover de goddelijke inspiratie, onder welken vorm die hun ook moge verschijnen. Vandaar ook hunne algemeene nederigheid. Hun wezen hangt af van wat zij bezitten, bevatten of belichamen, terwijl dat van de vuurteekens afhangt van dat wat ze zelf zijn. Hun motief is passief en daarom zijn zij uit zich zelf lijdzaam en verdraagzaam, juist weder het tegendeel van de vuurteekens die lijden onduldbaar vinden en in hun waren aard onverdraagzaam zijn. Zij verwachten altijd iets van buiten en zien uit naar anderen, om hunne eigen houding daaraan te laten afhangen. Daarom zullen wij ook in hen vinden eigenschappen als bescheidenheid, waardeering van anderen, achting en dankbaarheid, welke alle zoo goed als geheel ontbreken in de vuurteekens. Hun aard is afhankelijk afhankelijk van motieven, inspiratie, geestkracht. Men moet van hen geen initiatief verwachten, maar volgzaamheid. Doordat zij hun aard ontleenen aan de passieve zijde der schepping, geven de aardteekens in het menschelijk karakter een vanzelfsprekende neiging om het passieve, substantieele, vormelijke in de wereld te zien en te achten. Die zijde is hun het best bekend, omdat ze hun het meest verwant is. Vandaar dat in lageren zin materialisme het algemeen kenmerk van aile drie de aardteekens is. In hoogeren zin is de waardeering voor het Goede en Ware hun voornaamste kenmerk. XXIX. Taurus, aarde in aanleg, is het passieve als eene eenheid, passief en ontvankelijk voor het Eéne Ware. (Ariës). Het is de massale ééne ontvankelijkheid die zich als ’t ware het voertuig van het Eéne gevoelt. Om het wezen van Taurus te begrijpen, kunnen wij van eene symbolische voorstelling gebruik maken: het is gelijk de wederhelft van het ééne punt, dat Ariës is, en als zoodanig zou het kunnen worden voorgesteld door den denkbeeldigen oneindig kleinen bol die het ééne punt omgeeft en die, omdat hij oneindig klein is, ook slechts als een eenheid gezien kan worden. Taurus is de ontvanger van de eenheid van inspiratie en de totaliteit van passieve waarde, dus de totaliteit van bezit. Vandaar dat de Hindoes van Taurus zeggen; Het is de som van al wat in vorige levens is verzameld. Immers, daar waar Taurus, de aanleg van aarde, ontstaat uit de na openbaring opgeheven werkelijkheid, daar moet in dit beginsel ook zijn opgeheven, dus in essence verzameld, al wat] aan ‘eigenschappen’ in de substantie is ontwikkeld gedurende openbare werkzaamheid. Dus als ’t ware het geestelijk kapitaal. En dit begrip van ‘kapitaal’ blijkt steeds in eiken zin inherent te zijn aan het wezen van Taurus; ook in materieelen zin dus. Dat beginsel van geheel passief zich stellen voor het Eéne, is de eigenschap die wij in den mensch ‘Geloof’ noemen, het ware geloof, dat bestaat in het erkennen van de inspireerende, dus goddelijke kracht. Deze beide beginselen, van Geloof en van Bezit, zijn verder de grondslagen van alle Taurus-karakteristieken. De eigenschap van geloof openbaart zich in ’t algemeen als het aannemen zonder kritiek; Taurus is bij uitstek kritiekloos. Daarom staat het Taurus-karakter open voor elk motief dat er gebruik van wil maken. En deze karakters kunnen daarom met de grootste onschuld werktuigen van een kwaad motief zijn, zooals zij anderzijds met geheele toewijding en zonder het minste voorbehoud zich overgeven aan het godsdienstig motief dat tot hen spreekt. Alleen een merkwaardig feit moet opgemerkt worden bij deze karakters: daar zij aarde-\n-aanleg zijn, is in hun geheelen aard de zucht naar het essentieele sterk te zien, zoodat zij dit graag opnemen en aannemen. Hoewel kritiekloos, nemen zij toch in zooverre niet alles aan, als zij zich vanzelf bepalen tot dat wat essentieel is; zij nemen alleen in zich op; dat wat de onmiddellijke, eigenlijke waarde vertegenwoordigt. Wat er verder omhéén gemaakt of gepraat wordt, kan hen niet schelen of liever ze zijn niet in staat daarvan de waarde te vatten. Hun aard is aanleg, essence; en ze vatten alleen de aanleg, de essence der dingen en vatten deze dan ook beter dan anderen. Daarom zijn ze bij uitstek goede taxateurs, zijn ze degelijk in al hun werk, houden zich niet met futiliteiten en noodelooze moeite op, en daarom ook zijn ze geen goede redenaars of pleitbezorgers; ze vinden dat praten ‘er om heen’ nutteloos; ze geven hunne gehééle kracht aan wat ze doen. Om hen echter tot arbeid te krijgen, moeten ze gewoonhjk verscheiden stadia doorloopen. De eigenschap van geloof reflecteert zich heel merkwaardig in de spreekwijze waarmee de lagere persoonlijk zich afmaakt van allen arbeid die niet voldoende tot haar spreekt; „Ik geloof het wel”, zeggen ze dan, en dat beteekent zooveel als: ik zie geen motief om me uit mijn toestand van ‘geloof’, alias rust of luiheid, op te heffen. Verscheidene motieven falen gewoonlijk om den Taurus-mensch aan het werk te krijgen. Maar wanneer het ware motief zijns levens tot hem spreekt, wordt hij daardoor zoodanig gehéél beheerscht, dat hij voor den vervolge onverzettelijk in dienst van dat motief blijft en een onvermoeid, noest, onweerstaanbaar werker wordt, geheel vervuld met de macht van wat voor hem ‘het Eéne’ is. Toewijding is dan zijn grootste kracht. Het spreekt van-zelf, dat dus in de lagere persoonlijkheid de Taurus-kwaiiteit zich vooral zal uiten als traagheid, luiheid en ook standvastigheid; daartegenover weer als koppigheid, onverschilligheid voor de buitenwereld en de belangen van anderen. De eenzelvigheid van Taurus doet soms denken aan die van Ariës, maar ze is passief. Ariës heeft niets met anderen te maken, omdat hij alle vermogen van geven in zich zelf gevoelt. Taurus, omdat hij alle vermogen van bezit in zich zelf gevoelt. In beide ligt de aandacht geheel in het ‘zelf’, wat dus in de lagere persoonlijkheid als zelfzucht moet weerspiegelen, evenals bij de twee overige teekens wier aard aanleg is: Gemini en Cancer. De Taurus-mensch gevoelt zóó sterk het bezit, dat hij zich als regel rijk, tevreden, voldaan en zelfgenoegzaam gevoelt. Hij weet dat hij bezit, hetzij uiterlijk of innerlijk. Hem is alles mogelijk: hij kan alles krijgen wat hij wil. Vandaar in de lagere persoonlijkheid niet zelden zelfoverschatting. Daar het gewoonlijk lang duurt, voordat de uiterlijke krachten der wereld den Taurus-mensch gehéél en al in beweging hebben gebracht, komt hij meestal eerst op middelbaren leeftijd tot zijn ware gedaante. Op hem is met het meeste recht, maar ook in hoogeren zin van toepassing „die gelóoven, haasten niet”. In fysieken zin ligt in Taurus de rijkdom van fysieken aanleg natuurlijk ‘en daarom is Taurus in dezen zin’ Moeder-Natuur, die ‘het vette der aarde’ aan hare kinderen schenkt. Het is inderdaad merkwaardig, hoe overvloedig de vitaliteit van Taurus-temperamenten is en hoe het geluk hen meestal helpt. Zij gevoelen zich daarop héél gerust. Taurus, die zoo sterk gevoelt het eigen bezit, is zeer streng in ‘het mijn en dijn’ en altijd eerlijk in hooge mate, betrouwbaar in alle materieele zaken, zoo goed als in de eerlijkheid van zijn geloof. Doordien in Taurus zoozeer de rijkdom der vroegere ervaringen ligt opgestapeld, vindt men in den Kunstenaar in dit teeken een groote rijkdom van vermogens: hij waardeert elke trilling van leven, herkent deze als ’t ware en weet die in hare voile diepte te waardeeren. De schilder en de musicus behooren qualitate qua onder Taurus, waarin de vatbaarheid voor de hoogste inspiratie ligt en die zij méér dan anderen verstaan. De Taurus-mensch 7 verstaat, uit zich zelf. In heel zijn wezen heeft het Taurus-karakter altijd iets zeer breeds, voornaam door rijkdom en eenvoud. In zijn religie, zijn geestelijk leven, gevoelt de Taurus-mensch zich de bevatter van Gods inspiratie, hij gevoelt zich de tempel van zijn God en wil als zoodanig den Allerhoogsten dienen; zijne godsdienst is volkomen toewijding en eigenlijk is er geen type waarop zóó zeer in waarheid het woord ‘gods-dienst’ van toepassing is, als juist Taurus. Dat diep religieuse in dien zin vinden we o.a. in het lersche volk. In maatschappelijk opzicht is hij de landheer, de financier, de kapitalist. En daar Taurus ‘aanleg’ van aarde is, zullen ook vele zeer eenvoudige, onontwikkelde zielen onder dit teeken geboren worden. Is Ariës de Hoogepriester, dan is Taurus de Tempel waarin hij zijn kracht uitstort en, persoonlijk genomen, deGeloovige. En op den Taurus-mensch is van toepassing, wat Paulus schreef: hij zal worden een pijler in den tempel van mijn God om niet meer daaruit te gaan. Zijn motto is Geloof en zijne faculteiten zijn: Ontvankelijkheid, Degelijkheid, Leven, Rijkdom. XXX. V i r g o is aarde in wezen, de tegenpool van Atma-Leo; objectieve zijde van het atmisch gebied, en als zoodanig te vergelijken met een ideëelen bol van substantie in welken de vonk, Atma, is belichaamd. Thans is deze bol niet meer een eenheid maar een véélheid van punten tegenover de concrete éénheid van Atma; immers hier is sprake van het wezen van dezen bol of omgeving. Vandaar dat in Virgo typeerend is de eigenschap van het Eéne op véle manieren te zien en in alle onderdeden terug te vinden. In het kleine is het groote, zegt Virgo. En de Virgo-mensch is in zich zelf eene veel-eenigheid, de totaliteit van alle aanzichten, van alle mogelijkheden, hier thans onderscheiden, en onderscheidenlijk te ontwikkelen, waar zij in Taurus nog slechts samengesmolten in aanleg lagen als ééne massale mogelijkheid. Onderscheiding is eene voorname eigenschap van Virgo. Daar Virgo zich geeft aan Atma, den éénen vonk en aan niets anders, zoodat dus samengesteldheid door andere, meerdere, verscheidenerlei motieven niet plaats vindt in dit stadium of teeken, ligt in het wezen van Virgo de eigenschap van reinheid: het is slechts het ééne motief dat beheerscht (Leo) en welks heerschappij in alle onderdeden en aanzichten wordt gevoeld. Virgo gevoelt, dat wanneer in één onderdeel of aanzicht deze heerschappij van het ééne niet doorgaat of veronachtzaamd wordt, de geheele macht van het besturend, inspireerend en beheerschend motief miskend en verloochend wordt. Een Virgo-mensch is daarom accuraat, precies, plichtsgetrouw en vooral in ‘doodelijken ernst’, zooals men wel zegt, in alle dingen; ook in die welke anderen soms nietig toeschijnen. Hij ziet de waarde van de centrale macht ‘die zijn handelingen richt en regelt’ in alles. En hij erkent, waar zijn geestelijk of religieus bewustzijn spreekt, de macht Gods in alles. Zich zelf gevoelt Virgo als het Koninkrijk Gods en vandaar het begrip van maagdelijkheid: vrij van motieven uit de lagere werelden. Onder Virgo vinden wij de toegewijde maagden, die niet anders begeeren dan den Eénen Heer te dienen. Het is het teeken van de Dienstmaagd of Dienaar. In de Vesta’s en Freia’s Maagden, die het ééne vuur dienden, dat nooit gedoofd werd, vinden wij de symboliek van dezen dienst. Het is het type van oplettendheid, voorkomendheid, zorgzaamheid, omdat Virgo steeds het oog gericht heeft op zijn centrum, het punt waaraan het zijn gezag en zijn motief ontleent. Virgo is voortdurend bedacht op het opheffen van alle bizonderheden in zich zelf tot meerdere verheerlijking van het Eéne. Vandaar dat we in Virgo die merkwaardige neiging vinden om te vernietigen, wat feitelijk een neiging is om op te heffen, maar in lageren zin eene bepaalde neiging om te dooden wordt. Aan den anderen kant vinden we in dit teeken eene uitgebreidheid en veelsoortigheid van kennis en motieven, zooals in géén ander teeken. Het is zeker het meest veelsoortige teeken. Is Taurus de Moeder-Natuur, dan is Virgo de veelheid der soorten harer organismen. Vandaar de beheersching van Virgo over het plantenrijk en over grondstoffen in ’t algemeen. Het is de grondstof, de ‘Maagdelijke Oerstof’, waaruit Atma de concrete schepping zal voortbrengen. Eéne impressie wekt in Virgo eene oneindige veelheid van gewaarwordingen. Dit verklaart de groote gevoeligheid van Virgokarakters en hunne ingewikkeldheid, hunne groote verscheidenheid van gaven, goede en slechte. Wolfgang von Goethe is een der schitterendste voorbeelden van deze all-round-ability, van de subtiliteit van opmerken, en van de groote toewijding aan zijne levenstaak, die hij in alles wat hij doet weervindt: overal ziet hij zich zelf aan ’t werk, aan het werk voor het ééne doel. Ook onder de Medici’s vonden we vele Virgo-typen; in hunne latere afstammelingen vertoonden de Virgo-eigenschappen zich veel in lageren zin en werd de kennis van kruiden en chemicaliën niet altijd ten goede aangewend. Een bizondere kennis van details, van grondstoffen, een heldere kijk op alle factoren van een werk zijn aan het Virgo-type eigen. De voorliefde voor het detail wordt in de lagere persoonlijkheid tot bekrompenheid, kleinzieligheid en onvermogen om de groote lijnen waar te nemen. Als aard-teeken, wacht ook Virgo op de inspiratie van buiten en gehoorzaamt, hetzij aan de goddelijke inspiratie, hetzij aan den drang van eene positieve persoonlijkheid nabij hem. Maar wanneer de aandacht omlaag gericht is inplaats van omhoog, dan wordt het Eéne miskend door de verwarrende veelheid van onderdeden en wordt verlangd de volkomenheid van alle bizonderheden, de ‘slechte oneindigheid’ inplaats van de volkomenheid van wezen. En dan blijft het Virgo-type een voorbeeld van voortdurend afwachten, vragen en afkeuren. Dan wordt het als „Jerusalem dat zijne profeten doodt en steenigt degenen die tot hem gezonden zijn . . .” omdat het op den Eénen Messias wacht, dien het niet herkent als Hij komt, wijl Hij niet in alle onderdeden beantwoordt aan de voorstelling die het in zich zelf, dóór zich zelf, heeft gevormd. In Virgo ligt de rijke verscheidenheid van motieven, die den uitvoerenden kunstenaar de middelen verleent om zich door allen te doen verstaan, en de subtiliteit om alle stemmingen, tonen en kleuren te kunnen waarnemen. Als detail-bdichaming van het Eéne, kunnen we in Virgo de versierselen van den tempel zien en, persoonlijk genomen, de Dienaren van het rituaal. Het motto van Virgo is Dienst, zijne faculteiten Ondergeschiktheid, Verscheidenheid, Reinheid. XXXI. Capricornus, aarde in werkelijkheid, is de belichaming of uitbeelding van het goddelijk ‘vuur in werkelijkheid’(Sagittarius). Het is de belichaming van de gedachte: het gedachtebeeld. Hier is aarde in onmiddellijke verbinding met dat Zelf, dat hare inspiratie is en haar verwekt. Men kan zich dit‘vuur in werkelijkheid’voorstellen als de veelheid van stralen, uitgaande van het ééne stralend punt, Leo. En Capricornus is dan de vorm, door één straal opgebouwd, het beeld uit ééne, dus eenzijdige gedachte ontstaan. Het bewustzijn van Capricornus is niet het ontvankelijke van Taurus, niet meer het erkennende van Virgo, maar is thans het stadium ingetreden waarop ontvangen is, en waardoor dus bepaalde belichaming heeft plaats gehad. En dit moet in de concrete wereld altijd eene eenzijdigheid zijn. Daar Capricornus gehéél vervuld wordt door een idee, is het karakter van dit type dogmatisch, vooringenomen, en meestal van eene groote, natuurlijk passieve, eigenzinnigheid, die geheel alleen eigen idee gevoelt en volstrekt niet eenige andere. Maar doordat Capricornus werkzaam is, is het een teeken van ‘veranderlijkheid’. En die veranderlijkheid vinden we hier in een voortdurend streven naar uitbeelding, belichaming van ideeën, vorming, opbouw en ordening. In Capricornus gaat de idee samen met den vorm, dat is: denken en doen is één. Vandaar de uitermate praktische zin van dit type en zijne voortdurende gereedheid tot handeling, zijne bereidwilligheid om aan eene suggestie, hetzij goed of kwaad, te gehoorzamen en de veranderlijkheid in zijn gedrag, dat geregeld wordt naar zijn denken van het oogenblik. Vandaar ook, dat men wel meent, op Capricornus-menschen geen staat te kunnen maken: vandaag doen ze zóó en morgen weder anders. Sommige menschen van dit type zijn inderdaad zeer vatbaar voor verandering van gedragslijn en verwisseling van ‘plunje’. Daar Capricornus zijne aandacht heeft gericht op de idee en zich zelf tot een zoo zuiver mogelijk voeituig van de of van eene idee tracht te maken meestal het laatste! is zijn aard ijverig en ijverzuchtig. Hij streeft naar hooger, want hij tracht het ideëele te verwerkelijken. En daardoor zullen de meesten van dit type in hun leven een stijging vertoonen in den een of anderen zin, hetzij van welstand, kennis, maatschappelijken rang of geestelijk bewustzijn. Dit algemeen streven naar hooger is zeer goed geteekend in het symbool van het teeken: de Steenbok, die den top van den berg tracht te bereiken, voorzichtig, maar steeds stijgend excelsior! Men zal daarom algemeen zeggen, dat Capricornus eerzuchtig is, maar zijn streven is welbeschouwd minder gericht op de publieke erkenning dan op het bereiken van bepaalde, vormelijke, tastbare resultaten. Het is hem te doen om de vrucht van zijne handeling In de lagere persoonlijkheid loopt dat natuurlijk uit op de eigenschap, die we in de kringen van ambtelijken en militairen stand hooren noemen met namen als Strebertum, arrivisme en dergelijke. En juist omdat Capricornus zich de belichaming tracht te maken van eene idee, vinden we zijne onderdanen in de kringen der ambtenaren en der dienaren van de wetten en van de Wet. Is Sagittarius de prediker, leeraar en ridder, Capricornus is de handhaver van den vorm der wet, de notaris, ambtenaar en staatsman, de Officiant in den Tempel en de Bouwer van den vorm in ’t algemeen, geestelijk en stoffelijk. Het streven naar hooger loopt in geestelijken zin uit op het verkiezen van ‘het steile pad’ en dus op snelle vorderingen op geestelijk gebied door concentratie en meditatie, welke beide vormen zijn van het begrip beperking, zoo eigen aan Capricornus. Dat verschijnsel nemen wij waar bij het Hindoesche volk, dat onder dit teeken staat. Maar tegelijk vinden wij in dat volk zeer merkwaardig tot op gróóte hoogte nog het hiervoren genoemde Capricornus-verschijnsel: dat eigenlijk het doel, de vrucht van de handeling, de hoop op hooger leven, hen in deze geestelijke richting trekt, waaruit volgt, dat zéér velen in dit volk Yogi’s zijn, maar betrekkelijk weinigen zich ten slotte weten vrij te maken van die begeerte naar 'de vrucht van handeling’ gelijk den waren mysticus betaamt. De begeerte, het ideëele te verwerkelijken, leidt natuurlijk aan den anderen kant tot naar-beneden-halen van het ideëele, tot verstoffelijken van idealen, tot de beeldendienst en vele andere vormen van somatischen godsdienst en tot vormendienst van allerlei aard. De Capricornus-mensch komt er op die wijze heel gemakkelijk toe, den vorm te eeren in de plaats van het ideaal of de Idee, en zelfs deze laatste geheel te vergeten. Als zoodanig is het het teeken van farizeeën en schriftgeleerden. Een merkwaardige pendant van het Hindoesche volk levert het Joodsche volk, dat evenzeer onder dit teeken staat. Het eerste heeft de opwaartsche boog van Capricornus als regel weten te behouden in zijne godsdienstige geesteshouding, de Joden daarentegen hebben meer en meer hun ideaal naar beneden gehaald. En wij mogen wel zeggen, dat vele christenen, onder den invloed van de oorspronkelijke Roomsche Kerk, die eveneens door Capricornus bezield is, het voorbeeld der Joden gevolgd hebben. De juiste belichaming van eene idee of innerlijke wet in een uiterlijken vorm is een symbool. Het is vooral door die ontvankelijkheid voor symbolen, dat de Capricornus-mensch vooruitkomen kan. Sproken, fabels, sagen, gelijkenissen, symbolen, rituaal zijn alle voorbeelden van Capricornus, die de idee, Sagittarius, belichaamt en omsluit in éénen bepaalden vorm, daarin de grenzenlooze waarheid der Idee te raden gevende en verbergende. Waar Sagittarius steeds tracht te openbaren, tracht Capricornus steeds te verbergen. Het is, evenals eigenlijk alle vuur- en aardteekens, tot zekere hoogte eenzelvig; Capricornus echter wel in hooge mate. Tegemoetkoming kent hij niet. De eenige manier om een Capricornus-mensch van houding te doen veranderen is hem zijne ideëen te beïnvloeden wanneer hij althans daarvoor vatbaar is van binnen uit dus. Velen van dit type zijn echter volkomen vastgeroest in den vorm degenen die zich blijven openstellen voor ideeën, ziet men meestal hoogst merkwaardige vorderingen maken in hun leven. Maar vanaf het oogenblik, dat zij zich afsluiten voor hoogere ideeën, dalen zij met eene merkwaardige snelheid naar de aarde. Zoolang en voor zooverre de Capricornus-mensch niet door krachtige ideeën wordt geleid en beheerscht, zal hij zich onvoldaan gevoelen. Onvoldaanheid, ontevredenheid en melankolie zijn zeer treffende eigenschappen van dit teeken in de lagere persoonlijkheid, een gevolg natuurlijk ook van de immer blijvende begeerte naar beter en hooger werkelijkheid. Ook in hoogere typen blijft nog lang een spoor van die onvoldaanheid met bereikten uitslag zeer merkbaar. Groote werkzaamheid is echter het gevolg weder van deze eigenschappen. De zin voor orde is even merkwaardig als de zin voor afzondering van eigen persoonlijkheid. En de 'zonde der afgescheidenheid’ (Ahamkara) ontstaat in dit teeken. Zijn motto is Belichaming, en zijne faculteiten zijn Ordening, Gehoorzaamheid, Bevattelijkheid. Gemini, Libra, Aquarius. XXXII. De luchtteekens zijn in hun eigen aard nóch actief, nóch passief, maar dualistisch of bemiddelend, verbindend het ééne met het andere, Geest met Stof, vuur met aarde, den schepper met het schepsel, en als zoodanig zijn zij beide: actief èn passief. Daardoor wordt lucht dus het algemeene middel van verbinding in de schepping, ook tusschen de verschillende schepselen, die immers op hunne beurt voor zoover ze als ‘stralend’ middelpunt optreden, schepper zijn, en de aarde vertegenwoordigen voorzoover ze als ontvanger van invloeden dienst doen. Vandaar dus, dat het beginsel van bemiddeling kenmerkend is voor de luchtteekens. Dat dualisme wil echter zeggen, dat lucht zich actief verhoudt tot het één, (aarde), passief tot het ander (vuur). Anders gezegd ook; lucht is als middelaar het wezen van vuur, zoowel als het wezen van aarde. Die eigenschappen zullen wij dan ook in alle karakters onder de beheersching der luchtteekens moeten terugvinden. Het begrip van bemiddeling brengt feitelijk mede, dat eene verbinding gevormd wordt van het eene naar of met het andere, zoodat van de eene zijde ontvangen of genomen wordt, aan de andere zijde gegeven of uitgestraald. Dit algemeene beginsel der luchtteekens vinden wij met groote duidelijkheid verpersoonlijkt in Mercurius, de personificatie van het eerste luchtteeken (Ge mini), voorgesteld in de oude mythologie als de middelaar tusschen Zon en Maan (manlijke en vrouwlijke zijde der schepping) of ook als den ‘Boodschapper der Goden’. Lucht is als ’t ware de verdamping van de essence die het vuur is, en bewerkt daardoor de verbreiding dier essentieele eigenschappen van het Zelf (vuur) over het Niet-Zelf (aarde). Vandaar dat de menschelijke karakters die onder beheersching der luchtteekens staan, altijd duidelijk twee zijden aanwijzen; in elk der drie luchtteekens krijgt die tweezijdigheid hare bizondere beteekenis. In de luchtteekens zal de activiteit overheerschen in hunne houding naar buiten, terwijl zij innerlijk zich meer passief gevoelen. In de waterteekens is het juist omgekeerd. Dit zal men bij eenig nadenken gemakkelijk begrijpen. In het menschelijk wezen vindt het beginsel van lucht zijne vertegenwoordiging in het intellect. Immers dit gehoorzaamt aan den eenen kant aan de innerlijke wilskracht en is aan den anderen kant de actieve belevendiger van de lagere bestaansvormen. Daarom wordt dan ook de driehoek der luchtteekens wel ‘de intellectueele driehoek’ genoemd. Opmerkelijk is het feit, dat alle menschen, die sterk met luchtteekens in verband staan, ook steeds betrokken worden, zelfs tegen hun wil en onbewust, in zaken van anderen. Maar ook bemoeien ze zich bewust daarmede als vanzelf-sprekend. Men zou echter ook kunnen zeggen: het in aanraking komen met andere menschen en wezens is een verschijnsel van het intellectueele element in den mensch en vandaar dat de intellectueel-beschaafde mensch dus, als zoodanig en dóór zijn intellectualisme, gemakkelijk en vanzelf in aanraking komt met zijne medemenschen. Daar de luchtteekens zoowel het actieve als het passieve in zich hebben, zullen zij ook in zekere mate de eigenschappen der vuurteekens, zoowel als die der aardteekens vertoonen: eenerzijds zijn zij inspirationeel, maar ze ontleenen hunne kracht gewoonlijk aan een voorbeeld, anderzijds zijn ze ontvankelijk en vragen ze om kracht en kennis; ze zijn zelfbewust door hetgeen zij personifieeren d. w. z. doordien ze vertegenwoordiger zijn van iets of iemand, dus tegelijkertijd door wat ze ontvangen hebben. Ze herkennen en erkennen hunne meerderen en hunne minderen onmiddellijk en zonder eenige voorkeur, door de natuurlijke functie van hun eigen aard, die gaarne geeft aan den mindere, maar even gaarne ontvangt van den meerdere, hetzij leering op geestelijk of intellectueel gebied, hetzij moreele lessen of materieele baten. De luchtteekens zijn leerzaam eenerzijds, mededeelzaam anderzijds. Het volksgezegde heeft, onbewust, de personen, die in hun uiterlijke handelingen te veel uitsluitend onder den invloed der luchtteekens staan, aangeduid als menschen die ‘met eiken wind meewaaien’. Zij zijn ‘niet uit één stuk’, maar hebben dit over voor de veelzijdigheid hunner mogelijkheden. Zij verfoeien in ’t algemeen eenzijdigheid en kunnen nooit goed ‘partij kiezen’ in wat dan ook in de meeste gevallen zelfs evenmin beslist voor het kwade als voor het goede. Tegenover wat boven hen staat, zijn zij nederig, geduldig en verdraagzaam als aarde tegenover wat beneden hen staat, zijn zij onverdraagzaam, bewust en beslist als vuur. Dit teekent de waarde van het intellect, dat waarheid en wet eerbiedigt, maar niet verdraagt wat onjuist is. Doordat lucht een ‘geest’-beginsel is immers de 'geest van de sfeer’ zal men bevinden, dat de luchtteekens steeds een zekere positiviteit bezitten, namelijk ten opzichte van hunne sfeer. Eene betrekkelijke positiviteit dus. De luchtteekens zijn altijd handelend, actief en in beweging. Ze zijn levendig en werkzaam. Maar ze handelen als ’t ware met het kapitaal en op gezag van anderen. Gezag en kapitaal missen ze uit zich zelf, maar zij zijn degenen, die het gezag vertegenwoordigen en het kapitaal besturen geestelijk zoowel als stoffelijk. XXXIII. Ge mini is het eerste luchtteeken, lucht in aanleg. Vandaar dat ‘aanleg’ ook duidelijk kenmerk van Gemini in allen deele is. Aan de eene zijde herkennen we in Gemini iets van het zelfbewuste van Ariës, dat zijn gang gaat zonder om zich heen te zien, noch te vragen aan anderen, verdiept in zich zelf. Maar deze zelfbewustheid ontleent zijn gezag aan anderen en niet, gelijk Ariës aan zich zelf. Aan den anderen kant vinden we er het ontvankelijke, lijdelijke en geduldige van Taurus in. Het hangt af van omstandigheden en verhoudingen, of in den Gemini-mensch vooral zal verschijnen het één of het ander. Hij kan spreken en optreden met gezag, volkomen onverschillig voor anderen wat in de lagere persoonlijkheid zich vertoont als gevoelloosheid bij het bestaan van kennis omtrent het wezen en lijden van anderen. Hij kan ook met nederigheid zwijgen en aanhooren, luisteren aan de voeten van zijn meester. En zijne eigenlijke functie is: het verband leggen tusschen het gezag boven, en den beganen grond. Men zegt wel, dat Gemini werkzaam is en hij is ook inderdaad een bewegelijk of sattvisch teeken. Maar het is toch een werkzaamheid in aanleg en dat toont zich in alles in het Geminikarakter. Het zoekt en legt steeds verband tusschen personen en dingen, het gaat daar onmiddellijk op in, maar is tevreden met dit te zien en werkt het nooit verder uit. Uitwerken is niet de taak van Gemini. Hij is echt de‘Boodschapp e r’of adjudant, assistent, vertegenwoordiger, die zonder kritiek of tegenspraak, volkomen lijdzaam en gehoorzaam ontvangt eenerzijds en met volkomen bewustheid de als waar erkende of aangenomen boodschap doorgeeft anderzijds, zonder zich verder bezig te houden met het uitwerken van den inhoud der boodschap, noch zelfs zich er om te bekommeren, wat de uitwerking daarvan op anderen moge zijn. In zijn hoogste aanzicht vinden wij hier in Gemini gesymboliseerd het wezen van den middelaar tusschen God en Wereld, dus de functie van de Christus-figuur, den Zoon, die, volkomen gehoorzaam aan den Vader, met volkomen gezag spreekt tot de wereld, die niets te boek stelt noch omschrijft, en wiens eenige taak is het brengen van de ‘Blijde Boodschap’. Hij begeeft zich niet in bizondere uitleggingen, noch in verkiezing van bepaalde categoriën van personen; hij geeft de boodschap aan allen en voor allen: vatte, wie het kan. Omtrent de drie-eenheid van Zon (of Vader), Maan (of Moeder, wereld) en Mercurius (Zoon) is in de Secret Doctrine *) een en ander te vinden, dat opheldering zal geven van de hier slechts vaag aangeduide beteekenis van het wezen van Gemini, (zie S. D.). Zijne spreekwijzen zijn daarom ‘voorwaar, ik zeg u’ en ‘dat is zoo’, maar hij zegt er bij, dat de knecht niet grooter is dan zijn heer, noch de apostel (of boodschapper) grooter dan die hem gezonden heeft2). Wij vinden de eigenschappen van Gemini duidelijk in de ‘menschen van aanleg’, die weinig tot ontwikkeling brengen en vele gelegenheden laten voorbijgaan zonder er gebruik van te maken, en die nooit iets afmaken. Dit laten zij niet na, gelijk wel eens beweerd is, omdat ze van het een op het ander springen met hunne aandacht, maar omdat ze, essentieel, niets voor uitwerking gevoelen. Het is hen volkomen genoeg, te zien en te weten, dat iets zóó en zóó is. Ze hebben verstand van alles, maar nooit nauwkeurig, nooit uitgewerkt in details, tenzij hunne aandacht juist op een detail gericht is; intrinsiek gevoelen ze echter niets voor details. In de lagere persoonlijkheid ontstaan daaruit natuurlijk de fouten van gemakzucht, oppervlakkigheid en gebrek aan werkelijke kennis, zoodat deze typen van vele dingen eenig verstand hebben, maar voor de meeste onbruikbaar zijn op den duur, doordat zij zich niet voldoende op de hoogte stellen en op den schijn afgaan. Door hun spoedig aannemen en navolgen of ‘na-apen’ zullen de lagere specimen van dit type gaarne iets willen schijnen, wat ze niet zijn, wat in hun karakter den oorsprong doet vinden van het begrip ‘surrogaat’. Zij hebben daardoor altijd neiging tot surrogaten in alle mogelijke opzichten. De ontvankelijkheid voor inspiratie stelt hen echter steeds open voor het goede en zij kunnen daarom steeds en op elk oogenblik een bepaalde ommekeer in hun leven teweeg brengen, door het goede aan te nemen, dat hen geboden wordt. ') I, 377. Vgl. ook Ramayana. 2) Matth. X, 24, 25. Johs. XIII, 16, 17. De Gemini-mensch kan alleen goed werken en tot rust komen, wanneer twee eischen vervuld worden: eenerzijds moet hij iemand in zijne nabijheid weten, tot wie hij kan opzien en aan wie hij zijn gezag, zijn energie en zijn motief, ontleent, m.a.w. hij moet een mentor hebben. Maar anderzijds moet hij ook een breed veld voor zich hebben, waarop zijn blik ruimte heeft, en menschen om zich heen, die zijne aanwijzingen zullen aannemen, verderbrengen en uitwerken. Hij moet, aan den eenen kant, weten dat zijn werk een doel heeft, hooger dan hij zelf, en aan den anderen kant moet eene gelegenheid hem geboden worden. Hij zoekt die niet uit zich zelf. Maar wanneer hij zijne boodschap kent, kan ook niets hem verhinderen die uit te voeren en is hij in staat, met een geduld als Taurus en met een wil als Ariës, zijn doel te verwezenlijken. De eigenschappen van deze beide teekens versmelten in Gemini tot een zeker flegma, dat in de lagere persoonlijkheid vaak tot onverschilligheid, laksheid en lauwheid wordt. Nooit geeft een Gemini-mensch zich gehéél aan ééne zaak: dat doet hij alléén aan zijn waren mentor. Maar die ontmoet niet ieder Gemini-type gemakkelijk. In de lagere persoonlijkheid zien wij het kritiekloos overnemen en daarna gezaghebbend navolgen van Gemini uitloopen op de eigenschap die zeer teekenend ‘na-apen’ genoemd is. Wij vinden inderdaad alle eigenschappen van den aap in lagere Geminitypen terug: Het verschil tusschen het hoogere en het lagere type is, dat het hoogere alles kan aannemen omdat het alles in ‘aanleg’ heeft opgeheven na rijke ervaring, terwijl het lagere type den nog onontwikkelden aanleg vertegenwoordigt, die aanneemt uit onwetendheid. Op fysiek of materieel gebied heeft Gemini de eigenaardigheid van moeilijk het ‘mijn en dijn’ te onderscheiden. Aan den eenen kant néémt hij gemakkelijk wat een ander toebehoort, maar staat dit weer met evenveel genoegen af aan derden. Aan bezit hecht hij weinig. De lagere Gemini-type vertelt ook heel gemakkelijk onwaarheden, eenvoudig door te herhalen wat een ander hém gezegd heeft, zelden met eenig doel. Kweekt hij deze eigenschap aan in goeden zin, dan kan er een goed talent voor reciteeren, voordragen e. d. uit ontstaan. Wanneer men eene volkomen onbevooroordeelde vergelijking toelaat, dan moge opgemerkt worden, dat in zekeren zin de figuren van een Boeddha, Christus of Mercurius als middelaar tusschen God en mensch een lagere analogie vindt in den aap, die als een soort middelaar tusschen mensch en dier zou kunnen beschouwd worden. Stellig is het deze analogie, die in het Oosten aanleiding geeft, den aap eene zekere vereering toe te dragen. *) Men beschouwt hem daar niet alleen als de ‘missing link' tusschen mensch en dier, maar ook en vooral als de analogie van dien hoogeren link tusschen Godheid en mensch, die in vele menschenkinderen tot nog toe zeer gemist wordt en toch zoo begeerlijk is. Deze vergelijking vindt men trouwens terug in de hermetische symboliek en wel in de bekende figuur van den Cynocephalus, den aap met het hoofd van een hond die, zooals H. P. Blavatsky zegt: een figuur was „om Zon en Maan te symboliseeren” (S. D. I. 417). Doordien de Gemini-mensch inderdaad steeds zijn mentor zoowel als de ware gelegenheid voor eigen werk zoekt en die gewoonlijk niet zoo onmiddellijk vindt, is hij zoo onrustig en beweegelijk als regel. Maar tijden gaan soms voorbij in zijn bestaan, dat hij blijkbaar of schijnbaar niets of niets belangrijks doet. Voorkeur heeft hij niet, vooroordeel mist hij ten eenen male. Als een spiegel weerkaatst hij alles wat er in zijne omgeving omgaat, en verveelvoudigt het daardoor. Zijn wezen is als een dagblad en inderdaad zijn Gemini-menschen uitnemende journalisten. Qemini is dus de Boodschapper, ook de vervanger van den Hoogepriester; in den Tempel is het Voorportaal of de Ingang met zijne twee kolommen eene verschijning van het wezen van Gemini. Het motto van Gemini, die zich in zijn ‘aanleg’ nooit aan iets bindt en in hoogste beteekenis hij is, die in de volkomen verheven en tot één geworden kennis bevrijding bereikt heeft, luidt: Kennis; zijne faculteiten zijn: Vrijheid, Mededeeling, Vermenigvuldiging. XXXIV. Libra is het tweede luchtteeken, lucht in wezen. Het is de lucht, die Leo’s macht aan Virgo mededeelt en die het wezen i) Vgl. Ramayana's banier. van Virgo’s reinheid is. Het is 'de Goede Wet’ want daar Leo het concrete machtsmiddelpunt van de schepping is, is Libra de concrete wet voor die schepping. En aan de andere zijde is het voor Leo, (Atma of de bron) dét wat deze heeft uitgegeven: zijne ‘liefde’. Vandaar dat men in Libra, de geest van het boeddhisch gebied, vindt de twee beginselen van Wijsheid en Liefde. Liefde; het wezen van de macht van Leo, wijsheid: het wezen of de wet van de reinheid van Virgo. Die beide eigenschappen smelten in Libra tezamen tot een gestemdheid, die een en al welwillendheid is, overal goed wil doen en helpen, en niets terugvraagt dan alleen de bevestiging van het ééne gezag dat goedkeurt. Libra is de verbinding van dit ééne gezag, dat in den mensch het innerlijk Zijn (Atma) is, met de véélheid, veelsoortigheid en verbizondering van de substantie; en daarom liggen in ditteeken dus de beginselen van regeling en wetgeving. Vandaar dat wij Libra-menschen steeds bezig vinden met het regelen van zaken en bezigheden en het organiseeren van dingen. Hun heele leven is als ’t ware één proces van regeling, zij het in hoogeren of ook in lageren en zelfs in zelfzuchtigen zin. Zij trachten de volmaakt goede wet te bereiken en daarom trachten zij in alles redelijkheid te brengen, in alles redelijk te zijn. „Doe niets zonder regel of rede” zeide Pythaooras. Dat is een raad, die tot wijsheid leidt. In wijsheid ziet de Libra-mensch het ware leven. Daarom zullen Libra-menschen in hun leven buitengewone vorderingen kunnen maken, meestal belangrijk winnen in beschaving en kennis; hunne uiterlijke fouten of persoonlijke eigenaardigheden nemen nooit een groven vorm aan. Zij zijn waarschijnlijk het minst vatbaar voor persoonlijke of lagere fouten, omdat elke fout zich onmiddellijk als eene onwijsheid doet gevoelen en het verlangen opwekt, dit weder te herstellen. Gemini’s werk was het doorgeven van de ééne, onuitgewerkte boodschap, Libra werkt deze uit tot de wetten, maakt er een véélheid van, en is in zijn wezen de wijsheid, maar brengt het niet gemakkelijk tot uiterlijken arbeid. Vandaar dat Libra dus eigenlijk de functie is van den wiskundige, den bouwmeester en den kunstenaar die overlegt, overweegt, *) ') Vgl. in het Fransch: délibérer. meet en de plannen maakt. Libra is het inwezen van alle Kunst, het grondplan van het Atoom (Virgo) in macro- en micro-cosmos. Daar Libra is de wet, die uitvoert, moet er ook een gezag daarachter liggen, dat uitgevoerd wordt. Het is dan ook een eerste eisch van Libra-menschen, te weten, dat zij op zuiver terrein staan en dat zij een bepaalde macht achter zich hebben om de inzichten, die zij kenbaar maken, te steunen. Maar in dit teeken zijn de twee in één veréénigd en vele Libra-menschen vinden in zich zelf het gezag vertegenwoordigd en treden daarom ook gezaghebbend op, maar steeds is dit optreden gestemd in een toon van belangstelling en onbaatzuchtige behartiging van belangen. Dat begrip van wet doet in Libra ontstaan eene onpartijdige rechtvaardigheid, ordelijkheid en eene onpersoonlijke houding tegenover de medemenschen. Handelen ‘zonder aanzien des persoons’, vriendschap zonder weekheid en voornamelijk gegrond op waardeering van eigenschappen, zijn de kenmerken van de Libra-typen. Evenwicht is hunne voornaamste eigenschap; in de lagere persoonlijkheid loopt dit uit in koele berekening; in de filosofie komt hieruit de wet van de ‘eenheid van tegendeelen’. Het gebeurt vaak, dat Libra-menschen niet veel sympathie inboezemen aan lagere en aan emotioneele naturen, maar zelden ontmoeten ze vijandschap. Aan de intellectueel-gestemden zijn ze zeer sympatiek. Zij zijn niet werkzaam uit eigen aard en komen eerst dan tot hun recht, wanneer ze eenerzijds een erkende en groote macht, een rechtvaardig en inspireerend gezag kunnen dienen, en anderzijds beschikken over de noodige helpers of dienaren om hunne organisaties uit te voeren. Zij bieden zich dan ook steeds in het leven aan als organisator. Zij zijn rechtvaardig en precies, zonder hardheid. Zij weten alle onderdeden, zoowel als de hoofdlijnen, alle finesses en details zoowel als den breeden omtrek en de verhouding van het eene tot het andere te vatten en tot hun recht te laten komen, en zijn daardoor als directeur, chef, superieur, inspecteur of opziener, d. w. z. overal waar zij toezicht moeten houden en orders uitdeden, zeer op hunne plaats. Zij waar- deeren alle dingen met volkomen redelijkheid en zonder vooringenomenheid. In den Cosmos is Libra het gebied van de Lippika of Heeren van Karma, de Cosmische Boekhouders, die alle ‘schuld’ vereffenen met volstrekte rechtvaardigheid en juistheid. Alle onwijsheid, elke tekortkoming in de wet, moet worden aangevuld door ervaring en leering tot wijsheid. Waar de wijsheid volkomen is, is alle ‘schuld’ gedelgd. Men vindt daarom in het Libra-karakter eene buitengewone subtiliteit, eene fijnheid van onderscheiding, die in vele gevallen hooge beschaving aanduidt, in andere tot groote vorderingen in beschaving leidt en in sommige tot buitengewone sluwheid, berekening en kwetsbare gevoeligheid. De laatste eigenschap is trouwens bij bijna alle Libra-typen in meerdere of mindere mate te bemerken. En verder ontstaat weder uit die subtiliteit en kwetsbaarheid eene zekere vrees, bewust of onbewust, voor handeling {karma) en een streven naar voortdurend evenwicht, naar harmonie en regel in alles. De balans der cosmische boekhouding heeft aan dit teeken zijn naam gegeven en de subtiliteit der onder Libra geboren karakters is een evenbeeld van die van de weegschaal: licht uit den middenstand te brengen, reeds door kleine motieven, maar spoedig weer daarin vanzelf terugkomend. Liefst blijft Libra in den evenwichtigen middenstand. Daarom is dan ook evenwicht zijn kenmerk. Maar wanneer een ernstige schok hem op de een of andere manier treft, krijgt de weegschaal plotseling een grooten uitslag: de Libra-mensch slaat zóó, onder inwerking van een plotselinge of hevige kracht, ook soms tot een uiterste over, hetzij van algeheele depressie (Virgo-zijde) hetzij van hevige en geweldige krachtsuiting (Leo-zijde). Libra is dus de Minister, Directeur, Wiskunstenaar, Boekhouder, Voorbereider. Zijn motto is Evenwicht en zijne faculteiten zijn Gelijkheid, Harmonie, Wederkeerigheid. 