DE KATHOLIEKE ENCYCLOPAEDIE EVULGETUR NOVIOMAGI DIE Ia MARTII 1937 PROF. DR. TITUS BRANDSMA O. CARM. CENSOR AD HOC DEPUTATUS DE KATHOLIEKE ENCYCLOPAEDIE ZEVENTIENDE DEEL N.V. UITGEVERSMIJ JOOST V. D. VONDEL AMSTERDAM 19 3 7 M Mae Donald, 1° Alexandre, hertog van Tarente, maarschalk van Frankrijk. * 17 Nov. 1765 te Sédan, f 25 Sept. 1840 op het slot Courcelles bij Guise. Nam deel aan den veldtocht in de Nederlanden (1794-’96), steunde Napoleon’s staatsgreep in 1799. Streed in Italië, onderscheidde zich zeer bij Wagram (1809), dekte den terugtocht na den slag bij Leipzig (1813). Schaarde zich 1814-’l5 aan de zijde van bodewijk XVIII. Antoni. 2° James Ramsay, Engelsch socialistisch staatsman. * 12 Oct. 1866 in Schotland. In 1900 werd hij secretaris van de Independent Labour Party; in 1906 lid van het Lagerhuis, in 1911 partijleider. Als pacifist bekampte hij de deelname van Engeland aan den Wereldoorlog en verliet daarom de leiding van de partij; ook was hij tegenstander van het verdrag van Versailles; hij werd echter herkozen in 1922, en van Jan. tot Oct. 1924 was hij kabinetschef van de eerste Labourregeering, erkende de Sowjets en onderteekende het Dawesplan. In 1929 vormde hij weer een Labourregeering, en nam in 1930 het initiatief tot de conferentie tot ontwapening ter zee. Toen in 1931 een scheuring uitbrak in den schoot der socialistische partij, trad hij met Snowden in een nationale regeering, waarvan hij chef werd; hij bleef ook als minister in het kabinet Baldwin. M. gaf talrijke werken uit over socialisme, koloniale politiek, enz. L i t.; Tiltman, J. R. M. D. (1929) ;J. de Gruyter, M. et le Labeur Party (1930). Cosenians. Mac Doutjall, W i 11 ia m, hoogleeraar in de psychologie aan de Duke University in Durham (Amerika). * 22 Juni 1871 te Lancashire (Engeland). Werken: An introduction to social psychology (1908); Psychology, the study of behavior (1912); The group mind (1920) ; Outline of abnormal psychology (1926). Mac Dowell, Edward Alexander. componist. * 18 Dec. 1861 te New York, uit een lersch-Schotsche Quakerfarailie, f 24 Jan. 1908 aldaar. Leerling o.a. van Terese Carreno (piano), Raff (compositie); stylistisch is hij aan Schumann en Grieg verwant. Het best geslaagd zijn zijn kleine pianocomposities. Verder schreef hij: Die Sarazenen, Die schone Alda (symphonische gedichten voor orkest), 2 pianoconcerten, vsch. liederen. Ook als schrijver over muziek, en als dichter bewoog M. D. zich. De laatste jaren van zijn leven bracht hij in geestelijke verwarring door. L i t.: I. F. Porte, A great American Tone Poet: E. M. (1921). Een catal. der eerste uitg. v. M. D. verscheen van de hand van O. Sonneck (1917). Koole. Macé, Jean, andere naam voor > Leo a Sancto Joanne. Macedo, 1° Franciscus, Portug. Franciscaan. * ca. 1594, f 1 Mei 1681 te Padua. Was eerst Jezuïet en trad later (1642) in de Minderbroedersorde. Hij ontwikkelde een zeer groote bedrijvigheid als theol. schrijver en redenaar en werd geroemd om zijn nitgebreide kennis. Schijnt zich in de politiek van Portugal te hebben gemengd. v. d. Borne. J. Ramsay Mac Donald. L i t. : Sbaralea, Suppl. ad S.S. Waddingi (Rome 1908); Kirohenlex. (2VIII) ; Enciclop. Europeo-Americ. (CXXI). 2° J o a q u i m Manoel de, Brazil. schrijver. * 24 Juni 1820 te Itaborai, f 11 April 1882 te Rio de Janeiro. Een van de eerste en meest vruchtbare romanen tooneelschrijvers der romantische periode. Zijn werken zijn sterk pathetisch en sentimenteel, maar hij heeft daarin de Brazil. volksziel meesterlijk weten te treffen. Zoo leven de protagonisten uit zijn bekendste romans als „A Moreninha” nog in breede kringen. Andere werken: O culto do dever; A luneta magica ; Baroneza de Anor. Terlingefi. 3° José Agostinho de, Portug. schrijver. * 11 Sept. 1761 te Beja, j 2 Oct. 1831 te Pedroncos. Na 14 jaren Augustijn te zijn geweest, werd hij seculier priester, en een vermaard prediker, ook aan het hof. Zijn hypochondrische natuur maakte hem een meedoogenloos bestrijder van zijn literaire en politieke tegenstanders. In een van zijn meest scandaleuze satyres, Os Burros (1827), valt hij de schrijvers van zijn tijd" aan. Zijn beteekenis ligt vooral in het brillant proza van zijn polemische geschriften Cartas (1821-’27), A Besta Esfolhada (1828-’3l), O Desengano (1830-’3l). Als literair tegenstander van Camoes dichtte hij een lang poëem Gama (1811), in 1814 verschenen als O Öriente, om Portugal’s nationalen dichter te corrigeeren. L i t.: Memorias para a yida intima de J. A. de M. (1898). Terlingen. Maeedoniancn heetten sinds 380 de Pneumatomachen, of bestrijders der Godheid van den H. Geest, naar > Macedonius. Macedonië, landschap in het midden van het M Mae Donald, 1° Alexandre, hertog van Tarente, maarschalk van Frankrijk. * 17 Nov. 1765 te Sédan, f 25 Sept. 1840 op het slot Courcelles bij Guise. Nam deel aan den veldtocht in de Nederlanden (1794-’95), steunde Napoleon’s staatsgreep in 1799. Streed in Italië, onderscheidde zich zeer bij Wagram (1809), dekte den terugtocht na den slag bij Leipzig (1813). Schaarde zich 1814-T5 aan de zijde van bodewijk XVIII. Antoni. 2° James Ramsay, Engelsch socialistisch staatsman. * 12 Oct. 1866 in Schotland. In 1900 werd hij secretaris yan de Independent Labour Party; in 1906 lid van het Lagerhuis, in 1911 partijleider. Als pacifist bekampte hij de deelname van Engeland aan den Wereldoorlog en verliet daarom de leiding van de partij; ook was hij tegenstander van het verdrag van Versailles; hij werd echter herkozen in 1922, en van Jan. tot Oct. 1924 was hij kabinetschef van de eerste Labourregeering, erkende de Sowjets en onderteekende het Dawesplan. In 1929 vormde hij weer een Labourregeering, en nam in 1930 het initiatief tot de conferentie tot ontwapening ter zee. Toen in 1931 een scheuring uitbrak in den schoot der socialistische partij, trad hij met Snowden in een nationale regeering, waarvan hij chef werd; hij bleef ook als minister in het kabinet Baldwin. M. gaf talrijke werken uit over socialisme, koloniale politiek, enz. Lit. : Tiltman, J. R. M. D. (1929); J. de Gruyter, M. et le Labeur Party (1930). Cosemans. Mac Dougall, Wi 11 ia m, hoogleeraar in de psychologie aan de Duke University in Durham (Amerika). * 22 Juni 1871 te Lancashire (Engeland). Werken: An introduction to social psychology (1908) ; Psychology, the study of behavior (1912); The group mind (1920); Outline of abnormal psychology (1926). Mac Dowcll, Edward Alexander, componist. * 18 Deo. 1861 te New York, uit een lersch-Schotsche Quakerfamilie, f 24 Jan. 1908 aldaar. Leerling o.a. van Terese Carreno (piano), Raff (compositie); stylistisch is hij aan Schumann en Grieg verwant. Het best geslaagd zijn zijn kleine pianocomposities. Verder schreef hij: Die Sarazenen, Die schone Alda (symphonische gedichten voor orkest), 2 pianoconcerten, vsch. liederen. Ook als schrijver over muziek, en als dichter bewoog M. D. zich. De laatste jaren van zijn leven bracht hij in geestelijke verwarring door. L i t.: I. F. Porte, A great American Tone Poet; B. M. (1921). Een catal. der eerste uitg. y. M. D. verscheen van de hand van O. Sonneck (1917). Koole. Macé, Jean, andere naam voor > Leo a Sancto Joanne. Macedo, 1° Franciscus, Portug. Franciscaan. * ca. 1694, f 1 Mei 1681 te Padua. Was eerst Jezuïet en trad later (1642) in de Minderbroedersorde. Hij ontwikkelde een zeer groote bedrijvigheid als theol. schrijver en redenaar en werd geroemd om zijn uitgebreide kennis. Schijnt zich in de politiek van Portugal te hebben gemengd. v. d. Borne. J. Ramsay Mac Donald. L i t. : Sbaralea, Suppl. ad S.S. Waddingi (Rome 1908); Kirclienlex. (2VIII); Eneiclop. Europeo-Americ. (CXXI). 2° J o a q u i m Manoel de, Brazil. schrijver. * 24 Juni 1820 te Itaborai, f 11 April 1882 te Rio de Janeiro. Een van de eerste en meest vruchtbare romanen tooneelschrijvers der romantische periode. Zijn werken zijn sterk pathetisch en sentimenteel, maar hij heeft daarin de Brazil. volksziel meesterlijk weten te treffen. Zoo leven de protagonisten uit zijn bekendste romans als „A Moreninha” nog in breede kringen. Andere werken: O culto do dever; A luneta magica ; Baroneza de Anor. Terlingen. 3° José Agostinho de, Portug. schrijver. * 11 Sept. 1761 te Beja, f 2 Oct. 1831 te Pedromjos. Na 14 jaren Augustijn te zijn geweest, werd hij seculier priester, en een vermaard prediker, ook aan het hof. Zijn hypochondrische natuur maakte hem een meedoogenloos bestrijder van zijn literaire en politieke tegenstanders. In een van zijn meest scandaleuze satyres, Os Burros (1827), valt hij de schrijvers van zijn tijd aan. Zijn beteekenis ligt vooral in het brillant proza van zijn polemische geschriften Cartas (1821-’27), A Besta Esfolhada (1828-’3l), O Desengano (1830-’3l). Als literair tegenstander van Camoes dichtte hij een lang poëem Gama (1811), in 1814 verschenen als O Öriente, om Portugal’s nationalen dichter te corrigeeren. L i t.: Memories para a vida intima de J. A. de M. (1898). Terlingen. Macedoniancn heetten sinds 380 de Pneumatomachen, of bestrijders der Godheid van den H. Geest, naar > Macedonius. Macedonië, landschap in het midden van het Balkan-Schiereiland, begrensd door Egeesche Zee, Olympus, door gebergten ten Z. en ten W. van de Vistritza en ten W. van Koritza (Korica), door het Albaneesch-Macedonisch grensgebergte, Sjar Dag, Kara Dag (of Cma gora), Rilo Dag, Perirn Dag, O. Rhodope en Beneden-Mesta (XII 384 C-F 1). M. ligt in vier staten, aldus verdeeld: M. is grootendeels bergland, meest Archaeïsche en Palaeozoïsche gesteenten (vgl. geologisch kaartje bij •> Griekenland); daartusschen liggen vruchtbare vlakten. In W. Macedonië liggen de bekkens van Dessaretië met Ochrida en Koritza, van Anaselica (Boven-Vistritza), van Pelagonia met Monastir en Florina en van Ostrovo, welke door moeilijk toegankelijke gebergten zijn afgesloten; in midden- en O. Macedonië zijn de vlakten grooter (Bekken van Skoplje, Beneden-Vardarvlakte of Macedonische Campania, Stroema-Bekken, Bekken van Drama), onderling door dalen verbonden en bovendien gemakkelijk bereikbaar vanuit de Egeesche Zee. Vele der genoemde vlakten zijn in haar lagere deelen moerassig, daardoor liggen de steden dikwijls aan den rand. In de laatste jaren wordt de drooglegging der moerassen met kracht ter hand genomen, speciaal in de Beneden-Vardarvlakte. Het klimaat van M. is aan de kusten mediterraan, nadert echter in het binnenland het landklimaat (koude winter), vnl. in het Westen. De bevolking vertoont een nog grootere verscheidenheid dan de staatkundige verdeeling zou doen vermoeden. De zgn. Macedoniërs zijn Slaven, wier taal nauw verwant is aan het Bulgaarsch. Hun nationaal gevoel is echter zwak ontwikkeld, zoodat ze zich gemakkelijk aanpassen aan de Servische overheersching en in Joego-Slavië officieel tot de Serven gerekend worden (enkelen verzetten zich echter hardnekkig). Grieken bewonen het geheele Z. van M. Zij hebben hun gebied in de laatste decennia sterk uitgebreid: reeds onder Turksche heerschappij door cultureele middelen, van 1923 tot 1926 door gedwongen emigratie van Turken en Bulgaren, waarvoor Grieken uit Klein-Azië in de plaats kwamen. In Grieksch-Macedonië steeg het aandeel der Grieken 1912-’26 van 42,6 % tot 88,8 %, terwijl in denzelfden tijd dat der Mohammedanen (meest Turken) daalde van 39,4 % tot 0,1 % en dat der Bulgaren van 9,9 % tot 5,1 %. Verdere, kwantitatief minder belangrijke bevolkingselementen van M. zijn Bulgaren in het N.0., Albaneezen in het W., Serven in het N., Aromoenen in de berglanden, vnl. in het W., nog kleine aantallen Turken in het O. en ten slotte Joden in Saloniki. De godsdienst is overheerschend Orthodox, ook zijn er nog vrij wat Mohammedanen (vnl. Turken en een groot deel der Albaneezen). Het voornaamste middel van bestaan is landbouw, hoofdproduot is graan (tarwe, maïs, rijst), verder worden geteeld tabak, katoen, wijn, opium, en in de kuststreken olijven, sinaasappelen, citroenen, vijgen. Veeteelt wordt ook door geheel M. beoefend: runderen, varkens en buffels in de vlakte, schapen en geiten in de gebergten. M. is rijk aan delfstoffen, vnl. in Chalcidioe (magnesiet, chroom, zilver, lood en antimoon), maar de ontginning beteekent nog niet veel. De industrie is weinig ontwikkeld, ze zetelt in Saloniki (katoen, wol, tapijten, leer, schoenen, zeep, tegels, meel, bier), aan den W. rand der Beneden-Vardarvlakte, waar uit waterkracht electriciteit wordt opgewekt (katoen-, wol- en tapijtindustrie inEdessaen Berroia), en in Kavala, Drama en Seres (tabaks- en tapijtindustrie). In M. snijden elkaar twee der belangrijkste wegen van het Balkan-Schiereiland, nl. die van Belgrado naar Athene en die van Durazzo naar Stamboel. Nabij dit snijpunt ontstond aan een diep in het land dringende golf de havenstad Saloniki. Hoek. Opp. in km2 Inwoners Grieksch-Macedon ië ca. 35.000 ca. 1.500.000 Servisch-Macedonië ca. 30.000 ca. 1.000.000 Bulgaarsch-Macedonië ca. 4.000 ca. 126.000 Albanisch-Macedonië ca. 3.300 ca. 160.000 Totaal ca. 72.000 ca. 2.700.000 Geschiedenis. Macedonië was oudtijds een landstreek ten N. van Thessalië, waarvan de bewoners Grieken waren, die van het overige deel der natie afgescheiden leefden. In ruimeren zin omvatte M. niet alleen de Emathia-vlakte en Pieria, maar ook streken ten W. en ten N. Een koning met uitgestrekte macht stond aan het hoofd; de grondbezittende adel vormde de kem van volk en leger. Het binnenland was tot in de 4e eeuw v. Chr. begroeid met hooge wouden, waartusschen verspreide dorpen lagen; slechts aan de kust waren er enkele steden. Eerst ca. 400 dringt de Gr. cultuur binnen. Van staatkundig belang werd M. eerst onder Philippus en vooral Alexander; doch de onderlinge strijd van diens opvolgers, de Diadochen, bracht het ten val. De Romeinen overwonnen het definitief te Pydna in 168 v. Chr. E. De Wade. Voor de nieuwe en nieuwste gesch. van M., zie > Bulgarije; Griekenland; Servië; Turkije. o J ' ' ' " Macedonische oorlog (1913), > Balkanoorlog (Tweede). Maccdonius, bisschop van Konstantinopel (342- 360), wordt algemeen als haeresiarch beschouwd, als het hoofd der Pneumatomachen of bestrijders der Godheid van den Heiligen Geest in de 4e eeuw. Voor enkele jaren heeft Bardy evenwel betoogd, dat hij er niets mee te maken heeft. Historisch staat enkel vast, dat hij wegens semi-Arianisme is afgezet. Daarna schijnt hij een partij in die partij gevormd te hebben, maar hij stierf spoedig. De eerste veroordeeling der dwaalleer omtrent den H. Geest geschiedde op een synode van Alexandrië in 362, toen M. reeds twee jaar was afgezet. Daar er geen enkel geschreven document van hem bestaat en de latere schrijvers, die meer bijzonderheden vermelden, onbetrouwbaar blijken, kan niet bewezen worden, dat hij die dwaling geleerd heeft. De dwaling kan echter vooral verdedigd zijn door semi-Arianen en dan kan zij aan hem als een hunner voormannen zijn toegeschreven. L i t.: Bardy, in Dict. Théol. Cath. (IX 1927). Franses. Macellum, markthal voor levensmiddelen bij Grieken en Romeinen, veelal met zuilengangen omgeven; bekend zijn o.a. het m. te Priene, Milete, Pompeji en Puteoli. Macer, 1° Aemil i u s, Rom. dichter uit Verona. f 16 n. Chr. M. behoorde tot den vriendenkring van Vergilius en Ovidius, vervaardigde o.a. een Ornithogonia (= vogelwereld). L i t.; Sohanz, Gesch. Röm. Lit. (11, 1, 198); Ovidius, Tristia (IV, 10, 43-44). O o n T i n i-n ill n roflonoOT OTI 2° Gaius Licinius, Rom. redenaar en historicus, f 60 v. Chr. Volkstribuun in 73 v. Chr., tegenstander van Sulla. Zijn Annales werden benut door Livius. Li t. ; J. Wight-Duff, A Lit. History of Rome (Londen, 253, 309, 644). Maceraat noemt men in de gene e s k. een zgn. koud bereid aftreksel, verkregen door de min of meer fijn verdeelde grondstof gedurende een bepaalden tijd (Va uur – 8 dagen) met water, spiritus of wijn in aanraking te laten en daarna te > coleeren. Maccrata, 1“ provincie in het N.O. van Italië (in de Marken); opp. 2 774 km2, ca. 277 700 inw. (vnl. Kath.). M. reikt van de Apennijnenkam tot aan de Adriatisohe Zee en is zeer vruchtbaar. 2° II oofds t a d der prov. M. (XIV 320 D3); ca. 26 600 inw. (vnl. Kath.). Bisschopszetel. Maeer Floridus, een leerdicht in 2 269 hexameters over de geneeskrachten van 77 kruiden en artsenijen. Gemaakt in de 10e eeuw, auteur onbekend. Steunde vnl. op de Antieken, maar ook reeds op Constantinus Airicanus. In de M.E. vee! benut. Mach (de Verhevene), Soemerisch-Babylonische godin, te identificeeren met Nin-mach (verheven koningin), Nin-lil (koningin van het luchtrijk), Ninchar-sag (koningin van den godenberg), Nin-toe (koningin des levens). Zij is de vrouw van den god Enlil (Bel), draagt den titel van belit ilani (koningin der góden); zij is de hoogste vrouwelijke godheid van het Soemerisch-Babylonische pantheon, de moeder van de góden en ook van de koningen op aarde. Als zoodanig godin der vruchtbaarheid, wordt zij ook geëerd als de moeder van alle menschen en de beschermster der kinderen. In deze verschillende functies wordt zij met andere godinnen, als Aroeroe (godin van de geboorte, beschermster der kinderen), geïdentificeerd. Zij werd bijzonder vereerd in de stad Kisj, bezat ook een tempel midden in Babylon zelf, door Neboekadnezar nog gerestaureerd. Zij wordt als vrouwenfiguur afgebeeld, soms tronend op een berg (den godenberg),wellicht ookmeteenkind op denarm. Alfrink. Mach, Ernst, Oostenr. natuurkundige en wijsgeer. * 18 Febr. 1838 te Turas, f 19 Febr. 1916 te Haar bij München. Hoogleeraar te Weenen. M. is vooral bekend door zijn „princiep van de economie van het denken”, volgens hetwelk wij bij al ons streven naar kennis krachtens een biologische behoefte de voorkeur geven aan de eenvoudigste samenvatting, ten einde aan de hand van de aldus gevonden wetten in de wereld der ervaring gemakkelijker onzen weg te vinden; deze wetten hebben dus louter practische beteekenis. Werken: Beitrage zur Analyse der Empfindungen; Erkenntnis und Irrtum. Lit.: B. Müller-Freienfels, Die Pldlosophie des 20 Jhdt. (Berlijn 1923). F.Sassen. Macha, Karei Hynek, Tsjech, dichter, na zijn dood het centrum van de Maj-groep (ca. 1860); verwerkte het modieuze Byronianisme der toenmalige Europ. lyriek tot een bij poozen nihilistisch, hyperpersoonlijk Romantisme. * 16 Nov. 1810 te Praag, t 6 Nov. 1836 te Litomerice. Baur. Voorn, werken: Mdj (1836 ; een lyrisoli-episch monodrama 1) ; en hist. romans in den trant van Walter Soott. —U i t g.: Gezamenl. werken (Praag 1907). Machaclo, Bernardino, Portugeesch staatsman. *2B Maart 1851 te Rio de Janeiro; volksvertegenwoordiger sedert 1882, en leider der republikeinsche partij; na den val van de monarchie in 1902 werd hij min. van Buitenl. Zaken, daarna gezant in Brazilië; president der republiek van 1915 tot 1917 en van 1925 tot 1926; toen werd hij verbannen. Cosemans. Machado Alvarez, 1° Antonio, Spaansch dichter; broer van 2°. * 26 Mei 1876 te Sevilla. Prof. in de Fransche taal te Soria. Als poëet een zelfstandig genie, zoeker naar de zuivere taal, diep van gedachte, helder van expressie, onverschillig voor vormenschoon; tegenstander van het Pamassisme van Nünez de Arce. Voorn, werken: Soledades (1903); Los campos de Castilla (1912); Nuevas Canciones (1924); Poesias oompletas (1917 en 1928). 2° Hanuel, Spaansch dichter; broer van I°. * 29 Aug. 1874 te Sevilla. Zeer verdienstelijk schrijver. Geeft in Alma (1901), La fiesta nacional (1906), en Cante hondo een levendige schildering van Andalusië. Verdere werken: o. a. Museo en Poesiaa (1924). Borst. Muchado clc Assis, Joaquim Maria, Braz. schrijver en meest eminente figuur der nieuwere Brazil. letterkunde. * 21 Juni 1839 te Rio de Janeiro, f 28 Sept. 1909 aldaar. Geboren uit zeer eenvoudige ouders, was hij eerst koster, later typograaf bij het dagblad „Mannota Fluminense”, waarin zijn eerste gedichten verschenen. Zijn eigenlijke literaire activiteit begint in 1864 met „Crisalidas”, en zet zich ononderbroken tot zijn dood voort. Ook zijn volgende verzenbundels Falenas (1869) en Americanas (1875), al zijn zij niet vrij van de feilen van de romantische periode, getuigen van een zelfstandig dichterschap. Behalve dichter is M. ook de belangrijkste romanschrijver der Brazil. letteren. In deze hoedanigheid debuteerde hij in 1872 met Resurreipao, den eersten roman met karakterteekening. De daarop volgende romans A mao e a luva (1874), Helena (1876) en zijn vertellingen Historias da meia noite (1869) dragen ook romantische trekken, verdoezeld door de aangeboren ironie van den auteur. De Memorias postumas de Braz Cubas (1881) vormt een hoogtepunt en een keerpunt in zijn literaire werkzaamheid. Het is een volledige breuk met de overigens schaarsche romantiek in zijn oeuvre. De Memorias zijn een met veel geest maar onaanvaardbaar pessimisme geschreven satyre van een doode op de mensohelijke dwaasheid. In dit werk, evenals in het daarop volgende Quincas Borba (1891), schemert de verre invloed van de Eng. humoristen door. Andere werken: Dom Casmurro (1899); Esau e Jacob (1904); Memorial de Aires (1908). Lit.: A. Pujol, M. d. A. (1917); Graca Aranha, M. d. A. (1923). Terlingen. Machacrus, belangrijke Joodsche vesting aan de Z. grens van Perea, 1130 m boven de Doode Zee, thans Mkaur, O. van de Doode Zee. Reeds koning Alexander Janneus (103-76 v. Chr.) had de vesting versterkt. Door den Rom. proconsul van Syrië Gabinius in 57 v. Chr. gesloopt, werd M. door Herodes den Grooten (37-4) opnieuw in staat van verdediging gebracht. Uit Flavius Josephus weten wij, dat M. de vesting was, waar Joannes de Dooper onder de regeering van Herodes Antipas (4 v. Chr. – 39 n. Chr.) gevangen gezet en onthoofd werd (Mt. 14.3-12; Mc. 6.17-29 ; Lc. 3.19-20). M. was een van de laatste bolwerken der Joden, die tijdens den oorlog tegen Rome (66-70) in handen van Titus vielen. A.v. d.Born. Machaon (m y t h.), zoon van Asclepios en Bpione, die aan den strijd vóór Troje deelnam, en aldaar volgens de Grieksche overlevering gedood werd, volgens Vergilius’ verhaal echter de stad hielp veroveren. Machar, Josef Svatopluk, Tsjechisch anti-Chxistelijk, vooral wild anti-Katholiek dichter van de realistische richting. * 29 Febr. 1864 te Kolin. Na een moeilijke jeugd achtereenvolgens in het onderwijs, het leger, het bankwezen en de politiek werkzaam. Voorn, werken: Confiteor (gedichten, 3 dln. 1887-’92); Sonetu (1891 vlg.); Magdalena (1894; roman in verzen) ; Golgotha (1901); Knihy Feuiüetonu (1902) ; Pêle-mêle (1910); Zde by mely kvést ruze (1910) ; Katholiek! povidky (1911); Apostolové (1922). Baur. Machard, Alfr e d, veelzijdig romanschrijver. * 1887 te Angers. Hij is voor alles de gevoelvolle romancier van de Parijsche „gosses” en was de eerste om in L’Epopée au Faubourg, Les Cent gosses (1912), Titine (1913), Souris I’arpète (1914) enz. den kwajongen voor te stellen, levendig, echt, zonder conventie. De verschillende aspecten van zijn talent komen tot uiting in La Marmaille (1935). Heeft overigens nog veel onbenullig werk en handige mercantilistische literatuur. Wülemyns. Macharen, kerkdorp in de N. Br. gem. -> Megen. Macharius, -> Macarius. Maehatschek, Fri t z, Oostenrijkse)! geograaf. * 22 Sept. 1876 te Wischau (Moravië). Deed veel geomorphologische onderzoekingen in de Alpen, Noorwegen, den Tiensjan, Toeran en de Ver. Staten. Achtereenvolgens prof. te Praag, Zürich en Weenen. Werken: Der Schweizer Jura (1905) ; Der westlichste Tianschan (1923); Die Alpen (1916); Gletscherkunde (1917); Geomorphologie (1918) ; Landeskunde von Russ. Turkestan (1921); Landerkunde von Mitteleuropa (1925); Allg. Landerkunde von Nord-Araerika (1928); Europa als Ganzes (in Enzyklopadie der Erdkunde, 1929). v. Velthoven. Machaut, > Guillaume de Machaut. Maehc-eenheid, de maat voor radium-emanatie; is 1 /1000 van een electrostatisclie eenheid, hetgeen weer overeenkomt met 3,64 Eman, d.i. 3,64 x 10-10 Curie, de internationale meeteenheid voor de radiumemanatie. De mache-eenheid is 364 millimicrocurie. Een millimicrocurie is de hoeveelheid emanatie, die in evenwicht is met 1 millioenste milligram radium. Machelcn, 10 gem. in de prov. Oost-Vlaanderen aan de Leie, ten Z.W. van Deinze, op den weg naar Kortrijk. Opp. 1 286 ha, ca. 2 900 inw. Landbouw. Driebeukige hallenkerk met achthoekigen toren; sommige deelen (gevel) uit de 13e eeuw. Machiavelli. 2° (Bij Vilvoorde) Gem. in Belg. Brabant, ten N. van Brussel (VI 96 C 2); opp. 614 ha; ca. 6 000 inw. (vnl. Kath.), grootendeels werkzaam in de fabrieken van Vilvoorde en Brussel. Kasteel Beaulieu, met mooien Barokgevel. Machiavclli, Nico 1 o, Ital. staatkundige der Renaissance. * 1467 te Florence, f 1527 aldaar. Eerst in Florentijnschen staatsdienst, later in ongenade. M. is de vertegenwoordiger van het uiterste naturalisme en absolutisme in de staatsleer. Bewogen door de ellende van de vreemde overheersching in Italië en door de onstandvastigheid van de pauselijke politiek, heeft hij een staatsideaal opgesteld, dat rekening zou houden met den feitelijken aard van de menschelijke natuur, dat volkomen aan de omstandigheden van tijd en plaats zou zijn aangepast en dat aan de actueele behoeften van het Italië van zijn dagen zou moeten voldoen. Het Romeinsche staatsbegrip, zooals hij dat bij Livius en Polybius beschreven vond, was hem daarbij tot voorbeeld, de totstandbrenging van een nationalen eenheidsstaat in Italië het naaste concrete doel. Grondgedachte van M.’s staatsleer is de volkomen lutonomie van den staat, die zichzelf tot doel is, illeen op zelfbehoud bedacht behoeft te zijn, het lationale egoïsme tot hoogste politiek richtsnoer neemtenaangeen zedelijke of godsdienstige normen is gebonden. Theoretisch houdt M. de republiek voor den idealen staatsvorm, maar hij meent, dat in de feitelijke omstandigheden de onafhankelijkheid en eenheid van Italië alleen te verwerkelijken zal zijn dooreen vorst, wiens wil tot heerschen in dienst staat van de levenseenheid en onafhankelijkheid van het staatswezen. De staat strekt over het leven zijner onderdanen een volkomen onbeperkte macht uit. Zedelijkheid en godsdienst danken aan hem de mogelijkheid van hun bestaan. Het spel der menschelijke krachten en den strijd der hartstochten gebruikt hij ten eigen bate. De krachten, die zijn opperhoogheid in gevaar brengen, bestrijdt hij door andere krachten en affecten in zijn onderdanen daartegen wakker te roepen. Ook den godsdienst en het zedelijkheidsbesef van de burgers gebruikt hij voor zijn eigen behoud. De staatsgedachte van M. is het meest diametraal in strijd met de idee van den rechtsstaat, zooals die thans in de beschaafde landen van Europa is verwerkelijkt; alle vormen van staatsabsolutisme sinds den tijd der Renaissance hebben zich op hem kunnen beroepen; hij is een der voorloopers van het fascisme en van de leer van den totalen staat. Werken: Discorsi sopra la prima decade di Tito Livio ; Del Principe. Li t. : P. Villari, N. M. e i suoi tempi (Florence 1877); J. J. von Sohmid, Groote denkers over staat en recht (1934). F. Sassen. Machicoulis, gemetselde erkers langs torentransen en muien van kasteelen en steden in de M.E. Door schietgaten in den vloer kon men den muur- of torenvoet verdedigen. Machine « Gr. raèchanè = werktuig), 1° samengesteld toestel, dat dient voor het overbrengen van krachten. 2° Toestel, dat mechanisch arbeidsvermogen maakt uit een ander soort energie (stoommachine, verbrandingsmotor, enz.). Machincbrons, ■> Brons. Machinegeweer, > Mitrailleur. Machinefllad papier is niet gesatineerd (> Satinage), doch heeft slechts door de verwarmde cylinders van de papiermachine een vast oppervlak verkregen. Machinevcrmogen is het vermogen eener machine in paardekrachten uitgedrukt, hetzij in indicateur-, hetzij in effectiefpaardekrachten (I.P.K. of E.P.K.). De I.P.K. worden berekend uit de afmetingen der machine, het aantal omwentelingen per minuut en de gemiddelde druk of worden graphisch opgenomen door het indicateurdiagram; zij zijn een maat voor het brandstofverbruik. De E.P.K. zijn de door de machine afgegeven hoeveelheid nuttige arbeid en worden vastgesteld door de remproef. Het quotiënt E.P.K. : I.P.K. is het nuttige effect van de machine. _ Beukers. Machinezenders (radiotech n.). Deze zenders vonden vóór de invoering van de radiolamp en de korte-golftelegraphie een uitgebreide toepassing voor krachtzenders op de lange golf (5 -20 km). Hun aantrekkelijkheid was de eenvoudige bouw. De grondgedachte was, dat een wisselstroommachine werd gebouwd, welke een zoo hoog mogelijke frequentie afgaf, bijv. van 10 – 20 000 perioden per sec. In geschikte apparaten, zgn. frequentieverdubbelaars of -verdrievoudigers, zijnde een soort transformatoren, werd de frequentie dan verveelvoudigd tot men gekomen was op het getal, dat correspondeerde met de gewenschte golf. Bij een 6 km golf was dit bijv. 60 000. Begon men nu met bijv. 10 000 perioden, dan moest eenmaal verdubbeld en eenmaal verdrievoudigd worden. Er bestonden verschillende constructies van machines, bijv. van den Amerikaan Alexanderson, van Telefunken, Goldschmidt e.a. _ A. Duiois. Machinezctten, Machinczetterij, > Zetmachines. Machinislendooïheid, > Doofheid (3°). Machinistcnschool, > Technisch Onderwijs, Machin-Loegnevic, Dra g a, echtgenoote van den Servischen koning Alexander Obrenovitsj. -> Draga. Macbpcla, > Hebron. Macht, 1° (m ora a 1) in den zin van bruut geweld, physiek overwicht, karakteriseert de materialistische rechtsopvatting, waar het recht van den sterkste geldt. Zij is de tegenstelling van het recht in de ware zedelijke beteekenis van dit woord. Zedelijke waarde en hoogheid komen aan m. alleen dan toe, wanneer ze door de wettige overheid gebruikt wordt als middel ter handhaving van recht en orde. Van deze m. is God de laatste bron. Zij is voor de mensohelijke samenleving onmisbaar. Koenraadt. Voor de macht Go ds, > Almacht. Voor de macht der K e r k, > Katholieke Kerk(sub E). 2° W i sku n d e. a) In de algebra verstaat men onder een macht een uitdrukking van de gedaante an, waarbij a een of andere willekeurige grootheid kan zijn en n een meetbaar of onmeetbaar getal voorstelt. Men noemt an ook de n-de macht van a; a heet de basis of het grondtal van de macht, n de exponent. Is n een positief geheel getal, dan bedoelt men met an een product van n factoren a, bijv. a 3 a x a x a. Twee m. met denzelfden exponent heeten gelijknamig. Het product (de verhouding) van twee machten van hetzelfde grondtal is weer een macht van dat grondtal, en de exponent is gelijk aan de som (het verschil) der oorspronkelijke exponenten, bijv. a™ X an = am +n, am /an = ai»-". De macht van een macht is weer een macht, en de exponent is gelijk aan het product der oorspronkelijke exponenten: (a»)» = a®x". Het product (de verhouding) van twee gelijknamige machten is de gelijknamige macht van het product (de verhouding): a“ X bn = (a X b)n, an/b« = (a/b)n. Is de exponent een negatief of gebroken getal, dan spreekt men van een oneigenlijke macht, en men definieert bijv. a 2 als l^a2, a-3 als 1/a3. Een macht met onmeetbaren exponent kan worden opgevat als de limiet van een macht met een meetbaren exponent. Lit. ; F. Sohuh, Leerb. der theor. rekenkunde (I 1919) ; F. Schub, Het getalbegrip, in het bijz. het onmeetbare getal (1927). v.d.Corput. b) M e e t k. Trekt men door een punt P een rechte, die een gegeven cirkel in A en B snijdt, dan heeft het product PA X PB voor elke rechte door P dezelfde ■waarde. Men noemt dit product de macht van P t.o.v. den cirkel. De macht wordt positief gerekend als P buiten den cirkel, en negatief als P er binnen ligt; voor een punt op den cirkel is de macht nul. De meetkundige plaats van de punten, die gelijke machten hebben t.o.v. twee cirkels, is een rechte, macht-1 ij n (of chordaal) geheeten. Snijden de cirkels elkaar, dan is de machtlijn de verbindingslijn van hun snijpunten. Drie cirkels, twee aan twee genomen, hebben drie machtlijnen, die elkaar in het algemeen in één punt snijden, het machtpunt der drie cirkels. De macht van een punt t.o.v. een bol wordt op dezelfde wijze gedefinieerd. Twee bollen hebben een machtvlak, drie bollen een machtlijn, vier bollen een machtpunt. Zie > Inversie. Lit. : +■ Planimetrie ; Stereometrie. v.Kol. Machten, een der engelenkoren. ■> Hiërarchie der Engelen. . UVyl jju^uivui Machtiging (Ned. recht) is niet de verleening van bevoegdheid om voor een ander te handelen, maar de bewilliging van een met gezag bekleed persoon, zonder welke zekere handelingen, althans door bepaalde personen, niet geldig kunnen worden verricht. Zoo wordt in het gebrek aan > bekwaamheid der gehuwde vrouw voorzien door bijstand of m., ook wel genoemd toestemming of bewilliging, van den man of den rechter; de minderjarige is slechts met m. van zijn wettelijken vertegenwoordiger bekwaam zich als arbeider te verbinden (B.W. art. 1637 g); op straffe van nietigheid is voor zekere handelingen van > voogden, curatoren of > bewindvoerders de rechterlijke m. van noode. Deze is eveneens vereischt, opdat de handeling geldig of geoorloofd zij, van den rechtercommissaris t.a.v. zekere handelingen van den > curator, van de rechtbank tot den verkoop van goederen in bepaalde gevallen, zooals door commissionnair (art. 82, 83 K.), vervoerder (art. 94 K.) of bestuur der registratie of belastingen (art. 29 Tarief strafzaken), van den president der rechtbank of den kantonrechter, tot plaatsing van een krankzinnige in een gesticht (art. 12 en 13 Krankzinnigenwet 27 April 1884, Stbl. 96). iüut, ÜIUI. Belg. recht. Dezelfde principes hebben m de Belg. wetgeving de m. of bewilliging, als maatregel van bescherming en controle, in een gelijkaardige reeks van gevallen doen behouden. Buiten de verwijzing naar de plaatsen, waar elk zijn speciale behandeling zal vinden, dient hier, voor het geval der gehuwde vrouw, reeds opgemerkt, dat, sedert de nieuwe artikelen 215 vlg. 8.W.8. (Wet van 20 Juli 1932), het in België mogelijk werd door een algemeene machtiging de noodzakelijkheid van een speciale m. of bewilliging vanwege den man of het gerecht bijna geheel uit te schakelen, De m. van den minderjarige door zijn wettelijken vertegenwoordiger of door den rechter ter zake van het arbeidscontract wordt geregeld door art. 84 en 35 van de Wet van 10 Maart 1900. De tusschenkomst van den voorzitter der rechtbank bij den verkoop van do vervoerde zaak door den ' vervoerder of door den commissionnair, wordt voorzien door het art. 8, Boek I, Titel VII bis, W.K. In tegenstelling met de Ned. wetgeving zal men geen m. noodig ■ hebben vanwege den voorzitter van de rechtbank of ’ den vrederechter, om een krankzinnige in een ge- sticht te plaatsen; maar de krankzinnige of elke belanghebbende heeft een verhaal bij dezen magistraat (art. 17 Wet van 18 Juni 1850, gewijzigd bij de Wet van 28 Dec. 1873). Kluyskens. Machtlijn, Machtpunt, > Macht (sub 2°, b). Machtreeks (w i s k.) is een reeks van de gedaante a 0 + a,z -f a 2z2 + , waarin z in den regel een complexe variabele is. Het convergentiegebied van een m. is steeds een cirkel met den oorsprong als middelpunt (convergentiecirkel). De straal van dezen cirkel (convergentiestraal) kan nul zijn (de m. convergeert dan alleen voor z = 0), kan eindig zijn of oneindig (de m. convergeert voor alle waarden van z). Binnen den convergentiecirkel convergeert de m. absoluut, er buiten is zij divergent, terwijl het gedrag op den convergentiecirkel afhangt van de gegeven reeks. Lit. : F. Schuh, Lessen over de hoogere algebra (II *1926). Verriest. Maehtsoverschrijtling, in het Ned. recht een der gronden van > cassatie. Machtspositie in het economisch leven is een zeer langen tijd miskend begrip. De individualistische economie wist er in het geheel geen raad mee en niet alleen de Klassieke School (Adam Smith, Ricardo, Say en Bastiat) kon het niet plaatsen, evenmin de Oostenrijksch-Amerikaansche School (Böhm-Bawerk, Menger, Clark). De verdeeling van het maatschappelijk inkomen, bij de klassieken naar objectieven maatstaf, bij de Oostenrijkers-Amerikanen naar subjectieven maatstaf, verliep buiten de macht om. Macht had daarmee niets uit te staan. Macht kon er niets aan veranderen, niets afnemen en niets toevoegen. In zijn beroemd artikel, „Macht oder oekonomisches Gesetz” leverde Böhm nog in 1914 het pleidooi voor de onbeperkte heerschappij van de subjectieve waardeering in het economische. Merkwaardig genoeg vertoonde het „wetenschappelijk” socialisme van Marx op dit punt geen reactie. Marx’ waardeleer (> Waarde) en meerwaardeleer (->■ Meerwaardetheorie) versperden Marx ook den weg tot een goed inzicht in het machtsprobleem. Sinds 1910 is echter ingezien, dat macht een zelfstandige, onherleidbare categorie in het economisch leven is. Het pleidooi daarvoor, door schrijver dezes in „Arbeidsloon” en door dr. J. van den Tempel in zijn „Macht en economische wet” geschreven, bleef onweerlegd. Niet alleen welk deel ieder als resultaat van de econ. werkzaamheid ten slotte krijgt, maar ook de plaats, die op eiken trap van de econ. werkzaamheid door ieder wordt ingenomen, wordt voor een zeer groot deel door die macht als zelfstandige categorie bepaald. Macht van de overheid en macht van de maatschappelijk-economische groepen. Het is dus van maatschappelijk-economisch standpunt van het grootste belang: hoe de macht verdeeld is en hoe zij, uit den gezichtshoek van objectieve doelmatigheid, verdeeld moet worden. Daarmee zijn andere categorieën niet uitgeschakeld, maar tot bescheidener plaats teruggebracht, met name de waardeering. L i t.: J. A. Veraart, Arbeidsloon ;J. van den Tempel, Macht en eoon. wet; B. von Böhm-Bawerk, Macht oder ökon. Gesetz, in Zeitsohrift lür Volkswirtsohaft, Sozialpolitik und Verwaltung (1914). Veraart. Machtvlak, > Macht (sub 2°, b). Machuit, andere naam voor den H. > Marcoen. Maehuitziekte, andere naam voor > koningszeer. Machu Picehu, de in 1911 ontdekte, vervallen Inca-vesting in het dal van de boven-Rio Ucayali. Zie Indianen van Zuid-Amerika. Machutus, andere naam voor den 11, -> Marcoen en voor den H. > Malo. Macia, Francisco, Spaansch politicus. * 21 Oct. 1869, f 25 Deo. 1933 te Barcelona. In 1907 ging hij over tot het Catalaansch particularisme en bleef lid van de Cortes tot in 1915; na aan enkele samenzweringen te hebben deelgenomen, werd hij in 1917 en in 1923 verbannen; vanuit Frankrijk bekampte hij Primo de Rivera. Bij het uitbreken van de revolutie in 1931 proclameerde hij de republiek in Catalonië op 14 April en werd er president van in December daarna. Cosemans. Mackail, John William, Eng. Klass. philoloog. *26 Aug. 1869 te Asooy. 1906-’ll prof. te Oxford, daarna te Londen ; 1932 pres. van The British Academy. Werken: Latin Lit. (21930) ; Life of W. Morris (21922); The Aeneid of Vergil (1930). Mackay, Aeneas, baron, Ned. staatsman. * 29 Nov. 1838 te Nijmegen, f 13 Nov. 1909 te Den Haag. Aanvankelijk werkzaam als advocaat, later bij de rechterlijke macht (1865-’88). In 1876 kreeg hij zitting in de Tweede Kamer, waar hij energiek de anti-revolutionnaire beginselen, met name het goed recht der bijzondere school, verdedigde. Toen in 1888 de coalitie de meerderheid behaalde, vormde M. een nieuw kabinet (1888-’9l), waarin hij eerst het dept. van Binnenl. Zaken en later dat van Koloniën (> Keuohenius) beheerde. Hij bracht een bescheiden subsidieering der bijz. school tot stand (1889). Na het aftreden van het kabinet werd M. andermaal lid van de Tweede Kamer, terwijl hij in 1907 zitting kreeg in den Raad van State. Lit.: Diepenhorst, Onze strijd in de Staten-Generaal (2 dln. 1927-’29); De Bruyne en Japikse, Staatk. Gesoh. v. Ned. in onzen tijd (VI z. j.). Verberne. Mackecsport, stad in Pennsvlvanië (Ver. Staten; 40°20'N., 79°40'W.); ca. 56 OÓO inw. Brongas; ijzer- en staalindustrie. Mac Kenna, Reginald, staatsman en economist. * 6 Juli 1863 te Londen; liberaal lid van het Lagerhuis gekozen in 1896; min. van Onderwijs in 1907 en 1908; First lord of Admiralty van 1908 tot 1911; min. van Binnenl. Zaken van 1911 tot 1916; dan kanselier van de Schatkist tot 1916. Hij toonde zich altijd voorstander van protectionisme (Mac Kennarechten op invoer). In 1924 fungeerde hij als deskundige op de Conferentie te Londen over het Dawesplan. Cosemans. Mackenscn, August von, Duitsch generaalveldmaarschalk. * 6 Dec. 1849 te Haus Leipnitz (distr. Wittenberg). Legerkorpscommandant bij Tannenberg, in den eersten slag bij de Massoerische meren en in Z. Polen (Aug.-Sept. 1914). Als legercommandant versloeg hij de Russen bij Lodz (Oct.-Nov. 1914), doorbrak met Duitsche en Oostenrijksche troepen het Russische Karpatenfront (Gorlice—Tamow), dreef hen tot de grenzen terug en keerde zoodoende den inval in Hongarije (Mei 1915). Verjoeg met een groep legers de Russen uit midden-Polen tot in de Pripetmoerassen (Juli-Oct. 1915). Aan het hoofd der verbonden Oostenrijksch-Hongaarsohe, Bulgaarsohe en Duitsche troepen veroverde M. geheel Servië (Oct.- Dec. 1916); met Duitsche, Bulgaarsche en Turksche troepen de geheele Dobroedsja op de Roemenen (Sept.- Oct. 1916). Trok den Donau over en wierp in samenwerking met de over de Karpaten getrokken Oostenrijksch-Duitsche troepen de Roemenen uit Walachije tot de Sereth. Daarna gouverneur van Roemenië. Na den dood van Hindenburg figureert M. in het Dritte Reich als vertegenwoordiger van het oude keizerlijke leger. Antoni* Mackenzie, 1° d i s t r i c t in N.W. Territories van het dominion Canada (VI 733 E 2). 2° R i v i e r in N.W. Canada (VI 733 E 2); bekken 1 760 000 km2 ; vormt de afvloeiing van het Groot-Slavenmeer naar de Noordelijke IJszee. Gem. breedte 1600 m; slechts 3 maanden per jaar bevaarbaar vanaf Fort Smith. Houtman. Mackenzic, 1° sir Alexander, Schotsch Noordpoolreiziger. * 1756 te Invemess, f 11 Mei 1820 te Mulnair bij Dunkeld. Hij verkende een belangrijk deel van Arctisch Amerika, ontdekte in 1789 het Groot Slavenmeer en bevoer de naar hem genoemde rivier tot aan haar monding in de Noordel. Ijszee. Op een tweede reis (1792-’93) trok hij over het Rotsgebergte en bereikte de kust van den Stillen Oceaan. Werk: Voyages from Montreal on the River St. Laurence through the Continent of North America to the Frozen and Pacific Oceans (2 dln. 1802). de Visser. 2° Edw a r d Montagu Compton, Eng. roman- en tooneelschrijver. * 17 Jan. 1883 te West Hartlepool. Studeerde te Oxford, was practisch leider van de Oxford Dramatic Society en verkreeg zoodoende ervaring van het tooneelleven, wat hij gebruikte in eenige van zijn romans. Deze zijn van zeer verschillende waarde, sommige zijn van een zeer goede karakterteekening en een goede milieuschildering, ze handelen over het universiteits- of het artistenleven en later over de religieuze ontwikkeling van een enkel mensch als in Sinister Street (1914). M. bekeerde zich tot het Katholicisme. Hij schreef ook enkele geslaagde humoristische romans. Voorn, werken: tooneelspelen : The Gentleman in Gray (1906); The Passionate Elopement (1911). Romans : Carnival (1912) ; Guy and Pauline (1915) ; Sylvia and Michael (1919) ; The Altar Steos (1922) ; The Parson’s Progress (1923); The Heavenly Ladder (1924); humor, romans : Poor Relations (1919 ; Ned. vert. : Arme Familie); Rich. Relatives (1921) ; April Fools (1930). J. Panhuijsen. Mackinac-eiland, eiland in het Huron-meer in den staat Michigan (Ver. Staten ;41°40'N., 84°20'W.) ten O. van de Mackinac-engte, de open verbinding tusschen Michigan- en Huronmeer (41°46'N., 84°40' W.). Mac Kinley, Wi 11 ia m, de eerste imperialistische president van de Ver. Staten van Amerika (1897-1901). * 29 Jan. 1843 te Niles (Ohio), f 14 Sept. 1901 te Buffalo. In de Kamer van Volksvertegenwoordigers, waar hij sedert 1876 als republikein zetelde, verwierf M. K. naam met het ontwerpen van het protectionistisch toltarief van 1890 (tarief M. K.), dat hij onmiddellijk na zijn verkiezing tot president nog liet verzwaren. Zijn uitbreidingspolitiek openbaarde zich in de annexatie van Guam (1898), van de Hawaï- (1898) en een gedeelte der Samoaeilanden (1899), vooral echter in den oorlog tegen Spanie, dat in 1898 Porto-Rico, de Philippijnen en Cuba aan de Ver. St. moest afstaan. Een paar maanden na zijn herkiezing tot president werd M. K. door een anarchist vermoord. L i t. : C. S. Alcott, The life of W. M.K. (Boston 1916, beste werk) ; J. G. Butler, Life of W. M. K. (Youngstown 1924). V. Houtte. Mac Kinleyberg, hoogste top (6 200 m) van het N. Amer. continent, in Alaska (I 658 C 2). Maclaurin, Col i n, Schotsch wiskundige. * Fcbr. 1698 te Kilraodan, Argillshire, f 14 Jan. 1746 te York. Toonde reeds zeer jong groote wiskundige begaafdheid, werd op 19-jarigen leeftijd docent aan Marishal College te Aberdeen; later hoogleeraar te Edinburgh. Hij bevorderde de ontwikkeling der differentiaalrekening, waarin nog steeds een reeksontwikkeling naar hem heet; hij schreef verder over kegelsneden en algebra. Werken: Geometria Organica (Londen 1720) ; Treatise of fluxions (2 dln. Edinburgh 1742) ; Treatise of Algebra (Londen 1748). Difi sierhuis. Macleod, Henry Dunning, Eng. economist. * 1821 te Bdinburgh, f 16 Juli 1902 te Londen. M. was bankdirecteur; hij schreef veel over geld- en bankwezen. Hij beschouwt het crediet als plaatsvervangend kapitaal, waaraan een zelfstandige kapitaalkracht moet worden toegekend, en leert, dat de waarde, evenals kleuren en tonen, geen objectief maar een uitsluitend subjectief verschijnsel is. Borrel. Voorn, werken: The elements of economios (2 dln. 1884-’86); The theory of credit (2 dln. 1889-’9l). Mae Leod, juli u s, Vlaamsch hoogleeraar en strijder. * 19 Febr. 1857 te Oostende, f 3 Maart 1919 te Gent. Na schitterende studiën in de natuurwetenschappen aan de Gentsche uniy. werd hij hoogleeraar en bestuurder van den Plantentuin. Als hoogleeraar en geleerde verwierf hij naam, zoowel door zijn biologische studies als door den invloed op zijn studenten. Hij stichtte het „Kruidkundige genootschap Dodonaea” in 1887 en in 1897 de vereeniging „Het VI. Natuur- Geneeskundig Congres”, waaruit de VI. Wetenschappelijke congressen groeiden. Hij was een der eersten, die te Gent en in het VI. land de University extension inriohtte. In 1899 bracht hij namens de commissie, belast met het onderzoek van de wenschelijkheid van het inrichten van een Ned. hoogeschool in VI. België, een bondig maar sterk bevestigend verslag uit. In 1900 werd hij tot lid der Kon. VI. Academie benoemd. Gedurende den Wereldoorlog verbleef hij in Engeland, waar hij tot doctor h.c. in de wetenschappen van de Victoria University te Manchester werd benoemd. L i t.: A. J. J. Van de Velde, Prof. Dr. J. H. L.; Jaarb. der Kon. VI. Acad. (1921, 145-228) ; Wetenschap in Vlaanderen (I 1936 nr. 2). Uytterhoeven. Macleya cordata, andere naam voor ■> Bocconia cordata. Maclou, Maclovius, andere namen voor den H. > Malo. Mac Mahon, Patrice Maurice de, de beste veldheer van het Fransche Tweede Keizerrijk, president der republiek (1873-’79). 13 Juni 1808 te Sully (Saöne-et-Loire), f 17 Oct. 1893 op het kasteel La Forest (Loiret). Als officier nam M. M. deel aan de verovering van Algerië, waar hij 1848 generaal werd. Tijdens den Krim-oorlog onderscheidde hij zich bij de bestorming van den Malakow-toren te Sebastopol (1866); in 1869 behaalde hij in Italië de beslissende overwinningen van Magenta en van Solferino, waarvoor Napoleon 111 hem tot veldmaarschalk en tot hertog van Magenta verhief. 1864-’7O gouverneur-generaal van Algerië. In den Fransoh-Duitschen oorlog was de kans M. M. niet meer zoo gunstig. Na zijn nederlagen te Wörth (Reichshoffen) en te Weissenburg en de omsingeling van Sedan -werd hij krijgsgevangen genomen (2 Sept. 1870). Bij zijn vrijlating werd hem door Thiers gelast de Parijsche Commune te onderwerpen (Maart-Mei 1871). Thiers nam ontslag in Mei 1873 en daarop werd M. M. zelf door de rechterzijde van de Nat. Vergadering voor zeven jaar tot staatshoofd verkozen; in haar verwachtingen zou de impopulaire graaf van Chamhord ondertusschen van het politieke tooneel verdwijnen en zou de baan vrij worden voor een restauratie der monarchie. In feite echter won de republikeinsche gedachte in de volgende jaren steeds meer veld, en moest de monarchist M. M. weldra zijn ministers in de linksche kamermeerderheid kiezen. Daar hij daarvoor al te veel tegenzin liet blijken, zetten de republikeinen onder leiding van Gambetta een hevige campagne in tegen hem („se soumettre ou se démettre”). Toen ten slotte de verkiezingen van 1879 ook in den Senaat een linksche meerderheid brachten, trad M. M. af en trok zich uit het nolitieke leven terug. Lit. : E. Daudet, Souvenirs de la présidence du maréchal de M. M. (21880) ; Grandin, Le maréchal de M. M. (2 dln. 1893). V.Houtte. Mae IVeill, Éoi n, lersch historicus en Gaelisch geleerde. * 1867 te Glenarm, Antrim. Een der stichters van de Gaelic League. Vanaf 1909 prof. in de gesch. aan de Univ. te Dublin. Leidende positie in de Sinn Fein en lersche Vrijwilligersbeweging. In 1916 door den Eng. krijgsraad tot levenslangen dwangarbeid veroordeeld. Werken; Celtic Ireland (1921); Phases of irish history (1920) ; St. Patrick, apostle o£ Ireland (1934); Early irisli laws and institutions (1936). M. gaf ook Duanaire Finn (1908) en The Annals of Innisfallen (1933) uit en schreef meer dan honderd andere hist. en taalk. studies van groote wetensch. waarde. O Briain. Maeon, 1° gem. in het Z. van de prov. Henegouwen, ten W. van Chimay (XIII 176, bijkaartje); opp. 1 041 ha, ca. 900 inw.; beboschte omgeving, kalkachtige streek in het N., in het Z. een soortgelijk landschap als in de Ardennen; veeteelt, steengroeven; oude heerlijkheid. 2° Een stad in Georgia (Ver. Staten; 32°53'N., 83°38'W.); 66 000 inw., meerendeel Negers. Industrie van meststoffen, touwwerk, landbouwgereedschappen; handel: specerijen, tapijten, katoen. Mac Mahon. Macon, hoofdstad van het Fransche dept. Saóneet Loire (XI 96 F 3), 190 m boven zee, aan de Saóne; ca. 18 600 inw. (Kath.). Centrum voor onderwijs, bestuur en landbouworganisaties; militair vliegterrein. Belangrijke industrie (koper, zink, machines). Handel' in Bourgognewijnen. Heere. M. (oude naam: Matisco) was de belangrijke stad der Aedui en der Romeinen, wat blijkt uit talrijke vondsten van beeldhouwwerk, inschriften en munten. In den loop der eeuwen werd M. meer dan tienmaal verwoest. Vanaf de 5e eeuw tot 1790 was het de zetel van een bisdom. In de M.B. vonden te M. zes conciliën plaats. E. De Waele. Over het concilie of de synode, die in 685 te M. werd gehouden, heeft men in de 16e en ook nog in de 19e eeuw druk gepolemiseerd. Daar zou nl. gedisputeerd zijn over de vraag, of de vrouw een ziel heeft, of zij in den vollen zin des woords een mensch is. Men beroept zich op de Frankengeschiedenis van Gregorius van Tours. De zaak komt hierop neer; een der bisschoppen stelde de vraag aan de orde, niet of de vrouw wel een mensch (Lat. homo) was, maar of zij homo genoemd moest worden. De bedoeling was, moeilijkheden in de formuleering van het Kerkelijk recht te voorkomen. Men begon in Gallië het woord homo meer en meer uitsluitend voor man te gebruiken. Daar het nu dus zoowel man als mensch kon beteekenen, werd het dubbelzinnig en konden er twijfels ontstaan, wie in canones van concilies met homo bedoeld waren, alle menschen of alleen de mannen. Een oplossing zou dan zijn, wanneer men consequent het woord homo uitsluitend voor mannen gebruikte. Men is er evenwel niet nader op ingegaan. Met de ziel van de vrouw heeft het dus niets te maken. Lit. : Franses, De vrouw in de eerste eeuwen der Kerk (1935; G.G.G. 472); Hefele-Leclercq, Hist. d. Conciles (111 1909, 211 vlg.). Franses. Mac Orlan, Pier r e, pseud. voor Pierre Dumarchey, Fransch romanschrijver. * 26 Febr. 1883 te Péronne. Zijn talrijke romans spelen in Montmartre-milieu’s, Marokko, op zee, in havens en overal elders, waar moord, roof en geslachtsdrift hoogtij vieren. Zwoele, van erotiek zwangere literatuur. Macpelah, bijbelsche naam van een grot tegenover Hebron, die door Abraham van de Hettieten gekocht werd (Gen. 23.8-20) als familiegraf (Gen.26.9- 10; 49.29-32; 60.13). Zij wordt door de Mohamm. traditie geïdentificeerd met een ruimte onder de Medzjdid el-Anbia (heiligdom der Aartsvaders). De toegang tot deze ruimte wordt sinds eeuwen aan een ieder, ook aan wetensch. expedities, ontzegd. De Kruisvaarders, die er geweest zijn, hebben verzuimd er een beschrijving van te geven; een kolonel van het Eng. bezettingsleger, die er in 1917 toevallig binnendrong, schonk er geen aandacht aan. Kinderlooze Mohamm. vrouwen werpen door een spleet briefjes in de grot, om van Sara, die eveneens onvruchtbaar was (Gen. 17.16), kinderzegen af te smeeken. v. d. Born. Macpherson, James, Schotsoh schrijver. * 27 Oct. 1736 te Ruthven (Invemess), f 17 Febr. 1796 te Belville. Schreef gedichten aanvankelijk in den Klassieken trant. In 1760 verschenen Fragments of Ancient Poetry, die hij verklaarde uit het Gaelic vertaald te hebben. In 1761 deed hij de letterk. wereld ópkijken door zijn Fingal, an Ancient Epic Poem in Six Books, composed by Ossian, enz. Hoewel velen in het bestaan van de oorspr. hss. geloofden, gingen er weldra stemmen op, die de authenticiteit betwijfelden en M. een letterkundigen falsaris noemden. M. heeft de hss. nooit willen toonen. De geschriften in episch proza met het rhythme van een lied, met hun visionnaire melancholie, treurend om het schoone, dat niet meer is, hebben meer dan eenig ander enkel werk de Romantiek opgeroepen in de Europeesche, speciaal de Duitsche letteren. Nu is een groot gedeelte verbleekt. Ui t g.: W. Sharp, The Works of Ossian (1773). Lit. : Saunders, Life and Letters of M. (1884); Smart, J. M. (1905); Van Tieghem, Ossian en France (1917) ; id., Le Préromantisme (1924). F. Visser. Macque, Gioyanni de, zestiende-eeuwsch Ned. componist. Geboorteplaats en -datum zijn nog onbekend. M. was een leerling van den Mechelschen componist Philippus de Monte, en bracht zijn leven grootendeels in Italië door als organist, later als kapelmeester te Napels (1692-1613). Onder zijn vrij talrijke werken vindt men twee bundels 6-st., zes bundels 5-st., en drie bundels 4-st. madrigalen, hemerts. Macquenoise, gem. in het Z. van de prov. Henegouwen, ten Z.W. van Chimay, aan de Fransche grens (XIII 176, bijkaartje); opp. 1 652 ha, ca. 650 inw.; rivier de Oise, beboschte streek; landbouw, veeteelt; men treft er ijzererts aan; ruïne van versterkt kasteel, Romeinsche vondsten. Macramé, knoopwerk, behoorende tot de oudste handwerktechnieken. De oervolken vlochten en knoopten reeds hun vischnetten uit reepen van dierenhuiden of plantenvezels en versierden hun jachttasschen met tot franje geknoopte reepen. Uit het Renaissancetijdperk is mooi knoopwerk bewaard gebleven, waaruit blijkt, dat deze techniek een groote hoogte bereikt heeft. De zuivere toepassing van het m. berust op het knoopen van de loshangende of losgerafelde uiteinden van geweven stoffen. De latere toepassing van knoopwerk uit met de naald ingebrachte losse draden leidt tot het knoopen om een enkelen strak gespannen draad. Hieruit ontwikkelt zich het knoopen van allerlei kleine gebruiksvoorwerpen, die met de mode komen en gaan: ceintuurs, tasschen e.d. J■ Rutten. Maerina, Heilige, f ca. 380. Zuster van den H. Basilius den Grooten en den H. Gregorius van Nyssa, welke laatste in twee zijner geschriften: Leven van Maerina en Over de Ziel en haar verrijzenis (Migne, Patrol. Graec. XLVI), een levensbeeld van haar geeft. In tegenstelling met haar grootmoeder, eveneens M. genoemd en als heilige vereerd, wordt zij ook M. de Jongere genoemd. Haar feest wordt gevierd op 19 Juli. Zusters, die naar haar den naam van Zusters van den H. Maerina dragen, werden in 1921 in Zuid-Italië gesticht en verzorgen er meisjes en weezen der Grieksche bewoners. Zij vormen een zijtak van de Basilianerinnen. M. leefde met haar moeder en dienstboden een stil aan de beschouwing gewijd leven op het familiegoed, aan de Iris gelegen. Een klooster in den strengen zin schijnt het niet geweest te zijn. Hier stierf zij ook. L i t.: Acta Sanct. 19 Juli. Brandsma. Macrinus, MarcusOpellius, Romeinsch keizer (217-218). Langs den weg der advocatuur opgeklommen. Werd praefectus praetorio onder keizer Caraoalla. Toen deze hem in 217 wilde dooden, keerde M. de rollen om, vermoordde den keizer en trad met goedvinden zijner soldaten in diens plaats. Zijn zoontje Diadumenianus nam hij als mederegent aan. Reeds veertien maanden later brachten de opstandige troepen hen om. Slijpen. Macrobius, AmbrosiusTheodosius, Rom. grammaticus, ong. 400 n. Chr., behoorde tot de literaire beweging, die de heidensche Klassieken verdedigde tegen de Christelijke cultuur; neo-Piatonicus, schreef een commentaar op Cicero’s Somnium Scipionis en 7 boeken Satumalia, bevattend Rom. Antiquiteiten en Vergiliana. Witlox. Lit.: Teuffel, Gesch. röm. Lit. (111, 383-386). Macroccphalie (•( Gr. makros = groot), een niet zeer gangbare uitdrukking voor een abnormaal groeten hersenschedel. Meestal is dit een hydrocephalus (waterhoofd), maar enkele andere vormen komen ooit voor. Maerocheilic, aangeboren of verworven verdikking van de lip, meestal berustend op verwijding der lymphvaten. jVlacrocosmos, > Kosmos. Macrocystis, een bruinwierengeslacht van de fam. der Laminariaceeën, komt met enkele soorten in de oceanen voor. Het meest bekend is M. pirifera, die tot 300 m lang wordt. M. angustifolia heeft smalle gezaagde „bladeren”. Macroglossie, aangeboren of verworven vergrooting van de tong, zoodat die soms niet meer in den mond past, maar ten deele eruit puilt. De aandoening berust bijna altijd op een verwijding der lymphvaten. Macrokristallijn (geo 1.) noemt men de structuur van een gesteente, waarin men met het bloote oog de verschillende mineralen kan onderscheiden; bijv. graniet. Macromolecule (= zeer groot molecule) (n atu u r k.) is het colloïddeeltje van een stof met zeer hoog moleculair gewicht (bijv. caoutchouc); dus géén aggregaat van kleinere moleculen. Macron, Attische vazenschilder uit de pottenbakkerij van Hieron; roode figuren-stijl; werkte ca. 600 y. Chr. Aan hem worden de zgn. Hieronyazen toegeschreven. Macropedius, Georgius (eigenl.: Joris y. Langhveldt), Hiëronymiet. * ca. 1475 te Gemert, f Juli 1558 te Den Bosch. Rector in Den Bosch, Luik, Utrecht (1637-’52), weer in Den Bosch (1652-’5B). Goed docent, taalgeleerde, die ook Hebreeuwsch kende, iets bijzonders in dien tijd, en Neo-Lat. schooldramaticus. Het doel van zijn zeven gewijde drama’s en vijf comedies is de jeugd af te schrikken van het kwaad. L i t.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (VII). Zr. Agnes. Macrophagen worden dieren genoemd, die het voedsel in onverdeelden of groven toestand opnemen, in tegenstelling met de microphagen, die ze in opgelosten of fijn verdeelden toestand opnemen. Macropsie of megalopsie (genees k.) heet het vergroot zien van een voorwerp. M. kan het gevolg zijn van organische storingen der oogen zelf, maar komt vaker als symptoom van hysterie voor. Als voorbode van den epileptischen aanval en bij andere psychische affecten wordt m. ook waargenomen. Macropus, Lat. naam voor reuzenkangoeroe. > Buideldieren. Maerosporen (p 1a n t k.) of megasporen zijn de groote sporen, die bij de heterospore varenplanten ontstaan in macrosporangiën; microsporen zijn kleine sporen, die in microsporangiën gevormd worden. Uit de m. ontstaan vrouwelijke en uit de microsporen mannelijke voorkiemen. Macrura, > Kreeften (2°). Macula hitca, > Gele vlek. Madaba, > Medeba. Madach, Imre, Hong. dramaturg. * 21 Jan. 1823 te Alsósztregova, f 6 Oct. 1864 te Balassagyarmat. Schreef „Het Treurspel van den mensch”, een philos. drama, dat naast de Fausttragedie mag geplaatst worden. Het geeft een magistraal overzicht van de gesch. van de menschheid met de groote vraagstukken, welke het menschenlot overheerschen. A. Cardijn. . > i « \ 4 , AT in Madagaskar. A) Aardrijkst, en ccon. M. is een uitgestrekt eiland in den Indischen Oceaan gelegen, ten Z.O. van Afrika (I 536 H 6-7). Opp. ruim 685 600 km2; ca. 3 700 000 inw. Natuurkundige gesteldheid. Geologisch bestaat M. hoofdzakelijk uit een kristallijne massa, welke gedurende het Primair deel uitmaakte van een continent, dat zich over den Indischen Oceaan uitstrekte en waartoe tevens het Dekkan-plateau en een gedeelte van Australië behoorden. Deze bergstreek werd tot schiervlakte geëffend en tectonisoh verbrokkeld. Dit laatste verschijnsel gaf aanleiding tot het ontstaan van slenken, waarin zich vaak meren vormden, en tot vulkanische werkzaamheid, die machtige lavamassa’s uitwierp. In de Oostelijke en vooral in de Westelijke kuststrooken werden Secundaire, Tertiaire en Quartaire sedimenten neergelegd. In het O. ligt een smalle kustvlakte met rivieren, waarin watervallen; in het W. strekt zich een breede, lage kuststrook uit, met, vooral in het N.W., kleine schiereilanden. Hier heeft zich een dicht watemet kunnen ontwikkelen, waarvan echter slechts eenige stroomen en dan nog maar gedeeltelijk bevaarbaar zijn. De Oostelijke kust is laag, bijna zonder insnijdingen en met talrijke lagunen, die mede ontstonden door de winden, die de fluviale afzettingen terug landwaarts opstuwen. Hier werd het „Pangalanen”-kanaal aangelegd. De Noordelijke en Noord-Westelijke kusten zijn veel beter geschikt voor de scheepvaart, dank zij de talrijke insnijdingen, de voldoende diepte en de bescherming tegen den reramenden wind. Daar ligt de Fransche marinebasis Diego Suarez. De W. kust bestaat uit lage, moerasachtige vlakten, behalve in het Z.W., waar steile kusten voorkomen en koraalriffen. Klimaat. Planten en dieren. M. staat onder invloed van den Z.0.-passaat. De volgende klimaatprovincies kunnen worden onderscheiden: 1° het Oostelijk kustgebied met Z.0.-passaat en N.0.-moesson, zeer regenrijk en daarom met tropische wouden. 2° De Noord-Westelijke vlakte, met een nat en een droog jaargetijde; de savanne overheerscht hier. 3° het Zuid-Westen, met landwinden, halfwoestijnachtig, met een ca. zeven maanden lange droge periode. 4° het binnenland; dit heeft door zijn hoogere ligging een gematigd klimaat. Echter heeft het een onvruchtbaren bodem (laterietgronden), behalve de dalen en de vulkanische gronden. De fauna van M. verschilt veel van die van Afrika, evenals de fossielenwereld. Zij vertoont veel gelijkenis met de Indische dierenwereld, wat een gevolg is van geologische evolutie. Bevolking cn bestuur. De bevolking bestaat uit: 1° Maleiers, de zgn. Hova’s: het zijn de laatste indringers uit het 0., die de andere stammen onderworpen of verdrongen hebben en die vóór de Fransche overheersching de machthebbers waren; zij wonen op het gezonde plateau en zijn in drie kasten verdeeld. 2° De vroegere immigranten, die tot het zwarte ras behooren en in de ongezonde, lage randgedeelten wonen, nl.: de Sakalaven in het N.W. en W., de Antandroy in het Z., de Betsimisaraka langs de O. kust, en verder de Betsileo in de vlakten op het plateau. 3° Gemengde stammen en 4° Europeanen, w.o. ca. 23 000 Franschen. Bestuur. Eerst op het einde der 19e eeuw slaagden de Franschen er in zich geheel meester te maken van het eiland, dat thans een kolonie is, bestuurd door een gouverneur-generaal. Het gewest wordt onderverdeeld in provincies en districten, waarvan de grenzen nagenoeg samenvallen met die der geogr. verspreiding van de volkenstammen. De belangrijkste plaatsen zijn: Tananarive, de hoofdstad, op het Imerina-plateau gelegen; Fianarantsoa, ook in het binnenland; verder, de havens; Tamatave, ten 0., Diego-Suarez, ten N.; Hellville, ten N.W., Majunga, ten W., Tuléar, ten Z.W., en Fort-Dauphin, ten Z.O. Economische betcekcnis. M. brengt vele producten voort. Onder de landbouwproducten moet vooral rijst vermeld worden, die gewonnen wordt in de vruchtbare vulkaanstreken en dalen en op de Alluviale kustvlakten. Vóór eenige jaren moest M. rijst invoeren, thans echter wordt er een aanzienlijke hoeveelheid uitgevoerd. De maniokvoortbrengst is zeer gestegen sedert een twintigtal jaren; de Z.O. kust brengt vooral erwten en maïs voort en de O. kust levert vanille, cacao, rietsuiker, koffie, tabak, enz. De textielplant bij uitstek is hier de raffia. Men treft er vsoh. oliehoudende gewassen aan. De wouden leveren o.a. mahoniehout, ebbenhout en palissander. Ook wordt veel rubber aangeplant. Veeteelt is zeer belangrijk, vooral zeboe-fokkerij en struisvogelteelt. M. is rijk aan delfstoffen: graphiet, waarvan M. de eerste wereldproducent geworden is, goud, koper, steenkool, petroleum, mica, looderts, rotskristal pliosphaten, edelgesteenten. Verder dienen nog vermeld de zoutvelden en de thermale bronnen. De nijver h e i d maakt sedert eenige jaren snelle vorderingen, vooral voor wat het verwerken betreft van de landbouwvoortbrengselen en de textielwaren; vsch. fabrieken werden opgericht. De verkeerswegen zijn echter ontoereikend en de bevolking is te gering. De Fr. regeering heeft veel wegen aangelegd, alsmede eenige spoorlijnen; zij heeft het Pangalanenkanaal gegraven en eenige rivieren gedeeltelijk bevaarbaar gemaakt. B) Geschiedkundig overzicht. M. werd in 1500 bezocht door Diego Diaz en daarna door andere Portug. zeevaarders. Op het einde van de 16e eeuw landden de Franschen er en bouwden er een fort: He Dauphine. Fransche missionarissen, handelslieden en zeelieden bezochten het eiland en sloten er handelsverdragen, hetgeen echter op een mislukking uitliep, niettegenstaande de belangstelling, die door de politiek van Colbert verwekt werd. De opstand der inboorlingen belette zelfs een eeuw elke nieuwe handelsonderneming. Daarna werden meerdere expedities ondernomen, zonder gevolg, totdat in het begin der 19e eeuw de Eng. tegen-invloed begon, die de opstanden der inboorlingen steunde tegen Frankrijk. Na 1863 legden de Franschen meer behendigheid aan den dag en bekwamen zij van den inlandschen vorst de toelating er handel te drijven. Na ernstige verwikkelingen gedurende de laatste helft der 19e eeuw werd besloten Gallieni opdracht te verkenen het eiland geheel te veroveren en systematisch te organiseeren, waarin deze zeer bekwame leider slaagde, bijgestaan door Lyautey, die later de machtige veroveraar en organisator van Marokko zou worden. Zoo kon M. in 1896 officieel tot Fr. kolonie verklaard worden. V.Asiroeck. Lit. : Alf. en G. Grandidier, Hist. physique, naturelle et politique de M. (1917); A. Dandouau, Géogr. de M. (1922) ; H. Paulin, M. (1924) ; A. Lacroix, Minéralogie de M. (3 dln. 1922--23); P. Paris, M. (Parijs 1931); Atlas colonial fr., uitg. L’lllustration (Parijs 1929). Kerkdijk is M. verdeeld in 6 apostel, vicariaten (Priesters v. d. H. Geest, Jezuïeten, Lazaristen, Missionarissen van La Salette), tezamen tellend 582 620 Katholieken (1936). D) Weermacht: 2 reg. inf. (1 comp. op Réunion), 1 reg. inlandsche tirailleurs; 2 afd. art. (5 batterijen), 1 sectie vechtwagens. Hoofdkwartier: Tananarivo. De Fransche officieren, onderofficieren en manschappen worden voor den kolonialen dienst aangewezen voor minstens 2 jaar. De manschappen moeten 6 maanden in het moederland hebben gediend en 21 jaar oud zijn. v. Munnekrede. Madagaskarboon (Canavalia), een plantengeslacht van de fam. der Leguminosae, peulgewassen, bestaande uit twaalf tropische soorten, die windende of liggende kruiden zijn met veelal groote rosé, violette of witte bloemen. Een aan het strand veel voorkomende kruipende plant is C. obtusifolia. De belangrijkste soort is 0. ensiformis, die ook in cultuur is gebracht. De groote peulen van dit gewas kunnen in groenen toestand worden gegeten, doch zijn rijp geworden vergiftig. De groote roode of witte zaden worden weinig als voedsel gebruikt. In den laatsten tijd worden ze als Madagaskar-boone n naar Europa uitgevoerd, waarom in Oost-Afrika groote hoeveelheden zijn aangeplant. Bonman. Madan (Medan) was „zoon” van Abraham en Cetura (Ketoera), een Arabische volksstam. Sommigen meenen, dat met M. de Mitanni bedoeld zijn. Madapolam, fijn ondergoedskatoen; ketting en inslaggaren ongetwijnd. Madaura, stad in Numidië (Mdauroesj), waar de Rom. dichter Apuleius geboren werd en St. Augustinus studeerde. Lit. : Augustinus, Confessiones (11, 3); Diehl, L’AMque romaine (blz. 162). Made, gera. in de prov. N. Brabant, aan weerszijden van den Amer, ten W. van Geertruidenberg, bestaande uit de dorpen M. en Drimmelen. Opp. 6 862 ha; ong. 6 400 inw., waarvan ong. 4 800 Kath. en 600 Prot. Landbouw en veeteelt; klompenmakerijen; riet- en griendcultuur in den Biesbosch, waar ook eenige geïsoleerde bouwpolders liggen, v. Velthoven. Made in Germany (Eng.) = in Duitschland vervaardigd. De Eng. wet van 23 Aug. 1887 (The Merchandise Marks Act, 16,1) bepaalde, dat op alle in Engeland ingevoerde waren of de verpakking ervan het merk van het land van herkomst moet vermeld zijn. De wet was algemeen, maar vooral op Duitsche waren bedoeld. Tegen de bedoeling der wet gold M. i. G. in Engeland juist als waarborg voor de goede kwaliteit van de goederen. Brouwer. Madeira (Port., = hout; om den vroegeren woudrijkdom), 1 ° een eiland ten W. van Marokko (I 520, bijkaartje i) (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). M. vormt met het 500 m hooge eiland Porto Santo ten N.O. en de Desiertas ten Z.O. van M. een Portugeesche prov. met een opp. van 815 km2 en met ongeveer 210 000 inwoners. Het bestaat uit Tertiaire zandsteen- en jongvulkanische bodems, die het oudere gebergte nagenoeg geheel bedekken. Het land is sterk versneden; het onbewoonde gebergte reikt in den Pico Ruivo tot 1 846 m. Door het O.—W. kopende gebergte ligt de Zuidkust tegen de N. winden beschut, zoodat zij een gezegend subtropisch klimaat heeft. Funchal, de hoofdstad, aan deze kust gelegen, heefteen Februari-temp. van 15,2°; Augustus-temp. 22,3°; jaargemiddelde 18,3°; neerslag 684 mm, vooral in den winter. Sedert 1850 is M. het doel van duizenden toeristen en herstellenden. De bevolking bestaat uit Portugeezen, Italianen, Mooren, Joden en Negers. De land- bouw geschiedt met behulp van terrassenbonw en kanalisatie en brengt vooral suikerriet, vroege groenten, bananen en ananas voort. Beroemd is de wijnbouw. Funchal is een drukke haven op den weg naar West-Afrika en Zuid-Amerika. De inheemsche verkeersmiddelen, ossenslede en rijpaard, worden steeds meer door de auto verdrongen. M. vormt het bisdom Funchal (suffr. van Lissabon); de bisschop resideert te Sao Paolo. M. was reeds bij de Phoeniciërs bekend en werd in 1410 door de Portugeezen in bezit genomen. L i t.: Koebel, M. old and new (1909) ; Ackermann, L’üe de M. (1910); Hartnaek, M. Landeskunde einer Insel (1930). v. Velthoven. 2° Een rivier in Zuid-Amerika (VI 160 C 3); één der grootste zijrivieren van de Amazone, 1 460 km lang, met een stroomgebied van 1,2 millioen km2. Bronrivieren zijn de Mamoré, Guaporé en Beni; ze is gedeeltelijk de grensrivier tusschen Bolivia en Brazilië, mondt met een reeks van 17 watervallen meer dan 21 /2 km breed te Itacoatigra, in de Amazone uit. Tot Sao Antonio bevaarbaar (1 300 km). Zuylen. Madeira, Portug. spiritus-rijke en aromatische wijnso o r t, sedert 1421 op Madeira verbouwd. Madeira-borduursel, ook wel Engelsch borduursel genoemd, een wit, open hand- of machinaal borduursel. Madelainc, Godefroid, Norbertijn. * 14 Nov. 1842 te Le Tourneur (Calvados), f 25 Sept. 1932 te Mondaye (bij Bayeux). Trad in de abdij van Mondaye en werd in 1899 abt van Frigolet (bij Aix). M. was de geestelijke leidsman van de H. Theresia van het Kindje Jesus en bezorgde ook de eerste uitgave van haar autobiographie. Verder gaf hij over den H. Norbertus, Prémontré en Mondaye vsch. werken uit, waarvan zijn zeer verdienstelijke Histoire de S. Norbert een derde uitgave in 2 deelen (Tongerloo 1929) beleefde. L i t. : Analecta Praem. (VIII 1932,372). Th.Heijman. Madeliefje (Bellis perennis), ook meizoentje, kransje, enz. genoemd, samengesteldbloemige plant, die algemeen in grasvelden voorkomt. De bladerlooze bloeistengel draagt maar één bloem. Bladeren in rozet aan den stengelvoet. Bloemen: wit (met wat roze soms), met geel hartje. Bloeit bijna het geheele jaar door. De gekweekte vormen zijn gevuld en komen ook geheel rood voor. Het m. speelt een rol in de folklore: het opeten van de eerste m.-bloem, die men na den winter ziet, zou een jaar lang tegen koorts vrijwaren. Madelin, Louis, Fransch geschiedschrijver. * 8 Mei 1871 te Neufchateau (Vosges). Hij promoveerde als docteur ès Lettres (1907) en werd prof. aan de Sorbonne (1905-’10); nam deel aan den Wereldoorlog (1914-’18) en schreef vsch. werken over de geschiedenis ervan. Hij werd lid van de Chambre des députés (1924) en van de Académie (1927). Werken: o.a. Fouché (1901); La Rome de Napoléon (1903); La Révolution (1911,12,18) ; Danton (1914); Le Chemin de la victoire (2 dln. 1920); La France du Directoire (1922); Le Fronde (1931); Hist. politique (2 dln. in G. Hanoteaux, Hist. de la nation fran?.). Willaert, Madelonettes, > Maria Magdalena. Maden noemt men insectenlarven met onduidelijke kop en pooten, zooals die optreden tijdens de metamorphose van vliegen, horzels, galwespen, bijen, mieren. Maderna (Maderno, Mademi), Car 1 o, ar- ohitect. * 1556 te Capolago, f 30 Jan. 1629 te Rome, alwaar hij op jeugdigen leeftijd heentrok om er spoedig tot groote bekendheid te komen. Ben der knapste architecten van zijn tijd, voerde in Rome vele groote werken uit, o.a. den bouw van middenschip en gevel van de St. Pieter en het Palazzo Barberini. Zie afb. 2 op de pl. t/o kolom 800 in dl. 111. Schretlen. L i t.: K. Esoher, Barok u. Klassicismus in Rom (1910). Madliwa, Indisch philosoof uit de 13e eeuw, stichter eener Wisjnoeïetische sekte. In de > Wedanta-philosophie vertegenwoordigt zijn systeem de dualistische richting (dwaita), welke een werkelijk en volkomen onderscheid tusschen God, menschenziel en stoffelijke natuur aanneemt. Zoetmulder. Madian (Midjan), Madianictcn, Arabische stam, die oorspr. thuis hoorde ten 0. van de Aelanitische Golf, maar zich N.W. tot aan het gebied der Moabieten, W. tot aan den Sinaï uitgestrekt heeft. Volgens Gen. 25.2 was de stamvader M. een zoon van Abraham en Cetura (Ketoera). Madianietische handelaars zijn betrokken bij den verkoop van Joseph naar Egypte. Onder de M. vond Moses bij den priester Jethro een schuilplaats voor den hem naar het leven staanden Egyptischen pharao (Ex. 2.16-3.26); ook na den uittocht uit Egypte bestond er een zeer hartelijke verhouding tusschen Moses en Jethro, die hem o.a. omtrent de rechtspraak onder de Israëlieten verschillende wenken gaf (Ex. 18.1-27). Toen de M. zich van de macht der Israëlieten bewust werden, verslechterden de betrekkingen (Num. 22.4-7; 26.31). In den Rechter – tijd kwam het onder Gedeon tot een verwoeden oorlog (Jud. 6-8; Is. 9.3). De beslissenden slag en de dood der beide Madianietische koningen Greb en Zeb zijn bij de Israëlieten spreekwoordelijk geworden. Volgens Is. 60.6 zal Madian zich in den eindtijd tot Jahweh bekeeren. A.v.d.Born. Madioen, l°afdeeling (residentie) van de prov. Oost-Java (XIV 496 G 3-4). Opp. 6 081,95 km2; hiervan zijn 249 673 ha droge en 161 631 ha natte (sawah) bouwvelden der Inh. bevolking. Hun grondbezit is zoowel communaal als erfelijk individueel. Bind 1930: 1 909 801 inw., w.o. 3 314 Europ., 8 911 Chin. en 216 andere Vreemde Oosterlingen. Bevolking Javaansch; de taal is Javaansch. De vlakte wordt doorsneden door de rivieren de Madioen en de Bengawan. Deze vlakte is goed geïrrigeerd en zeer vruchtbaar. Rijstcultuur is hier hoofdzaak; enkele suikerfabrieken; op de berghellingen weinig cultuurondernemingen. 2° Regentschap van de gelijknamige afd. Opp. 1 147,03 km2; 397 268 inw. (eind 1930), w.o. 2 049 Europ., 4 202 Chin. en 116 andere Vreemde Oosterlingen. Bevolking Javaansch; de taal is Javaansch. M. is in het midden en Z.O. heuvelland, overigens vruchtbare vlakte, waar suikerriet, doch vooral rijst en maïs geteeld worden. 3° Gemeente, hoofdplaats van afd., regentschap en district Madioen (XIV 496 G 3); 41 872 inw. (eind 1930), w.o. 1 681 Europeanen, 3 174 Chin. en 114 andere Vreemde Oosterlingen. M. is een vrij belangrijke stad met warm en weinig aantrekkelijk klimaat. Het heeft groote spoorwegwerkplaatsen en diverse onderwijsinstellingen. Is gemeente vanaf 1918. Heeft een Kath. kerk, bediend door de pp. Lazaristen, twee Eur. lagere scholen, twee Holl.lnl. scholen, een Fröbelschool, alsmede een 2e klasse school onder leiding van broeders van den H. Aloysius en zrs. Ursulinen; verder nog enkele andere Kath. scholen, een meisjestehuis en diverse Kath. vereenigingen. Brokx. Madison, hoofdstad van Wisconsin (Ver. Staten, 42°60'N., 88°40'W.); ca. 60 000 inw. Industrie van landbouwgereedschappen, sigaren, meel. Universiteit. Madison, James, vierde president van de Ver. Staten (1809-’l7). * 16 Maart 1761 bij Fort Cornway (Virginië), f 28 Juni 1836 te Montpellier (Virg.). M. was medewerker aan de grondwet van de Unie; stichtte de univ. van Virginië. In 1809 trok hij de Non-Intercourse act in (waarbij alle handel met oorlogvoerenden, inz. Fr.-Bng., verboden was). Om de vrijheid der zee voerde M. 1812-T4 tegen Eng. den „Tweeden Vrijheidsoorlog”. V.Claassen. Madjalcnyka, 1° regentschap van de afd. Cheribon in de prov. West-Java. Opp. 1 092 km ; 444 163 inw. (eind 1930), w.o. 393 Europ., 3 760 Chin. en 394 andere Vreemde Oosterlingen; de bevolking is voor 90% Soendaneesch en voor 10 % Javaansch; de taal is overwegend Soendaneesch en voor een klein deel Javaansch. M. is grootendeels heuvel- en bergland; dit deel is vrij geïsoleerd; heeft enkele cultuurondememingen. Het N. is vlakte, uitnemend rijstland. Suikercultuur komt voor. 2° Hoofdplaats van het regentschap en het district M. (XIV 496 D2); 8 696 inw. (eind 1930), w.o. 82 Europ., 463 Chin. en 33 andere Vreemde Oosterlingen. Weinig belangrijk plaatsje met goed klimaat. De Inlandsche markt is van beteekenis. Het wordt bezocht door de Kruisheeren vanuit Cheribon. Brokx. Madjapahit, > Modjopahit. Madjene, hoofdplaats der afd. Mandar van het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden (Ned.- Indië, VII 160 A 2), tevens hoofdplaats der gelijknamige onderafd., welke wordt gevormd door de zelfbesturende landschappen Madjene, Pembaoengan en Tjenrana; 68 014 inw. (1930), w.o. 46 Europ., 147 Chin. en 46 andere Vreemde Oosterlingen. Het land is zeer heuvelachtig met alleen langs de kust moerassen en strandbosschen. De Inlandsche handel is zeer belangrijk. M.’sche prauwen varen zelfs tot Singapore en Ambon om handel te drijven. Ruim 12 % der bevolking is geëmigreerd naar naburige afdeelingen of naar andere gewesten van Ned.- Indië. _ Olthof. Madlcr, Johann Heinrich vo n, sterrenkundige. * 29 Mei 1794 te Berlijn, f 14 Maart 1874 te Hannover. Eerst kweekschoolleeraar, bezocht later de universiteit. De bankier Wilhelm Behr bouwde op zijn aandringen een kleine sterrenwacht, waar zij beiden waarnemingen deden: vnl. van de maan en Mars. In 1836 assistent aan de universiteitssterrenwacht te Berlijn, 1840-’66 directeur van de sterrenwacht te Dorpat, waar hij vooral dubbelsterren waarnam. Na zijn altreden schreef M. een Geschiedenis van de Astronomie (Bmnswijk 1873). P. Bruna. Madoc. Willem, de dichter van den Reinaert, had reeds daarvóór een Madoc gedicht, een roman met Britsche stof: Madawc was een Britsche held. Doch in geen literatuur is een roman over hem bekend. Een oorspronkelijke roman? Wat dan zou getuigen voor een Dietsche zelfstandige romanliteratuur in de 12e eeuw. De held of de roman is lang populair geweest, komt als Madoc nog in volksspreuken voor. Maerlant vermeldt een „Madocs droem”; wat in latere gedichten nog plaats heeft. "l it.; J. w. Muller, in Tsch. Ned. Taal- en Lettert. (1925). V. Mierlo. Madocra, 1° eiland, ten N.O. van Java MADEIRA Promenade langs de zee. Steil kustgedeelte. Gezicht op Funchal. Straat in Funchal. Ossenslede, een typisch vervoermiddel op Madeira, Van Monte dalwaarts per slede. Plaza de Cibeles. Calle Sevilla. Calle de Alcala. Gran Via. Koninklijk paleis. Gezicht op de stad (XIV 496 H/J 2-3). M. bestaat in het midden, dat heuvelachtig is, uit mergels en mergelachtige kalksteen, de vlakten in het N. en Z. zijn Quartair of Recent. Administratief vormt M. een afdeeling (residentie), behoorend tot de provincie Oost-Java. Opp. 6 471,40 km2; hiervan zijn 371264 ha droge en 74 306 ha natte (sawah)bouwvelden der Inh. bevolking. Hun grondbezit is geheel erfelijk individueel. Eind 1930 telde M. met bijbehoorende eilanden 1 962 462 bew., w.o. 1 061 Europ., 5 032 Chin. en 2 710 andere Vreemde Oosterlingen. De regenval is klein, waardoor, mede tengevolge van de bodemgesteldheid, de vruchtbaarheid gering is. De cultuur van mals, het hoofdvoedsel der bevolking, is van meer beteekenis dan die van rijst. De bevolking teelt ook vruchten (W. en midden-M.) en tabak; cuituurondernemingen komen niet voor. In de laatste jaren wordt in N. Madoera petroleum gewonnen. Van zeer veel belang is de veeteelt. Zoutaanmaak en visscherij zijn mede belangrijk. M. kan echter zijn bewoners niet voeden. In 1930 bleek ruim 1/1 millioen of ruim 13 % van zijn bevolking te zijn geëmigreerd naar de regentschappen Banjoewangi, Djember, Loemadjang en Malang alsmede naar de stad Soerabaja. Mede eraigreeren ieder jaar tijdelijk duizenden Madoereezen naar koffie-, rubber- en suikerondernemingen in de gewesten Besoeki en Pasoeroean; na afloop van het hoogseizoen keeren zij naar huis terug. Zie ook > Madoereesch, > Madoereezen, > Indië (sub IX. kunst). Zie afb. Bop de pl. t/o kolom 513 in dl. XIV. Kerkelijk is M. ingedeeld bij de apostolische prefectuur van Malang van de pp. Carmelieten, die er geregeld dienstreizen naar doen. De stichting van staties is in naaste voorbereiding. Brokx. O ■ 2 District in het Britsch-Indische presidentschap Madras; opp. 18 402 km2, 3 831 000 inw. Het bestaat veelal uit vlakten, waarin eindigen uitloopers van de W. Ghats (o.a. de Palnihills). Hoofdmiddel van bestaan is landbouw (maïs, rijst, katoen, tabak), waarbij soms irrigatie toegepast moet worden. 3° Hoofdstad van het gelijknamige district in Br.-Indië (X 224 D 5-6), met ca. 182 000 inw., ligt aan den Z. Ind. spoorweg en telt vele bezienswaardigheden, o.a. de Sjiwatempel en het paleis van Tiroemala. Uitvoer van katoen, mousseline en metaalwaren. Zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 112 in dl. XIV. L i t.: W. v. d. Sleen, Zwerftochten door Br. Indië (1929, 203 vlg.). Sipman. Madoera-voel of mycetoma pedis (geneest) is een naar de stad ->- Madoera in Brit s c h – Ind i ë genoemde, door schimmels veroorzaakte aandoening. Meestal eerst aan de voetzool ontstaan een of meerdere zwellingen, waardoor schimmelkorrels, soms geel of rood gekleurd, naar buiten komen. De voetzool gaat bol staan, geleidelijk wordt de geheele voet tot een huidzak, waarin zoowel weeke als harde deelen tot een vormlooze massa verworden. In het begin kan soms uitkrabben en inspuiten van desinfecteerende vloeistoffen baat brengen. Als regel gaat het proces echter zoover, dat de voet onbruikbaar wordt en geamputeerd moet worden. E. Hermans. Madoerecsch, Indonesische taal, in twee hoofddialecten gesproken op het eiland Madoera en omliggende kleinere eilanden, benevens in die gedeelten van Oost-Java, waar zich in den loop der laatste eeuwen Madoereezen in grooten getale gevestigd hebben. Daar Madoera eeuwenlang onder Javaansch bestuur heeft gestaan, is het Javaansch tot in de vorige xvn. a eeuw de omgangstaal der beschaafde kringen geweest en de eenige taal, die als voertaal der letterkunde in aanmerking kwam. Toen het Javaansch in de vorige eeuw zijn positie verloor, kwam er niet de landstaal voor in de plaats, doch het Maleisch. Pas in de laatste jaren komt het M. zelf wat meer op den voorgrond, o.a. door invoering van onderwijs in de landstaal. De Javaansche invloed heeft ook het ontstaan van een oorspronkelijke Madoereesche letterkunde zeer tegengewerkt. Slechts enkele origineele geschiedwerken zijn in de landstaal geschreven. Voor de rest las men Javaansche boeken, of kregen de ongeletterden ze verklaard door een tokang tegghes, een beroeps„verduidelijker” ; ook de geschreven Madoereesche werken zijn meestal bewerkingen van Javaansche geschriften. H. N. Kiliaan schreef een Mad. grammatica (Batavia 1897), een Ned.-Mad. en een Mad.-Ned. Woordenboek (resp. Batavia 1898 en Leiden 1904). De Mad. hss. der Leidsche universiteitsbibliotheek zijn gecatalogiseerd door A. C. Vreede (1892) en H. H. Juynboll (1907). lets over de letterkunde deelt Sosrodanoekoesoemo mede in Djawa (7, 163 vlg.). Berg. Madocreezen, inheemsche bevolking van het eiland Madoera met bijbehoorende kleinere eilanden en van een deel der gewesten Pasoeroean, Besoeki, prov. Oost-Java. Hun aantal bedroeg (eind 1930) rond 4 291 000. De Madoerees behoort tot den Maleischen volksstam. Hij is forsch gebouwd, gespierd en sterk. Vrij ruw is hij van aard, vechtlustig, driftig, doch oprecht, open en vrijmoedig. Zijn echtelijke trouw is groot. Voor schoolopleiding voelt hij niet veel, het aantal alphabeten is gering. Op zijn kleedij is de Madoerees, zoowel man als vrouw, slordig. Hij is een uitnemend veehouder. Vooral de karapan-stieren (bestemd voor stieren-wedrennen) worden met de grootste zorg behandeld. Hij is een stoutmoedig zeevaarder, een goed kleinhandelaar en een zeer bruikbare werkkracht op plantages en in de havens. Brokx. Madonna (Ital. ma donna = mijn vrouwe; vandaar O. L. Vrouw), Ital. benaming voor de moeder van Christus. Ook een afbeelding van Maria, in het bijzonder die van de H. Maagd met het Goddelijk Kind, wordt een Madonna genoemd. > Maria. Madou ,Jean Baptist e, schilder en lithograaf. * 3 Febr. 1796 te Brussel, f 3 April 1877 aldaar. Tot 1842 beperkt hij zich vnl. tot lithographieën, waarvan heele series bij uitgevers te Parijs en Brussel verschijnen, zooals Costumes beiges (1830), Album des Environs de Bruxelles (ca. 1831), Physionomie de la Soc. en Europa (1837), enz. Na 1842 schildert M. genrestukken, meestal humoristisch van inhoud. De musea te Amsterdam, Brussel en Antwerpen bezitten goede schilderijen van zijn hand. Korevcuir-Hesseling. Madras, 1° een presidentschap in het Z. van Britsch-Indië (X 224 D/E 4-5) aan de Golf van Bengalen (Coromandelkust) en de Arabische Zee (Kust van Malabar). Opp. 368 438 km2; ca. 46 700 000 inw.; hiervan bestaat 9/10 uit Drawida’s; er zijn 40 millioen Hindoes, 3 mill. Mohamm. en 2 mill. Kath.; 91 % is analphabeet. M. is een plateau (300-900 m) met randgebergten (O. en W. Ghats) en breede kuststrooken. Naar de O. kust stroomen de rivieren Godawari, Kistna en Kauweri. De bodem bevat ijzer en kolen, o.a. aan de Godawari, goud in Maisoer, koper in O. Ghats. De kuststreken hebben een hooge temp. (Mei 32° C) en grooten neerslag (Kust van Malabar 300 cm, Calicut 875 cm en Madras 224 cm). De Z.W. moesson brengt in April de warmte en de N.O. moesson in Oct. de koelte. Tropisch regenwoud (teakhout, ebbenhout, palmen enz.) is zeer verbreid; er leven olifanten, tijgers, panters, slangen, enz. Hoofdmiddel van bestaan is landbouw (rijst, gierst, katoen, olie, suiker, thee, koffie); 28 800 km2 van 173 000 km2 cultuurland is bevloeid. Veeteelt is van geringe beteekenis in tegenstelling met de visscherij (parelvisschers). Middelpunt van den handel is de hoofdstad M. en daarnaast de havens Wizagapatam, Toetikorin, Calicut en Cochin. Siprmn. 2° De hoofdstad van het gelijknamige presidentschap (X 224 D/E 5); ca. 647 000 inw. (81 % Hindoes, 10 % Mohamm., 9 % Christenen, w.o. 26 000 Kath.). M. bestaat uit het inlandsche kwartier (Georgetown, haven, en Egmore) en het Europeesche (ïriplicane met de residentie van den gouverneur). Tusschen beide liggen het Aquarium, de Marinepromenadc, het fort St. George en de door de Cooum-rivier omsloten eilanden. In de Z. voorstad St. Thomé bevindt zich in een kathedraal het graf van den Apostel Thomas. M. telt vele kerken, Hindoetempels, en bezit een univ., techn. hóogeschool, sterrenwacht en museum. Zetel van een Kath. aartsbisschop, van een Anglic. bisschop en een hoofdzetel van de Prot. zending. Een merkwaardige nederzetting in M. is nog het Adyar-Theosophical Institute, waar Annie Besant leeraarde. Industrieën: katoenindustrie, leerlooierijen, oliefabricage, sigaren- en suikerfabrieken. Uitgevoerd worden katoen, huiden, koffie, thee, kokosvezels en vruchten, ingevoerd industrieproducten, suiker, olie en koren. M. is gesticht in 1639. L i t.: W. v. d. Sleen, Zwerftochten door Br. Ind. (1929, 223 vlg.). Sipman. Madras, oorspr. Indisch weefsel, wordt tegenw. in veel andere landen vervaardigd. Het wijdmazige grondweefsel heeft slingerdraad-vervlechting, waartusschen gekleurde figuurinslagen volgens een motief ingeweven zijn met behulp van de > Jacquard-machine. Tusschen de eigenlij'ke effectplaatsen liggen de figuurinslagen ongebonden aan de linkerzijde van de stof en deze worden later op de scheermaohine verwijderd. Ketting en inslag enkelvoudig of getwemd katoenen garen; figuurinslagen dikker garen, eveneens enkelvoudig of getwernd. M. wordt gebruikt voor gordijnen of overgordijnen. Gekleurde figuurinslagen moeten licht-echt geverfd zijn. Schroeder. Madre de Dios, 1° een zijr i v i e r van de Rio Beni in Bolivia; ze ontspringt in Peru in de Cordillera van Cuzco, heeft een lengte van 1 400 km en mondt uit in de Bent bij Riberalta; 2/s van haar loop is voor scheepvaart geschikt. 2° Een Chileensche eilandengroep aan de Westkust van Patagonië. Zuylen. Madreporenpiaat (dier k.), bij de stekelhuidigen een aan de rugzijde gelegen, zeefvormig doorboord kalkplaatje, dat toegang geeft tot het steenkanaal en daardoor tot het watervaatstelsel. Door de m. wordt water voor ademhaling en voortbeweging opgenomen en afgegeven. > Stekelhuidigen. Madrid, hoofdstad van de republiek Spanje (40°24'N., 3°4l'W.) en tevens van de gelijknamige provincie (8 002 km2; 1 231 487 inw. in 1930), zetel van de regeering en van den aartsbisschop, centrum van het bankwezen en het cultureele middenpunt. Aantal inw.: 883 247 (1930). M. is gelegen op de hoogvlakte aan de Manzanares, die in den zomer dikwijls droog is. Het klimaat is een land- klimaat met heete droge zomers (Juli-temp. 24,8° C). De stad bestaat uit een oude kern met nauwe straten en de in rechthoeksvorm aangelegde nieuwe wijken (o.a. Argiielles, Salamanca). De buitenkrans wordt gevormd door de Extraradio met de voorplaatsen Moncloa, Cuatro Caminos en Prosperidad. Zie pl. (vgl. den index in kol. 831/832.) Sipman. Kunst. Gebouwen en kerken te M. zijn weinig interessant; slechts de kerk S. Antonio de la Florida is getooid met fraaie fresco’s van Goya (1792). Verreweg het belangrijkst is bet groote schilderijenmuseum: het Prado, en de Armeria, het museum van wapens en harnassen in het voormalige kon. paleis. De kern van beide musea vormen de rijke collecties van Karei V en die der andere Spaansohe koningen. Van de niet Spaansche schilders zijn vooral in het Prado vertegenwoordigd; Titiaan, Hieronymus Bosch en Anton Moro; Velazquez leert men uit ong. 40 doeken kennen, Ribera, Greco, Murillo en Goya hebben hier prachtige werken (Murillo en Zurbaran beter vertegenwoordigd te Sevilla). Het voormalige kon. paleis bewaart nog een rijke collectie gobelins (Real Tapiceria), waaronder voorname'ijk Vlaamsche gobelins uit het bezit van Karei V. Het kleine museum Real Academia de Bellas Artes bezit enkele interessante schilderijen, onder meer van Goya. Korevaar-Hesseling. Verder zijn nog bezienswaardig: het vroegere kon. paleis (1737-’64), het gebouw van de Cortes, de San Francisoo-el-Grande-kerk, de Promenade del Prado, de Plaza Mayor en de Puerta del Sol. Beteekenis. Industrie: tabaks- en tapijtfabrieken, leerlooierijen, fabricage van porselein, gitaren en meubels. Handel: banken (o.a. Bank van Spanje), de beurs, handelskamers enz. Verkeer: knooppunt van spoorwegen (Lissabon—San Sebastian —Parijs; Lissabon—Barcelona—Marseille). M. heeft naast de electrische tram ook een ondergrondschen spoorweg. Vlieghaven. Als onderwijscentrum is M. van beteekenis door de universiteit, hoogescholen, bibliotheken (o.a. de Nationale BibL), enz. M. telt verder talrijke ziekenhuizen, gestichten en kloosters. Geschiedenis. Het ontstaan van M. ligt in het duister. Het treedt voor het eerst in de gesch. op als versterking der Mooren, die in 939 door Ramiro II van Leon werd veroverd. Hendrik 111 van Castilië maakte M. tot zijn residentie. Pas onder Philips II werd het hoofdstad. Zeer veel verdragen kwamen hier tot stand, o.a. in 1626 tusschen Karei V en Frans I, in 1617 tusschen Spanje en Venetië, en in 1800 tusschen Spanje en Portugal. In 1808 kwam de stad tegen Murat in opstand. M. koos in de Carlistenoorlogen de zijde van de koningin. Sinds 14 April 1931 is Spanje geen koninkrijk meer, dochM. bleef de regeeringszetel, ook voor de republiek (voorloopig verlegd naar Valencia). De stad heeft ontzettend te lijden van den in 1936 begonnen burgeroorlog en ligt voor een groot gedeelte verwoest. Sipman. Lit. : O. Jürgens, Spanische Stadte (1926). Madrid, Alfonso van, Spaansch Minderbroeder. * einde 15e eeuw. Zijn werk L’Arte para servir a Dies behoort tot de klassieke ascetische lit. van Spanje (opnieuw uitg. door p. Sala O.F.M. in 1903). Hooggeschat door de H. Teresia van Avila. L i t. : M. Lamers 0.F.M., Francise. lectuur y. d. H. Teresa, in: Collect. Francise. Neerl. (I 1927); P. Guillaume, Un préourseur de la Béiorme cath. (in; Bev. Hist. Boel., XXV 1929). v. d. Borne. Madrigaal (dichtkunst) (Ital. madrigale, < mandriale = herdersgedicht), een kort gedicht van zachte en innige stemming, aanvankelijk landelijkidyllisch van inhoud, later ook didactisch en satyrisch. Sedert Petrarca zeer geliefd, en vooral in de 16e eeuw in trek bij musici (zie onder). Dichters van m. zijn o.a. Petrarca, Tasso, Momtreuil, Goethe, Schlegel, Hooft, Huygens, Bilderdijk. v. d. Eerenbeemt. Muziek. M. behoorden in de M.E. tot het repertoire van troubadours en trouvères. In de 14e e. waren het tweestemmige composities in strophen van 2 tot 3 regels, elk van elf lettergrepen, met aan het einde een ritornel, afwijkend van de verzen. Componisten: de Florentia, de Bologna, Landino e.a. In 16e e. als kunstvorm ontstaan als reactie tegen de > frottola; hier vallen te onderscheiden drie groepen: 1° het m. is 4-stemmig, homophoon (componisten: Festa, Arcadelt, Yerdelot); 2° het m. is 4-stemmig, toonschilderingen (comp.: Willaert, de Kore); 3° hetm. is 5-stemmig, chromatisch (comp.: Marenzio, Monteverdi, Lasso, de Monte). In Engeland is het m. in a cappella-stijl gebleven tot heden (comp.: Byrd, Morley, Dowland). In de 17e eeuw werd het m. monodisch en groeide uit tot concertmadrigaal en cantate. Lit.: A. Einstein, Das M. (1921); E. Fellowes, The Engl. M. (1925). Piscner. Madscn, Hans Theodor, Noorweegsch schrijver van pessimistische zielkundige tijdsverhalen. * 1858 te Bergen (Noorwegen). Voorn, werken: 1 Drift (1890); Guds Finger (1893); Under Kundskabens Trae (1897). Tooneel: Marionetter (1895); Per Gad (1912). —L i t.: C. Naerup, in Bingeren (1899). Madvig, Johan Nicolai, Deensch Klass. philoloog en staatsman. * 7 Aug. 1804 te Svaneke, f 12 Dec. 1886 te Kopenhagen, waar hij sinds 1829 prof. was in Latijn. 1848-’6l min. van Onderwijs, later inspecteur van het onderwijs in geheel Denemarken, 1848-’74 lid van den Rijksdag. Zeer goed Lat. tekstcriticus, wiens laatste doel echter nooit de tekst was, doch de cultuur der Oudheid. Beroemde uitg.: Cicero (De Finibus) en Livius. L i t.: Bursians Jahresber. (14, 1886); J. B. Sandys, A Hist. of class. Scholarship (111, 319-324). Zr. Agnes. Madzhab (Arab., = richting), rechtsschool, vertegenwoordigend een bepaalde richting, waarin de codificatie van de Mohammedaansche plichtenleer of > fikh zich heeft ontwikkeld. In den Snennietischen Islam bestaan er tegenwoordig vier, die der > Hanafieten, > Sjafi’ieten, > Malikieten en > Hanbalieten, genoemd naar de personen, die als de stichters ervan beschouwd worden. Tot welke m. iedere Islamiet behoort, hangt in de praktijk af van het land, waar hij woont. Overgang naar een andere komt zelden of nooit voor; wel kan men zich voor bepaalde gevallen naar een andere m. richten (taklid). De onderlinge verschillen zijn zeer gering en betreffen kleinigheden. Het is volkomen onjuist, ze als sekten te beschouwen. L i t.: Th. Juynboll, Handl. tot de kennis v. d. Mohamm. Wet (1925). Zoetmulder. Madzjnoen (Arab., = door een dzjinn bezetene, waanzinnige), figuur uit de Arabische, Perzische en Turksche literatuur, veel bezongen om zijn liefde voor Laila. Zij beantwoordt deze wel, doch wordt door haar vader gedwongen een ander te huwen, waarna M. door bergen en woestijnen blijft rondzwerven, zijn ongelukkige liefde in verzen bezingend. De Mohamm. mystici zien vaak in hem de God zoekende ziel. Zoetmulder. Macaudcr, tegenw. Menderez, een sterk kronkelende rivier in Klein-Azië, die tegenover Miletus in de Acarische Zee stroomt. Naar deze rivier werden door de Grieken lijnomamenten genoemd, eerst de zgn. „loopende hond”, een voortloopende spiraal, die in den tijd van den geometrischen stijl overging in de hoekige lijn, die wij gewoonlijk > meander noemen. Weijcrmans. Macccnas, Cai u s, Romeinsch kunstbeschermer en vriend van keizer Augustus. Geboortedatum 13 April, geboortejaar onbekend, f 8 v. Chr. M. behoorde tot den ridderstand en bleef daarin geheel zijn leven, al had hij gemakkelijk hooger kunnen klimmen. Het büna onbegrensd vertrouwen des keizers gaf hem een enormen feitelijken invloed in het staatsbestuur, en maakte hem in diens afwezigheid tot zijn plaatsvervanger voor Rome en Italië. Hij was een fijn beschaafd man, doch daarnaast een vrij verwijfde levensgenieter, die zelfs in kleeding en opschik iets aparts wilde zijn. Geen decadente ondeugd was hem dan ook vreemd. Zijn vorstelijk vermogen gebruikte hij echter niet alleen voor zichzelf, maar wist het vrijgevig te benutten in dienst van kunst en wetenschap. Het meest bekend is zijn gulle verhouding tot Horatius, die hem groote dankbaarheid betoonde. Maar ook Vergilius en Propertius en verscheidene minder groeten vormden rond hem een erkentelijken vriendenkring. Van zijn eigen onbelangrijk werk zijn slechts enkele fragmenten bewaard. Slijpen. Maechdcn. Het spel van de vijf Vroede cnde van de vijf dwaese Maechdcn, een Mnl. mysteriespel, bewerking van de bekende parabel (> Maagd, sub D), die ook al vroeg als Sponsus dramatische behandeling heeft gehad. Echt levendig, naar de werkelijkheid, worden de vijf dwaze maagden bijzonder, als vijf geallegoriseerde ondeugden, uitgebeeld. Het stuk is nog merkwaardig om de vele tooneelaanwijzingen. Het is afkomstig uit Oudenaarde, uit het klooster der zwarte zusters; was het een schooldrama en werd het ook daar vertoond? Of in een der kamers Pax Vobis of Kersouwken? V.Mierlo. U i t g.: Leendertz Jr., Mnl. dramatische poëzie (z. j.). Macëutiek of (geestelijke) verloskunst is een methode, die Socrates aanwendde om aan zijn toehoorders juiste kennis bij te brengen; door handig gestelde vragen dwong hij hen, de kennis, die zij in zich hadden, aan den dag te brengen, om die dan naar haar waarde en volledigheid te kunnen beoordeelen, en zoo noodig te verwerpen. Lit.: Is. van Dijk, Socrates (1922). F.Sassen. Maenaclen, > Bacchanaliën. Macnalus (A nt. g e o g r.), gebergte in Arcadië, waarvan ten W. de Maenalus-vlakte lag, met de Helisson-rivier, en waar de ceredicnat van Pan beoefend werd. Er bestond ook een stad M., waarvan de ligging niet te identificeeren is. Maercker, Max, Duitsch landbouwscheikundige. * 26 Oct. 1842 te Calbe a.d. S., f 18 Oct. 1901 te Giessen. Directeur van het landbouwproefstation en hoogleeraar aan liet landbouwkundig instituut der univ. te Halle. Zijn onderzoekingen, proefnemingen en geschriften bewegen zich op het gebied van bemesting, vooral met kalizouten, van veevoeding, vooral met afvalproducten der landbouwindustrie (suiker- en spiritusfabricatie), ventilatie van stallen en woningen en alcoholbereiding. Moerlanda. Maerlant, Jacob van, Middelnederlandse!! dichter uit de tweede helft der 13e eeuw, door zijn volgelingen begroet als Vader der Dietschen dichteren algader. Over zijn leven is weinig bekend. Was hij geboren in het Brugsche vrije? Ontving hij een geleerde opvoeding bij de Cisterciënsers in Zuid-Beveland? Was hij een tijd lang coster, of conster, constenaer, te Maerlant? Hij schijnt wel verkeerd te hebben in den kring van edelen: met Albreoht van Voorne; met Nicolaas Oats, heer van Noord-Beveland; misschien nog met Floris V, graaf van Holland. Werd hij schepenclerc te Damrae? In 1291 schijnt hij nog gedicht te hebben, doch moet kort daarna overleden zijn. Was hij geestelijke? Onlangs nog heeft men hem tot een clericus vagans gemaakt. Ook de volgorde van zijn werken, evenals de authenticiteit van die werken zelf, staat niet vast. Hij begon met romantische werken: Alexanders Yeesten, 1258, welk gedicht nu weer naar een lateren leeftijd verschoven wordt; Vanden Orale, of Merlijn, ca. 1260; Torec, kort daarna; Historie van Troyen, ca. 1264. Van het begin af was hij te zeer clerc om zich in die romantische wereld thuis te voelen. Zijn „waarheidszin” wordt telkens opnieuw geschokt en dan verbetert hij zijn bronnen zoo goed hij kan. Tot het hem eenmaal te sterk zal worden en hij al wat walsch isvalsch verklaart, om voortaan uit Latijnsche bronnen te putten. Zijn didactische strekking had zich reeds verkondigd in een Sompniarijs en een Lapidarijs, verloren. Volgt der Naturen Bloeme, volgens het Latijn van Thomas van Cantimpré, hij meende van den H. Albertus den Grooten. Uit denzelfden tijd dateert een Heimelicheit der Heimelicheden. De kroniekachtige geschiedenis begon hem nu aan te trekken. Eerst de gewijde Rijmbijbel; na een paar heiligenlevens (van St. Clara, verloren, van St. Franciscus) de Spieghel Historiael. Den meesten roem als dichter heeft hij zich verworven door zijn Strophische Gedichten; didactisch-lyrische poëzie, met de Martijn’s; de Disputacie van Onser Vrouwen; Van de vijf vrouden van O. L. Vrouw; Van ons Heren wonden; die Clausule van der Bible; Van den lande van Oversee; een hartstochtelijke opwekking tot den Kruistocht; der Kercken Claghe. Of die alle van hem zijn, valt te betwijfelen. M. heeft de Dietsche poëzie bepaald in de didactische richting gedreven. Hij was niet de revolutionnaire, vrije geest, dien men eens in hem heeft gezien, maar een trouwe zoon der Kerk. In cultuur-historisch opzicht wordt zijn beteekenis betwist. Ook als dichter werd hij wel te hoog geschat, wat niet wil zeggen, dat men hem alle waarde moet ontkennen. Hij is en blijft een merkwaardige dichterlijke figuur. Bibl.: zie bij de verschillende werken. Lit.: J. te Winkel, Maerlants werk ais spiegel van de dertiende eeuw (1892; verouderd). V.Mierlo. Maes, 1° A 1 f o n s, Vlaamsch tooneelschrijver. * 31 Jan. 1884. Op het volksgemoed afgestemd; zijn realisme is doorzond met vleugje idealisme; dialoog geforceerd. 2° Cami e 1, missiebisschop, geschiedkundige. * 13 Maart 1846 te Kortrijk, f 11 Mei 1916 te Covington (Ver. St.). Priester gewijd 1868, vertrok hij naar N. Amerika 14 April 1869. Pastoor te Monroe in 1871, secretaris van den bisschep van Detroit in 1880, werd hij bisschop van Covington 1 Oct. 1884. Buitengewoon werkzaam, bouwde hij tal van nieuwe kerken en kloosters en werkte daarenboven nog geregeld mede aan „Rond den Heerd” en vsch. Amer. tijdschriften, vooral op het gebied van de gesch. der Vlamingen in Amerika. I, i t.: J. Bittremieux en J. vander Heyden, The Bt. Bev. C. P. M. (1922). Allossery. 3° D ir c k, schilder te Haarlem. * 1659, f 1717. In den trant van Huchtenburg teekende en schilderde hij bij voorkeur paarden- en rniterstnkjes. L i t.: Thieme-Becker, Nied. Künstlerlex. 4° Karei, bisschep van leperen en nadien van Gent. * 1559 te Brussel, f 21 Mei 1612 te Gent. Deken der kathedraal van Antwerpen, 10 Mei 1690; grootaalmoezenier aan het hof van Albrecht en Isabella. Bisschop van leperen 24 Juni 1607. Bisschop van Gent 6 Nov. 1610. 5° Nicol a e s, schilder. * Nov. 1632 te Dordrecht, f Nov. 1693 te Amsterdam. In 1648 kwam hij hier in de leer bij Rembrandt, 1663-’73 woonde hij te Dordrecht, waarna hij voorgoed naar de hoofdstad vertrok. Zijn kunst, vooral zijn koloriet, is sterk door Rembrandt beïnvloed en onder dezen invloed schiep hij verreweg zijn beste stukken, veelal interieurs, die warm van kleur en toon waren, echter geenszins Rembrandt’s diepte van gevoel benaderden. In zijn latere jaren werd hij vooral portretschilder en vervlakte zijn kunst heel erg. Zie pl. (vgl. index kol. 831/832). L i t.: W. Valentiner, N. M. (1924). Schretlen. Maestoso (It.), muziekterm voor statig, plechtig, verheven. Maestrichtien, de bovenste etage van het Senoon. > Kiijtformatie. Maestro, vrij sterke N.W. wind over de Adriatische Zee in den zomer, wanneer de luchtdruk over den Balkan laag is. Brengt schoon weer bij lichte bewolking. I Maeterlinck, Polydore larie Beril ar d, genoemd Maurice M., Fransch-Bel|gisch dichter, dramaturg en moralist. * 29 Aug. 1862 te Gent, uit een oude burgerfamilie van Vlaamschen oorsprong. Studeerde in de rechten en ging in 1886 naar Parijs, waar hij in aanraking kwam met Villiers de I’lsleAdam,Saint Paul Roux, Paul Adam e.a. Door G. Rodenbach in 1887 aan het redactiecomité van „La Jeune Belgique” voorgesteld, zegde hij in 1889 vaarwel aan de balie om zich uitsluitend aan de letteren te wijden. In 1889 verscheen zijn eerste verzenbundel Serres Chaudes en zijn eerste drama La Princesse Maleine. Dit laatste werd door Mirbeau in de Figaro als een meesterstuk begroet. Sinds ging zijn roem steeds stijgende, reikend zelfs buiten Europa. Zijn invloed in de Angelsaksische landen was groot. Vooral in Amerika vond hij veel bijval. Hij publiceerde voorts een Verlainiaansch klinkenden dichtbundel: Douze chansons (1896), een vijftiental suggestieve drama’s, vertalingen en een twaalftal boekdoelen van philos. aard. In 1913 ontving hij den Nobelprijs. M. verloor gaandeweg zijn Kath. geloof, dat hij van huis uit had meegekregen. Hij kwam tot het besluit, Maurice Maeterlinck. dat wij niets weten, ook niets kunnen weten en verder nooit iets zullen weten. Ten laatste rest hem niets meer dan een wankelend geloof aan de tegenwoordigheid in ons van niet nader te verklaren schimmen, die zijn de cellen van onze voorouders (cf. Le Sabbier, 1936). De grondtoon van zijn heele oeuvre blijft dan ook het pessimisme. Een centraal probleem is voor hem de dood, die ook ongenoemd (cf. Serres Chaudes), niet het minst in zijn dramatisch werk aanwezig is en het vervult met zijn bange, tot hallucinatie leidende tegenwoordigheid. Al zijn werken werden 1914 op den Index geplaatst. Wat de zuivere letterkunde betreft, blijven zijn producties van het begin de rijkste aan waarachtige poëzie. Van zijn bespiegelende werken mogen vermeld worden o.a. La Vie des Abeilles (1901) en La Vie des Termites (1926), die ook op eigen waarneming berusten. L i t. : M. Esch, L’Oeuvre de M. (1912) ; Mac Donald Clarks, M. poet and philosopher (1915); H. Bose, M. Symbolism (1921); H. Meyer-Bensey, Das M. Buoh (1923); Le Sidaner, M. Son Oeuvre (1928); G. de Giuli, M. (Turijn 1931); G. Harry, La vie et I’oeuvre de M. (1932); Mme. F. Dony-Cartwright, M. und Amerika (Berlijn 1935). Willemyns. Maetsuyker, J o a n, gouverneur-generaal van Ned.-Indië (1653-’7B). * 14 Oct. 1606 te Amsterdam, f 4 Jan. 1678 te Batavia. M. vertrok in 1636 als pensionaris van den Raad van Justitie te Batavia naar Indië, waar hij snel in rang opklom. Hij was o.a.presidentvan vele colleges,baljuw van Batavia, gezant te Goa, gouverneur van Ceylon, directeur-generaalvan Ned.-Indië en werd in 1653 voorloopig gekozen tot gouverneur-generaal, en in 1654 definitief. Geen G. G. heeft zoo lang dit hooge ambt bekleed als M., en de tijd van zijn bewind viel samen met den bloeitijd van de Oost-Indische Compagnie. De invloedssfeer der Compagnie breidde zich aanmerkelijk uit. Zijn bestuur kenmerkte zich door het krachtig versterken van den invloed der O. I. C. over geheel Indië en door betere verzorging van het inwendige bestuur. De Engelschen werden geheel uit den Oost-Indischen Archipel verdreven en den Franschen werd belet ei vasten voet te krijgen. In 1668 vaardigde M. den uit 120 artikelen bestaanden „Artikelbrief” uit, waarin allerlei bepalingen waren opgenomen omtrent do naai Indië vertrekkende schepen en hun bemanning en uitrusting, omtrent het leger en omtrent de civiele ambtenaren. In 1642 had hij reeds een kort begrip dei bestaande plakkaten, keuren en ordonnantiën verzameld, waarnaar jarenlang te Batavia is rechtgesproken. Onder zijn bewind vallen ook de oorlogen met > Mataram en tegen Troenodjojo, welke leidden tot uitbreiding en bevestiging van de Ned. macht op Java. Men vindt wel ooit vermeld, dat M. de eenige Kath. gouverneur der 0.1. C. is geweest. Dit is slechts ten deele juist. Hij was van huis uit Katholiek. Vóór zijn uitzending had hij echter moeten beloven den (Prot.) kerkdienst in Indië te zullen bijwonen; alleen aan het Avondmaal heeft hij nooit deelgenomen. L i t.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (VI). Olthof. Malekint), stad in Z. Afrika (I 536 F 7), 1 178 m boven den zeespiegel, hoofdzetel van de administratie van het Beetsjoeana-protectoraat, middelpunt van een veedistrict en spoorwegknooppunt op de lijn van Kimberley naar Boelowajo; telt ruim 3 000 Blanke inw. en ong. 3 000 Zwarte, meest Barolongs. Besselaar. Maffe, gem. in de prov. Namen, ten N.O. van Ciney; ca. 500 inw. (Kath.); opp. 929 ha; landbouw; bouw- en kalksteen. Maffci, 1° Andr e a, Ital. dichter en schrijver. * 19 April 1798 te Molina (Trentino), f 27 Nov. 1885 te Milaan. M. schreef een roman Roberto, verwierf echter grootere bekendheid door zijn vertalingen van Schiller, Goethe, Milton en Shakespeare in een periode, toen de Ital. letterkunde zich spiegelde aan buitenlandsche meesters. Ondervond groote tegenwerking, wijl hij zich van zijn jonge vrouw Clara Spinelli liet scheiden en volgeling werd van Cavour en Mazzini. Ellen Russe. 