8 XXXV. Aquarius is het derde luchtteeken, lucht in werkelijkheid en als zoodanig de verbinding tusschen vuur-in-werkelijkheid en aarde-in-werkelijkheid Sagittarius en Capricornus. Zoo is Aquarius het wezen van het uitgestraalde en het wezen van den vorm. Het is tenslotte dus de voorstelling van cosmische electriciteit, den stroom tusschen de positieve pool (straling van vuur) en de negatieve pool (vorm van aarde). Alle concrete emanatie, hetzij hoog of laag van aard en wezen, is dus in zich zelf een Aquarius-verschijnsel. Emanatie is het wezen van Aquarius; het is de tot werkelijkheid gekomen aanleg van Gemini. Emanatie is het wezen van de gedachte en ook het inwezen of het leven van den vorm. En zoo vinden wij als voornaamste eigenschappen van het Aquarius-karakter een voortdurende wisselwerking van binnen naar buiten en van buiten naar binnen. Deze wisselwerking is in het symbool van het teeken, de twee stroomen, neergelegd. En het begrip wisselwerking is ten zeerste kenmerkend voor Aquarius-menschen in hun geheele leven. Zij zijn in voortdurende aanraking met andere menschen, aan wie zij ideeën en invloeden ontleenen, maar evenzeer ideeën en invloeden brengen. Zeer vatbaar voor indrukken, zijn zij aan den anderen kant voortdurend bezig met verbreiden van kennis of gedachten. Zij hebben het gehoorzame en geduldige van Capricornus, wanneer zij bezield zijn met eene gedachte die hen vervult, maar altijd hebben ze het werkzame en voortvarende van Sagittarius. Dit geeft bij elkaar een rustig en standvastig werken, getrouw aan zijn meerdere, minzaam voor zijn mindere, wien hij gaarne alle kennis mededeelt, die hij zelf bezit. Aquarius is de inspiratie die de vuurteekens hebben opgewekt, voorbereid en uitgezonden. Het is daarom het wezen van alle ‘trillingen’ in de Natuur. Ook dit is aangegeven in het symbool. Vandaar, dat Aquarius-menschen zoo bizonder vatbaar zijn voor trillingen in ’t algemeen, eene vatbaarheid die steeds beteekent: daadwerkelijke ontwikkeling en rijke ervaring, hetzij dan in hoogeren of in lageren zin. Immers trillingen worden door hen zooveel mogelijk ontvangen en beantwoord. Maar daar ‘lucht’ in den mensch vooral verschijnt als het intellect, zijn Aquarius-menschen meer dan eenig ander type ontvankelijk voor mentale trillingen, méér dan eenig ander in staat ook, deze te verbreiden of uit te zenden. Zij zijn als ’t ware mentale telegraaf-bureaux in volle werking, al vertoonen zij aan de buitenzijde (vorm-zijde) gewoonlijk de koelheid en het onbewogene van Capricornus. De Aquarius-mensch wordt daarom in de eerste plaats geleid door de invallende gedachte, méér dan door uiterlijke regelen, wetten, vormen of woorden, méér dan door uiterlijke indrukken. Hij vertrouwt dan ook veel meer inderdaad op ‘zijn innerlijke stem’ dan op de uiterlijke wereld met hare motieven, en gaat zelden af op de zintuigelijke waarneming. In zijn ware wezen is die ‘invallende gedachte’ de intuïtie, die de goede wet (Libra) tot uitvoering doet komen en daarom redelijkheid in de handeling brengt. Een eenigszins ontwikkeld Aquarius-mensch is daarom vóór alles logisch en waar in al wat hij doet, maar in zekeren zin waar zijn alle Aquarius-menschen ook de minder ontwikkelden. In dien zin nl. dat zij niet kunnen huichelen. Zij doen wat de gedachte hun ingeeft. Uit deze eigenschap volgt, dat het zéér veel van de hoogte van ontwikkeling afhangt, hóe een Aquarius-mensch zich zal voordoen en dat hier evenals in de beide andere luchtteekens, twéé uitersten zich voordoen: de hoogere die door zijne ontwikkeling gestegen is tot de hoogte van de zuivere rede, zal in heel zijn leven en gedrag de Wijze, de Wetende, de Mysticus zijn. Maar in wie het denkvermogen nog niet die reine ontvankelijkheid bereikt heeft, weerspiegelen zich de beelden der gedachtenwereld meer of minder onvolledig, eenzijdig en misvormd naar gelang van den persoonlijken verstandsaanleg. En dan zal ook de handeling die direct uit de gedachte voortkomt in vele gevallen van minder zuiveren, minder logischen, vorm zijn dan die welke de algemeene en goed doordachte maatschappelijke wetten, en wetenschappelijke regelen geven. Vandaar dat eenerzijds onder dit teeken gevonden worden de intuïtieve mysticus en anderzijds de zonderling, die willekeurig de orde verbreekt, wetten schendt en op eigen gezag handelt in strijd met algemeene belangen, In deze laatste categorieën valt dus het bohémien-type. En wanneer de ontvankelijkheid voor gedachtetriilingen gepaard gaat met eene voorkeur voor kwade gedachten, dan ontstaan uit deze Aquarius-menschen de roekelooze waaghalzen en gewetenlooze of impulsieve misdadigers, die zeggen dat een of ander denkbeeld hen vervolgt en hun geen rust laat. Mentale obcessie is een verschijnsel van dit teeken, dat de verwerkelijking is van de gedachtekracht. Door de kracht der gedachte bereiken zij anderen en dit geeft de buitengewone opvoedende kracht van dit teeken: het is het teeken van den Humanist en van den waren opvoeder al kan natuurlijk de gedachtekracht ook ten kwade gebruikt worden. Aquarius is het teeken van Charles Dickens, met zijne uitnemende gaven om waartenemen, wat er in zijne medemenschen omgaat, en van uitvinders en zieners als Edison, Darwin, Swedenborg, die de gedachten waarmede de atmosfeer van hun tijd bezwangerd is, beter en eerder opvangen dan anderen, of die het leven der hoogere werelden in zich voelen spreken. Alle hebben den onweerstaanbaren drang om hunne kennis ook op de wijze van het geschreven woord te verbreiden. De Aquarius-mensch is altijd vervuld met gedachten, die hij actueel ontvangt en verder brengt. Hij is zeer individueel en toch begrijpend de bizonderheden van alle soorten van menschen. Hij vindt van-zelf steeds en overal zijne omgeving. Zooals Gemini zich altijd geplaatst zal vinden tusschen twee andere menschen, of tusschen twéé omstandigheden of gelegenheden, en Libra staat tusschen het gezag van één wezen of feit eenerzijds en het volle leven waarop hij het moet toepassen anderzijds, zoo staat Aquarius te midden van het leven, aan alle kanten in verbinding met alles en allen, zich als ’tware verbroederend met de heele wereld. Dit geeft hem een buitengewone gemakkelijkheid in denomgangmetanderen. Door zijn mentale ontvankelijkheid gevoelt en kent hij de bedoelingen van menschen en het eigenlijke wezen der dingen gemakkelijk wat in personen, die niet goed in evenwicht zijn, ontzaglijke eischen stelt aan de zelfbeheersching: vaak stuiven zij op in omstandigheden, waaruit anderen heelemaal geen aanleiding kunnen vinden maar wat hun in ’t algemeen menschenkennis en zaakkennis geeft in hooge mate. In zijn hoogste beteekenis is Aquarius de onmiddellijke uitvoerder van den Goddelijken Wil (zijn tegenpool Leo); hij is als zoodanig de ware Humanist, die Gods Kracht en Macht, Liefde en Wijsheid verbreidt over de menschen en die hen opvoedt door te spreken tot dat wat de oorzaak is van hunne daden: hun denkvermogen. Het symbolisch beeld van Aquarius, den Waterman, die uit zijne kruik het water stort, dat eene rivier zal worden, die de wereld besproeid en drenkt, herinnert aan de voornaamste faculteit van dit teeken. Aquarius is de Denker en de Witte Magiër vandaar dat dit teeken ook wel wordt genoemd de ‘Mensch’— van hetSanskrit man = denken. Zijn motto is Natuurlijkheid en zijne faculteiten zijn; Broederschap, Redelijkheid, Emanatie. Cancer, Scorpio, Pisces. XXXVI. De Waterteekens hebben de dualiteit gemeen met de luchtteekens en zijn daarom, evenals deze, in hun eigen aard nóch actief nóch passief, maar kunnen beide zijn. Eenerzijds verhouden ze zich dus passief, als de aardteekens, anderzijds actief, als de vuurteekens. Maar juist in tegenstelling met de luchtteekens domineert in de waterteekens het passieve element in hunne houding naar buiten, terwijl zij innerlijk, daar zij den aard van 'het stralend punt’ in zich hebben, zich meer actief gevoelen. Stellen de luchtteekens objectieve kennis voor, de waterteekens vertegenwoordigen het subjectief weten. Hun aard is als ’tware te omschrijven als: het actief verbreiden van een passief wezen. Dat wil zeggen, dat zij de stof van de sfeer geheel doordringen van passief wezen, zooals vuur de sfeer doordringt met actief wezen. In de functie van verbreiding gelijken zij dus op vuur, maar wat zij verbreiden is het omgekeerde van wat vuur verbreidt. Met andere woorden, zooals reeds vroeger werd opgemerkt, hun functie of wezen is de resorptie van het openbaringsproces. Water is alzoo de totaliteit, of nog juister; de synthese, van de verbizonderde passiviteit (aarde), zooals vuur de synthese of de totaliteit der verbizonderde activiteit (lucht) is. In water lossen zich dus alle bizondere stoffelijkheden op, zooals uit vuur alle bizondere geestelijkheden te voorschijn kwamen. En dit wil weer zeggen, dat water in eigenlijken zin het beginsel is, waaruit de passiviteit haren oorsprong vindt en waartoe deze terug zal keeren, gesynthetiseerd. Zoo is uit ‘de Wateren’ de Aarde te voorschijn getreden. Maar in een anderen zin vertoont water weer de overeenkomst met lucht, namelijk als middelaar tusschen stralend punt en sfeer. De lucht verbreidt de essence van vuur over de sfeer het water voert de ervaring van de sfeer terug tot het middelpunt, het Zelf, en is daarom dus ten opzichte van het daarbuiten (het Niet-Zelf) passief, terwijl lucht het verband met het daarbuiten in actieven zin daarstelt. Daarom vindt water in den menschelijken aard zijne analogie in het gevoel, zooals lucht analoog is met verstand of intellect. Met het vuur hebben de waterteekens gemeen het zelfbewustzijn, het ontleenen van het bewustzijn aan zich-zelf. Een engelsch woord noemt dat zeer teekenend selfcentredness. Maar ze uiten dit zelfbewustzijn in passieven zin, dat wil zeggen: ze drukken het uit in vragenden zin: hun wezen is vragend, verwachtend, verlangend, begeerend. In het complex der vier oorspronkelijke elementen symboliseert vuur dus als ’t ware het middelpunt van uitstraling of van actief wezen, water het ‘zwaartepunt’, middelpunt van passief wezen. En vandaar dus dat in de Stanza’s van Dzyan de concrete oorsprong der schepping genoemd wordt ‘het lichaam van Vuur en Water’ (111, 6.) Zij zijn passief evenals de aardteekens maar bij deze ligt het zwaartepunt in het Niet-Zelf en daarom zijn zij afwachtend en dienend, zij regelen hün bewustzijn en hunne houding naar wat gegeven wordt de inspiratie terwijl daarentegen de waterteekens opeischen wat zij zelf verlangen, en nóch dienstwillig nóch geduldig zijn. Zij eischen, in hun zuivere wezen, alles. De karakters onder waterteekens geboren, zijn dus vóór alles gevoelsmenschen; zij brengen het wereldgebeuren terug tot zichzelf en beoordeelen het naar den indruk, de emotie die zij er zelf van ontvangen. Zij verlangen naar het inwezen van de dingen, en hebben dus in zich de eigenschap van abstraheeren, zich losmaken van den vorm, teneinde het innerlijk te leeren kennen, op te nemen, te genieten en te ervaren. Genieten, ervaren, abstraheeren zijn drie fazen van de ineigenlijke functie der waterteekens. Duidelijk is het, dat daarom in geestelijken zin de waterteekens de gelegenheid geven voor de eigen-lijke ervaring en de mensch door zijne geboorte in een waterteeken de gelegenheid vindt om tot het ware weten te komen, het weten dat eigen is en niet afhankelijk van eenig Niet-Zelf daarbuiten. Hierin zullen velen dus reeds het verband kunnen ontdekken van de gnostieke christenen met het symbool van den Visch, den bewoner der Wateren. Aan den anderen, den lageren kant, zal het water in de persoonlijkheid brengen de eigenschappen van inhaligheid, begeerigheid, hebzucht en dergelijke, merkwaardige tegenstellingen van de in-den-geestelijk-levenden water-mensch zoo kenmerkende onverschilligheid voor concreet bezit en voor alle concrete dingen in ’t algemeen. De voornaamste functie van de karakters der waterteekens is het brengen en opwekken van gevoel, emotie en ontvankelijkheid in hunne omgeving en ze doen dit door hun eigen wezen te verbreiden. Zij leeren de menschheid het verstaan van het Eéne Ware in de wereld, in elkander en alóm, door gevoel. Zij zijn het, die weten, dat het Koninkrijk Gods in ons woont en voor wie gezegd werd; „Al de Veda’s te zamen zijn niet nuttiger voor een verlichten Brahmaan, dan een ketel nuttig zou zijn op eene plaats die gehéél overdekt is met water”. ') Dit is zeer teekenend voor de echte water-karakters wien >) Bhagawad Gita 11. 46. elke vorm alzeggend oneindig-vol van beteekenis kan zijn, juist omdat ze eigenlijk het vormelijke niet zien en alleen het inwezenlijke gevoelen, en die nooit behoefte hebben om hunne eigen ervaring of kennis in een bepaalden vorm te belichamen en te begrenzen. XXXVII. Cancer is water in aanleg en heeft daarom met de andere aanleg-teekens gemeen het begrip van al-omvattendheid doch niet uitgewerkt zijn. Het begrip water, gelijk werd beschreven, is hier geconcentreerd: het beduidt het alles-eischende, begeeren van het al en het allerhoogste, het genieten van de geheele wereld, het opmerken van alles. Dit verklaart reeds die groote en nooit geheel of genoeg voldane begeerte naar verstrooiing, vermaak en naar materieel bezit in de lagere persoonlijkheid van den Cancer-mensch. Het is degene, die alles verwacht van de wereld en vóór zich zelf. Vandaar ook de eigenschap, door astrologen opgemerkt met juistheid, dat Cancer-menschen als ’t ware ‘een doodelijk verlangen’ hebben naar de aandacht en de bewondering der wereld, waaruit dan ook de tooneelspeler ontstaat degene die, hetzij als kunst, hetzij als onwillekeurige levensuiting, in al zijne daden voortdurend schijnt te ‘vertoonen’ en te vragen ‘wat denkt ge van me’ ‘schenk me uw ziel, uwe aandacht en als ’t kan uwe liefde’. Het dubbelzijdige van het waterteeken komt daarin duidelijk uit; de Cancer-mensch vraagt, verlangt maar geeft ook, hij biedt zich zelf aan als ’t ware. En in dit geven ligt het in-aanlegverheven geestelijk weten van vorige incarnaties. Om dat te begrijpen, moeten wij zien, hoe uit Cancer, die den viervuldigen aanleg van den Cosmos besluit en volledig maakt (T, V, ït, 0), te voorschijn komt Leo, de concrete vonk van openbaring *). Na openbaring trekt Leo zich terug in Cancer, de moederschoot, waaruit het volgend bestaan weder te voorschijn zal komen. Leo gaat op, met al zijn manlijke macht, in Cancer. „Das Ewig-Weibliche ziekt uns hinarü'. ') Vgl. Stanza’s van Dzyan, VI, 7. Cancer is dus de Moeder, boven zoowel als hier beneden de moeder, die vraagt te ontvangen, om weder te kunnen géven. Cancer is bij de Indiërs de Akaga, in welke alle beelden van het verleden voor immer in de toekomst bewaard worden. Het diepe mysterie van Cancer is door geen eindige woorden weertegeven. Het is een grondelooze diepte, nooit gevuld, waarin alles schijnt te verdwijnen, maar alleen om zich zelf later, als de ‘Leeuw der Openbaring’ te geven en te heerschen door de verborgen kennis, vroeger vergaderd. We denken hier weer aan de spreuk der oude Germanen, dat wie de weelde van géven wil kennen, zich eerst rijkdommen moet verzamelen. Cancer is de essence van geestelijken rijkdom, zooals Taurus de essence van stoffelijken rijkdom was. Cancer is de schoot waarin elke geëindigde openbaring zijne verzamelde kennis als weten stort. En vandaar nu, dat Cancer het teeken is, dat het Verleden en de Toekomst inhoudt het Eeuwig Nü maar dat zich in onze wereld van geopenbaard en tijdelijk bestaan meestal alleen voordoet als het Verleden, de eeuwige voorraadschuur van den Cosmos en van het oncte/'-bewustzijn in den mensch, dat tot bovenbewustzijn kan ontwikkeld worden door zijn eigen aard van centralisatie, dus verreining. Het is ‘het Eeuwig Oog’, dat alles gezien heeft en dat alles zien zal. Uit dezen aard worden vele eigenschappen van het Cancerkarakter duidelijk: het introspectieve, het sterk vasthouden aan het verleden, aan volk, gemeente en familie en vooral aan de moeder: het fantastische, dat door de onwetende wereld niet herkend wordt als kennis van het verleden, en de oneindige trek naar het verborgene, de diepe emotie van het Eéne. En zoolang dat Eéne niet gevonden is zal de Cancer-mensch telkens iets nieuws, iets anders zoeken. Juist zooals de Gemini-mensch neemt hij alles op, maar in tegenstelling met dezen, verwerpt hij niets, doch behoudt alles. Alleen, zoolang het ’t ééne Ware niet is en het niet het alles is, gaat hij door met zijn verzamelen en opnemen. Geheugen en herkenning zijn dan ook twee zeer sterke trekken van Cancer. De eeuwige dorst naar de essence van het ware weten vinden we in eene type als H. P. Blavatsky, de stichtster der Theosofische Vereeniging, die Cancer Ascendant had en in de Theosofische Vereeniging zelve, die dit teeken eveneens op den Ascendant van hare geboorte-horoskoop heeft staan. De buitengewone zucht naar bewondering, naar applaus van het publiek, het verlangen zich te geven, in klaarblijkelijke visie van het verleden en de behoefte om machtige gevoelens op te wekken bij velen, vinden wij zeer merkwaardig, gepaard aan een grenzeloos en onbevredigbare begeerte naar steeds nieuwe emoties, in de bekende danseres Isidora Duncan *). De verschillende eigenschappen, van hoog tot laag, van dit teeken vinden we in het Nederlandsche volk heel duidelijk: van het binnenhalen van koopmansgoederen naar eigen woning tot de diepe belangstelling in alles wat het inwezen van den godsdienst betreft. En de symbool, de Kreeft of Krab, spreekt ons wanneer wij willen gevoelen, van het diepe wezen van dit teeken: de krab is een dier van het water dat, het achterlijf als een spiraal gebogen, daarmede zich vasthoudt aan zijn hol of ‘huis’ waaruit het schijnt te voorschijn gegroeid om met zijne uitgebreide armen naar zich toe te halen wat het behoeft voor zijne voeding. Opmerkzaamheid vervangt bewegelijkheid. En wat eenmaal gevangen is, wordt niet meer losgelaten. Zoo is Cancer de voorstelling van het cosmisch geheugen, dat nóóit meer verliest, wat er eenmaal als abstractie in is opgenomen en de cosmische Moeder des Levens, voortgekomen uit de Rots. Cancer is slechts in dat ééne steeds gelijk aan zich zelf. Naar buiten schijnt het Cancer-karakter nooit een oogenblik hetzelfde als een voorgaand oogenblik, omdat het zoo volkomen alzijdig is en reflecteert, wat gevraagd wordt, of dat waarmee het de aandacht kan trekken. Het heeft ólles in zich, doch vertoont naar buiten slechts verschijnselen van die al-rijkdom een rijkdom ook van oneindige verscheidenheid. In de persoonlijkheid maakt dat natuurlijk den indruk van iemand, die nooit zich zelf is, maar altijd iets anders of iemand anders reflecteert en i) ik heb geen horoskoop van haar. Misschien wil een van de lezers wel eens de proef op de som nemen en zien, hoe Cancer in haar vertegenwoordigd is. op alle dingen met eene andere emotie antwoordt. De fout van de lagere persoonlijkheid, die niet in staat is te abstraheeren, zal natuurlijk bestaan in het hebzuchtig, inhalig bijeengaren van zooveel mogelijk feiten, dingen, concrete waarden, of bezittingen. Het motto van Cancer is Bezit en zijne faculteiten zijn Moederschap, Geheugen, Verzameling, Aanschouwing, XXXVIII. Scorpio is het tweede waterteeken, water in wezen. Daarom komt hierin, evenals in de andere teekens in ‘wezen’ (Q_, l]sp en ta) de specifieke aard van het element het meest kennelijk uit. Scorpio is dus de essence der geopenbaarde dingen. En die zelfde omschrijving van zijn aard vinden we ook, door na te gaan, dat Scorpio de stoffelijke of objectieve zijde van het boeddhisch gebied is. Zooals we weten, is de beteekenis daarvan: dat waaruit de objectieve wereld ook wel de roepa-wereld genaamd —, te weten: mentaal, astraal en fysiek gebied, te voorschijn komt en waarin deze zich weer oplost na de openbaring. Het wezen van Scorpio is daarom, gelijk reeds vroeger werd aangeduid: generatie en regeneratie. De geest sterft er in de stof en de stoffelijke vorm sterft er wanneer de geest op zijn terugweg eruit ontwijkt. Tod and Verkldrmg is Scorpio. Dit objectieve wezen van boeddhi is het in-wezen der objectieve wereld en van daar dat de Meester van Wijsheid, sprekende over dit, Zijn wezen, zeide „Ik ben in alle dingen” e. z. m. Kortelings werd eene passage uit het gnostieke ‘Evangelie van Eva’, naar Epiphanus, weder onder de aandacht gebracht, in welke dit goddelijk inwezen der wereld van openbaring duidelijk uitkomt: „ik ben gij en gij zijt ik; en waar gij ook zijt, daar ben ook ik, en in alle dingen ben ik verspreid, en van waar gij ook wilt, vergadert gij mij; mij echter vergaderende, vergadert gij u zelven”. Het is het ‘zuurdeeg’, waardoor al het meel gezuurd wordt. (Matth. XIII 33). Dat bewustzijn van het al-doordringende, dat in Scorpio-karakters leeft, maakt dat zij geen onderscheid kennen tusschen Zelf en Niet-Zelf, dat zij een sterk medegevoel bezitten en zich steeds in verband gevoelen met alle andere wezens. Zij gevoelen als het wezen van hun bewustzijn de ‘essence’ der dingen en trachten zich bewust te worden, door van alles de essence te weten. Vandaar dat ze in alles trachten door te dringen. Eene onverzadelijke dorst naar kennis is hun grootste karaktertrek, gesymboliseerd in den hoogeren zin door de hooge vlucht van den Adelaar, in lageren zin door den angel van den schorpioen. Scherpe onderzoekingslust en weetgierigheid loopen in lageren zin uit op nieuwsgierigheid en op de onbedwingbare begeerte om zich in alle zaken te mengen. Inderdaad bestaat in dit type vaak een totaal gemis aan bescheidenheid en aan eerbiediging van de persoonlijkheid en het bezit van andere wezens. De lagere Scorpiomensch, die zich ‘in alle dingen’ gevoelt, gevoelt alle dingen als zijn eigendom en vandaar, dat het gebod voor het achtste teeken moet luiden: „Gij zult niet stelen”. Maar de hoogere Scorpio gevoelt hetzelfde in omgekeerden, d. w. z. in positieven zin, en vindt dus, dat alles wat hijzelf bezit, ook aan zijne broeders toekomt. Hij is degene, ‘die geeft wat hij heeft’ en die is ‘waard dat hij leeft’, omdat hij den waren aard van dit teeken, waarin het mysterie van leven en dood ligt besloten, heeft leeren kennen. In den geestelijken zin is Scorpio het teeken van de ‘Bedeeling’ en van de ‘immanentie Gods’. Zooals Libra, de subjectieve zijde van Boeddhi, is de eigen-lijke wet, zoo is Scorpio, als objectieve zijde daarvan, de /e/fe-lijke ‘Kennis van den Boom van Goed en Kwaad’ (Libra), waardoor de hemelsche Adam Kadmon ‘viel’ in geopenbaarden, d. i. sterfelijken vorm. Sterfelijk werd hij dus dóór de kennis van dezen aard. En in dien zin is Scorpio het teeken van den vloek of (dialectisch onjuist) ‘het gevloekte teeken’ genoemd. Het is merkwaardig, hoezeer de belangstelling van Scorpiomenschen gewoonlijk in hooge mate getrokken wordt door de vraagstukken van leven en dood, zonde, misdaad, kwaad, het generatie-proces en andere natuurkundige processen. Zij zijn onvergelijkelijke natuuronderzoekers. Voor zooverre zijzelf nog eenig kwaad in zich hebben, worden zij als door een dorst getrokken naar ‘het Kwaad’. Voor zooverre zij goed in zich hebben, streven zij met onweerstaanbaren ernst naar het Goede. En dit is de verklaring van het oppervlakkig zoo zonderlinge feit, dat de meeste Scorpio-typen in wel alle menschen is overigens kwaad en goed gemengd ! zich steeds buitengewoon aangetrokken gevoelen tot het kwaad, om het vervolgens af te keuren en op den kwaaddoener hunne lust tot ‘regeneratie’ te botvieren, ten einde daardoor tot ‘het goede’ te komen. Zij mogen wel in de eerste plaats bedenken het‘wederstaat het Kwade niet.” De geestelijke Scorpio-mensch is de mensch van occulte kennis. Maar de meeste specimen van dit teeken hebben in zeer merkwaardige mate goed en kwaad naast elkaar, en wij vinden in hoogere Scorpio-menschen zeer vaak nog hevige, persoonlijke hartstochten, en omgekeerd, in de lagere typen gewoonlijk sporen van helder-gevoelendheid en belangstelling in alles wat ‘occult’ is. Wat Scorpio-menschen vooral moeten leeren, is bescheidenheid en matigheid. Hunne functie is als ’t ware de omzetting van kwaad in goed het lagere in het hoogere eene cosmische functie! en zij allen gevoelen die plicht. Maar wanneer de daartoe gegeven kennis misbruikt wordt, zet Scorpio goed in kwaad om, en doet het de vernietiger, de misdadiger, de ‘doodeter’ geboren worden. Het teeken Scorpio geeft ons in zijn wezen omzetting héén en wéér de verklaring voor de wet, dat alle schuld die eenmaal is aangegaan, weder zal moeten worden vereffend, of liever: in Scorpio vindt plaats het proces van het herstellen van evenwicht (Libra). Daaruit in lageren zin een meedoogenlooze wraakzucht. Het is het teeken waaruit de begrippen van ‘zonde’ en ‘schuld’ hun oorsprong vonden. Scorpio is de Alchimist, de Voortbrenger, de Onderzoeker en de Inwijder; de groote werkkracht in het heelal. Zijn motto is Generatie en zijne faculteiten zijn Ontginning, Doordringing (immanentie) Dood. XXXIX. Pisces is het derde waterteeken, water in werkelijkheid en we vinden daarin, gelijk verder in alle teekens der ‘werkelijkheid’, de uitdrukking van de werkelijke betrekking tusschen Zelf en Niet-Zelf het één en het ander eene uitdrukking van de cosmische werkzaamheid. En zoo is het teeken Pisces het werkzame, reëele water, de functie van het vervullen of bezielen van de sfeer der schepping. Denken we aan Pisces als stofzijde van het astraal gebied, dan zien we dit eveneens als het wezen van dit teeken. Immers, Pisces is dan ten slotte de ziel, of de samenvatting der bezieling, die het fysieke voertuig vervult. Het is het beginsel van de objectieve en concrete verbinding tusschen geest en lichaam en wederzijds, maar daardoor ook van de verbinding tusschen de vormen onderling. In Scorpio ontstond en verdween het leven, het bestaande; in Pisces ontstaat en verdwijnt de concrete vorm, het voertuig of lichaam. Het is daarom zoowel het teeken der ‘oplossing’ Universal Solvent als dat der bezieling. Het geeft aan den vorm het gevoel, de ziel, dat is het vermogen om het inwezen der dingen te weten. Niet meer, gelijk in Scorpio, te ervaren of te genieten, maar thans geheel te zijn. En dat is passief-zijn, een toestand die met geen beter woord te karakteriseeren is dan met lijd e n. Naar den geest is Pisces het teeken der bezieling dus, naar den vorm is het ’t teeken van lijden. Vandaar dat Pisces in materieelen, of wereldschen zin steeds ‘ongeluk’, lijden, tegenspoed beduidt, maar voor geestelijke, en ook in lageren zin voor astrale d. i. emotioneele, ontwikkeling alle mogelijke gelegenheid biedt. De Pisces-mensch gevoelt zich veel meer ‘ziel’ dan ‘vorm’ en dit is de oplossing voor het raadsel van zijne overigens onbegrijpelijke onvormelijkheid, ongehechtheid aan vasten vorm conventie, gewoonte, dogma, beperking en bepaaldheid. Veel blijft in hem onuitgesproken, want hij leeft véél meer innerlijk dan uiterlijk. Vaak is het hem dus niet de moeite waard, om zich uit te laten en te toonen wat er in hem omgaat. Dén is hij het stille water met den diepen grond. Maar anderzijds acht hij ook het voertuig zóó weinig, dat hij in het gebied der fysieke voertuigen zich niet houdt aan de regelen, voor de instandhouding dezer maatschappij en de fysieke vormen hier beneden vastgesteld. En dan wordt hij voor deze wereld de verrader, de mensch die zich verpraat, regels, orde, voorschriften overtreedt zonder klaarblijkelijk het minste bewustzijn daarvan te hebben. Vandaar dat wij in dit teeken alle ‘onzedelijkheid’ tezamen vinden kunnen, ontbinding en ‘verderf’ O- Maar in den reinen zin opgevat, zullen wij moeten inzien, dat de Pisces-mensch in zijn lichaam eigenlijk veel meer gevoelt het leven dat het doordringt, dan de vormelijke atomen. Hij is als ‘de ingedoopte bete’, gehéél doortrokken van het water des levens en, ómdat hij zich aldus gevoelt, worden zijne daden beheerscht in ’t algemeen gesproken door innerlijke motieven, niet door uiterlijke. Dat geeft ons zeer eenvoudig en zuiverredelijk de verklaring van den zoo onjuist beoordeelden twaafden apostel, Judas van Kariot. Allicht zullen zij, die met theosofische literatuur vertrouwd zijn, zich afvragen: hoe het mogelijk was, dat er iets in het geheele drama kón gebeuren, dat door den Grooten Leeraar niet geheel voorzien en gewild was 2) hoe dus het mogelijk kon zijn, dat Hij zich vergiste in één van de Zijnen, die Hem immers ‘in de wedergeboorte gevolgd’ waren en levens na levens met Hem in dat groote werk hadden samen gewerkt en óm Hem hadden heen gestaan; hoe één van die twaalf zich zoo op-ééns kon vergeten?! Dat klinkt, redelijk gesproken, onaannemelijk. Er viel niets te verraden tegen den zin van dezen Almachtigen. En wat met Zijnen wil geschiedde, dat geschiedde dóór Zijnen wil. Zijn wil was Judas’ éénige wet, zijn eenig motief. Judas, de Visch-mensch bij uitnemendheid onder de ‘Visschers’, hij wien alleen het innerlijke wet was, en die allen uiterlijken schijn opofferde om te volbrengen wat gevergd wierd ‘opdat de Schrift vervuld worde’: vóór den Heer der ‘Visschers’ te brengen de volgelingen van den ‘Heer dezer (uiterlijke, vormelijke) Wereld’3) opdat zij zich zelven zouden oordeelen door hunne houding jegens Hem, die hén niet oordeelen kon 4). O Joh. XVII. 12. 2) Matth. XXVI. 53, 54, 3) Joh. XIV. 30 en XII. 32. <) Joh. XII. 47. Het is niet verwonderlijk tenslotte, dat ‘deze wereld’ in Judas alleen kon ontdekken de lagere Pisces-eigenschappen. Zoo is het teeken van de Visschen wel ‘het meest gecompliceerde’ teeken van de twaalf. Het is het ‘alles in alles’. De menschen van dit teeken gaven aan de wereld het spreekwoord Jout savoir, c’esti tont pardonner”. Zij begrijpen alles, gevoelen zich alles en omdat zij in alles meeleven, hebben zij inderdaad het moeilijkste deel verkozen. De ‘ingedoopte bete’ zal altijd hun symbool blijven. Het zijn zij die hier beneden nooit recht gelukkig zijn- Het leven op deze wereld veronachtzamen ze vaak, ze schatten het te gering, naar de meening van anderen, maar de eere Gods is hun tenslotte liever dan de eere bij de menschen. In hen vindt het raadsel van deze wereld zijne oplossing ... door bezieling. Onder de Visschen vinden we functiën van eiken aard, want zij bezitten een alomvattenden aanleg. Eiken vorm kunnen ze bezielen gelijk ze echter ook steeds den aanleg meebrengen om elk ding waaraan zij zich verbinden te doen mislukken in deze wereld. Het motto van Pisces is Oplossing en zijne faculteiten zijn Bezieling en Vervulling, Offering (Overgave). XL. Tenslotte nog een paar algemeene opmerkingen; De vierheid van openbaring, vuur, lucht, water, aarde, vertoont zich in den menschelijken aard in ’t algemeen als wi I, verstand of begrip, gevoel of begeerte, en substantie. Men merke op, dat de beginselen lucht en water hier twee beteekenissen of althans twee aanzichten van ééne beteekenis vertoonen. Nu is vuur als oorsprong van alles het per sé reine en vrije, en zoo is ook het wilsbeginsel in den mensch het bij uitstek en alleen-gehéél-vrije en reine. Aarde is als ‘stof van de sfeer’ de voorstelling van het persé onreine en, omdat dit het geheel lijdelijk beginsel is, ook het per sé onvrije. Zoo is ook de substantie en de feitelijke werkzaamheid der substantie (de handeling) op zich zelve volkomen onvrij na al wat er, als oorzaken, aan voorafgegaan is. Lucht is de overbrenger van de essence, vuur, aan de aarde, waardoor het vuur zijne oorspronkelijke reinheid verliest, maar de aarde geïnspireerd en dus verreind wordt. Vandaar dat door het verstand de objectieve wereld verlicht en deze dus daardoor begrepen wordt, wat echter, bij het innerlijk bewustzijn van den wil vergeleken, ‘onreinheid’ genoemd moet worden. Men ziet daaruit het klaarblijkelijk motief van christelijke kerkvoogden, die de verstandsontwikkeling hunner kerkelingen liever niet wilden bevorderen. Daar is veel begrijpelijks in, wanneer men niet inziet, dat het wereldproces alle vier fazen moet doorloopen ook in menschen, volkeren en rassen. Water tenslotte zal de kennis oplossen uit den vorm en voeren tot eigenlijk weten. Het gevoel in den mensch maakt inderdaad de verworven kennis tot weten door den inhoud van de daad met het innerlijk bewustzijn te vereenigen en aldus zelf te zijn wat men eerst slechts kende. Door het gevoel wordt de kennis van de dingen daarbuiten omgezet tot eigen leven en dus wat eerst verontreinigd was door de uitstrooming naar buiten, weder verreind door verinnerlijking. Water is de reiniger wat natuurlijk verklaart het symbolisch gebruik van water voor wijding en doop en het feitelijk gebruik van water voor de reiniging van het fysiek lichaam, maar ook de evenzeer reinigende werking van het gevoelsleven leed en vreugde op de ziel. De navolgende figuur zal misschien voor enkelen eene zekere verklaring en eenig inzicht geven; het is voorloopig moeilijk daarbij eene bepaalde omschrijving te voegen: 9 Fig. 5. Men zou alleen kunnen zeggen: vuur beteekent daarin het Zelf, aarde het Niet-Zelf, lucht en water te zamen de ‘betrekking tusschen de beide’ 1). De vier elementen geven als ’t ware de vier aanzichten van het Scheppend Wezen, de Godheid, en daarom moeten zij ook fazen of aanzichten van het menschelijk bewustzijn aangeven. Zoo is vuur het aanzicht van stellen, immers het bij uitstek en in zich zelf positieve; aarde beduidt het aanzicht van vragen; lucht, zich beroepende op zijn aan vuur ontleend gezag, bevestigt, en water, den vorm oplossende, ontkent. Zoo staat in het stralend punt tegenover vuur: water. De scheppende God gaat steeds gepaard met den Geist der stets verneint. Voor hen die met de Indische metaphysika eenigermate op de hoogte zijn, is het niet moeilijk in te zien hoe: vuur, aarde, lucht, water of stellen, vragen, bevestigen, ontkennen ten slotte het grootsche denkbeeld geven, door Bhagavan Das zoo breedvoerig uitgewerkt in zijn voortreffelijk boek; a-ham etat na, ik ben dat niet. N. B. Een ieder kan nu aan de hand van de bovengaande deductieve beschouwingen de beteekenis van de teekens, gelijk die in verschillende werken gegeven wordt, beoordeelen en verifieeren. Men heeft dan eenigszins een begrip van het ‘waarom’ en kan ook vooral zelf, door eigen verdere deductie verschillende eigenschappen en verschijnselen van de teekens in verschillende gevallen afleiden. Wij verwijzen verder naar studiën als die van Alan Leo (Astrology for AU II), de bekende astrologische handboekjes, Isabelle M. Pagan in Urania 2e—5e Jaargang enz. ') Vgl. Bhaoavan Das „The Science of Peace”. A. E. Thierens, „Elementen der Practische Astrologie”. De Spiraal van Ontwikkeling en de Huizen. XLI. Wij komen nu door de beteekenis der teekens van den Zodiac in ’t algemeen ook tot die der huizen van den Horoskoop. De intrinsieke beteekenis van de twaalf fazen van een cyclusproces is natuurlijk voor alle gevallen dezelfde. In hare waarlijk volkomen abstractheid en reinheid is zulk eene wet voor ons beperkt verstand moeilijk kenbaar. Wij hebben hiervoren dus alleen getracht de wet te zien in een zoo hoog, en daarom zoo algeméén, mogelijk voorbeeld. Het is dan alleen de moeilijkheid om deze zelfde wet, mutatis mutandis, van het eene geval over te brengen op het andere. Het is echter niet alleen het transponeeren van de wet van-uit het ééne geval naar een ander, dat met het eerste niets te maken heeft. De huizen-verdeeling van den horoskoop in ’t algemeen is een cyclus, kan als een zoodanig staand geval beschouwd worden ten opzichte van andere cyclus-processen-op-zich-zelf. Maar de horoskoop van een concreet individu, zeggen wij: een mensch bijv., is méér dan dat: het is een drieledig feit: I°. de aanleg van den huizen-cyclus op de aarde zelf; 2°. de afspiegeling van den hemel met planeten, zodiac en c. q. vaste sterren in dezen huizen-kring; en 3°. het Ego, dat van deze samengestelde gelegenheid gebruik maakt, om zich te manifesteeren op dit gebied, d. w. z. zich een lichaam of voertuig op te bouwen met behulp van de ‘motieven’ [de sterre- en zodiackrachten] waarop het respondeeren kan en in het stramien van een huizen-cyclus. Wij leerden inzien, dat het Oostpunt in den horoskoop, de Ascendant, het begin was van zulk een levenscyclus op fysiek gebied. Het begin op fysiek gebied! Maar volgens het vorengaande, begrijpen wij ook, dat dit niet een absoluut primair punt of feit is, doch dat er heel wat aan vooraf moet gaan. Er moet natuurlijk gelijk in de theosofische leeringen nader is te bestudeeren het geheele openbaringsproces van het hier verschijnend Ego aan voorafgaan. Dat eerste punt, de Ascendant, is dus allereerst de Ariës van het fysiek gebied, om het zoo eens uit te drukken,1) aanduidende het eerste of hoogste ondergebied van het fysiek gebied, het eerste etherisch gebied. En daarom gaat dus de geheele cyclus van de twaalf, inhoudende de zes fazen van schepping, vooraf. Zoodat dus, terugrekenende van den Ascendant af, d. w. z. door het XIIe, Xle, Xe huis enz. tot men andermaal den Ascendant bereikt, de twaalf huizen van de horoskoop achtereenvolgens moeten vertoonen eene afspiegeling of verschijning van de opeenvolgende hoogere beginselen, indien de Ascendant inderdaad het beginpunt van het fysieke leven is. Of, anders gezegd: wanneer een Ego op een bepaald oogenblik dezen bepaalden Ascendant aanvaardt voor beginpunt van zijn fysieken levenscyclus op deze bepaalde plaats op Aarde, dan is daar vanzelf mee verbonden de voorwaarde, dat zijne hoogere beginselen zich zullen moeten uitdrukken op de wijze zooals de achtereenvolgende andere huizen zullen veroorloven door de invloeden des hemels waardoor zij vervuld en beheerscht worden op dat tijdstip en op die plaats. Men moet zich natuurlijk voorstellen dat, van hooger gebied beschouwd, eene incarnatie overzien kan worden als één gehéél, al deze factoren samengevat, hetzij door het Ego zelf, wanneer zijn bewustzijn hoog genoeg ontwikkeld is, hetzij door andere, Hoogere Wezens, zij die geboorte en dood regelen. Zien wij nu naar de nevenstaande figuur dan zal het duidelijk zijn, dat, teruggaande, het Xlle en Xle huis zullen uitdrukking geven aan het astraal leven „ Xe „ IXe „ „ „ „ „ „ mentaal leven „ Vllle „ Vlle „ „ „ „ „ „ boeddhisch leven „ Vle „ Ve „ „ „ „ „ atmisch leven van het Ego, terwijl de vier daaraan-voorafgaande fazen, gelijk uit de theosofische litteratuur bekend is en ook voor ons hier wel spreken zal, geene afzonderlijke beteekenis hebben voor het individu, welks afzonderlijk bestaan immers eerst aanvangt met Leo, het Atma, de vonk. ') Zie de figuur op pag. 28. Stellen wij ons nu voor, dat in de horoskoop-figuur het middelpunt eene voorstelling is van het algemeen middelpunt van het Heelal, de Godheid, dat immers, volgens de Hermetische wijsbegeerte, overal is, en dat de kleine cirkel daaromheen een voorstelling is van den atmischen bol rond dat middelpunt, dan ligt binnen dien bol het voor ons onbegrijpelijke, niet-bestaande of ongeopenbaarde. Wil men nochtans trachten den ontwikkelingsgang of de ontplooiing van het Eéne tot aan het verschijnen van het Jivatma in beeld te brengen, dan is daarvoor m. i. in deze figuur aan te wijzen de spiraal loopende van het middelpunt door de area van le, lle, llle en IVe huis tot aan het punt waar de hoorn van het Ve huis den binnensten cirkel snijdt. Daar treedt het Jivatma in het licht der geopenbaarde wereld. Eene spiraal immers moet ontstaan, wanneer men wil voorstellen in één vlak het doorlóopen van een cyclusproces gepaard aan verwijdering van het middelpunt. En dat laatste is het geval; elke verdere faze van schepping is eene verdere verwijdering van het Eéne. Zoo zal ook de ontwikkelingsgang door de verdere fazen, van S 2 tot en met K alvast, door den spiraal kunnen worden aangeduid, beginnende thans bij bedoeld eerste punt van Leo (Ve huis) aan den binnen-cirkel en zich geleidelijk verder van dezen verwijderende. XLII. Wij zullen later leeren zien, hoe de zodiac en de planeten hunne invloeden doen gelden op en in een huis van den horoskoop. De samenvatting van die invloeden op een bepaald huis zullen we voorloopig de ‘toestand’ van dit huis noemen. Dan duidt de toestand van het Ve en die van het VIe huis respectievelijk op de wijze, waarop de subjectieve en de objectieve zijde van het atmisch leven van het Ego zich zullen openbaren in de persoonlijkheid in deze incarnatie. V. (0). Daarom vinden wij uit het Ve huis de centrale wilskracht en de scheppingskracht d. i. te saam genomen het vermogen om den wil over te brengen in het fysiek bewustzijn, ergo, de kracht om zijn eigen leven te besturen. VI. En het Vle huis geeft dan eene uitdrukking van dat, waardoor het Atma-zelf bestaat en eene realiteit wordt, zijne objectivatie, dat is: het Zelf weerspiegeld in zijne omgeving of, andersom dus; de grondmotieven waarop, of de substantie waardoor het Ego in verbinding treedt met die omgeving. Zoo wil dus de objectieve zijde van het atmisch leven zeggen; de kring, ‘straal’ of ‘hiërarchie’ waartoe het behoort en daardoor dus ook de substantie waarin het zich kleedt, het timbre waarin de wil zich uiten zal. En daarom vindt men uit den toestand van het VIe huis aanwijzingen omtrent de geestelijke hiërarchie waaronder men, althans in deze incarnatie, zal werken, en verder omtrent de middelen en de substantie, waarmede men zijn wil en scheppingskracht ten uitvoer legt, d. i. de aard van zijn levenswerk, wat natuurlijk het verschijnsel is van het behooren tot een geestelijke hiërarchie. Vil. (uv). De toestand van het VIIe huis bepaalt de openbaring van het boeddhisch leven in zijn subjectief wezen en dus den aard van de innerlijke wijsheid, harmonie en liefde. En daar het wezen van boeddhi is dat wat het leven in de lagere werelden vereenigt of wat aan de verschillende vormen ten grondslag ligt, zal ook de boeddhische aard van een bepaald Ego de oorzaak worden van de menschen of zaken waarmee hij zich in de lagere wereld vereenigt of één gevoelt. Het Vlle huis draagt daarom in de astrologie terecht den naam van het huis van ‘vereeniging en huwelijk’. VIII. (1TI)- Het VIIIe huis zal dan het objectief wezen van boeddhi openbaren, d. w. z. de boeddhische kring, straal of hiërarchie, waaraan het Ego zijne objectiviteit ontleent. Daarom geeft dit huis aanwijzingen omtrent de innerlijke‘school’waartoe een Ego behoort, de school, waaruit hij wijsheid, harmonie en liefde geleerd heeft. Men zou dit kunnen noemen den toonaard van het Ego. En aangezien het werk van deze school geestelijke leering is, zal het VIII6 huis ook zijn het huis van zelfverloochening en dood van het lagere leven, geboorte van het hooger leven. IX. (;?() Het IXe huis geeft op de zelfde wijze den aard van de subjectieve zijde van het mentaal wezen, dus wat men noemt het hoogere of abstracte verstand, het eigenlijk denkvermogen (hoogere manas). Door dit beginsel brengt de mensch zijn wil en zijne wijsheid over in werkzaamheid. Sagittarius is de werkzaamheid des geestes te noemen. Het is in den cosmos het gebied-der-‘goden’ (devachan), de Hooge Wezens, die de leermeesters der menschen zijn. Door dezen zelfden aard en voor zooverre de mensch in het wezen van devachan bewust deelt, richt hij zijn leven en zijne daden hier beneden. Daarom is het IXe het huis van levensbeschouwing, filosofie en religie en duidt zijn toestand aan, in hoeverre iemand in staat is, in aanraking te komen met Hoogere Wezens en in ’t bizonder: met zijn Meester. X. ()Q) Wanneer het subjectieve verstand zich objectiveert, neemt het deel aan een bepaalden kring van mentale beelden of vormen. Daar deze concrete mentale beelden of vormen de wet voor de uiterlijke verhoudingen en samenleving der menschen en der Natuur zijn, geeft het Xe huis dus aan, hoe de persoonlijkheid zich tot samenleving en Natuur zal verhouden; de houding, die iemand in ’t algemeen in zijn persoonlijk leven zal aannemen. Evenals het beginsel van (VI) aanduidt het timbre, 11). (VIII) den toonaard van den geest, zoo kan men ten slotte (X) de melodie noemen, verzinnebeeld in Pan’s fluit. Daar in het geobjectiveerde of concrete verstand het lagere inbegrip zetelt (ahamkara), is het Xe huis met eenig recht de voorstelling van het persoonlijk 'ik’ te noemen. *) XI. Zoo wordt dan het Xle huis eene voorstelling van het subjectief astraal wezen en het XIIe die van het objectief astraal wezen. Het eerste wil zeggen; dat wat het Zelf beheerscht, of zijn eigen astrale kracht, m.a.w. wat hij uitstraalt. Uitstraling is het verschijnsel van liefde (of van het liefde-aspect in boeddhi) en doordringt de omgeving van het wezen van ’t Zelf. Daarom is dat het, wat onze omgeving maakt; het is dat deel van het heelal (in de lagere gebieden) waaraan wij ons leven geven en waarvan wij dus het stralend middelpunt zijn. Het Xle huis duidt daarom de omgeving i) Dit is waarschijnlijk de oorzaak, waarom sommige astrologen, gelijk bijv. Isab. Paoan, zeggen, dat het Xe ‘de aandoeningen’ beheerscht wat echter ra.i. niet verdedigd kan worden en onjuist uitgedrukt is. en de vrienden aan, den kring, dien wij verlichten en bewerken met onze uitstraling: ons arbeidsveld dus ook. Merkwaardig is de vergelijking van Ve met het Xle, dat zijn tegenpool is; V het eigenlijke Zelf; XI zijne uitstraling of sfeer. Het XIle wijst de objectieve zijde van het astraal wezen aan, dus de astrale krachten, die het Zelf door zijne openbaring of objectiveering te hulp heeft geroepen en waarvan het ergo de schuldenaar is. Deze krachten binden hem, maken hem onvrij in zijne gevoelens en zij geven dus aan, waarheen hij getrokken zal worden, zijne concrete begeerten en wenschen, die hem in dit leven op Aarde deden komen, begeerten en wenschen, die als ’t ware de verschijnselen weder zijn van de middelen, waardoor de wil zich objectiveert. (TH* Vle). Het Xlle huis duidt dus op begeerten, wenschen, en daardoor op onwijsheid, beperking en ‘schuld’. Dit laatste dus eigenlijk in een filosofisch-theologischen zin. En het duidt dan ook op het begrip van ‘offer’ en offering, gelijk bij het teeken Pisces werd aangeduid. Door H, het Xlle huis, wordt de fysieke vorm geboren, maar ook weer opgelost. Het is dus het huis, waarin het leven meer weegt dan de vorm en waarin altijd vormen zullen worden opgelost. Vandaar dat het in den zin der wereld beteekent; ongeluk, lijden, verliezen, verraad, mislukking, miskenning; maar in ’t algemeen: oplossen van vormen, die moeten verdwijnen, en voorbereiden van nieuwe vormen door nieuw leven. Het is het huis van verborgen werk. Van V tot XII (Leo tot en met Pisces) wordt alzoo het fysiek bestaan voorbereid. Elk huis opent als ’t ware eene poort voor een beginsel van het menschelijk wezen. En het spreekt dus van zelf, dat wij in den toestand dezer huizen moeten vinden, tot zekere hoogte, eene voorstelling van den aard van het Ego, zijne kracht en zijne ontwikkeling. Het is niet overbodig, hierbij vooral te bedenken, dat deze ‘zekere hoogte’ toch in alle gevallen maar een zeer geringe hoogte blijft en de fysieke voorstelling in deze wereld moet beschouwd worden als phenomenon van een in wezen (voor deze wereld) onkenbaar noumenon. XLIII. Nu zullen verder de huizen 1 tot en met IV de analogie zijn van de vier hoogere gebieden van het fysiek gebied, 'de vier ethers’, gelijk zij wel genoemd worden. Deze zelf zijn weder de analogie van de hoogere of abstracte T, 'o', ÏC, 0, analogie op fysiek gebied. Dus zal het eerste van deze fysieke ondergebieden het atomische zijn, waar géén versplitsing, gééne verbizondering, heeft plaats gehad. Het is de éénheid in het fysieke en evenzoo is 'd in dezen zin de synthese van substantie in het fysieke. I. Het Ego zal zich in het eerste ondergebied openbaren in zijn ‘permanent atoom’ en het Ie huis is daarvan eene voorstelling, geeft dus. een voorstelling van de fysieke eigenschappen, welke in de psychologie worden samengevat onder den naam van temperament. Dit begrip houdt eigenlijk in: het vermogen of den aanleg tot assimilatie, opneming en uitstraling van het Zelf in zijne fysieke omgeving. Vandaar dat het Ie huis ook aanwijzingen geeft over den gezondheidstoestand, de manier van zich te gedragen, te reageeren op de omgeving en de werkzaamheden in deze wereld, die zich het meest ‘van-zelf’ aan den individu voordoen, maar vooral: eene algemeene synthese is van alles wat het Ego in deze wereld tot stand kan brengen. 11. Het tweede ondergebied wijst dan aan: de substantie waarin het ‘ik’ werkt en waaraan hij zijn objectief bestaan ontleent. Het lle huis is daarvan weder de voorstelling. En daaruit leidt men dus af: de materieele omstandigheden, waarin hij zich bevinden zal; ook zijne concrete begeerten, want deze binden hem aan de substantie. Het is de voorstelling van ‘de begeerte tot bestaan’ *) op fysiek gebied. Het duidt dus in een horoskoop op de afhankelijkheid van de ‘stof’. 111. De derde faze, het derde ondergebied, beteekent het verband tusschen het ‘ik’ en de substantie van zijne sfeer en dus op zijn opnemen en verspreiden van kennis, de aanraking met andere ik-heden en dus het wezen van het feitelijke intellect, zooals het Ile huis op het wezen van de feitelijke begeerte wijst. Het wezen, want dit is het middel waardoor de eigenlijke begeerte o s. D. I. 75. en het eigenlijk intellect zich objectief maken in de fysieke persoonlijkheid. Het IIle huis duidt dus ook op kennis. IV. De vierde faze, het vierde ondergebied, is de ‘vuurmistsfeer’, waaruit de concrete vormelijke openbaring te voorschijn zal komen. Voor den individu houdt dit dus in; den erfelijken aanleg, welken hij in fysieke lijn ontleent aan de afstamming, ouders en familie, maar die een gevolg is van zijn eigen verleden, dat hem in deze omgeving en tot deze ouders gebracht heeft. Bovendien heeft 0 de beteekenis van de eindelijke, geresumeerde ervaring en zal men uit het lVe huis dus ook kunnen zien, hoe tenslotte het leven en elke handeling in het leven geresumeerd zal worden tot innerlijke ervaring. Vandaar dat astrologen altijd gezegd hebben dat het lVe huis aanwijzingen geeft over het einde des levens. Omtrent de aanwijzing voor beide ouders bestaat bij astrologen eenig verschil van meening, hetgeen waarschijnlijk zijn oorzaak vindt in onwetendheid omtrent de eigenlijke functiën van den vader en de moeder in het proces van incarnatie van een Ego. Maar daar de vader klaarblijkelijk de innerlijke begeerte tot scheppen verpersoonlijkt en de moeder de uiterlijke vormingsarbeid, is er véél te zeggen voor de meening, dat, in de polariteit X—IV, het lVe huis den vader, het Xe de moeder aanwijst innerlijk. Vergelijken wij deze vier huizen met hunne tegenoverliggende; Het Ie is de verschijning op fysiek gebied van het Ego, aangeduid door zijn boeddhisch Zelf. Zooals ‘boeddhi’, het wezen van het Zelf, dit onderscheidt van het Niet-Zelf, zoo onderscheidt zich concreet het persoonlijk ik van zijne omgeving. Ie is dus het phenomenon van Vlle. En zoo is het lle eene verschijning van VIII: het subjectieve weten zet zich om in een objectief verband met de substantie en dit verband beteekent voor de persoonlijkheid concreet gevoel, begeerte en bezit. Het lIIe huis is de voorstelling van dat concrete verband, het concrete intellect, gevolg of verschijnsel van het denken van het Ego en de ontvangen leering; terwijl het IVe als de saamgevatte ervaring kan beschouwd worden, gevolg en verschijnsel van het deelnemen aan bepaalde kringen van openbaring in de wereld, aangeduid door het Xe. Hiermee is de beteekenis van elk der huizen van den horoskoop aangegeven in hunne eerste of inwezenlijke, letterlijk dus: hunne esoterische beteekenis. XLIV. De cyclus, dien wij hier beschouwden, was die van Leo-Cancer als inwezen van den fysieken vorm (zie hoofdstuk V). De openbaring van deze laat zich op twee manieren zien: Ten eerste in ’t kort als de drievoudige fysieke openbaring £l, T(P, idi, die zich in den mensch vertegenwoordigd vindt in de drie voornaamste onderscheidingen van zijn fysiek lichaam, 10 het hart, 2° de edele deelen en 3° de eigenlijke romp of het uiterlijke deel van het lichaam, waarin het Zelf overgaat in het Niet-Zelf. Het hart staat onder Leo en het Ve huis zal dus de onmiddellijke voorstelling geven van den fysieken toestand van het hart, waaruit blijken kan, in hoeverre dit in staat is, zijne werking te doen. Hierbij moeten wij eene opmerking maken: Vanaf het punt waar de Ascendant de beteekenis van Ariës als eerste ondergebied van het fysieke kreeg, is in de beschouwing de beteekenis der huizen reëel geworden. D.w.z. van dat punt af wordt de toestand van het huis de onmiddellijke beschrijving van het beginsel dat het voorstelt, want deze beginselen zijn fysieke beginselen en de horoskoop is de voorstelling van het fysiek leven. Dit in tegenstelling met de voorgaande beteekenissen van de huizen V—XII, welke slechts in zooverre van toepassing is als de fysieke omstandigheden toelaten uit te drukken. Nü echter vinden wij verder steeds de teekeningen van die fysieke omstandigheden, wanneer wij voor de tweede maal den cyclus van de twaalf huizen rondgaan, de spiraal verlengende. En dan vinden wij die fysieke feiten als de phenomena, waardóór de noumena zich uitdrukken en die gevormd zijn uit deze noumena en de wereld daarbuiten, buiten onze spiraal. Dan wordt ons tevens begrijpelijk, hoe en waarom wij in de fysieke lichaamscentra als ’t ware de agentschappen van de onzichtbare beginselen hebben te zien, en hoe die beginselen, eenerzijds getrokken tot eene bepaalde wijze van uitdrukking, juist zoo, als de omstandigheden bieden, anderzijds door die bepaalde wijze van vorming der centra beperkt zijn. Zoo vindt Atma, de ‘Wil om te Zijn’ of de levensdrang zijn zetel in het fysieke hart, het centrum van het lichamelijk fysiek bestaan. De toestand van het Ve huis duidt dus ook op de hartswerking en zijne functie als orgaan van wil en begeerte. Onder de ‘edele deel en’ van het lichaam een betiteling die eigenlijk alleen op het hart van toepassing is en veeleer moest luiden semi-edele deelen verstaat men de weeke deelen, die, waarin de stofomzetting plaats vindt, welke de levensfunctiën van het lichaam inhouden. Zij zijn te onderscheiden in drie groepen; a. de groote hersenen, die in zekere verhouding staan met het mentale leven; b. de kleine hersenen en geslachtsdeelen, twee belichamingen van het astrale leven; en c. de gezamenlijke ingewanden: longen, maag, darmen, nieren, lever en milt. Zeer in ’t kort gezegd: deze deelen brengen de innerlijke kracht van den wil, het hart, over op de substantie, en zijn dus de middelen, waardoor deze wordt belevendigd; vandaar dat zich in deze deelen de ‘ziekten’ van het lichaam openbaren en dus het Vle huis aanwijzing geeft omtrent deze deelen, hunne functiën en dus ook hunne ziekten. De abstracte ‘middelen’ zijn aan de fysieke middelen gebonden en uiten zich door deze. De eigenlijke romp bestaande uit huid, spierweefsel en beenderen wordt dan eene voorstelling voor dat wat het zelf onderscheidt van het niet-zelf VIIe huis. Het Vllle huis is in dezen zin de voorstelling van de levensfunctiën van het vormelijk lichaam: assimilatie, secretio en generatio en is daardoor ook het huis van den dood. Ten tweede is, uitgaande van Leo, het Ve huis, te zien als het centrum van openbaring van het Ego in de fysieke wereld van vorm, in welke dan Is—-VI, toi—Vil, Tij,—VIII, x<—lX, >Q—X, ««—XI, K— XII, T—l, 'ö'—11, Jt—lil, en O—IV weder evenals in den vorm van het zonnestelsel, de sferen van openbaring zijn 1). ‘) Zie Fig. 3, blz. 44. Wij kunnen ook daarvan de beteekenis kort en schetsmatig aangeven; De beteekenissen van V, VI en VII, of Q, Tjjp en un-sfeer in het zonnestelsel, blijven in hoofdzaak volkomen dezelfde als hiervoren aangegeven maar vu heeft zich hier geopenbaard in een drie-eenheid, de drieheid TTL, die in het fysiek lichaam de beteekenissen krijgen van vochtdeelen, spierweefsel en beenderstelsel. We zullen hier echter niet verder uitwerken de verschillende deelen van het fysiek lichaam, in overeenkomst met de huizen en zodiacteekens, aangezien dit eene afzonderlijke studie vereischt, waarvan de feiten niet worden meegedeeld door hen, die er van op de hoogte zijn, wijl deze kennis voorloopig waarschijnlijk meer ten kwade dan ten goede gebruikt zou worden door de wereld, die zich onmiddellijk meester maakt van alle concrete kennis om deze tot persoonlijk voordeel aan te wenden, doch niet de daarachter liggende oorzaken erkennen wil, nóch het doel van alle kennis; het weder terugkeeren tot het oorzakelijke. In fysieken zin genomen echter, uitgaande van het Ve huis, dat den concreten scheppingsdrang en levensrichting geeft, vinden wij achtereenvolgens: VI. de middelen van arbeid of schepping, daarom ook voedingsmiddelen, werktuigen enz. VII. de wijze waarop men arbeidt en dus de soortgelijkheid en verwantschap met anderen, welke het motief van vereeniging met hen is. Ook de toewijding aan den arbeid, als verschijnsel van onzelfzuchtigheid. VIII. het feit van schepping, stof-omzetting, vernietiging, de daad, de levensuitingen; voeding, generatie en, als eindelijke en volkomen stof-omzetting van dit fysiek lichaam, de dood. IX. verbreiding van de daad of levensuiting; vandaar ook reizen, les geven en het uitoefenen van invloed in ’t algemeen op anderen. X. het feitelijk gevolg van dien invloed, de concrete positie in de wereld, de opinie van anderen over ons, naam, faam, beroep en belooning. Zoowel in den hoogeren zin als in deze concrete beteekenis blijkt er, dat het Xe huis de voorstelling is van het Karma dat in eene incarnatie moet worden uitgewerkt. XI. de kring waarin het karma uitwerkt, de omgeving door onze concrete uitstraling gemaakt, objectivatie van de lagere dus gelijk hiervoren reeds gezegd; kring waarin het feitelijk leven plaats heeft en ook dus in ’talgemeen; dat waaraan de wil zijn leven geeft, zijn levensdoel. XII. de weerstand, die voor het uitvoeren van dit levensdoel, het uitwerken van het karma, moet overwonnen worden, de schulden die men daarvoor moet aangaan, de krachten die men overwinnen moet met zijne middelen, ergo zijne eigen moeilijkheden, belemmeringen, innerlijke strijd enz. I. de strijd van het zelf, de handeling, het optreden, gevolg van karma (X) en één met de ‘wijze van doen’ (Vil). Dit is dus eigenlijk de uiting van het temperament, gelijk te voren met I aangegeven. 11. de substantie waarop de handeling gericht is en die men beheerscht tengevolge van den strijd: dus rijkdom, bezit, kapitaal; thans in louter materieelen zin genomen. Maar toch moet hier gedacht worden aan méér dan louter aan ‘geld’. Het is de stof, waaruit de kunstenaar in den mensch met zijne middelen (Tpp) komt tot het beeld (>Q). En deze macht over de substantie is kapitaal, voortgekomen uit vroegere daad (TTL). 111. de kennis van de wereld, verzameld uit de substantie ('ö') door den strijd (T), gevolg van denken, verzameld op reizen (x<). Als gevolg van het in-aanraking-komen met anderen, ook; kleine verplaatsingen, bewegingen en reizen. IV. ten slotte de eindelijke uitstorting van het openbarend zelf in de buitenwereld waarin het zich verliest en opgaat, daarin gevende wat het te geven heeft; zijne kinderen naar lichaam en geest(V), het eind-product van het Atma hier omlaag. Bij het terug gaan van het levensproces ontvangt het IVe huis de ervaring door resorptie, de binnengehaalde oogst van het levensproces. Dit uiteinde is als de laatste aanraking van het zelf met de buitenwereld einde van wat men in fysieken zin ‘het maanlichaam’ kan noemen, de aura of de feitelijke openbaring van het etherisch lichaam. Ook volgt hieruit zeer kenmerkend de beteekenis van den fysieken kring, waarbinnen men zich terugtrekt om geheel zich zelf te zijn en waarbinnen men het eigene heeft verzameld: zijn tehuis, domicilie of huiselijken kring. XLV. Met dit IVe huis eindigt tenslotte de spiraal van openbaring voor zooverre het betreft het eigenlijk en persoonlijk Zelf. Een zeker gevolg ontstaat echter in de buitenwereld, het Niet-Zelf, door de categorische uitstraling van onze spiraal. Door de verschillende categorieën of huizen van deze spiraal, de horoskoop, komen wij in aanraking met de wereld op verschillende manieren en dit verband belichaamt zich in menschen; verschillende menschen nemen eene verschillende positie tegenover ons in, al naarmate het middel waardoor wij met haar in verbinding treden. Zoo komen wij door het begrip van ‘middelen’ middelen tot uitvoering van onzen wil in aanraking met menschen die de taak op zich willen nemen, in zekeren zin die middelen te zijn. En zoo geeft dus het VIe huis aanwijzingen omtrent onze dienaren, ondergeschikten, geëmployeerden, arbeiders. Op geheel dezelfde wijze vindt men uit het Vlfe huis de echt- en de menschen waarmede wij in nauwe vereeniging, compagnonschap of gemeenschap samenwerken. Uit het Vllle vinden wij minder duidelijk bepaalde personen dan wel in ’t algemeen de school of scholen waarin wij leeren; uit het IXe de onderwijzers en leeraren; uit het Xe de menschen die voor ons vertegenwoordigen de maatschappij en de positie die wij daarin bekleeden, dus; onze autoriteiten, het gezag of de voor ons gezaghebbenden, onze superieuren; uit het XIe onze vrienden en medestanders, en uit het Xlle onze vijanden, schuldeischers of tegenstanders. Beschouwen wij nu de spiraal voor zooverre die het persoonlijkzelf betreft, dus tot en met de laatste beschouwing van het IVe huis, dan doet deze zich voor als een slakkenhuis waarvan hier het einde, de opening, is, door welke het eigenlijke levensvoedsel wordt opgenomen en waarin ten slotte de innerlijke waarden van het heeie leven zullen worden saamgevat. Voor het Ego bestaat, na alles wat ervaren is, geene waarheid dan deze innerlijke samenvatting, waaruit de vonk (Q) in volgende levens zijne kracht zal putten. Theosofen zullen begrijpen, dat daarom, in zijn geheel genomen, het IVe huis de voorstelling van het Dharma is, waaruit Karma te voorschijn komt als zijne periodieke openbaring in tijd en ruimte. De zinspreuk Satyan Nasti Para Dharma is dan wel zeer schoon, d. w. z. zeer waar gekozen voor de Theosofische Vereeniging, wier doel is het verzamelen van innerlijk weten en wier Ascendant, in overeenstemming daarmee, Cancer is. Wij zien nu in den horoskoop de geheele wordingsgeschiedenis van de fysieke persoonlijkheid. En deze geschiedenis verloopt in eene spiraal, die drie cyclussen omvat, drie maal den kring der twaalf rondgaat. De eerste cyclus geeft den aanleg, de tweede het wezen van de persoonlijkheid zelve de derde duidt op zijne werkzaamheid naar buiten. Daarom is de eerste cyclus in onze horoskoop op fysiek gebied slechts vertegenwoordigd in zekere gelijkenis: de tweede cyclus geeft het eigen wezen van de persoonlijkheid en zijne verschillende beginselen en sferen van fysieke openbaring, terwijl de derde cyclus duidt op het feitelijke verband van het Zelf met het Niet-Zelf, zoodat de gegevens daarvan slechts ten deele afhangen van de eigen persoonlijkheid. De tweede of middelste kring van de spiraal is dus alleen de directe en volstrekte werkelijkheid van de persoonlijkheid, d. w. z.; volkomen gebonden en bindend. Wanneer in deze voorstelling van het openbaringsproces het middelpunt den goddelijken oorsprong van leven en licht voorstelt, dan zal de straalsgewijze uitschijning van dat licht, dóór den eersten spiraalgang, overgebracht worden op den tweeden en dóór den tweeden op den derden, waaruit dan blijkt, hoe de tweede een gevolg en verschijnsel is van de eerste en evenzoo de derde in al zijne fazen een gevolg van de tweede —gevolg, dat ontstaat door den aard van het cyclusproces naar buiten te dragen op het uitgeschenen licht. Een van de leden van den cursus te Nijmegen (1910-’11), mevrouw Selleger-Elout, maakt bij het vorengaande nog deze aanteekening: „Waar we in het Ve huis van den tweeden cyclus den wil geconcentreerd zagen op het eigen fysieke leven, daar vinden wij dezen wil in het W huis van den derden cyclus terug als de schepper, die voldoet aan zijne begeerte om te laten leven. Nu is het deze wil, om te laten leven, die den grondslag legt van de grootste afgescheidenheid, zoowel als van de hoogste éénheid, welke in den loop van dezen cyclus ontwikkeld worden, om ten slotte in het Xlle huis hun climax te bereiken. Reeds in de verhouding tot de kinderen het direct gevolg van deze wilsuiting zien wij het Zelf zich als ’t ware splitsen in zelf en niet-zelven en vinden wij in het beeld van vader en zoon het oertype van het eenheids- en afgescheidenheidsbegrip. De huizen V, VI, VII en VIII, betrekking hebbende op de kinderen, hun omgeving, hun ouders en ten slotte de school, zijn te beschouwen als een zeer samengesteld beeld, een reflex van de éénheid en afgescheidenheid in ruimeren zin, welke in de huizen IX, X, XI en XII moet worden gevonden. 10 In het VIlle huis, waar de zoon het vaderhuis verlaat en door middel van de school contact krijgt met de buitenwereld, beseffen wij de afgescheidenheid, welke in dit feit symbolisch wordt beleefd; doch tevens zien wij de liefde van den vader, die zich zoozeer één voelt met den zoon, dat hij dezen (zijn eigen schepping) uitzendt als ’t ware uitstoot om zelfstandige ervaring op te doen. En met dit Vllle huis eindigt het familieleven, dat, hoe schoon ook als beeld, slechts een schaduw kan geven van de liefde waartoe de volmaakte mensch geroepen is. Thans treedt in het lXe huis de mensch op als meester in het strijdperk en stijgend voert hem deze derde cyclus tot het hoogtepunt van eenheid, dat in het XIIe huis zal worden bereikt. Het ouderlijk huis verlatend, de banden des bloeds verbrekend, staat de mensch alléén tegenover de ‘niet-zelven’, die in hem den meerdere of den vijand zien, in wie hij echter zijn broeders erkent. In het Xe huis is de graad, het standpunt van dezen superieuren mensch te vinden; in het Xle de liefde die hem dit standpunt doet innemen terwille van de niet-zelven met wie hij zich één weet, en eindelijk in het Xlle huis, wordt het rijpe offer als voldragen vrucht van volkomen liefde aangenomen en de zaligheid van het éénheidsbegrip wordt gesmaakt door hem, die het offer brengt, terwijl gelijktijdig de grootste afgescheidenheid wordt opgewekt in de niet-zelven voor wie het offer wordt volbracht en die dit onbewust aannemen, waar zij juist als tegenpool het offer mogelijk maken en met eigen handen het kruis oprichten, dat hen aan den verloste bindt . . . XLVI. Wij zullen nu nog kort in eene tabel herhalen alle beteekenissen, voor de verschillende huizen gevonden.’ V. Atma: wilskracht, scheppingskracht, macht over het leven; ondernemingsgeest; het hart; de kinderen; de ondernemingen, de prestaties. VI. de atmische straal of hiërarchie; het timbre van den geest; de middelen van arbeid, aard van het levenswerk; de weeke of edele deelen van het lichaam; ziekte; ondergeschikten, arbeiders. VII. boeddhi, wijsheid; vereeniging en huwelijk, ook de huwelijkspartner en medewerkers, de wijze waarop men arbeidt: de romp van het fysieke lichaam. Vlll. de boeddhische straal, hiërarchie of school; de toonaard van den geest; zelfverloochening, hooger leven; schepping, generatie, assimilatio, secretie, dood; de levensuiting of daad. IX. het hooger denken; levensbeschouwing, filosofie en godsdienst; de Goeroe of leermeester; verbreiding van daden; reizen, onderrichten en prediken. X. het lager of concreet denken; de maatschappelijke kring (Kaste); de melodie door het Ego in de lagere werelden gespeeld; de positie in de wereld, naam, beroep; de moeder; het Karma. XI. het astrale zelf; de omgeving of sfeer, vrienden, bekenden en medestanders; het levensdoel. XII. het astrale niet-zelf; beperking, schuld, onvrijheid; oplossing van oude banden, aflossing van oude schulden; daardoor verlossing; in wereldschen zin ongeluk, tegenspoed, mislukking, vijanden en vrijheidsberooving, tegenstanders en moeilijkheden. I. het temperament; het humeur, de gezondheidstoestand, wijze van handelen en optreden, uiterlijk voorkomen; aard van bezigheden; algemeene synthese van de uiterlijke persoonlijkheid en zijne verschijning. 11. de substantie die beheerscht of bewerkt wordt; concrete begeerte; materieele omstandigheden: kapitaal, financieele middelen. 111. het verband met gelijken, en met de omgeving, relaties; het concrete intellect; leerlingen; kleine reizen en bewegingen. IV. samengevatte ervaring; weten van vroegere levens; einde van het tegenwoordig leven; familie en afstamming; de vader: het tehuis, het dharma. Of, nog eens verkort en samengevat elk Huis in één begrip: V. de wil. VI. de middelen. VII. de wijsheid-liefde. VIII. de school. IX. de meester. X. het karma. XI. het levensdoel. XII. de weerstand. 1. de persoonlijkheid. 11. zijne bezittingen. 111. zijne betrekkingen. IV. het dharma. Voor de volledigheid moge hierbij eene opgave gevoegd worden van de verschillende lichaamsdeelen zooals zij, volgens astrologische overlevering in verband staan met de verschillende teekens van den Dierenriem en dus bij elke bizondere persoonlijkheid den invloed der huizen ondervinden, —zonder nochtans eene verklaring daarvan te willen wagen, noch voor de volstrekte juistheid daarvan te willen instaan; T ( Ie huis) hoofd, vooral het voorhoofd, 'ö' ( lle „ ) keel, hals, moederborsten. Jt ( llle „ ) armen, vingers, longen. @ ( lVe „ ) maag, hersenen, moederlijke organen, ft ( V® „ ) hart. Tflp( VIe „ ) nieren, blaas, klieren, hooger darmstelsel. uy ( VIIe „ ) lendenen, zonnevlecht, de huid. TTL (VlIIe „ ) sex-organen, lager darmkanaal. lXe „ ) dijen, spierweefsel, luchtpijpen, spina. >Q( Xe „ ) knieën, lever. «t ( XIe „ ) kuiten, milt, het bloed. K ( Xlle „ ) voeten, oogen. De Planetaire Centra in het Zonnestelsel. XLVII. In ons zonnestelsel zien wij de planeten als ‘centra van verbizonderd bewustzijn van den Zonnelogos’ ontstaan, ieder in zijne sfeer, ieder in een der sferen van openbaring rondom het middelpunt en ontstaan uit de substantie van die sfeer. Als zoodanig heeft elk planetair centrum den aard van deze soort substantie; Geen beter voorbeeld daarvan dan de Geisslersche buis: een electrische stroom gevoerd door een bepaald gas, zal daarin licht van bepaalde kleuren verwekken, en deze bepaalde kleuren wekken op hunne beurt weder hunne bepaalde indrukken in ons oog en . . . in ons bewustzijn dus. Met andere woorden: de ééne electrische stroom kan zich op vélerlei wijzen aan ons bewustzijn kenbaar maken. En nu is de electrische stroom op zich zelve niet waarneembaar voor ons oog. Dit orgaan is alleen vatbaar voor trillingen van eene bepaalde golflengte of snelheid. Worden de electrische trillingen getransponeerd tot lichttrillingen door middel van de bedoelde substantie in de Geisslersche buis, dan worden ze voor ons bewustzijn waarneembaar langs den weg van het oog. Het is hier misschien van pas, nog eens te wijzen op het oog, als symbool van het orgaan en het organisch leven in ’t algemeen, zooals wij dat vinden bij de Egyptenaren en Indiërs en later weer bij de Neo-platonisten: het is’t orgaan, geschapen uit en dóór en vóór het zonlicht als ’t ware hel geobjectiveerde zonlicht. Zoo zegt Plotinus (Ennead 1.6) terecht: „Nooit toch zou het „oog de zon gezien hebben, als het niet zon-achtig was, noch „zou een ziel het schoone kunnen zien, die zelf niet schoon geworden is.” En zoo is elk orgaan als ’t ware een centrum van geobjectiveerde trilling van een bizonderen aard, centrum alléén dienstig voor één bizondere functie, rein in zijn wezen, onvatbaar voor, onverstoorbaar door andere trillingen dan die van deze eene soort. Zoo is de planeetlogos te denken als een wezen, alleen gevoelig vatbaar en gehoorzaam voor de ééne taak, en zijn lichaam, de fysieke planeet, daarom als een juweel in het zonnestelsel. Zoo wordt het leven van den Zonnelogos geopenbaard in verschillende brandpunten, waar de levensstroom door de substantie der verschillende sferen wordt gevoerd. En een tweede factor in het verschijnsel moet dan opgemerkt worden: elk van die brandpunten is niet als het gas in de Qeisslersche buis een kunstmatig product, maar is een langs zuiveren natuurlijken weg gevormd organisme en als zoodanig een centrum van waarneming of ervaring voor den Zonnelogos zelf, en een centrum van uitstraling voor elk wezen binnen zoowel als buiten zijn stelsel op dit fysiek gebied. Ook is vaak de vergelijking gemaakt met de breking van het witte of kleurlooze licht in de kleuren van zijn spectrum. Ook deze analogie is zuiver. De verschillende planeten zijn als lenzen van gekleurd gesteente juweelen die het licht van het centrale leven opvangen en in verscheidenheid van kleuren verspreiden maar tevens, als lenzen, die de langs den zelfden weg verzamelde trillingen van buiten naar binnen brengen, tot het bewustzijn van het Zonnezelf. De ‘invloed der planeten’ is dus heel natuurlijk en vanzelfsprekend en zal in de eerste en voornaamste plaats de wezens in het eigen zonnestelsel treffen. Hunne beteekenis is in hoogeren zin langs filosofischen weg afteleiden, maar in deze practische beschouwingswijze moet de beteekenis en aard der planeten blijken uit den aard der sferen waaruit ze geboren zijn. Wanneer wij nu bedenken, hoe de verschillende sferen rondom en vanuit het middelpunt van het stelsel in ontstaan kwamen, dan zullen wij vinden dat, te beginnen met het brandpunt dat wij de ‘Zon’ noemen, achtereenvolgens twaalf centra mogen verwacht worden, één in elke sfeer. Zoo ontstonden de sferen van Leo, Virgo, Libra en zoo voort tot en met Cancer. Gelijk men weet, zijn de lichamen in ons zonnestelsel, van binnen af; de Zon, Mercurius, Venus, de Aarde, Mars, de Asteroïden, Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus. Men vermoedt nog wel enkele planeten buiten de baan van Neptunus, maar men is daar wetenschappelijk nog niet zeker van x) al bestaat er overigens geen enkel bezwaar tegen deze veronderstelling. De astronomie van tegenwoordig spreekt over deze planeten en noemt ze bij de van ouds gebruikelijke namen, maar weet overigens niet te verklaren, hoe men juist aan die namen kwam voor het betreffende lichaam. En de vraag kwam dus van zeilen wordt ook telkens gedaan! „hoe weet de astrologie, dat nu juist die planeet een zóó- of zoodanigen invloed heeft?” Men zou daarop kunnen antwoorden, dat dit experimenteel ') Zie Urania, Mei 1911. „Nog onbekende planeten”. gebleken kan zijn. Maar dan nog blijft het voor velen wonderlijk, hoe nu juist die eigenschappen aan de planeet toegeschreven, zoo precies overeenkomen met de eigenschappen van den god die denzelfden naam draagt in de oude Grieksche mythologie. Waarom bijv. de planeet Mars, ‘die toch maar toevallig zoo genoemd is’ nu juist in de horoskoop martiale eigenschappen zou brengen en zoo voort. Men zal na al het vorengaande wel langzamerhand gaan inzien, dat deze vraag eene oplossing verlangt, die niet gegeven kan worden, omdat niet de eigenschappen van den naam zijn afgeleid, maar in ouder tijden de naam gegeven werd in overeenstemming met de eigenschappen, die bekend kunnen geweest zijn en m. i. moeten geweest zijn! bij sterrekundigen van vroegere eeuwen. Uit den geheelen opzet van het vraagstuk, zooals het hier ontwikkeld werd, blijkt nu, dat uit de sfeer van Leo, de binnenste, in ons zonnestelsel, is ontstaan het orgaan dat wij nu de Zon noemen, uit de sfeer van Virgo, dat wat wij Mercurius noemen, uit Libra de planeet Venus. Een moeilijkheid is nu voorloopig, de plaats van de Aarde te verklaren. Daarover straks. Uit Scorpio werd Mars, uit Sagittarius Jupiter, uit Capricornus Saturnus, uit Aquarius Uranus en uit Pisces werd Neptunus geboren. De practische zoowel als de deductief-filosofische astrologie wéét, dat de aard van deze verschillende planeten zóó- en zoodanig is -- en daarmee weten wij thans ook, dat de oude astronomen tevens astrologen waren, want het is onmogelijk te verklaren, hoe zij de juiste namen konden geven, als men niet aanneemt, dat zij wisten, dat deze planeten de organen zijn, ontwikkeld uit de sferen wier aard bekend of te kennen is. Wij kunnen thans zelf nagaan, hoe de organen moeten zijn, ontwikkeld uit de ons bekende sferen en daarmee den zelfden weg van redeneering afleggen, die gevolgd werd door hen, die de namen vroeger gegeven hebben. XLVIII. Het voornaamste kenmerk van Leo is macht door centraliteit oorsprong van het concrete stelsel en het orgaan, dat zich daaruit ontwikkelde, werd natuurlijk het centraal-orgaan, het hart van het stelsel, dat van waaruit de levensstroomingen in en door het stelsel vloeien en waarheen alle stroomen, verrijkt met ervaring, terug zullen gaan. Dit orgaan is de concrete bron van alle leven en daarom ook centrum en bron, waaruit de andere centra de planeten hunne kracht ontleenen. Het is ‘Brahma’ als vertegenwoordiger van de Scheppende Kracht die alles doordringt. Het is ‘Vishnoe’ de onderhouder en belevendiger van het stelsel, die zijne levensstroomen daarin uitstort en alle leven daarin onderhoudt. En het is ‘Sjiwa’, de vernietiger van alle verbizonderde ervaringen, alle versplitsing, wanneer deze weer tot hun oorsprong terug zullen keeren. Wij noemen dit orgaan de Zon een naam die ons doet denken in zijne etymologie aan ‘Zoon’ en aan ‘eenig geborene’1). Bij Origenes vindt men voor de Zon nog den naam Adonaï2), ontleend aan de Joodsche mystiek en kennelijk in verband met den Griekschen Adonis. Daarom draagt de Zon of Adonis in de astrologie dus de beteekenis van macht, wilsuiting, centrale aandacht en stelt aldus vóór: de belichaming van de ‘wil tot het leven’, bron van levenskracht en centrum van ervaring. Uit de sfeer van Virgo moet van nature een orgaan ontwikkeld worden, dat den aard der verscheidenheid in werking brengt en in dit orgaan moet dus getypeerd liggen: het volkomen rein opvangen van de geestelijke kracht, het in véélheid verspreiden en in reinheid, d. w. z. zonder eenige eigen bijvoeging, overbrengen naar buiten, dat is in de substantie. Het is het orgaan dat het Eéne verbreidt en mededeelt aan de véélheid en omgekeerd het véle verzamelt en weder teruggeeft aan het Eéne; de getrouwe dienaar, die niets van zich zelf mengt 1) Vgl. Sol-Soleil-Sole (engelsch) of Seal (fransch), Sun, Sanne enz. 2) S. D. I, 631 en 11, 567. bij het van zijn Heer ontvangene en wiens eenige aard bestaat in het toepassen van diens geest op de stof. Zoo werd deze planeet genoemd Mercurius of ‘Boodschapper der Goden’. Maar toch is dit slechts eene analogie. En nauwkeuriger is m. i. de benaming Valcanus, waarmede bedoeld wordt de werker in het laboratorium, de ‘smid met het ééne Oog’ die slechts van den Eéne zijn kennis en kracht ontleent en daarmee de stof omwerkt tot de werktuigen en dingen van gebruik. Er is nog wel eenige andere aanwijzing te vinden, waarom hier de naam Mercurius werd gebruikt. Verscheidene malen vinden we in de Secret Doctrine gesproken over de drie-eenheid van Zon, Maan en Mercurius1), waarin dan in ’t algemeen geteekend wordt de positieve en de negatieve pool van schepping, krachtof bewustzijns-centrum en de sfeer waaruit het bewustzijn wordt geput en dan als derde de middelaar, Mercurius, overbrenger van de kracht of den stroom, die van de positieve naar de negatieve pool gaat, en omgekeerd. Wanneer wij nu in herinnering brengen, dat de geheele fysiekvormelijke openbaring ook saamgevat kan worden in de drie teekens ft, yy, dan zullen wij begrijpen, dat ook op deze wijze in Tjf eene zekere analogie voor Mercurius bestaat analogie, die natuurlijk hare diepe beteekenis heeft. Als middelaar tusschen den aanleg en de verschijning van den Geest (ft en yy) is de heer van nu de belichaming van den aard, het wezen of de wijsheid van dit geestelijke. Thans zou ik liever den naam Vulcanus geven aan deze planeet. Maar beide namen hebben hunne bedoeling en hebben als ’t ware betrekking op een der twee zijden van de hier verrichte functie: als vormer van elementen, Vulcanus; als overbrenger van kracht, Mercurius. Zoo draagt Mercurius of Vulcanus dan in zich de beteekenissen van mededeeling van kennis en kracht. Daaruit volgt dus zijne algemeene beteekenis van overbrenger het beginsel dat verband brengt tusschen binnen en buiten op alle mogelijke manieren belevendiger, uitvoerder, ‘bevruchter’; het beginsel van intellect dus ook. [Het belevendigen van substantie-kiemen wordt zeer ‘) Zie o. a. 11, 484. oneigenlijk ‘bevruchten’ genoemd, het is niet het geven van de vrucht, maar van de kracht waardoor de vrucht leven gaat]. De planeet, uit de Libra-sieer geboren, wordt Venus genoemd, het is het orgaan van wijsheid en liefde van den Zonnelogos op fysiek gebied. Deze sfeer beduidt daarom de volkomenheid van vorm, en dat wil in onze wereld zeggen; schoonheid, harmonie, evenredigheid, volkomen reinheid in allen deele. Door het orgaan Venus komen dus deze eigenschappen in het stelsel tot uitdrukking. Dit zijn inderdaad de eigenschappen aan de godin Venus-Aphrodité toegeschreven van-ouds. Maar hiermede is een zeker gehéél bereikt: Adonis (Zon), Vulcanus (Mercurius), Venus vormen tezamen de meest zuivere uitdrukking van het Zonne-zelf in de stof van zijn stelsel. Wij zullen er hier niet verder filosofisch op ingaan, maar volstaan met eene algemeene aanduiding, dat met de sfeer van Libra een zekere grens bereikt is, waarbinnen het geestelijk leven op fysiek gebied hooger ontwikkeld is dan daarbuiten, of anders gezegd: eene grens, die omvat de eigenlijke subjectieve zijde van het zonnestelsel, welke de kracht, wijsheid en schoonheid van het stelsel belichaamt in de drie genoemde sferen en deze eigenschappen mededeelt aan heel het overige deel van het stelsel. Daarbuiten vormen ook Mars, Jupiter en Saturnus, heerschers van de sferen van T(P, Jfi, >Q, eene tweede drie-eenheid en wel de objectieve drie-eenheid in het eigenlijke stelsel, het lichaam van het Zonne-zelf of het Zonne-lichaam. Saturnus is de heerscher van ‘de kristallijne sfeer’ volgens de oude astronomen en astrologen. En deze geven daarmee blijk, vertrouwd te zijn geweest met het begrip van einde van het eigenlijke stelsel een denkbeeld dat betwijfeld en zelfs verworpen werd nadat Uranus en Neptunus werden ontdekt. Maar Saturnus is inderdaad, gelijk onze symbolische figuur toont, het einde van de objectieve drie-eenheid, en als orgaan geboren uit de Capricornus-sfeer is zijne beteekenis die van het in stof gebrachte ‘beeld’, zoodat zijn functie is het geven van vorm, het daarstellen of in aanzijn roepen van het beeld, dat wil zeggen: verstarren, kristalliseeren. Want kristalliseeren draagt hier de beteekenis in zich van: vast-worden volgens de assen, de lijnen, door de wetten der natuur aangegeven. Vandaar dat Saturnus ook gezegd wordt de heer der organische natuur en der wiskunde te zijn en zoowel de Romeinsche ‘Saturnaliën’ als de vijf regelmatige lichamen uit de leer van Pythagoras doen denken aan Saturnus. De sfeer van Capricornus besluit aldus het lichaam van het Zonne-Zelf en maakt het een gekristalliseerd gedachtebeeld. De ‘kristallijne sfeer’ is geen fictie of verdichtsel, maar feit en noodzakelijkheid. Boven aangeduide eigenschappen zullen dus uit Saturnus verder doen voortkomen: vormelijkheid, regelmaat, starheid, dogma, koelheid, bewegingloosheid, vernedering, inkrimping, belichaming, beperking, concretie. Uit de sfeer van Sagittarius ontstaat Jupiter. Sagittarius is de ziel, het inwezen van het gedachtebeeld en wordt hier de bezieling van den vorm of het kristal; de levensgeest als ’t ware verbreid in alle vormen, en Jupiter wordt het orgaan van ideatie, belevendiging of vervulling van den vorm, het beginsel van ‘etherisch’ leven. Daarom is Jupiter het orgaan dat ‘het wezen boven den vorm’vertolkt, orgaan van verheffing, verijling, abstractie. Mars is dan het orgaan van Scorpio en daarom zullen zijne functiën moeten bestaan in het voortbrengen, scheppen, doordringen met leven; maar ook in vernietiging, dood, strijd. Het is het orgaan dat doordringt tot het inwezen om dit te ervaren en te genieten en dat ook anderzijds de begeerte naar het inwezen mededeelt aan den vorm. En daardoor wordt Mars het orgaan van begeerte, verovering, energie, moed, hartstocht. Zooals nu Adonis (Zon), Vulcanus (Mercurius), Venus samenstellen de subjectieve of in-eigenlijke drie-eenheid, organen van Kracht, Wijsheid en Schoonheid, zoo zullen Mars, Jupiter, Saturnus vormen de drie-eenheid der objectieve organen welke belichamen de beginselen handeling, leven, vorm. Het is mij niet bekend, welke beteekenis langs dezen weg zou moeten toegeschreven worden aan de Asteroïden, de kleine planetaire lichamen die, vele honderden in getal, zich bewegen voornamelijk tusschen de banen van Mars en Jupiter. Maar wel is het merkwaardig, dat deze verspreide kleine lichamen, die aan de meeste sterrekundigen den indruk gegeven hebben, van een vernietigd grooter lichaam afkomstig te zijn, juist vallen in deze regionen van ‘vernietiging’ (Mars) en ‘verbreiding’ (Jupiter) hetgeen daarom nog niet zeggen wil m. dat daar ooit een grooter planetair lichaam behoeft te hebben bestaan. Evengoed kunnen wij ons denken, dat uit deze samenstelling van Marsen Jupiter nieuwe vormen worden voorbereid door de bezieling van Jupiter en de kracht der wedergeboorte van Mars (Scorpio). Het is m. i. in elk geval eene streek van voorbereiding, belevendiging en reiniging in het zonnestelsel, zoowel als van vernietiging of verbreiding. Zouden zij, geboren uit strijd en bezieling, vernietigend, strijdend alleen óm den strijd en de bezieling der Natuur, niet zijn de Titanen der Grieksche Mythologie de Geweldigen? Dan komt een ander vraagpunt, begrijpelijkerwijze steeds door de twijfelaars zoowel als door overtuigde astrologen op den voorgrond gebracht; de beteekenis van de planeet die wij zelf bewonen de Aarde. Geplaatst tusschen de beide drietallen, moet zij klaarblijkelijk een zeer bizondere plaats innemen: subjectieve en objectieve zijde van het Zonne-Zelf komen hier samen of gaan in elkaar over. En de Aarde geplaatst tusschen de liefde en wijsheid van Venus en de strijdlust, energie en haat van Mars moet deze planeet wel worden het tooneel van den geweldigen strijd tusschen hoog en laag, Geest en Stof de poort, waardoor het licht en het leven naar buiten stroomt in het stelsel, en waardoor de ervaringen naar binnen worden afgegeven. De Aarde is het kritieke punt in het Zonne-zelf en kan worden vergeleken met het Antah-Karanah x) der Indische esoterische filosofie, schakel tusschen hoog en laag, de individualiteit of het geestelijk waarnemingsvermogen in één saamgevat, en dan natuurlijk hier in fysieken vorm. XLIX. Het is mogelijk, eene korte aanwijzing te geven omtrent de beteekenis der planeetsymbolen hoewel deze uitteraard hier slechts eene oppervlakkige kan zijn. Ook uit de gebruikelijke symboolteekens echter blijkt dat zij, die ze gaven, den aard der I) S. D., 111, 511, 512, 519, 521, 578 enz. planeten, d. w. z. hunne betrekkelijke waarde in het stelsel, kenden. De symboolteekens, voor de planeten in gebruik, zijn samengesteld uit cirkel, halve cirkel en kruis: O ) + en deze duiden weer op de drie beginselen in eene drie-eenheid: potentialiteit, idealiteit, realiteit; of: aanleg wezen werkelijkheid; of; wil wijsheid werkzaamheid; of ook Geest —Leven Stof en ten slotte geest ziel lichaam *). Hiervoren werd betoogd, dat de planeten als ‘centra van verbizonderd logoïsch bewustzijn’ moeten beschouwd worden. Deze drie hoofdbeginselen, in den Logos aanwezig, of liever: waaruit het wezen van den Logos bestaat, moeten klaarblijkelijk de grondslag zijn voor zulke verbizonderingen. Geen andere grondslag is mogelijk en de bedoelde verbizonderingen laten zich zuiver wiskundig samenstellen als combinatiën van de drie hoofdbeginselen. De drie hoofdsymbolen laten zich aldus samenstellen in zes verbindingen elk van twee, en zes verbindingen elk bestaande uit drie der hoofdsymbolen. Omtrent het schrijven van deze samenstellingen zou men van gevoelen kunnen verschillen, men zou ze naast of onder elkaar kunnen schrijven, of misschien nog anders. Maar ze drukken, als samen-gestelde beginselen, zekere verhoudingen uit. Verhoudingen van het eene hoofdbeginsel tot het andere (eerste zestal) of eene onderlinge verhouding der drie (tweede zestal). Nu is van oudsher in de planeetsymbolen gebruikt de schrijfwijze die de samenstellende deelen onder elkaar zet, wat doet denken aan het Egyptisch kolommenschrift en als ’tware eene opnoeming der begrippen in eene bepaalde volgorde is —zonder meer waarbij dan aan den lezer wordt overgelaten, uit deze volgorde, die dus héél in ’t algemeen slechts de begrippen en eene zekere verhouding tusschen hen aanwijst, alle gevolgtrekkingen afteleiden, die hij maken kan. Zulk eene schrijfwijze is dus wel bij uitstek geëigend voor deze ülgemeene beginselen, waaruit ook alle bizondere beteekenissen moeten worden afgeleid, al naar gelang van het vermogen en den wensch van den lezer. ') Zie Cosmologie-studiën in Urania. Eene dergelijke schrijfwijze vinden we nog bewaard in die der rekenkundige en stelkundige breuken, als: 1 a r F’enz- En evenzoo werden de planetaire symbolen samengesteld. Zoo ontstonden; S 3 ? $ \ % en: ?gê 8 § § De bespreking van den eigenlijken aard dezer samenstellingen zal, zoo mogelijk, in een later werk geschieden. Het is misschien niet overbodig, hier in herinnering te brengen, dat de studie van symbolen ten eerste een bijzonderen smaak van den student vereischt, maar daarnevens eenige kennis van natuurkunde en wiskundige en filosofische ontwikkeling. Het is een bizondere lijn van studie en daarom kunnen wij hier, wat symbolen betreft slechts oppervlakkigheden geven. De verklaring die thans van hunne beteekenis gegeven kan worden en die men in sommige astrologische werken, zooals die van den heer Alan Leo, ook vindt1), is ongeveer als volgt: S wil wijsheid of geest ziel; wil boven de wijsheid, wil of centrale macht in zijne verhouding tot den middelaar, dat is dus als vervuiler en machtgever van dezen; O primair, ) secundair in dit geval; de beschouwing gaat dus uit van Q> om vervolgens daarmee in verband te zien ), geest, oorsprong en machthebber over de ziel. Zoo wordt S het natuurlijk symbool van de Zon of Adonis. 