2° Francesco Scipione, Ital. schrijver en archaeoloog. * 1 Juni 1675 te Verona, f 11 Febr. 1755 aldaar. Als tooneelschrijver vooral bekend om zijn Merope (1713), dat de stof van een verloren drama van Euripides bewerkte. Het resultaat van zijn archaeol. nasporingen in zijn geboortestad stelde hij te boek in zijn verdienstelijke Verona Illustrata (1731- 1732); andere werken van M. handelen over oude en moderne theaters, magische kunst, Gallische oudheden. Naast vertalingen van Homerus en Vergilius schreef hij gedichten, die wel eens onder Dante’s invloed staan. E. De Waele. Ui t g.: volledige werken (21 dln. Venetië 1790). 3° G i o v a n n i, Jezuïet, geschiedschrijver. * 1633 te Bergamo, f 20 Oct. 1603 te Tivoli. Na een hoog bestuursambt in de rep. Genua te hebben bekleed, trad hij in 1665 in de Sociëteit. Prof. in het Collegium Romanum. Voorn, werken: Rerum a Soeietate Jesu in Oriente gestarum ad annum 1568; Historiarum ab exoessu Gregorii XIII iibri tres; Sixti Quinti pontificatum complexi. L i t.: Sommervogel, Bibl. de la Corap. de Jésus (V, 293-302). v.Hoeck. 4° Timotheus, prediker en Humanist, 20 April 1470. Generaal der Reg. Kanunniken van St. Jan van Lateranen, 1454 aartsbisschop van Milaan, secretaris van paus Paulus 11. Vooral bekend om zijn verdediging van de vereeniging van hooge wetensch. werkzaamheid met een ingekeerd kloosterlijk leven in Dialogus in sanctam rusticitatem litteras impugnantem libri duo. Joan Maetsuyker. L i t.: Pastor, Gesch. d. Papste (I). Brandsma. Maffia, andere spelling voor > Mafia (geheim genootschap). Maffle, gem. in het N.W. van de prov. Henegouwen, ten Z.O. van Aat aan de Ooster-Dender (X 111176 C 3); opp. 314 ha, ca. 1 500 inw.; landbouw, veeteelt, kalksteengroeven; kerk met graftomben; Romeinsche vondsten; oude heerlijkheden van Gransart en Hove. Mafia, naam gegeven aan een aantal kleine ge- heime genootschappen op Sicilië, die op de > Camorra te Napels gelijken. De zaak bestaat vanouds: ze berust in laatste instantie op het valsche eergevoel, waardoor de menschen gedreven worden een geleden schade zelf te wreken, in plaats van de hulp der gestelde overheid in te roepen. Onder de Bourbonsche heerschappij in de 19e eeuw (1816-’6O) werd ze niet weinig versterkt door de zwakheid van de regeering, door de ellende, die toen Sicilië teisterde, door den achterlijken geestestoestand van de bevolking, door de onmacht en gewetenloosheid van de meeste beheerders. De M. pleegde zelf misdrijven, doch aan den anderen kant verleende zij haar bescherming tegen de misdrijven van anderen, en maakte zich zoodoende practisch onmisbaar; voor het waarborgen van hun veiligheid, perste zij van de grondbezitters aanzienlijke geldsommen af. Haar leden, Mafiosi of Malandrini, noemden zich zelf Giovani d’onore, d.w.z. jongelingen van eer. Zij werd bestreden, o.a. door Garibaldi in 1860, en door de Ital. regeering in 1876, maar sommige politici wisten ze van de ontbinding te redden en ze te gebruiken als een uitstekend werktuig voor hun kiespropaganda. Pas in de jaren 1926-’29 heeft het fascisme, door een aantal groote processen, de M. bijna geheel uitgeroeid. L i t.: Umilta, Camorra et M. (Neuchdtel 1878); G. JUongi, La M. (Turijn 1886, 21904); C. Mori, Colla M. a ferri corti (1931). Zie ook > Geheime bonden en genootschappen. Lousse. Alal'ia, het Z. eiland van den Britschen Zanzibararchipel, tegenover het Tanganjika-territorium, waar de Roefidzji in zee uitmondt (I 636 G 6); opp. 434 km2 met ong. 12 000 inw., Soeaheli’s en Arabieren. M. bestaat uit koraalkalk, klei en zand; zeer veel klapperaanplantingen. De bekendste haven is Tsjole. L i t.: Baumann, Die Insel M. (1893). v. VeUhoven. Magadhi (Ind.), de taal, die in het koninkrijk Magadha (deel van het tegenw. Bihar, Voor-Indië) ten tijde van Boeddha gesproken werd en waarmee de Boeddhistische liturgische taal, het > Pali, grootendeels overeen moet komen. Ferano de Magalhaes. Majjalhaes, Straat, zeestraat in het Zuiden van Z. Amerika, gelegen tusschen het vasteland in het N. en het eiland Vuurland; de straat is genoemd naar den ontdekker Fernao de -> Magalhaes, die erdoor voer. Ze bestaat uit twee loodrecht op elkaar staande stukken: een Westelijk gedeelte met richting N.W.— Z.O. en een Oostelijk gedeelte met richting Z.W.— N.O. Ze begint bij kaap Pillar (Stille Oceaan) en eindigt bij kaap De las Virgines (Atlant. Oceaan). De straat zelf is een nauwe doorgang, bezaaid met eilanden, die met eeuwige sneeuw bedekt zijn. De straat heeft een lengte van 600 km met een breedte van 4 tot 33 km. Aan de straat, die geneutraliseerd is, ligt Magellanes. Zuylen. Magalhaes, 1° Domi n g o s José Go nqal v e s de, Brazil. dichter. * 1811 te Rio de Janeiro, f 10 Juli 1882 te Rome. Zijn in Parijs (1836) uitgegeven „Suspiros poeticos e saudades” worden beschouwd als het begin van de Romantiek in de Brazil. letteren. Zijn gedichten, zeer hoogdravend, met een meestal weinig soepele versificatie, getuigen van een diep religieus gevoel. Om de literatuur van de jonge Brazil. natie te steunen schreef hij behalve gedichten, ook tooneelstukken, romans en philos., hist. en lit. essais. In 1866 bekroonde hij zijn werk met een episch gedicht in endecasilben over een nationaal onderwerp „A confederacao dos Tamoyos”. Terlingen. 2° Fernao de, ook: ferdinand de Magallaan, Portugeesch ontdekkingsreiziger. * 1480 te Sabrosa, f 27 April 1621 op Matan (Philippijnen). Hij nam van 1604 tot 1512 deel aan de veroveringstochten der Portugeezeninlndië; daarna streed hij in Marokko, later viel hij in ongenade bij het Portngeesche hof en leefdeeenigentijd ambteloos. In dezen tijd kreeg hij een bericht over de ontdekking der Molukken en meende uit de opgegeven ligging te kunnen opmaken, dat ze op de Spaansohe zijde lagen van de demarcatielijn van paus Alexandér VI 'en gemakkelijker door het Westen heen te bereiken zouden zijn. Magalhaes trok nu naar Spanje en wist te bewerken, dat de Spaansche regeering hem het commando verleende over een tocht, welke zou voeren door een doorvaart ten Z. van Z. Amerika, waarvan M. beweerde het bestaan te kennen. 10 Aug. 1619 vertrok de expeditie vanuit Sevilla; te Port San Julian in Patagonië werd overwinterd en eerst in Oct. 1520 werd de Z.W. doorvaart gevonden, door M. Allerheiligenstraat, later naar hem Straat Magalhaes genoemd. Van hier stak hij den oceaan over, ontdekte een eilandengroep, welke hij naar de Spaansche koningin de Marianen noemde en bereikte in Maart 1621 de Philippijnen. Hier koos hij partij in een ouderlingen strijd der inboorlingenvorsten en sneuvelde. Ten slotte wist één der 5 schepen, waarmee M. was uitgevaren, onder El Cano langs Kaap de Goede Hoop Spanje te bereiken, waarmee de eerste tocht om de wereld was volbracht. L i t.: Kölliker, Die Umseglung der Erde durch M. (1908). de Visser. Macjallaensehe Wolken, zoo genoemd naar den bekenden zeevaarder > Magalhaes, die ze ontdekte, ook Kaapsche Wolken genoemd, zijn twee voor het bloote oog zichtbare nevelvlekken, gelegen op omtrent 30 graden van de Zuidpool des hemels. Beide bevatten millioenen sterren en talrijke nevels en sterrenhoopen. De Groote Wolk (Nubecula Maior) in don Goudvisch heeft een schijnbare grootte van 7 booggraden, strekt zich uit over 10 800 lichtjaren en is 86 000 lichtjaren van de aarde verwijderd. Haar radiale snelheid bedraagt + 276 km/sec (van de aarde weg). De Kleine Wolk in den Toekan strekt zich uit over 3 booggraden, is 6 000 lichtjaren groot en 95 000 lichtjaren van de aarde verwijderd. De radiale snelheid is + 168 km/sec. De helderste sterren in beide Wolken hebben een lichtsterkte van 200 000 zonnen; de onregelmatig veranderlijke ster S Doradus in de Groote Wolk straalt in haar maximum met een lichtkracht van 600 000 zonnen. Beide wolken zijn rijk aan veranderlijke sterren van het type ö Cephei, met behulp waarvan de afstanden tot de aarde worden afgeleid (>Periode-lichtkrachtwet). De M. W. worden wel beschouwd als ver verwijderde begeleiders van ons Melkwegstelsel. L i t.: Buaaell, Dugan en Stewart, Astronomy (III; Handb. der Astrophysik (V, 2e helft: H. Shapley, Stellar Clusters ; B. Lindblad, Die Milchstrasse). Stein. Magang, Javaansch woord, dat in ruimeren kring in Ned.-Indië gebruikt wordt om degenen aan te duiden, die werkzaamheden verrichten zonder daarvoor belooning te ontvangen, doch in de zekerheid, dat zij later een vaste aanstelling zullen krijgen; dus zooveel als ons „candidaat” of „volontair”. Berg. Magazine (< Arab. almachsan = schuur, waarvan ook ons woord magazijn = ruimte stamt), ook wel met een Ned. vorm magazijn. in de 18e eeuw naam voor populair-wetenseh. tijdschriften. In Engeland bestond in het begin der 18e eeuw The Gentleman’s M., in Amerika bestaat nu nog het National Geographic M. Gedurende de 19e eeuw gaat men al meer het aangename met het nuttige vereenigen. Tegenw. is het meestal een periodiek met meest oppervlakkige, erotische lectuur, sportbeschouwingen, grappen, kiekjes. v. d. Eerenbtemt. Magazijn-contróle (e c o n.) beoogt tweeërlei dingen, nl. 1° rationaliseering van de voorraadhouding en 2° controle op de goederenbeweging. Ter regeling der inkoopen is het voortdurend kennen der aanwezige, der beschikbare, der minimale en maximale voorraden steeds noodzakelijk. Te groote voorraden beteekenen renteverlies en nuttelooze verhooging van het risico verbonden aan de voorraden. Te kleine voorraden vormen een bron van bedrijfsstagnatie, niet kunnen voldoen aan wenschen van afnemers en van te duur inkoopen. In een goed geleid bedrijf moeten beide vermeden worden. Voor een doeltreffende controle op de goederenbeweging en de daaruit volgende voorraden is een magazijnboekhouding, naast de verantwoording der goederen in het grootboek op de goederenrekening, noodzakelijk. Tusschen deze beide deelen der goederenverantwoording moet verband bestaan. C. Janssens. Magdala, de stad, waaraan de H. Maria Magdalena haar naam moet hebben ontleend. Men identificeert het met het oude Tarichea, in den Talmoed Migdol Nanaja genoemd, een belangrijke plaats van vischindustrie aan den W. oever van het Meer van Genesareth, nabij het huidige el Medzjdel. Vgl. ook > Magedan. A. v. d. Born. Magdalcna, 1° hoofdrivier in de rep. Columbia, Z. Amerika. Ze ontspringt op de Oostelijke afhelling van de Cordillera Central in de omgeving van de Pan de Azucar, stroomt door het Cordilleramassief heen en mondt, na een loop van 1 300 km, uit in de Caribische Zee bij Barranquilla. Het verval der rivier is groot; van het O. en het W. stroomen zijrivieren haar toe. Vernauwing van het bed en een waterval bij Honda verhinderen de scheepvaart. Vier rivieren bouwen de delta op: de Magdalena, de Cauca, de Cesar in het 0., de San Jorge in het W. Bij de monding van de Cesar ligt het groote moeras „Zapatosa”. De Westelijkste delta-ann mondt uit bij Cartagena, de Oostelijkste in een groot ondiep haf. Vóór den hoofdmond gevaarlijke zandbanken. 2° Departement in de rep. Columbia; opp. 66 340 km2, ruim 300 000 inw. Hoofdstad: Santa Marta. M. is grootendeels bedekt met savannen, begrensd door de Siërra Nevada de Santa Marta in het N. Uitvoer: bananen, tabak, huiden. Zuylen. Magdalena (Heilige), > Maria Magdalena. Magdalena Sophia Barat, -> Barat. Magdalenazuster heeten, in congregaties voor gevallen meisjes, diegenen diena doorgestanen proeftijd zich tijdelijk of blijvend verbinden om de zusters in haar taak bij te staan. Magdalrnion (geologie). Hiermee duidt men het eindstadium aan van het jong-Palaeolithicum, waarvan de voornaamste vindplaats de La Madeleine-holen zijn bij Tursac in Dordogne (Z.W. Frankrijk). Deze periode beteekent een belangrijken vooruitgang in de nomadenbesohaving van den Diluvialen mensch. Deze bedient zich nog van vuursteenen gereedschap, als smalle, lange, lemmervormige werktuigen; in hoofdzaak legde hij zich toe op het bewerken van been en hoorn tot wapenen en sieraden, w.o. als meest karakteristieke dienen vermeld de harpoen met weerhaken en de commandostaaf. Op deze voorwerpen ontwikkelt zich de decoratieve kunst, die zich nog op verrassender wijze vertoont op de wanden der grotwoningen. Wegens de strenge koude woont de bevolking in grotten of holen. Het hoofddier is het rendier (Rendiertijd); mammoet en rhinoceros worden gaandeweg zeldzaam. Hoofdmiddelen van bestaan waren jacht en vischvangst. Deze Magdaléniencultuur, die een lange tijdruimte omvat, heeft zich vnl. ontwikkeld in Z. Frankrijk en in N.W. Spanje (Cantabrische kust). Van hieruit heeft ze zich verspreid in N. en O. richting tot België, Zwitserland en Centraal-Enropa. Gelijktijdig met haar verloopt in het overig gebied van Spanje, in N. Afrika en Italië de Capsiencultuur. Buiten Europa worden nog als M. beschouwd de Palaeolithische vondsten in de holen van Karmel in Indië. L i t. : Déchelette, Manuel d’Archéol. Préhist. Celt. et Gallo-Rom. (I Parijs 1908); Ebert, Reallex. d. Vor?eseh. (VII Berlijn 1926, s. v.). R. DeMneyer. Magdalius, J ac o bus, Dominicaan, dichter en exegeet. * ca. 1470 te Gouda, f ca. 1520. Werken: o.a. Correctorium Bibliae (Keulen 1508); Compendium Bibliae (Wittenberg 1617); Passio magistralis D. N. Jesu Christi (Keulen 1508); Naumachia ecclesiastica (Keulen 1506). L i tN. Paulue, Die deutachen Dominik. im Kampf gegen Luther (1903). jVlagdeburfjer Ccnturiatoren, > Maagdenburger Centuriatoren. Magedan, plaats nabij het Meer van Genesareth, waarheen Jesus zich na de tweede broodvermenigvuldiging begaf (Mt. 16.39). In den paralleltekst Mc. 8.10 geven de meeste hss. Dalmanutha op als doel van den tocht. Degenen, die zich aan deze teksten houden, zoeken de plaatsen in het huidige Maad, 12 km ten Z.0., en in el Delhamije, 7 km ten Z. van het Meer van Genesareth. Anderen meenen, dat beide plaatsen teruggaan op een oorspronkelijk > Magdala (dat reeds door den textus receptus in Mt. 15.39 gelezen wordt) en dat zij met el Medzjdel vereenzelvigen. A. v. d. Hom. Magelang, 1° regentschap van de afd. Kedoe in de prov. Midden-Java. Opp. 1154,81 km2; 625 777 inw. (eind 1930), w.o. 4 489 Europ., 8 321 Chin. en 280 andere Vreemde Oosterlingen. Bevolking Javaansch; de taal is Javaansch. M. is bijna geheel heuvel- en bergland; zeer vruchtbaar. Bevolkingscultuur is naast rijst en maïs ook tabak. In dit ressort liggen vsch. Hindoemonumenten, waarvan de Boroboedoer en de Mendoet de voornaamste zijn. 2° Gemeente, hoofdplaats van de afd. Kedoe, regentschap en district Magelang (XIV 496 E/F 3). 52 944 inw. (eind 1930), w.o. 4 169 Europ., 4 633 Chin. en 194 andere Vreemde Oosterlingen. M. is een belangrijke gamizoenplaats met goed klimaat en mooie omgeving. Het heeft diverse onderwijsinstellingen. Levendige inlandsche markt. Veel toerisme. Is gemeente vanaf 1906. Het heeft een Kath. kerk, bediend door de pp. Jezuïeten. Heeft de volgende Kath. scholen; Eur. lagere school voor meisjes met internaat, twee Holl.-Inl. scholen ,Malcisch -Ch in. school, schakelschool en vsch. cursussen. Het Kath. vereenigingsleven, vooral van Javanen, is zeer ontwikkeld. Brokx. Magenta, een stad in de Ital. prov. Milaan, aan den spoorweg Turijn—Milaan en aan het Naviglio grande gelegen; ca. 13 000 inw. (Kath.). Belangrijke zijderupsenteelt en lucifersfabricage. M. is bekend om den eersten grooten slag in den Ital. oorlog van 1859 (4 Juni 1869). De Franschen en Piëraonteezen, onder Napoleon 111, bevochten de Oostenrijkers onder Gyulai. De beslissing werd ten voordeele van Frankrijk gebracht door het plotseling verschijnen van Mac Mahon. De Oostenrijkers moesten Milaan en Lombardije ontruimen. Mac Mahon werd tot hertog van M. verheven en in 1895 werd een gedenkteeken voor hem aldaar opgericht. L i t.: Campagne de I’empereur Napoléon 111 en Italië, 1859 (uitg. Fr. ministerie v. Oorlog, Parijs 1863); v. Cammerer, M. Der Feldzug von 1859 bis zur ersten Entscheidung (1902); A. Herrmann, M. (1903). Lousse. Magerdag, naam in Zuid-Nederland gebruikt voor onthoudingsdag. Magere mannen heette vroeger te Amsterdam een soort krakelingen. Majjerkolen hebben 7-12 % vluchtige stoffen en bezitten geen bakkend vermogen. In steenbakkerijen, kalkbranderijen zijn zij een gewilde brandstof. Ook als reductiemiddel, bijv. bij zinkertsroosting, voldoen deze kolen zeer goed. De nootjes II en 111 worden onder den foutieven naam > anthraciet als huisbrand verkocht. Nootjes 111 en IV worden veel gebruikt in zuiggasinstallaties. Nootjes V, gemengd met vetnootjes V, vormen een uitstekende brandstof voor stoomketels. Van de eertijds moeilijk te verkoopen fijnkolen (0-5 mm) met vrij hoog aschgehalte maakte men uitsluitend eierkolen en briketten door mengen en samenpersen met pek. Thans vormen zij, gemengd met vetkolen, een prachtig stookmateriaal onder stoomketels dank zij speciale stookinrichtingen. In Z. Limburg wordt veel m. gedolven. de Wilde. Magcrman, Piet e r, VI. tooneelschrijver. * 6 April 1892 te Brussel. Eerst begroet als dramaturg van het proletariaat, daarna doodgezwegen door de linksche pers na zijn ondubbelzinnige geloofsbelijdenis. Vinnige dialoog; technisch knap; aarzeling in zinsbouw. Zijn tooneel is een aanklacht, ruw-realistisch getuigend van een meewarig hart. Zijn Kath. tendenswerk nog onvoldragen. Werken: Levensnacht (1926); Driekoningendag (1928); Zwaluwen (1928); Ave Maria (1933, wellicht het beste). L i t.: L. Monteyne, Koorn en Kaf; C. Poupeye, in Journal des Théatres (17 Sept. 1928); J. Conrardy, in XXe Siècle (28 Oct. 1934). A. De Maeyer. Magcrö, eiland ten N. van Noorwegen; opp. 288 km2, ca. 3 000 bewoners. In het N. ligt de 307 in hooge leisteenrots, de Noordkaap (71°10'N.). Magctan, 1° regentschap van de afd. Madioen in de prov. Oost-Java, opp. 702,19 km2; 350 014 inw. (eind 1930), w.o. 381 Europ., 1522 Chin. en 12 andere Vreemde Oosterlingen; bevolking Javaansch, taal Javaansch. Magetan bestaat in het W. uit een vruchtbare vlakte, meer naar het O. heuvelen bergland. Bevolkingscultuur is in hoofdzaak rijst en maïs. Suikercultuur komt voor. 2° Hoofdplaats van het regentschap en het district Magetan (XIV 496 G 3); 15 152 inw. (eind 1930), w.o. 36 Europ., 480 Chin. en 3 andere Vreemde Oosterlingen. M. is een vriendelijk, gezond plaatsje op 450 m hoogte op den voet van den Lawoe gelegen, met een zacht klimaat. Het wordt bezocht door de pp. Lazaristen vanuit Madioen. Brokx. Maggi, Julius, stichter van de bekende voedingsmiddelenfabrieken. * 9 Oct. 1846 te Kemptthal (Zwits.), f 19 Oct. 1912 te Zürich. De eerste fabrieken werden ca. 1886 te Kemptthal opgericht. In den loop der vlg. 30 jaren ontstonden er over de geheele wereld (ook twee te Amsterdam). Het woord M. wordt herhaaldelijk gebruikt als verzamelnaam voor M.’s producten: bouillonblokjes, soepen en aroma. M.’s bouillonblokjes zijn samengesteld uit vleesch-extract en aftreksels van soepkroiden. Ook het meerendeel van M.’s soepen bevat vleeschbestanddeelen, met uitzondering van tomaten-, windsor-, familie- en koninginnesoepen, welke alleen dierlijke vetten bevatten. Deze soepen mogen dus op vasten- en ontboudingsdagen gebruikt worden, evenals de selderijsoep, welke geheel plantaardig is. Dit geldt eveneens voor M.’s aroma, dat gefabriceerd wordt door hydrolyse van plantaardige eiwitten. Bosch. Maggiore (It.), muziekterm voor „groot” in de leer der intervallen; tevens aanduiding van den grooten drieklank en voor den groote-tertstoonaard; Fr.: majeur. Maghclonc. Die historie van Peeter van provencecn die schooncMaghelonc van Napels, volksboek, ca. 1510 gedrukt te Antwerpen als bewerking uit het Fransch; een verhaal van kuische, standvastige, lang en zwaar beproefde liefde, met het motief van de scheiding, doordat de man een vogel achtervolgt, die hem drie ringen ontstolen had. L i t.: J. Bolte (1894 ; met de Mhd. vert. door Veit Warbeck van 1535); Degering (1922). V. Mierlo. Magie of tooverkunst. A) Begrip. M. is een zeer ingewikkeld verschijnsel uit het leven, zoowel der cultuur- als der natuurvolkeren, bestaat in het streven van individuen of groepen om door het aanwenden van allerlei vreemde spreuken, gebaren en riten de natuurlijke grenzen van hun kennen en kunnen, zonder tusschenkomst van een goddelijke macht, te overschrijden. Terwijl de technische mensch de natuur tracht te veroveren en dienstbaar te maken door de practische toepassing van de natuurlijk door hem verworven kennis der natuurwetten en de religieuze mensch in deemoedig vertrouwen den bijstand van God of de góden inroept, wil de magische mensch niet alleen een kennis van het verleden en de toekomst verwerven, die door zijn zuiver natuurlijk kenvermogen niet kan bereikt worden, maar ook de naar zijn meening in de natuur werkzame onzichtbare, geheimzinnige krachten in zijn dienst dwingen of haar schadelijke invloeden afweren. Daarvoor meent hij te beschikken over tooverspreuken, tooverriten, tooverdingen, die uit zich zelf en als op zijn dwingend bevel het door hem beoogde effect bewerken. Het is onmogelijk de ontelbare vormen der m.zelfs maar op te sommen. Onderscheiden we hier slechts: l°de actieve en de passieve magie. De eerste heeft zich vooral ontwikkeld in de totemistische jagersculturen, waarin de zelfbewuste jager over de middelen meende te beschikken, om de natuur en meer in het bijzonder de dierenwereld in zijn macht te krijgen. De tweede daarentegen bloeide in MAES (NICOLAAS) Rijks Museum, Amsterdam. Rijks Museum, Amsterdam. Het peinzende meisje. De spinster. Altaarschildering in S. Zeno Maggiore te Verona (1459) Marteldood van den H. Jacobus. Fresco in de Eremitani te Padua. De H. Sebastiaan. Schilderij. Louvre, Parijs. de moederrechtelijke landbouwculturen en bestond hoofdzakelijk in het afweren van schadelijke invloeden, van slechte voorteekens, van booze geesten. Toch ontwikkelde zich ook hier de actieve m. in de vruchtbaarheidsriten. De vermenging der culturen bracht ook de vermenging der magische opvattingen en praktijken mee. In de Antieke culturen, in het bijzonder in Egypte, Assyro-Babylonië, Mexico en Peru, groeide ze uit tot ingewikkelde systemen. Nu nog bloeit ze in Indië en Tibet in het > Tantrisme. 2° De witte en de zwarte magie. Onder witte m., die misschien beter bijgeloof genoemd wordt, vat men een reeks vrij onschuldige gebruiken samen, door medicijnmannen (Noord-Amerika), regendokters (Afrika), sjamanen (Azië), enz. aangewend om genezingen te bewerken, regen te verkrijgen of te doen ophouden, een rijken jachtbuit of de overwinning in den krijg te verzekeren, de vruchtbaarheid van het veld, van dieren en menschen te bewerken enz. Onder zwarte m. daarentegen verstaan we de praktijken van de eigenlijke toovenaars. In tegenstelling tot de medicijnmannen e.d. staan deze toovenaars gewoonlijk in slechten roep bij hun stamgenooten. In veel gevallen hebben zij hun geheimzinnige macht door misdaad, bijv. door lijkschennis, verkregen of hebben ze een verbond gesloten met de booze, demonische machten, die ze gebruiken in den dienst van zelfzuchtige, soms zelfs anti-sociale en misdadige doeleinden. Vaak sluiten de toovenaars zich aaneen tot geheime bonden, wier leden door soms afschuwelijke misdaden verbonden zijn, en oefenen een waar schrikbewind over hun stamgenooten uit. De zwarte m. is beslist antigodsdienstig, want zij is doodend voor het vertrouwen in God en voor de vrije ontwikkeling van het godsdienstig leven. Alhoewel de witte m. niet in dezelfde mate verderfelijk is, brengt zij toch ook haar gevaren mee. Zij aanvaardt immers geheimzinnige krachten in de natuur en in het leven, die in zekeren zin onafhankelijk van de godheid werken en waarop de mensch eigenmachtig door zijn toovermiddelen vat kan krijgen. Het is ook meermaals gebeurd, dat de mensch deze geheimzinnige krachten ook over de godheid liet heerschen, zoodat deze van haar troon werd neergehaald en meer en meer met de natuur vereenzelvigd. Waar de ontwikkeling zich in deze richting doorzette, ontstond een naturalistisch pantheïsme, waarin moeder aarde als de bron van alle leven of de zon als de bron van alle kracht aangezien werd. Hier was dan de gunstige bodem geschapen voor de rijke ontplooiing van magische vruchtbaarheidsriten, die bij sommige volkeren tot wilde en soms gruwelijk-wreede uitspattingen aanleiding gaven, of van magische riten om de zon tot nieuw leven op te wekken of haar kracht in stand te houden. -> Menschenoffers en koningsmoorden komen hier voor. B) Geschiedenis. In Assyrië en Babylonië bestond de magie reeds in de oudste tijden, en heeft zich in den loop der eeuwen zoo sterk ontwikkeld, dat Babylonische magiërs in de 13e eeuw v. Chr. bij de Hettieten, en veel later nog bij de Romeinen bekend en gewaardeerd waren; zie ook Is. 47.12-13. Daarbij moet men zorgvuldig onderscheiden tusschen 1° de onwettige heksen en heksenmeesters (zwarte magie), die hun zgn. magische kracht ten nadeele van hun medemenschen uitbuitten en die door den Staat streng werden vervolgd en gestraft; en 2° de wettige (witte) magie, die op erkende wijze en door erkende magiërs de demonen of andere als schadelijk beschouwde we- zens zocht te verdrijven. Van deze laatste categorie bestaat een uitgebreide literatuur, die zoowel tooverspreuken bevat, welke door de menschen in bepaalde omstandigheden gezegd (technische term; „gefluisterd”) moesten worden, als handleidingen voor de magiërs zelf. Ook beeldjes, die de demonen enz. moesten voorstellen en als amuletten gebruikt werden, zijn in grooten getale gevonden (Zie Meissner, Babylonien u. Assyrien, 1926). In Indië waren deze opvattingen het uitgangspunt van hoogere speculaties over de sjakti’s of vrouwelijke krachten, maar ze gingen tevens gepaard met alles overwoekerende tooverriten. In Egypte vormde de zonnecultus eveneens het hoofdbestanddeel van de ritueele praktijken. Dit past immers uitstekend in een pantheïstisch systeem, dat de persoonlijke godheid uitschakelt en geheel het menschelijk leven zoowel als de natuur door onpersoonlijke krachten laat voorstuwen. In Griekenland en Rome, waar Zens of Juppiter nog steeds iets bewaarde van de natuur van den hoogsten Hemelgod, bleef de m., hoe intens zij vaak ook beoefend werd, toch meer aan den rand van het eigenlijk godsdienstig leven. Het Christendom staat met geheel zijn wezen gekant tegen de m. Kan het sommige op zich zelf onschuldige gebruiken tolereeren, het veroordeelt ten strengste iedere eigenlijke magische praktijk en nog meer in het bijzonder ieder verbond met duivelsche machten als een afbreuk aan Gods algeheele opperheerschappij. Het getuigt van een volslagen gebrek aan inzicht in de Kath. geloofsleer de sacramenten en sacramentaliën met de magische riten van het heidendom te willen vergelijken. De vele godsdiensthistorici, die zich hieraan bezondigen, zouden moeten bedenken, dat de sacramenten en sacramentaliën alleen door den uitdrukkelijken wil van God werktuigen zijner genade zijn. L i t.: K. L. Bellon, Inleiding tot de vergelijkende godsdienstwetenschap (1932) ; id., Inl. tot de godsdienstgesch. (1935); R. Allier, Le noncivilisé et nous (1927, Prot. maar zeer goed) ; Hubert en Mauss, Esquisse d’uné doctrine générale de la magie (1907, rationalistisch); L. Gardetta, in Dict. de Théol. cath. (IX). Bellon. Magiër (Lat. ma g u s), oorspr. de naam van de leden van een Medisch priestercollege, dat in den godsdienst van Zarathoestra bepaalde functies bekleedde. Of zij tot een afzonderlijken priesterlijken stam behoorden, zooals de Levieten in Israël, of uit verschillende stammen en standen gerecruteerd werden, is nog onzeker. In deze beteekenis worden ook de > Drie Koningen magiërs genoemd. Dat de m. door Joden (Jer.39.3) en Grieken met de Chaldeeën in verband gebracht en als toovenaars voorgesteld worden, komt misschien door het feit, dat de godsdienst van Zarathoestra geleidelijk vervangen werd door een Perzisch-Babylonisoh syncretisme, waarin de > magie een belangrijke rol speelde. A. v. d. Born. L i t.: G. Messina, I Magi a Betlemme e una predizione di Zoroastro (1933); Messina, Ursprung der M. (1930). Maginot, And r é, Fransch politicus. * 17 Febr. 1877 te Parijs uit een Lotharingsohe familie, f 7 Jan. 1932. Tijdens den Wereldoorlog nam hij dienst aan het front en werd zwaar gewond. Hij werd daarna president van de Legercommissie en bekleedde vsch. ministeries (Koloniën, Pensioenen, Oorlog). Zijn naam blijft vooral verbonden aan het Fransche verdedigingsstelsel aan de Oostgrens: „mur Maginot” (sedert 1929). Cosemans. Magisch denken. Hieronder wordt verstaan. dat aan de gedachten als zoodanig een directe, reëele invloed wordt toegekend op de buitenwereld. Bij kinderen, primitieven en geesteszieken treft men het m. d. soms zeer duidelijk aan, maar ook in het geestesleven van den normalen mensch speelt het een rol. Ook in vsch. religies zijn er sporen van behouden. v. d. 'Verren. Magische handelingen, handelingen, waaraan een directe, reëele invloed op de buitenwereld wordt toegekend, dien de handeling als zoodanig niet heeft; bijv. het uitstrekken der hand om regen te verkrijgen. De m. h. sluiten zich zeer nauw aan bij het > magisch denken. v. d. Sterren. Magisch vierkant, ander woord voor > toovervierkant. Magister (Lat., = meester, leeraar), in de M.E. een academische graad met academische onderwijsbevoegdheid; practisch hetzelfde als doctor. Vooral kwam voor de titel Magister Artium. De faculteit der Artes was oorspr. gegroeid uit de zgn. Vrije Kunsten (nl. die van het trivium en het quadrivium; > Artes liberales), maar beteekende aan de latere middeleeuwsche universiteiten practisch de phil o s op h 1 sc h e faculteit. Tegenwoordig komt de titulatuur m. maar weinig meer voor. Aan sommige Kath. canoniek opgerichte universiteiten of faculteiten (o.a. te Leuven) bestaat m. nog als de hoogste graad, hooger dan doctor, in de theologie en het kerkelijk recht. Eveneens in sommige orden als Augustijnen. Carmelieten en Dominicanen, bij welke laatsten voor de verkrijging van den graad van m. in de theologie buitengewoon zware eischen gesteld worden. Aan de univ. van Kopenhagen bestaat de titel van m. nog voor de studenten in de wijsbegeerte; aan die van Oxford voor de professoren in de lett. en wijsbeg. (Master of Arts, afgekort M. A.). M. is ook de titel van den geestelijken leidsman in sommige kloosterorden (magister der novicen, van de fraters, van de leekebroeders): bij de Dominicanen heet de algemeene overste Magister Generalis. Magister cquitum (Lat., = miterijmeester) (Ant. h i s t.), voornaamste helper van den > dictator. Om tot m. e. benoemd te worden was geen enkele bijz. voorwaarde vereisoht. Het mandaat van den m. e. verviel met dat van den dictator, door wien hij trouwens aangesteld werd; hij had den curulischen zetel, de toga praetexta en zes lictoren. E. DeWaele. Magister sacri palatii (Lat.) = Magister van het heilig paleis, d.w.z. de pauselijke hoftheologant en censor der in Rome verschijnende boeken; altijd een Dominicaan. De eerste was St. Dominicus zelf en zoo treffen we in de 13e eeuw bijv. namen aan van St. Albertus den Grooten. St. Thomas van Aquino. De M. s. p. is ook consultor van meerdere congregaties. Zoo is de tegenwoordige, p. mag. fr. Marcus M. Sales, consultor van het H. Officie, van de congreg. der Seminaries, der Sacramenten en der Bijbelcommissie. Macjistratus (A n t. h i s t.), 1° naam van ambten te Rome; 2° naam voor de magisstraten, die ze waarnamen en wier functie door het volk was opgedragen, onbezoldigd was (eerst sedert het keizerrijk vergoed), één jaar duurde, behalve voor de censoren, en gedeeld was onder twee of meer collega's. De m. maiores, d. i. > consuls, •> praetoren en > censoren, werden in de > comitia centuriata gekozen, hadden > li ’tores en, evenals de > aediles curules, een sella curulis in den senaat; een ander kenteeken was hun kleedij: de witte toga met purperen zoom. De m. minores, d.i. aedilen en quaestoren, werden in de comitia tributa gekozen. Voor buitengewone tijden werden speciale m. aangesteld. De volgorde der gewone m. was: quaestor (30 jaar), » tribunus (geen echte m.), aedilis, praetor, consul (43 j.), censor. De m., oorspr. het voorrecht van de patriciërs, kwamen allengs ook in het bereik der plebejers, A. De Wade. Magistratuur, overheid, overheidsambt, rechterlijke macht. In deze laatste beteekenis onderscheiden wij zittende magistratuur: de rechters, die de geschillen beslechten (■>- Rechterlijke macht), en de staande magistratuur: de ambtenaren van het > openbaar ministerie [officier van justitie fin België: procureur des konings), procureur-generaal enz.], wier taak vooral ligt op het terrein van het strafproces.Rronsgeesf. Magistretti, Marco, kanunnik der kathedraal van Milaan en prefect der Arabrosiaansche bibliotheek. f 1921. Uitgever van vsch. documenten der Milaneesche liturgie, ten deele in samenwerking met mgr. Ratti (thans paus Pius XI). Magistri AKini Tractatus, > Freske Riim. Mafllemoso, groot moeras, gelegen op den W. rand van Seeland bij Mullerup (Denemarken), eertijds een meer, waarop menschen moeten geleefd hebben, die hun woningen op een vlot van boomstammen oprichtten. Van paalwoningen is er nog geen sprake, aangezien men daarvan geen sporen aangetroffen heeft. In dit moeras vond men hun cultuurresten weer, waarin de voorwerpen uit been en hoorn de voornaamste rol hebben gespeeld. Silexvonrwerpen als kleine ronde krabbers, breede klingen en lange pijlspitsen, ontbreken niet, maar zij zijn primitiever van vorm en ruwer bewerkt dan die der Kjökkenmöddingercultuur. Ceramiek is niet voorhanden. De Maglemosecultuur, zooals het Azilien in het Z., is een eigenaardige Mesolithische cultuur met nog sterk uitgesproken Palaeolithische tradities, die op vele plaatsen hij de Oostzeekust aangetroffen wordt, toen deze nog de zee als een meer volledig omsloot (Ancylustijd) en in het land de pijnboom talrijker dan de eik optrad. L i t.: Sarauw, Prabist. Zeitsch. (111 1911, 52-104; VI 1914, 1-28); Ebert, Beallex. der Vorgesch. (VII Berlijn 1920, e.v.). R. DeMaeyer. Macylic, hoogste top van Herzegowina (2 387 m). Magma (g e o 1.), de gloeiend vloeibare massa uit het inwendige der aarde, waaruit de stollingsgesteenten ontstaan. Als lava treedt zij in vulkanen naar buiten. Aangezien in het inwendige der aarde (> Aarde, sub: inwendige bouw) geen vloeistoffen voorkomen, moet men aannemen, dat er een laag is, die in latent magraatischen toestand verkeert, d.w.z. die door drukontlasting of plaatselijke temperatuursverhooging (radioactiviteit) vloeibaar kan worden en dan als intrusie in hoogere lagen dringt. Bij de afkoeling komen de opgeloste gassen vrij; deze magmatische gassen (vul. waterdamp, fluoor, chloor, borium) zijn van groote beteekenis voor ertsafzetting, metamorphose enz. Zij verhoogen de vluchtigheid van deelen van het m. In de intrusies vindt magmatische> differentiatie plaats; zoo denkt men zich uit één oermagma van gabbroïde samenstelling de verschillende stollingsgesteenten ontstaan. Naar de gesteenten, die er zich uit vormen, onderscheidt men granietische, bazaltische, alkalische en andere magma’s. > Stollingsgesteenten. Jong. Maflinaclifferciitiatie, > Differentiatie. Majjinatisehe ertsen, > Erts. JVlaginatische gassen, > Magma. Magmatischc gesteenten zijn -> stollingsgesteenten. A'iiigiiiint, naara voor leden van de hooge aristocratie in Hongarije, nl. baron, graaf, markgraaf en hertog. Eertijds was de m. qnalitate qua lid van het Magnatenhuis, d.i. het Hoogerhuis van het historische Hongarije. Bij uitbreiding is m. gebruikt voor iemand van invloed, vooral door rijkdom (oliemagnaat e.d.). iVlagna Charta Libertatum. de vrijheidsbrief van 15 Juni 1216. die de edelen den En", koning Jan zonder Land afdwongen, waarbij de adellijke rechten en ook de vrijheid van de Kerk tegenover de koninklijke macht gewaarborgd werden. L i t. : W. Mc. Kechnie, M. C. (21914). Magna Maler, > Cybele. jVlajjnan, Bernard Pierre, maarschalk van Frankrijk. * 7 Dec. 1791 te Parijs, f 29 Mei 1865 aldaar. Vani 1831 tot ’3B diende hij als generaal in België en voerde hier het bevel over de divisie van Gent. Hij hielp den staatsgreep van 2 Dec. 1851 voorbereiden en den opstand, die daarop volgde, onderdrukte hij bloedig. Als grootmeester van den Grand-Orient de France, sedert 1862, hield hij voor rekening van den keizer toezicht op de vrijmetselarij. Magnasco, Alessandro, schilder. * ca. 1677 waarsch. te Genua, f 12 Maart 1749 aldaar. Werkzaam te Milaan en Genua. Zijn stijl is zeer persoonlijk; een nerveuze, haastige penseelstreek kenmerkt hem. Hij schijnt zich bepaald te hebben tot landschappen en kleine figuurstukken. L i t.: B. Geiger, A. M. (Weenen 1923). Magncc, gem. in de prov. Luik, ten Z.O. van Luik (XVI 704 D2); opp. 243 ha, 600 inw.; heuvelachtige omgeving; landbouw, veeteelt, steengroeven; kalkovens. Behoorde tot het prinsbisdom Luik. M. werd geteisterd in 1914. Magneet, > Magnetisme. Den magneet, die zijn krachtlijnen in tegenstelling met den > e 1 e c t r omagneet niet aan een electrischen stroom te danken heeft, maar aan het staal, waarvan de m. gemaakt is, noemt men permanenten magneet. Men kent dezen in den vorm van staaf- en van hoefijzer(U-vormige)magneten. Schema van een magneetontsteker. Magneetkies, ook: pyrrhotien of magnetopyriet, een mineraal van de samenstelling FeS, hexagonaal kristalliseerend. Bronsachtig bruin, meestal in korrelige tot dichte aggregaten. Komt als magmatische uitscheiding voor in de omgeving der Groote Meren, aan den grens van Canada en de Ver. Staten en is daar rijk aan mechanisch bijgemengde sulfidische nikkelertsen: het belangrijkste nikkelgebied ter wereld. Ook als contacterts. Bevat regelmatig meer zwavel dan met de formule overeenkomt, hetgeen eveneens mechanisch bijgeraengd schijnt te zijn. Jong. Magneetontsteker (motortech n.), stroomopwekker, die een vonk doet overspringen op de bougies van benzinemotoren, waardoor het gasmengsel tot ontsteking komt. Door het draaien van een permanenten magneet 1 (zie fig.) als anker tusschen de poolschoenen 2 van een week-ijzeren gestel 3, waarop zich een gesloten primaire en een open secundaire draadspoel bevinden, wordt een stroom opgewekt in de primaire spoel 4. Door onderbreking van dezen stroom door den onderbreker 6 ontstaat een hooge inductiespanning in de secundaire spoel 6, die over den vonkverdeeler 7 naar de betrokken bougie 8 geleid wordt en zich daarover ontlaadt. De onderbreker en de vonkverdeeler zitten op een as boven elkaar en worden van de ankeras aangedreven door een worm en wormwieloverbrenging. De ankeras maakt de helft van het aantal toeren van den motor. Het schema geeft de inrichting voor een viercjlinder viertactmotor. Draad 9 is in verbinding met den contactsleutel, zoodat de primaire spoel kort gesloten wordt, indien de contactsleutel uitgenomen is. De m. is meestal met de lichtdynamo tot een geheel samengebouwd, hoewel hij hiervan geheel onafhankelijk werkt. P°t. Magneetijzersteen, > Magnetict. JVla'gnentius, Flav i u s Magn u s, Frankisch veldheer van den West-Rom. keizer Constans I, dien hij van den troon stiet en doodde (360 n. Chr.). Keizer Constantius II wreekte zijn broer en versloeg Magnentius in Pannonië, waarop M. zichzelf doodde (363). Magnesia, magnesia alba, magnesiumcarbonaat, MgC03, met wisselende hoeveelheden Mg(OH)2 en H2O, is een wit, zeer licht poeder, dat bereid wordt door magnesium chloride of -sulfaat met soda neer te slaan, het praecipitaat in vochtigen toestand tot 60° C te verwarmen en verder bij matige warmte te drogen. De zware „Engelsche m.” wordt verkregen door na gedeeltelijke droging opnieuw uit te wasschen en te drogen. In de geneesk. gebruikt als licht purgeermiddel, in maagpoeders en als strooipoeder. Bruismagnesia, grofkorrelig poeder, bestaande uit een mengsel van magnesiuracitraat, natriumbicarbonaat, citroenzuur en suiker, dat in water onder sterke koolzuurontwikkeling oplost. Het wordt, evenals „limonade purgative”, een koolzuurhoudende oplossing van magnesiuracitraat, als laxeermiddel gebruikt. Gebrande magnesia, magnesia nsta, MgO, wit, fijn, zeer licht poeder, verkregen door zacht gloeien van magnesiumcarbonaat. Afhankelijk van duur en temp. ontstaat een min of meer gecondenseerd product; vandaar dat men in den handel een licht en een zwaar onderscheidt. In de geneesk. in maagpoeders gebruikt. L i t.: Comm. Ned. Pharm. (II 51926). Hillen. Magnesia, 1° (tegenw. M a g n i s s i a), b e r glandschap aan de Oostkust van Thessalië, vnl. bestaande uit bergreeksen van Ossa en Pelion (XII 384 D/E 3); Demetrius Poliorcetes bouwde er in 293 v. Chr. zijn hoofdstad Demetrias. 2° Oude, waarsch. Thessalische, kolonie aan de Maeander in Klein-Azië, door Oyges met Lydië vereenigd, in 657 v. Chr. door de Kimmeriërs verwoest, later onder Perzische heerschappij. Tijdens den oorlog met Perzië verlegde de Spartaan Thibron de stad bij het hooger gelegen heiligdom van Artemis Leucophryne, waar zij gebouwd werd volgens rechthoekig stratensysteem. In Hellenistischen tijd beroemd om de Artemis-vereering. Duitsche opgravingen brachten o.a. het beroemde Artemision aan het licht, een Jonischen pseudodipteros-tempel, op het einde van de 3e eeuw v. Chr. gebouwd. Reeds vroeg bestond er een Christengemeente. Een der brieven van Ignatius van Antiochië is aan de kerk van M. gericht, waar Damas toen bisschop was (ca. 107). L i t. : Humann e.a., M. am Maander (1904) ; A. v. Gerkan, Der Altar des Artemis-Tempels in M. (1929). 3° (Tegenw. Manisa) Grieksche kolonie in Lydië ; in 190 v. Chr. werd hier Antiochus 111 van Syrië door de Romeinen verslagen : na hoogen bloei in Byzantijnschen tijd werd het door de Mohammedanen veroverd, en was 1398-1453 veelal residentie van den Turkschen sultan. L i t.: Pauly-Wissowa, Real-Encycl. d. klass. Altertumswiss. (s.v.) W. Vermeulen. Magnesict, mineraal van de samenstelling van MgC03, magnesinmcarbonaat, rhomboëdrisch (hexagonaal) kristalliseerend. Wit, geel of bruin, ontstaat bij metamorphose van magnesium-silicaten en bij metasomatose van kalken. Jong. Magnesium, chemisch element, dat niet vrij, maar in groote hoeveelheden in gebonden toestand in de natuur voorkomt. Naar schatting is het in de aardkorst met ca. 2 % het achtste element, voorafgegaan door zuurstof, silicium, aluminium, ijzer, calcium, natrium en kalium. In de geheele aarde is het waarsch. met 8,6 – 9 % het vierde na ijzer, zuurstof en silicium. Dit wordt daardoor veroorzaakt, dat het diepte-gesteente vnl. uit silicium- en magnesiumverbindingen bestaat (vandaar ook de benaming „sima”), in tegenstelling tot de gesteenten van de korst, welke vooral uit silicium en aluminium zijn opgebouwd (het „sial”). Gesteenten, gevormd door eenigszins zuivere magnesium verbindingen, zijn: het magnesiet (MgCOs) en het > dolomiet. Vele minerale wateren bevatten magnesiumsulfaat, bijv. die van Epsom in Engeland. M. komt verder in groote hoeveelheid in de zee voor en in zoute meren. Magnesiumverbindingen (zie ald.) werden langen tijd verwisseld met die van calcium, tot Black in 1765 het verschil aantoonde. Davy wees er in 1808 op, dat de „bitteraarde” geen element was, maar het oxyde van een metaal. Uit chemisch oogpunt hoort m. in de tweede kolom van het periodiek systeem thuis, maar staat daar eenigszins op zichzelf, een overgang vormend tussohen beryllium eenerzijds en de aardalkaliën anderzijds. Atoomteeken Mg, atoomgewicht 24,32, rangnummer 12. Het metaal wordt verkregen door electrolyse van het gesmolten chloride; s.g. 1,74; smeltpunt 661° C; kookpunt 1 110° C. Het wordt gebruikt voor magnesiumlicht, als bestanddeel van legeeringen (bijv. magnalium, ■> aluminium-legeeringen) en in de organische chemie. Zernike. Magnesimnlampen, Magnesiumlicht, Magnesiumpoeder, > Magnesiumphotographie. Magnesiumphotographie, het photographeeren bij geen of weinig licht met gebruikmaking van magnesium- of bliksempoeder, een mengsel van zeer fijn gemalen magnesium met een oxydeerende stof, bijv. ammoniumnitraat, chloorzure kali, dat aangestoken uiterst snel verbrandt en een intensief licht verspreidt, met voor de photographie zeer werkzame stralen. M. werd vroeger zeer veel toegepast, ofschoon er bij ontbranding een sterke rookontwikkeling plaats heeft, bij groote hoeveelheden een vrij hevige luchtdruk optreedt, en er groot gevaar is voor zelfontbranding. Omstreeks 1925 werd door de Hauff-Werke te Dresden een zgn. vacublitz-lamp uitgevonden, die alle nadeelen der m. uitschakelde. Een magnesiumverbinding werd als zeer dun zilverpapier in een gesloten glaslamp aangebracht, terwijl een electrisohe zwakstroom door kortsluiting voor ontbranding zorgde. Philips te Eindhoven bracht daarna een met gas gevulde lamp, de Photoflux, die ook met zwakstroom tot ontbranding te brengen is. Hierdoor is het gevaar van springen, dat hoewel minimaal nog met het gebruik van vacublitz aanwezig was, geheel uitgeschakeld. De m. kwam daardoor meer algemeen in gebruik. Ziegler. Magneslumsullaat of bitterzout, > Magnesiumverbindingen. Macjncsiumvcrbindinjjen. Magnesium vormt slechts een reeks van verbindingen, waarin het tweewaardig is. Het oxyde MgO (magnesia usta, als mineraal periklaas), waarvan men deze verbindingen afgeleid kan denken, is een veel zwakkere basis dan kalk. Het heeft een zeer hoog smeltpunt (2800°) (maar verdampt reeds sterk beneden deze temp.); daarom gebruikt in vuurvaste steenen. Het magnesiumsulfaat, MgS04.7H20, is het bekende bitterzout; de door dezen naam reeds aangeduide bittere smaak is overigens aan alle oplosbare m. eigen, met uitzondering van het citraat. M. komen verder voor in een aantal dubbelzouten (> Kainiet, Camalliet). Zernike. In de gene e s k. worden o.a. magnesiumoxyde (gebrande magnesia) en magnesiumcarbonaat, een niet volumineus poeder, bestaande uit een mengsel van MgCOa, en Mg(OH)2 (magnesia), gebruikt o.a. tegen het „zuur”, in maagpoeders of als strooipoeder; magnesiumperhydrol, een mengsel van MgO met 16-25 % Mg02, gebruikt bij maagziekten en in tandmiddelen; verder vinden magnesiumcitraat en magnesiumsulfaat (Engelsch zout) als zoodanig en in mengsels of oplossingen als laxeermiddel aanwending. Hitten. Magneten, bewoners van het schiereiland Magnesia, langen tijd aan de Thessaliërs onderworpen en sedert het begin der 2e eeuw v. Chr. in tweeledigen bondstaat levend, onder een magneetarch met burgerlijke en geestelijke beambten. Magnetict of magneet ij zererts, regulair kristalliseerend mineraal van de samenstelling Fe304, sterk magnetisch. Zwart, meestal in dichte massa’s, maar algemeen in stollingsgesteenten als microscopische octaëdertjes. Een der belangrijkste ijzerertsen, zoowel als contacterts als in den vorm van magmatische uitscheiding voorkomend, misschien ook uit gemetamorphoseerde ijzerertsafzettingen van sedimentairen oorsprong. Het ontstaan der belangrijkste voorkomens in N. Zweden, Spanje en den Oeral staat niet vast. Jong. Magnetisatie, > Magnetisme. Magnetische acquator, > Acline. Magnetische draaiing van het polarisaticvlak, > Faraday (sub Faraday-effect). Magnetische inductie, > Inductie; Magnetisme. Magnetische meridiaan. De m. m. op een bepaalde plaats is het vertikale vlak, waarin de richting van het magnetische aardveld gelegen is. -> Aardmagnetisme. Magnetische polen der aarde. Dit zijn de twee plaatsen op aarde, waar de inclinatie 90° bedraagt en de declinatie onbepaald is; d.w.z. een magneetnaald, die alleen in een horizontaal vlak kan draaien, blijft in alle standen staan. De m. p. zijn ong. II1 /2° van de geographische polen verwijderd. Magnetische storingen, stormen, > Aardmagnetisme. Magnetiseerinjjskromme, andere naamveer hvsteresekromme. > Ferromagnetisme. "Magnetisme. A) Magnetisme bij doodcmaterie. M. is een verschijnsel, dat zijn naam ontleent aan de Lydische stad > Magnesia (3°), in welker omgeving een mineraal gevonden werd (magneetijzersteen = magnetiet = Fe304), dat „magnetische eigenschappen” vertoont, hierin bestaande, dat stukjes ijzer door dit materiaal aangetrokken worden. Stelt men een magneet in een horizontaal vlak vrij draaibaar op, dan neemt deze een bepaalde richting aan, die ongeveer met de Noord-Zuidrichting samenvalt (tenminste als er geen groote ijzermassa’s of electrische stroomen in de buurt zijn). Het naar het Noorden gerichte einde noemt men de Noordpool en het andere uiteinde de Zuidpool van den magneet. De aantrekking van ijzer (algemeen van ferromagnetische stoffen) heeft hoofdzakelijk aan de uiteinden, de zgn. polen, plaats en is in het midden practisch niet aanwezig. Breekt men echter den magneet middendoor, dan verkrijgt men niet twee magneten, ieder met één pool, maar weer twee magneten met ieder een Noord- en een Zuidpool. Men zegt, dat de polen ieder een hoeveelheid ra. dragen, die men bij de Noordpool positief en bij de Zuidpool negatief noemt. Het blijkt, dat twee gelijknamige polen elkaar afstooten en twee ongelijknamige elkaar aantrekken. De kracht, waarmee dit geschiedt, blijkt omgekeerd evenredig te zijn met het kwadraat van den afstand (wet van Coulomb) en tevens af te hangen van de sterkte van de polen (d.w.z. van de hoeveelheid m.). We definieeren nu de poolsterkte evenredig aan deze kracht en kiezen als eenheid die hoeveelheid m., die op eenzelfde hoeveelheid hiervan, op één cm afstand in de lucht geplaatst, een kracht van 1 dyne uitoefent. De hoeveelheid m. op elk der polen (beide polen zijn even sterk), vermenigvuldigd met de lengte van den magneet, heet het magnetisch moment, en dit laatste gedeeld door het volume de magnetisatie (I). Het m. is een algemeene eigenschap. Naar het gedrag van I kunnen we alle stoffen in één der drie volgende rubrieken indeelen: a) diamagnetische stoffen : I is evenredig met de veldsterkte en negatief: > Diamagnetisme; b) paramagnetische stoffen : I is evenredig met de veldsterkte en positief: > Paramagnetisme; c) ferromagnetische stoffen: I is niet evenredig met de veldsterkte en groot positief: > Fcrromagnctisme. De onder a) genoemde is de algemeenste eigenschap. Ook de stoffen behoorende tot de groepen b) of c) vertoonen diaraagnetisme, dat echter schuil gaat achter de eigenschappen b) of c). Enkele stoffen der groep b) vormen bij een bepaalde temperatuur (het Curiepunt) de groep c). Trachten we nu de magnetische eigenschappen te verklaren. Men stelle zich het atoom voor als bestaande uit een positief electrisch geladen kem, waar omheen zich electronen (negatief electrisch geladen) bewegen, die ook nog om hun as draaien. Nu heeft een electrische stroom een magneetveld in de omgeving ten gevolge, zoodat men de atomen als kleine magneetjes kan opvatten (moleculairstrooraen van Ampère). Bij sommige atomen heffen de magnetische velden der verschillende electronen elkaar op. Deze atomen zijn dus geen magneetjes. Daar het aangelegde magneetveld een invloed op de electronenbanen heeft, die volgens de wet van Lenz zoodanig is, dat de oorzaak (het magneetveld) tegengewerkt wordt, zijn deze stoffen diamagnetisch. Heffen de velden der verschillende electronen elkaar niet op, dan kan elk atoom als een magneetje opgevat worden en behalve het eerste effect krijgt men nu nog een tweede effect. Door het magneetveld worden de magneetjes nl. evenwijdig aan de veldrichting georiënteerd. De temperatuurbeweging der atomen treedt echter desoriënteerend op. Vandaar dat eenzelfde veldsterkte bij lagere temp. een grooter effect heeft. Beïnvloeden de magneetjes elkaar onderling niet (verdund gas of oplossingen), dan leert berekening, dat de magnetisatie evenredig JJ is, waarbij H de veldsterkte is en T de absolute temp. (wet van Curie). De susceptibiliteit X —: is dus omgekeerd evenredig met T. Het ideale geval van het verdunde gas is meestal niet verwezenlijkt. Beïnvloeden de magneetjes elkaar, dan zullen zij een richtende werking op elkaar uitoefenen. Dit leidt tot de formule X evenredig met voor T y 0. & heet het Curi e p u n t. Voor de meeste stoffen ligt het Curiepunt laag. Bij enkele stoffen (de ferromagnetische) ligt 0 echter boven kamertemp. (nikkel 356° C, ijzer 769° C). Voor T = 0 wordt X volgens de formule oneindig groot. In werkelijkheid is X hier (en ook voor T <( 0) zeer groot. Bij de ferromagnetische stoffen (onder het Curiepunt) is men dus zeer ver verwijderd van het geval, dat de elementairmagneetjes (de atomen) elkaar niet beïnvloeden. Integendeel, men stelt zich voor, dat hier groepen elementairmagneetjes gelijk gericht zijn en elkaar in hun groep vasthouden. Deze groepen (Weiss’ complexen) liggen in den onmagnetischen toestand willekeurig door elkaar, zoodat ze geen werking naar buiten uitoefenen. Legt men nu een magneetveld aan, dan zullen deze groepen achtereenvolgens in de magnetiseeringsrichting draaien of plotseling daarin omklappen. Dit laatste, dat als Barkhausensprong waargenomen wordt, geeft aanleiding tot hysterese, daar het omklapproces niet reversibel is. L i t.: P. Weiss en G. Foëx, Le m. (coll. Armand Colin nr. 71, Parijs 1931 ; goed en goedkoop) ; W. S. Messkin en A. Kussmann, Die ferromagn. Legierungen (Berlijn 1932); E. C. Stoner, Magnetism and Matter (Londen 1934). _ Elenbaas. Magnetisme op de zon. De absorptielijnen in het spectrum der zonnevlekken vertoonen vaak een verdubbeling. Deze werd aanvankelijk opgevat als een gewone omkeering (smalle emissielijn in het midden van een breedere absorptielijn); zij is echter een Zeeman-effect, veroorzaakt door een in de zonnevlek aanwezig magnetisch veld, waarvan de krachtlijnen radiaal verloopen. Dit werd in 1908 bewezen door G. E. Hale, die aantoonde, dat het licht van de componenten van een spectraallijn gepolariseerd is en wel op zoodanige wijze als bij het Zeeman-effect te verwachten is. De magnetische velden, die de splitsing veroorzaken, zijn het gevolg van wervelbewegingen van electrisch geladen materie in de zonnevlek en kunnen veldsterkten hebben van duizenden Gauss. Uit den polarisatietoestand van de componenten van een spectraallijn is de richting van de krachtlijnen en daaruit de draaiingszin van den electrischen stroom te bepalen. Komen zonnevlekken in paren voor, wat zeer vaak het geval is, dan is voor de beide vlekken van een paar, de draaiingszin in den regel tegengesteld. De draaiingszin in vlekkenparen vertoont een merkwaardigen samenhang met de 11-jarige zonnevlekkenperiode. In een bepaalde vlekkenperiode loopt bij de aswenteling van de zon op het eene zonnehalfrond bij ieder vlekkenpaar steeds de vlek met een bepaalden draaiingszin voorop, op het andere halfrond steeds de vlek met den tegengestelden draaiingszin; in de volgende periode is het dan juist andersom. De magnetische verschijnselen op de zon hebben dus eigenlijk niet een 11-jarige, doch een 22-jarige periodiciteit. De wervels, die het magnetisch veld veroorzaken, zijn niet identiek met die, welke op waterstofspectroheliogrammen te zien zijn en die tot veel hoogere lagen van de zon behooren; de draaiingszin van beide soorten wervels vertoont geen samenhang. Hale heeft aangetoond, dat er behalve het sterke magnetische veld in de zonnevlekken ook een zwakker magnetisch veld bestaat over de geheele zon, geheel analoog aan het magnetisch veld van de aarde; de veldsterkte aan de magnetische polen van de zon bedraagt ong. 60 Ganss. Het m. op de zon is veel te zwak om op aarde een directe werking te kunnen uitoefenen; zonnevlekken kunnen echter storingen van het aardmagnetisme veroorzaken door stroomen van electrisch geladen deeltjes, die zij uitzenden. Reesinck. U) Magnetisme bij levende materie. Het onverklaarde verschijnsel van de magnetische aantrekking van ijzer heeft al in de Oudheid verwondering gewekt. Reeds vroeg werd aan magneten een genezende werking toegeschreven. Goede resultaten verkreeg men wat betreft bloedstelping en zenuwkalmeering (wat op de werking van het ijzer berust). Poreus magneetsteen hechtte sterk aan de lippen. Behalve dat men er een liefdesdrank mee bereidde, werd deze „vleeschmagneet” tevens ter genezing van wonden en kneuzingen aangewend. Het geloof in de genezende werking van magneten breidde zich uit. Alchemisten hebben getracht de magnetische werking te extraheeren. Toen men sterke magneten leerde maken, trok men hiermede stukjes ijzer uit het oog. Om strijd heeft men getracht de magnetische genezende inwerking als een magisch, dan wel als een natuurlijk verschijnsel te verklaren. Het geloof in de magische werking geraakte mede onder invloed van het Christendom meer en meer op den achtergrond. Na het bekend worden van de electriciteit herleefde dit echter weer; de oude literatuur werd opgediept. Magneten, zoo stelde men het zich voor, zouden ziektestoffen binnen hun natuurlijke banen kunnen houden en toevallen, kanker, fistels, bloedvloeiingen en krampen kunnen genezen (Paracelsus). Sterke magneten zouden ook oor- en tandpijn kunnen doen verdwijnen. Men bond speciaal vervaardigde magneten (amuletten) op zieke lichaamsdeelen. De werking werd door geneeskundigen als den bekenden oogarts Weber zeer geprezen. M e s m e r ontdekte, dat men ook zonder ijzeren magneten een inwerking op het lichaam met handbewegingen kon teweegbrengen, en sprak als zijn meening uit, dat het lichaam zelf door een magnetisch krachtveld omringd zou zijn. Ziekte werd door hem als een verstoring van de magnetische harmonie in het lichaam opgevat. De magnetische aantrekkingskracht der hemellichamen zou eveneens op het lichaam inwerken. Magnetische stroomen zouden in het lichaam langs de zenuwbanen verloopen; op vezels, sappen en ingewanden zouden ze niet inwerken. Alles, wat door een teveel aan zenuwwerking ontstond (stuipen, krampen), was door magneten te genezen. Succes van magnetische behandeling werd vooral gezien bij hysterici, epileptici, lijders aan neurosen en neuralgieën. Ter verklaring van dit dierlijk m. (> Mesmer, sub Mesmerisme) (hiernaast werd van mineraal m. gesproken) nam Mesmer in het lichaam een fluïdum aan (1772). Hij kon dit fluidum uit zijn lichaam in een glas water doen overgaan; gevoelige (sensitieve) personen konden wél- van niet-gemagnetiseerd water onderscheiden. Naast de physische werking ging men aan het dierlijk m. later ook een spiritualistische werking toekennen. Pogingen om het m. langs natuurlijken (physischen) weg te verklaren, maakten plaats voor een verklaring langs bovenzinnelijken (metaphysischen) weg. Van een lateren onderzoeker, Bra i d, is het woord hypnose (kunstmatige zenuwslaap) afkomstig (1843). Ook bij het hypnotiseeren werden door den magnetiseur met de handen strijkages (passes) over het lichaam van den patiënt uitgevoerd. In zooveire zou hypnose een soort magnetische inwerking zijn. Druk op bloedvaten en het teweegbrengen van vermoeienisverschijnselen (fixeeren van de oogen op een glinsterend voorwerp) zijn andere middelen om hypnose tot stand te brengen. Wij hebben volgens de verklaringen van Kronfeld bij het in. te doen met verschijnselen, die op psychische ■> regressie berusten. In dit verband is van belang te weten, dat men in de dierpsychologie hypnotische toestanden eveneens kent. Zooals uit laatstgenoemde verklaring begrijpelijk wordt, zijn kinderen en jonge personen (orakels in de Oudheid) gemakkelijk te hypnotiseeren. Tot m. worden ook gerekend somnambulisme of noctambulisme (in hypnotischen slaaptoestand spreken of handelen), helderziendheid (met behulp van magnetische gewaarwordingen van omgevende personen of hemellichamen gedachten lezen) en telepathie, enz. Andere termen voor magnetisme zijn electrobiologie, phrenomagnetisme, bioëlectrodynamie e.a. Een meer wetenschappelijke bestudeering van het magnetisme wordt thans door de > parapsychologie bedreven. BotfyidTit Geoorloofdheid en kerkelijke verbodsbepalingen. Het m. houdt niets in, dat niet op natuurlijke wijze kan verklaard worden; het is slechts een geneesmethode, evenals de electrotherapie, de hydrotherapie, de radiotherapie enz. Het kan niet op één lijn gesteld worden met bijgeloovige praktijken en is dan ook op zich zelf niet ongeoorloofd. De antwoorden van het H. Officie van 21 April 1841 en van de H. Penitentiarie van 1 Juli 1841 slaan enkel op een bijzonder en concreet geval, zooals blijkt uit de woorden: „pront in casu exponitur”, en veroordeelen alleen het aan hun onderzoek onderworpen geval, omdat het, zooals duidelijk is in de gegeven uiteenzetting der aanvragers, klaarblijkelijk praktijken van bijgeloovige helderziendheid gold. De antwoorden van het H. Officie van 3 Juni 1840 en 28 Juli 1847 zijn van meer algemeenen aard. Op de vraag of het m. in het algemeen en op zich zelf beschouwd al dan niet geoorloofd is, luidt het antwoord: „dat, met vermijding van alle dwaling, waarzeggerij, uitdrukkelijke of stilzwijgende aanroeping van den duivel, het aanwenden van natuurlijke, overigens geoorloofde middelen, niet verboden is, op voorwaarde dat men geen ongeoorloofd of op welke wijze ook slecht doeleinde nastreeft”. Ook de omzendbrief van het H. Officie (4 Aug. 1866) veroordeelt alleen de bijgeloovige praktijken, die zich onder den naam van m. verschuilen, het aanwenden van physische middelen tot het bekomen van niet-natuurlijke uitslagen, en ongeoorloofd bedrog. L i t.: A.. Fonck, in Dict. de Théol. Cath. (VII Parijs 1922, 360); handboeken v. moraaltheologie. A. Janssen. Magnetometer, instrument, waarmee de magnetisatia (-> Magnetisme) gemeten wordt; bestaat uit een permanent magneetje, opgehangen aan een draad met de as loodrecht op den draad (soms wordt een astatisch stelsel van twee magneetjes gebruikt). Ter weerszijden van den magneet (of van één der beide magneten) bevindt zich een solenoïde ; de beide solenoïdes zijn zoo geschakeld, dat ze bij stroomdoorgang eikaars werking op den magneet opheffen. Plaatst men nu het te meten materiaal in één der solenoïdes, dan blijft als resulteerende werking over: de magnetisatie van het materiaal. De draaiing van den magneet, die mede door de torsie van den ophangdraad bepaald wordt, is een maat voor de magnetisatie. Elenbaas. Itlagneton is in de atoomphysica de natuurlijke eenheid, waarin het magnetisch moment van een atoom wordt uitgedrukt. JVlagneto-optick is de leer van die verschijnselen, die optreden, wanneer licht met een magnetisch veld in wisselwerking treedt. Onder deze verschijnselen zijn te noemen: > Faraday-effect, d.i. een draaiing van het polarisatievlak bij doorgang van licht door een gemagnetiseerd medium; Kerr-effect of draaiing van het polarisatievlak, wanneer licht op een gemagnetiseerd oppervlak wordt teruggekaatst; Zeeman – effect, waarbij de spectraallijnen, uitgezonden door een lichtbron, die in een magnetisch veld is geplaatst, onder invloed van dat veld zich splitsen in meerdere componenten. Dekkers. IVlagnctostrictie. Bij magnetiseering van een ferromagnetische stof veranderen de afmetingen, hoewel zeer weinig (grootte-orde 10-6). Een staaf kan door magnetiseering in de lengterichting zoowel langer (positieve m.) als korter (negatieve m.) worden, terwijl ook de dwarsafmetingen en het volume veranderen. Elenbaas. .Magnetron (natuur k.), vacuumbuis, welke een rechten gloeidraad als kathode bevat met een Magnetron. cylindrische anode, in gebruik als versterker van laagfrequente trillingen en als oscillator. Om de buis bevindt zich een spoel, die een axiaal magneetveld opwekt. Ter vermijding van wervelstroora is de anode in de lengterichting gespleten. De bij positieve anodespanning radiaal uit de kathode tredende electronen ondervinden van het magnetische veld een kracht loodrecht op de richting van het veld en op den snelheidsvector; zij bereiken een afstand a van de kathode en worden weer naar de kathode teruggevoerd; de baan heeft den vorm van een cardioïde. Bij sterk magneetveld keeren alle electronen naar de kathode terug a < r; de anodestroom is dan nul; bij zwakker wordend veld neemt a toe, totdat bij een bepaalde veldsterkte a = r woidt en alle electronen de anode bereiken; de anodestroom bereikt dan vrij plotseling zijn volle sterkte en behoudt deze, als het magneetveld nog zwakker wordt. Kleine veranderingen in de veldsterkte dus van den stroom in de magneetspoel kunnen dan groote veranderingen in den anodestroom teweegbrengen. Hierop berust het gebruik van het m. als versterker. Electronenbaan bij een magnetron. Wanneer de anodespanning (V) en de veldsterkte zoodanig gekozen worden, dat de baan van de electronen uijna iol ue anoue reikt, treden er hoogfrequente trillingen op: het magnetron werkt dan als oscillator. v.Stekelenburg. Magni (Magno), Valerianus, Capucijn, apologeet en philosonf. * 1586 te Milaan, f 29 Juli 1661 te Salzburg. Hij verdedigdeherhaaldelijkPoolsche, Boheemsche en Oostenrijksche belangen te Rome, was de raadgever van vele vorsten en had veel succes bij zijn bekeeringswerk onder de Protestanten. Bij de overdracht van de Praagsche universiteit kwam zijn antipathie tegen de Jezuïeten sterk tot uiting. Hij gal vele apologetische en philos. geschriften uit. L i t.: Dict. Théol. Cath. (IX). Wachters. Magnificat, de lofzang door Maria aangeheven bij haar bezoek aan haar nicht Elisabeth als antwoord op den groet van Elisabeth, die het geheim van haar goddelijk moederschap op wonderbare wijze kent. Hij is ons overgeleverd door den Evangelist Lucas (Lc. 1. 46-651. Deze lofzang wordt M. genoemd naar het eerste woord der Lat. vertaling. Het is niet zoozeer een gedicht als een gebed, waarin Maria haar dankbaarheid uit. Sommige auteurs verdeelen den lofzang in meerdere strophen. Het eerste gedeelte is een lofzang op Gods wonderbare voorzienigheid. Het tweede gedeelte brengt de toepassing op Maria’s toestand. De beloofde Messias is gekomen. Van bijna alle verzen, uitgezonderd de laatste, kan men parallellen vinden in het O. T., bijz. in de psalmen en in den lofzang van de moeder van Samuel (1 Reg. 2.1-19). Men wijst eveneens op andere feiten, waarbij Oostersche vrouwen spontaan haar gevoelens uitten in dichtvorm. Maria sprak ongetwijfeld onder ingeving van den H. Geest. Loisy en Harnack hebben getracht deze hymne toe te schrijven aan Elisabeth. Enkele Lat. hss. nl. uit later tijd hebben in plaats van: „En Maria sprak” de woorden; „En Elisabeth zeide”. De inhoud zou volgens deze schrijvers ook beter overeenkomen met den toestand van Elisabeth. Deze meening is in strijd met alle Grieksche hss. en bijna alle vertalingen en met de traditie. De overeenkomst met bijbelsche citaten is niet te verwonderen. De bijbellezing was dagelijksche praktijk der vromen in Israël. L i t.: o.a. F. M. Willam, Das Leben Marias, der Mutter Jesu (1936, 98 vlg.). C. Smits. Liturgie. Het M. is een der drie lofzangen uit het Evangelie (cantica de Evangelio), die in het Kerkelijk Officie gebruikt worden; het vormt nl. het hoogtepunt der Vespers, waar het wordt voorafgegaan en gevolgd door een antiphoon en besloten met de collecta van den dag. Het wordt, als Evangeliewoord, staande gezongen en in den aanvang maakt men over zich zelf het kruisteeken (Congr. der Riten, deer. nr. 3127); op Zon- en feestdagen wordt onderwijl het altaar bewierookt. Zijn plaats in de Vespers had het reeds in de 6e eeuw bij de Benedictijnen, in Rome wellicht reeds te voren; in Gallië werd het toen in het Ochtendofficie' (Lauden) gezongen, gelijk heden nog in den Byzantijnschcn ritus. Later kreeg het M. ook een plaats in de huiszegeningsplechtigheid op Driekoningen en bij de plechtige kroning van een Mariabeeld. > Benedictus; Nunc dimittis. Louwerse. Magnissia, Nieuw-Grieksche naam van > Magnesia (sub 1°). Magnilugorsk, industriestad in den Oeral, gelegen aan den bovenloop van de rivier de Oeral, gesticht in 1928 bij de verwezenlijking van het Eerste Vijfjarenplan in de nabijheid van Magnitostroj, het gebied van den Magneetberg, waar groote hoeveelheden magneeterts gevonden worden. Snel wassende bevolking. v. Son. Magnitude, -> Helderheid (2°). Magnolia, andere naam voor > beverboom. Magnus Clemens Maximus (A nt. hi s t.), Romeinsch soldatenkeizer van Spaanschen oorsprong, 383 in Britannië tegen keizer Gratianus uitgeroepen, 384 door Theodosius en Valentianus als medekeizer erkend. Trad als beschermer op van het Christendom, verdreef Valentianus uit Milaan, werd door Theodosius overwonnen in 388, te Aquileia gevangen genomen en gedood. E. De Waele. Alngniis 1, koning van Noorwegen (1036- 1047), herstelde na den dood van > Kanoet den Grooten de onafhankelijkheid van Noorwegen. Magnus V, koning van Noorwegen, koning in 1162, gekroond door den aartsbisschop van Trondhjem in 1164 op voorwaarde, dat de kroon een leengoed van de Noorsche Kerk zou worden. Hij sneuvelde in 1184 bij Nordnes in den strijd tegen hen, die deze machtstoename van de Kerk niet duldden. Wachters. Macjnus VII, koning van Noorwegen in 1319 als driejarige zoon van hertog Erik van Zweden en Ingeborg, dochter van Haakon van Noorwegen. Met hem neemt de vereeniging van deze beide koninkrijken althans tijdelijk een aanvang. In 1343 droeg hij het bestuur over het grootste deel van Noorwegen aan zijn zoon Haakon VI over. De adel schonk den troon in 1369 aan Albrecht II van Mecklenburg met het gevolg, dat beiden, vader en zoon, in den strijd, die nu ontbrandde, afstand moesten doen. Hij stierf in 1374. Wachters. Mag mis Blllung, laatste S ak s e n-hertog van het geslacht der Billungers. f 1106. Hij speelt een rol tijdens de regeering van keizer Hendrik IV. Zoo had aartsbisschop Adelbert van Bremen vele aanvallen van de legerscharen van M. te verduren, die zijn bisdom verwoestten. Adalbert kon slechts vrede koopen door M. uitgebreide landstreken af te staan. In 1071 trekt M. met Otto van Nordheim ten oorlog tegen den keizer. Beiden moesten zich spoedig onderwerpen en M. zelfs de goederen van den aartsbisschop teruggeven. Hij bleef gevangen, totdat de keizer hem om verderen strijd te voorkomen, de vrijheid teruggaf (1073), tevergeefs echter. Slootmans. Magmis Forteman. Volgens de Friesche sagen hadden de Friezen, toen paus Leo 111 uit Rome verdreven was, bij de herovering van de stad voor den paus in het voorste gelid gestreden onder leiding van M. F. Karei de Groote zou toen aan de Friezen hun privilegiën hebben gegeven, waarop zij later een beroep deden ter verdediging van de „Friesche Vrijheid” (> Friesland, sub III). Magnus werd de Friesche heilige, en de Friesche kerk in de buurt van de St. Pieter te Rome is gewijd aan St. Michaël en St. Magnus. Yderm. Magnus, 1° een 17e-eeuwsche Holl. boekbindersf a m i 1 i e, die o.a. voor de beroemde uitgevers-drukkers Elsevier bond, en wier stijl op Fransche voorbeelden is geïnspireerd. 2° Hein r i c h Gustav, physicug. * 2 Mei 1802 te Berlijn, f 4 April 1870 aldaar. Prof. te Berlijn. Hij ontdekte in 1862 het naar hem genoemde Magnuseffect. Zie hiervoor onder -> Flettner, die het gebruikte voor de aandrijving van zijn rotorschip. 3° R u d o 1 f, prof. in de pharmacologie te Utrecht. * 2 Sept. 1873 te Bronswijk, f 25 Juli 1927 te Pontresma. Studeerde en promoveerde in Heidelberg. Heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt bij het onderzoek van de reflexen, die ontstaan bij de verschillende houdingen van het lichaam. Nelissen. o Magnus intercursus, > Intercursus. Magnusscn, J u liu s, Deensch journalist en tooneelschrijver, van Ibsen’s radicalisme uitgegaan en tot een geestelijk getint symbolisme gekomen. * 1882. Voorn, werken: Hvo, som elsker sin Fader (1911); Guds Smil (1920) ; Hans eneste kone ; Betty; Guds Dag (1921); i)n Digters Drom (1927). Magnusson, Arni (Lat. Amas Magnaeus), IJslandsch philoloog. * 13 Nov. 1663 te Kvennebrekka (Ijsland), | 7 Jan. 1730 te Kopenhagen. Zijn kostbare handschriften-verzameling, door brand (1728) te Kopenhagen gedeeltelijk vernield, is thans nog een der rijkste archieven voor de studie der Oud-IJslandsche letterkunde. Een door hem testamentair gesticht Arnamagneesch instituut bezorgde veel waardevolle uitgaven op dit gebied. L i t.: F. Jónsson, Udsigt over den Norsk-Islandzke Filologie historie {Kopenhagen 1918, 22 vlg.). Baur. Mago, 1° voornaam Carthager, 660-500 v. Chr.; grondlegger van Carthago’s grootheid en militaire macht. 2° Carthaagsch schrijver van een standaardwerk over landbouw, vertaald in het Grieksch en Latijn. 3° Broer van Hannibal, streed met dezen bij Cannae (216 v. Chr.), werd na dezen slag naar Carthago afgevaardigd om nieuwe troepen te halen, werd echter naar Spanje gezonden. Bij een plotselingen aanval op N. Italië (206) verslagen en gestorven op de vaart naar Afrika. Witlox. L i t.: Meltzer-Kahrstedt, Gesch. der Karthager. Magog, bijbelsehe naam van een landstreek en een volk, dat ten N. van Palestina lag; vlg. Gen. 10.2 en Par. 1.5 zoon van Japhet. Volgens Ez. 38.2 en 39.6 is M. het koninkrijk van Gog (Magog = mat Gog = land van Gog?), den vijand, die in den eindtijd het Israëlietische volk zal teisteren, maar daarna jammerlijk zal omkomen. Meestal denkt men aan Noordelijk Klein-Azië, en aan de Scythen als bewoners van M. Daarvoor zou pleiten, dat M. steeds in verbinding met Gomer (de Kimmeriërs), Mesjek (de Moskiërs) en Toebal (de Tibarenen) genoemd wordt. Anderen zoeken in het M. van Ezechicl geheimschrift voor Babel (Magog = ggm = bbl = Babel). A. v. d. Bom. Magot (Innnus ecaudatus), een apensoort uit de groep der Makaken. Leeft thans nog in N. Afrika, kwam echter in vroeger eeuwen ook voor in Europa, nl. op Gibraltar, waar hij door den mensch is uitgeroeid. > Aap. Magpie-ecnd of ekstereend, een in Z. Engeland gefokt eendenras met wit-zwart vederkleed; weinig eischend, legt goed; is een landeend. Magyarcn, bewoners van Hongarije en van sommige gebieden, vooral aan de Hong. grens gelegen, van Tsjecho-Slowakije, Roemenië en Joego-Slavië. Hetzelfde als Hongaren. Het volk is voortgesproten uit den Fin-Oegrischen tak van het Oeral-Altaïsche oervolk (> Hongarije, sub Gesch.). Magyarenwog, pas in de Woudkarpaten bij Munkacèvo, waarlangs een afdeeling van den Magyaarschen (Hongaarschen) stam in 892 Hongarije is binnengerukt. Malialtharata (Sanskrit, = het gedicht van den groeten strijd der Bharata’s), beroemdste heldendicht der Sanskrit-lit., bevattende meer dan 100 000 dubbelverzen (sjloka’s), verdeeld over 18 boeken (parwa’s). De kern ervan vormt het verhaal van den strijd tusschen Kaurawa’s en Pandawa’s. Ten gevolge van verliezen in het dobbelspel moeten de vijf Pandoe-zonen: Joedhisthira, Bhima, Ardzjoena, Nakoela en Sahadewa, een twaalfjarige ballingschap in het woud doorbrengen. Slagen zij er in, het dertiende jaar vermomd te blijven zonder herkend te worden, dan zal hun rijk hun teruggegeven worden. Zij treden daartoe in dienst bij koning Wirata. Als hun tegenstanders, de Kaurawa’s, een inval in diens land doen, scharen de Pandawa’s zich aan Wirata’s zijde, zonder echter herkend te worden. Dit is het voorspel van den grooten strijd, die ontbrandt na afloop van het dertiende jaar, wanneer de Kaurawa’s weigeren het rijk terug te geven. De strijd duurt 18 dagen en eindigt met de volledige vernietiging der Kaurawa’s. Rondom dit kernverhaal groeide het gedicht uit tot heel een literatuur van uitweidingen op allerlei gebied. Zoo is een deel ervan het beroemde leerdicht ■> Bhagawadgita. Evenmin als er van één vervaardiger van het M. gesproken kan worden, al beschouwen de Indiërs xvn. s den legendarischen Wjasa als zoodanig, kan men van één tijdstip spreken, waarin het zou zijn ontstaan. Bij benadering kan men zeggen, dat het in zijn tegenw. vorm niet vroeger dan 4 eeuwen vóór, niet later dan 4 eeuwen na Chr. te plaatsen is. Ook het vraagstuk van de historische kem heeft veel geleerden bezig gehouden zonder een definitieve oplossing te ontvangen. Een merkwaardige poging om met behulp van ethnologische gegevens veel van deze problemen te doen verdwijnen, is de recente studie van Held (Leiden 1935). V e r t. (Engelsch) : door P. C. Boy (1883-1894) en door M. N. Dutt (1896). L i t.: W. Hopkins, The great epic of India (1901); M. Winternitz, Gesoh. der ind. Lit. (I 1907); Held, The M. (1935). Zoetmulder. Mahaffy, sir John Pentland, Hellenist en Klass. historicus. * 26 Febr. 1839 te Chapponnaire bij Vevey (Zwits.), f 30 April 1919 te Dublin, waar hij sinds 1869 prof. was. Goed kenner van het Grieksch; M. publiceerde veel werken over Gr. literatuur, geschiedenis en antiquiteiten. Mahagi, plaats in Belgisch-Kongo, prov. Stanleystad; district Kibali-Itoeri. Belangrijke autowegen; handelscentrum. Missie van de Witte Paters van Afrika en van de Witte Zusters; scholen; gasthuis, verplegingspost, maatschappelijke werken; postulaat voor inlandsche kloosterzusters. Mahaim, Erne s t, jurist en socioloog. *1866 te Momignies (Henegouwen). Hoogleeraar te Luik. Werken: o.a. Les syndicats professionnels (Brussel 1893 ; vert. in Buss.); Le Droit internat, ouvrier (Parijs 1913) ; L’organisation internat, du travail (Brussel 1924). Mahajana (Sanskrit, = het groote pad, het groote voertuig), in tegenstelling tot het > Hinajana de vorm van het Boeddhisme, welke door hen beleden wordt, die de prediking van den Boeddha allen menschen ten goede willen laten komen en daartoe internationale propaganda voor het Boeddhisme maken; in plaats van over M. spreekt men ook wel over de Noordelijke Kerk, omdat deze vorm van het Boeddhisme zich verbreid heeft over Tibet, China en Japan; echter is ook het Boeddhisme van Oud-Java en van Bali overwegend Mahajanistisch. Met het apostolische karakter van dit M. ging gepaard de eigenschap om allerlei elementen, die aan het oorspr. Boeddhisme vreemd waren, aan zich te assimileeren, of zelfs om zich zelf aan die vreemde elementen te assimileeren. Zoo ontstonden, onder auspiciën van het M., uit het oorspronkelijk atheïstische stelsel een cultus, waarin tooverij en een daemonisch vruchtbaarheidsritueel een groote rol spelen (Tantrisme), en een theïstisch stelsel, waarin zoowel de historische Boeddha (Sjakjamoeni, de monnik uit het Sjakja-geslacht, Siddharta Gautama) als ideëele Boeddha’s (Dhjaniboeddha’s), te zamen met de bij hen behoorende Bodhisattwa’s (wordende Boeddha’s, prototypen) en Sjakti’s (krachten, personificaties der eigenschappen), een groote rol spelen. Van dit stelsel vindt men allerlei varianten in Tibet, China en Japan. Het meest bekend is de Tibetaansche variant, waarin als hoofd van een levende hiërarchie onder den titel Dalai-Lama een incarnatie van den Bodhisattwa Awalokitesjwara optreedt, aan wien men goddelijke eer bewijst. Zooals men ziet, is de naam „Katholiek Boeddhisme”, dien men aan het M., wel geeft, niet bepaald juist. Berg. Het M. ontwikkelde een eigen architectuur, waarvoor het Wisjnoe-symbool karakteristiek werd. Een van de meest typische, alhoewel niet tot de oudste behoo- rende, voorbeelden van dezen stijl is de Tsjaitya (Chaitya) te Karli. Zie ook > Chaitya-hallen; Holentempels; Indië (sub IX. Ind. kunst). Hendricks. Mahakam of Koetair i v i e r, de grootste rivier van Oostelijk Bomeo (V 752 02); ontspringt op den Batoetiban in het Kapoeas-gebergte. Valt met een groote, waaiervormige delta beneden Samarinda in zee. Mahalcb (Prunus Mahaleb), ■> Weichselboom. Mahan, Alfred Thayer, Amer. zeeofficier. * 27 Sept. 1840, f 1 Dec. 1914. Trad 1854 in den zeedienst, nam deel aan den Amer. Burgeroorlog en in 1898 aan den oorlog tegen Spanje. In 1899 lid van de vredesconferentie te Den Haag, daarna directeur van de Marine-academie. Bekend schrijver. Mahanadi (= Groote Rivier), naam van meerdere rivieren in Voor-Indië. De meest bekende rivier van dien naam ontspringt in de Centrale Provincies van Britsch-Indië (X 224 E/F 3) en stroomt door Orissa naar de Golf van Bengalen. Lengte 836 km. Mahanaim (Hebr., =de beide legers,of legerkampen), bijbelsche naam van een vesting in het stamgebied van Gad, in het Over-Jordaansche, N. van de Jaboc. Reeds in Egypt. teksten genoemd. Daar streed Jacob met den engel (Gen. 32.22-32; hetzelfde hfst. heeft verschillende verklaringen van den naam M.). Volgens Jos. 21.38 Levietenstad. In M. hield zich Isjbosjet, de zoon van Saul, nog een tijdlang tegen David staande (2 Reg. 2.8-9), totdat hij door moordenaarshand viel (2 Reg. 4.1-12). Daarheen vluchtte David voor Absalom, die in het woud van M. omkwam (2 Reg. 17.24- 18.17). Onder Salomon was M. de standplaats van een der twaalf landvoogden. Men identificeert het met het huidige Machna, het nabij gelegen et Tijjara, of Toeloel ed Dahab. A. v. d. Born. Maliaradzja (Maharaja) (Sanskrit: maha-radzja = groote koning), titel van inlandsche vorsten in Eng.-Indië. Maharasjtri, de nu niet meer gesproken taal van Maharasjtra, de streek rondom het tegenw. Bombay, voornaamste der -> Prakrit-talen, daar het veel gebruikt werd in de literatuur. Maharbal (A n t. g e s c h .), zoon yan Himilco, die onder het opperbevel van Hannibal zich in den 2en Punischen oorlog onderscheidde, o.m. voor Saguntum, na den slag bij Trasimeno en voor Cannae. Mahatma, in Voor-Indië gebruikelijke titel voor wijze of leeraar. De theosofen, vooral mevr. ■> Blavatskij, beroepen zich op hen als bron voor hun leer; zij zouden zich ondanks hun volkomen reiniging reïncameeren, maar vrijwillig, om anderen te helpen. Mabavvamsa, Pali-kroniek van Ceylon. > Boeddhistische literatuur. Mahawcllipoer, ■> Indië (sub IX. Ind. kunst). Mahdi, al- [Arab., = de (door God) geleide], naam, die oorspr. door de Mohammedanen gegeven werd aan meerdere personen, welke zich verdienstelijk maakten voor de wederopwekking van den Islam in tijden van verval, doch die ten slotte speciaal werd gebruikt als eigennaam voor den verwachten vernieuwer van het godsdienstig leven aan het einde der tijden. In de canonieke traditie en bij de klassieke theologen is over zijn figuur weinig of niets te vinden, doch in het volksgeloof ging hij een tamelijk groote rol spelen. Volgens de gewone opvatting zal hij een nakomeling van Mohammed zijn, die den godsdienst zal zuiveren, den Islam opnieuw tot heerschappij voeren en als laatste kalief zal heerschen. Daarna zal Dadzj- dzjal, de „antichrist”, optreden, die door Isa (Jesus) gedood zal worden; dan zal het einde der wereld gekomen zijn. Het rijk van den M. zal zijn een rijk van geluk, rijkdom en vrede. Bij de ■> Sjiieten is de M. de laatste imam, in 874 verdwenen, die bij het wereldeinde opnieuw zal verschijnen. Het Mahdi-geloof begunstigde door alle eeuwen heen het optreden van revolutionnaire leiders, die zich als M. uitgaven. De meest bekende is Mohammed Ahmad, die in 1881 zich in den Engelschen Soedan als godsdienstig leider opwierp en algemeen als M. beschouwd werd. Hij veroverde Kartoem (1885), doch onder zijn opvolger Abdallah werd door Kitchener aan de beweging een definitief einde gemaakt (1898). > Ratoe Adil. L i t.: C. Snouck Hurgronje, Verspreide Geschriften (I 1923); Dujarric, L’état mahdiste du Soudan (1901). Zoetmulder. Malie, het grootste eiland der > Seychellen. Mahcngc, versterkte plaats van voormalig Duitsch-Oost-Afrika; ingenomen in 1917 door de Kongoleesche troepen, onder bevel van kolonel Huyghe, na een hardnekkigen tegenstand van Naumarm en Tafel. Mabican-Indianen, stam der -> Indianen van Noord-Amerika, Noordoostergebied, langs de Hudson, in de staten New York en Connecticut. Na tallooze oorlogen roet andere stammen en met de Blanken, na eindeloos trekken, op zoek naar nieuwe gebieden, zijn de overlevenden thans, onder den naam van Stockbridge-Indianen, te samen met de Munsee-Indianen, op een reservaat in Wisconsin gevestigd. Het is over dezen stam, dat Fenimore Cooper den roman schreef, die als zijn meesterwerk geldt („De laatste der Mohikanen”). Zie ook -> Mohegan-Indianen. Olbrechts. Mahlendorl, Augustina, mystiek begenadigde. * 21 Aug. 1878 te Liesing bij Weenen, f 27 Mei 1929 te Graz. In 1901 trad zij te Graz bij de Ursulinen in. Ondanks het drukke leven, dat zij ais schoolzuster moest leiden, werd zij opgevoerd tot hooge mystieke beschouwing. Mablcr, Gust a v, Oostenrijksch componist sn dirigent. * 6 Juli 1860 te Kalischt (Bohemen), r 18 Mei 1911 te Weenen. Was van Joodsche afkomst en is omstreeks 1894 tot het Katholicisme bekeerd. Hij studeerde aan het conservatorium te Weenen (o.a. bij Bruckner) en koos de loopbaan van opera-dirigent, eerst in kleine plaatsen, later in Leipzig (1885),Boedapest (1888), Hamburg (1891) en ten slotte in Weenen (1897-1907), waar hij als leider van de Hofopera de muziekdramatische uitvoeringskunst tot een ongekende hoogte gebracht heeft. De laatste vier jaren van zijn leven heeft hij gedurende de winterseizoenen in Amerika ecdirieeerd. Als componist is M. dank zij de intensieve propa- Gustav Mahler. ganda van Willem Mengelberg in Nederland bekend en bewonderd geworden als wel nergens ter wereld. Zijn muziek is om de sterke expressie van alle mogelijke menschelijke sentimenten voor velen een openbaring geweest, zoowel in de liederen („Aus des Knaben Wunderhom”) en de liederencycli („Lieder eines fahrenden Gesellen”, 1884; „Kindertotenlieder”, 1902, en „Das Lied von der Erde”, 1908), als in de 10 deels grootsch opgezette symphonieën, waarin behalve een omvangrijk orkest dikwijls ook koren en soli vereischt zijn. In stilistisch opzicht vormt M.’s muziek een samenvatting van elementen uit de stijlen van Beethoven, Schubert, Bruckner, Berlioz en Liszt, terwijl ook de operamuziek van zijn tijd een rol bij hem speelt. In zijn latere werken is M. een baanbreker voor de zgn. expressionistische muziek van een Schönberg geworden, en wel door de contrapuntische zelfstandigheid en de groote intervallen in zijn melodische schrijfwijze. Als geniaal instrumentator en vinder van nieuwe klanken voor stemmingen van apathischen, weemoedigen, cynischen en extatischen aard, zal M. altijd een bijzondere plaats in de muziekgeschiedenis blijven behouden. Lit.: P. Stephan, G. M. (41921); R. Specht, M. (181925); P. Bekker,M.’s Sinfonien (1921); G.Adler, G. M. (1916); B. Mengelberg, 6. M. (1923); C. van Wessem, G.M. (z.j.); W. Hutschenruyter, 6. M. (1927); N. Bauer-Leohner, Érinnerungen an M. (1923); A. Roller, Die Bildnisse G. M.’s (1922); G. M.’s Briefe (1924, uitg. door M.’s weduwe); handschr. facsimile der nagelaten Xe syraphonie (1924, uitg. Ernst Krenek). Reeser. Mahmoed, andere spelling voor > Mehemed; > Mohammed. Mahmoed van Gasna, heerscher over de > Gasnaviden. Mahmoed 11, sultan van Turk ij e (1808- 1839), een baanbreker van de moderne gedachten in zijn rijk. * 26 Juli 1785, f 1 Juli 1839. Tweede zoon van Abdoel-Hamid I. Werd sultan na een omwenteling, waaronder zijn oudere broer Moestafa IV afgezet werd (28 Juli 1808). Hij was halsstarrig en wreed, doch schrander in zijn beleid: hij gevoelde dat Turkije den ondergang tegemoet snelde, indien het de Europ. beschaving niet aannam. Hij deed herhaalde pogingen om het leger op Europ. voet in te richten, o.a. door de vernietiging van de Janitsaren (1826) en de indienstneming van officieren uit het Westen (Moltke); hij stichtte een burgerlijke en militaire orde, verbeterde de politie te Konstantinopel, deed scholen verrijzen, deed een Moniteur half in het Turksch en half in het Fransch uitgeven, enz. Maar zijn plannen werden grootendeels verijdeld door de geringe ontwikkeling en het godsdienstig fanatisme van het volk. Herhaaldelijk braken opstanden uit, nl. in Servië (1814), in Epirus en Albanië onder > Ali Pasja (1820-’22), in Bosnië, Klein-Azië, en onder > Mehemed Ali in Egypte. Bessarabië, Moldavië on Wallachije gingen aan Rusland verloren (1812); Griekenland werd onafhankelijk (1829); Mehemed Ali maakte zich meester van Syrië (1833) en versloeg nog eenmaal het Turksch leger pas enkele dagen vóór den dood van Mahmoed, nl. bij Nisib (24 Juni 1839). Met Rusland moest M. de voor hem nadeelige vredesverdragen sluiten van Boekarest (1812), van Adrianopel (1829) en van Hoenkjar Iskelesi (Unkiar Skélessi, 1833), door welk laatste Turkije in een afhankelijke verhouding tot het tsarenrijk werd gesteld. L i t.: N. Jorga, Gesch. d. osmanischen Reiohes (V Gotha 1924); B. Driault, La question d’Orient depuis ses origines jusqu’è, nos jours (Parijs 81921); J. Aneel, Manuel bist, de la question d’Orient, 1792-1923 (Parijs 21926; met bibliogr.); H. von Moltke, Briefe über Zustande und Begebenheiten in der Türkei aus den Jahren 1835-1839 (71911). Lousse, Mahmoed Sjewket Pasja, Turksch generaal. * 1855 (1868?) te Bagdad, f 11 Juni 1913 te Konstantinopel. Werd in 1883 aan den staf van von der Goltz-Pasja verbonden. In 1908 werd hij alg. inspecteur van het leger en opperbevelhebber in Macedonië en kwam aldus naar Saloniki, waar hij nader in verband tot de Jong-Turksche partij kwam. Hij voerde het bevel over het legerkorps van Saloniki, dat in April 1909 naar Konstantinopel oprukte en den sultan Abdoel-Hamid II afzette. Hij werd vervolgens min. van Oorlog (1909, 1912) en groot-vizier (1913). Lousse. Mahoitres, pofmouwen aan het mannencostuum uit het midden der 15e eeuw. Hun oorsprong wordt afgeleid uit de noodzakelijke watteering van het wambuis onder het harnas. ■> Kleederdrachten. Mahouia, > Berberisachtigen. Mahoniehout, zware tropische houtsoort, afkomstig van den Swietenia mahagoni (s.g. 0,56 -1,16). De kleur is helderbruin met prachtigen glans en wordt in de lucht donkerder. M. vertoont na de bewerking een buitengewoon mooie teekening en behoort tot de edelste houtsoorten; het is zeer fijn en vast van samenstelling, niet splinterig en nagenoeg niet aan krimpen of trekken onderhevig. Verder laat het zich mooi politoeren, is zeer lijmvast en daardoor uitermate geschikt voor fineerwerk. De groeiplaatsen liggen in tropisch- en midden-Amerika, Cuba, San Domingo, Suriname, Afrika en tegenw. ook Ned.-Indië. Het wordt verhandeld in zware blokken. Afr. m. is goedkooper, heeft echter minder dichtheid en vastheid en is lichter van gewicht. Overigens is het gelijkwaardig aan en even mooi als het Amerikaansche. Tot het Afr. m. behoort ook het zgn. > Okoumé, dat lichter gekleurd is en bijna uitsluitend gebruikt wordt voor triplex. M. wordt gebruikt voor meubels, luxe betimmeringen en zeer veel voor fineer; ook triplex – platen worden er op speciale bestelling van gemaakt. Oeverkans. Mahratten, Voor-Indisch volk op het hoogland van Dekkan, dat sedert de 17e eeuw onder dien naam bekend werd, in vsch. vorstendommen verdeeld; sedert de 18e eeuw door een aantal oorlogen aan het Eng. gezag onderworpen. Ook nu nog bestaat het Mahrattonvolk, meer dan zes millioen menschen omvattende, grootendeels in het gouv. Bombay. Lit.: Rawlinson, Source-book of Maratha history (Bombay 1929). v. Gorkom. Mahren, Duitsche naam voor > Moravië. Mahrisch Ostrau, Duitsche naam voor -> Moravska Ostrava. Mahusius, J o an n e s, Franciscaan, benoemd bisschop van Deventer. * Ca. 1507 te Oudenaarden, f waarsch. 1677 (volgens anderen 1572) aldaar, ten gevolge van door de Geuzen hem aangedane mishandelingen. In 1661 tot bisschop benoemd, kon hij ten gevolge der tijdsomstandigheden geen bezit van zijn zetel nemen en nam hij in 1670 ontslag. Alhoewel steeds hoog in aanzien gebleven in zijn Orde, werd zijn nagedachtenis door de lasterende pamfletten van zijn tijd ten onrechte in verdenking gebracht. > Sedulius noemt hem martelaar. Lit.: Nieuwenhuizen, Leven en werken van J. M. (in Areh. Aartsb. Utr., IX 1880); Dirks, Hist. Litt des Frères Mineurs (1885); Van Heel, De Minderbr. Aegid. de Monte (1935). v. d. Borne. Mai, Ange 1 o, Ital. Klassiek philoloog, Jezuïet. * 7 Mei 1782 te Schilpario, f 9 Sept. 1864 te Gastel Gandnlfo; trad in 1797 in de Sociëteit van Jcsus, 1813 verbonden aan de Ambrosiaansche bibliotheek te Milaan, 1819 aan de Vaticaansche bibliotheek, in 1838 tot het kardinalaat verheven; ontdekte meerdere oudchss., speciaal palimpsesten, o.a. Cicero’s De republica, geschriften van Fronto en het oudste hs. van Plautus. Publiceerde een Scriptorum veteram nova collectio in 10 dln. (1826-’3B) en een Nova Patrum Bibliotheca in 7 dln. (1844-’64). W. Vermeulen. L i t.: B. Priva, Biogr. de! card. A. M. (1882). Mai und Bcaflor, Middelhoogduitsch gedicht, ridderlijke legende (9 600 w.) uit de tweede helft der 13e eeuw: op het motief der onschuldig belasterde koningin. Uit g. : Fr. Pfeiffer (1848). —L i t.; Ferd. Schulz, Überlieferung der Mhd. Dichtung von M. u. B. (1890). Maia (m y t h.), 1 ° (bij de Grieken) een nimf, dochter van Atlas en Pleione, moeder van Hennes, zuster der Pleiaden. 2° (Bij de R o m e i n e n) De Mei-godin (Maiesta), godin van den wasdom, gemalin van den vruchtbaarmakenden Vulcanus. Op 1 en 16 Mei werd aan haar geofferd. Maidenhead, schoon gelegen toeristenstad in het Eng. graafschap Berkshire, aan de Theems; ca. 18 000 inwoners. Maldslone, afkorting van Medwig-ston, d.i. de stad aan de Medway, centrum van het graafschap Kent (Engeland) bij een van de gaps (doorbraaksdalen) in de North Downs. Ca. 43 000 inw. Centrum van hopcultuur, bierbrouwerijen, papier- en cementindustrie. Maidstonc, Richard (R. de Maydeston), Carmeliet. * 1 Juni 1396 te Aylesford. Prof. te Oxford. Bestrijder der Lollarden en Wiclifieten. Schreef bijbelverklaringen en philos. verhandelingen. Zijn hss. zijn bewaard in Oxford (Bibl. Bodl.). L i t. : Bibl. Carm. (11, 682). Maidu-Indianen, stam der > Indianen van N. Amerika, Californië-gebied, in den huldigen staat Californië. iVlaicsta, > Maia (2°). Maildienst, een geregelde dienst voor het vervoer van post over zee, met behulp van mailbooten (snelvarende stoom- of motorschepen voor het vervoer van post en passagiers). > Posterijen. Maillard, O 1 i vier, Fransch Minderbroeder. * Ca. 1430, f 22 Juli 1602 te Toulouse. Een der grootste Fransche volkspredikers van zijn tijd. Spaarde de hoogste kringen niet in zijn afkeuring der misbruiken. In den stijl der groote Observanten, waartoe hij behoorde, was hij toch niet zoo diep en fijn als Bernardinus van Siena, maar iets meer op effectbejag berekend. Voor de Observantie-beweging heeft M. groote verdiensten. Bronnen: N. Glassbergor, Chronica (in Anal. Franciso. II Quaracchi 1887). —L i t.: A. Baumgartner S.J., Gesch. d. Weltlit. (V 1905, 231); Arch. Franciso. Hist. (VIII 1915, 353) ; A. Benaudet, Préréforme.... (Parijs 1916, 163 vlg.). v.d. Borne. Maillol, A r i s t i de, beeldhouwer. * 8 Dec. 1861 te Banyuls-sur-Mer. Ontving een klassieke vorming te Perpignan. Op 21-jarigen leeftijd naar Parijs, om schilderen te leeren; werkte op het atelier Calanel. Het ging met schilderen niet zoo voorspoedig als hij gedacht had, weshalve hij tapisserieën ging vervaar- digen, waarmee hij veel succes had. Daarna wierp hij zich op de beeldhouwkunst en bereikte al direct groote resultaten. Reis naar Griekenland in 1909. Hij maakte een prachtige serie houtsneden en litho’s ter illustratie van Vergilius. Hij maakte monumenten voor Céret, Elne en Port-Vendres. Tien jaar werkte hij aan een schitterende, evenwichtige vrouwenfiguur voor het monument van Cézanne. Hij exposeerde bij de Indépendants en op den Salon d’Automne, waarvan hij tot de societairen behoort. Vele kunstkenners houden M. voor den grootsten beeldhouwer van de wereld, op dit oogenblik. Hij stoelt op een prachtige klassieke traditie, volkomen Latijnsch van aard, maar blijft verwijderd van het academisme. Zijn werk is van een lichte, zonnige sensualiteit, zonder conflict, naar het schijnt. Vereering van het vrouwelijk schoon is zijn hoofdthema. Van zijn voornaamste werken mogen nog genoemd worden La Pensée en Lutteuses uit 1900, het Torso uit 1910, de Flora uit 1911, de Pomona uit 1912, de kleine beelden in gebakken aarde uit het begin van den Wereldoorlog, de Femme a la colombe en de Venus van 1924, de Baigneuse uit 1926. Teekenen deed hij zeer veel. L i t.: O. Mirbeau (1924); M. Denis (1925); A. Kuhn (1925). Engelman. Maillon, gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Namen; ca. 600 inw. (vnl. Kath.); opp. 1 829 ha; landbouw; zand- en marmergroeven. St. Martinuskapel te Ivoy. Mail-order-houses, zaken, welke haar artikelen per correspondentie, gewoonlijk door het op ruime schaal verspreiden van een geïllustreerden catalogus, aanbieden, terwijl eventueele orders eveneens per post worden opgegeven. M. zijn het eerst in de Ver. Staten van Amerika ontstaan. Dat van Ward and Thorne te Chicago werd opgericht in 1872. Ook in Europa heeft zich deze organisatie van den detailhandel ontwikkeld. Vsch. groote modehuizen te Parijs, Berlijn enz. zijn tevens m. ( = verzendhuis). Witsenboer. Maimatsjjin (Chin., = handelsstad), oude naam voor > Altan-boelak. Mai-Moenene, plaats in Belgisch-Kongo, prov. Loesambo, district Kassaï, aan den rechteroever van deze rivier op 50 km stroomopwaarts van Tsjikapa (XV 612 E 4). Missiepost van de Paters van Scheut en van de Zusters van Maria (Pittem). Scholen; gasthuizen; toevluchtshuizen voor halfbloeden en voor ouden van dagen; maatschappelijke werken; verplegingspost. Monheim. Maiinonides, Mos e s, > Moses Maimonides. Main, rechterzijrivier van den Rijn in Zuid-Duitschland (IX 512 C/D 3-4). Lengte'624 km. De Roede en Witte M., komende van Frankische Jura en Fichtelgebergte, zijn de bronrivieren. De M. stroomt om de Frankische Jura heen en is vanaf de plaats waar de Regnitz er in uitmondt, in de nabijheid van Bamberg, bevaarbaar. Stroomt voorbij Würzburg in een diep in de schelpenkalk ingesneden dal (wijnbergen) verder stroomafwaarts door de bontzandsteen van de Spessart langs Aschaffenburg en Frankfort en mondt tegenover Mainz in den Rijn uit. De M. is een belangrijk deel van den Rijn—Main—Donau-scheepvaartweg. De vele bochten maakten daarom kanalisatie noodzakelijk. De M. zal tot bij Bamberg gekanaliseerd worden (393 km). Hier takt het Ludwigskanaal naar den Donau af. Dit kanaal wordt verbeterd en zal dan Main—Donau-kanaal heeten. v. d. Wijst. Mainadcn, > Bacchanaliën. Mainaertaz, Egbe r t, huidenkooper, rederijker te Amsterdam, factor van de kamer „In Liefde bloeyende”, van wien een paar refereinen bewaard zijn. Hervormingsgezind, werd hij in 1568 gevangen genomen ; hij overleed in den kerker, daags vóór hij zou onthoofd worden. U i t g. : in K. Ruelens, Refereinen van Jan de Bruyne. L i t. : J. Wagenaar, Amsterdam in zijne opkomst, enz. (I Amsterdam 1760). V. Mierlo. Mainago, Thomas, Dominicaan, apologeet. * 4 Nov. 1878 te Caen (Normandië), f 2 Aug. 1931 te Toulon (Var). Werd 1898 Dominicaan. Was prof. in de godsdienstgeschiedenis aan het Institut Catholique te Parijs. Behandelde in zijn werken vsch. vraagstukken, die met de moderne apologie verband houden. Werken: o.a. La psychologie de la conversion (31919) ; Les témoins du renouveau catholique (41919) ; Les religions de la préhistoire (1921) ; Immortalité (1926) ; Le Bouddhisme (1930); Mère Marie Poussepin (1913). Lambermond. Maindron, Maurice Georges René, oudheidkundige, beoefenaar der natuurl. historie en romanschrijver. * 1857 te Parijs, f 1911 aldaar. Heeft veel gereisd in het Oosten en is auteur van levendige hist. romans, o.a. Le Toumoi de Vauplassans (1895); Blancador I’avantageux (1900); M. de Clérambon (1904). Alaine, de meest Noordelijke der in het N.O. gelegen Nieuw-Engelandstaten van de Ver. Staten van N.Amerika (45°30'N., 69°0'W.). Opp. 85 570 km2, ca. 810 000 inw., w.o. slechts ca. 1 000 Negers en 1 000 Indianen; 12,6 % der bevolking is geïmmigreerd, vnl. Fransch- en Engelsoh-Canadeezen, 40 % woont in de steden; slechts 38,7 % bekleedt een beroep. M. heeft een vastelandsklimaat, warme zomers, koude winters, ondervindt sterken invloed van de koude N.Atlantische winden en van den met ijsbergen beladen Labradorstroom, waardoor de 4 000 km lange, zeer bochtige, doch gemakkelijk toegankelijke kust zeer nevelig is. M. is een zacht golvend plateau (deel van het Laurentisch massief), dat gedeeltelijk door landijs is afgeschuurd. Het N. is met meren en moerassen (9 % van de opp.) en met uitgestrekte wouden bedekt. De exploitatie van deze bosschen is de voornaamste bestaansbron; kappen, vervoeren en verwerken tot timmerhout, pulp en krantenpapier. De ca. 39 000 landbouwers gebruiken 4 640 000 acres land, waarvan 1 402 000 voor akkerland. Producten: aardappelen (38,5 millioen bushels in 1936), haver (4 mill.), verder maïs, boekweit en hooi. Opbrengst 21 millioen dollars gezamenlijk. Op de rest van het land (3 238 000 acres) wordt veeteelt gedreven. Veestapel: ca. 47 000 paarden, 262 000 runderen (melkvee 190 000), 76 000 schapen, 62 000 varkens. Opbrengst in 1935: 22 millioen dollars. De industrie, die de benoodigde energie door exploitatie van waterkracht verkrijgt, bestaat naast eenige katoenindustrie vnl. in houtbewerking. Houtman. Malne de Biran, Marie Fran(jois Pierre, Fransch spiritualistisch wijsgeer. * 1766 te Bergerac, f 1824 te Grateloup. In zijn jeugd onder invloed van het scepticisme van > Bayle van allen positieven godsdienst vervreemd, is M. d. B. door zijn meditatieve natuur en zijn innerlijken drang naar bovenzinnelijke waarden geleidelijk teruggevoerd tot een spiritualistische wereldbeschouwing en ten slotte ook tot de belijdenis van het Kath. geloof. Uit het eerste onmiddellijk gegeven der ervaring, het „primitieve feit” van het bewustzijn, nl. de effo r t, de inspanning, waarin het ik zichzelf leert kennen, leidt hij alle kennis der werkelijkheid af; de zekerheid daarvan wordt ons gewaarborgd door een instinct van onze natuur, door hem croyance genoemd. Op het wijsgeerig denken onder de Katholieken in Frankrijk heeft M. d. B. grooten invloed uitgeoefend. Voorn, werken: De I’iniluence de I’habitude sur la faculté de penser ; Sur les rapports du physique et du moral de I’homme; Essai sur les fondements de la psychologie ; Les rapports des Sciences naturelles aveo la psychologie; Journal intime; Nouvelle anthropologie. L i t.; A. de la Valette Monhrun, M.d.B. (Parijs 1914); J. V. de Groot, M.d.B. en het spiritualisme, in : Denkers over ziel en leven (1917, 211-306); V. Delbos, M.d.B. et son oeuvre philosophique (Parijs 1931). F. Sassen. Maine-et-Loire, dept. in West-Frankrijk (XI 64, nr. 42); opp. 7 218 km2, ca. 476 000 inw. (1931), 66 per km2, hoofdstad Angers. Heuvelachtig gebied, doorstroomd door de Loire; overwegend bouwland; naast ooft, wijn en groenten, ook bloemen en champignons. Flinke veeteelt: runderen, paarden, schapen. Mijnbouw onbeteekenend: steenkool en ijzer. Belangrijke textielindustrie. Heere. Mainland, 1° het grootste eil. van de eilandengroep der Orkaden ten N. van Schotland, ook Pomo n a genoemd (XII 464 E 2); opp. 536 km2: ca. 16 000 inw. Hoofdstad Kirkwall; ten Z. ervan de reede van Scapa Flow. 2° Het grootste van de Shctland-cil. (XII 464 Fl); opp. 938 km2: ca. 18 000 inw. Hoofdstad Lerwick. Main succulente (Fr., = sappige hand) (g en ee s k.). Bij sommige innervatie-storingen, bijv. bij de niggemergsziekte, doch ook bij centrale verlamming van den arm na een beroerte kan de hand oedemateus zwellen. Marinesco beschouwt echter de m. s. als kenmerkend voor de syringomyelie. Maintenon, d’A u b i g n é, markiezin van, tweede gemalin van koning Lodewijk XIV. * 27 Nov. 1636 te Niort, f 15 April 1719 te Saint-Cyr. Prot. van oorsprong, werd zij te Parijs bij de Ursulinen na den dood van haar HugenootschenvaderKath. en huwde in 1662 met den dichter Scarron (f 1660). Sedert 1669 belast met de opvoeding der kinderen, geboren uit de liefdesbetrekking van den koning met madame de Montespan, kreeg zij met haar geestesgaven en strenge beginselen groeten invloed op Lodewijk XIV, bracht hem tot betere verhouding tot zijn wettige gemalin, huwde met hem na den dood van deze en moest wel grooten invloed hebben op de regeering door haar begaafde persoonlijkheid, ook tot zuivering en versobering van Madame de Maintenon. het hofleven. Maakte zich verdienstelijk voor de opvoeding van adellijke meisjes door de stichting der school van Saint-Cyr bij Versailles, waarheen zij zich terugtrok na ’s konings dood. Haar nagedachtenis is veel belasterd geworden. L i t.: d’Haussonville en Hanotaux, Souvenirs sur Mad. de M. (3 dln. 1902-’04); PUastre, Vie et caractère de Mad. de M. (1907) ; Saint René Taillandier, Mad. de M. (1920). v. Gorkom. Mainvault, gem. in het N. W. van de prov. Henegouwen, ten N. W. van Aat (X 111176 B 3); opp. 1 347 ha, 1 400 inw.; heuvelachtige omgeving, landbouw. Romeinsche vondsten; kerk uit de 18e eeuw. Mamz. 1 stad m Hessen aan den linker oever van den Rijn in het N. van de Bovenrijnsche Laagvlakte tegenover de Mainmonding in den Rijn (1X676 C 3-4); circa 142 500 inw. (1933), waarvan 61 % Kath. en 34,4 % Prot. M. is een zeer belangrijk verkeersmiddelpunt. Kruisingvande spoorlijn Nederland—Zwitserland-Italië (Noordzee—Middell. Zee) met die van Westnaar Oost-Europa. Levendige handelplaats. In M. splitst zich de Rijnscheepvaart in die naar den Bovenrijn (Z. Duitschland, Zwitserland) en die naar den Main (O. Duitschland). Stapelplaats o.m. voor kolen en hout. Cement-, machine-, meubelen schoenenindustrie. Door de ligging van M. vlak bij de wijnbergen langs Rijn en Main ontstond in M. een belangrijke wijnhandel. M. is zetelvan een bisschop (zie onder). Het werd door Bonifatius het kerkelijk middelpunt van Duitschland en beleefde in de M.E. zijn grootsten bloei (~das goldene Mainz”). Van 1477 tot 1789 was M. universiteitsstad. Ook strategisch is M. een belangrijk punt. Reeds in 13 v. Chr. werd hier een Romeinsch castellum gebouwd op oudere grondslagen. Na bezetting door de Germanen (400 n. Chr.) groeide daaruit een middeleeuwsche stad, met markt en dom als centrum. Later ontstond aan de Noordzijde de regelmatig aangelegde Neustadt (gemeenschappelijk omwald). Thans zijn de wallen veranderd in groene singels. Kunst. Voornaamste monument is de dom, welke grootendeels uit de 12e eeuw stamt (Romaansch), met Gotische kapellenreeksen langs de beide langs- zijden. Na een brand in 1767 restauratie door Neumann, die ook den Westelijken vieringstoren bouwde. De Gotische Oostelijke vieringstoren is 1869-’79 door Cuypers vervangen door een neo-Romaansche. Verdere bezienswaardigheden : het keurvorstelijk slot in Renaissance-stijl (1762); bevat een oudheidkundig museum. De oudste Duitsche Renaissancefontein (1626) op het marktplein herinnert aan de overwinning van Karei V op de Franschen in den slag bij Pavia. v. d. Wijst/v. Em.bden. VJ C S ü U 1 B U B U 1 S. IVlcUllZ IS UUlSpi. CtJli XVeiUSUUtt nederzetting (Mogontiacum), waarop de Romeinen voortbouwden (zie boven). Later was de stad de zetel van een aartsbisschoppelijken keurvorst en had tot het einde der M.E. groote beteekenis vooral op politiek terrein. In de 17e en 18e eeuw werd door buitenlandsche machten om het bezit van M. herhaaldelijk gestreden. In 1803 verdween het keurvorstelijk gebied en in 1816 kwam de stad aan Hessen. 2° Het bisdom M. is vanaf de 4e eeuw bekend, doch dankt zijn vermaardheid aan den H. Bonifatius, die bisschop van M. geweest is. In 781 werd het bisdom tot aartsbisdom verheven. Sinds de 10e eeuw was de aartsbisschop tevens aartskanselier, waaraan later nog de keurvorstelijke waardigheid werd toegevoegd. Tijdens de M.E. waren de kerkvorsten doorgaans personen, die uitmuntten door apostolischen ijver, geleerdheid of staatkundig beleid. Onder kard. Albrecht II van Brandenburg (f 1646) drong de Reformatie binnen. De laatste aartsbisschop en keurvorst, F. K. v. Erthal (f 1802), was doortrokken van Febronianisme. In 1821 werd het bisdom M. opnieuw opgericht naar zijn huidige grenzen en als suifragraan onder Freiburg i. Br. gesteld. De bekendste bisschop der vorige eeuw was mgr. von > Ketteler. Th. Heijman. Mainz. Dom (Westkoor). Maioli, Thomas, een Ital. boekenverzamelaar, die buitengemeen fraaie banden om zijn boeken liet maken. Omtrent zijn persoon tast men in het duister, er is nagenoeg niets van hem bekend, en zoo zijn vsch. vrij vage theorieën omtrent hem ontstaan. Leefde ca. 1600. Maiolus, Heilige,-4e abt van Cluny. * Ca. 910 te Avignon, f 994 te Souvigny. Hij volgde in 966 abt Maynard te > Cluny op, verhoogde het aanzien der abdij door nieuwe privileges en bezittingen, en voerde de observantie van Cluny ook in andere kloosters in. Ondanks zijn voorliefde voor een teruggetrokken leven oefende hij grooten invloed uit aan het pauselijk en keizerlijk hof. Feest 11 Mei. L i t.: 3 Vitae in Acta Sanctor. (Maii II); J. Pignot, Hist. de I’Ordre de Cluny (I 1868) ; Hilpisch, Gesch. des Bened. Mönchtums (1929). Lindeman. Maior (propositie maior) (p hi 1 o s.) heet het eerste der twee oordeelen, die als > praemissen in een > syllogisme dienst doen; gewoonlijk wordt hier de term van den grootsten omvang (terminus maior), zijnde het gezegde van de > conclusie, met den > middenterm vergeleken. Lit.: J. Th. Beysens, Logica (31923). F. Sassen. Maire, 1° Isaac le, bekend koopman en zeevaarder; vader van 2°. * Ca. 1550 te Doornik, f 20 Sept. 1624 te Egmond a. d. Hoef. Kwam met zijn gezin na den val van Antwerpen (1586) naar Amsterdam, waar hij een werkzaam aandeel nam aan het handelsleven en lid werd van het bestuur der Oost-Indische Compagnie. Niet tevreden over de activiteit, door de Compagnie ontplooid, neemt M. 22 Febr. 1605 ontslag, en biedt zich aan bij Hendrik IV van Frankrijk. Diens dood (1610) komt tusschenbeide en dan zoekt Le Maire met vermijding van de straat van Magalhaes een nieuwen weg naar Indië; zijn zoon ontdekt in 1616 de straat, welke naar hem is genoemd. Tot zijn dood bleef hij in twist met de Oost-Indische Compagnie. J. D. M. Cornelissen. 