3 wijsheid wil; is het omgekeerde van het vorige: de verhouding van de ziel of middelaar als ontvanger, en de wijsheid als uiting van den wil wijze van wilsuiting: Vulcanus (Mercurius). $ wil werkzaamheid; men zou er in hetNederlandsch onmiddellijk één woord van kunnen maken: iv//s-werkzaamheid, als eene uitdrukking voor die werkzaamheid O De symbolen 3 en S vindt men echter zelden genoemd; toch is het schema onvolledig zonder deze. die zuiver uit den wil voortkomt en deze gehéél uitdrukt, in verband met het wezen van Libra, is het niet moeilijk hieruit af te leiden: macht van handeling d. i. wat wij zien als het wezen van den kunstenaar: het beheerschen van de stof -f- door den geest Q: Venus. S werkzaamheid wil, lichaam geest; is wil of geest als uiting genomen: energie, dus: Mars, de heerscher van Scorpio waarin öf (neergaande boog) de geest overwonnen wordt door de stof, óf (opgaande boog) de geest weder tot hare eigen werkzaamheid komt. £ en $ zijn de heerschers van Tij,, toi, samen het boeddhische gebied in den grooten Cosmos, het gebied waar geest en stof samenkomen. \ wijsheid werkzaamheid of wf/s/te/cfs-werkzaamheid; dat, wat het inwezen of de ziel voor het lichaam is: Jupiter. werkzaamheid wijsheid, de eindelijke uitvoering als de werkzame wijsheid, de belichaamde ziel: Saturnus. Vaak ontmoet men 0 als symbool voor de Aarde, ook in astronomische werken: volgens de vorengaande beschouwingen kan men daarvoor lezen: de geest geheel en al in werkzaamheid of een volkomen kruising van Geest en Stof, wil en werkzaamheid wat zeer juist overeenstemt met onze voorstelling van de functie der Aarde als de Antah-Karana van het Zonnelichaam, waardoor deze planeet de ‘voetsteel Gods’ wordt. Immers het eigenlijk goddelijk wezen drukte zich, subjectief, uit in de drieheid S 3 ?. L. Op de Aarde zou dus de geest-zelf eerst in feitelijke werkzaamheid komen en belichaming aannemen: hier ontstaat het wezen, dat met recht op dit fysieke gebied ‘mensch’ genoemd mag worden: de fysieke belichaming van den geestelijken mensch. Zeer juist geeft Mej. L. C. de Beer in Urania van Januari 1911 (p. 12) de volgende analogieën: Saturnus delfstoffenrijk fysiek lichaam. Jupiter plantenrijk etherisch lichaam. Mars dierenrijk Karna, astraal lichaam. Aarde menschenrijk lagere manas. Venus dewa-rijk hoogere manas. Mercurius de Dhyani-Boeddhas Boeddhi. *) Zon de Godheid Atma. De vraag, of de andere planeten ook bewoond zijn vindt langs dezen weg eene natuurlijke oplossing. Het geheele zonnestelsel is, zooals van zelf spreekt, een levend lichaam en één geheel, zoodat overal leven is. Maar in zijne verschillende fazen van openbaring en ontplooiing vertoont dit leven zich in verschillende vormen. De verschillende deelen van het lichaam hebben verschillende functiën te verrichten om het gehéél op te bouwen. En zoo kunnen wij ons voorstellen, dat de wezens die Saturnus bewonen eigenlijk louter vorm zijn, onbewegelijk, star als het mineraal. Misschien kan men het zelfde uitdrukken met de woorden; Saturnus en zijne bewoners verkeeren in een mineraal-vormigen toestand. Zelfs de dampkring schijnt er verstard te zijn (de bekende ringen). De bewoners van Jupiter zullen dan in den vorm het etherisch leven, vitaliteit, het levensbeginsel ontwikkeld hebben en daarmee hebben zij de vatbaarheid ontvangen tot het eigenlijke leven. De vergelijking met het plantenrijk is dus niet onjuist. De Mars-bewoners dan ontvingen den derden factor: energie, drijfkracht of begeerte, die hen de kracht van den wil O deed ontvangen en wel in zijn laagste aspect. Dit maakt van hen wezens die zelfstandigheid bezitten, hoewel deze slechts gebruikt wordt in dit stadium voor het doel van de werkzaamheid, alleen. Hiermee is het lager-ik compleet. Ook hier gaat de vergelijking volkomen op: analoog met het dierenrijk. En zoo kan men de beschouwing voortzetten. De Aarde is dan met recht te noemen „de vestibule . . . to glorious mansions. Through which a moving crowd for ever press. (S. D.,L, 178)”. Voor Vulcanus werd de naam Mercurius gegeven. En zoo werd >) „ .... de algemeene Boeddhi of de algeraeene Ziel, als de synthetische samenvatting der Dhyani Boeddhas" . . . . (S. D., 1., 512). ook, in plaats van het symbool 3, het eigenlijke Mercurius-symbool gebruikt voor de eerste planeet na de Zon: Dit vinden we nog in de hedendaagsche astronomie als zoodanig in gebruik en in navolging daarvan, ook bij de astrologie, hoewel het strikt astrologisch genomen, daar niet op zijn plaats staat. Inplaats van S wordt als symbool voor de Zon, zoowel in astronomie als astrologie O gebruikt wat óók eigenlijk een analogon is. Het symbool O toch beduidt aanleg, potentialiteit, wil, en is dus eigenlijk het teeken voor een abstract begrip, niet voor een concreet zintuigelijk centrum, zelfs niet voor het centrale zintuig. Maar dit kan analogisch met O vergeleken worden, als bron van kracht voor het stelsel. LI. Op deze wijze zien wij nu de zes eerste planetaire centra aangeduid door twee-ledige planeet-symbolen. Buiten deze volgen nu, zooals men uit de waarnemende, practische astronomie weet, twee planeten, die Uranus en Neptanus genoemd zijn schijnbaar ‘zoo maar’ of ‘op den gis’. Maar wat wèl merkwaardig is, evenzeer alweder voor den astroloog, als voor een scepticus: deze namen, ontleend aan de Grieksche en Romeinsche mythologie, blijken juist gekozen in volkomen overeenstemming met den aard van de planeten. Dat wil zeggen: in de astrologische eigenschappen dezer planeten, zooals die te vinden zijn, zoowel uit de practische als uit de symbolieke astrologie, vindt men volkomen terug de eigenschappen die bedoelde mythologie toeschreef aan deze beide ‘góden’. Dit nu is een zóó verrassend feit, dat men het op den duur, en vooral naarmate de eigenschappen van Uranus en Neptunus duidelijker practisch zijn aan te toonen! niet zal kunnen voorbijgaan met stilzwijgen. Of Herschell en Leverrier hebben van de Grieksche en Romeinsche overlevering geweten in verband met eventueele verdere planeten wat de meeste sterrekundigen, als historici, niet aannemen, omdat men algemeen nog gelooft, dat vroeger héél weinig omtrent ons zonnestelsel bekend was. ii Of de beide ontdekkers zijn op de een of andere manier geïnspireerd geweest door het ware wezen van het voorwerp hunner aandacht eene veronderstelling, die mij waarschijnlijker voorkomt dan die van het ‘bloote toéval’. Hoe ’t zij, Uranus, gesymboliseerd door § is het orgaan van de sfeer van Aguarius en Neptunus, g, dat van de Pisces-sfeer. De aard van Uranus is daarom klaarblijkelijk die van onmiddellijke overbrenging van uitstraling naar buiten en vice versa, terwijl Neptunus den aard van Pisces, de 'algemeene oplosser’ moet personifieeren. Wanneer wij deze beide sferen vergelijken met het eigenlijk zonnelichaam en vervolgens met de en K fazen van openbaring in ’t algemeen, dan verschijnt de eerste van de twee (»*) als de eigenlijke essence van de uitstraling of aura. Door middel van deze sfeer staat het Zonne-Zelf in essentieel verband met de omgeving, de stelsels binnen wier kring het geïncarneerd is —omgeving, gevormd door andere Zonne-wezens. Door het orgaan van deze sfeer, Uranus, treden dus de vreemde invloeden van buiten in essentieel verband met het Zonne-zelf, zooals dit zich ook weder naar buiten uiten zal door zijn Uranusorgaan. De uitstraling van Uranus is het gevolg van den ‘vorm’, die in de Capricornus-sfeer wordt tot stand gebracht. En omgekeerd zal deze vorm ontstaan uit den wil of Geest van het Zonne-Zelf en de in Uranus gesynthetiseerde maar verscheidene kleurschakeering van invloeden van daar buiten. Zoo wordt ook hier de Capricornus-sfeer door zijn orgaan Saturnus het eigenlijke Karmavan het zonnestelsel, de vormelijke handeling, het feit dat te verrichten is. En Uranus wordt de bewerker daarvan. Verdere uitwerking van dit begrip doet Uranus kennen als de planeet van de electro-motorische kracht, als ’t ware de gesynthetiseerde openbaring van het Zonne-zelf, of de naar buiten gerichte en in idee en vorm omgezette Mars. Het is alweer een merkwaardig feit, te vinden dat een oud symbool voor Uranus, nl. (5, dit volkomen uitdrukt. Ook in dezen zin is de Aquarius-sfeer ‘de omgeving waarin zich het karma afspeelt en die uit het karma ontwikkeld wordt’. Het is dus de kring waarin het Zonne-zelf tot vorming, tot incarnatie komt, uitdrukking als ’t ware van het complement van het vormelijk wezen van dit Zelf en zoodoende houdt de planeet van deze sfeer, Uranus, de ‘Koning des Hemels’ de regeling van de reïncarnatie in. Zooals Saturnus de planeet van Karma is, zoo is Uranus de planeet der Reïncarnatie. Fysiek is zij het onmiddellijk contact met het wezen van andere stelsels. En daarom vindt men in haar belichaamd eigenschappen, als mentale sensitiviteit, gedachteoverbrenging, intuïtie, en in ’t algemeen de onmiddellijke openbaring naar buiten. Om'zich goed rekenschap te geven van dezen aard van Uranus, moet men wel begrijpen, dat alle handelingen voortkomen uit voorafgegane oorzaken, en dat deze oorzaken de ongeziene, alom uitgezonden en ontvangen trillingen van verschillenden aard zijn. Die trillingen vertegenwoordigen in ’t algemeen het beginsel van Uranus. En men kan, wanneer men onder ‘karma’ wil verstaan de werking van ‘oorzaak en gevolg’, Uranus de oorzaak, en Saturnus het gevolg noemen. In dien zin is het zeer treffend, hoe de planeet Uranus juist ontdekt werd tegen den tijd dat men overal begeerig uitzag naar oplossing van het wereldraadsel en de ‘oorzaken van ellende (1781) en dat de oplossing van dit vraagstuk eerst eenige meerdere verbreiding belooft te krijgen, nu § aan onzen hemel in het teeken Aquarius van den zodiac der Aarde komt (1912), terwijl véle concrete vorderingen werden gemaakt in de kennis van emanaties, radio-activiteit e. d., in den tijd dat £ door het teeken Capricornus van den zodiac der Aarde ging (1904—1911). Uranus is de planeet van emanatie, de onzelfzuchtige, die geeft en niet vraagt, en die ervaart dóór te geven. Vandaar dat het ook de planeet der Broederschap is en de leid-ster van de Theosofische Beweging. Zijn symbool, drukt uit: de onmiddellijke en natuurlijke werking van wil door wijsheid tot werkzaamheid: radio-activiteit. De Ascss-sfeer is de overgave van het Zonne-Zelf aan het daarbuiten. In de aura moeten onderscheiden worden twee factoren; de uitstraling, het subjectief wezen van de aura, en de objectieve substantie van deze. De eerste is als ’t ware de uitgestraalde electriciteit, de tweede het magnetische veld dat er het gevolg van is. En dan zijn $ en g de verpersoonlijkingen van decosmische dat is in dit geval: solaire electriciteit en magnetisme hetgeen zich fysiek duidelijk toont in den vaak opmerkelijken invloed van deze beide planeten op het weder. In het begrip reïncarnatie spelen eigenlijk beide een even belangrijke rol; Neptunus is als ’t ware de substantie, waaruit de nieuwe vorm wordt opgebouwd. Vandaar klaarblijkelijk de mededeeiing, ergens in de S. D. gedaan, dat Neptunus voorstelt of is het lichaam van de vorige incarnatie van den Zonnelogos, waardoor het zich dus tot het gehééle stelsel zou verhouden, juist zooals onze Maan tot de Aarde; n.l. als een soort voorraadschuur waaraan substantiëele krachten ontleend worden, maar waartoe dan ook, na afloop van dit openbaringstijdperk alle substantiëele of materiëele factoren zullen terugkeeren. Zoo is de Pisces-sfeer de concrete voorstelling van de‘Wateren des Levens’ voor ons fysiek zonnestelsel. De aard van deze planeet is daarom die van het materiëele levens-reservoir èn de oplosser, (Universal Solvent), die daarheen terugvoert, Morpheus die na volbrachten dagtaak binnenleidt in het land van droomen. Neptunus is de oneindige ontvankelijkheid. Lil. De zes fivee-ledige planeetsymbolen duiden op de zes binnensferen. Het is duidelijk, dat met § begint de categorie van de zes buiten-sferen, en dat uit deze de planeet-centra ontstaan, die geteekend worden met een drie-ledig symbool. Dit bevestigt in beeld iets wat zich natuurlijk reeds dadelijk als veronderstelling aanbood: n.l. dat de Avee-ledige en de rfrze-ledige symbolen beginselen van verschillende rangorde moeten aangeven. Vandaar dus ook, dat £ nooit op z’n rechte plaats kan staan in de binnen-sferen. Het verschil tusschen de twee categoriën is klaarblijkelijk dit; de tweeledige duiden eene ideëele verhouding aan, en hebben dus een meer innerlijke waarde, worden daardoor de centra van het innerlijke leven van het Zonnelichaam; de drieledige drukken een reëel verband uit. In hare Studie over het Bewustzijn (§ 3) wijst Mevrouw A. Besant er op, dat een drietal eigenschappen (Q +) tezamen een zevental samenstellingen moet voortbrengen in de realiteit, omdat de eene nooit zonder de andere kan plaats vinden. De werkelijkheid bestaat altijd uit alle drie, en de zeven samenstellingen zijn niet anders dan de zeven fazen, die ontstaan, wanneer een van de drie meer of minder op den voorgrond treedt tegenover de beide andere, of (de zevende) de drie in gelijke waarde voorkomen. Als beginselen van realiteit beteekenen zij dus in het zonnestelsel de centra waardoor het logoïsch bewustzijn in verbinding staat met het Niet-Zelf, middelpunten van het uiterlijke leven van het Zonne-zelf. De twee groepen van sferen en hunne organen verhouden zich dus alweder gelijk in den grooten Cosmos, Geest en Ziel. En daar de ziel kamas-manas in esoterisch spraakgebruik ook wel het Maanlichaam’1) wordt genoemd, kan ook tegenover de eerste groep van zes (of zeven) sferen, het Zonnelichaam of Zonne-Zelf, de tweede groep van zes (of zeven), genoemd worden het Maanlichaam. En het is dan volkomen duidelijk, dat uit het Maan-lichaam, dat immers bestaat uit het verband met de wereld daarbuiten, het Karma geboren wordt. In denzelfden zin zien wij in de zes (of zeven) sferen van deze groep, als middelaren, ook de verpersoonlijkingen van de Lipika op fysiek gebied. Men kan niet nalaten, te denken: als hier Zonne-zelf en Maanlichaam analoog zijn met Geest en Ziel, wat is dan hier de analogie met het ‘Lichaam’? Het antwoord daarop is m.i.: het ‘lichaam’ is hier het Heelalfysiek bedoeld. Heel de onafzienbare ruimte wordt doordrongen en dus belevendigd door alle trillingen, door het Zonne-zelf uitgestraald door middel van zijn Maanlichaam. ‘) Stem van de Stilte. In den engeren zin is de ‘kristallijne sfeer’ de grens van het Zelf, het eigen lichaam, en de aura is dan de verbinding met de wereld. Maar in den breederen zin is de heele wereld het lichaam van eiken Zonnelogos, zoo goed als van eiken mensch, het ‘Veld’ van openbaring 1), Koeroekshetra. Moeilijk krijgen wij daarvan een duidelijker indruk, dan door te bedenken, hoe de lichtstralen van al wat gebeurt hier op onze planeet bijv. zich verbreiden in de ruimte daaromheen, hoe deze beelden, levende, want immers bewegende, beelden, zich voortplanten met een snelheid (van 300.000 K.M. per seconde) en zich na jaren en jaren vertoonen op andere hemellichamen. En zoo gaat dat met alle trillingen van leven op alle punten van het onafzienbare Heelal. LUI. In het artikel, hiervoren bedoeld, gaf Mej. de Beer eenige aanwijzingen omtrent een cyclus van leven binnen de sfeer van Saturnus (p. 8). Thans kunnen wij op dit denkbeeld iets verder ingaan. Wanneer in het Zonne-lichaam het eigen, innerlijk leven woont, dan heeft in dat lichaam eene circulatie van leven plaats, een cyclusproces van leven-gevenden en ervaring-verzamelenden aard, te vergelijken met dat van den bloedsomloop in het menschelijk lichaam. En die levens-cirkelgang is van samengestelden aard, gelijk te begrijpen is, want alle organen, te beginnen met het hart, zijn immers ook de fysieke ‘agentschappen’ van hoogere beginselen. Deze innerlijke cirkelgang is dan klaarblijkelijk voor te stellen, juist zooals schrijfster dat intuïtief gevoelde, n.l. in den vorm van een hart. Dit is wiskundig aan te toonen. Wanneer men, van het middelpunt uitgaande, eene beweging beschrijft naar buiten en tegelijk rechts of links omgaande, met regelmatigen ‘spoed’ 2), dan ontstaat eene uitloopende spiraal jen wanneer i) Bhagawad Gita. I, 11. 2) Spoed = de hoek van de spiraal met den straal. men dan op een zekeren afstand van het middelpunt (zooals hier bij t) de uitgaande beweging omkeert in eene naarbinnengaande, maar de voortgaande beweging vervolgt, dan wordt de uitgaande spiraal verlengd door eene inloopende spiraal, en dat maakt te zamen den hartvorm (Zie Fig. 3). Deze innerlijke cyclusgang heeft natuurlijk zijne eigen twaalf fazen. En deze worden feitelijk vanzelf gevormd door de zes sferen waaruit dit Zonne-zelf bestaat. Op den uitgaanden boog worden deze zes doorloopen en ook op den terugweg. Maar er is verschil in de beteekenis van elke sfeer, al naarmate haar wezen betrekking heeft op het uitgaand proces óf op het proces van wederopslorping. Zoo is immers de Zon of Adonis het middelpunt van uitstraling op het eerste deel van den weg; maar de beweging naar binnen begint, doordien dit zelfde orgaan als middelpunt van opslorping optreedt een tweeledige werking, zooals die bijv. duidelijk in het hart van het menschelijk lichaam is waartenemen: persen en zuigen. Evenzoo Mercurius-Vulcanus: verbreiden is zijne functie in uitgaande richting, kennis verzamelen en overbrengen op den thuiskeerenden boog te vergelijken als ’t ware met de longen die de lucht geven voor de stem en die lucht opzuigen om het innerlijke leven van het lichaam te hernieuwen en daarmee het bloed, dat omloopt, te reinigen. Venus is aan de eene zijde subjectief het orgaan van liefde, dat schoonheid gééft; aan den anderen kant elimineert het alles wat niet-schoon is, en reinigt aldus. Mars is levengevende energie eenerzijds en dood of vernietiging van den vorm anderzijds. Jupiter geeft den levensgeest aan den vorm en vervult dezen met het vluchtige element en omgekeerd lost dit orgaan den starren vorm op tót het vluchtige. Saturnus gééft vasten vorm aan het inwezen en vórmt dus, maar al vormende verkeert zich zijn wezen in bréken, het breken van den vorm, want Saturnus is in dit zonnelichaam het ultimo tatio der véélheid, zooals Zon-Adonis de meest reine-fysieke voorstelling der éénheid is. Het vormen in véélheid loopt in zijn strikten zin uit op voortdurende versplitsing: het splijten der kristallen. En dit maken van vormen is het mededeelen van het éérste levensbeginsel aan het ongevormde. Nu is hiermee slechts een algemeen begrip gegeven van wat de twee zijden van zulk een beginsel of orgaan kunnen zijn en ook in zekeren zin zullen zijn; maar het spreekt vanzelf dat elk begrip in velerlei aanzichten te zien is. Op den uitgaanden boog dragen nu de sferen van mj m hunne eigenlijke beteekenis en de planeten, heerschers van deze sferen, zullen daar hunne eigenlijke waarde of beteekenis doen gelden. Op den teruggaanden boog zullen in de sferen van >Q TTL un TjP ft de planeten eene omgekeerde waarde tot uiting brengen. Wanneer nu de eerste helft bestaat uit Q_ Tjf ta TH. & >Q, dan heeft de tweede helft van dezen geheel gesloten cyclus natuurlijk ook intrinsiek in hare zes fazen de waarde van K En vandaar dus, dat in het innerlijk levensproces van het stelsel waarvan ook wij met de Aarde deel uitmaken % in den bovenbedoelden omgekeerden zin heerscher wordt van \ van K, S van T, $ van 'ö' en g of d van IC, terwijl de Zon S nu in haar aspect van ‘Sjiwa’ voor den levenscyclus het eindelijknegatieve beginsel en orgaan wordt, en als zoodanig wordt voorgesteld door het teeken 2) als heerscher of orgaan van Op deze wijze gezien, zullen in de eerste zes sferen de planeetbeginselen S 3 ¥ S 4 \ dus ontstaan in hun eigenlijken zin, wat beteekent: een zekeren ideëelen zin. In de tweede zes sferen van het innerlijk levensproces keert de levensstroom naar het middelpunt terug, verrijkt met de ervaring, die verwerkelijkt is uit de werkzaamheid der zes buiten-sferen. Er heeft een wisselwerking plaats tusschen deze laatsten en den teruggaanden boog van het innerlijk proces. Dit is als ’t ware de innerlijke reflex van de indrukken, met de buitenwereld gewisseld door middel van de buitensferen. Die wisselwerking berust natuurlijk op den analogen of gelijksoortigen aard van deze beide zestallen van sferen. Zooals de klank van een o-snaar eiken anderen ö-snaar zal doen medetrillen, zoo zal de buiten-**-sfeer de binnen-=«-sfeer en zijn orgaan aandoen, en zoo voort. In dezen zin nu krijgen de planeetbeginselen S 3 £ £ 4- S en daarmee hunne fysieke bollen de beteekenis van realiteit en zijn als zoodanig voor te stellen door hunne oorspronkelijke figuren, vermeerderd met de ervaring die hun ontbrak: het derde symboolteeken. Zoo worden dus S 3 ? £ \ £ op den teruggaanden boog van het innerlijk proces: g g è S £ §■ Het eenige verschil met de symboliek der buiten-planeten blijkt te liggen in S die hier een positief beginsel wordt en orgaan van de ««-sfeer, terwijl fj) orgaan van de @-sfeer en daarmee het ultimo ratio van negatief beginsel wordt. Het geheim van deze combinatie van symboolteekens zal misschien enkelen duidelijk worden door in aanmerking te nemen, dat hunne figuratie hier op den teruggaanden boog eigenlijk gelezen moet worden van onder naar boven. Overigens blijft echter ook de filosofische uitwerking hiervan voor later bewaard. Om-den-andere verschijnen de twaalf beginselen in eiken cyclus als subjectief en objectief en daardoor bezitten dus de organen, die daaruit ontstaan, betrekkelijke waarden van positief en negatief. Zoo worden de waarden der twaalf planetaire centra in den gehéélen cyclus achtereenvolgens: S positief 3 negatief ¥ » s * ER £ » s ê 8 9 8 Uit de vorengaande beschouwingen bleek reeds een zeker verband van den negatieven % met den positieven $, terwijl % op den teruggaanden boog den aard heeft van & die het bestaande verbreekt en concentreert in essence, terwijl in zijn negatieve aspect, als de oplosser van den vorm tot vluchtigheid, den aard heeft van Neptunus, de ‘universeele oplosser’. En in den teruggaanden boog van het innerlijk kringproces wordt dus % als positief beginsel heerscher of orgaan van als £, 2)- als negatief beginsel heerscher van X als g, £ positief heerscher van T als $ negatief heerscher van b als g, terwijl 3 positief optreedt als orgaan van H als en S negatief als orgaan van 0 in den vorm van §. LIV. Men kan nu den aard van de beginselen der buitenplaneten nauwkeurig afleiden, al heeft de astronomie hunne fysieke bollen nog niet alle ontdekt en men kan er tevens bij zeggen, zooals uit het vorengaande blijkt, dat zij géén van allen in den eigenlijken zin ‘tot het zonnestelsel’ zullen behooren, evenmin als Uranus en Neptunus, en dat daarom ook hunne fysieke bollen, evenals de bollen van deze beiden, zich op andere wijze zullen gedragen, dan de bollen van de wèl-eigenlijke planeten. Wanneer de eerste ‘planeet’ buiten Neptunus ontdekt wordt, dan zal men weten, dat zij den aard van Mars in positieven zin bezit, den aard van Pluto, ‘god van de onderwereld’ vergelijk T als eerste ondergebied van het fysiek gebied, waarin de geest dus op den hoogsten trap der ‘onderwereld’ staat het beginsel, dat den strijd naar buiten aanbrengt en dat energie mededeelt aan de naar buiten gestraalde emanatie. Het is het teeken van het Zonne-Zelf, uitgaande op uiterlijke ervaring; en ê herinnert aan de legende van ‘Sint Qeorge met den Draak’. Het symbool van wordt gebruikt voor ‘de wijsheid’ of ervarings-kennis en voor het zelfde begrip wordt ook het symbool van de ‘Slang’ of den ‘Draak’ gebruikt. Pluto is dus het eigenlijke symbool voor wat wij tegenwoordig gewoonlijk onder Mars verstaan: uitgestraalde energie. Indien zijne plaats in de horoskoop kon worden aangegeven, zou men moeten vinden, dat zijne werking zich doet gevoelen als een van buiten komende prikkel tot werkzaamheid, onrust, strijdlust, levensdrang, en daaruit volgend: rechtuit handelen, streven naar waarheid, vernietigen van ‘schijn’ en te voorschijn brengen van het eenvoudige. Isis, ‘de Koehoornige’ genoemd als heerscher van het teeken Taurus ‘), heeft op gelijke wijze den aard van Venus, maar in negatieven zin. Orgaan van eene ‘objectieve’ sfeer, Taurus, is dit een beginsel van objectieve vorming, en beduidt g alzoo de geobjectiveerde wijsheid-liefde (boeddhi) van wil eenerzijds zeggen: de vruchtbare substantie, en daaruit volgt dan, dat g in den horoskoop, wanneer men ze kon aangeven, zou wijzen op vruchtbaarheid en ontwikkeling van materieele schoonheid en welvaart, wijl zij hiervoor de substantieele voorwaarden biedt. Anderzijds zal dit planeetbeginsel uitdrukken de tot object geworden liefde-wijsheid, dat wat bij den teruggaanden boog als werkelijke boeddhi wordt medegevoerd, de rijkdom van ‘den Pelgrim’. In die laatste beteekenis vinden we Isis ook in Egypte als de Godin der cosmische kennis en geheimenissen beteekenis ook door H. P. Blavatsky aangenomen in den titel van haar eerste standaardwerk. Mercurius, de werkelijke £ dus, heeft den aard van 3, en ziedaar een derde reden, waarom men 3 ‘Mercurius’ genoemd heeft en waarom deze nabij de Zon gelegen ‘Mercurius’ „staat in de plaats van eene mysterie-planeet” gelijk in de S. D. gezegd wordt. Deze werkelijke Mercurius is een positief orgaan, terwijl A negatief is. J Zijn aard is klaarblijkelijk dat van den actieven overbrenger van de invloeden van buiten naar binnen en in dien zin is hij hier voor het Zonne-Zelf eerst recht de ‘Boodschapper der Goden’ drager van wat de Groote Machten daarbuiten hebben mede te deelen aan het Zonne-zelf. Dit herinnert ons aan de sage van Koning Arthur of Arth-Uthur, van wien gezegd wordt, dat hij een machtig wezen is, uit heel verre streken van de wereldruimte gekomen, en dat zijn ware lichaam daar boven de voornaamste ster van de Groote Beer is hier op de Aarde nedergedaald om eene nieuwe ridderorde, orde van helpers der Menschheid, te stichten. Het wezen van dezen Mercurius herinnert ook aan al o s. D. 11, 35. wat gezegd wordt over het verband van ons stelsel met de Pleïaden, met Wega, Sirius, de Groote Hond, de Poolster enz. De aard van dezen Mercurius moet dus zijn het mededeelen van de cosmische krachten men zou geneigd zijn om te zeggen: cosmische denkbeelden! daarbuiten aan het Zonne-Zelf. En het is van dit centrum, dat wij dus moeten verwachten de regeling van den geheelen loop der wereldgebeurtenissen, zoowel in het stelsel, als op de Aarde in het bizonder saamgevat. Wanneer deze ‘planeet’ ooit ontdekt zal worden, zal men den sleutel van de historie van verleden en toekomst in handen hebben. Het komt mij voor, dat wij aldus in dezen Mercurius ook eene voorstelling van Osiris hebben, als ‘Synthese van de Groep van Schepper’s of Bouwer’s.’ H. P. Blavatsky zegt; „Voordat Osiris de ‘Eene’ en Hoogste God van Egypte werd, aanbad men hem te Abydos als de Heade of de Leider van het Hemelsche Heir van Bouwers, behoorende tot de hoogste der drie Orden.” (,S. D. 1, 471). Horus tenslotte is de negatieve zijde van S, de tegenpool van het ééne uitstralende: de alzijdigheid van opslorping; g is het einde der aura en dus de ontvanger van alle invloeden van buiten. Het ontvangende beginsel dus, waarvan $ de subjectieve of actieve zijde vertegenwoordigt. Het is voor de omgeving ook de véélheid van uitstraling van het Zonne-Zelf in de ruimte. In 0 is hier het Maan-lichaam saamgevat te denken, gelijk in SI het Zonne-lichaam. En daarom ligt in deze 0-sfeer de verzameling van alle verbizonderde ervaringen, weten in véélheid, gelijk in SI het ééne weten ligt. Aan het einde van een openbaringstijdperk wordt het innerlijk leven saamgetrokken in het hart van het stelsel, Leo, om daar tot éénheid te worden gesynthetiseerd en daaruit geabstraheerd, verheven naar hóóger gebieden, verdwijnende uit de fysieke wereld. Maar de som van de levensfeiten en -ervaringen, opgeteld, saamgevoegd, zuiver geregistreerd in alle verscheidenheid en bizonderheid wordt aan de andere zijde bewaard, in de 0-sfeer-samenvatting van de aura, de schil waarin het leven geleefd is, de lens waardóór de waarheid op dit gebied gezien is, matrix waaruit het levende organisme zijne fysieke kracht of prana van daarbuiten ontving. En wanneer een nieuw levenstijdperk (maha-manvantard) aanvangt, na eene periode van rust (maha-pralaya), dan wordt tegelijk met het opwekken van de levenskiem, & waarin het centrale gesynthetiseerde bewustzijn wakker wordt, ook de matrix ® belevendigd. Eigenlijk wordt éérst de matrix belevendigd, en dan eerst, wanneer de schil weder concreet gevormd en afgesloten is, waarbinnen de kiem kan gaan groeien, dan wordt deze gewekt en vangt een nieuw leven aan, waarin het terug zal vinden héél zijn oude parentage ® al zijne oude banden, zijne oude kennis, alle ‘middelen’ die óóit tot zijne beschikking stonden voor het verband met het daarbuiten. In dat nieuwe leven zal deze oude aanleg van objectief bestaan ® gebruikt worden door de Machten daarbuiten, naar gelang van de op dien tijd geldende toestanden. En juist zoo komt op Aarde ook een mensch terug in zijn oude parentage, zijn oude banden, omgeving en vindt hij zijne oude middelen weder tot zijne beschikking, juist zooals hij ze verlaten heeft. De ®-sfeer, als lens waardóór het Zonne-Zelf de waarheid van hetNiet-Zelf ziet, is dus ook hier eene voorstelling van het Dharma, hier het uiterlijk dharma en eene voorstelling dus van wat in ’t Oosten genoemd wordt ‘het Dharma van ‘t Oog’ in tegenstelling van het innerlijke, hoogere, ‘Dharma van ’t Hart’ ») dharma, waaruit weder periodiek het vormelijk lichaam (>Q) met zijn Karma (■s) geboren zal worden. Dit Maanlichaam is voor het Zonne-Zelf „het Schip des Levens, dat door den grenzeloozen Oceaan des Tijds de kiemen van alle leven meedraagt” (S. D. 11. 485). En ook ligt in het Maanlichaam het mysterie van den ‘Wachter op den Drempel’. LV. Zooals de eerste zes beginselen waren samen te vatten in twee drietallen, zoo ook de zes drieledige planeetsymbolen: § 'è è vormen daarin als ’t ware de meest subjectieve, g $ $ de ') De Stem van de Stilte fragment „De Twee Paden”. meest objectieve zijde, of om de verdeeling juister in overeenstemming te brengen met het als gehéél objectieve of negatieve wezen van het Maan-lichaam g $ § vormen het meest eigenlijke drietal, £$ $ komen daaruit voort en doen tenslotte uit de planeet der reïncarnatie, het lichaam van het stelsel (>Q,) geboren worden. Ook op deze manier blijkt, hoe de beginselen g £ S ê 8 $ de polaire tegendeelen zijn van de andere serie: % \ i ? 8 S. Ze ontstaan wederzijds uit elkaar. Fig. 7. Nog is op te merken een andere samenhang; § g £ g § g zijn als ’t ware de uitingen of verwerkelijkingen van S 8 ? S \ naar volgorde. In £ vindt men als beginsel van emanatie de tot werkelijkheid gekomen S; in 8 als planeet van verbreiding en oplossing de gerealiseerde verbreider en verdeeler 8; in § vinden we de uiting van levenskracht, als tot werkelijkheid gekomen liefde; in g de vrucht van de handeling die £ is; zoo geeft £ de boodschapper in werkelijkheid de levens-ideatie van en g de werkelijkheid van het begrip vorm of concretie. In dit laatste blijkt deze heele beschouwing duidelijk polair met de vorige, waarin Horus eigenlijk het uitgangspunt van herleving was. In dien eersten zin is Horus de ware oorsprong van den horoskoop, en Saturnus, de planeet van karma, troont daarin boven alles uit en is zijn werker, zijn dienaar. Als derde combinatie zagen wij dan die der zes sferen van den innerlijken, teruggaanden boog, nl. g g è S £ § als verwerkelijkingen van % £sß S- Hier zijn de drieledige symboolteekens niet de figuraties voor andere fysieke bollen, maar de figuraties voor andere, nl. de omgekeerde, bsteekenissen der zelfde fysieke bollen, die wij in de astronomie de namen Saturnus, Jupiler, Mars, Venus, Mercurius en Zon geven. Er wordt door deze beschouwing ook eenig licht geworpen op de in de astrologie zoo vaak herhaalde bewering, dat Uranus eigenlijk (in ’t bizonder dan!) het ‘Maanlichaam van de Zon’ is. Dat kan beduiden, dat § in de buitensferen voor ons die van binnen-uit zien, de personificatie of samenvatting van alle zes sferen van het Maanlichaam is, maar ook, dat § tenslotte de voorstelling is van de Maan -zijde van het Zonne-lichaam zelf of in-zich-zelf, voorstelling van de als Sjiwa, de Vernietiger, optredende Zon. Ook eene oude legende in de Grieksche Mythologie wordt hierdoor eenigermate verklaard (S. D. II 281): Uranus nl. ‘vernietigde al zijne kinderen, zoodra ze geboren werden’. Daar treedt zeer sterk aan ’t licht dit vorm-vernietigend beginsel in §. „In Uranus zien wij dezelfde geschiedenis herhaald”. Ook Cronus-Saturnus eet nl. zijne nakomelingschap op: Saturnus is de vernietiger van den Geest of het leven, doordien het den vorm stelt. Het is dus eene herhaling in omgekeerden zin. De beteekenis van Uranus als synthese van het Maanlichaam of de matrix van het zonnestelsel, waaruit het vormelijk lichaam, gepersonifieerd in Saturnus, zal geboren worden, geeft de auteur van de Secret Doctrine heel duidelijk in de volgende zinsnede: „Uranus, die personifieert al de scheppende machten van en in den Chaos [het daarbuiten Th.] Ruimte of de Ongeopenbaarde Godheid moet aldus betalen voor zijn straf . . Hij moet hier in kracht van schepping terugbetalen wat hij in vorm vernietigd heeft: ziedaar een duidelijke toespeling op de tweeledige beteekenis van $ en zijne betrekking tot zijn polair tegendeel g, Horus, het kiemzaad, waarin het vormelijk lichaam is schuilgegaan en alle krachten van schepping in essence zijn saamgevat. De scheppende kracht van § wordt dan door de verstarrende werking van % die grens en belichaming geeft, inderdaad ge‘mutileerd’. Nog zou de vraag gesteld kunnen worden, of ook tusschen de twee drietallen van de laatste zes ‘planeten’ een zevende bestaat, overeenkomstig met de functie van onze Aarde in de binnenste groep, een Antah-Karana. Het antwoord op de vraag kan luiden: zeer zeker bestaat dat beginsel; en het is dus hoogst waarschijnlijk dat het, evenals de andere zes, belichaamd is in een fysieken bol, een centrum van planetaire werking. Deze zou dan weer als ’t ware de schakel moeten zijn, waardoor de buitenste drie in verbinding staan met de binnenste drie, een tegrn-Aarde, Navel van het Zonnestelsel, waarin alle de voedende stroomen tezamen worden gevat om naar binnen geleid te worden. x) En wanneer dan weer onze Aarde de tegenpool van dezen Navel is, dan komt hare beteekenis in het stelsel in een nog meer bizonder licht te staan. Wij lieten hiervoren een paar maal de vraag open, of er zes of zeven sferen aan weerszijden zijn, binnen en buiten. In strikten zin is deze zevende echter nooit een scheppings-beginsel, omdat het eene synthese, en eene synthese geen beginsel, is. Maar praktisch zou men wel degelijk van zeven sferen aan weerszijden kunnen spreken, daar toch ten slotte het leven op de planeet Aarde, al zou ze dan in eigenlijken zin géén ‘planeet’ zijn, evenzeer eene werkelijkheid in het stelsel is, ja misschien wel ten slotte de synthese der werkelijkheid! wat haar symbool® dan zeer juist zou uitdrukken. Tot besluit kunnen wij uit deze geheele uiteenzetting eene tamelijk duidelijke aanwijzing vinden voor het bekende vraagpunt; of Mars en Mercurius ook ‘tot den keten van de Aarde behooren’ het punt indertijd door A. P. Sinnett in Esoterie Buddhism gesteld, door de auteur van de Secret Doctrine (I, 186-187) ten stelligste ontkend, maar onlangs weer door Mevr. Besant in The Theosophist medegedeeld in bevestigenden vorm, alsof er heelemaal nooit sprake van eene ontkenning geweest ware. Klaarblijkelijk staan alle planeten in ons zonnestelsel met de Aarde in verband, ook de ‘vier andere planeten waarvan de astronomie niets weet’. In het begin van deze studie lieten wij de vraag open, of er in ééne sfeer van substantie méérdere fysieke planeten zouden kunnen bestaan of liever, de theoretische mogelijkheid daarvan werd a priori toegegeven. Er blijkt, dat iets in ') Mogelijk is dit de planeet, door ‘Charubel’ gezien en genoemd „La Croix of liever het Wereldkruis”. (Urania 1911. p. 109). dien zin bestaat in de Asteroïden. Maar dat is heel wat anders dan dat 3 en £, die tot geheel andere sferen behooren, geheel andere functies in het zonnestelsel verrichten, eigenlijk met de Aarde één ziel zouden hebben. Dat kan niet zoo zijn. % De Maan. LVI. Dat er eene zekere verhouding bestaat tusschen de manen of satelliten en de planeten, analoog met de verhouding van de planeten tot de Zon, gelijk wel eens gezegd is, kan niet ontkend worden, m. i. Maar er is toch wel een zeker voorbehoud te maken, er kan althans omtrent deze verhouding iets naders gezegd worden. Gelijk het Zonne-lichaam als geheel en elk fysiek vormelijk bestaand lichaam, heeft elke planeet en zoo ook de Aarde zijne etherische matrix of matrijs. De manen of satelliten der planeten zijn klaarblijkelijk in ’t algemeen te beschouwen als centra van deze matrix en daaraan fysieke uitbeelding gevende, de fysieke centra, waarin zich haar wezen belichaamt. Occulte leeringen schijnen altijd zeer gereserveerd te zijn op dit punt en ook thans nog vinden we in de Secret Doctrine zoo goed als géén mededeelingen over de wachters der andere Planeten. Zij zijn ook trouwens voor ons tegenwoordig bewustzijn van geen astrologisch, d. i. intrinsiek, belang. Omtrent het begrip ‘Maan’ in ’t algemeen en ook omtrent den wachter der Aarde vinden wij vele mededeelingen, of althans aanwijzingen. Allereerst deze: de Maan is een doode planeet en wel het stoffelijk overblijfsel van de laatste incarnatie van de Aarde. (\ 179 en 111, 459). v ’ Dit nu wordt ons duidelijker na de vorengaande beschouwingen over het Maan-lichaam van het zonnestelsel. Wat hier van den wachter der Aarde gezegd wordt, is juist hetzelfde als we elders vinden omtrent Neptunus ten opzichte van het Zonne-lichaam; er bestaat eene klaarblijkelijke analogie tusschen beide. 12 Maar wanneer onze Maan het eenige fysieke centrum van de etherische matrix der Aarde is, dan zal men in dit ééne centrum alle de zes (of zeven) functiën vereenigd moeten vinden, welke hiervoren werden gezien in de buitenplaneten van het zonnestelsel. Het is merkwaardig, daarbij aan te halen, hoe men in de Secret Doctrine dit ‘geheele Pantheon van Maan-goden en -godinnen’ kan vinden. Men vindt er in Osiris-Lunus en Thot-Lunus de analogie met $ (1, 417 en 426), in Isis-Luna (431 en 388) die met g, terwijl op eene andere plaats wordt gezegd, dat Horus de zoon van Osiris is en wordt de Maan ook ‘het Oog van Horus’, zoowel als het ‘Oog van Osiris’ genoemd (417). Ook die moet dus verband houden met de Maan. De godin Triformos (425) en ook het begrip van ‘Koning Soma’ ‘de drievoudige macht der Trimurti’ (427-’2B) beschrijft de analogie van Luna met Neptunus (g of ti>), terwijl de wraakzuchtige Hecate (425) zoowel als de godin der jacht ‘Diana’ doen denken aan ê (416) en als ‘symbool van levensvernieuwingen en reïncarnaties’ (hoewel daar in verband gebracht met ‘Osiris’), vervult de Maan ten opzichte van de Aarde de functie van Uranus, §. De Maan, als personificatie van de matrix en van den ether waaruit dit fysiek leven der Aarde is voortgekomen en steeds gevoed wordt en waartoe het eenmaal zal terugkeeren, is voor ons daarom gesymboliseerd in de Moedermaagd Maria, Maya of Mare. Uit deze beschouwing begrijpen wij ook, hoe en waarom de Maan genoemd kan worden de ‘Moeder der Aarde’(l,lBo en 225), want zij is immers de personificatie van de etherische moeder-zee en matrix waaruit deze fysieke Aarde geboren is. Terecht mocht de auteur van de Secret Doctrine dus zeggen: „de koude, kuische Maan ... staat in nauwere betrekkingen tot de Aarde dan alle andere siderische lichamen. De Zon is de Gever van het Leven voor het geheele Planetenstelsel; de Maan is de Levensgever voor onzen bol.” (415).x) ') Men leze hierover het geheele hoofdstuk IX der Addenda, deel I, S. D., p. 415 e. v. LVII. Oppervlakkig ligt er een vreemde tegenstrijdigheid in de beweringen over dit hemellichaam, dat 'een dood maar toch levend lichaam zou zijn, althans nog levend genoeg om ‘de Levensgever’ voor de Aarde te zijn. Maar die tegenstrijdigheid kan geheel opgelost worden door de gevolgtrekkingen die uit de vorengaande beschouwingen zijn te maken. De matrix bij het zonnestelsel ‘maanlichaam’ genoemd is het receptaculum, de algemeene ontvanger der indrukken, verzameld in het levens- of openbaringstijdperk. Het is een natuurlijk feit, dat op een zeker oogenblik, nl. wanneer een fysiek lichaam zijn functie vervuld heeft, het door den geest verlaten wordt, welke zoodoende dit stoffelijk omhulsel teruggeeft aan het Niet-Zelf, de wereld daarbuiten. Maar de atomen van dit lichaam zijn voor het Zelf geen onverschillige atomen gebleven onder het proces. Ze zijn aangetrokken van uit 'de omgeving' en doordat de geest ze doordrongen heeft en er altijd iets van zich zelf in heeft achter gelaten, is er een verband gelegd tusschen dat Zelf en deze atomen en daarom behooren ze tot ‘de betrekking tusschen beide’. In concreto gesproken waar die betrekking een realiteit is, nl. het maan-lichaam of de matrix—; die atomen van het fysiek lichaam zijn opgebouwd uit de matrix de materia uit de Mater en zullen, nadat de geest het lichaam verlaten heeft, terugkeeren tot deze zelfde matrix. Want het leven van den vorm of het lichaam beduidt niet anders, dan dat het innerlijke leven eene éénheid maakt van deeltjes, die anders, door de véélzijdige aantrekking van daarbuiten tot eene véélheid uiteen zouden gaan. Zoodra de geest ontwijkt, geschiedt dit. Dan blijft de vorm verbonden aan de matrix, die qualitate qua, den vorm zal uiteennemen, oplossen, abstraheeren. Waar het desintegreeren van het lichaam eenigen tijd vereischt, en zoolang dit duurt, is deze matrix, gebonden aan dit doode lichaam zooals te voren aan het levende. Dit is de grond van de mededeeling, die in de occulte leeringen gegeven werd omtrent de schillen van menschelijke wezens die op de kerkhoven rondwaren. Deze ‘schil’ de etherische matrix welke dus niet moet verward worden met het etherisch lichaam, het etherisch positief dat aan de vorming van het fysiek lichaam voorafgaat, is echter niet gebonden aan de beenderen, naar men zegt. Zoodra de weeke weefsels vergaan zijn, zou het etherisch hulsel vrij zijn. Er is uit dit oogpunt wel iets vóór lijkverbranding te zeggen. Maar ook wel iets ertegen. Want het oplossen van den fysieken vorm gaat gepaard met de inzameling van bewustzijn van het etherisch omhulsel, en de vraag is, of daaraan schade gedaan wordt door kunstmatige versnelling van dit proces, gelijk bij lijkverbranding. Het zwaartepunt van het antwoord ligt in den aard en trap van evolutie van deze matrix, d. w. z. van het Ego. Het nieuwe lichaam wordt, na den dood van het oude, weder gevormd binnen en uit de matrix. In het geval van een mensch zal hoogst zelden een nieuwe incarnatie plaats vinden vóórdat het oude lichaam tot ontbinding is overgegaan. De gewoonte van de Egyptenaren om het doode lichaam te balsemen, is klaarblijkelijk eene perversie of profanatie van een inwijdings-rituaal, waarbij de candidaat het lichaam verliet om het daarna weder, in ongeschonden staat terug te vinden. In den gewonen zin van den dood kan het nooit anders werken dan hoogst belemmerend op het geestelijk leven van deze menschelijke wezens, die in alle volgende incarnaties een afschuwelijken band behielden met dat doode, gebalsemde lichaam. Men kon hun geen grooteren dienst bewijzen, dan alle mummies te verbranden. In het geval van de Aarde heeft de vorming van het nieuwe bestaan wèl plaats gevonden, vóórdat het oude geheel ontbonden is. Onze Aarde is binnen hare matrix dus gebonden aan een ‘lijk’ en het is niet vreemd, dat daarvan ‘noodlottige invloeden’ te wachten zijn op het leven hier op onze planeet en dat deze invloeden weder voor ‘tooverij’ en ‘zwarte magie’ worden aangewend. Het is moeilijk voor ons om hier te bespiegelen over de noodzakelijkheid van dit feit juist bij onze Aarde, en even moeilijk is het, te vatten waarom de matrix bij Saturnus bijv. zich in tien satellieten benevens een samengestelden ring heeft gepersonifieerd, en waarom Venus en Mercurius géén manen hebben. Maar iets is er wel te denken en te zeggen van deze laatste twee: de fysieke lichamen van hooger geëvolueerden trap desintegreren veel spoediger dan grovere, hardere, terwijl het lichaam van een ‘Meester over de Stof’ naar den wil van den bezitter wordt gevormd, in stand gehouden of ontbonden. De planeet Venus heeft, zooals wij zagen, in het stelsel inderdaad zijne analogie met een ‘Meester over de Stof’ en Mercurius een nog hoogeren rang. Vandaar dat van lichamen uit vorige levens geen sprake is, want óf zij zijn op verlangen ontbonden, of het zelfde lichaam is van eeuwigheid tot eeuwigheid in gebruik. Wanneer wij bedenken, hoe door elke incarnatie een verband wordt gelegd tusschen het Zelf en de atomen van zijne matrix, waaruit het fysiek vormelijk lichaam wordt opgebouwd, *) dan zien wij in, dat eigenlijk de laatste veronderstelling van de twee het naast nabij de waarheid moet zijn. Als personificatie of totaal-orgaan van het maanlichaam of de matrix der Aarde, is zij de verzameling van alle oude kennis en ervaring, juist zooals het maanlichaam van het zonnestelsel zich verhield tegenover het Zonne-Zelf. En vandaar dus, dat de Maan zich óók tot de Aarde verhoudt als de Ziel tot den Geest en zij in dezen zin analoog is met karna en de lagere manas in den mensch. (S. D. 111. 562). Aan de zelfde functie ontleent onze wachter den aard van middelaar tusschen de omgeving en het Aarde-Zelf, en brengt zoo hare oppervlakte de trillingen van daarbuiten over. De Maan is voor onze Aarde om zoo te zeggen § 8 ê S ? $ in één vereenigd: door haar komen alle invloeden van buiten tot het bewustzijn binnen. Het is misschien niet overbodig, hierbij eene opmerking te maken: Natuurlijk [d. w. z. langs den weg dien de Natuur aanwijst, dat is de rechte weg], komen alle trillingen direct zonder tusschenstations van buiten naar binnen en langs denzelfden weg worden ze ook uitgestraald. Daartoe is de Maan niet noodig. Maar ze komen door de Maan tot het bewustzijn, want dit is het orgaan van het bewustzijn van de Aarde voor het leven daarbuiten, juist zooals het oog het orgaan is voor het licht. Zonder het oog zal i) Vgl. s. D. 11. 709. het licht ons lichaam wel treffen en ook aandoen. Maar het komt niet als licht tot ons bewustzijn. Zoo komt het leven daarbuiten eerst tot bewustzijn van de Aarde, als zoodanig, allereerst natuurlijk daaronder te verstaan dat van het stelsel zelf: zon, planeten, zodiac, maar ook van de sterren buiten ons stelsel door middel van de Maan. En, ook omgekeerd; in hare functie van koker door welke de Machten van de binnenste drieheid van het Zonne-Zelf naar buiten worden overgebracht op Mars, Jupiter, Saturnus en verder heeft de Aarde hare Maan noodig als lens, waardoor de stralen, saamgevat, worden doorgezonden. Het begrip ‘orgaan’ ter andere plaatse door mij meer uitvoerig besproken wil zeggen; het middel, waardoor uiterlijke dingen spreken tot het innerlijk weten, en vice versa: het innerlijk Zelf tot de buitenwereld. Zoo is de Ziel het orgaan van den Geest en is de Maan in het complex van de Aarde analoog met de Ziel. Vandaar de aanduiding in het IIIe Deel van de Secret Doctrine (562), waar de Maan wordt genoemd het symbool van de Lagere Manas en het Astrale, welke tezamen gelijk men weet, de Ziel in het menschelijk wezen vormen. LVIII. Met de Zon (Adonis) als centrum van Leven voor het geheele stelsel, vormen het lichaam der Aarde en de Maan eene drieeenheid voor het bestaan op onze planeet. De Zon 2) het positief centrum; de Aarde ontvangt van deze alle leven, onversplitst, maar met alle mogelijkheden in zich; de Maan het negatief centrum, dat den levensstroom tot zich trekt en dezen aldus doet antwoorden op de van buiten gekomen trillingen, waardoor deze tot werkelijkheid komen in het bewustzijnscentrum, de Aarde-zelf, waar de eigenlijke werkzaamheid van dit drietal plaats heeft. Vandaar dat, in de astrologie der Aard-bewoners, de Zon wel ‘) Cosmologie, Wetenschappelijke Opstellen. 2) Wij zullen, naar astronomisch en astrologisch gebruik, hier van ‘Zon’ blijven spreken. de innerlijke synthese der planeten wordt genoemd, de Maan de uiterlijke samenvatting. De Maan bewijst in dier voege dus aan ons den dienst van negatieve pool, waarheen de electrische stroom loopt, die de Aarde en hare bewoners zal tot ontwikkeling, tot lichamelijken en geestelijken wasdom brengen. Uit deze beschouwing kan men besluiten, dat wanneer Zon en Maan [voor ons] in oppositie staan, d. w. z. bij ‘Volle Maan’, de stroom het sterkst is; deze gaat dan onmiddellijk er recht door. Staan ze in conjunctie, ‘Nieuwe of Donkere Maan’, dan is de negatieve of aantrekkende kracht van de Maan blijkbaar onmiddellijk strijdig met de positieve of uitstralende kracht van de Zon, zoodat de levensstroom op z’n zwakst is en voor het grootste deel de Aarde niet bereikt. Vandaar dus, dat men in de astrologie en in alle occultisme den tijd van Volle Maan steeds heeft beschouwd als zegenrijk voor de gewassen, voor gezondheid van dier en mensch, en dienstig voor geestelijken arbeid op dit fysieke gebied, terwijl de tijd van Nieuwe Maan niet ten onrechte gevreesd wordt door zwakkeren van lijf en zinnen en dus ook door de jongere broeders van het menschelijk ras in ’t algemeen. De lichte maanhelft is daarom in ‘t algemeen 'gunstig’, de donkere helft ‘ongunstig’ te noemen voor de fysieke Aarde en hare bewoners. In de eerste overheerscht de zonnekracht en dus het fysieke leven, in de tweede de maankracht, die een negatieve of ontbindende kracht is. Maar dit verklaart nog niet voldoende, waarom nu juist de Maan de ‘Levensgever’ van de Aarde is. Men zal echter reeds hebben opgemerkt, dat de woorden ‘gunstig’ en ‘ongunstig’ wel voor zekere, bijv. menschelijke, beschouwingswijze practische waarde, doch in den cosmos nooit eene volstrekte waarde kunnen bezitten. In de drie-eenheid Zon-Maan-Aarde vertegenwoordigt de Zon de centrale kracht of de wil, de Geest-zijde van het proces, gelijk gezegd. Maan en Aarde zijn daartegenover de openbarings- of Stof-zijde en daarin is dan de Maan als orgaan van de matrix, de personificatie van het onvormelijke (aroepa) of noumenale leven, de Aarde die van het vormelijke (roepa) of phenomenale leven. Er is dus sprake van twee soorten of gradatiën van leven, het noumenale en het phenomenale. Deze zou men met andere woorden kunnen noemen ‘geestelijk’ en ‘stoffelijk’leven, of ook; onvormelijk of etherisch leven en vormelijk of grof-stoffelijk leven. En daarmee zoude men dan het oog hebben op het bestaan op fysiek gebied. Maar gelijk alle bestaan op fysiek gebied de beteekenis heeft van een agentschap van geestelijke of abstracte bestaans-toestanden en -beginselen, zoo ook de twee zijden van het leven hier: de ‘geestelijke’ zijde is de agentuur van het ware geestelijk bestaan: de ‘stoffelijke’ zijde is op zich zelf het ware stoffelijk bestaan. Op dit tweeledig levensbeginsel van de ‘Maan’ in ’t algemeen wordt blijkbaar ook gedoeld, waar in de S. D. gezegd wordt, dat alle Maangodinnen altijd een tweeledig aspect hadden; het eene ‘goddelijk’ en het andere 'helsch’. (I. 430). Het onvormelijk leven is als de ‘levensdrank’ voor alle bestaan in den vorm, de Soma-drank, en het ‘Maan-magnetisme’ in den hoogeren, zoowel als in den lageren zin van het occultisme 1). Wanneer het Volle Maan is, ontvangt de vorm, het uiterlijke lichaam van de Aarde den vollen stroom van Leven. De Aarde zelf doet dan in haar geheel, lichamelijk, dienst als orgaan en het vormelijk leven wordt versterkt. Maar wanneer het Nieuwe Maan is, treft de stroom het moederlijk orgaan en wordt het Zonne-leven met volle kracht in de etherische omhulling van de Aarde geleid. Op dit oogenblik wordt de op zich zelf ongedifferentieerde levensstroom van de Zon geleid met zijn volle kracht in het orgaan van het onvormelijk leven. Vandaar dat op dezen tijd vormen te niet gaan, sterven, maar het innerlijke leven verhoogd wordt en daardoor de mogelijkheid van openbaring van het ware geestelijke bewustzijn vergroot. Dit is het oogenblik, waarop zoowel de psychische als alle andere hoogere krachten in het Zonne-leven als zoodanig tot het bewustzijn van de Aarde en hare bewoners komen. Oók ten opzichte van de Zon dient de Maan ons als orgaan van bewustzijn. i) Vgl. H. J. v. Qinkel, Esoterische Grondslagen der Astrologie, Urania, 1910 p. 28 e.v. De Maan is met recht de voorstelling van den ‘Middelaar’ tusschen Zon en Aarde, en het is niet te gewaagd, te veronderstellen dat dit de grondslag is voor alle Maan-vereering, van de oudste tijden tot den Draak van China en de Halve Maan der Turken toe. Daar ligt niets minder in dan de vereering van het wezen van den Christus of Bodhisattva 1). In verband met deze betrekking van de Maan tot het wezen van den Bodhisattva werd ook een wenk gegeven door H. P. Blavatsky vermeld in Annie Besant’s serie lezingen The Changing World (p. 226-227) nl. waar gesproken wordt over de twee Meesters, die het komende Ras zullen leiden en waarvan de eene tot de ‘Maan-dynastie’, de andere tot de ‘Zonnedynastie’ behoort. De Donkere of Nieuwe Maan is een oogenblik, dat klaarblijkelijk eene beteekenis heeft, analoog met dat van den donkersten tijd van het jaar. Kerstmis, en met dat van middernacht, den donkersten tijd van het etmaal. Eene toespeling op deze algemeene beteekenis wordt gemaakt, wanneer gezegd wordt: „Arhans worden geboren in het middernachfsuur .. . *). Het vormelijk leven wordt voortdurend onderhouden en gereinigd door het onvormelijk leven dat er als ’tware de essence, het elixir, van is. Zoo wordt ons waakbewustzijn en ons fysiek lichaam-als-gehéél gereinigd in den nacht, onze gevoelens en de vochten van het lichaam door den tijd van donkere maan, terwijl de koude en duisternis van den winter, ons denken, gevoelen en fysiek leven als geheel vernieuwt en aldus de Kerstmis, op het uur van middernacht, de tijd wordt van de geboorte van den Christus. Als algemeen middelaar voor het leven op Aarde, zou men de Maan het algemeen ‘levensmiddel’ kunnen noemen en is zij aldus het symbool van het Manna der Joden of liever: het hemelbrood is een teekenende vertolking der Maan-symboliek ter welks nagedachtenis nog steeds met Paschen de bleeke ‘ronde brooden’ gebakken worden. 0 Vgl. ook S. D. I, 405 en Bhagawad Gita X, 21. 2> Men vergelijke hierbij verder het geheele laatste stuk van dit fragment (De Twee Paden) en in verband daarmede Bhagawad Gita VIII, 23-24. LIX. Door hare functie van negatieve pool van het levensproces op de Aarde en van de Aarde, is zij fysiek de ontvanger, de vergaarbak, waarin alles wordt opgenomen, wat als afgewerkte, uitgeworpen substantie door de Aarde wordt afgestraald, en wordt ze daarom ook wel, eenigszins wanluidend, de‘vuilnisbak’ van deze genoemd. Doordien zij zelve een lichaam in staat van ontbinding is, zal haar aard zijn; ontbinden. En alles wat haar toegevoerd wordt, zal in dezen ‘heksenketel’ ontbonden worden. Het oude volksgezegde van ‘dat gaat naar de maan’ wordt daardoor voldoende verklaard als een vonnis van verdere ondeugdelijkheid, en blijkt een wezenlijke occulte beteekenis te hebben. Het astrologisch symboolteeken voor de Maan is ]). Dit is een symbool, dat naar zijnen vorm duidt op meer éénvoud, dus op hoogeren rang dan de planetaire symbolen. En inderdaad terecht: de Maan is voor onze Aarde de samenvatter van alle planetaire werkingen en de uitvoerder daarvan. Zij brengt die tot het bewustzijn. Om dit te kunnen doen, moet haar aard alomvattend zijn, een aard, hooger dan van een enkele en bizondere planeet. Maar zelfs de Zon brengt zij tot ons bewustzijn —en het is daarom misschien niet overbodig, op te merken, dat het symbool voor de Maan 3) juist is, maar het symbool dat men voor de Zon gebruikt: O slechts eene analogie, want in het fysieke zonnestelsel is het hooge beginsel, dat door Q eigenlijk wordt aangeduid, het ware centrum van bestaan, leven en licht, niet te vinden. Het wordt alleen gevonden tot zekere hoogte belichaamd in S- Ook ]) zou men in zekeren zin nog eene analogie kunnen noemen, maar die staat nader tot ons fysiek begrijpen, want j) beteekent eigenlijk de Ziel, en die vindt inderdaad hare vertegenwoordiging in de etherische matrix-, Q beteekent de Geest, die slechts in een veel verderen zin vertegenwoordigd is in het fysiek centrum van ons zonnestelsel. De 2) cn de twaalf planeten vormen dus een merkwaardig gehéél. Men vindt daarin de cosmisch-tellurische beteekenis van den Meester en zijne twaalf Apostelen, van de Ronde Tafel van Koning Arthur met zijne twaalf Ridders en zelfs van de vereering van het hoefijzer als gelukaanbrenger. Ook verklaart die verhouding van de Maan als dertiende, waarom ‘dertien’ door de profane wereld als het ‘ongeluksgetal’ wordt beschouwd: de Maan-Karna is Heer van den dood! LX. Als middelaar, die de invloeden van buiten tot het bewustzijn van de Aarde brengt, zien wij de Maan allereerst als overbrenger van de invloeden der planeten. De drieledige planeetbeginselen zijn die, welke onmiddellijke functies van den ether of van het etherisch leven aanduiden en deze behoeven dus niet de tusschenkomst van de Maan om zich te doen bemerken door het bewustzijn van de Aarde, hoewel natuurlijk hun verband met de Maan, d. w. z. hun stand ten opzichte van deze, eene bepaalde beteekenis zal hebben. Maar de tweeledige planeetbeginselen hebben eene ideëele beteekenis, welke voor ons hier eerst tot bewustzijn komt, door middel van de Maan. Door deze bemiddeling wordt s tot $ a – ? ? – s $ „ è * g en ” S’n ons denken, gevoelen of waarnemings-vermogen. M. a. w. wat wij kennen, zijn de drieledige, reëele beginselen. Dit is ook, wat mevr. Besant zegt in hare Studie over het Bewustzijn, (p. 69, e. v.) Vatten wij nu samen, dan heeft de Maan in hoofdzaak drie beteekenissen voor de Aarde; I°. eene stoffelijke: in fysieken zin is hare emanatie vernietigend voor het vormelijk leven hier op Aarde, infecteerend, ontbindend, oplossend. In dezen zin is de Maan géén orgaan van dit fysieke gebied te noemen. Misschien wel orgaan van het astraal gebied, uitgestrekt naar het fysieke. 2°, eene psysische n.l. als het orgaan van bewustzijn voor de Aarde zelf, waardoor alle invloeden van buiten, voor zooverre daartoe vatbaarheid bestaat, worden overgebracht. Als zoodanig is ze de synthese van kenvermogen, en de analogie van de Ziel. 3°. eene geestelijke, waar zij de belichaming van en het orgaan voor het onvormelijk leven in ’t algemeen is, orgaan van de matrix der Aarde en als zoodanig een phenomenon van het Christus- of Bodhisattva-wezen. De Maan is dus psychisch in zich zelf: de overbrenger en daarom gever van het Leven aan de Aarde. De Zon is echter de bron van alle Leven in het stelsel; hij doordringt de atomen van het eigenlijke fysieke leven; is de gever van het universeele atomische leven, terwijl de Maan voor de Aarde, en andere maan-centra voor andere planeetbollen, het verbizonderd leven geven of wel verbizondering en verbreiding, samenstelling en nuanceering van het leven mogelijk maken en ten uitvoer brengen door het innerlijk leven te schakeeren. Maar ook is de Zon, orgaan van de Leo-sfeer, als ’t ware de vertegenwoordiger van het allerhoogste Atma, dat, boven geestelijk ‘leven’ staande, zou kunnen worden aangeduid als geestelijk zijn, de eigenlijke Wil, of, gelijk men wel pleonastisch zegt: de ‘vrije wil’. Als tegenovergestelde pool van de Maan vindt men in de Zon ook het anti-psychische, de vernietiger van het psychisch leven door geestelijk zijn, of vernietiger van het geestelijk leven door gro{stoffelijk zijn. Zoo heeft ook de Zon voor ons drie beteekenissen: I°. fysiek: levensbron, maar zonder de tusschenkorast van de Maan gaat alle andere leven over tot louter atomisch en grofstoffelijk leven, wat zeggen wil de vernietiging van hoogere levensvormen. 2°. psychisch: vernietigend, maar daardoor ook reinigend ten opzichte van het psychisch leven, gelijk de Maan reiniger van het fysiek leven is. 3°. geestelijk: gever van de groote centrale geesteskracht, de wil, die in volstrekten zin weder de vernietiger of opheffer van het verbizonderd geestelijke zoowel als psychische leven is, maar ook de bron van kracht en raachtgever van alle leven. Men kan ten slotte opmerken, dat de Maan, als kanaal of navel voor de Aarde, eene zekere analogie heeft met de hiervoren bedoelde ‘Tegen-Aarde’ in het maanlichaam van het zonnestelsel, eene analogie die zich ook moet vertoonen als een werkelijk verband tusschen beide. Dat verband zou dan eigenlijk de samenvatting zijn van de betrekkingen van onze Maan met de buitenplaneten en met de omringende sterrestelsels zelfs een kanaal in concreto alzoo, regelrecht van de Aarde naar buiten. Zoo zou dan de Aarde met haar Maan te zamen weder eene totaal-voorstelling op verkleinde schaal van het geheele stelsel zijn: de Aarde eene synthese van het geopenbaarde Zonne-Zelf, de Maan eene synthese van het Maanlichaam. LXI. Een onderwerp, dat velen reeds belangstelling heeft ingeboezemd, maar waarvan men zelden eenige verklaring vindt, is dat der maansbaanknoopen: de ‘klimmende knoop’, het punt waar de maansbaan de ecliptica snijdt naar Noorder Breedte toe, de ‘dalende knoop’, het punt waar de maansbaan de ecliptica snijdt naar Zuider Breedte toe, dus diametraal tegenover het eerste. De lijn der knoopen is dus de snijlijn der beide vlakken. Oudere astrologen vermelden deze beide punten onder de namen van Drakenhoofd en Drakenstaart, waarmee dus de maansbaan de ‘Draak’ genoemd wordt. Elders is wel eens de opmerking gemaakt, dat het symbolisch beeld van den ‘Draak’ eene sterke verwantschap bezit met dat van de Maan en dat beide, in beginsel, beteekenen: de middelaar tusschen aanleg en werkelijkheid, het potentiëele en het reëele. Zoo is de ‘Draak’ of ook wel de ‘Slang’ van ‘ Wijsheid' de middelaar, die den cosmischen Wil tot cosmische Werkzaamheid brengt. Dit begrip ‘middelaar’ heeft in ’t algemeen dus de waarde van: het wezen, den aard, het patroon of de wijze waaróp een ding, een feit, een geschieden tot stand komt. En nu wordt de wijze, waarop de Maan hare werking uitoefent op de Aarde, aangegeven door de maansbaan, zooals de aardbaan zelf aangeeft de wijze waarop de Aarde den zonneinvloed opneemt. Die ‘wijze-waaröp’ is dus in cosmischen zin altijd een cyclus-proces. Zoo kan de cyclus van de Aarde en van elke planeet rond de Zon bestempeld worden met den naam ‘Draak’ of ‘Slang’, en ook die van de Maan rond de Aarde, en in ’t algemeen het begrip cyclus en elke cyclus in zijne innerlijke of abstracte waarde. Nu verandert het maansbaan-vlak voortdurend van stand ten opzichte van het ecliptavlak; in 18| jaar gaat de knoopenlijn met de beide knoopen den geheelen cirkel rond. Deze beweging doet denken aan die van het punt Ariës van den zodiac der Aarde ten opzichte van den Zonne-zodiac in 25868 jaar. En gelijk daarin eene essentiëele beteekenis ligt voor den Zonne-invloed, zoo ligt in deze knoopen-verandering eene essentiëele beteekenis voor den Maan-invloed. Dit is niet gemakkelijk weer te geven. Maar ongeveer is het als volgt: De plaats van ons punt Ariës in den Zonne-zodiac wijst den toonaard aan, waarin de geheele zodiac der Aarde, dus alle werkingen door middel van deze, zullen gestemd zijn. Vandaar dat de leiding en de lijn der wereld-gebeurtenissen wordt aangegeven door dezen grooten cyclus van het Siderisch Jaar. Dit is de cyclus van Aard baan en Zonne-zodiac. De andere is de cyclus van Maansbaan en Aarde-zodiac en heeft dus eene analoge beteekenis. De ‘rijzende knoop’ is als het eerste punt, het ‘punt Ariës’ van de maansbaan te beschouwen en de plaats van dat punt in den zodiac der Aarde moet dus aangeven; den toonaard waarin over ’t algemeen de gevoelens en gedachten zoowel als de wijze van werken op de Aarde zullen gestemd zijn. Gedachten, gevoelens, handelingen in den toonaard van de ‘klimmende knoop’ zullen dus ‘goed’ gaan en in harmonie met die van den algemeenen toestand der Aarde zijn en daarvan medewerking ondervinden; die welke den aard van den ‘dalende knoop’ hebben, zullen juist in volstrekte tegenstelling met de algemeen geldende gevoelens en begrippen zijn. leder is dus ook in dit opzicht een ‘kind van zijn tijd’. Wij moeten den invloed van de maansknoop dus vinden in de gedachten- en gevoels-stroomingen van den tijd, in gewoonten en modes, in werkwijzen, in de muziek, en in alle kunst en wetenschap, zoowel als in het dagelijksch leven. Maar dit blijft toch een cyclus van minder en ondergeschikt belang, hetwelk men misschien heel gevoegelijk zou kunnen samenvatten in het woord Mode waaruit dan vanzelf verklaard is het terugkomen van ‘modes’ op allerlei gebied. Men heeft van deze maansknoopen heel weinig practisch nut waarschijnlijk, omdat ze behelzen een algemeen aangeslagen toon die men wel kan opmerken, maar niet ontgaan. Aspecten. LXII. Wanneer men de ontwikkeling van den zodiac nagaat, dan blijkt daarin eene zeer bizondere verhouding te bestaan tusschen zekere drietallen en zekere viertallen van teekens. Men vindt, dat de teekens TSI * (vuur) >Q (aarde) H «* (lucht) en @ TTt K (water) telkens een bepaald onderling verband hebben, dat zijne beteekenis ontleent aan de drie-eenheid van aanleg, wezen, werkelijkheid. Om daarvan een grondig begrip te hebben, is het noodig, de drie-eenheids-leer breeder uit te werken. Eene studie op zich zelve. Maar men kan er toch éénig denkbeeld van krijgen langs onze hier gevolgde lijn van beschouwing, vooral wanneer men daarbij neemt de Cos/no/og7’e-Studiën, jn (jrania verschenen. Bij de ontwikkeling van het wordingsproces is het ‘wezen’ als ’t ware de ontplooiing van den aard van ‘aanleg’, terwijl de ‘werkelijkheid’ het belichaamd ‘wezen’ is. Alle drie zijn echter één in elk concreet ding in een concrete wereld. Vandaar dat T SI drie aanzichten zijn van het vuur, maar alle hebben ze dezelfde essence in zich. Eveneens de andere drietallen. Er bestaat dus tusschen de leden van elk drietal een bepaalde éénheid en harmonie; te zamen zijn zij het volmaakte, zou men kunnen zeggen, want de drie samen zijn het gehéél van vuur, van aarde, lucht of water. De ééne gaat noodzakelijk gepaard met de beide anderen; niet in den zin van veroorzaken maar van inhouden. Het is als ’t ware een volkomen verstandhouding onderling in elk drietal, doordat zij wederzijds eikaars houding volkomen verstaan als een aanleg en een wezen ook in zich zelf. In den kring der teekens, den zodiac of den spiraal van openbaring, liggen deze drietallen inderdaad in een werkelijken gelijkzijdigen driehoek; T Sl & liggen 120° boogs van elkaar. En zoo ook in den horoskoop de huizen I, V, IX 11, VI, X enz. Zoo ook bestaat eene bepaalde verhouding tusschen de viertallen, gevormd uit de opvolgende teekens van vuur, aarde, lucht, water. Hier echter eene andere. Hier zijn het de vier on-gelijksoortigen waarin de ééne oorsprong van openbaring als ’t ware zich gesplitst heeft. Om het wezen daarvan te begrijpen, zie men ook weder de wetenschappelijke Cos/no/og7e-opstellen in Urania. In ’t algemeen is het wezen van zulk een viertal te zien als de vier polen van het openbaringsproces, dat bestaat uit cosmische electriciteit en cosmisch magnetisme. In abstracto bestaat het eerste kruis, op die wijze gevormd, uit T 'ö' It 0, dat is vuur, aarde, lucht, water in aanleg, het tweede kruis uit SI TJP uu TTL (wezen) en het derde uit K? K (werkelijkheid). In den concreten cyclus, en in eiken concreten kringloop dus, ziet men elke faze van het proces in verband met drie anderen: één diametraal er tegenover en twee andere in een middellijn loodrecht op de eerste. Zoo vormen een kruis; T met 0 *5, of ook de huizen I, VII met IV X; dan b' Tij, met SI »* of ook de huizen 11, VIII met V, XI en ten slotte H met Tpp K, overeenkomende met de huizen 111, IX en VI, XII. Het eerste kruis wordt genoemd het cardinale of veranderlijke kruis, omdat het bestaat uit de cardinale of veranderlijke teekens. Deze worden aldus genoemd, omdat zij de hoofden van de kwadranten zijn in den oorspronkelijken cyclus en ook in den horoscoop en omdat hunne voornaamste eigenschap is ‘verandering’. Immers: T is de verandering van Niet-Zijn tot Zijn, eerste beginner of initiatief-nemer; 0 is de overgang van onuitgevoerd tot uitvoering of feitelijk aanzijn (bestaan); soj is de overgang van geestelijk of subjectief tot stoffelijk of objectief bestaan; en de overgang van onvormelijk of ideëel tot vormelijk of formeel bestaan. Het tweede kruis bestaat uit de vaste te ekens en wordt daarom het vaste kruis genoemd. Men zou dit kunnen beschouwen als het centrale deel der vier kwadranten in den Zodiac waaruit zich naar de eene zijde hebben ontwikkeld de cardinale of veranderlijke teekens, naar de andere zijde de bewegelijke teekens, die het derde, het bewegelijk kruis vormen. De vastheid van is die van volkomen onbewegelijke objectiviteit, wachtende op bewerking, het k\-v endachtende of ook in anderen zin het kl-bezittende, onbewegelijk en onveranderlijk uit zich zelf; Q is vast, omdat het als ‘wezen’ van vuur alles in zich bevat in positieven zin en dus, geheel anders dan niets behoeftgeen enkele bizondere zijde trekt hem aan hij is het al, en daarom is en blijft hij in rust, zonder beweging of verandering; TiL ontleent zijne vastheid aan de volkomen concentratie van begeerte; het is de k\-doordringende wezenlijke essence van alles zoodat het gevoelt, het alles te kennen, er is geen enkel motief in dit teeken, dat tot beweging of verandering neigt; = tenslotte is het alom uitstralend verband van het Zelf; het is het symbool van het alom of k\-gevende vandaar het symbool van den waren Mensch! en daarom verwacht het en verlangt het niets en is er geen verandering in zijn wezen, noch beweging. De vaste teekens dragen het kenmerk van het ‘Al’ – en vandaar at wij ze als grondvesten der schepping aangeduid vinden bij zechiël en in de Openbaring van Johannes en als symbolen van e \ier E\angelisten: Lukas met den Stier, Marcus met den Leeuw, Johannes met den Arend (een andere figuur voor Til) en Mattheüs' met den Engel (den Mensch). 13 De bewegelijke teekens dragen in zich het kenmerk van het bewegende leven, het begrip van kracht. In Jt vinden wij het eerste begrip van uitbreiding en overbrenging; in TJP is de verbreiding concreet geworden tot véélheid van oer-substantie; in wordt de beweging werkelijke ideeën-verbreiding en in K verbreiding van belevendigde substantie of substantieel leven. In alle deze vier ligt de beteekenis van eene ‘betrekking tusschen beide’, betrekking tusschen twee polen; het vaste of onveranderlijke en het veranderlijke. Deze voorname eigenschappen spelen in de practische astrologie natuurlijk eene belangrijke rol. Omtrent verdere verklaring van de begrippen ‘vastheid, beweging en verandering’ en hun verband met die van ‘vermogen, kracht, arbeid’, zie men naar bovenbedoelde studiën (hoofdst. „Het Beeld van de Sfeer”). Als algemeene gevolgen van veranderlijkheid vindt men in T1 @ soj x 5 eigenschappen als: neiging tot subjectief en beslist optreden, overgang van één toestand tot een anderen door eigen overtuiging en op eigen gezag, eigengerechtigd, beslissend en beslist. Evenzoo vindt men als algemeene kenmerken van de teekens 'ö' Q TTL »*: traagheid van rust en van beweging, geduld, volharding, massale onverzettelijkheid, groote reserve-kracht en iets machtigs, dat niets ten halve doet. De teekens H f J K vertoonen in den mensch hunne bewegelijkheid: als levendigheid, ongedurigheid, plasticiteit, aanpassingsvermogen, maar door de neiging van aanpassen juist eene zekere afhankelijkheid van wat buiten ze is afhankelijkheid natuurlijk van hunne twéé polen vandaar ook onzekerheid in levenswandel en -werk. De Indische namen, die men in de theosofische litteratuur vaak vindt, zijn; rajas (veranderlijkheid), dat eigenlijk duidt op de eigenschap van aanvoerderschap en zeer duidelijk het begrip ‘cardinaal’ uitdrukt; tamas (vastheid of traagheid) en sattwa (bewegelijkheid of plasticiteit). Het kruis van vier punten met zijne ééne hoofdpolariteit electriciteit, magnetisme en zijne twee secundaire polariteiten pos. en neg. electrisch, pos. en neg. magnetisch is het algemeen symbool van de wet van oorzaak en gevolg. Daarin zijn twee tegenoverstaande punten van nature eikaars tegen deel en, elkaar uitsluitende en juist daardoor aanvullende tot één gehéél, als de polen, waartusschen hetzij ’t magnetisch veld, hetzij de electrische stroom bestaat, en zijn als zoodanig telkens met hun beiden, twee aan twee, deelhebbers aan en oorzaken van één toestand, die tusschen hen beiden bestaat. Die toestand laat zich, gelijk bekend is, denken als een spanning of als een stroom. In ’t eerste geval heeft het den aard van magnetisme, in het andere geval dien van electriciteit. Twee punten van het kruis die loodrecht op elkaar staan, verhouden zich tot elkaar als oorzaak en gevolg. Dit wordt in de Natuur duidelijk, wanneer wij zien, dat het magnetisch veld, gevolg van den electrischen stroom, loodrecht op de richting van den stroom verschijnt, terwijl ook wederzijds, veranderingen in het magnetisch veld weder (secundaire) stroomen van electriciteit opwekken, loodrecht op de richting der polen van het veld. Op velerlei wijzen vinden we telkens in de Natuur het zelfde verschijnsel terug: de steen die in het water valt, maakt in de oppervlakte kringen van ‘gevolg’, loodrecht op de kracht, die oorzaak van het vallen is. Het geluid van uw voetstap wordt dwarsweg m de ruimte gestooten en keert horizontaal tot u terug, wanneer gij in een straat met muren loopt. Zoo zullen wij in den Zodiac de verhouding van tegendeelen vinden bestaan tusschen Ten «oi, en Ui enz. -en evenzoo tusschen de onderling tegenoverstaande huizen. Wie dat bestudeert, kan het voor zich zelf nawerken uit de hiervoren gegeven beschouwing over den Zodiac en de Huizen. Enkele voorbeelden mogen dit echter toelichten: het 1* huis is het permanent atoom; dit vormt een gehéél met het Ego, dat door het VIle wordt aangeduid; maar beide zijn polen van dit ééne geheel, hóógere en lagere pool. Dit wezen veroorzaakt de paring der ouders – IV en X – of wordt door deze, als oorzaak, tot incarnatie getrokken: oorzaak en gevolg. Verder treedt dan het persoonlijk ‘ik’, in het Ie huis op, verbonden met zijn fysiek voertuig: V1I«, en daarmee te zamen uitvoerende zijn karma: Xe, verzamelende zijne ervaringen: lVe. Zoo is het Ve huis de wil of begeerte, één geheel uitmakende met de omgeving waaraan deze zich hecht, waarin het ‘ik’ leeft: lXe; gevolg van deze spanning tusschen het willend ik en zijne omgeving of werkingssfeer is de daad of levensuiting; VlIIe, die één is met de substantie, waaruit geschapen wordt en die aan den wil onderworpen wordt: Ile. Evenzoo kan men nagaan, hoe het lXe huis de gedachte uitzendt en de handeling verbreidt, en hoe dat feit als andere pool aanwijst de kennis waarmee dit geschiedt en de betrekkingen met anderen, die men daarvoor aanknoopt; IIle; het gevolg is het kiezen van arbeidsmiddelen: VIe en het overwinnen van weerstand: Xlle. Op velerlei andere manieren kan men in de huizen van den horoskoop en in de teekens van den Zodiac zoo het kruis van oorzaak en gevolg vinden en verklaren. Nog een tweetal andere verhoudingen doen zich kennen als klaarblijkelijk van intrinsiek belang. Er zijn oneindig vele verhoudingen, zou men kunnen zeggen, en iedere verhouding heeft van nature zijn intrinsieke waarde en dus belang. Maar een tweetal zijn, na den ‘driehoek’ en het ‘kruis’, van meer voornaam belang en worden onmiddellijk gevonden uit de beschouwingen, zooals wij die gevolgd hebben. Deze beide zijn de verhouding van een zesde van den cirkelomtrek, en die van een twaalfde. De eerste is de verhouding, die bestaat tusschen T en K 'ö' en 0, het Ie en het IIle huis, het Ile en het lVe en zoo voort en vice versa. Dit is klaarblijkelijk eene verhouding van onderling verband. Men weet, dat Jt, het eerste luchtteeken, als de verbreiding van het wezen van T. het eerste vuurteeken, te beschouwen is; en 0, het eerste waterteeken, als de essence van 'ö', het eerste aardteeken. Zoo zou men kunnen vervolgen en nagaan, hoe uit Jt of in 3t het tweede vuurteeken, SI, ontstaat en uit of in 0 het tweede aardteeken wordt geconcretiseerd. Er bestaat op die wijze steeds, hetzij naar de ééne, hetzij naar de andere zijde, eene verhouding, die de beteekenis draagt van omzetting van abstract in concreet, van aanleg tot werkzaamheid of van noumenon tot phenomenon; en dit draagt dus het karakter van kracht of betrekking, ver- binding, omzetting, verwerkelijking. Dit laatste, zoowel in den zin van: tot vorm brengen, als ook in den zin van: tot het bewustzijn brengen door ervaring of genieting. De andere verhouding is die van twee opvolgende teekens van den kring, de verhouding dus van T tot b', van tot ïf. K tot ® en zoo voort, en eveneens met de huizen in den horoskoop. Dit is eene onmiddellijke verhouding van subjectief tot objectief en omgekeerd. Oppervlakkig zou men geneigd zijn, hierin weinig verschil met de vorengaande te zien, maar dit is er toch inderdaad. Het ligt in de onmiddellijkheid, die hier het kenmerk is. De verhouding van een zesde van den cirkel daarentegen is verhouding met en door bemiddeling van overbrenging van kracht, verhouding plus verband, terwijl die van een twaalfde deel van den cirkel, de laatste, verhouding zonder verband is en kan worden gedacht als reflex, spiegeling of weerkaatsing, veel meer dan als overbrenging van werkelijken aard. De eerste verhouding is daarom te denken als bijvoorbeeld die van een gevoeld verband, dus als: gevoel, gewaarwording, vervulling met kracht, begeerte; de tweede als: opwekken of toonen van een beeld en wel een omgekeerd beeld; dit is te vergelijken, zooals gezegd, met weerspiegelen, aanzien of beschouwen. In verband met deze laatste verhouding staat eigenlijk nog eene andere: die van een teeken tot den buurman van zijn tegenovergestelde, een afstand van een twaalfde minder dan een halven cirkel, dus van vijf twaalfde van den cirkel (150°). Doordat dit méér samengesteld is, valt deze verhouding moeilijker te begrijpen. Men zou het kunnen noemen de weerspiegeling of opwekking van het beeld van het tegendeel. Andere verhoudingen zullen, naarmate ze meer samengesteld zijn, nóg moeilijker te begrijpen zijn voor het logische verstand, althans zonder een beroep te doen op symbologie of diepere abstracte beschouwing. En schrijver dezes zal zich daarom te dezer plaatse niet wagen aan eene ontleding daarvan. LXIII. Nu is allereerst de opmerking te maken, dat eene algemééne verhouding, welke dan ook, niet gebonden kan zijn aan eenig bizonder geval. En zoo moeten wij ook inzien, dat de verhouding van T tot Q bijv. eigenlijk een bizonder geval blijft, zoolang wij T en Si zien als bepaalde punten van een bepaalden zodiac. Maar wanneer wij inzien, dat de wezenlijke verhouding, die bestaat tusschen T en SI, dezelfde is als die bestaat tusschen ieder tweetal punten van den cirkelomtrek, welke 120° van elkaar liggen, dan zien wij, dat de verhouding T SI in wezen beteekent: de verhouding van 120°. Zoo ook beteekenen de verhoudingen, die in het kruis te vinden zijn, die van 180° en van 90°; de verhouding van een zesde deel van den omtrek is natuurlijk die van 60°, die van een twaalfde die van 30°. En daarmee is de grondslag aangegeven van wat men in de astrologie aspecten noemt. Want wanneer nu in den cosmos en in den horoskoop verschillende centra op deze bepaalde afstanden boogs van elkaar komen, is het duidelijk, dat zij in de genoemde essentiëele verhoudingen tot elkaar treden. Staan twee centra, dus bijvoorbeeld twee planeten, in dezelfde richting (van de Aarde of van de Zon uit gezien), dus in het zelfde punt van den Zodiac, d.w.z. dat zij gelijke astronomische Lengte hebben, dan zegt men, dat zij (geocentrisch of heliocentrisch) in conjunctie staan. Staan zij 180° van elkaar, dan noemt men dat in de astrologie evenals in de astronomie: oppositie. Het aspect van 120° wordt het driehoekig aspect genoemd, dat van 90° het vierkant, dat van 60° het zeshoekig of sextiel aspect en dat van 30° het semi-sextiel aspect. Het aspect van 150° wordt quincunx of inconjunct genoemd. De figuren, voor de aspecten in gebruik, zijn als volgt; conjunctie d, semi-sextiel Y, sextiel *, vierkant □, driehoekig Ainconjunct a, oppositie 8 ofc/3. Om ten volle de beteekenis van de verschillende aspecten en hunne plaats in het cyclus-proces van schepping te begrijpen, zou men ze moeten zien in onderling verband ongeveer op de volgende wijze: eene voorstelling, welke den technicus herinnert aan het‘kringproces van Gamot’, of het diagram van de zuigerbeweging eener machine. Men zal hieruit gaan inzien, dat er verschil bestaat tusschen semi-sextiel, sextiel, vierkant, driehoekig en inconjunct-aspect rechts en links. Dit moet verschil van beteekenis geven. Die beteekenissen te kwalificeeren wil schrijver dezes niet trachten maar men zou er zich eenig denkbeeld van kunnen vormen aldus: het punt van uitgang (gemerkt met A) staat tot de achtereenvolgens aangeduide punten, semi-sextiel, sextiel, vierkant enz., in dezelfde verhouding als het teeken Ariës zich verhoudt tot Taurus, Qemini, Cancer enz. Fig. 9. Kan men er in slagen, deze verhoudingen in duidelijke woorden weer te geven, dan heeft men den aard van alle in vorenstaande figuur aangeduide aspecten beschreven. Wanneer men zich een ontwikkelingsgang voorstelt, dan kan men ook schetsmatig wel eenigszins de opvolgende stadia aangeven : 0° conjunctie: aanvang, uitgang, aanleg. 