2° Jaeques le, koopman en ontdekkingsreiziger; zoon van I°. * 1686 te Antwerpen, f 1616 op zee. In 1616 rustte Isaac een vloot uit van 2 schepen onder zijn zoon Jaeques; de zeevaartkundige leiding was in handen van Willem Comelisz Schouten van Hoom, om een onderzoek in te stellen naar het geheimzinnige Zuidland, maar met het verbod door de Straat Magalhaes te varen; de bedoeling was zoodoende het monopolie van de O. I. C. te ontduiken. De aanbevelingsbrieven, welke M. meekreeg voor de Oost-Indische bewindhebbers, wijzen ook daarop. Den 12en Juni 1615 stak M. met zijn schepen in zee, na 3 maanden bereikte hij Porto Desire, waar één der schepen, het jacht „De Hoorn”, in brand geraakte. 23 Jan. 1616 vond men de doorvaart ten Z. van Vuurland, welke den naam van Le-Mairestraat kreeg. Ook de namen Kaap Hoom en Staten-eiland herinneren aan dezen tocht. Verder N. waarts koersend, ontdekte hij de Lage Eilanden, maar geen Zuidland. Bij Nieuw-Guinee gekomen wilde M. den tocht verder voortzetten, maar de bemanning weigerde en dwong hem naar de Molukken te varen. Daar aangekomen was de M. gunstig gezinde gouverneur-generaal Reynst juist gestorven. De waarnemende G.G. Laur. Reael verbood hem handel te drijven en verwees hem naar Jacatra; hier had de nieuwbenoemde G.G. Jan Pietersz Coen juist het bewind aanvaard en deze verklaarde schip en lading verbeurd en zond de opvarenden naar het vaderland. Op deze terugreis is M. gestorven. Onder toezicht van den vader zijn de lotgevallen van dezen tocht op schrift gesteld; Spieghel der Australie-navigatie door den wijt vermaerden ende cloeckmoedighen zeeheldt Jaeques de Maire, president ende overste over 2 schepen de Eendragt en Hoorn, uitghevaren den 12 Juny 1616 (1622). Journaal van de wonderlijke reyze, gedaan door Willem Come- lisz Schouten van Hoom, in de jaaren 1616, 1616, 1617 (1766). de Visser. Mairet, Je a n de, Fransch dramaturg. * 10 Mei 1604 te Besamjon, f 31 Jan. 1687 te Parijs. Schrijver van de eerste regelmatige, d.i. van de oudste klassieke drie-eenheden-tragedie: Sophonisbe (1629), zijn meesterwerk. Hij werd door Comeille terecht op het achterplan gedrongen. Maïs (Zea mays). Afkomstig uit Amerika, heeft de m. zich gedurende de laatste 4 eeuwen over de meeste tropische en subtropische streken, die voor de cultuur van dit gewas in aanmerking kwamen, verspreid. De plant behoort tot de fam. der Gramineeën en het geslacht Zea, is eenhuizig en tweeslachtig. De mannelijke bloemen staan in een pluim aan den top van den stengel, de vrouwelijke in kolven in de oksels der bladeren. De vrouwelijke bloeiwijze is omgeven door 6 tot 9 schutbladeren. De cultuur van m. is zeer eenvoudig. Voor het verkrijgen van hooge opbrengsten is een vruchtbare, goed doorlatende bodem en een diepe grondbewerking noodig, terwijl een zware bemesting goed wordt verdragen. Soorten. Komieke onderscheidt bij de zeer vormenrijke m. vijf hoofdtypen, nl. uitstekende, suiker-, paardetand-, klein-korrelige en gewone m., waarvan in Ned.-Indië de laatste twee typen het meest voorkomen. Door toedoen van het dept. van Landbouw zijn hier de laatste jaren vsch. Araer. variëteiten met hoogere opbrengst in cultuur genomen. Vsch. variëteiten van m. mogen niet te dicht bij elkaar worden geplant, daar zij dan in korten tijd verbasteren. Maïs. Links: kolf; rechts: plant met boven een mannelijke bloeiwijze en daaronder twee vruchtkolven; rechts onder : vrucht; links onder: vrouwelijk aartje met langen stijl, en mannelijk aartje. Handel. M. wordt in Ned.-Indië uitsluitend door de Tnl. bevolking verbouwd. In 1934 werden op Java 1 848 000 ha geoogst, waarvan 1,8 % of 31 377 ton naar het buitenland werd uitgevoerd. Uit de Buitengewesten werd uitgevoerd 13 209 ton. De wereldopbrengst aan maïs kan volgens statistische gegevens op 100 000 millioen kg per jaar geraamd worden. Nederland is een der belangrijkste maïs-importeerende landen van het Europeesche continent. Van hetinvoeroversohot dient ca. 60 000 000 kg per jaar voor stijfsel, glucose, enz. Invoeroverschot in Ned. in 1936: 911 000 ton, voor voederdoeleinden vnl. uit Zuid- en Noord-Amerika, voor stijfsel- en zetmeelfabricage vnl. uit Z. Afrika. L i t. : v. Gorkom, O. I cultures (II 1918).Dijkstra. 17 „_ 1, T\Tn J Verbouw in Ned. Maïs werd in Ncd. tot voor kort uitsluitend verbouwd (en dan nog in het klein) voor groenvoer. Naast het Hongaarsche ras Pettender was het vooral de snelgroeiende, zeer productieve, maar late Virginia paardetandmaïs, die voor dit doel geteeld werd. In navolging van Duitschland is echter de laatste jaren de belangstelling voor de teelt van m. voor zandwinning in deze streken zeer toegenomen. Het zoeken is naar rassen, die in het Ned. klimaat tijdig rijp worden en daarbij een dusdanige opbrengst geven, dat zij, bij de hooge onkosten verbonden vooral aan het oogsten, bewaren en dorschen van de maïskolven, in concurrentie kunnen treden met de andere granen, speciaal met de rogge. De niet zelden sterke beschadiging door vogels, de gemakkelijke aantasting der nog niet rijpe kolven door schimmels, gevoegd bij de groote kosten van het oogsten en bewaren, zijn allemaal beletselen, die een sterke uitbreiding van de maïsteelt hier voorbands nog in den weg staan. Goede vroeg-rijpe rassen zijn; Pfarrkirchner, Chiemgauer, Mecklenburger; zeer productieve, maar laat-rijpe rassen: de Ned. Heide Mij.-maïs, de Minnesota en de North Western Dent. Zie verder > Maïsmeel. Dewez. Maisières, gem. in het centrum van de prov. Henegouwen, ten N. van Bergen (XIII 176 C 4) ; opp. 603 ha, 1 700 inw.; beboschte en heuvelachtige omgeving; Kanaal van het Centrum; zand- en kleiachtige landbouwgrond; voorhistorische en Romeinsche vondsten; kasteel van Maisières. V. Ashroeck. Maïsmeel, het meel, verkregen door vermaling van maïs. Soms worden voor de maling de schil- en kiemlagen van de korrels door schuren en slijpen grootendeels verwijderd. M. wordt in Ned. alleen voor veevoeder gebruikt (meel uit ongeschilde maïs). Voor menschelijke voeding speelt m. in den vorm van meelen broodspijzen alleen bij primitieve volkeren een belangrijke rol (bijv. O. en Z. Europa, Afrika, N. en Z. Amerika. Maïzena bestaat alleen uit het zetmeel van de maïs en wordt op een gelijksoortige wijze als > aardappelmeel gemaakt. Maizena is een geliefkoosd bindmiddel voor allerlei spijzen en vormt verder een bestanddeel van > puddingpoeders e.d. G.v.d.Lee. Maisocr (Eng. Mysore, <( Mahisoer = buffelstad), Britsch-Ind. vazallenstaat in Z.W. Voor-Indië (X 224 D5); opp. 78 339 km2, ca. 6 567 000 inw., meerendeels Hindoes, ca. 10 % Kath. M. bestaat uit een golvend tafelland, door O. en W. Ghats en Nilgirigebergte ingesloten. Het W. is bergachtig en boschrijk, het O. en N. vlak met talrijke rivieren, o.a. de Kauweri. Het klimaat is draaglijk (Bangalore ca. 24° C); de regenval neemt naar het O. af. De bodem bevat magneet-ijzer, koper en goud. In het bergland leven olifanten, bisons, tijgers. De bosschen leveren teak- en sandelhout. De bewoners (Drawida’s) oefenen akkerbouw uit (koren, katoen, koffie en thee) en verder zijdeteelt. AIJUCICCIUt De hoofdstad M. (X 224 D5) is de residentie van den maharadzja (zomerresidentie is Bangalore, tevens de grootste stad); aantal inw. ca. 94 000 (ca. 2 200 Kath.). Sinds 1916 bezit M. een universiteit. Sipman. Maïsolie, olie uit olierijke maïskiemen; voor zachte zeep. Maissin, gem. in de Belg. prov. Luxemburg, (XVI 736 B 3). Hoogte 368 m. Opp. 1 590 ha; 500 inw. Leigrond. Bosschon. Maistre, 1 graaf Joseph Mane de, staatsphilosoof. * 1 April 1753 te Chambéry uit een Fr. geslacht, t 26 Febr. 1821 te Turijn. Reeds als fiscaal ambtenaar en senator in Savoye schreef M. scherp tegen den geest van de naderende Revolutie. Toen de FranschenSavoye inlijfden, emigreerde Maistre naar Lausanneen schreef daar zijn Considérations sur la Franoe (1796 ; verheerlijkt daarin de monarchieën verwerpt de revolutie als „satanisch”). Als Sardinisch gezant in Rusland (1802-T7) won Maistre de gunst van den tsaar en schreef hij naast zijn hoofdwerk Du Pape (Lyon 1819; waarin hij het pauselijk oppergezag scherp verdedigt) ook: Les Soirées de St. Pétersbourg (Parijs 1821; religieus-philosophische beschouwingen). Joseph de Maistre. Al zijn geschriften richtten zich tegen Verlichting en Revolutie. Met De Ronald verdedigt M. het Fr. traditionalisme en het legitimisme van de oude monarchie; het concordaat van 1801, met „den zoon der Revolutie” gesloten, is hem verraad aan de Kerk. Tegen den revolutiegeest wil M. de maatschappij wapenen door een religieuze hervorming, waarop hij hooge verwachtingen stelt, ofschoon hij ze niet scherp karakteriseert. Religieuze waarheden zijn hem wereldwetten. Wie den godsdienst aantast, doet dus een aanslag op de wereldorde. Alleen door onderwerping aan het gezag (van de theocratische monarchie) kan de orde, door de Revolutie verbroken, hersteld worden. Uit g. : Oeuvres (4 dln. 1864). L i t.: Grasset, J. Ie M. (1901). V. Claassen. 2° Paul André Marie, Fransch generaal. * 1858 te Joinville, f 1922 te Parijs. Hij is vooral bekend als commandant van het Fransche centrum in 1918 (Groupe d’armées du centre, Ve en IXe leger). 3° Graaf Xav i e r de, Fransch schrijver, romancier en essayist; broeder van I°. * 8 Nov. 1763 te Chambéry, f 12 Juni 1852 te St. Petersburg. Voorn, werken: Voyage autour de ma chambre (1794); Le lepreux de la cité d’Aoste (1811); La Jeune Sibérienne (1825). Li t. : A. Berthier, X. de M., étude biogr. et litt. (Grenoble 1921). Maïstype, » Zeatype. Maïsvergiftlglng, > Pella°ra. Mail land, Fred e r i k Willem, Eng. geschiedschrijver en rechtsgeleerde. * 28 Mei 1860 te Londen, f 19 Dec. 1906 te Las Palmas. Hij was eerst advocaat (1876), maar wijdde zich aan de vergelijkende studie van het recht, vnl. van het oud-Engelsch recht. Hij werd hoogleeraar te Cambridge (1884) en een der beroemdste schrijvers in de rechtsgeschiedenis; zijn werken onderscheiden zich door diepgaande bronnenvorsching en een krachtige, levendige voorstelling. Werken: o.a. Gloucester pleas (1884); Justice and police (1885) ; Hist. of Engl. law (met F. Polleek, 1895, 21898); Domesday-book and beyond (1897); Township and borough (1898); Canon law in England (1898); Engl. law and the Renaissance (1901). —Li t. : A. Smith, F. W. M. (1908); H. Fisher, F. W. M. (1910); B. Look (in Dict. of nat. biogr., 11, 2). Willaert. Maiuri, Amed e s, Ital. Klass. archaeoloog. * 7 Jan. 1886. Werkzaam op Rhodus en Anatolië (publiceerde inscripties van Cos en Rhodus), directeur van het Nationaal Museum te Napels, leider (1924) van de opgravingen te Herculanum en Pompeji. Werken: Pompei (1928) ; La Villa deimisteri (1930). Maivva, zelfbesturend landschap op Celebes, behoorende tot de voormalige federatie Masenrengpoeloe, onderafd. Enrekang, afd. Parepare van het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden (Ned.- Indië, VII 160 A/B 2). Het landschap is grootendeels met bergen bezet, de talrijke riviertjes zijn onbevaarbaar. De bevolking is van Boegineeschen oorsprong en verdeeld in adel, middenstand en afstammelingen van vroegere slaven en pandelingen. Aan het hoofd staat een vorst(in), met den titel aroeng, bijgestaan door een rijksraad, welker leden, met goedkeuring door den vorst en den rijksraad, aangesteld en ontslagen worden door den gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden. Het landschap heeft 5 Mei 1923 de zgn. Korte Verklaring geteekend. Olthof. Maizcna, > Maïsmeel. Maizcrct, gem. in de prov. Namen, ten O. van Namen; ca. 200 inw. (Kath.); opp. 494 ha; landbouw; steen- en kalkgroeven. Maja, > Zeespin. Majakowskij, Wladimir Wladimirowi t s j, Russ. bolsjewistisch schrijver en lyrisch dichter van groot talent. * 19 Juli 1892 te Bagdady (Kaukasus), f (zelfmoord) 14 April 1930 te Moskou. Werken: 150 millioen ; Ontdekking van Amerika. U i t g. : Verz. werken (Russ., 6 dln. 1930). Majanthcmuin, Lat. naam voor > dalkruid. Majella, Gerardus, > Gerardus Majella. Majer, een plantensoort van de fam. der Amarantaceeën, wordt onderscheiden in witte m., Amarantus silvester, een zeldzame op bouwland voorkomende plant met ruitvormige bladeren, en de k I e i n e m., Amarantus (Albersia) Blitum, een meer in moestuinen voorkomende plant met eironde bladeren, waarop een witte of donkerroode vlek. Bonman. Majestas Domini (Lat., = Majesteit des Heeren; Fr.: Dieu de majesté, of: Christ en majesté; Ital.: Maesta), in de iconographie een voorstelling van God of Christus op een rijken troon met zegenend gebaar (zie afb. 1 op de plaat t/o kolom 641 in dl. VII). De eerste voorbeelden in de 4e eeuw (mozaïek in het gewelf van S. Constanza en in de absis van S. Pudenziana, ook in de begraafplaats van Domitilla te Rome), vooral sedert de 6e eeuw in de begraafplaats van Generosa te Rome, ook op ivoren diptychen. Bekend is de M. D. van Van Eyck op het Lam-Gods-altaar, misschien onder afhankelijkheid van Orcagna; later Memlinc en G. David. Ook wordt het woord „majestas” gebruikt bij de voorstelling van een tronende hiëratische heiligenfiguur: bekend is de M. der H. Maagd van Duccio te Sienna; en de „Majesté de Sainte Foy” te Conques. Lit. : Diot. d’archéol. (X, 1254-1257); K. Smits, Iconogr. v. d. Ned. Primitieven (1933). p. Gerlachus. Majesteitsbrief, uitgevaardigd door keizer Rudolf I op 9 Juli 1609, waarbij aan alle inwoners van Bohemen gewetensvrijheid en aan de adellijke heeren en vrije koninklijke steden godsdienstvrijheid werd verleend, met het recht kerken en scholen te bouwen, mits niet binnen het gebied van geestelijke machthebbers. Dit voorbehoud werd door de Boheemsche Protestanten geschonden, hetgeen het begin werd van den Dertigjarigen oorlog. Lit. : Gindely, Gesch. der Erteilung des böhm. Majestatsbrieles von 1609 (1858). v. Gorhom. Majesteitsschennis is beleediging aan de(n) koning(in) of een ander lid van het koninklijk huis aangedaan en wordt in het Ned. W. v. Str. als afzonderlijk misdrijf, tegen de koninklijke waardigheid, beschouwd (art. 111-114). De uitdrukking m. komt in de wet niet voor. Alhoewel anders beleediging meestal alleen op klachte vervolgbaar is, zijn de misdrijven van m. ambtshalve vervolgbaar. M. wordt in het Belg. recht gestraft overeenkomstig de wet van 6 April 1847. Majeur (Fr.) (muziek), > Maggiore; Toongeslacht. Majkop, Russ. stad in den N. Kaukasus (44°38'N., 40°4'0.), aan de Bjelaja. Ca. 54 000 inw. Aardolie. Majkow, Apollon Nikolajewitsj, Russisch lyrisch dichter, bewonderaar der Romeinsche beschaving. * 1821, f 1897. Zijn Twee Werelden (1881) beschrijft strijd tnsschen Heiden- en Christendom. Majolica. In breederen zin kan m. soms beteekenen alle aardewerk bekleed met tinglazuur; het is dan synoniem van > faience; meer algemeen is haar beperktere beteekenis van Ital. aardewerk met tinglazuur; bij deze groep rekent men gewoonlijk ook het aardewerk, dat in andere landen onder rechtstreekschen invloed der Ital. m. vervaardigd werd. Om haar uitstekende technische uitvoering, haar raak geteekend en kleurrijk beschilderd decor, alsmede om de groote verscheidenheid van haar producten (borden, schotels, vazen, kannen, apothekerspotten, muur- en vloertegels, reliëfs, enz.) rekent men de m. onder de beste voortbrengselen der ceramiek. De naam is ontleend aan het eiland Mallorca, een stapelplaats, vanwaar, vooral in de 16e eeuw, veel Spaansch-Moorsch aardewerk naar Italië uitgevoerd werd. Hoewel het tinglazuur en de > mezza-majolica waarschijnlijk reeds vroeger in Italië bekend waren, oefende deze invoer grooten invloed uit op de verdere ontwikkeling der m. Tijdens de 15e eeuw zijn Siena, Florence en Faenza de voornaamste centra der majolica-industrie; in deze eerste periode verraden nog vele versieringsmotieven Perzische en Spaansch-Moorsche modellen. Voor de plastische werken zie Luca della > Robbia. Tusschen 1630 en 1660 valt de bloeiperiode, ïe Urbino en te Casteldurante ontwikkelde zich een nieuwe stijl (de zgn. Urbino-stijl), die spoedig ook elders toegepast werd: in warme, krachtige kleurencombinaties werd het aardewerk met allegorische en mythologische figuurvoorstellingen beschilderd. In navolging van het Spaansch-Moorsch metaalluster bekleedden Deruta en Gubbio hun vaatwerk met paarlemoerachtige glans en robijnluster. Tijdens de 17e eeuw komt de majolica, o.m. te Savona, onder den invloed van het Chineesch porselein, terwijl in de 18e eeuw de fabriek van Castelli trachtte Europeesch porselein na te bootsen. Rond 1600 vestigden zich Ital. majolica-bakkers in Spanje, Frankrijk en de Nederlanden (o.m. te Antwerpen, waar reeds in 1610 Guido Savino uit Casteldurante werkzaam was); deze Ital. werkplaatsen waren de oorsprong der bloeiende faience-industrie in West-Europa tijdens de 17e en 18e eeuw. Zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 240 in dl. VII. L i t.: O. von Falke, Majolika (21907); G. Ballardini, Corpus della Maiolica Italiana (I 1933) ; B. Rackham, A guide to Italian Maiolica (1933). Tijdschrift: Faenza (sedert 1913). V, Herck, Majombc, de naam van een gewest, gelegen in Belg.-Kongo tusschen de Shiloango en de monding van den Kongostroom. De bevolking van M., de Bajombe, maakt deel uit van de groote ethnische groep der > Bakongo. Lit.: Van Overbergh en De Jonghe, Les Mayombe (1907) ; Bittremieux, Mayombsch Idioticon (3 dln. 1927); id-, Mayombsohe Namen (1934). _ Majoor, laagste van de hoofdofficiersrangen. De m. is commandant van een bataljon infanterie, een afd. artillerie of een overeenkomstig onderdeel. De > sergeant-majoor wordt door zijn ondergeschikten ook aangesproken met majoor. Major, Geo r g, Luthersch theoloog. * 26 April 1502 te Neurenberg, f 28 Nov. 1674 te Wittenberg. Prof. aan de univ. aldaar. Bekend om zijn uitlating over de noodzakelijkheid der werken voor de zaligheid. In den strijd, die nu met Flacius en Amsdorf volgde, de Majoristische strijd genoemd, gaf hij de beteekenis van deze uitdrukking nader aan; de werken mogen niet als verdiensten worden opgevat, maar zijn noodzakelijk als vruchten van het ware geloof, als verplichtingen jegens God, en (dit voegde hij later toe) tot behoud van het geestelijk leven. De Forraula Concordiae stemde in hoofdpunten met hem in (1680). Vgl. > Goede Werken; Lutheranisme. Uit g. van M.*s werken in 3 dln. (Wittenberg 1569-’7O). —L i t.: Die Beligion in Gesoh. und Gegenwart (111 1929). Wachters. Majoraan, ■> Marjolein. Majoraatsrccht, het recht van erfopvolging (met uitsluiting van anderen) van den naasten erfgenaam, of van den oudsten in geval van meerdere gelijkberechtigde erfgenamen (soms: de oudste in een familie, al of niet naaste). Doel is: het bijeenhouden van het erfgoed, dat dan den naam majoraat sg o e d draagt. Majorca, > Mallorca. Majorecren (<( Lat. major = grooter) (handels e c o n.), bij een emissie van aandeelen of obligaties voor een grooter bedrag inschrijven dan men wenscht te verkrijgen. Inschrijvers majoreeren, indien ze verwachten, dat de emissie overteekend zal worden, d.w.z. dat voor een grooter bedrag zal worden ingeschreven, dan toegewezen kan worden. Bij overteekening mag verwacht worden, dat na de toewijzing de stukken boven den emissiekoers verhandeld zullen worden. Gewoonlijk is het majoreerenden inschrijvers er om te doen, de hun toegewezen stukken tegen een hoogeren koers weer te verkoopen. Dgl. inschrijvers noemt men daarom •> premiejagers. Witsenboer. Majorinus, eerste bisschep van het Donatis- tische schisma in Carthago (312). Volgens Optatus van Mileve, den geschiedschrijver van het schisma, was hij een domesticus van Lucilla, de gefortuneerde en invloedrijke weduwe, die uit persoonlijken wrok tegen bisschop Caecilianus een groote rol speelde bij het uitbreken der scheuring. Op haar aandrang werd M. gekozen, maar hij schijnt reeds een jaar later gestorven te zijn, want op de synode van Rome in 313 wordt zijn naam niet genoemd en treedt Donatus, naar wien de partij genoemd werd, als hoofdpersoon op. Franses. Majorist, geestelijke, die minstens één van de hoogere wijdingen (ordines maiores of sacri; in de Lat. Kerk: subdiaconaat, diaconaat, presbyteraat) ontvangen heeft; als zoodanig is hij tot celibaat en breviergebed verplicht. Majoristische strijd, > Major (Georg). Majuskelcursief is in de palaeograp h i e de letter, die zich uit de capitalis ontwikkelde en voor het dagelijksch gebruik diende. Zij komt al voor op Egypt. papyri der eerste eeuw na Chr. In Pompeji werden in 1876 een groot aantal wastafeltjes gevonden met dit schrift uit de jaren 52-63 n. Chr. De m. werd in Italië gebruikt voor oorkonden en later ook in Frankrijk tot de 9e eeuw. Lampen. L i t.: H. Jensen, Die Schrift (z. j., blz. 367). Majuskelschrift is in de p a 1 a e o g r a p h i e het schrift bestaande uit groote of hoofdletters in tegenstelling met > minuskelschrift. In het m. zijn alle letters even hoog, zoodat zij tusschen twee lijnen plaats vinden. Tot m. behooren o.a. de capitalis quadrata en rustica, de unicialis, de majuskelcursief. Makalc, hoofdplaats der onderafd. Makale van de afd. Loewoe, gouvernement Celebes en Onderhoorigheden (Ned.-Indië; VII 160 A/B 2). Volgens de volkstelling van 1930 heeft het samen met Rantepao 186 422 inw., waarvan 61 Europ., 88 Chin. en 4 andere Vreemde Oosterlingen. Makama, -> Badi az-Zaman; > Hariri (al). Makara, > Kala (leeuwenkopversiering). Makarikari, zoutmoerassen, gelegen in het N. gedeelte van de Kalahariwoestijn (I 620 F 7), waarin verschillende zeer waterarme wadi’s terecht komen. Makart, Hans, kunstschilder. * 29 Mei 1840 te Salzburg, f 3 Oct. 1884 te Weenen. Hij was een leerling van Karl Piloty, die te München prof. aan de academie was en als voorganger optrad van de coloristische vernieuwing in de realistische historie-schildering. M., bewonderaar van Titiaan en Veronese, zette dit beginsel voort en gaf er uitbreiding aan in groote, met feestelijken pronk en zinnelijk tintelende kleur geschilderde historische tafereelen en allegorieën, vol naakt en draperie, vaak niet vrij van oppervlakkigheid, en soms in zulk bedenkelijk materiaal uitgevoerd, dat zij snel donkerden. Dieper en gaver waren menigmaal zijn kleinere stukken en portretten. Hij vestigde zich in 1869 te Weenen en werd daar hoogleeraar aan de academie. Voorn, werken: De Pest in Florence; Katharina Cornaro ; De Vijl Zinnen; De Zeven Hoofdzonden; De Intocht van Karei Vin Antwerpen ; Cleopatra ; de Abundantia; het Vrouwenbad; de feeststoet bij het regeeringsjubileum van Franz Jozef. Dit.: A. Weixlgartner (1929). Engelman. Makassaarsch, > Makassaren (sv.). Makassaarsehe pitjes, Bruceavruchten, 0.1. hidji makasar, tambara maridji, Chineesch Kó-Sam, rijpe vruchten van Brucea sumatrana, een boomachtigen heester, die in den geheelen 0.1. archipel voor- komt. Enkelvoudige, eivormige steenvruchten, ca. 1 cm lang, 6 mm dik. Opp. bedekt met een grof, onregelmatig verdikt netwerk van rimpels, dikwijls twee sterke ovcrlangsche lijsten, die bet vruchtje in twee gelijke deelen verdeelen. Kleur lichtbruin tot blauwzwart, soms gevlekt. Het zaad, den steen geheel opvullend, is rijk aan olie. Reuk zuurzoet, smaak bitter. Reeds lang als volksmiddel in gebruik in China en Achter-Indië, ook in de officieele geneeskunde vnl. bij dysenterie. L i t.: Comm. Ned. Pharm. (II 51926). Hillen. Makassar, 1° afdeeling van het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden (Ned.-Indië, VII 160 nr. I), verdeeld in de onderafd. Makassar, Pangkadjene en Maros, elk met gelijknamige hoofdplaats; 672 365 inw. (1930), w.o. 3 561 Europ., 16 687 Chin. en 862 andere Vreemde Oosterlingen. Tot de afd. behooren een aantal eilandengroepen, ten W. en Z.W. van Celebes gelegen. De emigratie is groot; 16 % der bevolking heeft zich over een groot deel van Indië verspreid. In de laatste jaren heeft zich hier een belangrijk uitvoergebied van rijst ontwikkeld. Olthof. Missie. M. behoort tot het apost. vicariaat van Celebes (Missionarissen van het H. Hart), heeft een kerk in de stad M. en vsch. Kath. scholen. Het telde in 1936; 1699 Kath. Zie verder > Ned.-Indië (sub Missie). 2° Hoofdplaats van het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, van de gelijknamige afd. en onderafd. (Ned.-Indië, VIII6O A3); 84 866 inw. (1930), w.o. 3 447 Europ., 16 363 Chin. en 600 andere Vreemde Oosterlingen. M. is zeer gunstig gelegen aan de handelswegen van Java naar de Molukken en van Java naar Japan. De opheffing in 1906 van M. als vrijhaven heeft niet den verwachten achteruitgang van den handel gehad. De intensieve uitbreiding van het wegennet in Z.W. Celebes, meer speciaal in de streek om het Tempe-meer, is de cultures aldaar zeer ten goede gekomen, wat zijn invloed op den handel niet heeft gemist. Had men indertijd het tramlijntje Makassar—Takalar doorgetrokken naar Pampanoea via Pare-pare en Singkang, dan zou deze streek stellig nog meer in beteekenis toegenomen zijn, daar het vrachtauto-vervoer over deze groote afstanden te kostbaar is. De invoer van M. bedroeg in 1914 33 800 ton, de uitvoer 205 818 ton van 1 000 kg. De haven werd in genoemd jaar aangedaan door 922 schepen van meer dan 300 m 3 netto met een gezamenlijken inhoud van 11 662 000 m 3. De haven had een 40 jaar geleden slechts een 600 m langen kademuur, waarachter de pakhuizen en kantoren, terwijl een zestal steigers van 30 tot 60 m lengte in zee uitgebouwd waren. In 1909 kwam een schroefpaalsteiger van 600 m klaar, maar reeds in 1910 bleek nieuwe uitbreiding noodig, welke volgens de plannen Kraus-de Jongh is uitgevoerd. Een muur van 1340 m lengte, bij laag water nog voor schepen van 9 a 10 m diepgang te bereiken, werd bijgebouwd en een afzonderlijke prauwhaven van 3 m diep aangelegd. Met deze en de in 1919-’2l uitgevoerde verdere uitbreiding samen werd besteed 121/2 millioen gulden. M. is in hoofdzaak transito-haven. De Inlandsche bevolking bestaat grootendeels uit •> Makassaren en > Boegineezen, maar verder zijn allerlei volken uit den Archipel vertegenwoordigd. Het oudste gedeelte van Makassar, Vlaardingen genoemd, is het centrum van den handel. Hier vindt men de pakhuizen en kantoren en de Chineezenwijk. Dicht bij de haven staat het fort Rotterdam. Olthof. Makassaren, tot de Maleiers behoorend volk op het Z. W. schiereiland van Celebes. Hun rijk, Makassar of Goa, wordt in de Nagarakrtagama genoemd als wingewest van Modjo-Pahit. In het begin der 17e eeuw, dus juist in den tijd, dat de Oost-lndische Compagnie haar macht begon te ontplooien in de Molukken, was de hoofdplaats Makassar een belangrijke handelsplaats, centrum van den handel op de Molukken. Botsingen konden niet uitblijven. De in 1609 te Makassar gestichte „loge” (bureau) werd reeds in 1618 geplunderd, en sedert was de verhouding steeds gespannen, totdat in 1655 openlijk de oorlog uitbrak. Telkens afgewisseld door een periode van vrede, duurde deze voort, totdat in 1667 met behulp van de Boniërs onder Aroe Palakka de M. tot onderwerping werden gebracht door Speelman. Bij het toen gesloten vredestractaat, het Bongaaisch verdrag, 1667, werd Makassar’s overmacht voorgoed vernietigd; het veroverde gebied, de hoofdplaats met aangrenzende kustlanden, werd afgestaan, terwijl aan de Compagnie het uitsluitend recht werd toegekend om in Makassar handel te drijven. Het opnieuw oplaaiend verzet werd in 1669 gemakkelijk bedwongen. Vele M. verlieten hun land en sloten zich aan bij de vijanden der Compagnie op Java (oorlog van Troenodjojo). Niet lang duurde de vrede op Celebes. De opvolgers van Aroe Palakka stoorden zich niet aan de verplichtingen, die zij bij het Bongaaisch contract op zich genomen hadden, en vielen zelfs Makassar aan, daarbij gesteund door de M. Wel werden de aanvallers verdreven, maar daar bleef het bij. In 1811 ging ook Makassar in handen der Bngelschen over, maar werd in 1816 weer teruggegeven. Het Ned. gezag bestond gedurende langen tijd alleen in naam, waaraan noch de gedwongen hernieuwing van het Bongaaisch contract in 1846, noch de expedities van 1869-’6O veel veranderden. Eerst toen de militaire expeditie van 1905 zich niet bepaalde tot tuchtiging, doch het land tot algeheele onderwerping bracht, kwam aan het verzet voorgoed een einde. In aard, zeden en gewoonten komen de M., ofschoon ze een andere taal, het > Makassarsch, spreken, geheel overeen, op geringe verschillen na, met de -> Boegineezen, zoodat daarheen verwezen wordt. OlthoJ. Makassaarsch, Indonesische taal, gesproken in het Zuidelijk deel van het Z. W. schiereiland van Celebes (vooral in Goa, Djeneponto-Takalar en Bonthain) en op een groot deel van het eiland Saleier, door in totaal ruim 700 000 menschen. De taal van het gebied tusschen Makassar en Takalar is beschaafde omgangstaal en literatuurtaal; daarnaast komen vsch. andere dialecten voor. Het M., nauw verwant aan het > Boegineesch (D/2 millioen sprekers), is een halfvocalische taal; alleen de hamza en de ng treden nog als slotconsonanten op; de oorspr. slotconsonant wordt echter, merkwaardigerwijze, veelal gespaard door de toevoeging van een nieuwe lettergreep, als in atoro'. Maleisch atoer, tarroesoe', Mal. teroes. Omzetting van het verbum in een substantiefconstructie speelt in de spraakkunst een belangrijke rol. In de literatuur worden veel verouderde woorden gebruikt. Er is een eigen Makassaarsch schrift, in een ouder en een nieuwer type; daarnaast Arabisch schrift in godsdienstige teksten. De ongeschreven letterkunde in proza omvat romans, legenden, dierfabels, raadsels en anecdoten, en Uilenspiegel-verhalen. De poëtische literatuur bestaat uit kelong’s (vierregelige gedichten, meestal erotisch) en sinriliMs, hetzij liefdes- of klaagzangen, hetzij heldendichten, met begeleiding van muziek gezongen. De Kappala' talloem batoea (De drie Schepen) beschrijft den strijd van de Compagnie en Aroeng Palakka tegen Goa; een andere sinrili', beschrijft de daden van den volksheld I Ma'di, nog een andere den oorlog van Datoe Moeseng van Soembawa tegen de Compagnie. In de lontara’s (eigenlijk lontar’s, later geschiedboeken) vindt men de geschiedverhalen, vermengd met stukken uit vorsten-edicten en allerlei wetenswaardigheden. Ligtvoet publiceerde in getranscribeerden tekst en vertaling een dagboek van de vorsten van Goa en Tello (ca. 1600-1750). Verder zijn of waren althans populair Makassaarsche vertalingen van Maleische Mohammedaansche verhalen en > Pandji-romans. B. F. Matthes schreef een spraakkunst (1868), een woordenboek (21885), een chresthomathie (21883), een overzicht der lit. in hss. (1876,1881) en een bijbelvertaling. Een nieuwere publicatie is die van de legende van Sjaich Joesoef (1933). Sinds 1933 wijdt zich de Matthesstichting aan de studie van Makassaarsohe en Boegineesche taal- en letterkunde. Cense. Makassarolie, kesambi-olie, vette olie, verkregen door warme persing van de zaden van Schleichera trijuga, een tot 40 mhoogen, dikken boom met knoestigen, krommen stam en onregelmatig breede kroon, die voorkomt in Z. Azië, Ceylon en den Indischen Archipel. Lichtgele, bij gewone temp. weeke, zachte, naar bittere amandelolie riekende massa. Smeltpunt 22° – 28° C. Gebruikt in de zeep- en kaarsenindustrie, voor pomades en als haarolie. De antimakassars zijn in oorsprong kleine kleedjes, die stoelen tegen vet worden door m. (van het haar) moesten beschermen. Lit.: Ned. Pharm. (IV 51926). Hülen. Makeblijde, Lodew i j k, Jezuïet, dichter. * 1564 te Antwerpen, f 1630 te Delft. Werd in 1607 door het Provinciaal Concilie van Mechelen belast met de samenstelling van een gelijkvormigen Ned. catechismus voor alle bisdommen, kwam in 1611 als missionaris naar Delft, waar hij gelijktijdig met J. Stalpaert van der Wiele werkzaam was als priester. Een geschil over de pastorale rechten belemmerde den omgang van den Jezuïet met den deken van Delfland, ofschoon beiden de beste Kath. dichters van deze periode der Contra-Reformatie waren, en veel met elkander gemeen hadden. Het dichterschap van M. werd langen tijd veronachtzaamd. Hij is een der meest zangerige dichters der 17e eeuw. O 0 – Werken: Catechismus, dat is christelijke leeringhe (1619 ; nieuwe vermeerderde uitgave, 1623); Den Berch der gheestclicker Vreughden (1617); Den schat der Ghebeden (1613). —• Lit. : Anten van Duinkerken, Dichters der Contra-Beüormatie. Asselbergs. Makelaar is hij, die zijn beroep maakt van het sluiten van overeenkomsten op last van en namens personen, tot wie hij niet in vaste betrekking staat. Hij is derhalve een tusschenpersoon voor het afsluiten van transacties, evenals de > commissionnair; doch het verschil tusschen beiden is, dat de commissionnair handelt uit eigen naam, de m. daarentegen uitsluitend uit naam van een ander. Het Ned. recht behelst vsch. voorschriften, die eenerzijds ten doel hebben een behoorlijke uitoefening van de makelaardij te waarborgen, anderzijds den m. die uitoefening te vergemakkelijken. Het Ned. Wetboek van Koophandel geeft in de art. 62-71 alg. regels, in de art. 681-685 speciale voorschriften voor de m. in zeeassurantie. Voor België worden de algemeene regels van de makelaardij aangegeven in de art. 64 vlg. van het W. v. K. Vereischt is, dat de m. voor de arrondissementsrechtbank den eed aflegt ter waarborging, dat hij zijn taak behoorlijk zal vervullen; blijft hij ten aanzien dier vervulling in gebreke, dan kan de rechtbank hem schorsen en zelfs van zijn beroep vervallen verklaren. Bij het afsluiten eener overeenkomst behoeft hij zijn opdrachtgever niet dadelijk te noemen; hij handelt dan „voor zijn nader te noemen meester”. Noemt hij dezen echter niet binnen een redelijken tijd na het sluiten der overeenkomst, dan wordt hij geacht de overeenkomst voor zich zelf te hebben gesloten, tenzij de wederpartij schadevergoeding verkiest. De m. is verplicht van de door zijn tusschenkomst gesloten transacties aantcekening te houden cn aan partijen daarvan gewaarmerkt afschrift te verstrekken. Zijn aanteekeningen kunnen in rechte bijzondere bewijskracht hebben. Monsters moeten zij in het algemeen bewaren en kunnen identificeeren. —— . Voor den m. in zeeassurantie gelden speciale verplichtingen, zooals tot het nauwkeurig afschrift houden van de polis, tot het geven van afschriften van op de verzekering betrekking hebbende bescheiden aan partijen. Hij is aansprakelijk voor de premie, indien hij deze niet bij de afgifte der polis heeft ontvangen. Heeft hij de premie voorgeschoten, dan kan hij een bijzonder verhaalsrecht op een uit te keeren schadevergoeding doen gelden. Ariëns. Maki, > Aap (sub 3°, Halfapen). Making (N e d. re c ht) is een beschikking, waarbij iets aan een ander wordt toegekend, speciaal een beschikking bij uitersten wil gemaakt, zooals een legaat. Makkabacr, Middelhoogduitsch gedicht, Zuid-Rijnfrankisch, van ca. 1160, waarvan een paar fragmenten bewaard zijn; het bijbelsch verhaal (-> Maccabeër) wordt in den epischen stijl van dien tijd met rede en tegenrede, omgezet, met nog onregelmatige verzen en assonancen. U i tg. : G. Schmidt, Die Hss. der Gymnasialbibliothek (Halberstadt 1881). V. Mierlo. Makkinga, dorp van ca. 976 inw. in de Friesche gem. > Ooststellingwerf (XI 208 D3). Makkmn, dorp van ca. 2 000 inw. in de Friesche gem. > Wonseradeel, aan het IJselmeer (XI 208 A 2); tevens Kath. parochie. In vroeger eeuwen had M. zeescheepvaart en -handel; thans is er nog eenige industrie: kalkbranderijen, aardewerk (sedert 1660) en steenbakkerijen; verder visscherij. Oostelijk van M. ligt het Makkumermeer, een van de weinige groote droogmakerijen in Friesland (1877-’7B). Ten W. van het dorp ligt de Makkumerwaard, een voormalige zandplaat, door de totstandkoming van het IJselmeer drooggevallen (waarsch. bestemd voor cultuurgrond). M. kreeg er eenige stranddrukte door. Het dorp kreeg een nieuwe verbinding dwars door deze waard met het IJselmeer, waardoor de scheepvaart op en via M. toenam. In 1935 werd te M. een kunsthuis geopend. van der Meer. Mako, een fijne soort katoen met geelachtige tint, bijz. glanzend; afkomstig uit Egypt. Soedan; naast Sea-Island-katoen de fijnste. M. noemt men ook gebreide of geweven stoffen voor ondergoederen e.d., daaruit vervaardigd. Makoea, stamgroep der > Bantoes in Afrika. Makoesji’s, stam van de > Indianen van Zuid-Amerika in het N. van Brazilië aan het Roroimaeebersrte. gturitajiCa Makreel (Scomber scomber L.), een soort van de fam. der makreelen van de orde der beenvisschen, bewoont den Atlantischen Oceaan. Hij leeft gezellig, ’s winters in open zee, ’s zomers zoekt hij de kusten op en wordt dan aan de Ned. kusten gevangen. Het voedsel bestaat uit plankton. Het lichaam is spoelvormig, zijdelings zwak samengedrukt; achter ragen aarsvin staan nog 5-6 kleine vinnen. De m. wordt 60 cm lang; de rag is op fraai blauwen, goudglanzendcn ondergrond met 36 donkergroene banden geteekend; de buik is zilverwit; de vinnen zijn donkerder. Zijn vleesch is zeer smakelijk. Keer. Makrokosmos, > Kosmos. ........ , ' Makrow, Stefan Osipowitsj, Russisch zeeofficier. * 8 Jan. 1848 te Kiew, f 12 April 1904. Commandeerde in den Russisch-Japanschen oorlog gedurende eenigen tijd het Russisch eskader te Port-Arthur. Hij was een sterke persoonlijkheid, die veel gedaan heeft om het moreel der bemanningen, dat o.a. door den Japanschen torpedobontaanval vóór de oorlogsverklaring, was geschokt, weer op te heffen. Omdat veelal zijn oefeningen met de uitgeloopen vloot dezelfde manoeuvres bevatten, legde de Japansche vloot mijnen op de buitenreede van P.-A. Hierop liep het Russische vlaggeschip, waarbij M. sneuvelde. m * ■ • __ ■ n *_i i. i ton Maksim Grck, Grieksch monnik. * 1480, f 1666. Kwam in 1618 naar Moskou ter bestndeering der grootvorstelijke bibliotheek en om de vertalingen der Grieksche werken in liet Russisch te controleeren. Hij streed voor de zuiverheid van tekst der heilige boeken, tegen bijgeloof en voor volksontwikkeling. Groot kenner van het sociale en kerkelijke leven van Rusland. In conflict geraakt met de kerkelijke autoriteiten van Moskou, verbleef M, vele jaren in de gevangenis. Lit. : Pypin, Russ. letterk. (Buss., 1899); van Wijk, Gesch. der Russ. letterk. (1926). v.Son. Makulatur, Duitsche benaming voor misdruk, ook ten onzent gebruikelijk; omvat ook de niet-gebrnikte goede vellen eener boek-oplage. Makreel. Maku 's, stam van de > Indianen van Z. Amerika in Brazilië aan den rechteroever van den Rio Negro. Mal (techn.), ook: patroon, uitslag, schabloon. is een in zeer uiteenloopenden vorm toegepast gereedschap, waarmede men maten afmeet en oratrekken aangeeft. De m. bevat steeds een of meerdere, vooraf op de m. vastgelegde, soms in- en nastelbare, gegevens, als maten, begrenzingen, contouren, vlakverdeelingen van het te bewerken werkstuk. Deze gegevens worden met de ra. aan het werkstuk nagemeten of langs de m. overgebracht. Bijv. straatmal of spoormal voor het meten van profiel, breedte, helling van straat- of spoorweg; stukadoorschabloon voor decoraties; schablonen, van bordpapier, hout, dun metaal of celluloid, waarin te trekken figuren, letters, zijn uitgesneden (teekenaar, schilder); patronen voor gietwerk; boormal voor het afteekenen der onderlinge ligging van te boren gaten. Veelvormig gebogen m., uit zelfde materialen bestaand, meestal hout, tot het trekken van kromme liinen, heeten pistolets. Beiines. LlcivH.cll vall KIUXUIiiC XXJJICIX, xxcctcxi jjxauuxcxa. uovjtioo. Mal, gem. in Belg.-Limburg, ten O. van Tongeren (XVI 480 05]; opp. 399 ha; ca. 660 inw. (Kath.). Landbouw. Gotische kerk van 1846. Romeinsche oudheden. Mahihar, Z.W. kust van Voor-Indië (X 224 D 5-6), 540 km lang. De kust van M. stijgt uit de lagunenrijke vlakke kust omhoog naar de W. Ghats. De rivieren zijn onbevaarbaar. Het klimaat is gekenmerkt door hoogen regenval: ca. 300 cm (stijgende Z.W. moesson). De bewoners zijn Drawida’s. Zie verder -> Madras (presidentschap). Sipman. •—'r 1 / * Christendom aan de kust van Malabar. Historisch staat vast, dat vanaf de vroegste M.E. het Christendom hier gevestigd was, de zgn. Thomas-Christenen, die echter, door de onderbreking van het verkeer met het Westen, tot Nestorianisme vervallen waren. Zij volgden den Syro-Malabarschen ritus. Met de komst der Portugeezcn en de werkzaamheid van St. Franciscus Xaverius (1642) werd er niet alleen een Latijnsche Christenheid gesticht, maar hereenigden zich ook vele Thomas-Christenen met Rome, met behoud van eigen ritus. Thans zijn er op de kust van Malabar 6 bisdommen van Lat. ritus, 4 van Syro-Malabarschen en 2 van Syro-Malankaarschen ritus (zie kaart Eng.- en Fr.-Indië, kerkel. indeeling, in dl. X, t/o kol. 225), met te zamen ca. 11/4 millioen Katholieken. Daarnaast zijn er nog ca. 700 000 Schismatieken en Protestanten. Vgl. 4- Indië (sub 111. Missiegeschiedenis). L i t.: Cath. Encyl. (XIV, s.v. Thomas-Chnstians; zeer uitvoerig voor de gesch.); Streit, Atlas Hierarchicus; Zschr. f. Missionswissensch. (1936). Gorris. Malabarschc liturgie, ook Syro-Malabarsche liturgie genoemd wegens haar Oost-Syrische afkomst (uitgezonderd de liturgie van een groep, die sinds het schisma van 1663 zich bij de > Jacobietcn aansloot). De Katholieken gebruiken sinds 1699 die Oost-Syrische liturgie, op meer dan grondige wijze gezuiverd van haar Nestoriaansche elementen en sterk „geromaniseerd”. Van de oude drie anaphoren: die der Apostelen, van Theodorus van Mopsueste en van Nestorius, behielden zij alleen de eerste in gewijzigden vorm. Voor het overige: sacramenten en sacramentaliën, is hun liturgie bijna geheel Romeinsch; hun brevier is uiterst eenvoudig. Zie ook > Syrische liturgieën. L i t.: De Syro-Malabaarsche ritus (Studiedagen v. h. Apostolaat der Hereeniging, 1934) ; Janin, Les Bglises Oriënt, et les Rites Oriënt. (Parijs 1922); Eahmani, Les Liturgies oriënt, et occident. (Beiroet 1928); Dumont, Tableau d. I.l’iliation et d. 1. Bópartition d. divers Rites, Confessions et Hiérarchies (Rijsel 1936). Louwerse. Malachins (Hebr.; Mal’aki = bode van Jahwe), een profeet van het Oude Verbond, die buiten zijn boek nergens genoemd wordt. Sommigen meenen, dat hij de hervorming van Esdras en Nchemias heeft voorbereid (dus voor 458 v. Chr.). Anderen houden, dat hij deze hervorming heeft voltooid (444 v. Chr.). Anderen plaatsen zijn optreden ong. in denzelfden tijd van Esdras. Zelfs meenen eenigen, steunend op een Joodsche traditie, dat hij dezelfde persoon is als Esdras. Hij was de laatste der profeten van het Oude Testament. lesuameiiL. Het bock Malachias is het laatste profetisch boek van de kleine profeten. In dialoogvorm worden de plichtvergeten priesters streng berispt en vervolgens wordt het volk gewezen op groote misbruiken. Op de Messiaansche beloften wordt gewezen. Vooral bekend is de tekst over het reine offer, dat over de geheele wereld zal opgedragen worden (1. 6-14). Het slot kondigt Elias aan als voorbode van den dag van Jahwe. L i t.: o.a. Knabenhauer-Hagen, Commentarius in prophetas minores (21924). C. Smits. Malachias, Heilige, aartsbisschop van Armagh (lerl.). * Ca. 1094 aldaar, bisschop ca. 1119, f 2 Nov. 1148 te Clairvaux. Hij ijverde sterk voor de nauwere aansluiting van de lersche Kerk bij Rome en was bevriend met den H. Bernardus, in wiens klooster te Clairvaux hij stierf en die ook zijn leven beschreef. Feestdag 3 November. Lit. : Biogr. door H. Bern. (in Migne, Patrol. Lat. CLXXXII) ; Acta S.S. (Nov. II). Pausprofetie van Malachias. Op naam van M. staat een profetie omtrent de opeenvolgende pausen vanaf 1143 tot den laatsten toe. Het zijn min of meer mysterieuze spreuken, zinspelend op geboorteplaats, vaderland, wapen, karakter, kardinalaat, lotgevallen enz. van den toekomstigen paus. St. Bernardus spreekt niet van de profetie; zij is voor het eerst ontdekt en uitgegeven door Amold Wion 0.5.8. in 1695, die evenwel te goeder trouw, en niet haar vervaardiger schijnt te zijn. Tot Sixtus V (f 1590) komt alles mooi uit; daarna is alles even vaag. Ziehier de lijst vanaf Pius IX: Crux de Cruce (Kruis van het kruis, Pius IX); Lumen in coelo (Licht aan den hemel, Leo XIII); Ignis ardens (Laaiend vuur, Pius X); Religio depopulata (Ontvolkte godsdienst, Benedictus XV); Fides intrepida (Onvervaard geloof, Pius XI). Volgen nog; Pastor angelicus (Engelachtige herder); Pastor et nauta (Herder en zeevaarder); Flos florum (Bloem der bloemen); De medietate lunae [Over de helft (of halfheid?) der maan]; De labore solis [Over den arbeid (nood? vermoeienis?) der zon]; Gloria olivae (Roem van de olijf); Petrus 11. Zoo goed als algemeen wordt de echtheid dezer profetie door serieuze historici verworpen. Gorris. L i t.: De geheele profetie is het makkelijks! bereikbaar in Mirbt, Quellen z. Gesch. des Papsttums (41924). Critiek o.a. in Pastor, Papstgesoh. (X, 529) ; Vaoandard, in Revue Apolog. (1922); Analeeta Bollandiana (1903). lil iIBVUB audictiOi jjuiiauuiaua y-Lcrvu;. Malachiet, fraai groen gekleurd basisch kopercarbonaat, met naar verhouding minder koolzuur dan lazuursteen. Het kan goed gepolijst worden en wordt daarom voor decoratieve doeleinden gebruikt (wijzerplaten, doosjes, enz.). Zie afb. 14 op de pl. t/o kolom 688 in dl. IX. Malachium, > Watermuur. Malacodermata, > Zachtschilden. Malacophile bloemen worden bestoven door slakken, bijv. slaneenwortel en goudveil. oiaivncu, wij v . oxuugvu n vi vvi vu guuuiuu» Malacostraca vormen een onderklasse der kreeften, waarvan kop met borststuk uit 13 en het achterlijf uit 7 segmenten bestaat. Alleen bij de orde der Phyllocarida zijn er 8 abdominale segmenten. Hiertoe hoort een groote groep Palaeozoïsche kreeften, die als Archeostraca samengevat worden. Het zijn dunschalige, reeds vanaf het Cambrium bekende vormen, o.a. Hymenocaris, Ceratiocaris, Echinocaris, Rhinocaris en Discinocaris. De thans slechts in Bohemen, Zwitserland, Tasmanië en Z. Australië voorkomende Syncarida hebben een serie vertegenwoordigers in Palaeozoïsche zoetwateraf zettingen, o.a. Palaeocaris uit het Carboon. Ook de Schizopoda (Mysidacea) of parighoevigen zijn reeds minstens vanaf het Carboon bekend. De Isopoda (pissebedden) zijn even oud en van diverse plaatsen uit het Palaeoen Mesozoicum als fossiel beschreven. Uit het Siluur en Devoon van Engeland zijn vormen bekend, welke verwant moeten zijn aan de Amphipoda (zoetwatergarnaal). Ook de thans weinig voorkomende Stomatopoda zijn waarsch. Palaeozoïsch. Goed geconserveerde exemplaren van Sculda kent men uit de Jura van Beieren en het Krijt van den Libanon. Van de groote Recente orde der Deeapod a dateeren de oudste zekere resten uit het Perm. Hiervan zijn de Maorura (kreeften) talrijk in de Jura, vooral in de lithographische kalk van Beieren, gevonden (Penaeus, Aeger, Mecochirus, Eryon e.a.). De Anomura zijn zelden vanaf de Jura fossiel gevonden. De Brachyura (krabben) zijn in het Perm zeker aanwezig, mogelijk reeds in het Devoon. In de Jura komt dikwijls een kleine soort Prosopon voor. De tegenw. geslachten hebben veelal vertegenwoordigers in het Krijt. Cancer vanaf het Eoceen bekend, v. Tuijn. Malaczevvski, Eugeniusz, Poolsch dichter. * 1896 in de Oekraine, f 1922 te Zakopane. Werken: Onder het blauwe dak ; Het paard op het hoogland. Maladetta [= vervloekte (bergen)], de hoogste bergketen van de •> Pyreneeën. De Pic d’Aneto (3 400 m) is van de M. de hoogste top. Malaga, 1° Spaansche provincie, zich uitstrekkend tusschen Middell. Zee en Guadalquivirbekken. Opp. 7 286 km2, ca. 610 000 inw. Zuidvruchten, wijn en olie; aan de kust ook katoen en suikerriet. VVU) II JJli U11V) UUU UV XXUUV VUU UUUUVU Vil UUIUVI 11VU« 2° Hoofdstad van de gelijknamige prov. (36°43'N., 41°26'W.); ca. 190 000 inw. M. ligt aan de Middell. Zee, ten 0. van de Guadalhorcemonding, op den rand van een keteldal. Dit dal, dat ca. 140 km lang en 70 km breed is, wordt omgeven door de Siërra de Almuyara, S. de Tolox, S. de Abdalajiz en S. de Alhama en ligt alleen naar het Z.O. open. De Z. winden met hun warmte en tropische vochtigheid maken het klimaat vruchtbaar en de winters zacht, dientengevolge levert deze vlakte (waar ook bevloeiing wordt toegepast): koren, zuidvruchten, zoeten wijn („Malaga”), suikerriet, enz. M. werd door het zachte winterklimaat een geliefde badplaats. Het beschikt over een kunsthaven met behoorlijke spoorwegverbinding en heeft beteekenis als havenplaats. Belangrijk middel van bestaan is de industrie: ijzergieterijen (in de omgeving ijzer, lood en nikkel), machines, katoenwaren, suiker, zeep enz. Bezienswaardig zijn: een kasteelruïne (Alcazaba), Moorsch bouwwerk; de kathedraal, in Renaissancestijl gebouwd (1538-1719); kloosters; markthal; arena, enz. -m r • tvi .J • 1. Ai T-_ -I 400 J J _ M. is een Phoenicische stichting. In 1487 werd de stad door Ferdinand en Isabella ingenomen. L i t.: Schater, Spanien (1928, 99 vlg.). Sipman. Malaga, spiritus-rijke Spaansche wijnsoort, in de prov. Malaga gewonnen. jjl UV , iliuiugu gv » v/mivu. Malagrida, Gabr i e 1, Jezuïet, martelaar. * 18 Sept. 1689 te Menaggio, f 21 Sept. 1761 te Lissabon. Ruim 30 jaren missionaris in Brazilië. Benige jaren biechtvader aan het hof te Lissabon. Door Pombal beschuldigd van medeplichtigheid in een samenzwering tegen den honing. Bij de opheffing der Orde in Portugal werd M. gevangen genomen en na gruwelijke marteling gedood; zijn lijk werd verbrand. UJIVC UUU li(/UUg gouuuvi) Xiijü lijn nviu i viuiuiuvn L i t.; Mury, Hist. de G. M. (Parijs 1899); Sommervogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (V). v. Hoeck. Malagucna, Spaansch danslied, afgeleid van de > fandango. Malaise is de toestand, die ontstaat wanneer in de econ. > conjunctuur een daling is ingetreden en de stijging nog niet merkbaar heeft ingezet. Zij uit zich o.a. in gebrek aan ondernemingsgeest, verminderde koopkracht, lage prijzen van goederen, renten en diensten, en werkloosheid. Zie ook > Crisis. Malaise, > Overijsche (Belg. Brab.). JVlalaka (ook: Malakka, Malacca of Maleisch Schiereiland), een lang, smal schiereiland, dat zich Z.O. uitstrekt van Achter-Indië, tussohen den Indischen Oceaan en de Golf van Siam (X 224 I 6-7). De breedte varieert tusschen 40 en 330 km; totale opp. ca. 200 000 km2. De bergketens, die uit graniet en kwartsiet bestaan, loopen evenwijdig naar het Z.; zij vallen aan de kust in eilanden uiteen; de grootste hoogte is 2 200 m. Het tropische klimaat is vochtig warm, ca. 27° C en 2-4 m regen per jaar. Vandaar dat ong. 70 % van het land met oerwoud bedekt is. De waterrijke rivieren zijn kort, maar worden druk bevaren. Het O. heeft den hoofdregentijd tijdens den N.O. moesson, het W. tijdens den Z.W. moesson. De plantenen dierenwereld komt overeen met die van Z.O. Azië (tijger, olifant, neushoorn). Landbouwproducten zijn: rubber, copra, rijst, katoen, gambir. Mijnbouwproducten: tin, goud, ijzer en steenkool. De bevolking omvat in het binnenland primitieve Negrito’s (Sakai, Seraang), aan de kust Maleiers en vele Chineezen als werklieden en handelaars. De voornaamste havens zijn Singapore en Pinang. Het N.W. behoort tot Engelsch-Indië, het midden tot Siam, het Z. bestaat uit de > Maleische staten en de Straits-Settlements. Heere. Lit.; L. R. Wheeler, The modern Malay (1928); R. German, Handboek to British Malaya (1926); G. M. Enriquez, Malaya (1927); J. Sion, Asie des Moussons (II). UUfij iU UAUJ t* y ■ •' > “■ V ««««-.- \ / – Straat van Malaka heet de zeestraat tusschen het schiereiland Malaka en Sumatra, aan den N. ingang 780 km breed, naar het Zuiden snel smaller wordend. De straat is ondiep en de diepte blijft (behoudens een klein plekje in het N. met 106 m) overal onder 100 m. Sterke getij- en moessonstroomen en plotseling invallende zware buien (Sumatraan) belemmeren de zeer drukke scheepvaart, te wier behoeve talrijke kustlichten zijn opgerioht. De vloedgolf komt de straat aan de N. zijde binnen en bereikt, dank zij de geringe diepte, in 12 uur Singapore. De S. v. M. is een der belangrijkste wegen voor de wereldscheepvaart; bijna al het verkeer van Oost-Azië en den Indischen Archipel met het Westen trekt er door. De Zuidelijke ingang wordt beheerscht door de Eng. vesting en oorlogshaven Singapore. Wissmann. Malakow-toren (Russ.: Malachow) was vóór de bestorming van 1865 het hoofdbastion aan de Zuidzijde van Sebastopol, dat geheel deze stad en de baai beheerschte. Dit bastion, verdedigd door Todleben, werd vanaf het begin van de belegering van de stad in 1854-’66 het voornaamste doelwit van den Franschen opperbevelhebber Pélissier. Een eerste vruchtelooze bestorming vond plaats op 18 Juni. 8 Sept. werd de vesting ingenomen, bezet en bewaard door de afdeeling Mac-Mahon. ’s Anderendaags moesten de Russ. troepen Sebastopol ontruimen. Generaal Pélissier werd tot maarschalk van Frankrijk en hertog van Malakow bevorderd. Lousse. Malalas, > Joannes Malalas. Malaleël, zoon van Kainan en vader van Jared (Gen. 6.12-17). Malang, 1° afdeeling (residentie) van de prov. Oost-Java. Opp. 8 838,97 km2; hiervan 339 497 ha droge en 154 109 ha natte (sawah) bouwvelden der Inheemsche bevolking. Het grondbezit der Inheemsche bevolking is zoowel communaal als erfelijk individueel. Zielental (eind 1930) 2 741 106, w.o. 16 401 Eur., 30 566 Chin. en 4 572 andere Vreemde Oosterlingen. De Inheemsche bevolking is voor ruim 3/s Javaansch en voor de rest Madoereesch; de taal is Javaansch en Madoereesch. M. is een van de meest vruchtbare ressorten van heel Java. In de vlakten tot voor kort (1936) vele suikerfabrieken en meerdere rijstpellerijen. In M. ligt o.a. de Smeroe (3 671 m), de hoogste top van Java. In M. zijn 91 rubber- enkoffieondememingen. De irrigatie is zeer uitgebreid. Teelt van rijst, maïs, bataten, aardnoten en suikerriet, in het gebergte aardappel-, groenten- en vruchtencultuur; ook in de vlakte vruchtencultuur (mangga), voor de bevolking van groote beteekenis. 2° Regentschap van de afd. Malang in de prov. Oost-Java. Opp. 3 731,78 km2, 1 135 953 inw. (eind 1930), w.o. 10 326 Eur., 14 281 Chin. en 1 039 andere Vreemde Oosterlingen; de Inh. bevolking is voor bijna 9/10 Javaansch, rest Madoereesch; de taal is resp. Javaansch en Madoereesch. De vlakten in het Z. zijn zeer vruchtbaar. Tot voor kort was er een intensieve suikercultuur in de vlakte. Een tapiocafabriek en vele koffie- en rubberondememingen liggen in het Z. Bevolkingscultuur is rijst, maïs, bataten, aardnoten, suikerriet, vruchten, (djeroek’s), aardappelen en groenten. 3° Gemeente, hoofdplaats van afd., regentschap en district M. (XIV 496 H 3); 86 646 inw. (eind 1930), w.o. 7 463 Eur., 7 831 Chin. en 690 andere Vr. Oosterlingen. Het inwonerstal verdubbelde van 1920 tot 1930. M. is de belangrijkste stad van Oost-Java na Soerabaja. M. ligt 343 m boven zee en heeft een uitstekend koel en gezond klimaat met schitterende omgeving. Villastad; vacantieoord voor Oost-Java; centrum van cultuurondememingen; belangrijk garnizoen; zetel van apost. prefectuur der pp. Carmelieten. Tal van vereenigingen en onderwijsinstellingen, o.a. een H.B.S. Twee parochies, twee kapellen en een Javanenkerk, bediend door pp. Carmelieten. M. telt volgende Kath. onderwijsinstellingen: twee Muloscholen, kweekschool, drie Eur. lagere scholen, twee Holl. Inl. scholen, Holl.-Chin. school, internaten voor jongens en meisjes, alles onder leiding der Fr. van O. L. V. van het H. Hart, Ursulinen en Zrs. van O. L. V. van Amersfoort. Verder sinds 1936 een Kath. Alg. Middelb. School onder leiding der Carmelieten. Het Kath. vereenigingsleven op geestelijk, charitatief, sociaal en politiek gebied is bloeiend, zoowel onder de Eur. als onder de Javanen. Brokx. Malapterurus, > Siddermeerval. Malaria, een infectieziekte, die door de malariaparasiet wordt veroorzaakt. Deze parasiet (Plasmodium malariae) leeft in of op de roode bloedlichaampjes van den mensch. Wanneer de malariamug een met malaria besmetten mensch prikt en diens bloed opzuigt, blijven bepaalde vormen der malariaparasiet in de maag der mug leven; deze dringen door den maagwand heen en kunnen via de speekselklieren van de mug bij een volgenden steek weer terecht komen in het menschelijk lichaam. Het zijn de Anopheles-soorten, die de m. overbrengen, doch in de eene streek heeft de eene soort meer beteekenis dan de andere. Het typeerende van de m. is de aanvalsgewijs op- tredende koorts, die begint met koude rilling om na een sterk warmtegevoel in zweeten over te gaan. Daarna volgt een periode van zich welbevinden en normale temperatuur, die een, twee dagen kan aanhouden (derdedaagsche koorts). De diagnose kan slechts door microscopisch bloedonderzoek zeker worden gesteld (zie de plaat tegenover kolom 361 in deel V). Men kent meerdere soorten malariaparasieten (tertiana, quaterna en tropica-parasiet). vu vin»., 'n i'i vjjiva pcuaoïciy. Het geneesmiddel der m. is nog altijd kinine. Ter voorkoming der malaria-infeotie tracht men niet zelden in streken, waar m. veel voorkomt, muggen uit te roeien door drainage van den bodem en het begieten met chemische middelen van stilstaande wateren. De plaats der woningen wordt zóó gekozen, dat zij niet ligt in de nabijheid van mogelijke broedplaatsen voor muggen. Door middel van zgn. klamboes, gazen hoezen, die over de bedden worden geplaatst, kan men zich tegen muggenbeet beschermen. Het proplis’lactisch gebruik van kinine, op bepaalde wijze toegediend, bemoeilijkt de ontwikkeling der malariaparasiet in het lichaam en vermindert aldus de kans op ziekte-verschijnselen. v. Buien. De m. komt, behalve in de poolstreken, bijna over de geheele wereld voor. De ziekte heeft in W. Europa gewoonlijk geen ernstig karakter, wel echter in Z. en O. Europa. Hot meest komt de m. in de tropische streken voor. Geschiedenis: Tot 1880 is de ziekteoorzaak van m. geheel in het duister gebleven. Eerst in 1879 vatte de overtuiging post, dat m. door een levende ziekteoorzaak verwekt zou worden en dus een infectieziekte was. In Nov. 1880 ontdekte de Fransohman Laveran de bewegelijke mannelijke geslachtscellen van den verwekker. Nadat de geheele levenscyclus van den parasiet bij den mensch bekend geworden was, bleef de wijze van overdraging of besmetting van m. van mensch op mensch nog lang verborgen: men bleef aan slechte lucht (mal-aria), vooral in of nabij moerassige streken (moeraskoorts), beteekenis toekennen. Eerst na vele onderzoekingen door Manson, Ross en Grassi werd in 1897 bewezen, dat muggen (> Malariamug) de overbrengers der m. waren. Nu werd ook de levenscyclus van de parasiet in het muggenlijf bekend (zie boven). Botman. Malariamug (Anopheles maculipennis), mugsoort, die bekend is als drager der malariaparasiet. Lijkt veel op de steekmug, maar is zeldzamer en kan daarvan onderscheiden worden doordat bij het zittende dier het achterlijf schuin naar boven is gericht, terwijl de deelen van den romp dan in eikaars verlengde liggen. Zie afb. hiernaast in kol. 96. M. Bruna. Malar-meer, meer bij Stockholm in Zweden, 117 km lang, 1 160 km2 groot en 64 m diep. Op de vele eilanden staan villa’s en kasteelen. Op Bjorkö zijn bij opgravingen resten gevonden van Birka, de oudste stad van Skandinavië, die in de 8e eeuw ontstond, betrekkingen onderhield met Dorestad en in 1007 verwoest werd. Sigtuna werd de econ. erfgename. Het meer is door een kanaal met het Hjelmar-meer verbonden. Door de Norrström heeft het afvloeiing naar de Oostzee, maar soms stroomt het water van de Oostzee ook naar binnen. fr. Stnnislms. Malaspina-c|lctsjcr, een zgn. > voorlandgletsjer, in Alaska, aan den voet van den Mount Elias, met een puinlaag van 1 -1,2 m bedekt; waarop dennen- en elzenvegetatie; reikt tot in zee (hoogte 7ö m) en kalft (d.w.z. laat ijsbergen los). Breedte 96 km, dikte 600 m, opp. 6 000 km2. houtman. Maiatesta, Ital. vorstelijk geslacht, dat met onderbrekingen van 1295 tot 1500 over Rimini heerschte. De meest bekende leden zijn; Gianciotto (t 1304), die zijn vrouw Francesca da Rimini tegelijk met haar geliefde, zijn broer Paolo, vermoordde (Dante ’s Hel, 6e zang, v. 73-142). Sigismondo (* 1417, f Oct. 1468); een heidensch Humanist, die aan den dom van Rimini, S. Francesco, zijn onkerkeijk karakter gaf, een vijand van Rome, die op het einde van zijn leven tot inkeer kwam. Robe r t o (f 1482). Ofschoon door woordbreuk tegenover paus Paulus II weer in bezit van Rimini gekomen, ondersteunde hij Sixtus IV in diens strijd tegen Napels. Enkel de zijlinie Sogliano bestaat nog. Wachters. L i t.: Ch. Yriarte, Un condottiere au XVe siècle (1882) ; Etudes sur les lettres et les arts a la cour de M. (1882) ; Pastor, Geseh. der Papste (II 1904, passim). IVlalaxcur, kneed- en mengmachine. In de s u ikerindustrie is dit woord gebruikelijk om aan te duiden de toestellen, waarin de kristalhoudende gekookte massa, welke uit de kookpannen afvloeit, door een roerwerk wordt gemengd en waarin deze massa eenigen tijd verblijft ter afkoeling. M. hebben gewoonlijk den vorm van horizontaal liggende cylinders. In den laatsten tijd worden de roerwerken zoodanig geconstrueerd, dat daarin koud water kan circuleeren, waardoor de afkoeling der massa wordt versneld. Deze werkwijze heeft belangrijke voordeelen en vindt steeds meer toepassing. P.J.H.v.Ginneken. Malbergsche glossen, > Volksrechten. Malebus, knecht van den hoogepriester Caiphas. Petrus sloeg hem bij Jesus’ gevangenneming het rechteroor af, maar Jesus genas den knecht (Lc. 22,50 ; Joh. 18,10). Malariamug: 1= malariamug (onder in steekhouding); 2 = gewone steekmug in steekhouding; 3 = larve ; 4 = eierenkapsels. Alles vergroot. Malcontenten, fractie van de Ned. opstandelingen, die 6 Jan. 1679 de Unie van Atrecht vormden, en bereid waren tot de verzoening met den koning. Het waren de Waalsche gewesten, die, van de Staten-Generaal afgescheurd zijnde, de rebellen zouden bevechten. Oorzaken waren hier de vrees voor de democratische stroomingen, de angst voor de Calvinistische onverdraagzaamheid, het verweer tegen de macht der Dietsche gewesten, en ook de verleidelijke aanbiedingen van Spaansche zijde, gepaard aan de ontevredenheid van de edellieden. Aanvankelijk vormden slechts de Staten van Artois, Henegouwen en Dowaai de Unie van Atrecht. De Malcontenten werden ook „paternosterknechten” genoemd. ,Li t. : Th. Bussemaker, De afscheiding der Waalsche gewesten yandeGenerale-Unie(lB9s-’96).F. Roosbroeck. Malczewski, Anton i, Poolsch dichter. * Juni 1793 te Warschau, f 2 Mei 1826 aldaar. Zijn gedicht Maria is zeer bekend. Maldejjem, de grootste gem. in de prov. Oost-Vlaanderen aan de W. grens der prov. aan den rijksweg Gent—Brugge. Opp. 6 272 ha; ca. 10 600 inw. (Kath.). Landbouw, varkensteelt. Op het grondgebied van M. zijn twee parochiedorpen gesticht; Donk, 6 km ten W., en Kleit, 4 km ten Z. van het centnim. Drie abdijen (opgravingen), waaronder die van Zoetendale (Augustijnen), moeten vroeger op M.’s gebied gelegen hebben. Blancquaert. Maldcjjhcm, Robert -Julien van, Belg. musicoloog. * 1810 te Dentergem, f 13 Nov. 1893 te Elsene (Brussel). Vooral bekend door zijn Trésor Musical (1866-’93), een verzameling van talrijke polyphonische werken uit de 16e eeuw, die men met omzichtigheid moet gebruiken wegens absoluut gebrek aan wetensch. geest. V.d. Borren. Mal del pinto (pinta, carate, catiri) genees k.) is een sohimmelaandoening, die vooral in centraal tropisch Amerika wordt waargenomen en waaraan in sommige streken 10 % en zelfs nog meer van de bevolking lijdt. Er ontstaan gele, roode, violette of blauwe vlekken op de huid, welke geleidelijk verdikt wordt en een onregelmatige scheuren vertoonende oppervlakte krijgt. Het proces woekert ook in de diepere huidlagen. De patiënten krijgen, doordat de ziekte zich soms over een groot gedeelte van het lichaamsoppervlak verbreidt, een treurig uiterlijk, terwijl bovendien de afwijking een zeer onaangenamen geur doet ontstaan. De behandeling is uiterst moeilijk en moet bestaan in het langdurig toepassen van antiparasitaire middelen. E. Hermans. Malden, 1° dorp in de Geld. gem. > Heumen (XI 612 D4). 2° stad in Massachusetts (Ver. Staten; 42° 25'N., 71°10'W.). Ca. 60 000 inw. Industrie van gummischoenen, -slangen en chemicaliën. Maleieren, gem. in het N.W. van Belg. Brabant (VI 96 BI); opp. 800 ha; ca. 2 700 inwoners (voornamelijk Katholiek) ; landbouw. Bakermat der Marselaer’s, die o.a. een rol speelden aan het hof van paus Adrianus VI. Malderus, Jan, bisschop van Antwerpen. * 14 Aug. 1563 te Sint-Pieter-Leeuw, f2l Oct. 1633 te Antwerpen. Prof. in de wijsbegeerte aan de paedagogie „Het Varken” te Leuven, 1686; doctor in de theologie, 1694; rector der univ. te Leuven, 1602; bisschop van Antwerpen, 10 Febr. 1611. Schreef vsch. Ned. en Lat. werken over pastoraal- en moraaltheologie. Gaf ook meditaties uit. Valvekens. xvm. i Maldonado (ook Maldonatus), J u a n, Spaansch Jezuïet. * Eind 1636 te Las Casas de la Reina, f 5 Jan. 1583 te Rome. Godgeleerde en exegeet, stond om zijn geleerdheid en deugd ook bij tegenstanders (Calvinisten) hoog in aanzien. Na zijn dood werden van zijn werken uitgegeven twee commentaren (op de Evangelies en de vier groote profeten) en een apologetisch De Caeremoniis Tractatus (als 2e ged. van dl. II der Biblioth. ritualis van Zaocaria). L i t. : Salygni, La Vie du P. Maldonat, in Appendice aux Mémoires du P. Broet (Le Puy 1885); Galdos, in Estudios ecclesiésticos (April 1936). Louwerse. Male, Emi 1 e, Fransch kunsthistoricus met wereldreputatie. Hij is practisoh dé man, die de iconographische wetenschap heeft opgevoerd; zijn werken zijn standaardwerken. * 2 Juni 1862 te Commentry. Sedert 1925 was M. jarenlang directeur van de „Ecole framjaise” te Rome. Werken: L’art religieux du Xlle s. en Fr. (31928) ; L’art relig. du XHIe s. en Fr. (31925); L’art relig. de la fin du Moyen Age en Fr. (31925); L’art relig. après le Conoile de Trente. Italië, France, Espagne (1932). Nicole Malebranche. Malca, tegenw. kaap M a 1 i a, steile Z.O. punt van den Peloponnesus, berucht om zijn gevaarlijke stormen (XII 384 E 6). Malebranchc, Nico 1 e, Fransch Oratoriaan en wijsgeer. * 5 Aug. 1638 te Parijs, f 13 Oct. 1716 aldaar. Voornaamste vertegenwoordiger van het > Occasionalisme. M. is een innig-religieuze natuur en wil het rijk van Christus ook in de wijsbegeerte vestigen ; de verbinding met het Aristotelisrae acht hij voor het Christendom schadelijk, maar van het stelsel van Descartes, dat naar zijn meening volkomen aanpast bij de wijsbegeerte van St. Augustinus, verwacht hij alle diensten, die de wijsbegeerte aan den godsdienst mag en moet bewijzen. M. aanvaardt het Cartesiaansch dualisme van geest en stof zonder beperking. Niet alleen de wisselwerking van ziel en lichaam sluit hij uit, maar hij ontneemt aan de geschapen dingen iedere oorzakelijkheid, die hij alleen aan God wil toekennen; de eindige dingen zijn slechts de causes occasionnelles voor het werken van God. Elke kennis van het eindige en beperkte zijn veronderstelt de kennis van het Oneindige Zijn Gods, waarvan het de beperking is ; wij kennen de dingen niet rechtstreeks, doch enkel door hun ideeën, oertypen van het geschapene, die wij krachtens de vereeniging van onze ziel met God in God schouwen. Voor deze kentheorie meende M. (ten onrechte) zich op Augustinus te kunnen beroepen. De denkbeelden van M. vonden bij zijn geloofsgenooten in Frankrijk naast felle bestrijding ook veel sympathie, die zich buiten den kring van zijn ordebroeders ook tot de universiteiten en de groote wereld uitstrekte. Gedurende geheel de 18e eeuw werden zoowel in Frankrijk als in Engeland en Italië bij voorkeur uit zijn werken de argumenten getrokken, waarmee het empirisme en sensualisme van > Locke werd bestreden. Voorn, werken: Recherche de la vérité; Conversations chrétiennes; Petites méditations sur I’humilité et la pénitence ; Traité de la nature et de la grace ; Traité de morale ; Méditations chrétiennes ; Entretiens sur la métaphysique et la religion; Traité sur I’amour de Dien; Éntretien entre un philosophe chrétien et un philosophe chinois sur I’existence de Dieu ; Béflexions sur la prémotion physique. L i t. : V. Delhos, Etude sur la phil. de M. (Parijs 1925) ; H. Gouhier, La phil. de M. et son expérience religieuse (Parijs 1926) ; F. Sassen, gesch. v. d. Nieuwere Wijsb. tot Kant (1933). F. Sassen. Malecite-Indianen, stam der ■> Indianen van Noord-Amerika, Noordoostergebied; eng verwant met de Abnaki-Indianen; in de huidige prov. New Brunswick en Quebec, Canada. Maledetto of M olez zo, warme droge wind in Italië. > Sirocco. Malediven, koraaleilanden-archipel in den Indischen Oceaan (X 224 C 6-7), staande onder Britsche bescherming. Totaal opp. 300 km2 (17 atollen met 175 bewoonde eil.), ruim 77 000 inw. De bewoners zijn Ceyloneezen, evenwel sterk gemengd. De mannen zijn bekwame schippers. Verbouw van kokospalmen, rijst en gierst; vischvangst. Het handelsmiddelpunt is Mali, tevens de zetel van den sultan. Sipman. Malcghijs of Madelg h ij s, oud-oom der Heemskinderen, toovenaar, als Herlijn uit de Artlmrromans, die met list wonderbare dingen verricht. Hij werd do held van een eigen roman in het Fransch, Maugis d’Aigremont, die bewerkt werd in een uitvoerigen Middelnederlandschen roman, waarvan steeds nieuwe fragmenten ontdekt worden, dien we ook kennen uit een volksboek en uit een Middelhoogduitsche vertaling, Malagis, waarvan een hs. het jaartal 1474 draagt. De populariteit van dezen roman toont de voorliefde van het volk voor ziekelijke, fantastische, wonderbaarlijke dingen en avonturen. Ui t g.; N. de Pauw, Madelghijs’ Kintsheit (1889) ; W. de Vreese, in Tschr. Ned. Taal en Lett. (1896); J. Verdam, ibid. (1901); Fl. Prims, in Bijdragen tot de Gesch. (1928). —L i t.: L. Michels, Tschr. Taal en Lett. (VI). V. Mierlo. Maleicrs, samenvattende naam voor de volken, die Malaka, Indonesië en een deel van Madagaskar bewonen, en tot het Mongoolsche ras belmoren: de eigenlijke Maleiers op Sumatra en Malaka en langs de kusten van vele andere eilanden, Javanen, Soendaneezen, Madoereezen, Atjehers, Balineezen, Makassaren, Boegineezen, enz. Ze zijn middelmatig groot, de huidskleur is lichtgeel tot donkerbruin, de schuine oogstand en de zgn. Mongolenplooi zijn minder uitgesproken dan bij de meeste Mongolen. Ze hebben sluik tot licht-goivend zwart hoofdhaar, donkere oogen. uitstekende jukbeenderen. Er komen kort- en langschedelige typen voor. Baard en knevel zijn weinig ontwikkeld of ontbreken. Over het stamland der M. bestaan verschillende theorieën. H. Kern (Taalkundige gegevens ter bepaling van het stamland der Maleisch-Polynesische volken) meent, dat het Z.O. Azië is. Volgens hun eigen overleveringen stammen de eigenlijke Maleiers = de Indonesiërs, die Maleisch tot moedertaal hebben, uit W. Sumatra, vanwaaruit ze naar alle kanten uitzwermden. In 1160 zouden ze Singapore gesticht hebben, en toen ze vandaar verdre- ven werden, de stad Malaka. Van hieruit zouden ze dan over den geheelen Indischcn Archipel zich verspreid hebben, op de grootere eilanden alleen langs de kusten en in de vlakten langs de groote rivieren. De handel was vooral in hun handen, en hun taal werd de algemeen gebruikte in den handel. De M. zijn nu voor het grootste deel Mohammedanen. Over het karakter der M. loopen de meeningen nogal uiteen. Ze zijn vormelijk en weten hun aandoeningen uitstekend te verbergen. Sterke neiging tot uiterlijk vertoon. Welsprekendheid wordt door hen hoog gewaardeerd. Olthof. Voor hun taal, zie Maleisch en > Maleisoh-Polynesisch. Maleingreau, Paul de (eigenlijk Paul Malengreau), Belg. componist. * 23 Nov. 1887 te Trélon. Leerling van het Brusselsch Conservatorium, waar hij orgelleeraar is sedert 1929; alhoewel betrekkelijk modern, staan nochtans zijn orgelwerken sterk onder invloed van den Gregoriaanschen zang. Malcisch, een Indonesische taal, landstaal van de kustgebieden van Malaka, Oost-Sumatra, Zuid-Bomeo en den Riouw-Lingga-Archipel, benevens van sommige gedeelten van het binnenland van Zuid-Sumatra, ten nauwste verwant aan het Menangkabausch van de Padangsche Boven- en Benedenlanden. Als taal van de kustgebieden van de drukbevaren Straat van Malaka is het lingua franca geworden, eerst van het handelsverkeer, later van het geheele cultureele en politieke leven van de inwoners van den Indisehen Archipel; hiervoor is het bijzonder geschikt door zijn eenvoudige klankstelsel en zijn eenvoudige grammaticale structuur, doch desondanks heeft het er een groot deel van zijn vormenrijkdom in verloren. Er bestaan dus thans twee soorten M., het Hoog- of Riouw-Maleisch, dat de bewoners van de hierboven genoemde gebieden als moedertaal spreken en dat, veredeld en c.q. gemoderniseerd, in de literatuur wordt gebruikt, en het Laag- of Pasar-Maleisch, dat zich bijna uitsluitend van grondwoorden en omschrijvingen bedient, dat wemelt van vreemde woorden en zinswendingen, en dat de vreemdeling in drie maanden heet aan te leeren, omdat hij het hanteeren mag volgens het principe „wat je niet weet, dat blijft zoo” (d.w.z. wat men niet in het M. kan zeggen, zegt men maar in zijn moedertaal). In het Laag-Maleisch zijn er vele schakeeringen waar te nemen, verschillend naar het milieu, dat zich van het jargon bedient, en uiteraard van verschillenden woordenschat, al naarmate het Javanen-Maleisch, Atjehsch-Maleisch, Chineezen-Maleisch, Europeanen-Maleisch enz. is. Het is de moedertaal geworden van de in Indië geboren Chineezen en sommige Indo-Europeanen, terwijl het streektaal is geworden van Batavia en omgeving (Bataviaasch-Maleisch, met sterken Balischen invloed vanwege de vroegere kolonie van Balische slaven en slavinnen te Batavia). Het Hoog-Maleisch, dat mede door de werkzaamheid van het Kantoor voor de Volkslectuur zich aan de eischen van den modernen tijd heeft aangepast, wordt door de inheemsche nationalisten in deze dagen gepropageerd als Basa Indonesia, taal van Indonesië; volgens hen moet het als drager van het supra-nationale geestelijke verkeer naast de tallooze landstalen komen te staan als eenheidstaal, of zelfs de landstalen verdringen. Al zal dit laatste niet gemakkelijk geschieden daar, waar de landstaal een sterke positie inneemt (Javaansch, Soendaasch, Menangkabausoh, Bataksch, Makassaarsch, Boegineesch, Atjèhsch, Balisch), in andere gebieden, waar de landstalen te talrijk zijn en het aantal sprekers er van te gering, is de kans, dat het M. de landstaal op den duur verdringt, niet gering, zooals uit de geschiedenis van Ambon en de Minahassa bijv. blijkt. Op Java en Baii geven sommige groepen van de bevolking de voorkeur aan het Maleisch boven de landstaal, om geen gebruik te behoeven te maken van de sociale differentiaties van hun moedertaal (->rangtalen). Het oudste M. is bekend uit Sumatraansche inscripties van de 7e eeuw. Sinds de invoering van den Islam is het met Arab. letters geschreven geworden, terwijl tegenwoordig het gebruik van Lat. letters overheerschend is. In grammaticale structuur komt het in hoofdzaak overeen met het Javaansch (> Java, IV); sociale differentiaties kent het echter hoegenaamd niet. Sinds de 18e eeuw zijn er verschillende spraakkunsten verschenen. Wel bruikbaar zijn die van Spat en van Gerth van Wijk. Ben goed woordenboek (Ned.-Mal. en Mal.-Ned.) schreef van Konkel (31930). Voor de literatuur, zie ->■ Maleisohe literatuur. Berg. Maleische Archipel, naam, die vroeger te zamen met „Insulinde” gebnükt werd ter aanduiding van wat men thans ook Indischen Archipel of Indonesië noemt. De naam M. A. is in gebruik geweest, toen men de inheemsche volkeren van Indonesië als Maleiers placht aan te duiden, en verdient tegenover den zeer bruikbaren naam Indonesië niet gehandhaafd te worden. Berg. Maleische beer, > Beerachtigen. Maleische literatuur. Na de Javaansche litteratuur is de Maleische verreweg de belangrijkste van den Indischen Archipel. Hetgeen onder > Java (sub V) opgemerkt is geworden omtrent het onderscheid tusschen de mondeling overgeleverde en de te boek gestelde, min of meer officieel erkende letterkunde geldt ook voor de Mal. lit., en eveneens hetgeen men daar leest omtrent het statische karakter der lit. en de hiermede samenhangende moeilijkheid om uit de geschriften zelf iets omtrent de auteurs en den chronologischen samenhang te weten te komen. Een groot verschil tusschen beide is echter, dat de Mal. lit. omstreeks den tijd van den overgang van de Hindoe-periode tot de Mohammedaansche periode niet haar weg heeft gevonden naar een gebied, dat haar reservaat is geworden, zooals Bali het reservaat is geworden van de Oud-Javaansche letterkunde. Daardoor is de oude Mal. lit., die aan de Mal. vorstenhoven van vóór 1500 stellig bestaan heeft, in haar oorspr. vorm en samenstelling verloren gegaan, al zullen er wel elementen van overgebleven zijn in jongere geschriften. Voorts heeft, daar reeds in het begin van de 16e eeuw de Europeanen in den Ind. Archipel hun invloed begonnen te doen gelden, en er na den val van > Modjo-Pahit geen oppermachtig inheemsch rijk meer gevormd is geworden, het ons bekende Mal. letterk. leven zich nooit in één kraton gecentraliseerd; wel is waar hebben in de 17 e eeuw Malaka en Atjèh brandpunten van letterk. activiteit gevormd, maar zulk een belangrijke rol, als de Jav. vorsten en vorstenhoven in de geschiedenis der Jav. lit. spelen, hebben deze vorstenhoven in de Mal. literatuurgeschiedenis niet gespeeld. In de Mal. lit. ontbreekt de eeuwenoude traditie, en dientengevolge heeft zij veel minder weerstand kunnen bieden aan invloeden van buiten, resp. in veel mindere mate de invloeden van buiten aan haar eigen aard kunnen assimileeren. Voor onze kennis van de bevolking van den Ind. Archipel en haar verschillende vormen van beschaving heeft de Mal. lit. dan ook veel minder beteekenis dan de Javaansche. Naar de literaire vormen kan men de Maleische letterkundige producten indeelen in pantoen’s, sjair’s en prozageschriften. Pantoon’azijn verzen van vier regels, waarvan de derde op den eersten en de vierde op den tweeden rijmt; de eigenlijke inhoud, meestal van lyrischen of erotischen aard, is vervat in de tweede helft, terwijl de eerste helft met haar veelal zinloozen inhoud vooral dient om door den klank van haar woorden de sfeer te scheppen voor het in zich opnemen van de tweede helft. Sjair’s zijn veelal langademige gedichten, bestaande uit verzen van vier regels, die alle uit meestal vier woorden en hoogstens tien lettergrepen bestaan, en die onderling rijmen. Onder de prozateksten vallen als literaire genres speciaal te noemen de hikaj at ’s, fantastische verhalen vol avonturen, voor een klein deel wellicht inheemsch, maar grootendeels ontleend aan vreemde literaturen, en de vertalingen van Mohamm. theologische, juridische en ook wel mystieke werken, die in een zeer eigenaardig taaltje geschreven zijn, omdat de bewerkers er van het Arabisch van de origineele teksten op den voet plachten te volgen zonder rekening te houden met het verschil in taaleigen (zoogenaamd kitab-Maleisch). Naar de herkomst laten zich de Mal. literatuurproducten verdeelen in; echt-Maleische werken; ontleeningen aan de Jav. letterkunde; werken, die aan de Voor-Indische lit. ontleend zijn, hetzij onmiddellijk, hetzij via het Tamil, hetzij via het Javaansch; boeken, die ontleend zijn aan of bewerkt zijn naar de Mohamm. theol. lit. en die hun Arab. herkomst verraden door overvloedige citaten in die taal; geschriften, welke tot de profane of semi-profane Mohamm. lit. belmoren en welke hun weg naar den Archipel gevonden hebben via het Perzisch en/of het Hindoestani; en geschriften, die op Europ. origineelen teruggaan. Tot de e c h t-M a 1 e i s c h e werken behooren in de eerste plaats de inheemsche geschiedwerken, die, evenals de Javaansohe > babad’s, opgebouwd zijn uit mythen, legenden, verordeningen en vermaningen, en min of meer betrouwbare inlichtingen over de geschiedenis van een of ander vorstengeslacht (Riouw, Koetai, Kota-Waringin, Atjèh e.a.). Onder deze geschiedwerken is het meest bekend de Sadjarah Malajoe, ook Salalat as-Salatin genaamd, tot stand gekomen in 1612 in Malaka en herhaaldelijk uitgegeven en vertaald. Verwant aan deze stof is de hist. roman van Hang Toeah, die zich heet af te spelen in de dagen van ->■ Modjo-Pahit, de vorstenspiegel Boestan as-Salatin, door Noer ad-Din ar-Raniri (een van de weinige schrijvers, van wiens leven wij iets weten; geen Maleier van geboorte), in het begin van de 17e eeuw geschreven aan het hof van de sultans van Atjèh, en de Adat Radja-Radja Malajoe („gewoonten der Maleische vorsten”), waarin men allerlei wetenswaardigs vindt over de Mal. hofcultuur. Verder behooren tot de echt-Maleische letterkunde de, veelal banale, volksverhalen, die si Miskin („de arme slokker”) tot hoofdpersoon hebben, en de Mal. versie van het dierenepos, met Pelandoek Djinaka, het slimme dwerghert, tot hoofdfiguur. Van belang zijn ten slotte de geschriften van Abdoellah ibn Abdilkadir Moensji van Singapoer, die in het begin van de 19e eeuw een autobiographie en een verhaal van zijn pelgrimstocht naar Mekka publiceerde en die de voorlooper geweest is van de moderne Mal. lit., welke, zich naar Europ. modellen richtende, in onzen tijd o.a. door de goede zorgen van het Kantoor voor de Volkslectuur tot verdere ontwikkeling komt en producten levert, die gunstig beoordeeld worden. De geschriften,die aan andere literaturen ontleend zijn geworden, zijn te heterogeen om ze in het kort te kunnen beschrijven. Men treft in Mal. gewaad aan, soms precies gelijk aan het origineel, soms daarvan in den loop der tijden gedivergeerd, de Voor-Indische werken Pantsjatantra, Mahabharata en Ramajana, het Voor-Indisch-Perzische Papegaaienbeek, Javaansche Pandji-romans en wajang-verhalen, de Arab. versie van den Alexander-roman, de Mohamm. profetengeschiedenis, het epos van Amir-Hamza, waarin de Mekkaansche profeet en zijn vrienden en tegenstanders ten tooneele verschijnen, het Boek der Duizend Vragen, enz., enz. Onder de ontleende geschriften van waarde zijn o.a. de gedichten van Hamza van Baros of Hamza Pansoeri, een tijdgenoot en tegenstander van ar-Raniri, die, naar het schijnt, ook invloed heeft uitgeoefend op de heterodox-Mohammedaansch-mystieke lit. van Java, te noemen. L i t.; Voor verdere inlichtingen wordt verwezen naar de handsehriften-catalogi van Juynboll (Leiden 1899) en van Bonkel (Batavia 1909, Leiden 1921), waarin men inhoudsopgaven van de hss. van het Bataviaasch Genootschap en van de Leidsche Universiteitsbibliotheek aantreft; naar J. J. de Hollander’s Handl. Beoef. Mal. Taal- en Lett. (61893), en naar Overbeck’s overzicht der Mal. Lett., in Malaiische Weisheit und Geschichte (Jena 1927). Berg. Maleisehe staten, staatjes in het Zuiden van Malaka (Azië), onder Britsche bescherming; gedeeltelijk verbonden, gedeeltelijk niet-geconfedereerd. Tot de eerste (totaal ca. 70 000 km2 met 1,4 millioen inwoners) belmoren Perak, Pahang, Selangor en Negri Sembilan; tot de andere (totaal ca. 60 000 km2 met 1,2 millioen inw.) behooren Kedah, Perlak, Kelantan en Trengganu. De bodem is zeer vruchtbaar; groote uitvoer van rubber, copra. Meer dan 100 000 arbeiders zijn werkzaam in den mijnbouw (tin, goud, bruinkool). Alle staten staan onder den gouverneur der Straits Settlements. In iederen staat heerscht een sultan, bijgestaan door een staatsraad. In de geconfedereerde staten is een bondsraad, waarin de vier sultans zitting hebben naast den Engelschen oppercommissaris, secretaris, vier residenten, enz. Naast het Eng. recht is het gewoonterecht grondslag bij de wetgeving. De Eng. invloed ving aan, toen Raffles in 1819 Singapore bezette voor de Engelsch-Oost-Indische Compagnie. Voor de missie, zie > Indië (sub 111 B). Li t. : Handbook to British Malaya (1930); Sidney, Malay Land (1926). Heere. MsUeisehe woorden in het Ncderlandsch, > Leenwoord. Malcisch-Polynesisch, naam, die vroeger gegeven werd aan de tallooze talen tellende talenfamilie van de eilandenwereld ten Z.O. en ten O. van Z.O. Azië. Gegeven naar analogie van den naam Indo-Germaansch, moest de naam te kennen geven, dat de talen gesproken werden in een gebied, dat van de streken der Maleiers zich uitstrekte tot de landen der Polynesiërs. De ontdekking, dat ook de talen van Madagaskar en sommige Voor-Indische talen tot deze familie behooren, stelde de ontoereikendheid van den naam in het licht. Bovendien bracht nader onderzoek de verschillen tusschen Indonesische, Melanesische en Polynesische talen sterker naar voren, terwijl aan den anderen kant de mogelijkheid, dat ook de talen van Nippon aan de zgn. M.-P. talen verwant zijn, zich voordeed. Dit alles heeft er toe geleid, dat men den term M.-P. talen als te fantastisch heeft opgegeven. Een algemeen aanvaarde nieuwe naam is er echter niet voor in de plaats getreden; de naam Austronesisch verdient wel hot meest aanbeveling. Zie > Indonesië, sub Indonesische talen. Berg. Maleisch-Portugecsch, Creoolsche taal, welke zich tijdens de Portug. heerschappij in Ned.-Indië als alg. omgangstaal heeft ontwikkeld uit vnl. Maleisch en Portugeesch. Zij bleef tot in de 2e helft van de 19e eeuw in Indië heerschend, maar wordt thans alleen nog in Toegoe gesproken. ■> Afrikaansch; > Oost-Indisch. Weijnen. L i t.; H. Schuohardt, Kreol. Studiën (IX); Ueber das Malaioportug. von Batavia und Tugu (1891). Maleisch Schiereiland, andere naam voor > Malaka. Malcla, 1° plaats in Belgisch-Kongo, prov. Costermansstad, district van Maniëma (XV 514 D 3-4). Spoorwegstation; handelscentrum; oliefabriek; boschexploitaties. Missiepost der Paters van den H. Geest; beroepsschool; scholen; verplegingspost. 2° Plaats in Belg.-Kongo, proy. Leopoldstad, district Neder-Kongo; gelegen aan den rechteroever van den Kongo, tusschen Banana en Boma; hydrographische instellingen; oliefabriek; bosch- en landbouwexploitaties. Monheim. Malém Dagang, eigenlijk: Meester Koopman of Meester Buitenlander, naam van een van de meest populaire oorspr. Atjèhsche heldendichten, waarin de oorlog wordt beschreven, dien Iskandar Moeda (1607- ’36) van Atjèh gevoerd heeft tegen de Portugeezen in Malaka, zonder uiteindelijk succes. Het historische gegeven is echter overwoekerd door legenden en anachronismen. De Portugeezen zijn in het gedicht Hollanders geworden, onder leiding van een zekeren Si Oedjoet, een zonaanbiddenden volgeling van Moses, die door de Atjèhers ten slotte gevangen genomen wordt, maar niet te dooden blijkt, dan nadat hij zelf heeft medegedeeld, dat het eenige middel zou zijn hem gesmolten lood in den mond te gieten. Men vindt het verhaal in uittreksel in Snouck Hurgronje, The Achehnese (11, 80 vlg.). De tekst wordt uitgegeven door Cowan (diss., Leiden 1937). Berg. Malcmpré, gem. in de Belg. piov. Luxemburg, arr. Marche (XVI 736 Dl); hoogte 487 m. Opp. 1 157 ha, ca. 325 inw.(Kath.).Leem-enleigrond.Houtzagerij. Malen (Fr. Mélin), gem. in Waalsch-Brabant (VI 96 B 4); opp. 1162 ha; ca. 1 000 inw. (Kath.). Landbouw. Maler, Hans, schilder te Schwaz (Tyrol), werkzaam in het begin der 16e eeuw. Men schrijft hem een aantal portretten toe, die hem doen kennen als verwant met de school van Zeitblom en Strigel. Lit.: Thieme-Beoker, Allg. Künstlerlex. Malcrmi-bijbcl, een beroemde, geïllustreerde Ital. bijbeldnik, door Giovanni Ragazzo voor Lucantonio Giunta te Venetië in 1490 gedrukt, met zeer fraaie houtsneden. De vertaling is van Nicolo M., naar wien deze uitgave genoemd wordt. De stijl der illustratie was bet voorbeeld voor den Keulschen Bijbel en beïnvloedde Holbein. Poortenaar. Maler Müller, > Miiller (Friedr.). Malerij, > Meelfabricatie. Malesherbcs, Chrétien Guillaume de Lamoi g n o n, Fr. staatsman en jurist. * 6 Dec. 1721, f 22 April 1794 te Parijs. M. volgde zijn vader op als president van La Cour des Aides, maar werd om zijn oppositie door Lodewijk XV ontslagen. Onder drang van de openbare meening, die van M. hervormingen verwachtte, benoemde Lodewijk XVI hem (met Turgot) tot minister (1774-’76). In 1792 keerde M.uit Zwitserland terug, omLod.XVlinzijnproces bij te staan en werd daarom later als „samenzweerder tegen de Republiek” geguillotineerd. V. Claassen. Malet, Lucas, pseud. van mrs. Mary Saint-Leger Sarrison, Eng. romanschrijfster. * 4 Juni 1852 te Eversley, f 1931. Dochter van Charles > Kingsley, kardinaal Newman’s heftigen bestrijder. Zij werd Kath. in 1903. Haar talentvolle romans hadden veel succes; zij kenmerken zich door fijne zielsontleding. Voorn, werken; The Wages of Sin (1891); History ot Sir Rioh. Calmady (1901); Colonel Enderby’s Wife (1885); The Tall Villa (1920); The Survivors (1923); The Days of Want (1926). F. Visser. Malèves-Samtc-Marie-Wastinncs, gem. in Waalsch-Brabant (VI 96 E 4), samenvoeging van drie oude parochies, elk thans nog met eigen kerkje: Malèves-St. Ulrix, Malèves-Ste. Marie en Wastinnes; opp. 752 ha; ca. 650 inw.; landbouw. Malfatti, Giovanni Francesco Giusep p e, Ital. wiskundige. * 1731 te Ala di Trento, f 9 Oct. 1807 te Ferrara. Vanaf 1771 hoogleeraar in de wiskunde te Ferrara. Is vnl. bekend om het zgn. probleem van Malfatti: in een gegeven driehoek drie cirkels te beschrijven, waarvan elk de twee andere en twee zijden van den driehoek raakt. Hij schreef verder over de lenmiscaat en over algebraïsche vergelijkingen van den 6en graad. Dijksterhuis. Malhcrbe, 1° D. F., Zuid-Afrikaansch schrijver. * 1881 te Daljosafet (Pêrel). Na zijn hoogere studies te Halle en Freiburg, waar hij in 1906 promoveerde, keerde hij naar Z. Afrika terug, waar hij hoofd van een school te Camarvon werd, in 1910 hoogleeraar in de moderne talen te Bloemfontein en in 1918 hoogleeraar in het Afrikaansch. Zijn beteekenis ligt vooral op het gebied der Afrik, taal, voor wier verheffing hij veel deed. Werken. Proza: Vergeet me niet (1913); Die Keulenaar (1926); Hans'die Skipper (1929). Tooneelwerk : Die Skoolseun van Mnr. Poirier (vert.); Koringaboere (1921); Die mense van Groeneklool (1926) ; Meester (1927). Verder vsch. dichtbundels. Dit.: Pienaar, in Taal en Poësie van die Twede Afrik. Taalbeweging (41931) ; Schoonees, Die Prosa v. d. 2e Afrik, beweging (1922). Piet Visser. 2° F r a n ?o i s de, Fransch dichter, maar vooral taalhervormer en wetgever van den Parnassus, terecht „le premier ouvrier du classicisme” genoemd. Katholiek, alhoewel geboren uit een Geref. magistratenfamilie.* 1556 te Caen, f 1628 te Parijs. Zijn weinig uitgebreid oeuvre is beperkt totmeestalkleur-, bloed- en ziellooze Stances, Odes, Sonnets, Chansons, Epigrammes enEpitaphes. Belangrijk evenwel was de rol, die hij speelde als hervormer, waarbij hij in de allereerste plaats reageerde tegen naaping der Klassieken, Italianisme, Marinisme, enz. Niettegenstaande aanvallen van Desportes, Bertaux, Rógnier, enz. werd zijn leer vanaf 1650 gevolgd door ieder goed schrijver. Uit g. : d. Lalanne (5 dln. 1862). Recent: Poésies, door M. Allem en Ph. Martinon (1926). L i t. : Sainte-Beuve, Poésie au XVIe s. (Parijs 1843) ; G. Allais, M. (Parijs 1891) ; F. Brunot, La Doctrine de M. (Parijs 1891); M. Counson, M. et ses sources (Luik 1904) ; Souriau, m! (1912). Willemyns. Fr. de Malhcrbe. Malia, Nieuw-Grieksche naam van > Malea. Malibran. Maria Felicita, een der beroemdste altzangeressen der 19e eeuw, dochter van Manuel Garcia. * 24 Maart 1808 te Charmes-sur-Moselle, f 23 Sept. 1836 te Parijs. Leerling van haar vader, oogstte stormachtigen bijval in Amerika, Londen en Parijs. Na haar huwelijk met den koopman Malibran, dat spoedig ontbonden werd, trouwde zij met den beroemden violist de > Bériot (1836), doch stierf twee maanden daarna te Manchester wegens overmatige inspanning op het muziekfeest aldaar. L i t.: A. Pougin, M. M. (1911); Louise Héritte-Viardot, üne famiUo de grands musiciens (1923). Koole. Maligne ontaarding (maligne degeneratie) (genees k.). Hiervan spreekt men, wanneer een goedaardige tumor op een bepaald oogenblik een kwaadaardig karakter krijgt en in een of anderen vorm van kanker overgaat. De eene soort tumor heeft daar meer neiging toe dan de andere, maar in het algemeen komt dit verschijnsel slechts zeer zelden voor. Wyers. Malik Ibrahim, volgens sommige Javaansche geschiedboeken de eerste verkondiger van den Islam op Java (> Wali), die pogingen zou hebben aangewend om de vorsten van Modjo-Pahit te bekeeren. Aangezien er volgens Chineesche berichten in 1416 nog geen inheemsche Mohammedanen op Java waren, en M. I. in 1419 te Gresik, waar hij begraven ligt en zijn grafsteen gevonden is, gestorven is, is de Javaansche traditie, zooals B. Schrieke heeft aangetoond, Malermi-bijbel. Houtsnede met twee voorstellingen uit het leven van Saloraon. onbetrouwbaar. Vermoedelijk hebben latere Javaansche geschiedschrijvers den grafsteen met Arabische inscriptie gekend en daaruit M. I. ’s apostolische werkzaamheid afgeleid. Lit.: Veth, Java (aI, 229 vlg.); B. Schrieke, Het Boek van Bonang (blz. 28 vlg.). Berg. Malikieten, aanhangers van de Mohamm. rechtsschool (> madzhab), die zich op Malik ibn Anas (f 796 te Medina) als stichter beroept. Malik Sjah (of Mel i k Sjah), Seldzjoekenvorst (f 1092), wiens regeering haar roem vooral dankt aan zijn vizier Nizam-al-Moelk, staatsman en bevorderaar van godsdienst, wetenschap en kunst door het oprichten van universiteiten (Nizamijja te Bagdad), moskeeën, hospitalen, door kalenderhervorming, enz. Malili, 1° onderaf d. van de afd. Loewoe in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, Ned.-Indië,met gelijkn. hoofdplaats; 28 699 inw.(1930), waarvan 34 Europ., 149 Chin. en 67 andere Vreemde Oosterlingen. Van de Inlanders zijn 4 809 Christenen (4802 Prot., 7 Kath.) en 5 692 heidenen, de rest, ong. 2/3 der bevolking, is Mohammedaan. In de bovenlanden zijn groote ijzer- en nikkelertsafzettingen gevonden. 2° Hoofdplaats der gelijknamige onderafd. (VII 160 B 2), gelegen aan de gelijknamige rivier, die bij vloed voor schepen van 7 m diepgang bevaarbaar is. Uitvoer van damar en rotan. Aanloophaven van de schepen der K. P. M. (Koninklijke Paketvaart Maatschappij). Olthof. Malim, een in inlandsche talen van Ned.-Indië gebruikelijke vervorming van het Arab. woord moe"allim, onderwijzer, meester, waarmee in verschillende talen verschillende lieden worden aangeduid. In het Javaansche taalgebied is m., behalve loods, ook zooveel als > doekoen, in de Soendalanden iemand, die tijgers, krokodillen en slangen hypnotiseert en tot gehoorzaamheid brengt, de Maleiers verstaan onder malim bert i g a (de malim-trits) de drie godsdienstambtenaren (->- imam, chatib en > bilal), terwijl de Atjèhers met malém ieder aanduiden, die min of meer op de hoogte is van de godsdienstige literatuur. Berg. Mallndi (M e 1 i n de), havenplaats in de Eng. Kenia-kolonie (I 536 G 5); door de Perzen gesticht en in de M.E., toen de Arabieren er een drukken handel dreven, een der bloeiendste zeesteden van Oost-Afrika. Vasco da Gama voer vanuit M. recht over den Indischen Oceaan naar Calicoet (1498). M. is tegenw. van slechts gering belang; ong. 6 000 inwoners. v. Velthoven. Malipiero, Giovanni Francesco, componist. * 18 Maart 1882 te Venetië. Stond eerst onder invloed der oude Ital. meesters, doch voelde zich tijdens zijn Parijsche verblijf tot de Fransche Impressionisten aangetrokken. Sinds zijn ballet La Mascarade des Princesses captives (1924) heeft hij zijn eigen stijl gevonden. Werken. Piano : Prelude autunnali, Poemi asolani, Masohere che passano. Rispetti e strambotti voor strijkkwartet. Orchest: Impressioni dal vero (I, 11, III), Pause del silenzio. Muziekdrama’s, o.a. L’orfeide (trilogie), het sprookjesoratorium La principessa Ulalia. M. bezorgde nieuwe uitgaven van Monteverdi, Bassani, Frescobaldi en Stradella. Geschriften: II pregiudizio della melodia (1912); La sinf. ital. dell’ avvenire (in Rev. Mus. It.); II teatro (1920); The orchestra (Eng.). • L i t.; G. M. Gatti, in Rev. Mus. It. (1919), Labroca, in Anbruch (Sept. 1925). Koole. Mali t zin, vulkaan in Mexico (19°10'N., 98°W.); 4 462 m hoog. Mallants, Peter, Ned. dichter uit de 17e eeuw, trad in de Kartuizer orde en schreef enkele werkjes van mystisch-ascetischen aard, waarin hij gedichten opnam, die de aandacht verdienen. Voorn, werk: Het leven, deugden, mirakelen enz. van den H. Bruno (1673). Mal-1 .ara, Juan de, Humanistisch schrijver. * 1627 te Sevilla, f 1671. Stichter der Sevillaansche School. Zijn (1 000?) tooneelwerken zijn verloren gegaan. Hoofdwerk: Philosophia Vulgar (Sevilla 1568); verzamelde ca. 1000 Castiliaansche spreuken en spreekwoorden. L i t.: J. Gestoso, J. de M. y Mateo Alemdn (1896); A. Gastro, Juan de M. L. y su Filosofia vulgar (in Homenaje a Pidal, 111, 563-592); G. J. Geers, De Renaissance in Spanje (1932). Borst. Mallarxné, Stéphane, Fransch dichter. * 18 Maart 1842 te Parijs, f 9 Sept. 1898 te Valvins. Een der gaafste poëtische genieën van de 19e eeuw; met Baudelaire en Verlaine de inleider van het Symbolisme. Zijn bondig oeuvre, dat veel Anglo-Amerikaansche invloeden onderging, is enkel door een elite genietbaar. Zijn doel was de idee, door middel van spraakkundige, stylistische en zelfs typographische hulpmiddelen, in haar gekristalliseerde volheid te suggereeren. Het volmaaktste van zijn werken is ongetwijfeld L’Après-midi d’un Faune (1876). Voorn, werken: Poésies complètes (1887) ; Vers et Prose (1893); Un coup de dés jamais n’abolira le hasard (1897). Lit. : E. Dujardin, M. par un des siens (1936). Willemyns. Mallegat, 1° water in het Rijnland, verbindingsstuk van den Ouden Rijn met de zee, na doorgraving van de duinen bij Katwijk aan Zee ontstaan. 2° De directe vaarweg van het Dordsche Kil op Dordrecht. Vroeger Nieuwe Vaart geheeten. Werd in het belang van Dordrecht gegraven. Mallcïne (v eeartse n ij k u n de), een extract van een reincultuur van bacillus mallei, dat gebruikt wordt om malleus (kwade > droes) te herkennen. Het wordt in het oog van het paard gedruppeld of subcutaan geïnjiceerd. Is de reactie positief, dan is dit het bewijs, dat het paard aan malleus lijdt. Mallcry, Karei van, kopergraveur te Antwerpen. * Juli 1671, f na 1636. In 1621 was hij deken van het Lucasgilde. Zijn werk is omvangrijk. Ook zijn zoon Philippe is een kopergraveur van naam. Mallet, Jan, Belg. priester-missionaris van Scheut, martelaar. * 1870 te Hechte, f 13 Aug. 1900 te Koei-Hoa-Tsj’eng. Naar Midden-Mongolië vertrokken in 1896, viel hij als slachtoffer van de vervolging in den > Boksersopstand, samen met p. Amandus Heirman. Mallet du Pan, Jacq u e s, Fr. schrijver. * 1749 te Genève, f 10 Mei 1803 te Richemond (Eng.). Sinds 1783 redigeerde M. een Journal hist. et politique in principieel monarchistischen geest. Lodewijk XVI belastte hem met een geheime zending naar Berlijn en Weenen (1792), om met het oog op de prikkelbare stemming in Fr., de regeeringen te verzoeken, zich niet te gedragen als arbiters over Fr. Hij emigreerde daarna naar Zwitserland, later naar Eng. en schreef in zijn Mercure brittanique scherpzinnige beschouwingen over den politieken toestand in Europa. Hij waarschuwde o.a. den pretendent Lodewijk XVIII, zijn kansen niet door een reactionnaire houding te bederven. Zijn Mémoires en Correspondance vormen een voorname bron voor de kennis van den Revolutietijd. V. Claassen. Mallet-Stevens, R o b er t, architect. * 1886 te Parijs. Vertegenwoordiger van de richting der Nieuwe Zakelijkheid. Enkele werken: yerkeerspaviljoen op de Kunstnijverheidstentoonstelling 1925 en garage Alfa-Romeo te Parijs; huizen in de Rue-Mallet-Stevens te Auteuil (1926). Publicatie: Une Cité moderne (Parijs 1914). v. Embden. Malleus, Lat. naam voor kwade > droes. Mallewagen, wagen, waarmede vroeger de gilden nittrokken bij kermisfeest. De inzittenden bedreven allerlei zotheid. Mallinckrodt, f Hermann v o n, een der leiders van het Kath. verzet in het begin van den Duitschen Kulturkampf; broeder van 2°. * 6 Februari 1821 te Minden, f 26 Mei 1874 te Berlijn. M. en zijn zuster sproten uit een gemengd huwelijk, doch genoten een uitstekende Kathol, opvoeding van hun moeder. Van 1860- ’72 was M. in regeeringsdienst; vanaf 1867 ook in den Rijksdag, waar hij een der voornaamste Centrumleiders was. L i t.: F. Schmidt, H. v. M. (21921). 2° Pauline vo n, stichteres eener zustercongregatie; zuster van I°. * 3 Juni 1817 te Minden, f 30 April 1881 te Paderborn. In Paderborn, waar zij sedert 1839 woonde, nam zij eerst het bestuur van een weeshuis op zich, in 1841 richtte zij een tehuis voor blinden in, en in 1849 stichtte zij de Congregatie der Zusters van Christelijke liefde van de Allerheiligste Maagd Maria en der Onbevlekte Ontvangenis. De congregatie breidde zich snel uit, nieuwe huizen werden opgericht. De Kulturkampf deed de zusters uitwijken, niet alleen naar andere landen van Europa, doch zelfs naar Amerika. De congregatie heeft scholen voor huishoudonderwijs, tehuizen voor meisjes en studeerende vrouwen, weeshuizen en blindeninrichtingen. Het proces tot zaligverklaring is in 1926 aanhangig gemaakt. Feugen. L i t.: Biogr. d. A. HüUer (21902) en Jünemann (1911). Mallingcr, Mathi 1 de, operazangeres. * 17 Febr. 1847 te Agram, f 19 April 1920 te Berlijn. Zij was de eerste vertolkster der Eva-partij in Wagner’s „Die Meistersinger”. Mallon, Alexis, Jezuïet, oorspr. Egyptoloog, later directeur van het Pauselijk Bijbel-instituut te Jerusalem, bekend geworden door de opgravingen van het Pauselijk Bijbel-instituut in Teleilat-Ghassoel, onder zijn leiding begonnen. * 1876, f 7 April 1934. Voorn, werken; Les Hébreux en Egypte (Rome 1921); Teleilat-Ghassul. I. Compte Rendu des fouüles de Plnstitut Biblique Pontilical 1929-1932 (Rome 1934, in samenwerking met R. Koeppel S.J. en R. Neuville). Mallorca of M a j o r c a, het grootste eiland van de > Balearen (39° 40' N., 3° O' W.). Opp. ca. 3 700 km2; ruim 276 000 inw. Het bestaat grootendeels uit vruchtbaar heuvelland, alleen het N. is bergachtig. M. heeft een aangenaam klimaat (N. toppen beschermen tegen hevige winden), zoodat het als badplaats van beteekenis geworden is. Middelen van bestaan: landbouw (tarwe, wijn, zuidvruchten); veeteelt (honig, wol); industrie (wol, schoenen, zeep, kleine schepen). Verkeer: Palma is de belangrijkste haven, heeft stoombootverbinding met Alicante, Valencia, Barcelona en een spoorweg naar Manacor. Sipman. H. von Mallinckrodt. Mallos (A n t. g e o g r.), stad in Cilicië ten W. van de uitmonding van den Pyramus. Malm, > Juraformatie. Malmbcrget. plaats in het N. van Zweden (67° 15' N„ 20° 42' O.); opp. 145 ha, ca. 4 300 inw. Na den aanleg van den spoorweg Luleaa—Narvik ontstond bij den Ertsberg Gellivara Kirkby en 4 km naar het N. de arbeidersnederzetting M. Het ijzererts wordt hier door de Luossavaara-Kirunavaara Mij. in dagbouw ontgonnen. lets naar het N. ligt Koskulskulle (1100 inw.). fr. Stanislaus. Malmédy, stadje in het O. van de prov. Luik, ten O. van Stablo (XVI 704 F 3); opp. 640 ha, ca. 6000 inw.; bergachtige en beboschte omgeving, toeristisch centrum; textiel- en papiernijverheid, leerlooierijen; rivier de Warche; ijzerhoudende waterbronnen; bezienswaardige kerken en gebouwen uit de 18e eeuw. M. werd na den Wereldoorlog aan België teruggeschonken. V. Asbroeck. De voormalige Benedictijner abd ij te M. werd ca. 650 gesticht door den H. Remaclus en met de naburige abdij van Stablo in personeele unie verbonden. Beide vormden een kerkelijken vazalstaat van het Duitsche Rijk. In feite kwam M. weldra als priorij onder Stablo te staan, wat aanleiding gaf tot langdurige twisten tusschen beide kloostergemeenten. In 1796 werd de abdij van M. opgeheven. De gebouwen zijn nog goed bewaard. De plaatselijke rechtbank, het athenaeum en een museum werden er in ondergebracht. De kerk (1776-’B4 herbouwd) doet sedert 1819 als parochiekerk dienst. Li t. : E. Michel, Abbayes et Monastères de Belgique (1923) ; Villers, Hist. chronol. des abbés de Stavelot et M. (Luik 1878-’80); de Noüe, Etudes hist. sur I’ancien pays de St. M. (Luik 1848). DeSchaepdrijver. Malmö, hoofdstad van het dichtbewoonde landbouwlandschap Skaane en van de prov. Malmöhus in het Z. van Zweden, aan den Z. ingang van de Sont (65° 36' N., 13° 6' O.); opp. 5 401 ha, ca. 128 000 inw. De eerste bloei, die steunde op handel en haringvisscherij, eindigde ca. 1600. De binnenstad en het slot in het W. zijn uit dien tijd. Na vele oorlogen volgde nieuwe bloei door de haven, die in 1775 werd aangelegd, en later ook door de spoorwegen (1856), die de stad met het overige Zweden verbonden. In den nieuwsten tijd werden de havens uitgebreid (1903), werden er een groote industrie- en een vrijhaven aangelegd ten N. van de stad en voegde zich bij den handel nog de industrie : scheepsbouw, textiel, kunstmest en cement in het geannexeerde Limhamn. Zoo ontstond hier een moderne groote stad, de derde van het land, met een havenverkeer van ca. 3,6 millioen N.R.T., met een technische en een zeevaartschool, spoorwegveer naar Kopenhagen enz. M. is ook een belangrijke vlieghaven. De stad heeft een Kath. kerk en ziekenhuis. In 1848 werd in M. de wapenstilstand gesloten tusschen Pruisen en Denemarken. De prov. Malmöhus is 4 847 km2 groot en heeft 511 000 inwoners. fr. Stanislaus. Malmsbury, Benedictijner abdij in Wiltshire (Eng.), gesticht in de 7e eeuw door den ler Maildubh. Zijn leerling Aldhelm, de eerste abt (ca. 676), bracht het klooster tot bloei. Na de invallen der Denen werd het met hulp van koning Athelstan hersteld en bleef gedurende de M.E. een der belangrijkste Eng. kloosters, dat vele beroemde mannen voortbracht, o.a. den geschiedschrijver Willem van M. (f ca. 1143). In 1539 onder Hendrik VIII opgeheven. Alleen van de abdijkerk zijn nog omvangrijke resten over. Fraaie fragmenten van Engelsch-Romaansche (het Zuidportaal) en Gotische bouwkunst. Lindeman /v. Embden. Lit. : Dugdale, Monast. angl. (I 1846); Luce, Pages from the hist. of M. (1930); Cath. Ene. (IX). Malo, Heilige, ook Maclovius, Maclou en Machutus genoemd, f Ca. 640. Hij schijnt in Wales te zijn geboren en in het klooster Llancarvan te zijn opgevoed. Overeenkomstig de godsvrucht van dien tijd verliet hij zijn vaderland en trok naar Bretagne, waar hij vele kloosters stichtte en in het bijzonder te Saint-Malo als stichter van het klooster ter plaatse, toen nog Aleth genoemd, vereerd wordt. Hij werd koorbisschop, maar stierf als kluizenaar. Zijn relieken werden in de 9e eeuw van Saintes naar Bretagne teruggebracht. De lersche legende, door van Maerlant in zijn Spieghel Historiael, hfst. 56-57, vermeld, maakt St. Maclou den gezel van Sinte Brandaen op zijn legendarische reizen. De Ned. Sinte-Brandaen-tekst verwijst naar den Spieghel (vgl. vers 2 275), maar deze verwijzing schijnt een latere toevoeging. Het leven van St. Malo is beschreven door den diaken Bili van Aleth, en door een anonymus, beiden in de 9e eeuw, later nog door Sigebert van Gembloux (f 1112). Zijn feest wordt gevierd op 16 November. Brandsma. Li t. : F. Plaine en A. de la Borderie, Deux vies inédites de S. Malo (Rennes 1884); Vincentius v. Beauvais, Speculum hist. (XXII, 94-100); Migne, Patrol, lat. (CXL, 729-746); Pertz, Mon. Germ. Script. (VIII, 505-506). In de iconographie wordt M. voorgesteld in bisschoppelijk gewaad, met als attribuut een kelk met hostie. Twee kinderen knielen naast hem neer. Onder zijn voet een groote visch. Ook wordt hij voorgesteld op een onttakeld schip, terwijl Christus hem verschijnt. Heijer. Malo-Badcn (Fr. Malo-les-Bains), gem. in Fransch-Vlaanderen (XI 144 BI) ; 1 300 inw., meest Kath. en Fransch sprekend. Bekende badplaats, gesticht door en genaamd naar Gaspard Malo in de 19e eeuw. Maloese-Tasi, zelfbesturend landsohap in de onderafd. en afd. Pare-pare, gouvernement Celebes en Onderhoorigheden (Ned.-Indië). Bestaat uit een aantal vroegere leengebieden van Sidenreng, die zich tegen de bezetting van Pare-pare niet verzetten en in 1906 van Sidenreng werden afgescheiden. De zelfbestuurder heeft de 4- Korte Verklaring geteekend. Hoofdplaats Pare-pare. Met Sidenreng, Rappang, Soeppa, Sawito, Batoelapa en Kasa samen heeft het één gemeenschappelijke onderafdeelingskas (van Adjataparang). Olthof. Maloevva, zelfbesturend landschap, administratief behoorend tot de onderafd. Enrekang der afd. Pare-pare, gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, Ned.-Indië; ca. 160km2; 12000 inwoners. Malojapas (Ital. Maloggia), Alpenpas, op 1 817 m boven zee, verbindt het Zwitsersohe Engadin met het Ital. Bergell. De M. is een pasdoorgang met stellen trap (257 m) naar de Bergell (Meira) en flauwe helling naar het Engadin (Inndal). Ontstaan door onthoofding (> Aantapping) van den bovenloop van de Inn door de Meira. Op de pashoogte ligt de badplaats Maloja, die ook in den winter vele sportliefhebbers trekt. v. d. Wijst. Maloka, een bijz. type van huizen, bij de Indianen van Brazilië, in rechthoek-stijl en met groote lengte en breedte. Malón de Chaide. fray Pedro, Spaansch Augustijn, mysticus en dichter. * 1530 te Oascante, f 1590. Navolger van het > Gongorisme. Hoogdravende stijl, levendige fantasie en een warm gevoel kenmerken zijn werk. Voorn, werk: Libro de la Conversión de la Magdalena (Barcelona 1588 ; hierin ageert M. o.ra. tegen de ridderromans). L i t. : B. del Arco, El P. M. de Ch. (IV 1919). Malonne, gemeente in de prov. Namen. 8 km ten Z.W. van Namen; ca. 3 300 inw.; opp. 1147 ha; landbouw, steen- en kalkgroeven. De voormalige a b dij Malonne van reguliere kanunniken van den H. Augustinus werd door den H. Bertuinus op bet einde der 7e eeuw gesticht, door de Noormannen verwoest en omstreeks 1147 herbouwd. Door de Fransche Revolutie weiden de kanunniken in Januari 1797 uic hun klooster gedreven. Zij kochten echter de gebouwen (behalve de kerk) terug, doch stonden ze in 1808 aan kloosterzusters af. In 1841 richtte de bisschop van Namen er een normaalschool in op onder de leiding van de Broeders der Christelijke Scholen. De abdijkerk is parochiekerk geworden; hierin o.a. een relikwieschrijn van den H. Bertuinus en een afsluiting van de doopkapel in Renaissance-stijl. Lit. : Barbier, Histoire de I’abbaye de Malonne (Namen 1894). Ghoos/De Schaepdrijver. Malonzuur of methaandicarbonzuur is een vaste, gekristalliseerde verbinding; formule C02H.CH2.C02H. Het is een tweebasisch verzadigd zuur, dat bij 133° C smelt en goed in water oplost. In de synthetische chemie speelt de diaethylester van deze verbinding een belangrijke rol. Van deze ester zijn namelijk de middelste waterstofatomen door één of twee atomen natrium te vervangen: C 2H5C02.CHNa.C02C2H5. Laat men nu het natriumatoom met alkylhaloïde reageeren, dan wordt i.p.v. natrium een alkylgroep op deze plaats ingevoerd. Met deze malonestersynthese kunnen vsch. tweebasisohe zuren worden opgebouwd. De zouten van m. heeten mala t e n. Hoogeveen. Malope Irifida (grandiflora), een plantensoort van de fam. der malve-achtigen, met langgesteelde, drielobbige bladeren en groote, witte, roseroode, purperen of donkergestreepte bloemen, die afzonderlijk in de bladoksels staan; de m. is afkomstig uit Spanje, eenjarig, 60-100 cm hoog, en wordt als sierplant gebruikt. Bonman. Malory, sir Thomas, Eng. schrijver, f 1471. Zeer weinig is over zijn persoon bekend. Zijn groote werk Morte d’Arthur, het eerste Eng. proza-epos, is een verkorte compilatie uit de talrijke Arthur-romances, die in de Fransohe taal in omloop waren. M.’s stijl heeft veel bekoorlijks; de taal is eenvoudig, idiomatisch en reeds vloeiend. Het werk heeft grooten invloed gehad op latere dichters en schrijvers, o.a. Tennyson (Idylls of the King). Uit g. : Works, d. Sommer (1889-’91); d. Strachey J. FR. MULEI Louvre, Parijs, Het Angelus, (Globe Edition 1893). —L i t.: Kittredge, Who was Sir Th. M. ? ; Eug. Yinaver, M.’s Morte Arthur in the light of a recent disoovery (Manchester 1935). F. Visser. Malou, 1° Joannes Baptist a, bisschop van Brugge, geschiedkundige, broeder van 2°. * 30 Juni 1809 te leperen, f 23 Maart 1864 te Brugge. Doctor in de godgeleerdheid van Rome, werd hij prof. en bibliothecaris aan de hoogeschool te Leuven. Hij was ernietenkeldegeleerde,dietal van werken schreef, de schitterende professor, maar ook de leider, die van zijn studenten Katholieken van de daad maakte, wat in die dagen van sterk liberaliseerende strekking oorzaak was van veel wantrouwen ten opzichte van den jongen professor. Toen dan ook mgr. Boussen hem als hulpbisschop vroeg en hervroeg, kwam geweldige tegenkanting. Het was eerst na diens dood, dat M. tot bisschep van Brugge benoemd werd (11 Dec. 1848). Hij was een flink beheerder, die het werk van zijn voorganger voortzette. In zijn paleis richtte hij een bibliotheek in, die nu nog de bewondering verwekt, en begon een diocesaan museum; verder steunde hij de neo-Gotische beweging van Bethune; in alle destijds omstreden vraagstukken treedt hij naar voren: het theologisch onderricht te Leuven, het laïciseeren van de liefdadigheid, van de kerkhoven, van het onderwijs; vurig vereerder van Maria Onbevlekt Ontvangen, begon hij den bouw van haar huldebasiliek te Dadizele. Lit. : Eeuwfeest van Bisdom en groot-seminarie Brugge (1934). 2° Jules, staatsman, broeder van I°. * 19 October 1810 te leperen, j- 11 Juli 1886 te Sint Lambrechts-Woluwe. Hij was sinds 1841 bijna voortdurend lid van het parlement. Van 1850 af was zijn groot werk de Katholieken wakker te schudden en te organiseeren tot den strijd tegen ongodsdienstigheid en liberalisme ; hij zelf, in zijn jeugd vol geestdrift door de gedachten van Lamennais, behield er heel zijn leven de strij – dersziel van. Herhaaldelijk minister, was ni] de le bestreden kampioen der Kath. beginselen, maar teven de man, die ieders bewondering afdwong. In den schoolstrijd (1879-’B4) was hij wederom de organisator en de leider van het verzet, dat eindigde met de zegepraal van 1884 en de nieuwe schoolwet (zie -> België, dl. IV kol. 433-434). L i t. : Bon. de Trannoy, J. M., 1810 a 1870 (Brussel 1905). Allossery. Maloucl, Jean, schilder, van Geldersche afkomst, werkzaam op het einde der 14e eeuw voor de Bourg. hertogen te Dijon. f 12 Maart 1419 te Parijs. Men schrijft hem een aantal schilderwerken toe, die verwantschap met Rogier vertoonen; hij schijnt het middelpunt van een bloeiende school geweest te zijn. Zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 193 in dl. XII. L i t.: A. Michel, Hist. de I’art (III). Schreüen. Mal perforant (g ene e s k.) is de benaming voor slecht genezende zweren met name aan de voeten en den hiel. Deze atonische zweren kunnen zeer diep worden, zoodat zelfs beenderen en gewrichten er door verwoest kunnen worden. M. ontstaat ten gevolge van storingen der trophische zenuwen, en zal derhalve bijv. bij tabes dorsalis, syringomyelie, diabetes en alcoholneuritis vaak voorkomen. Klessens. Malpighi, Marcello, Ital. anatoom, physioloog en plantkundige. * 1628 te Crevalcore bij Bologna, f 30 Nov. 1694 te Rome als lijfarts van paus Innocentius XII. Van 1662 tot 1691 hoogleeraar in de medicijnen te Bologna, Pisa en Messina. M. was een der eersten, die bij hun wetensch. werk van het microscoop gebruik maakten. Hij schreef belangrijke verhandelingen over de haarvaten van het bloedvaatstelsel, de hersenen, de zenuwen, de zintuigen, de milt, enz. Hij is echter vooral bekend als grondlegger der plantenweefselleer en als zoodanig moet hij samen met Nehemiah Grew genoemd worden. Naar hem genoemd zijn o.a. het net van 51. der > huid, de lichaampjes van 51. van de > nieren en de Malpighische vaten. Voorn, werken: Anatomia plantarum (3 dln. 1675-’79); Opera omnia (1686) ; Opera posthuma (1697). L i t. ; M. Cardini, M. (1927) ; Hanstein, Die Begründung der Pllanzenanatomie duroh Nehemiah Grew und M. (1886). Melsen. Joannes B. Malou. Malpighische vaten, zoo genoemd naar 4- Malpighi, zijn buisvormige organen in het lichaam van insecten, duizendpooten en spinnen. Zij liggen ten getale van twee tot zeer vele vrij in de lichaamsholte en monden vlak achter den middendarm in den einddarm uit. Zij halen de excretiestoffen uit het bloed en scheiden deze in den darm uit. Willems. Malplaquet, dorp aan de Fr.-Belg. grens ten N. van Maubeuge. In den bloedigen slag van 11 Sept. 1709 werden de Franschen onder Villars en Boufflers hier verslagen door de verbonden Oostenrijkers, Engelsohen en Nederlanders onder Eugenius van Savoye, Marlborough en Johan Willem Friso. De verliezen der bondgenooten waren zoo zwaar (de Nederlandsche infanterie werd vernietigd), dat van een inval in Frankrijk moest worden afgezien en men zich met de inneming van Bergen moest tevreden stellen. J. D. M. Cornelissen. Malraux, A n dr é, begaafd jong schrijver van het hedendaagsch sowjetiseerend Frankrijk. * 1901 te Parijs. Heeft veel gereisd in het Verre Oosten, waar de beste zijner werken spelen. Schildert ergerlijke erotische tafereelen. Voorn, werken: La Tentation de I’Occident (essay) ; Les Conquérants; La Voie Royale ; La Conditiën humaine (Prix Goncourt, 1933). Jules Malou. Malrove (Mamibium vulgare), een plantensoort van de fam. der lipbloemigen, werd vroeger verbouwd en komt soms verwilderd op zandvlakten en muren voor. De plant is viltig behaard, de bloemkroon is wit en de kelktanden hebben een omgebogen punt. Malta, eilandengroep in de Middell. Zee, 90 km ten Z. van Sicilië, 300 km van Tunis verwijderd (XIV 320 E 7); behoort aan Engeland als kroonkolonie met beperkt zelfbestuur. Totale opp. 316 km2. Voornaamste eil. zijn Malta, Gozo, Comino. De eilanden bestaan uit Tertiaire kalk- en zandsteen en zijn weinig vruchtbaar. Het hoogste punt gaat tot 260 m, de kusten zijn in het algemeen steil. De zomers zijn warm en droog, de winters zoel en vochtig. De Maltezers, ca. 240 000, w.o. ca. 10 000 Engelschen, zijn een gemengd volk met een eigen taal; Kath. De gerechtstaal is het Italiaansch, de schooltaal het Engelsch. Er is een sterke emigratie naar Noord-Afrika. M. is een sterk vlootstation met een groot garnizoen; kabels gaan naar alle windstreken. De landbouw levert tarwe, groenten, aardappels, tabak, vijgen, olijfolie en sinaasappels. Verder katoenindustrie, zeezoutwinning en vissoherij. Universiteit en vele vakscholen. De vlag is wit-rood; de munt Engelsch. Haven; La Valetta. Li t. : Zammit, M. the islands and their hist. (Malta 1926); B. Paribeni, M. (Italia artistica, 1930). Heere. Geschiedenis. M. werd tijdens de Volksverhuizing achtereenvolgens bezet door de Vandalen (454) en de Oost-Goten (494); in 633 werd het heroverd door Byzantium. In 870 kwam het in de macht der Arabieren en ten slotte in die der Noormannen, die het met Sicilië vereenigden. In 1530 schonk Karei V het eiland aan de Johannieters, die sinds dien Maltezers worden genoemd. Dezen wisten zich tegen de Turken te handhaven, o.a. in het beroemde beleg van 1665. Bonaparte maakte zich meester van M. op zijn tocht naar Egypte (1798). In 1800 veroverden het de Engelschen, die bij den vrede van Amiens beloofden het aan de Maltezerridders te zullen teruggeven, hetgeen niet geschied is. M. is thans een kroonkolonie en wordt bestuurd door een gouverneur, bijgestaan door een wetgevend lichaam, bestaande uit twee Kamers. In 1930 werd wegens een geschil tusschen den gouverneur, lord Strickland, en de Kath. bevolking deze vertegenwoordiging buiten werking gesteld. In 1932 is Strickland teruggeroepen en is de verhouding verbeterd, door tusschenkomst van het Vaticaan. Derks. Het archaeologisch materiaal, dat op M. ontgraven werd, behoort grootendeels tot een eigenaardige Neolithische cultuur, waartoe eveneens te rekenen zijn de talrijke Megalithische monumenten als het hypogaeum van Hal-Saflieni en de heiligdommen van Hal-Tarxien, Mnaïdra, Hagiar-Kim en op den Corradinoheuvel. De vsch. vrouwenbeeldjes uit steen en terracotta, die uit deze monumenten afkomstig zijn, zijn gewis als afgodsbeelden aan te zien. Groepen van naast elkaar liggende ronde of vierkante kleine gebouwtjes, die in de omgeving der heiligdommen opgericht waren, zijn als woningen te beschouwen. De ruïne van Boerg-en-Nadur was een versterkte nederzetting. Voorwerpen uit silex en chert heeft men in deze nederzettingen gevonden. De Neolithische bevolking van M. overtrof verreweg haar tijdgenooten uit het overige gebied der Middellandsche Zee in artistieken aanleg: deze kwam vnl. tot uiting in hun ceramiek met kerf snee-ornamentiek en hun plastiek. De Neolithische cultuur van M. bloeide voort, toen elders de metaalcultuur reeds begonnen was. Verwantschap met de Z. W. Europeesche Megalithcultuur, met de spiraal-meanderceramiekcultuur van Italië en de Balkaneilanden en met de Egeesche bronscultuur is niet te loochenen. L i t.: Mayr, die vorgescbicbtl. Denkmaler yon M., in Abhand. Bayer. Akad. (1901, 645-726); Ebert, Reallex. d. Vorgescb. (VII Berlijn, s. v.). R. De Maeyer. Maltakoorts, een vooral in de Middellandsche Zee voorkomende ziekte, welke meestal acuut begint, echter zeer lang aanhoudt en telkens recidiveerende koorts veroorzaakt. Ontstaat vnl. door het drinken van besmette melk (van geiten, doch ook van koeien) en het gebruik van met ongekookte melk bereide voedingsmiddelen (ijs, sommige kaassoorten). E. Hermans. Maltase, > Maltose. Malten (eigenl.: Muller), Ther è s e, dramatische sopraan. * 21 Juni 1855 te Insterburg, f 2 Jan. 1930 te Neu-Zschieren bij Dresden. Te Baireuth in Wagner’s Parsifal de eerste Kundry. iVlaltczerhoiid, een dwergras der keeshonden; hij heeft lange, witte haren en een zwarten neus. Maltczerkruls, > Heraldiek; Kruis. Maltezerrldders, > Johannieters. Malthus, Thomas Robert, Eng. economist. * 14 Febr. 1766 te Dorking (Surrey), f 23 Dec. 1834 te St.-Catherine (Haileybury, Hertford). Studeerde aan de univ. te Cambridge, waar hij ook eenigen tijd leeraar was aan het Jesus-college; in 1797 nam hij een pastorie over in Albury (Surrey). Een meeningsverschil met zijn vader, die met Godwin van meening was, dat een gelijke verdeeling der rijkdommen, als gevolg der overwinning van het verstand op de hartstochten, de overbevolking zou tegengaan, was voor hem aanleiding om zijn afwijkende inzichten op schrift te brengen en in 1798 anonym uit te geven onder den titel: An Essay on the Principle of Population as it effects the Future Improvement of Society, with remarks on the speculations of Mr. Godwin, M. Condorcet, and other writers. Na één jaar was de oplage uitverkocht. De geleverde critiek deed hem naar nieuwe bewijsgronden zoeken, waarvoor hij de meeste landen van Europa doorreisde, vele theoretische en statistische geschriften en reisverhalen bestudeerde, zoodat de in 1803 onder den titel: An Essay on the Principle of Population or a view of its past and present effects on Human Happiness, with an inquiry into our prospects respecting the future removal or mitigation of the evils which it occasions, verschenen tweede dmk een zoo goed als geheel nieuw werk vormde. Voor zijn leer, zie > Bevolkingsvraagstuk (sub B en C). Bij zijn leven bezorgde hij nog vier nieuwe, telkens vermeerderde uitgaven. De overzetting in vele talen maakte hem wereldberoemd. 13 Maart 1804 trad hij in den echt met Herriet Eckersall, met wie hij een gelukkig huwelijksleven leidde. In 1806 werd hij prof. in de geschiedenis en nationale economie aan het College der West-Indische Compagnie te Haileybury (Hertfordshire), in welke hoedanigheid hij vele geschriften over de beteekenis van den landbouw en van de graanrechten uitgaf. Sedert 1810 was hij bevriend met Ricardo, met wien hij 14 jaar in briefwisseling stond. In 1820 verscheen: Principles of Political Econoray, waarin hij afweek van Ricardo’s Principles of Political Economy and Taxation. M. behoorde tot de zgn. Klassieke school. M. was goedaardig en menschlievend, maar als wetenschappelijk man verwachtte hij alles van de nuchtere bestudeering der feiten, hetgeen zijn leer hard en pessimistisch maakte; men mag hem niet verwijten de onzedelijkheid te hebben willen propageeren en den toestand der armen te hebben willen verslechteren. Borrel. Verdere werken: Observations on the elfects of the cornlawa (1814) ; Inquiry into the nature and progress of rent (1815); Definitions on Politica! Economy (1827). —L i t.: James Bonar, M. and his work (Londen 1885); J. O. Payne, Hist. of the family of M. (1880); Handwörterbuoh der Staatswissenschaften (s. v. M.). Malthusianisme, > Malthus; Neo-malthusianisme; Bevolkingsvraagstuk. Maltose of moutsuiker behoort tot de koolhydraten. Het is een disaccharide, dat in fijne witte naalden kristalliseert; formule Ci2H24on+H2o. Deze verbinding speelt in vsch. industrieën, o.a. de spiritusfabricage en de bierbrouwerij, een groote rol. Bij het brouwen van bier wordt door het kiemen van gerst een eiwitachtige stof, de diastase, gevormd, die bij het „maischen” de zetmeel in m. orazet. Eenzelfde omzetting wordt bij onze voeding door het in speeksel voorkomende phyaline bewerkt. Door het in darmsap en gist voorkomende enzyme, de maltase, wordt m. door hydrolyse verder afgebroken tot twee moleculen glucose. Hoogeveen. Malus, Lat. naam voor ■> appel. Malus, Etienne Louis, Fransch natuurkundige. * 23 Juni 1776 te Parijs, f 23 Febr. 1812 aldaar. In 1796 werd hij kapitein bij het geniecorps, tijdens een expeditie in Egypte overviel hem de pest. In 1801 keerde hij naar Parijs terug, waar hij later werkzaam was aan de Ecole Polytechnique. Daar wijdde hij zich aan de natuurkunde, vooral aan de optica, ontdekte de polarisatie van het licht en berekende daarvan de wetten, waarvan er een naar hem genoemd is (1811). J. v. Santen. Malus intercursus, > Intercursus. Malva, ■> Kaasjeskruid. Malve-achtigen of kaasjeskruiden (Malvaceeën), een plantenfamilie met 42 geslachten en ong. 900 soorten; komen in de gematigde streken, maar vooral in de warme zónen voor in Amerika en Azië. Het zijn kruiden, struiken of boomen, met handnervige, soms gelobde bladeren, die met sterharen bedekt kunnen zijn. De groote 6-tallige bloemen staan meestal alleen en zijn dikwijls van een bijkelk voorzien; de stamper heeft veel stijlen; de vrucht valt uiteen in eenzadige deelvruchtjes of is een doosvrucht; de vele meeldraden zijn eenbroederig. De bestuiving geschiedt door insecten, soms zooals bij Abutilon door kolibri’s. Meest bekende geslachten zijn: kaasjeskruid, Abutilon, stokroos, Lavatera, Hibiscus en de katoenplant. Bonman. Malvcrn of Great Malvem, badplaats in Worcestershire (Eng.), aan den voet van de Malvem Heuvels. Ca. 17 000 inw. Schoone omgeving, gunstig klimaat, geneeskrachtige bronnen. De vroegere Benedictijner kloosterkerk is thans Anglic. parochiekerk: beroemde ramen met 16e-eeuwsch geschilderd glas; 14e-eeuwsche misericordiae. Van de driebeukige kerk dateeren uit de 2e helft van de 11e eeuw (Romaansch) de pijlers en bogen van het middenschip en de muur van den Zuidelijken zijbeuk, het overige stamt uit de 15e eeuw (Gotisch). Malven» Hills, een heuvelrug op de grens van Worcestershire en Herefordshire, Engeland (XII 464 E 5-6). Hoogste top Worcestershire Beacon, 520 m. Malvoisin, gem. in de prov. Namen, ten Z. van Beauraing; 300 inw. (Kath.); opp. 607 ha; landbouw. Malvy, Louis Jean, Fransch politicus. * 1 Dec. 1875 te Figeac. Eerst advocaat, in 1906 radicaal-socialistisch volksvertegenwoordiger, Dec. 1913 min. van Handel, daarna van Binnenl. Zaken. Ais vriend van Cailleaux en voorstander van verstandhouding met Duitschland, werd hij na de mislukking van het offensief aan den Chemin des Dames in 1917 door Clemenceau van hoogverraad beschuldigd, en in Aug. 1918 verbannen; hij keerde terug in 1924. In Maaxt-April 1926 was hij minister van Financiën, daarna president van de commissie van Financiën. L i t.: Albert, Le procés M. (1920). Cosemans. Malvva, Plateau van, een bazalttafel (500 m hoog) in de Centrale Provincies van Britschïndië, die van het Windhjagebergte in het N. afdaalt en ontwaterd wordt door de Tsjambal. De bodem is vruchtbaar en de neerslag is voldoende (100 cm). Bekend is de opiumteelt. Malwillempjieskruid, andere naam voor > bilzenkruid. Malzcl, Johann Nepomuk, uitvinder van vsch. mechanische muziekinstrumenten. * 15 Aug. 1772 te Regensburg, f2l Juli 1838 op reis naar Philadelphia. Op M.’s naam staat de uitvinding van den > metronoom, welke echter waarsch. in hoofdzaak aan den Amsterdammer Winkel moet worden toegeschreven. Koole. Mam, afzonderlijk volk der Maya’s, behoorend tot de > Indianen van Middel-Amerika. Mamachi, Thomas Maria, Dominicaan. * 4 Dec. 1713 op Chios, f 7 Juni 1792 te Cometo. Secretaris van de Congregatie van den Index. Zijn theologische uitweidingen ontnemen vaak den objectieven toon aan zijn geschriften over kerkelijke oudheidkunde en gaven veelal aanleiding tot godsdienstige polemieken. E. De Waele. Mamaia, Roemeensche badplaats, 20 km ten N. van Constantsa aan de Zwarte Zee. Koninklijk paleis. Spoorlijn naar Constantsa. V lama liga. stijve maïspap, volksvoedsel in de vlakten van Roemenië en het N. van Joego-Slavië. Mamberamo (= groot water), een der grootste rivieren van Nieuw-Guinee. Zij mondt uit op de Noordkust bij kaap d’Urville. Ze ontstaat uit de samenvloeiing der uit het W. komende Rouffaerrivier en de uit het O. komende Idenburg-rivier, die men beter als haar eigen bovenloop zou kunnen beschouwen en die verder onder den naam van Sobger bij het Sterrengebergte tot aan de grens van het Ned. gebied doordringt, met een kleine waterscheiding tusschen dit en de Sepik of Keizerin Augusta-rivier in het Austr. gebied. De M. is tot 240 km van de kust voor kleine stoomschepen bevaarbaar. Geurtjens. Mambre, een vorst der Amorieten te Hebron, die met zijn broeders Eshol en Aner een bondgenoot werd van Abraham (Gen. 14.13-24). Mambres, gezel van > Jannes. Mameloeken, Egypt. heerschersstam, afkomstig van Mongoolsche slaven, die een afzonderlijk militair corps gingen vormen; zij regeerden Egypte van 1262 tot 1517 en werden toen aan de Turksche heerschappij onderworpen. De M.-sultans worden ook Baharieden genoemd. De naara is ontstaan uit het Arab. mamloek, d.i. overheerscht, onderworpen. L i t. : Muir, The Mameluke or Slave dynasty of Egypt 1260-1517 (1896). De Mamcloeksche bouwkunst (1250-1517) is een zelfstandig onderdeel van de Islamietische bouwkunst, met Egypte (Kaïro) als centrum en Palestina, SjTië en West-Arabië als invloedssfeer. Zij vertoont eenerzijds Perzisch-Turksche, anderzijds ook eenige, zij het voorbijgaande, West-Europ. (Gotische) invloeden, als gevolg van de Kruistochten. De meest voorkomende monumenten zijn de grafmoskeeën. Koepel en minaret krijgen in deze kunst een eigen vorm: de koepel wordt torenachtig gerekt door verhoogen van de tamboer en steiler maken van de koepellijn. De minaret vertoont meerdere, door uitgebouwde galerijen krachtig gescheiden, verdiepingen (onder meestal vierkant, dan achtkant, boven rond). Typisch voor deze architectuur, die in het algemeen uit is op het sierlijke en fijne, is de toepassing van veelkleurig steenmateriaal, meestal in den vorm van opvolgende lichte en donkere horizontale banden. Veel monumenten zijn niet bewaard gebleven, de meeste liggen in Kaïro, o.a. de grafmoskeeën van sultan Barkoek (1400- ’O5) en van sultan Ka’it Bai (1474). Zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 288 in dl. XIV. v. Embden. Mamer, 1° gemeente in het Z.W. van het groothertogdom Luxemburg, ten W. van de hoofdstad; opp. 2 754 ha, ruim 2 000 inw.; landbouw, steengroeven; heuvelachtige omgeving.M.ligt aan de gelijknamige rivier. Tot de gem. behooren Cap, Capellen en Holzem. 2° Linker zijri v i e r van de Alzette in het groothertogdom Luxemburg; ontspringt aan de Belgische grens, ten W. van Gamich, loopt dan N.O. en werpt zich bij Mersch in de Alzette; het benedendal is nog al diep ingesneden (XVI 735). V. Asbroeck. Teekening van een mammoet door den voorhistorischen mensch, in de grot van Font de Gaume. Beconstructiebeeld van een mammoet. Mamertinus, Claud i u s, minister van Financiën en praefectus praetorio van Illyrië en Italië onder keizer Julianus. Zijn dankrede bij gelegenheid van zijn benoeming tot consul (gratiarum actio de consulatu suo), in 362 n. Chr. gehouden, is bewaard gebleven (Panegyricus 362). Mamcrtus, Heilige, aartsbisschop van Vienne. f Ca. 475. M. stelde waarschijnlijk de » Kruisdagen in. Mamertijnen (Lat. Mamertini = zonen van Mars of M a m e r s), Campaansche huurtroepen in dienst van Agathocles, tyran van Syracuse (317-289 v. Chr.) tegen Carthago. Na diens dood uit Syracuse verdreven, bezetten de M. de stad Messana. Door Hiero II van Syracuse belegerd, riep de eene helft Carthago, de andere Rome te hulp. Dit werd de directe aanleiding tot den Eersten Punischen oorlog (264-241). Messana heette nu voortaan: civitas Mamertinorum. Mamcrtijnsche gevangenis, Oud-Romeinsche gevangenis ten O. van het Capitolium te Rome. Het benedengedeelte (het zgn. Tullianum), te oordeelen naar bouwmateriaal en techniek, stamt uit de 3e eeuw v. Chr., en was in de rots uitgegraven. De bovenverdieping (le eeuw v. Chr.) gaf toegang tot dit gedeelte langs een ronde opening in den vloer. In de M. g. werden Catilina’s medeplichtigen omgebracht en Jugurtha en Vercingetorix opgesloten. Het diende tot kerker voor den H. Petrus, die er, om zijn bewaker te doopen, de thans bestaande bron zou hebben doen ontspringen. In de 15e eeuw werd het Tullianum S. Pietro in Carcere genoemd en kreeg voor het eerst de benaming Mamertinus. E. De Wade. Mamiani, Terenzio, Ital. politicus en philosoof. * 19 Sept. 1799 te Pesaro, f 21 Mei 1885 te Rome. M. nam deel aan de revolutie van 1831, faalde bij zijn poging om een verbond te sluiten met den pauselijken legaat en werd verbannen. Dichtte in de Vonetiaansche gevangenis Inno dei Patriarchi. Trok als balling naar Parijs, stichtte met Gioberti de Societa della Confederazione italiana. In 1857 benoemd tot prof. in philos. der geschiedenis te Turijn en in 1871 overgeplaatst naar univ. van Rome. Voorn werken: Sei lettere al Rosmini (wiens theorieën over het zijn hij bestreed); Confessioni di un metafisico (hierin gaat zijn empirisme over in een onbevangen Platonisme) ; Meditazioni Cartesiane. L i t.: Partini, M. e i suoi tempi (1911). Ellen Russe. Mamillaria, naara van een vroeger plantengeslaohtvan de familie der cactusaohtigen, dattegenwoordig wordt verdeeld in de geslachten Neotnamillaria, Mamillopsis, Coryphantha en Strombocactus. Mammaca, Ju 1i a, Romeinsche keizerin-regentes. Zij was de vrouw van een Syriër: Gessius Marcianus, en de moeder van keizer AlexanderSeverus, die in 222 op 14-jarigen leeftijd keizer werd. Zij beschermde beleidvol die jeugd en hield ook verder veel invloed. Zij werd tezamen met hem vermoord (234). Slijpen. Mammalia, Lat. naam voor > zoogdieren. Mammatus-wolk ( kapitalisme, in zooverre terecht, dat de geest, die het economisch doen en laten bezielt, dikwijls op ergerlijke en voor het algemeen welzijn zeer noodlottige wijze een mammonistische geest is. M. is nauw verwant aan > plutocratie. Koenraadt. Mamoedijjeh, kanaal in het N.W. gedeelte van de Nijldelta gelegen, ten O. van Alexandrië; verbindt de haven van Alexandrië met de Westel. armen van de Nijldelta. Mamoedjoe, zelfbesturend landschap, beboerende tot de gelijknamige onderafd. van de afd. Mandar, gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, Ned.- Indië; 42 249 inw., w.o. 21 Europ., 208 Chin. en 82 andere Vreemde Oosterlingen (1930). De talrijke baaien aan de kust leveren goede havens voor Inl. prauwen. In het gebergte wonen Toradja’s, langs de kust Boegineezen. Olthof. Mamore (Guapay), bronrivier van de Madeira in Bolivia (VII6O B 4). Ze ontspringt als Rio Grande in de Cordillera de Cochabamba, breekt door het massief der Oostelijke Cordillere en mondt na 1 800 km bij Villa-Bella. Mainpoko, plaats in Belgisch-Kongo, prov. Coquilhatstad, district van de Tsjoeapa; aan den linkeroever van de Loelonga (XV 514 B 2); aanlegplaats van de bootlijnen Leopoldstad—Basankoesoc en Coquilhatstad—Basankoesoe. Handelscentrum. Missiepost van de Congregatie van Mill-Hill; lagere scholen; verplegingspost. Monheim. Man van Smarten, voorstelling van den levenden Man van Smarten. Houtsnede van Dürer. Titelvignet van „Die grosse Passion” (1510). Christus met doornenkroon, mantel of lendendoek, aanvankelijk in staande houding, met de hand wijzend op de zijdewonde. Voorbeelden; in Duitschland te Schwabisch-Gmünd, Würzburg e.a. (14e eeuw), Frankrijk te Rodez (16e eeuw). In verband hiermee staat de Ecce Homo. Sedert de 15e eeuw vindt men den zittenden Christus of den zgn. „Christus op den steen” (D. Erbarmebild of Erbarmde, Fr. Christ de pitié of Christ piteux), d.i. de geboeide Christus, die, na de ontkleeding op den Calvarieberg, wacht op de verdere voltrekking der kruisiging. Voorbeelden in Frankrijk te Vénizy, Troyes, te Atrecht (van Jean Bellegambe) e.a., in Duitschland voorbeelden bij Cranach en Diirer. Bekend is ook de „Christus op den steen” te Uden (15e eeuw), in België verder meerdere voorbeelden. Zie ook Gregoriusmis. p. Gerlachus. Li t. : R. Bauerreisz, Pie Jesu, das Schmerzensmann-Bild (1931); Male, L’art relig. en Franoe (111, 94-96) ; Künstle, Ikonogr. der Christl. Kunst (I, 486). Man niet het ijzeren masker, graaf Hercules Antonius Ma 11 iol i, Ital. staatsman. * 1 Dec. 1640 te Bologna, f 19 Nov. 1703 te Parijs. Sloot als staatssecretaris van hertog Karei IV van Mantua in 1678 met Bodewijk XIV een geheim verdrag, waarin aan Frankrijk het bezettingsrecht in de vesting Casale werd toegestaan; hij verried echter dit geheim aan Frankrijks vijanden en werd daarom op bevel van den Fr. koning, met flagrante schending van het volkerenrecht, op Venetiaansch gebied gevangen genomen (2 Mei 1679) en gevangen gehouden, eerst te Pifnerol, later tot aan zijn dood in de Bastille te Parijs, terwijl zijn identiteit streng geheim werd gehouden, o.a. door het fluweelen (niet ijzeren) masker, dat hij dragen moest, om de begane volkerenrechtsschending niet wereldkundig te doen worden; deze werd eerst in onzen tijd door Frantz Funck-Brentano uiteindelijk vastgesteld. Voltaire in zijn „Siècle de Louis XIV” was de eerste, die algemeen deed rondgaan de veronderstelling, dat de geheimzinnige gevangene zou zijn geweest een broeder van den Fr. koning, die treffend op hem leek; anderen spraken van Fouquet, den belastingambtenaar, die aan Bod. XIV zooveel moeilijkheden heeft veroorzaakt. Li t. : F. Funck-Brentano, Légendes et archives de la Bastille (1898). v. Gorkom. Man. De zieke man, naam voor Turkije sinds een lied van 1683, „Der Türk ist krank” (München, Cod. Germ. 4065). De dichter was een koorheer uit het klooster Baumburg: J. Albert Poysel. Ontelbare malen werd dit woord geciteerd en in spotprent gebracht. Maii, Is 1 e of, Keltisch: Mannin (= midden), eiland in de lersche Zee (XII 464 D4), op gelijken afstand (60 km) van Engeland en lerland, 29 km van Schotland; opp. 572 km2; 60 000 inw. Het midden en Zuiden bergachtig, hoogste top Snaefell (620 m); in het Z.W. bij Port Erin prachtige rotspartijen aan zee; in het N. laagvlakte met breed strand. Zachte winters. Middelen van bestaan; veeteelt, landbouw, mijnbouw (lood, zink, koper, ijzer), steengroeven; toeristenverkeer. Bevolking van Keltische afkomst met vele oude gebruiken; eigen taal, het ■> Man x, bijna uitgestorven. Het eiland heeft Home rule en een geheel eigen wetgeving. De lieutenant-governor of lord-of-Man wordt door den koning benoemd; de Council en het House of Keys vormen samen de volksvertegenwoordiging, de Court of ïynwald genaamd. Wetten van het Eng. parlement gelden slechts voor Man, wanneer dit uitdrukkelijk vermeld is. Hoofdstad Douglas (20 000 inw.). Geschiedenis. Van de 6e tot de 9e eeuw koningen uit Wales, daarna een Skandinavische dynastie tot 1266; van 1266 tot 1406 bezitting van de koningen van Schotland; van 1406 tot 1766 behoorend aan Eng. graven en baronnen; na 60 jaar onderhandelen in 1829 voorgoed aan het Britsche gouvernement verkocht. G. de Vries. Man,l° Hendrik de, Vlaamsch socialist. * 7 Nov. 1885 te Antwerpen. Bestudeerde aan de hoogeschool te Gent de archieven van Gent; kwam er in aanraking met socialistische voormannen als E. Anseele en Van Beveren. Deed aan journalistiek en streed aan de zijde van Karl Liebknecht. Gedurende eenigen tijd was hij secretaris van het Internationaal Verbond der Socialistische Jonge Wachten. In 1911 werd hem de leiding der nieuwe Centrale voor Arbeidersopvoeding toevertrouwd en talrijke socialistische scholen werden opgericht. Stichtte de Ecole Ouvrière Supérieure. Van 1922 tot 1933 docent aan de univ. te Frankfort a. d. M. ; daarna professor aan de hoogeschool te Brussel en bestuurder van het in Juni 1933 opgerichte Bureau voor Sociale Studiën, dat met de uitwerking van het Plan van den Arbeid, ook genaamd Plan de Man, belast werd, en ondervoorzitter der sociale Hendrik de Man. M. is een der sterkste persoonlijkheden uit het hedendaagsche socialisme. Zijn ideeën brachten een niet te onderschatten wijziging tot stand in het Marxisme. In tegenstelling met Marx en zijn volgelingen komt M. er voor uit, dat economische of materieele factoren de socialistische gezindheid der massa’s niet bepalen, maar veeleer motieven van geestelijken aard en structuur. Zoo is M. geworden tot een van de grootste theoretici van het reformistisch socialisme. Voorn.werken; The remaking of a mind (1919); Au Pays du Taylorisme (1919); La Grise du Socialisme; Zur Psychologie des Sozialismus (1926) ; Der Kampf um die Arheitsfreude (1927) ; Die Intellektuellen und der Sozialismus ; Antwort an Kautsky ; Opbouwend socialisme (1931) ; Sozialismus und Nationalfascismus (1931); Massen und Führer (1932); Réflexions sur I’Economie dirigée (1932); Nationalisme en Socialisme (1932). L i t.: E. Vandervelde, Etudes Marxistes (1930); B. P. C. van Gestel 0.P., Het Religieus socialisme (1932) ; A. Van Hool, H. de M. alsPedagog. Louteraar v.h. Sociaüsme (VI. Opvoedk. Tschr., Febr. 1933, 270). Kuypers. 2° Herman de, pseud. van S. H.Hamburg e r, Ned. letterkundige. * 11 Juli 1898 te Woerden. M. beschrijft in zijn landelijke, krachtig gestyleerde romans het leven der Zuid-Hollandsche boeren en kleinburgers met een strak realisme, dat echter door een hartelijke deernis met het lot der ongelukkigen wordt beheerscht. In 1927 bekeerd tot het Katholi- cisme, legde M. zich echter niet toe op propagandaliteratuur, doch verdiepte in zijn nieuwere episoderomans zijn weergave van eenvoudige, pakkende gemoedsconflicten der plattelandsbevolking, die hij dóór en dóór kent. Zijn roman „Het wassende water” werd bekroond door de Mij. der Ned. Letterkunde. Werken: Aardebanden (1922); Weideweelde (1923); De Eenzame (1924); Rijshout en Bozen (1924); Het wassende water (1926); Meester Lampelaar (1929); De kleine Wereld (1932) ; Maria en haar Timmerman (1933) ; Een stoombootje in den mist (1934); De barre winter van negentig (1936); Scheepswerf De Kroonprinses (1936). Asselbergs. Mana, woord, door den Eng. zendeling Codrington in de moderne ethnologie en godsdienstgeschiedenis ingevoerd. „Het woord bestaat”, zoo meent Codrington, „over geheel den Stillen Oceaan en beteekent een niet natuurlijke maar in zekeren zin bovennatuurlijke kracht en gelijk welke macht of overmacht, die afzonderlijke menschen bezitten. Dit m. is niet aan iets bepaalds gebonden en kan ook overal meegedeeld worden. Geesten, van het lichaam gescheiden zielen en bovennatuurlijke wezens bezitten het en kunnen het meedeelen. Oorspr. gaat het immer van persoonlijke wezens uit, maar het kan zich door middel van water, beenderen, steenen enz. manifesteeren”. Sedert deze ontdekking van Codrington meende men overal analoge opvattingen te ontdekken. Het manitoe der Algonkins en het orenda der Irokeezen werden vooral erg populair. Het geloof in deze algemeene kracht werd door velen aangezien als de oorsprong zoowel van den godsdienst als van de magie. Hiertegen moet evenwel aangevoerd worden: 1° dat deze voorstelling niet zóó eenvormig en zóó algemeen verspreid is, als sommige godsdiensthistorici beweren; 2° dat het geloof in een persoonlijk Hoogste Wezen zeer duidelijk ontwikkeld is in de oerculturen, terwijl het geloof in een algemeene toovermacht er in het geheel niet voorkomt. L i t.: K. L. Bellon, Inleiding tot de vergelijkende godsdienstwetenschap (1932); id., Inl. tot de godsdienstgeschiedenis (1935) ; Fr. R. Lehmann, Mana. Bine begriffsgeschichtliche Untersuchung auf ethnol. Grundlage (21922) ; J. Röhr, Das Wesen des M„ in Literar. Zentralblatt (1919-’2O, 97-124); R. Thurnwald, Neue Forschungen zum Manabegriff, in Archiv f. Religionsw. (1929, 93-113). Bellon. Mauaar, Golf van, golf gelegen tusschen Z.O. Voor-Indië en het eil. Ceylon (X 224 D6). Manabi, provincie in N.W. Ecuador, een vlak kustgebied door randgebergten omgeven, met de havens: Mantua en Bahia de Caraquez. Opp. 20 442 km2, ca. 125 000 inw. De voornaamste cultures zijn: rijst, maïs, cacao, koffie, suiker; verder veeteelt en een weinig industrie. Hoofdstad: Portoviejo. Zuylen. Manucorda, Gui do Ital. schrijver. * 6 Juni 1879 te Acqui (Piemonte). Prof. in de Duitsche taal aan univ. van Napels, daarna te Florence. Aanvankelijk werd hij om zijn werk Verso una nuova mistica (1922) becritiseerd, doch zijn volgende boeken toonden zijn zuiver en vurig Kath. geloof. Door zijn grondige kennis van Duitschland kon hij een belangwekkend oordeel geven over het Germaansch modem heidendom in La Selva e il tempio (1933). Zijn uitgave der Testi cristiani van werken der Ital. mystieken is van overwegend belang, zoo ook zijn vertalingen van Wagner’s operateksten en Goethe’s Faust. Voorn, werken; Paolo di Tarso (tooneelspel); Giorgio Delgani (roman) ; Le Solitudini (essays) ; La Giovane Italia (oorlogsherinneringen); I Contrafforti (studie over modernegeestel.stroomingen). Ellen Busse. Manado (Menado), 1° residentie, omvattend het Noordelijk schiereiland en een deel van het centrale gedeelte van Celebes (Ned.-Indië) en omliggende eilanden, verdeeld in de afd. Sangihe- en Talaud-eilanden (hoofdplaats Tahoena), Manado, Gorontalo, Donggala en Poso (alle met gelijkn. hoofdplaats). 1 110 386 inw. (1930), waarvan 3 146 Europ., 20 022 Chin. en 5 101 andere Vreemde Oosterlingen en verder vsch. Inl. volken. Het geheele gewest is bergachtig, ook de eilanden. Alleen langs de kusten vindt men een smalle laagvlakte, en verder rondom het Poso-meer en tusschen de evenwijdige bergketens wat hoogvlakten. Landbouw is het hoofdmiddel van bestaan, maar ook de visscherij is van belang. Er zijn eenige mijnbouw-ondememingen (goud). Langs de geheele kust, vooral van de Minahassa en de eilanden, aanplantingen van kokospalmen, ook van enkele Europ. ondernemingen. Het Europ. bestuur wordt uitgeoefend door een resident, bijgestaan door assistent-residenten in de afdeelingen; het Inlandsche bestuur in het rechtstreeks bestuurd gebied door districtshoofden, in G. marsaoleh genoemd, die benoemd en ontslagen worden door den resident. Een eigenaardige instelling is die der Inlandsche burgers, welke nogal eens aanleiding tot moeilijkheden heeft gegeven en naar de opheffing waarvan dan ook gestreefd wordt. In de Minahassa en op de Sangihe- en Talaud-eilanden is de bevolking grootendeels Christen, in de andere afdeelingen zijn de Mohammedanen in de meerderheid, ofschoon in Poso het Ciiristendom goede vorderingen maakt. In het gewest zijn de zelfbesturende landschappen Bola’ang Mongondow, Manganitoe, Moöetong en Mori gelegen, welke resp. in 1912, 1913, 1917 en 1908 de zgn. Korte Verklaring hebben geteekend. 2°Afdeeling van de gelijknamige residentie op Celebes, Ned.-Indië (VIII6O nr. IX), met gelijknamige hoofdplaats, verdeeld in de onderafdeelingen Minahassa (hoofdplaats Manado) en Bola’ang Mongondow (hoofdpi. Kotamobagoe). De bevolking van eerstgenoemde onderafd. is grootendeels Christen, die van laatstgenoemde Mohammedaan. 3° Hoofdplaats van de gelijknamige residentie (Ned.-Indië), en tevens van de afd. M. en van de onderafd. Minahassa (VIII6O BI). De gemeente M. werd ingesteld bij Stbl. 1919 nr. 205. De plaats telt 27 544 inw. (1930), w.o. 10 235 Minahassaërs, 3 678 Gorontaleezen en 3 691 Sangireezen. M. is de havenplaats voor de > Minahassa. Sedert de havenverbetering tot stand kwam, is ook in den Westmoesson veilige ligplaats verzekerd, waardoor Kema sterk achteruit gaat. Uitvoer van copra en ebbenhout; invoer van rijst, meest vanZ. Celebes.M. is de zetel van den apost. vicaris van Celebes. OUhof. Manage, gem. in de prov. Henegouwen (XIII 176 D/E 3-4); opp. 939 ha, ca. 5 400 inw. (vnl. Kath.); landbouw; marktplaats; maakt deel uit van het steenkoolbekken van het centrum; meerdere industrieën, met name glasfabrieken. Kasteelen van Manage en van Tyberchamps; praehist. vondsten. Mauagcd currency (Duitsch: manipulierte Wahrung). Hieronder wordt meestal verstaan een regeling van den biljettenomloop, los van het goud, door de circulatie der biljetten zoodanig uit te zetten of in te krimpen, dat het algemeen prijsniveau stabiel blijft. Mauahcm, koning van Israël (742-737 v. Chr.). Manaos, hoofdstad van den Braziliaanschen staat Amazonas (VI 160 C/D 2), tevens voornaamste haven en verkeerscentrum van het Amazonegebied. De stad, gelegen aan de Rio Negro op 16 km van haar uitmonding in de Amazone, telt ruim 87 000 inw. Stapelplaats van de producten van dit gebied. Stoomvaart op Para, andere Braziliaansohe, en Europeesche en Amcrikaansche havens. Uitvoer vooral van rubber, balata, cacao, vruchten, huiden, noten, hout. Bisschopszetel met seminarie. Universiteit. Zuylen. Manaqua, hoofdstad der rep. Nicaragua, Middel – Amerika, gelegen aan den Z. oever van het M.-meer; ruim 60 000 inw. Zeer voorname handelsplaats: uitvoer van koffie, suiker en vleesch. De stad werd 31 Maart 1931 door een aardbeving totaal verwoest. Manareus (Mannaerts?), Oliverius, Zuid-Ned. Jezuïet. * 2 Februari 1623 te Dowaai (Douai), f 28 Nov. 1604 te Doornik. Studeerde te Leuven en Parijs, waar hij in de Sociëteit van Jesus trad. Eerste rector van het Collegium Romanum, provinciaal van Frankrijk, assistent voor Duitschland, generaalvicaris na den dood van Mercurianus (1578), provinciaal van België. Hij legde ook de grondslagen der Hollandsche Jezuïetenmissie (1592). L i t.; Poncelet, Hist. de la Comp. de Jésus dansles anciens Pays-Bas (1,346-351); Sommervogel, Bibl. de la Compagnie de Jésus (V, 456-459). v.Hoeck. Manasscs, 1° eerstgeboren zoon van den aartsvader Josenh, stamvader van den stam Manasse. 2° Koning van Juda (693-639 v. Chr.) ; bevorderde den afgodendienst. Gebed van Manasses, apocrief geschrift van het O.T. Het is gebaseerd op een mededeeling van 2 Par. 33.13, waar te lezen is, dat Manasses, door de rampen hem overkomen bekeerd, tot God bad en werd verhoord. De rest van zijn daden, voegt de kroniekschrijver erbij, staat beschreven in de annalen der koningen van Israël en in de woorden van Hozai. Sommige Grieksche en Latijnsche bijbelhandschriften geven het gebed van Manasses. Er bestaat geen verband met de bovenaangegeven bronnen. Het hoofdidee van het geschrift gaat over Gods barmhartigheid met den zondaar. Tijd van ontstaan is onzeker. C. Srmts. Manbarklak (Eschweilera longipes), zeer zware, harde en dichte tropische houtsoort uit Middel-Amerika en vooral uit Suriname. Door de in het hout aanwezige vergifdeelen is het bijzonder goed bestand tegen de gevreesde paalwormaantasting en het wordt daarom met veel succes gebruikt, voor waterbouwkundige werken als steigers, meerpalen, e.d. Oeverkans. Mancando (Ital.), muziekterm voor sterk afnemende dynamiek. Calando. Mancha, La, de eentonige, kale hoogvlakte in Spanje, die begrensd wordt door de heuvels van Toledo en Cuenca, de Siërra Morena en in het N. door het Alcarriagebied; het N.O. heet La Mancha alta (Sp.,= do hooge M.), het Z.W. La Mancha baja (de lage M.L LaM. was vóór 1833 een bestuurseenheid, en is nu verdeeld over 4 prov. (Toledo, Cuenca, Ciudad-Real en Albacete). Beroemd is La M. als het tooneel van > Cervantes’ roman Don Quijote. De kleinste helft van La M. is nu cultuurland (tarwe, veeteelt en wijnbouw). Lit. : 0. lessen. La Mancha (in Mitt. Geogr. Gesellschaft, Hamburg 1930, 123 vlg.). Sipman. Manchester, 1° stad met den rang van city in Engeland, aan den Zuidoever van de Irwell, graafschap Cheshire (XII 464 E 6). Fabrieks-, handels- en sedert de opening van het Manchester ShipCanal ook zeehavenstad: de vierde van Engeland. Binnenstad vuil en berookt, buitenwijken ruim gebouwd met parken en plantsoenen. Ca. 766 000 inw., met de omliggende plaatsen circa 2 000 000 inwoners. Centrum van de katoenindustrie; grootste katoenmarkt ter wereld: Cottonopolis. Locomotieven- en machinefabrieken; chemische industrie; kleeding- en hoedenmakerijen; rubber- en kunstzijdefabrieken. Met Liverpool invoerhaven voor grondstoffen en levensmiddelen ten behoeve van Lancashire, uitvoerhaven van industrieproducten van geheel Midden-Engeland. Aan de overzijde van de Irwell de tweelingstad S a 1 f o r d, zetel van den Kath. bisschop van Manchester-Salford. Sedert 1847 is M. ook een Anglic. bisdom. G. de Vries. Manchester. Kathedraal. Belangrijkste monument is de kathedraal, waarvan de bouw begonnen werd in 1421 ter plaatse van een oudere, Angelsaksische kerk; het langschip heeft vijf, het koor drie beuken, waarlangs kapellen; rechthoekige Lady-Chapel; koorbanken uit de 16e eeuw; houten zolderingen; restauratie en toevoegingen uit de 19e eeuw. v. Embden. 2° Stad in New Hampshire (Ver. Staten; 43°N., 71°30'W.); ca. 110 000 inw. Katoenindustrie. Manchester, in de lengterichting van ribben voorzien inslag-fluweel (■> Fluweel; Velvet), tamelijk zware stof voor werkmans- en sportkleeding, petten en meubelbekleeding. Oorspronkelijk werd m. vervaardigd in de Eng. stad Manchester en omstreken; doch sedert tientallen jaren wordt het haast in alle katoen-industriecentra gefabriceerd. Vrij breedgeribd m. wordt genuacord genoemd. Vroeger was m. ook bekend onder den naam corduroy (cord du roi = koningsfluweel). Het weefsel is geheel van katoen. Waschfluweel, ook damescord genoemd, is eveneens m. Kenmerken: ribben breeder, pool hooger en zachter. Het wordt gebruikt voor dameskleeding. Schroeder. Manchester Guardian, vooraanstaand Engelsch dagblad van liberale richting, in 1821 als weekblad begonnen; reeds spoedig bekend geworden door de Anti-Cornlaw-artikelen van Cobden. Manchesterschool. Hiermede is niet een leerstellige school bedoeld, maar een groep aanhangers der zgn. Klassieke School in de economie, die zich vereenigden met het doel, het beginsel der staatsonthouding, vooral op internationaal handelsgebied, tot practische beleving te brengen. Onder leiding van Richard Cobden werd in 1838 te Manchester door zeven personen, van wie vooral John Bright vermaardheid verwierf, de » Anti-comlaw-league opgericht, welke een geweldige actie over geheel Engeland ontketende. Nadat het gelukt was in 1846 de korenrechten en in 1853 en 1860 andere invoerrechten te doen afschaffen, bleef men bijeen om verdere propaganda voor staatsonthouding te voeren. In 1866 werd opgericht de Cobdenclub onder het devies: Freetrade, Peace, Goodwill among the nations. De actie voor vrijhandel breidde zich ook over andere landen uit. Men streefde hoe langer hoe meer naar absolute staatsonthouding op alle gebied. Later betitelde men als aanhangers der M. al degenen, die in het egoïsme de eenige econ. drijfkracht zien en de welvaart uit den onderlingen strijd der belangen willen doen ontstaan. Bomt. Manchester Ship Canal, groot scheepvaartkanaal, Manchester verbindend met het estuarium van de Mersey, waardoor Manchester vierde zeehaven van Engeland is. Geopend 1894; 57 km lang, bevaarbaar voor zeeschepen tot 81/2 m diepgang. Het begint bij Bastham en eindigt in de dokken van Manchester, aansluitend bij het spoorweg- en binnenscheepvaartverkeer. G. de Vries. Manchet, onderrand van de mouw bij den pols; vooral ook: rand of opslag van andere, meest witte stof, ontstaan uit het zichtbare randje van de hemdsmouw. Als zoodanig verschijnen de m. eerst in de 16e eeuw, gelijktijdig met het opkomen van den geplooiden kraag. Tegen de 18e eeuw zijn de m. vervangen door de losse lubben, om in de 19e e. weer op te komen, in verschillende varianten. v. Thienen. Muncipatio, Romeinsch-rechtelijke instelling. Uit de bronnen kan afgeleid worden, dat de m. oorspronkelijk een aan vormen gebonden kooptransactie tegen gereed geld geweest is. Later vormt de m. een der wijzen van eigendomsverkrijging (voor res mancipi, zie > Res). In haar oorspr. functie is de m. verdrongen door de in de hanteering vrijere -> emptio venditio. Het belang der ra. als rechtshandeling blijkt uit haar veelvuldige toepassing. Ze komt o.a. voor in verband met ■> adoptio, > coemptio, > emancipatie. Behalve partijen moeten bij de m. aanwezig zijn minstens vijf getuigen (Romeinsohe burgers, die pubertas hebben bereikt; > Impubes) benevens iemand, die de weegschaal (libra) vasthoudt (libripens). Degene, die eigendom verkrijgt, spreekt een XVII. 5 vaststaande, formule uit {> Nuncupatio), terwijl hij met een geldstuk (aes) tegen de weegschaal slaat. Men spreekt wel van een „aes et libra”-transactie. L i t. : D. Hazewinkel-Suringa, Mancipatio en traditie (1931). Hermesdorf. Manco, in den overzeeschen handel het verschil tusschen het gefactureerde afscheepgewicht en het uitgeleverd gewicht. Ook wel het verschil tusschen het werkelijk geleverd en het contractgewdcht. Hierbij is het van groot belang, waar en wanneer het geleverd gewicht geconstateerd wordt. Van de contractsbepalingen hangt het af, of het afscheepgewicht of het gewicht bij aankomst als geleverd gewicht beschouwd wordt. Witsenboer. Manco Khapax, de legendarische stamvader van de > Inca-dynastie, die met zijn gade Mama Oxll op een eiland in het Titicaeameer door den zonnegod geschapen is. Sindsdien geldt „Manco” als titel voor alle Inoa-heerschers. Mandaatgebieden, vroegere koloniën en gebieden der Centrale mogendheden, waarvan door het verdrag van Versailles en luidens art. 22 van het Volkenbondspact ’t bestuur bij mandaatsakte toevertrouwd is aan de in den Wereldoorlog zegevierende landen, onder toezicht en uit naam van den Volkenbond, door middel van de Permanente Commissie voor Mandaten, welke jaarlijks verslag moet uitbrengen. De ra. worden verdeeld in drie soorten: 1° A-mandaat: de vroegere gebieden van het Turksohe rijk, waaraan, ten gevolge van het bestaan van een zeker peil van beschaving, een beperkte autonomie werd geschonken. 2° B-mandaat, over gebieden wier beschavingspeil voor sommige bepaalde vraagstukken het beheer door een mandataris vereischt. 3° C-mandaat, over gebieden, waarvan het rechtstreeksche bestuur met enkele beperkingen werd toevertrouwd aan den mandataris. A-mandaatgebieden: Syrië en Libanon aan Frankrijk, Palestina en Mesopotamië aan Engeland; B-mandaatgebieden: Togo en Kameroen aan Frankrijk en Engeland, Oeganda en Oeroendi aan België; C-mandaatgebieden: Z.O. Afrika aan de Zuid-Afr. Unie, Samoa aan Nieuw-Zeeland, Nauroe aan Engeland, de Duitsche koloniën bezuiden den evenaar aan Australië, en Duitsche koloniën benoorden den evenaar aan Japan. Cosemans. Mandaatsakte, > Mandaatsgebieden. Mandaeërs of Johannes-Christenen, oude Gnostische wederdooperssekte (> Gnosticisme), die nog voortbestaat bij den Sjatt el Arab in Mesopotamië (Irak). Zeer waarsch. ontstond de sekte in de 2e eeuw in het Oost-Jordaanland. Hoofdzaak is de verlossingsleer. De ziel, uit den hemel in het lichaam gedaald, moet bevrijd worden van de materie door goede werken en door ritueele gebruiken, vooral door herhaalden doop in den Jordaan (later den Euphraat). Naast het doopsel kennen zij ook zalving met olie op het sterfbed. Er ontstond een vrij rijke, maar verwarde literatuur, die in haar tegenw. vorm tot de 7e of 8e eeuw teruggaat. Deze heeft sterk de aandacht getrokken van de godsdiensthistorici. Tevergeefs heeft men echter trachten te bewijzen, dat het Nieuwe Test. van geschriften der M. afhankelijk was en dat de M. invloed hadden uitgeoefend op het oudste Christendom. Lit. ; Lex. Theol. Kirche (VI 1934, 842/5); Dict. Théol. Cath. (IX 1927, 1812/24); Lagrange, in Rev. Biblique (1927 en ’2B). Franses. Mandailiug, landschap op Sumatra, omvattende het Zuidelijk deel van de res. Tapanoeli, in het bijzonder het lengtedal van de Batang Gadis en de Batang Angkola, waar veel sawahs voorkomen. De rijstbouw is zoo belangrijk, dat de groote opbrengst nog eenigen uitvoer toelaat. De bevolking omvat naast Menangkabausche, ook Toba-Bataksche elementen. Het meerendeel is Mohammedaansch. Voor de taal, zie > Bataksche talen. v. Vroonhoven. Mandala, een Sanskrit woord voor kring, dat ook een gebied, een invloedssfeer, een kreis enz. kan aanduiden. Op Java werd het in den Hindoe-Javaanschen tijd gebruikt vooral ter aanduiding van de, meestal vrijheerlijke, kloostergemeenten, waaruit de latere ■> pesantrèn’s zijn ontstaan. De inheemsche verhalen over het ontstaan dezer m., hun geschiedenis en den leefregel van hun monniken en nonnen worden behandeld in Pigeaud’s De Tantu Panggëlaran (Den Haag 1924). Berg. Mandalay (Mandaleh), hoofdstad van de Britsch-Indische divisie Boven-Birma (X 224 H 3); ca. 146 000 inw., meerendeels Boeddhisten, ca. 3 500 Kath. M. is gelegen aan de Irawadi op een knooppunt van spoorwegen. Midden in de stad ligt het fort Dufferin met de paleizen en kazernes. Mount-Hill is de bedevaartsplaats. Voor het •> Gouden klooster, zie op dat trefwoord. M. is de zetel van den apost. vicaris van N. Birma. Uitvoer; zijdestoffen, goudsmeedwerk en Boeddh. artikelen. Zie de plaat tegenover kolom 466 in dl. V. Sipman. Mandan-Indianen, stam der > Indianen van Noord-Amerika, Oostelijk Prairie-gebied, in den huldigen staat Noord-Dakota. Mandapa, > Indië (sub IX. Ind. kunst). Mandar, afd. van het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, Ned.-Indië (VII 160 nr. VII), bestaande uit de onderafd. Madjene (met gelijknamige hoofdplaats), Balangnipasche en Binoeangsche benedenlanden (hoofdplaats Tinamboeng), Mamoedjoe (gelijlm. hoofdplaats) en Boven-Binoeang en Pitoe’ oeloemasalo (hoofdplaats Mamasa). De afd. telt 248 135 inw., waarvan 106 Europ., 605 Chin. en 219 andere Vreemde Oosterlingen (1930). De kust is laag en vlak, het binnenland bergachtig. De aan de kust wonende Boegineezen zijn Mohammedanen, die de in het binnenland wonende Toradja’s overheerschen. De Mandareezen zijn uitstekende zeevaarders en onderhouden een drukke prauwvaart. De Toradja’s zijn grootendeels nog heidenen. Olthof. Mandarijneend (mannetje). Mandarijn, vrucht van den Citrus nobilis, een kleinen boom, met lancetvormige bladeren. De m. is oranjekleurig en ca. 6 cm in doorsnee. Uit Oost-Azië afkomstig, in Zuid-Europa gekweekt. > Citrus. Mandarijn, naam door buitenlanders aan Chineesche ambtenaren gegeven, in het Chin. echter „kwan” genoemd. liet woord stamt af van het Sanskrit: „mantri(n)”: raadsman, minister van state, en werd in het vóór-Mohammedaansch tijdvak algemeen gebruikt in Indië ; men vindt het woord in de Indo-Chineesche streken, en onder de Heuvelrassen op de Oostgrens van Bengalen (ambtenaren onder het stamhoofd staande). Toevallig bestaat er een klankovereenkomst tusschen „mantri” en het Portugeesch „mandar”: bevel voeren, en zoo hebben Portugeezen het woord „mandarijn” in zwang gebracht. L i t.: Yule en Crooke, Hobson-Jobson (Londen 1903). Mullie. Mandarijnecnd (Lamponessa galerigulata) of waaiereend, fraai gekleurde eend, uit China afkomstig, wordt veel in vijvers gehouden. De woerd bezit waaiervormig naar omhoog gerichte opperarm- slagpennen en een maanvormigen halskraag, terwijl een sierlijk groene en purperblauwe vederbos van den kop op den hals neerhangt. Van het oog gaat een bruin met witte streep tot aan het achterhoofd.De lange, spitse veeren van den halskraag zijn kersrood, voorhals en zijden van de bovenborst zijn bruinrood, de rug is lichtbruin. Het wijfje is bruinachtig, met grijzen kop; bovenkop en rug zijn dof violet en op de vleugels is een kleine groene spiegel. M. telen in gevangenschap in een hollen boomstam voort. Èernink. Mandatum, behoort met > emptio venditio, > locatio conductio en > societas tot de contracten, welke naar Rom. recht „consensu”, door enkele wilsovereenstemming, tot stand komen. De eene partij (lasthebber) verbindt zich bij m. tot het ten uitvoerbrengen (om niet) van een of meer door de andere partij (lastgever) te verstrekken opdrachten. > Lastgeving. Hermesdorf. Mande of Mandingo, de taal van een belangrijke Negerbevolking van ong. 21/2 millinen zielen, in het hartje van W. Soedan, die vooral door den steun van het Fransche gouvernement voortdurend verder uitgroeit tot de groote verkeerstaal van dit gebied. Thans kennen reeds 2 millioen Negers het M. als hulptaal. Wils. Mande, Hendrik, -> Hendrik Mande. Mandcïsme, -> Mandaeërs. Mandei of Mandelbeek, rivier in de prov. West-Vlaanderen, zijrivier van de Leie; ontstaat nabij West-Roozebeke, door samenvloeiing van twee beken, bespeelt Roeselare, Izegem en Ingelmunster en loopt voor Zulte in de Leie. De M. wordt over heel zijn lengte (67 km) gevoed door verscheidene beken. Hij was vroeger bevaarbaar. Om Roeselare met de Leie te verbinden werd de M. gekanaliseerd tot Ingelmunster, waar hij door een kanaal wordt voortgezet naar de Leie. Hennus. Mandelstam, Josef Emiljewitsj, Russ. dichter van groot talent. * Ca. 1890. Jood van geboorte, werd Mennoniet. Werken: De Steen (1916) ; Tristia (1922); mémoires in proza : Sjoem Wremeni ( = De drukte van den tijd, 1925). Mandement, plechtig en officieel schrijven, waarin een bisschop, of de gezamenlijke bisschoppen van een land of Kerkprovincie, zich richten tot hun geloovigen, om hen omtrent een gewichtig punt van geloof of kerkelijke tucht te vermanen en voor te lichten; zoo bijv. het jaarlijksche Yastemnandcment. Mander, Karei van, schilder, dichter en kunstgeschiedschrijver. * Mei 1548 te Meulebeke, f Oct. 1606 te Amsterdam. Verbleef eenige jaren in Italië (Rome) en vestigde zich in 1683 te Haarlem. Hier werd hij met Goltzius en Com. Cornelisz. medestichter der schildersacademie en heeft met zijn Ital. scholing op de teekenkundige vorming der jongere generatie grooten invloed gehad. Aesthetisch staan zijn kleine teekeningen in zilverstift het hoogst. Als litera- tor blonk hij uit m zijn tijd; met v. d. Noot en y. Hou was hij een der eerste vertolkers van de Ned. Renais sance-poëzie.Verschillende zijner vroege gedichten te vinden in zijn „Gulden Harpe” uit 1599. Daarbij leverde hij vertalingen van Klassieken(llias, dichtwerken van Vergilius en Ovidius). Zijn belangrijkste werk echter is zijn „Schilderboeck” (1604),waarinonschatbare gegevens voor deNed. kunstgeschiedenis behoudenzijn. In de voorrede ertoe gaf hij zeer verdienstelijk! beschouwingen over schilderkunst. L i t.: Thieme-Becker, Allg. Künsterlex.; R. Jacobsen, R. v. M. (1906). Schretlen. Manderïeld, gem. in het O. van de prov. Luik, ten N.O. van St. Vith, aan de Duitsche grens (XVI 704 G 3); opp. 6 261 ha, 1200 inw.; beboschte omgeving; landbouwcultuur, veeteelt; brongebied van de Our. Bezienswaardige kerk met indrukwekkenden toren; Romeinsche vondsten. M. behoorde toe aan het hertogdom Luxemburg. V. Asbroeck. Mandeville, l°Bernard de, Eng. arts en philosoof. * 1670 te Dordrecht, f 21 Jan. 1733 te Hackney. Schreef The fable of the hees or private vices made public benefits, een satyrisch boek tegen Eng. politieke toestanden. Volgens hem is de ikzucht de drijfveer voor individueele en maatschappelijke ontwikkeling, is de zedelijkheid uitgedacht om de massa te beheerschen en is weelde absoluut noodzakelijk. Borrel. 2° Je a n de, eigenlijk Jean de Bourgogne. * Begin 14e eeuw te Luik, f 1372 aldaar. Hij studeerde geneeskunde in Italië en ondernam een reis naar Egypte. In zijn vaderstad teruggekeerd, schreef hij er in het Fransch, onder den schuilnaam Jean de Mandeville, een verhaal van reizen door het Oosten, met de wonderbaarlijkste avonturen. Geen reisverhaal is zoo verspreid geweest als dit; en nochtans is alles compilatie uit oudere werken en heeft het niet de minste waarde, dan alleen voor Egypte. Hij zelf gaf zich uit voor een Eng. ridder van St. Albans. Zijn reizen werden ook in het Ned. vertaald en genoten hier als overal denzelfden bijval, die door de zucht naar het wonderbaarlijke in dien tijd moet verklaard worden. V. Mierlo. Karei van Mander. Uit g. v. d. Ned. vert. door N. A. Cramer (1908). —L i t.; H. Pirenne, in Biogr. nationale beige. Mandibelen (mandibulae) (dier k.), bij geleedpootigen het eerste paar monddeelen. Mandibula bij de zoogdieren: het parige beenstuk in de onderkaak. Mandioli, eiland van den » Batian-archipel (Ned.-Indië). Napolitaansche mandoline Mandoer, woord, dat in Ned.-Indië algemeen gebruikt wordt voor „werkbaas”, „opzichter over het werkvolk”, naar het schijnt een vervorming van het Portugeesche woord mandador, „bevelhebber”. Mandoline, snaarinstrument van de familie der luit; van Oosterschen oorsprong (Arabische tanboer); in Italië vooral tot ontwikkeling gekomen. Vooral de Napolitaansche m. is het meest verspreid. Deze heeft een rondgewelfde klankkast en is bespannen met vier paren metalen snaren (stemming :g, dl, al, e 2), die met een plectrum van schildpad betokkeld worden. De dubbele besnaring laat een tremolo toe. Grootere vormen van de m. zijn mandoliola, mandola, mandoloncello en mandolone. Als hoofdinstrument vooral in gebruik bij plectrum-ensembles van meervoudige bezetting, waarin, naast de familie-instrumenten, vaak ook de gitaar vertegenwoordigd is. de Klerk. Mandonnct, Petrus Fel i x, Dominicaan, historicus. * 26 Fcbr. 1868 te Beaumont bij Clermont-Ferrand, ■} 4 Jan. 1936 te Kain (België). Hij trad in 1882 in de Orde der Dominicanen en was van 1891 tot 1918 prof. te Freiburg (Zw.). Was stichter en redacteur van de „Bibliothèque Thomiste” en stichtte in 1922 te Parijs de „Société Thomiste”. In 1932 werd hij eere-doctor van de univ. te Milaan. Sedert 1903 magister theol. Zijn werken zijn belangrijk voor de geschiedenis der theologie en die zijner Orde. Bibli o g r. : Mélanges Mandonnet (I Parijs 1930, 7 vlf?-)- Lambermond. Mandorla (Ital., = amandel), in de ic o n ograp h i e een ovale of amandelvormige nimbus, waarin Christus of Maria op de wolken tronen; dikwijls door engelen gedragen (Camposanto, Pisa). Zie afb. 1 op de pl. t/o kolom 481 in dl. X. Mandragerskruid of Mandragora, > Alruin. Mandril of boschduivel (Mandrillus), een geslacht der apen (> Aap, sub I°, c), leeft in het Guinea-gebied van Afrika en omvat twee soorten: de mandril (M. sphinx L.) en de dril (M. leucophacus Cuv.). Van de eerstgenoemde heeft het mannetje een blauw gezicht met vele donkere gleuven, een rooden neus en aan de kin een citroengele sik (zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 104, in dl. I); de dril heeft een diep-zwart gezicht met gleuven; het baarkleed van beide is donker, van den mandril groenachtig, van den dril zwartachtig. Keer. Mandsjockwo, > Mantsjoekwo. Mandubiërs, oude Keltische volksstam in Gallia Lugdunensis, bij de bronnen van de Seine. > Alesia. Mane, Gracht der. Hierover zijn in het Mnl. een drietal gedichten bewaard, met pseudo-astrologischen inhoud; een eerste, van een zekeren Heynric van Hollant; een tweede, in den vorm van een brief aan de geliefde over wat men op de verschillende dagen der maand doen en laten moet en over den invloed der dagen op de toekomst der kinderen; het derde van ongeveer gelijken inhoud, naar dezelfde Latijnsche bron. Uit g. : door Clarisse, in Natuurkunde des Heelals (1847) ; door N. de Pauw, in Mnl. gedichten en fragmenten (I 1893). V. Mierlo. Mane, Thekel. Phares, volgens den tekst van Vulgaat, Septuaginta en andere vertalingen de woorden, die een onzichtbare hand neerschreef op den wand van het paleis van Baltassar (vgl. Dan. 6.25, 28). De Hebr. tekst heeft een eenigszins andere lezing, die niet juist schijnt. De beteekenis der woorden werd door Daniël verklaard, nl. geteld-gewogen-gedeeld, d.w.z. geteld heeft God de dagen van uw koningschap en het beëindigd; op de schaal van Gods gerechtigheid gewogen, zijt ge te licht bevonden; verdeeld wordt uw rijk. C. Smits. Manegebewegincj (v e e a r t s e n ij k u nd e), een bij paarden voorkomend verschijnsel, dat bestaat in het voortdurend herhalen van dezelfde rondtrekkende beweging en veroorzaakt wordt door een afwijking in de hersenen. Mancgoldus, Augustijner kanunnik van Lautenbach (Elzas); werd in 1094 proost van Marbach (bij Colmar). Keizer Hendrik IV nam hem in 1098 gevangen, daar hij de partij van Gregorius VII heftig verdedigde.* Ca. 1060, f na 1103. Een paar geschriften van M. zijn uitgegeven in de Mon. Germ. Hist. Libelli de lite (I, 303-430). Th. Heijman. Manelli (Mannelli), Francesco, operacomponist. * Ca. 1595 te Tivoli, f ca. 1670 te Venetië. In 1673 werd met zijn Andromeda het eerste openbare operagebouw te Venetië geopend. Werken: Varie Musiche (cantaten, aria’s, enz.). Van de opera’s zijn slechts de tekstboeken bewaard. Lit. ; G. Badiciotti, L’arte musicale in Tivoli (1907). Manenrob of Patagonische zeeleeuw (Otaria bryonia Blainv.), een soort van de orde der robben, leeft aan de kusten van Patagonië. De kleur is vuilgeel met bruinen tint, de vinnen zijn zwart. Bij de oude, tot 3 m lange mannetjes zijn de rugharen tot manen verlengd. Sinds de m. door de Argentijnsche regeering beschermd wordt, wordt hij veel minder vervolgd. Keer. Manenschaap (Ovis tragelaphus), een soort van de fara. der runderen, leeft in het wild in de bergen van N. Afrika. Het lichaam is krachtig, tot 1,9 m lang en 1 m hoog, met langgerekten kop, die op het breede voorhoofd sterke horens draagt. De harde bovenharen vormen aan bovenhals, nek en schoften een haarkam en op de voor- en onderzijde haast tot den grond reikende manen. De kleur is vuilbruin; over den kam en de manen loopt een zwarte middenstreep. Het m. wordt niet in tammen staat gehouden en wegens de gevaarlijke jacht weinig vervolgd. Keer. . ..J—. O ''O Manes (<( Lat. Immanes = de goeden, de beroemden), zielen van de overledenen, die, volgens het geloof der Romeinen, tot den godenrang verheven werden, en soms tot toorn tegenover de levenden geneigd waren. De levenden eerden hun nagedachtenis o.m. met offers en bloemen, alsook met een cultus van tien dagen op het einde van Februari. Vgl. > Manisme. E. De Waele. Manesse-handschrift, beroemd liederenhandschrift met gekleurde teekeningen van minnezangers, thans in de Heidelberger universiteitsbibliotheek bewaard. Het is van Zuid-Duitschen oorsprong en dateert uit de 14e eeuw, het karakter van de teekeningen is Gotisch. Het is van groote historische beteekenis, omdat het omtrent de minnezangers, en dus tevens omtrent het leven en de verskunst van hun tijd, allerlei belangrijke gegevens bevat. Maar het is ook als kunstwerk van veel belang, omdat de weliswaar eenvoudige, maar van een prachtig decoratief gevoel blijk gevende teekeningen en hun rijke kleuren een monument der oude boekkunst beteekenen. De voorstellingen geven tafereelen uit hoofsche ridderkringen te zien, nu eens een toumooi, dan weder een portret (bijv. van Hendrik van Veldeke of Walter van der Vogelweide) dan weer een valkenjacht of een „Tanhuser”-figuur. „ J dIüIUSU -ubuiu. De naam van dezen codex stamt af van ridder Riideger Manesse en zijn zoon Johannes, custos van den domschat van Zürich, die verzamelaars waren van de oude liederen, in dit en enkele andere handschriften vervat. Poortenaar. Manet. Edou a r d, Fr. schilder, etser en lithograaf. * 25 Jan. 1832 te Parijs, f 30 April 1883 aldaar. Leerling van Couture. M. ontwikkelt zich vooral door het op zijn reizen copieeren van die schilders, aan wie hij innerlijk verwant was: Velazquez, Tintoretto, Hals, Goya. M.’s eerste werken zijn nog zwaar en donker van kleur. In 1862 ontstaat het „Concert in de Tuilerieën” (mus. Dublin), waar voor het eerst het > „plein-air” zich aankondigt. De beroemde stukken van 1863, „Le Déjeuner sur I’Herbe” en „Olympia” (Louvre), hebben zoowel door de realistische behandeling als de impressionistische wijze van schilderen in hun tijd een storm van verontwaardiging veroorzaakt. M. gaat echter voort op den ingeslagen weg en wordt steeds duidelijker „de Vader van het Impressionisme”. Schildert zoowel stillevens als zeer levendig geobserveerde portretten, die de momenteele verschijning met groote beweeglijkheid en zeer scherpe karakteristiek vastleggen. Daarnaast schildert hij prachtige plein-airistische landschappen en stadsgezichten, waar het felle licht de contouren vernietigt. De „Rue de Berne” geeft in dit opzicht het uiterste, ook wat de compositie betreft, die den indruk maakt een willekeurig stuk uit de natuur te zijn. Talrijke voorbeelden van M.’s kunst in het Louvre. Zie afb. 5 op de pl. t/o kol. 64 in dl. XIV. Li t. : Th. Duret, Histoire d’E. M. et de ses oeuvres (21919); L. Hourticq, M. (1912); Moreau-Nélaton, M. raconté par lui-même (1926). Korevaar-Hesseling. Manetho, Egypt. hoogepriester in Heliopolis onder Ptolemaeus I en 11. M. schreef in het Grieksch o.a. 3 boeken Aiguptiaka over de gesoh. en godsdienst van Egypte tot de verovering door de Perzen. De verdeeling der Egypt. koningen tot en met dien tijd in 30 dynastieën berust op zijn werk, en stemt in hoofdzaak overeen met de gegevens der Egypt. documenten. Zijn chronologie is zeer verschillend van waarde: dat er meer dan 1600 jaar tusschen de 12e en 18e dynastie verloopen zouden zijn, zooals M. wil, wordt niet meer aangenomen. Men kent zijn werk slechts fragmentarisch, nl. in aanhalingen bij Flavius > Josephus, en in e x c er p te n, vnl. van de Christ. schrijvers > Julius Africanus en Eusebius. Van de laatste twee is Africanus het beste. Uitgave der fragmenten van M. bij C. en T. Muller, Fragm. Historicorum Gr. (11, 511 vlg). L i t.: bij het artikel van B- Laqueur in Pauly-Wissowa-Kroll, Beal-Encycl. d. class. Altertumswissensch. (XIV 1930, s. v. Manetho). Bent. Manfoe, volkerengroep in den Soedan. Manfred, koning van Napels en Sici-1 i ë, buitenechtelijk kind van keizer Frederik II van Hohenstaufen. * 1232, f 26 Febr. 1266 bij Beneventum. Als regent voor den 2-jarigen Conradijn over Napels en Sicilië trachtte hij dezen te verdringen, en liet zich in 1258 te Palermo tot koning kronen; hij wist die waardigheid ondanks excommunicatie door den paus en tegenstand der Welfen met de hulp der Gibellijnen te handhaven. Hij sneuvelde echter in den strijd tegen Karei van Anjou, wien paus Urbanus IV en na hem Clemens IV de kroon hadden aangeboden. Lit.; Hampe, Urban IV u. M. 1261-’64 (1905); Bergmann, König M. und Sizilien.... 1264-’66 (1909); Jordan, Les origines de la domination angevine en Italië (1909); Arndt, Studiën zur inneren Regierungsgesch. M.’s (1911). Wachters. Mangaan, scheikundig element, metaal, teeken Mn, atoomgewicht 64,93, rangnummer 25, smeltpunt 1250° C, kookpunt 1900° C. M. werd langen tijd met ijzer verward, tot ca. 1750 Pott aantoonde, dat men hier met een ander metaal te doen had, hetwelk door Scheele in 1774 werd afgezonderd. Het hoort thuis in de 7e kolom van het > periodiek systeem, maar stond daar langen tijd alleen, tot het door de ontdekking van masurium en rhenium gezelschap kreeg. M. komt in de natuur het meest voor als > bruinsteen. Het wordt slechts zelden in zuiveren toestand gewonnen, maar meest als legeering met ijzer (spiegelijzer of ferromangaan). Dit dient vooral bij de bereiding van gelegeerde stalen. Mangaanknollen ; Mangaanverbindingen ; Manganiet. Zernike. Mangaandioxyde = mangaanperoxyde; > Bruinsteen. Mangaanknollen zijn concreties van mangaanoxyd, die een van de voornaamste bestanddeelen van het roode diepzeeslib vormen. De aanwezigheid van mangaanknollen in radiolarieten wijst op diepzeefacies. Mangaanstaal is staal met ong. 12 % mangaan; het staal verkrijgt hierdoor een zeer groote vastheid, gepaard gaande met een toenemende taaiheid. Bij een trekweerstand van 100-110 kg per mm2 wordt de verlenging 60 – 45 %. Het meest gebruikte m. bevat 12 % mangaan en 0,2 – 0,6 % koolstof. P. Bongaerts. Mangaanverbiiidiiigcn. Het element mangaan kan in zijn verbindingen twee-, drie-, vier-, zes- en zevenwaardig zijn. In de gewone mangaanzouten (chloride, sulfaat enz.) is het tweewaardig, deze zouten zijn licht rosé. Door (bij voorkeur electrolytische) oxydatie gaan ze in de purperkleurige mangani-verbindingen over, waaraan het oxyde Mn203 ten grondslag ligt, hetwelk in de natuur voorkomt als brauniet. Van de vierwaardige m. is alleen het oxyde Mno.2 (> bruinsteen) van belang. In de nog hooger geoxydeerde verbindingen heeft het mangaan al zijn metaalkarakter verloren en sluit het zich meer bij zwavel en de halogenen aan. Zoo vormt het zeswaardig de groene manganaten (ion Mn04"), welke grootendeels isomorph zijn met de sulfaten, en zevenwaardig de rood-violette permanganaten (ion MnO„'), welke isomorph zijn met de perchloraten. Vooral het kaliumpermanganaat (KMnO4) wordt veel als oxydatie- en ontsmettingsmiddel gebruikt. Zernike. Mangan, James Clarence, lersoh dichter. * 1803 te Dublin, f 1849. Zijn losbandig leven maakte zijn werk onsamenhangend en onregelmatig. Vanaf 1822 publiceerde hij dichtwerk in Dublin’s tijdschriften. Tot zijn beste werk behooren vertalingen uit het lersch en uit het Duitsoh. De meeste critici beschouwen hem als den grootsten Anglo-lerschen dichter. O Briain. Werken: Oerman anthology; The poets and poetry of Munster; Romances and Ballads of Ireland; The tribes of Ireland ; Irish and other poems ; Essays in prose and verse. U i t g.: Poems (1903) ; Prose writings (1904). Li t. : John McCall, Life of M. (1887); o’Donoghue, Life and writings of M. (1897). Manganiet (g e o 1.), rhombisch mineraal van de samenstelling Mn203H,0, komt in stengelige en stralige aggregaten voor in gangen met baryt en caloiet. Gaat over in pyrolusiet en is dan een belangrijk mangaan-erts. Manganitoe, zelfbesturend landschap, gelegen op het eiland Groot-Sangihe, afd. Sangihe en Talaudeilanden, residentie Manado, Ned.-Indië. Er behooren een aantal kleinere eilanden toe. 36 972 inw. (1930), waarvan 2 Europ. en 450 Chineezen. De radja heeft met de landsgrooten de > Korte Verklaring afgelegd (18 Aug. 1913). Olthof. Maiifjareva, andere naam voor > Gambier-eil. Mangat, ovale opening van juist voldoendo afmetingen, waardoor een man zich in den ketel of het reservoir kan begeven ter inwendige controle of reiniging. De afmetingen zijn veelal 300 of 320 bij 400 of 420 mm. De opening wordt versterkt door een opgeklonken of opgclaschten mangatring van voldoende dikte om de plaatselijke verzwakking van den romp op te heffen. In bodems wordt meestal een mangat met opstaanden rand geperst, welke de noodige versterking geeft. Mangatringen met opstaanden rand worden afzonderlijk door het walswerk geleverd. Voor afsluiting van het m. worden versterkte deksels gebruikt, die bevestigd worden met beugels. Beukers. Mangbetoe, volkengroep van zeer diverse afkomst in Belg.-Kongo, hoofdzakelijk woonachtig langs de beide oevers van den middenloop der Bomokandi. Hun taal behoort tot de groep der Bantoeïde talen. Zij beoefenen een kunstmatige schedelmisvorming, waardoor het hoofd abnormaal langwerpig wordt en min of meer op een afgeknotten kegel gelijkt. > Kongo (sub Ethnographie). Li t. : Van Overbergh en De Jonghe, Les Mangbetu (1909) ; A. Vekens, La langue des Makere, des Medje et des Mangbetu (1928) ; L. Lotar, in tschr. Congo (1926, 1927, 1928). De Cleene. Mangel, machine, waarop weefsels door rollen geplet of onder druk gesloten en soepel gemaakt worden. Mangelwortel of voederbiet, > Beetwortel. Mangembo, plaats in Belgisch-Kongo, prov. Leopoldstad, district Neder-Kongo; linkeroever van de Ladi, zijrivier van Kongo. Missiepost van de Redemptoristen en de Dochters van Maria; lagere, beroeps- en normaalscholen; weeshuis; verplegingsnost: maatschappelijke werken. Monheim. Mangenot, Éugè n e, priester en exegeet. * 20 Aug. 1856 te Gémonville, f 19 Maart 1922 te Parijs. Prof. aan het seminarie te Nancy, later opvolger van F. Vigouronx als prof. aan het Institut catholique van Parijs. In 1903 werd hij benoemd tot consultor van de pauselijke Bijbelcommissie. Behalve eenige grootere werken, vooral tegen Loisy, schreef hij talrijke artikelen in Dict. de la Bible en Dict. de Théologie catholique. Werken: o.a. L’authenticité mosaique du Pentateuque (1907) ; La résurrection de Jésus (1910) ; Lea évangiles synoptiques (1911). C. Smits. Manggar, centrum van tin winning aan de gelijknamige rivier aan de Oostkust van Billiton (Ned.-Indië). Mauggarai, onderafd. van de afd. Flores, res. Timor en Onderhoorigheden (Ned.-Indië). Omvat het W. van Flores. Opp. ca. 6 700 km2; ruim 155 000 inw. (1935). M. is het meest bergachtige gedeelte van Flores; in het centrale bergland stijgen de toppen tot ruim 2 400 m. Er komen twee kratermeren voor, het Wai-Sanomeer en het zeer schoone Ranoe-Mesimeer. Talrijke rivieren, berucht om zware bandjirs. Flora en fauna komen overeen met die van het overige Flores; merkwaardig is echter de uitsluitend op M. en naburige eilanden voorkomende reuzenvaraan (Varanus commodensis). De bevolking langs de kust bestaat uit een mengeling van Makassaren, Boegineezen, Bimaneezen, Larantoekers, enz., die de oorspr. Manggaraiers naar het bergachtige binnenland hebben teruggedrongen. Het Manggaraisch, een zeer welluidende taal, wordt door vrijwel de geheele bevolking gesproken. Middelen van bestaan: landbouw, langs de kust een weinig handel en visscherij. Geschiedenis en bestuur. Debestuursbemoeienis van het Ned. gouvernement nam practisch eerst een begin in 1908. In 1909 brak een opstand uit, waarbij twee patrouilles van het kolon. leger in een hinderlaag gelokt en vrijwel vernietigd werden; binnen een maand was de orde hersteld. M. is ingedeeld in twee bestuursressorten: Noord- en West-Manggarai en Midden- en Zuid-Manggarai met resp. Reo en Roeteng als bestuursplaats. Het bestaat thans uit 37 daloeschappen. In 1929 werd M. onder eigen adatbestuur gesteld. Sinds 1931 is erkend zelfbestuurder Alex. Baroek, oud-leerling der Kath. missiescholen. Missie. M. behoort tot het apost. vicariaat der -> Kleine Soenda-eilanden. Ofschoon de raissioneering in M. het laatst ter hand is genomen, heeft men nergens in het vicariaat in korten tijd zooveel resultaat gehad. Statie: Koeteng. Aantal Kath.: ca. 49 300 (1936). v. d. Windt. Mangifcra, Lat. naam voor > Mangoboom. Manrjiii, Charles Marie, Fransch generaal. * 6 Juli 1866 te Saarburg, f 12 Mei 1925 te Parijs. Heroverde 24 Oct. 1916 fort Douaumont (Verdun). Viel zeer energiek met zijn leger 18 Juli 1918 uit het beweeglijk gehouden front bij Villers Cotterêts (Aisne), onverwachts, zonder artillerievoorbereiding doch met veel tanks, aan op de W. flank van den laatsten Duitschen aanval in 1918, die toen mislukte (Mame). In 1919 commandant der Rijnlandbezetting. Antoni. Mangkocboemi, Mangkoeboewono, Mangkocncgoro, Mangkoerat, Javaansche vorstennamen, die alle de beteekenis hebben van „de aarde, het rijk, de wereld omvattende, in zijn macht hebbende”, dus „oppermachtig vorst”. Over Mangkoeboemi en over de verschillende Mangkoerat’s, zie •> Mataram. Mangkoeboewono is de naam, die gedragen pleegt te worden door den soeltan van Jogjakarta, Mangkoenegoro de naam, dien het hoofd van het Mangkoenegaransche huis na zijn 40en verjaardag draagt (voordien Prangwedono); de soesoeboenan van Soerakarta noemt zich Pakoeboewono, de tweede vorst van Jogjakarta Pakoealam, welke twee namen beteekenen: „spil, waar de wereld om draait”. Mangkoenegoro IV is een Javaansch dichter van beteekenis geweest, de huidige Mangkoenegoro VII, die in de oorlogsjaren in Nederland in mil. dienst is geweest, is een geschoold Oriëntalist. Berg. Mangkoenegoro, zelfbestuur, aan het hoofd waarvan een prins staat; ligt in het gouvernement Soerakarta (Midden-Java). Residentie is Soerakarta. M. is een inheemsch rijk, dat met erkenning van de suzereiniteit van den Ned. Staat een eigen regeergezag heeft. Opp. 2 784,15 km2. Eind 1930: 908 318 inw., w.o. 1 270 Europ., 4 195 Chin. en 73 andere Vreemde Oosterlingen. Zie verder ook > Legioen van Mangkoenegoro. Brokx. Mangoboom (M. indioa). Links: tak met bloeiwijze rechts: vrucht. Mangoboom (Mangifera), een plantengeslacht van de familie der Anacardiaceeën, komt met 30 soorten in Z. Amerika voor. De bladeren zijn lancet- vormig, de kleine 6-tallige bloemen staan in trossen en hebben een eenbladerig vruchtbeginsel; de vruchten zijn zoo groot als een pruim of peer, aan den top eenigszins omgebogen en samengedrukt; de platte steenkem is aan de buitenzijde vezelig. In de tropen vindt men algemeen als vruchtboom M. indica. De goede soorten worden geënt of door afleggen vermenigvuldigd. Verder worden gekweekt de laurierbladige m., M. laurina en M. foetida, die naar terpentijn riekt. Bonman. Mangoli, een der Soela-eilanden, afdeeling Batjan (Ned.-Indië). Mangostanboom (Garcinia mangostana), een plantensoort van de familie der Guttiferen, is een niet gemakkelijk te kweeken, 6 m hooge boom op Java, Malaka, in Voor-Indië, Amerika en Afrika. De roode vruchten zijn zoo groot als een appel; daarin bevinden Mangostanboom. Rechts: tak met vrouwelijke bloem; links onder: vrucht; links boven: deksel van de vrucht. zich 6-7 zaden, die omgeven zijn door een witten, zoetzuren, sappigen zaadmantel. Bonman. Mangrove, een plantenvegetatie, die men in de tropen langs een slibrijke, lage zeekust als vloedbosch vaak aantreft. De verschillende boom- en heestersoorten, waaruit de m. bestaat, hebben de eigenschap zich aan het leven in een sterk zouthoudenden slijkbodem te kunnen aanpassen, o.m. door de vorming van > luchtwortels. De voornaamste soorten behooren tot de fam. der Rhizophoraceeën. Basten van mangrovestruiken worden in Ned.-Indië wel als looistof gebruikt in inlandsche leerlooierijen. Dijkstra. Manharter sekte, een groep dissidente Katholieken in Tirol-Salzburg (ontstaan 1809), die geen relatie wilden hebben met priesters, die aan Napoleon, ondanks zijn excommunicatie, toch den eed aflegden. Later verviel zij tot overspannen ideeën en verwachtingen (chiliasme) en verdween eerst op het eind van de vorige eeuw. Manhattan-eiland, ■> New York. Manhattan-Indianen, stam der ■> Indianen van Noord-Amerika, van de Wappinger Confederatie, in het Noordoostergebied; bewoonden het eiland van denzelfden naam, dat zij op 6 Mei 1626 voor de tegenwaarde van 60 gulden aan den gouverneur van Nieuw-Nederland, Pieter Minuit, verkochten. Mani, het middelste der drie Z. schiereilanden van den Peloponnesus (XII 384 D6), zeer bergachtig (hoogste top 1 217 m), eindigend in Kaap-Matapan. De Manioten, een herdersvolk, waren onder Turksch bestuur practisch onafhankelijk en hadden tot voor kort nog vestingtorens. Ze passen nog bloedwraak toe. Hoek. Mangrove (Rhizophora conjugata). Rechts: struik; links boven : vrucht; links onder: blad. ' Mani, Oostersch godsdienststichter in de 3e eeuw. Aangaande zijn afkomst en zijn leven wijken de Westersche, Perzische en Arabische berichten sterk van elkander af. Dit staat wel vast, dat hij begin 3e eeuw in Mesopotamië of Perzië geboren werd, ca. 240 als door God verwekt profeet optrad, in Perzië met afwisselend succes werkte, zijn leer persoonlijk verbreidde tot diep in Azië, naar men meent zelfs tot in China, en door den Perzischen koning Bahram I tot den kruisdood werd veroordeeld. Zijn leer is syncretistisch, een mengsel van Zoroastrische, Hellenistische en Christelijke elementen. Daarom kan men bij het Manichaeïsme beter van een godsdienst dan van een Christelijke ketterij spreken. Men spreekt ook wel van de Perzische Gnosis. De H. Schrift aanvaardde M. slechts ten deele en hij heeft zijn systeem in hoofdzaak zelf uitgedacht. Het is een wereldbeschouwing en een verlossingssysteem en steunt op de dualistische opvatting van twee eeuwige opperwezens: den God van het licht en den God der duisternis, waaruit de strijd ontstaat tusschen de twee Rijken Ormoezd en Ahriman met wederzijds tal van aeonen, de gnostische tusschen wezens. De twee Rijken zijn in den loop der eeuwen door elkaar gemengd en het was de taak der Profeten en na hen van Christus, die in schijnlichaam uit den hemel der zon was neergedaald, de lichtdeelen uit de materie te verlossen. Christus leerde de menschen, hoe zij zich geleidelijk van de booze materie moesten bevrijden om naar het Rijk des lichts te kunnen wederkeeren. Na zijn lijden en dood (in schijn) hebben zijn leerlingen en latere Christenen zijn leer verkeerd verstaan en verbasterd. Maar Christus had dit voorzien en daarom den Paracleet beloofd. Die is nu in M. verschenen. Middel tot bevrijding uit de materie was het zgn. drievoudige zegel van den mond (verbod van Godslastering, van gebruik van vleesch en sterken drank), van de hand (geen land- of andere slafelijke arbeid, geen bezit, maar de rust, die tot beschouwing in staat stelt), van den schoot (gebod van kuischheid en onthouding van huwelijk, althans van voortplanting). Hun openbare cultus was eenvoudig, zonder altaar of liturgie, hun geheime cultus ging met schandelijkheden gepaard. Er ontwikkelde zich een hiërarchie als in de Katholieke Kerk. De werken, die op naam van M. staan, zijn deels door zijn volgelingen geschreven en zijn voor een deel bekend geworden door zijn bestrijders, o.a. St. Augustinus. » Manichaeën. Li t. : Kirsch, Kirchengesch. (I 1930, 326-330); Dict. Théol. Cath. (IX 1927, 1841-’95); Burkitt, The Religion of the Manichees (1925). Franses. Maniehacën, volgelingen van Mani. Zij verspreidden zich zoo sterk over geheel Azië, tot en met China, dat men van een wereldgodsdienst kan spreken. Ook in KI. Azië, Egypte en op den Balkan voerden zij levendige propaganda. In het Westen hadden zij vooral succes in N. Afrika, waar Augustinus, zelf eens Maniohaeër, hun onvermoeide bestrijder werd. In Italië trad vooral paus Leo de Groote krachtig tegen hen op. Ondanks vervolging hebben zij toch in de meeste deelen der wereld stand gehouden tot in de middeleeuwen. Na den ondergang der met hen verwante Katharen hoort men hier niet meer van hen. Voor hun leer. zie ■> Mani. Franses. L i t.: Dict. Théol. Cath. (IX 1927, 1864-’72). Manichaeïsme, > Mani; Manichaeën. Manie, woord, dat in verschillende beteekenissen gebruikt wordt. 1° Het is de vakwetenschappelijke naam voor één der stadia der > manisch-depressieve psychose. 2° In samenstellingen wordt m. gebruikt om aan te geven een sterken, practisch niet te beheerschen drang tot het doen van iets, meestal iets abnormaals; bijv. de ■> dipsomanie. 3° Verder heeft m. in hiervan afgeleiden zin de beteekenis van een geestestoestand, waarin iemand met zeer veel ijver en op gelegen en ongelegen tijden voor een bepaald iets actie voert, geheel in iets opgaat. „Het is voor hem een manie geworden”. Hiermee hangt ook samen het woord maniak. v. d. Sterren. Maniëma, streek van Belgisch-Kongo, gelegen tusschen de Aroewimi en het Tanganjikameer, van de hoogte van Ponthierstad tot aan het Z. van Albertstad (XV 512 F 3). Gedeeltelijk met woud en met savanne bedekt; zeer vruchtbaar (maïs, tarwe, rijst) was deze streek zeer rijk aan bevolking voor de bezetting door de Arabieren, die daar hun voornaamste posten hadden ingericht. De Arab. veldtochten grepen plaats in Maniëma. Goud- en tinmijnen. M. maakt ook een bestuurlijk district uit, dat een deel van deze streek omvat. Monheim. Manièrc anglaise, -> zwarte kunst of mezzotint, in Engeland zeer geliefde prentsoort, en daarom aldus genoemd; ook wel manière noire geheeten. Manière eriblée (beeldende kunst), Fransche naam voor Scjirotblatt, of » schrootblad (zie aldaar); dit Ned. woord is echter een Germanisme, een eigenlijke Ned. benaming bestaat niet. Zie voorbeeld van een Schrotblatt in kolom 481 in deel VII. Manieren (muziek), > Versieringen. V/ ' O Manière nolre, > Manière anglaise. Maniërisme, een woord, gevormd van „manier” (< Lat. manus = hand) en dat beteekent de bepaalde manier, waarop of den bepaalden stijl, waarin een beeldende kunstenaar werkt; gewoonlijk in minder gunstigen zin, in zooverre er achter het kunstwerk enkel een vaardige hand, geen scheppende geest schuilt. Vandaar ook worden de kunstenaars zelf maniëristen genoemd, meer speciaal de vele 16e- en 17e-eeuwsche Ned. kunstenaars, welke zich klakkeloos aan de Ital. voorbeelden hielden en een gekunstelden, steeds internationaler stijl schiepen. Li t. : M. J. Friedlander, Die niederl. Manieristen (Leipzig 1922). p. Gerlachus. In de letterkunde is m. een modeverschijnsel, gekenmerkt door gezochtheid van uitdrukking, beeldspraak en onderwerpen. > Marinisme. Manifest, lijst der in een zeeschip ingeladen goederen, vooral voor fiscale doeleinden: zie art. 12 der Ned. Alg. Wet van 1822, Stbl. 38, en art. 347 Ned. Wetb. v. Koophandel. Manihot utilissiina, wortelgewas, dat onder den naam van cassave (» Cassavemeel) in Ned.- Indië op groote schaal wordt aangeplant en afkomstig is uit Brazilië, vanwaar het zich over alle tropische en subtropische streken heeft uitgebreid. De plant behoort tot de familie der Euphorbiaceae, is meerjarig, struikvormig en vormt dikke, knolvormige wortels van 30 tot 60 cm lengte, die rijk zijn aan zetmeel. Hij bereikt een hoogte van 2 tot 3 m. De kleine bloemen zijn eenhuizig en eenslachtig. Aan eenzelfde pluim vindt men bloemen van beide geslachten. Cassave kan in de tropen tot op een hoogte van 1 000 m boven de zee worden gekweekt. De opbrengst bedraagt bij de bevolking gewoonlijk niet meer dan 150 quintaal per ha aan oogstdroge wortels; op ondernemingen komen producties voor van 450 quintaal per ha. Manihot utilissima. Takmetbloeiwijzeen vruchten (links) Gebruik. Voor directe consumptie worden de wortels door de bevolking gekookt en op verschillende wijzen als voedingsmiddel gebruikt. De voedingswaarde van versche cassave komt ongeveer overeen met die van aardappelen. Door het koken verdwijnt tevens de giftigheid, die bij sommige soorten vrij groot is. Veel belangrijker uit een handelsoogpunt is de verwerking tot gedroogde schijfjes (gaplek) of tot meel (tapioca). Voor de tapiocabereiding worden de wortels geschild en geraspt en daarna met water uitgespoeld. Handel. In 1934 werd door 30 ondernemingen in Ned.-Indië 3 992 ha cassave geoogst en door de bevolking 764 000 ha. Uitgevoerd werden in dat jaar in totaal 25 353 ton gaplek en 119 421 ton meel, met inbegrip van gaplekmeel, vlokken, siftings, peari en seeds. Het aandeel van Ned.-Indië in den werelduitvoer van cassaveproducten is ong. 70 %. L i t.: Blokzeyl, Onze Kol. Landbouw (IX De Cassave, 1922); van Gorkum, O. I. cultures (II 1918). Dijkstra. Manila, hoofdstad en voornaamste havenstad van de Philippijnen, op het eiland Luzon (Azië, 14°40'N., 121°0'0.); ca. 340 000 inw., waarvan 90% Inheemschen (Philippino’s), verder Chineezen, N. Amerikanen, Spanjaarden. De stad ligt goed beschut aan de binnenzijde van de baai van M. Het oude deel („Intramuros”) is nog geheel oud-Spaansch, met vele kerken en kloosters. Het nieuwe deel (Binondo) is Amerikaansch van opzet en heeft de groote openbare gebouwen. Daaromheen liggen de tuinsteden en de bamboehuisjes der inboorlingen. Engelsch en Spaansch zijn de verkeerstalen. M. is een aartsbisschopszetel, heeft twee universiteiten, stormwaarschuwingsdionst, kabelstation, vlieghaven. Cavite, op 6 km afstand, is de oorlogshaven. M. is een belangrijke haven en verscheept tabak, manilahennep, suiker, copra. De industrie omvat machines, tabak, suiker, copra, cocosolie. In 1569 werd M. door de Spanjaarden gesticht. 13 Aug. 1898 dwong admiraal Dewey van de Ver. Staten M. tot overgave, terwijl aan de landzijde de stad belegerd werd door de Philippino’s onder Aguinaldo, die tegen de Spanjaarden in opstand was gekomen. Deere. Manilapapicr, een taaie, langvezelige soort pakpapier, dat uit touwafval wordt vervaardigd. Manilius, Romeinsch dichter. Juiste jaartallen onzeker; waarsch. spoedig na 22 n. Chr. gestorven. Zijn gedicht Astronomica over de sterrenkunde is tusschen 9 en 22 na Chr. geschreven. De scherpzinnige en geduldige studie van prof. van Wageningen heeft hem ons weinig nader gebracht. Zijn werk is van groote beteekenis geweest voor navolgers en plagiatoren. Het staat nog steeds in de volle belangstelling der philologen. Slijpen. Mn uil Mms, Cornelius, van Brugge, stichter van de drukkerij Manillius te Gent in 1548; f 1659 aldaar. Rederijker, van wien een berijmde beschrijving van de blijde inkomst van Philips 11, zoon van keizer Karei, te Gent, bekend is. Hem wordt ook een spel over De Dood toegeschreven. V. Mierlo. L i t.: Van der Haeghen, in Biogr. nat. beige. Manin, Daniël, Venetiaansch patriot. * 13 Mei 1804 te Venetië, f 22 Sept. 1857 te Parijs. Van Joodsche afkomst. Hij trad op als leider van de wettige oppositie tegen de Oostenrijksche overheersching en werd de aanvoerder van de vreedzame omwenteling van 22 Maart 1848, welke de verwijdering der Oostenrijkers uit Venetië veroorzaakte. Hij plaatste zich aan het hoofd van het Voorloopig Bewind. Met groote energie verdedigde hij zijn geboortestad tegen de terugkeerende Oostenrijkers; van de amnestie, door de overwinnaars bij de capitulatie verleend, werd hij uitgesloten. Te Parijs voorzag hij door het geven van taalonderwijs in zijn onderhoud. Zijn lijk werd (1868) naar Venetië overgebracht, waar het in de San Marco werd bijgezet. Standbeelden te Turijn en te Venetië. Lit. : G.-M. Trevelyan-Macaulay, D. M. e. la rivoluzione venez.de!lB4B (Bologna 1926; oorspr. Engelseh); R. Barbiera, D. M. (Rome 1930); sedertdien nog een paar belangrijke art. in tijdschriften, waarvan de opgave in de Encicl. italiana (XXII 1934). Lousse. Manindjau, oude vulkaan op Sumatra, res. Sumatra’s Westkust, aan de Westzijde van het plateau van Agam, met gelijknamig meer, waardoor de Antokan afvloeiing naar zee heeft. Maniok, > Cassavemeel. Manipa, heuvelachtig (tot 600 m) eilandje, ca. 80 km ten W. van Ceram (VII 237). De Manipastraat tusschen dit eilandje en de N.O. punt van Boeroe verbindt de Molukken-passage met de Banda- en Arafoera-zee. Aan de Westkust van M. op het rotsachtige eilandje Soeanggi verheft zich een vuurtoren. Manipel, 1° troepenafdeeling in het Romeinsche leger. Eenm. is 1/s cohort en bestaat uit twee > centuriën, ieder onder een centurio. 2° (<( Laat-Lat. manipulus = handdoek] e) Liturgisch siergewaad, bestaand uit een dubbelgevouwen(half) zijden strook, heden in de H. Mis en enkele daarmede in betrekking staande plechtigheden (Palmwijding, e.a.) gedragen door bisschoppen, priesters, diakens en subdiakens. Oorspronkelijk (4e eeuw?) als eereteeken (tevens met practisch gebruik) door de Rom. hoogere geestelijkheid overgenomen van de burgerlijke hooge beambten, verspreidde de m. zich sinds 9e eeuw over geheel het Westen en verwisselde daarbij zijn doekvorm tegen den harden strookvorm en zijn ouden naam mappula tegen dien van manipulus; ook werd hij sinds 12e eeuw aan den arm gedragen en niet meer, gelijk oorspronkelijk, in de hand. Na korten tijd ook door mindere geestelijken (zelfs leeken, in koordienst) te zijn gedragen, vinden wij in de 13e eeuw de hedendaagsche beperking in gebruik en is de m. ook het waardigheidsteeken van den subdiaken geworden (overhandigd bij de wijding). In den Byzantijnschen ritus ontstond uit omvorming van een handdoekje (óók tevens eereteeken) een rechts aan den cingel, boven de knie gedragen vierkant zijden sierstuk (epigonation, <( Gr. gonu = knie), gedragen door bisschoppen, archimandriten, enz. L i t. : Braun, Die liturg. Gewandung (Freiburg 1907) ; id.. Die lit. Paramente (Freiburg 1926). Louwerse. Manipulceren (beurstechnisch) is het door kunstgrepen en andere zuiver technische en machtsmiddelen beïnvloeden der prijs- of koersvorming in een bepaalde, door den manipulant gewenschte richting, bijv. ter voorbereiding eener emissie of voor speculatieve doeleinden. Huysmans. Manis, > Schubdier. Manisch-depressieve psychose is een vrij veelvuldig voorkomende geestesziekte. In de klassieke gevallen volgen manische en depressieve stadia elkander op, eventueel met tusschenpauzen. Het manische stadium als zoodanig biedt het tegengestelde beeld van het depressieve, zoodat men deze twee uitingsvormen op het eerste oog niet als toestanden van eenzelfde ziekte zou beschouwen. De toestand van het manische stadium is vooral gekenmerkt door een zeer opgewekte en vroolijke stemming, door een versneld en slagvaardig denken, dat tot gedachten vlucht kan worden, en een sterken bewegingsdrang, die tot allerlei storende en onvoorzichtige handelingen aanleiding kan geven. In het depressieve stadium is de stemming zeer gedrukt, het denken bemoeilijkt en verlangzaamd en bestaat tevens bewegingsarmoede. Armoede- en zondewaan treden vaak op. Deze tegengestelde phasen kunnen meerdere malen gedurende het leven optreden met meestal weer lange perioden van geestelijke gezondheid. Soms treden alleen manische, soms alleen depressieve toestanden op. Ook is het mogelijk, dat slechts één keer in het leven of een manisch of een depressief stadium optreedt. De verschillende stadia hebben ongeveer een duur van een paar weken tot een paar maanden. Zij genezen, zonder dat er een blijvende verandering der persoonlijkheid ontstaat, maar men moet steeds bedacht zijn op den terugkeer der afwijkende toestanden. 15 j Soms is de manische of depressieve toestand zelf niet geheel zuiver: in den manischen toestand treden verschijnselen op, die in het beeld der depressie thuis hooren en omgekeerd. Zoo kent men een angstige manie, een gedachtenarme manie en een „drukke” depressie. Vrij karakteristiek (vooral in tegenstelling met de schizophrenie) is, dat de manische en depressieve toestanden ook door een normalen mensch „aanvoelbaar” zijn en er blijft bijna steeds een normaal gevoelscontact bestaan tusschen den patiënt en zijn omgeving. Het gevaar bij deze afwijking is, dat in den manischen toestand de patiënt onvoorzichtige, gewaagde en overmoedige daden verricht tot nadeel van zich zelf of van anderen en dat hij in den de pressieven toestand zich zelf schade toebrengt, wat meerdere malen tot zelfmoord gaan kan. Middeleeuwsche manipels. Gedurende den toestand van gezondheid zijn deze personen vaak gekenmerkt door een bepaald karakter en temperament: het zgn. cyclothyme karakter. Zij zijn ook dan nog al wisselend van stemming en vallen van een zeer vroolijke in een erg sombere stemming. Het zijn dan personen, die gemakkelijk en vlot een hartelijk gevoelscontact hebben met anderen: zij beïnvloeden gemakkelijk de stemming van den ander en leven zelf ook gemakkelijk mee met de stemming van den ander. Dit alles ziet men soms ook samengaan met een typisohen lichaamsbouw; den zgn. pyknischen (vgl. > Constitutietypen). Er bestaat zeker wel eenig verband tusschen den pyknischen lichaamsbouw, het cyclothyme karakter en de manisch-depressieve psychose, zonder dat men dit verband als al te nauw moet opvatten. Bovendien komen de typische gevallen niet zoo erg veelvuldig voor. Gedurende de ziekteperioden is het hoofdzaak de patiënten goed te verplegen en te bewaken. Op het verloop der abnormale stadia kan men op verschillende manieren invloed uitoefenen. Het optreden en verdwijnen der stadia staat wel onder invloed van biologische processen. De laatste jaren heeft men echter meer aandacht gegeven aan het psychologische gebeuren, dat bij deze ziekte plaats grijpt. De dieptepsychologie heeft in dit opzicht onze inzichten belangrijk verhelderd. De erfelijkheid speelt in het ontstaan zeker een groote rol. v.d. Sterren. Manisme manes = de schimmen of de zielen der afgestorvenen), vereering van de afgestorvenen, of de theorie van H. Spencer, die de vereering dor afgestorvenen met haar doodenspijziging en doodenherdenking als den oorsprong van het godsdienstig leven voorstelt. > Doodenvereering. Bellon. Manitoba, provincie van het dominion Canada (VI 733 H 3); opp. 652 000 km2, ca. 740 000 inw. (waarvan ruim 26 % Kath). Hoofdstad is Winnipeg (220 000 inw.). Het Z. der prov. is een door talrijke spoorwegen ontsloten prairievlakte, zeer vruchtbare zachte leemgrond, bijzonder voor den tarwebouw geschikt (in 1934: 37 millioen bushels). Er worden ook haver (1934: 27 millioen bushels), gerst (17 millioen bushels), aardappelen en suikerbieten verbouwd. Slechts 30 % van het voor cultuur geschikte land is in gebruik. Ongeveer de helft der bevolking vindt in den landbouw een bestaan. Ook de veeteelt is belangrijk. Het Noorden (2/3 van de totale opp.) omvat een deel van het Canad. Schild; de onderbodem (prae-Cambrische rots) is hier rijk aan mineralen (goud, koper, zink, zilver). Exploitatie is in ontwikkeling (opbrengst mijnbouw in 1934: 9,7 millioen dollars). Veel verwachtingen heeft men van den spoorweg naar Port Nelson (Hudson Bay), voor uitvoer naar Europa. Op de verweeringslaag van het Schild uitgestrekte wouden; exploitatie en verwerking tot timmerhout, pulp, papier. Men kweekt en maakt jacht op pelsdieren (in 1934 opbrengst jacht 1 millioen dollars, fokdieren 250 000 doll.). Groot merencomplex, waarin visscherij. Goedkoope energie door vele watervallen: electr. centrales. Houtman. Manitoba-meer, meer in de gelijknamige prov. in Canada; 229 m boven zeepeil; opp. 4 650 km2. Met omliggende meren vormt het M. de resten van het voorhistorisch Agassiz-meer. Manitoc, woord aan de Algonkins ontleend en vaak vergeleken met > mana. Over de juiste beteekenis wordt onder de ethnologen gestreden. Het kan beteekenen: zeldzaam, bemerkenswaardig, ongewoon, machtig, wonderbaar, zonder dat er maar de minste aanduiding bestaat, dat het eene in bepaalde dingen inwonende macht zou aanduiden. Dikwijls beteekent het ook: heilig (sacred), en een ding is heilig, omdat het aan een geest toebehoort, door een geest gegeven werd of op eenige manier met een geest in verband staat. Dit kan ook zijn en is in vele gevallen de Groote Geest, d.w.z. een bovenaardsch, almachtig wezen, dat als zelfstandig handelende persoonlijkheid opgevat wordt, zonder dat bewust of onbewust aan de tegenstelling tusschen het lichamelijke en het geestelijke gedacht wordt. Ongeveer dezelfde beteekenis had het wakanda bij de Sioux en het orenda bij de Irokeezen. Ij i t.: P. Radin, Religion of the North-American Indians, in Journal of American Folklore (XXVII, 335-373); K. L. Bellon, Inleiding tot de vergelijkende godsdienstwetenschap (1932). Bellon. Maniu, Jul i u, Roemeensch politicus. * 8 Jan. 1873 in Zevenburgen. Vóór en tijdens den Wereldoorlog was hij lid van het Hongaarsche parlement. Hij bewerkte de aanhechting van Zevenburgen bij Roemenië (1918), en werd in 1926 leider van de Roem. boerenpartij. Minister-president van Nov. 1928 tot Oct. 1930. Hij bewerkte den terugkeer van koning Carol in 1930. Cosemans. Mankes, Jan, kunstschilder. * 15 Aug. 1889 te Meppel, waar zijn vader Beint Mankes, een Fries, commies was bij de belastingen, f 23 April 1920 te Eerbeek. Hij ging in 1904 naar Delft en werkte daar drie jaar in een atelier voor gebrandschilderd glas. Kreeg teekenles van H. Veldhuys en volgde een cursus voor kunstnijverheid te Den Haag. In 1908 ging hij schilderen, zonder les te nemen. Vertrok van Delft naar De Meer en woonde later te Eerbeek in Gelderland, ook tijdelijk te Den Haag. Huwde met mej. A. Zemike. Het werk van M. (die ook etste, lithographieën, houtsneden en gravures maakte) onderscheidt zich door een bijzondere innigheid en droomerigheid, die aan Thijs Maris doen denken. De toon is echter „dunner”, hoewel zeker niet zonder draagkracht, en hij is stellig niet overdreven week. Men bespeurt het ijle, dat het werk van meerdere lijders aan de gevreesde longziekte kenmerkt, maar ook een zachtheid, die gefundeerd is, een ingetoomd, teeder belijden, een bezonken liefde voor de omgeving. „Mankes bezat de wijsheid”, aldus R. N. Roland Holst, „die de jeugd vaak eigen is, als deze leeft op het grensgebied van den dood. Hij was zich zijn schoone beperkingen bewust, hij wist tot hoever zijn gaven hem konden dragen”. Bekend zijn vooral zijn indringende, navrante zelfportretten, de portretten van zijn moeder en vader, de Wyandotte-haan, de boer Douwe met spa, de kerkuil, de kraai, zijn geiten. Tal van musea hebben iets van zijn werk aangekocht. Een overzichtstentoonstelling werd gehouden 24 Februari—24 Maart 1923 in den Utrechtschen kunsthandel. L i t.: A. Mankes-Zernike en R. N. Roland Holst, J. M. (1923). Engelman. Manlius, 1° Marcus Capitolinus, Rom. consul, redde in 389 v. Chr. het Capitool van een overrompeling door de Galliërs (> Ganzen van het Capitool). Hierna achteruitgezet, werd hij een verdediger van de Plebejers. In 384 aangeklaagd wegens hoogverraad, werd hij veroordeeld en van de Tarpeïsche rots geworpen. Zijn huis op het Capitool werd geslecht en er werd bepaald, dat geen patriciër meer op het Capitool mocht wonen. L it. : Ihne, Röm. Gesch. (I, 258) ; Mommsen, Röm. Forschungen (11, 187). Witlox. 2° Titus Torquatus, Rom. consul in 236 v. Ohr., overwon de Sarden, streed tegen de Galliërs in de Povlakte (224) en de Garthagers op Sardinië (216). Hij ontleende zijn bijnaam aan het feit, dat hij in een duel een Galliër doodde en hem van zijn halsketen (torquis) beroofde. Witlox. Maan, 1° II e in r i ch, Duitsch romanschrijver en essayist van uitgesproken anti-ethische, alle traditie scherp bespottende, vaak ook onbeheerschterotomane strekking; is een broeder van 3°. * 27 Maart 1871 te Lüheck. Van 1931-’33 voorzitter van de Dichterakademie te Berlijn; sindsdien uitgeweken. H. M.’s stijl geldt, in tegenstelling met dien van Thomas, als erg gemaniëreerd. Baur. Voorn, werken (vrijwel alle streng voorbehou- den lectuur 1): Die Göttinnen (1902); Professor Unrat (1904) ; Die Kleine Stadt (1910); Novellen (1916) ; Der Untertan (1919); Der Kopf (1925); Mutter Marie (1927) ; Sieben Jahre (polit. essays, 1930); Ein ernstes Leben (1932). L i t.: W. Sohröder, H. M. (1931). 2° J o h an n Gottfried Hendrik, Ned. componist en dirigent. * 16 Juli 1868 te Den Haag, f 10 Febr. 1904 te Koudewater. M. was dirigent van het Paxkschouwburgorkest te Amsterdam en later aan de Ned. opera. Ook als componist en recensent genoot M. bekendheid. Hij is gehuwd geweest met mevr. > Mann-Bouwmeester. 