30° semi-sextiel: zien of bemerken, weerspiegeling. 60° sextiel: opwekken van de begeerte door het zien; ontwikkelen van de kracht. 90°. vierkant: de kracht ontmoet den weerstand en doet een gevolg ontstaan. 120° driehoekig: rust en harmonie door bereikt resultaat; daardoor ontstaat in het Zelf een zeker wezen van kennis. 150° inconjunct; ontstaan van het beeld (denkbeeld) van omkeering of tegendeel, het Niet-Zelf, waardoor het eerst bereikte standpunt van harmonie en rust weder wordt verlaten; het zien van dat wat bereikt is in den driehoek. 180° oppositie-, evenwicht, overweging, einde van de uitgaande energie, komen tot inkeering en omkeering; wederzijdsche beschouwing, inwerking en aanvulling. 210° inconjunct-. het geziene beeld van het tegendeel of Niet-Zelf wordt nu opgenomen. 240° driehoekig: thans ontstaat een tweede periode van rust, harmonie of volmaaktheid, nl. waar de kennis tot werkelijkheid in het Zelf is gekomen. 270° vierkant: werkt nu in omgekeerden zin en zal ten gevolge van den uiterlijken weerstand het Zelf doen inkeeren en dit overwinnen. 300° sextiel : treedt nu op als bewust gevoel, waar het op den uitgaanden boog ‘begeerte’ was. 330° semi-sextiel: het zien, nadat het Zelf zijn loop volbracht heeft; zien met kennis, nadat de begeerte overwonnen is. 360° terug tot de conjunctie, waar deze de beteekenis krijgt van opname in den oorsprong, of terugkeer tot een nieuwen levenscyclus. De conjunctie heeft ook de beteekenis van samentreffen van het hoogere met het lagere, dus van uitstorting van den geest of de ziel in den vorm. Wanneer dit de oorspronkelijke conjunctie is, welke met 0° werd aangeduid, dan zal de slot-conjunctie, aangegeven door 360°, beduiden; het weder opgaan van den vorm in de ziel of den geest, de ‘terugkeer van den verloren zoon’, de thuiskomst van den ‘pelgrim’. Eene zeer merkwaardige bijdrage tot de kennis van het wezen der drie eerste aspecten in de astrologie levert Bhagavan Das, de schrijver van The Science of Peace ‘) al is het waarschijnlijk niet geheel tot hem doorgedrongen, dat hij daarin inderdaad beschreef wat men astrologisch ‘aspecten’ noemt. Hij geeft daar eene voorstelling van drie fazen van openbaring van het Ego in de volgende bewoordingen: „Het ego kent, bemerkt het non-ego, ontvangt in zich zelf de weerspiegeling en den indruk van dat non-ego (in beeldspraak zoowel als letterlijk, zooals later blijken zal)... enz. Dit is jnana". „Het ‘lk’ neigt tot beweging naar of van het ‘Niet-Ik’. Deze neiging is begeerte . . . enz. Het is ichchha.” „Het ego beweegt feitelijk naar het non-ego toe of ervan af. Dit is kriya.” Ziehier duidelijk de beschrijving van het semi-sextiel, het sextiel en het vierkant-aspect, de drie eerste fazen van het kringproces van openbaring. Het beoordeelen van de waarde van een aspect blijft echter, ook na veel practische ervaring en theoretische beschouwing, altijd een zéér moeilijk iets en eene kwalificatie en rangschikking in twee categoriën, ‘goede’ en ‘kwade’ aspecten, gelijk bij de meeste practische astrologen gevonden wordt, blijft wel wat héél ver beneden de werkelijkheid en ook ... beneden de filosofische waardigheid der astrologie. LXIV. De aspecten, als algemeene, gradueele verhoudingen in een cyclusproces, moeten in elk bizonder geval hunne bizondere concrete beteekenis hebben en deze is moeilijk voor alle gevallen aan te geven. ‘) p. 264, Engelsche uitgave. Door de bizondere beteekenis van de Maan ten opzichte van de Aarde zullen ook de aspecten van de Maan met andere centra voor ons van bizonder belang zijn. De Maan en de Zon vormen ten opzichte van de Aarde een cyclusproces, waarvan het verloop kan aangeduid worden door de fazen, zooals die hiervoren beschreven zijn. De aspecten van Zon en Maan zijn de fazen van het algemeen levensproces van de Aarde en hare bewoners. Klaarblijkelijk vinden we in de uitdrukking ‘Nieuwe Maan’ de aanwijzing, dat daarmede een nieuwe cyclus aanvangt. Inderdaad is dat zoo, gelijk wij gezien hebben. Met wassende maan, de uitgaande boog van dit cyclus-proces, zal nu de ontwikkeling van het fysiek leven plaats vinden en daarmede dus alle werkzaamheid, alle naar-buiten-werken door middel van de fysieke voertuigen, bevorderd worden en toenemen, onverschillig of dit naar buiten werken een meer of minder spiritueel of materieel karakter draagt. Het doel van de werkzaamheid of het-naar-buiten gaan is natuurlijk geen factor in deze kwestie. Men kan nu bij deze twee hemellichamen, om den uitgaanden boog te onderscheiden van den terugkeerenden boog, spreken van een linksch aspect en een rechtsch aspect. Linksch staat de Maan op den uitgaanden boog, en rechts van de Zon ziet men haar, van de Aarde uit, wanneer zij den oppositiestand voorbij is, dus op den teruggaanden boog. Bij oudere volken, zoowel als nog in onzen tijd bij landbouwers en veehouders, vindt men de overtuiging van de groeikracht van plant en dier bij wassende maan en de vrees voor giftigheid der sappen bij afnemende maan. Men zal nu inzien, dat die meening niet ongegrond is. Bij afnemende maan toch zal de fysieke werkzaamheid, na het uiterste punt, dat bij ‘oppositiestand’ bereikt wordt, meer en meer teruggetrokken worden. Dat is dus een periode, goed om ervaring in te zamelen, tot zich zelf in te keeren, enz. Zooals nieuwe maan de meest geëigende tijd is voor zaaien, zoo is volle maan de beste tijd voor oogsten (althans vóór volle maan) om daarna het afgesneden gewas te doen drogen en aldus voor bewaring geschikt te maken met afnemende maan. Men zou nu de aspecten op den uitgaanden boog kunnen aangeven, aldus: 3 cf Q: vernietiging van oude vormen; aanleg tot nieuwere levensuitingen en dus tot een nieuwe wijze van openbaring. Op ’t oogenblik zelve echter, juist door de regeneratie, ongelukkig in alle dingen van de lagere werelden en kans om daarin geheel te falen, sterke neiging tot innerlijk leven, maar toch verlies van hethoogere, opgaan in het lagere. 3 v O links : zien van nieuwe middelen en levensfazen; geeft dus een houding van aanvang, weerspiegeling van het denkbeeld voor den nieuwen cyclus en dus vol gedachten over werkzaamheden, vol plannen, die vooralsnog ‘plannen’ blijven. 3*o links: sterke begeerten, drang en kracht om iets te ondernemen, veelzijdigheid van aandacht; aandacht en begeerte naar buiten gericht; onmogelijkheid om zich tot zich-zelf te beperken; zoeken van werkzaamheid en aanknoopen van betrekkingen of banden. O □ O links: de wil of geestes-kracht veroorzaakt uitbreiding van geestelijk en fysiek leven; de ziel wordt regelrecht gebruikt tot een werktuig van den wil en het zieleleven zal daarom krachtig zijn; maar de ui terlijke werking treedt op den voorgrond. 3 A O links: uitwerking na overwinning van den weerstand en daarmee verbreiding van de innerlijke kracht over breeden kring. 3) a O links: de ziel ziet, wat zij gewonnen heeft en dat is aanleiding tot hare volle ontplooiing, die levens het hoogtepunt der ontplooiing wordt in; O 8 C hoogtepunt en uitputting van de uitgaande of openbarende kracht; volheid van leven; rijpheid. O a C rechts: overzien van toestanden en het maken van beschouwingen; nominatie van wat met het hoogtepunt bereikt is. 0 A C rechts: rusten op de lauweren van kennis en ervaring, waaruit volgt harmonie met de omgeving en het genieten van deze. O □ C rechts: de wil wordt teruggedrongen uit de wereld van uiterlijk leven en bezwijkt voor den weerstand; verinnerlijking dus onder dezen invloed; „de pelgrim, dragende zijne schoven”. O * C rechts: sterk naar binnen trekkende krachten, dus gevoelsleven; drang en kracht om naar zich toe te halen, ’t zij geestelijk of stoffelijk; begeerte naar bezit in een van beide beteekenissen. O V c rechts: overzien van de bezittingen. O d C verzadiging, verloochening; de thans terugkeerende neiging tot innerlijk leven heeft ten gevolge: opgaan in het hoogere, verlies van het lagere. LXV. Wij zullen niet op gelijke wijze trachten, andere aspecten te verklaren: dit blijve bewaard voor een eventueel later werk, handelende over het beoordeelen van den horoskoop in detail en het practische werk van den astroloog. Men kan echter zelf, op boven gegeven gronden, alle andere combinatiën uitwerken. Wel moet hier nog gewezen worden op de verschillende hoofdgroepeeringen of -onderscheidingen die te maken zijn; Allereerst hebben wij onderscheiden de aspecten van Zonen Maan, welke de fazen van het eigenlijke levensproces, de verdeeling van electriciteit en magnetisme, en de verdeeling van actieve en passieve geesteshouding daarbij, aangeven. Vervolgens vindt men in de aspecten van de Zon met de Planeten de wijzen van verband van den wil of de fysieke krachtbron met de verschillende zintuigelijke centra; en in de aspecten van de Maan met de Planeten de verhoudingen van wijsheid, verstand en gevoel met de zintuigelijke beginselen. Uit deze laatste categorie aspecten vindt men dus zoowel de wijze van uitwerking als die van leering en opneming, en de tinten waardoor het psychisch en geestelijk leven wordt aangedaan. Tenslotte kan men in ééne categorie samenvatten de aspecten van Planeten en andere bizondere punten onderling. Zonder in detail-beschouwing te vervallen, kan men van al deze categoriën van aspecten niet veel zeggen. Als algemeene wetten kunnen de volgende regels gelden: Zoek eerst zoo duidelijk mogelijk de beteekenissen gewoonlijk drie: geestelijk, psychisch en fysiek van elk der beide punten of centra, die het aspect vormen. Zoek vervolgens de beteekenis van het aspect in zijn zuivere wezen en pas het toe, naar gelang van het geval, waarop het betrekking heeft. Waar dit de menschelijke persoonlijkheid en zijn leven is, kan men in ’t algemeen de beteekenis der aspecten nog eens als volgt samenvatten; De conjunctie geeft eene gelijktijdigheid en samengaan van twee dingen. Het zal afhangen van velerlei omstandigheden, welke de gevolgen van een samengaan zijn. Een mengsel van twee scheikundige elementen kan een zeer deugdelijke verbinding en een nieuw, samengesteld element opleveren: H, waterstof, en O, zuurstof, vormen H 2 O, water. En twee voedingsmiddelen dooreen gemengd kunnen tezamen een gerecht vormen, dat juist eene zeer gelukkige combinatie van de noodige grondstoffen bevat. Maar ’t kan ook wel omgekeerd zijn. Het behoeft geen betoog, dat twee tegelijk werkende invloeden eene combinatie kunnen geven, die voor ons storend, vernietigend, of zelfs in ’t algemeen chaotisch wordt. Conjunctie beteekent dus eenvoudig: samengaan. Semi-sextiel beduidt, gelijk wij gezien hebben, zooveel als reflex en als regel omkeering van positief of actief tot negatief of passief en vice versa. Het sextiel-aspect heeft het karakter van begeerte, gevoel, kracht of energie, wat dus in’t algemeen beteekent het lager verband. Het vierkant-aspect is strijd, disharmonie, werkzaamheid, dat is het ontmoeten en bewerken van den weerstand. Het driehoekig-aspect beduidt hooger verband, dus logisch samengaan in onderlinge harmonie en vrede, ‘platonische’ verhouding, en vandaar ongeneigdheid tot werkzaamheid in concreten zin, wegens de overbodigheid daarvan. Maar ook ligt er de beteekenis in van intrinsieke en natuurlijke hulp en steun. In het inconjunct-aspect kunnen wij in ’t algemeen noemen het begrip van incongruentie, reflex van tegengestelden aard. De oppositie tenslotte is het aspect van aanvullende samenwerking; zoowel als dat van o n t k e n n i n g en tegenwerking; dus uitvoering en openbaring. In theosofische terminologie: het driehoekig aspect beduidt de harmonie van boeddhi, het vierhoekig den strijd van het denken, manas; het sextiel heeft den aard van het astrale, terwijl het semi-sextiel de verhouding is van etherisch tot ‘grof stoffelijk’ of aroepa tot roepa en omgekeerd. Het inconjunct kan dit zelfde beteekenen, maar het kan ook aangeven de verhouding van den geest van het ééne tot den vorm van het andere. Oppositie is dan de verhouding van Geest en Stof, zooals bijv. die van hetJivatma tot het fysiek atoom. Men moet nu verder in het oog houden, dat bij een aspect tusschen twee centra van werkzaamheid de wederzijdsche inwerking niet tot één gebied van bestaan beperkt blijft, maar zich steeds uitstrekt over de gebieden die men zou kunnen noemen: mentaal, astraal en fysiek. Wij hebben gezien, dat in den horoskoop het Ie huis in zekeren zin de verschijning of openbaring is van het Vlle en ook verder weer zagen wij het VIIe als eene latere verschijning van het K Zoo zal in ’t algemeen steeds in het oppositie-aspect elk der beide punten zijn invloed laten gelden op den geopenbaarden vorm van het andere èn op het hóóger-zelf van het andere. Evenzoo vindt men bij het vierkant-aspect een oorzaak en een gevolg op gelijken trap, maar ook op verschillenden trap: de gedachte als oorzaak van de daad en vice versa. De conjunctie kan daarom ook beteekenen een ‘samengaan’ in den zin van overschaduwing of verlichting: samengaan in dezelfde richting maar op verschillenden trap. Het vraagstuk der aspecten is zéér moeilijk en vergt een kennis van de wiskundige zijde van de mystiek of van de mystiek der wis- en natuurkunde, welke niet bij ieder student van de astrologie, althans in den aanvang, mag verondersteld worden. Maar door de volgehouden studie der astrologie en het voortdurend inspannen van het denkvermogen in de richting van het ‘waarom’, wordt het begrip daarvan ontwikkeld en blijkt ten slotte, hoe deze ‘wiskundige’ en ‘natuurkundige’ mystiek inderdaad de techniek van de gehééie mystiek omvat en daarmee het verstandelijk begrip van alle leven en bestaan. Waar de juiste beteekenis van de bovengenoemde aspecten reeds zoo moeilijk is te bevatten, komt het mij voor, dat het geen nut heeft, zich in de practische astrologie bezig te houden met aspecten van 45° {half vierkant), 72° {quintiel), 135° (sesquiquadraat) en misschien nog wel andere. Men kan ze natuurlijk beschouwen van een experimenteel standpunt en eenvoudig trachten waar te nemen, of zij een duidelijke werking inhouden en zoo ja, welke. Maar het komt mij bizonder moeilijk voor, eene redelijke verklaring van hunnen aard te geven, hoewel d priori te zeggen is dat zij beteekenis moeten hebben. Maar welke afstand heeft dan gééne beteekenis? Alles immers staat in één onveranderlijk wettelijk verband. Waar men echter bevindt, dat de waarde en beteekenis van de voornaamste aspecten als regel in de astrologische boeken van onzen tijd op zoo onvoldoende wijze worden verklaard, onvoldoende zelfs voor de meest elementaire practische astrologie, waardoor dan ook de gevolgtrekkingen daaruit gemaakt, zéér veel te wenschen overlaten aan nauwkeurigheid, daar zal men m. i. zich niet schuldig maken aan overdreven voorzichtigheid, nóch aan den anderen kant heel veel missen, wanneer men deze minder belangrijke aspecten, waarvoor moeilijker dan voor de andere eene redelijke verklaring te vinden is, eenvoudig voorbij gaat en niet de ‘algemeene opinie’ te dien opzichte napraat. Een aspect, dat wel de aandacht verdient, al is het evenzeer moeilijk, er den redelijken bestaansgrond met voldoende duidelijkheid van te zien, is dat van paralel in declinatie. Dat wil zeggen: de verhouding tusschen twee centra aan den hemel, welke gelijke Noorder- of Zuider-declinatie hebben. De meening, dat zij in zekere verhouding staan, berust op’ de stelling dat, gelijk men weet, rond de Aard-oppervlakte in equatorialen zin electrische stroomingen loopen en dat de bedoelde invloeden dus juist op gelijke hoogte in zulk een stroom terecht komen op de Aard-oppervlakte, zoodat zij door dezen electrischen stroom op Aarde in verbinding met elkaar komen. Men zegt dan ook, dat dit aspect „van den zelfden aard als de conjunctie” is 1). Ook ten opzichte hiervan moge echter de boven gegeven waarschuwing gelden: het kan wel zijn, dathet'paralel’ aspect in een of ander opzicht gelijkt op ‘conjunctie’. Maar zeer waarschijnlijk ligt er toch weer gehéél iets anders in. En op zulke gronden schrijft men toch geen panacee voor! Tenslotte zij opgemerkt, dat, in den strikten zin natuurlijk, wiskundig gesproken, elke boog of hoek waaronder twee punten in de ruimte door een waarnemer gezien worden, een ‘aspect’ genoemd kan worden. Maar een bepaalde beteekenis krijgt een aspect eerst, wanneer de beide punten werkzame centra van energie zijn, gelijk de planeten, of punten van intrinsieke beteekenis in een bepaald geheel, zooals bijvoorbeeld de horens der huizen in een horoskoop, en wanneer de afstand tusschen die beide een grootte heeft, die op een onmiddellijke wijze organisch met het wezen van den gehéélen cyclus samenhangt en daarin eene bepaalde beteekenis heeft. Wanneer nu aspecten de fazen van het proces des 'levens zijn, dan zijn zij alomvattend in hunne beteekenis en van zóó algemeen belang, dat het niet verwonderlijk is, in het dagelijksch leven uitdrukkingen te hooren gebruiken, die óf herinneren aan een in vroegere tijden meer verbreide kennis van de astrologie, óf duiden op een intuïtief, zij het onberedeneerd, begrijpen van den aard van deze verschillende verhoudingen in het leven. Het eerste is wel het meest waarschijnlijke m. i., daar in vele kringen de astrologie zeer populair was, vooral in hare lagere vormen natuurlijk, en hare dialectiek dus wel in den volksmond moet gekomen zijn. Indien men met vastberadenheid iemands weerstand of wanbegrip wil overwinnen en hem de kracht van den wil wenscht te doen ondervinden, zegt men hem vierkant de waarheid. En als het ons niet gelukt de moeilijkheden des levens te overkomen, maar wij er voor moeten wijken, zeggen wij, dat het ons vierkant tegenloopt. ') Alan Leo: How to Judge a Nativity. I. 39. Als men elkaar in ’t geheel niet verstaat en geen punten van gemeenschap kan vinden, is men heel natuurlijk! met elkaar in oppositie, maar uit den schok der meeningen de ‘eenheid der tegendeelen’ zal dan de waarheid te voorschijn komen. Wenscht men iemand echter den vrede en ziet men geen enkel motief om, hetzij vriendelijk of onvriendelijk, tusschen beiden te komen, dan heet het: ‘ga je goddelijken driehoek’, waarmee men hem aldus eene platonische harmonie gunt. Geest, Ziel en Lichaam. lxvi. Na al het vorengaande moet althans duidelijk zijn geworden hetzelfde wat men ook langs den natuur-wetenschappelijken weg vindt *) dat Astrologie niet is een kwestie van incidenteele krachten, die ‘wel eenigen invloed hebben’ op den mensch of op het leven op Aarde of zelfs in algemeenen zin in den geheelen cosmos; dat zij niet is de kennis eener ‘zieligheid’van ondergeschikt en te-verwaarloozen belang, maar dat in dit begrip niets minder saamgedacht moet worden, dan het geheele proces van het georganiseerde leven abstract zoowel als concreet, geestelijk zoowel als stoffelijk. Astrologie is de naam voor het essentieele wezen van dat proces, naam voor het innerlijk leven van alles wat ‘ziel’ heeft, van hel wezen van een atoom tot de Anima Mundi toe. Die astrologie zegt ons, dat „welk wezen ook geboren wordt, onbewegelijk of bewegelijk het wordt geboren uit de vereeniging van het Veld met den Kenner van het Veld”, geboren uit ‘geest’ en ‘stof’ dat wil zeggen, in elk concreet geval: uit een geestelijke bron van kracht, een Zelf, en een veld dat de substantie levert voor het organisch lichaam. Dat veld is noodzakelijkerwijze weer de fysieke of substantieele verschijning van eene meer uitgebreide eenheid, een grooter Individuüm. ') Zie opstellen Cosmologie in Urania. 14 De verschijning of openbaring van zulk een ‘Zelf’ is een proces van beweging, en als zoodanig een cyclusproces. En zoo verschijnen steeds ‘kringen binnen kringen’, in elke beteekenis, op elke hoogte van bestaan in de Natuur. Het Individuüm in de Indische filosofie Atman genoemd dat lééft en dat daarmee den drang vertoont, een lichaam te bezielen en eene ziel te belichamen, kennen wij als een éénheid van Geest, Ziel en Lichaam. Zoo heette het bij Plato en bij Hegel, evenzoo bij de hedendaagsche theosofie. En in die drie-eenheid is weder de Geest als drang of wil het feitelijk niet-verschijnende, ongeopenbaarde, de Ziel het onvormelijk verschijnende of noumenaal geopenbaarde, en het Lichaam het vormelijk verschijnende of phenomenaal geopenbaarde, zoodat Geest zich openbaart in Ziel en Lichaam. De Ziel is de personificatie van het abstracte leven, het Lichaam die van het concrete leven. Astrologie kan in den zuiveren zin van het woord ‘zieligheid’ heeten, maar wie in ‘zieligheid’ een smalenden klank hoort, die verstaat bitter weinig van het wezen der Ziel. In de fysieke wereld moeten de drie groote beginselen van het Individuüm hunne vertegenwoordiging vinden: het Lichaam zien wij in zijne vormelijkheid voor onze oogen; de Ziel gevoelen en bemerken wij door de trilling, die zij in het Maanlichaam, de etherische matrix opwekt, terwijl wij van den Geest, die onveranderlijk is ten opzichte van het voortdurend veranderende en bewegende leven van Ziel en Lichaam, eene voorstelling en analogie vinden in dat punt van onzen cosmos, dat voor óns het vaste, centrale, krachtgevende middelpunt is. Uit deze verhouding van de Ziel tot de etherische matrix, hare vertegenwoordiging op fysiek gebied, vinden wij ook verklaard, waarom H. P. Blavatsky gewoon was, ‘astraal-lichaam’ te noemen, wat wij thans ‘etherisch lichaam’ of ‘etherische matrix’ zouden noemen. Zoo wordt het duidelijk, dat voor de Aarde de Zon als fysieke vertegenwoordiger van den Geest, de Maan als die van de Ziel geldt. Voor den menschelijken bewoner der Aarde moet hetzelfde waar zijn, maar voor hém is het ‘Lichaam’ niet meer de gehééle Aarde. Dit wordt een zekere fysieke eenheid, die een zekere kleur en bizonderheid ontleent aan de bizondere plaats waar men zich op Aarde bevindt, en welke, zooals wij hebben gezien, wordt aangeduid door de twaalf huizen van den horoskoop, saamgevat in den Ascendant. En daarom vertegenwoordigen inden horoskoop de Zon, Maan en Ascendant de drie groote beginselen van Geest, Ziel en Lichaam. De concrete handelingen van het lichaam zijn als een tegenbeeld van den drang van den Geest die de ééne abstracte handeling is: wil. Gelijk nu die ééne abstracte handeling zich objectiveert in de Ziel en zich daarin tot uitwerking omzet, zoo moet ook de concrete handeling van den lichamelijken vorm een object, eene uitwerking hebben. De onderlinge verhouding van Zon en Maan welke (fysiek) gemeten wordt door hun afstand en verhouding in den Zodiac is de maat of de wet voor alle leven op de Aarde op een oogenblik, dus voor elke verhouding van handeling tot object alhier. Vandaar dus dat wij het object van de handeling in den horoskoop vinden aangeduid door of in een punt van den Zodiac, dat juist in dezelfde verhouding en op den zelfden afstand van den Ascendant ligt, als de Maan van de Zon. Dat punt noemt men in de astrologie het Pars Fortunae: dat wat het ‘rad der Fortuin’ aan den Individu ten deel doet vallen, dus m. a. w. het punt, dat de beteekenis geeft van het resultaat der handeling. Het symbool voor het Pars fortunae is 0, dat is eigenlijk het symbool voor de Aarde, dus: dat wat de Aarde door middel van den horoskoop aan het Ego verschaffen zal. Een enkel voorbeeld, dat mogelijk aan twee zijden opheldering kan geven: wij vinden, dat bij volkomen volle maan een kind, dat geboren wordt, een te sterk ontwikkeld fysiek zal hebben naar verhouding van de etherische levensbeginselen; het 0 staat dan ook volkomen 8 Ascendant en dus d VHe huis, wat zeggen wil, de aandacht of werkzaamheid is volkomen gericht op het ‘grofstoffelijk’ of vormelijk fysieke, óf op het Ego, zou men kunnen zeggen. Volle Maan kan dus ook een bizonder belangrijk punt voor het Ego zijn, of zal dit als regel zijn. Ik denk hier bijv. aan Goethe. LXVII. Wanneer gezegd wordt, dat een ‘hooger beginsel’ ‘vertegenwoordiging’ vindt in een concreet centrum, dan wil dat zeggen, naar wij gezien hebben, dat dit beginsel in bedoeld centrum een orgaan van zijn aard vindt, en dat orgaan is als ’t ware de spreekbuis, waardoor het hoogere beginsel zich in de concrete wereld uiten kan en het kanaal waardóór het ervaring van dezen bizonderen aard opneemt. Zoo is het met Zon en Maan, maar ook met de Planeten. Van twee kanten zijn de planeten te beschouwen alzoo; Eenerzijds als de verbizonderingen van den eenen centralen Wil of Geest. Het centrum, dat wij nu de ‘Zon’ noemen, is daarvan dan slechts de (voor óns) meest volmaakte uitbeelding, zoodat de op de Zon volgende planeten zijn te beschouwen als centra, waardoor de Wil zich op bepaalde wijzen uiten zal. Anderzijds als de bizondere] kanalen van zintuigelijke waarneming, die tezamen komen in de Ziel, de Maan, en daar tot gevoel, begeerte, kennis en wijsheid worden. Elk menschelijk Individuüm of Ego is nu innerlijk gevormd als ‘het evenbeeld des Vaders’. Het bezit in aanleg alle hoofdbeginselen en alle beginselen van verbizondering. M.a.w. in zijn wezen ligt de mogelijkheid om zoowel een wils-orgaan of zonnecentrum en een ziele-orgaan of maan-centrum te ontwikkelen, als ook alle andere planetaire of zintuigelijke centra. Wij moeten hier wel zeggen ‘andere’ planetaire centra, want wij hebben nu het inzicht verkregen, dat inderdaad ‘Zon’ en ‘Maan’, astrologisch gesproken, ‘planeten’ mogen en moeten genoemd worden, omdat zij de waarde bezitten van planetaire, organische of zintuigelijke beginselen, zij het ook van méér cardinalen aard dan de andere: zij vormen centra van bewustwording, evenzéér als de andere. Een Ego, dat op het beginpunt van zijne evolutie staat, heeft alle die eigenschappen in maagdelijken aanleg. Maar elk Ego, dat is voortgeschreden op den weg van evolutie, heeft deze eigenschappen tot op zekere hoogte ontwikkeld: ze zijn daar tot zekeren graad van levend bestaan, tot werkelijkheid, gekomen. Ze zijn tot functiën van het Ego geworden. En deze werkelijke functiën van de wereld des geestes zullen zich organen en tezamen een organisme trachten op te bouwen in de wereld der substantie. Die wereld is onderhevig aan voortdurende verandering, de substantie wordt voortdurend in beweging gebracht volgens andere combinatiën van trillingen, al naarmate de centra van trilling, de planeten, in verschillende onderlinge verhoudingen staan; en deze veranderen onophoudelijk. Het opbouwen van den vorm kan natuurlijk alleen plaats vinden, wanneer en voor zooverre de gelegenheid, die in deze substantiëele wereld geboden wordt op zeker oogenblik, voldoet aan wat het Ego vraagt of, anders gezegd, voldoet als instrument aan de inherente specifieke bekwaamheden van het Ego. Het is een wet van volkomen magnetische aantrekking, die aldus de incarnatie van elk Ego regelt met volkomen rechtvaardigheid, hem gevende, wat hem toekomt. En wat hem toekomt, moet hem gegeven worden, hij wordt daarheen getrokken om het te ontvangen, en wordt er heen gestuurd om te geven, wat hij schuldig is. De astrologie is dan ook in redelijken zin onmogelijk te denken zonder de begrippen van Reïncarnatie en Karma, Dharma en Evolutie. De geheele horoskoop en daarmee dus ook de planetaire centra, moet men in drie opzichten beschouwen natuurlijk: I°. de beteekenis ten opzichte van den Geest onmiddellijk, d.w.z. door middel van het verstand x); 2°. die ten opzichte van de Ziel, welke dan als middel van bewustzijn dienst doet langs den weg dien wij het gevoel noemen 2); 3°. die van de zuivereuiterlijke waarneming of fysieke bewustwording door middel van de fysieke zintuigen, welke uit alle de planetaire beginselen worden ontwikkeld. Men moet verder sub 4°., onder beheersching der planetaire beginselen, nog noemen de o/mterbewuste vorming van de stofomzettingscentra. i) Hierdoor worden in het mentaal-lichaam de mentale zinnen-middelpunten langzamerhand gevormd. 2) En hierdoor evenzoo in liet astrale-lichaam de astrale zinnen-middelpunten. LXVIII. De Zon vormt aldus in den horoskoop het centrum van wil of geest, de bron van kracht, die in den mensch zal beteekenen het eigenlijk innerlijk karakter, dat de hoofdlijn des levens aangeeft. Met betrekking tot het verstand heeft de Zon de beteekenis van het centrale bewustzijn, voor het gevoel die van de centrale begeerte des levens, terwijl wij als fysiek centraal orgaan van bewustwording het hart vinden ‘onder heerschappij’ van de Zon en als orgaan van stofomzetting de milt, die centraal is, omdat ze dienst doet als orgaan van geleiding en omzetting van de etherische substantie tot ‘grofstoffelijke’. De Maan vormt het centrum voor de Ziel, het orgaan van concreet verstand en gevoel (kama-manas). Het duidt aldus in ’t algemeen aan: de wijze waarop de wil of centrale kracht tot uiting komt, en omgekeerd het centrale bewustzijn zijne ervaring opneemt. Dit orgaan beheerscht dus de wijze van openbaring in ’t algemeen, het zieleleven. Voor het verstand wil dit zeggen: de denkwijze, waaruit voortvloeien de meeningen en de algemeene houding ten opzichte van levensvraagstukken, menschen en algemeene motieven van handelen, want de gedachte is het motief van de handeling. Voor het gevoel is de Maan de volkomen beheerscher; alle schakeeringen van gevoelens, zoowel als van de daarmee verbonden concrete gedachten of mentale indrukken komen tot het bewustzijn door dit orgaan. En het bepaalt dus de wijze en den aard van gevoelen en denken. Fysiek centrum van bewustzijn is het hersen-ruggemergstelsel, dat de algemeene ontvanger is van de astrale trillingen, door bemiddeling van de etherische matrix. Vandaar dat in de ontwikkeling in het voorgeboortelijk tijdperk ook uit het atoom allereerst dit samengesteld orgaan wordt opgebouwd: hoofd en ruggestreng komen het eerst tot kenbare uitbeelding. Als orgaan van algemeene stofomzetting vinden we de maag onder beheersching van de Maan en in een anderen zin, n.l. als grofstoffelijk tegenbeeld van de ‘etherische matrix’, de baarmoeder. Overigens staan natuurlijk alle organen van stofomzetting onder beheersching van de Maan die alle planeten samenvat, gelijk ook het hersen-ruggemergstelsel weder vele centra van verbizondering bezit. Mercurius-Vulcanus doet oppervlakkig denken aan de functie van de Maan en is daarmee ook analoog in den zin van bemiddeling in ’t algemeen. Maar dit is meer eene filosofische analogie dan eene werkelijkheid in de practische astrologie. Toch blijkt het moeilijk, om ze te onderscheiden; herhaaldelijk vindt men in astrologische werken verwarrende aanduidingen omtrent beider eigenlijke functie; zelden eenige duidelijke gedachten daaromtrent. Vulcanus is het beginsel van verdeeling van den éénen wil op de veelvoudige substantie en is daarom voor óns op Aarde een ‘Boodschapper der Goden’. Zijn aard is voor ons gelijk aan dien van de Zon, dus positief, niet tegengesteld, zooals de Maan. Vulcanus is het verbizonderde positieve of centrale, eigene, terwijl de Maan is het negatieve, oneigene, dat uit zich-zelf veelvoudig van aard is. Daarom vormt deze planeet het centrum der positieve gedachten-verbreiding of het scheppende denken, dat den wil verbindt aan de substantie. Het is dus dat beginsel van het menschelijk wezen, dat de Indiër noemt de ‘hoogere manos', en dat in onze taal alleen overgezet kan worden als ‘actief denken’, dat tegengesteld is aan het lagere of ‘passieve verstand’. ‘Verstaan’ immers duidt op eene passieve geesteshouding. In dezen zin komt nu ook de onderlinge verhouding van Zon-Maan-Mercurius weer tot hare beteekenis: Mercurius-Vulcanus, het denken als de overbrenger van den wil aan het verstand. In deze planeet vinden we dus de uitvoering van den wil voor zooverre de positieve functie aangaat, terwijl de Maan beheerscht het gebruik-maken-van-de-gelegenheid-daarbuiten. Mercurius-Vulcanus is in den grooten cosmos het gouden boeddhisch web des levens, waarvan een draad ook in eiken mensch is ingeweven. Daarom beteekent deze planeet in verstandelijken zin in den horoskoop de uitvoering en verbreiding van de innerlijke kracht, dus de innerlijke middelen van uiting en werkzaamheid, door welke men met de wereld in aanraking zal komen. Deze middelen bestaan dus uit den aanleg van kennis, die het Ego medebrengt en voor zooverre die zich kan verstaanbaar maken. In het gevoelsleven vormt deze planeet de verscheidenheid der ingeboren begeerten, welke in algemeenen zin en zonder vooroordeel moet genoemd worden de zinnelijke aanleg in den mensch. Als fysiek orgaan vinden wij uit deze planeet te voorschijn gekomen het oog, of liever de beide oogen, waarvan het eene, het rechtsche, klaarblijkelijk meer de positieve scheppende zijde van het beginsel geeft, het andere meer die van ontvankelijkheid voor hoogeren wil J). Maar ook nog —en zelfs meer eigenlijk vindt men Vulcanus-Mercurius belichaamd in het zenuwstelsel, dat eene getrouwe fysieke voorstelling is van het ‘boeddhisch web’ en welks functie is: de correspondentie tusschen hart en hersen-ruggemergstelsel en den geheelen lichamelijken microcosmos, het lichaam, waarin het zich vertoont in zijne twee aanzichten: de motorische zenuwen (beweging, schepping) en de sensatorische zenuwen (zinnelijkheid, zinnelijke gewaarwording). Als orgaan van stofomzetting komt uit haar wezen voort een orgaan, weinig bekend als zoodanig aan de tegenwoordige medici, de zonnevlecht. Milt en zonnevlecht moeten dus samenwerken in denzelfden zin als hart en zenuwen, éénheid en verbreiding tot veelheid. V e n u s vormt, zooals van zelf spreekt, het orgaan van harmonie, liefde, geestelijk licht. Voor het verstandsbeginsel wordt dit beschaving, goeden smaak, volheid en schoonheid van uiting. Het is het beginsel van waarheid en van kunst, beide uitdrukkingen voor het begrip ‘heerschappij van den geest over de stof’. Dit duidt ook op de werkelijke of werkzame zelfbewustheid. De positie van Venus in den horoskoop geeft aan, hoe die beginselen zijn vertegenwoordigd. In het gevoelsleven geeft Venus natuurlijk schoonheidsgevoel en verliefdheid, beide in den zin van feitelijke mededeeling der gevoelens aan anderen. Als zintuigelijk beginsel vindt men onder Venus het gevoel. Het fysieke orgaan van Venus is de keel, door welke het scheppend geluid wordt voortgebracht, maar ook de huid, door welke de geheele fysieke uitstraling plaats heeft, terwijl als inwendig orgaan van stofomzetting de nieren onder Venus ressorteeren. ') Vgl. Secret Doctrine, 111, p. 445, figuur. Mars zal het beginsel van energie, strijd, hartstocht, bewerkingvan-de-stof zijn. In het verstandelijke brengt dit onderzoekingsgeest, doordringend onderzoek of onderzoekend doordringen van het object van kennis. In het gevoel vinden wij Mars als moed, haat, oneenigheid, bestrijding en als lust, begeerte en zingenot. Men zegt daarom, dat de smaak de zintuigelijke vertegenwoordiging van Mars is omdat dit de zintuigelijke gewaarwording is van de (langs natuurlijken weg) vernietigde objecten. Ook zijn de sexe-organen centra van Mars en wel de voornaamste. Het darmstelsel komt als orgaan van stofomzetting onder de planeet Mars. Ju pi ter brengt in het lichamelijk bestaan het beginsel van den levensgeest. Vandaar dat Jupiter in het algemeene wezen van den mensch vertegenwoordigt het etherisch lichaam, gelijk Saturnus den vasten vorm. Mars het astraal lichaam, Venus het (hooger) mentaal, Vulcanus het boeddhisch en de Zon het atmisch lichaam terwijl de Maan, als inwezen of ziel van de Aarde zelf, representeert het lager mentaal-lichaam, het Antah-karana, dat de samenvatting is van de zes andere. Het beginsel van den ‘levensgeest’ brengt in het mentale wezen helderheid en abstractie, en daardoor rechtvaardigheid, breedheid van denken, het uitgaan boven elke vormelijke beperking; filosofie dus. Uit den levensgeest van het denken het hoofd van Zeuslo-Pater wordt, bij de Grieken, al het bestaande geboren en allereerst nog zelfs de góden! In de gevoelswereld wordt dit het gevoel dat, uitgaande, den vorm overschrijdt en ‘sympathie’ genoemd wordt, waaruit het vriendschaps-element geboren wordt. Dit verklaart mogelijk de groote verwantschap, die de Stoicijnen zagen tusschen filosofie en vriendschap een verwantschap, die ook heden ten dage nog door alle Jupiter-menschen gevoeld wordt. Het is als zoodanig natuurlijk ook het beginsel van religie, het gevoel, dat allen of velen tezamen-bindt, doordien het ’t gevoel voor of van den geest is. Jupiter geeft in of boven het denken en gevoelen de idealen. Het zintuigelijk beginsel van Jupiter is de reuk, waardoor het fysiek leven wordt ervaren op de wijze van den levensgeest: d. w. z. in ijlen of vluchtigen aard. Nauw verwant daarmee is het organisme van stofomzetting, de longen, waarin vluchtige stof wordt omgezet in vaste en vice versa. Saturnus is de vorm of concretie, de begrenzing en bepaling. Daarom vindt hij zijn vertegenwoordiging in het mentale als het concrete gedachtebeeld, den gedachtevorm, de juiste omlijning, en dus als de stelling, de formule, het dogma; als het leerstuk en als het vraagstuk. In het gevoel vindt Saturnus zijne vertegenwoordiging als koelheid, schroom, schuchterheid, vrees. Gewoonlijk heeft dit beginsel eene uitwerking als het ‘atrophieeren’ der gevoelens. Het zintuigelijk centrum van Saturnus is het oor, waarin het scheppend geluid tot begrepen vorm wordt. In het stofomzettingsproces vindt het zijne vertegenwoordiging in de lever welk verband aangeduid is in de sage van Prometheus. Uranus vinden wij in het menschelijk wezen als een functie van hoogeren aard dan de vorengaande, evenals Neptunus en ook de vier andere planeten van secundairen rang en drie-ledige symboolteekens. Dit zestal immers vertegenwoordigt het Maanlichaam en vormt dus organen, die meer direct het innerlijk of zieleleven vertegenwoordigen en de waarde van abstracte beginselen hebben, terwijl de eerste zes, die het Zonne-lichaam vertegenwoordigen, zich hier op Aarde slechts kunnen vertoonen in hunne fysieke weerspiegeling en derhalve uiterlijke of lichamelijke functiën zullen vormen. Zoo is het trouwens evenzeer in het zonnestelsel zelf. Wij moeten dus Uranus, Neptunus en de vier anderen zoeken als functiën van het abstracte denken en gevoelen en van het etherisch wezen van den mensch. Het onmiddellijk etherisch verband, dat er bestaat tusschen den mensch en anderen, wordt tot stand gebracht door deze zes functiën. Uranus is algemeen bekend en te verklaren als de intuïtie en het uitzenden van gedachtetrilling gevolg van Vulcanus-Mercurius terwijl Neptunus het ontvangen van gevoelsmagnetisme is. Het is onjuist, te meenen, dat deze beide planeten hunne werking nog niet uitoefenen op de meerderheid der menschen van onzen tijd. Integendeel: de meerderheid wordt geëvolueerd, passief, meegesleept door de stroomingen van gedachten en gevoelens, die ‘in de lucht liggen’ en die niet anders zijn dan de trillingen van de zes centra van het Maanlichaam, de besturende en wakende Moeder, samengevat door onze Maan. Zij, de velen, worden door deze stroomingen geleid en gevoerd, zoo goed als gehéél overgegeven, en ze moeten daarom, van nature, juist zeer gevoelig of althans vatbaar voor deze maanstroomingen zijn, voor Uranus en Neptunus zoowel als voor de vier andere en voorde Maan in haar geheel. Maar het zijn slechts de weinigen voorloopig, die macht hebben verkregen over het Maanlichaam, en dit als een werktuig voor positieven arbeid weten te gebruiken. Terecht meent men, dat de werkers voor het algemeen belang, ’t zij artistiek, theosofisch of sociaal in ’t algemeen ‘Uranus- enNeptunusmenschen’ zijn. Men zou kunnen zeggen; ook Pluto-, Isis-, Mercurius- en Horus-menschen of, in ’t algemeen, ‘Maan’-menschen, al kunnen wij in de practische astronomie en astrologie de laatste vier planeten niet aanwijzen. Men zal thans begrijpen, dat met zulk eene kwalificatie bedoeld is: zij die deze beginselen in actieven zin gebruiken. Men kan nog opmerken, dat Uranus den bloedsomloop en Neptunus de andere vochten van het lichaam beheerscht. Uranus electrifieert, Neptunus vervult met magnetisme, drenkt de vormen daarin en doet ze oplossen, vergaan of opleven met een nieuw, vaak ‘wonderbaar’ leven. Beide brengen ze óf vernietiging, óf regeneratie. Uranus, de electrische, werkt plotseling, omdat hij slechts langs ééne lijn werkt, Neptunus, de magnetische, werkt langzaam, onbemerkt, ongezien, omdat zijne werking een geheel veld schept, waarin het object wordt gevangen als in een roes. Uranus treft als de ‘bliksem uit een helderen hemel’, Neptunus bedwelmt als haschisch of geeft stille wijding als wierook. LXIX. Het is nu natuurlijk van belang, in den horoskoop de verhouding tusschen de planeten en de huizen juist te beseffen. Zonder dat is geen duidelijk begrip van het proces, dat hier plaats heeft, noch ook eene juiste waardeering in eenig practisch geval mogelijk. Wanneer wij ons denken, hoe de spiraal van openbaring den horoskoop met zijne huizen op fysiek gebied te voorschijn brengt, dan zien wij, dat wel de eene maal eene openbaring helderder en méér uitgesproken kan zijn dan de andere maal, m. a. w. dat in de eene incarnatie méér van het innerlijk wezen van het Ego doorklinkt in de persoonlijkheid, dan in een andere incarnatie. Maar wat zich openbaart, is de innerlijke aard en kan niets anders zijn. Het begin van de spiraal, dus de eerste kring Leo-Cancer, is steeds hetzelfde, behoudens dan, wat het in elk volgend leven gegroeid is in kennis en kracht door ervaring. De buiten-gelegen kringen van de spiraal zullen daarmee ook dus van gelijken aard moeten blijven, m. a. w. de persoonlijkheid en zijne geheele verschijning zal dezelfde soortelijke factoren blijven behouden door alle incarnaties heen, vanaf het eerste menschworden tot aan de volmaking toe. Dit moet nu niet worden opgevat, alsof de huizen van den horoskoop in alle incarnaties dus steeds door precies dezelfde teekens van den Zodiac beheerscht worden, en dezelfde planeten in dezelfde huizen zullen staan. Dat toch is klaarblijkelijk niet het geval. De aard van de beginselen, die in de twaalf huizen belichaming vinden, blijft gelijk: d. w. z. hun type, hun soortelijke kleur of algemeene e/g'e/z-aardigheid. Maar door de voortdurende opname en uitwisseling van trillingen van leven in elke incarnatie —het Leven! vertoonen deze grond-trekken, kleuren of eigenaardigheden, verschillende schakeeringen. Elke factor in het menschelijk wezen doorloopt aldus eene reeks van vormveranderingen en omwerkingen in de elkaar opvolgende incarnaties op Aarde, totdat die door om- en omzetting en ten slotte door geheele loutering, tot een vaste en reine karaktereigenschap geworden is, die men eerst met recht eene 'deugd’ kan noemen. Dit is het proces, dat door de eigenlijke, de spiritueele, alchymisten bedoeld werd: het maken van 'goud’ uit de vele verschillende ‘elementen’ der Ziel. Als grondslag voor opvoeding wil dat zeggen: tracht nooit eene eigenschap in den mensch te dooden, welke dan ook, al moge die nóg zoo onbegeerlijk schijnen en zelfs zijn in de dadelijke omstandigheden van de tegenwoordige samenleving. Want gij zult nooit de innerlijke eigenschappen, waarvan deze uitingen slechts de verschijnselen zijn, kunnen dooden en evenmin ze verbeteren door den vorm te dooden, waarin ze zich openbaren. Gij kunt niet anders dan den vorm, de uiterlijke verschijning dooden. Het begrip ‘dooden’ kan op niets anders betrekking hebben. Maar den vorm te dooden, is aan de innerlijke eigenschappen onrecht doen. Die moeten ontwikkeld worden tot hun ware reinheid en uit ‘het slijk der aarde’ zal ‘goud’ worden gemaakt. Maar wanneer ge dit slijk van u werpt of het den mensch ontneemt, zal geen goud op deze wereld gevonden worden. En daarom bedrijven de zelfmartelaar en de askeet, die hunne zielseigenschappen in zich-zelf trachten te dooden, evenzeer onrecht, als de opvoeder, die ze in anderen tracht te dooden. Daarom dus is er geschreven: „gij zult niet dooden!” Het Ego zal dus niet in elke incarnatie de huizen van zijn horoskoop in denzelfden toestand vinden, maar wel moeten zij onder soortgelijke invloeden staan. Om als voorbeeld eens den Ascendant te nemen, het Ie huis, dat de uitdrukking is van het ‘permanent atoom’ en van het temperament; iemand die in eene incarnatie een flegmatiek temperament vertoont door middel van het teeken toj, en zijn flegma gedurende die geheele incarnatie weet te bewaren, zal in het volgend leven niet plotseling een opbruisend of driftig temperament kunnen meebrengen. Waar zou het vandaan moeten komen? De grondeigenschap zal weder moeten verschijnen, zij het ook op eene geheel andere manier, in een anderen vorm en gericht op andere objecten. Zoo zal hij dan vermoedelijk weer een der drie luchtteekens op den ascendant hebben of misschien een ascendant van ‘aarde’, met den heerscher daarvan in een luchtteeken. Wij zullen de bizonderheden niet nagaan in dit werk. De algemeene zin zal wel duidelijk zijn uit het vorengaande. De huizen worden in hun essentieelen aard gekenmerkt door de teekens van den Zodiac, die op de horens staan en verder binnen de huizen vallen. Deze hoofdtoon zal vervolgens een ondertoon en bijtonen doen klinken door de plaats en de aspecten van de planeet, die heerscher is van dat zodiac-teeken. Incidenteele invloeden in de huizen worden gevonden in de planeten, die er in staan. Deze invloeden kunnen, hoewel incidenteel, toch zeer belangrijk zijn. Dit alles te zamen vormt den toestand van een huis in den horoskoop. En de huizen te zamen zijn nu de uitdrukking van de subjectieve persoonlijkheid, uitdrukking verder nog van het per sé subjectieve Ego. De planeten zijn de uitdrukkingen voorde centra van bewustzijn of werkzaamheid. Zij geven dus de middelen aan, waardoor dat subjectieve ‘lk’ in verbinding met de buitenwereld zal treden. Zeer stellig zullen ook deze middelen in opvolgende incarnaties zekere gelijksoortigheid moeten vertoonen, maar toch ligt daarin al een groote verscheidenheid van nature, omdat het ‘middel’ niet alleen afhangt van de eigenschappen van het subject, dat zijn eigen aard behoudt, maar ook, anderzijds, van de objectieve wereld daarbuiten, welke voortdurend andere omstandigheden en toestanden rondom dit Zelf plaatst. Daar nu de horoskoop met zijne huizen ook weder voorstelt de omgeving, waarin het Ego zich incarneert, zullen tenslotte de plaatsen van de planeten in de huizen aangeven de richtingen, waarin zich de energie van het subject beweegt ten opzichte van de buitenwereld, de doelpunten waarop de middelen gericht zijn. LXX. Voor de beoordeeling van den horoskoop dienen dus drie beschouwingen: I°. die van de huizen met hunne toestanden, als aanwijzing van den innerlijken, subjectieven aanleg. 2°. die van de planeten met hunne plaats in den Zodiac en hunne aspecten, aangevende de wijze, waarop de subjectieve aanleg zal uitgewerkt worden door de organen of centra, zooals die voor deze incarnatie zijn verkregen tengevolge van het verband, d. w. z. het karma, dat het Zelf heeft uit te werken met de omgeving, en 3°. wederom de huizen en de plaatsen van de planeten daarin, als aanwijzing van de objectieve omgeving, in welke het Ego zijn leven zal doorbrengen zijn ‘Ringpass not' voor dezen kleinen cyclus. Op deze grondslagen kan men nu alle begrippen van de horoskopie nasporen. Detail-beschrijving ligt niet in het plan van het onderhavige werk. Trouwens die vindt men met groote zorg en nauwkeurigheid uitgewerkt in de boeken van den heer Alan Leo. ») Maar meer waarde heeft het, om met de kennis van de grondslagen zelf de concrete beteekenis van elk geval te vinden. Dit toch is het redelijk werk van den denker het oordeel en inzicht, op die wijze gevormd, zijn de vrucht van eigen arbeid en een kennis, die eigendom mag heeten. LXXI. Als nu het Ego incarnatie zoekt, dan worden de kiemen, die in vorige incarnaties werden achtergelaten, zooals de plant het zaad achterlaat, wanneer de bloem is uitgebloeid en de bladeren zijn verwelkt en afgevallen, weder belevendigd door den stroom des levens, uitgestort ten gevolge van deze ‘begeerte naar gevoelend leven’, de ‘begeerte naar bestaan’ in deze wereld. De stroom, uitgaande van den Geest, bereikt de Ziel en het Lichaam. In tijdsorde van deze fysieke wereld schijnt het één na het ander te geschieden, maar in werkelijkheid doortrilt het leven alle atomen: het mentaal, astraal en fysiek permanent atoom tegelijker-tijd of althans met een voor ons begrip ondeelbaar klein tijdsverschil. Alleen bestaat verschil in de plasticiteit van de substantie op mentaal, op astraal en op fysiek gebied. En daaruit volgt, dat de mentale substantie, de meest subtiele, plastische of bewegelijke, zich het eerst, het snelst, weder rangschikt rondom het 'mentaal permanent atoom’ tot een mentaal lichaam: daarna wordt het astraal lichaam opgebouwd rondom het ‘astraal permanent-atoom’. Misschien ware het juister of duidelijker te zeggen: eerst wordt het Ego zelf wakker en dit wakker-worden gaat gepaard met een uitstraling van leven uit zijn lichaam of vorm, het hooger-mentaal- ') Men raadplege bijv. het nieuwe werk „The Key to your own Nativity". lichaam of Mayavi-roepa. Dan wordt door dit licht de Ziel (lager mentaal en astraal) gewekt en opgebouwd. De Ziel nu doet op fysiek gebied ontwaken de etherische matrix, terwijl tegelijkertijd de fysieke (positieve) kiem wordt gewekt en belevendigd van uit het Ego-zelf. Deze fysieke kiem vindt zich zelf dus onmiddellijk opgenomen in de matrix van ether. De etherische matrix ware te vergelijken met een droppel dauw, die in de ruimte hangt, en waarin de geheele ruimte zich aan alle zijden weerspiegelt als in een alom-ziend-oog. Macrocosmos in microcosmos, zijn orgaan. Wanneer de Ziel zich belichaamt in haar orgaan, de etherische matrix, dan komt zij op dat oogenblik door hare alom-ontvankelijkheid met deze wereld van trilling in aanraking en dan is het, alsof die wereld zich in dit water der ziel weerspiegelt. En deze spiegeling is het beeld, dat de ziel in de incarnatie, die gaat aanvangen, mee-zal-dragen. Etherische matrix en positief fysieke kiem worden tegelijk gewekt voor den nieuwen dag levens. Maar de etherische substantie is weder subtieler dan de grovere substantie, waaruit het vormelijk lichaam zal worden geboren. De etherische matrix bovendien, even als alle‘etherische’ vormen, ook op de ijlere gebieden, wordt uit zich zelve geboren, niet uit eenig moeder-lichaam. Het behoeft dit niet, omdat de substantie van 'etherische’ gebieden in ’t algemeen daarmee bedoeld: alle zulke gebieden waar de ‘Geest’ de ‘Stof’ overheerscht onmiddellijk gehoorzaamt aan den geestelijken drang. Daarin ligt ook eene verklaring voor het occulte begrip van de ‘Onbevlekte Ontvangenis’, de ‘geboorte uit eene Maagd’. Dit beteekent in ’t algemeen: de ‘etherische’ dat is: geestelijke geboorte. Zien wij het geheele fysieke bestaan als een tweeledigheid van Inwezen en Vorm, dan kunnen wij ook spreken van twee geboorten en twee horoskopen: die van de Ziel en die van het Lichaam. De eerste treedt in, op het moment waarop de levensstroom van het Zelf, dóór de permanente atomen van Ziel en Lichaam vaart. Op dat oogenblik wordt het Ego als ’t ware opnieuw verbonden aan zijn permanent fysiek atoom. Het is de innerlijke geboorte of de geboorte van de Ziel. Voor het ‘grofstoffelijke lichaam’, dat een langer vormingsproces heeft door te maken, en wel binnen een moederlichaam, is dit oogenblik niet de geboorte, doch slechts het eerste begin van dit proces, het conceptie-oogenblik. Vandaar dat sommige astrologen, zooals de heer Alan Leo, terecht hebben gezegd dat de horoskoop van het oogenblik van conceptie de horoskoop van de Ziel *) genoemd kan worden. Die horoskoop van de Ziel geeft een inzicht in iemands innerlijk leven, waarschijnlijk véél helderder dan de horoskoop van het fysiek lichaam, die ontslaat op het oogenblik waarop dit, na het moederlichaam verlaten te hebben, zijn zelfstandig vormelijkfysiek leven aanvangt. Het verband tusschen deze beide tijdstippen, conceptie en geboorte, of méér eigenlijk: geboorte van etherische matrix en geboorte van fysiek lichaam, is neergelegd in den Regel van Hermes (Trutina Hermetis). Deze zegt in algemeenen zin: de plaats van de Maan op ’t oogenblik van geboorte (fysiek lichaam) is dezelfde als het punt van den Zodiac dat Ascendant was op het oogenblik van conceptie; en de plaats van den Ascendant bij de geboorte is dezelfde als die van de Maan op het oogenblik van conceptie. Misschien is het mogelijk, nu eenig begrip te krijgen van het logische verband, door dezen ‘Regel van Vieren’ uitgedrukt. U Q De stand van de Maan op ’t oogenblik van conceptie beduidt de samenvatting van alle kleuren, die in den dauwdrop weerspiegelen op het oogenblik van zijn ontwaken. Die kleuren zijn het kleed van de Ziel in deze incarnatie en bepalen dus, wat er uit de almogelijkheid van het ééne atoom zal kunnen worden opgewekt. Dit opgewekte wordt in den horoskoop van het lichaam bepaald door den Ascendant, die immers de werkzaamheid aanduidde en de samenvatting is van alle werkzaamheid in de verschillende ‘huizen’ van openbaring. Daarom moet de‘Ascendant bij geboorte’ zich op dezelfde wijze uitdrukken, d. w. z. dóór middel van hetzelfde punt van den zodiac der Aarde, als de 'Maan bij conceptie’. De ‘Ascendant bij conceptie’ is het punt dat op den oostelijken 0 A. Leo zegt. meen ik de horoskoop van het 'astraal-lichaam’. Ik geloof dat men beter kan zeggen: de horoskoop van ‘de Ziel’. horizon was bij de geboorte van de etherische matrix, dat is op het oogenblik, dat de levensstroom door de permanente atomen vaart en duidt daarom het meest innerlijke wezen van het fysiek permanent atoom of de positieve kiem aan. Dit is dus in strikten zin geen ‘almogelijkheid’, hoewel dan toch een zeer groote mogelijkheid tot openbaring. En dit wezen, de innerlijke aard, van het fysieke, wordt in den horoskoop van het Lichaam aangeduid door de plaats van de Maan daarin. De ‘Maan bij geboorte’ moet zich alzoo noodwendig op dezelfde wijze uitdrukken, d. w. z. door middel van hetzelfde punt in den zodiac der Aarde, als de ‘Ascendant bij conceptie’. Voor den filosofischen denker spreekt misschien méér, en dan ook geheel voldoende, de stelling: etherische matrix en fysiek lichaam verhouden zich als negatief tot positief: een horoskoop is de uitdrukking van elk hunner; in een horoskoop in’t algemeen verhouden zich wederom Maan en Ascendant gelijk Inwezen en Vorm, dat is (van den vormkant gezien) gelijk Negatief tot Positief. En daarom moet, wijl het lichaam als een afdruk, een afgietsel, is van de etherische matrijs, wat in het ééne positief is, in het andere negatief te voorschijn komen en vice versa. Het spreekt wel van zelf, dat deze ‘Regel van Hermes’ gebruikt kan worden tot verbetering van een slechts bij benadering bekenden geboortetijd, daar men practisch bekend is met den gemiddelden duur van het opbouwingsproces van het lichaam ‘). LXXII. Voor zooverre wij kunnen nagaan, is dus het Leven een proces van bewustwording, en zijn doel: volmaking van het innerlijk wezen door evolutie; het middel daartoe: opvolgende geboorten in een organisch lichaam, orgaan, dat het leven der wereld tot bewustzijn van het Zelf zal brengen, om die daardoor tot bewustzijn van zich-zelf te brengen en tot een telkens verhoogd bewustzijn, al naarmate het Zelf op steeds hoogeren trap leert zeggen: ‘ik ben dat niet’. ') Zie omtrent practisch gebruik van dezen Regel: Leerboek der Astrologie I. Theosofische Uitg. Mij. Amsterdam, 1909. Telkens een nieuw begin, om telkens tot een nieuw en beter eind te geraken en eindelijk te komen tot het Eind, dat ook het Begin was. Maar dan bewust, wetend, wakker. Kringen binnen kringen, kleine ‘slangen’ binnen grootere. En telkens is de toon van het begin de opening van een gehéél, aanleg en toonaangever. Het leven is de symfonie, die daaruit ontwikkeld wordt: door vele overgangen, uitwerking van motieven, strijd om klaarheid en inwikkelingen, door dissonnanten, herstellingen en oplossingen heen, wordt gestreden en geleden naar het einde, het slotaccoord, dat alles samenvat, wat is voorbijgegaan, en dat wegsterft als een snik of een juichkreet in de ruimte .... Maar niet weg voor altijd, want de Moeder van Mededoogen heeft alles opgevangen en zal alles bewaren zoolang ge slaapt en uitrust om later alles terug te geven, wat ge verdiend hebt en wat voor eeuwig uw verdienste zoowel als uw last zal zijn. De laatste snik wordt de glimlach van het kind in moeders schoot, de juichkreet van den vallenden strijder het recht op zwaarderen arbeid. De Practische Astrologie is voor den Mensch als de geografie van de Ziel. De Horoskoop de landkaart voor den Pelgrim op den moeilijken weg in ruwe streken. OLCOTT-LOGE Koninklijke Bibliotheek ’s-Gravenhage in bruikleen van de Theosofische Vereniging Nederland Den Haag, 24 Maart 1911, nm. 9 u. 44 m. A.R.M. = 147° 28'. COSMOLOGIE. ELEMENTEN DER PRACTISCHE ASTROLOGIE DOOR A. E. THIERENS. Uitgegeven te ’s-Gravenhage DOOR DE N. V. ELECTRISCHE DRUKKERIJ „LUCTOR ET EMERQO”. 4 SEPTEMBER 1911. OPGAVE VAN DEN INHOUD. Bladzijde ALGEMEENE INLEIDING i BRONNEN xvi Hoofdstuk ). DE WARE ELEMENTEN DER ASTROLOGIE. I. Noumenon en Phenomenon 1 11. Het Zelf en het Niet-Zelf, Zonne-Zelf en Zodiac 3 Het Veld en de planeten of tjakrams 4 111. De oorsprong van den Zodiac 5 IV. De Zodiac in aanleg en zijne vervulling tot werkelijkheid .... 7 V. De Zodiac als fysiek gewaad 9 Hoofdstuk 2. ZONNE-ZODIAC. ZODIAC DER AARDE. HOROSKOOP. VI. De Zodiac der Aarde 10 Zodiac der Aarde en Vaste Zodiac (praecessie) 12 VII. Het etmaal-proces; de horoskoop 14 VIII. Het Veld en de Kenner van het Veld 16 IX. De Zodiac als de ‘Ring-Niet-Verder’ 18 Hoofdstuk 3. HET ORGANISCH VERBAND. X. Trillingen en ether 19 XI. De etherische ‘matrix of matrijs’ 21 Innerlijk en uiterlijk 22 XII. De organen ‘agentschappen’ der innerlijke vermogens 23 XIII. Karma en Reïncarnatie 25 Hoofdstuk 4. AFKOMST EN OORSPRONKELIJKE BETEEKENIS VAN DE TWAALF TEEKENS VAN DEN ZODIAC. XIV. De huizen van den horoskoop • 27 De teekens van den Zodiac 29 XV. De fazen van openbaring of ‘gebieden’ 30 XVI. De Zodiac en de gebieden 33 XVII. Openbarings- en resorptie-proces 38 Hoofdstuk 5. HET FYSIEK GEBIED. XVIII. De ‘vijf ongeopenbaarde hiërarchieën’ 38 XIX. De cyclus Leo-Cancer 39 De openbaring der twaalf sferen in het fysiek gebied 43 XX. De planeten in het zonnestelsel en hunne ‘beheersching’ over de teekens of sferen 44 XXI. Ander verloop van den cyclus op fysiek gebied 49 Hoofdstuk 6. VUUR, AARDE, LUCHT, WATER. Bladzijde. XXII. De elementen en de teekens van den Zodiac . . , 51 De cyclus Sagittarius-Scorpio 53 De drie cycli 4 XXIII. Volgorde der elementen 37 Hoofdstuk 7. ARIËS, LEO, SAGITTARIUS. XXIV. De vuurteekens in ’t algemeen 59 XXV. Ariës 60 XXVI. Leo 62 XXVII. Sagittarius 65 Hoofdstuk 8. TAURUS, VIRGO, CAPRICORNUS. XXVIII. De aardteekens in ’t algemeen 68 XXIX. Taurus • • 69 XXX. Virgo 72 XXXI. Capricornus 75 Hoofdstuk 9. GEMINI, LIBRA, AQUARIUS. XXXII. De luchtteekens in ’t algemeen 78 XXXIII. Gemini 81 XXXIV. Libra 84 XXXV. Aquarius 88 Hoofdstuk 10. CANCER, SCORPIO, PISCES. XXXVI. De waterteekens in ’t algemeen 91 XXXVII. Cancer 94 XXXVIII. Scorpio 97 XXXIX. Pisces 100 XL. Onderlinge verhouding der vier elementen 102 Hoofdstuk 11. DE SPIRAAL VAN ONTWIKKELING EN DE HUIZEN. XLI. Het Ego in den Horoskoop 105 XLII. De hoogere beginselen in Ve tot Xlle huis XLIII. De innerlijke beteekenis van Ie tot IVe huis 111 XLIV. De tweede cyclusgang: V—IV 113 XLV. De totale spiraal van openbaring 117 .... ion XLVI. De beteekenissen der twaalf huizen, samengevat 120 Hoofdstuk 12. DE PLANETAIRE CENTRA IN HET ZONNES 1 ELSEL. XLVII. Centra of organen 122 De twaalf sferen in het zonnestelsel XLVIII. De functiën der planeten 126 Subjectieve en objectieve zijde in het Zonne-Zeif 129 XLIX. De planeet-symbolen 139 L. Onderlinge verhoudingen 133 LI. Uranus en Neptunus 133 LH. Zonne-lichaam en Maan-lichaam 138 Bladzijde. LUI. De hartvormige innerlijke cyclusgang 140 LIV. De vier andere buiten-planeten (Pluto, Isis, Mercurius, Horus) . . 144 Dharma en Karma in het zonnestelsel 147 LV. Verhoudingen der twaalf planetaire centra 147 Hoofdstuk 13. DE MAAN. LVI. Maangoden en -godinnen 151 LVII. Maanlichaam en matrix 153 De Maan, fysiek orgaan van de etherische matrix 155 LVIII. Zon, Maan en Aarde 156 LIX. Het symbool voor de Maan '6O LX. De drie beteekenissen van Maan en Zon '6l LXI. De Maansbaan-knoopen 163 Hoofdstuk 14. ASPECTEN. LXII. Driehoek en vierhoek '65 De drie kruisen Vierkant en oppositie '69 Sextiel en semi-sextiel 170 Inconjunct I^l LXIII. De aspecten in het cyclusproccs '72 LXIV. Aspecten van de Maan met de Zon '75 LXV. Categorische verdeeling der aspecten 178 Minder bekende aspecten 'B' Hoofdstuk 15. GEEST, ZIEL EN LICHAAM. LXVI. Zon, Maan, Ascendant 'B3 LXVII. Incarnatie *B6 LXVIII. Waarde der planeten in den horoskoop . . . . , 188 LXIX. Planeten en huizen '93 „Gij zult niet dooden” '95 LXX. Beoordeeling van den horoskoop '96 LXXI. De terugkeer; reïncarnatie 197 De ‘Regel van Herraes’ '99 LXXII. Kringen binnen kringen 200 ALGEMEENE INLEIDING. Terecht klagen velen die gaarne iets van astrologie, hare waarde en haar wezen willen weten, dat zij er tot nog toe niet in geslaagd zijn, den weg daartoe te vinden. Terecht, omdat inderdaad die weg in de bestaande litteratuur zoo goed als niet is aangewezen. De boeken over astrologie behandelen gewoonlijk de praktische zijde, leeren deze wetenschap als een ‘vak’ maar zwijgen als regel over het ‘waarom’. Niet ten onrechte echter beklagen astrologen zich over de zéér geringe mate van belangstelling die de hun ter harte gaande zaak ondervindt van de zijde van wetenschappelijk, paedagogisch en filosofisch aangelegde lieden, ja zelfs van de zijde van vele ernstige studenten in de theosofie. Waarom, zoo vragen wij, uwe belangstelling, uwe medewerking, vooral in den vorm van gedachten, onthouden aan dit werk? Is dit niet eene hypothese waard althans? Zou het vraagstuk van het verband tusschen de hemellichamen en hunne bewoners onderling van minder groot gewicht zijn, dan bijv. de affiniteit van scheikundige atomen of de verhouding en functiën van bacillen en microben in het menschelijk organisme? Zoolang de hooger ontwikkelden hunne aandacht en de kracht van hun denken onthouden aan eene zaak, kan men voor zeker zeggen, dat deze öf zal verdwijnen uit de menschelijke samenleving óf in handen zal vallen van minder ontwikkelden. Dat laatste zal vooral geschieden wanneer er uit de zaak eenig materieel voordeel te trekken is. En daar dit bij de astrologie geen twijfel overliet, is dat inderdaad geschied. Lieden zonder kennis maar met eenig gevoel voor de psychische waarheden. 2 BRONNEN. Eene elementaire historische kennis der astrologie vindt men in: Surya Siddhanta, Journal of the American Oriental Society, 1860, deel 6. Ptolemaeus: Syntaxis. Dupuis; Origine de tous les cultes. Troels-Lund: Sterrenhemel en Wereldbeschouwing in den loop der tijden, 1902. Kiesewetter: Die Geheimwissenschaften. Schlegel: Astronomie und Astrologie der Chinesen. Bouché le Clerc; Hisloire de I'Astrologie. Van de tegenwoordige werken over de praktijk der astrologie zijn ongetwijfeld de beste: Alan Leo: Practical Astrology. „ „ The Key to your own Nativity. „ „ How to Judge a Nativity. „ „ The Progressed Horoscope, Isabelle M. Pagan; From Pioneer to Poët. De ware grondslagen van astrologische kennis vindt men echter in de standaardwerken van; H. P. Blavatsky: Isis Unveiled en The Secret Doctrine. Het Nederlandsch tijdschrift Urania, in 1907 opgericht, tracht de astrologie in alle opzichten in een zuiver licht te stellen. 11. De elementen der practische astrologie zijn dus de elementen van ons Zonnestelsel, het lichaam van den Zonnelogos, waaruit wij zijne eigenschappen gewaar worden. Wij onderscheiden dadelijk eene positieve en eene negatieve zijde aan het wezen van het geheele stelsel, de zijde van den ‘Geest’ en die van de ‘Stof’ of van het Zo n n e-z eI f met zijne PI ane t e n en het Niet-zelf, de omgeving die zich in den Zodiac openbaart. De positieve zijde geeft de scheppingsmacht en de negatieve de substantie. Gezien de drievuldigheid van ‘Zelf’, ‘Niet-zelf’ en ‘Betrekking tusschen de beide’, personifieert de Zon het Zelf van het stelsel en is het centrum of hart van het totaal-lichaam van den Logos, de Zodiac het Niet-zelf, de ring van Hierarchiën, die zijne openbaring begrenzen en hem de substantie leveren voor zijn veld van ervaring, terwijl de planeten de bizondere verbindingen tot stand brengen omdat in de planetaire lichamen de verbizonderde openbaringen van het stelsel zich ontwikkelen, waardoor de Logos verbizonderde ervaring erlangt en de planeten hem dus den dienst bewijzen van zintuigen of, gelijk ze in de indische theosofie worden genoemd, tjakrams. Aan de positieve zijde versplitst of verbizondert zich de positieve macht in twee deelen: het ééne centrum van die macht, fysiek weer te vinden in de zon, en de verscheidenheid van positieve macht, weer te vinden in het geheele zonnestelsel. In dit gehééle zonnestelsel ligt het positieve wezen van den Zonnelogos verbreid. Hij heeft als ’t ware op elk punt van dat stelsel een verbizonderd deel van zijn leven uitgestraald, een verbizonderd deel of aanzicht van zijn bestaan verwekt. Maar in dat veld van’t stelsel als gehéél zijn dan weer enkele bepaalde centra van waarneming ontstaan, als brandpunten van enkele bepaalde beginselen of trillingen. We zouden deze kunnen noemen hoofdcentra in de uitbreiding van het veld, hoofdcentra van aandacht, dus ook van waarneming, van den Logos. Daar alle centra van waarneming of tjakrams, qualitate qua, aanrakingspunten van de positieve met de negatieve zijde van het proces zijn, zoo zijn deze hoofdcentra de voornaamste punten van aanraking van den Zonnelogos met de substantie van den Zodiac. Dit is volkomen analoog met het feit dat het geheele lichaam van den mensch de omgevende wereld gewaar wordt, maar hij door zijne zintuigen die wereld op eenige bepaalde manieren waarneemt. Het veld en de planeten zijn aldus ontstaan uit de beide: uit de macht van den Zonnelogos en uit de substantie zooals die geboden wordt door de omgeving. Staat het nu eenmaal voor ons vast, dat de Zonnelogos en zijn stelsel de ziel en het lichaam zijn van een hoogeren en voor ons ‘volkomen abstracten Geest’, dan begrijpen wij ook, dat het stelsel zelf met zijn veld, zijn zonnelichaam in het centrum en zijne planeten, eene verschijning is van de volkomen abstracte wetten. Elk der planeten vertegenwoordigt dus een bepaald beginsel in die wetten en stelt den Zonnelogos in staat, dat beginsel in werking te brengen en, omgekeerd, het ook te ervaren, gelijk het oog ons in staat stelt, de bizondere trilling, die wij ‘licht’ noemen, te ervaren, en ook deze trilling in werking te brengen. lil. Om eenig begrip van den Zodiac te krijgen, moeten wij eveneens uitgaan van de abstracte wetten, die wij echter ook in dit geval weder niet kunnen aantoonen hier ter plaatse. Wij kunnen alleen in heel vagen omtrek aanduiden, dat eene concrete, vormelijke openbaring of geopenbaarde vorm niet te voorschijn treedt uit het Absolute dan nadat duidelijk een zestal stadiën, elk tweevuldig in aard, zijn doorloopen, zoodat een twaalfvuldige wet het inwezen van eiken vorm van openbaring is. Die stadiën heeten in hun concreet aanzicht in de theosofie de ‘Gebieden’ van Zijn of bestaan. Na zes tweevoudige gebieden van abstractheid komt dus eerst de concreete vorm te voorschijn. De wet van het twaalfvoudig inwezen is dan als ’t ware de stempel of het zegel dat op de geheele openbaring gedrukt is. En elk proces van ontwikkeling draagt die zelfde wet in zich: aanvangende met het éérste en doorloopende alle twaalf stadiën. Zoo zijn van elk proces van ontwikkeling of openbaring twaalf perioden of stadiën aan te geven, analoog steeds met de twaalf perioden of stadiën van het groot-cosmisch d.i. het abstracte proces. Nu moeten wij in verband hiermee een andere wet kennen en bedenken. Eene wet namelijk die ons iets zegt omtrent het Wezen en de beteekenis van Beweging. Beweging beteekent de werking van eene kracht of duidt op de verschijning van eene kracht. Voor het waarnemend bewustzijn beteekent beweging: ervaring, evolutie. Wat stil staat en niet beweegt, ervaart niet, evolueert niet en heeft in dien zin geen levend bestaan 1). Wanneer ons bewustzijn stilstaat, niet vooruitgaat, ontvangen wij géén indrukken en zijn wij zoo goed als afgestorven. Ons bewustzijn in’t algemeen richt zich op een doel, beweegt van het punt van heden naar een bepaald punt dat morgen bereikt zal worden. Het is, in’t algemeen gesproken, de wet om te leven, die ons stuwt en de begeerte om te bereiken het een of ander doel, die ons trekt in eene bepaalde richting. En zoo gaat het met alles. Waar geen beweging bestaat, ontbrak de aantrekkende kracht der begeerte. Begeerte is de revers van wil den wil om te leven. En waar de wil ontbreekt of zich niet kenbaar maakt althans, bestaat geen werkelijk leven. Ervaring zou dan weder de vrucht van het leven kunnen genoemd worden. Ervaring en leven bestaan dus ook alleen in zooverre er beweging is. De beweging van ons zonnestelsel ten opzichte van buiten gelegen stelsels heeft dus tengevolge eene zekere ervaring en getuigt van een zeker leven van onzen Zonnelogos als deel van een grootere eenheid, een grooter stelsel. Maar zooals wij weten, bewegen ook de verschillende lichamen van ons zonnestelsel en zeer vermoedelijk dus de geheele fysieke samenhang van het stelsel in eene bepaalde richting. Bij de zon, het centraal-lichaam, zoowel als bij de planeten, de bizondere centra, nemen wij eene beweging van aswenteling waar. De ') Vgl. in Urania. zon wentelt om zijn eigen middelpunt, dat tevens middelpunt van het stelsel is, en ook de andere lichamen wentelen om dat middelpunt. Zij bewegen zich hierdoor dus alle in een kringproces ten opzichte van de omgeving. En daar nu zoowel de planeten als het zonnelichaam zelf, middelpunten van waarneming of ervaring zijn, is hier het verband heel duidelijk tusschen de beweging en de ervaring. Het geheele stelsel maakt daardoor klaarblijkelijk een cyclus-proces van leven door, waarbij het zijn ervaring trekt uit de buitenwereld, het omringend Heelal, en in dat cyclusproces zullen wij moeten vinden de twaalfvoudige indeeling van perioden. Het eenige punt, dat voor ons op dit oogenblik volkomen onverklaarbaar schijnt, is het beginpunt: Waar is het beginpunt van die twaalfvoudige verdeeling? Deze twaalfvoudige verdeeling, die in de astrologie groote beteekenis heeft, is in de sterrekunde bekend als de Dierenriem, de kring der twaalf sterrenbeelden, die ons zonnestelsel omgeven in zijn vlak van beweging, dat ook wel genoemd wordt 'het gemiddeld vlak van het zonnestelsel’. Men meent dan, dat deze door de menschen, als ’t ware in onderlinge overeenkomst der geleerden, zijn vastgesteld ‘voor ’t gemak’ of ,bij toéval’ juist zooals wij ze nu kennen. De latere sterrekundigen hebben dat zeker wel gedaan. Maar toch is het merkwaardig dat zij daarbij zóó weinig zijn afgeweken van oude Arabische, Perzische, Egyptische en Indische gegevens, dat de grenzen der sterrenbeelden thans op de kaarten van Argelander e.a. nog ongeveer juist dezelfde zijn als op de oudst bekende afbeeldingen. Wanneer men zich in bovengenoemden zin uitspreekt over de motieven, oordeelt men dus niet over die der latere sterrekundigen, maar reeds over die der priesters die duizende jaren geleden deze grenzen aangaven. Zulk een oordeel is minstens genomen onvoorzichtig; het heeft zeker niet veel wetenschappelijke waarde. De sterrekundigen van die vroegere tijdperken waren allen priesters of althans lieden die een geestelijk leven leidden, en wien dus eenige geestelijke kennis kan ten dienste gestaan hebben, naar men zou meenen. Zij op hunne beurt kunnen weer zijn voorgelicht door nog méér ontwikkelde wezens, in menschelijke of andere gedaante. Schrijver dezes is daar stellig van overtuigd, al kan hij er niet eenig uiterlijk aantoonbaar bewijs van leveren. En zoo kan het ook zijn, dat het eerste punt van dezen Dierenriem en daarmee tevens alle verdeelingen van de twaalf ‘Teekens’ zijn medegedeeld aan vroegere sterrekundigen door hen die meer wisten. Dit is althans geen veronderstelling die meer verwerpelijk is dan dat een schoolmeester van wat hij méér weet iets kan leeren aan een boerenknaap. Wij kunnen daarop echter hier ter plaatse niet verder doorgaan. Dat beginpunt aanvaardende, volgt daaruit verder vanzelf de geheele cyclus van twaalf, de Dierenriem. Dit is de Dierenriem of zodiac der Sterrenbeelden, door den Hindoe-sterrekundige en-astroloog genoemd de‘Vaste Zodiac’ in onderscheiding met den zodiac der Aarde, waarover wij in ’t volgend hoofdstuk zullen spreken. IV. De verhouding van den ‘Vasten Zodiac’ tot ons zonnestelsel moet ons echter nog duidelijker worden. In onze voorstelling daaromtrent moet voorop staan, dat deze zodiac zijne beteekenis voor ons zonnestelsel ontleent aan de beweging van dat zonnestelsel in zich zelf. Het is waar, dat die zelfde omgeving, die wij nu den Dierenriem noemen, er zoude zijn, ook al hadde ons zonnestelsel die inwendige beweging niet tenminste, laat ons dat aannemen. Het is ook aan te nemen, dat de Zonnelogos, toen hij zijn stelsel bouwde of herbouwde bepaald of beperkt was door deze zelfde omgeving, en dat hem geen keuze overbleef, omdat hij, krachtens vorig bestaan, juist tot deze omgeving de affiniteit bezat, die hem in incarnatie bracht. Uit dat laatste zoude volgen, dat het cyclus-proces van het stelsel van den Logos met deze omgeving zeer nauw samenhangt; die samenhang kan zelfs zóó volmaakt gedacht worden, dat precies het beginpunt van den aan te vangen levenscyclus bepaald was bij de geboorte van den Logos in zijn fysiek omhulsel, en dat daarmede tevens de geheele Dierenriem, zijn twaalfvoudig levensproces bepaald was. 3 Dit nu kan bij nader inzien niet slechts mogelijk, maar tamelijk wel noodzakelijk genoemd worden, althans door hen die aan geen ‘toéval’ kunnen gelooven. Indien er geen toeval is, bestaat dat ook niet in eenig punt van de samensluiting van dit stelsel van onzen Zonnelogos met de omgeving, waarin het zijne plaats vindt. Indien de plaats van dit stelsel door affiniteit tot de omgeving bepaald wordt, gelijk wij aannemen dan ook gehéél. Er blijft dan geen ruimte over voor iets anders. Dan zal elke affiniteit in ’t bijzonder tot haar recht komen en elk punt van den omtrek van het zonnestelsel zich juist moeten plaatsen tegenover het complementaire punt van de omgeving. Die omgeving als geheel is dan inderdaad, zoowel in toto als in alle bizonderheden, het complementair beeld van het stelsel dat zich daarbinnen vormt. Of juister, dat stelsel, het lichaam van den Logos op fysiek gebied, is het complementair beeld van die omgeving. De teekens van dezen ‘Vaste Zodiac’ ontleenen dus hun plaats en wezen niet aan de omgevende sterrenbeelden. Deze sterrenbeelden zijn niet juist toevallig in twaalf groepen gerangschikt ten gerieve van de geboorte van ons stelsel. Omgekeerd moet de gedachtengang zijn: Ons stelsel veroorzaakt door zijne wentelende beweging een cyclusproces, dat als zoodanig twaalfvoudig is in zijn aard en dat aanvangt met het oogenblik van de geboorte van het stelsel een ‘eerste punt’, waaromtrent wij verder niets kunnen gissen. Die twaalfvoudig-verdeelde cyclus is dus inherent aan het wezen van het zonnestelsel, dit lichaam van den Logos dat de betrekking tusschen zijn Zelf en de omgeving is. Die cyclus met zijn twaalf ‘vakken’of‘teekens’is een aan Ie g van dat stelsel. En de aanleg wordt vervuld door de krachten die van buiten komen. Deze stralen als ’t ware gezamenlijk in de twaalf openstaande mogelijkheden. Elk van de teekens of vakken heeft uit eigen aanleg zijn eigen aard. (Ariës, Taurus, Gemini enz.) ontleend aan de Groote Wet het abstracte cosmische noumenon. Maar de verwerkelijking van dien aanleg door de van buiten komende invloeden maakt een beeld van bizondere tint, kleurt als ’t ware het algemeen karakter met bizonderheid. Het stelsel nu heeft in ’t algemeen en elk der lichamen in dat stelsel in ’t bizonder eene beweging in een bepaald vlak, d.w.z. in eene bepaalde vlak-richting ten opzichte van de totaalomgeving. En het stelsel leeft dus, zoo niet alleen, dan toch voornamelijk in dat vlak: het put zijne ervaring uit de omgeving van dat vlak. Zooals men weet, bewegen niet alle planeten zich in juist hetzelfde vlak. Maar de baanvlakken verschillen zóó weinig dat men wel eens gesproken heeft van „het gemiddeld vlak van ons zonnestelsel”. Het is echter niet noodig, en zelfs geheel ongewenscht, hierin te transigeeren of te middelen. Men mag met volkomen gerustheid zeggen, dat de Logos blijkbaar zijne centrale ervaring oogst in een bepaald vlak, dus uit een bepaald vlak der bepaalde omgeving; dat vlak is dan het equator-vlak van het zonnelichaam; en dat hij verder zijne bizondere ervaringen, door middel zijner tjakrams, zintuigen of planeten, verkrijgt uit onderling eenigszins verschillende vlakken der omgeving. V. Stellen wij ons nu tenslotte dit twaalfvoudig levensproces van ons zonnestelsel voor, dan zal blijken, dat wij, die binnen dit stelsel bestaan, alleen te maken hebben met de binnenzijde van dien zodiac; de subjectieve zijde dus. Objectief moet die omgeving bestaan uit tallooze andere stelsels. Maar door zijne vestiging binnen die omgeving, is deze voor ons zonnestelsel eene tvvaalfvoudigheid geworden; die twaalfvoudigheid is het subjectief beeld dat onze zonnelogos zich vormt van die omgeving, en wel doordien hij daarbinnen zijn twaalfvoudigen levenscyclus volbrengt. Men zou dezen levenscyclus misschien kunnen illustreeren door de voorstelling van een ring met twaalf poorten, straalsgewijze op het middelpunt gericht. Door elk der twaalf poorten, die elk hare principieele beteekenis in den ring hebben, valt het zeer samengestelde licht van alle hemellichamen daarbuiten. De principieele beteekenis van die poort is het gevolg van de algemeene wet. De kleur of aard der bizondere lichtstralen die er door heen vallen, teekenen het bizondere in dit verschijnsel. Zoo wordt door den zodiac het lichaam of fysiek gewaad van den Zonnelogos gekleurd, en wij zijn genoodzaakt tot de veronderstelling, dat er geen twee zonnestelsels geheel gelijk van uiterlijk zijn, maar zien tevens eene verklaring voor deze ongelijkheid, die de astronoom door middel van zijn spectroscoop reeds heeft gevonden. Van allereerst belang voor onze astrologische studies is het vormen van eene klare voorstelling omtrent de grondbeginselen van het stelsel waartoe wij behooren. Moge het bovenstaande eenig licht geworpen hebben op enkele der voornaamste grondlijnen. Zonne-Zodiac. Zodiac der Aarde. Horoskoop. vi. Binnen het lichaam van het zonnestelsel wordt door een deel van het logoïsch bewustzijn op de drie lagere gebieden een voertuig opgebouwd, centrum van verbizonderde ervaring en verbizonderd bewustzijn, waarover hiervoren sprake was, eene Planeet. Dat deel van het logoïsch bewustzijn verschijnt daardoor op deze drie lagere gebieden als een afzonderlijk, zelfstandig wezen wat het daar inderdaad ook is de Planeetlogos. Aan deze zelfstandigheid van bestaan gaat gepaard ergo de wet van de twaalf. De openbaring op deze gebieden brengt met zich mede de wet. De planeetlogos heeft in zich dezelfde twaalfvuldige aanleg van uitstraling en opneming. En die aanleg komt tot werkelijkheid door de beweging van de planeet rond de zon, welke een cyclusproces vormt. Dit is een levensproces, dat zijne perioden, fazen of ‘teekens’ vertoonen zal, gelijk elk levensproces in de geopenbaarde wereld. Het vertoont zich als de zodiac van de planeet. Omtrent het beginpunt, en daarmede de hoofdverdeeling, van dezen zodiac bij onze Aarde kunnen wij ons wel eenigzins een begrip vormen. Het Noordelijk halfrond van onze planeet is in ’t bizonder het deel dat de electrifieerende kracht van de zon opneemt en daardoor voor de Aarde zelf het krachtbezittende, positieve deel is. Het Zuidelijk halfrond is het deel dat den afgewerkten stroom van electriciteit afgeeft en uitwerpt en daarom ten opzichte van de Aarde zelf het negatieve gedeelte is. Het ligt dus volgens ons begrip wel voor de hand en is trouwens ook in wetenschappelijk- natuurkundigen zin juist gezien, den aanvang van het belevendigingsproces der Aarde (door de Zon) daar te zien waar de Zon hare straling op het Noordelijk halfrond begint te richten, dus in het punt waar zij noorderdeclinatie krijgt, het punt waar de ecliptica den equator snijdt, noordwaarts richtende. Dat punt, het voorjaarsdag-en-nacht-eveningspunt, is daarom het beginpunt van den zodiac der Aarde, ook wel het punt Ariës genoemd, het eerste punt van het teeken Ariës van den zodiac der Aarde (omstreeks 21 Maart). Het tegenoverliggende hoofdpunt van verdeeling is dan natuurlijk het najaarsdag-en-nacht-eveningspunt, waar de Zon zuiderdedinatie krijgt, het eerste punt van het teeken Libra (omstreeks 21 September). De beide dwars daarop liggende cardinale punten zijn die, waar de Zon hare grootste noorderdeclinatie heeft bereikt en hare rijzing naar het Noorden verkeert in eene daling, het eerste punt van het teeken Cancer (omstreeks 21 Juli), en waar zij de grootste zuiderdeclinatie heeft bereikt en de daling naar het Zuiden omgekeerd wordt in eene herrijzing naar het Noorden, het eerste punt van het teeken Capricornus (omstr. 