3° T h o m a s, Duitsch schrijver van, naar de techniek gematigd-naturalistische, naar den inhoud psychologische romans met sterk romantischen inslag; broer van I°. * 6 Juni 1876 te Lübeck. Nobelprijs in 1929, uit Duitschland verbannen sinds ’34. Deromankunst van M. is die van een onrustigen modernen geest, die, afgekeerd van de belichting der eeuwigheid over de levensvraagstukken, ze nochtans in hun eenzijdige beperking tot deze aarde en dit leven, niet met elkaar weet te verzoenen. Aanvankelijk sterk door rontane beïnvloed, komt hij later in den ban van Wagner (Tristan 1903; de techniek van het leitmotiv), Nietzsche en de Russen. Zijn eersten grooten bijval verwierf hij met den familieroman Die Buddenbrooks (1901); later boeide hem het thema van de door eigen superioriteit vereenzaamde naturen: de kunstenaars en de prinsen (Tonio Kroger, 1914; Königliche Hoheit, 1909; Der Tod in Venedig, 1913). Gaandeweg verruimde zich zijn probleemstelling tot schildering van collectief leven en tot bepaalder cultuurcritiek (Der Zauberberg, 1924; Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Rrull, 1924; Unordnung und frühes Leid, 1926; Maria und der Zauberer, 1930; Joseph und seine Brüder, trilogie 1933 vlg.). Ook als essayist (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918; Rede und Antwort, 1922) heeft M. beteekenis en in 1905 gaf hij het leesdrama Fiorenza (het Savonarolathema!). Zijn stijl munt uit door beheerschte schittering en groote zuiverheid. Meestal te reserveeren lectuur I B i b 1 i o g r. d. G. Jacob (1926). L i t. ; A. Eloesser, Th. M. (1925) ; M. Havenstein, Th. M. (1927); H. A. Peter, Th. M. (1929); K. Hamburger, Th. M. und die Romantik (1932); Kasdorff, Th. M. (1932). Baur. Manna, het voornaamste voedsel, dat God op wonderbare wijze aan de Joden schonk bij hun omzwerven in de woestijn, ’s Morgens vroeg moest het verzameld worden, voor iederen Israëliet zooveel als noodig was, Vrijdags een dubbele maat; op den Sabbath viel het niet. De Joden noemden het Man hoe = wat is het (Ex. 16.3-36, Num.11.4-9). Bij het binnentrekken in het beloofde land hield de mannaregen op. In vsch. teksten der psalmen en bij de profeten wordt het brood uit den hemel vermeld. Het moest den Joden leeren te vertrouwen op de goddelijke voorzienigheid. Men heeft op verschillende manieren getracht dit m. te identificeeren met natuurlijke verschijnselen. Al deze pogingen zijn mislukt. Lit. ; o.a. Fonck, Streiizüge durch die biblische Flora (1900). C. Smits. Mannagras, > Vlotgras. Maimaklaver (Hedysarum sibiricura), een plantensoort van de familie der vlinderbloemigen; komt in Siberië voor en wordt als overblijvende sierplant gebruikt, 60-100 cm hoog, met karmijnroode bloemen. Mannancn (p 1a n t k.) zijn polysacchariden, die bij hydrolyse naast glucose ook mannose opleveren. Zij kunnen voorkomen als bestanddeelen van de celwanden van plantencellen en als reservestof dienst doen. > Cellulose. Mann-Bouwmcester, ïheodora Antonia Louise Cornelia, actrice. * 19 April 1850 te Zutphen. Gesproten uit een oud tooneelspelersgeslacht (zuster van Louis > Bouwmeester). In 1866 voor het eerst vast verbonden aan een gezelschap. Trouwde 1867 met den orkestmeester Maurits Frenkel (f 1873). Vervulde tal van groote rollen met veel succes, doch vooral sedert 1882 begonnen haar groote triomfen in belangrijke, hartstochtelijke rollen (Frou-Frou, Medea, Fédora, Marguérite Gautier). Na 1920 trad M. meer sporadisch op; nam in 1926 afscheid van het tooneel. Later was zij gehuwd met den musicus Johann Gottfried Mann. Van haar hand verscheen in 1916 Mijn Jeugd- en Tooneelherinneringen en in 1930 Miin Leven. v. Thienen. Maimekensvere, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z.W. van Oostende aan den Ijzer; opp. 668 ha, ca. 400 inw. (Kath.). Polderstreek; landbouw, Thomas Mann. Theo Mann-Bouwmeester. weiden. M. werd geheel verwoest gedurende den Wereldoorlog. .Mannelijk, > Geslacht (sub 3°). Mannelijk rijm of staand rij m, eindrijm, waarbij de versregel eindigt op de rijmende silbe zonder meer, bijv. kan—man. Staat tegenover vrouwelijk rijm, waarbij op de rijmende silbe nog een toonlooze volgt : mannen—spannen. Mannenkoor, > Koor (III). Mannenkraambed, > Couvade. Mannenoverschot. In Europa worden ongeveer 106 jongens tegen 100 meisjes geboren. Dit m. is in feite grooter, wanneer men met de miskramen rekening houdt, en schommelt volgens de statistieken tussohen 125 en 170 op 100. Er gaat echter een grooter aantal mannelijke dan vrouwelijke vruchten te gronde; verder sterven in de eerste levensjaren meer jongens dan meisjes, waaruit een overschot van vrouwen volgt. > Geslachtsbepaling (bij den mensch). Dumon. Mannen van St. Pietcr, leden der M.E. „familia” der collegiale kerk van St. Pieter te Leuven, die aan deze kerk hoofdcijns verschuldigd waren. Als zoodanig deelden zij in de immuniteitsrechten dezer kerk en konden zij slechts door huns gelijken berecht worden. Daar de hertog van Brabant voogd was dier kerk, stonden zij bovendien in een bijzondere verhouding tot den hertog. L i t. : J. Calbrecht, De oorsprong der Sinte Peetersmannen (Leuven 1922). Boeren. Mannenzanjjvcrccnijjinfj, Liedertafel. Mannequin, veel gebruikte term voor -> ledepop. Verder; persoon, in dienst van een modemagazijn, om nieuwe modes of stoffen te lanceeren. Mannerheim, Karei Gu staaf, baron v o n, Finsch generaal. * 4 Juni 1867 te Villnas (Finland). Aanvankelijk in Russ. dienst. In 1918 aan het hoofd der Finsche Witte legers bevrijdde hij Finland van het bolsjewisme en was 1918-’l9 Finsch staatshoofd. Mannesmann, Reinhard, grootindustrieel. * 13 Mei 1866 te Remscheid, f 20 Febr. 1932 aldaar. Vond in 1886 samen met zijn broer Max het procédé uit voor het vervaardigen van naadlooze buizen, zgn. Mannesmann-buizen. Oprichter van de Mannesmannröhren-Werke; hoofdzetel Dusseldorf met mijnen en fabrieken in Duitschland, Tsjecho-Slowakije en Engeland. Sinds 1907 wijdde hij zijn tijd aan de econ. en industrieele ontwikkeling van Marokko. Door den Wereldoorlog werden zijn plannen niet uitgevoerd. v. Stekelenburg. Maimctjesvaren, adderruit, boschvaren [Dryopteris (Nephrodium of Polystichum) Filix-mas], plantensoort van de fam. der Polypodiaceeën, komt algemeen over de geheele gematigde N. zóne voor; verder in Z. Amerika en op de Sandwich-eilanden. De plant wordt tot 1 m hoog. In Siberië gebruikt men het blad soms bij de bierbereiding ter vervanging van hop. De wortelstok en de voetstukken van bladstelen worden tegen het einde van den herfst ook in Ned. verzameld. Bestanddeelen: vluchtige olie, looizuur, zetmeel, suiker, filixzuur, filmaron, flavaspidezuur, albaspidine en aspidine. Het aetherisch extract van m. wordt in de geneeskunde vnl. tegen lintworm gebruikt. L i t.: Ned. Pharmac. (111 51926). Bonman. Al mi ii hardt, Wilhelm, Duitsch philoloog en folklorist. * 26 Maart 1831 te Friedrichstadt, f 26 Dec. 1880 te Danzig. Uitgaande van de naturalistische verklaring van mythologie en folklore (Germ. Mythen, 1868; Roggenwolf u. Roggenhimd, 1865), kwam hij er later toe om meer waarde toe te kennen aan het animisme (Wald u. Feldkulte, 2 dln. 1873-’77). Mannhcim, grootste stad van Baden, aan de uitmonding van den Neckar in den Rijn (IX 576 C 4); ca. 276 000 inwoners (1933) (41,4 % Kath., 50,6% Protestant). De binnenstad is in den vorm van een schaakbord gebouwd. De Rijn is slechts tot M. voor schepen van 2 600 ton bevaarbaar. Daardoor werd M. een belangrijke overlaadhaven voor goederen (o.a. koren, petroleum en kolen), bestemd voor Z. Duitschland. Door gunstige verkeersligging heeft M. ook een bloeiende industrie (landbouwwerktuigen, automobielen, chemische producten). In M. is een handelshoogeschool. v. d. Wijst. Stedebouwkundig merkwaardig door zijn op het slot georiënteerden regelmatigen plattegrond, vervaardigd door den Nederlander Coohom in 1699, na de verwoesting door de Franschen in 1689. Het zeer groote slot is 1720-’6O gebouwd in Barok-stijl. Het is thans museum. Overige belangrijke werken zijn de Jezuïetenkerk (1733-’6O gebouwd, naar het voorbeeld van II Gesü te Rome), het oude raadhuis (1701-’11) met toren, en het voorm. Tuighuis (1777). Verder eenige moderne „Siedlungen” rond de stad. v. Embden. G e s c h. M. is in 764 voor het eerst, als dorp, vermeld. De grondslag voor de tegenw. stad werd in 1606 door keurvorst Fred. IV van de Paltzgelegd. In 1689 werd M. door de Franschen verwoest. In 1802 aan Baden. Speelde een voorname rol in de revolutie van 1848. Maimhcimer-stelsel, > Schoolorganisatie. Maimheimsche School, groep componisten, die in het midden der 18e eeuw zeer veel hebben bijgedragen tot do ontwikkeling der instrumentale muziek, vooral symphonie en orkesttrio. Tot de M. S. behooren o.a. Joh. Stamitz, F. X. Richter, Ign. Holzbauer en hun leerlingen. Vele tijdgenooten stonden onder hun invloed (Boccherini, Dittersdorf, Gossec, Joh. Schobert), terwijl de vormen der M. S. door Haydn, Mozart en Beethoven werden vervolmaakt. Li t. : vgl. Denkmaler Tonkunst Baycrn (111, 1 ; VII, 2 ; VIII, 2 ; XV ; XVI). Piscaer. Mannetjesvaren; 1 = gedeelte van een blad; 2 = bladdeel met sporenhoopjes en dekvliezen; 3 = opengesprongen sporangium; 4 = sporenhoopjes met dekvliezen; 5 = bladknop. Marmiet, witte, zwak zoet smakende kristallen, die bij reductie fructose en mannose geven. Formule; C 6H8(OH)e. Gebruikt als zoetmiddel bij suikerziekte. L i t. : Ned. Pharmac. (111 51926). Munning, Henry Edward, kardinaal, aartsbisschop van Westminster. * 15 Juli 1808 te Totteridge (Hertfordshire), f 14 Januari 1892 te Londen. Manning stond buiten de Oxfordbeweging, maar bekeerde zich van Anglic. geestelijke tot het Katholicisme en werd priester (1861). Hij was een asceet, een geboren organisator, leider van het Engelsche Katholicisme te midden der moderne problemen, vangroote beteekenis op caritatief sociaal terrein. Ten onrechte stond hij menigmaal tegenover den gematigden I Newman. Werken: o.a. The Eternal Priesthood (1883). L i t. : E. Purcell (2 dln. Londen 1896) ; V. de Marolles (Parijs 1905) ; S. Leslie (Londen 1921) ; P. Thureau-Dangin, La renaissance catholique en Angleterre (Parijs 71923). Be'ijersbergen van Henegouwen. Mannose,een suiker soort (koolhydraat), waarvan een polyose in de schalen van de steennoot voorkomt. Het kan door oxydatie uit de in vele plantenvoorkomende alcohol manniet(mannitol) gewonnen worden. Maxmyng, Robe r t, Eng. dichter. * Ca. 1264 te Brurnie (nu: Bourne, Lincolnshire), f 1340. Waarsch. leekebroeder in het Gilbertijnsch klooster te Sempringham. Zijn gedicht van 13 000 regels, Handlyng Synne, is een vrije vert. met vele aanvullingen en uitweidingen van Waddington’s Manuel des Pechiez. Het is een reeks metrische sermoenen over de Tien Geboden, de Doodzonden en de Sacramenten, verlucht door een aantal vermakelijke toepasselijke geschiedenissen, die te zaraen een bont en kostelijk schilderij vormen van de zeden van zijn tijd. Een later werk is de Story of Inglande. M.’s oeuvre is linguïstisch van hooge waarde; het bracht het Middelengelsch, in het bijz. het Midland-dialect, een flinken stap dichter bij de moderne taal. Ü i t g. : Works, d. F. J. Furnival (1862); in Early Engl. Text Societ (1901-’O2). L i t. : O. Preussner, M. of Brunne (1891). F. Visser. Kardinaal Manning. Manoe, in de Indische overlevering de stamvader der menschen en tevens de eerste wetgever. Het „Boek der wet van M.” is in zijn huldigen vorm een betrekkelijk jonge codificatie (ca. 200 n. Chr.?) van veel ouder gebruiken, die deels tot de Weda’s teruggaan (kasten, huwelijk, erfrecht, sluiten en breken van overeenkomsten, beleediging, diefstal, enz. worden daarin behandeld). Manometer van Schalier en Budenberg. L i t. : Jolly, Recht u. Sitte (in Grundr. d. indo-arischen Philol. II). Mansion Manokwari, hoofdplaats en bestuurspost van N.Nw.Guinee aan de Doré-baai. In de omgeving worden proeven genomen met kolonisatie door Indo-Eur. Manometer, instrument voor het meten van den druk of de spanning van een in een afgesloten ruimte aanwezige vloeistof of gas. De oudste en meest eenvoudige m. is de vloeistofmanometer; tegenw. is hij verdrongen door een metaal- of veermanometer. De vloeistofmanometer bestaat uit een gesloten reservoir, ten deele met een vloeistof gevuld, waarin een aan beide zijden open glazen buis is aangebraoht, die tot dicht bij den bodem doorloopt en aan de bovenzijde met de atmospheer in verbinding staat; óf hij bestaat uit een loodrecht opgestelde U-vormige glazen buis, gedeeltelijk met vloeistof gevuld, aan de eene zijde open, aan de andere zijde gesloten. Als het reservoir, resp. het afgesloten deel der buis, in verbinding gesteld wordt met een ruimte, waarin een van de atmospheer afwijkende druk heerscht, zal het niveau in de open buis t.o.v. dat in het reservoir of de gesloten buis een anderen stand aannemen. Het verschil der beide niveau’s is een maatstaf voor den te meten druk. Bij het meten van lage drukken kan nog water gebruikt worden, voor hoogere drukken wordt kwikzilver gebruikt. Voor drukken echter van eenig belang kunnen geen vloeistofmanometers gebruikt worden, daar de vloeistofbuis te lang zou worden. In dat geval worden metaal- en veermanometers gebouwd, waarvan de werking berust op de vormverandering van elastische metalen platen of buizen bij wisselenden druk. De meest bekende m. zijn die, welke ontstaan zijn uit de origineele instrumenten van Schaffer en Budenberg, resp. van Bourdon. Het eerste bestaat uit een veerende gegolfde plaat, die doorbuigt ten gevolge van den te meten druk, daarop uitgeoefend door het gas of de vloeistof. De doorbuiging wordt door middel van een op de plaat bevestigd stangetje met korten hefboom overgebracht op een tandsegment, waarop een wijzer is bevestigd, die de doorbuiging sterk vergroot laat af lezen. De veermanometer van Bourdon berust op de eigenschap eener metalen gebogen buis van ovale doorsnede, om zich uit te strekken als de inwendige druk vermeerdert en zich te krommen bij vermindering van dien druk. De eene zijde is vast ingeklemd, het andere einde is door een stangetje verbonden met een wijzer, die op een schaal de afwijkingen aanwijst. De aldus vervaardigde m. moeten geijkt worden naar een precisiemetaal- of veermanometer, die oorspr. geijkt werd naar een vloeistofmanometer. De m. kan registreerbaar worden uitgevoerd. De wijzer wordt dan voorzien van een schrijfstift, die een lijn schrijft op een met papier bespannen, langzaam draaiende trommel. De schaalverdeeling van een m. Manometer van Bourdon. geschiedt gewoonlijk in atmospheren of in kilogram per cm2. Beukers. Manometrische vlam, ook gevoelige vlam, natuurk. toestel voor het illustreeren van geluidstrillingen. De gastoevoer van deze vlam staat in verbinding met de zgn. manometrische doos. > König (sub 4°, Toestel van K.). Manono, plaats in Belgisch-Kongo, prov. Elisabethstad, district van Tanganjika, aan den rechteroever van de Loekoesi, bijrivier van de Loevoea. Bezettingspost; nijverheidscentrum, handelscentrum; bestuur van belangrijke tinmijnen. Manouvrier, Léonce Pierre, Fr. medicus en criminoloog. * 28 Juni 1850 te Guéret (Creuse), f 18 Juni 1927 te Parijs. In 1881 doctor in de geneeskunde. In 1878 assistent van > Broca aan het laboratorium voor anthropologie der Ecole des hautes études te Parijs; later diens opvolger als directeur, hetgeen hij bleef tot aan zijn dood. In 1887 prof. in de physiologische anthropologie aan de genoemde hoogeschool; ook was hij directeur van het physiologisch station van het Collége de France. Zijn geschriften betreffen vnl. de hersenen en haar functies. Hij is een aanhanger der sociologische richting in de > criminologie. Werken: ong. 150 opstellen, in vsch. wetensch. tschr., zooals Bulletins de la Soc. d’anthropologie de Paris en Jtevue de I’Ecole d’anthropologie. v.d. Kamp. Manpad, naam van het gevechtsterrein bij Hillegom, waar in Mei 1304 de Vlamingen door Witte van Haemstede teruggeslagen werden. Manresa, stad in de Spaansche prov. Barcelona gelegen aan de Cardoner (41°45'N., 1°61'0.). Ca. 27 300 inw. (1920). M. heeft ijzergieterijen, levert wolen katoenwaren, papier, zeep, brandewijn, enz. Bezienswaardigheden: kerk van den H. Ignatius van Loyola met de grot „Cueva Santa”; Gotische collegiale kerk; Oud-Romeinsche brug. De H. Ignatius verbleef na zijn bekeering ruim een jaar (1622-’23) te M., meestal in het klooster der Dominicanen; hij stelde er zijn boek der „Geestelijke oefeningen” samen. Ter herinnering aan dit feit werd het eerste retraitehuis in Nederland, te Venlo, „Manresa” genoemd. Sipman/v. Hoeck. Manriquc, 1° Góm e z, Spaansch ridder, politicus en dichter. * Ca. 1411 te Amusco (Campos), f ca. 1488. Behoort met Santillana en Mena tot de beste 15e-eeuwsche dichters. Voorn, werk: Cancionero (uitg. 1885). L i t.: M. Pelayo, Antologia (VI, 55). 2° J o rg e, Spaansch dichter. * 1440 (?) te Paredes de Nava, f 27 Maart 1479. Beroemd zijn diens Coplas a la muerte de su padre, een klaaglied op den dood zijns vaders, handelend over de ijdelheid van het menschelijke. Hoofdverdienste: vervolmaking van de dichterlijke taal, die door de bevalligheid van stijl reeds een modernen inslag openbaart. L i t. : J. Nieto, Est. biogrdf. de J. M. e inilueneia de sus obras en la lit. espanola (Madrid 1902). Borst. Mans, Le, hoofdstad van het Fransche dept. Sarthe (XI 96 D 2-3), 60 m boven zee; ca. 77 000 inw. (1931; vnl. Kath.). Bisschopszetel; kathedraal St. Julien (11e eeuw), Notre-Dame de la Couture; mooie oude woonhuizen. Vele inrichtingen voor middelbaar onderwijs, vele musea, een seismologisch instituut en een militair vliegveld. Bekende landbouwmarkt; vele agrarische industrieën (conserven, spinnerij, landbouwmachines). M. was de hoofdstad der Cenomanen en heette bij de Romeinen Cenomani of Vindinum. Heere. Mansart(Mansard), l°Fran?ois, architect. * Jan. 1698 te Parijs, f 23 Sept. 1666 aldaar. In en bij deze stad voerde hij vele groote werken uit (paleizen en kasteelen); kenmerk van zijn stijl was een sterke neiging tot Klassicisme. Zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 801 in dl. 111. 2° Hardouin-Mansart, Jules, architect; achterneef van I°. * 16 April 1646 te Parijs, f 11 Mei 1708 te Marly bij Parijs. Voegde in 1668 den naam van zijn achteroom aan zijn familienaam Hardouin toe. Gunsteling van Lodewijk XIV, verwierf nog grooteren naam dan Framjois (niet geheel terecht). Hij beheerschte tijdens zijn leven de bouwkunst in geheel Frankrijk; zijn stijl is eveneens Klassicistisch. Ook als binnenhuisarchitect was hij leidend. Zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 65 in dl. VI. Schretlen. Lit. : A. E. Brinckmann, Die Bauk. des 17. u. 18. Jhdt. i. d. röm. Landern (Handb. der Kunstwiss.). Mansfcld, plaats in het gelijknamig mijnbouwgebied ten Z.O. van den Harz; ca. 2 400 inw. (Prot.). Al sedert de 11e eeuw groote ontginning van koper – ertsen, die hier aan den Zechstein gebonden zijn. > Eisleben. Mansfclt, 1° Ernest van, krijgsman; natuurlijke zoon van 3°. * Einde 16e eeuw, f 29 Nov. 1626 te Batava (Bosnië). Trad in 1604 in dienst van den aartshertog Albert, dan in dien van markgraaf van Brandenburg. Later was hij een der voornaamste en wreedste generaals uit den Dertigjarigen oorlog. Zijn leger, geducht om het plunderen, was achtereenvolgens in dienst van Bohemen, van den paltsgraaf Frederik, en kampte tegen den beroemden veldheer Tilly. Daarna in dienst van Richelieu, van den Eng. koning Jacob, van Frederik Hendrik, van den koning van Denemarken, heeft hij zoowel Holland als Friesland, den Elzas en de Z. Nederlanden afgestroopt, om dan in 1626, langs Meckelenburg, Brandenburg en Silezië naar Hongarije te vluchten. Hij wenschte naar Frankrijk terug te keeren, doch stierf onderweg. L i t.: Villermont, Hist. d’É. de M. (Brussel 1865-’66). 2° Karei, graaf van, Zned. veldheer; zoon van 3°. * 1547, f 14 Aug. 1596. Aanvankelijk aan de zijde van de opstandige edelen tegen Philips 11, onderteekenaar van het Smeekschrift der Edelen, keerde hij zich einde Juni 1566 tegen de opstandelingen. Beschuldigd van doodslag in een duel, vluchtte hij naar Frankrijk, en kwam eerst rond 1576 terug in de Nederlanden. Als veldheer in dienst van don Juan en Alexander Farnese, nam hij deel aan het beleg van Antwerpen, Sluis, Neuss en werd tot admiraal benoemd. Na 1596 verliet hij het land en trad in dienst van keizer Rudolf 11, werd tot rijksprins verheven, streed in Hongarije, doch stierf na de belegering van Esztergom. Alhoewel in dienst van koning Philips, was hij sterk anti-Spaansch gezind. 3° P i e t e r Ernest, graaf van, veldheer en staatsman; vader van 1° en 2°. * 20 Juli 1617 in Saksen, f 22 Mei 1604 te Luxemburg. Sedert 1533 in dienst van Karei V, werd hij in 1646 stadhouder van Luxemburg, en nam deel aan de oorlogen tegen Frankrijk. Aanvankelijk tegenstander van kardinaal Granvelle, dreven persoonlijke motieven hem echter terug naar de rangen der koningsgezinde edelen. Hij werd de vertrouweling van de regentes Margaretha van Parma; bezette in April 1667 Antwerpen en verdedigde de graven Egmont en Hoorn, streed met het Kath. leger in Frankrijk, en werd door bemiddeling van Lodewijk van Requesens weer in den Raad van State opgenomen. De Septemberopstand te Brussel (1576) bracht hem tijdelijk als gevangene in het Broodhuis, doch na de overeenkomst met don Juan werd hij belast met het wegleiden der vreemde soldaten uit de Nederlanden. Na Oct. 1577 nam hij deel aan de gevechten tegen de troepen der Staten-Generaal. Tijdens de afwezigheid van Alexander Famese en ook na diens dood nam hij de functie van gouverneur-generaal waar tot de aankomst van den opvolger, aartshertog Emest (Jan. 1594). Daarna trok hij zich op zijn goederen in Luxemburg terug. L i t.: J. Maasarette, Der Luxemburger Gouverneur Graf und Fürst P. E. von M. 1517-1604 (Luxemburg 1926). V. Roosbroeek. Mansfield, Katherine, pseud. van Kathleen Beauchamp, Eng. dichteres en schrijfster van short-stories. * 14 Oct. 1889 te Wellington (Nieuw-Zeeland), f 9 Jan. 1923 te Fontainebleau. Huwde in 1913 met J. Middleton Murry. Meer dan haar goede critieken en oorspr. verzen zijn haar verschillende verhalenbundels van beteekenis; in deze verhalen wist zij door een buitengewonen, schitterenden stijl een beeld van het leven te geven op een bepaald oogenblik, maar zoo, dat de karakters der menschen, die in dit oogenblik verschijnen, geheel duidelijk en verklaard worden in al hun gecompliceerdheid; haar weergave is terzelfder tijd reëel, tot op het wreede toe, en mild. Voor een juist begrip van haar persoonlijkheid dient men ook kennis te nemen van haar Journal of Katherine Mansfield (1927) en haar Letters (1930). Werken; In a German Pension (1911); Bliss (1920) ; The Garden Party (1922) ; The Dove’s Nest (1923) ; Something Childish (1924) ; Luck (1927). Gedichten: Poema (1930). Critieken: Novels and Novelists (1930). L i t.: A. G. van Kranendonk, in Engl. Studies (XII nr. 2). J. Panhuijsen. Mansgezag (België), > Maritale macht. Mansi, Jan Dominicus, aartsbisschop van Lucca en historicus. * 16 Febr. 1692 te Lucca, f 27 Sept. 1769 aldaar. Hij trad in de Congregatie der Clerici van de Moeder Gods, bezocht de voornaamste archieven van Italië, Frankrijk en Duitsohland en stichtte te Lucca een Academie voor liturgie en kerkgeschiedenis. In 1765 werd hij aartsbisschop van Lucca gewijd. Zijn meest bekend werk is de „Sacrorum conciliorura nova et amplissima collectio. . . (31 dln. 1769-’9B), door de hedendaagsche critici zeer ongunstig beoordeeld. L i t.: H. Quentin 0.5.8., J. D. M. et les grandes collections conciliaires (1900) ; Leclercq, Hist. des oonciles (1907, I, 111) ; Dict. de Théol. Cathol. (IX) ; Dict. d’Archéol. Chrét. (X). Willaert. Man Singh, > Gwalior. Mansion, benaming voor de vsch. kleine gebouwtjes, die, naast elkaar, op het middeleeuwsche tooneel de diverse plaatsen symboliseerden, waar zich de handeling afspeelde. De m. waren aan de voorzijde open en slechts afgesloten met een gordijn, dat werd weggeschoven, op het oogenblik dat de handeling zich daarheen verplaatste en de spelers zich naar de betreffende m. begaven. v. Thienen. Mansion, 1° C o 1 a r d, eerste drukker te Brugge, een der eerste drukkers in de Nederlanden, sedert 1460 als boekhandelaar en schrijver aldaar bekend. Zijn eerste druk is van 1476. Zijn samenwerking met William Caxton, die de eerste drukker van Engeland werd en omstreeks dit jaar met hem arbeidde, geeft hem nog een bijzondere beteekenis. Poortenaar. 2° Jozef, philoloog; zoon van 3°. * 1877 te Gent. Sinds 1904 hoogleeraar te Luik in de Germ. en Oostersche talen; werkend lid der Kon. Vlaamsche Academie, lid der Kon. Commissie voor Toponymie en Dialectologie, schrijft jaarlijks allerlei bijdragen in hist., philol. en aardrijksk. tijdschriften. Jacobs. Voorn, werken: Les Gutturales grecques (1904); Althochdeutsches Lesebuch fiir Anfanger (1912); De Oud-Gentsche Naamkunde (1924); Esquisse d’une bist. de Ia langue sanscrite (1931) ; De voornaamste Bestanddeelen der Vlaamsche Plaatsnamen (1935). 3° Paul, wiskundige; vader van 2°. * 1844 te Marchin bij Hoei, f 1919 te Gent. Hoogleeraar in de hoogere wiskunde te Gent 1865-1910, lid der Kon. Academie van België, stichter en alg. secretaris van de Société scientifique de Bruxelles (1875); schreef vele art. in binnen- en buitenlandsche wetensch. tijdschriften, beoefende de wijsbegeerte en de godgeleerdheid, speelde een gewichtige rol in de commissie belast met het opmaken van een nieuw leerplan van de Grieksch-Latijnsche humaniora. Voorn, werken: La Théorie des équations aux dérivées partielles du premier ordre (1875) ; Cours d’Analyse infinitésimale (1887); Legons sur le calcul des probabilités (1916). Jacobs. Mansionarius (Lat., <( mansio = verblijfplaats, woning), oude naam voor hulpkoster. Later ook voor een beneficiarius,verplichttot het Koorgebed. Manso, Giambattista, Ital. schrijver. * 1560 te Napels, f 1645 aldaar. M. vatte het academisme van zijn tijd op door de schoone kunsten te beschermen. Hij bewonderde Torquato Tasso, schonk hem gastvrijheid en schreef diens biographie. Deze Vita di Tasso wordt veel geraadpleegd, alhoewel zij aanleiding gaf tot het ontstaan der legende over Tasso ’s ongelukkige liefde voor Eleonora d’Este. Bij zijn dood liet Manso zijn fortuin na aan verarmde patriciërs en kunstenaars. Hij steunde de Contra-Reformatorische beweging en schreef een Vita di Santa Patrizia, vergine. Ellen Russe. Mansoor (Asarum europaeum), overblijvend, kruipend plantje van de fam. der Aristolochiaceeën of pijpbloemen. Bladeren niervonnig, bloemen bruin. Wordt voor bodembedekking op schaduwrijke plaatsen gebruikt. Soms verwilderd. Mantegazza, P a o 1 o, Ital. medicus en letterkundige, geestdriftig volgeling van Darwin. * 31 Oct. 1831 te Monza, f 28 Aug. 1910 te S. Terenzo (Liguria). Onder Darwin’s invloed schreef hij de drie boeken: Fisiologia del Dolore; dell’ Amore; dell’ Odio. M.’s romans neigen naar den galanten stijl; als medicus en stichter van het antropologisch-etlïnographisch museum te Florence heeft hij grootere verdiensten dan als letterkundige. o_.0_. Voorn, werken: Una pagina d’igiene dell’amore; II seoolo nevrotico, I’anno 3 000. Ellen Russe. Mantegna, A n d r e a, schilder en graveur. * 1431 waarsch. te Isola di Cartura, fl3 Sept. 1606 te Mantua. Geschoold te Florence onder Castagno, Paolo Uccello e.a. Meesten tijd van zijn leven werkte hij te Mantua, maar ook in Padua en Rome voerde hij groote fresco’s uit, later eveneens te Florence. M. behoort tot de allergrootste figuren der Ital. Renaissance; zijn stijl is machtig en monumentaal; hij bouwt zijn figuren als een beeldhouwer, en zijn landschappen, vol fijnzinnige natuurobservatie, en met wijde perspectieven, schijnen veelal uit steen gehouwen te zijn. Daarbij bezat hij veel van het warme Venetiaansche koloriet. Zijn fresco’s in de Eremitani te Padua rekent men wel tot zijn meesterwerken; zij hooren bovendien tot de schoonste muurschilderingen uit Italië’s bloeitijd. Een zijner rijkste composities, de zoo levendige, beweeglijke Triomf van Caesar, is thans in Hampton Court. Hij werkte ook als graveur en met Pollajuolo hoort hij tot de coryphaeën van zijn tijd op dit gebied. Daar zijn techniek bijzonder fijn en teer was, zijn goede afdrukken zijner prenten uiterst zeldzaam. Schrellen. Lit. : P. Kristeller, A. M. (Londen 1901). Mantel, 1° In de iconographie wordt sedert de 15e eeuw de m. tamelijk veelvuldig gebruikt zoowel voor de beeldhouw- (zgn. mantelbeelden) als schilderkunst in verband met Maria, de Moeder van „Barmhartigheid”, vandaar Mantelmadonna genoemd (Fr. Vierge au manteau; Duitsch; Schutzmantelmadonna). Later ook voor andere heiligen (Franoiscus; Birgitta e.a.). Het idee gaat misschien terug op een visioen van een Cisterciënser uit de 13e eeuw, dat Caesarius van Heisterbach verhaalt; ook hebben de Dominicanen aan de verspreiding der Mantelmadonna hun aandeel (kloosterzegel te Nijmegen). Ben grootsche figuur van Maria beschut onder een wijd-uitgespreiden mantel een menigte knielende of staande monniken tegen dreigend onheil (vnl. pestziekte), later andere geestelijke personen en ook de geloovigen. Bekend is vooral het altaar-retabel te Montone (Umbrië); ook een werk van J. Provost (?) te Valenciennes; Van Eyck heeft een voorbeeld hiervan in zijn Laatste Oordeel; veel voorbeelden in Frankrijk (Le Puy en elders). Een goede Mantelmadonna bevindt zich in de parochiekerk te Marienthal (Wesel) door J. Strater. Lit. : B. Male, L’art religieux (3111, 189); K. Künstle, Ikonogr. der christl. Kunst (I) ; V. Suszmann, Maria ruit dem Sehutzmantel (Marburg 1931) ; Kronenburg, Maria’s Heerlijkh. in Ned. (111 en VIII). p.Oerlachus. *** 2° Heraldiek. Sedert de 16e eeuw omhangen eenige geslachten hun wapen met een mantel. > Heraldiek. 3° Dierkunde. Mantel (Pallium), heet bij de weekdieren een huidplooi aan derugzijde, die het lichaam geheel of grootendeels bedekt. De ruimte tussohen m. en lichaam wordt mantelholte genoemd en dient meestal voor kieuw- of ademholte. Aan het oppervlak is de m. dikwijls bedekt door een kalkschaal, waarvan de groei geschiedt aan den mantelrand door kalkafscheidende kliertjes. Bij de plaatkieuwigen, waar twee mantelplooien voorkomen, worden ook twee zijdelingsche schelpen aangetroffen, bij de buikvoetigen slechts één. > Manteldieren. Willems. Mantelaap (Colobus palliatus Ptrs.), een soort der fam. meerkatachtigen (->- Aap), leeft in de bosschen van O. Afrika (het Tanganjika-gebied). Hij heeft een glanzend zwarte vacht met lange witte haren op schouders, slapen en staarteinde. Leeft in troepen van 6-20 stuks en voedt zich met bladeren en vruchten. Mantclanjer (Tunica), een plantengeslacht van de familie der muuraohtigen, komt met 20 soorten hoofdzakelijk in het gebied van de Midd. Zee voor. In onze streken worden plaatselijk gevonden T. (Dianthus) prolifera en T. saxifraga met kleine roseroode bloempjes. Bouman. Mantclbeold, > Mantel (icon.). Manteldieren (Tunicata), een stam van in zee levende, ongewervelde dieren, welke in ontwikkeling en bouw verwantschap met de gewervelde dieren vertoonen. Zij danken hun naara aan den mantel of tunica, welke de buitenzijde van het dier vormt, als een afscheiding der huid ontstaat en cellulose bevat. De mantel vertoont een mondopening, die het water voert naar den zgn. kieuwdarm, welke netvormig doorbroken is door vele openingen, die het instroomende .water doorlaten en naar een uitstroomopening voeren. Fijne voedseldeeltjes worden daarbij afgefiltreerd en, in slijm verpakt, door trilharen naar den slokdarm gevoerd. Aan de rugzijde ligt een hart, dat het bloed afwisselend naar voren en naar achteren pompt. Van den verderen bouw moet vooral worden vermeld de zgn. ohorda dorsalis, een elastische bindweefselstaaf, die bij de larven en een deel der volwassen m. in den staart voorkomt en gelijkt op de chorda in de ontwikkeling der gewervelde dieren. De m. worden verdeeld in de klassen der Appendiculariën, Ascidiaeformes en Salpaeformes. Naar de levenswijze onderscheidt men vrijlevende m., zooals de lichtgevende Pyrosomen en de > Salpen, naast vastzittende vormen zooals de Ascidia. Tot de laatste behooren alleenlevende vormen (zeescheede) naast kolonievormende (Botrylliden); beide groepen komen ook in de Noordzee voor. M. Bruni. Mantelholte, > Mantel (dierk.). Mantclius (Mantels), Joan, Augustijn. * 23 Sept. 1599 te Hasselt, f 23 Febr. 1676 aldaar. M. is een der meest bekende Belg. Augustijnen; hij trad op als visitator der Keulsch-Belgische provincie. Tevens blonk hij uit als kanselredenaar, doctor in de theologie, geestelijk schrijver, geschiedkundige en bovenal als man van hooge deugd. Van zijn 16 gedrukte werken roemt men vooral zijn Geschiedenis van Hasselt (Hasseletum) en die van het graafschap Loon. Drie zijner handschriften, waarvan twee onuitgegeven, berusten te Hasselt in de stadsbibliotheek. L i t. : Biogr. Nation. (XIII) ; archief der Augustijnen te Gent. A. Y.d. BornO.E.S.A. Mantclkindcrcn, door opvolgend huwelijk gewettigde kinderen {> Bastaard). M. werden onder den mantel (huik) mede ter kerk genomen. L i t. : Gougaud, in Tschr. v. Rechtsgesch. (VII, 38). Mantellaten, leden der Derde Orde der Servieten, der Dominicanen en der Augustijnen. Mantelletta, mantelletum (laat-Lat., = manteltje), mantelvormig gewaad met splitten in plaats van mouwen, reikend tot de knieën, sinds de M. E. gedragen over het rochettum door kardinalen, bisschoppen, abten en enkele andere prelaten. De stof (meestal geen zijde) is rood, paars, zwart of van de kleur eener Orde, wisselend naar waardigheid, tijdstip en gelegenheid. > Mozetta. Dit.: Braun, Die Ut. Gewandung (Freiburg 1907) ; id.. Die Ut. Paramente (Freiburg 1926). Louwerse. Msuitelinadoima, -> Mantel (1°). Mantelmccuw (Lams marinus), vogelsoort, behoorende tot de orde der meeuwen. Lengte 66 cm, staart 18 cm. Kleur van kop, hals, geheele onderzijde en staart is wit, vleugels en mantel voor het grootste deel leizwart; groote slagpennen zwartbruin met witte vlekken aan Mantelmeeuw. den kop. In den winter bruine lengtestrepen op schedel en achterhals. Leeft in N. zeeën tot in de Poolstreken. Komt in onze streken het heele jaar langs de kusten voor, doch broedt hier niet. Hij eet van alles, ook vogels. Bernink. Manternaeh, gem. in het O. van het groothertogdom Luxemburg, ten N.W. van Grevenraacher; in het dal van de Syre; opp. 2 768 ha, 1 260 inw. (vnl. Katli.). Landbouw. Mantgum, hoofdplaats der Friesche sem, > Baarderadeel (XI 208 B 2); ruim 400 inwoners. Mantiek, > Waarzeggerij. jVlantille ({ Sp. mantilla = manteltje), shawl, zooals deze in het derde kwart der 19e eeuw vaak door dames gedragen werd. In eigenlijken zin echter vooral de shawl der Spaansche vrouwen, die, al of niet in combinatie met een groeten kam, over het hoofd gedragen wordt. v. Thienen. Mantinea, in de Gr. Oudheid een stad in 0. Arcadië. Sedert den slag bij M. (418 v. Chr.) onder de heerschappij van Sparta. In 362 v. Chr. behaalde hier Eparainondas de overwinning tegen de Spartanen, maar zelf sneuvelde hij er. De ruïnen heeten Palaepoli. Mantisse, > Wijzer (van een logarithme). Mantjanccjara, > Montjonegoro. Mantra (Sanskrit), oorspr. de hymnen, gebeden en offerformules in de > Weda’s, later meer algemeen elke gewijde gebedsformule, vooral om haar toovermacht gebruikt. Man tri, Javaansche vorm van het Sanskrit woord mantrin, waaruit ook mandarijn is ontstaan. Terwijl echter mantrin, eigenlijk raadsman, adviseur, in Voor-Indië ministers aanduidt en mandarijn voor rijksgrooten gebruikt wordt, is mantri op Java het woord geworden voor ambtenaar, meestal zelfs voor ambtenaar van lagen rang. Berg. Mantsjoekwo ot Mantsjoerije, het N.Ö. deel van China; opp. 1 400 000 km2, ca. 30 millioen inw. Hoofdstad Hsinking, sinds 1934 10 provincies. M. is een overgangsgebied tusschen Midden-, Noorden Oost-Azië, het wordt omringd door Siberië, Korea, Mongolië en China. De breede vlakte, overdekt met löss en rivierafzettingen, wordt aan beide zijden begrensd door oude horstgebergten tot ca. 2 000 m hoogte, die Z.W.-N.O. loopen en uit kristallijne gesteenten en bazalt opgebouwd zijn. Het klimaat vormt een overgang, maar meest is het continentaal met groote verschillen tusschen zomer en winter (Moekden +24° C in Juli,—13° in Januari), de zomermoesson brengt nog regen in het Zuiden, maar de regenval is niet groot (ca. 60 cm). Het Z.W. is dan ook steppe, terwijl naar het N. de bosschen toenemen (eiken, berken, naaldhout). Tijger, bruine beer, wolf, muskusos komen in het wild voor. De zwervende Toengoezen in het N. en de uitstervende Mantsjoes beteekenen weinig tegenover de binnentrekkende Chineezen (in 1927 één millioen), die hier land vonden, orde en rust. De Japanners bereikten als kolonisten niet veel, zij zitten hier als beambten, handelaars en militairen (ca. 1 millioen). Langs de rivieren (Soengari, Nonni) en in de vlakte levert het goed gecultiveerde land sojaboonen, maïs, tarwe en rijst. De veeteelt is weinig ontwikkeld; uit de bosschen komt veel hout. Steenkool wordt gewonnen bij Foesjoen, waar ook petroleum aangeboord is; bij Ansjou wint men ijzer, bij de Amoer goud. Ook koper, zilver en asbest komen voor. De industrie gaat snel XVII. 8 vooruit; vooral olieslagerijen en meelmolens; daarnaast katoen-, wol- en zijdefabrieken, suiker, papier, zeep, ijzer, sigaretten. Het verkeer is zeer goed ontwikkeld, daar Russen en Japanners wedijveren in het aanleggen van spoorwegen. Op de Amoer en Soengari is stoombootverkeer, ook de Jaloe is bevaarbaar. De handel vindt vnl. met Japan plaats. Bekendste havenstad is Dairen, maar Choe-loe-tao wordt uitgebreid. In Moekden is een universiteit en een artsenschool, in Charbin een handelshoogeschool. Lit. ; Adach, M., a survey (New York 1925); H. Maier, Die M. in Weltpolitik und Weltwirtschaft (Leipzig 1930); L. Gibert, Dict. historique et géographique de la Mandschourie (Parijs 1936} ; Manchuria Yearbook. Heere. Geschiedenis. In de laatste jaren vond men op vele plaatsen van Zuid-M. talrijke voorwerpen uit het Neolithisch tijdvak, welke goed op de in Midden-China gevondene gelijken. De oudst bekende volksstam uit M. heet Soe-sjen; hij bracht schatting aan China in 2231 v. Chr.; wat later vindt men ook een volk Hwi-mai vermeld. De Soe-sjen, die tot in 236 n. Chr. enkele malen in de Chin. gesch. vermeld worden, beschouwt men als de voorzaten der latere Zjoe-tsje en der Mantsjoe. Vanaf de vroegste oudheid zijn ons vsch. rijken in M. bekend: Rijk Tsj’ao-Sien (1119-229 en 229-109 v. Chr.). Het was gesticht door Ki-tze, oom van den laatsten keizer der Chin. dynastie Jin. Het gevolg hiervan was een sterke immigratie van Chineezen in M. Van de 2e eeuw vóór tot de 7e eeuw na Chr. bestond het rijk Fo e -J u, en daarnaast dat van Kao-K o u 1 i (37 v. Chr. – 668 n. Chr.). Beide bezweken voor het rijk Pwo- H a i (712- 926), hetwelk weer gevolgd werd door dat van K’l-Ta n (926-1114), het keizerrijk Ki n (1115-1234) en het Mongoolsch bewind (1234-1368), te beginnen met > Dzjinggis-Khan. ~ j OO— Toen de Chin. dynastie Mi n g (1368-1644) de Mongolen ten N. van den Grooten Muur teruggedreven had (1368), werd Zuid-M. door Chineezen bevolkt, die door een gouwvoogd, te Liao-jang gevestigd, bestuurd werden. Begin 16e eeuw bouwden zij een muur, de Wilgen-barrière, die hun grenzen tegenover de Mongolen van het Zjöhöl-gebied en de Zjoe-tsje van Noord-M. afbakende. In 1616 had een stamhoofd Noerhatsji (* 1659, f 1626) zooveel stammen van M. onderworpen, dat hij zich machtig genoeg voelde om den titel van khan aan te nemen. Zijn macht groeide met den dag; hij versloeg de Chineezen en de Jehe (1619), nam Sjen-jang (Moekden) in (1621) en ook Liao-jang, waar hij zijn hoofdstad vestigde. Dan veroverde hij het Westen van den Liao-stroom tot Ning-juan, waar hij gekwetst werd en stierf (1626). Zijn zoon HwangT’ai-ki dwong Korea tot gehoorzaamheid (1627), versloeg deTsj ’agar-Mongolen en viel China binnen (1629). In 1636 nam hij den titel van keizer en vestigde aldus de Mantsjoe-dynastiein China ; hij stierf in 1643 zonder de inneming van Peking te mogen beleven (1644). Zijn zoon Foe-lin werd de eerste keizer van China en de dynastie bleef over China, Mongolië, Toerkestan en Tibet den schepter zwaaien tot 1912, toen de republiek ingesteld werd. M. werd daarna bestuurd door maarschalk Tsjang Tswo-lin. Reeds tevoren had de Russische invloed zich sterk doen gelden (aanleg van den Zuid-Mantsjoerijschen spoorweg), doch na den vrede van Portsmouth (1905), die een einde maakte aan den Japansch-Russischen oorlog, werd de invloed van Japan overheerschend. Tsjang Tswo-lin verloor bij een spoorwegaanslag bij Moekden het leven; zijn zoon en opvolger Tsjang Hsiao-Lian werd door de Japanners verjaagd en 19 Sept. 1931 werd de nieuwe, onafhankelijke staat Mantsjoekwo geproclameerd, waarover tot keizer werd aangesteld > Kang-Teh (Henry P’oe-Ji), die door de revolutie van 1912 van den troon van China was verdreven. Het nieuwe rijk staat echter geheel onder Japansche voogdij; de Volkenbond weigerde den gewelddadig van China afgescheurden staat te erkennen (onder df V olkenbondsstaten heeft slechts San Salvador M. erkend). Hoofdstad van M, werd thans Tsj ’angtsj ’wön, dat den naam van Sin-king (= de Nieuwe Hoofdstad; Eng. spelling: Hsinching) ontving. De staat werd in Maart 1933 nog uitgebreid door de overrompeling van de prov. Zjöhöl. In zeer korten tijd hebben de Japanners in dezen nieuwen staat een grooten vooruitgang op alle gebied bewerkt. Missie. Nadat M. van China was afgescheiden, werden de Kathol, bisschoppen verzocht alle betrekkingen met de apost. delegatie te Peking af te breken en de H. Stoel benoemde mgr. Gaspais, apost. vicaris van Kirin, tot zijn vertegenwoordiger bij het gouvernement M. In het nieuwe rijk vindt men de volgende vicariaten en prefecturen (met opgave van aantal Katholieken in 1935). Ap. vic. Moekden (Miss. Etrang. Parijs) ... 29 127 Ap. vic. Kirin (idem) 30 262 Ap. vic. Se-ping-kai (Miss. Etrang. Québec) 15 526 Ap. pref. ïsitsiker (Miss. Etrang. Behtléem) 16 076 Ap. pref. Foe-sjwön (Maryknoll) 6 653 Missie van Ilan (Tiroolsche Capucijnen) .... 1 411 Ap. vic. Zjöhöl (Miss. O. H. M. Scheut) ... 24 832 Ap. pref. Tsj ’e-feng (inlandsche clerus) ... 24 297 Mantua. St. Andrea. Totaal 147 173 De apost. prefectuur van Jen-ki (Beiersche Benedictijnen van S. Odilo) met ca. 14 000 Kath. is, hoewel Mantsjoerijsch grondgebied, kerkelijk met Korea vereenigd. Mullie. Mautsjoerije, > Mantsjoekwo. Mantsjoes, volk in Oost-Azië, behoorende tot het Gele Ras; vermoedelijk genoemd naar een voor- vader. In de 18e eeuw werden de Chineesche cultuur en taal overgenomen. Zuivere M. vindt men in hoofdzaak in liet Ili-gebied. Ca. 1616 ontstond er een keizerrijk Mantsjoerije, dat in 1637 Korea innam en ca. 1650 China onderwierp. In 1912 werden daar de M. weer verdreven. Vgl. > Mantsjoekwo. Heere. Mantua, 1° de Oostelijkste provincie van het Ital. landschap Lombardije; opp. 2 340 km2; ca. 398 000 inw. (vnl. Kath.). Het vruchtbare gebied der Povlakte levert rijst, tarwe, hennep, wijn, zijde. 2° Hoofdstad der gelijknamige Ital. prov., 20 m boven de zee; ca. 43 000 inw. (vnl. Kath.). Sterke vesting in de moerassen bij de Mincio. Bisschopszetel. Er zijn vele opleidingsscholen, een botanische tuin en een sterrenwacht. Hoofdkerk is de St. Andrea, 1472 begonnen naar ontwerp van Alberti, koepel van 1732-’B2, naar plannen van Juvarra. Verder zijn van belang: het Palazzo del Te (1526-’36) van Giulio Romano, het Palazzo Ducale en de (oorspr. Romaansche en Gotische) dom. Heere/v. Embden. Geschiedenis. Mantua is oorspr. een Etruskische vestiging in de merenvlakte van de Mincio; geboortestad vanVirgilius; het kwam later aan het Frankische en aan het Duitsche Rijk; in de 13e eeuw onderstedelijke geslachten, sedert 1328 de Gonzaga’s, die in 1530 van keizer Karei V den hertogstitel ontvingen. Toen hun hoofdtak in 1627 uitstierf, kwam het tusschen Frankrijk en het Habsburgsche Oostenrijk tot den Ma n – tua’schen Successie-oorlog, die het hertogdom in 1631 in handen bracht van den hertog van Nevers; bij het uitsterven van diens nakomelingschap in 1708 kwam het aan Oostenrijk en werd het vereenigd met Lombardije. M. speelde als sterke vesting een rol in de latere oorlogen der 18e en 19e eeuw. v. Oorkom. Manuaal (muziek) noemt men het handklavier van het orgel, tegenover het pedaal (voetklavier). De meeste orgels hebben meer dan één m.; het aantal varieert van 1 tot 5. Zij liggen terrasgewijs boven elkaar en bedienen a.h.w. ieder een apart orgel van eigen karakter; door middel van manuaalkoppels kunnen meerdere m. op één klavier gecombineerd worden. de Klerk. Manuale (Lat., <( manus = liand), 1° een der oude namen voor den manipel; 2° naam in de M.E. voor het handboek der priesters, later het > Rituale. Manualilcr (afk.: man.), term, die bij orgelmuziek aanduidt wat op het manuaal, zonder toevoeging van pedaal, dient gespeeld te worden. Manue was de vader van > Samson. Manuel I Comnenus, Byzantijnsch keizer (1143-1180), die droomde van een hersteld Komeinsch keizerrijk en het Westen wilde veroveren, wat hem Barbarossa tot vijand maakte. Hij streed met succes tegen de Noormannen, de Venetianen, enz. tvgvu uv iiuuiiuwimuuj i vuvbiMiivAij • Manuel 11 Palaeologus, Byzantijnsch keizer (1391-1426). In de conflicten met de Turken wist hij door vriendschap met Mohammed I vsch. landsdeelen voor het rijk te bewaren, maar na diens dood verloor hij Macedonië en Pontus en werd hij tot schatplichtigheid gedwongen. Manuel I (Manoel, Emmanuel) de Groote, koning van Portugal. * 1460, koning 1496-1621, regeerde zijn land, voorspoedig en bekwaam, in den tijd van de opkomst der Portug. wereldmacht. Onder hem omzeilde Vasco da > Gama kaap de Goede Hoop (1497), vestigde > Albuquerque de Portug. macht in Indië, ontdekte > Cabral Brazilië. Inwendig reorganiseerde hij het bestuur en naar buiten wist hij in woeligen tijd den vrede te bewaren. Manucl, J u a n, Spaansch politicus en schrijver. * 1284 te Escalona, f 1348. Vruchtbaar schrijver, die elk terrein van de universeele, menschclijke wetenschap bestudeerde. Hervormer van het Castiliaansche proza; had grooten invloed op de literatuur. Voorn, werken: EI Conde Lucanor (van moreele, didactische en philosophische waarde); EI libro de los Castigos ; Libro de la Caza ; Libro del Cavallero y del Bscudero ; Libro de las Armas. L i t. : A. Giménez Soler, Don J. M. (1932); F. Hanssen, Notas ala yersilicación de J. M., in Anales Univ. (CIX 1901, 530); J. Vallejo, Sobre un aspecto estilistico de Don J. M., in Homenaje a Menéndez. Pidal (II 1925, 63). Borst. Manuel Calccas, Dominicaan en Byzantijnsch theoloog, f 1410. M., uit voornaam Byzantijnsch geslacht, trad in het Dominicaner klooster van Pera. Hij schreef een werk tegen de > Hesychasten, 4 boeken over het Filioque, waarin hij het Westersch standpunt verdedigt, en een Byzantijnsohe dogmatiek, die sterk onder invloed van de Scholastiek staat. Franses. U i t g. ; Migne, Patrol. Graeca (152, 13-661). Lit.: Quétif en Échard, Scriptores Ord. Praed. (I 1719, 718 vlg.); Krumbacher, Gesch. d. byzant. Lit. (21897, 110 vlg.); Mercati, in Studi e Testi (56, 1931 ; belangrijk nieuws over bss. en onuitgegeven werken van M.C.). Manuiactuurstelsrl (■( Lat. manus = hand; facere = maken). In 1928 werd door Herig te Karlsruhe opgericht het „Gesellschaft für Manufactologie”, dat zich ten doel stelt alle met den handenarbeid samenhangende cultuurverschijnselen te bestudeeren om den handenarbeid weer in eere te herstellen. Manuldruk, een drukprocédé, in 1913 door F. Ullmann bedacht en aldus (door omzetting van zijn naam) genoemd, dat beoogt nieuwe drukken te vervaardigen van niet meer verkrijgbare boekwerken. Een photographische plaat wordt op het origineel gelegd en van achteren belicht, terwijl de voor licht gevoelige zijde op het drukwerk rust. Het wit van het papier kaatst nu het licht terug, het bedrukte echter niet. Zoo verkrijgt men een op metaal over te brengen beeld, daar het praeparaat op de glasplaat verhardt, waar het licht heeft ingewerkt; het overige wordt door wasschen verwijderd. Het metaal wordt geëtst en is dan als cliché voor het maken van afdrukken geschikt, die vrij nauwkeurig met het origineel overeenkomen. o o ~ ' Langs min of meer gelijken weg worden ook lithographische drukplaten vervaardigd, die eveneens een facsimile-reproductie mogelijk maken, die het origineel soms bedrieglijk-getrouw nabootst. Poortenaar. Manum de talmlsi (Lat.) = Hand van het schilderij! Apelles, hofschilder van Alexander den Grooten, zou den al te nauwkeurigen schilder Protogenes ondanks alle waardeering verweten hebben, dat hij zijn handen niet van het schilderstuk kon afhouden, om het ooit te voltooien (Plinius Sr., Natur. hist. 35, 36, 10). Cicero (ad Fam. 7,25,1) laat de uitdrukking uit de schooltaal komen, van schooljongens. nl., die elkaar hiermee waarschuwen op te houden met het teekenen van allerlei ongerechtigheid op de wastafeltjes, zoogauw de meester in de buurt kwam. Het > „Hands off” staat hiermee in zeer verwijderd verband. Brouwer. Manumissio, vrijlating (van slaven). Romeinsch-rechtelijk kon m. op verschillende wijzen geschieden. Zoo o.a. door toepassing van een > in iure cessio, waarbij de > vindicta (staf, stok) den slaaf op hoofd of schouder gelegd wordt als symbool voor het vrijlaten uit de ■> manus (m. vindicta). Verder kan m. bij testament plaats hebben (m. testamentaria), ook door het laten inschrijven op de lijst der Rom. burgers (m. censu). Later zijn er nog andere mogelijkheden van manumissio, waaronder vermelding verdient de m. in ecclesia (vrijlating geschiedt in de kerk vóór geestelijke en verzamelde geloovigen). Hermesdorf. gcxuuvigvuyi ixiii mbouvifa Manus, Lat. woord voor hand. In de geschiedenis van het recht komt de m. herhaaldelijk voor als symbool voor de macht, die iemand over een ander uitoefent (> Emancipatio, > Manumissio). In den regel wordt met m. aangeduid de macht van den man over de vrouw in het huwelijk (> Coemptio, > Confarreatio, > Conubium). Hertnesdorf. Muuutius, 1° Aldus, > Aldus Manutius. 2° Paul u s, > Paulus Manutius. Manx, 1° bewoner van het eiland > Man. 2° Het uitstervend Keltisch dialect van het eiland Man, hoerend tot den Gaëlischen tak. Er is niemand meer op het eiland, die alléén nog M. kent. In zijn lit. zijn bekend de balladen, Christmas Carols en de bijbelvertaling van 1748-’75. Weijnen. Manytsj, twee rivieren in Rusland (de West- en de Oost-Manytsj) ten N. van den Kaukasus, in de Ponto-Kaspische laagte, waarvan het hoogste punt 21 m boven de Zwarte Zee ligt. De beneden-Don neemt de W. Manytsj op, die door een reeks lange meren stroomt, en de O. Manytsj gaat naar de Koema, die ze meestal niet bereikt. fr. Stanislaus. Mauzanillu, 1° stad op Cuba (VIII 327 E 2) 64 000 inw. (vnl. Kath.); suiker, tabak, vruchten. 2° Havenplaats van den Mexicaanschen staat Colima (19°3'N., 104°20'W.); ca. 3 000 inw. (vnl. Kath.). Manzikert (in Armenië bij het Wan-meer). Hier werd 1071 een slag geleverd, waarin de Byzantijnsche keizer Romanus Diogenes door de > Seldzjoeken onder > Alp Arslan verslagen werd, ten gevolge waarvan het Oosten en Midden van Klein-Azië voor Byzantium verloren ging en het Seldzjoeken-rijk Roem gesticht werd. Zoetmulder, Manzom, Alessandro, Ital. romanschrijver en dichter. * 7 Maart 1785 te Milaan, f 22 Mei 1873 aldaar. Katholiek gedoopt en opgevoed, onderging hij als jongeman te Milaan en in Parijsche salons den invloed van Voltaireenßousseau. Hier leerde hij Claude Fauriel kennen, die hem aanspoorde tot geschiedenisbestudeering. In navolging van Vincenzo Monti schreef M. in 1801 het patriottisch gedicht II trionfo della liberta. In 1808 huwde hij de Prot. Enricnecta mondei, aie twee jaar tater Katholiek werd, waarna het huwelijk kerkelijk werd ingezegend. Van toen af werd M. een overtuigd, practiseerend Katholiek. In de figuur van den Innominato uit „I Promessi Sposi” heeft M. zijn eigen bekeering beschreven. Aanleiding tot het schrijven van dezen wereldvermaarden, in alle talen overgezetten historischen roman (in Ned. tweemaal vertaald), was de bezetting van Lombardije door de Oostenrijkers. M. verplaatst het gebeuren naar de 17e eeuw, tijdens de Spaansche overheersching. De roman is nog altijd populair in Italië, de personages zijn types geworden, Perpetua is de pastoorsmeid, Don Abbondio de vreesachtige, Don Cristoforo de barmhartige monnik. M. verheerlijkt het godsvertrouwen en de deugd. Het algemeenmenschelijke element domineert en boeit, ondanks het breedvoerige, omslachtige van den verhaaltrant, die een kenmerk zijn dier letterk. periode. Ofschoon M. dezelfde meening was toegedaan als Silvio Pellico en de andere strijders voor Italië’s eenheid, hield hij zich buiten de politieke verwikkelingen en sleet een rustig bestaan aan de oevers der Lombardische meren. Antonio Rosmini, wiens philosophie hij aanhing, en Giuseppe Giusti, dien hij om de taal bewonderde, waren zijn vrienden. In 1837 ging M. een tweede huwelijk aan met Teresa Borri. Van overwegend apologetisch belang is zijn Morale cattolica, geschreven als weerlegging van Sismondi’s Storia delle repubbliche ital., en zijn Inni Sacri. Ook ijverde M. zeer voor de zuiverheid en eenheid in de Ital. taal: Dell’unitk della lingua e dei mezzi di difonderla. -Andere werken: II Conté di Carmagnola, Adelchi (treurspelen) ; II oinque maggio (gedicht). L i t.: L. Beltrami, A. M. (in Manuali Hoepli, 1898) ; A. Manzoni, Osservazioni sulla morale cattolica con prefazione di Giov. Papini (Milaan 1923); Paolo Arcari, M. (1923) ; verder uitvoerige lit. in Bibliogr. Manzoniana (Milaan 1875). Ellen Russe. Maocmere, 1° on der af de el ing van de afd. Flores, res. Timer en Onderhoorigheden (Ned.-Indië), gelegen in het O. gedeelte van het eiland Flores. Opp. ca. 1 700 km2; ruim 123 000 inw., waarvan ca. 70 000 Kath. M. is zeer bergachtig; o.a. Dolowai- en Kiwangbolang-gebergte, tot ruim 1 400 m hoog; in het O. het Mapi-gebergte met toppen van over 1 460 m. De eenige nog werkende vulkaan in de onderafd. is de Egon (1 703 m). M. is de eerste onderafd. in de afd. Flores, die vlg. moderne opvatting bestuurd wordt. Het behoort tot de dichtst bevolkte gebieden van de Buitenbezittingen. Bij de onderafd. belmoren vsch. eilanden; de voornaamste zijn; Pamana, Pamana-Ketjil, Poelau-Besar, Damhilla en Paloë (dit laatste berucht om de uitbarsting van 1928). Op de Noordelijke kust liggen aan de Baai van Maoeraere enkele belangrijke nederzettingen, o.a. Maoemere (zie hieronder sub 2°) en Geliting, aanloophavens van de Kon. Paketvaart Mij. (K.P.M.). In de baai liggen vsch. eilanden, waarvan Groot-Bastaard (Poelau Besar) het voornaamste is. Van de missie is de hoofdstatie de kampoeng Maoemere (gesticht 1874); in het gezond gelegen Nita is het noviciaat gevestigd voor de inlandsche leden van de Congregatie van het Goddelijk Woord, die het eiland missioneert. A. Manzoni. 2 “Kampoeng M., hoofdplaats van de gelijknamige onderafd., gelegen aan de Baai van M. (B°3o'Z., 122°8'0.). Tot voor enkele jaren veroorzaakten de rond M. gelegen moerassen verschrikkelijke malaria-epidemieën; draineering van den bodem heeft hierin voorzien. De naam Maoemeri is Endeneesch, beteekent: groot strand of groote haven; de Inlandsche bevolking noemt M. Alok of Sikka Kessik. v. d. Windt. ÏVlaori, Oostelijke Polynesische stam in Oceanië. Map, Wal ter (de), Eng. schrijver, f Ca. 1208. De vermoedelijke auteur van de prozaromances Lancelot, Mort Artus en Queste, waarmee de Arthurlegende in den Graalcyclus gevlochten werd, en van eenige geestige goliardische gedichten. De meeste gegevens omtrent zijn persoon zijn ontleend aan zijn De Nugis Curialum. U i t g. : T. Wright, De Nugis C. en de Lat. gedichten (1841). L i t. : Nutt, Studies in the Legend of the H. Grail. Visser. Mapla of Boen a i, een eilandengroep van drie eilandjes, aan de N.kust van Ned. Nieuw-Guinee (1° N., 134°Z.). De groep ligt op een koraalrif en is slechts 6 km2 groot en met kokospalmen begroeid. De eilanden zijn zeer spaarzaam bewoond. Maplc suqar, suiker, die in de Vereenigde Staten gewonnen wordt uit het bloedingsvocht van den suikerahorn (Acer saccharinum), dat bij aansnijding van stam en takken naar buiten treedt en vooral in het voorjaar rijk is aan organische stoffen. Mappi, de grootste zijrivier van de Digoel, rivier op Ned. Nieuw-Guinee. Maqua-Indianen, naam, waaronder de > Mohawk-Indianen bij de Ned. kolonisten van Nieuw-Nederland bekend waren. Maquis, > Macchia. Mara of Patagonische haas (Dolichotis patagonica Shaw), een soort van de fam. der Caviidae, bewoont de steenachtige, waterarme woestijnen van Patagonië. Hij verschilt van den haas door de hoogere pooten en de kortere ooren. Het lichaam is lang gerekt, van voren iets dunner dan achteraan; de kop is aan den snuit toegespitst, de hals is tenger, de staart is kort, naar boven gebogen. De lengte met den 6 om langen staart bedraagt 60 cm, de schouderhoogte 45 cm. De korte, glanzende haren liggen glad tegen het lichaam aan. De rug is bruin met witte spikkels, de zijden en de borst zijn kaneelbruin, de onderzijde en de strot zijn wit. De m. voedt zich met grassen en andere planten. Keer. Mara, Gertrud Elisabeth (geb. Schm e 1 i n g), sopraan-zangeres. * 23 Febr. 1749, f 20 Jan. 1833 te Reval. Trad aanvankelijk als wonderkind (viool) op, doch spoedig werd haar bijzondere stem ontdekt. Verwekte vooral te Parijs groote sensatie door de rivaliteit tnsschen haar en Louise Todi (Todisten en Maratisten). Op het toppunt van haar roem verloor zij bij den brand van Moskou in 1812 haar geheele vermogen en stierf arm te Reval. Lit. : R. Kaulitz-Niedeck. Die M. (Heilbronn 1929). Rooie. Maraboe (Leptoptilus crumenifer), adjudant of kropooievaar, ooievaarsgeslacht met 3 soorten in Afrika en Indië. Kop en hals zijn bijna naakt en vleeschkleurig; mantelveeren donkergroen met metaalachtigen glans; onderdeelen wit ; slagen stuurpennen zwart. Lengte 1,60 m, vlucht 3 m. Leeft van aas, vangt ook ratten, muizen, kikkers en jonge krokodillen. De donsachtige onderstaartveeren zijn als „maraboeveeren” een geliefd sierartikel. Bernink. Maracaibo. 1° Golf van Maracaibo of van Venezuela, gelegen aan de Noordkust van Z. Amerika, tusschen de schiereilanden Goajira en Paraguana. 2° H o o f d s t a d der provincie Zulia in de rep. Venezuela, Z. Amerika, aan den Westelijken oever van het Meer van M.; ca. 80 000 inw. Bekende haven en petroleumcentram. Bisschopszetel. Universiteit. Uitvoer: petroleum, koffie, hout, huiden, cacao, copaivabalsem. Zuylen. Maramures (Roemeensch), Magyaarsch: M aramaros, ook Marmarosj, boven-Theissdal, deels in Roemenië, deels in Tsjecho-Slowakije gelegen, bewoond door Roethenen, Roemenen en Joden. Middelen van bestaan zijn boschexploitatie en veeteelt. Stad: Sighet (in het Roemeensche deel). Maran-atha, Arameesche woorden, die gevonden worden in 1 C0r.16.22; Didache 10.6. Het feit, dat Paulus de woorden niet vertaalt, wijst op een gebruikelijke liturgische formule. Twee lezingen zijn mogelijk. Men kan lezen Maran-atha = de Heer komt, of: is gekomen. In de laatste beteekenis nemen het de Vaders en oudere kerkelijke schrijvers. Men kan ook nemen Marana-tha = Onze Heer, kom. Zoo verstaan het de meeste moderne schrijvers. Sommigen houden tegenw. een andere vertaling, nl. „Onze Heer is het teeken”. L i t. : vgl. B. B. Allo, Saint Paul, Première épitre aux Corinthiens (1934, 468). C. Smits. Maranen (Marranen, Mara n_o s) [waar- schijnlijk van het Bijbelsche, 1 C0r.16.22, > Maran(-atha) = de Heer (is gekomen), met bijgedachte aan liet Spaansche marrano = vervloekt, ook: zwijn], naam voor de (dikwijls om onzuivere motieven) tot het Christendom overgetreden Joden (ook Mooren) in Spanje. Zij golden vaak slechts als schijnbekeerden en stonden onder verdenking van hun vroegeren godsdienst in het geheim te blijven aanhangen en met hun oude geloofsgenooten te heulen. Sinds ca. 1600 grootendeels uit het land gebannen, vestigden zij zich vnl. in Frankrijk en Italië; ook in de Nederlanden. Gorris. Maranhao, staat in N.O. Brazilië (VI 160 F/G 2-3), gelegen tusschen de rivieren Gurupy in het W. en Pamahyba in het O. Grootendeels in het N. vlak, in het Z. bergachtig. Langs de kust tropisch oerwoud. De voornaamste culturen zijn: suikerriet, katoen, cacao, koffie, tabak; verder veeteelt. De hoofdstad, tevens haven, Sao Luiz de Maranhao, is door een spoorlijn met Therezina verbonden. Zuylen. Maranos, > Maranen. Maransart, gem. in Waalsch-Brabant (VI 96 C 4); opp. 516 ha; 600 inw. (Kath.); landbouw. Maranta, plantengeslacht van de fam. der Marantaceae, dat met 24 soorten in tropisch Amerika voorkomt. De M. arundinacea levert de > arrowroot. Enkele soorten zijn sierplant, o.a. M. zebrina, die als kamerplant en voor het opmaken van bloemenmanden wordt gebruikt. Maraboc. Maraola, gebergte in het N. deel van Madagaskar; maakt deel uit van het hooge bergland van Tsaratanana (I 620 H 6), dat ruim 2 800 m bereikt. Marapi, andere spelling voor > Merapi. Marasmius, een steelzwammengeslacht van de familie der plaatzwammen; komt met verschillende kleine en zeer kleine soorten op hout en tusschen gras en rottende bladeren voor. Zij bezitten een groot weerstandsvermogen tegen uitdroging en zijn niet vergiftig. M. oreades, de weidekringzwam met bruinrooden hoed, 2-6 cm doorsnede, komt algemeen voor en wordt gebruikt voor de consumptie, maar moet wegens het blauwzuur eerst gekookt worden. M. scorodonius, de knoflookhoomsteel, wordt om den knoflookgeur als specerij gebruikt; hij heeft een vleesehkleurigen hoed, 1-3 cm doorsnede, op een roodbruinen tot zwartachtigen steel. Een branderigen smaak heeft de scherpe taailing, M. urens, met bruinen hoed op lichten steel; deze soort is niet geschikt voor het gebruik. Het wieltje, M. rotula, een klein paddenstoeltje, 2-10 mm, met witten hoed op zwarten steel, is algemeen op plantenafval. Verder komen algemeen voor de haartaailing of het paardehaarzwammetje, M. androsaceus, en de harige taailing, M. (Collybia) confluens. Bonman. Marat, Jean Paul, een zickcl ij k-f antastisch straatrevolutionnair. * 24 Mei 1743 te Baudy (Neuchatel), f 13 Aug. 1793 te Parijs. Na een vagebondenleven als student in Fr., onze Rep. en Eng. (schreef hier een Essai sur I’homme) werd M. arts bij het personeel van den graaf van Artois. Hij speculeerde op den nood der massa, om, als „avocat de la nation”, haar tegen het „despotisme” van regeering en „aristocratie” op te zetten, maar vilde toch geen sociale revolutie. De Septembermoorden zijn door zijn blad L’Ami du peuple beïnvloed. Zijn wraakgierigheid tegen de Girondijnen prikkelde Charlotte Corday hem te dooden (toen hij tegen zijn huidziekte zijn dagelijks zwavelbad nam). Bijgezet in het Pantheon; later weer verwijderd. Lit.: Walther, M. (1933). V.Claasse.n, Maratakka, linker zijrivier van de Nickerie in Suriname. Marathi, Nieuw-Indische taal, door ruim 20 millioen menschen in het land der Marathen (vroeger Maharasjtra = groot koninkrijk), d. i. Bombay en een zeer wijde omgeving, gesproken. Rijke literatuur vanaf de 12e eeuw. ■> Indië (VII. Taalk. overzicht). Lit. : J. Bloch, Formation de Ia langue marathe (Parijs 1919). Mansion. Marathon, Attische dèmos ten N. van Athene, aan de kust tegenover Euboea, waar in 490 v. Chr. Miltiades aan het hoofd van 10 000 Atheners en 1 000 Plataeërs de Perzische, door Datis en Artaphrenes aangevoerde legers versloeg. De Grieksche gesneuvelden werden ter plaatse zelve begraven in het in 1890- ’9l opgegraven gemeenschappelijk graf, het „sooros Marathoonos”. De snellooper, die te Athene het nieuws der overwinning aanbracht, had in één adem door den 40 km langen weg afgelegd en viel dood neer bij zijn aankomst. Sinds 1896 wordt weer de zgn. Marathonloop gehouden, waarbij de eerste overwinnaar de Griek Spyros was, die den weg aflegde in 2 uur 68 min. V. Pottelbergh. Maratti, Car 1 o, schilder. * 15 Mei 1626 te Camerano, f 16 Deo. 1713 te Rome, waar hij reeds op 11-jarigen leeftijd in de leer kwam bij Sacchi. Later zeer onder invloed van Correggio’s kunst. Hij stond hoog in aanzien in Rome en schiep er talrijke, meest groote altaren en fresco’s, die ongetwijfeld een monumentaliteit bezitten, maar die meer virtuoos dan diep van sentiment zijn. Schreden. L i t.: H. Vos, Die Malerei der Baroek in Bom (1924). Marattiacceën, een familie van varenachtige planten, die in vroegere tijden een grootc verspreiding bezaten en nu nog door 6 geslachten van China tot Z. Afrika en in de tropen vertegenwoordigd zijn. Zij wijken af van de echte varens doordat de sporenhoopjes tot synangiën vervormd zijn. Verder worden aan den voet der bladeren steunbladeren gevonden, die dikwijls adventiefknoppen vormen. Bij Danaea verschillen de fertiele bladeren van de steriele; Angiopterissoorten hebben tot 6 m lange bladeren. Bonman. Marbach, klooster van Augustijner kanunniken bij Colmar; gesticht in 1089 en opgeheven in 1790. Tot 1462 was M. het hoofdklooster van een congregatie, waartoe vsch. proosdijen behoorden. De regel van M. werd zeer gewaardeerd en beïnvloedde haast alle Duitsche kanunniken-kloosters. Th.Heijman. Marbais, gem. in Waalsch-Brabant (VI 96 D5); opp. 1 844 ha; ca. 2 100 inw. (Kath.); landbouw. Marbaix, gem. in het Z.O. van de prov. Henegouwen, ten O. van Thuin (XIII 176 E 5); opp. 1 844 ha, ca. 600 inw. (Kath.); landbouw; tabaksteelt, veefokkerij. Kasteel; heette vroeger Marbais-la-Tour, oud grensgebied van het prinsbisdom Luik, waar zich een toren verhief. Marbe, Karl, hoogleeraar in de psychologie te Würzburg. Heeft zich speciaal voor de practische psychologie ten aanzien van het gerechtelijk onderzoek verdienstelijk gemaakt. * 31 Aug. 1869 te Parijs. Werken: Grundzüge der forensischen Psychologie (1913); Die Gleiohförmigkeit in der Welt (2 dln. 1916); Praktische Psychologie der Unfalle und Betriebsschaden (1926) ; Der Psycholog als Gerichtsgutachter im Straf- und Zivilprozess (1926); Psychologie der Werbung (1927). Marbod, andere naam voor > Maroboduus. Marbod van Rennes, dichter en hagiograaf. * Ca. 1036, -J- 11 Sept. 1123. M. kreeg al spoedig de leiding van het onderwijs in zijn geboortestad Angers, werd er aartsdiaken en daarna kanselier en in 1096 bisschop van Rennes. In zijn laatste levensjaren ververliet hij zijn zetel, om als Benedictijn in Angers te sterven. Hij liet na: 6 brieven, deels theologisch van beteekenis, de Levens van Licinius van Angers, Gualterus, Robertus van Chaise-Dieu, Magnobodus en Florentius van Glonne en een groot aantal dichtwerken, o.a. over bijbelsche onderwerpen, over de legende van Theophilus, de H. Thaïs, Felix en Adauctus, een Lapidarius (over edelsteenen), hymnen, epigrammen en gelegenheidsgedichten. Franses. Ui t g.: Migne, Patrol. Lat. (CLXXI). L i t.: Manitius, Gesch. d. lat. Lit. d. M.A. (111 1931, 719-730). Marburg, 1° typische oude universiteitsstad (1527), schilderachtig gelegen aan den bovenloop van de Lahn in Hessen-Nassau (IX 676 C 3); van den rechteroever van de Lahn (170 m boven zee) rijst de stad trapvormig op naar den 110 m hooger gelegen burcht. Ca. 28 000 inw. (87% Prot., 10,6% Kath.). Door ongunstige verkeersligging heeft M. weinig handel en industrie. De mooie omgeving trekt veel zomergasten. v. d. Wijst. Te M. vertoefde van 1228 tot haar dood in 1231 de H. Elisabeth van Thüringen. Van haar bezit liet zij het Franciscus-hospitaal bouwen. De Duitsche Orde bouwde in 1236 over de kapel van het hospitaal de St. Elisabethkirche, waarin een rijk mausoleum haar lichaam tot 1639 bewaarde. In dat jaar kwam de kerk in Evangelisch bezit en werden haar reliquiëen over vsch. plaatsen verspreid. In M. werd ook het Godsdienstgesprek v a n M. gehouden van 1 tot 3 Oct. 1529 tusschen Lutheranen en Zwinglianen. Luther publiceerde het resultaat: de 15 Marburger Artikelen, waaruit blijkt, dat men in 14 punten tot overeenstemming kwam, maar niet in de hoofdzaak; de Avondmaalskwestie. Wachters. Monumenten. De Elisabethkirche is een van de oudste Duitsche Gotische bouwwerken; het langschip is een hallenkerk met opvallend smalle zijbeuken; de Oostbouw vertoont een centraal gerichte ontwikkeling; toren van 1360 (zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 176 in dl. XII en de onderste afb. in kol. 171/172 in dl. XII). Het slot vertoont in zijn groote zaal (voltooid 1311) eveneens een voorbeeld van vroege Duitsche Gotiek. Het Raadhuis dateert van 1512-’24, de traptoren aan den voorgevel kreeg een Renaissance-bekroning in 1586. Bezienswaardig zijn verder de universiteitsgebouwen (1874-’9l). v.Embden. 2° Duitsche naam voor de Joego-Slavische stad > Maribor (XIV 625 BI). Marburger School, school van psychologen, die zich vooral bezighoudt met de zgn. eidetische verschijnselen, het eerst beschreven door Urbantschitsoh, daarna vooral door E. Jaensch, hoogleeraar te Marburg, en zijn leerlingen. Sommige volwassenen en vele kinderen en pubers kunnen zich het beeld van een ding of afbeelding, die eenige seconden aan hen is vertoond, met volle aanschouwelijkheid voor oogen roepen en daarvan details beschrijven, die zij onder het werkelijke zien van het voorwerp niet hadden opgemerkt. Dit geldt ook voor indrukken van het gehoor en van den tastzin. Dit vermogen neemt af bij het ouder worden, staat, volgens de experimenteele onderzoekingen in het Marburger laboratorium, in samenhang met de > constitutie-typen (waarvan Jaensch een eigen schema ontwierp, dat ten deele in zijn resultaten met de typologie van Kretschraer overeenstemt) en wordt beïnvloed door chemische middelen (calcium). Jaensch onderscheidt vooral het B(asdowide) en het T(etanoïde) type, die grootendeels parallel gaan met het cyclothyme en het schizoïde type van Kretschmer. v. Dael. Mare, Fran z, kunstschilder. * 8 Febr. 1880 te München, f 4 Maart 1916 (gesneuveld voor Verdun). Hij was een der eerste Expressionisten in Duitschland, deelgenoot aan den Blauwen Reiter. Ook een der meestbegaafde. Zijn schilderijen zijn opgebouwd in groote vlakken, rhythmisch geordend, zonder details, sterk en geprononceerd van kleur, maar zonder grofheid. Vooral zijn composities met paarden zijn fraai. Hij wil de elementaire krachten der natuur uitdrukken en ook dieren psychologie geven. Van het front schreef hij zeer opmerkelijke, van boeiende teekeningen voorziene brieven aan zijn vrienden. Ze zijn in 1920 in twee deelen uitgegeven. Engelman. Marca, Jacopo della, > Jacob de Marchia. Marcella, Heilige, behoorde tot den hoogsten Romeinschen stand, f 30 Aug. 410. Na den dood van haar echtgenoot wijdde zij zich geheel aan God, aan werken van naastenliefde en het bestudeeren der H. Schrift. De H. Hieronymus was haar leidsman en leeraar. Zij stierf korten tijd nadat de Goten zich van Rome hadden meester gemaakt, ten gevolge der ondergane mishandelingen. Feestdag 31 Januari. Lit.: Eulogium door den H. Hieronymus (Migne, Patr. Lat. XXII, Bp. 127); Dict. Arch. Liturg. (X). Feugen. Marcclliamis van Brugge (familienaam: Pardo-Spinoza), Capucijn, missionaris in de Holl. Zending. * 1681 te Brugge, -j- 29 Nov. 1637 te Den Bosch. Hij was eenigen tijd visitator en vicariusprovinciaal dezer missie. Marcellina, Heilige, maagd, oudere zuster van den H. Ambrosius. * Ca. 330, f 398. Na den dood baars vaders ontving zij Kerstmis 363 uit de handen van paus Liberius den sluier. Na den dood van haar moeder stelde zij zich te Milaan onder de geestelijke leiding van haar broeder, den H. Ambrosius. Haar stoffelijk overschot rust in de S. Ambrogio te Milaan. Feestdag 17 Juli. L x t.: Aeta S. S. Julii (IV). Feugen. Marcel li mis, Romeinsch priester, > Faustinus (3°). Marcellimis, Am mi anus, Rom. geschiedschrijver, > Ammianus Marcellimis. Marcellinus, l°Heilige, paus(3oJuni296-25Oct. 304). Hij wordt ervan beschuldigd, onder Diocletianus de H. Boeken te hebben uitgeleverd (traditor) en wierook te hebben gebrand voor de góden (thurificatus). Als dit waar is, heeft hij zijn schuld uitgeboet door den marteldood. Lit.: Seppelt, Der Aulstieg des Papsttums (1931, 70 vlg.); id., in Lex. Theol. Kirche (VI 1934, 868 vlg., met verdere lit.). Franses. 2° Heilige, -> Petrus (duivelbezweerder). 3° (Ook Marchelm genoemd) Heilige.* In Engeland, f ca. 775, waarsch. te Oldenzaal. Als knaap naar Rome gekomen, vandaar door den H. Gregorius van Utrecht naar Ned. meegenomen, leerling, later leeraar aan de school te Utrecht. Na korten tijd in Friesland gewerkt te hebben, werd hij door Gregorius met den H. Lebuinus naar Overijsel gezonden. Hij is de apostel van Twente (Oldenzaal) en Drente (Koevorden) met Deventer als uitgangspunt. Wij zien hem tevens verbonden aan de St. Salvatorkerk te Utrecht. Zijn feest wordt gevierd op 16 Juli. Zijn relieken worden in een kostbaar schrijn te zamen met die van de H.H. Lebuinus en Radboud in de nieuwe Lebuinuskerk te Deventer bewaard. In Boekelo werd ter herinnering aan zijn apostolische werkzaamheid nog weder in deze eeuw een kerk gebouwd. Zijn feest wordt daar op Zondag na 14 Juli met bijzonderen luister gevierd als van Twente ’s grootsten Apostel en een zijner relieken vereerd. Ten onrechte wordt aan M. een leven van den H. Suitbertus toegeschreven. Lit.: Acta Sanct. (14 Juli); J. Kronenburg, Neerl. Heil. in vroegere eeuwen (111 1903). Brandsma. Marcelllnus Coracs schreef in Konstantinopel, waar hij ca. 634 stierf, een Wereldkroniek van 379 tot 618. Zelf vulde hij die aan tot 634 en een onbekende tot 648. Ofschoon niet critisoh en onzelfstandig, is dit werk van belang voor de gesch. van het Oost-Romeinsche Rijk, vooral ook om de lijsten der consuls. XVUXXICXXiaA/XXC XVXJXV, VXfUiai UUIV UXXi UC IXJÖLCXX VXCX V^UXIOUIO. IJ itg. : Migne, Patrol. Lat. (LI, 917 ylg.); Monujn. Germ. Auct. Antiq. (XI, 60 vlg.). —L i t.; Bardenhewer, Gesch. d. altkirehl. Lit. (V 1932, 268 vlg.). Franses. Marcello, Benedetto, een der belangrijkste latere Venetiaansche componisten. * 24 Juli 1686 te Venetië, f 24 Juli 1739 te Brescia. Leerling van Gasparini en Lotti (?). Werken: Estro poetico-armonico (50 psalmen); concert!; canzoni; oratoria ; cantaten ; geschriften. Lit.: E. Fondi, La vita e I’opera letteraria del musicista B. M. (1909). Marcellus, Marcelli, Rom. familie, Plebejische tak van de gens Claudia (> Claudius). Voornaamste vertegenwoordigers waren : 1° Marcus Claudius Martellus, consul in 222 v. Chr., versloeg de Insubriërs, doodde eigenhandig hun aanvoerder Virdumarus, verzamelde na de nederlaag bij Cannae (216) de resten van het Rom. leger en bezette Nola. In de latere traditie gold hij (verkeerdelijk) als de redder van Rome („Rome’s zwaard”). In 212 veroverde M. Syracuse, ondanks de techniek van Archimedes, en bestuurde Sicilië hardvochtig. Hij sneuvelde in 208 tegen de Carthagers. L i t. : Moramsen, Röm. Gesch. (I, 612 vlg.). 2° Marcus Claudius Marcellus, zoon van Octavia (de zuster van Augustus). * 42 v. Chr., f 23 v. Chr. Huwde met Julia, Augustus’ dochter. M. werd algemeen beschouwd als de toekomstige troonopvolger, vandaar de gespannen verhouding met Tiberius en Livia. Jong gestorven, kreeg hij een luisterrijke begrafenis. Vergilius verheerlijkte hem in zijn Aeneis (VI, 860 vlg.). Witlox. Marcellus, Heilige, paus (307 – Jan. 309). Hij bracht orde in den toestand der Kerk van Rome, die in de groote vervolging veel geleden had. Waarsch. naar aanleiding van oneenigheden in zake de behandeling der > Lapsi werd hij door den usurpator Maxentius verbannen. De legende, dat hij paardenknecht werd gemaakt, is niet geloofwaardig en het bericht, dat hij in de vervolging zou bezweken zijn, steunt op verwarring met paus Marcellinus. Feestdag 16 Jan. Zie ook -> Marcellusvloed. Lit.: Lex. Theol. Kirche (VI 1934, 871). Franses, Marcellus van Ancyra, krachtig bestrijder van het Arianisme, maar zelf niet zuiver in de leer. f Ca. 374. In 335 publiceerde bisschop M. een werk tegen de Arianen en bood het den keizer aan. Deze liet het onderzoeken en M. werd door een synode van Konstantinopel veroordeeld en afgezet. Een jaar later keerde hij naar Ancyra terug, maar werd 338/9 opnieuw veroordeeld. Hij ging naar Rome en werd daar in 341 en ook in Sardica 343 vrijgesproken. Hij nam weer bezit van zijn zetel, maar werd 347 door Constantius verbannen. Uit oppositie tegen Arius was hij inderdaad in de dwaling gevallen van het Subordinatianisme. Hij heeft zich in Rome mondeling weten te verdedigen. Hij schreef nog andere werken, waarsch. antwoorden aan zijn bestrijders. Franses. Lit. : Bardpuhweer, Gesch. d. altkirch!. Lit. (111 21923, 117-122); Dict. Théol. Cath. (IX 1927, 1993/8). Marcellus van Tingis (Tanger), Heilige, martelaar. f Waarsch. 298. Hij was hoofdman in het leger van Diocletianus. Omdat hij weigerde deel te nemen aan een feest ter eere van Maximianus en den góden te offeren, werd hij onthoofd. Feestdag 30 Octoher. Feugen. Mareellus, pater (familienaam: Lod. Sterkendries), Belg. Minderbroeder-missionaris, redder der Tartaren. * 1 Febr. 1866 te Overhespen, f 9 Jan. 1928 te Leuven. Vertrokken naar Z.W. Hoepe (China) in 1893, was hij in den Chineeschen opstand van 1911 tot 1912 de bemiddelaar en de redder van zijn volk. Standbeeld te Kin-tcheou. Vsch. Chineesche en andere eeretitels. Allossery. L i t.: Vrijdaghs, P. Marcel Sterkendries (Meekelen). Marcellus vloed, groote overstrooming der zee, die de kusten van Groningen en Friesland teisterde op den feestdag van den heiligen paus Marcellus, 16 Jan. 1218. Mareh, Ausi a s , Catalaansch dichter. * 1379 (?) te Valencia, f 1460. Hij is in zijn dichtwerken (in 11-lettergrepige verzen) navolger van Petrarca. Marchand, 1° Jean Baptist e, Fransch generaal. * 22 Nov. 1863 te Thoissey (Ain), f 16 Jan. 1934 te Parijs. M. diende vooral in de koloniën. In 1898 voerde hij als kapitein bevel over een kolonne, die vanuit Gabon vertrok om de Fr. macht te vestigen in Soedan. Op 15 Juli heesch hij de driekleur te Fasjoda, doch na twee maanden vervoegde de Eng. generaal Kitchener zich bij M. en eischte de ontruiming van de plaats, hierin gesteund door de regeering van Londen, die naar Parijs een dreigend ultimatum zond. De Fr. regeering gaf toe, en M. vertrok op 4 Nov. In 1904 nam hij ontslag, maar trad opnieuw in dienst in 1914. In 1918 werd hij opnieuw als divisiegeneraal op pensioen gesteld. H. P. Marchant. Lit.: Castellani, M. PAlricain (1902); Delebecque, Vie du général M. (Parijs 1936); Hanotaux, Fachoda (1909). V.Houtte. 2° Louis, Fransch orgel- en klavierspeler. * 2 Febr. 1669 te Lyon, f 14 Febr. 1732 te Parijs. Organist te Parijs. Bekend om zijn wedstrijd met J. S. Bach in 1717 te Dresden. Werken: o.a. Pièces de claveoin (2 dln., verschenen bij Roger te Amsterdam); orgelstukken. Lit.: A. Pirro, L. M. (in Saramelb. Intern. Musik Gesellsch. VI). Marchant, 1° Guyot, vermaard Fransch boekdrukker, die in 1486 (28 Sept.) de eerste druk van de beroemde Doodendans uitgaf. Hij was als boekdrukker werkzaam tusschen 1483 en 1600. 2° Hendrik Pieter, Ned. staatsman. * 12 Febr. 1869 te Deventer. Vestigde zich na zijn studie en promotie (Leiden) te Deventer als advocaat. Bewoog zich aanstonds in de plaatselijke politiek (1896 raadslid, 1899 wethouder) en werd in 1900 lid van de Tweede Kamer (tot 1933). M. is medeoprichter van de Vrijzinnig-Democratischen Bond (1901) en werd na den dood van dr. D. Bos (1916) voorzitter van de Vrijzinnig-Democr. Kamerfractie. Krachtig streed hij voor algemeen mannen- en vrouwenkiesrecht en trad in de Kamer op o.a. als militair specialist van zijn partij. Toen in 1925 het kabinet-Colijn aftrad wegens het uiteenvallen van de coalitie, werdM. met de kabinetsformatie belast. Wijl de Katholieken medewerking weigerden, mislukte zijn poging om een kabinet samen te stellen, dat steunen zou op de vrijzinnig-democraten, sooiaal-democraten en Katholieken. In 1931 werd M. wethouder van onderwijs van Den Haag en vervolgens minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in het kabinet-Colijn (1933). Als zoodanig bewerkte hij voor examens een vereenvoudiging in de schrijfwijze-De Vries en Te Winkel. Hij beheerde zijn departement tot Mei 1936, toen hij in verband met zijn overgang tot de Kath. Kerk aftrad. W erken: Begrip en gevolg van beleediging naar burgerlijk recht (diss., 1894) ; art. in Vragen des Tijds en De Opbouw ; Tot Verweer (1935) ; Hoe kwam ik er toe (1936); Een staatkundige epidemie (1936). Verherne. 3° (Marchantius) Jacobus, geschiedkundige en dichter. * 1537 te Nieuwpoort, f 1609 te Brussel. Partijganger der rebellen tijdens de Nederlandsche Beroerten. Schreef een korte Geschiedenis der Graven van Vlaanderen (Leuven 1657). Na zijn dood verschenen nog verschillende werken van zijn hand over de geschiedenis van Vlaanderen. Valvekens. Marchantia, -> Steenlevermos. Marche, stad in de Belg. prov. Luxemburg, in de Famenne (XVI 736 C 2). Opp. 1 500 ha, ca. 4 000 inw. (vnl. Kath.). Marchette, zijrivier der Ourthe. Op de niet zeer vruchtbare zand- en leemgronden wat landbouw en runderteelt. Kalkovens, houthandel. Bezienswaardig zijn de St. Remacluskerk (Gotisch, gerestaureerd) en de kasteelen Notre-Dame en Le Plantis. TeM. bevindt zich het St. Remaclus-onderwijsgesticht voor oudere en mod. humaniora en het College der pp. Franciscanen voor oudere humaniora. Striels. Marche, Olivier de la, geschiedschrijver aan het hof van Karei den Stouten en van Maximiliaan van Oostenrijk. * 1426 in Franche Comté, f 1 Febr. 1501 of ’O2 te Brussel. Zijn Mémoires werden in de jaren 1883-’B6 in 3 dln. uitgegeven door Beaune en d’ Arbaumont. Zij bevatten o.a. verhandelingen over de militaire organisatie van het Bourgondische rijk, over de politieke verhouding van Bourgondië tot Frankrijk en over de Orde van het Gulden Vlies. Hij schreef o.a. nog Le Parement et Triomphe des Dames (een knappe weerlegging van de toenmaals gangbare antifeministische lit.) (ook in het Middelnederlandse!! vertaald). Boeren. Marclic-les-Ecaussiues, gem. in het N.O. MARCUS EN MATTHAEUS Links; De evangelist Marcus met de HH, Sebastiaan en Rochus (rechts) en Cosmas en Damianus (links). Schildering van Titiaan in de S. Maria della Salute teVenetië (ca. 15H) Rechts; De evangelist Matthaeus met den engel. Schildering van Rembrandt (ca. 1661; Louvre, Parijs). Eerste rij, van links naar rechts: 1. Muurschildering in de Priscilla-catacombe te Rome (3e e.). 2. Mozaïek in S. Apollinare nuovo te Ravenna (Byzant., 6e e.). 3. Mozaiëk in 5. Gregono te Messma (laat-Byz , 12e e ) 4 Zgn. Maria Platytera, marmerreliëf in S. Maria Mater Domini te Venetië (13e e.) Tweede ri|, v. I. n. r.; 1 Schildering, aan St Lucas toegeschreven, in S. Maria Maggiore te Rome. 2. Detail van een raam der kathedraal te Chartres (Komaansch, eind 12e e.). 3. Schildering van Cimabue (13e e.; Galleria ant., Florence). 4. Russisch icoon door Sim Oesjakow (17e e.; Mus., leningrad). Derde rij, v. I. n. r.; 1. Mantelmadonna door B. Bonfigh in S. Francesco al Prato te Perugia (Gotisch, 1464). 2, Schildering van M. Schongauer in St. Martmus te Colmar (Gotisch, 1473). 3. Schildering van S. Lochner (Gotisch, ca. 1450; Wallraf-Richartz Mus., Keulen). van de prov. Henegouwen aan de Sennette (XIII 176 D3); opp. 995 ha, 2 200 inw.; heuvelachtige landbouwgrond. Reeds bekend in de 11e eeuw; bezienswaardige kerk uit de 16e e., met verbouwde gedeelten en graftomben uit 16e en 17e eeuw. V. Asbroeck. Marchelm, Heilige (f ca. 800), oudere naam voor > Marcellinus (3°). Marchesi, Mathi 1 de, geboren Graumann, zangeres en zangpaedagoge. * 24 Maart 1821 te Frankfort a.M., f 18 Nov. 1913 te Londen. Leerlinge o.a. van Garcia. Was gehuwd met den bariton Salvatores Marchesi. Bekend zijn haar vocalises (24 dln.). Li t. : Aus meinem Leben (autobiogr., 1888) ; Awon, M. M. and music (1897). Marchesjwan (Hebr. transcriptie van een Assyrisch woord: arach-samna = achtste maand), de achtste maand in den Joodschen kalender door de Israëlieten gedurende de gevangenschap van de Babyloniërs overgenomen. Het woord komt niet voor in den Bijbel, maar in latere teksten. De Bijbel gebruikt voor achtste maand het Phoenicische Boel of hachodesj hasjsjemini [= achtste nieuwemaan(sdag)]. C. Smits. Marches-les-Dames, gem. in de prov.Namen, ten N.O. van Namen ; ca. 1000 inw. (Kath.); opp. 690 ha; landbouw. Merkwaardigheden : kerk (14e eeuw); feodale pachthoeve „Ferme des Dames”; in de rotsen bij M. verongelukteFebr. 1934 koning Albert I van België. Marchottus von Padua, muziekgeleerde ten tijde der Florentijnsche Ars Nova. Leefde ca. 1300. Hooggeschat door zijn tijdgenooten. Vermoedelijke samensteller der vier prolaties, die aan De Vitry werden toegeschreven. Werken: Lucidarium in arte muaioae planae (1274); Pomerium artis musicae mensurabilis (1309). Lit. ; Riemann, Gesch. der Musiktheorie ; J. Wolf, Geseh. der Mensuralnotation von 1250-1460 (1904). Marchicnne-au-Pont, gem. in het O. van de prov. Henegouwen, ten W. van Charleroi, aan de Samber gelegen (XIII 176 E 4); opp. 665 ha, ca. 24 000 inw. (vnl. Kath.). Piéton en Eau d’Heure, bijrivieren van de Samber, welke hier in een breed dal stroomt, waar de steenkoolfonnatie aan het licht komt. Machtige industrieën: hoogovens, staalfabrieken, glasbereiding, steenkoolmijnen, bierbrouwerijen, houthandel, enz.; talrijke spoorweglijnen, kanaal van Charleroi naar Brussel, bevaarbare Samber. Landbouwcultuur en veeteelt te midden dezer industrieele gem. Oudheidkundige vondsten, nl. Belgo-Romeinsche villa; belangrijke oude heerlijkheid met zeer bewogen verleden; merkwaardig kasteel uit de 17e eeuw. V. Asbroeck. Marchin, gem. in het W. van de prov. Luik, ten Z. van Hoei, aan den linkeroever van de Hoyoux (XVI 704 B/C3); opp. 2 194 ha, ruim 5 000 inw. (vnl. Kath.); heuvelachtige en rotsachtige omgeving, steengroeven; papier- en ijzerindustrie; landbouw – cultuur en veeteelt. Kasteelen van Marchin en van Grand Marchin. Oude heerlijkheid, die over groote vrijheden beschikte. V. Asbroeck. Marchipont, gem. in het Z. van de prov. Henegouwen, aan de Fransche grens, ten Z.W. van Bergen (XIII 176 B 4); opp. 99 ha, ca. 120 inw. (Kath.); landbouw; kerk uit de 18e eeuw, kasteel; rivier Honnelle. Marchovelette, gem. in de prov. Namen, ten N. van Namen; ca. 500 inw. (vnl. Kath.); opp. 502 ha; landbouw; steengroeven. Marchtal, voormalige Norbertijner abdij bij Ulm, gesticht in 1171 op de plaats van een verwoest Benedictijner klooster. In de 15e eeuw kwam M. rechtstreeks onder het rijk te staan; in 1802 werd het geseculariseerd. Sedert is de abdij bezit der vorsten van Taxis en doet de kloosterkerk, in Barokstijl vernieuwd, als parochiekerk dienst. Th. Heijrmn. Marcianus, Byzantijnsch keizer (450-467), de eerste die zich door den patriarch van Konstantinopel liet kronen. Onder hem begonnen reeds de kerkelijke moeilijkheden, die volgden op het concilie van Chalcedon. Marcinelle, gem. in het O. van de prov. Henegouwen, ten Z. van Charleroi (XIII 176 E 4); opp. 1 316 ha, 22 000 inw. (vnl. Kath.); maakt deel uit van het industriebekken van Charleroi; steenkoolmijnen, staalfabrieken, fabr. van electrische machines, enz. Gekanaliseerde Samber. Landbouw en veeteelt. Merkwaardige Romaansch-Gotische kerk, met graftomben en toren uit de 12e eeuw; oudheidkundige vondsten; oude heerlijkheid, die tot het prinsbisdom van Luik behoorde. V. Asbroeck. Marcion, ketter en sektestichter der 2e eeuw. Afkomstig uit Sinope in Pontus, begon M. ca. 138 zijn dwalingen te verkondigen in Rome, na in het Oosten reeds door Papias en waarsch. ook door Polycarpus veroordeeld te zijn. In Rome werd hij door paus Anicetus in Juli 144 veroordeeld, waarop hij een eigen Kerk stichtte. Latere levensomstandigheden en datum van overlijden zijn niet bekend. Het systeem van M. is met Gnosticisme en Manichaeïsme verwant en berust in hoofdzaak op de tegenstellingen tusschen den strengen God der Wet van het Oude Testament en den God der Liefde, die zich in Christus heeft geopenbaard. De eerste is niet anders dan de Demiurg der Gnostieken en zal ten onder gaan, al heeft hij door Christus’ schijnbaren kruisdood tijdelijk overwonnen. M. verwerpt het geheele Oude Testament en stelt als canon op: een gezuiverd Evangelie van Lucas en 10 brieven van Paulus. Paulus alleen heeft het ware Christendom begrepen. M. eischte een strenge ascese en verbood het gebruik van vleesch, wijn en van het huwelijk. Hamack heeft zijn beteekenis ver overschat (hij zag het ware Christendom in de lijn; Paulus-Marcion-Luther). Toch heeft M. grooten invloed uitgeoefend en de reactie heeft krachtig bijgedragen tot in- en uitwendige ontwikkeling en versteviging der Kath. Kerk. Tertullianus, die zelf in dwaling verviel, heeft zijn groote verdiensten als de voornaamste bestrijder van Marcion. Zie ook -> Marcionieten. L i t.; Dict. Théol. Cath. (IX 1927, 2009-2032); Rech. d. Science reiig. (12 1922, 137-168) ; Harnack, Marcion. Das Evangelium vom fremden Gott (1924) ; Rev. Hist. Bed. (22 1926, 537-550; critiek van Draguet op Harnack); Franses, Radicalisme in de eerste eeuwen der Kerk (1936, Collectanea Franoisc. Neerl. 111, 6, 28 vlg.). Franses. Marcionieten, volgelingen van > Marcion. Vanuit Rome verbreidde zich de sekte naar alle kanten, vooral in de groote steden. In het Westen hebben zij omstreeks het midden der 3e eeuw niet veel meer te beteekenen. Sterk waren zij vooral in Palestina, Syrië en op Cyprus en hielden daar stand tot eind 4e eeuw. Daarna hoort men zelden meer van hen, ofschoon er nog eeuwen lang M. bestaan schijnen te hebben. Hun verdwijnen is naast de krachtige bestrijding door Kath. geleerden aan het ingrijpen van den staat te danken, vooral aan keizer Theodosius. Voor de in- wendige geschiedenis der sekte, speciaal de splitsing in elkaar bestrijdende richtingen, vlg. Amann in Dict. Théol. Cath. (1X1927, 2028 vlg.). Frames. Mareius, Ancus, vierde koning van Rome. Regeerde 64]-617 volgens de, overigens zeer dubieuze, overlevering. Deze vertelt verder over hem: dat hij de kleinzoon was van Numa Pompilius; dat hij een groot stuk van Latium veroverde en inwoners van vier steden op den Aventinus vestigde, waaruit dan de Plebs ontstond; dat hij door de Pons Sublicius den Janiculus met Rome verbond, en de havenstad Ostia stichtte. Slijpen. Marcius Ccnsorinus. Deze laatste naam is een familienaam in de gens Marcia. De meest bekende leden zijn: Lucius, consul in 149 v. Chr., Caius, partijganger van Marius, en Lucius, aanhanger van Antonius. Marck (von der Mark; de la M.) was de naam van een heerlijkheid van Westfalen (burcht M. bij Hamm). Zij werd eigendom van Adolf van Altena (t 1261), wiens zoon Engelbert I den titel van graaf aannam; het graafschap werd in 1380 met Kleef vereenigd en door het verdrag van Xanten (1614) met Brandenburg; in 1417 werd Adolf IV hertog. Twee voorname takken van deze familie dienen vermeld: de grafelijke en de Luiksche, die zich in het Zuiden van het prinsbisdom vestigde. Leden der beide takken hebben een voorname rol gespeeld, nl. als prinsbisschoppen van Luik. 1° Prins-bisschoppcn van Luik. Adolf (1313- 1344), kleinzoon van Engelbert I. Toen de strijd tusschen Awans en Waroux weer oplaaide, slaagde hij erin den beroemden vrede van Fexhe te sluiten (1316); nieuwe sociale oproeren leidden tot de inrichting van het Tribunal des XXII (1343), die de grondwettelijke betrekkingen tusschen het volk en den vorst voor eeuwen bepaalden. Onder Engelbert (1345-’6B), neef van Adolf, braken nieuwe onlusten uit; maar na den vrede van Waroux (1347) en een Loi nouvelle (1355), regeerde E. in vrede. Hij vereenigde het graafschap > Loon met zijn prinsbisdom (1367). Jan „le Postulé” (gekozen bisschop 1482), zoon van Willem „le Sanglier” (zie beneden), werd door een deel van het kapittel verkozen; doch paus Sixtus IV verklaarde zich voor Jan van Hoome. Everhard (1506-’3B), kardinaal, aartsbisschop van Valencia, was de zoon van Robert I (zie verder). In 1618 sloot hij een verbond met Karei V (vrede van S. Truiden), belette door strenge maatregelen de verbreiding van het Protestantisme en moedigde de Renaissance aan op gebied van kunsten en letteren. Zijn regeering was de roemrijkste sedert Notger. 2° Andere leden. Willem (ca. 1467-’B6), „le Sanglier des Ardennes”, was de derde zoon van Jan de la M., heer van Arenberg, Sedan en Lummen (Lumey); hij erfde dit laatste alleen, maar de kroniekschrijvers noemen hem dikwijls ook graaf van Arenberg. Beurtelings vijand en vriend van de Bourgondische vorsten, liet hij zich eindelijk door Bodewijk XI omkoopen en stond op tegen den bisschop, Bodewijk de Bourbon, dien hij zelf doodde (1482); hij bemachtigde Buik en dwong een deel van het kapittel zijn zoon Jan (zie boven) tot bisschop te verkiezen. In den hierop gevolgden strijd viel W. in een hinderlaag en werd te Maastricht terechtgesteld. Eberhard (ca. 1466-’96), broeder van den vorigen, heer van Arenberg, zette den strijd voort met ontzaglijke verwoestingen; na twee jaar eerst werd de vrede gesloten te Haccourt (1492). Robert I (f 1489), 2e broeder van Willem en graaf van Sedan, nam met zijn broeders deel aan den strijd. In 1486 verkreeg hij den titel van hertog van Bouillon. Robert II (f 1536), graaf van Sedan, zoon van den vorigen, ook „Sanglier des Ardennes” genoemd, nam deel aan den strijd van Frankrijk tegen den keizer in Italië en in de Nederlanden. Robert 111 (1491-1537), zoon van den vorigen, graaf van Sedan, trouw dienaar van Frankrijk, werd te Pavia gevangen genomen; maréchal de France genoemd; hij schreef „Mémoires de Fleuranges”. Robert IV (ca. 1520-1556), „le maréchal de Bouillon”, zoon van den vorigen; hij diende Frankrijk en veroverde Bouillon, maar werd te Hesdin gevangen genomen. Willem, heer van Lummen (Lumey), watergeus, achterkleinzoon van den Sanglier (zie boven), > Lumey. August, prins van Arenberg (1753-1833), laatste mannelijke afstammeling van de graven de la M.; hij diende Frankrijk in Indië met zijn „régiment de la M.”; in 1789 trachtte hij tevergeefs zijn vriend Mirabeau met het hof te verzoenen; hij speelde ook een rol in de Brabantsche Omwenteling aan de zijde van Vonck. Na 1815 werd hij generaal in het leger der Nederlanden en bereidde de uitgave voor van de documenten, hem door Mirabeau toevertrouwd en die in 1851 verschenen. Li t. : De Chestret de Haneffe, Hist. de Ia maison de Ia Marck (1898); Biogr. nationale (I, 431; XIII, 474- 571). Willaert. Marcks, Brik, Duitsch historicus. * 17 Nov. 1860 te Maagdenburg, f 17 Nov. 1931. Hij werd hoogleeraar te Freiburg (1893), Leipzig (1894), Heidelberg (1901), Hamburg (1907), München (1913) en Berlijn (1922). Hij legde zich vnl. toe op de moderne en hedendaagsche geschiedenis. Zijn voornaamste werken zijn de biographieën over Bismarck (231924) en Kaiser Wilhelml (51906), enManner u. Zeiten(61916). Willaert. Marcoen (Fr. Marcou of Marcoulphe ; Vlaamsch; Maohuit <( Maohutus = Marculphus), Heilige, Benedictijner abt (* 490, f 1 Mei 668), die vooral in Normandië veel geijverd heeft voor de zuiverheid van geloof- en zedenleer. Hij is begraven te Reims en later overgebracht naar Corbeny, waarheen de Fransche koningen, na hun zalving, ter bedevaart kwamen en dan door voorspraak van den heilige de macht verkregen om hen, die aan het > koningszeer leden te genezen. In Vlaanderen en Ned. werd hij op vsch. plaatsen vereerd, o.a. te Dordrecht, vanwaar in den Hervormingstijd de vereering is overgebracht naar Emmerik. Hij wordt afgebeeld als Benedictijner monnik, terwijl hij een lijder aan koningszeer de keel aanraakt. Heijer. Marcolü, Sa 1 omo ende, > Salomo ende Marcolf. Marcomannen, West-Germaansche stam, beboerend tot de Sueven, oorspr. wonend aan den Main, het eerst vermeld in het leger van Ariovistus (58 v. Chr.); later door Marbod (8 v. Chr. -19 n. Chr.) tot een grooten bond vereenigd, bezetten ze Bohemen. In 17 n. Chr. werd Marbod door Arminius verslagen en vluchtend naar de Romeinen, in Ravenna geïnterneerd. Het verbond der M. streed tegen Domitianus (82-92) en tezamen met de Quaden tegen Marcus Aurelius, waarbij ze tot over de Alpen drongen (Marcomannenoorlog 166-180; voorstellingen hiervan op de > Trajanuszuil). In de 3e eeuw vielen ze herhaaldelijk het Rom. rijk binnen; na 400 zelden meer genoemd; ongeveer 600 trokken ze naar het Noorden (de Lech). L i t.; L. Schmidt, Allg. Gesch. d. germ. Völker (blz. 168-180). Witlox. Marcomir, Middel-Frankische gouwkoning, ondernam in 388 aan het hoofd van Chatten en andere stammen een plundertocht door Gallië. Marconi, Gugli e 1 m o, Ital. natuurkundige. * 25 April 1874 te Griffone bij Bologna. Hij is de uitvinder van de draadlooze vonktelegraphie. Tijdens zijn studie te Bologna nam hij reeds proeven met de golven van Hertz, die hij later met succes in Engeland herhaalde. In 1897 stichtte hij de Marconi Wireless Company Limited te Londen, waardoor in 1899 de draadlooze verbinding tusschen Engeland en Frankrijk tot stand kwam. Na den Wereldoorlog wijdde hij zich aan de kortegolfzenders (Vaticaanzender) en de parabool-antenne-zenders. In 1918 werd hij Ital. senator, in 1930 president van de Ital. academie. In 1909 kreeg hij met Braun den Nobelprijs voor natuurkunde. J. v. Santen. L i t.: V. Junk, Die Nobelpreistrager (Leipzig 1930). Marconigram, naam, welke gebruikt wordt voor telegrammen, welke langs radio-electrischen weg met schepen op zee gewisseld worden. De naam is bedoeld als een hulde aan den pionier der draadlooze telegraphie Marconi. Marconiluig, beter: Bermudatuig, variatie op het > sloeptuig. Het grootzeil is niet vier-, maar driehoekig. Marconizender, > Zender (gedempte). Marco Polo, > Polo. Marcotteeren of afleggen van een plant is de plant aan den stengel wortels doen vormen, terwijl deze nog deel van de moederplant uitmaakt, met de bedoeling hem later als zelfstandige plant verder te doen groeien. Marcourt, gem. in de Belg. prov. Luxemburg, arr. Marche (XVI 736 D2). Opp. 2 416 ha, ca. 850 inw. (Kath.). Leem- en zandgrond. Landbouw, veeteelt. Rivier de Ourthe. Kerk uit de 14e eeuw. Kluis van den H. Thibaut. Romeinsche begraafplaats. G. Marconi. Marculphus, 1° Heilige. > Marcoen. 2° Een Fransche monnik uit de 7e eeuw, die een verzameling van rechtsformulen samenstelde, welke in 1882 door Zeumer zijn opgenomen in Monumenta Germaniae historica. Legum sectio V. Marcus. De Evangelist Marcus is volgens de alg. opvatting dezelfde persoon, die in het N. T. ook Joannes genoemd wordt of Joannes-Marcus. Hij was de zoon van een zekere Maria, in wier huis te jerusalem de eerste Christenen te zamen kwamen (Act. 12.12). Hij werd de medehelper van Paulus en Bamabas op hun eerste missiereis (Act. 12.25 en 13). Hij verliet hen echter en keerde naar Jerusalem terug (Act. 13.13). De reden hiervan is onbekend. Bij de tweede missiereis wilde Paulus hem echter daarom niet medenemen. Om deze reden kregen Paulus en Bamabas oneenigheid. Hij ging met Bamabas mede, van wien hij een neef was (Col. 4.10). Later vinden we hem weer terug bij Paulus te Rome (Col. 4.10 en Phil. 24). Paulus’ laatste brief veronderstelt, dat M. in het Oosten is (2 Tim. 4.8 en 11). Toen Petras in Rome zijn eersten brief schreef, was M. zijn medewerker (1 Petr. 1.1; 6.13). De traditie noemt hem den tolk van Petrus. Of we dit in strikten zin moeten verstaan, is niet duidelijk. Een zekere traditie noemt M. den stichter der Kerk van Alexandrië. Zij schijnt een historisch fundament te bezitten. De apocriefen vertellen, dat hij als martelaar gestorven is. Voor voorstelling in de kunst, > Evangelist. Zie de plaat (vgl. den index in kol. 831/832); zie verder afb. 2op de pi. t/o kol. 129 en afb. 1 op de pl. t/o kol. 209, beide in dl. IX ; en afb. 3 op de pl. t/o kol. 481 in dl. X. Evangelie van Marcus. Het tweede canonieke evangelie is vlg. de traditie geschreven door M. De Rationalisten noemen dit evangelie het eerste echte evangelie en schatten het zeer hoog, maar beschouwen het bestaande evangelie als een bewerking van een „Oer-Marcus”. Het voornaamste getuigenis voor de echtheid, datmet vele andere kan aangevuld worden, is van > Papias. Het getuigenis van den presbyter Joannes, dat hij mededeelt, zegt dat M., de tolk van Petrus, geschreven heeft wat Petras te Rome voor de geloovigen predikte over de woorden en daden van Jesus. De inhoud van het evangelie is een bevestiging van dit getuigenis der traditie. Het is ongetwijfeld geschreven voor Christenen uit de heidenen. Het slaat Christus’ woorden over, die bij Matthaeus gevonden worden, over de oude Wet en zijn twistgesprekken met de Farizeërs; de citaten uit het O.T. zijn niet zoo talrijk. Ook ontbreekt de bergrede. Joodsche gebruiken en plaatsnamen, Arameesche woorden worden verklaard. Het evangelie is als het ware een verdere ontwikkeling van Petras’ prediking tot den heiden Comelius (Act. 10.34-43). Petrus treedt onder de Apostelen het meest op den voorgrond. Toch worden sommige feiten, juist die, waar Petrus door den Christus boven de andere wordt gesteld, achterwege gelaten. Wel wordt vermeld, dat Jesus hem Satan noemt (Mc.8.33). Zijn drievoudige verloochening wordt in bijzonderheden verhaald en sterk naar voren gebracht. Waarsch. is het evangelie in Rome geschreven. Over de dateering zijn ook Kath. auteurs het niet eens. Zeker is het geschreven vóór het evangelie van Joannes. Sommigen plaatsen het vroeg, even na 42 tijdens Petrus’ eerste verblijf in Rome, anderen in later tijd, begin 60. Het evangelie van M., dat weinig nieuwe feiten vermeldt, munt uit door de levendige beschrijving, die dikwijls in details afdaalt, kleine bijzonderheden, omstandigheden van tijd en plaats en personen scherp teekent. In bijzonderheden ontbreekt ook hier de chronologische volgorde, maar er is systematische ordening der feiten. Over de authenticiteit van het laatste gedeelte (16.9- 20) bestaat dispuut. Het ontbreekt in de beide oudste Grieksche handschriften, in den Syro-Sinaiticus en vele andere. Er schijnt geen contact te zijn met den contekst. Daartegenover staan het meerendeel derhss., ook der vertalingen, uitgezonderd de Armeensche, getuigenissen van Tatianus en Irenaeus, enz. Het betwiste gedeelte is zeker canoniek en geïnspireerd. Het is een vrije kwestie, of het ook van M. is. Waarsch. heeft M. zelf of een ander het er later bijgevoegd. Over de verhouding tot de andere evangelies, zie > Synoptische kwestie. Lit.: J. Knabenbauer, Comm. in ev. seoundum M. (21907); A. Loisy, Les évangiles synoptiques./Introd., trad. et comm. (1907-’08); M. J. Lagrange, L’évangile selon S. Mare (51929) ; P. Dausch, Die drie alteren Evangeliën (41932); J. Keulers, De boeken van het N. T. (31936). C. Smits. St. Marcus-liturgie, oude Alexandrijnsche Misliturgie, oorspr. in Grieksche taal, toegeschreven aan den Evangelist M.; zij werd (12e-13e eeuw) vervangen door de Byzantijnsche, na eerst van deze grooten invloed te hebben ondergaan. In dien laatsten staat leeft zij nog in het Koptisch voort bij de schismatieke en geünieerde Kopten, nl. op de feesten van S. Marcus en der Apostelen. Alexandrijnsche liturgie. Louwerse. Marcus, Heilige, paus (18 Jan. – 7 Oct. 336). Volgens het > Liber Pontificalis verleende hij aan den bisschop van Ostia het recht, den nieuwen paus te consacreeren. Aan hem wordt de bouw van twee kerken toegeschreven: S. Marco in het Palazzc di Venezia en S. Balhina. Frames. Marcus Antonius, naam van eenige leden van het Rom. plebejisch geslacht > Antonius. Marcus Aurelius, Romeinsch keizer. > Aurelius Marcus. Marcus van Aviano (familienaam: Carlo Christophori), Capucijn, beroemd predikant en diplomaat. * 17 Nov. 1631 te Aviano (Venetië), f 13 Aug. 1699 te Weenen. Hij predikte in geheel Italië, Duitschland, Zwitserland en de Nederlanden; door zijn overredingskracht en vele wonderen bewerkte hij zeer vele bekeeringen. Als pauselijk legaat droeg hij zeer veel bij tot het ontzet van Weenen in 1683 onder koning Jan Sobieski, en tot de volgende overwinningen op de Turken. Hij was een krachtig medewerker en raadsman van keizer Leopold I; hij verdedigde tegen de vorsten, met wie hij een zeer uitgebreide correspondentie onderhield (nog in hs.), de leiding van Habsburg in de Europ. politiek als basis voor het Christelijk Europa. Proces van zaligverklaring ingeleid. Lit.; Lex. t. Theol. u. Kirche (VI) ; Marinus a Floriano, De Viris Illustr. Ord. Minorum (Rome 1914, 197); Franciae. Leven (XVI 1933, 257). p. Phcidus. Marcus Ercmita, ascetisch schrijver der 5e eeuw. M. was een leerling van S. Joannes Chrysostomus, was meerdere jaren abt van een klooster in Anoyra en werd op hoogen leeftijd kluizenaar. M. schreef een aantal ascetische werkjes en een dogmatisch-polemisoh geschrift tegen de > Melchisedechianen. Waarsch. ook een werk tegen de Nestorianen, in welk geval hij na 430 gestorven moet zijn. Ui t g.: Migne, Patrol. Graeca (LXV). Lit.: Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (IV 1924,178-186); Dict. Théol. Cath. (IX 1927, 1964-1968). Frames. Marcus Eugcnicus, Byzantijnsch geleerde. * 1391/2, f 23 Juni 1444 te Konstantinopel. M. werd eerst professor, dan monnik en vervolgens aartsbisschop van Ephese. Op het Concilie van Ferrara-Florence was hij de leider der anti-hereenigingspartij. Hij verliet het Concilie vóór de publicatie van het Decreet der Hereeniging en bleef die, in het Oosten teruggekeerd, fel bestrijden. Hij geraakte daardoor in de gevangenis (1440-’42) en wordt nog in de Grieksche Kerk om zijn strijd tegen Rome als heilige vereerd. De lijst zijner liturgische, oratorische, exegetische, ascetische, philosophisch-theologische en polemische werken geeft mgr. Petit in de Dict. Théol. Cath. Uit g. : Migne, Patrol. Graeoa (CLX); Patrol. Oriënt. (15 en 17). Lit. : Krumbacher, Gesch. d. Byzant. Lit. (21897, 115 vlg.); Dict. Théol. Cath. (IX 1927, 1968-1986). Frames. Marcus van Lindau, > Lindau (Markward van). Alarous, Tin e, spil en stuwkracht van de in 1911 opgerichte Vereeniging tot Bevordering der Belangen van Slechthoorenden, waarvan zij 25 jaar lid van het hoofdbestuur bleef; hierdoor kreeg zij den bijnaam „doovenmoeder”. * 10 Mei 1861 te Leeuwarden; werd reeds op jeugdigen leeftijd slechthoorend en op haar 60en jaar totaal doof. Marcuszuil, op de Piazza Colonna te Rome, werd tusschen 180 en 193 n. Chr. volgens het voorbeeld van de Trajanuszuil opgericht ter eere van Marcus Aurelius en Faustina. De beelden van den keizer en keizerin, die oorspr. het 30 m hooge monument bekroonden, werden op last van paus Sixtus V vervangen door een bronzen beeld van St. Paulus. Lit.: Petersen e.a., Die M. auf Piazza Colonna in Rom (1896). W. Vermeulen. Mardochaeus, oom en pleegvader van-Esther, nakomeling eener familie, die door Neboekadnezar in ballingschap gevoerd was; hij woonde te Susa. Door koningin Esther kwam hij in betrekking met het hof van Assuerus (Xerxes I) en ontdekte bij toeval een tegen den koning gerichte samenzwering, zoodat hij Assuerus van een wissen dood kon redden. Daar hij de kniebuiging weigerde voor den groot-vizier Aman, zou hij opgehangen en do gehcele Joodsche bevolking uitgemoord worden. Doordat Assuerus zich den nog niet beloonden dienst van M. herinnerde en Esther voor de Joden ten beste sprak, werd het doodvonnis tegen de Joden opgeheven, Aman ter dood gebracht en M. in zijn plaats tot groot-vizier aangesteld. Keulers. Mardoek, Babylonische godheid, zoon van Ea, vereerd met zijn vader in de stad Eridoe. Hij was de stadgod van de onbeduidende provinciestad Babylon, en als zoodanig een godheid van minderen rang. Toen echter door koning > Hammoerabi de stad Babylon de hegemonie verwierf en geheel Babylonië aan zich onderwierp, kwam M. aan de spits van het Babylonische pantheon, als de „heer van hemel en aarde”. Sedertdien verdringt hij in het scheppingsepos den god Enlil als schepper ; hij regelt het noodlot van góden en menschen. Als zoon van Ea is hij god van de wijsheid en daarnaast ook god van den krijg. Zijn voornaamste tempel is het E-sag-ila in Babylon. Het hem toegewijde dier is de draak. Zijn grootste feest is het nieuwjaarsfeest; dan trekt men met zijn beeltenis in plechtige processie door de straten van de stad; de koning zelf komt naar zijn tempel en „grijpt de hand van Bel”, welke symbolische handeling aanduidt, dat zijn koningschap door M. hem wordt verleend. In de theorieën van het pan-Babylonisme (Jensen, Zimmern, Delitzsch) geldt M. als het prototype van Christus. Zie de afb. in kol. 669 in dl. VIII. Lit.; W. Paulus, Marduk Urtyp Christi ? (Rome 1928). Alfrink. Mardoek-apal-iddin, ■> Merodach-Baladan 11. Mardonius (Perzisch Marduniya), zoon van Gobryas, neef van den Perzischen koning Darius I; voerde in 492 v. Chr. tegen Griekenland de Perzische vloot, die evenwel door een storm bij den berg Athos grootendeels werd vernield. Tevoren echter had hij Noord-Griekenland met Macedonië onderworpen. Door Darius uit zijn ambt ontzet, werd hij door Xerxes weer tot opperbevelhebber aangesteld voor den laatsten tocht naar Griekenland. Ook ditmaal werd zijn vloot te Salamis (480) verslagen. Met een landleger in Griekenland achtergebleven, verwoestte M. Athene, maar werd te Plataea (479) volledig verslagen en zelf gedood. V. Pottelhergh. Mardijk, gem. en kerspel in Fransch-Vlaanderen, kanton Grevelingen (XI 144 A/B 1); 400 inw., Kath. en Fransch sprekend; visscherij en zeevaart. Mardijkers (■( Maleisch merdika = vrij), oorspronkelijk van buiten den Ned.-Indischen Archipel aldaar ingevoerde en vrijgelaten slaven en hun afstammelingen. Later zijn daar nog andere categorieën van Inlanders aan toegevoegd. In het Ambonsche vormen zij nog een afzonderlijke volksgroep, waar tegenover bijzondere voorrechten, die ze genieten, ook eigen verplichtingen staan, als bijv. dienstplicht voor de schutterij. > Perdikan. Geurtjens. Mare, Walter John de la, Eng. dichter en schrijver van romans, verhalen en essays. * 26 April 1873 te Charlton (Kent); woont te Londen, is recensent van de „London Times” en de „Westminster Gazette”. Zijn werk is van een verrassende vormschoonheid, zeer fantastisch en getuigt van een uiterste aandacht voor de fijnste nuanceeringen van het gevoel. Ook zijn verzen en verhalen voor kinderen zijn bewonderenswaardig. Werken; o.m. gedichten; Songs of Childhood (1902); Collected Poems (1920); The Veil and other Poema (1921); Stuff and Nonsense (1927). Romans: Henry Broeken (1904) ; The Three Mulla-Mulgars (1910); Memoirs of a Midget (1921). Short-stories : The Connoisseur (1926) ; On the Bdge (1930). Essay: Desert Islands (1930). J. Panhuijsen. Marechalkrcek, linker zijrivier van de Suriname. Marechaussee, koninklijke. A) Deze vormt in Nederland het oudste deel van de r ij k spolitie. Zij behoort tevens tot de landmacht en is, als zoodanig, onderworpen aan de krijgstucht. Voor de uitoefening van den justitieelen en politioneelen dienst is het wapen ondergeschikt aan den minister van Justitie, voor al het overige aan diens ambtgenoot van Defensie. Haar bakermat is Frankrijk, waar „compagnies d’ordonnance”, bestaande uit „gens d’armes”, belast waren met de handhaving van de politie en tucht in het leger. Hun taak werd uitgebreid en omstreeks 1060 werd aan deze troepen de naam „maréchaussée” toegekend, zulks naar hun chefs, de maréchaux de France, die destijds als hoofden der militaire justitie optraden en aan wie het toezicht op de alg. veiligheid was opgedragen. Toen in 1790 de maréchaux de France zijn afgeschaft, werd de naam maréchaussée veranderd in „gendarmerie nationale” (later impériale). De naam m. keerde in Frankrijk niet meer terug. Tijdens de Bataafsche Republiek werd in Ned. opgericht een korps „gens d’armes”, met vrijwel gelijke bestemming, als de tegenw. m. Tijdens het koninkrijk Holland werd dit korps omgevormd in gendarmerie royale, terwijl, toen Ned. deel uitmaakte van het Fr. keizerrijk, ook hier gendarmerie impériale werd georganiseerd. Op den voorgrond trad generaal Etienne Radet, die in Nov. 1811 daarmede werd belast. De geest van dezen grooten gendarm heeft zijn stempel gedrukt op het wapen, nog tot aan den tegenw. tijd. De richtlijnen, die hij aangaf in een zijner dagorders, luidende: „Respect aux personnes et aux propriétés; soumission aveugle aux lois; obéissance envers les chefs; déférence et respect aux magistrats judiciaires et ciyils et a I’autorité militaire; prudence, douceur et modération envers les citoyens; guerre aux brigands; voila le mobile de la conduite de la gendarmerie”, vindt men weerspiegeld in de nog heden voor de m. geldende dienstvoorschriften. Met den val van het keizerrijk verdween de gendarmerie uit deze landen. In de Zuidel. Nederlanden (w.o. het tegenw. Ned. Limburg) werd (hangende de kwestie der samenvoeging met Noord-Nederland) door de toenmalige commissarissen-generaal der verbonden mogendheden bevel gegeven tot de oprichting van zgn. provisioneele maréchaussée. Na de samenvoeging werd, voor de Zuidel. Nederlanden, de m. opgericht bij besluit van den Souvereinen Vorst van 26 Oct. 1814. In het oprichtingsbesluit bepaalt de vorst: „Er zal een korps m. gevestigd zijn om de orde te handhaven, om de uitvoering der wetten te verzekeren en om te waken voor de veiligheid der grenzen en groote wegen”. Deze omschrijving geeft thans ook nog de taak aan van alle rijkspolitie, met uitzondering van „het waken voor de veiligheid der grenzen”, hetwelk een speciale taak der m. is gebleven. Onder de bevelen van den min. van Justitie, zijn de procureurs-generaal bij de gerechtshoven, in hun kwaliteit van fungeerende directeuren van politie, belast met de uitoefening van diens gezag over de rijkspolitie en dus over het, binnen hun ressort gestationneerde, personeel der kon. m. Het personeel verbindt zich als vrijwillig dienend militair en bekleedt, als in., den rang van korporaal. Na verkregen bekwaamheid volgt aanstelling als opsporingsambtenaar. Het is in eenheden, varieerende van 3 tot 25, gestationneerd over het geheele land, behalve in de prov. Utrecht en aanzienlijke gedeelten van N. en Z. Holland en Zeeland. Deze eenheden (brigades; 179) wonen gekazerneerd (zgn. kemstelsel) en staan elk onder bevel van een brigadecommandant (opperwachtmeester); 9-18 brigades vormen een district, onder een districtscommandant (eerste luitenant of kapitein); 3-4 districten zijn samengevoegd tot een divisie, onder een divisieoommandant (majoor of luitenant-kolonel). Er bestaan 4 divisiën (standplaatsen der commandanten: Den Bosch, Maastricht, Arnhem en Groningen). De eerste opleiding geschiedt bij het depót te Apeldoorn. Een selectie uit de m. bereikt den rang van onderofficier (wachtmeester, opperwachtmeester, adjudant-onderofficier). De officieren kunnen afkomstig zijn van alle wapens. De officieren en onderofficieren worden beëedigd als hulpofficier van justitie. De chef (inspecteur van het wapen) is kolonel of generaal-majoor tit. (standplaats Den Haag) en staat rechtstreeks onder bevelen van de min. van Defensie en Justitie. Hij is mede belast met de centrale leiding van den rijksvreemdelingendienst en de grensbewaking, waartoe hem een hoofdofficier (boven de organieke sterkte) is toegevoegd. De m. telt organiek 1 200 hoofden, waarvan 24 off. (bereden), 221 onderoff. en 350 m. te paard, benevens 256 onderoff. en 369 m. te voet. Croiset van Uchelen. B) Een in België met dem. overeenkomend wapen is de > rijkswacht (gendarmerie). C) Voor het korps m. in Ncd.-Indië, zie > Ned.- (Oost-)lndië (sub Leger). Maredsous, Benedictijner abdij in de gem. Denée, in de prov. Namen, België, in 1872 door Beuren gesticht, in 1878 tot abdij verheven. Uitgestrekte gebouwen in Gotischen stijl. Naast onderwijs in de scholen wijden de monniken zich aan wetenschap (dom Germain Morin, dom Ursmer Berlière, f 1932) en geven sedert 1884 de Revue Bénédictine uit. Deze brengt uitmuntende artikelen op scripturisch, patristisch en historisch gebied. Thans vormt M., met andere Belgische en Portugeesche kloosters, een zelfstandige, van Beuron afgescheiden, Benedictijnsche congregatie. Marécs, Hans (Johann Hans Reinhard) vo n, Duitsch schilder. * 24 Dec. 1837 te Elberfeld, f 5 Juni 1887 te Rome. Leerling van Steffeck te Berlijn; copieert de groote schilders in Italië, waar hij lange jaren woont. Een reis door Spanje, Frankrijk en Holland brengt een omkeer in M.’s opvatting over de kleur. M. is de voorlooper van de moderne kunst; uitgaande van een meer impressionistische zienswijze (Diana 1864, München), zoekt M. naar een monumentale opvatting. Deze komt voor het eerst tot uiting in de fresco’s van het zoölogisch station te Napels (1873). M. zoekt steeds meer naar „stijl”, maar zijn werken behouden iets tweeslachtigs mede door de half romantische stemming. M.’s groote werken hebben meestal den vorm van een triptiek en stellen naaktfiguren voor in een landschap, waaraan dan een klassieke naam is gegeven. De uitvoering heeft vaak iets schetsmatigs. Voorbeelden van M.’s kunst in de musea te München (De Hesperiden, 1884-’B7) en Berlijn (Oordeel van Paris, 1880-’81). Vele teekeningen in de prentenkabinetten aldaar, evenals in die te Bazel, Bremen, Dresden, enz. L i t.; J. Meier-Graefe (4 1924). Korevaar-Hesseling. Maren, dorp in de N. Br. gem. > Alem. Marenco, Carlo, Ital. tooneelschrijver. * 1 Mei 1800 te Cassolo, f 20 Sept. 1846 te Savona. Studeerde rechten. Schreef historische en bijbelsche spelen, aanvankelijk beïnvloed door Alfieri, later door Victor Hugo, alhoewel zijn zin voor decoratief en melodrama hem meer verwant deed zijn aan C. Delavigne. Voorn, werken: II Levita d’Bfraim; Bondelmonte; Corso Donati; Conté Ugolino; La Pia (zijn beste werk); Manfredi. Ellen Russe. Marengo, Ital. dorp ten Z.O. van Alessandria ; ca. 4000 inw. Door krachtig ingrijpen van Desaix en een onstuimigen ruiteraanval van Kellerman jr. behaalde Napoleon hier op 14 Juni 1800 zijn beroemde overwinning op de Oostenrijkers onder Melas. Desaix sneuvelde. Marenne, gem. in de Belg. prov. Luxemburg, arr. Marche. (XVI 736 C 2). Opp. 1 299 ha, ca. 650 inw. (Kath.). Rotsgrond. Straatkeien- en arduingroeven, ijzerhoudende bronnen. Kasteel van Verdenne. Marentak, mistel, mistletoe of vogellijm (Viscum), een plantengeslacht van de familie der Loranthaceeën, komt als woekerplant op boomen voor. In Europa en Midden-Azië vindt men V. album, in België op vele plaatsen, in Ned. vooral in Z. Limburg, op appel- en pereboomen, eiken en populieren. De stengel is gaffelvormig vertakt met lepelvormige, altijdgroene bladeren; het bloemdek is geelgroen en de vrucht is een wittte, soms gele bes, die door merels enz. gegeten wordt. De zaden kleven aan de takken, waarop zij afgestreken worden, vast en ontwikkelen zich langzaam tot een 20-50 cm hooge plant. Als er niet al te veel planten op een boom staan, zijn zij niet schadelijk. Afsnijden is niet afdoende, omdat er uit de wortels, die in den gastheer ingezonken zijn, nieuwe takken ontstaan. V. articulatum en V. japonicum in Voor-Indië, China, Japan, O. Indië en Australië bezitten geen bladeren; de stengel heeft daar de bladfunctie overgenomen. Bonman. Marentak; 1 = tak met bloeiwijze en vruchten; 2 = mannelijke bloemen; 3 —afzonderlijke mannelijke bloem; 4= plant op doorsnede van den gastheer; 5= doorsnede van de vrucht. Bij de Engelschen is de mistletoe de heilige plant van het Kerstfeest. De plant werd door de Druïden met een gouden sikkel afgesneden; ze strekte den lichtgod Balder ten verderve. Misschien zoo genoemd omdat zij den boom drukt zooals de maar (nachtmerrie) den mensch. In de M. E. gold ze als symbool van Christus, de uit den hemel gedaalde bloem, vrucht dragend op den kruisboom. Lit. : Jos. Schrijnen, Ned. Volkskunde (II 21933, 375, 376) ; Kleijntjens-Knippenberg, Van Goden en Helden (91933, 249-252). Knippenberg. Marenzio, Luca, componist. * 1560 te Coccaglio, f 22 Aug. 1699 te Rome. Werkzaam aan vsch. hoven. Belangrijk madrigaalcomponist. Schrijft chromatisch. Invloed op Eng. madrigaalcomponisten. Werken: o.a. 5-st. madrigalen (9 dln.); villanellen ; kerkelijke composities. Lit. ; H. Engel, L, M. (1926). Mareograaf of zelfregistreerende getijmeter dient om de hoogte van den zeespiegel aan te geven. > Peilschaal. Mareotis, meer ten W. van Alexandrië (tegenw. Birket-el-Maruit), met zeer vruchtbare omgeving. In de woestijn ten Z. van M. lag de stad Menas, een Oud-Christelijk heiligdom, in 1905 opgegraven. Marcsa, bijbelsche naam van een vesting in de vlakte en het stamgebied van Juda, thans Teil Sandahannah, ten Z. van > Beit Dzjibrin (> Eleutheropolis). De naam leeft nog voort in de Romeinsche ruïne van het nabije Chirbet Merasj. Door Roboam (929-913) versterkt (2 Par. 11.8). Bij M. versloeg koning Asa van Juda (910-870) den pharao Osorkon, in het O. T. Zerach de Ethiopiër geheeten (2 Par. 14.9-12). M. was de vaderstad van den profeet Eliëzer, zoon van Dodia (2 Par. 20.37), die tijdens koning Josaphat (870-849) predikte; en misschien ook van den profeet Micheas, die blijkens zijn eigen opgave (Mich. 1.1) uit Moresjet Gat (= Maresa?) stamde. Later in Idumeesch bezit geraakt, werd het door Joannes Hyrcanus (135-104) bij Juda ingelijfd. Het bleef Joodsch bezit, totdat Pompejus 63 v. Chr. de stad veroverde; 40 v. Chr. is M. door de Parthen verwoest. M. droeg toen den Griekschen naam Marissa. Dat er toen al een sterk Hellenistisch element woonde, bewijzen de talrijke Gr. inschriften, die bij de opgravingen te Teil Sandahannah gevonden zijn, en de grafschilderingen in den necropool. Zie > Teil Sandahannah, ook voor literatuur. A. v. d. Born. Marest, Ai m é De, Vlaamsch dichter. * 19 Juni 1898 te Vlissingen van Belg. ouders. Thans beambte op het ministerie van Openbaar Onderwijs te Brussel. Dichtte voorname verzen met sterk muzikaal accent; soms lichte ironie. Bundels: De Wassenaar (1930); Het Brandglas (1931). Marey, Etienne Jules, Fransch physioloog. * 5 Maart 1830 te Beaune, f 13 Mei 1904 te Parijs. Werd in 1867 hoogleeraar aan het Collége de France en in 1878 medelid van Acad. des Sciences. Is bekend om de uitvinding van vsch. graphische methoden, waarmede hij zijn onderzoekingen vooral omtrent bewegingen van organen van het menschelijk en dierlijk lichaam wist te registreeren (zie onder). Werken; Recherches sur le pouls au moyen d’un nouvel appareil enregistreur (Parijs 1860) ; Physiologie méd. de la circulation du sang (1863); Etudes des physiologiques sur les caractères graphiques des battements du coeur (1865); Du mouvement dans les functions de la vie (1868); Physiologie expérimentale (4 dln. 1875 -’80); La machine animale, locomotionterrestre et aérienne (41886); La chronophotographie (1899). Willems. De zoogenaamde Mareyschc tamboer bestaat uit een klein rond metalen schaaltje, waarover een gummivliesje strak gespannen is. Als de luchtdruk in de holte grooter wordt, dan gaat het vliesje naar buiten, wordt hij kleiner, dan gaat het naar binnen. Deze bewegingen worden overgenomen door een pen, die op het vliesje vastzit en die ze dan als grootere of kleinere kurven (naarmate de pen langer of korter is) overbrengt, bijv. op het beroet papier van een > kymographion. De M. t. wordt gebruikt bij het registreeren van ademhaling, polsslag enz.; deze processen brengen in den luchtdruk veranderingen teweeg, die dan door middel van een slang op het vliesje van de M. t. worden overgebracht. Nijssen. Marez, Hendrik De, Vlaamsch schrijver. * 1870 te Ronse, f 1906 te Merelbeke. Een fijngevoelig, ietwat romantisch dichter: Mijn herte weet (1900). In zijn novellenbundel De Zee (1900) treedt hij aanvallend op tegen godsdienst en geloof. Bezorgde een prachtuitgave van de legende van Beatrijs. A. Boon. Marga, een op Sumatra (Ned.-Indië) gebruikelijke term met dubbele beteekenis: 1° rechtsgemeenschap, district op Z. Sumatra; 2° eenvoudige verwantengemeenschap zonder rechtsgemeenschappelijk karakter in de Alas- en Bataklanden. L i t.: v. Vollenhoven, Het Adatrecht v. Ned.-Indie. Margapatroon, geweermunitie, voorzien van een zwakke lading buskruit en een projectiel, dat bij het treffen van een metalen doel versplintert. De m. is bestemd tot voorbereidende schietoefeningen in loodsen en op binnenplaatsen. In Nederland niet meer in gebruik. Denemarken. Margaretha, koningin van Denemarken, Noorwegen en Zweden; jongste dochter van Waldemar IV van Denemarken. * Maart 1353 te Söborg, f 28 Oct. 1412 aan de pest bij het beleg van Flensburg. Zij huwde in 1363 koning Haakon VI van Noorwegen. Door den dood van haar man, haar zoon en haar vader, werd zij koningin van Denemarken en Noorwegen. Na de verdrijving uit Zweden van Albrecht II van Mecklenburg in 1389 werd zij ook koningin van Zweden. De vereeniging der drie rijken onder suprematie van de Deensche koningen werd 20 Juli 1397 bij de Unie van Kalmar in Zweden bekrachtigd. Zij was een energieke vrouw met groote staatsmansgaven. Wachtels. Lit. : Erslev, Danmarks historie under dronning M. og Brik of Pommern (2 dln. Kopenhagen 1882-1901). Engeland. Margarctha van Anjou, koningin van Engeland; dochter van Rëné van Anjou. * 23 Maart 1430, f 25 April 1482 in Anjou. Gehuwd met den zwakzinnigen Eng. koning Hendrik VI, kwam zij op voor het erfopvolgingsrecht van hun beider zoon Eduard (* 1453) tegen een anderen pretendent Richard van York, welke laatste gesteund werd door den „koningmaker” Warwick. Toen Hendrik ten slotte moest toegeven, dat hij na zijn dood den troon aan Richard zou laten, handhaafde M. de rechten van haar zoon; zoo ontstond de successie-oorlog tusschen de huizen Lancaster en York (•> Rozenoorlog). In dezen strijd werd M. gevangen genomen en haar zoon Eduard gedood. Na haar loskooping in 1475 door Lodewijk XI van Frankrijk keerde zij naar dat land terug en bleef er tot haar dood. Wachters. L i t.: Hookham, Life of M. of A. (2 dln. 1872); K. Schmidt, M. v. A. vor und bei Shakespeare (1906). Frankrijk. Margaretha van Valeis, dochter van koning Hendrik II en Maria de Medici. * 14 Mei 1553 te Germain-en-Laye, f 27 Maart 1616 te Parijs. Huwde 18 Aug. 1572 met Hendrik van Bourbon, koning van Navarra, welk huwelijk, zeer aanstootelijk door de lichtzinnigheid der beide echtgenooten, in 1599 door paus Clemens VIII ongeldig werd verklaard. Zij stierf als laatste afstammeling der Valois na een zeer onrustig leven. v. Gorkom. L i t. : Rival, La folie vie de la reine Margot (1929). Holland. Margaretha van Beieren, echtgenoote van keizer Lodewijk van Beieren, f Juli 1366 te Quesnoy. Na den dood van haar broer Willem IV werd zij in Jan. 1346 door haar echtgenoot beleend met Holland, Zeeland en Henegouwen. Het feitelijke bestuur liet zij in Holl. en Zeel. uitoefenen door haar zoon Willem V, den „verbeider”. Deze nam in 1349 eigenmachtig den graventitel aan en veroorzaakte aldus een opvolgingsstrijd, die tevens een standenstrijd geworden is. Margaretha ontving den steun der Hoeken of edelen, Willem werd bijgestaan door de poorters der steden of Kabeljauwen. De zoen van Bergen in 1364 maakte een einde aan den strijd in het voordeel van Willem, die zich in zijn macht erkend zag. Twee jaar daarna overleed Margaretha als gravin van Henegouwen. Vgl. > Hoeken en Kabeljauwen. Lit. : Gosses en Japikse, Handb. Geaeh. v. Ned. (21927), Boeren. Margaretha van Beieren, dochter van > Al- brecht van Beieren, die tevens ruwaard, later graaf van Holland was. In 1385 gehuwd met Jan zonder Vrees, hertog van Bourgondië. Dc Nederlanden. Margaretba van Oostenrijk (of Savoye), dochter van Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië. * 10 Jan. 1480, f 1 Dec. 1530 te Mechelen. Ingevolge het Verdrag van Atrecht (1482) werd zij verloofd aan den lateien koning Karei VIII van Frankrijk, maar moest ten slotte voor een ander wijken. Achtereenvolgens was zij gehuwd met don Juan van Aragon (f 1497) en Philibert II van Savoye (f 1604). Zij voerde mede het regentschap voor den minderjarigen Karei V en werd door hem in 1520 aangesteld tot landvoogdes der Nederlanden. Haar politiek was tegengesteld aan die van den heer van Chièvres (■>■ Croy, 12°). Door haar diplomatieke begaafdheid vulde zij op gelukkige wijze de krijgsbedrijven van haar keizerlijken neef aan. Boeren. Lit. : Nw. Ned. Biogr. Wbk. (VIII, 1104-1125). Margaretha van Oostenrijk, hertogin van Parma, gouvernante van de Nederlanden. * 1522, f 18 Jan. 1586 te Ortona (aan de Golf van Venetië). Natuurlijke dochter van keizer Karei en Jeanne van der Gheynst,van Nukerke bij Oudenaarde. Huwde 29 Febr .1637 hertog Alexander van Medicis, en na diens overlijden Octavio Farnese, vader van Alexander Farnese (4 Nov. 1638). Door Philips II werd zij tot opvolgster van Emmanuel van Savoye als gouvernante over de Nederlanden aangesteld (1569). Tijdens haar regeering brak dus de opstand van de Ned. gewesten tegen Spanje uit (zie ■> Eedverbond der Edelen). Eerst steunend op het gezag van Granvelle, stemde ze in 1664 in zijn vertrek toe, en onderging dan de invloeden van de edelen: Oranje, Egmont, Mansfelt, Berlaymont. De Beeldenstorm, volgend op de aanbieding van het Smeekschrift der Edelen (April 1666), dwong haar tot zekere concessies, welke ze later trachtte te herroepen. Tijdens haar regeering werden einde 1666 de geuzenbenden georganiseerd en de openlijke strijd ingezet. Na de belegering van Doornik en Valenciennes dwong zij ook Antwerpen tot gehoorzaamheid (April 1567). Zij poogde daarna, door het edict van 12 Juni 1667, het koninklijk gezag te herstellen, maar reeds was de hertog van Alva als kapitein-generaal met zeer groote bevoegdheid aangesteld. Het wreede regiem, door hem ingeluid, zette haar aan ontslag te nemen, waarna zij 30 Dec. 1667 het land verliet. Na den dood van don Juan (1 Oct. 1678) werd zij door den koning weer aangesteld tot gouvernante, en kwam 26 Juli 1680 te Namen aan: zij zou het gezag deelen met het militaire bevelhebberschap van haar zoon, Alexander Farnese, aan wien ten slotte het algeheele gouver- neurschap werd toegekend. M. verliet het land 14 Sept. 1583 en leefde verder in Italië. Haar briefwisseling, zeer belangrijk voor den eersten tijd van den opstand tegen Spanje, werd uitgegeven door Gachard, terwijl ook Reiffenberg en Theissen-Bakhuizen v. d. Brink aanvullende publicaties deden verschijnen. Li t. : F. Bachfahl, M. von Panna, Statthalterin der Niedorlande (1898). V. Roosbroeclc. Tirol. Margaretha Maultasch (een naam in verband met den vorm van haar mond of ontleend aan een aldus genoemd slot bij Bozen in Z. Tirol), gravin van Tir o 1 ; dochter van Hendrik, hertog van Karintië en graaf van Tirol. * 1318, f 3 Oct. 1369 te Weenen. Na den dood van haar echtgenoot Bodewijk van Brandenburg (1361) en van haar zoon Meinhard (1363) schonk zij Tirol aan den hertog van Oostenrijk, Rudolf IV, en vestigde zich te Weenen. Wachters. Vlaanderen. Margaretha I van don Elzas. zuster van Philips van den Elzas, graaf van Vlaanderen. Na diens dood in 1191 werd zij gravin van Vlaanderen. Zij was gehuwd met graaf Boudewijn V van Henegouwen. die na haar dood in 1194 ook den Vlaamsohen graventitel overnam. Margarctha II van Vlaanderen (of Konstantinopel), gravin van Vlaanderen (1244-’80), dochter van Boudewijn IX van Konstantinopel. Zij huwde in 1212 met Burchard van Avesnes; na de nietigverklaring van dit huwelijk, in 1223, trouwde zij met Willem van Dampierre. Boeren. Margarctha van Male (of Vlaanderen), gravin van Vlaanderen (1384-1405), dochter van > Bodewijk II van Male; gehuwd met > Philips den Stouten, hertog van Bourgondië. Door dit huwelijk ging Vlaanderen over aan het Bourgondische huis. Margaretha van Antiochië, Heilige (ook Marina). f 305 of 307. Volgens de legende zou zij door haar heidenschen vader verstoeten zijn en tijdens de vervolging van Diocletianus, door Olybrius, wiens huwelijksaanzoek zij had afgewezen, gemarteld en onthoofd. Behoort tot de veertien ■> Noodhelpers. Feestdag 20 Juli (bij de Grieken 13 Juli). L i t. : Acta S. S. Juli (V). Feugen. In de i c o nog r a p li i e wordt M.voorgesteld met een draak aanhaar voeten (Lucas van Leydenj, in wiens muil zij een kruisstaf steekt (zie de afbeelding in kolom 608 in deel XIII); ook heeft zij het dier vast aan een strik; als koninklijke vorstin met kroon of palm (Raffael) Margaretha van Parma. Margaretha van Antiochië. Houtsnede uit heteinde der 15e eeuw. en klein kruis in de hand; ook een paarlenkrans om het hoofd. Als noodhelpster behoedt zij zwangere vrouwen bij de bevalling. Bekend zijn werken van Rogier van der Weyden, Orley, Joos van Cleve, Poussin e.a. p.Gerlachus. L i t.: K. Künstle, Ikonogr. der Heiligen (421-425). Sint Margriet (folklore). Regent het op den feestdag van Marg. van Antiochië (Sint Margriet), dan regent het zes weken aan een stuk; is het dan droog, dan blijft het dertig dagen droog. Gewoonlijk regent het dien dag. Zoo ontstond die weersvoorspelling in het volksgeloof. Knippenberg. Margarelhu van Cortona, Heilige. * 1247 te Laviano, f 22 Febr. 1297 te Cortona. Zij leefde negen jaar lang in een ongeoorloofde betrekking met een edelman, in wiens huis zij in dienstbetrekking gekomen was. Deze werd vermoord. Het zien van het ontzielde lichaam deed haar tot inkeer komen. Zij begon een leven te leiden van strenge boete en versterving. In 1277 werd zij als lid der Derde Orde van St. Franciscus aangenomen. Nu begon eerst recht een leven van vereeniging met God, bekroond door heerlijke mystieke begenadiging. Zij stichtte een hospitaal en een congregatie van Zusters der Derde Orde. Haar lijk werd te Cortona in de kerk van den H. Basilius bijgezet en is tot heden onbedorven bewaard. Feest 22 Februari. Lit. : Acta S. S. Febr. (III) ; Lechner, Das myst. Leben der hl. M. v. C. (21890) ; P. Browe, Die Kommunion der Heiligen im M. A., in: Stimmen der Zeit (CXVII 1929); P. Thiemann 0.F.M., de kH. Margarita v. C. (1907) Feugen. In de iconographie wordt M. voorgesteld als boetelinge-Franciscanes met kruis of aan wie Christus in de glorie verschijnt (Marchesini, Lanfranco); haar graftombe te Cortona (14e eeuw) geeft een rijken cyclus uit haar leven. In Ara Coeli te Rome schilderwerk van Benefial (18e eeuw). 'Wil ÜVUVIIU/i ccuv ƒ. Lit. : K. Künstle, Ikonogr. der Heiligen (425); E. Male, L’art religieux (IV, 489). p.Oerlachus. u itugiv/uA V-* ' i /• jj, ure/iaa/Uil/U/S, Margaretha van Leuven, Zalige, maagd en martelares. * 1207 te Leuven, f 2 Sept. 1227 aldaar. Volgens de legende dienstmaagd in een herberg en door roovers vermoord. Haar lijk werd in de Dijle geworpen en dreef naar Leuven, waar te harer eer een kapel werd gebouwd. Feestdag 2 September. OCWUUWU. 1 CColUdg u ücp IClllUCi • L i t.: Acta S. S. Sept. (I). Feugen. Marjjaretha Maria Alacoquc, > Alacoque. Margaretha van Maria-Mödingen (familienaam: Eb n e r), mystiek begenadigde. * 1291 te Donauwörth, f 20 Juni 1361 in het klooster > Maria-Mödingen bij Dillingen. Zij trad 1306 in ’t klooster der Dominicanessen aldaar. Met Heinrich van Nördlingen, een der Gottesfreunde, haar biechtvader en leidsman, onderhield zij een gestadige briefwisseling. Haar openbaringen over het leven en lijden van Christus zijn met gebeurtenissen in het klooster en uit het leven van dien tijd doorvloohten. In het conflict tusschen keizer en paus zijn haar sympathieën, in tegenstelling met die van Heinrich van Nördlingen, aan de zijde van Lodewijk van Beieren. Haar graf is ook nog tegenwoordig een druk bezochte bedevaartsplaats. Feugen. Li t. ; M. Grabmann, Mittelalt. Geistesleben (1926); H. Wilms, Das Tugendstreben der Mystikerinnen (1927). Margaretha van Oostenrijk, abdis van Loosduinen, kleindochter van keizer Maximiliaan I en natuurlijke dochter van Joris van Oostenrijk, bisschop van Luik; hoorde tot het Cisteroiënserklooster van Soleilmont en werd door Philips II tot abdis benoemdte Loosduinen, maar kon er geen bezit van nemen en werd XVII. 7 abdis te Oriente (Hummen), waar zij 29 Juli 1604 na een weinig stichtend leven overleed. L i t.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. Erens. Margaretha van Schotland, Heilige. * Ca. 1045, f 16 Nov. 1093. Gehuwd met Malcolm 111 van Schotland. M. was een toonbeeld van ware vroomheid en deugd en ijverde krachtig voor den opbloei van het godsdienstig leven in Schotland. Heilig verklaard 1261. Feestdag 10 Juni. L i t.; Acta S. S. Junii (II); Illustrazione Vaticana (1933)- Feugen. Marjjariet (g e o 1.), 1° een microliet, bestaande uit een aaneenschakeling van kleine bolvormige kristalkemen. 2° Kalk-aluminium-silicaat uit de groep der glimmers of mica’s, treedt in vsch. metamorphe gesteenten op. M arcjariuc (<( Lat. margarita = parel), de naam van een voortreffelijk surrogaat voor natuurboter, dat in de volkshuishouding een steeds grootere plaats gaat innemen. Het verbruik per hoofd bedroeg in 1928 in Denemarken 22,4 kg, Noorwegen 17,7 kg, Nederland 8,4 kg, Duitschland 7,6 kg, Zweden 7,3 kg en Engeland 6,9 kg. Het verschil met natuurboter is hoofdzakelijk gelegen in de bijmengsels zooals fosfatiden, sterinen, vitaminen e.a., die voor de voeding van veel belang zijn en in m. niet voorkomen. Men tracht ook dit bezwaar zooveel mogelijk te ondervangen door deze stoffen extra aan de m. toe te voegen en indien de m. uit goede grondstoffen is vervaardigd, staat ze in bijna geen enkel opzicht bij goede natuurboter achter. Ze is even voedzaam en verteerbaar en in smaak ongeveer niet van natuurboter te onderscheiden, terwijl ook het vitaminegehalte hetzelfde is. Voor de verwerking van boter in m., zie > Menggebod. o 7 ——nc ~ De bereiding van m. werd gevonden door Mège Mouriès en in 1869 voor het eerst in Parijs uitgevoerd. Spoedig werden ook op andere plaatsen fabrieken opgericht, o.a. reeds in 1871 te Oss. In 1928 fabriceerde Duitschland 487 000 ton, Engeland 203 000 t, Nederland 146 000 t, Amerika (Ver. Staten) 140 000 t, Denemarken 76 000 t, Zweden 51 000 t, Noorwegen 43 000 t en Frankrijk 30 000 t. Door vereeniging van de twee groote Ned. margarinefabrieken, Jurgens en Van den Bergh, met de Eng. firma Lever Brothers en de Schicht A.G. in Duitschland ontstond in 1929 de Unilever, waarbij vsch. andere fabrieken zijn aangesloten en die 66 % van de Europ. productie levert. Bereiding. Bij de bereiding van m. zijn vetten en melk de voornaamste uitgangsproducten. De melk wordt goed gezuiverd en daarna in room en ondermelk gescheiden. De ondermelk wordt aangezuurd, waarvoor veelal een reincultuur van melkzuurbacillen wordt gebruikt. Het aanzuringsproces dient voor het verkrijgen van een goed boteraroma. Daarnaast wordt een mengsel gemaakt van verschillende vetten, waartoe alleen plantaardige vetten of mengsels van plantaardige en dierlijke vetten worden gebruikt. De voornaamste dierlijke zijn : premier-jus, reuzel en geharde traan, en voor plantaardige vetten: cocosvet, palmkernvet, grondnotenolie, sesamolie, palmolie, katoenzaadolie, sojaolie, raapolie, zonnebloemolie en lijnolie. Het gebruik van deze vetten wordt in hoofdzaak door den marktprijs bepaald. Het tusschen 40° en 50° C smeltende vetmengsel wordt vervolgens met de aangezuurde melk in een kam gedurende 45 minuten gekamd. De temp. wordt hierbij van 46° C op 26° C verlaagd. Bij deze bewerking ontstaat een emulsie, waaruit de m. moet worden afgescheiden. Hiertoe laat men de emulsie uit de kam loopen, terwijl er een stroom ijskoud water mee wordt vermengd. Door de sterke afkoeling vormen zich kleine vetbolletjes, die worden afgescheiden. Bij deze methode van vetaf schei ding, het zgn. douchesysteem, gaat veel materiaal verloren en men gebruikt steeds meer een methode, waarbij de emulsie op sterk gekoelde cylindcrs wordt gebracht, waarop ze als een vlies stolt en waarvan ze met messen wordt afgeschrapt. De nu verkregen korrelige massa wordt vervolgens tot een smedige massa gewalst en gekneed, waarbij het overtollige water wegloopt, terwijl tegelijk vsch. producten kunnen worden toegevoegd. Van deze bijmengsels is keukenzout wel het voornaamste; het dient voor het verhoogen van den goeden smaak en om het bederf tegen te gaan. Voor dit laatste doel mogen in Nederland en België ook benzoëzuur of de zouten hiervan worden gebruikt, waarvan hoeveelheden van 0,05 – 0,07 % voldoende zijn. Om m. van natuurboter te kunnen onderscheiden moet in de genoemde twee landen ook sesamolie worden toegevoegd. Verder dienen nog te worden genoemd: de kleurstoffen (botergeel, geelhout, curcuma of orleaan), vitaminen en -> diacetyl, CH3COCOCH3, de chemische verbinding waaraan de fijne botersmaak is te danken. Door middel van persen wordt het verkregen deeg in strengen geperst, waarvan stukken met een bepaald gewicht worden afgesneden. De verpakking in papier of karton geschiedt geheel automatisch, zoodat het product niet met de handen behoeft te worden aangeraakt. Hoogeveen. Marfjarodeswolk, andere naam voor > lenticularis-wolk. Margatc, havenstad en zeer druk bezochte badplaats op het eiland Thanet, graafschap Kent (XII 464 G 6); ca. 31 000 inwoners. Marge, 1° in het algemeen de ruimte, het verschil tusschen hoeveelheden, kwaliteiten of prijzen. Bij den overzeeschen handel verstaat men er onder, hoeveel procent het werkelijk geleverd gewicht maximaal mag afwijken van het overeengekomen gewicht. Is bijv. geconditionneerd: netto afscheepgewicht ca. 100 000 kg met 2% meer of minder in verkoopers keuze, dan is de marge 4 000 kg met dien verstande, dat niet minder dan 98 000 kg en niet meer dan 102 000 kg geleverd mag worden. Vanzelfsprekend wordt overeengekomen, op welke wijze het te veel of te weinig geleverde verrekend zal worden. In den goederenterm ij nhande! wordt met m. bedoeld het bij reglement toegestaan verschil tusschen de kwaliteit van het standaardmonster, op basis waarvan de transactie is afgesloten, en de kwaliteit van de geleverde partij. In den wisselhandel verstaat men onder m. het verschil tusschen den bied- en den laatprijs. Witsenboer. 2° (T y p o g r.) De witte rand om een beschreven of bedrukt oppervlak, papier of perkament. De welstandige verdeeling van bedrukt gedeelte en de m. geeft aan een boek groote bekoring, een fijn gevoel voor wit en zwart is daartoe onmisbaar. De binnenmarges worden doorgaans het smalste genomen; daar men uitgaat van de grondstelling, dat twee naast elkaar gelegen pagina’s bij elkaar belmoren; en daar een boek in den regel aan den buitenkant of onderzijde wordt vastgehouden, neemt men de m. daar het breedst. Intusschen wordt in de moderne drukkunst dit principe wel verlaten: men beschouwt dan het te bedrukken vel niet meer als een druk-oppervlak i n de marge, doch als een samenstel van witte en bedrukte vakken, die men zoekt samen te metselen tot een architectonisch geheel. Poortenaar. Margil, Antonius, Franciscaan. * 1667 te Valencia, f 1726 in Mexico. M. wordt Apostel van Texas genoemd, omdat hij daar 40 000 Indianen zou gedoopt hebben. Marjjinalie of kantteekening is een opschrift of een bemerking, welke in de > marge (2°) van een pagina wordt geplaatst. Marglnsysteem, een systeem in den te rmijnhandel, waarbij de contractanten als waarborg voor de nakoming van hun verplichtingen zekere bedragen moeten storten. Hierdoor is het solvabiliteitsrisico, behoudens bij scherpe prijsfluctuaties, geheel gedekt. De liquidatiekassen te Amsterdam en Rotterdam passen dit stelsel toe. leder contractant moet bij registratie een bepaald bedrag als depot storten. Bij ongunstige prijsverandering moet hij bijstorten. Een en ander is voor de verschillende termijngoederen nauwkeurig geregeld. Wilsenboer. Margraten, vroeger St. Margreten of Gulpen op den Berg, gem. in de Ned. prov. Limburg (XV1448 05), ten O. van Maastricht, aan den weg naar Aken op het plateau ten Z. van de Geul; omvat M., Termaar, Groot- en Klein-Welsden en Het Rooth. Opp. 982 ha; lössgrond, vnl. bouw- en weiland. 1 340 inw. (1936), allen Kath. Landbouw, veeteelt, fruitteelt en boomkweekerij. M., in 1262 parochie, was tot 1694 één met Gulpen onder de heeren van Neuburg, daarna eigen heerlijkheid. Als deel van het Land van ’s Hertogenbosch kwam het in 1288 aan Brabant en in 1661 aan de Republiek. Jongen. Margriet, groote madelief, wambuisknoopen of witte ganzenbloem (Chrysanthemum leueanthemum), een plantensoort van de familie der samengesteldbloemigen met witte straalbloemen en grofgezaagde, spatelvormige bladeren, komt algemeen als overblijvende wilde plant in onze streken voor. Uit de Pyreneeën komt de reuzenmargriet, Ch. maximum, die veel in tuinen gekweekt wordt. Vindeelige bladeren met ingesneden slippen heeft de Perzische m., Ch. (Pyrethrum) roseum, die met verschillend gekleurde en gevulde bloemen gekweekt wordt. Bonman. Margriet, Si n t (f olk 1 o r e), > Margaretha van Antiochië (s.v.). Margry, 1° Albertus Arnoldus J o ë s, architect; broeder van 2°. * 30 April 1867 te Harderwijk, f 27 Oct. 1911 te Rotterdam. Leerling van de Rotterdamsche Academie, associeerde zich' in 1880 met zijn broeder en J. M. Snickers. Bouwer van vele Kath. kerken vooral in het diocees Haarlem, benevens van gestichten en scholen. 2° Everardus Joës, architect; broeder van I°. * 28 Dec. 1841 te Harderwijk, f 8 Aug. 1891 te Rotterdam. Leerling van dr. P. J. M. Cuypers en volgens diens beginselen als kerkenbouwer werkzaam in het diocees Haarlem. Bouwde in 1865 zelfstandig de St. Antonius van Padua (Boschje) te Rotterdam als eerste van een groote reeks kerken. Restauraties in Zierikzee (St. Lievens-Monstertoren) en Brouwershaven (Ned. Herv. kerk). L i t.: Kath. Illustratie (1891). Nieuwenhuis. Margueritte, 1° Paul, Fransch schrijver; broer van 2°. * 1 Febr. 1860 te Laghouat (Algiers), f 30 Dec. 1918 te Parijs. Voor jaren veel gelezen sohrij- ver van zedenromans. Liet de naturalistische groep in den steek, nadat hij in 1887 het „Manifest der Vijf” tegen La Terre van Zola medeonderteekend had. Van 1896 tot 1906 schreef hij in samenwerking met zijn minder begaafden broer Victor. 2° V i c t o r, Fransch schrijver; broer van I°. * 1 Deo. 1866 te Blida (Algiers). Na het letterk. bondgenootschap met zijn broer Paul publiceerde hij, beïnvloed door Romain Rolland, een eerste op schandaal berekende trilogie La Femme en chemin, bestaande uit: La Gar«;onne (1923), Le compagnon (1924), Le Couple (1925), gevolgd door meerdere dgl. werken. Strikt ai te keuren lectuur. Willemyns. Margules, Max, Oostenrijksoh meteoroloog en chemicus. * 23 April 1856 te Brody (Galicië), f 4 Oct. 1920 (hongerdood) te Perchtolsdorf bij Weenen. 1882-1906 aan de Zentralanstalt für Meteorologie te Weenen. Grondlegger van de huidige dynamische meteorologie, door zijn stelling: de energiebron van de stormen (wind) is niet de drukgradiënt, maar de potentieele energie van de verticale verdeeling der luchtmassa’s. Hoofdwerk; Ueber die Energie der Stürme, in Jahrb. der Zentralanst. f. Meteor. {Weenen 1905). ■— L i t.: F. M. Exner, in Meteorol. Zeitschr. (Nov. 1920, 322). V. d. Broeck. Bijbclschc personen. Maria, de zuster van Moses en Aaron, de oudste van de drie kinderen van Amram en Jochebed. In Ex. 16.20 wordt zij profetes genoemd. Na den doortocht door de Roode Zee leidde zij den reidans en het gezang der vrouwen. Met Aaron stond zij tegen het gezag van den jongsten broeder Moses op en werd tot straf zeven dagen lang melaatsch (Num. 12.1-19). Zij stierf te Kades, ongeveer 135 jaar oud. Keuters. Maria, de Moeder van Christus. I. Maria als historische persoonlijkheid. De naam van Jesus’ Moeder was Mariam of Marjam, op sommige plaatsen van het N. T. Maria of Marja; dit is de Grieksche vorm van den Hebreeuwschen naam Mirjam. De Grieken nl. beschouwden Mirjam als accusativus en herleidden den naam tot nominativus Maria. 0. Bardenhewer (Der Namen Maria, Freiburg 1896) heeft meer dan 60 verklaringen van dezen naam geteld, o.a. de schoone, de verhevene, de door Jahwe beminde enz. Lagrange, die M. opvat als „zienster”, zegt met recht, dat men de beteekenis van den naam niet moet zoeken in zijn etymologischen oorsprong, maar in de populaire beteekenis, welke men er later aan gaf. Het is zeer goed mogelijk, dat men den naam ten tijde van Christus in verband bracht met „mare” (heer); hij zou dan „heerscheres” of „meesteres” beteekenen. Over M. vinden wij reeds voorspellingen in het O. T. Zij wordt aangeduid in de woorden, welke God in het paradijs sprak tot de slang: „En vijandschap stel Ik tusschen u en de vrouw en tusschen uw zaad en haar zaad. Dit (volgens de Vulgaat: Zij) zal u den kop verpletteren en gij zult zijn hiel belagen” (Gen. 2.15). Verder hebben wij de profetie van Isaïas (7.14): „Zie, de Maagd zal ontvangen en een Zoon baren en Hem den naam Emmannel (God met ons) geven”. Ook ziet de Kerk voorafbeeldingen van M. in de ark des Verbonds, in de vacht van Gedeon, in Eva, Judith, Esther en in de bruid van het Hooglied. Omtrent de jeugd van M. vinden wij geen gegevens in het N. T. Volgens het Proto-evangelie van Jacobus (midden 2e eeuw) waren haar ouders Joachim en Anna en werd zij geboren te Sephoris. Later zouden haar ouders te Jerusalem gewoond hebben en M. zou vanaf haar 3e levensjaar in den tempel zijn opgevoed. Geschiedkundige zekerheid hebben wij echter daaromtrent niet. In het evangelische verhaal treedt zij voor het eerst op als een maagd, die in Nazareth woont en verloofd is met Joseph. Zes maanden nadat Elisabeth Joannes den Dooper ontving, werd de engel Gabriël tot M. gezonden om de menschwording van den Verlosser in haar schoot aan te kondigen. Toen de engel verzekerd had, dat haar moederschap niet in strijd zou zijn met haar belofte van maagdelijkheid, gaf zij haar toestemming; daarop voltrok zich het wonder der menschwording in haar maagdelijken schoot (Lc. 1.26- 38). Spoedig daarna begaf M. zich naar haar bloedverwante Elisabeth; toen deze haar als de moeder van den Heer begroette, sprak M. in heilige geestdrift het Magnificat (Lc. 1.39-56). Terwijl M. en Joseph, naar aanleiding van het edict van Augustus, te Bethlehem vertoefden, werd Jesus geboren. Daar in de herberg geen plaats was, geschiedde dit in een grot, welke tot verblijf voor de dieren diende (Lc.2.1-20). Nadat Jesus op den achtsten dag besneden was (Lc. 2.21), brachten M. en Joseph Hem op den veertigsten dag naar Jerusalem; ofschoon Jesus’ geboorte M. niet levietisch verontreinigd had, bracht zij toch als een gewone moeder haar reinigingsoffer; bij deze gelegenheid voorspelde Simeon, dat ook zij door het lijden van haar Zoon getroffen zou worden (Lc. 2.22-38). Daarop volgde de aanbidding der Wijzen, de vlucht naar Egypte en de terugkeer naar Nazareth (Mt. 2.1-23). Toen M. en Joseph met den 12-jarigen Jesus naar Jerusalem gingen bij gelegenheid van het Paaschfeest, bleef Jesus te Jerusalem achter; na drie dagen zoeken vonden zij Hem in den tempel (Lc. 2.41-60). De volgende jaren tot aan Jesus’ openbaar optreden bracht M. met haar goddelijken Zoon te Nazareth door; ondertusschen stierf haar echtgenoot Joseph. Tijdens Jesus’ openbaar leven trad M. zelden op den voorgrond. Zij was aanwezig bij Jesus’ eerste wonder op de bruiloft van Cana, en het was op haar bede, dat Jesus water in wijn veranderde (Joh. 2.1-11). Later kwam zij Jesus met zijn verdere bloedverwanten een bezoek brengen, maar Hij weigerde hen te ontvangen en sprak, wijzend op zijn leerlingen; „Ziedaar mijn moeder en mijn broeders! Want wie den wil van mijn Vader in den hemel doet, hij is mijn broeder, zuster en moeder” (Mt. 12.46-50). Toen bij een andere gelegenheid een vrouw uit het volk zijn Moeder zalig prees; „Zalig de schoot, die U gedragen heeft, en de borsten, die U gevoed hebben!”, antwoordde Jesus: „Zalig veeleer degenen, die naar Gods woord luisteren en het in beoefening brengen!” (Lc. 11.27 vlg.). Daarin lag niet een oneerbiedigheid ten opzichte van zijn Moeder. Evenals tijdens zijn jeugd bleef Jesus haar liefdevolle Zoon, maar in de uitoefening van zijn Messiaansche zending moest Hij zijn leerlingen een voorbeeld geven van onthechting aan de familiebanden. Bij de kruisiging stond M. onder het kruis. Toen Jesus haar en Joannes zag, vertrouwde Hij haar aan zijn meest beminden leerling toe (Joh. 19.26-27). Van dat oogenblik af nam Joannes Jesus’ Moeder tot zich. Na de hemelvaart bad zij met de leerlingen om de komst van den H. Geest (Act. 1.14). Over haar verder leven vermeldt de H. Schrift niets. Zoolang Joannes in Jerusalem bleef, zal ook zij zeker in de H. Stad gewoond hebben. Waar zij gestorven is (te Jerusalem of te Bphese), is geschiedkundig niet met zekerheid uit te maken. Volgens den H. Bpiphanius (f 403) heeft zij Palestina nooit verlaten. Volgens de Kath. leer is M. met ziel en lichaam ten hemel opgenomen. Keulers. 11. Dogmatisch. Hier wordt achtereenvolgens behandeld: A) Maria’s goddelijk moederschap; B) haar deelgenootschap in Christus’ verlossingswerk; C) de haar toekomende vereering, en in groote trekken de geschiedenis daarvan. A) 1° Maria’s goddelijk moederschap. Dat M. in den meest eigenlijken zin Moeder van God is, werd z a k e 1 ij k steeds door de Kerk beleden, al ontmoet men de benaming Moeder Gods (Theotokos) eerst van het begin der 4e eeuw in de geschriften der Kerkvaders. Toen Nestorius, de bisschop van Konstantinopel, openlijk voor het volk ontkende, dat Maria in eigenlijken zin Moeder Gods kon genoemd worden, stelde het concilie van Ephese (431) plechtig als geloofswaarheid vast, dat de H. Maagd Moeder van God is. Aan den schriftuurlijken grondslag van dit dogma (opnieuw bevestigd door het concilie van Chalcedon, 461, en het tweede van Konstantinopel, 563) kan geen twijfel bestaan. M. heeft immers Jesus werkelijk ontvangen en gebaard (Mt.1.18 vlg.; Lc.1.26 vlg.) en Jesus was, van het begin zijner ontvangenis, de natuurlijke Zoon van God, God gelijk de Vader (Rom. 1.3; 9.6; Gal. 4.4). Hierin ligt opgesloten, dat zij Gods eigen Zoon heeft ontvangen en gebaard, gevolgelijk de Moeder van God is, natuurlijk niet naar zijn godheid, maar naar zijn menschelijke natuur, welke de Zoon van God van haar ontving. Hieraan kunnen meer rechtstreeksche getuigenissen toegevoegd worden, zooals Lc.1.36,43, waar in gelijkwaardige termen het goddelijk moederschap wordt uitgesproken. Op dezen hechten grondslag berust nu de lange reeks van getuigenissen uit de eerste Christelijke tijden (Ignatius, Justinus, Irenaeus, Tertullianus, Hippolytus, Origenes), die Maria’s onschatbaar voorrecht, zoo innig samenhangend met de menschwording van Gods Zoon, zakelijk vaststellen tegen de bestrijding der Dooeten, Gnostici en heidenen, terwijl dan de groote kerkleeraars der 4e eeuw de formule brengen, welke door het concilie van Ephese in zijn definitie wordt vastgelegd. Door het goddelijk moederschap, dat M. vrijelijk in bovennatuurlijk geloof en liefde aanvaardde (Lc.1.26,28), treedt zij in een, voor ieder andere geschapen persoonlijkheid onbereikbare, betrekking tot den drieëenigen God: in haar, de meest intieme bloedverwante van den tweeden persoon der H. Drieëenheid naar zijn menschheid, ontstaat een betrekking tot de godheid, welke St. Thomas niet aarzelt een zekere aanverwantschap met God te noemen. Vandaar, dat haar een verhevenheid en waardigheid toekomt, die verre iedere, ook bovennatuurlijke waardigheid van alle andere geschapen personen te boven gaat, een waardigheid, door de Kerk in haar grootste vertegenwoordigers, in haar officieel gebed en haar leergezag uitdrukkelijk als zoodanig erkend. Men mag dan ook verwachten, dat zij, die den Eeniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid, gebaard heeft, boven alle anderen uitstekende genadevoorrechten ontvangen heeft (S. Thomas, Summa Theol. 111 q. 27, a. 1), dat haar onverdiende, bovennatuurlijke genadegave van het goddelijk moederschap voor haar zal zijn bovenal een beginsel van heiligheid. Haar heiligheid wordt eerst beschouwd naar de negatieve zijde als vrijdom van zonde, dan naar de positieve als vereenigd zijn met God door de haar toekomende volheid van heiligmakende genade met de daarmede verbonden goddelijke en zedelijke deugden en gaven. 2° Zondeloosheid van Maria. Dit genadevoorreoht omvat vrijdom van erfzonde en vrijdom van iedere persoonlijke zonde. a) Vrij d o m van erfzonde. Op 8 Dec. 1854 kondigde Pius IX als geloofswaarheid in de bulle ->• Ineffabilis (Deus af, „dat de allerzaligste Maagd M. van iedere smet der erfzonde gevrijwaard is gebleven”. Derhalve is M., toen zij door haar moeder werd ontvangen, d.w.z. op het eerste oogenblik, dat de persoon van M. bestond, door een bijzondere genade van God vrij gebleven van de erfzonde. Daar dit privilegie der Onbevlekte Ontvang eni s door God aan haar en aan haar alleen werd geschonken om de vooruitgeziene verdiensten van Jesus Christus, blijkt, dat ook zij verlost is, dat ook zij behoefte had aan verlossing. Wel volgt hieruit, dat men ten aanzien van haar een volmaakteren vorm van verlossing moet aannemen, niet eene, die van de zonde bevrijdt, waarmede men reeds besmet is, maar een voorbehoedende, waardoor M. gevrijwaard werd van de erfzonde, waarin zij, gelijk ieder ander menschenkind, dat op natuurlijke wijze van Adam afstamt, had moeten vallen. Deze leer, door paus Pius als geloofswaarheid voorgehouden, is niet altijd in de Kerk voorwerp van uitdrukke-lij k geloof geweest. Wel was zij in de Openbaring vervat, maar ingesloten, „ingevouwen” in andere steeds uitdrukkelijk beleden openbaringswaarheden (vgl. bijv. Lc.1.28). Onder den bijstand van den H. Geest werd de leer door de Kerk in den loop der tijden ontvouwd, scherper bepaald, tegen opwerpingen verdedigd (de beroemde > Duns Scotus toonde de vereenigbaarheid aan van Maria’s Onbevlekte Ontvangenis met haar verlossing), steeds uitdrukkelijker beleden, totdat die ontwikkeling haar bekroning vond in de dogma-vorklaring van 1854. Tot volledig begrip der Onbevlekte Ontvangenis moet hieraan toegevoegd, dat M., naar theologisch zekere leer, ook gevrijwaard werd van de booze begeer-lijkh e i d, welke overeenkomstig de uitspraak van het concilie van Trente een gevolg is der erfzonde. b) Zoo niet als geloofswaarheid, dan toch als zekere, ontwijfelbare leer wordt ons door de Kerk voorgehouden (vgl. concilie van Trente, Denzinger nr. 833), dat M. vrij is gebleven geheel haar leven van iedere persoonlijke zonde, ook van de geringste dagelijksohe zonde. Tegenover het algemeen gevoelen der Kerk kan de afwijkende meening van enkelen (Origenes, Basilius, Chrysostomus) geen gewicht in de schaal leggen. 3° Maria’s volheid van genade. Terwijl de menschheid van Christus de volheid der genade bezat in absoluten zin, zoodat deze oneindig was en niet meer voor vermeerdering vatbaar, moet de genadevolheid, die door de H. Schrift (Lc. 1.28) aan M. wordt toegekend, in relatieven zin genomen worden, in evenredigheid nl. met haar waardigheid en ambt als Moeder van den Eeniggeborene, een genadevolheid derhalve, die ónmogelijk aan die van Christus kan reiken. Al was dus Maria’s genade met al de daaraan verbonden deugden en gaven, welke zij ontving in haar Onbevlekte Ontvangenis, voor vermeerdering vatbaar en nam deze ook feitelijk toe tijdens haar sterfelijk leven door haar verdienstvolle medewerking, toch is het anderzijds eenstemmige leer der godgeleerden, steunend op de aanwijzingen der H. Schrift, en geleid door indringende beschouwing harer onvergelijkelijke waardigheid (zie boven), dat de haar bij haar Ontvangenis toegedeelde genade die van eiken anderen geschapen persoon bij zijn eerste heiliging overtreft en dat bij haar voleinding haar een heiligheid toekomt, die de volkomenste is na die van Christus’ Menschheid. Deze heiligheid kroont haar dan ook tot koningin des hemels, tot koningin van alle engelen en heiligen. 4° Maagdelijkheid van Maria. Hier wordt enkel beschouwd M.’s lichamelijke integriteit, daar haar maagdelijkheid naar geest en zinnen uit het voorgaande ontwijfelbaar vaststaat. Een drievoudige maagdelijkheid wordt door de Kerk als geloofswaarheid voorgehouden: 1° M. heeft Christus op maagdelijke wijze ontvangen; 2° M. heeft haar Zoon op maagdelijke wijze ter wereld gebracht; 3° M. is altijd door Maagd gebleven, heeft nooit echtelijke betrekkingen gehad met een man. Uitdrukkelijke getuigenis van Christus’ maagdelijke ontvangenis vindt men in de voorspelling van den profeet Isaïas (15.7.14) en in de geboorteverhalen van Matthaeus en Lucas. M.’s maagdelijkheid in en na de geboorte wordt vooral gewaarmerkt door de overlevering, die deze waarheden eerst impliciet leerde, dan in de tweede helft der 4e eeuw onder den drang van formeele bestrijding tot uitdrukkelijke formuleering bracht. Dan is M. voor het geloofsbewustzijn der Kerk d e Maagd, all ij d Maagd, en wordt haar altijddurende maagdelijkheid onder dezen titel door het tweede concilie van Konstantinopel en het eerste van Lateranen gedefinieerd. Voor de oplossing der opwerpingen uit de H. Schrift (> Broeders en zusters van Jesus, Eerstgeborene) en voor de zoo voor de band liggende redenen, die ten gunste van dit voorrecht van de Moeder des Heeren spreken, vgl. de beneden aangegeven literatuur. Naar het gewone gevoelen der godgeleerden had M. zich door gelofte tot maagdelijkheid verplicht, waarmede echter kon samengaan en ook feitelijk samenging een wettig huwelijk met den H. Joseph. 5° Tenhemelopneming van Maria. Het is algemeen aangenomen ondanks den twijfel van enkelen (o.a. van St. Epiphanius), dat M. gestorven is, althans om gelijkvormig te zijn met haren Zoon, die als Verlosser den dood voor het menschdom op zich nam, terwijl het als geloofswaarheid door de Kerk geleerd en beleden wordt, dat haar hoogheilige ziel de hemelsche glorie geniet. Het voorrecht, dat in het leerstuk van M.’s tenhemelopneming tot uitdrukking komt, bestaat hierin, dat haar lichaam niet aan het bederf des doods is prijsgegeven, maar wederom in glorieuze verrijzenis met haar ziel vereenigd werd, zoodat nu M. naar ziel en lichaam verheerlijkt naast en onder haar Zoon als koningin in den hemel verblijft. Waar betrouwbare historische overlevering ontbreekt (de verhalen der zgn. apocryphen dragen een legendarisch karakter), zal de leer van haar lichamelijke verheerlijking moeten steunen op dogmatische gronden. Hiertoe behooren de overtuiging der Kerk, zooals deze zich uitspreekt in haar liturgie (feest van de Tenhemelopneming van Maria), die van Kerkvaders en van bijna alle godgeleerden, en niet het minst het algemeen gevoelen der geloovigen, dat onwankelbaar aan dit voorrecht der Moeder Gods vasthoudt en dat zijn oorsprong en bekrachtiging wel moet vinden in de prediking der leerarende Kerk. Naar de algemeene leer der godgeleerden zou dan ook de bestrijding van dit leerstuk minstens onverantwoordelijke vermetelheid moeten heeten. Velen gaan verder en vinden M. ’s voorrecht impliciet vervat in de geloofswaarheden over haar uitzonderlijke waardigheid als de Moeder Gods en Nieuwe Eva, zoodat zij deze waarheid rijp achten om door de onfeilbare Kerk tot dogma te worden verklaard. B) Maria’s deelname aan Christus’ Verlossingswerk. Christus (de Goddelijke Persoon in zijn mensohelijke natuur; 1 ïim.2.6) heeft als de Middelaar door zijn offerdood de menschheid met God verzoend, eerherstel gebracht voor haar zonden en alle genadegaven verdiend, waardoor zij in den bovennatuurlijken staat, in Adam verloren, werd hersteld. Dit heilswerk van Christus (objectieve verlossing) moet op ieder mensch afzonderlijk toegepast worden, opdat hij aan de vruchten der verlossing deelachtig worde (subjectieve verlossing). Ook is Christus in ondergeschiktheid aan den drieëenigen God de bewerker van de subjectieve verlossing. Met M.’s deelgenootschap aan het heilswerk wordt nu bedoeld, dat zij deelnam aan de objectieve en deelnéémt aan de subjectieve verlossing. Deelname aan de objectieve verlossing. Zal deze mogelijk zijn, dan moet M.’s bemiddeling, ofschoon zij Middelares is in eigenlijken zin, opgevat worden als analoog aan die van Christus, d.w.z. als behoorend tot een geheel andere, lagere orde. Al wat tot haar middelaarschap behoort, heeft zij van Christus, aan wien zij volledig gesubordineerd is, ontvangen, zoodat Christus in den volkomen zin van het woord de eenige Middelaar is tusschen God en de menschen (1 Tim. 2.6). De leer, dat M. f e i t e-lij k deelnam aan het verlossingswerk in den aangegeven zin („mede-verlosseres”), dat zij al wat Christus (met strenge evenwaardigheidsverdienste) voor ons verdiende, medeverdiende (met billijkheidsverdienste), neemt sinds de middeleeuwen steeds vaster vorm aan en vindt haar bekrachtiging in vele, ook ambtelijke, uitspraken van het kerkelijk leergezag (in dien zin spreken alle pausen sinds Pius IX), terwijl een groeiend aantal theologen de leer beschouwt als impliciet vervat in het Proto-evangelie (Gen. 3.15), vooral zooals dit door de overlevering wordt verklaard, en niet het minst in de door de oudste Vaders en kerkelijke schrijvers (Justinus, Irenaeus, Tertullianus e.a.) reeds sterk belichte antithetische parallel tusschen M. en Eva, al mag niet verzwegen worden, dat de wijze van Maria’s medewerking aan de objectieve verlossing door de theologie nog niet geheel tot klaarheid is gebracht. Dit deelgenootschap van M. wordt ook uitgestrekt tot de subjectieve verlossing. Met en onder Christus is zij sedert haar Tenhemelopneming de uitdeelster van alle genadegaven (onmiddellijk van de dadelijke, middellijk van de heiligmakende genade), welke bemiddeling zij uitoefent bij wijze van voorbede. Ook deze deelname aan Christus’ werk, waarvan het organisch verband met haar medewerking aan de objectieve verlossing in het oog springt, vindt een bijbelschen grondslag in Christus’ woorden tot zijn Moeder en Joannes (Joh. 19.26 vlg.), waarin de latere kerkelijke leerontwikkeling M.’s moederschap over den Mystieken Christus zag uitgesproken, en komt tot uitdrukking in tal van uitspraken van Kerkvaders en groote godgeleerden en vooral van het hoogste kerkelijk leergezag der laatste tijden. In vele vertegenwoordigers der kerkelijkewetenschap wintmeer en meer de overtuiging veld, dat Maria’s middelaarschap naar beide zijden voor dogmatiseering vatbaar is. C) Verwring van Maria. Gegeven de grondslag, waarop do > heiligenvereering berust, lijdt het geen twijfel, dat aan M. hooge vereering toekomt. Reeds in het N. T. wordt die vereering ingeleid door den engel (Lc.1.26), overgenomen door Elizabeth (Lc.1.43) en door de Moeder des Heeren zelf voor de komende geslachten voorspeld (Lc.1.48). Den grond harer vereering vindt de H. Thomas niet alleen in haar genadevolheid, maar vooral in haar goddelijk moederschap, waardoor zij in een innigheid van betrekking tot God treedt, voor ieder ander geschapen persoon onbereikbaar, en zij in zekeren zin tot de hypostatische orde gaat belmoren. Vandaar, dat de haar toekomende vereering (geen aanbidding: M. blijft een schepsel) op specifiek hoogere wijze de vereering (> Dulia) van engelen en heiligen overtreft en mot een bijzonderen naam, > Hyperdulia, wordt bestempeld. In de eerste drie eeuwen der Christelijke jaartelling wordt geen gewag gemaakt van openbare vereering der Moeder Gods en schijnt deze te ontbreken. Dit feit wordt verklaard eenerzijds door het karakter der toenmalige liturgie, die in den cultus der heiligen (apostelen en martelaren) streng gebonden was aan tijd en plaats van hun marteldood, anderzijds door de innige verbondenheid van de Moeder met den Zoon, waardoor haar vereering in den Christus-cultus van zelf gegeven was, zoodat in verband met de voormelde liturgieopvatting men niet aan speciale vereering toekwam. Voor private vereering (en aanroeping) pleit evenwel M.’s algemeen erkende soteriologische beteekenis (vgl. Eva-parallel bij de oudste Vaders), terwijl ook andere gegevens (bijv. afbeeldingen in de catacomben) in die richting wijzen. In de 4e eeuw vindt men aanduidingen van een Mariafeest en treft men Maria-kerkcn aan (Madaba, Ephese, wat later Rome), maar bijzonder na het concilie van Ephese (431) neemt haar liturgische vereering een hooge vlucht vooreerst in de Oostersche kerk, in de volgende eeuwen onder Byzantijnschen invloed ook in het Westen (invoering der 4 groote > Mariafeesten). Tijdens de middeleeuwen ging de Mariavereering een bloeitijd tegemoet, zich openbarend in tal van heerlijke kerkgebouwen, haar ter eere opgericht, in de instelling van nieuwe feesten, in een omvangrijke Mariaansche literatuur, waarin de werken der groote kerkleeraars van af St. Anselmus een eerste plaats bekleeden, al moet ook op schaduwzijden (wonderzuchtige legendenvorming, bijgeloovige praktijken onder het volk) gewezen worden. o In de 16e eeuw werd de Mariavereering fel bestreden door Humanisten en bijzonder door de zgn. Hervormers (vooral door Calvijn), waartegen de H. Petrus Canisius, Franciscus van Sales e.a. het goed recht der vereering in het licht stelden, terwijl in de beide volgende eeuwen de Z. Grignion de Montfort en de H. Alphonsus de Liguori haar tegen de meer bedekte aanvallen van het Protestantsch-georiënteerde Jansenisme moesten verdedigen. De 19e eeuw zag, vooral na de dogmaverklaring van 1854, een wonderen opbloei van Mariale devotie, die nog aldoor groeit in diepte en breedte, terwijl zich ook Protestantsche kringen (> Hoogkerkelijke Beweging in Duitschland) minder ontoegankelijk toonen voor de ondoorgrondelijke grootheid en de heilsbeteekenis der Vrouwe, „uit Wie Jesus geboren is”. Li t. (alleen Ned. lit. wordt vermeld) : Al. Janssens, De H. Maagd en Moeder Gods Maria (I. Het Dogma en de Apocriefen,2 1930. 11. Theotocos, 1928; 111. De Heerlijkheden van het Goddelijk Moederschap, 1928; IV. Maria’s Hemelvaart, 1931); Verslagboek der Mariale Dagen, Abdij v. Tongerloo (5 dln. 1931-1935); H. Derckx, Psychologie der Vrouwe (1931); id., De Kerk als Mystiek Lichaam en het Moederschap van Maria (1936); J. Bittremieux, Marialia (1936). Tummers. 111. Maria in de Christelijke symboliek. Als bronnen gelden hier het Hooglied, de apocriefe evangeliën, de litanie van Loreto. Symbolen zijn: de staf van Aaron, een adelaar, aar („Maria zu den drei Ahren”, in Beieren, Tirol e.a.), aloë, ark des Verbonds, gesloten hof, vel van Gedeon, ladder van Jacob, lelie, ster, roos, regenboog, stad Gods, zwaluw e.a. Prototype van M. zijn Eva, Debora, Jahel, Esther, Judith, Sulamith, de apocalyptische vrouw, van welke laatste het „Hortus deliciarum” een der oudste voorstellingen geeft. p. Oerlachus. h i t.: O. Doering', Christl. Symbole (49-52). IV. A) Maria in de literatuur, ■> Marialiteratuur. R) Maria in de beeldende kunst, (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). Hierin is M. zeer veelvuldig behandeld, zoowel in verband met Christus en de gebeurtenissen van haar leven, als afzonderlijk. Sedert de eerste helft der 2e eeuw krijgt M. reeds een vastomschreven voorstelling in de catacomben; aanvankelijk enkel in verband met Christus’ leven (Aanbidding der Wijzen), daarna alleen met haar Kind en eindelijk geheel op zich. Gewoonlijk wordt M. als gesluierde jonge vrouw of in majesteitsstand uitgebeeld in absis en op triomfboog. Reeds spoedig ontstaan de zgn. > achiropoeïten en Lucasvoorstellingen (Maria Maggiore te Rome); sedert de 4e eeuw als orante met of zonder het Kind (Museum Vettori en Begraafplaats van de H. Agnes te Rome), vooral op goudglazen. > Blacherniotissa; > Platytera. Sedert de 5e eeuw in de Byzantijnsche kunst wordt M. soms staande, meestal zittende op een rijken troon yoorgesteld; statig, in volkomen rust, jong van gelaat; in strakke lijnen ligt haar kleed geplooid; op haar schoot recht voor zich het zegenend Kind, soms met engelen en heiligen omgeven. Dit type van de Kyriotissa, Moeder van God en Koningin des Hemels, vindt men in de Begraafplaats van Comodilla (6e eeuw), in S. Maria Antiqua te Rome (7e-8e eeuw), te Saioniki in S. Demetrius e.a. In het Westen overheerscht dit type in de Karolingische periode op miniaturen en stoffen, en de statige houten Mariabeelden, sedert de 9e-10e eeuw in Zuid-Frankrijk ontstaan, zullen het tot diep in de 12e eeuw blijven vasthouden en tot in Zweden verspreiden. Voorbeelden van deze Romaansohe Maria-voorstellingen vindt men in het Evangeliarium van Susteren (10e e.) en het Evangelieboek van S. Bemulphus (11e e.), op de muurschilderingen te Maastricht (St. Servaas, 11e e.) en Utrecht (St. Pieter, 12e e.), alsook op den manipel van St. Bemulphus (Utrecht, 11e e.); voor beeldhouwwerk zij gewezen op de kapiteelen der O.L.Vrouwekerk en het retabel(?) uit de 12e eeuw, alsook het zgn. Bergportaal in St. Servaas te Maastricht, wellicht van ca. 1260, waarbij de Fransche portalen natuurlijk van overwegenden invloed waren. In dit verband moge ook worden gewezen op een vroeg-Gotisch Mariaportaal aan het St. Janshospitaal te Brugge. Terwijl in de 13e eeuw Cimabue in Italië zich nog sterk bindt aan het Byzantijnsch model en Giotto er zich meer en meer van los gaat maken en sterker realistisch wordt, overheerscht voorloopig in het Westen nog de statige Mariavoorstelling, zonder eenige natuurlijke houding (Parijs, N.Darne; Noyons; Keulen, S. Pantaleon), waarbij zich de Romaansche Mariabeelden te St. Odilienberg (12e e.), Brugge (O. L. Vrouw van Sparmalie, 13e e.), Maastricht (St. Servaas, 13e e.), Acren (Henegouwen) en Walcourt aansluiten. De Sedes Sapientiae van Leuven (16e e.) gaat waarsch. terug op een ouder model. Met de ontwikkeling van de Gotiek vindt men vooral sedert de 14e eeuw een mildere, moederlijker voorstelling van M.; de zetelende M. wordt zeldzamer: met levendige, jeugdige beweging in staande houding toont M. haar kind, een kroon met lelies of rozen bedekt haar hoofd. Voorbeelden sedert de 13e eeuw zeer talrijk in Frankrijk (Laon, Chartres, Amiens, Reims), voor de Nederlanden dient gewezen op Mariabeelden onder Duitschen, maar meestal Franschen invloed te Maastricht (St. Servaas en O. L. Vr. Sterre der Zee), Den Bosch, Renkum, Uden, Oostrum, Brugge (zeer veel voorbeelden), Hal, Kortrijk, Antwerpen e.a. De zgn. Zwarte Maria’s, zooals ze reeds in de 10e eeuw, waarsch. onder Byzantijnschen invloed in Frankrijk voorkomen en waarvan in Ned. in Bedum (14e eeuw; thans Rijks Museum te Amsterdam) een exemplaar zich bevond, schijnen noch van heidenschen oorsprong te zijn, noch een zinspeling op den tekst „Nigra sum” van het Hooglied. In de 16e eeuw komt het moederlijk element steeds sterker naar voren, de zgn. gebroken heup (> hanchement) bij M. verdwijnt meer en meer, de plooien van het kleed worden veelvuldiger, loopen zigzag door elkaar en vallen in een gefronselde sleep langs het lichaam; ook komt sedert de 15e eeuw het zgn. „aankleeden” der Mariabeelden in zwang (Wijk-bij-Duurstede; in Hemelum bij Stavoren zelfs met de gebruikelijke Friesche hoofdbedekking), hetgeen tot op heden voorkomt (Zoete Moeder, Den Bosch; Sterre der Zee, Maastricht). De Vlaamsche schilders blijven niet achter in hun vereering van M.; als voorbeelden noemen we: Van Eyck, Memling, Petrus Christus, G. David e.a.; uit de Keulsche school: Stephan Lochner, Schongauer, verder Grünewald en later Dürer, Baldung, Holbein, Riemenschneider; in Italië sedert de 2e helft der 16e eeuw Filippo Lippi, Botticelli, Donatello, fra Angelico en vooral Raffael. Na de 16e e. wordt M. zelden afzonderlijk behandeld; in verband met den strijd tegen het Protestantisme gold het vooral haar betrekkingen tot Christus te verdedigen en uit te beelden. In den jongsten tijd zijn bekend afzonderlijke Mariavoorstellingen van Maria Eulenbruch, Van der Does de Willebois (majolica), P. Plontke (temperaschildering), Alb. Verschuuren (aquarellen), Wim Nijs e.a. Zie > Mantel (I°, sub Mantelmadonna). Zie verder ook > Piëta e.a. voorstellingen van gebeurtenissen uit het leven van Maria. L i t.: Dict. d’archéol. ohrét. (2X); M. C. Nieuwbarn, Die Madonna i. d. Malerei (1913); L. Bréhier, L’art chrét. (21928); E. Reusens, Eléments d’archéol. (I, 93-98; 479-483 ; 11, 468-470); A. J. A. Flament, Kunsthist. beschrijving van Mariabeelden (1914); M. English, Middeleeuwsche Mariabeelden te Brugge (1929); J. A. F. Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid in Ned. (11, 333-348 ; V, 524-664 ; VIII, 503-512); P. Gregor Hexges, Ausstattungskunst im Gotteshause (1934); van Hall, Repertorium (nr. 3587 vlg.); K. Smits, Iconogr. v. d. Ned. Primitieven (1933,139-152); St. Beissel S.J., Gesch. der Verehrung Maria’s in Deutschl. (1909); id., Gesch. der Verehrung M. im 16. u. 17. Jhrdt. (1910). p. Gerlachus. Maria Magdalena ontleent haar bijnaam aan Magdala, een stadje bij het meer Genesareth. Zij behoorde tot de Galileesche vrouwen, die Jesus op zijn tochten volgden en Hem met haar vermogen ondersteunden. Zij vervulde daarmee een plicht van dankbaarheid, want Jesus had zeven booze geesten uit haar uitgedreven (Lc.8.2). Zij stond onder het kruis en was aanwezig bij de graflegging. Met de andere vrouwen keerde zij op den Verrijzenismorgen naar het graf terug en hoorde van den engel de tijding, dat Jesus verrezen was. Daarop scheidde zij zich van haar gezellinnen af en bracht de blijde boodschap aan Petrus en Joannes. Toen keerde zij opnieuw naar het ledige graf terug, waarbij Jesus haar verscheen (Joh. 19.1-18). Ben zeer oude en nog steeds omstreden vraag is de verhouding van M. Magd. tot de onbekende zondares van Lc.7.36-50 en tot Maria van Bethanië, de zuster van Martha en Lazarus (Lc.10.38-42; J0h.11.1-46; 12.1-8). Sommigen meenen, dat er slechts van één persoon sprake is, anderen van twee en nog anderen van drie onderscheiden personen. Wij meenen, dat deze laatste meening verreweg het meest waarschijnlijk is. Vooreerst kunnen wij M. Magd. niet vereenzelvigen met de boetvaardige zondares van Lc.7.36-50, die bij het gastmaal van den Parizeer Simon Jesus’ voeten zalfde en vergiffenis van haar zonden ontving. Waarom immers zou Lucas in hfst. 7 den naam der zondares verzwijgen, terwijl hij onmiddellijk daarna (8.2) „Maria Magdalena, uit wie zeven duivels waren uitgegaan” vermeldt? De wijze, waarop hij over M. Magd. spreekt, verraadt duidelijk, dat hij daarmee een geheel nieuwe persoonlijkheid aan de lezers voorstelt. Vervolgens is M. Magd. ook onderscheiden van Maria van Bethanië, de zuster van Martha en Lazarus, die Jesus korten tijd vóór zijn dood zalfde (Mt.26.6-13; Mc. 14.3-9; Joh. 12.1-8). De evangelist Joannes, die meermalen Maria van Bethanië vermeld heeft (11.1-45; 12.3), spreekt in het verhaal van Jesus’ lijden en verrijzenis over M. Magd., zonder eenig verband tusschen beide personen te leggen. Bovendien was M. Magd. afkomstig van Magdala, terwijl de andere Maria in Bethanië bij Jerusalem woonde. Ook was M. Magd. een der vrouwen, die Jesus vergezelden, terwijl de andere Maria blijvend in Bethanië woonde (Lc.10.38-42). Wat ten slotte de zondares van Lc.7 en Maria van Bethanië betreft, ook deze moeten wij als twee personen beschouwen. Het is waar, dat beiden Jesus bij gelegenheid van een gastmaal hebben gezalfd, maar de zalving door de onbekende zondares had plaats in Galilea tijdens Jesus’ openbaar leven, de zalving door Maria van Bethanië geschiedde in Maria ’s woonplaats korten tijd voor Jesus’ dood. Ook het karakter van beide vrouwen is verschillend. Die van Lucas is een openbare zondares, terwijl Maria van Bethanië een reine en godminnende ziel is. Trouwens Lucas zelf spreekt in 10.38-42 van deze laatste als van een stille en beschouwende vrouw, zonder eenige aanduiding, dat hij daarmee de anonieme zondares van hfst. 7 bedoelt. L i t.: P. Ketter, Die Magdalenenfrage (1929); Lagrange, Jésus a-t-il été oint plusieurs fois et par plusieurs lemmes ? (Revue bibl. 1912, 504-532); J. G., Maria, de zuster v. Lazarus, en de zondares v. h. Lucas-evang. (Ned. Kath. Stemmen 1928, 343-348). Keulers. Iconographic. Steunend op de Legenda Aurea, hebben de Christelijke kunstenaars de drie boven vermelden tot één persoon vereenzelvigd en de voor- stelling daarvan zoowel aan de Schriftuur als aan de legende ontleend. Als voorname vrouw met de balsemvaas als attribuut (de zgn. Myrrhophore) bij Piero della Francesca, C. Crivelli, Montagna, S. Lainberger, Score), Quinten Matsijs (zie afb. 10 op de pl. t/o kol. 417 in dl. IV), als boetelinge bij Titiaan, Dolci, Greco, Colijn de Coter en sedert de 16e eeuw als een wereldsche, half-ontkleede vrouw bij Pinturicchio, Lucas van Lèydén. Eéïi cyclus van haar leven te Lyon, Bourges en Assisi (glasramen); ook bij het gastmaal van den Farizeër Simon (Dirk Bouts, Veronese), bij de Kruisiging (v. Eyck, Christus, G. David, Joos v. Cleve e.a.; zie de plaat tegenover kolom 640 in deel XV), bij de Kruisafneming (Bouts, v. d. Goes) en Beweening (Rogier v. d. Weyden) en de verschijning van Christus na de Verrijzenis [Dirk Bouts, Correggio (zie pl. t/o kol. 192 in dl. VIII), L. di Credi, Le Sueur, La Ilire, Le Brun], als extatische figuur (bij Riemenschneider, Ribera, S. Vouet en Rubens). Ten slotte wordt zij sedert de. Barok in verband met St. Petrus als de boetelinge sterker naar voren gebracht (Rubens); ook soms verwisseld met Maria van Egypte. L i t. : Künstle, Ikonogr. der Heiligen (426-433); Male, L’art religieux (IV); K. Smits, Iconogr. v. d. Ned. Primitieven (1933). p. Qerlachus. Vorstelijke personen. Bourgondië. Maria van Bourgondië, bijgenaamd de Rijke, eenig kind van Karei den Stouten. * 13 Febr. 1467 te Brussel, f 28 Maart 1482. Om haar opvolging te doen erkennen, was zij gedwongen om op 11 Febr. 1477 aan de Ned. gewesten het > Groot Privilege toe te staan. Toch waren de gewesten haar loyaal, waar het gold den strijd tegen den Franschen veroveraar koning Bodewijk XI. Nog in het jaar harer troonsbestijging verwierf zij zich de zoo noodige mannelijke hulp door haar huwelijk met aartshertog (later keizer)Maximiliaanvan Oostenrijk, dien zij reeds jaren kende. Een val tijdens een jachtpartij maakte te vroeg een einde aan haar leven. Zij ligt begraven in de O.L.Yrouwekerk te Brugge. Boeren. Li t. : Nw. Ned. Biogr. Wbk. (VI, 990-1003). Egmond. Maria van Arkcl, vrouw van Jan II van Egm o n d. Zie > Egmond (kol. 791). Engeland. Maria Tudor, koningin van Engeland (1563- ’6B), dochter van Hendrik Villen Catharina van Aragon, bijgenaamd: Maria de Katholieke en doorde Protestanten Maria de Bloedige (Bloody Mary).* 18 Febr. 1616 te Greenwich, f 17 Nov. 1568 te Londen. Volgde in Juli 1663 haar halfbroeder Eduard op als de eenige wettige nakomeling van haar vader. Zij wilde het Katholicisme in Engeland herstellen en trok alle anti-Kath. maatregelen van haar vader in. Wantrouwend vanwege haar sombere jeugd meende zij door een reeks van doodvonnissen alle verzet van slappe, overtuiginglooze tegenstanders te moeten breken. Haar huwelijk met Philips 11, koning van Spanje, door Karei V gewild (1564), bleef kinderloos en maakte haar regeering gehaat, vooral doordat Engeland werd meegesleept in den oorlog met Frankrijk, welke Galais deed verloren gaan. Zoo werden deze korte vijf jaren een jammerlijke mislukking, in Benson’shistorischen roman A QueensTragedy geschilderd. Lit. : Zimmermann, M. die Katholisohe (1890); Davey, Mary T. (1897) ; Stone, Hist. of Mary I, queen of England (1901). v. Gorkom. Maria II Stuart, oudste dochter van koning Jacob II van Engeland. *3O April 1662 te Londen, f 28 Dec. 1694 te Kensington. Huwde in 1677 met haar neef, stadhouder Willem 111, steunde in haar Prot. overtuiging de onderneming van haar gemaal tegen haar vader en werd te zamen met Willem 111 gekroond als koning en koningin van Engeland (1689). Zij nam weinig aandeel in regeeringszaken en haar huwelijk bleef kinderloos. L i t.; Kramer, Maria II Stuart (1890) ; Marjorie Bowen, The third Mary Stuart (1929). n. Gorkom. Frankrijk. Maria de Medici, dochter van groothertog Frans I van Toscane. * 26 April 1573 te Florence, f 3 Juli 1642 te Keulen. Huwde in 1600 met honing Hendrik IV van Frank r ij k, werd de moeder van Lodewijk XIII. Als regentes na den dood van haar gemaal (1610) liet zij de regeering over aan gunstelingen, steunde den hoogen adel tegen Richelieu en werd daarom gevangen gezet (1631); vluchtte daarna naar het buitenland. Lit. : Zeiler, Marie de M. (4 dln. 1892-’99) ; Lord, The regency of Marie de M. (1904). v. Gorkom. Maria-Antoinettc, koningin van Frank r ij k, gehuwd met Lod. XVI, zie ■> Marie-Antoinette. Maria Thcrcsia van Bourbon, echtgenoote van den laatsten dauphin van Frankrijk. > Angoulême (2°, hertogin van). Maria Anialia van Bourbon, koningin der F r a nsch e n (1830-’4B). * 26 April 1782 te Caserta (Napels), f 1866 te Claremont (Engeland). Dochter van Ferdinand IV, koning der beide Siciliën. Trad in 1809 in het huwelijk met > Louis Philippe, toen hertog van Orleans, en werd dientengevolge in 1830 koningin der Franschen. Li t. : > Louis Philippe I; J. Bertaut, Le roi-bourgeois. Louis-Philippe intime (Parijs 1936). Loussc. Maria Louisa (Marie Louise) van Habsburg-Lotharingen, keizerin der Franschen (1809-’l5). * 12 Dec. 1791 te Weenen, f 17 Dec. 1847 aldaar. Oudste dochter van keizer Frans I van Oostenrijk. Op 1-2 April 1810 trad zij in het huwelijk met Napoleon I en schonk dezen 20 Maart 1811 een zoon, die den titel van koning van Rome ontving. Gedurende de veldtochten in 1813-’l4 werd zij door haar echtgenoot onder beperkende bepalingen tot regentes benoemd. Op 29 Maart 1814 verliet zij Parijs en vertrok op 26 April naar Weenen, waar zij ook gedurende de Honderd Dagen verbleef. Sedertdien legde zij de grootste onverschilligheid aan den dag omtrent het lot van haar gemaal. In 1822 sloot zij een morga- Maria Tudor. natisch huwelijk met haar Oberhofmeister, graaf van Neipperg, wien zij drie kinderen schonk. In 1834 huwde zij met den graaf van Bombelles. In 1815 protesteerde zij te vergeefs, omdat de rechten van den zoon van Napoleon op de opvolging in Frankrijk niet erkend werden. Zij zelf werd toen hertogin van Panna, Piacenza en Guastalla (1816). U i t g. : van haar Correspondance, 1799-1847 (Weenen 1887). —L i t.; F. Masson, L’impératrice M. L. (Parijs 1902) ; M. Billard, Les maris de M. L. (Parijs 1909 ; ook Duitsch) ; Cuthcll, An imperial victim (2 dln. 1911) ; Ravage, Empress Innocente. Thelife of M. L. (New York 1931); Guatteri, M. L. (Florence 1932). Lousse. Friesland. Maria Louisc van Hcssen-Kassel, gemalin van den Frieschen stadhouder Johan Willem Friso. * 7 Febr. 1688 te Kassei, f 9 April 1766 te Leeuwarden. Gehuwd 26 April 1709, verloor zij haar gemaal reeds op 14 Juli 1711 en wijdde zich daarna geheel aan de opvoeding harer drie kinderen. Tijdens de minderjarigheid van haar zoon (later stadh. Willem IV) Willem Karei Hendrik Friso (tot 1731) en na zijn dood (1751) en dien van zijn gemalin Anna (1759) nam zij als gouvernante de stadhouderlijke waardigheid in Friesland waar voor haar kleinzoon Willem V en de wijze, waarop zij dit deed, bezorgde haar den populairen bijnaam „Marike Meu”. J.D.M.Cornelissen. Hongarije. Maria van Hongarije, koningin van H ong arij e; zuster van keizer Karei V. * 15 Sept. 1505 te Brussel, f 18 Oct. 1658 te Gigalos. Zij huwde op 17-jarigen leeftijd met koning Bodewijk van Hongarije, die in 1626 bij Mohacs tegen de Turken sneuvelde. Tot in 1628 nam zij nog het regentschap van Hongarije waar. 3 Jan. 1631 werd zij door haar broer aangesteld tot landvoogdes der Nederlanden en bleef deze functie uitoefenen tot aan diens afstand in 1566. Na 1531 valt haar geschiedenis geheel samen met die van Karei V, wiens gezag haar boven alles ging en dat zij hoog hield tijdens de Gentsche woelingen en de Geldersche oorlogen. Zij volgde in 1666 haar broer naar Spanje en overleed slechts een maand na hem. Boeren. Lit. : Biogr. nat. de Belg. (XIII, 673-685). Luxemburg. Maria Adclhcid, groothertogin van Luxemburg (1912-’l9), opvolgster en oudste dochter van grooth. Willem. * 14 Juni 1894 te Berg (Lux.), f 24 Jan. 1924 te Hohenburg (Beieren). M. moest na den Wereldoorlog wegens haar vermeende Duitschgezindheid aftreden en trok zich enkelen tijd in het Carmelitessenklooster te Modena terug. Haar gezondheid liet haar echter niet toe dit strenge leven te leiden. Na het verlaten van het klooster leefde ze teruggetrokken in de wereld. L i t. : L. Sohons, M. A. van Nassau, groothertogin van Luxemburg (1932). V. Houtte. Napels. Maria Carolina van Habsburg-Oostcnrijk, koningin van Napels, dochter van keizer Frans Stephanus en van Maria Theresia. * 13 Aug. 1752 te Weenen, f 8 Sept. 1814 aldaar. Huwde in 1768 met koning Ferdinand IV van Napels en Sicilië. Zij leidde de verdediging van Zuid-Italië tegen de opdringende Fransche legers. L i t.: v. Helfert, M. C. von Oesterreich (1884); Gagnière, La reine M. C. de Naples (1886). p. Gorkom. Nederlanden. AI aria Elisabcth van Oostenrijk, gouvernante over de Zuidel. Nederlanden; dochter van keizer Leopold I. * 13 Dec. 1680 te Linz, f 26 Aug. 1741 te Mariemont. Zij werd 1 Sept. 1725 tot gouvernante aangesteld. Zeer ontwikkeld en bovendien fijnzinnig en begaafd, wist zij de genegenheid van haar onderdanen te verwerven. M. werd in haar regeering bijgestaan door de pas heringerichte collaterale raden, in de 16e eeuw door Karei V ingesteld, en poogde steeds als bemiddelaarster op te treden bij de invoering van bepaalde nieuwe ordonnantiën. In zake de kerkelijke politiek steunde zij de Kerk tegen het nog ageerende Jansenisme. Herhaaldelijk bracht zij de zomermaanden door in het paleis van Mariemont, waar zij tijdens een jachtpartij plotseling overleed. Het hofleven had tijdens haar regeeringsperiode een werkelijken opbloei gekend. V. Roosbroeck. Maria Anna van Oostenrijk, landvoogdes van de Zuidel. Nederlanden; dochter van keizer Karei VI, dus zuster van keizerin Maria-Theresia. * 14 Sept. 1718 te Weenen, f 16 Dec. 1744 te Brussel. Zij huwde 17 Jan. 1744 Karei van Lotharingen, deed 26 Maart d.a.v. haar intrede te Brussel, doch stierf nog in hetzelfde jaar na het ter wereld brengen van een dood geboren kind. V. Roosbroeck. Maria Christina van Oostenrijk, landvoogdes over de Zuidel. Nederlanden; dochter van Maria Theresia. * 13 Mei 1742 te Weenen, f 24 Juni 1798 aldaar. Huwde 8 April 1766 hertog Albert Casimir van Saksen-Teschen en volgde haar gemaal als gouvernante over Hongarije op. 20 Aug. 1780 werden beiden met het bestuur over de Zuidel. Ned. belast. De talrijke hervormingen van keizer Jozef II wekten de ontstemming in de Z. Ned. gewesten. De gouvernante trachtte den keizer tot rustiger inzicht te brengen, doch bij het uitbreken der Brabantsche omwenteling (1789) was zij verplicht de Nederlanden te verlaten. 16 Juni 1791 hernam zij haar functie, de Fransche Revolutie dreef haar andermaal uit de Z. Ned. Zij verliet het land 9 Nov. 1792. Haar briefwisseling is zeer belangrijk voor de geschiedenis van de Z. Nederlanden. V. Roosbroeck. Oostenrijk. Maria Thercsia, gemalin van keizer Frans I Stephanus, vorstin over de 0 o s t e n r ij ksche erflanden (1740-’80). * 13 Mei 1717 te Weenen, f 29 November 1780 aldaar. Na den dood van haar vader, keizer Karei VI (20 Oct. 1740), moest zij terstond, om h aar landen ong den grooten Oostenrijksche die voor haar gunstig aflie] Maria Theresia.' afstaan aan haar machtigsten vijand, koning Frederik II van Pruisen, ook na den Zevenjarigen oorlog (1766- 1763), dien zij van haar kant voerde om Silezië terug te veroveren. In 1772 verwierf zij Galicië bij de eerste Poolsche deeling. Als zeer begaafde, machtige vorstin regeerde zij met kracht en toewijding, verbeterde de bestuursinrichting, de maatschappelijke verhoudingen, de rechtspraak en het onderwijs; als verlichte despote bevorderde zij de welvaart van haar landen en, hoezeer persoonlijk vroom, beperkte zij den invloed der Kerk door een reeks van maatregelen, en liet de opheffing der Jezuïeten toe. Als sterke vrouw leeft zij voort in de herinnering van haar volk, bewonderd en bemind om de hoogheid van haar karakter. Li t. : Von Arneth, Gesch. M. Th. (10 dln. 1863-’79); de Broglie, Marie Thérèse impératrice (2 dln. 1888) ; O. Zwiedineck-Südenhorst, M. Th. (1905) ; Kretschmayr, M. Th. (1925). v. Oorkom. Portugal. Maria I Francisca Elisabeth van Braganza, koningin van Portugal (1777-1816). * 17 Dec. 1734 te Lissabon, f 20 Maart 1816 te Rio de Janeiro. Zij volgde in 1777 haar vader Jozef 1 op en liet diens alvermogenden eersten minister Pombal in een proces betrekken, ontsloeg hem van zijn functie en schorste veel van de door hem naar den geest der Verlichting uitgevaardigde wetten en getroffen maatregelen. Zij stichtte de academie te Lissabon (1780). Na den dood van haar oudsten zoon (1788) werd zij krankzinnig. Bij den inval der Franschen in 1807 verliet zij Portugal voor Brazilië. L i t.: F. de Almeida, Hist. de Portugal (Coïmbra 1922 vlg.). Lousse. Maria II van Braganza, genaamd Da Gloria, koningin van Portugal (1826-’63). * 4 April 1819 te Rio de Janeiro, f 15 Nov. 1863 te Lissabon. Oudste dochter van Pedro I, keizer van Brazilië. Na den dood van haar grootvader Jan VI, schonk haar vader aan Portugal een grondwet (2 Mei 1826), deed voor zijn dochter afstand van den Portug. troon en bepaalde tevens, dat M. met zijn broer dom > Miguël in het huwelijk zou treden. Op die wijze verkreeg laatstgenoemde het regentschap (1827), maar hij deed zich aanstonds met den steun van de behoudsgezinde partij tot absoluten koning uitroepen (1828). Maria moest vluchten (1830). Na drie jaar verdreef Pedro echter Miguël en werd M. te Lissabon tot koningin uitgeroepen. Zij trad eerst in het huwelijk met hertog Karl van ■> Leuchtenberg, vervolgens met prins Ferdinand van Saksen-Koburg-Kohary (> Ferdinand 11, koning van Portugal). Zij had met vele onlusten te kampen, o.a. met den tegenstand van de aanhangers van dom Miguël. Lousse. o O Lit. : > Ferdinand 11, koning van Portugal. Maria Amalia, dochter van Lodewijk-Philips, graaf van Parijs. * 28 Sept. 1865 te Twickenham, 1886 gehuwd met Carlos I van Portugal. Na de vermoording van haar gemaal en hun beider oudsten zoon (1908), trok zij zich terug naar Engeland (Richmond), sinds 1926 naar Frankrijk (Versailles). Roemenie. Maria, koningin van Roemenië; echtgenoote (1893) van Ferdinand I. * 29 Oct. 1876 te Eastwell Park (Kent), als dochter van hertog Alfred van Edinburgh (* 1844, f 1900, zoon v. koningin Victoria, 1893-1900 hertog van Saksen-Koburg-Gotha). M. oefende een aanzienlijken invloed uit op haar gemaal, dien zij bewoog om in den Wereldoorlog voor de Entente partij te kiezen. V. Houtte. Werk: The story ol my life (3 dln. 1934-’35). Rusland. Maria Feodorowna, keizerin van Rusland; echtgenoote (1866) van tsaar Alexander 111. * 1 Nov. 1847 te Kopenhagen, f 3 Oct. 1928 aldaar. Dochter van Christiaan IX (Deensche naam: Dagmar). Maria Stuart. Schotland. Maria Stuart, koningin van Schotland (1642-’6B). * 8 Dec. 1542 te Linlethgow, f 8 Febr. 1687 te Fotheringhay. Verloor haar vader, koning Jacob V, ten tijde van haar geboorte, werd door toedoen van haar moeder Maria de Guise in Frankrijk opgevoed en huwde in 1668 den dauphin. Na diens dood als koning Frans II (1660) keerde M. naar Schotland terug, en reeds aanstonds was er vijandschap tussohen haar en koningin Elizabeth vanwege M.’s betere aanspraken op de Engelsche kroon; zij nam zelfs den titel aan van „koningin van Engeland”. Te Edinburgh huwde zij haar neef > Damley, uit welk huwelijk een zoon geboren werd, de latere koning Jacob VI (I van Engeland). De echtelijke verstandhouding was slecht, vooral sedert Damley in Maart 1566 Riccio, den secretaris der koningin, liet vermoorden. Zelf werd hij vermoord in Febr. 1667 door graaf •> Bothwell. Er wordt nog steeds gestreden over de vraag, in hoeverre M. van dezen moord heeft geweten, waarbij de brieven van de zilveren cassette, de zgn. Casketletters, die terstond na haar vlucht uit Schotland voor den dag gebracht werden, en waarvan zij de echtheid met vurigheid loochende, een groote rol spelen. Het is thans wel ontwijfelbaar, dat deze acht brieven, die op bevel van kon. Jacob I vernietigd werden, vervalscht zijn geweest, o.m. omdat degenen, die deze stukken tegen M. inbrachten, uit anderen hoofde als onbetrouwbaar en tot vervalsching in staat zijn aangewezen. In Mei 1667 huwde zij met Bothwell, die van moord was vrijgesproken; de Schotsche adel kwam tegen haar in opstand en haar troepen werden verslagen door haar halfbroeder Murray ; zij vluchtte naar Engeland, hopende op steun van Elizabeth tegen den antimonarchalen opstand. De beschuldiging van moord op haar echtgenoot werd haar echter door Murray nagehouden en daarin had Elizabeth een voorwendsel haar nicht, die een gevaar voor haar beteekende, gevangen te houden. Geheel Europa toonde innige belangstelling voor het lot van M., wier persoon tijdens de fel woedende godsdienstoorlogen zooveel beteekenis had; de Kath. machthebbers bepleitten haar onschuld en trachtten herhaaldelijk haar te bevrijden; haar medeweten van de samenzwering van > Babington, welke evenzeer deze bevrijding ten doel had, deed minister Cecil besluiten, haar terechtstelling door te zetten, waarmede een einde kwam aan het tragische levenslot, dat tot op den huldigen dag de menschheid ontroert. v. Gorkom. L i t. Het aantal hist. werken over M. is ongehoord groot. Langen tijd werd de hist. lit. over, voor en tegen haar beheerscht door Kath. ol anti-Kath. gezindheid. En de stroom houdt nog steeds aan, zoodat het bezwaarlijk is daaruit een verantwoorde keus te doen. In den jongsten tijd verschenen nog: Blennerhassett, M.S. (1908); Francis, Mary of Sootlaud (1930); Dakers, The tragio queen (1931); Zweig, M. S. (1935). Het artikel „Casket letters” in de Encyclopedia Britannica betoogt de onbetrouwbaarheid van deze tegen de Schotsche koningin ingebrachte bewijsstukken. Over dit gewichtige punt nog te noemen : Henderson, The Casket Letters and Mary Queen of Scots (1889); Lang, The mystery of M. S. (1900). Ook de geschriften van p. Pollen S.J. hielden zich met deze hoofdkwestie bezig. In het Ned. zijn opmerkelijk de opstellen van J. P. Kenens, o.m. in het tsehr. Studiën (dl. 111, 1929 I en dl. 124, 1935 II). Sicilië. Maria Sophia van Wiftelsbach, laatste koningin der beide S i c i 1 i ë n (1869-’6O). * 4 Oct. 1841 te Possenhofen, f 19 Jan. 1925 te München. Gehuwd met Frans 11, koning der beide Siciliën, verwierf zij zich groote populariteit door haar moedige houding gedurende den strijd tegen Garibaldi en de Piëmonteezen (1860-’61); ten slotte moest zij echter toch in ballingschap gaan. L i t.: B. Crooe, Uomini e coso della veccbia Italia (II Bari 1927). Zie ook onder Frans II der beide Siciliën. Lousse. Spanje. Maria Christin» van Bourbon, koningin van Spanje (1829-’33). * 27 April 1806 te Napels, f 23 Aug. 1878 te Sainte-Adresse bij Le Havre. Dochter van Frans I, koning der beide Siciliën. Trad in 1829 als vierde gemalin in het huwelijk met Ferdinand VII, koning van Spanje, en verkreeg onmiddellijk een grooten invloed op dezen vorst. Door een pragmatieke sanctie van 29 Maart 1830 verzekerde Ferdinand het bezit van den troon ook aan zijn vrouwelijke afstammelingen, zoodat de daarna geborene prinses Isabella aanstonds tot wettige erfgename werd verklaard. Dit week af van de zgn. Salische wet en maakte inbreuk op de rechten van ’s konings broer, don Carlos. Bij het overlijden van Ferdinand VII (1833) werd Isabella II koningin en M. C. regentes, hetgeen den eersten > Carlisten-oorlog deed ontbranden (1834- 1840). Daardoor werd M. C. genoodzaakt aansluiting te zoeken bij de liberalen. Toen ze na het einde van den burgeroorlog de geschonken liberale privilegiën wilde herroepen, brak een algemeene opstand uit. Zij was verplicht het regentschap in handen van generaal > Espartero te leggen (12 Oct. 1840). Hiermede eindigde haar politieke rol, behalve dat zij tusschen 1844 en 1864 het beleid van haar dochter in streng reactionnaire richting beïnvloedde. Haar zedelijk gedrag wekte ergernis. Haar tweede dochter Louisa (1832-’97) huwde in 1846 met den hertog van Montpensier (> Spaansche huwelijken). pcxioici kjpaaaiouuc xiuwciljivcllj. Lit. : Villaurrutia, La reina gobernadora Da. M. C. (1925); zie ook > Ferdinand VII; Isabella 11. Lousse. Niet-vorstelijkc personen. Maria Tan Agrcda. > Aereda ("Maria van"). !»*<«* i.i »au vaiij. Maria Bcrnarda, > Bemadette Soubirous. Maria van Egypte, Heilige, f 1-2 April 421. Ook Maria de Boetvaardige genoemd. In Egypte geboren, zou zij op 12-jarigen leeftijd in Alexandrië zijn gekomen, den slechten weg zijn opgegaan en 17 jaar als een publieke vrouw hebben geleefd. Als zoodanig op haar verzoek door een schip meegenomen naar Jerusalem voor de feesten van het H. Kruis, voelde zij zich bij het betreden van het heiligdom door een geheime kracht teruggedrongen. Daardoor tot inkeer gebracht, nam zij haar toevlucht tot Maria en beloofde voortaan kuisoh te leven. Nu kon zij het heiligdom binnengaan. Zij trok zich terug in de woestijn over den Jordaan en leefde daar 47 jaar in de strengste boete, van alle menschelijk verkeer afgesloten. Door den abt Zosimas ontdekt, vroeg zij dezen, een jaar later terug te komen en haar de H. Communie te geven. Hij deed dit, waarna zij hem verzocht, het volgend jaar weer te komen. Hij vond haar toen gestorven en naast haar in het zand geschreven de bede, haar te begraven. Uit de dagteekening begreep hij, dat zij reeds was overleden, nadat hij haar de H. Communie had gereikt. Een leeuw kwam om haar graf te delven. De Bollandisten meenen haar dood te moeten stellen in 421. Al spoedig werd zij in de Grieksche Kerk hoog vereerd. Een oud leven, wel ten onrechte aan den abt Sophronius toegeschreven, doch niettemin zeer oud, vond ruime verspreiding en werd ook in het Latijn vertaald. Aldus werd het verspreid over alle landen van het Westen. Vele kerken werden haar toegewijd en op vele plaatsen haar relieken vereerd. Zij gold als een voorbeeld van heiligheid na een zondig leven. Veel verspreiding vond ook een metrisch leven in 1132 door bisschop Hildebert. In Ned. hebben we de legende reeds in de volkstaal in 1290: Van Sente Marie Egyptiake ende sente Zosimas. Haar feest wordt in het Westen op 2 April, in het Oosten op 1 April gevierd. Lit. : Acta Sanct. (1 April) ; H. Kunst, Gesch. d. Legenden der hl. Maria Aegyptiaca (1890) ; Fragmenten der Ned. legende, uitg. d. N. de Pauw in Middeln. Ged. en Fragm. (II 1893, 366-389); in de Legenda aurea of Gulden Legende verkort weergegeven, eveneens door Vinc. van Beauvais en naar dezen in van Maerlants Spieghel Historiael (hfst. 40-47), uitg. d. de Vries (1879, 493-502); Schaepman, S. M. de Zondaresse van Eg. (51899; Verz. dichtw.). Brandsma. Maria der Engelen, Zalige, ongeschoeide Carmelites. * 7 Jan. 1661 te Turijn, f 16 Dec. 1717 aldaar. Trad 1676 bij de Carmelitessen te Turijn in. Zes jaar lang werd haar elke geestelijke vertroosting en verlichting onthouden; toen echter werd zij met genadegaven overladen (wonderen, profetie, extasen, onderscheiding der geesten). Meermalen was zij overste en novicenmeesteres. In 1865 door Pius IX zaligverklaard. Feestdag 16 December. vwmaaiu. i ccaiuag iu i/ctcmucl. Li t. : biogr. : Duitsch d. Lucas a S. Teresia (1866), Fransch d. Sernin (1868). Feuqen. ~ \ • J. O lAj'JKy/Vt Maria van Jcsus, 1° (familienaam: Lopez de Rivas) Spaansche Carmelites. * 18 Aug. 1560 te Tartanedo, f 13 Sept. 1640 te Toledo. Kloosterlinge van strenge versterving en groote wijsheid, in hoog aanzien bij de H. Teresia. Het stoffelijk overschot rust nog zonder bederf te Toledo. Het zaligverklaringsproces is ingeleid. 2° (Familienaam: Josephine du Bourg) Eerbiedwaardige. *24 Juni 1788 te Rochemontés (bij Toulouse), f 26 Sept. 1862 te La Souterrains. Door de Fransche Revolutie verloor zij al haar bezittingen. In 1833 stichtte zij in Evaux de congregatie der Zusters van den Goddelijken Heiland en der H. Maagd, welke zich wijdt aan onderwijs, armenzorg en ziekenverpleging. Tijdens haar leven telde de congregatie reeds 40 huizen. Mystiek begenadigd. Ijveraarster voor de dagelijksche H. Communie. n. vumuuuuci L i t.: Thurston, Some physical phenomena of mysticism, in: The Month (LV 1919). Feugen. Maria Magdalcna Martincngo da Barca, Zalige, Capucines. * 5 Oct. 1687 te Brescia uit een grafelijke familie, f 27 Juli 1737 aldaar, als abdis van het klooster. Feestdag 27 Juli. Maria Magdalena (Catharina) dcPazzi, Heilige, Carmelites. * 2 April 1666 te Florence, f 26 Mei 1607 aldaar. Reeds in haar kindsheid werd zij met buitengewone gunsten overladen (extasen, visioenen). In 1682 trad zij in het Carmelitessenklooster S. Maria degli Angeli te Florence. Zij legde zich toe op de meest strenge boetedoeningen en verstervingen en wilde de zonden der menschen, inzonderheid die der religieuzen, uitboeten. God schonk haar zijn genaden, doch liet haar ook niet onbeproefd. Vijf jaar lang (1685-’9O) onttrok Hij haar elke vertroosting; aldus gelouterd, werd zij opgevoerd tot de mystieke vereeniging met God en ontving de stigmata. Meerdere malen was zij novicenmeesteres en overste van het huis. Aan pausen en kardinalen heeft zij geschreven ter bestrijding der ketterijen. Haar lichaam is nog onbedorven bewaard te Careggi. Heiligverklaard in 1669. Feestdag 29 (in de Orde 26) Mei. Zij wordt voorgesteld met een brandend hart en in de hand een doornenkroon. L i t.: Acta S. S. Maü (VI); biogr. d. Vaussard (1925); Cepari S. J. (Ned. bewerking d. p. Bas. van Kesteren O. Carm., 1917). Feugen. Maria Magdalena Postel, > Postel (Maria Magdalena). Maria van de Menschwording, in de wereld: Barbara Aurillot, gehuwd met Pierre Acarie, heer van Montbrand, vandaar madame Acarie, later Carmelites onder den naam Maria ab Incamatione, Zalige. * 1565 te Parijs, f 1618 te Pontoise. Door Benedictus van Canfeld een tweede Catharina van Genua genoemd, door Brémond de vrouw van heel bijzonderen invloed op de mystieke beweging, waarvan de H. Franciscus van Sales de groote leeraar werd. Door het stichten van vsch. Carmelitessenkloosters werd zij de verbreidster van de hervorming van de H. Teresia in Frankrijk. Na haar drie dochters deed zij er, na den dood van haar echtgenoot (1613), ook zelve haar intrede, echter als leekezuster, omdat zij allen, ook haar eigen kinderen, onderdanig wilde zijn. De H. Franciscus van Sales noemde haar het toonbeeld eener volmaakte echtgenoote, die, hoewel opgaande in het gebed, geen enkelen plicht van vrouw of moeder of huisvrouw verwaarloosde, niet slechts in voorspoed, maar ook in tegenspoed, dien zij met heldhaftigheid droeg en dien zij zelfs den gelukkigsten tijd haars levens noemde. Als leekezuster wordt zij afgebeeld met witten sluier. Haar feest wordt gevierd op 18 April. r Lit. : H. Brémond, Kist. Litt. du Sentiment rehg. on France (II 1923, hfst. IV, alwaar ook een goede afb.); Etudes Carmélitaines (XX 1935, 32-33). Brandsma. Maria de Mcrccdc. Voor beteekenis en ontstaan, zie > Mercedariërs. Voor het feest, zie s>- Mariafeesten (B). Maria van Oignies (Oigniacensis), Heilige, weduwe. * Ca. 1177 te Nijvel, f 1213 te Oignies. Onder haar invloed had waarschijnlijk de stichting plaats van een eerste gemeenschap van Begijnen te Nijvel (einde 12e eeuw). Zij wordt tegen koorts of voor een gelukkige bevalling aangeroepen. Zij wordt voorgesteld: spinnend en biddend. Feestdag 23 Juni te Mechelen en te Doornik. L i t.: Acta SS. Junü (IY). De Schaepdrijver. Maria-altaar. Eeeds in de M.E. werd het gewoonte een altaar aan de H. Maagd toe te wijden, t.w. het voornaamste: zoo niet het hoofdaltaar (dat aan den kerkpatroon moet zijn toegewijd), dan het altaar recht daarachter in de kooromgang, of dat rechts ervan, d.i. aan de Evanseliezijde, enz. icuiito ui van, u.i. aan uc .u vang cncaijuc, uu&. Lit. : Kronenburg, Maria’s heerlijkheid in Nederland (III). Maria-aiitiphoncn. Aldus noemt men gewoonlijk de vier korte lofzangen tot de H. Maagd, die gebeden worden in het kerkelijk Officie van eiken dag, nl. in het Koor: aan het slot van het Getijde, waarmede een Officie eindigt; erbuiten: alleen aan het slot van Vespers, Completen en Lauden. Zij zijn: het Alma Redemptoris Mater (uit 11e eeuw) in Advent en Kersttijd; Ave Regina coelorum (12e eeuw) van Maria-Lichtmis tot Paschen; Regina coeli (12e eeuw) van Paschen tot aan Drievuldigheidszondag; Salve Regina (He eeuw) de rest van het jaar. Het Salve Regina, in de 12e eeuw gebruikt o.a. als Benedictus-antiphoon van Maria-officies, kreeg door paus Gregorius IX (1328) zijn plaats aan het eind der Completen, eerst eiken Vrijdag, dan alle dagen. De Franciscanen gebruikten hiervoor ook de andere drie, welk gebruik Rome een eeuw later overnam. Pius V (f 1672) stelde het hedendaagsch gebruik in. Enkele Orden behielden haar eigen, hiervan afwijkend gebruik. Louwerse. jVlaria-apocrielen. A) Evangeliën. 1° Evangelie van Maria’s Voortkorast (De Ortu Mariae), een apocrief geschrift, meestal genoemd het Evangelie van Pseudo-Matthaeus, dat een der oudste omwerkingen is van het Proto-evangelie van •> Jacobus. Het eerste deel (hfst. 1-17) komt vrijwel met het laatstgenoemde overeen; in het tweede deel (hfst. 18-26) wordt de vlucht naar Egypte beschreven en in het derde (hfst. 26-42) het leven te Nazareth. Het is samengesteld ca. 6e eeuw. Lit. : C. Tischendorf, Evangelia Apocrypha (Leipzig 21876, XXII-XXXI, 51-112); M. J. Lagrange, in Revue Biblique (1928, 544-557). 2° Evangelie van Maria’s Geboorte (De Nativitate Mariae) is een Lat. gezuiverde en fijnere bewerking van het Evangelie van Maria’s Voortkomst. Bedoeld als een verheerlijking der H. Maagd, beschrijft het haar jeugd, haar verloving met S. Joseph en de geschiedenis rondom Christus’ geboorte. Volgens Amann werd het samengesteld in den Karolingischen tijd. Zijn invloed op de devote literatuur en kerkelijke kunst is zeer groot. L i t.: C. Tischendorf, Evangelia Apocrypha (Leipzig 21876, 113-121); J. E. Belser, Einleitung in das N. T. (Freiburg 21907, 836). 3° Maria’s Hemelvaart (Transitus Mariae), een apocrief geschrift, dat beschrijft, hoe de engel Gabriël Maria te Bethlehem in kennis brengt van haar naderenden dood en hoe de H. Maagd te Jerusalem sterft te midden der Apostelen. Na drie dagen wordt haar lichaam door engelen naar den hemel (volgens enkele getuigen, naar den tuin van Eden) overgebracht. Het is waarsch. in het Gr. geschreven ca. 4e-5e eeuw en is bekend in een Gr. en twee Lat. recensies. Het werkje heeft een ze?r grooten invloed gehad zoowel in de Gr. als Lat. Kerk. I; i t.: C. Tischemlorf, Apocalypses Apocryphae (Leipzig 1867, 1-23) ; Dict. de théol. cath. (VIII 1924, 823); Amann, Dict. de la Bible (Suppl. 1 1928, 483-484). B) Maria-Apocalypsen. 1° Maria-Apocalyps over de straffen (Apocalypsis Mariae de poenis), een vreemdsoortig in vulgair Grieksch opgesteld apocrief geschrift, dat beschrijft, hoe de aartsengel Gabriël de H. Maagd op den Olijfberg inlicht over de straffen der verdoemden. Als Maria dan in den hemel is opgenomen, smeekt zij God de hellestraffen te verminderen; nadat alle heiligen zich bij haar hebben aangesloten, staat God aan de verdoemden toe „op Pinksteren rust te hebben”. Het werk is geschreven door een middeleeuwschen monnik, volgens James ca. 9e eeuw. 2° Apocalyps van Maria of Het Visioen van de H. Maagd beschrijft hoe aan Maria, op Golgotha biddend, een blik wordt gegund in den hemel en de hel. Voor de verdoemden schijnt ze dan een zekere verlichting der straffen te hebben verkregen. Omdat er gesproken wordt over Mohammedanen, is het werk niet vóór de 7e eeuw ontstaan. Het is bewaard in het Ethiopisch, vertoont weinig overeenkomst met het bovengenoemde, maar is afhankelijk van de Apocalyps van -> Paulus. L i t.: (1°) Menzies, Recently diseovered manuscripts (Ediuburgh 1897, 167-172); (2°) M. Chaine, Apocrypha de B. M. Virgine (Corp. Script. Christ. Oriënt., Script, aethiopici, Ser. 1, t. 7 Parijs 1909, 43-68); (1° en 2°) M. R. James, Apocrypha Anecdota (Cambridge 1893, 115 vlg., 563 vlg.) ; Ê. Eisentraut, Lex. f. Theol. u. Kirohe (I Freiburg 1930, 540-541); J. B. Frey, Institutiones Éiblicae (I Rome 21927, 108-109). Greitemann. Maria-Boodschap. Voor het geheim der Menschwording, zie > Menscjiwording. Voor het Mariafeest, zie > Mariafeesten (sub A). Voor iconographie, zie > Annuntiatie. Mariaconprcgatic, > Congregatie van Maria. Maria-concjrcssen. Naast vele kleinere congressen ter eere van Maria werden op het laatst der vorige eeuw naar het voorbeeld der groote Eucharistische congressen ook groote nationale en internationale congressen ter eere van Maria georganiseerd. Zij begonnen in Italië, waar zij in 1896 te Livorno, in 1897 te Florence, in 1898 te Turijn, al was er internationale deelname, nog een nationaal karakter droegen. Op het Eucharistisch congres te Lourdes in 1899 werd besloten tot een internationaal Maria-congres, dat 6-8 Sept. 1900 te Lyon werd gehouden en gevolgd werd door de internat, congressen van Freiburg in 1902, van Rome in 1904, van Einsiedeln in 1906, van Saragossa in 1908, van Salzburg in 1910 en van Trier in 1912. Dit was het laatste internationale. De Wereldoorlog maakte de-voortzetting voor jaren onmogelijk. Het succes dezer groote congressen leidde in de Nederlanden tot het organiseeren van een Maria-congres voor Noord- en Zuid-Nederland. Het eerste werd gehouden 26-28 Aug. 1910 in de abdij van Averbode, waar besloten werd, ze om de twee jaar afwisselend in Noord en Zuid te vieren. Het tweede kwam in 1912 samen te Maastricht en was ook voor deze reeks het laatste. In België heeft men het eerst den draad weer opgenomen en 8-11 Sept. 1921 een dubbel, Vlaamsch en Fransch, congres te Brussel samengebracht met buitengewoon succes. In Ned. duurde het tot 1932, toen te Nijmegen een niet minder schitterend Maria-congres werd gehouden. Om de tegenstellingen tusschen Noord en Zuid moest men zich echter ook hier tot het eigen land beperken. Van al.de genoemde congressen zijn de handelingen in uitvoerige congresboeken vastgelegd, welke voor de studie der Maria-vereering van niet geringe beteekenis zijn. Brandsma. O O WIVWO 'IM • Mariadistel (Silybum Marianum), een plantensoort van de familie der samengesteldbloemigcn, afkomstig uit het gebied van de Midd. Zee, wordt dikwijls om de mooie witgemarmerde bladeren als eenjarige sierplant gekweekt en verwildert nog wel eens. De bloemen zijn purper gekleurd. Bonman. Mariaf eesten. A) Groote Mariafcestcn. Over het begin der private en der openbare vereering van de Moeder Gods, zie boven, kol. 203. Het eerste openbare M. in het Oosten ontstaan, is de „Gedachtenis der H. Moeder Gods”, gevierd op 26 December. Waarschijnlijk komt het van Antiochië en staat het onder invloed van het concilie van Ephese (431). In Rome is het oudste Mariafeest de vermariaanschte Octaafdag van Kerstmis op 1 Januari, in oude bronnen „Natale (in den zin van: feest) S. Mariae” genaamd (> Besnijdenis, sub Besnijdenis des Heeren). In Gallië vermeldt S. Gregorius v. Tours (f 694) een Mariafeest op 18 Jan., aldaar reeds vroeg in verbinding gebracht met Maria-Tenhemelopneming. In Spanje werd op een der dagen vóór Kerstmis een „Moeder-Godsfeest” gevierd, later door het concilie van Toledo (666) gesteld op 18 December. In de 7e eeuw ontmoeten wij in Rome vier groote M.: de Zuivering, Boodschap, Tenhemelopneming en Geboorte van Maria. Zij werden uit het Oosten overgenomen. Maria-Zuivering, het oudste dezer, gevierd op 2 Febr., d.i. 40 dagen na Kerstmis (vgl. Lev. 12.2-4), bestond in Jerusalem reeds in de 4e e. (gelijk Aetheria in haar Peregrinatio verhaalt) als een feest des Heeren, > „Hypapante” („Ontmoeting”; vgl. Lc. 2.22 vlg.) genoemd. Justinianus breidde het over het geheele Byzantijnsche Rijk uit (642). De Maria-stad Konstantinopel vermariaanschte het grootendeels, en zóó werd het in de 7e (of begin 8e) e. in Rome ingevoerd. Het krijgt dan den naam van Maria-Zuivering (Sacramentarium Gelasianum). De naam > Maria-Lichtmis komt van de lichtprocessie vóór de Mis, een kerstening van een heidensche lustratio in het Oude Rome in Febr. in zwang. Maria-Boodschap heeft tot voorwerp de Boodschap van Gabriël aan Maria (Lc.1.26 vlg.) op 26 Mrt., negen maanden vóór ’s Heeren Geboorte. In het Oosten vermeldt de synode van Trullo (692) het als reeds lang bestaand. Oorspr. een feest des Heeren: „Aankondiging” of „Ontvangenis” van Christus, werd het in Konstantinopel vermariaanscht. Als „Maria-Boodsohap” treedt het in Rome op in de 8e eeuw (?). Daar het meestal in de Vasten valt, herhaalden in de M.E. Noordelijke landen de viering op den Advents-Quatertemperwoensdag (> Gulden Mis). Maria-Tenhemelopneming (Hooge Lieve-Vrouwendag) is het plechtigst herdachte M. Wellicht in verband met een oude overlevering legde keizer Mauritius het voor het Byzant. rijk op 16 Aug. vast (582). In de 7e e. drong het in het Westen door, onder zijn oudenjnaam „Het Ontslapen der Moeder Gods” (> Dormitioj.lnhetSacram. Gelasianum heet het reeds„Maria-Tenhemelopneming”. Op dit feest bestaat een wijding van vruchten, planten enz. (ook in het Oosten), in het Westen sinds 9e-10e eeuw (een kerstening van een heidensch gebruik?). Maria-Geboorte, om onzekere redenen op 8 Sept. gevierd, drong in de 8e eeuw in Rome door uit het Oosten, waar het voor het eerst door S. Andreas van Kreta (f 740) vermeld wordt. Maria-Onbevlekte-Ontvangenisop 8 Dec., d.i. negen maanden voor 8 Sept. In het Oosten viert men op 9 Dec. de „Ontvangenis der H. Anna”, welk feest keizer Manuel Comnenus verhief tot officieelen feestdag voor zijn geheele Rijk (1166). Het feest drong in het Westen (Zuid-Italië) door onder dezen titel, die zich langzamerhand (met de klaardere voorstelling van het dogma) wijzigde in: Ontvangenis der Maagd Maria, Maria-Heiliging, Maria-Onbevlekte-Ontvangenis. Onder den laatsten naam verspreidde het zich van uit kloosterkringen (van Benedictijnen, Norbertijnen en vnl. Franciscanen) naar buiten. Sinds de liturgische hervorming van Pius V door de geheele Kerk gevierd, verhief Leo XIII het tot den hoogsten rang (1879). Maria-Visitatie, vierend het Bezoek der H. Maagd aan haar nicht Elisabeth (Lc.1.39 vlg.) werd in 1390, onder het Westersche Schisma, door Bonifatius IX voor zijn obediëntie gepromulgeerd, nadat het tevoren plaatselijk was gevierd. De datum (2 Juli) is wellicht overgenomen van de Grieken, die op dezen het groote feest vierden van „de Nederlegging van Maria’s Gewaad in de Blancheme-kerk” (voorstad van Konstantinopel), welke overbrenging de rijksstad beschouwde als een bezoek der H. Maagd zelf. Het concilie van Bazel (1441) legde het feest de geheele Kerk op, welk decreet door volgende pausen werd overgenomen. B) Kleinere algcmccnc Mariafecslen zijn: Feest van O. L. Vrouw van Lourdes op 11 Febr., vierend de eerste verschijning der H. Maagd aan Bemadette Soubirous in 1858. Bij het 50-jarig jubileum dezer gebeurtenis voerde Pius X het feest voor het eerst algemeen in. O. L. Vrouw van den Berg Carmel, een in 14e-15e eeuw onder de Carmelieten verspreid feest van dankbaarheid, ten slotte vastgelegd op 16 Juli, den dag, waarop volgens de overlevering de H. Simon Stock in 1251 het H. Scapulier ontving (vanwaar de naam „Scapulierfeest”). Paus Benedictus XIII breidde het over de geheele Kerk uit (1726). Maria-ter-Sneeuw op 6 Aug. herdenkt de Kerkwijding van Rome’s grootste Maria-basiliek („Maria Maggiore”). Eerst op beperkte wijze gevierd, nam Pius V (f 1572) het op in den algemeenen Kerkkalender. Het sneeuwwonder is een legende uit de middeleeuwen. M a r i a’s Naam. Dit feest stelde paus Innocentius XI in 1683 uit dankbaarheid op 24 Sept. in, toen Sobieski dien dag als overwinnaar der Turken Weenen was binnengetrokken ; later (1911) werd het feest verplaatst op 12 Sept. O. L. Vrouw van Zeven Smarten. Steunend op Simeon’s profetie (Lc.2.36) eert de Kerk de Smarten van Maria, waarvan zij de zeven voornaamste, aan bijbel en overlevering ontleend, aan onze vereering voorstelt door een feest, in 1688 aan de Servieten toegestaan en door Pius VII in 1814 (na zijn bevrijding uit de gevangenschap van Napoleon) algemeen verbreid. De datum, 15 Sept., hangt samen met dien der Kruisverheffing (14 Sept.). Een tweede feest van zelfden inhoud ving men sinds de Hussietenwoelingen aan te vieren onder den naam van „Compassio van O. L. Vrouw”. Benedictus XIII schreef het in 1727 aan de geheele Kerk voor te vieren op Vrijdag vóór Passiezondag. Maria-ter-Slaven (Maria de Merced e) op 24 Sept., oorspr. een algemeen dankfeest der Mercedariërs (Orde tot Vrijkoop der Slaven), werd door Innocentius XII algemeen gemaakt. Rozenkransfeest (O. L. Vrouw van den Rozenkrans) op 7 Oct., datum waarop de processies der Rozenkrans-Broederschappen werden gehouden, waaraan men in 1571 de overwinning toeschreef, dien dag op de Turken behaald bij Lepanto. De door Pius V toen toegestane plaatselijke viering strekte Clemens XI (1761), na een nieuwe overwinning op de Turken (bij Peterwarde, Hongarije), over de geheele Kerk uit. Moederschap van Maria. Dit feest stelde Pius XI, te vieren op 11 Oct., in bij gelegenheid van het 16e eeuwfeest van het concilie van Ephese, waarop het Goddelijk Moederschap van Maria tot dogma werd verklaard. > Besnijdenis des Heeren. Maria-Presentatie op 21 Nov. viert de Opdracht van Maria in haar prille jeugd door haar ouders in den Tempel, een feit vermeld in het apocriefe evangelie „de Nativitate Mariae”. Sinds 8e eeuw in het Oosten gevierd, werd het eerst door Sixtus V (1585) voorgoed in de Kerk doorgevoerd. C) Voornaamste kleinere, niet algcmccne feesten. Ma r i a’s Verloving, op 23 Jan., in 1725 door Benedictus XIII voor den Kcrkelijken Staat ingevoerd, sinds ook elders verbreid. O. L. V r o u w van Goeden Raad, op 26 April, titelfeest der Madonna van Genazzano; werd tot 1913 haast algemeen gevierd, daarna ingekrompen. Maria Hulp der Christenen, op 24 Mei, dankfeest door Pius VII na zijn ballingschap, in 1816, voor Rome ingesteld. Maria Middelares van alle Genaden, 31 Mei, door Benedictus XV in 1921 goedgekeurd. O. L. Vrouw van Alt ij ddurenden Bij stand, 27 Juni, titelfeest van een gelijknamige icoon, in 1499 uit Kreta naar Rome (thans S. Alphonso) overgebracht, gevierd door vsch. bisdommen en orden. Allerzuiverst Hart van Maria [> Hart (Heilig Hart, 11, B)]. Z even vreugden van Maria, op 22 Aug., sinds 1921 een feest over de geheele orde der Minderbroeders uitgestrekt. O. L. Vrouw vanLoreto, op 10 Dec.: overbrenging van het Huisje van Nazareth naar -> Loreto, sinds 1916 gevierd door geheel Italië. M a r i a’s Verwachting, op 18Dec., Spaansch feest, 8 dagen voor Kerstmis gevierd en met goedkeuring van Gregorius XIII (1685) allengs uitgebreid. L i t.: Bourassé, Summa aurea de Laudibus B. V. M. (Parijs 1866); Holweok, Fasti Mariani (Freiburg 1892) ; Kellner, Heortologie (Freiburg; Fr. vert. van Bund, I’Année eccl., Parijs-Rome); Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid in Nederland; Koenders, Maria in den Eeredienst der Kath. Kerk. Vermist. Maria-Geboorte. Voor het Mariafeest, zie > Mariafeesten (sub A). Voor de iconographie, zie > Geboorte van Maria. Mariagcr, Deensch stadje ten O. van den Baltischen landrug op Jutland, aan het einde van de Mariagerfjord (VIII 688 C/D 2); ca. 4 000 inw. (Prot.). Kleine haven van locale beteekenis. Maria-getal is 6, naar de vijf letters van haar naam. Het Rozenhoedje bestaat uit 5 x 10 Weesgegroeten. Mariaglas, naam voor heldere kristallen van > giPs- . , „ „ „ , , Mariaheide, dorp in de N. Br. gem. > Veghel. ÜIUI I.U.V.UV, – ' O -O—- Mariahout, dorp in de N. Br. gem. > Lieshout. Mariahymnen. De eerste sporen van M. vinden wij in Syrië bij S. Ephrem (f 373), daarna in het Westen 'bij Sedulius (f 521. Vgl. Introïtus der Maria-mis). Spoedig werden zij talrijk en vele werden in de Maria-liturgie opgenomen, waarvan de bekend- ste en tevens oudste in het Westen zijn Ave Maris Stella der Vespers, en Quem terra pontus aethera (Hij dien aarde, zee en ether dienen . . . .) in tweeën gedeeld over Metten en Lauden. In de M.E. werden ook Kyrië en Gloria door tusschenvoegsels min of meer tot M. vervormd (•> Tropen), en ook meerdere •> Sequentiën waren M., gelijk nog heden het ■> Stabat Mater. Vgl. > Maria-antiphonen. Louwerse. ■ O*' ' X Mariajaar, > Boodschapsstijl. Mariakerke, 1° gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, aan de Lieve en de Brugsche Vaart, ten N.W. van Gent. Opp. 617 ha; 3 400 inw. (Kath.). Landbouw, tuinbouw en bloementeelt. Aan de kerk nog eenige gedeelten uit de 14e eeuw. 2° Mariakerkc op de Schelde, gem. in de prov. Antwerpen (II 512 A4). Opp. 517 ha; ca. 4200 inw. (Kath.). Zand- en leemgrond. Landbouw, vischvangst. Wasscherijen, spinnerij . Schoone ligging aan de Schelde. Maria-Laach, Benedictijner abdij aan de Laacher See bij Andemach. In 1Ó73 gesticht en bevolkt door monniken uit S. Maximinus van Trier, in 1112 onder Affligem, zelfstandig onder abt Gilbert (f 1152). Na verslapping werd er de tucht in 1474 door Bursfeld hersteld. In 1802 opgeheven, werd de abdij in 1863 het hoofdcollege van de Duitsche provincie der Jezuïeten (tijdschrift Stimmen aus Maria-Laach, sinds 1866,na 1914 Stimmen der Zeit). Hier werd ook de Collectio Lacensis der concilies begonnen. De Kulturkampf van 1872 verdreef de Jezuïeten. In 1892 werd de abdij door Benedictijnen uit Beuron betrokken. De monniken beoefenen studie en kunsthandwerk, terwijl de abdij ook een middelpunt is van de liturgische beweging (Jahrbuch der liturg. Wiss., sedert 1921). L i t.: Wegeler, Das Kloster M.