21 December). Men zou kunnen nagaan, hoe in verband met deze wisselingen in het levensproces van de planeet ook duidelijk wetenschappelijk zijn te vinden bepaalde wisselingen in den electro-magnetischen toestand van de Aarde, daargelaten nog de wisselingen in warmtegraad en licht-intensiteit. Zoo is dus de zodiac der Aarde in werkelijkheid weder een beeld van twaalf poorten waarin de invloeden van de omgeving worden opgevangen. In dit geval nu, voor de zodiac van de planeet, is die omgeving de zodiac of aura van het zonnestelsel, de Vaste Zodiac. Deze Zonne-zodiac werpt zijne krachten in den zodiac van de planeet en vervult alzoo weder dezen aanleg, brengt de principieele verdeeling in de aura van de planeet tot eene reëele waarde en kleurt daarmede deze aura, zijn uiterlijk gewaad. Zooals bekend is, verplaatst zich de zodiac der Aarde elkjaar 50",2 [tegengesteld aan de bewegingsrichting van de Aarde in hare baan] ten opzichte van den Vasten Zodiac, en doorloopt aldus in 25868 jaren den geheelen cirkel van 360°, dus één teeken van 30° in ongeveer 2156 jaar 1). Daardoor veranderen de invloeden die de verschillende teekens van den zodiac der Aarde kleuren, voortdurend langzaam maar geregeld. Deze veranderingen in de aura van de Aarde moeten natuurlijk belangrijke en intrinsieke veranderingen in het leven op Aarde beduiden. Inderdaad is dat zoo en worden ons enkele feiten genoemd, die aan de hand van deze beschouwing dadelijk tot ons spreken zullen. Zoo wordt gezegd, dat telkens wanneer de verdeelingen van den zodiac der Aarde op de eene of andere wijze samenvallen met de verdeelingen van den Vasten Zodiac, onze planeet eene groote uitstorting van kracht uit het zonnestelsel ontvangt en een groot geestelijk leeraar, een Avatara, optreedt. Dat eene bizondere uitstorting van kracht plaats heeft bij het juist overeenkomen van de beide zodiacs kan ons niet vreemd klinken, welken naam wij dan ook, wetenschappelijk, aan het verschijnsel zouden willen geven; inductie, geleiding of eenigen anderen. En de realiteit van al deze ‘invloeden’ erkennende, is het evenmin te miskennen, dat een groot geestelijk Wezen de leider en bestuurder, de personificatie van zulk een krachtsuitstorting moet worden. Éénmaal in de 25868 jaar zullen alle punten van den zodiac der Aarde juist overeenkomen met de gelijksoortige punten van den Zonnezodiac. Dit is de grootste der twaalf uitstortingen van kracht, omdat dan elke afdeeling van den zodiac der Aarde juist opvangt den gelijksoortigen straal van kracht uit den Zonnezodiac, den straal, die volkomen begrepen kan worden; dan treedt de grootste Avatara op, of, anders uitgedrukt, heeft ‘de Groote Leeraar van Goden en Menschen’ zijne grootste en volste openbaring op Aarde. Wanneer men nu volgens de kaarten van Argelander uitrekent. i) Dit is de opgave der astronomen althans, berekend uit de waargenomen praecessie. wanneer de laatste maal deze gebeurtenis plaats had, vindt men een tijdstip dat ongeveer 108 jaar vóór het begin van onze jaartelling ligt. Het is merkwaardig hierbij aan te halen, hoe mevr. A. Besant en G. R. S. Mead beweren, dat de geboorte van den Christus niet plaats vond in het jaar waarin onze tegenwoordige tijdrekening aanvangt, maar ongeveer 108 jaar vroeger. Volgens deze tijdrekening zou in het jaar 2047‘) van onze tijdrekening het punt Ariës van onzen zodiac, dat nu in het teeken Pisces van den Zonnezodiac staat, dit verlaten en samenvallen met het eerste punt van Pisces, overgaande naar het teeken Aquarius van den Zonnezodiac. Dan zou wederom een groote uitstorting van kracht plaats vinden en een openbaring van den Grooten Leeraar verwacht moeten worden. Merkwaardig is ook, hoe de Christenen van de eerste eeuwen zich symboliseerden met het teeken van den V i sc h, en hoe thans de menschen die in de toekomst trachten te zien, typisch de menschen van Aquarius zijn: de humanitairen, de intuïtieve menschen. De plaats welke het punt Ariës van den zodiac der Aarde inneemt ten opzichte van den Grooten, Vasten of Zonne-Zodiac, wijst aan, in welken algeméénen toonaard het geestelijk leven van de bewoners der Aarde gestemd is. Toen dit punt in het teeken van den Stier stond, vond men in Egypte en Babylon den stierekop en de stierebeelden, de vredige, welvoldane Apis-vereering, in Griekenland de Minotaurus-sage: O 2156 108 = 2047. overal rijkdom en pracht in de godsdienstceremoniën, die trouw en zonder kritiek werden volbracht; men was tevreden met wat men had, zonder eenige begeerte om het aan anderen op te dringen of zelfs mede te deelen. Later ontaarde het in grof materialisme en phallicisme: alles is gekleurd door Taurus. Met de intrede van den equinox in den Ram worden de stierehoornen verwisseld voor ramshoornen op de latere Egyptische zegelringen, mummiekisten enz. vindt men die. In Babylon wordt de Stier overstemd door eene grootere aandacht voor de Zon zelf, de Zon die, astrologisch zijn grootste macht bezit in het Teeken Ariës. In Perzië treden de Mithras-dienaren militant op en verbreiden zich agressief over de naburige landen benoorden de Middellandsche Zee. En toen de equinox in het Teeken van de Visschen kwam, werd het Lam of de Ram opgeofferd en vinden wij het aanbreken van eene era van diepe religieuse toewijding en algeheele opoffering voor het geloof, maar ook van larmoyante dweperij, zoowel in als buiten de Kerken. Omstreeks het jaar 2047 zal met de intrede van den equinox in den Waterman een tijdperk aanbreken van redelijkheid, logica, breede en intuïtieve kennis in godsdienst, wetenschap en maatschappij van welke wij nu de voorloopers kunnen opmerken, een tijdperk, waarin de astrologische cosmologie godsdienst, wetenschap en wijsbegeerte vereenigen zal tot éénen wijsheidsgodsdienst, welke haren stempel op de maatschappij zal drukken en daarin broederschap, individualisme en collectivisme doen ontwaken. VIL Daar de zodiac der Aarde het wezen van het levensproces van Aarde en Zon is, hangt die geheel af van den onderlingen stand van Aarde en Zon en draait daarom niet mee met de aswenteling der aarde. Dit is heel natuurlijk, maar voor vele lezers is het gewenscht, dit nog eens nadrukkelijk onder de aandacht te brengen. De aswenteling der Aarde geeft natuurlijk wéder een cyclusproces en wel een proces dat niet door de Aarde als geheel, maar door elk punt der Aarde in ’t bizonder doorloopen wordt. Dit proces maakt, dat elk punt van de Aarde in een ‘etmaal’ een cyclus doorloopt ten opzichte van den zodiac der Aarde en dus ook ten opzichte van de daarachter liggende omgeving: Zon, Maan, planeten, zonnezodiac en vaste sterren. Omgekeerd zullen de Zon, Maan, planeten, zodiac der Aarde, zonnezodiac en sterren, kortom het geheele uitspansel, onze omgeving, die wij van uit de Aarde gewoon zijn ‘den hemel’ te noemen, ten opzichte van elk punt der Aarde in den loop van een etmaal een cyclus beschrijven. Stellen wij ons een punt van de aardoppervlakte voor, dan staat het dadelijk helder voor oogen, dat de cyclus, die de hemel ten opzichte van dit punt beschrijft, zijne cardinale verdeeling vindt in het horizon-vlak en het meridiaan-vlak. In het Oosten rijst de hemel boven den horizon en wordt zichtbaar voor het oog. Krachten, die werken uit dezen hemel op het leven op Aarde welke dan ook —, werken van af dat oogenblik totdat het punt weer in het Westen onder den horizon verdwijnt, van boven. Krachten, die uitgaan van een punt aan den hemel dat onder den horizon van dit aardsche punt ligt, werken tenopzichte van dit punt van beneden. In dezen zin zijn dus de Oost- en West-gedeelten van den horizon de eerste cardinale punten van dit levensproces. Nu wordt voor een punt op Aarde het leven natuurlijk bevorderd door het ‘naar boven’ op te wekken; dit is als ’t ware het naar buiten, uit de Aarde te voorschijn roepen van nieuwe levensvormen. Gemakkelijk blijkt dit in eene plant: deze wordt ontwikkeld door haar uit de Aarde omhoog te doen groeien. En wat er van onder den grond is, de wortel, groeit ’s nachts. Daarom is natuurlijk het Oosten in het horizonvlak het beginpunt van den levenscyclus van een punt op Aarde. Vandaar klaarblijkelijk, dat in verschillende godsdiensten en in het occultisme in ’t algemeen —in analogie ‘het Oosten’het symbool is voor de bron en het begin van het Leven. Het tegenoverliggende Westen is dan het overstaand cardinaal punt in dat proces. De punten waar de hemel zijne beweging van rijzen omkeert in dalen: de boven-meridiaan, en later weder van dalen in rijzen: de beneden-meridiaan, moeten de beide andere cardinale punten van het cyclusproces zijn, gelijk van zelf spreekt. De tusschenliggende verdeeiingen van den cyclus worden verder op volkomen gelijke wijze als bij de andere processen, gevonden door vlakken op afstanden van 30° onderling te brengen door de as der cardinale verdeeling 1). Dit schema van het levensproces van een punt op Aarde is de grondslag van de horoskoop. Het beginpunt daarin, het Oosten van den horizon wordt het rijzend punt of Ascendant genoemd, het overstaand punt de Descendant; het hoogste punt, waar de zon in haren loop middag maakt, en dat het midden van den van uit de Aarde zichtbaren hemel aangeeft, wordt Middags-punt ofMidhemel genoemd in de astrologie, het tegenoverliggend vierde punt het Middernachtspunt. De twaalf stadiën van dit etmaal-proces zijn de grondslag van de huizen van de horoskoop. Gelijk de Zonnelogos, als positieve macht, zich een lichaam opbouwde uit de omgeving en dat lichaam organiseerde volgens de wet van de twaalf in zijn eigen levensproces, den Zonnezodiac, zoo bouwde de Planeetlogos zijn voertuig uit den omringenden zonnezodiac en organiseerde het volgens de wet van de twaalf van zijn levensproces, hetgeen de planeetzodiac deed ontstaan. En zoo kan een wezen op de planeet zich wederom een voertuig bouwen uit de substantie, geleverd door den zodiac van de planeet, en georganiseerd in zijn levensproces, dat ontstaat door de aswenteling van de planeet en dat zich vertoont als zijn horoskoop. VIII. Denken wij ons een mensch, geboren op de aarde. In zich zelf heeft hij de wet van de twaalf, en volgens die ‘) Zie hieromtrent Leerboek der Astrologie /, hoofdstuk I, methode ‘Campanus’. wet tracht hij zich te openbaren. Maar de kiem van zijn fysiek bestaan in theosofische werken door mevrouw A. Besant het eerst genoemd ‘permanent atoom’ bezit zekere eigenschappen. Juist zooals wij aannamen, dat de Zonnelogos zekere affiniteit bezit tot eene bepaalde omgeving, juist zóó bezit het menschelijk Ego eene affiniteit tot eene bepaalde omgeving en wordt zijn permanent atoom magnetisch getrokken tot een punt op Aarde waar de latente eigenschappen, die daarin liggen, tot werkelijkheid kunnen komen, zich kunnen uiten, opgewekt door de krachten der omgeving. Vandaar de incarnatie van een mensch op eene plaats op zijne planeet en op een tijdstip, waarop aldaar de twaalfvoudige levenscyclus in ‘aanleg’ vervuld wordt tot ‘werkelijkheid’ door de krachten van buiten, die beantwoorden aan zijn aanleg binnen. De levenscyclus, die aldaar door een Ego aanvaard wordt, heet zijn horoskoop en is in letterlijken zin de vervulling van zijne begeerte naar deze incarnatie hetzij dit nu van de zijde van het Ego bewust en gewild of onbewust en als ’t ware magnetisch begeerd is het is de vervulling van de naaste wensch of begeerte van het Ego, en is dus de verwerkelijking van zijne naaste behoefte, voor zooverre de omstandigheden dat toelaten. Hieruit spreekt het denkbeeld dat het oude Indië van den cosmos heeft als: ‘de Geliefde Wensch-koe’, Kamaduk, die alle wenschen van het Ego vervult... te zijner tijd. Zoo is het met den mensch als met den Planeetlogos, den Zonnelogos en elk wezen: „Telkens als een wezen geboren wordt, een onbewegelijk of een bewegelijk, weet, dat het is uit de vereeniging van het Veld en den Kenner van het Veld, ” zegt Shri Krishna tot Ardjoena. {Bhagawad Gita XXIII, 26). De grondslag der astrologie kan moeilijk met meer klaarheid en eenvoud worden aangewezen, dan in deze woorden ligt. IX. Herhaaldelijk is de vraag gedaan, in hoeverre de zonnezodiac ook op de horoskoop van den mensch en in ’t algemeen direct op het leven op aarde invloed heeft, en in hoeverre op onze planeet invloeden zijn te verwachten en waartenemen van hemellichamen buiten ons zonnestelsel. Stellig is dat het geval in zekere mate. De hemellichamen en stelsels buiten ons zonnestelsel zullen ook het leven op Aarde aandoen, maar de kracht dier invloeden wordt door den Zonnezodiac over den geheelen cirkel van 360° als over een veld verdeeld en elke planeet daar binnen ontvangt nu maar een heel klein deel daarvan. De krachten die van buiten komen, worden haar als ’t ware druppelsgewijze toegemeten, naarmate zij den Zonnezodiac passeert en deze werkt aldus gelijk een filter voor de planeten. Zoo werkt ook weer de zodiac van elke planeet als een filter voor al de levende wezens die er op wonen. Hoewel dit filtreerproces slechts een etmaal duurt en dus veel sneller gaat, bestaat hier evengoed de groote waarde van druppelsgewijze toedienen en daardoor ontbinden en belangrijk verzwakken der stralingen die van buiten komen. Daarom vinden wij in de theosofische litteratuur gesproken over den Zodiac in ’t algemeen eiken zodiac dus! als ‘de Rin g-N i e t-v erd e r’ (Stanza’s van Dzyan) en over de Hierarchiën van den Zodiac als „de machtige Wezens die het Karma der Wereld tegenhouden”, en die dus als ’t ware door de doelmatige en regelmatige administratie der van buiten komende krachten het leven dat zich binnen hunnen kring ontwikkelt, juist zooveel toemeten, als het daarbinnen bestaande organisme verwerken en verdragen kan en het voor vernietiging behoeden door het te vrijwaren voor den ontstuimigen vloed van den geheelen cosmos. Zoo is ook de mensch en elk wezen wederom in zijne uiterlijke openbaring beschermd door zijn horoskoop: deze toont de mate van gevoeligheid en is de poort voor de cosmische krachten, de beperking der gevoeligheid door ongevoeligheid en daarmee de bescherming tegen overweldiging van het wezen door onverteerbaren en dan vernietigenden overdaad. De horoskoop is als ’t ware de tijdelijke beperking zijner verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid. Dat echter nu en dan verschijnselen van buiten uit de wereldruimte hun invloed direct doen gevoelen op onze planeet klaarblijkelijk, wanneer de toestanden van onze eigen planeet en haren zodiac dat mogelijk maken, kan aangenomen worden. Misschien is het veronderstelde verband van Nova-Perseï met de Fransche Revolutie aan ’t einde den 18e eeuw daarvan een voorbeeld l). Het Organisch Verband. x Laat ons nu zien, op welke wijze, organisch, het verband tusschen planeet en zonnestelsel en tusschen mensch en planeet tot stand komt. M. a. w. hoe die trillingen, invloeden, of hoe gij de onderling uitgewisselde krachten noemen wilt in de astrologie heeten ze in’t algemeen planetaire trillingen en zodiakale invloeden van het een naar het ander wezen gaan en hoe zij hunne uitwerking doen gelden. Men is het tegenwoordig vrijwel ééns in de wetenschappelijke wereld over de rol die de ether speelt bij de overbrenging van trillingen. Soms spreekt men nog wel eens van den ‘hypothetischen ether’, maar de meeste geleerden zien in, dat men niet kan denken aan ‘trillingen’ zonder te denken aan ‘iets dat trilt’, een middenstof, die de trilling overbrengt. En dat zal oppervlakkig aan velen reeds verklaring genoeg zijn: de ether brengt ons de trillingen over en ziedaar hoe wij de invloeden der planeten ‘vanzelf’ ondervinden moeten. En evenzoo den invloed van den zodiac. Zoo oppervlakkig echter is de zaak niet in allen deele, want deze trillingen blijven niet aan de opperplakte van ons wezen, doch doordringen ons geheel. ') Zie Urania, 1909, p. 225. Wij moeten inzien, welke rol de ether speelt in de opbouwing van de fysieke vormen. Ook daarin is de tegenwoordige wetenschap niet zoo heel ver meer van de erkenning, dat de ether en het electron, waaruit alle fysieke atomen ontstaan, inderdaad één zijn, of liever de twee aanzichten van het medium, de middenstof: het electron is als ’t ware de kracht- of levenszijde, de ether de vorm-zijde van het verschijnsel. Men kan zeggen; om een bepaalde soort van leven, eene bepaalde kracht te dragen en dus te vertoonen, te openbaren en medetedeelen, is een bepaalde daartoe geëigende stof, als medium, eene conditio sine qua non. „Men kent het leven aan den boom”, men kent de kracht aan zijne openbaring in de substantie. Als men eenmaal is gekomen tot deze erkenning, dan is de invloed en de uitwerking van trillingen die van buiten komen op het menschelijk of eenig ander organisme reeds veel duidelijker geworden: De trillingen van warmte, electriciteit, magnetisme, licht en vele andere zijn niet anders dan krachten die zich op eene bepaalde wijze door den ether openbaren en zoodoende deze op eene bepaalde wijze belevendigen. De op eene bepaalde wijze belevendigde ether is de bouwer van fysieke vormen. Ether op zich zelf, kan men zeggen, is de bouwer van deze fysieke vormen, maar kan alleen bepaalde, concrete vormen bouwen, wanneer hij belevendigd wordt, d. w. z. wanneer bepaalde krachten door hem werken. Elke kracht, elke trilling in den ether zal een factor in dien bouw zijn en derhalve hangt het gehéél van deze trillingen af, hoe de vormen die gebouwd worden, zijn zullen. Zóó zien wij, dat de trillingen die dezen cosmos in alle richtingen doorkruisen, inderdaad de ontstaans- en bestaans-voorwaarden zijn voor de vormen die wij om ons heen zien, en dat zij niet slechts ‘éénigen invloed’ hebben. XI. Wat onze fysieke oogen zien, de fysieke vorm, is het eindproduct van een geheel proces dat voorafgaat. Éérst bestaat het geestelijk wezen, in de theosofie het Hooger-Zelf of Ego genoemd. Dit openbaart zich in drievoudigen vorm: mentaal-astraal-fysiek. Eene bespreking van het mentaal- en astraal-gebied gaat hier buiten ons bestek. Maar wij moeten iets zeggen omtrent het verband van deze werelden met de fysieke. Het Ego openbaart zich in drievuldigheid en de kiem of aanleg van deze drievuldigheid is het mentaal wezen, dat gedragen wordt door het mentaal lichaam. Van daaruit wordt door middel van de astrale wereld een fysiek wezen opgebouwd, dat feitelijk weder bestaat uit een wezen en een concreet lic haam. Evenals bij het mentale is ook hier het wezen eigenlijk de onmiddellijke geest van het concreet lichaam en dus de directe bron waaruit de substantie van het concreet lichaam opgebouwd wordt, en met nog meer nauwkeurigheid uitgedrukt; de matrix of matrijs, waaruit en waarbinnen de concrete vorm wordt gebouwd in zijn aard en elementen. Het mentaal wezen verhoudt zich tot het fysiek wezen als vermogen tot arbeid, als potentialiteit tot realiteit. Dat wil zeggen: het fysiek wezen is eene bepaalde, beperkte, eenzijdige voorstelling of verschijning van dezen aanleg, het verstandswezen, dat weder eene verschijning van het geestelijk wezen is. Om een denkbeeld te verkrijgen van zulk eene verhouding kan de volgende vergelijking dienen: Gij kent de Nederlandsche taal; die kennis is een vermogen in u. En elk woord, dat gij spreekt, is een verschijnsel van dat vermogen, een arbeid waarin dat vermogen zich realiseert. Maar in géén aantal woorden hoe groot ook, gaat ooit uwe kennis op. Deze blijft bestaan, hoeveel woorden gij ook spreekt. En deze woorden geven nooit meer dan een zeer beperkt aanzicht van uwe kennis. Stel u voor; een mensch of wezen, geheel onkundig van spreken, dus van taalkennis. Indien zoo iemand u een zeer verheven woord hoorde spreken, zou hij kunnen denken, dat uwe kennis van de Nederlandsche taal geheel van dezen verheven aard ware. Maar indien hij u een grof en leelijk woord hoorde zeggen, zou hij kunnen meenen, dat die Nederlandsche taal en de kunst van spreken in ’t algemeen, niet veel fraais was. In geen van beide gevallen zou hij recht hebben. Want de woorden zijn slechts voorbijgaande verschijnselen en uit deze woorden kan even bezwaarlijk een indruk verkregen worden omtrent uwe taalkennis als men uit uw fysiek wezen een indruk kan krijgen omtrent uw mentaal wezen, hoeveel minder nog omtrent uw Ego. Toch kan natuurlijk uit het verschijnsel iets besloten worden omtrent het innerlijk vermogen, waaruit het voortkomt. Wanneer iemand vlot spreekt, zich helder uitdrukt en zijne woorden zuiver van vorm en inhoud zijn, zullen wij met eenig recht kunnen meenen, dat zijne taalkennis hooger ontwikkeld is dan die van iemand wiens woorden lomp, onbeholpen, onduidelijk en onzuiver gevormd, slecht verbogen en vervoegd zijn. Zoo kan men uit het fysiek wezen van iemand ook eenigszins opmaken de ontwikkeling van het Ego, waarvan dit fysiek wezen als een gesproken woord is. Immers: aan de vruchten kent men den boom! Maar om eenig juist oordeel te kunnen vormen omtrent het Ego, moet men zich in geen geval door de uiterlijke waarneming alleen of in hoofdzaak laten leiden, en steeds bedenken, dat de verhouding van het fysiek tot het mentaal wezen toch in elk geval als van één tot oneindig is. Op zich zelf reden genoeg, om in het uiterlijk oordeel over personen steeds een gepaste voorzichtigheid in acht te nemen. Evenzeer verhouden zich mentaal en fysiek lichaam. Die verhouding, van vermogen tot arbeid, of van aanleg tot verschijnsel wil zeggen; dat het innerlijke gebruik maakt van de uiterlijke omstandigheden, en dus van de substantie van een veld, om zich een uiterlijken vorm op te bouwen. Het astraal lichaam is de uitdrukking van de kracht, door het Ego uitgezonden om dezen bepaalden vorm, het fysiek lichaam, tot stand te brengen, en is dus de uitdrukking van de bepaalde begeerte naar dezen vorm; het is de belichaming van de wilsuiting die gericht werd op deze incarnatie. Zoo is het met den mensch, met de planeet en met het zonne- stelsel, gelijk met eiken cosmos; de bouw van een fysiek wezen en lichaam is de verwerkelijking van een begeerte naar ervaring, de vervulling eener behoefte. In de fysieke wereld blijkt dus een bepaald aanzicht van de mentale en geestelijke wereld. En het fysieke leven is wederom de basis voor de ervaring der hoogere beginselen. XII. Nu moeten wij de aandacht vestigen op een belangrijk punt, n.l. het verband tusschen die hoogere beginselen en het fysiek voertuig. In dit fysiek voertuig hebben de hoogere beginselen hunne organen opgebouwd, de bizondere middelpunten, welke dóór hunne bizondere trillingen en vóór deze werden geschapen, gelijk het oog dóór en vóór het zonlicht. Zoo schiep het Ego of Hooger Zelf het centrum, dat wij het hart noemen; het mentaal wezen schiep het hersen-ruggemergstelsel en het astraal wezen het sympathisch stelsel. Deze ‘hoogere beginselen’ hebben dus hunne vertegenwoordiging, hun agentschap als ’t ware, op dit gebied en oogsten daardoor indrukken, waardoor zij zelve tot bewustzijn kunnen komen. En omgekeerd bezitten zij in deze agentschappen de middelen om zich op dit gebied te doen kennen, te openbaren. Men moet hier geen voet geven aan het onjuiste denkbeeld als zoude de horoskoop van het fysiek lichaam ook tevens de vorming van astraal en mentaal lichaam aangeven. Dit is inderdaad niet het geval. Hij geeft de functie van die beide beginselen op fysiek gebied aan, niet die beginselen in hunne vorming op hunne eigen gebieden. Het geheele fysieke lichaam werd, onder deze ‘van boven’ komende ‘begeerte om te bestaan’, opgebouwd uit wat wij genoemd hebben de ‘matrix of matrijs’, in de theosofie vaak genoemd, hoewel niet geheel juist, het ‘etherisch dubbel’. Hetzelfde is natuurlijk het geval met de planeten en met het zonnestelsel als geheel. Omtrent onze planeet komt de bekende 4 Engelsche scheikundige en theosoof Sir William Crookes tot de overtuiging, dat zich aan de buitenzijde van den dampkring der aarde een ‘vuurmistsfeer’ moet bevinden, waar de elementen ontstaan doch geen verbindingen aangaan, dus niet in werkzamen, gedegen toestand verkeeren, eene sfeer die hij daarom noemt „het laboratorium der elementen”. Dit is blijkbaar de etherische matrix van de aarde. Zoo moet elke planeet en ook weer elk zonnestelsel zijn laboratorium van elementen bezitten. Van binnen alzoo de begeerte, die zich hier, zooals wij zien, reeds drievoudig vertoont en die zich nog meer verbizonderen zal, terwijl van de buitenzijde komen de trillingen die de etherische matrix vormen, belevendigen, kleuren en daaruit den fysieken vorm doen kristalliseeren in zijn bepaalden bouw, volgens de kleuren of trillingen in het etherische. Omtrent de speciale overbrenging van hetprana door de etherische matrix in het fysiek voertuig en de werking van de tjakrams deelt C. W. Leadbeater een en ander mede in zijn boekje over „De Krachtmiddelpunten en het Slangevuur" J). Wij willen dat hier niet verder trachten uit te werken. Maar wij kunnen er nog bijvoegen, dat deze drievuldige aanleg van binnen zich weder als elke drievuldige aanleg versplitst in bizondere aanzichten. Deze komen in hun aard overeen met de ‘verbizonderingen van aandacht’ in het zonnebewustzijn en zijn daarom ook ‘planetair’ in hun aard. M. a. w. er ontstaat dus van binnen uit de drang naar ervaring van trillingen van bizonderen aard en daaruit worden de verschillende bizondere organen ontwikkeld in het mentaal, het astraal, en het fysiek voertuig. Dit kan natuurlijk weder alleen geschieden, doordat de organen van den Zonnelogos van buiten daartoe de gelegenheid bieden door hunne trillingen, hun wezen, in onzen cosmos te zenden, aldus den aanleg binnen in het Ego op te wekken tot werkzaamheid en aan dezen aanleg de substantie ter belichaming zijner begeerten te bieden. ') Voor de juistheid en volledigheid dezer mededeelingeu van C. W. L. kan schrijver dezes niet instaan. XIII. Welbeschouwd zal, in den beginne, wanneer een Ego aanvangt, zich een lichaam te bouwen in deze wereld, die aanleg dus allereerst worden uitgelokt naar buiten als ’t ware, door de trillingen van buiten. Het wordt gewekt, en de organen worden langzamerhand gevormd, vervolmaakt, steeds meer geschikt als middelen tot waarneming van het Leven in zijne verschillende uitingen en zóó van steeds hooger waarde vóór het bewustzijn van het Zelf. Hieraan knoopen zich van zelf vast de begrippen van Karma en Reïncarnatie en ten slotte ontstaat voor ons langs dezen weg een begrip van het woord Evolutie en zullen wij veel leeren begrijpen van wat in de godsdiensten en filosofische stelsels omtrent de ontwikkeling van den mensch gezegd is. Wij zullen de wet van evolutie voor onze oogen zien werken en een beeld van ons werk hier in deze wereld aanschouwen. Het begrip van Karma, de volstrekte en eenige wet van oorzaak en gevolg, ligt duidelijk besloten in het voortdurend en alom uitwisselen van trillingen, niet slechts op één gebied, maar ook van beneden naar boven en omgekeerd. Voortdurend wordt binnen en buiten iets veranderd. Het Ego neemt door zijne lichamen op mentaal, astraal en fysiek gebied de indrukken van buiten op, realiseert die allereerst in de ‘etherische’ matricen op elk gebied en daarna in de permanente atomen, terwijl de weerspiegeling van deze concrete indrukken door het Ego wordt opgenomen als zijne ervaring, die te denken is als de verzameling abstracte kwaliteiten, welke zijn wezen verrijkt en doet groeien in bewustzijn, het ware zelf-bewustzijn. De permanente atomen zijn de blijvende zaadkiemen waaruit en waaromheen telkens weer door de uitademing van-binnen-uit lichamen opgebouwd zullen worden met behulp van de substantie dier gebieden. Karma en Reïncarnatie zijn aldus onafscheidelijk verbonden. De indrukken van één concreet bestaan in deze concrete gebieden hebben eene gedeeltelijke ervaring in het Ego teweeggebracht. Eene zéér gedeeltelijke. Bij die gedeeltelijke ontwikkeling kan het niet blijven, het werk is niet af. Het Ego is verbonden door middel van zijne permanente atomen aan de concrete bestaansgebieden. Dat verband is een plicht en het is ’t zelfde als wat in de Christelijke Kerk onder 'erfzonde’ verstaan wordt, de plicht om de gedeeltelijke en eenzijdige ervaring te volmaken tot eene alzijdige. En daarom is reïncarnatie in deze gebieden regel. Dan wordt telkens weer een lichaam opgebouwd, een organisme of samenstel van organen, waaruit de ervaring getrokken zal worden, doordien het trilt op de ‘harmonie der sferen’ rond zich heen, een organisme, dat als instrument steeds meer en meer volmaakt kan en moet worden. De macht der cosmische krachten omringt het Ego op alle gebieden, maar het is afgesloten als in een duikerklok van die overweldigend machtige omgeving. Slechts enkele kleine middelpunten van waarneming stellen het in verbinding met het daarbuiten. Slechts enkele draden geleiden de trillingen naar binnen. Beschermd door zijn ‘horoskoop’, zijn zodiac als een Ringpass-not gelijk de planeet en het zonnestelsel door hunnen zodiac beschermd worden, zien wij hier, wat bedoeld wordt met het gezegde: „de machtige Hiërarchiën de Lipika of ‘Heeren van Karma’ die het Karma der Wereld tegenhouden en de wezens daarbinnen behoeden tegen vernietiging”. Door de tusschenkomst van deze Hiërarchiën wordt ons in onze horoskoop toebedeeld een lot of Karma, dat juist zwaar genoeg is voor onze krachten en dat ons te leeren geeft de eerst-noodige les in vervolg op het vroeger geleerde. Door hunne tusschenkomst wordt die magnetische aantrekking, waardoor het Ego naar deze werelden getrokken wordt, toegestaan te werken tot eene zekere grens en niet verder. Dit karma wordt vervuld door het bewustzijn van het Ego, dat alzoo deze taak ziet als de wereld omdat het ’t eenige is dat het van deze wereld gewaarwordt, wat dus zeggen wil, dat de taak tevens de bepaling van het zelf-bewustzijn is. Die bepaling van het zelfbewustzijn noemt men in ’t Oosten Dharma. Nog anders gezegd: het bewustzijn in deze wereld wordt bepaald door het middel van bewustzijn, het voertuig of lichaam, terwijl dit laatste wordt geteekend in den horoskoop. En het bewustzijn in deze wereld is weder de uitdrukking of openbaring van het Zelbewustzijn. De horoskoop wijst dus ook aan, op welke wijze de mensch tot zelfbewustzijn kan komen of in welken vorm zijn zelfbewustzijn zich geopenbaard heeft. De verhouding van het Zelf tot zijne openbaring is tweeledig: I°. het leert zijn lichaam of voertuig kennen als zijn orgaan van bewustzijn en zijn veld van waarneming, waaraan het ervaring te danken heeft en 2°. het ziet zijn voertuig als middel om zijn zeZ/bewustzijn naar buiten te openbaren, dus als werktuig bij zijn arbeid in de wereld. In het eerste opzicht is het voertuig de beperking, de begrenzing {karma) te noemen, in het tweede de zc//-bepaling {dharma). Hiermee zal duidelijk zijn, welke beteekenis de horoskoop heeft, die de voorstelling van dat voertuig is. De Afkomst en Oorspronkelijke Beteekenis van DE TWAALF TEEKENS VAN DEN ZODIAC. XIV. Het werd ons duidelijk, dat de horoskoop de voorstelling van een cyclus-proces is, analoog met de algemeene cycluswet. De Ascendant, of het Oostpunt, is het beginpunt van dezen bizonderen cyclus en als zoodanig geeft het punt van den zodiac der Aarde dat op den Ascendant staat, als ’t ware den toonaard waarin dit geheele cyclusproces gestemd zal zijn, gelijk de toonaard van eene muzikale compositie wordt bepaald door den eersten toon of althans door het eerste accoord. En evenals in eene muzikale compositie de melodie door velerlei motieven, door overgangen naar andere toonaarden, dissonnanten en oplossingen wordt geleid naar eene eind-oplossing, die besluit met het accoord van den toonaard van aanvang, zoo wordt ook de cyclus van den horoskoop uitgewerkt, door verschillende overgangen, dissonnanten en oplossingen heen, tot de eindoplossing, die hier gevonden wordt in het laatste of XIIe ‘huis’, dat den aard heeft van het laatste ‘teeken’ van den Zodiac en dat zich alzoo weder oplost in het ‘eerste’. Zooals men weet, worden de twaalf afdeelingen van den horoskoop in de tegenwoordige astrologie de ‘Huizen’ genoemd. In vroegere eeuwen werden ook de teekens van den Zodiac wel huizen genoemd. Met dien naam vinden wij ze bijv. nog wel aangeduid in het Oude Testament ‘) en in middeleeuwsche astrologische werken. Somtijds ook nog in hedendaagsche werken. En indien de ascendant het punt van aanvang is, omdat daar het beginpunt van fysiek leven voor den horoskoop is, dan zullen de huizen hunne volgorde ontleenen aan de opvolging waarin ze boven den oostelijken horizon rijzen. Aldus gelijk in onderstaande figuur aangegeven: Men spreekt alzoo van het le, lle, Ille huis en zoo voort. Wij zullen hier ook de teekens van den Zodiac, volledigheidshalve, even nog vermelden en daarbij hunne symbolische figuren aangeven; i) Jesaja V, 9; I, Kon. VI, 37; I Kron. V, 15, 24; VII, 2; IX, 9. 1. Ariës, de Ram, T- 11. Taurus, de Stier, 'o', 111. Getnini, de Tweelingen, Jf. IV. Cancer, de Kreeft, @. V. Leo, de Leeuw, Q. VI. Virgo, de Maagd, Tj}L VII. Libra, de Weegschaal, uv. VIII. Scorpio, de Schorpioen, Til. IX. Sagittarius, de Boogschutter, gt. X. Capricornus, de Steenbok, XI. Aquarius, de Waterman, »*. XII. Pisces, de Visschen, K. Nu zijn dus de huizen van den horoskoop analoog met de teekens van den Zodiac; ieder huis ontleent ergo aan het overeenkomstige teeken zijne intrinsieke beteekenis of waardigheid. Maar de specifieke toonaard of kleur waarin dit intrinsieke schema wordt uitgevoerd, wordt aangegeven door den graad van den zodiac der Aarde die op den oostelijken horizon rijst. Wanneer wij eens nagaan, hoe op elk der huizen op eene bepaalde breedte en bij een bepaalden graad van den zodiac in den ascendant, ook steeds dezelfde bepaalde graden op de horens der andere huizen staan, dan zien wij in, hoezeer dit in allen deele werkelijkheid is. Als toch een zekere graad op den ascendant staat, zullen alle huizen van den horoskoop bepaald worden door de graden van den zodiac die op hunne horens staan en die hen verder vullen of vervullen. En daaruit zien wij hoe, onvermijdelijk, die vergelijking van een toonaard die zich doorwerkt in eene compositie, van het begin tot het einde, van alpha tot omega, inderdaad juist is. Daaruit blijkt ons, dat reeds door den graad die op den ascendant staat, de persoonlijkheid van den mensch of de uiterlijke vorming van de betrokken zaak voor een zeker deel bepaald is en vastgelegd wordt. En het is niet overbodig misschien, daarbij te bedenken, dat zoo goed als elk twaalfde deel van den algemeenen cyclus zijne beteekenis heeft, ook weder elk onderdeel, bijv. dus elke graad, maar zelfs ook elk nóg kleiner onderdeel, zijne intrinsieke, als ’t ware wiskundig aan te wijzen en na te denken eigen beteekenis moet hebben. En dan krijgt die beheersching van den ascendant door den daarmee samenvallenden graad van den zodiac, en die der andere huizen evenzoo, een zéér streng en volstrekt karakter. Het is daarom natuurlijk mogelijk om voor alle plaatsen die op een bepaalden breedtegraad liggen, aan te geven dat, wanneer een zekere graad rijzende is, de geheele persoonlijkheid een zooen-zoodanig uiterlijk voorkomen, lichamelijke vorming en levensomstandigheden zal hebben. Dit is de oorsprong van een of meerdere der ‘systemen’ van Hindoesche astrologie *)• Op denzelfden grondslag berusten ook natuurlijk alle symbolische omschrijvingen van graden van den Zodiac met betrekking tot het rijzend punt, gelijk bijv. die van Charubel en van Sepharial, vereenigd in een der astrologische handboekjes 2). XV. Om nu de beteekenis of waardigheid der huizen gehéél te begrijpen, zou het noodig zijn, zooals vanzelf spreekt, de beteekenis van de teekens van den Zodiac in hunnen hoogsten rang langs den weg der deductieve of esoterische filosofie af te leiden. Wij zullen dat hier niet doen, maar willen toch trachten, de wijze van afleiden en den grond voor hunne beteekenis even, schetsmatig aan te duiden, waaruit dan weer de waarde van deze beteekenis eenigszins beseft kan worden. Voor hen die in de theosofische litteratuur thuis zijn, zal daaruit allicht méér dan een oppervlakkig begrip ontstaan. De overigen moeten zich vergenoegen met het oppervlakkige, want inderdaad kan de astrologie niet begrepen worden in hare afkomst, hare i) Zulk een ‘systeem’ heeft natuurlijk nooit eene andere waarde dan van een gedeeltelijk aanzicht van de astrologie. Zie bijv. de Brigoeshamhita horoskopen, waarover indertijd eene korte beschrijving verscheen in The Theosophist. z) The Degrees of the Zodiac Symbolised. Uitgave Modern Astrology Offices, Londen, 1907. redelijkheid en haar ware wezen, dan op den grondslag van de ware theosofie. Daar de oorsprong van de teekens van den Zodiac ligt in de opeenvolgende fazen van het openbaringsproces, vindt men hunne beteekenis door zich die fazen van openbaring in hun aard te denken. Wij zien, als wij dit pogen te doen, dadelijk voor ons ‘de zeven gebieden’ van schepping, waarvan het laatste, het z.g. ‘fysiek gebied’, het gebied van de uiterlijke verschijning is en als zoodanig de kristallisatie van de zes vorengaande. In deze zevende komen de zes anderen tezamen en realiseeren zij zich. Zooals mevr. Besant terecht opmerkt in hare ‘Studie over het Bewustzijn’ moet men, sprekende over Geest en Lichaam of over ‘inwezen en vorm’ steeds op elk gebied het laatste omhulsel als den vorm zien en de [oorspronkelijke, hoogste, reine] Geest plus al zijne omhulsels behalve het buitenste, als de Geest voor dat Lichaam, het inwezen van dien vorm beschouwen. En waar nu de fysieke vorm de laatste schakel is, moet als inwezen van zijn bestaan dus gelden de zesvoudige ontwikkelingsgang die voorafging, het samengesteld gehéél van de zes voorgaande gebieden. Elk van deze is wederom tweeledig in zijn aard: geestelijk of subjectief en stoffelijk of objectief. Vandaar dat twaalf stadiën tezamen om zoo te zeggen het zegel of stempel zijn van gehéél onze fysieke openbaring en van elke fysieke openbaring. De redelijkheid van deze zes hoofd-fazen van openbaring wordt afgeleid uit de Drie-eenheidsleer. Uit deze volgt een geestelijke en een stoffelijke drie-eenheid in beginsel. En dat beginsel is de grondslag van den zes-voudigen aard van het scheppingsproces, dat dan twaalf-voudig wordt doordien in de werkelijkheid elke faze weder geest en stof tezamen vat, dus van twee zijden te zien is of zijne twee zijden heeft. Voor eene inleidende beschouwing zie men Cosmologie, wetenschappelijke opstellen, in Urania 1909—1911; eene meer grondige en filosofische studie zal zoo mogelijk in een later werk gegeven worden. In hunne concrete beteekenis van openbaringsgebieden zijn die zes stadiën in de theosofische litteratuur bekend als volgt; I. het Adi- gebied (of Maha para nirvanisch). 11. „ Anoepadaka- „ („ Paranirvanisch). lil. „ Atmisch „ („ Nirvanisch). IV. „ Boeddhisch „ V. „ Mentaal „ VI. „ Astraal „ VII. „ Fysiek „ (Vaak onjuist ‘stoffelijk’ gebied genoemd). Op verschillende wijzen kan men een aanzicht krijgen van de beteekenis van deze gebieden en hunne onderlinge verhouding. Allereerst zijn de drie eerste gebieden te zien als in-hoofdzaakgeestelijke gebieden, de drie lagere als in-hoofdzaak-stoffelijke gebieden waartusschen dan het boeddhisch gebied de functie van middellaar of betrekking-tusschen-de-beide vervult. De eerste drie gebieden zijn dan de velden van openbaring van den Wil (I), de Wijsheid (II) en de Werkzaamheid (III) van den Logos. Deze ‘werkzaamheid van den Logos’ is wat in de Secret Doctrine genoemd wordt: het ‘Universeel Denkvermogen’ en het daaruit volgend IVe stadium is dat van de Universeele Wet of in persoonlijk aanzicht: Universeele Wijsheid, die de openbaring van het Goddelijk Wezen is en gepaard gaat met de uitstraling van dit zelfde Wezen, dat, als uitstraling, Liefde genoemd is het gebied van Wijsheid—Liefde dus (IV). Dan volgt het gebied van het werkzame denken (V), dat de realiteit of verwerkelijking is van het ‘Denkvermogen’. Het gebied van Ideatie of verband van de wet met de substantie. Het VIe gebied vormt het verband van het concreet mentaal beeld en zijne fysieke openbaring en is dus de sfeer van het astrale, de laatste overgang tusschen dat en zijn fysieken vorm. De fysieke vorm is de laatste schakel in den keten van oorzaken en gevolgen en het fysiek gebied (VII) is dat van den vorm of het voertuig. Anders gezegd: het voertuig is in zijn aard of wezen zesvoudig, en als wij elk der stadiën, zooals gezegd, in hunne beide aanzichten beschouwen, twaalfvoudig. Maar het heele concrete heelal is natuurlijk, in volstrekten zin genomen, voertuig. VIII. TTt Scorpio. Stof- of objectief aanzicht van Boeddhi, is dit de substantie waaruit de generatie der concrete gebieden (mentaal-astraal-fysiek) geschiedt. Als zoodanig ligt hierin duidelijk het beginsel van voortbrenging. Maar ook dit is een tweeledig beginsel. Want voortbrenging kan zoowel in ‘geestelijken’ als in ‘stoffelijken’ zin gedacht worden. Er bestaat zoowel een voortbrengen van den vorm als een voortbrengen van den geest uit den vorm. Het voortbrengen van den vorm is de dood van den Geest (als zoodanig of in zijne zuiverheid). En het vóórtbrengen van den reinen Geest vereischt den dood van den vorm. Daarom is voortbrengen (eenerzijds) altijd tevens vernietiging (anderzijds). Die twee begrippen liggen in dit teeken. IX. Sagittarius. De mentale wereld is de wereld van het denken. En denken is uitstraling. De subjectieve of geest-zijde daarvan is te zien als Ideatie, d. w. z. uitbreiding. Maar ook hier tweevuldigheid in het begrip. Want uitbreiding van ideeën over de ruimte der openbaring het veld is eene voorstelling die ligt in den gedachtengang van de involutie. Bij de evolutie worden de uiterlijkheden of bizonderheden opgelost of opgeheven, zooals Hegel zou zeggen. Van daar ook het begrip opheffing in dit teeken. X. Capricornus. Is de belichaming van het denken, het denk-beeld, de objectieve zijde van het denken. Vandaar dat dit teeken insluit het begrip Uitbeelding of vorming. Maar de abstractie die zich uitbeeldt tot concretie komt geeft eene beperkte voorstelling van zich zelf. De ideatie in den vorm is een beeld van hetgeïdeëerde,maar als zoodanig eene begrenzing. Zoo ligt ook in dit teeken een polair tweede begrip; beperking of begrenzing. XI. Aquarius. Geest- of subjectieve zijde van het astraal gebied, is het de geest van ‘gevoel’ en als zoodanig tweezijdig. Het is de kracht die het mentale beeld verbindt met den fysieken vorm, de geopenbaarde kracht van binnen naar buiten, maar ook de ervaren kracht, van buiten naar binnen. Dit begrip van den geest van het astraal gebied wordt gesymboliseerd in ‘de twee stroomen’ van het teeken. Het houdt-in openbaring en ervaring. XII. K Pisces. Stof- of objectieve zijde van het astraal gebied, hondt-dit-in het begrip van de stroomende substantie, stroomend naar twee zijden en verbindend de twee zijden. Maar dat stroomen beteekent verdichten tot den fysieken vorm die dan te voorschijn gebracht wordt als verschijnsel, of ook het oplossen van dien vorm. In den eersten zin, ligt daarin de functie van tevoorschijnbrenging of uitwerping; in den anderen zin, die van oplossing. Duidelijk bleek, hoe van af het punt waar de teekens overeenstemmen met de geopenbaarde of concrete zijde der schepping, elk een tweeledige beteekenis kreeg, ééne die als ’tware op den neergaanden boog en ééne die op den opgaanden boog betrekking heeft. Dit is dus de verklaring voor de bewering der astrologen, dat „alle teekens van af Libra tot en met Pisces tweevoudig of dubbel” zijn. XVII. Wanneer men aldus de twaalf fazen van openbaring of schepping ziet als de grondslag van den Zodiac, dan zal men tevens inzien, dat er bij den ‘teruggaanden boog’ of het resorptie-proces eveneens een twaalf-tal fazen verschijnen, en dat deze eigenlijk dezelfde zijn als in het openbarings-proces of den ‘uitgaanden boog’, maar thans als ’t ware omgekeerd. We zullen daarop niet verder ingaan, maar wilden het voor de volledigheid even vermelden. Dan worden T 'ö' de objectieve en subjectieve zijden van het astraal gebied, ït ® de beide zijden van het mentaal gebied, enz. Hierop doelde mej. L. C. de Beer in een artikel in Urania, Januari 1911. Voor ons tegenwoordig doel is verdere uitwerking daarvan thans overbodig. Het Fysiek Gebied. xviii. Nog enkele opmerkingen over dezen oorsprong van den Zodiac mogen hier eene plaats vinden. Allereerst valt het op, dat, wanneer aldus de analogiën vallen, de beginselen van Ariës, Taurus, Gemini en Cancer in den Groot-Cosmos tot de ongeopenbaarde behooren en ook in eiken concreten cosmos zullen deze stadiën ongeopenbaard zijn. Evenzoo is echter nog Leo ongeopenbaard voor de concrete wereld, waarvan het de volkomen aanleg is. Vandaar dus dat door mevr. Besant in „de Stamboom van den Mensch” en t. a. p. in de Geheime Leer gesproken wordt van vijf Hiërarchiën die zijn ‘afgewerkt’ of die hunne roeping vervuld hebben, voordat ‘onze’ evolutie een aanvang neemt. Dat wil zeggen; voor de hoogste wezens in onze wereld, de concrete wereld van ons kenvermogen, zijn die stadiën van ontwikkeling ongeopenbaard en zijn die trappen van logoïsche werkzaamheid doorloopen, voordat ons wezen in ontstaan kwam op de geestelijke gebieden. Het wil dus niet zeggen, dat in de concrete cycli in deze, voor