-L. (1854) ; Kniel, Die Bened. Abtei M. L. (31902). Lindeman. De abdijkerk is een zeldzaam gaaf bouwwerk uit den bloeitijd van de Romaansche bouwkunst in Duitschland, onveranderd uit den ontstaantijd overgeleverd. Ervoor ligt aan de Westzijde een voorhal of paradijs. De kerk, in typisch Romaanschen stijl, is een basiliek met een Oost- en Westbouw, elk omvattend een koor, een dwarsbeuk met vieringtoren en twee zijtorens. Prachtig is met deze twee uit dezelfde hoofdmotieven samengestelde partijen een rijke afwisseling verkregen door den verschillenden vorm en plaatsing der onderdeelen. Ondanks den strengen bouwstijl heeft de kerk een boeiend en zeer afwisselend silhouet. De bouw werd begonnen in 1093, in 1166 werd de kerk gewijd, het koor kwam eerst 1177 gereed, de voorhal in 1230; de totale lengte, van absis tot absis, bedraagt 65,50 m. v. Embden. Mariale Dagen. Sinds 1931 worden in de Norbertijner abdij Tongerloo telkenjare drie Studiedagen gehouden ter bespeking, historisch en theoretisch, van de leer der Kerk over Maria en de daarmede overeenstemmende godsvrucht en vereering. Van al deze M. D. zijn uitvoerige verslagboeken verschenen. Zij mogen zich in groote belangstelling van Noorden Zuid-Nederland verheugen. Leider is prof. dr. Bittremieux van Leuven. Maria-Lichtmis, -> Mariafeesten (sub A). Folklore. M. L. (2 Februari) was de dag voor de verkiezing van de overheden der gewesten. Ook wel „Lichtdag” genoemd. Zonneschijn op dezen dag voorspelde een goed bijenjaar. De vrouwen mochten op dit feest de baas spelen in huis. De West- Vlaamsche naam „Onze Lieve Vrouw schud-de-panne” wijst op feestvieren, misschien wel in verband met het feit, dat vroeger de dienstboden op dezen dag van werkkring veranderden. Het „voor de keersschrijven” in België bestond hierin, dat de leerlingen, die het beste schriftelijk werk maakten, in de kerk een gewijde kaars mochten halen. De boeten van sommige gilden werden wel besteed om op dezen dag aan de kerk een fraaie kaars te verstrekken. L i t.: H. H. Knippenberg', Lichtdag, in: Van Onzen Tijd (17e jrg. 1917, 215-217); A. de Cock, in : Vlaanderen door de eeuwen heen (II 1913). Knippenberg. Maria-Laach. Abdijkerk (Westzijde). Marialiteratuur. Steeds heeft het vrome Kath. gemoed zijn innigste gevoelens in de vereering en de liefde van Gods Moeder uitgesproken. Tot vóór de opkomst der moderne literaturen in de 12e eeuw is zoo goed als niets bewaard dan in het Latijn: hymnen, vooral op Maria’s geboorte en hemelvaart, sequenzen, een Marialeven van Hroswitha. (Vgl. de art. > Mariaantiphonen en > Mariahymnen.) Met de ontwikkeling van het godsdienstig leven en de dieper bewustwording van Christus’ Menschheid sedert de 11e eeuw, werd ook O. L. Vrouw steeds meer de Moeder der menschen, wier voorspraak almachtig is bij haar Zoon. Het Christelijke gemoed stort zich uit in epische gedichten, verhalen van haar leven, geheel of gedeeltelijk, als feitelijk reeds de liederen van priester Wemher (1172); als, in de volkstaal, bewerkingen van een Lat. rhythmisch leven (13e eeuw in Duitschland), waarop vele latere Marialevens teruggaan (van Graz, van Walther van Rheinau, van den Kartuizer Philip vooral, dat in volksboeken verspreid werd). Doch het onderzoek hiernaar in de vsch. literaturen moet nog heel wat aan het licht brengen. Er bestaat een heele lit. van Maria-1 egenden en Maria-m ira k e-1e n : wonderen van Maria’s goedheid en barmhartigheid. Daaronder is de legende der kosteres Beatrijs overal verspreid: de meest kunstvolle uitdrukking vond ze in het Mnl. Ook de Theophilus-legende is bekend. Reeds van Maerlant had een reeks Mariamirakelen in zijn Spieghel Historiael opgenomen. Een 25-tal komen in het oude Passionaal voor. In het Fransch zijn de Miracles de N.Dame van Gauthier de Coincy, volgens het Latijn van Hugues Tarsit, het meest bekend. Doch daarnaast werden nog vele andere legenden behandeld, w.o. die van den Tombeur de N. Dame de beroemdste is. Later werden exempelen in proza, eerst in het Latijn, dan in de volkstaal, verzameld: vrome, soms overdreven, wel eens wansmakelijke openbaringen van het vertrouwen op Maria’s goedheid. Al vroeg ook werd Maria bezongen in hymnen, navolgingen van Lat. hymnen eerst, wat dan in tweevoudige richting wordt voortgezet: in het volkslied eenerzijds,"waarbij zich bewerkingen der groote Lat. hymnen aansluiten (Salve regina, Stabat Mater), die in het geestelijke lied der 14e, 16e eeuwen en volgende een voorname plaats innemen; in het kunstlied anderzijds, als bij de Minnesinger, reeds bij Walther von der Vogelweide, bij Hadewijch in het Mnl., bij de latere Meistersanger, als Konrad van Würzburg’s Goldene Schmiede, als Frauenlob’s Marienleich. Een oud loflied op Maria in het Nederrijnsch (van 5 300 vv.) dateert reeds uit de 13e eeuw. Lofliederen op Maria ontstaan in alle talen. Praet’s zgn. Spieghel der Salicheit is feitelijk een loflied op Maria. Onze rederijkers stemden hun beste tonen aan, ter eere van O. L. Vrouw: met allerlei kunstgeknutsel, met acrostichon’s op haar naam of titels. Verder berijmde en onberijmde groeten, of gebeden; naar aanleiding van de Mariapsalteriën en rosaria, in volkschen toon, met korte strophen, die bijv. anaphorisch met een letter van het Ave Maria beginnen, in het Mnl. bijv. Br. Hansen’s liederen en vele andere; of gekunsteld, in liederen met een symbolisch getal van strophen (60, of een meervoud ervan) in den trant der Meistersanger of der rederijkers, zelfs der Humanisten, met sapphische strophen of distichen. Roerend in het bijzonder zijn dikwijls de Mariaklachten. Een Planctus ante nescia van Maria onder het Kruis, uit Frankrijk, is er het voorbeeld van geweest. Een Unser vrouwen Klage, 13e eeuw, 1 657 vv., was in Duitschland zeer populair. Van Maerlant heeft een strophisch gedicht, Disputacie van Onser Vrouwen ende vanden H. Crace, naar Lat. hymnen. Zulke klachten komen voor in uitvoeriger gedichten, als in Leven ons Heren. Nederduitsche Mariaklachten, de Mariaklacht van Wolfenbüttel en van Bordesholra waren voor opvoering bestemd. > Marienclage. Want ook op het tooneel is Maria vereerd en verheerlijkt geworden, niet alleen in de groote mysteriespelen, maar ook in afzonderlijke spelen te harer eere, als in de Seven Bliscape in het Mnl., waarvan nog de eerste en zevende bewaard zijn; als in gedramatiseerde legenden en mirakelen; zoo in een 40-tal Miracles de Notre Dame, uit het einde der 14e eeuw; zoo in Mariken van Nieumeghen en in spelen van onze rederijkers, als Comelis Everaert’s spel van Maria Roedeken. Zoo heeft de lit. in gansch haar omvang den lof van Maria verkondigd. L i t.: St. Beissel, Geseh. der Verehrung Marias in D. wahrend des M. A. (1909). V. Mierlo. Mariamaand. De toewijding van een maand aan de Moeder Gods klimt wellicht in de Koptische Kerk op tot de 5e eeuw. De toewijding van de Meimaand aan Maria in Europa ontsproot tegen het eind der M.E. uit de oude Voorjaarsviering: de Floralia der Romeinen; het feest van de Godin der Aarde bij de Germanen, vanwaar: Meiboom, Meikoningin, Meigraaf, Meidans, enz., welke feesten de Christenen in Christelijken zin wilden verstaan (Gelukz. Hendrik Suso). De hedendaagsche viering ving in Italië aan, tegen het eind der 17e eeuw (Capucijnen, Jezuïeten). De eerste geestelijke gunsten werden er aan verleend door Pius VII. Zij verbreidde zich over Nederland (in Z. Nederland het eerst?) gedurende de 19e eeuw (Redemptoristen, Jezuïeten). In de 19e eeuw ontstond ook de toewijding aan Maria van de Octobermaand, wegens het feest van den Rozenkrans, en eveneens, maar minder algemeen, die van Augustus wegens het feest van de Tenhemelopneming. L i t. : Metzler, Die Maria-Maiandacht, in Zeitschr. f. Aszese u. Mystik (1928) ; Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid in Nederland (YIII).ü Louwerse. Maria Maggiore (Maria de Meerdere), een der 7 hoofdkerken van Rome, op den Esquilijnschen heuvel (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). De legende verhaalt, dat de senator Joannes Patritius in den nacht van 5 Aug. het hemelsch bevel kreeg, een kerk te bouwen op de plaats, die ’s morgens met sneeuw bedekt zou zijn. Die legende is echter ongeloofwaardig, wijl niet ouder dan de 11e, hoogstens de 10e eeuw. De naam O. L. Vrouw-ter-Sneeuw komt dan ook in de M.E. pas op. Feit is, dat paus Liberius ca. 360 een kerk bouwde (misschien bestond er daar vroeger reeds een kerk), en die werd daarom Basilica Liberii of Liberiana genoemd. Ze werd aan de Moeder Gods toegewijd en om haar grootte, ter onderscheiding van andere Maria-kerken, Maria de Meerdere genoemd. Sixtus 111 (f 440) bouwde een nog grootere basiliek. Nadat, waarsch. in de 8e eeuw, het hout van de kribbe (juister: van de wieg van Christus, want de kribbe was van leem) aan deze kerk werd geschonken, waar het nog vereerd wordt, heette de kerk ook wel Maria ad Praesepe (Maria-ter-Kribbe). De faijade van de groote basiliek vertoont mozaïeken, die de legende weergeven, maar waardevoller zijn de mozaïeken binnen het gebouw. De geheele fries boven de zuilenrijen van het middenschip is versierd met mozaïeken, die de geschiedenis van het Oude Testament verhalen. Zij zijn zeer waarsch. van paus Liberius’ tijd. De mozaïeken boven den triomfboog werden door paus Sixtus aangebracht ter verheerlijking van de Moeder Gods, naar aanleiding der veroordceling van Nestorius op het concilie van Ephese (431). Behalve de reliek van de kribbe bewaart deze kerk een zeer oud schilderij op cederhout van Maria met het Kind, door de legende aan S. Lucas toegeschreven. Het houten plafond liet Alexander VI vergulden met het eerste goud, dat uit Amerika was aangevoerd. Franses. L i t.: Diet. Archéol. Chrét. Liturg. (X 1932, 2091). Mariamis, > Votiefmissen. Mariamne huwde in 37 v. Chr. met > Herodes. Tot tweemaal toe had deze, vóór een veldtocht, bevel gegeven haar te dooden, indien hij sneuvelde. M., die dit vernomen had, werd van hem afkeerig, waarop Herodes haar liet ombrengen, 28 v. Chr. Maria-Mödintjen, voormalig klooster van vanH rLVmr!nlrnMjS?ar^relhts!|.1- S.c,hil^eDrii van G, Ravid (ca. 1500; Mus. der Schoone Kunsten, Brussel) 2 Schilderii schilderii door A. Carth (20e e.). Van links naar rechts: 1. Beeld in de Münsterkirche te Essen (ca. 1000). 2. Romaansch beeld (ca. 1250; Schnütgen-Museum, Keulen). 3. Gotisch (ca 1330; Schnütgen-Museum, Keulen). 4. Renaissance-beeld door M. Pocher (ca. 1500; Franziskanerkirche, Salzburg) 5. Barok beeld door J. Degler (ca. 1621; Kerk te Unterhausen). 6. Modern beeld door Maria Eulenbruch (20e e.). Van links naar rechts: 1. Romaansch beeld in St. Maria te Keulen (ca. 1200). 2. Gotisch beeld in den Dom te Keulen (ca. 1330). 3. Gotisch beeld door Claus Sluier aan het Kartuizer klooster te Diion (eind 14e e.). 4. Gotisch beeld door J. Kaschauer (1443; Bayer. Nat. Mus., München). 5. Gotisch beeld door H. Lemberger (ca 1520; st. Martin, Landshut). 6. Renaissance-beeld uit de school van Veit Stosz (ca. 1510; Germ. Mus., Neurenberg). 7. Barok beeld dooreen Wurzburger meester (ca. 1720; privaatbezit, Berlijn). 8. Modern beeld door Mari Andriessen (20e e.). Dominicanessen bij Dillingen a. d. Donau, gesticht in 1246 en in 1802 geseculariseerd. M. was in de 14e eeuw een der middelpunten van de Duitsche mystiek, onder leiding van Marg. Ebner (■> Margaretha van Maria Mödingen). Sinds 1843 hebben Franciscanessen het klooster betrokken, die zich aan de opvoeding van meisjes wijden. Th.Heijman. Mariampole, Litausche hoofdstad van de gelijknamige prov., aan de Sesupe; ca. 10 000 inw., vnl. Joden. Bierbrouwerijen. Mariana, Juan de, Jezuïet, geschiedschrijver. * 1536 te Talavera, f 16 Febr. 1624 te Toledo. Voorn, werk: Historiae de rebus Hispaniae libri XX (Toledo 1592). Door andere geschriften werd hij een der meest omstreden figuren in de geschiedenis der Sociëteit van Jesus in de 16e eeuw, o.a. door zijn nationaal-eoonomische werken: De ponderibus et monetis (1599); De monetae mutatione (1609). Vooral door het gemohtmakend werk: De Rege et Reads institutione (1699), het boek over den „tirannenmoord”. De beginselen worden vrij algemeen als juist erkend, maar de toepassingen en voorbeelden zijn op zijn minst zéér onvoorzichtig. Het boek verscheen met kerkelijke goedkeuring, werd echter door de theologen der Orde afgekeurd en door den generaal Claudius Aquaviva verboden. L i t.: Sommervogel, Bibl. de Ia Comp. de Jésus (V, 547-567); Stimmen der Zeit {CXVIII 1930, 295-305); Laures, The politioal economy of J. de M. (New York 1928) ; Koch, Jesuiten-Lexikon (1163). v. Hoeck. Marianeu, een eilandengroep in het Westelijk deel van den Stillen Oceaan (13° – 21°N., 145° – 146°Z.). In 1521 door Magalhaes ontdekt en door hem Ladrones of Dieveneilanden, later naar de weduwe van koning Philips IV Marianen genoemd. Opp. 626 km2, ca. 4 200 bewoners. Behalve Goeam, dat door de Ver. Staten werd geannexeerd, werden de eilanden in 1899 door Spanje aan Duitschland verkocht, maar kwamen sinds den Wereldoorlog aan Japan. Wegens de waterschaarschte zijn de eilanden geheel op den regenval aangewezen, die 210 cm jaarlijks bedraagt. Weinig variatie in de temp., die gemiddeld 27° 0 is. Talrijke stormen: jaarlijks 60 taifoens, die groote verwoestingen aanrichten. Tropische plantengroei: palmen, broodvrucht, tabak, katoen, rijst en vezelplanten. Belangrijke uitvoer van copra. Van de oude bewoners, de Chamorro’s, die een hoogen trap van beschaving hebben bereikt, is nog de kleinste helft over. Het overige deel wordt gevormd door de nakomelingen van de Tagal-immigranten. Goeam (8 700 inw.) zal in de toekomst een belangrijke schakel in het verkeer tusschen Azië—Amerika en Azië—Australië kunnen vormen. v. Franlcerihuysen. Kerke 1 ij k. De M. vormen, met de Carolinen en de Marshall-eil., een apost. vicariaat (Jezuïeten), met zetel te Toloas, op een der Carolinen. Het geheele vicariaat telt ruim 52 500 inw., waarvan 20 000 Katholieken. Marianisten, congregatie, bestaande uit priesters en broeders, gesticht te Bordeaux in 1817, door kan. G. Chaminade, voor zielzorg, missiën en onderwijs. Moederhuis te Nijvel. Ongeveer 2 300 leden in vijf werelddeelen. Marianne, schertsende naam voor de symbolische vrouwenfiguur, die de Fransche Republiek voorstelt (niet in Frankrijk zelf). Deze naam zou verband houden met een aldus genaamde vrouw, die het volk in de Juli-opstand had aangevoerd. xvn. s Marianske Lazné (Tsjech.; D.: Marienbad), badplaats in N.W. Bohemen (Tsjecho-Slovakije; V 577 A 1-2); ca. 7 000 inw., waarvan 6 000 Duitsch sprekend. Van de talrijke minerale bronnen is de Ferdinandsbron, die sedert 1609 in exploitatie is, de oudste. Men heeft te M. glauberzout-houdend, alkalisch en ijzerhoudend water, dat genezend is voor ziekten van de organen in de buikholte, voor oogen huidziekten, en meerendeels in drinkkuren gebruikt wordt. De stad wordt druk bezocht. De ligging van M. is zeer mooi: tusschen dennenwouden en met mooie bergachtige omgeving (Podhom, 846 m). Sivirsky. Marianus Scottus, Benedictijn, kroniekschrijver. * Ca. 1028, f ca. 1082/3. De ler M o e 1-B r i g t e (knecht van Brigitta) werd 1056 Benedictijn in Keulen. In 1069 werd hij priester gewijd, maar werd toen inoluse (zie » Kluizenaar) in Fulda. Na tien jaar liet de bisschop van Mainz hem uit zijn kluis halen, waarop hij in Mainz hetzelfde leven voortzette. Hij schreef een kroniek, die weinig zelfstandige waarde bezit, maar waarin hij overvloedig gebruik maakt van de chronographische, patristische en hagiographische literatuur. Opsomming zijner bronnen geeft: Manitius, Gesch. d. lat, Lit. d. Mittelalters (II 1923). Franses. Maria-officie. > Votiefofficies. Maria-Onbevlckt-Ontvangen. Voor het geheim, zie > Maria (11, A 2°). Voor de geschiedenis en de iconographie, zie -> Mariafeesten en > Onbevlekte Ontvangenis. Voor het kerkelijk feest, zie > Mariafeesten (sub A). Mariapolder, dorp in de N.Br. gem. > Dassen. Maria’s kamp of > Mariënkamp. Maria’s Verloving. Voor overlevering en iconographie, zie > Verloving van Maria en > Mariaapocriefen. Voor het kerkelijk feest, zie > Mariafeesten (sub C). Maria-te-drieën, > Anna-Selbdritt. Maria-Tenhemelopneming. Voor het geheim, zie -> Maria (11, A s°). Voor de iconographle, zie > Tenhemelopneming van Maria. Voor het kerkelijk feest, zie > Mariafeesten (sub A). Maria-ter-Sneeuw. Voor de verklaring, zie > Maria Maggiore. Voor het feest, zie > Mariafeesten (sub B). Maria-Theresia-orde, hoogste Oostenr. militaire onderscheiding, gesticht door Maria Theresia 18 Juni 1757. Drie klassen. Devies: „Fortitudini”. Teeken; wit, goud-omzoomd kruis; in het hart een witte dwarsbalk in rood en omschrift; keerzijde M.T. F(ranz). Lint: rood-wit-rood. Maria-Theresiopel (Duitsch; Serbo-Kroatisch: Subot i c a, Magyaarsch: Szab a d ka), stad in de landstreek Batsjka in het N. van Joegoslavië, nabij de Hongaarsche grens (XIV 626 Dl). Belangrijk spoorwegmiddelpunt aan de lijn Boedapest—Belgrado, waar deze zijtakken heeft naar Zombor, Zenta en Szeged. De stad telt ruim 100 001 inwoners, vnl. Magyaren en Serven, waarnaast kleine aantallen Duitschers en Joden. M.-T. ligt aan den N. rand van een vruchtbaar lössgebied, waarvan het de marktplaats is (graan, wijn, fruit, vee); de stad bezit een vrij belangrijke industrie (o.a. meel, schoenen en meubelen) en is ook als cultureel centrum niet zonder beteekenis: juridische faculteit en meerdere middelbare scholen. Hoek. Mariavcreering, -> Maria (sub II C). Maria-Verwachting of Maria-Expeotatie, > Mariafeesten (sub C). Mariavieten, Poolsche sekte, ontstaan uit een kloosterstichting, die om dweepzieke en quasi-mystieke vereering van de H. Eucharistie en Maria in 1906 werd verboden en waarvan de leiders, Johannes Kowalski en Felicia Kozlowska, in 1906 werden geëxcommuniceerd. Kowalski werd 1909 door den Oud-Kath. mgr. Gul tot bisschop van eigen kerk gewijd, maar na een groot proces in 1928 om hun zedelijke ontaarding verbraken de Oud-Kath. alle banden met hen. Hun aantal is ongeveer 100 000. Zij zijn in leer hooidzakelijk Katholiek, maar verwerpen pausschap en af laat; zij bevorderen, zgn. om mystieke redenen, „huwelijken” tusschen priesters en kloosterzusters; door sociaal werk is hun invloed tamelijk groot. Lit. : Algermissen, Konfessionskunde (284 vlg.); E. Driessen O. Carm., De wijding van Kowalski tot bias. der M. (Ann. P. Can. 1912). Pauwels. Maria-Visitatie. Voor schriftuur en iconographie, zie > Visitatie. Aroor het Mariafeest, zie •>- Mariafeesten (sub A). Mariawaterweg, 1125 km lange scheepvaartweg, die de bronrivieren van den Wolga verbindt met de groote meren. Hij bestaat uit: Ladoga-kanaal, Swir, Onega-kanaal, Wytegra, Kovsja-kanaal, Bjelosero-kanaal en Sjeksna. Ook de Soechona is er mee verbonden, zoodat scheepvaart mogelijk is van de Kaspische Zee tot de Witte Zee en de Finsche Golf. Het grootste deel van den waterweg is tot stand gekomen onder Peter den Grooten en Catharina 11. De M. telt 38 sluizen en is 1,8 m diep. fr. Stanislaus. Maribio (Subtiaba), Zuid-stam van de Centraal-Amer. Pacifische Indianengroep. Maribo, Deensclie stad op Laai and (VIII 688 E 4), hoofdstad van het Ambt Maribo (1 775 km2; 122 000 inw.); ca. 5 000 inw. In 1421 werd M. gesticht bij een klooster, waarvan het afhankelijk bleef. Het is centrum van een vruchtbaar landbouwgebied; suikerfabrieken en bierbrouwerijen. Maribor (Sloveensch: D.: Marburg), stad in het N.W. van Joego-Slavië, aan de Drau (XIV 625 BI). De spoorweg Weenen—Agram snijdt bij M. de lijn, die het Draudal volgt. M. telt 33 131 inw. (1931), Slovenen en Duitschers. Deze laatsten, die in 1910 80 % der bevolking vormden, zijn volgens de officieele statistiek in 1931 gedaald tot 12,8 %, doch volgens Duitsche berekeningen zouden ze nog 30 tot 60 % vormen. M. is zetel van een R.K. bisschop. Bekende bouwwerken zijn de kathedraal (uit 1160, met 17e-eeuwschen toren) en het stadhuis (16e eeuw). De omgeving levert veel wijn en ooft, de stad is een toeristencentrum, bezit industrie (spoorwegwerkplaatsen. leer, schoenen, ijzerwaren, meel, likeur) en drijft handel in graan en hout. Hoek. Marica, 1° Óud-Latijnsche godheid, die te Minturno in Campanië een tempel en een graf bezat, zinnebeeld van de moerassen aldaar. 2° Legendarische moeder van koning Latinus. Maricolcn. Verscheidene zustercongregaties in België, van elkander onafhankelijk, dragen dien naam: zoo zijn er moederhuizen te Brugge, Deinze, Ingelmunster en Staden, die onderwijs geven. Ingelmunster heeft ook missiën in Belg. Kongo. Het moederhuis van Lede zorgt voor krankzinnigen en dat van Waasmunster geeft ziekenzorg ten huize. Allossery. Maricopa-Indianen, stam der ■> Indianen van Noord-Amerika, Zuidwestergebied, langs de Gila, Arizona; behoort tot de Yuma-stammen. Marie, Franscli voor Maria. Personen, die men niet vindt onder Marie, zocke men onder ■> Maria. Maric-Louise (beter: Louise Marie), eerste koningin van België, dochter van koning Louis-Philippe van Frankrijk (zie afb. 2 op de pi. t/o kol. 449 in dl. IV). * 3 April 1812 te Palermo, f 11 Oct. 1850 te Oostende. lluwdeop9Aug. 1832 met Leopold I, wiens tweede vrouw zij was. Uit dit huwelijk werden geboren: Leopold II (1835), Philips (1837) en > Charlotte (1840), de latere keizerin van Mexico. Marie-Antoinette op weg naar het schavot, (teekening van Louis David). Lit.: Laroche, Louise d’Orléans (1902;; Biogr. Nat. Belg., s.v. Louise-Marie. Maric-Antoinette, koningin van F r a n k r ij k; dochter van Maria Theresia. * 2 Nov. 1755 te Weenen, f 16 Oct. 1793 te Parijs. Uit politiek motief bewerkte min. Choiseul in 1770 haar huwelijk met den dauphin Lodewijk (XVI). In het begin was M.-A. in Fr. populair, maar haar hooge uitgaven in een tijd van zware belastingen werden het uitgangspunt van verdachtmaking tegen de „autrichienne”, nog versterkt door de anti-Habsburgsche traditie in Fr. en de tegen M.-A. geëxploiteerde „affaire du collier”. Tijdens de Revolutie trachtte zij tevergeefs Lodewijk XVI tot krachtiger optreden te brengen. Zij correspondeerde onder bemiddeling van Femsen met buitenlandsche vorsten, om door hun diplomatieke interventie herstel te verkrijgen van het koninklijk gezag, dat daarna zelfstandig, zonder buitenlandsche inmenging, in Fr. de orde zou herstellen. Na afzetting van Lodewijk XVI met haar gezin in den Temple, later in de Conciergerie gevangen gezet. Geguillotineerd op aanklacht van „contra-revolutie” en „verstandhouding met het buitenland”. Lit.: Nolhao, M. A. (1936). V.Claassen. Maric-José van België, kroonprinses van Italië, > België (sub Kon. Huis ; dl. IV, kol. 406). Marie de Franco, Fransche dichteres uit de tweede helft der 12e eeuw, die aan het hof van den Eng. koning Hendrik II verbleef. Van haar zijn eenige mooie om psychologische analyse merkwaardige, lais: liefdesgeschiedenissen, meest van Bretonsche herkomst (Lai de Lanval, Eliduc, Chievrefeuil; enz.); een fabelverzameling, volgens een verloren voorbeeld (102 fabelen); een Espurgatoire de St. Patrice, bewerking van de bekende stof van Patricius’ vagevuur. Zonder een groot dichteres te zijn, munt zij toch uit door een zekere bevalligheid en warmte van gevoel. Ui t g.: Roquefort (2 dln. 1820-’25); Karl Warnke (1897-1900): T. Atkinson Jenkins, Espurgatoire (1903).— Lit. : Ezio Levi (1922) ; v. Lommatsch, Romanieche Texte (1922). V. Mierlo. Marienburg. Het slot. Marie de Saint-Georgos, Pierre Thomas Alexandre Amable, genaamd Marie, Fransch advocaat en liberaalgezind politicus. * 15 Febr. 1795 te Auxerre, f 28 April 1870 te Parijs. Een der leiders der Februari-omwenteling in 1848; als minister van Openbare Werken in het Voorloopig Bewind richtte hij de > Ateliers nationaux in, waardoor hij de socialistische plannen van Louis Blanc hoopte te keeren. Onder Bodewijk Napoleon en onder het Tweede Keizerrijk stemde hij steeds met de oppositie. Lit. : La Grande Encyclopédie (XXIII) ; Hoefer, Nouv. biographie génér. t(XXXIII 1860, met opgave van bronnen). Lousse. Marie Galante, eiland der Kleine Antillen, beboerende tot de Fransche kolonie Guadeloupe (16°N., 62°W.); opp. 149 km2, ruim 23 000 inw. Het eiland bestaat uit een kalksteenbodem (Mioceen) tot 200 m hoog. Naar alle zijden stroomen tal van rivieren. Suikerriet en katoen. Hoofdstad; Grand Bourg (1 000 inw.). In 1493 ontdekt door Columbus. Zuylen. Mariehamn of Maarianhamina, stad aan de Z. punt van het hoofdeiland van den Aalandsarchipel in de Oostzee (X 720 A 3-4); in 1861 gesticht en nu het centrum van de eilandengroep; 1 600 inw., meest Zweden. Beschutte ligging, zomerverblijf, badplaats, reederijen van zeilschepen. Marienbad, Duitsche naam van -> Marianske Lnzné. Marienbourg, gem. in do prov. Namen, ten Z. van Philippeville; ca. 1 400 inw. (meerendeels Kath.); opp. 592 ha; landbouw; veeteelt. Maricnhurg, stad in O. Pruisen aan den rechteroever van de Nogat (IX 576 H 1-2); ruim 20 000 inw. (65 % Prot.). Bekend is M. vooral door het statige slot van de Duitsche Orde, aan de Markt. Het slot werd gesticht in 1280. Tn 1309 werd de zetel van den grootmeester erheen verlegd, hetgeen een aanzienlijke uitbreiding met zich meebracht. Centrum van het complex vormt de uit twee verdiepingen bestaande kruisgang, met aan de Noordzijde daarvan de Mariakapel en de kapittelzaal. Het paleis van den grootmeester dateert van 1361-’B2 en vertoont in het interieur fraaie ster- en waaiergewelven alsmede vele motieven uit de Siciliaansche Noormannenkunst, overgebracht in de Noord-Duitsche baksteen-Gotiek. Gerestaureerd 1817-’42 (arch. Schinkel) en 1882- 1921. Bij het slot sluit de nog goeddeels bewaardgebleven stadsomwalling aan. In de stad zijn van beteekenis: de markt met rondgaande arcaden en het raadhuis uit de 2e helft van de 14e eeuw (Zuidgevel van 1460, dak van 1901). v. Emhden. Maricnclagc, klaaglied, Maria in den mond gegeven aan den voet van het Kruis met het lijk van haar Goddelijken Zoon in haar armen; soms ook, terwijl Hij nog aan het Kruis hangt of bij zijn begrafenis. Hoewel reeds in de Christelijke Oudheid sporen van deze godsvrucht gevonden worden, o.a. in Syrië, is de M. toch een bijzondere godsvrucht uit de M. E., vooral geïnspireerd door den Planctus B. Mariae, aan den H. Bemardus toegeschreven. De M. wordt in het Latijn ook Lamentatie of Compassie B. Mariae genoemd. M. zijn meestal monoloog, enkele zijn echter tweespraken van Maria met Jesus, met het Kruis, met Magdalcna en Joannes. Vele zijn in het Latijn, maar ook in het Fransch en Duitsch zijn zeer vele voorbeelden bekend. De Duitsche gaan het verst in de uiting van de droefheid en ontaarden hier en daar in sentimentaliteit. De meeste zijn echter innig en diep. Ook de Middelnederlandsche letterkunde kent vele Onser Vrouwen Clagen. J. Kronenburg haalt tal van voorbeelden aan in poëzie en proza van de 13e tot de 17e eeuw. Brandsma. Lit. : J. Kronenburg C.s.s.R., Maria’s Heerlijkheid in Ned. (II 1904, 211-219). Uitvoerige bibliogr. in P. Piper, Deutsche Nationallit. (111, 1, 305-309). Mariene afzettingen of mariene sedimenten zijn afzettingen gevormd in de oceanen. O ö Mincrogene sedimenten of niet-organogene sedimenten kunnen gevormd worden als chemische neerslag uit het zeewater, bijv. steenzout, waarschijnlijk ook gips. Verder kunnen ze ontstaan door bezinking van puin, asch en verweeringsproducten van andere gesteenten. Dit materiaal kan van het land afkomstig zijn (terrigeen slik) en door rivieren worden aangebracht of door den wind vanuit woestijn of duinlandschap worden meegevoerd, of door afbrokkelen der rotskust in zee gestort worden. Het materiaal kan echter ook van het submariene gedeelte van de aardkorst afkomstig zijn (rood diepzeeslik), bijv. uit onderzeesohe vulkaan-uitbarstingen. O Biogenc sedimenten of organogene sedimenten zijn gesteenten, die met behulp van organismen worden afgezet. Zoo wordt bijv. de kalksteen afgezet door de werking van een zwam, Bacterium calcis, die uit calciumhoudende oplossing koolzure kalk kan afscheiden. Belangrijke opbouwende werkzaamheid verrichten plantaardige en dierlijke micro-organismen. Wanneer de organismen afgestorven zijn, zinken de kalk- en kiezelhoudende overblijfselen naar den bodem van de zee en vormen daar in den loop der eeuwen een steeds dikker wordende afzetting [globigerinenslik, radiolariënslik, diatomeeënslik (■> Diepzeefauna), nummulietenkalk (> Nummulieten)]. Een andere, speciaal neritische afzetting is het > koraalrif, opgebouwd door kalkafscheidende plantaardige (kalkwieren) of dierlijke (koralen) organismen. L i t.: L. Collet, Les dépóts Marins (Encyolop. soientilique, Bibliothèque d’Ooéanographie physique, 1908); K. Andrée, Geologie des Meeresbodens (II 1920); Twenhofel, Treatise on Sedimentation (21932). v.d.Geyn. Mariëngaard, voormalige Norbertijner abdij bij Hallum, gesticht in 1163 door den zal. Fredericus; onder de abten verdient de H. Siardus (f 1230) bijz. vermelding. De abdij werd bij de oprichting van de hiërarchie in 1569 bestemd tot onderhoud van den bisschop van Leeuwarden. L i t. : Gesta abbatum OrtfSancte Marie (uitgeg. door Aem. Wybrands, Leeuwarden 1879). Th. Heijman. Mariënhage (Maria ten Hage), klooster, 2 April 1419 te Woensel bij Eindhoven voor de Reguliere kanunniken van Windesheim door Jan van Schoonvorst gesticht. Tijdens do Ned. beroeringen in 1681 door de Staatsohen in brand gestoken, werd de ruïne bij de belegering van Eindhoven (Jan.-April 1583) door de troepen van Anjou tot versterking ingericht. In 1628 werd het klooster gedeeltelijk (het Oostelijk pand) hersteld en na de verovering van Den Bosch in 1629 weer tijdelijk door de Reg. kanunniken betrokken. Kort daarop domeingoed geworden, kwam het in 1834 in het bezit van particulieren en werd in 1890 aangekocht door de Ned. Augustijnen. Hetgeen restte van de oude stichting heeft sindsdien groote uitbreiding ondergaan: kerk van het H. Hart (zgn. Paterskerk), Gymnasium Augustinianum, ook het kloostergebouw zelf. Zie afb. lop de plaat t/o kolom 16 in dl. X. L i t.: L. Houben, Gesch. v. Eindhoven (passim); Alph. J. Claesen 0.8.5. A., in O.L.V. v. Goeden Raad (jg.2_23, Maart-Nov.-1916). Claesen. Mariënkamp, het Cisterciënser klooster, dat omstreeks het midden van de 13e eeuw van Koevorden naar een streek ten W. van Rolde verplaatst werd. Bij dit klooster is Assen ontstaan. In 1603 werden de goederen er van geseculariseerd en in het laatst der 17e eeuw werd het de vergaderplaats van de Staten van Drente in plaats van het > Grollerholt. De kloosterkerk werd in 1662 Herv. kerk; in 1848 verbouwd en tot gemeentehuis ingericht. Aan het vroegere klooster herinneren nog de Klooster- en de Kruisstraat en het Kloosterveen, dat vroeger eigendom van de abdij was. -> Assen (Gesch.); > Drente (sub I, 2); > Cisteroiënsers (kaart der kloosters). Bouma. Marienlyst, Deensche badplaats aan de kust van Seeland ten N.W. van Helsingör. In de nabijheid ligt het vroegere koninklijke slot van denzelfden naam. Mariënweerd, voormalige Norbertijner abdij bij Beesd aan de Linge; gesticht in 1128. Tijdens de M. E. bediende M. vsch. parochies als Mill (N. Brabbant) en ’s Gravenzande. Onder prelaat Rodolf (1249- ’66) kwam de proosdij van Koningsveld (bij Delft) tot stand. Vanaf de tweede helft der 14e eeuw geraakte M. door vsch. oorzaken steeds meer in verval, waaruit het zich niet meer kon opwerken. Ten slotte werd het klooster door de Staten van Gelderland publiek verkocht. Th. Heijman. Mariemverder, stad in West-Pruisen; ca. 16 000 inw. (19 % Kath.). Spoorwegknooppunt. M. is een der oudste stichtingen van de Duitsche Orde (1233). Dom en ordesburcht vormen één machtig complex, dateerend uit de 14e eeuw. De dom is een driebeukige hallenkerk in baksteen; van het slot is in 1798 een groot deel gesloopt. v. Embden. Marietta-proces, genoemd naar een aardoliedistrict in N. Amerika, een methode om aardolie te winnen uit lagen, die uitgeput raken. Nadat de gasdruk in de laag gedurende het verloop der productie zoover gedaald is, dat de olie daardoor niet meer naar boven wordt gebracht (einde van het spuit-stadium) en ook de daarna ingebouwde pompen geen voldoende productie meer leveren, perst men in enkele over het petroleum-terrein verdeelde oude boringen gas, dat onder bepaalden druk gehouden wordt. Bij verder gunstige omstandigheden kan op deze wijze een „verjongingsproces” der behandelde laag plaats grijpen. Het ingeperste gas mengt zich nl. met de in deze laag achtergebleven olie, die meer vloeibaar wordt en door den overdruk in de andere boringen naar boven gebracht wordt. Naast prachtige resultaten staan echter vele mislukkingen; bijvoorbeeld doordat het ingeperste gas kanalen vindt naar dichtbijgelegen boringen („doorblaast”) en de olie in de laag verder ongemoeid laat. Wijnhoven. Mariettc, Auguste Edouard, Fr. Egyptoloog. * 1821 te Boulogne sur Mer, f 1881 te Boelak. In 1851 vond hij het -> Serapeum van Memphis. M. was leider van vsch. opgravingen en stichter van het Egypt. Museum in Boelak (nu in Kairo). Werken: o.a. Le Sérapeum de Memphis (1857- ■64); Les papyrus ég. du musée de Boulaq (1870!; Abydos (1870-’80); Denderah (1873-’80); Karaak (1875); Deir el Bahari (1877); Monuments divers (1878); Les mastabas de I’ancien Empire (1882-’B9). jVlari**tteklokje (Campanula medium), in allerlei kleuren gekweekte, tweejarige plant van de fam. der klokjesachtigen. Bloeit in Juni en Juli, met wijd klokvormige bloemen. Marietti, bekend Kath. uitgever te Turijn, heeft in zijn sinds 1820 bestaand fonds vele Latijnsehe werken over liturgie, theologie, philosophie, ascese en kerkelijk recht. Voornaamste uitgaven: Biblia Saora, Breviaria, Missale, werken van Thomas van Aquine. Mariguano, plaats in de Po-vlakte bij Milaan. Aldaar versloeg koning Frans I van Frankrijk de Zwitsersche huurtroepen van Sforza, hertog van Milaan (14 Sept. 1516), waardoor het hertogdom in Fransohe handen viel. Li t. Harkensee, Die Sehlacht bei M. (1909). Marike Meu, bijnaam van -> Maria Louise van Hessen-Kassel. Mariken van Nicumcghen, het oudst bewaarde, veruit het beste Mnl. mirakelspel: hoe Mariken in de macht van den booze, Moenen, komt en er door Maria’s barmhartigheid uit gered wordt. Een spel uit het volle leven, met menschen uit vleesch en bloed, van den eeuwigen strijd in den mensch tusschen goed en kwaad, met de verwoesting door zonde in een argelooze ziel en de werking der genade, die zich bij het menschelijke aanpast. Het gedicht moet geschreven zijn kort na 1471, toch wel niet vóór 1480-’B5. Het werd alleen in oude drukken overgeleverd, waarin de tooneelen door proza onderling verbonden worden. Veel pleit er voor, dat de dichter uit Antwerpen was. V. Mierlo. U i t g. : dr. W. H. Beuken (1931, waar de nieuwste lit). Li t. : G. W. Wolthuis, Over de verspreiding der legende in Duitschland en Italië, in Neophilologus (XVIII). Marillac, Louise de (madame Le Gras), Heilige. * 12 Aug. 1591 te Parijs, f 15 Maart 1660 aldaar. Zij had een bijz. zorgvuldige opvoeding genoten, kende Latijn, studeerde philosophie, doch muntte vooral uit door haar godsvrucht. In haar jeugd had zij den H. Franciscus van Sales tot leidsman. 1613 huwde zij met Ant. le Gras, secretaris van Maria de Medici. In 1625 weduwe geworden, kwam zij onder de leiding van den H. Vinoentius a Paulo, dien zij trouw bijstond bij al zijn liefdewerken. Zij was tot aan haar dood generale overste der in 1633 gestichte Congre- gatie der Filles de la Charité (Zusterkens der Armen). 1934 heiligverklaard. Feestdag 15 Maart. L i t.: biogr. door Coste (1928); Coste, Le grand saint du grand siècle, Mons. Vincent (3 dln. 1931). Feuqen. Marilles, gem. in Waalsch-Brahant (VI 96 E 4); oppervlakte 698 ha; omstreeks 750 inwoners (Katholiek); landbouw. Marilley, Etienne, bisschop van Lausanne-Genève. * 29 Oet. 1804 te Chltel-St. Denis (kanton Freiburg), f 17 Jan. 1889 als tit. aartsbisschop van Myra. In 1848 werd M. op het slot Chillon gevangen gezet door de regeering. Verbannen, bestuurde hij vanuit de grensplaats Divonne zijn bisdom tot zijn terugkeer in 1866. M. deed afstand van zijn bisdom voor mgr. Beijersbergen v. Henegouwen. Alurin, Louis, Fransch politicus. * 7 Febr. 1871 te Faulx. Sedert 1905 volksvertegenwoordiger en leider der conservatieve Union républicaine; minister in 1924 en Juli 1926 – Nov. 1928 in het kabinet Poincaré. Hij bestreed altijd de politiek van Briand. JVlarin, Francisco Eodriguez, Spaansch geleerde en Cervantist. * 27 Jan. 1855 te Osuna. Zijn beheersching van het 16e-eenwsche Spaansch en de typische spreekwijzen verleenen aan zijn werk een archaïsch karakter. Voorn, werken: Madrigales; uitgave (met uitvoerig commentaar) van Don Quijote de Ia Maneha; id. van eenige Novelas ejemplares (o.a. Rinconete en Cortadillo) van Cervantes. Marindineezen. Marind is de naara, waarmee de bewoners van Z.Nw. Guinee zichzelf noemen; door vreemden worden zij echter meest aangeduid met den naam > Kaja-kaja. De M. vormen een grooten stam, wiens gebied zich langs de kust uitstrekt van Kondo bij de Australische grens tot aan de Prinses-Mariannastraat. Landwaarts in vormt het een stompen driehoek, wiens top langs de Bian-rivier zich tot bij de Digoel-rivier uitstrekt. De M. is groot van gestalte en forsch van lichaamsbouw. Op cultureel gebied staat hij zeer laag. Tot de eerste aanraking met Europeanen in 1902 waren metalen onbekend. De M. waren beruchte koppensnellers; voor elk kind, dat geboren werd, moest bij vreemde stammen een kop gesneld worden. In 1905 zijn de Missionarissen van het H. Hart met de kerstening van dit volk begonnen. In 1930 kwam er ook de Prot. zending1. xi/u\j iwvain ci uc i lui. iiCluilllg, L i t. : P. Wirz, Die Marind-anim von Hollandisch-Süd-Neu-Guinea; P.Yertenten, Koppensnellers (1936); V. Baal, Godsdienst en Samenleving in Nederlandsch Zuid Nieuw Guinea (1935); H. Geurtjens, Onder de Kaja-Kaja’s van Zuid-N.-Guinea (1934). Geuïtieus. Mariken van Nieumegen met Moenen. Houtsnede uit het eenigst bekende Nederlandsehe [exemplaar. Antwerpen, ca. 1518. .L,. vrtuiLjens. Marine. Haudelsmarine. Deze term wordt wel gebezigd voor handelsvloot. Men verstaat er onder de gezamenlijke schepen, die ten dienste van het goederen- en personenvervoer in de vaart zijn, en wel in het bijzonder de zeeschepen. Gewoonlijk duidt men met het woord m. aan: de zeemacht van een staat, in tegenstelling met de handelsmarine oorlogsmarine genoemd. Deze is oudtijds geboren uit de handelsmarine. In tijden van gevaar werden handelsschepen, die destijds altijd eenigermate bewapend waren, gevorderd en daarop deelen van het leger ingescheept. Geleidelijk heeft zich door specialisatie een splitsing voltrokken en ontstonden afzonderlijke oorlogsmarines. De invoering van de voortbeweging door stoom en de overgang naar den ijzeren scheepsbouw (waardoor pantsering mogelijk werd) zoomede het verdragende geschut, dat speciale opstellingen vereischte, heeft de splitsing voltrokken. Voor hulpdiensten worden echter nog steeds koop- vaardij- en visschersschepen gebruikt, niet echter in den slag. De gezagshandhaving ter zee is met het grooter worden der vloten slechts aan de groote mogendheden voorbehouden; de kleinere hebben allengs hiervan moeten afzien en zich toegelegd op kustverdediging. In beginsel kan dit op tweeërlei wijzen geschieden en wel: a) met speciaal daarvoor bestemde schepen; b) met materiaal, dat gelijkwaardig is met soortgelijke schepen van groote zeemogendheden. De tweede methode heeft het groote voordeel, dat in een bondgenootschappelijken oorlog de kleine vloot een welkome aanvulling is voor de groote. Een intogreerend deel van elke vloot vormen haar bases, waar zij zich veilig voor den tegenstander moet kunnen uitrusten en herstellen om na gereedheid weer volle zee te kunnen kiezen. Marineeren, het inmaken van visch, groenten, enz. door middel van azijn en kruiden. Ook het doordringen van vleesch, wild enz. met een zgn. marinade, bestaande uit azijn, water, versche en gedroogde kruiden, zout. Voor wild wordt nog wijn en/of zure room toegevoegd. Doel van m. is de spijzen malscher maken, smaak te geven en eenigszins tegen bederf te bewaren. v.Oerle-Nipper. Marine-intendanec, onderdeel der marine, dat zich bezig houdt met de voorziening der vloot van kleeding on levensmiddelen. Als intendanten treden op de hoofd-officieren en een enkele speciaal daarvoor aangewezen subalterne officier van > administratie der Kon. Marine. Marinelli, 1° Giova n n i, Ital. geograaf. * 28 Febr. 1846 te Udine, f 2 Mei 1900 te Florence. Van 1879-1892 prof. te Padua, daarna te Florence. Publiceerde veel studies over zijn land, ook over hist. geographie. Met anderen gaf M. uit: La terra, trattato populare de geografia universale (1885-1903); stichtte het tijdschrift Rivista geogr. italiana (1894). 2° Olin t o, Ital. geograaf, zoon van I°. * 11 Febr. 1874 te Udine, f 14 Juni 1926 te Florence; vanaf 1902 prof. te Florence. Reisde in Egypte, Eritrea, Palestina, de Ver. Staten en in den Karakoroera; hield zich vooral met gletsjerkunde bezig; verzorgde mede het tijdschrift Rivista geogr. italiana. v. Velihoven. Marincluehtvaartdienst (M.L.D.), onderdeel der marine, dat belast is met de opleiding en oefening der marinevliegers en met de instandhouding der marinevliegtuigen. Het grootste deel der marinevliegtuigen zijn zeevliegtuigen. Voor eerste oefening en soms voor bepaalde opdrachten zijn landvliegtuigen aanwezig. Marinevliegkampen zijn in vredestijd te De Kooy nabij Den Helder, op de Mok, Texel, en te Morokrembangan nabij Soerabaja. Marincschildering. Het schilderen van schepen en voorvallen met schepen, impressies van de zee, riviermondingen en binnenwateren, zeeslagen, ofschoon reeds vóór de 17e eeuw bekend (Meester van St. Aula: Martelaarschap van St. Ursula, te Lissabon; Juan de Flandes: Christus in den storm, Madrid), is een typisch 17e-eeuwsch en Nederlandsch gegeven, dat in Haarlem een centrum vond: Hendrik Com. Vroom (Slag op het Haarlemmermeer, Rijles Museum te Amsterdam), Corn. Claesz. van Wieringen (Slag bij Gibraltar, Scheepvaartmuseum te Amsterdam), Aert van Antum, Abr. de Verwer, Willem van de Velde de Oude, e.a. De eerste, die een zuiver zeestuk schilderde, was Jan Porcellis; zijn navolgers zijn Julius Porcellis, zijn zoon, Claes van Wou, Hans Goderis. De marinist Simon de Vlieger voerde als nieuw element het licht in het zeestuk in; zijn navolgers zijn Albert Cuyp, Salomon Ruysdael, Van Goyen (Riviermonding, Den Haag), Abr. van Beyeren; vooral ook de familie Willaerts leverde zeeschilders. In Frankrijk in den jongsten tijd is Albert Marquet bekend; in Amerika: Winslow Homer en Whistler; in België Th. Verstraete, H. Luyten, P. J. K. Clays, A. Verwee en C. Permeke. L i t.: F. C. Willis, Die niederland. Marinemalerei (Leipzig 1911) ; Van Hall, Repertorium (nr. 5107-5112); W. Martin, De Holl. schilderkunst in de 17e eeuw (I, 257-269 ; 11, 368-390); P. de Mont, De schilderkunst in België (1921). p. Oerlachus. Marinestaf, orgaan der marine, dat zich bezig houdt met de bestudeering der buitenlandsche politiek en hierop de maritieme strategie baseert. Hij geeft ook tactische regels. In het algemeen kan men zeggen, dat de m. zich bezighoudt met de organisatie en de oefening der vloot. De chef van den m. is tevens hoofd van de 2e afd. A van het dept. van Defensie. Marincstoomvaartdienst, onderdeel van de Kon. Ned. Marine, waartoe behoort al het personeel, dat in een of andere functie belast is met den dienst in de machinekamers en met de opleiding van het daartoe benoodigde personeel. Wat de mil. indeeling betreft, kent men bij den m.: officieren, onderoff., stokers-olieman en stokers le, 2e en 3e klas. Marinetti, Filippo Tommaso, Ital. dichter en tooneelschrijver; stichter der Futuristische beweging. * 22 Dec. 1876 te Alexandrië (Egypte). Studeerde te Alexandrië (Egypte), in Parijs letteren, in Pavia rechten, gedoctoreerd te Genua. Debuteerde met gedicht Les vieux marins, verwekte groot tumult met het tooneelstuk Le roi Bombace, dat scherpe critiek bevat op de communistische democratie tegenover de aristocratie van den geest. M. schiep de Futuristische beweging door een manifest in de Figaro van 20 Febr. 1909 te publiceeren, gevolgd door het Manifeste tecnico della letteratura futurista. Hij beoogt een systematische vrijmaking der lyrische taal en een onbeperkt aanwenden van alle mogelijke phonetische en zichtbare middelen om ziele- en geestestoestanden uit te drukken. M. nam actief deel aan politiek leven, was voorstander van toetreden tot Wereldoorlog, vocht mee te Fiume en behoorde tot de eerste fascisten. Sedert 1929 lid van de Accademia d’ltalia. Voorn, werken: Mafarka il futurista (roman); Zang-Tumb-Tumb; Les mots en liberté luturiste; Democrazia futurista; Futurisme e Facismo ; II fascino dell’ Egitto. Tooneel: Re Baldoria (Le Roi Bombace) : Poupées électriques. Diversen: La Cucina futurista; Primo dizionario aereo. Ellen Russe. Marini, 1° Biag i o, violist en componist. * Vóór 1697 te Brescia, f 1665 te Venetië. Posten aan vsch. hoven. Een der eerste componisten van beteekenis voor kamer- en vioolmuziek. Werken: o.a. Aiietti musicali (1617, waarin oudste solo-vioolsonate) ; instrumentale composities. L i t. : D. Iselin, B. M. (diss., Bazel 1928); id„ B. M. (1930). 2° (Ook: Marino) Giambattista, Ital. dichter. * 14 Oct. 1569 te Napels, f 26 Maart 1626 aldaar. Leidde een zwervend en veelbewogen bestaan; gunsteling van diverse kunstbeschermers, o.a. van Giamb. Manso en kard. Piero Aldobrandini, dien hij naar Ravenna volgde om er de huwelijksfeesten van Francesco Gonzaga bij te wonen. Herhaaldelijk in twisten betrokken, verweerde hij zich door satyrische gedichten en met pistool en degen. Wegens zijn bandeloosheid raakte hij in de gevangenis, ging daarna op uitnoodiging van Maria de Medici naar Parijs. Terug te Rome bood men hem het leiderschap aan der Accademia degli Umoristi en te Napels van de Accademia degli Oziosi. M. is de typische vertegenwoordiger der Barok dichtkunst van het scepticisme. Had vele volgelingen; zie > Marinisme. Voorn, werken: Le Rime; Adone; La Sampogna; Idilli favolosi e pastorali; Eglogho boscherecce. L i t.: M. Menghini, La vita e le opere di G. B. M. (Rome 1888); A. Bozzelli, II Cav. G. B. M. (Napels 1927). Ellen Russe. Marinier. De behoefte om bij de oorlogsmarine te kunnen beschikken over soldaten, bekwaam voor den dienst op de schepen en aan den wal, dateert reeds van den tijd van admiraal de Ruyter. Het was dan ook op zijn advies, dat door den raadpensionaris van Holland, Jan de Witt, bij Besluit van 10 Dec. 1665 een „Regiment de Marine” werd opgericht. Vóór dien tijd werden bij het in zee steken van de vloot landsoldaten op de schepen gedetacheerd, waarmede geen gelukkige ervaring werd opgedaan. Het „Regiment de Marine” heeft een zeer bewogen geschiedenis gehad. Meermalen ontbonden en weer opgericht, herleefde het voorgoed, toen bij de geboorte van het koninkrijk der Nederlanden Nederland zijn eigen marine terugkreeg. Bij Besluit van 6 Febr. 1814 werd door koning Willem I een bataljon mariniers opgericht. Het korps m. bestaat thans uit 25 off., 221 onderoff. en 987 manschappen. Het commando wordt gevoerd door den kolonel; de opleiding geschiedt te Rotterdam, waar het gros van het korps in garnizoen ligt; de rest is verdeeld over de schepen. L i t. : J. M, Droogendijk, Het Korps m. en zijn vaandel; J. R. J. P. Cambier, De Ned. mariniers. Marinisme, overdreven, al te bloemrijke stijl, zooals eigen was aan de poëzie van den Italiaan Giambattista > Marini en zooals hij door epigonen op de spits werd gedreven. Het was een streven naar de uiterste oorspronkelijkheid in gedachten, beeldspraak, phantasie en geestigheid, hetwelk vaak verviel tot louter woordenpraal en klankeffect. Het verschijnsel, dat zich ook in andere literaturen voordeed [in de Spaansche heet het -> Gongorisme, in de Engelsche Euphuisme (> Euphues), zie voor Fransche en Duitsche > Bertaut en > Betulius], wordt ook >Cultisme (Sp.: estilo culto) genoemd. Het hangt min of meer samen met de kunstrichting der > Barok. v. d. Eerenbeemt. Marinist, > Marineschildering. Marino, > Marini (2°). Marinoni, Hypolyte, boekdrukker en uitvinder. * 1823, f 1904 te Parijs. Verliet op 11-jarigen leeftijd de lagere school en kwam in de leer op een machinefabriek. Daarna werd hij boekdrukker en lettergieter. In 1843 trad hij op als werkmeester van een boekdrukmachine-fabriek. Met hulp van zijn chef vond hij in 1848 een snelpers met 4 cylinders uit, welke het papier aan twee zijden bedrukte. In 1850 richtte hij een machine-fabriek op voor het vervaardigen van drukpersen. Hij deed veel uitvindingen op het gebied van de boekdrukkerij en was de eerste Fransche machinefabrikant, die in 1872 rotatie-persen construeerde. Romer. Marinus van Tyrus, Oud-Grieksch geograaf uit de 2e eeuw, bron van Ptolemaeus. Hij bepaalde reeds de geogr. ligging door middel van lengte- en breedtegraden. ÏVlarinus I en H, pausen, > Martinus II en 111. Marinus en Declanus, Heiligen. Zij werden bekend door de „Regensburger Schottenlegende” als gezellen van den H. Virgilius en met dezen in de Norbertijner-abdij Neustift bij Freising begraven en vereerd. Aan de legende ligt wel een geschiedkundige kem ten grondslag. Hun graf werd in den Dertigjarigen oorlog verwoest. Li t. : Studiën u. Mitteil. Benediktinerordens (1933). Marinus, pater (familienaam: Antonius Adons), Belg. Minderbroeder-missionaris, martelaar. * 25 Dec. 1881 te Hasselt, f 6 of 7 April 1931 bij Pa-tung. Broeder van p. -> Julianus; vertrok naar de missie van Z.W. Hoepe (China) in 1910 en, terwijl hij het onderzoek van het proces der martelaren van de jaren 1889-’9O voortzette, werd hij door de roovers, die alle missiestaties vernielden, vermoord. Allossery. Marioek, lagune in het W. gedeelte van de Nijldelta, ten Z. van Alexandrië, van de zee gescheiden door een zandige landtong, waarop de havenstad werd aangelegd. Marioepol, Oekraïnsche havenstad aan de Zee van Azow (47°6'N., 37°27'0.). Ca. 42 000 inw., onder wie vele Grieken. Belangrijke uitvoer van steenkool uit het Donetzbekken. Marionetten (naar men aanneemt verkleinwoord van Maria), poppen, beweegbaar door draden of stokjes, waarmede een tooneelspel wordt opgevoerd. De m. komen in vsch. landen voor: in Azië vooral in Britsch-Indië, later ook in Ned.-Indië (wajang-golek, afgeleid van het schimmenspel wajang-koelit), en in de 18e e. vooral in Japan. In Europa kende men reeds in de M.E. de spelers, die rondtrokken met hun poppenkast, het hemelrijk genaamd; zij bleven tijdens de vertooning zelf geheel zichtbaar. In de 16e eeuw gebruikte men soms m. in de gewone schouwburgen, bij de eerste decors met sterk perspectief, om figuren in de verte te suggereeren. Thans nog zijn de m. zeer populair in Zuidelijke landen. Een herleving o.a. in Duitschland (Paul Brann’s Miinchener Marionettentheater). De poppenkast met handpoppen is een vereenvoudigde vorm. Lit. : Maindron, M. et guignols (1900); Behm, Das Buch der M. (1905); Lehmann, Gesch. des Puppenspiels (1929). p. Thienen. Mariotte, Edm e, Fransch natuurkundige. * Ca. 1620 in Bourgogne, f 12 Mei 1684 te Parijs als prior van het klooster Saint-Martin-sous-Beaune bij Dijon. M. behoort tot de groote natuurkundigen van zijn tijd, wordt vaak beschouwd als de grondlegger van de experimenteels natuurkunde en was lid van de Parijsche academie (1666). Hij onderzocht de gekleurde ringen van zon en maan en vond in 1666 de blinde vlek in het oog. Onafhankelijk van > Boyle vond hij in 1676 de bekende gaswet; hij formuleerde deze streng en gebruikte haar voor barometrische hoogtemetingen. Van hem komt ook de naam barometer. In 1717 verschenen zijn verzamelde werken in 2 dln. L i t.: Lenard, Grosze Naturforseher (1930). Flesch van Mariotte. Men verkrijgt hiermede een constante uitstroomingssnelheid van de vloeistof op de volgende manier. Op een flesch bevindt zich een kurk, waardoor een glazen buis is gestoken. De flesch is gevuld met een vloeistof, die door een opening onder in de flesch kan wegstroomen. Door de vermindering van den waterdruk zou in een open vat de stroomsnelheid steeds minder worden. Door de glazen buis kan nu echter lucht naar binnen borrelen, zoodat de druk ter hoogte van den onderkant van de glazen buis steeds een atmospheer blijft. De stroomsnelheid kan geregeld worden door den stand van de buis. Het toestel wordt o.a. gebruikt om bij het filtreeren den trechter vol te houden. J. v. Santen. Maris, bisschop van Seleucia (Hardaschir), adressaat van den in 553 als Nestonaansch veroordeelden brief van > Ibas van Edessa (> Driekapittelstrijd). Maris, 1° Jac o b, Ned. schilder, etser en lithograaf; oudste der drie gebroeders M. (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). * 25 Aug. 1837 te Den Haag, f 7 Aug. 1899 te Karlsbad. Hoofdmeester van de Haagsche school. Leerling van J. Stroebel, J. v. d. Berg, Huib v. Hove, academie te Antwerpen en Den Haag. Werkt o.a. met Bilders en Mauve te Oosterbeek. Woont 1865-’7l te Parijs, invloed o.a. van Corot en Jongkind. Vanaf 1871 woont Jaap M. te Den Haag. Vóór 1870 ontstaan talrijke figuurstukken (Italiaansche meisjes) en interieurs, portretten en fijne kinderfiguurtjes, die M. als een prachtig kolorist en rasecht schilder doen kennen. Na 1870 ontwikkelt hij zich tot een grootsch landschapschilder. Zijn magistrale stads- en riviergezichten componeert M. naar aanleiding van in de natuur gemaakte notities; de luchten met enorme wolken nemen een zeer belangrijke plaats in op deze composities, daar de kleur ondergeschikt is gemaakt aan den toon. Een fijne matzilveren toon of een warm goudbruin tinten afwisselend de atmospheer op deze landschappen. Fraaie voorbeelden van deze kunst in de musea te Amsterdam en Den Haag. Korevaar-Hesseling. L i t.: D. C. Thomson, The Brothers M. (in Studio, Londen en Parijs 1907); Th. de Bock, J. M. (z. j.). 2° Mallh ij s, Ned. schilder en etser; broeder van 1° en 3° (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). * 13 Aug. 1839 te Den Haag, f 22 Aug. 1917 te Londen. Leerling van Louis Meyer en academie te Den Haag en Antwerpen. Een reis naar Duitschland brengt hem met de Duitsche Romantiek in aanraking; te Parijs ondergaat hij ca. 1870 den invloed van Corot, Millet en Ital. meesters als Leonardo. Vestigt zich in 1877 te Londen. Geheel op zich zelf staande figuur in de Ned. schilderkunst van zijn tijd ten gevolge van zijn droomerigen, romantischen aard. Thijs M. heeft niet alleen landschappen en stadsgezichten geschilderd in een fijnen, ijlen toon, maar ook teere sprookjesachtige voorstellingen, zooals „Bruidje”, „Koningskinderen” of de „Vlinders”, waarin een fantastisch – visionnaire stemming tot uitdrukking komt, die men slechts zelden bij Ned. schilders aantreft. De musea te Amsterdam en Den Haag bezitten goede voorbeelden van zijn kunst (zie afb. 4 op de plaat tegenover kolom 64 in dl. XIV) ; vele zijner beste werken zijn in particuliere collecties (ook in Engeland en Amerika). Er bestaan uit zijn laatste periode eenige zeer fijne etsen van zijn hand, waarop evenals op de latere schilderijen de vormen steeds vager en immaterieeler worden. L i t.: D. C. Thomson, The Brothers M. (in Studio, Londen en Parijs 1907); E. D. Fridlander, Mattheis M. (Londen 1922). Korevaar-Hesseling. 3° W i 1 1 e m, Ned. landschapschilder; broeder van 1° en 2° (zie plaat; vergelijk den index in kolom 833 / 832). * 18 Febr. 1844 te Den Haag, f 10 Oct. 1910 aldaar. Leerling van zijn broers en van de Haagsche academie. Vormt zich vnl. zelfstandig te Oosterbeek en Wolfhezen, waar hij met Mauve werkt. Willem M. heeft in ontelbare variaties en onder verschillende belichtingen weilanden met koeien of slootkanten met eenden geschilderd (zie afb. 3 op de pl. tegenover kolom 64 in dl. XIV). De vroegere werken zijn plastischer van teekening en zwaarder van kleur dan de latere, die steeds impressionistischer en atmosferischer van opvatting worden. M. werd vóór alles geboeid door het licht, gelijk hij zelf heeft gezegd: „Ik schilder geen koeien, maar lichteffecten”. Prachtige voorbeelden van zijn kunst bezitten de musea te Amsterdam en Den Haag. Korevaar-Hesselinq. JJOII Xiaaga iXCCOOdmy. Li t. : D. C. Thomson, The Brothers M. (in Studio, Londen en Parijs 1907) ; H. de Boer, W. M. (1905). Marismas, las, gebied in Spanje met zoutsteppen en moerassen in den benedenloop van de Guadalquivir. Zie onder ->■ Andalusië. Men is nu bezig door indijking en ontzilting den bodem te verbeteren tot vruchtbaar akkerland, zooals het dat eeuwen geleden ook geweest is. Marissa, > Maresa. Maristcn, missionarissen, ook > Gezelschap van Maria (Societas Mariae, afgekort S.M.) genoemd. Den grondslag dezer congregatie legde de eerbiedwaardige J. CI. > Col i n in 1816 te Cerdon; in 1836 definitief pauselijk goedgekeurd. Doel der M. is: het verborgen leven van Maria te Nazareth navolgen, zoowel in de zelfheiliging als in het apostolaat. Ze werken aan de opvoedirg der jeugd in priesterseminaries en colleges, in missies en predicaties zoowel in eigen land als in de missielanden. Hun regel is aan de Jezuïeten ontleend. Ze hebben nederzettingen (colleges en missies) in bijna geheel Europa en in Amerika, Nw. Zeeland en Australië. Het eigenlijk missiegebied der M. (8 vicariaten) zijn de eilanden van den Stillen Oceaan ten O. en N.O. van Australië.Generalaatshuis te Rome. Nederzettingen der M. in Ned. : Hulst (1911), Glanerbmg (1922), Deuteren bij Den Bosch (1936). In België hebben ze 3 stichtingen. In 1936 waren er 1420 geprof. leden, over 9 prov. verdeeld. Zustersmissionarissen. Behalve de Maristenzusters of M aristinnen, door p. Colin zelf in 1823 te Cerdon gesticht voor onderricht en opvoeding van meisjes, werden in 1880 de Zustersmissionarissen van de reguliere 3e orde van Maria gesticht, tot steun der missies van de M.; in 1932 pauselijk goedgekeurd. In 1920 ontstonden in Duitschland daaruit Missiezusters van den H. Naam van Maria; in 1882 in de missiën de Inheemsche Kleine Broeders en Kleine Zusters van Maria op de Fidji-eilanden. In 1850 werd ook een wereldlijke derde orde van het Gezelschap van Maria opgericht. Voor de Marisfen-schoolbrocdcrs (Fraters Mariae Scholarum) zie > Broeders Maristen. L i t. : M. Heimbucher, Die Orden u. Kongreg. der Kath. Kirche (II 31934, 374); Kath. Ned., Ene. (I 1930, 201). p. Placidus. I Maritaal beslag, > Beslag (kol. /63). ifiuiiuuu wvo.Mj, , ' V"”" ’—r Maritain, Jaeques, Fr. wijsgeer, Kath. convertiet; als oorspronkelijk denker in de lijn van de scholastieke traditie een der belangrijkste figuren in den hedendaagschen strijd der ideeën, vnl. in Frankrijk. * 18 Nov. 1882 te Parijs. Zijn vader, advocaat, was naam-Katholiek; zijn moeder, dochter van Jules > Favre, Protestante; hij werd opgevoed in een liberaal Protestantisme. Reeds op het lyceum (met zijn boezemvriend Emest Psichari) zoekend naar zekerheid, maakt hij kennis met Charles Peguy en een Russische studente, de latere Mad. Raïssa Maritain. Zij en Psichari zijn enthousiaste discipelen van Bergson, voor hen de bevrijder uit de beklemming van het rationalistisch materialisme en scepticisme. M. werd in 1905 agrégé de philosophie. Intusschen gehuwd, zoekt hij met zijn vrouw verder naarobjectieve waarheid, en naar absolute zekerheid. Zij komen in contact met Léon > Bloy, „ie peierm ue i adsoiu ’ en worden na een jaar (1906) opgenomen in den schoot der H. Kerk. Volgt een tweejarig verblijf te Heidelberg (studie biologie). Terug in Parijs in 1909, komt M. door P. Clérissac O.P. voor het eerst in contact met het Thomisme (na zijn bekeering had M. eerst gemeend de philosophie verder wel te kunnen laten voor wat ze was !). Na enkele jaren als leeraar (eerste publicatie: La Philosophie bergsonienne, 1913, waarop goedkeurend schrijven van paus Pius X), werd M. in 1914 benoemd tot prof. in de moderne philosophie aan het Institut Catholique te Parijs. In 1917 door Rome geëerd met een doctoraat „ad honorem”; in 1918 lid van de Rom. Acad. van St. Thomas v. Aquino; 1925 commandeur van de Orde van den H. Gregorius den Grooten; verder eere-professoraten der universiteiten van Toronto en Buenos Aires. In Parijs werd M. steeds meer het bezielend centrum van den kring van denkers, kunstenaars, zoekers en bekeerlingen, waarvan men vooral in de serie publicaties van de Roseau d’Or een weerklank vindt. Zijn roep dringt door tot ver over de grenzen van Frankrijk, vanwaar hem uitnoodigingen bereiken tot het houden van series conferenties, niet alleen in Europa (o.a. Ned.), maar in ook N. en Z. Amerika. M., die als denker zijn bevrijding uit het materialistisch rationalisme der 19e eeuw dankt aan Bergson, zag zich in zijn eerste publicatie gedwongen zich te richten tegen zijn vroegeren meester: het anti-intellectualisme van dezen laatsten moest hem, nadat zijn denken met de soepelheid ook de vastheid had gevonden in het realisme van Aristoteles en St. Thomas, voorkomen als een te ver gaande en gevaarlijke reactie. De laatste tien jaren werd M. ’s werk meer constructief. Voorde waarheidvan het realistische denken beschouwt hij het als noodzakelijk om in voortdurend contact te blijven met de actueele werkelijkheid. Als een levenskwestie voor den wijsgeer ziet hij het beleven van de waarheid in de verbondenheid van het denken met een dieper geestelijk leven (invloed van H. Theresia van Lisieux, Benedictijnsch leven, later ook van St. Jan van het Kruis). Daar M. schrijvend steeds de theorie en de practijk verbonden ziet, vinden we in zijn werken onzen tijd met zijn vele problemen en conflicten weerspiegeld. Het is de verbondenheid van denken en leven, van traditie en actualiteit, zoo karakteristiek voor M., waardoor zijn persoon en zijn werk een zoo diep ingrijpenden invloed heeft op de jongeren, het meest nog wel op de leeken. Verschillende initiatieven gingen van hem uit: 1919, begin der Thomistische studiekringen in Fr., later ook in België en Engeland; sedert 1923, uitgave onder zijn leiding van Bibliothèque Frangaisc de Philosophie; in 1926, begin der groepeering om Le Roseau d’Ore; 1926, stichting van Société de Philosophie de la Nature (Bibliothèque de Philosophie de la Nature); 1930, uitgave Questions Disputées; 1932, Les Hes, en Courrier des Hes. In zijn strijd voor geestelijke en maatschappelijke hernieuwing is M. een groote kracht voor de herchristianiseering der wereld; een leekenapostel van groot formaat. Werken 0.a.: la Philosophie bergsonienne (1913) ; Art et Scolastique (1920); Introd. générale è la Philos. (1920) ; Trois Réformateurs (1925); Réflex. sur I'lntelligenee (1926); Charles Maurras et le Devoir des Catholiques (1925) ; Primeauté du Spirituel (1927) ; Sept Lefons sur I’Ëtre (1932-’33) ; Le Docteur Angélique (1930); Religion et Culture (1930); Les degrés du savoir (1932): De Ia Philos. Chrétienne (1933); Science et Sagesse (1936); Quelques pages sur Léon Bloy (Cahiers de la Quinzaine, 1927); La Vie d’oraison (1922); in samenwerking met anderen, na de veroordeeling der Action Franpaise : Pourquoi Rome a parlé (1927); Clairvoyance de Rome (1929). Wijnhoven. Maritalc macht (r ec h t), de rechten van den man als hoofd der echtvereeniging: voor Ned., zie > Huwelijk, II A, sub Bevoegdheid en verplichtingen van den man en Verplichtingen van de vrouw. Voor België, zie Huwelijk, II B, sub Wederzijdsche plichten en rechten der echtelieden). Jacques Maritain. Maritieme meteorologie, het gedeelte der > meteofologie, hetwelk speciaal betrekking heeft op de zee in verband met de scheepvaart. Maritiem klimaat of zeeklimaat, > Klimaat. Maritza (in de Oudheid: Hebros ; Nieuw-Grieksch: Eb r o s), rivier in het Z.O. van het Balkan-Sohiereiland (111 672 F 3-4), 530 km lang. Ze ontstaat aan den O. voet der Musalla en stroomt in O. richting langs Tatar Pasardsjik en Philippopel door het naar de laatste stad genoemde bekken. Nadat ze de Turksch-Bulgaarsche grens is gepasseerd, neemt ze rechts de Arda en 7 km verder bij Adrianopel links de Toendsja op, waarna ze tevens bevaarbaar wordt voor kleine stoombooten. Als grensrivier tusschen Griekenland en Turkije stroomt de M. vervolgens in Z. richting door de vlakte van Adrianopel, neemt links de Ergene op en mondt in een moerassige delta bij Enos. De monding is slecht bevaarbaar. Hoek. Marius, C a i u s, Romeinsch generaal en staatsman. * 166 v. Chr. bij Arpinum, f 13 Jan. 86 te Rome. Uit boeren-ouders geboren, bewees hij al vroeg zijn militair genie. Allereerst in Spanje onder Scipio (134). In 119 was hij volkstribuun, en ageerde door zijn verkiezingswet tegen de gangbare praktijken der aristocraten. Na zijn huwelijk met Julia, de tante van Julius Caesar, werd hij praetor, daarna propraetor in Spanje, waarbij streng en rechtvaardig regeerde. Gedurende den Jugurthijnsohen oorlog, waaraan hij als legaat deelnam, werd hij voor 107 tot consul gekozen, als candidaat der volkspartij. In 106 bracht hij Jugurtha gevankelijk naar Rome en hield op Nieuwsjaardag zijn triomf. Vier jaar lang werd hij daarna telkens tot consul gekozen. In 102 te Aquae Sextiae versloeg hij de Teutonen, in 101 te Vercellae de Cimbren, volkeren, die reeds jaren Italië bedreigden. En in 100 werd hij voor de 7e maal consul. Zelf begreep hij wel eenigszins, dat zijn kracht niet lag in den vrede, doch liet zich niettemin verlokken tot de politiek. Wat zijn ondergang werd. In den bondgenootenoorlog (90-89) behaalde hij nog successen, maar toen het jaar daarna de strijd tegen Mithradates in het Oosten begon, werd niet hij doch zijn mededinger Sulla tot opperbevelhebber benoemd. M. wilde door een wet van den volkstribuun Sulpicius Rufus toch nog zijn benoeming forceeren. Maar Sulla keerde terug, versloeg en doodde Rufus, terwijl M. vogelvrij verklaard werd. Tragisch zwierf hij rond temidden van allerlei gevaar, eerst in Italië daarna ook „op de ruïnen van Carthago”, totdat de kansen schenen te keeren. Cinna bracht hem terug naar Rome en voor 86 werd hij nogmaals tot consul gekozen. Dertien dagen slechts vervulde hij de functie, zich schrikkelijk wrekend. Toen achterhaalde hem de dood. Zijn asch werd op last van Sulla nog opgegraven en verstrooid. Slijpen. Mnrius van Avenchos, Heilige, bisschop van Avenohes van 574 tot 586, toen hij zijn zetel verplaatste naar Lausanne. f 694. Hij zette de Kroniek van > Prosper van Aquitanië eerst voort van 455 tot 667 en later tot 581. Zijn werk is vooral van waarde voor de geschiedenis van Bourgondië en aangrenzende streken. Frames. Ui t g.: Migne, Patrol. Lat. (LXXII); Mommsen, Chronica min. 2 (Mon. Germ. Hist. Auct. ant. 11). Lit.: Bardenhewer, Gesch. d. altkirohl. Lit. (V 1932, 378); Dict. Arch. Chrét. Liturg. (X 1931, 216-278). Marius Mercator, kerkelijk schrijver en ketterbestrijder der 5e eeuw. M., waarsch. Afrikaan van geboorte, schreef 418-’l9 in Rome tegen Pelagius en Caelestius en stond in correspondentie met Augustinus. Zijn twee werken uit die jaren zijn verloren gegaan. Vanaf 429 werkte bij in Konstantinopel; hij was intusschen waarsch. monnik geworden. Hij schreef in 429 en 431 twee werken tegen de dwaling van Pelagius, Caelestius en Julianus van Eclanum. Verder een Weerlegging van het Symbolum van Theodorus van Mopsueste, waarin hij diens dwaling aantoont. Tegen Nestorius schreef hij een Vergelijking der leeringen van Paulus van Samosate en Nestorius. Naast deze oorspronkelijke werken gaf hij een aantal vertalingen van Grieksche geschriften, vooral van Cyrillus'van Alexandrië, en het Pelagianisme bestreed hij, merkwaardigerwijze, door vertaling van vier preeken van Nestorius. Ui t g.: Migne, Patrol. Lat. (XLVIII). —• Lit. : Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (IV 1924, 525- 529)iDict. Théol.*Cath. (1X1927, 2481-’85)..j. \Franses. Marius Yictorinus, kerkelijk schrijver der 4e eeuw. Gajus M. V., bijgenaamd Afcr naar zijn geboorteland, was leeraar in de welsprekendheid te Rome, toen hij ca. 356 via het Neo-Platonisme tot het Christendom kwam, een voorbeeld, dat van invloed zou worden op de bekeering van Augustinus. Als heiden schreef hij philol. tractaten, commentaren op rhetorische en philos. werken van Cicero, vertalingen van Dialogen van Plato, van de Categorieën van Aristoteles en de Isagoge van Porphyrius, benevens eigen philos. geschriften. Als Christen schreef hij drie werken tegen de Arianen, commentaren op Brieven van Paulus, drie hymnen op de H. Drieëenheid. Andere aan M. toegeschreven werken zijn twijfelachtig of onecht. Zijn Christelijke werken vindt men in Migne, Patrol. Lat. (VIII). Li t. : Bardenhewer, Gesch. d. altkirohl. Lit. (111 21923, 460-468); Lex. f. Theologie und Kirche (VI 1934, 952 vlg.). Frames. L. Marius. Mitrius, Leonardus, Ned. priester. * 12 Juni 1588 te Goes, f 18 Oct. 1652 te Amsterdam. Studeerde te Amsterdam (onder Eggius) en te Keulen, waar hij promoveerde tot doctor in de theologie. M. werd hoogleeraar, later ook president aan den Hoogen Heuvel (> Priesteropleiding); 1630-’52 pastoor van het Begijnhof te Amsterdam, kanunnik en vic. gen. van Haarlem. Hij is als schrijver vooral bekend om zijn werk Amstelredams eorende opcomen door de denckwaerdighe miraklen aldaer geschiedt anno 1345 (Antwerpen 1639). Onder de velen, die hij tot, het Katholicisme terugbracht, noemt men, met reserve, ook Vondel. _ _Ao^er. L i t.; Hensen, in Nw. Ned. Biogr. Wbk. (VII, 839 ; bronnen aldaar). Over de verhouding Marius-Vondel: Gcrard Brom, Vondels gelool (1935,196 ; bronnen aldaar). Marivaux, Pierre Gariet de Chambla i n de, Fransch tooneelschrijver en romancier. * 4 Februari 1688 te Parijs, f 12 Febr. 1763 aldaar. De schitterendste vertegenwoordiger van het 18e-eenwsch blijspel dat hij nieuwe banen opstuurde (psychologische ontleding). Zijn eerste succes boekte hij bij de Italianen (die hij voorts getrouw bleef tot 1746) met Arlequin poli par Famour (1720). Onder zijn vele, ook voor het „Théatre francais” geschreven stukken vermelden wij: La Surprise de l’amour (1722); La Doublé inoonstance (1723); Le Prince travesti (1724); La Seconde surprise de l’araour (1727); Le Jeu de l’amour et du hasard (1730); Les Serments indiscrets (1732); Le Legs (1736); Les Fausses Confidences (1737); Les Sincères (1739); L’Epreuve (1740); Le Préjugé vaincu (1746), enz. Hij nam de bevallige en geestige types van de Ital. comedie over: Arlequin, Colombine, Silvia, Lelio, die hij als welbespraakte, actueele Franschen ten tooneele deed verschijnen. De dialoog van M. is buitengewoon soepel, zijn taal is uiterst genuanceerd, maar van een zekere preciositeit en bestudeerde gemaniëreerdheid (Marivaudage) niet altijd vrij te pleiten. Willemyns. ’ J r '-i Ui t g.: Oeuvres (12 dln. Parijs 1781). L i t.; E. Meyer, M. (Parijs 1930); A. Tilley, Three Prench Dramatists : Racine, Marivaux, Musset (Cambridge 1933). Marjolein (Origanum), een plantengeslacht van de familie der lipbloemigen, komt met 12 soorten hoofdzakelijk om de Middellandsche Zee voor. Het zijn sterk riekende kruiden met rechtopstaanden, vertakten stengel en gaafrandige bladeren. In onze streken komt langs dijken de overblijvende wilde m. of dost, O. vulgare, voor met violette bloemen. De eenjarige m. of majoraan, O. Majorana, een sierplant uit Amerika, heeft witte tot lichtroode bloemen; de plant wordt gebruikt voor het kruiden van worst_ In de geneesk. wordt M. gebruikt o.a. ter bereiding van eau des carmes en wondwater. Lit. : Ned. Pharmac. (51926). Bouman. Mark was de munteenheid in het Duitsche keizerrijk (Rijkswetten van 4 Dec. 1871 en 9 Juli 1873). In 1923 werd zij door de Rentenmark en in 1924 door de Reichsmark vervangen, welke een waarde heeft van 0,3584 gram fijn goud. Mark, 1 ° (in Ned.)gebied, omvattend de gronden, waarop de markgenooten collectief eigendoras- of gebruiksrechten uitoefenen. Met m. wordt ook aangeduid de collectiviteit der gezamenlijke markgenooten (rechtspersoon). Tot de markgronden kunnen behooren landerijen, venen, bosschen (bosch-mark), weilanden, heide. Men onderscheidt eigen m. (de marken behooren in eigendom aan de gezamenlijke markgenooten) en grondheerlijke m. (de markgronden behooren in eigendom aan heer of aan een rechtspersoon ; de markgenooten hebben dan alleen collectief gebruiksrechten). In de m. is bekend eigen wetgeving (willekeuren) en eigen rechtspraak (markgericht). De Markenwet van 10 Mei 1886 heeft de strekking vcrdeeling van markgronden te bevorderen. Deze wet verstaat onder markgronden die gronden, welke van oudsher in onverdeelden eigendom bezeten worden, onder markgenooten de medegerechtigden tot markgronden en onder m. de vereenigingen, bekend onder benamingen als: maalschappen, holtingen, meenscharen, meenten, buurten, buurschappen. Elk markgenoot kan verdeoling der gronden vragen. -> Erfgooierswet. L i t. : A. S. de Bléooart, Kort Begrip v.h. Oud-Vaderl. burg. recht (41932, 133 vlg.). Hermesdorj. 2° Mark of markgraaf (schap) ({ mark = grens), vroeger de naam van op naburige vijanden veroverd grensgebied, als blootgestelde voorpost krachtig militair georganiseerd onder bevel van een markgraaf (markies). Zoo richtte Karei de Groote o.a. de Spaansohe, Deensohe, Pannonische Mark in (zie kaart dl. XV, t/o kol. 48). Het Duitsche Rijk had in de M. E. een Ostmark (later Oostenrijk), Thüringer-, Billungermark, enz. In den Kerke!. Staat heette het gebied van Ancona : De Marken, waartoe later ook Urbino en andere gebiedsdeelen gerekend werden (zie krt. dl. XV kol. 201 /2). Gorris. Mark, 1° rivier in Noord-Brabant; ontspringt bij Merksplas in de prov. Antwerpen; te Breda vereenigt de M. zich met de Aa of Weerijs; zij buigt bij Terheijden naar het W. en wordt beneden Stampersgat ■> Dintel genoemd. Bij hoog binnenwater gaat een deel van het Markwater door de Roode Vaart via Zevenbergen naar het Hollandsoh Diep. De M. is tot Breda bevaarbaar; Dinteloord, Oudenbosch en Leur hebben een kanaaltje naar do M., terwijl het > Markkanaal van Terheijden naar Oosterhout haar met het Wilhelmina-kanaal verbindt. v. Velthoven. 2° (Marcq) Rechter zijrivier van den Dender (VI 96 A 3-4); ontspringt te Mark (Henegouwen), stroomt in Belg. Brabant langs Herne, Tollenbeek, Galmaarden ; lengte 26 km. 3° (Marck) Gem. in het N. van de prov. Henegouwen (XIII 176 C/D 2); opp. 2 078 ha, ca. 1 400 inw.; landbouw en veeteelt; zeer merkwaardige Gotische kerk met Romaansche gedeelten. Markasiet (g e o 1.), een rhombisch mineraal van de samenstelling FeS3, een metastabiele modificatie van > pyriet. Vnl. als concretie in kleiige sedimenten. Verweert veel sneller dan pyriet. Vertoont overigens veel gelijkenis met pyriet. De m., die eenigen tijd als siersteen in de mode was, was geen m., maar pyriet. Jong. Marke, gem. in de prov. West-Vlaanderen, aan de Leie bij Kortrijk; opp. 822 ha, ca. 3 700 inw. (Kath.). Kleistreek; landbouw; vlasnijverheid; pannenfabrieken. Markegem, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z.O. van Tielt aan de Oude Mandelbeek; opp. 426 ha, ca. 800 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw. Markelcrberg, heuvel onder Markelo (Overijsel), waar de bisschoppen van Utrecht de leenhulde van Twente in ontvangst plachten te nemen. Markelo, gem. in prov. Overijsel, in het Z. van Twente, gelegen aan de spoorlijn Zutphen—Enschede. Opp. 9 677 ha, meest Diluviale zandgrond, beekklei langs Schipbeek en Bolksbeek. Ca. 5 000 inw., waarvan 90% Ned. Herv. Woeste gronden, heiden en hoogvenen (in het O. en N.0.) nemen een aanzienlijk oppervlak in. De heuvels, veel met bosch begroeid, reiken tot 50 m. Naast landbouw en veeteelt (coöperatieve zuivelfabr.) twee steenbakkerijen. Kasteel Weldam. Wierdsma. Marken, 1° eiland, tevens gem., in het IJselmeer, door de Gouwzee van het vasteland gescheiden, N.O. van Amsterdam, behoorend tot de prov. N. Holland. Het vroeger veel grootere eiland is thans nog 260 ha groot en vormt een enkelen polder; de bodem wordt gevormd door een tot ca. 4 m dikke laag jonge zeeklei, rustend op laagveen, waaronder een 2 a 3 m dikke laag oude zeeklei; hieronder bevindt zich oud-Holoceen, ongeveer 6 m dik; daaronder begint het Pleistoceen (Faber, Geologie van Ned., 21933). Het eiland is omgeven door lage kaden, tot 1,50 m + N.A.P.; voor de Zuiderzee gesloten werd, liep M. bij hooge waterstanden altijd onder. Daarom werden de woningen op terpen gezet, 2 k 3 m hoog, via houten trapjes bereikbaar en warven genaamd (vlg. warfen op de Halligen achter de Noord-Friesche Waddeneil.). Meerdere werden in den loop der tijden, o.a. 17e en 18e eeuw, weggeslagen. Nu zijn er nog een 10-tal, waarvan de voornaamste is Monnikenwerf, verder Kerkbuurt, Havenbuurt, Kets, Wittewerf, Grootewerf, Rozenwerf en Moenisweff. Als de Z.W. polder drooggelegd wordt, houdt M. op een eiland te zijn. De gem. telt ruim 1 400 inw. (1936), zuivere Friezen van afkomst, waarvan 66 % Ned. Herv. en 33 % Gereformeerd (de volkstelling 1930 vermeldde 1 Kath.). De bewoners leven van vischvangst, veeteelt, hooibouw (vrouwenarbeid) en vreemdelingenverkeer. Voorvaderlijke taal, kleeding, zeden en bouwtrant trekken jaarlijks honderden bezoekers en maken M. tot één der weinige Ned. plaatsen, door buitenlanders gekend, waardoor buiten de grenzen vaak onjuiste voorstellingen bestaan over Ned., zijn bewoners en plaatsen. De schedelbouw der Markers, waarvan men vroeger meende, dat hij sterk herinnerde aan praehistorischo rassen, dankt zijn vervorming aan de hoofddracht der zuigelingen. Ges c h. In 1232 werd het klooster Mariëngaarde bij Leeuwarden eigenaar van een deel van M., in 1236 van geheel het eiland. Zij stichtten er het klooster Mariënhof. De weduwe van graaf Willem IV verwoestte in 1345 het klooster en wierp de monniken in zee uit woede en wraak over het sneuvelen van haar gemaal bij Wams. In 1346 verkocht Margaretha, zuster en opvolger van Willem IV, het eiland, deels aan eenige bewoners van M., deels aan eenige Amsterdammers, waardoor dit gebied voor Mariëngaarde verloren ging. In 1420 had M. veel te lijden van een overval, door Kampen op touw gezet. Het eil. en zijn bewoners werden in den loop der tijden vaak geteisterd door overstroomingen en branden. van der Meer. 2° (De Marken) = Mark (2°: Markgraafschap). Marken, Jacob Cornelis van, industrieel. * 30 Juli 1845 te Dordrecht, f 8 Jan. 1906 te Hof van Delft. Stichter en leider van enkele der meest bekende Ned. industrieën, zooals de Delftsche Gisten Spiritusfabriek (1869), een oliefabriek (1883) en de Lijm- en Gelatinefabriek in dezelfde stad. Met het oog op de hooge invoerrechten in vele landen werden door hem ook in het buitenland, o.a. te Brugge en Laubardemont bij Bordeaux, een spiritus- en een oliefabriek opgericht. M. was ook een groot sociaal werker, die veel moeite deed voor de materieele en ideëele belangen der arbeiders. Zijn streven, dat door zijn tijdgenooten en personeel niet altijd werd begrepen, was er op gericht te voorkomen, dat de welvaart van den een ten koste van die van een ander zou worden bereikt. In 1882 stichtte hij het weekblad „De Fabrieksbode” en het naar zijn echtgenoote genoemde Agnetapark te Delft, waar ruime arbeiderswoningen werden gebouwd. Hoogeveen. Marken-Binnen, dorp in de N. Holl. gem. > Uitgeest, aan de Markervaart. Markenbosch, Markenwet, > Mark (gebied, 1°). Marketentster, tot de vroegere weermachten behoorende koopvrouw, die als cantinehoudster, cantinière, bij de compagnieën van het leger te velde en op manoeuvre was ingedeeld. De Ned. m. had een schilderachtige uniform en droeg een klein, door koperen banden omgeven en van een kraantje voorzien vaatje met jenever nabij de heup. Markette (Marquette), gem. in Fransch-Vlaanderen, kanton Rijsel (XI 144 E 3); 6100 inw., meest Kath. en Fransch sprekend. Twee kerspelen. Textiel-, aardewerk- en meelfabrieken. Ruïne van voormalige vrouwenabdij „I’Albiette”. Markeur (land b.), groote hark, welke over het veld getrokken wordt, waarvan de tanden den afstand der rijen en indien daarenboven dwars op de rijen getrokken, tevens den afstand in de rij aangeven waar gepoot of geplant moet worden. Schoffelmacbines zijn voor dit doel eveneens goed te gebruiken. Markgenoot, Markgrondcu, > Mark (gebied, 1°). Markgraafschap, -> Mark (gebied, 2°). Markham, sir Clements Robert, Eng. reiziger en geograaf. * 20 Juli 1830 te Stillingfleet (bij York), f 30 Jan. 1916 te Londen. Was lid van de hulpexpeditie, die 1850-’5l Franklin zocht; reisde 1852-’53 in Peru; vergezelde 1867-’69 als geograaf de Eng. troepen in Abessinië; voorzitter van de Hakluyt Society en van de Royal Geogr. Society te Londen. Werken: Franklin’s footsteps (1852); Cuzco and Lima (1856) ; Travels in Peru and India (1862) ; A hist. of the Abessinian expedition (1869); Memoir of the Indian Surveys (1871); Major James Rennel and the rise of modern Bngl. geography (1895); Richard Hakluyt, his life and work (1896). v. Velthoven. Markies of markgraaf, Mark (gebied, 2°). Markiezen-eilanden, > Marquesas-eilanden. Murkillies (Marquillies), gem. en kerspel in Fransch-Vlaanderen, kanton La Bassée (XI 144 D3); 1 200 inw., vnl. Kath. en Fransch sprekend; landbouw. Mark-in-Baroeul, gem. in Fransch-Vlaande- ren, kanton Rijsel (XI 144 E 3); 16 000 inw., meest Kath. en Fransch sprekend. Landbouw, brouwerijen, steenbakkerijen, textiel. Vier kerspelen, jaarlijksche bedevaart ter eere van den H. Christoflel en zegening van auto’s. Kath. bisschoppelijk onderwijsgesticht voor M.O. voor jongens (ca. 1 000 11.); huishoudschool voor meisjes Maison St. Aignan. Merkwaardigheden: Onder het gehucht Croisé Laroche een der grootste hippodromen van geheel Frankrijk, alsmede het kasteel Chantecler, welks eigenaar Franchomme een beroemden paardenstal bezit. v. Es. Markkanaal, 6 km lang kanaal, van het Wilhelminakanaal bij Oosterhout naar de ■> Mark, 4 km benoorden Breda. Het M. is bevaarbaar voor schepen met een laadvermogen van ruim 500 t. De Mark vormt met de Dintel de 4 km lange verbinding van Breda naar het Volkerak bij Dintelsas, bevaarbaar voor schepen van 600 t laadvermogen, met dien verstande, dat door de sluis te Dintelsas slechts schepen van 200 t kunnen worden geschut. Egelie. Markolf, Duitsche doopnaam, afgeleid van Marculphus. Andere spelling voor > Marcoen. Markt. Econ. huishoudingen, die op zich zelf onzelfgenoegzaam zijn, treden door middel van den ouderlingen ruil met elkaar in verbinding en vullen elkaar aldus aan. Wanneer, zooals in een bewust op arbeidsverdeeling opgebouwde ruilverkeermaatschappij, de massale ruil tot econ. noodzaak is geworden, dient er een continu aanwezige en betrouwbare ruilmogelijkheid te bestaan. Deze ruilmogelijkheid verschaft nu de markt. Zoowel in de vrije als in de gebonden niilverkeermaatschappij is de m. noodzakelijk. Op de m. ontmoeten elkaar vraag en aanbod in massalen omvang, die tot ruiltransacties geraken, terwijl uit den op de m. ontstanen prijs (> marktprijs) en de analyse van vraag- en aanbodfactoren door de ondernemers met een van de dynamiek der maatschappij afhankelijken graad van waarschijnlijkheid kan worden afgelezen, in welke richting de toekomstige productie zich zal moeten ontwikkelen, om aan de toekomstige vraag tegemoet te kunnen komen. Uit deze belangrijke functie van de m. blijkt de noodzakelijkheid om de organisatie zoo te maken en in stand te houden en de markttechnische voorwaarden zoo te regelen, dat de m. de bovengenoemde functies zoo goed mogelijk vervult. __ . . j i ; j. De noodzaak aan goede georganiseerde m. als gevolg van de econ. ontwikkeling, heeft geleid tot een steeds verder gaande perfectionneering van de m. Naast en in de plaats van min of meer locale m. treden landelijke m. en wereldmarkten op. Naast de m. voor agrarische producten (graanmarkt, tabaksmarkt, theeveiling, fruit- en groentenveiling e.d.) ontstaan m. voor industrieele producten (->■ jaarbeurzen, autoshows e.d.). Naast m., waar de individueel te verhandelen artikelen aanwezig zijn (bijv. paardenmarkt), zijn m., waar alleen de monsters van de te verhandelen partijen (bijv. tabak) aanwezig zijn, en die, waar op type gehandeld wordt (> beurs in den stricten zin). De moderne technische hulpmiddelen (telegraaf, telefoon, berichtendienst) hebben mogelijk gemaakt, dat ook zonder persoonlijke ontmoeting van vragers en aanbieders markttransacties tot stand kunnen worden gebracht. Juist als gevolg van de econ. ontwikkeling der maatschappij neemt m., in den hier ontwikkelden algemeenen zin van massale ontmoeting van vraag en aanbod, verschillende concrete vormen aan, die ieder hun eigen kenmerken hebben. Naargelang van dezen vorm, verschilt ook weer de markttechniek. Men zie o.a. de artikelen > Beurs; Graanhandel; Geldmarkt; Veiling. Cobienhagen. Geschiedenis. De dag- en weekmarkten worden alleen door personen uit den omtrek met hun producten van nijverheid bezocht. In de M.E. heeft de weekmarkt een groote beteekenis gehad, in dezen zin, dat niet de m., doch wel de kooplieden, die deze m. frequenteerden, de steden hebben doen ontstaan. In de stedelijke cultuur, welke door de arbeidsverdeeling tusschen nijverheids- en landbouwproductie gekenmerkt wordt, wordt de m. de plaats van uitwisseling der producten. ledere stad vormt daardoor met haar onmiddellijke omgeving een zelfstandig maatschappelijk gebied. Producent en consument staan daar in onmiddellijk persoonlijk contact. Vooral voor de vleeschvoorziening waren de m. in de M.E. belangrijk. Dit soort m. is tot heden van beteekenis gebleven /oor den kleinhandel. Over den oorsprong van de > jaarmarkt, zie aldaar. Li t. : H. Pirenne, Villes, marohés et marchands au moyenage (LXVII Bev. Hist.) ; Bietschel, Markt und Stadt in ihrem rechtlichen Verhaltnis (1957). Zie ook ■> Jaarmarkt. Slootmans. Stcdcbouwkundig. De markt is dikwijls de kern, waaromheen in de periode der stede-stichtingen (12e en 13e e.) de steden zich vormden. De oudste typen hebben de m. in een verbreede straat, de marktstraat, soms in twee, loodrecht op elkaar staande straten: het marktstratenkruis. Spoedig evenwel komt men tot speciale marktpleinen, waaraan gewoonlijk de belangrijkste gebouwen liggen (hoofdkerk, raadhuis). In den modernen tijd verliest de m. zijn centrale beteekenis voor het econ. leven der steden; in overeenstemming daarmede wordt zij dan ook dikwijls uit het centrum verbannen. Lit. : Heilgenthal, Deutsche Stadtebau (Heidelberg 1921). v.Embden. Marktanalyse (handelsecon.), het onderzoek naar de samenstelling van het afzetgebied, als zoodanig een onderdeel van het conjunctuuronderzoek. Sinds eenigen tijd heeft deze analyse een meer wetenschappelijk karakter gekregen, waarbij de markt niet alleen geographisch wordt beschouwd, maar waarbij de markt meer abstract wordt bezien als de verhouding tusschen vraag en aanbod. Bij dit onderzoek kan men m. nog onderscheiden van marktwaarneming, waarbij de eerste een statisch karakter heeft en de opmeting doet voor het oogenblik, terwijl de marktwaarneming meer dynamisch van karakter is en dus de ontwikkeling der marktverschijnselen gadeslaat. Het doel van het marktonderzoek is om gegevens te verzamelen t.a.v. alle factoren, die den afzet van een artikel beheerschen, zooals kennis van de concurrentie en van de bestaande behoeften, inzicht in de koopkracht. kennis van de seizoenschommelingen en van den aard der afnemers. De door een marktonderzoek verkregen gegevens worden meestal volgens mathematischemethoden verwerkt. Vooral voor het onderzoek in ver afgelegen markten wordt bij het verzamelen en het verwerken der gegevens veelal gebruik gemaakt van instellingen, die zich op dit gebied hebben gespecialiseerd. deQuay. Marktberichten, berichten, welke belanghebbenden in staat stellen, zich een beeld te vormen van de marktpositie en de marktstemming voor een be- paald artikel of een groep artikelen op de belangrijkste markten. Deze berichten kunnen o.a. betrekking hebben op prijsnoteeringen, omzetten, aanwezige voorraden, oogstverwachtingen enz. Vsch. officieele en niet-officieele organisaties houden zich bezig met het verzamelen en publiceeren van deze gegevens. Uiteraard vindt men de inlichtingen zeer uitvoerig en volledig in de speciale vakbladen, doch ook de groote dagbladen geven dagelijks min of meer uitvoerig inlichtingen onder de rubriek: handelsberichten, bijv. voor granen, thee, koffie, suiker, cacao, katoen, rubber, wol, metalen, enz. Voor bet juist verstaan van de daarbij gebruikte termen is veelal speciale vakkennis noodig. Witsenloer. I O- ■ ■ • Markthallen, overdekte markten, waar uitsluitend of voornamelijk levensmiddelen worden verhandeld. In den regel worden ze opgerioht en beheerd door de (gemeentelijke) overheid. Sommige m. zijn bestemd voor den groothandel, andere voor den kleinhandel, weer andere voor beide. Vele m. zijn ontstaan uit week- of dagmarkten. — —Q— Ofschoon reeds in vroegere eeuwen voorbeelden van m. zijn te wijzen (> Brugge, leperen, Leuven), hebben de markthallen pas in de 2e helft der 19e eeuw een belangrijke beteekenis gekregen. In 1851 werden te Parijs centrale m. gesticht, welke zoowel den groothandel als den kleinhandel dienen. Naar het voorbeeld van Parijs zijn daarna in tal van steden in Frankrijk, Spanje, Italië, België, Engeland, Duitschland en Oostenrijk m. ontstaan. Een van de best geoutilleerde hallen is de in 1930 gereedgekomen m. te Frankfort a. d. Main, waarvan de bouwkosten ca. 15 millioen r. m. hebben bedragen. In Ned. en België is de beteekenis van de m., in het bijzonder die voor den kleinhandel, geringer dan in andere landen. In vsch. groote steden vindt men m. o.a. voor fruit, groente en visch. Bekend is o.a. de overdekte veemarkt te Den Bosch. Van belang is vóór alles een juist gekozen ligging, goed bereikbaar voor de transportmiddelen te land en te water vanuit de omgeving, doch ook voor de stedelijke vervoermiddelen en in goede aansluiting aan het straten-net der stad; hetwelk niet mag worden overbelast. De m. heeft zelden of nooit verdiepingen, hoogstens een kelder, verder speelt alles zich af op den beganen grond. De ruimte wordt ingedeeld in verkeersstrooken („straten”), waar ook auto’s moeten kunnen komen, en „stands” voor de verkoopers. Tusschensteunpunten voor de overkapping zijn ongewenscht, de constructie geschiedt in ijzer (roestgevaar), gewapend beton of hout. Bijz. zorg moet worden besteed aan de verlichting, opdat de waren goed tot hun recht komen, en aan de ventilatie, in verband met de groote hoeveelheden bederfelijke artikelen in deze ruimten. Marktkruis, kruis, opgericht op marktpleinen, voor altijd of voor den duur van de kermissen of jaarmarkten (kruisenmarkt). Langzaam aan werden om deze kruisschachten afdaken en kleine markthallen gebouwd ter bescherming tegen wind en weer. Het is niet onmogelijk, dat de ontwikkeling der markthallen hiermee verband houdt. > Marktrecht. Welters. Marktkweeker (land b.), kweeker, die producten kweekt voor den markthandel, in tegenstelling met dengene, die aan andere kweekers verkoopt of die zijn product uitvent of aan zijn cliënteele toezendt. Marktprijs. In den strikten, eoon. zin van het woord zijn prijs en marktprijs identiek, aangezien een eigenlijke prijs alleen via de markt kan tot stand komen. Ook de oogenschijnlijk buiten de markt om tot stand gekomen prijzen, bijv. de door de overheid vastgestelde prijzen, houden toch met m. verband of zijn op deze gebaseerd. In de theorie der Klassieke School in de economie wordt onderscheid gemaakt tusschcn m. en natuurlijken prijs. De m. is dan de momenteele, van de wisselende vraag- en aanbodverhoudingen afhankelijke prijs, die in zijn schommelingen den natuurlijken prijs, d.i. de prijs, die gelijk is aan de productiekosten, tracht te benaderen. De natuurlijke prijs is de normatief gedachte evenwichtsprijs, om welken de werkelijke m. heenschommelt. Wanneer men bij m. denkt aan een op een vrije markt, d.i. bij geheel vrije concurrentie der marktpartijen gevormden prijs, is er, naar het begrip, onderscheid tusschen dezen vrije-markt-prijs en een monopolistisch-beïnvloeden m. of een door de overheid in afwijking van den vrije-markt-prijs vastgestelden prijs. Cobbenhagen. Marktrcoht, de aan steden en dorpen in vroeger tijd e n verleende bevoegdheid (privilege) tot het houden van jaar- en weekmarkten. Of het m. onder de > heerlijke rechten gerangschikt mag worden, is betwist. Met het houden der markt ging soms gepaard de marktvrede, d.w.z. dat iedereen vrijelijk deze markt kon bezoeken zonder kans te loopen van een strafrechtelijke vervolging. Ten toeken van den marktvrede werd het > marktkruis opgerioht. M. wordt tegenwoordig gebruikt voor geld, dat aan de gemeente voldaan moet worden, indien een koopman op de markt een bepaalde ruimte (plaats) ter beschikking wil krijgen. Hermesdorf. Ook het Belg. recht verstaat onder m. de bevoegdheid, aan de gemeenten toegekend om markten op haar grondgebied op te richten. Onder het Fransch regime behoorde die bevoegdheid niet tot de gemeenten maar wel tot het Centraal Bestuur op voorstel van de departementen (wet 12-20 Aug. 1790, hfst. VI al. 9). Onder het Hollandsch bewind mocht geen enkele wijziging gebracht worden aan de marktdagen tenzij met machtiging van den Koning en van de Prov. Staten (K.B. 11 April 1822). Onder het Onafhankelijkheidstijdvak werd aanvankelijk het m. toegekend aan de Provincieraden. Deze inderdaad moesten zich uitspreken over de aanvragen, door de gemeenteraden ingediend aangaande het oprichten of afschaffen van markten op haar grondgebied (wet van 30 April 1836 art. 32). Later, nl. door de wet van 27 Mei 1870, werd het m. onbeperkt aan de gemeentebesturen toegekend. M. heeft ook nog een fiscale beteekenis, nl. de bevoegdheid, die de gemeenten hebben plaatsgeld te heffen in de hallen, op de jaarmarkten, op de markten en in de slachthuizen, alsook stand-, waag-, meet- of peilgeld te eischen. Dit recht wordt geregeld door art. 77 5° van de gemeentewet. Rondou. Marktvrcde, -> Marktrecht. Mark Twain, > Twain (Mark). Marlagnc, gebied bij > Tusschen-Samber-en- Maas. Marlborough, oud stadje in het Eng. graafschap Wiltshire, aan de Kennet-rivier; ca. 4 000 inw. Marlborough, John Churchill, hertog van, Eng. veldheer en staatsman. * 3660 te Munbury, f 16 Juni 1722 te Cranboran-Lodge. Werd page bij den hertog van York, den lateren koning Jacob 11, onderscheidde zich bij de onderdrukking van Monmouth’s opstand (1686), maar verklaarde zich, hoezeer ook aarzelend, in 1688 voor Willem 111. In 1701 kreeg hij het opperbevel van dezen koning en speelde daarop zijn groote rol onder koningin Anna, mede door zijn gemalin Sarah Jenkins, de vriendin der koningin; behaalde de reeks zijner befaamde overwinningen in den Spaanschen Successie-oorlog en hield als staatsman de verbondenen krachtig bijeen tot het groote doel. In 1710 kwam hij ten val, mede door het einde der vriendschap tusschen de beide vrouwen, terwijl de Tory-partij den vrede met Frankrijk wilde. L i t.: Reid, John and Sarah, duke and duchess of M. (1914) ; Taylor, The wars of Marlborough 1702-1709 (1921). v.Gorkom. Marlboroufjh Downs, ook White Horse Hills genoemd, krijtheuvelrug in Engeland ten Z. van het boven-Theemsdal (XII 464 E/F 6). Ten Z. ervan Vale of Kennet, waardoor kanaal- en spoorwegverbinding Reading-Bristol. Marle, Eaimond van, Ned. kunsthistoricus. * 1887 te Den Haag, f 1936 te Perugia (Italië). Studeerde te Parijs aan de École des Chartes, de École pratique des Hautes Etudes, de Sorbonne en de Parijsche universiteit. Tot 1918 woonde M. in Parijs, daarna te Perugia. Werken: Simone Martini et les peintres de son école (1920) ; Recherches sur I’iconogr. de Giotto et de Duccio (1920) ; La peinture romaine au Moyen-Uge (1921); The development of the Italian schools of painting (18 dln. 1923-’36); Iconogr. de I’art profane au Moyen-üge et è, la Renaissance (2 dln. 1931-’32). Marlitt, E u g e n i e, pseud. voor E u g e n i e John, Duitsch schrijfster van optimistische, oppervlakkig liberale, maar onderhoudende, niet steeds van bedekte zinnelijkheid vrije vrouwenromans. * 5 Dec. 1825 te Armstadt, f 22 Juni 1887 aldaar. Voorn, werken: Goldelse (1867); Das Geheimnis der alten Mamsel (1868); Beichsgrafin Gisela (1869). U i t g. in 10 dln. (1916). /• Marlow, Geor g e s, Fransch-Belgisch dichter van de traditioneele richting. * 1 April 1872 te Mechelen. Voorn, werken: L’Ame en Exil (1895); Des Vers (1899); Hélène (1926). Marlowe, Christopher, Eng. dichter en tooneelschrijver. * 6 Febr. 1664 te Canterbury, f Mei 1593 te Londen. Leidde een zeer losbandig leven en was opstandig tegen den geest van het Christendom. M. is een van de belangrijkste tooneelschrijvers vóór Shakespeare, en diens wegbereider in vele opzichten. De eerste, die het blanke vers in het drama met meesterschap hanteert. Zijn spelen Tamburlaine, Dr. Faustus (1588), Jew of Malta (21689), Edward II (gedrukt 1594) hebben schier evenveel gebreken als schoone eigenschappen. M. verlustigt zich in gestalten van super-normale dimensies; zijn karakters zijn bij voorkeur Übermenschen in de boosheid. Hun taal (als in Tamburlaine) wordt niet zelden bombast. Daartegenover staan momenten van klemmende spanning en grootsche tragiek. Geniale passages zijn niet zeldzaam (Dr. Faustus). M. kent geen humor. Zijn werken zijn vele malen uitgegeven. r • . i nu; • at wi;. ta I-i non\ . L i t.: A. Symons, Studies in the Elis. Drama (1920' ; J. H. Ingram, Ch. M. and his Associates (1904); H. Jung, Das Verhaltnis M.’s zu Shakesp. (1904) ; C. F. T. Brooke, The M. Canon (1922); Mark Ecoles, Chr. M. in Bondon (1934). F. Visser. Marlpriem (scheep v.), stalen priem of pen, gereedschap van den tuiger of takelaar bij het splitsen of ineenvlechten van touwwerk. Marly-le-Roi, stad in het Fr. dept. Seine-et-Oise, ten Z. van Parijs aan de Seine gelegen; ca. 23 000 inw. (vnl. Kath.). Vooral bekend door het in 1677 op last van Lodewijk XIV door Le Notre aangelegde lustslot. Het hoofdgebouw werd later geflankeerd door 6 paviljoens ter weerszijden, voor de hovelingen; achter de pav. waren bosquets, met allerlei speelplaatsen, enz. Het geheel werd verlevendigd door beelden van Coustou en Coysevox. Eigenlijk kwam het nooit geheel gereed en gedurende de Revolutie werd het totaal verwoest. Hendrieks. Marmarosj, Hong. naam voor > Maramures. Marmelade, Fransche naara voor > jam. Marmer (p etr o g r.), gemetamorphoseerde kalksteen, die door de metamorphose kristallijn geworden is, hetgeen het gesteente een korrelig aanzien geeft. De oorspr. structuur van de kalksteen, fossielen en anorganische resten zijn verdwenen. Bijmengsels in het oorspr. gesteente geven aanleiding tot de vorming van allerlei kalksilicaten, zooals skapoliet. Ook glimmer-mineralen en graphiet komen veel voor, zij kunnen het gesteente een geaderd uiterlijk verleenen. Jono. uou. jony. M. is een der mooiste natuursteensoorten en komt in vele soorten en kleuren voor. Het wordt uit open groeven gewonnen. De vsch. Ital. en Fr. benamingen zijn meestal naar de kleur gegeven, zooals Bianco, Blanc (wit); naargelang van de bijmengsels verandert de kleur, zooals door ijzeroxyde van geel (Giallo) tot rood (Rosso, Rouge), met koolstof van grijs (Grigio, Gris) tot zwart (Nero), met chloriet en serpentijn tot groen (Verde, Vert) ; ze worden ook wel genoemd naar de gelijkenis, zooals Brocatello (brokaataohtig), Paonazzo (met pauwenvederteekening). De meest bekende marmers worden gevonden: a) in Italië. Vooral bekend is hier het witte m. van Carrara (Bardiglio is fijnkorrelig en donker, in tegenstelling met Chiaro, waarmede de lichte soorten worden aangeduid), b) In Griekenland: te Penteli (fijnkorrelig wit en blauwachtig wit), op het eiland ïinos (wit of van verschillende kleuren, meestal geaderd), c) In België, bij Philippeville (Rouge griotte), in Henegouwen (St. Anna : donkerblauw en grijs geaderd), d) In Frank r ij k, in de Provence (Jaune jaspé: Jurakalksteen), in het dept. Pas de Galais (Napoleon rouge en Napoleon gris, welke namen te danken zijn aan de toepassing op het graf van Napoleon), e) In D u i t s c h 1 a n d: in de Lahnstreek (donker, roodachtig, zwart met witte aderen), Saksen (zwart), Silezië (rood en grijsblauw), Thuringen (rood en grijs met witte aderen of vlekken). Voorts komt m. voor in Oostenrijk, Tirol, Noorwegen, Zweden, Engeland, lerland, Klein-Azië, Noord-Amerika e.a. De drukvastheid varieert tusschen 500 en 2 600 kg per cm2. P. Bonnap.rtn. pui cm-. l. tsongaens. In de architectuur worden de vsch. marmersoorten veel gebruikt. Bij Grieken en Romeinen als massieve blokken voor kolommen, treden en muren. Later wordt m. ook als bekleeding gebruikt, speciaal de gekleurde en geaderde soorten. De beeldhouwer gebruikt het blinkend witte, eenigszins doorschijnende Carraramarmer (mooiste soort het stauaire m.). De verwerking eischt groote vaardigheid. Tot op ong. 1 cm boven het oppervlak van het beeldhouw- werk gebruikt de kunstenaar den zwaren moker en puntbijtel, de verdere marmerlaag moet met gradien en bijtel met lichte slagen weggenomen worden, omdat anders doode plekken ontstaan, waar het m. niet meer doorschijnend is. De geklemde marmers worden voor de binnenarchitectuur gebruikt. Etienne. Marmcrclruk, een uitvinding van den Amerikaan Kelly, welke tot doel had marmerpapier door middel van de drukpers na te bootsen. Het meest wordt marmerpapier (een gekleurde papiersoort met marmeradering) langs lithographischen weg verkregen. Marmion, 1° dom C o 1 u m ba, Benedictijn, sinds 1909 abt van Maredsous. * 1 April 1858 te Dublin, f 30 Jan. 1923 te Maredsous. Verwierf zich groote bekendheid als zielenleider en schrijver van geestelijke werken. Lit. : R. Thibaut, biographie (1929) ; id., L’union a Dieu d’après les lettres de Dom M. (1934). 2° Sim o n, Fransch schilder en miniaturist, werkzaam te Valenciennes in de tweede helft der 16e eeuw. f 1489 aldaar. Tegenwoordig schrijft men hem met vrij groote zekerheid een omvangrijk oeuvre toe, meest van miniaturen. Zijn stijl verraadt, dat hij in Vlaanderen geschoold moet zijn (Bouts?), echter heeft zijn uiterst verzorgde en geacheveerde werkwijze ook sterke Fransche eigenschappen. Bijzonder treffend in zijn werken zijn de uitvoerige, rijk gedetailleerde landschappen. Schretlen. L i t.: F. Winkler, Flam. Buchmalerei (1925). 11/9» X 9 TT lllAlVl j X Idllia JJ UvllllidiOl Vi yX O j 9 Marmite, 1° soepketel of vleeschketel. 2° Naam van een plantaardig voedingsextract, nl. een geconcentreerd, houdbaar preparaat ; samengesteld uit gist en groenten; rijk aan vitaminen B. b XIJ IV UUU Y xvixkixxxi^xi Supermarmite heeft noghoogervitamineneehalte en bevat weinis zout. genaice cu uevcu. weinig zout. .Marmol, José, Zuid-Amer. schrijver en politicus. * 2 Dec. 1818 te Buenos Aires, f 9 Aug. 1871 aldaar. Zijn werken richtten zich tegen den Argent. dictator Rosas, door wien hij in 1838 verbannen werd. Voorn, werken: Cantos del peregrxno (2 drama’s) ; El Poeta ; El Cruzado ; Amalia (1852). Marmol y Carvajal, Luis del, Spaansch geschiedschrijver. * 1620 (?) te Granada, f 1600. O J *w”v V*/ , *«VV. Werken: Descripción general de Africa (Granada 1573) ; Hist. del rebelión y castigo de los moriscos de Granada (Malaga 1600 ; tegen > Hurtado de Mendoza). Marmont, Auguste Viesse de, hertog van Ragusa, maarschalk van Frankrijk. * 20 Juli 1774 te Chatillon-sur-Seine, f 2 Maart 1852 te Venetië. Diende met Napoleon voor Toulon (1793), onder hem in Italië en Egypte, steunde diens staatsgreep in 1799, commandeerde de Bataafsche troepen in 1804-’O5 (kamp van Zeist, Den Helder, Ulm). Gouverneur van Ragusa, daarna van Illyrië (1806-’ll). Streed nog in Portugal, Spanje en Duitschland (Lützen-Bautzen 1813). Verdedigde Parijs, onderhandelde reeds voor Napoleon’s abdicatie met de verbondenen (1814). Bestreed tevergeefs den opstand tegen Karei X (1830). Antoni. Marmontel, Jean Fran 9 o i s, Fransch letterkundige. * 11 Juli 1727 te Bort (Limousin), f 31 Dec. 1799 te Gaillon (Normandië). Romancier, verteller (Contes Moraux, 1761; Bélisaire, 1767 ; Les Incas, 1777; enz.); onbeholpen tragedieschrijver van de post-klassieke richting ; criticus (Poétique fr., 1763; Eléments de litt., 1787); medewerker aan de „Encyclopédie”; lid (1763) en bestendig secretaris (1783) van de Fr. Academie. Belangwekkend blijven zijn Mémoires (1804). Hij was aanhanger van de princiepen der „Philosophen” (zijn Bélisaire staat op den Index), doch stierf Katholiek. Willemyns. Marmora (Marmara), Zee van, binnenzee tusschen Klein-Azië en het Balkanschiereiland (111 672 G/H 4); opp. 11 500 km2, lengte 280 km, max. breedte 80 km, gemidd. diepte ca. 290 m (grootste diepte 1 400 m). Door den Bosporus is de Zee van M verbonden met de Zwarte Zee, door de Dardanellen met de Aegeïsche Zee. Aan de oppervlakte trekt een zoutarme stroom van het Oosten naar het Westen; een zoutrijkere onderstroom trekt in omgekeerde richting. De naam dezer zee is afkomstig van het er in gelegen eiland Marmora. Wissmann. Marmora, Alfonso, markies la, Ital. generaal en staatsman. * 17 Nov. 1804 te Turijn, f 6 Jan. 1878 te Florence. Als officier der artillerie te paard, een korps, dat hijzelf in zijn land had ingerioht, onderscheidde hij zich in den oorlog van Piëmont tegen Oostenrijk (1848-’49). In 1849 werd hij min. van Oorlog, reorganiseerde het leger naar Pruisisch model en voerde het bevel over het Ital. expeditiekorps in den Krim (slag aan de Tsjernaja). Gedurende den Oostenrijkschen oorlog van 1869 was hij chef van den generalen staf. Als minister-president sloot hij in 1866 een verbond met Pruisen tegen Oostenrijk, gedurende den daarop volgenden oorlog leed hij bij Custozza (24 Juni 1866) een verpletterende nederlaag, moest ontslag nemen en overleefde aldus zijn eigen roem. Lousse. Werken: Un po piü di luce sugli'eventi polit. e mil. dell’ anno 1866 (Florence 1873, 61879 ; Duitsch, 1873); Un episodio del Risorgimento ital. (Florence 1876). L i t.: Massari, II gen. A. La M. (1880); Chiala, Ancora un po piü di luce sugli eventi polit. e mil. dell’ anno 1866 (1902); Encicl. ital. (XX 1933). Marmot (Arctomys marmota L.), door de Romeinen alpenmuis genoemd, een soort der fam. eekhoomachtigen van de orde der knaagdieren, leeft in het hooggebergte van Europa. De m. wordt 60 cm lang en 15 cm hoog. De dichte, vrij lange beharing is op de bovenzijde vaalgrijs, op de geheele onderzijde donker roodachtig-geel. De m. graaft kleinere, meer eenvoudige holen voor den zomer, en diepere, beter aangelegde voor den winter, waar zij 2/3 van het jaar doorbrengt. Het voedsel bestaat uit grassen en alpenplanten. Keer. Marmoutier (Martini of Magnum mon a s t e r i u m), voormalig klooster bij Tours, ca. 376 gesticht door den H. Martimis en een kweekplaats van vele Gallische bisschoppen. Het werd in 863 door de Noormannen verwoest; later hersteld, sloot het zich bij de Cluniacensen aan en in 1643 bij de Maurijnen. Tijdens de Fr. Revolutie opgeheven. Th. Heijman. Marne, 1° z ij r i v i e r van de Seine (XI 96 F 2), ontspringt op het Plateau de Langres, doorloopt met een wijden boog de Champagne en mondt bij Parijs in de Seine uit. Totale lengte ca. 626 km, waarvan 473 km bevaarbaar. De M. vormt de verbinding tussohen Rijn, Maas, Saóne en Le Havre. De benedenloop is nl. gekanaliseerd (180 km), hierbij sluiten zich vele kanalen aan, zooals het Canal latéral a la M., het Aisne-Marne-kanaal, het Marae-Rijnkanaal en het Marne-Saóne-kanaal. Bekend vooral door de > Marneslagen. Heere. 2° Departement in Oost-Frankrijk (XI 64, rvr. 16); opp. 8 205 km2, 412 000 inw. (1931; vnl. Kath.); hoofdstad Chalons-sur-Mame. M. omvat groote deelen van de Champagne ponilleuso (met veel bosch), in het O. reikt het tot de Argonnen, in het W. tot Brie en Tardenois, met veel landbouw (suikerbieten, tarwe). M. is het land der champagne en van de vele industrieën, die daarmede samenhangen, zooals flesschen, kurken, capsules. Verder chemische, textielen machinefabrieken (auto’s, vliegtuigen). Heere. 3° Haute-Marnp, departement in Frankrijk (XI 64, nr. 14); opp. 6 627 km2, 190 000 inw. (1931; vnl. Kath.); hoofdstad Chaumont. Het dept. omvat de Noordelijke deelen van het Centraal Massief en is onvruchtbaar. Eén derde is bezet met bosch, 1/3 wordt gebruikt voor landbouw. Er zijn steengroeven en ijzermijnen, leerlooierij, schoenen- en papierfabrieken. Heere. Marnef, Piet e r, > Kartuizers (sub B, in de Nederlanden). Marncfle, gem. in het N.W. van de prov. Luik, ten N.W. van Hoei (XVI 704 B 2); opp. 838 ha, 900 inw.; rivier: Burdinal, zijrivier van de Méhaigne ; heuvelachtige omgeving; landbouw. M. behoorde aan het prinsbisdom Luik. Marner, Konr a d, Middelhoogduitsch dichter. * Ca. 1230 te Ulm, f 1270, als oud, blind man vermoord. Hij is de eerste geleerde spreukdichter, als hoedanig hij zich bijzonder vruchtbaar toonde; als lyricus beteekent hij minder; hij beoefende ook de alba, Tagelied, en het danslied. Dichter om den broode,vagans, van wien ook een vijftal Latijnsche liederen bewaard zijn. V. Mierlo. HJitg.: Ph.Strauch,in Quellen u. Forschungen (1876). Marnesiajjon. Eerste Marnesla". Na door de Duitschers in N.O. Frankrijk geslagen te zijn (zgn. grensslagen en Maasgevechten tot 1 Sept. 1914), trokken de Franschen, waarbij een Engelsch leger (French), ordelijk en geheel in de hand van hun opperbevelhebber Joffre terug tot Z. van de Mame, met als spil de vesting Verdun, ten einde tijd en ruimte te winnen voor een tegenaanval. Toen de Duitschers de vesting Parijs, tevens knooppunt van strategisch Eerste Marneslag. Stand op 6 September 1914. De Romeinsohe cijfers duiden het le enz. Duitsche leger aan. belangrijke spoorwegen, alwaar behalve de bezetting nog reserves lagen en aangevoerd werden en Maunoury met het 6e leger stond, rechts lieten liggen en voorbij trokken, besloot Joffre op 4 Sept., mede op aandringen van Parijs’ gouverneur Galliéni, tot den tegenaanval bij de Mame, steunend op de vooruitgeschoven hoekpijlers, de vestingen Verdun en Parijs. Dit geschiedde juist op tijd, waarop de Duitsche „Oberste Heeresleitung” (von Moltke Jr.), het gevaarlijke der situatie ziende, besloot den grooten opmarsch te staken. 6 Sept. zou de eerste aanvalsdag zijn. De grootste veldslag der wereldgeschiedenis begon. In totaal namen op een front van 250 km21/2 millioen man aan den strijd deel, dietotlOSept.duurde. In het W. vielen de Franschen onder > Maunoury, die steeds versterkingen ontving van Joffre uit het O. vestingfront en van Galliéni per taxi’s uit Parijs, hardnekkig aan en bonden daar het le Duitsche leger (von Kluck). Engelschen en Franschen (Franchet d’Esperey) stootten tusschen het le en 2e Duitsche leger (von Bülow) in en dreven beide over de Mame terug. Het Duitsche centrum (3e leger, Saksers onder von Hausen) poogde tevergeefs Foch en Langle de Cary tegen te houden in de moerassen van St. Gond en in de boschrijke Argonnenheuvels, terwijl het leger van Sarrail tegenover de aanvallen van het 4e Duitsche leger (hertog Albrecht van Wurttemberg) en het 5e Duitsche leger (kroonprins Wilhelm) stevig aan Verdun vasthield. 9 Sept. trokken do Duitschers in het Westen, 10 Sept. in het centrum en het Oosten geordend tot N. van de Aisne terug, alwaar zij een verdedigingsstelling innamen. In tegenstelling met von Moltke Jr., die gedurende de operaties ver achter het front bleef (Luxemburg) en weinig leiding aan zijn legercommandanten gaf, was Joffre in nauwe voeling met zijn onderbevelhebbers en bezocht hen persoonlijk. Van grooten invloed op den uitslag is geweest de omstandigheid, dat de Duitsche W. vleugel in tegenstelling met de vooropgezette bedoeling te zwak was geworden door het beleg van Maubeuge en Givet, door het gedwongen achterlaten van troepen tegen de uit Antwerpen actief optredende Belgen en door het zenden van twee legerkorpsen naar Oost-Pruisen, waar zij niet strikt noodig waren. De groote beteekenis van dezen slag ligt in het feit, dat het Duitsche veldtochtsplan totaal mislukt was, omdat nu niet snel, binnen zes weken, met Franschen, Belgen en Engelschen was afgerekend en de hoofdmacht thans niet tegen de Russen ingezet kon worden. Tweede llarneslag. Alvorens een hoofdoffensief in Vlaanderen in te zetten, grepen de Duitsohers in Juli 1918 nog eens een zwakke plaats in het Fransche front aan, teneinde de strategische reserves der geallieerden daarheen te lokken. 15 Juli vielen zij ter weerszijden van Reims aan en kwamen bij Dormans Z. van de Mame. De niet verraste Franschen trokken op een tweede stelling terug, waardoor vele aanvalsvoorbereidingen der Duitschers hunne beteekenis verloren. xvn. 9 Mede door het ingrijpen van het Fransche 6e leger onder Mangin (18 Juli bij Villers Cotterêts) in hun rug, gingen de Duitschers reeds op 21 Juli over de rivier terug. Sinds dien waren zij in het W. niet meer in staat om aan te vallen en ging het initiatief volkomen aan de geallieerden (Foch) over. Antoni. Msirnix, 1° J a n van, heer van Thoulouze en van Bndingen; broeder van Philips. * Vermoedelijk ca. 1632, f 13 Maart 1667 te Oosterweel. Hij volgde te Genève de lessen van Calvijn en Beza, en keerde met zijn broeder in 1661 (?) naar de Nederlanden terug. Dadelijk nam hij als Protestant deel aan de opstandige beweging van de Ned. edelen, en stelde met Gilles Leclercq de akte van het > Eedverbond op (1666). Ook bij het opstellen van het Smeekschrift der Edelen (1666) was hij behulpzaam geweest. Hij nam deel aan de besprekingen van de edelen en Calvinisten te St. Truiden en was onmiddellijk na den beeldenstorm te Antwerpen in de stad als kapitein van den Prins van Oranje en steunde er de eischen van de Calvinisten. M. nam verder deel aan al de onderhandelingen met Brederode, welke de opstandige actie in de richting van het geweld dreven, en ondernam met enkele andere kapiteins den aanval op het fort Rammekens bij Middelburg. Na de mislukking van dien aanval keerde hij met zijn benden naar Antwerpen terug, doolde enkele dagen rond de stad, totdat de regeeringstroepen den 13en Maart 1667 het genzenleger te Oosterweel vernietigden, waarbij M. met het grootste deel van zijn soldaten gedood werd. Lit.: Nw. Ned. Biogr.Wbk. (I en III). V. Roosiroeck. 2° Philips van, heer van St. Aldego n de enz., Zuid-Nederlandsch staatsmanengeleerde; broeder van Jan van Marnix. * 1638 te Brussel, f 15 Dec. 1598 te Leiden. Studeert te Leuven en te Genève (leerling van Calvijn en van Theod. Beza). Bij zijn terugkeer in onze gewesten (1561 ?) schaart hij zich bij de oppositie en maakt deel uit van het Eedverbond der Edelen (Juli 1666). Na den beeldenstorm zal hij in „Van de beelden afgheworpen in de Nederlanden in Augusto 1566” deze daad rechtvaardigen. Begin 1667 verwijlt hij in Duitschland om troepen voor de rebellen aan te werven; hij wijkt met Oranje uit en vestigt zich te Einden, waar hij zijn pen in dienst van de opstandelingen stelt. Weldra wordt hij de vertrouweling van Oranje, spreekt de Staten van Holland op hun vergadering van Dordrecht toe (Juli 1572), wil allen tot den strijd aanzetten, doch wordt in Nov. 1573 bij de verdediging van Maasland-Sluis gevangen. Hij poogt Oranje tot onderhandelingen met Philips H aaten zetten, en, uit de gevangenschap verlost (Oct. 1674), neemt hij deel aan de vredesonderhandelingen van Breda (Maart 1676), onderteekent de Pacificatie van Gent (1576), en bewerkt achtera! de Staten-Gen, om Oranje als stadhouder van Brabant aan te stellen. Den „roligie-vrede” bewerkt hij mede, neemt deel aan de vredesonderhandelingen van Keulen (1679), onderhandelt met den hertog van Anjou (1578) en blijkt trouwens ook later voorstander van een naar Frankrijk georiënteerde politiek. Tot burgemeester van Antwerpen aangesteld, moet hij die stad 17 Aug. 1686 overgeven. Prof. van der Essen heeft bewezen, dat alle aantijgingen over verraad van M. ongegrond zijn. Na 1690 wordt hij door de Staten van Holland als afgezant naar Engeland en bij Hendrik IV, koning van Frankrijk, gezonden; daarna vestigt hij zich te Leiden, waar hij, na een verbazende letterkundige bedrijvigheid (zie onder), enkele jaren later sterft. M. is een invloedrijke figuur geweest in den opstand van de Nederlanden tegen Spanje. L i t. : de werken van Juate, Van den Have, W. v. Bergen. Tjalma, A. Eiken, Alberdingk-Thijm, en het meest recente : Fr. Wittemans, M. v. St. Aid., minister v. Willem v. Oranje (Antwerpen 1934); Nw. Ned. Biogr. Wbk. (I en III). y. Roosbroeck. Letterkundige arbeid. M. schreef in het Fransch, het Latijn en ook in het Nederlandsch. Hij vertaalde de psalmen uit het Hebreeuwsch. Die vertaling, veruit de beste, behoort tot het voortreffelijkste der 16e eeuw. Als onverdraagzaam Calvinist bestreed hij zoowel de andere Herv. gezindheden als de Kath. Nog werkte hij bij bet einde van zijn leven, in opdracht van de Alg. Staten, aan een vert. van den Bijbel. Het geschrift, dat hem het meest beroemd heeft gemaakt, is zijn (oorspr. Ned.?) > Byencorf der H. Roomsche Kercke, voor de eerste maal verschenen in 1669, zonder jaar of plaats; onder den deknaam Isaac Rabbotenu van Loven, licentiaet in de Pauselicke Rechten, en uit spot aan Fr. Sonnius, bisschop van Den Bosch, opgedragen. Als pamflet, niet als kunstwerk, heeft het een grooten invloed gehad, ook in het buitenland: Duitschland (vert. door Fischart) en Engeland. Dat hij ook het Wilhelmuslied zou gedicht hebben, staat niet vast. üi t g.: d. F. Quinet, A. Lacroix en Alf. Willems (7 dln. Brussel 1857-’6O) ; J. J. van Toorenenbergen, Marnix’ godsd. en kerk. Geschriften (3 dln. 1871->7B). Over auteurschap van het Wilhelmus : samenvattend overzicht bij P. Leendertz Jr., Het Wilh. van Nassouwen (1925); Fr. Kosmaan, W. v. N. (1923); J. W. Muller, in Album Tarlenck (1931). V. Mierln. Maroboduus, koning der > Marcomannen sedert 8 v. Chr. Zijn rijk, gevormd uit een bond van Oost- Germ. volken, weerstond een tijd lang aan de Romeinen. Toen M. door Arminius verslagen was, verbrokkelde zijn rijk stilaan en ging in 19 n. Chr. over in Rome’s macht. M. stierf in 41. E. De Waele. Marokkaansehe kwestie, > Marokko (C). Marokko. A) Aardrijkskunde. M. is het N.W. deel van het Afrik, vasteland, bijna geheel in Fransch bezit, behalve het •> Rif, dat aan Spanje behoort, en -> Tanger, dat onder internationaal beheer is. Fr. Marokko beslaat ong. 420 000 km2 en telt ca. 5 000 000 inw., meerendeels Mohamm. Zie de kaarten van Afrika in dl. I. Opbouw cn landschappen. De Maghreb is het hoogste gedeelte van N. Afrika, en behoort om zijn geol. bouw tot het Europ. Tertiair geplooid Alpensysteem, waarvan de > Atlas, het meest Z. W. reikend lid is. In M. worden de volgende landschappen onderscheiden: het Rif, de Midden-Atlas, de Hooge Atlas, de Anti-Atlas, de Atlantische vlakten, de Meseta en het Oost-Marokkaansoh hoogplateau. Het Rif is een gebergte, dat zich steil in boogvorm nitstrekt langs de Middellandsche Zee, van het Moeloeja-dal tot de zeeëngte van Gibraltar, en dat, geologisch gesproken, eerst sedert kort gescheiden is van de Spaansche Siërra Nevada. Ofschoon het zich niet boven de 2 500 m verheft, wekt het Rif toch in hooge mate den indruk van hooggebergte, waartoe niet enkel zijn Tertiaire ouderdom bijdraagt, maar ook het feit, dat het plotseling op den rand der zee verrijst en dat de insnijdende erosie van Seboe met bijrivieren alsmede die van de Moeloeja, het Rif scherp gescheiden houdt van de Atlas-keten. De Midden-Atlaa ligt ten Z. van het Rif en wordt hiervan verwijderd door de „poort van Taza” d.i. een laagte, waar in geologisch jongen tijd de Oceaan in verbinding stond met de Middellandsche Zee. De Midden-Atlas vertoont vaak een Jura-type met talrijke karstverschijnselen. In het N., in de omgeving van Taza, liggen de hoogste toppen, die meer dan 3 300 m bereiken. Waar er talrijke breuken voorkomen, strekken zich kenmerkende vulkaanlandschappen uit. Daar de Midden-Atlas veel regen opvangt, vooral in het Westen, kan hij de drie voornaamste waterloopen van M. voeden, nl. de Oem er R’bia, Seboe en Moeloeja. De Hooge Atlas begint met kaap Ghir in Z. W. Marokko en loopt inZ. W.— N. O, richting naar den Midden-Atlas; de laagte, waarin de boven-Moeloeja stroomt, vormt de scheidingslijn tusschen Hoogcn en Midden-Atlas. In het W. deel van den Hoogen Atlas komen graniet- en Primaire gesteenten aan den dag; daar ook verheffen zich de hoogste toppen, welke boven de 4 000 m reiken. In het O. deel verdwijnen geleidelijk do oudste rotsen en komen Jura-lagen aan het licht. Oij meerdere plaatsen draagt de Hooge Atlas duidelijke bewijzen van vergletsjering. De Anti-Atlas ligt op den rand van de woestijn en wordt ten N. begrensd door de Soes-vlakte. Tusschen Hoogen en Anti-Atlas rijst het vulkaangebergte van Siroea op, ruim 3 300 m hoog. De eigenlijke Anti-Atlas overtreft even 2 500 m en draagt de kenmerken van een opgeheven en soms verhakkelde schiervlakte. In het N. 0. gaat het gebergte over in een kalkachtig hoogplateau, dat Sahara-eigenschappen vertoont. Tusschen de gebergten van Rif en Atlasketens, langs den Atlant. Oceaan, strekken zich de kustvlakten en de Meseta uit. De Noordelijke vlakte is die van de Marokko, Algeriê en Tunis (Barbarijsch hoogland). Seboe, een oud-Tertiair bekken met Quartaire lagen bedekt, waarvan het W. deel, de Gharb, zeer moerasachtig is en waarvan de „merjas”, die drooggelegd worden, een aanzienlijke vruchtbaarheid bezitten. Meer Oostwaarts neemt de Atlant. invloed af, continentale kenmerken treden op en veel waterloopen; het is de rijke streek van Fez, een der vruchtbaarste van N. Afrika. De kustvlakten van Chaoeia, Doekkala en Abda, vanaf de Seboe tot Mogador, worden doorgaans van den Oceaan afgesloten door lage duinen. Men treft er lichte, soms kleiachtige gronden aan en meer binnenwaarts, op de kalkachtige lagen, de „tirs”, zeer vruchtbare verweeringsgronden, die uitmuntend geschikt zijn o.a. voor graanland. Tusschen de kustvlakten en den Atlas strekt zich de M es e t a uit, d.i. een overgebleven strook van de oude schiervlakte, herhaaldelijk verbrokkeld en opgeheven, bedolven door latere zeesedimenten, welke vaak door erosie afgespoeld werden. Het klimaat wordt er onaangenaam en de steppenlandschappen zijn er talrijk'. In de omgeving van Marrakesj dreigt reeds de Sahara-invloed. De hoogvlakte van Oost-Marokko werkt de steppen- en zelfs Sahara-invloeden in de hand, die verscherpt worden door het feit, dat de regenrijke Westenwinden worden opgevangen door de Atlas- en Rifgebergten. Het Dahra-plateau vertoont een groote gelijkenis met het Algerijnsch sjots-hoogland. Economische bcteckenis. Behalve de hooger vermelde factoren, heeft het klimaat een grooten invloed op de verspreiding der econ. voortbrengselen van Marokko. Het lagere Westen is inderdaad veel vochtiger en zachter van temp. dan het hooge Oosten. In dit laatste gedeelte treedt de continentale werking op en waait de „sirocco”; langs de Atlant. kust echter heerscht de koude Canarische zeestroom, die de temp. werkelijk verzacht, en daar waaien vochtige oceaanwinden. Verder is de invloed van de menschen van beteekenis; bijv. door het al of niet willen verbouwen van sommige producten, door het uitroeien van bosschen, dat maar al te vaak geschiedde in Marokko. Toch komen er nog uitgestrekte wouden voor van kurkeiken en ceders, vooral in het W. en op de hellingen van den Atlas. De thuya’s zijn overvloedig, vooral in den Hoogen Atlas; verder dient de arganier vermeld, welke veel gelijkenis vertoont met den olijfboom. De Fr. regeering doet veel ter bevordering van de herbebossching, dank zij ook de ervaringen in Algeriëopgedaan. De landbouw levert vooral rijke oogsten op in de Atlant. kustvlakten, waar o.a. tarwe, gerst, maïs en sorgoem verbouwd worden. Vermeldenswaardig is verder de druiventeelt, waartoe zich het klimaat en de bodem uitstekend leenen, maar die beperkt wordt door het Islam-wijnverbod en door geringen ijver van Frankrijk. Voor katoenaanplanting is nu weer nieuwe belangstelling ontstaan. Ooft- en tuinbouw zijn van groote beteekenis. De olijf neemt een aanzienlijke plaats in; de vijg wordt haast in alle streken gewonnen, citroenen en sinaasappelen worden zeer op prijs gesteld, amandelen worden meest aangeplant in het Zuiden; perziken en abrikozen gedijen er uitmuntend; noten rijpen tot op 2 000 m in de gebergten; dadels groeien vooral in de Tafilelt. Er worden ook proeven gedaan met moerbeiboomen, voor de zijderups, welke echter nog geen voldoende resultaat opleverden. Voor de inboorlingen zijn landbouw en veeteelt de belangrijkste bronnen van bestaan. De aanzienlijke regenval in de W. gebergten is zeer gunstig voor de weiden-ontwikkeling; jammer genoeg is de verzorging van het vee nog achterlijk, alhoewel het Fr. bewind ook hier maatregelen treft. Schapen- en geitenkudden komen talrijk voor; de mnderteelt en de hoenders zijn eveneens van beteekenis; als lastdieren worden gebruikt ezels, paarden, muilezels en kameelen. De industrie bestaat in de eerste plaats in het verwerken van phosphaten, welke in machtige hoeveelheden ontgonnen worden in de omgeving van Casablanca en Marrakesj. Oostelijk M. levert mangaanertsen en anthraciet. Petroleum werd ontdekt en een aantal andere delfstoffen, waarvan echter het rendcerend vermogen nog niet werd bepaald. De aloude weefnijverheid wordt nog steeds in eere gehouden door de inboorlingen, niettegenstaande het dreigend gevaar der mededingende Europ. producten. Als oude kunstnijverheid zijn ook van belang de lederen wapenvervaardiging en de pottenbakkerij. Sedert de Fr. pacificatie heeft de Europ. industrie snelle vorderingen geboekt in dit lang afgesloten land. Vooral in de modern georganiseerde havensteden heerscht een nieuwe econ. bedrijvigheid. Anderzijds is de voorraad „witte steenkool”, waaraan het Atlasgebergte rijk is, van niet gering belang voor de toekomst. De handel beteekende zeer weinig vóór de Fr. bezetting; in de laatste jaren is hij geweldig gestegen. Ofschoon M. aan Frankrijk toebehoort, merkt men op, dat dit land ca. 77 % ontvangt van den uitvoer en dat het Fr. aandeel in den invoer slechts ca. 31 % bedraagt. Die toestand is in hoofdzaak toe te schrijven aan de Acte van Algeciras, waardoor, voor den handel met het buitenland, aan alle naties gelijke rechten worden verzekerd. De uitvoer bestaat vooral uit: phosphaten, landbouwproducten, wol, leder, kunstvoorwerpen, Ingevoerd worden 0.a.: thee, suiker, katoen, steenkool, machines, auto’s, enz. Verkeer. Ceuta en Tanger in het N. zijn twee belangrijke havens, welke niet aan Frankrijk toebehooren. Dat gemis aan de Middell. Zee hebben de Franschen aangevuld door het aanleggen van flinke havens langs den Atlant. Oceaan, waar de sterke winden, de lage kust en de woelige baren heel wat last meebrengen; ook moesten doorgaans havenhoofden worden gebouwd, ver in zee. Casablanca is veruit de eerste haven; daarna volgen: Port-Lyautey, het vroegere Kenitra, Rabat-Salé, Mogador, Agadir. Het wegen- en spoorwegnet werd aanmerkelijk uitgebreid. De havensteden zijn thans door spoorwegen met het binnenland verbonden en de hoofdsteden staan nu in verbinding met Tanger en met Algerië en Tunis. Verder neemt het autoverkeer snel in omvang toe. T» II • 1 X TT 1. TT il Pil i 111 Bevolking, bestuur en Kerk. Het hoofdbestanddeel der bevolking vormen de Berbers, waarvan de belangrijkste groepen zijn: de Riffijnen, in het N. kustgebergte, onder Sp. bewind; de Beraber, meest in den Midden-Atlas; de Sjleuh, vooral in den Anti-Atlas en in den W. Hoogen Atlas. De Arabieren hebben de kuststreken bezet en gedeeltelijk het O. hoogland. Behalve deze twee voornaamste volken moeten vermeld worden: de Mooren, die sedert de 14e eeuw uit Spanje werden verjaagd en die thans meestal in de steden verblijven; de Joden, die lang heel afgezonderd leefden in „mellah’s”, gedwongen verblijfplaatsen, die tevens als strafwijk en als reddingsoord kunnen beschouwd worden. ïn een groot gedeelte van M. worden Negers aangetroffen, die als slaven of lagere dienstknechten aangeworven worden. Ten slotte zijn er de moderne heerschers, de Europeanen, meerendeels Franschen, Spanjaarden en Italianen, die zich in de vruchtbaarste streken hebben gevestigd. Sedert het vestigen in 1912 van het Fr. protectoraat wordt de sultan bijgestaan door een resident-generaal. Het Fr. bestuur zetelt te Rabat, waar ook gewoonlijk de sultan verblijft, ofschoon deze drie andere inlandsche hoofdsteden bezit, nl. Fez, Meknes en Marrakesj. Niettegenstaande de moeilijke tijdsomstandigheden hebben de Franschen in de laatste jaren in het rumoerige Marokko flink werk geleverd; pacificatie, sociaalgodsdienstige rust, econ. uitrusting, veiligheid werden er verwezenlijkt en dat alles in een tamelijk snel tempo. Aan dat grootsohe werk is de naam verbonden van Lyautey, een der merkwaardigste figuren uit de moderne kolonisatie. M. is kerke 1 ij k verdeeld in twee vicariaten: Tanger, voor Sp. Marokko, met ca. 66 000 Kath., en Rabat, voor Fr. Marokko, met ca. 106 000 Kath. De Kath. zijn bijna vnl. Europeanen. De geloofsprediking onder de Arab. Mohammedanen heeft weinig resultaat, die onder de minder fanatieke Berbers heeft iets betere vooruitzichten. Lit. : de Foucauld, Reeonnaissance au M. (Parijs 1888) ; M. de Périgny, Au M. : Fez, la capitale du Nord, Marrakesj et les ports du Sud (2 dln. 1916); V. Piquet, Le M. (Parijs 1925); O. Artbauer, Kreuz und quer durch M. (Stultgart 1925); J. Brumrnelkamp, Soe. geografie van Afrika, (I. Noord-Atrika, 1929); J. en J. Tharaud, Rabat OU les heures marocaines (Parijs 1921); id., Le M. (Parijs 1923); G. Hardy, Le M. (Parijs 1930); J. Célérier, Le M. (Parijs 1931); A. Terrier, Le M. (Parijs 1931) ;A. Charton, Le M. (Parijs 1931) : Une mission universitaire au M., in Annales de Géogr. (Parijs 1924). V. Asbroeck. B) Weermacht. Infanterie: 2 reg. zouaven, 4 reg. vreemdelingen, 3 reg. Algerijnen, 6 reg. Marokkanen, 2 reg. Senegaleezen. Cavalerie: 5 reg. (1 vreemdelingen). Artillerie: 2 reg.; genie: 3 bat.; vechtwagens: 1 bat. Hoofdkwartier: Rabat. Voorts: 50 „goums” Marokkanen voor bezetting van posten in de woestijn. De sterkte van een „goum” varieert van 100 tot 600 man- v.Munnelcrede. C) Geschiedenis. Na den mislukten kruistocht van koning Sebastiaan van Portugal, die in 1578 bij Ksar el Kebir verslagen werd, was het Spanje, dat zich aan de kust enkele vaste punten, als Ceuta (1580) en andere zgn. Presidio’s wist te verschaffen. M. behoorde tot de zeerooversstaten, waartegen ook van Ned. zijde, bijv. in 1716 en 1816, is gestreden. Met Frankrijk geraakte het in 1844 in oorlog, omdat het Algiers in zijn verzet steunde. Het werd, na den nederlaag van Isly, tot den vrede van Tanger gedwongen. In 1859 geraakte M. in oorlog met Spanje, welks maarschalk O ’Donnell het tot den vrede van Tetoean (1860) dwong, waarbij de Sp. macht in M. werd uitgebreid. In 1880 regelde een conferentie te Madrid, waaraan de belanghebbende Enrop. mogendheden deelnamen, de internat, positie van M., welks onafhankelijkheid door allen erkend werd. In 1904 echter sloten Engeland en Frankrijk een verdrag, buiten medeweten van Duitschland, waarbij Frankrijk de vrije hand kreeg in M., terwijl het Rifgebied aan Spanje werd overgelaten. Hiertegen protesteerde Duitschland, welks keizer te Tanger een bezoek bracht aan den „onafhankelijken sultan”. Hiermee begon de Marokkaansche kwestie. De Fransche regeering, bevreesd voor een oorlog, liet Delcassé, min. van Buitenl. Zaken en bewerker van het Marokkoverdrag, vallen en verklaarde zich bereid tot een conferentie te Algeciras (1906). Op deze bijeenkomst werd Duitschland slechts gesteund door Oostenrijk, zoodat de besluiten voor Frankrijk gunstig uitvielen. Het beginsel van de „open deur” werd wel aangenomen, maar tevens aan Frankrijk een bevoorrechte positie toegekend. Hiervan maakte Frankrijk gebruik om in 1907 Casablanca te bezetten, hetgeen aanleiding werd tot een afzonderlijke overeenkomst tusschen Duitschland en Frankrijk (1909), waarbij de Acte van Algeciras werd bevestigd en een gemeenschappelijke handelspolitiek door beide mogendheden in M. zou worden gevolgd. De Duitsche kooplieden voelden zich echter steeds teruggezet en benadeeld, zoodat, toen in 1911 Frankrijk Fez bezette, de Duitsche regeering het oogenblik gekomen achtte om zelf de bescherming der Duitsche onderdanen ter hand te nemen en met dit doel het oorlogsschip „De Panther” naar Agadir zond. Deze „Panthersprong” werd door Frankrijk als een tweede oorlogsbedreiging opgenomen, maar de vredelievendheid van het Fr. ministerie de Selves-Caillaux leidde tot het Marokko-Kongo-verdrag van Berlijn, waarbij Frankrijk ook van Duitschland de vrije hand kreeg in M., maar een gedeelte van Fr. Kongo aan Duitschland afstond in ruil voor een deel van Kameroen (1911). Intusschen was in 1909 Moelai Hafid tegen zijn halfbroer door de mogendheden als sultan erkend, maar in 1912 deed deze afstand voor Moelai Joesoef, die in hetzelfde jaar het Fr. protectoraat en de Sp. zone erkende. De Fr. resident, generaal Liautey, wist door zijn bekwaamheid steeds dieper het land in den Franschen invloed uit te breiden, zoodat hij terecht als grondlegger van deze kolonie mag worden geroemd. Spanje was niet zoo gelukkig. Het had te strijden tegen den hoofdman Raisoeli en daarna tegen Abd el Krim, die meermalen successen tegen Spanje behaalde. Eerst verbonden met de Fr. troepen, keerde het geluk voor Spanje, dat in 1926 Abd el Krim tot de overgave dwong. In hetzelfde jaar trokken de Sp. en Fr. regeeringen de grenzen tusschen hun wederzijdsche bezittingen. L i t.: Barthou, La bataille de Maroo (1919); A. Martin, Quatre siècies d’hist. marocaine (1923); Coissao de Chavrebière, Hist. du Maroc (1931). Derks, D) Martelaren van Marokko, Heiligen, Minderbroeders. In 1219 zond de H. Franciscus vijf zijner eerste Broeders naar Marokko, waarheen hij zelf had willen gaan, doch hetgeen ziekte hem belette. Het waren de H. Berardus en zijn gezellen Petrus, Accursius, Otto en Adjutus. Eerst predikten zij voor de Mooren in Sevilla en gingen toen naar Marokko. Verdreven, maar weer teruggekeerd, werden zij in 1220 gemarteld. Men geeselde hen, goot azijn en kokende olie in hun wonden, waarna de sultan hen 16 Jan. 1220 zelf onthoofdde. Zij zijn de eerste martelaren der Orde. De overbrenging van hun lichamen was aanleiding voor den H. Antonius van Padua, naar de Orde der Minderbroeders over te gaan om ook martelaar te worden. Zij werden 1481 heilig verklaard. In 1933 werden zij Patronen van het apost. vicariaat van Rabat. Een tweede groep Minderbroeders, de H. Daniël van Belvedere met zes gezellen, stierven 10 Oct. 1227 den marteldood te Ceuta in Marokko en werden in 1616 heilig verklaard. De feesten dezer martelaren worden gevierd op hun sterfdag : 16 Jan. en 10 October. Lit. : Quellenbericht über die marokkan. Martyrer, in Analecta Francisc. (111 1897). Brandsma. Marokijn, boekband-leder, of de boekband in m. leder zelf, naar Marokko genoemd, waar men het leer een buitengewoon fraaie roode kleur wist te geven, die voor m. in Europa wordt nagevolgd. Maroneia (A nt. ge o g r.), stad aan de kust van Thracië, bekend o.m. in de Odysseus-sage om haar wijn, en gesticht door Chios in de 7e eeuw v. Chr. Philippus II veroverde M. in 363 v. Chr. Onder de Byzantijnscbe periode was het de zetel van een bisdom. Maronieten, Christelijke volksgroep van Syrischen oorsprong. Zij noemen zich naar St. Maron, een vriend van St. Joannes Chrysostomus. Zijn leerlingen stichtten een klooster aan den Orontes. De Maronietische monniken streden voor de orthodoxie teeen het Monophysisme, maar vielen zelf in Monotheletisme. Begin 8e eeuw scheidden deze M. zich af van de > Melchieten of Maximisten (naar > Maximus Confessor genoemd). Van dan af dateert de stichting eener eigen Maronietische Kerk, die een eeuw later reeds een eigen patriarch had. In 1181 sloot de patriarch zich met 40 000 M. bij Rome aan. Later vereenigden ook M. op Cyprus en elders zich met Rome. Reeds in 1684 kregen zij een eigen college in Rome. In 1736 hielden de M. een nationaal concilie, dat 1741 door Benedictus XIV bekrachtigd werd. Het teveel opdringen van den Latijnschen ritus werkte tijdelijk minder gunstig op de verhouding. De M. volgden den Antiocheensohen ritus, in het Syrisch en deels in het Arabisch, maar met Latijnsche ritueele elementen. De M. hebben ook kloosterorden. Zij zijn verspreid over Syrië (Libanon), Egypte en Amerika. Naast ruim 300 000 in het Oostersch patriarchaat leven er ruim 38 000 in de Vereenigde Staten. In 1840 en 1860 hebben zij zeer zwaar te lijden gehad van de Turken en de Droezen. Lit. : Lex. Theol. Kirohe (VI 1934, 967-969); Dict. Théol. Cath. (X 1928, 1-142) ; de Clercq, Les églises unies d’orient (1934). Franses. Maronictische liturgie. De liturgie der Maronieten is oorspr. de West-Syrische. Zij onderging sinds de 12e, en vnl. in de 16e eeuw een sterken Rom. invloed, die niet slechts haar zuiverde van Monotheletistisohe elementen, maar haar op vele punten latiniseerde: gebruik van ongezuurd brood in de H. Mis, Commimie onder ééne Gedaante, H. Vormsel uitsluitend door den bisschop toegediend, enz.; zelfs de Misgewaden werden overgenomen. Zie > Syrische liturgieën. Lit. : Dib, in Dict. Théol. Cath. (s. v. Maronite, Eglise); Janin, Les Eglises oriënt, et les Rites oriënt. (Parijs 1922); Dumont, Tableau d. 1. Piliation et d. 1. Répartition d. div. Rites, Confess. et Hierarchies (Rijsel 1936). Louwerse. Maros, 1° onderaf d. van de afd. Makassar, gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, Ned.- Indië, met gelijknamige hoofdplaats; 97 777 inw., w.o. 29 Europ., 191 Chin. en 24 andere Vreemde Oosterlingen (1930). 2° (Roemeensch: Muies) Rivier in Roemenië en Hongarije, ontstaat op het Gherghiu-gebergte in de O. Karpaten, stroomt aanvankelijk naar het N. door het bekkenlandschap Gherghiu, buigt om het Hargita-gebergte en gaat dan West- en Z.W.-waarts door Zevenburgen langs Targu Mures en Alba Julia, welke laatste stad op eenigen afstand van de rivier tegen de helling van het Zevenburgsch Ertsgebergte ligt. Vele zijrivieren vloeien van de Zevenburgsche randgebergten naar de M., o.a. de Groote met de Kleine Kokel. De M. bereikt boven Arad de Hongaarsche Laagvlakte, passeert vervolgens de Hong. grens en mondt tegenover Szeged in de Theiss. De M. bereikt een lengte van bijna 900 km, is bevaarbaar vanaf den mond van de Kokel, maar door de groote verschillen in waterstand wordt de scheepvaart zeer belemmerd. Hoek. Maros Torda, Magyaarsche naam van > Turda. Maros Vasarhély, Magyaarsche naam van > Targu Mures. Marot, 1° Clément, Fransch dichter, die op voortreffelijke wijze de poëzie der middeleeuwen afsluit en die der Renaissance aankondigt. * Ca. 1495 te Cahors, f 12 Sept. 1644 te Turijn. Gejaagd leven, vol strijd en verweer, beschermd door machtige Prot. geloofsgenooten. Zijn eerste werk, Le Temple de Cupido (1515), door Le Roman de la Rosé beïnvloed, is een allegorisch gedicht naar middeleeuwschen trant. Hij schreef verder Epigrammes, Ballades et Etrennes, benevens officieele stukken, als Chants royaux, Chants nuptiaux, cantiques, enz. Het merkwaardigste is hij in zijn elegieën en rondeaux. Vertaalde ook psalmen en Ovidius’ Metamorphosen. Om zijn geestigheid en zwierige bevalligheid wordt hij vaak een voorlooper van La Fontaine genoemd. Uit g. : Oeuvres compl. door Jannet (4 dln. 1868- ’72). L i t.: Sainte-Beuve en Faguet, in hun Seizième siècle. Wülemyns. 2° Daniël, Fransch architect en omamentteekenaar. * Ca. 1663 te Parijs, f 4 Juni 1762 te Den Haag, waar hij van 1686 af woonde (lang in dienst van Willem III). Vooral ook als binnenarchitect werkzaam; als zoodanig beheerschte hij hier te lande den stijl. Hij voerde vele werken uit: het Loo, de Trèves-zaal in Den Haag, verder te Amsterdam en elders. Een kenmerk van zijn ornaraentale versieringen is rijkdom zonder overdaad. Hij maakte ook verdienstelijke gravures. Zie afb. 1 t/o kol. 824 in dl. 111. VUi CO. LJLKj UIM. i U I XVUI. WUI lil UI. XXX. Li t. : Thieme-Becker, Allg. Künstlerlex. Schretlen. Maroto, don Raf a ë 1, een van de Carlistische legeraanvoerders in den eersten -> Carlistenoorlog. * 1783 te Lorca (Mnrcia), f 1847 in Chili. Onderscheidde zich in den oorlog tegen Napoleon I, nam ook deel aan de veldtochten tegen de opgestane Spaansohe koloniën van Amerika en koos in 1833 onmiddellijk de partij van don Carlos. 11 Sept. 1836 behaalde hij bij Arrigoria een overwinning op Espartero. Als chef van den generalen staf en vervolgens als opperbevelhebber verbeterde hij in 1838 het leger der opstandelingen, maar om zijn hooghartig en wraakzuchtig optreden gehaat, trad hij in onderhandelingen met den vijand. In 1839 sloot hij met Espartero het beruchte verdrag van Vergara, en begaf zich naar Madrid, waar hij door de regeering van Isabella II tot kapiteingeneraal en lid van het hoog mil. gerechtshof benoemd werd. Hij stierf op een reis in Z. Amerika. vr L i t.: > Carlisten-oorlogen. Lousse. Marowini, rivier in Suriname, welke met de > Litani samen de > Lawa vormt. Marowijnckrcek, rechter zijrivier van de rivier de Suriname. Mar ovv ijneri vier (Fr. Maroni), grensrivier tusschen Fransch- en Nederlandsch-Guyana. Ontspringt op het Toemoekhoemak-gebergte, stroomt in N. richting. Linker zijrivieren: Gonini, Tapanahony, Grankreek, Wanekreek. Deze laatste staat in open verbinding met de Coermotibo en zoo met de Cottica, de Commewijne en de Suriname. In de M. liggen Stoelmanseiland, Lange Tabbetje, L’ile Portal, Aroeaba. Op den rechter oever liggen de Fr. strafetablissementen St. Jean en St. Laurent, melaatschendéporté’s op het eilandje St. Louis. Vóór den mond een lichtboei. Aan den bovenloop wonen Indianen, aan den middenloop Aucaners en Paramaccaners. Marowijnekwestie. Gedurende de 17e eeuw werd de Sinamarie, een rivier, ongeveer midden in Fransch-Guyana gelegen, als O. grens van Suriname beschouwd. Vlg. den giftbrief van koning Karei II van Engeland aan Francis Willoughby, graaf van Parhara en Laurens-Hide, lag de grens der volksplanting Oostelijk van de Marowijne. In het midden van de 18e e. lieten de Hollanders toe, dat de Franschen op den rechteroever der M. een post stichtten; men beschouwde dus die rivier als grensrivier. In 1860 werd door de Franschen de vraag opgeworpen, welke de hoofdrivier was, de Lawa (een bronrivier dor M.) of de Tapanahony. Een Fr.-Ned. commissie onderzocht de zaak en kwam tot besluit, dat de Lawa de voornaamste was. Tot een overeenkomst kwam het niet. Toen in 1885 in de streek tusschen beide rivieren goud gevonden werd, maakten beide landen aanspraak op dat gebied. Men besloot het geschil aan de uitspraak van een scheidsrechter te onderwerpen. Deze, tsaar Alexander 111, besliste in Mei 1891, dat de Lawa de grensrivier was: het betwiste gebied werd Ned. toegewezen. Hiermede is het grensgeschil nog niet opgelost. De scheidsrechter nam aan, dat de Marowijne vanaf haar bron de grens moest vormen. Nu ontstaat de Lawa uit de samenvloeiing van de Litani en de Marowini. Er dient dus nog uitgemaakt te worden, welke van die twee rivieren de hoofdstroom is. Vlg. Henri Coudreau, waren beide rivieren bijna even belangrijk. De streek tusschen Litani en Marowini is dus nog betwist gebied. L i t.: West-Ind. Gids (1920). Marozia, dochter van -> Theodora de Oudere en zuster van Theodora de Jongere. Dit drietal beheerschte in de eerste decenniën der 10e eeuw het wereldlijk en pauselijk Rome door misdaad en intrigues (het zgn. Vrouwenbestuur, Weiberregiment, Pomocratie). M. huwde achtereenvolgens Alberik I van Spoleto, Guido van Toscane en > Hugo van Provence. Zij liet paus Joannes X dooden (928), en stelde Leo VI, Stephanus VII en ten slotte haar zoon Joannes XI tot paus aan. Haar andere zoon > Alberik II (van Rome) verdreef Hugo (932) en zette zijn moeder en Joannes XI gevangen. Van M. is het verdere lot onbekend; Joannes stierf in de gevangenis. Gorris. Marpingen, plaatsje bij Trier. In 1876 zou hier de H. Maagd aan drie kinderen verschenen zijn en wonderbare genezingen hebben plaats gehad. De vermeende gebeurtenissen trokken veel belangstelling, maar werden door de oöicieele kerkelijke instanties niet als echt erkend. De staatspolitie bemoeide zich duchtig met het geval en maakte zelfs een monsterproces wegens bedrog aanhangig, dat echter met vrijspraak van de 20 beklaagden eindigde. Th. Heijman. Marpurg, Friedrich Wilhelm, componist, vruchtbaar schrijver over muziek. * 21 Nov. 1718 in Wendemark, \ 22 Mei 1795 te Berlijn. Als componist evenals Kimberger van een streng academische richting. n • Werken: o.a. Abhandlung in der Fuge (2 dln. 1753-’54); Der critische Musicus an der Spree (1749-’5O). Marquain, gem. in den N.W. hoek van de prov. Henegouwen, ten W. van Doornik (XIII 176 A3); opp. 513 ha, 1 000 inw.; kleiachtige landbouwgrond; kerk uit de 18e eeuw, gedeeltelijk vernietigd in 1914. M. bestond reeds in de 5e eeuw. uv/ouvrxxu iccua lil nu uo eeuw. Marquardt, J o a c h i m, Klassiek philoloog. * 19 April 1812 te Danzig, |3O Nov. 1882 te Gotha, waar hij sinds 1859 rector van het gymnasium was. M. zette Beckers Handbuch der röm. Altertümer van het einde van het 2e dl. tot het 5e voort; de 2e druk, bewerkt door M. en Mommsen, werd practisch een geheel nieuw werk; hiervoor leverde M. dl. 4-6 (Röm. Staatsverwaltung) en 7 (Das Privatleben der Romer). Marquart van Lindau, > Lindau (1°). Marqucsas-eilandcn, ook wel genoemd Markiezen-eilanden, een eilandengroep in den Stillen Oceaan (8° -11° Z., 139° -142°W.). In 1669 door Mendana ontdekt en naar den onderkoning van Peru genoemd. Gezamenlijke oppervlakte 1 274 kma; de eilanden Noekoekiwa en Hiwaoa zijn de belangrijkste. Ca. 4 300 bewoners. De archipel is vulkanisch, slechts in het N. worden koraalriffen en atollen gevonden. Het klimaat is tropisch en staat onder invloed van den Z.O. passaat, die aan de toegekeerde hellingen veel regen brengt en aldaar een weelderige woudvegetatie doet ontstaan. In het binnenland wisselen grasvlakten en kreupelbosch elkander af. De inlandsche landbouw is ingesteld op broodboom en kokospalm, terwijl de plantagebouw kopra, katoen en een weinig koffie levert. De bevolking zijn zuivere Polynesiërs, die met de aanraking der Blanken zeer sterk in aantal zijn teruggegaan. Met het Christendom hebben ze ook iets van de Burop. cultuur overgenomen. Sinds 1842 behooren de M. aan Frankrijk. Missie. De M. vormen een apostolisch vicariaat (paters van Picpus), dat bijna 2 000 Katholieken telt. v. Frankenhuysen. . i' / lAtivn isiwr wyoc 11/, Marqueterie ia oplegwerk als houtversiering. Zie -> Intarsia. In engeren zin blijft de beteekenis beperkt tot oplegwerk met geometrische teekeningen. Marquette, stad in Michigan (Ver. Staten), aan de Iron Bay van het Bovenmeer (46°30'N., 87°30'VV.); ca. 16 000 inw. Verscheping van ijzererts uit de naburige Marquette Range. Dokwerken, scheepswerven. Marquettc, Jacques, Jezuïet, missionaris in Canada. * 10 Juni 1636 te Laon, f 19 Mei 1675 aan den Oostoever van het Michigan-meer bij de tegenw. stad Ludington. In opdracht van de koloniale regeering ondernam hij met Louis Joliet in 1673-’74 een expeditie ter opsporing van den Mississippi, waarover Indianen hem gesproken hadden. De verdiensten van beide reizigers liggen in het bereiken en onderzoeken van dezen stroom, dien zij tot aan de inmonding van den Arkansas afvoeren. Joliet’s aanteekeningen gingen bij een schipbreuk verloren, die van M. werden met de door hem ontworpen kaart in 1682 te Parijs uitgegeven. De staat Wisconsin liet in 1887 zijn standbeeld plaatsen in de National Hall van het Capitool te Washington. Fr. B. Steek O.F.M. bestrijdt op niet steekhoudende gronden in zijn The Jolliet-Marquette Expedition (1927) het auteurschap van M. als schrijver van het journaal der expeditie. Zie Arch. Hist. Soc. Jesu (I 1932, 366-368). Vgl. > Hennepin. L i t.: A. Hamy, Au Mississippi (1903). Wessels. Marquillics, Fr. naara voor de gem. > Markillies in Fr.-Vlaanderen (XI 144 D3). Marquina, Ednardo, Spaansch schrijver. * 21 Jan. 1879 te Barcelona. Aanhanger van het modernisme. Zijn Odas bevatten goede lyriek. Zijn werken zijn van een gezonde en frissche' inspiratie. — "V** vu xi JJIO pil Voorn, werken: Las hijas del Cid (1908, naar Poema del > Cid); Dona Maria la Brava (1909); En Flandes se ha puesto el sol (1910; bekroond Sp.Acad.) ; Las flores de Aragón (1914); Cuando florezean rosales (1913): La extrana (1921); Maternidad (1916); Teresa de Jesiis (1932). tfCOUS \LUO£JJ. Marquise, een vooruitstekend scherm om ramen of terrassen te beschutten tegen felle zon of regen. In het eerste geval wordt de m. gewoonlijk met geweven stof bekleed en opklepbaar gemaakt, in het tweede geval met hout-, glas- of dakbedekking. Marrakesj of Marokko, een der vier inlandsche hoofdsteden van Fransch-Marokko; in het Z.W. der kolonie gelegen, in de omgeving van den Hoogen Atlas (I 536 Cl); ca. 200000 inw. (w.o. ca. 90000 Europ.); door een spoorweg met het kustgebiedenhetN. van Marokko verbonden; M. heeft het uitzicht van een oasenstad, met verdedigingsmuren omringd. V. Aslroeck. Marranen, andere schrijfwijze voor > Maranen. Marrast, Mar ie Fran q o i s Pascal Armand, Fransoh dagbladschrijver en staatsman. * 6 Juni 1801 te Saint-Gaudens, f 10 Maart 1852 te Parijs. Hij was achtereenvolgens werkzaam o.a. als hoofdredacteur aan de Tribune, het orgaan der republikeinen (1831), en als Londensch correspondent (1836) en hoofdredacteur (1841) aan den National, het dagblad, dat zoo zeer bijdroeg tot den val van de Juli-monarchie. In de Febr.-omwenteling van 1848 vertegenwoordigde hij het burgerlijk element, werd maire van Parijs, en lid en voorzitter van de Nationale Vergadering (19 Juli). In de Wetgevende Vergadering werd hij echter niet herkozen. L i t.: Hoefer, Nouv. biogr. gén. (XXXIII 1860, met opg. v. lit. en bronnen); G. Weill, Hist. du parti républ. en Fr. (21928); La Grande Encyclopédie (XXIII). Lousse. Marrons, > Boschnegers. Marrubium. -> Malrove. Marrucini, volksstam van Oud-Italië, welke door Rome in den 2en Samnietischen oorlog (326-304 v. Chr.) en later in 90 v. Chr., na een opstand, door Marius onderworpen werd. Marrum, dorp van ruim 1 300 inw. in de Friesohe gem. > Ferwerderadeel (XI 208 Cl). Marryat, Frederick, Eng. romanschrijver. * 10 Juli 1792 te Westminster, f 9 Aug. 1848 te Langham. Een van de beste Eng. vertellers over het avontuurlijk leven tor zee. Zijn romans met hun scherpe karakterteekening en gezonden humor zijn geliefde jongensboeken. Voorn, werken: Frank Mildway (1829); Peter Simple (1834) ; Mr. Midshipman Easy (1836) ; The Phantom Ship (1839). P. Visser. Mars (Etruskisch; M a r i s), ook Mavors, oud-Italische oorlogsgod, in Rome zeer vroeg vereerd bij de ara Martis (altaar van Mars) op den campus Martius (Marsveld), waar ook de lustratio (> Lustrum) plaats vond. De maand Maart was aan Mars gewijd, de > Salii dienden hem als priesters. Oudste tempels op het Marsveld en bij de porta Capena; Augustus bouwde den tempel van Mars Ultor (Wreker) op het Capitool en den grooten tempel op het forum Augusti, waar Mars tezamen met Venus, de goddelijke moeder van de gens Julia, werd vereerd. Zijn voornaamste eigenschap (oorlogsgod) werd gepersonifieerd tot de godin > Bellona, nu eens Mars’ zuster, dan weer zijn gemalin. Onder de vele bijnamen zijn vermeldens- waard: Gradivus, Victor (Overwinnaar), Ultor (Wreker), Propagator Imperii (Uitbreider van het rijk). Al vroeg werd M. door de helleniseerende Romeinen met den Griekschen god Ares geïdentificeerd. Wtüox. L i t. : Wissowa, Eelig. u. Kultus der Eömer ; Eoscher, Ausführ], Lex. d. gr. und röm. Mythologie (11, 2, 2385). Mars, de naaste buitenplaneet, zichtbaar als een heldere roode ster. Hij wordt begeleid door 2 manen, > Phobos en > Deimos, heeft een gemiddelden zonsafstand van 228 millioen km en volbrengt in 687 dagen een omloop om de zon. Het jaar op M. is dus bijna tweemaal het onze. M. wentelt in 24 uur 37 min 23 sec omzijn as (de „Marsdag” is dus iets langer dan de onze), die evenals die der aarde helt op de baan, waardoor er ook jaargetijden ontstaan. Zijn middellijn is 6 770 km, dus ong. 1/2 maal die der aarde, de massa is 1/9 van de aardmassa, de dichtheid gemiddeld bijna viermaal die van water. Op M. ontdekt men in kijkers de zgn. vastelanden, die met hun roodachtige kleur aan de schijf haar tint geven, en de donkere „zeeën”. Bovendien bij de polen witte „poolkappen”, die met de jaargetijden aangroeien en afnemen. Een gangbare verklaring van deze beide verschijnselen ziet in de poolkappen dunne sneeuwlagen, die met toenemende warmte en droogte beneden het vriespunt verdampen, in de donkere velden vegetatiegebieden, die geleidelijk verdorren in het droge jaargetijde. Ten slotte zijn er de „kanalen”, die onregelmatiger verschijnen en verdwijnen, soms dubbel worden waargenomen en soms gelijktijdig voor verschillende waarnemers zichtbaar en onzichtbaar zijn. Men vermoedt nu algemeen, dat het kanalenverschijnsel grootendeels op gezichtsbedrog berust, doch zeker is tusschen de kanalen en het bestaan van met verstand begaafde Marsbewoners geen duidelijk bewijsbaar verband te leggen. Overigens zijn de verschillen met de aarde in bewoonbaarheid: lagere temperaturen (zelden hooger dan 10° C aan den Marsevenaar), weinig of geen zuurstof en minder waterdamp in den dampkring, die over het geheel veel minder dicht is dan de aardsohe. Zie ook over bewoonbaarheid van M.: > Leven (sub C). Lit.: R, Henseling, Mars, seine Ratsel und seine Geschichte (Stuttgart 1925 ?); C. M. Antoniadi, La planète Mars (Parijs 1930; topogr.-technisch werk); G. P. Kuiper, De planeet Mars (in Hemel en Dampkring jg. 29, 1931). de Kort. Mars, bordes in de masten van schepen, daar waar het onderste verlengstuk of de zgn. marssteng aan den mast is bevestigd. Het ra-zeil boven deze mars heet marszeil, en al naar den betreffenden mast: voor-marszeil en groot-marszeil. Marsacen, kleine Germaansche volksstam in Holland of Zeeland, vermeld door Tacitus en Plinius. Marsala, havenstad aan de Westkust van Sicilië (XIV 320 D6), 12 m boven zee, ca. 75 000 inw. (vnl. Kath.). M. is het antieke Lilybaeum. Uitvoer van den gelijknamigen zoeten wijn. 11 Mei 1860 landde hier Garibaldi met zijn vrijwilligers. Meere, Marsch, een streng rhythmisch gehouden muziekstuk in tweedeelige maat, te beschouwen als loopof wandeldans. Als krijgsmarsch is het genre van zeer ouden datum. Te onderscheiden zijn de concertmarschen en de m., waarop gemarcheerd wordt; tot de eerste soort behoort de in statig tempo gehouden feestmarsch; tot de tweede soort de stapmarsch of militaire m. en de langzame treurmarsch en processiemarsch. de Klerk. Marschejronden, naam voor de ingedijkte, op de zee veroverde waddengronden langs de Duitsche Noordzeekust. Te vergelijken met de Ned. zeepolders. Zeer vruchtbaar. Marschner, Heinrich August, componist, vnl. van opera’s. * 16 Aug. 1795 te Zittau, 114 Dec. 1861 te Hannover. In zijn werken vormt hij de overbrugging tussohen Weber en Wagner, nadert reeds moer het muziekdrama. Werken: o.a. opera’s: Vampyr; Templer und Jüdin ; Hans Heiling (die nog op het programma voorkomen) ; liederen, ook voor koor ; instrumentale werken. L i t.: Wittmann, M. (1897). Marschtucht, bijzondere vorm van > krijgstucht, welke er voor moet waken, dat marschen in volmaakte orde en zonder achterblijvers worden uitgevoerd. De vermoeienissen, ongemakken en kwetsuren eischen van den militair een sterke wilskracht om aan deze, de m. ondermijnende invloeden weerstand te bieden. A. Lohmeijer. Marsden, Wi 11 ia m, Britsch beoefenaar van het Maleisch. * 16 Nov. 1754 te Verval, Wicklow, lerland, f 6 Oct. 1836 te Aldenham, Engeland. Hij schreef The History of Sumatra (1783), A Dictionary of the Malayan language en A Grammar of the Malayan language (beide Londen 1812). Zijn werk is verouderd, doch als een van de Britsche pioniers der Indonesische taalstudiën verdient hij blijvende bewondering. Berg. Marsdiep, vroeger Maresdiep (= zeegeul), een door eb- en vloedstroomen diep uitgeslepen zeegat tusschen Z.O. Texel en Den Helder. Voor het M. liggen aan de Noordzee-zijde meerdere ondiepten, o.a. de zandplaten Noorder- en Zuiderhaaks (voormalige eilanden) en Razende 80l en Onrust (Z.W. Texel). Toegang geven hier 3 zeegaten: in het N. het Molengat, in het midden het Westgat-Breedwijd-Helsdeur en in het Zuiden het Schulpengat. De eerste twee zijn betond, doch niet verlicht; de laatste weg is dag en nacht bevaarbaar (betond en vuurtoren bij Kijkduin). van der Meer. Marseillalse, > Allons enfants de la patrie; > Rouget de L’lsle. Marseille, hoofdstad van het Fransche dept. Bouches-du-Rhóne (XI 96 F 5); tweede stad van het land; ruim 800 000 inw. (vnl. Kath.). M. is de grootste Fr. zeehaven en tevens de tweede industriestad. Het ligt zeer gunstig bij den Rhónemond, daar waar de wegen uit N.W. en Ö. elkaar ontmoeten, niet te dicht bij de monding in verband met de verzanding. De oude stad met de nauwe straatjes is gebouwd rondom de natuurlijke haven, „de oude haven”; daar huizen de vreemdelingen van minder allooi en de armere bevolking. Thans strekt de stad zich ook uit langs en tegen de tot 200 m hooge heuvels, die M. eenigermate beschutten tegen den kouden Mistral in den winter (Jan. 7° C, Juli 22° 0, regenval 50 cm). De nieuwe haven met 11 bekkens strekt zich ten N. van de oude uit. Daar mondt ook het Marseille-Rhönekanaal in het W. uit. Over de oude haven voert een pont transbordeur in 1905 gebouwd. Hoofdverkeersstraat en handelscentrum is de Cannebière. Ten Z. van de oude haven, op een 145 m hoogen heuvel, verheft zich de beroemde Marseille. Notre Dame de la Garde. kerk Notre Dame de la Garde, ver in zee zichtbaar met haar 9 m hoog, verguld Mariabeeld. Andere bekende gebouwen zijn het stadhuis uit 1689, de nieuwe kathedraal en het aartsbiss. paleis, de Notre Dame du Mont-Carmel (13e e.), de beurs, het hoofdstation en het Palais de Longchamp (1870; musea). De meerderheid der bewoners zijn vreemdelingen (126 000 Italianen, 26 000 Spanjaarden, 16 000 Armeniërs, vele Grieken, Russen enz.), daarnaast bewoners der koloniën en genaturaliseerde vreemdelingen. De inheemsche bevolking meent, dat ze van Grieksche afstamming is, en hecht aan de taal. M. is zetel van een aartsbisschop, afdeelingen voor de Fransche koloniën, vestingcommando, vele consulaten. Van de universiteit Marseille-Aix zijn hier gevestigd de natuurwetensch. en chemische afdeeling, technische hoogeschool, afdeeling der medicijnen. Verder is er een vrije rechtsfaculteit, Pasteur-instituut, koloniaal instituut, meteorologisch instituut. Er zijn talrijke musea, radiostation, zeer druk luchtvaartverkeer. De havenbeweging omvat ca. 9 millioen ton goederen (in- en uitvoer). M. drijft vooral handel op de Fr. koloniën en is zetel van vele scheepvaartmaatschappijen. De industrie is zeer belangrijk: oliën, zeep, scheepsbouw, tabak, lucifers, glas, machines. Het vreemdelingenverkeer neemt sterk toe. Lit. : Brenier, Le Port de M. (1929); A. Bolle, M. als Flusz- und Industriehalen (in Werft, Reederei, Halen, jg. 11,1930) ; P. Morizet, M. et son tralie colonial (1929); E. Montagne, La fonction industrielle du port de M. (1924). Eeere. Geschiedenis. Gesticht door inwoners van Phocea omstr. 600 v. Chr.,begon Massatia (of Massilia) al spoedig zelfstandig te worden en te koloniseeren vanaf Monaco tot in Spanje (Kaap de Créus); in de 4e e. v. Chr. werden Gallia, Britannia en Afrika’s Westkust bezocht. Onder de Punische oorlogen koos M. partij voor Rome en onderwierp de Liguriërs; later schaarde het zich met Pompeius tegen Caesar, welke laatste de stad veroverde. Stilaan kwam er stoffelijk en geestelijk verval, hoewel letterkunde en geneeskunde nog een tijd lang bloeiden. Het Christendom drong einde 3e eeuw in M. binnen. Marseille werd, nadat het in de macht der West-Goten, Bourgondiërs, Oost-Goten en Franken geweest was, een republiek, totdat het in 1262 door Karei van Anjou aan het graafschap van de Provence werd onderworpen. In 1481 kwam het aan de Fransche kroon. Tijdens de Fransche Revolutie stond het aan de zijde der Girondijnen, doch het moest zich in 1793 bij de Jacobijnen aansluiten. In M. moeten zeker omstreeks het midden der 2e eeuw Christenen gewoond hebben, doch als eerste bisschep is pas Orosius bekend, die in 314 deel nam aan het concilie van Arles. Het bisdom werd in 1801 opgeheven, maar weer hersteld in 1821 en is een suffragaan van Aix. Th.Heijman. Marseille—Rhónckanaal, scheepvaartweg van Marseille naar de Rhóne bij Arles. Het gedeelte naar het Etang de Berre, via de La Rove-tunnel (7 km), is in 1923 voltooid. Het gedeelte door de Crau is in aanbouw. MarseiUc-zeep, zeer zuivere zeep, vroeger speciaal gemaakt van olijfolie, waardoor groen gemarmerd. Tegenwoordig nagebootst met een mindere kwaliteit zeep. Marsepein, een zoet St. Nicolaasgebak, later in verband gebracht met den H. Marcus, die aangeroepen wordt bij hongersnood. Kiliaen verklaart marsepein uit het Latijnsche „maxapanis”, meelbrijbrood, het Ital. „marzapane”, d.i. saamgeperst amandeldeeg. L i t. : F. W. Drijver, Mozaïek (41925, 148, 149). Marsgebergte, > Moravië. Marsh, Adam van, > Adam van Marsh. Marsh, toestel van, > Arsenikwaterstof. Marshall, Alfr e d, Eng. economist. * 26 Juli 1842 te Clapham, f 13 Juli 1924 te Cambridge. Hoogleeraar in Cambridge en stichter van de „School van Cambridge”. Zijn meest bekende leerlingen zijn J. M. Keynes en A. C. Pigou. In meer uitgebreiden zin zijn echter alle moderne economie-beoefenaars bij hem in de leer gegaan. Zijn belangrijkste werk: „The principles of Economics”, dat in 1890 voor het eerst verscheen, is nog steeds een der leidende econ. handboeken en tot op den huidigen tijd worden in Engeland en daarbuiten studiën gewijd aan en commentaren geschreven op het econ. leersysteem van dezen grootmeester der econ. wetenschap. Talrijke in de moderne economie algemeen geldende inzichten, talrijke begrippen en uitdrukkingen zijn van hem afkomstig. üu iuuuj uimiugvu uiju *mi uvui uxauiuovigi i Zijn grootste verdienste voor de econ. wetenschap is, dat hij de gedachten der subjectieve waardeleer, die hij deels zelf reeds had gevonden, voordat ze door Jevons werden geleerd, trachtte te verbinden met de traditioneele objectieve waardeleer der Engelsche Klassieke School, in welke (nog niet voltooide) synthese hij meer dan iemand anders slaagde. Zijn groote kennis van de Klassieken, zijn trouw aan de traditie, zijn gevoel voor evenwicht en zijn overtuiging, dat door het wetenschappelijk denken een groote ontwikkelingslijn loopt, die steeds moet worden gezocht en vastgehouden, leidden hem bij zijn streven naar synthese. Hoewel hij de wiskunde tot verheldering van het inzicht in de econ. problemen doorloopend hanteerde, waarschuwde hij tegen het gevaar van overschatting van dit hulpmiddel en tegen het gevaar van de wiskundige methode om door een teveel aan abstracties het economische van zijn eigen levenden aard te ontdoen. Met bijz. voorliefde wendt hij het theoretischeconomisoh apparaat aan voor de oplossing van practische econ. vraagstukken. Feiten-materiaal uit de historie en ontleend aan den eigen tijd verlevendigen zijn voorstelling: ondernemer en onderneming („organisation” is voor hem een eigen productiefactor, naast arbeid, natuur en kapitaal) en de ondememingsvraagstukken nemen een centrale plaats in in zijn beschouwingen. Het ondememingsbelang wordt echter met zorg getoetst aan het algemeen econ. belang, het belang van de consumenten en aan ethische normen. Zijn hooge opvatting van de taak van de economie, die verder leeft bij de besten zijner leerlingen, heeft hij zelf weergegeven door de economie te typeeren als „de dienstbare” van de ethiek, die er naar moet streven om haar eigen methoden te verbeteren, om aldus de ethiek steeds beter te kunnen dienen bij de nastreving harer hooge doeleinden. Door de sociale misstanden en zijn verlangen deze op te heffen was hij, naar eigen getuigenis, tot de studie der economie gekomen. Zijn ethische opvattingen zijn niet bepaald te omschrijven: philosophisch voelde hij zich tot Kant aangetrokken: zijn religieuze opvattingen waren van een vaag Christelijk sentiment doortrokken. In het mooie boek, dat M.’s oud-leerlingen Keynes, Pigou, e.a. aan diens nagedachtenis hebben gewijd en dat verscheen onder den titel: „Memorials of Alfred Marshall” (1925), wordt M.’s beteekenis voor de verschillende leerstukken der economie uiteengezet. Uit de opgenomen verzameling brieven blijkt zijn wetenschappelijke invloed. Werken: o.a. Principles of Economics (81920); Industry and Trade (“1923); Money, Credit and Commerce (1923). —L i t.: A. C. Pigou, Memorials of A. M. (1925). Coblenhagen. Marshall-eilandon, eilandengroep in den Stillen Oceaan (9°N., 169° C.). In het O. de Ratak-, in het W. de Ralikgroep, gezamenlijk groot 406 km2, ca. 10 000 bewoners. In 1788 door Marshall en Gilbert ontdekt, kwamen de eilanden in 1886 onder Duitsch protectoraat, maar sinds 1914 aan Japan. Het zijn koraaleilanden, die zich slechts weinig boven zeeniveau verheffen. Het klimaat is tropisch, warm en vochtig, weinig temperatuursverschil tusschen de seizoenen. Gemiddelde jaartemp. bedraagt 27°C, de regenval 4 m. Orkanen richten groote verwoestingen aan. De koraalbodem is weinig vruchtbaar, zoodat er slechts matige boomgroei is: vooral cocosnoten, broodvruchten en bananen. De bevolking bestaat uit Micronesiërs, hoewel taal en gebruiken Melanesisch zijn. Zij vormen de bekwaamste en stoutmoedigste zeevaarders van den Stillen Oceaan, waarbij van niet-gekalefaterde booten met uitleggers gebruik wordt gemaakt. Merkwaardig daarbij is het gebruik van stafkaarten, waarop de verschillende zeebewegingen (deiningen) en de onderlinge ligging der eilanden worden aangeduid. Wat de sieraden aangaat, bedient men zich van halskettingen, gemaakt van roode schelpplaatjes, terwijl de ooren voor het dragen der sieraden worden doorboord en zeer lang uitgerekt. De vroeger gebruikelijke tatoeeering is steeds meer in onbruik geraakt. Er heerschen strenge verbodsbepalingen: zoo is het aan de mannen verboden om de vrouwen aan te spreken. In het familieleven overheerscht het moederrecht. De M. behooren grootendeels tot het apost. vicariaat der ■> Marianen. v. Frankenhuysen. Marsiërs (Lat. Marei) of Marruvini, 1° Samnietische volksstam, op de grenzen van Latium, hoofdstad Mamivinum. Vaak genoemd als voorbeeld van Italische dapperheid. Sinds 308 v. Chr. trouwe bondgenooten van Rome, totdat ze in 90 v. Chr. opstonden in den Marsischen of > Bondgenootenoorlog. 2° Germaansche volksstam aan de Roer, bondgenooten van de Cherusken en Arminius tegen Varus. Door Germanicus gestraft, sindsdien niet meer vermeld. Witlox. Marsiliacceën, > Pilvarenachtigen. Marsilius Fieinus, -> Ficino. Marsilius van Ingen, Ned. wijsgeer en godgeleerde. f 1396 te Heidelberg. Nominalist, leerling van J. -> Buridan; studeerde en doceerde te Parijs en werd in 1386 de eerste rector van de nieuw-opgerichte univ. van Heidelberg. Li t. : Ueherweg-Geyer, Die patristische und scholastische Philosophie (Berlijn 111928). F. Sassen. Marsilius van Padua, kerkelijk-politiek schrijver. * Ca. 1275/80 te Padua, f 1343 te Münohen. M. studeert philosophie te Padua. Eer- en geldzuchtig zwerft hij daarna rond en strijdt o.a. als Ghibellijn bij de Duitsche legers in Italië, 1311. Dan studeert hij medicijnen en theologie te Parijs, waar hij 1313 als docent en rector der univ. optreedt. Hier knoopt hij vriendschap aan met Joannes de Janduno, die hem helpt bij het schrijven van de „Defensor Pacis” (1324). Hij schreef dit werk naar aanleiding van den strijd tusschen paus > Joannes XXII en den Duitschen koning > Bodewijk van Beieren. Toen in 1326 bekend werd, wie de schrijvers waren, moesten M. en J. uit Parijs vluchten naar koning Bodewijk, wiens lijfarts M. werd. Grooten invloed had M. op ’s konings optreden in Italië in 1328. Voor zijn actie tegen den paus werd M. beloond met het keizerlijk vicariaat van Rome en het aartsbisdom Milaan. Maar nog in 1328 moest hij met Bodewijk uit Italië vluchten. Tot zijn dood verbleef hij verder in stilte in Duitschland. Van zijn werken moeten genoemd worden „De translatione imperii” en „De iure imperatoris in causis matrimonialibus”. Belangrijkste is echter „Defensor pacis”. Bedoelend vrede te brengen tusschen Kerk en Staat, is het een der radicaalste geschriften der M.E. In 1327 veroordeelt Joannes XXII 5 stellingen er uit en excommuniceert den schrijver. Niet slechts in den Staat maar ook in de Kerk huldigt M. het beginsel der volkssouvereiniteit. De geloovigen kiezen parochiegeestelijken en bisschoppen. Zij hebben de wetgevende macht, daar ze met de priesters op de alg. concilies de H. Schrift uitleggen. Het priesterschap is in alle priesters gelijk; het pausschap is geen goddelijke instelling en de paus heeft slechts uit te voeren, wat het concilie besluit. De vorst en met name de keizer is de voornaamste vertegenwoordiger der geloovigen. Hij stelt den paus aan en zet hem af; het kerkelijk goed is rechtens eigendom van den keizer. Alleen de zielzorg is taak der priesters; straffende bevoegdheid heeft slechts de Staat. Zoo onderwerpt M. de Kerk geheel aan den Staat. In de Defensor Pacis vindt men bijna alle theorieën terug, die later de conciliaristen, Locke, en de theoretici der Fransche Revolutie verder zouden ontwikkelen (Rousseau, triasleer van Montesquieu ; cfr. Constitution Civile du Clergé). L i t. : de nieuwe uitg. v. d. Defensor Pacis door C. W. Prévité-Orton (Cambridge 1928); C. Emerton, The D. P. of M. of P. (ibid. 1920); Beligion in Gesch. u. Gegenwart (111 1929, kol. 2025). H. Wouters. Marsische oorlog, andere naam voor den > Bondgenootenoorlog. » Marsiërs (1°). Marsman, Hendrik, Ned. letterkundige. * 30 Sept. 1899 te Zeist. Studeerde rechten te Leiden en Utrecht. Zijn eerste optreden in de Ned. lit. accentueerde de reeds bestaande neiging tot het zgn. „vitalisme” en had als zoodanig invloed op vele zijner tijdgenooten. Deze naar het heidendom neigende tendenz neemt in scherpte af in zijn latere publicaties. Naar den vorm blijft zijn dichtwerk gespannen om de directheid van woord en beeld. Zijn proza is, behoudens eenige kleinere werken, minder oorspronkelijk, maar merkwaardig om den zielegang van den dichter. M. is een begaafd criticus. Werken: Verzen (1923); Penthesileia (1925); Paradise Regained (1925) ; De anatomische les (1926); De vliegende Hollander (1927); De Lamp van Diogenes (1928); De vijf Vingers (1929) ; Witte Vrouwen (1930); Kort Geding (1931) ; De Dood van Angèle Degroux (1933) ; Porta Nigra (1934) ; Heden ik, morgen gij (in samenwerking met S. Vestdijk, 1936). L i t. : J. Engelman, Parnassus en Empyreum (1931). Nijpels. Marsoulas, plaats, niet ver van Salies-du-Salat in Haute-Garonne (Frankrijk), waar Palaeolithische grotten met belangrijke wandschilderingen werden opengelegd en onderzocht. Marssum, dorp van ca. 1 000 inw. in de Friesche gem. > Menaldumadeel (XI 208 B 2) met Dr. Poptaslot en gasthuis voor oude vrouwen op Heringa- State. Marston, John, Eng. tooneelschrijver en satyricus. * 1675? te Coventry, f 26 Juni 1634 te Londen. Begon in 1598 zijn ïitt. loopbaan met de satyres The Scourge of Villainie en The Metamorphosis of Pygmalion’s Image, waarvan het laatste om zijn verderfelijke immoreele strekking op bevel van aartsbisschop Whitgift verbrand werd. Zijn tooneelstukken o.a. Antonio and Mellida (1602); Antonio’s Revenge (1602); The Malcontent (1604); Eastward Ho (1606 in samenwerking met B. Jonson en Chapman); Sophonisba, What you Will (1607) hebben hoofdzakelijk literair-historische waarde; vele passages van vulgair-erotisch en grof-immoreel gehalte. gCUHiiUC. Uit g. : Works d. J. 0. Halliwell (1856); A. H. Bullen (1887); Poems d. A. B. Grosart (1879). —L i t.: R. A. Small, The Stage Quarrel between B. Jonson and the so-called Poëtasters; E. Koelbing, Forschungen zur Bngl. Sprache und litt. (1899); Ph. Aronstein, J. M. als Dramatiker (1895). F. Visser. Marsupinlia, Lat. naam voor > buideldieren. Marsveld, -> Campus Martius. ~ – ' 7 – Marsyas (m y t h.), Phrygische godheid en uitvinder van de fluit, geïdentificeerd in Griekenland met > Silenus, die de syrinx bespeelt. Hij verloor in een wedstrijd tegen Apollo’s citerspel en werd door zijn tegenstrever aan een pijnboom opgehangen en levend gevild. Een plastische voorstelling van deze legende heeft o.m. Myron vervaardigd. E. De Wade. Martaban, Golf van, ook Golf van Pegoe, groote bocht in de Andamaansche zee (X 224 H 4). Belangrijkste havens zijn hier Rangoen en Moulmein. UMKI/UO ÖIJII UICI liaugucu CU ITIUUIIUCIU. Martapoera, onderafdeeling van het rijkje Bandjermasin op Bomeo (V 762 C 3) met gelijknamige, plaats en rivier. Er komen verschillende mineralen voor, als mangaanerts, ijzererts, kwikzilver, goud, diamanten en steenkolen. De bevolking telt ong. 40 000 zielen. Mart eau, Henri, vioolvirtuoos en componist. * 31 Maart 1874 te Reims. Was prof. van vsch. Duitsche conservatoria, leeft nu te Lichtenberg. Reger droeg zijn vioolconcert aan hem op. Martelaar [<( Gr. martus (gen. marturos) = getuige (vandaar bloedgetuige en geloofsgetuige), dat ongewijzigd in het Kerk-Latijn (martyr) is overgenomen]. In meest strikten zin beteekent het; iemand, die vrijwillig het verliezen van zijn leven verkiest boven het verloochenen van de godsdienstige waarheid (waaronder ook het verdedigen en beoefenen van de Christelijke deugden valt, vgl. St. Jan den Dooper). Men moet dus zijn leven door verloochening kunnen redden, dus de keus hebben, en bovendien tot den dood toe bij zijn keus blijven, tenzij men op wonderbare wijze van den dood wordt gered (steeniging van St. Paiilus, St. Jan in de olie, enz.). In breeder zin worden ook zij m. genoemd, die geen keus hadden, maar toch gewillig den dood ondergingen, zooals vele missionarissen, inquisiteurs, vooral als zij het levensgevaar tevoren kenden en toch hun arbeid voortzetten; in het profane spraakgebruik wordt de term nog breeder genomen en ook gegeven aan hen, die voor een geestelijk goed: het vaderland, de wetenschap, een staatkundige overtuiging, enz. stierven. Het martelaarschap om godsdienstige redenen bewijst op de allereerste plaats, dat de m. het belijden van wat hij als waar beschouwt, hooger stelt dan het blijven leven. Gaat het om waarheden, die belangrijker zijn dan het leven, zooals de godsdienstige, dan is dit voor iedereen, die voor de keuze wordt gesteld, een onontkoombare plicht. Waar deze keuze echter zoo bijzonder moeilijk is, mag men, en moet men zelfs in de meeste gevallen, trachten de omstandigheden te ontloopen, waarin men voor die keus komt. Daarom verbood de Oude Kerk ook het zoeken van den marteldood. Aan den anderen kant echter is het martelaarschap het grootste bewijs van liefde tot God en Zijn waarheid, dat de mensch kan geven, omdat men daarvoor het grootste natuurlijke goed, het leven, opoffert; daarom hebben zooveel heiligen, als H. Franciscus, H. Dominicus, H. Teresia, ernaar verlangd. ii. 1/UIIUIIU/U9) ii. icicaid, ciiidai vciidilgU. Het zoeken van een niet-godsdienstige waarheid, die echter voor alle menschen van belang is, als bijv. een geneeskundige ontdekking, mag men boven levensgevaar stellen; hier is echter geen sprake van een nlicht. zeker niet voor iedereen. pixüiiL, z,«K«r niet vuur leuereen. Het meest strikte martelaarschap, het opofferen van het leven voor een bovennatuurlijk goed, kan alleen om bovennatuurlijke redenen en uit bovennatuurlijke kracht geschieden; daarom is het de eigenlijke uiting van de deugd van > sterkte. Slechts in abnormale gevallen kunnen er natuurlijke motieven achter zitten: men kan bijv. door teleurstellingen geen waarde hechten aan het leven, hysterisch de aandacht willen trekken, door fanatisme de eigen meening niet willen verloochenen; hierbij kunnen sommige godsdiensten een mentaliteit aankweeken, die het leven op aarde in waarde onderschat of fanatisme bevordert. Deze uitzonderingen kunnen echter betrekkelijk gemakkelijk worden herkend. In het algemeen staan zij, die vrijwillig het levensgevaar zoeken in vervolgingen, onder verdenking van fanatisme, ofschoon een bijzondere leiding van den H. Geest niet mag worden uitgesloten, vooral bij diegenen, die door hun voorbeeld anderen moeten bemoedigen, zooals bijv. de H.Cyprianus, de Z.Alphonsus van Navarrete 0.P., enz. Omdat men door den marteldood om Gods wil het hoogste natuurlijke goed opoffert, geeft deze, mits de m. berouw heeft, kwijtschelding van alle zonden en straffen; voor ongedoopten is hij tevens het > Doopsel des bloeds. Het zalig- en heiligverklaringsproces van een m. heeft daarom in plaats van het onderzoek naar de heldhaftigheid van de deugden alleen een onderzoek van de vraag, of de m. werkelijk om godsdienstige redenen dan wel om andere, bijv. politieke, ter dood is gebracht. Omdat de m. voor dit heldhaftige sterven een bijzondere hulp van God noodig heeft, kan men uit het groote aantal m., dat de Kerk in alle tijden en landen heeft gehad, een bewijs voor haar goddelijkheid halen. Het persoonlijk getuigen voor de waarheid door ervoor te sterven is niet voldoende als argument; de kracht van het bewijs zit in de bijzondere hulp van God. Een opvallend groot aantal m. sluit de mogelijkheid uit, dat God hen om persoonlijke goede trouw zou bijstaan, vooral als dit aantal in allerlei tijden en landen wordt gevonden door de geheele geschiedenis van de Kerk heen; Gods hulp moet dan via de personen aan de Kerk gegeven zijn en voor haar getuigen. Zoowel de geschiedenis van de missiën (waarbij men echter de gevallen, waarbij politieke factoren een rol speelden, moet uitschakelen) als die der vervolgingen, waaraan de Kerk heeft blootgestaan, leveren zonder moeite dit groote getal. Zie verder > Martelaarsfeesten. Zie ook > Coronati (Quattuor) en > Gorinohem e. a. plaatsen, waarnaar m. genoemd zijn. L i t.: S. Thomas, Summa Theol. (II 11, q. 124); Prümmer 0. P., Man. Theol. Mor. (11, 623 vlg.); R. Garrigou-Lagrange 0.P., De Revelatione (II) ; G. van Noort, De Vera Religione (184 vlg.). Pauwels. In de Christelijke iconographie vindt het martelaarschap reeds vóór de 4e eeuw een uitbeelding: St. Laurentius, St. Agnes en veel andere martelaars op goudglazen en fresco’s. Vooral echter sedert de 16e eeuw onder invloed der Jezuïeten in het Westen: zoo o.a. Circignani in het Collegium Anglicum te Rome (verloren), Pomarancio en Tempesta in S. Stefano Rotondo (16e e.) te Rome; verder Rubens (St. Lieven, Brussel), Ribera (St. Bartholomaeus), Domenichino (St. Sebastiaan en St. Andreas), Le Sueur (St. Gervasius en Protasius), Poussin (St. Cecilia), Flandrin (in Sint-Vincent-de Paul te Parijs). Lit. : E. Male, L’art religieux (IV, 109-149); L. Bréhier, L’art ohrétien (21928, passim), p. Gerlachus. Martelaarsakten, een belangrijk genre der Oud-Christelijke letterkunde, verhalen ons gevangenneming, rechtspraak, folteringen en dood der martelaren. Bij het oordeel over de hist. betrouwbaarheid moet men onderscheid maken tusschen drie soorten van M. 1° A k t e n (acta martyrum) in strengen zin. Dit zijn ambtelijke protocollen over het verloop van het rechtsgeding, meest met een korte inleiding en slotformule en latere toevoegsels. Deze protocollen zijn volkomen betrouwbaar. 2° Passiones. Dit zijn verhalen van oog- en oorgetuigen of althans goedgeïnformeerde tijdgenooten, evenwel zonder mededeeling van het protocol. Ook deze zijn zeer betrouwbaar. 3° Legenden van lateren datum, die oude berichten aanvullen en opsmukken met producten van de fantasie, of ook zonder oude bronnen in elkaar zijn gezet. Ze kunnen dus een waardevolle kern bevatten, maar moeten voorzichtig gebruikt worden en zijn in veel gevallen zonder eenige hist. waarde. Doel van alle M. was wel, stichting der geloovigen en sterking in den strijd. Ui t g.: Buinart, Aota primorum martyrum sincera et selecta (1689 ; 1713 ; 1859). —L i t.: Bardenhewer, Geseh. d. altkirchl. Lit. (II 21914, 664 vlg).; Delehaye, Les légendes hagiographiques (1906) ; ld., Sanctus (1927 ; met een afzonderlijk hfst.: „Les Saints qui n’ont jamais existé”!). Frames. Martelaarsboeken. 1° Katholieke m., > Martyriologium. 2° Protestantsche m. Er zijn vsch. Prot. m. in omloop gekomen. Hiertoe behoort o.a. dat van Tieleman Jansz. van Braght, predikant bij de Doopsgezinde gemeente te Dordrecht (* 20 Jan. 1625, f 7 Oct. 1664). Hij was de opsteller van den Martelaarsspiegel, in 1660 verschenen. Dit werk is bijna onveranderd in 1686 herdrukt in twee lijvige folianten onder den titel: Het bloedig toneel, of Martelaers-spiegel der Doopsgesinde of weereloose Christenen, die, om ’t getuygenis van Jesus .... geleden hebben ende gedood zijn van Christi tijd af etc. Een aantal brieven en liederen betr. Doopsgezinde martelaren is onder den titel Het Offer des Heeren verzameld en het eerst uitgegeven in 1662 (zie lit. hieronder). Andere m. zijn; voor de Gereformeerden: Adrianus Corn. van Haemstede, De Gheschiedenisse ende den doodt der vromer Martelaren tot den jare 1569, waarvan de laatste druk in 1909 verscheen bij D. Bolle te Rotterdam; voor de Protestanten in Duitschland: Ludovicus Rabus, Historiën der Heyligen auserwalten Gottes Zeugen, Bekennern und Miirtyrem (Straatsburg 1664-’58); voor de Protestanten in Frankrijk: Jean Crespin, Le livre des Martyrs .... depnis Jean Hus iusques a cette année presente (Genève 1664). Het werk van Van Haemstede wordt door dr. A. Kuyper betrouwbaar geacht, maar tegen dat van Braght waarschuwt hij. Ook p. W. Wilde S.J. heeft in Studiën (jg. 1877, 1-88; jg. 1894, 270-332) Braght’s onbetrouwbaarheid aangetoond. uuuv/viuun uuuiuv/iu uuiugtuuuuu. L i t.: In Biblioth. Reform. Neerl. (II 1904) gaf S. Cramer het bovengenoemd Offer des Heeren opnieuw uit; dl. VIII (1911) van dezelfde serie bevat een dgl. verzameling omtrent Gereformeerden en Lutherschen. Verder: H. T. Oberman, De betrouwbaarheid der M van Crespin en Van Haemstede, in Ned. Arob. v. Kerk gesch. (IV 1907, 74-110) ; Sepp, Geschiedkundige nasporingen (II); Goeters, Dokumenten van A. van Haemstede, in Ned. Arch. v. Kerkgesoh. (V 1908, 1-67); W. Wilde S.J., Zonderlinge critiek, Antwoord aan dr. S. Cramer (1900); Pijpers, M. (1924). Lammertse. Martelaarschap, -> Martelaar. Martelaarsfeesten zijn de oudste heiligenfeesten. Zij bestonden reeds in de 2e eeuw (S. Polycarpus) en werden vnl. gevierd op den verjaardag van hun dood (■>■ Natalitium), zorgvuldig opgeteekend (> Kalender, Martyrologium), soms ook op dien van de overbrenging der relieken. De viering bestond in het opdragen van het H. Misoffer boven hun graf. spoedig in kerken, daarover opgericht (> Confessie; Martyrium; Memoria); vaak werden dan de akten hunner martelie voorgelezen, gevolgd door een lofrede; soms ook bevonden zich enkele levensfeiten in de gebeden zelf opgenomen (bijv. in de Prefatie). De verspreiding van de feesten van martelaren in de 4e e. ging gepaard met die hunner relieken, waaronder men ook verstond voorwerpen (doeken, > Brandeum), die met de relieken in aanraking waren gebracht. Louwerse. Martclauge, Fr. naam van > Martelingen. Martel dc Janvillc, > Gyp. — “ w 7 ' Marteldood, -> Martelaar. Martelingen (Fr.:Martelange), gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XV1736 D/B 3), gelegen aan de Sure, zijrivier van de Moezel. Hoogte 376 m. Opp. 1 271 ha, ruim 2 000 inw. Grensplaats tusschen België en Luxemburg. Klei-, lei- en balkgronden. Belangrijke leigroeven, ijzererts, huidvetterijen, houtzagerijen. Martellato (Ital., = gehamerd), muziekterm voor sterken staccato-aanslag op het klavier. Martellement (Fr.), 1° kunstterm in oude klaviermuziek voor -> mordent. 2° Op de harp het steeds herhalen van denzelfden toon op twee verschillende gelijkgestemde snaren. Martello-torcns, ronde torens van ca. 12 m hoogte, vroeger gebruikt bij de kustverdediging van Z.O. Engeland en gebouwd naar een dergelijken verdedigingstoren op Point Mortella, eiland Corsica. Martena, bekend Fnesch geslacht van de partij der Schieringers. Onder Karei V schaarden zij zich aan Bourgondische zijde. Tijdens den opstand was Duco van Martena een der trouwste aanhangers van den Prins van Oranje. Martène, dom E d m o n d, Benedictijn, van S. Rémi te Reims. * 22 Dec. 1654 bij Dijon, f 20 Juni 1734 te S. Gennain-des-Prés. Hij werd aangewezen tot helper van d’Achery en Mabillon en legde zich speciaal toe op de studie der liturgie, waarvan o.a. als vrucht verscheen Commentarius in Regulam S. P. Benedicti (21696), De antiquis monachorum ritibus (1690), De antiquis Ecclesiae ritibus (3 dln., 1700-’O2), Tractatus de antiqua Ecclesiae disciplina (1706). Sedert 1706 was hij medewerker aan de Gallia Christiana, waarvoor hij 1709-’l5 Frankrijk en België bereisde. Het verzamelde materiaal gaf hij uit als Thesaurus novus Anecdotorum (5 dln. 1716) en Voyage littér. de deux religieux bénédictins (2 dln. 1717-’24). “B*v. i/viivuivumo yu KAUI. iur fct/. L i t.: Hist. litt. de Ia congr. de St. Maur (II 1770); Supplément a I’Hist. litt. (II 1931). Lindeman. Marlens, 1° Dirk (Thierry), een der eerste Zuid-Nederlandsohe boekdrukkers, werkte te Aalst; bij of met hem werkte Johannes van Paderborn (of Johannes de Westfalia genoemd), die er vermoedelijk de drukkunst bracht. In 1474 bracht M. zijn bedrijf over naar Leuven. 2° Gaston, Vlaamsch tooneelschrijver en boetseerder. * 24 April 1883 te Zulte (O. VI.). Tooneelarbeid, sappig en kleurrijk; zedenschilderingen, ruwrealistisch tot vulgair; eigen gesmede taal. M. moet meestal in het burleske worden gespeeld. Werken: o.a. beentje uit het Hemelrijk (1919) Paradijsvogels (1934). L i t.: R. Roemans, G. M. (met bibliogr.). Martenshoek, dorp in de Gron. gem. > Hoogezand. Martenslinde, gem. in Belg.-Limburg, ten W. van Maastricht; opp. 212 ha; ca. 460 inw. (Kath.). Kleigrond, landbouw. Marterachtigen (Mustelidae), een fam. van de orde der roofdieren, bewonen, behalve Australië, alle werelddeelen. Het zijn middelmatig groote tot kleine roofdieren met een langgerekt lichaam op korte pooten. Bij de aarsopening bevinden zich klieren, die een stinkend vocht afscheiden. De beharing is meestal dicht en fijn, zoodat vele soorten gezochte pelsdieren zijn. De m. zijn slim, moedig en bloeddorstig; de meeste zijn nachtdieren, Het voedsel bestaat bij voorkeur uit dieren: kleine zoogdieren, vogels, amphibieën, insecten, soms ook uit visschen en andere waterdieren. Zij dooden vaak meer dieren, dan zij als voedsel gebruiken. De groote schade, die zij onder de huisdieren en het wild aanrichten, wordt ruimschoots vergoed door het nut, dat zij door het verdelgen van schadelijk gedierte stichten. In onze streken leven de volgende soorten. De boom- of edelmarter (Martes martes L.) bewoont de bosschen van Europa en Azië; hij wordt 66 cm lang met een staart van 30 cm; de pels is op den rug donkerbruin, op de zijden en den buik geelachtig; op hals en keel bevindt zich een steeds afgeronde, gele keelvlek. De boommarter besluipt zijn prooi en voedt zich met dieren, soms erooter dan hij zelf. De steen-, huismarter of fluw ij n (M. foina Erxl.) leeft in Midden- en Z. Europa; in Ned. haast uitgeroeid; verschilt van den boommarter door de geringere grootte (met staartTOcm),kortere pooten, langeren kop, korteren,lich teren pels en de witte keelvlek; hij houdt zich meer in de buurt van menschelijko woningen op. De w eze 1 (Mustela vulgaris L.) bewoont geheel Europa, Noordelijk Azië en Noordelijk Afrika. Het mannetje wordt 38 cm lang, het wijfje is kleiner. De pels is roodachtig bruin met witte onderzijde; ’s winters is de kleur lichter, doch zonder donker staarteinde zooals de hermelijn. De wezel is nuttig door het verdelgen van muizen en werd daartoe in de Oudheid in de huizen gehouden. De hermelijn (Mustela erminea L.), iets grooter dan de wezel, is zomers lichtbruin met donkere staartpunt; ’s winters wit behalve de staartpunt. De otter (Lutra lutra L.) leeft in Europa, N. Afrika en Midden-Azië; wordt 1,5 m lang; kop langwerpig eirond met afgeronden snuit, kleine oogen en zeer korte, afsluitbare, in den pels verborgen ooren; lichaam vrij slank, maar vlak; de korte pooten dragen teenen met zwemvliezen; vacht donkerbruin met lichtere onderzijde. Voedsel vooral visschen, waardoor hij zeer schadelijk is, daarnaast ook ratten en watervogels. Voor > bunzing, > hermelijn, > das, zie deze woorden. Voor de fret, zie -> Bunzing. Van de uitheemsche soorten zijn de belangrijkste pelsdieren, het s a b e 1 d i e r (Martes zibellina L.), in N. Europa en Noord-Azië, heeft een bruinen tot zwartbruinen pels. De veelvraat (Gulo guloL.),lmlang, bewoont de koudere streken van hetNoordel. halfrond; zijn vacht is donker tot bruinzwart. De stinkdieren (Mephitis) scheiden een zeer stinkend vocht af; in N. Amerika leeft de skunk (Mephitis mephitis Schreb.), waarvan de zwarte pels twee witte strepen draagt. Keer. Martha, de zuster van Maria van Bethanië en Lazarus. Zij wordt voorgesteld als de bedrijvige huisvrouw, die er haar zuster een verwijt van maakt, dat zij aan Jesus’ voeten zit en luistert naar zijn woorden (Lc. 10.38-42). Zij treedt ook op in het verhaal van de opwekking van haar broer Lazarus (J0h.11.1-46). In de iconographie heeft M. als attributen een lepel of sleutelbos aan baar gordel, soms ook een draak aan haar voeten (Borgognone, Zeitblom); ze wordt afgebeeld samen met Lazarus en haar zuster Maria (Burgkmair, Tintoretto e.a.; ook te Tarascon een uitbeelding van de legende van M.). Boom- of edelmarter. L i t. : K. Künstle, Ikonogr. der Heiligen (436-437); B. Male, L’art religieux (I, 214). Otter. Martlia, Jos e p h Jules, Fr. archaeoloog. * 8 Jan. 1853 te Straatsburg; hoogleeraar (1896) aan de Sorbonne. Naast degelijke tekstuitgaven (Cicero’s Brutus en Pro Milone) publiceerde hij o.m. L’Art Etrasque (1889). Martha’s Vineyard, eiland voor de kust van Massachusetts (Ver. Staten; 41°26'N., 70°40'W.); opp. ca. 300 km2; badplaatsen. Martialis, Marcus Valerins, Latijnsch dichter. * Ca. 40 n. Chr. te Bilbilis in Spanje, f ca. 100 aldaar. Op 24-jarigen leeftijd kwam hij naar Rome, waar hij de gunst der keizers (van Nero tot Domitianus) trachtte te winnen. Met succes. Vooral bij Domitianus stond hij in aanzien. Zijn epigrammata bleven ons bewaard. Het zijn korte, scherpe, dikwijls geestige, dikwijls hoogst onbehoorlijke gedichtjes, aan allerlei actualiteiten, personen of ook zaken (geschenken bijv.) gewijd. Slijpen. Wezel. Martialis, Heilige, eerste bisschep van Limoges. Volgens St. Gregorius van Tours een der 7 bisschoppen onder keizer Decius naar Gallië gezonden. Volgens een legende uit de 8e eeuw zou de H. Petrus hem met 2 andere priesters daarheen gezonden hebben. In de 10e e. ontstaat de legende, die M. een der 72 leerlingen des Heeren noemt. In de 11e e. rees de vraag, of men M. als belijder of als apostel moest vereeren. Twee synoden van Limoges, in 1028 en 1031, beslisten tot zijn vereering als apostel. Paus Joannes XIX bekrachtigde dit. In 1864 werd nogmaals door de H. Congr. der Riten verklaard, dat het bisdom Limoges M. als zijn apostel moest blijven vereeren. Zijn feest wordt gevierd op 30 Juni. "w o Lit. : Migne, Patr. Lat. (dl. 141), Acta Santor. (Jun. V); Bibl. Hagiograph. Lat. (816-820). Feugen. Martlanus Capella, Minaeus Felix, Afrik, geleerde. Hij schreef tusschen 410 en 439 een encyclopaedisoh werk; De nuptiis Philologiae et Mercurii Libri IX (Leipzig 1926), het laatste product van de heidensche cultuur in Afrika, beïnvloed door Neo-Platonische denkbeelden. Het werk heeft vooral waarde voor de geschiedenis van wiskunde en muziek. In de M.E. was het een schoolboek, waaruit men de > artes liberales leerde. M.’s Satyricon is voor de muziekwetenschap belangrijk. Dijk sierhuis. De twee eerste boeken bevatten een weinig smaakvolle allegorische voorstelling van het huwelijk van Mercurius en Philologia, waarbij door de verschillende kunsten, die als bruidsmeisjes optreden, heel wat geleerdheid wordt ten beste gegeven. De stof is veelal ontleend aan oude schrijvers, o.m. Varro en Plinius. Duisterheid, dorheid en overladen stijl maken de lectuur van dit werk, waarin proza en verzen afwisselend voorkomen, weinig aantrekkelijk. E. De Wade. Martignac, Jean Baptiste Gay, vicom t e de, Fransch staatsman. * 20 Juni 1778 te Bordeaux, f 3 April 1832 te Parijs. Eerst secretaris van Sieyès, daarna advocaat in zijn vaderstad. Gedurende de > Honderd Dagen onderscheidde hij zich door zijn legitimistische houding; in 1821 tot royalistisch kamerlid verkozen, steunde hij met een buitengewoon redenaarstalent de regeering Villèle. Na diens aftreden (1827) werd M. tot min. van Binnenl. Zaken benoemd (Jan. 1828) en onderscheidde zich door zijn gematigde houding tegenover de liberalen. Hij bracht koning Karei X er toe de beruchte ordonnanties op de Jezuïeten en de klein-seminaries te teekenen (16 Juni 1828). Wel voerde hij nog doelmatige hervormingen in, doch moest in Aug. 1829 aftreden. Uit zijn nalatenschap verscheen: Essai historique sur la révolution d’Espagne et sur I’intervention de 1823 (3 dln. 1832). L i t.; B. Daudet, Le ministère de M. de M. (1878). Zie ook onder > Karei X van Frankrijk. Bousse. Martigny, stad in Zwitserland, aan het Z.W. einde van het Rhóne-lengtedal, 477 m boven zee; ca. 2 800 inw. (meest Kath.). Aftakking van de spoorlijn naar Chamonix. Uitgangspunt voor de bestijging van den St. Bemard (trein tot Orsières). Des zomers druk bezocht. Martigny, Joseph Alexandre, Fr. oudheidkundige. * 22 April 1808 te Sauvemy, f 18 Aug. 1881 te Bagéle-Chatéi. Verwierf groote verdiensten voor de Christelijke archaeologie. Werken 0.a.: Dict. des antiquités chrét. (21877); Notice bist., liturg, et archéol. sur le culte de s. Agnès (1847). Martin, 1° Ernst, Duitsch Germanist en Romanist, ook kenner van de Middelned. letterkunde. * 5 Mei 1841 te Jena, f 13 Aug. 1910 te Straatsbiug. Voorn, werken: Wolframe Parzival (1903); Elsassisehe Literaturdenkmaler (1878-’88) ; Wörterbuch der Elsassischen Mundart (1899-1907); Le roman de Benart (3 dln. 1882-’B7). no t „ i_ – rr _ „ i T-.j • . i 2° Johann Karl Ludwig, geoloog. * 24 Nov. 1851 te Oldenburg. M. was 1877-1922 hoogleeraar in de geologie en mineralogie te Leiden, 1878- 1922 tevens directeur van het Rijks Geologisch en Mineralogisch Museum aldaar. Heeft speciaal de geologie der Ned. koloniën onderzocht op vsch. onderzoekingstochten; het verzamelde materiaal uit die gebieden bevindt zich in de collecties van het Rijks Geologisch Museum te Leiden. Richtte, in samenwerking met anderen, een geol. tijdschrift op; Sammlungen des Geol. Reichs-Museums in Leiden (1881- 1923). t>. d. Geyn. Werken: Niederlkndische und Nordwestdeutsche Sedimentargeschiebe (1878); Die Tertiarschichten aul Java (1879-’80); Bericht über eine Beise nach Niederl. West-lndien und darauf gegründete Studiën (1887-’88); Reisen in den Molukken (1894); Die Fossilien von Java (1895); Unsere palaeozoölogisohe Kenntnis von Java (1919); Die Mollusken der Njalindunschiohten (1921). 3° Kourad, bisschop van Paderborn. * 18 Mei 1812 te Geismar (Eichsfeld), f 16 Juli 1879 in Mont-St. Guibert (België), waarheen hij uit de vesting Wezel was gevlucht, nadat hij aldaar in den Kulturkampf was gevangen gezet (1874). Zeer verdienstelijk voor de opvoeding van zijn geestelijkheid en voor het Vaticaansch Concilie. Werken: over dogmatiek, moraal, H. Schrift, Vatic. Concilie ; preeken ; Drei Jahre aus meinem Leben (31877, autobiogr.). —L i t.: Chr. Stamm (1892); A. Rehrmann (1904). Beijershergen van Henegouwen. Martin du Gard, Roger, Fransch romancier van het jongere geslacht. * 1881 te Neuilly-sur-Seine. Zijn Jean Barois (1913) is een sociale roman, die een beeld geeft van de generatie, bij wie de Dreyfus-zaak een moreele crisis veroorzaakte. M. is ook auteur van den amoreelen romancyclus: Les Thibault (1922-’36). Willemyns. Martincz de Toledo, A 1 f o n s o, aartspriester van Talavera, hofkapelaan van Johan 11, Spaansch schrijver. * 1398, f 1467. M. was voor het proza, wat de Arcipreste de Hita was voor de poëzie. Voorn, werken: Arcipreste de Talavera (door getrouwe weergave der volkstaal tot het beste middeleeuwsche proza behoorend); Corvacho. Martfncz dc Campos, A r s e n i o, Spaansch generaal, de hersteller van de monarchie in 1874. * 14 Dec. 1831 te Segovia, f 23 Sept. 1900 te Zarauz. M. onderwierp in 1876 de Carlisten en in 1877-’7B den Cubaanschen opstand; 1879-’B9 meermalen minister. Martinez de la Rosa, Francisco, Spaansch schrijver en politicus. * 10 Maart 1788 te Granada, f 7 Febr. 1862 te Madrid. Als liberaal afgevaardigde door Ferdinand VII verbannen. In 1820 terug in Spanje; enkele malen gedeputeerde en gezant in Rome en Parijs. Behoort tot de beste schrijvers van zijn tijd; lyrische gedichten, tooneelstukken en twee hist. romans: Hernan Pérez del Pulgar, en Isabel de Solis. Borst. Martincz Pasqualis, leider der •> Martinisten. Martincz Ruiz, José (A zo r f n), h>- Ruiz. Martincz Siërra, Gregorio, Spaansch tooneelschrijver. * 1881 te Madrid. Wijdde zich na enkele proeven van poëzie en proza (o.a. Flores de escarcha, 1900) en Tü eres la Paz (1907) aan het dramatisch genre. Ook vertaalde hij -> Maeterlinck. Zijn werken zijn fijngevoelig, aesthetisch en smaakvol, missen echter, op hun basis van ongeloof, het bevredigend antwoord op de groote levensvragen. Borst. Voorn, werken: La sombra del Padre (1909); Mamé (1912); Las Golondrinas (1913) ; La llama (1918). Martini, 1° Fernando, Ital. tooneelschrijver en criticus. * 30 Juli 1841 te Florence, f 24 April 1928 te Monsummano. Zijn spelen bleven lang op het repertoire. Zijn rake kijk op kunststroomingen verwierf hem naam als criticus. Bekleedde voorname posities in het ministerie van Onderwijs en werd benoemd tot commisario civile in Eritrea; publiceerde veel over de Afr. koloniën. Richtte diverse bladen op, o.a. voor de jeugd II giornale dei bambini. Voorn, werken. Tooneel: L’Uomo propone e la donna dispone ; La strada piü corta. Critisch werk; Nell’ Africa italiana; Confessioni e ricordi..ËHen Russe. 2° Giambattista, genoemd; Pad re M., muziekgeleerde en componist. * 24 April 1706 te Bologna, f 4 Oct. 1784 aldaar. Onderrioht van Predieri, Ricieri, Perti. Werd Franciscaan; in 1729 priester gewijd. Sinds 1726 kapelmeester van het klooster San Francesco te Bologna. Tot zijn leerlingen behoorden o.a. Joh. Christ. Bach en Mozart. Bezat een uitgebreide bibliotheek. Werken: kerkelijke composities; geschriften, o.a. Storia della Musica. L i t. : F. Parisini, Della vita e delle opere del Padre M. (1887); G. Gandolfi, Elogio di G. B. M. (1913). Piscaer. 3° Martin, Jezuïet, missionaris in China. * 1614 te Trente, f 6 Juni 1661 te Hang-tsjou. In 1631 in de Soc. van Jesus getreden, kwam hij 1643 in China aan, waar hij groote ontdekkingsreizen ondernam. Hij heeft zich vooral onderscheiden door zijn aardrijkskundige en cartographische werken. Tijdens zijn verblijf in Europa (1654-’69) verscheen zijn Novus Atlas Sinensis, door von Richthofen geprezen als „de meest volledige geogr. beschrijving van China”, en zijn De Bello Tartarico Historia. Bibliogr. ; C. Sommervogel, Bibliothèque de la Compagnie de Jésus (V, kol. 646-650) ; Bob. Streit, Bibliotheca Missionum (V, 797-800). Wessels. 4° Simon e, groot Italiaanse!) kunstschilder, bekend om zijn altaarstukken en religieuze voorstellingen. * 1284 te Siena, f 1344 te Avignon. Door den strengen Gotischen stijl van zijn werk, bovenaardsche figuren in hiëratische strakheid voorstellend, straalt voor het eerst menschelijke emotie. De strenge lijn, die oudere werken beheerscht, maakt plaats voor een meer lyrischen schilderstijl; in zijn Annunciatie ontvangt de H. Maagd de boodschap van den engel niet als een plechtig aangekondigd nieuws, dat haar slechts geestelijk, doch ook als een boodschap, die haar menschelijk ontroert: zij schrikt terug voor de verschijning. Maar de hoofdindruk, dien dit werk wekt, is in de eerste plaats: schoonheid, adel. Beroemd is ook zijn Maesta, de Madonna in Majesteit, in 1315 geschilderd, nog in zijn geboortestad Siena aanwezig. Twee jaar later werkte hij te Napels in de San Lorenzo, dan te Assisi, waar hij in de kerk van St. Francisous een kapel versierde: die van St. Maarten, wiens leven uit de 4e eeuw wordt uitgebeeld in de kleederdracht van de 14e eeuw, Martini’s eigen tijd. In 1339 riep de paus hem naar Avignon, waar hij 5 jaar later overleed. Hij was er met Petrarca bevriend, die een portret van Laura bezat, door Martini vervaardigd, en een Virgilius-uitgave, waarin de meester het titelblad schilderde. Zie de pl. t/o kol. 676 in dl. VII en t/o kol. 304 in dl. XI en afb. 1 op de pl. t/o kol. 368 in dl. XIV. Poortenaar. Marlinique, eiland behoorend tot de Fransch-W. Indische eilanden (Antillengroep); opp. 987 km2, 234 700 inw. Het eiland bestaat uit twee massieven, gescheiden door een lager gedeelte tusschen Fort de France en Fort du Franpois; het N. deel is het hoogst (Mont Pélée 1 350 m). De bodem bestaat hoofdzakelijk uit vulkanische gesteenten en kalken. De kust is over het algemeen steil. De rivieren zijn kort. Het klimaat is tropisch, neerslag varieert naar gelang van de hoogte. M. ligt op den weg der cyclonen (1928). Vulkanische uitbaistingen (Mont Pélée 1902; zie afb. 3 op de plaat tegenover kolom 321 in dl. X). Het grootste deel der bevolking bestaat uit Mulatten en Negers. De voornaamste culturen zijn: suikerriet met rhumfabricage, verder cacao, ananas, bananen en citroenen, verder veeteelt en conservenindustrie. De voornaamste havens zijn; Fort de France, St. Pierre, Trinité, Le Marin en Le Frangois. Het bestuur berust bij dm gouverneur. M. is in 1498 ontdekt door Columbus en zeer waarschijnlijk naar het feest van den dag genoemd. De oorspr. bevolking (Caraïben) is grootendeels uitgeroeid. In 1635 kwam M. in het bezit van de Fransche Cie. des lies de I’Amérique. In 1648 verkocht deze het aan Dupasquet, na wiens dood het door de Cie. des Indes occidentales gekocht werd. In 1674 aan de Fransche kroon; 1769-’62 en 1793-1802 Engelsch bezit. Hoofdstad: Fort de France. Zuylen. Het bisdom St. Pierre et Fort de France (residentie Fort de France) omvat het geheele eiland en is afhankelijk van de Propaganda Fide. Het telt ca. 228000 Kath. (1936). Weermacht. 1 comp. inf.; 1 bat. art.; 1 comp. gendarmen, waarvan een detachement op Guadeloupe en in Guyana. Hoofdkwartier: Fort de France. De troepen zijn samengesteld uit Franschen en inlanders. De Fransche off., onderoff. en manschappen worden voor den kolon. dienst aangewezen voor minstens 2 jaar. De manschappen moeten 6 maanden in het moederland hebben gediend en 21 jaar oud zijn. v. Murmelende. Martinisten, een sekte, die met hoogere macliten en afgestorvenen in betrekking beweerde te staan. Genoemd naar haar leider, den Portugees Martlnez Pasqualis (1716-’79). Martin» de Gainzi. Spaansch architect. * Ong. 1600 in Navarra, f 1555 /56 te Sevilla, waar hij eerst onder leiding van Diego de Riano, later zelfstandig werkte aan het raadhuis en den dom. M. stond sterk onder invloed van de Ital. Renaissance. Lit. : Thieme-Becker, Kilnstlerlex. (XIII, 82-83). Martinsbcrjj (Hong. Pannonhalma), exempte aartsabdij der Benedictijnen in het Hongaarsche comitaat Raab (XIII 612 C 2); gesticht ca. 1000 door den H. Stephanus; oudste en beroemdste Hong. abdij en nationaal heiligdom. Het klooster had veel te lijden van de Mongolen en Turken; opgeheven in 1786 door keizer Jozef 11, werd het hersteld door keizer Frans II in 1802. De kerk bezit kostbare kunstschatten en het klooster een groote bibliotheek (ca. 170 000 dln.). M. is het hoofdklooster van de congregatie der Hong. Benedictijnen. Th. Ueijman. Martinus I, Heilige, paus [649-653 (665)]. Op de synode van Lateranen, Oct. 649, veroordeelde M. het > Monotheletisme. Keizer Constans II gaf den exarch Olympius bevel den paus gevangen te Fa^ade. Hoogaltaar. Interieur gezien van het hoogaltaar. Sacramentsaltaar. Kroning van Maria. Absis-mozaïek, Jacob Maris: 1. De twee molens (Sted. Mus ~ Amsterdam). 2. De zusjes (privaatbezit, Almelo). Matthijs Maris: 3. De vier molens (privaatbezit, Oxford). Willem Maris: 4. Hollandsch landschep (privaatbezit). 5. Eenden (privaatbezit). nemen. Dit gebeurde echter pas onder den volgenden exarch Theodorus Kalliopa, die M. naar Konstantinopel liet overbrengen. Daar werd de zieke paus gefolterd en ter dood veroordeeld, maar op voorbede van den patriarch naar Chersonesus verbannen, waar hij 16 Sept. 655 stierf. Reeds tijdens zijn leven was Eugenius I als opvolger gekozen. M. wordt als martelaar vereerd. Feestdag 12 November. Franses. Lit. ; Dict. Théol. Cath. (X 1928, 182-194); Duchesne, L’église au sixième siècle (1925, 441 vlg.); Seppelt, Das Papsttum im Frühmittelalter (1934). Martinus II (eigenl. Marinus), paus (882- 884). * Te Gallese in Toscane. Handhaafde krachtig de rechten van het pausdom tegenover Photius. Tevoren had hij de Kerk in vsch. gewichtige zendingen als legaat gediend (o.a. bij Karei den Dikken en te Konstantinopel). Gorris. L i t.: Duchesne, Premiers temps de I’Etat Pontifical (31914); Catholic Bncyol. (IX)- Dict. de Théol. Cath. (IX). Martimis 111 (eigenl. Marinus), paus (942- 946); aangesteld door > Alberik van Rome en van dezen geheel afhankelijk. Zoover zijn positie het toeliet, behartigde hij de belangen der Kerk met ijver, o.a. door het steunen van de hervorming van -> Cluny. L i t.: > Martinus 11. Gorris. Martinus IV (Simon de Brie), paus (22 Febr. 1281-28 Maart 1285). * Te Montpensier, f te Perugia. Gekozen onder invloed van Karei van Anjou, kon. van Napels, bleef hij als paus dezen sterk begunstigen, niet steeds in het belang der Kerk. Gorris. L i t.: Cath. Eneycl. (IX); Diot. de Théol. Cath. (X). Martinus V (Oddo Colonna), paus (11 Nov. 1417 -20 Febr. 1431). * 1368 te Genazzano. Op het concilie van > Konstanz eenstemmig tot paus gekozen, waardoor aan het Westersche Schisma, ofschoon niet aanstonds geheel, feitelijk een einde kwam. Hij trachtte wel de godsdienstige toestanden, die zoo sterk hervorming behoefden, te verbeteren, doch werd daarin gehinderd door den ellendigen toestand in Rome en den Kerkel. Staat, waarin eerst moest voorzien worden; door de nog steeds heerschende -> Conciliaire theorie, en door de ontstemming over zijn al te sterke begunstiging van bloedverwanten (nepotisme, hoewel dit in den verwarden toestand, dien hij vond, te verklaren valt). Toch slaagde hij er wel in het gezonken aanzien van het pausdom gedeeltelijk te herstellen. Lit.: Pastor, Geseh. der Papste (71); Hetele-Leelercq, Hist. d. Concües (VII, 1). Zie verder ■> Konstanz (concilie van); Westersch Schisma. Gorris. -Marlmus. Heilige, meer bekend als S. >Maarten. Martinus van Braga, Heilige, Kerkvader. • * Ca. 615 in Pannonië, f 680 in Braga. Op pelgrimstocht naar Palestina werd M. monnik, leerde er ] Grieksch en theologie. Ca. 560 trok hij naar Spanje, werd abt van Dumio, bisschep aldaar en vervolgens < aartsbisschop van Braga. Met succes heeft hij gewerkt i aan de bekeering der Sneven tot het Katholicisme en ( aan de verheffing van het zedelijk leven. Tot dit laat- ( ste doel schreef hij Formula honestae vitae, een moraal- ( ascetisch werk, dat uitgaat van de vier kardinale s deugden en grootendeels steunt op Seneca. Zijn werkje ] Over den toom is een uittreksel uit het gelijknamige 1 werk van Seneca. Drie kleine ascetische tractaten, die 1 éën geheel vormen, steunen daarentegen op de H. i Schrift. Tot zedelijke verheffing dienden ook zijn vertaling van twee verzamelingen Spreuken van ( woestijnvaders en van de canones der Concilies. Aan een medebisschop gaf hij een typisch voorbeeld van 1 een preek voor het landvolk in zijn De correctione XVII. 10 rusticorum. Preeken en brieven zijn verloren gegaanwel bezitten we nog enkele gedichten, o.a. op S. Mar, tinus van Tours. U i t g. : Migne, Patrol. Lat. (72, 74 en 94). L i t. ; Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (V 1932, 379- 388) ; Dict. Théol. Cath. (X 1928, 203-207). Franses. Marlinus van Cochcm (familienaam Linius), Capucijn, kanselredenaar en geestelijk schrijver. * 13 Dec. 1634 te Cochem, f 10 Sept. 1710 te Waghausel (Brachsal). Was hij als volksprediker na den Dertigjarigen oorlog zeer verdienstelijk in Duitschland, Oostenrijk en Bohemen, zijn grootste verdienste had hij als schrijver van godsd. werken, ca. 70 in getal, die nog niet hun waarde verloren hebben, p. Placidus. Voorn, werk: Verklaring- der H. Mis (Medulla Missae, 1697). —L i t.: Lex. f. Theol. u. Kirche (VI). Martinus van Paris, omstreeks 1300 abt van het Cisterciënser klooster Paris bij Colmar in den Elzas. Zooals Fulco van Neuilly de Fransche, wist hij door zijn vurige preeken vele Duitsehe ridders te winnen voor den vierden Kruistocht. Martinus, Heilige, wordt genoemd als bisschop van Tongcrcn-M aast richt en zou dan geleefd hebben omstr. 300. Historisch is van hem niets bekend. In de M.E. bestond een levensbeschrijving, die geheel legendarisch is. Zijn feest werd gevierd op 21 Juni. Martonne, Emmanuel de, Fransch geograaf. * 1 April 1873 te Chablis (dept. Indre). Prof. aan de univ. te Parijs (Sorbonne); leerling en opvolger van Vidal de la Blache. Doceerde aan de univ. te Rennes, Lyon, New York (Columbia University), Cluj en Boekarest, Praag en Buenos-Aires. Directeur van het Geogr. Instituut te Parijs; secr. van de Internat, geogr. Unie; alg. secr. van het Geogr. internat. Congres (Parijs 1931), voorzitter van Ass. fran<;aise pour I’avancement des Sciences. Werken: La Valachie (diss., 1902); Recherches sur la répartition géogr. de la population en Valachie (1903) ; Rech. sur I’évolution morphologique des Alpes de Transylvanie (1904); Traité de géogr. physique (61935); L’érosion glaciaire et la forme des vallées alpines (Ann. de Géogr. XIX en XX); Les régions géogr. de la France (1921); Les Alpes. Géographie générale (1926) ; Extension des régions privées d’écoulement vers I’océan (medew. L. Auirère, 1928) ; Europe Centrale (2 dln. 1932). Lefèvre. Martouzin-lMeuville, gem. in de prov. Namen, ten N.O. van Beauraing; ca. 200 inw. (Kath.); opp. 674 ha; landbouw. Martueci, Giuseppe, Ital. componist, dirigent en pianist. * 6 Jan. 1856 te Capua, f 1 Juni 1909 te Napels. Werken: o.a. 2 pianoconcerten, 2 symphonieën, kamermuziek. —L i t.; G. Prati, G. M. (1914). Marlijn, naam van een tweetal strophische gedichten van van Maerlant, aanvangende met de woorden : Wap e n e Mart ij n, in den vorm van didactisch-lyrische strijdgedichten, het eerste over een tiental verschillende, maatschappelijke en godsdienstige, onderwerpen; het tweede over liefdecasuïstiek. Daarbij sluiten aan een gedicht vander Drievoudicheit, ook derde Martijn genoemd: een berijmde uiteenzetting van de kerkleer, en een verkeerde Martijn. Martijn, fictief of werkelijk personage, is Jacob’s tegenspreker. U i tg. en I i t. : bij J. Verdam en P. Leendertz Jr. (1918). v. Mierlo. Marlijn van Thorout, monnik in de abdij van Eename bij Oudenaarde, dichter van een Dboec vander biechten, dat soms tot de 13e eeuw wordt teruggebracht en waarsch. van veel later, van einde 14e, begin 16e eeuw is. L i t. : W. de Vreese, in Biogr. nat. beige. uit., vv . uc viccac, m uiugi. nat. ucigu. Martyrium, 1° als Martelaarsakte, zie > Martelaarsakten. 2° Martyrium en (Gr.) marturion (<( marturos = getuige, belijder, bloedgetuige), oude naam voor de rustplaats van een martelaar (nog gebruikt in Caeremoniale episcoporum, 1.1, cap. 12, n. 16); tevens voor kerken boven dgl. graven gebouwd, ofwel slechts aan martelaren toegewijd (en met hun relieken verrijkt?). Zie ook > Confessio; Memoria; Martelaarsfeesten. Martyrium is speciaal de naam der oude basilica, die deel uitmaakt van de door Constantijn den Grooten gestichte heiligdommen op den Calvarieberg. Martyrologium (= martelaarsboek), liturgisch boek, vermeldend in de kalenderorde hunner gedachtenisviering de martelaren en andere heiligen der Kerk, met eenige toelichtingen. Het ontstond door ontwikkeling uit het zgn. m. hieronymianu m: een ca. 600 in Zuid-Gallië vervaardigde uitbreiding van een in de 5e eeuw in Noord-Italië ontstane samensmelting van een Grieksch m. (oorspr. Syrisch uit de 4e eeuw) en vsch. Italiaansche en Afrikaansche > kalendariën (o.a. dat van Rome uit de 4e eeuw). In de Be-9e eeuw groeide hieruit, door toevoeging van korte levensbijzonderheden, de zgn. historische m. van S. > Beda, -> Florus diaken van Lyon, Ado (later bisschop van Vienne), die door onderschuiving van een door hemzelf vervaardigd zgn. Oud-Romeinsch m., den tekst voor het vervolg bedierf (zijn bedrog werd eerst kort geleden ontmaskerd!), eindelijk van •> Usuardus. Dit laatste m. verving zoo goed als alle, zeer talrijke overige en werd, door kardinaal Baronius e.a. herzien, door Gregorius XIII (1584) aan de geheele Westersche Kerk voorgeschreven. Trots de pogingen sindsdien op last van vsch. pausen gedaan tot zuivering van den tekst, laat zijn historische betrouwbaarheid nog steeds veel te wenschen over; een afdoende herziening wordt intusschen voorbereid. Liturgisch reeds van oorsprong, kreeg sinds de 8e eeuw het m. zijn vast gebruik in het Koorgebed, nl. in de Priem. In sommige kloosterorden duidt men onder m. ook een boek aan, elders > menologium, > obituarium of > necrologiura genoemd, levensbijzonderheden inhoudend van broeders en bestemd om op den verjaardag van hun dood, in refter of elders, voorgelezen te worden. L i t.: Quentin, Les mart. historiques du m. a. {Parijs 1908); Leclercq, art. in Dict. d’Arch. et Lit.; Acta Sanctorum Nov. (11, 1 en 2). Louwerse. ** Ook in de landstalen zijn voor het volk Katholieke m. of martelaarsboeken uitgegeven. In het Nederlandsch is het voornaamste dat van > Opmeer. Voor Prot. m. zie > Martelaarsboeken. Marucchi, O r azi o, Ital. archaeoloog. * 1852 te Rome, f 1931 aldaar. Was prof. te Rome en directeur van het Lateraansch Museum; maakte zich bijz. verdienstelijk voor de studie van de catacomben. Werken: o.a. Éléments d’archéologie chrét. (1900-’02); Le catacombe romane (1903); Roma sotteranea (1910). Marum, gem. in het Z.W. der prov. Groningen (XII 448 A/B 3), omvat de dorpen Marum, Nuis, Niebert, Noordwijk, De Wilp en enkele buurten en gehuchten; ca. 6 700 inw., waarvan 90,3 % Prot. en 9,6 % onkerkelijk; opp. 6 400 ha, waarvan 1 250 ha bouwland, 3 700 ha grasland, 160 ha tuingrond, 268 ha woest, 160 ha bosch (1932). Bouma. Marutha van Maiphcrkat, bisschop van Maipherkat aan de grens van Mesopotamië en Armenië, nam deel aan het 2e Algemeen Concilie, Konstantinopel 381, en andere synoden, was tweemaal keizerlijk gezant naar Perzië, waar hij de kerk, die onder de vervolging van Sapor geleden had, reorganiseerde. Er worden hem een werk over de martelaren van het Oosten en Acten van het Concilie van Nicea toegeschreven, maar de echtheid is twijfelachtig. Franses. — ~— —— ~■■ "J ■ O ■ – ■ ~ L i t.: Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (IV 1924, 381 vlg.l; Lex. Theol. Kirche (VI 1934, 1002 vlg.). Marveil, Andrew, Eng. dichter en satyricus. * 31 Maart 1621 te Winestead, f 16 Aug. 1678 te Londen. Na de restauratie der Stuarts hekelde hij de regeering en het hof op vrijmoedigen toon, in krachtigen levendigen stijl, dikwijls ontsierd door grofheden en scheldpartijen, o.a. in Growth of Popery and Arbitrary Government in England (1677). Litterair staan zijn gedichten hooger, o.a. The Emigrants in the Bermudas; On Appleton House; Thoughts in a Garden. Zijn werken zijn meerdere malen uitgegeven. L i t.: E. Wright, Poems and some satires of A. M. (1904) ; A. Birrell, A. M. (1905); W. H. Bagguley, A. M. (1922). F. Visser. Marwitz, Georg von der, Duitsch generaal. * 3 Juli 1866 te Klein-Nossin (Pommeren), f 27 Oct. 1929 te Wundichow. Commandeerde in 1914 een cavaleriekorps aan het Westelijk front. In 1916 legerkorpscommandant bij de herovering van Gallicië. Bij Kamerijk weerde hij met zijn leger den beroemden Engelschen tankaanval af (20 Nov. 1917). Nam deel aan het eerste der groote Duitsche voorjaarsoffensieven in 1918. Antoni. Marx, 1° Adolf Bernhard, muziektheoreticus en componist. * 15 Mei 1795 te Halle a. d. S., f 17 Mei 1866 te Berlijn. Aanvankelijk jurist, doch bekwaamde zich onder leiding van Zeeter en Türch tot musicus. Was de eerste prof. in de muziekwetenschap aan de univ. te Berlijn. Werken: Moses (oratorium); Die Lehre von der Musikal. Komposition (4 din.. bewerkt door Biemann) ; L. v. Beethoven (61911); Gluck u. d. Oper (2 din. 1863). 2° Friedrich, Duitsch Klassiek philoloog. * 22 April 1859 te Darmstadt; hoogleeraar te Bonn. Werken; o.a. Studia Luciliana (1882); uitg. van Lucilius (1904-’O5). 3° (H einr i c h) Kar 1, philosoof en socialist. * 6 Mei 1818 te Trier, f 14 Maart 1883 te Londen. In 1824 ging zijn vader, een Joodsoh rechtsgeleerde, met heel zijn gezin tot het Protestantisme over. Van 1835 tot 1841 studeerde hij staatswetenschappen, geschiedenis en philosophie te Bonn en daarna te Berlijn, waar hij zich bij de jong-Hegelianen aansloot en in 1841 den doctorstitel in de philosophie verwierf met een dissertatie over de philosophie van Epicurus. In 1842 werd hij redacteur der Rheinische Zeitung te Keulen. Toen dit blad in 1843 door de regeering werd onderdrukt, trok hij naar Parijs, waar hij zich aan de studie der economie wijdde, waardoor hij tot het socialisme overging. Te Parijs gaf hij te zamen met Amold Ruge de Deutsch-Franz. Jahrbücher uit, die aanstonds in Duitschland verboden werden; dit en een meeningsverschil met Ruge, die het Hegeliaansch standpunt bleef handhaven, maakten, dat het bij dit eerste Doppelheft is gebleven. In 1844 ontving hij het bezoek van Friedrich Engels, met wien hij reeds in briefwisseling stond; van dien dag af dateerde hun hechte, door niets onderbroken vriendschap. Zijn kennismaking met Heine, Bakoenin, Proudhon en Cabet, aan wie hij vele inzichten omtrent het historisch materialisme en de meerwaardeleer ontleende, vervreemdde hem veheel vnn y.ii’n wnoo-oro vrienden. In 1846 gaf hij met Engels uit: „Die heilige Familie, Degen B. Bauer u. Konsorten”, een satyre op het Duitsch idealisme, waarmee hij voorgoed met het Hegeliamsme brak. Reeds had het materialisme van Feuerbach groeten invloed op hem gehad, zoodat hij in de in 1844 verschenen Einleitung zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie schreef, dat de afschaffing van den godsdienst het ware geluk van het volk zou bevorderen. Voor de leer van Marx, zie onder. Hij werd onder Pruisischen druk in 1845 uit Parijs verwezen en trok naar Brussel. Daar gaf hij nog in hetzelfde jaar, te zamen met Engels, „Misère de la philosophie, Réponse a la philosophie de la misère de M. Proudhon”, uit, waarin hij zich tegen het bourgeois-socialisme van Proudhon keerde. Eveneens met Engels, stelde hij in 1848, in opdracht van het bestuur van den bond van communisten, het Manifest der Kommunistischen Partei op. Met de Februarirevolutie uit Brussel verbannen, keerde hij naar Keulen terug, waar hij van Juni 1848 tot Mei 1849 de Neue Rheinische Zeitung redigeerde. Opnieuw uitgewezen, verbleef hij korten tijd te Parijs en nadat ook daar het verblijf hem was ontzegd, vestigde hij zich te Londen, waar hij tot zijn dood toe verbleef. In 1859 verscheen het eerste gedeelte van: Zur Kritik der politischen Oekonomie. Hiermede niet tevreden, werkte hij het om tot het in 1867 verschenen: „Das Kapital. Kritik der politischen Oekonomie. Erstes Buch, Der Produktionsprozess des Kapitals”. Het tweede en derde deel, door Marx in ontwerp bewerkt, werden door Engels uitgegeven in 1885 en 1893. In 1864 nam Marx werkzaam deel aan de oprichting der internationale arbeidersvereeniging. Voor de handteekening van M., zie afbeelding 6 in kolom 393 in deel 111. Tinrret Verdere werken: Lohnarbeit u. Kapital (1847); Discours sur le libre échange (1848); Der achtzehute Brumaire des Louis Bonaparte (1852); Enthüllungen über den Kölner Kommunistenprozess (1853); Herr Vogt (1860) ; Der Bürgerkrieg in Frankreich (1871). L i t. : Mehring, K. M., Gesch. seines Lebens (Leipzig 1918); Beer, K. M. Sein Leben u. s. Lehre (Berlijn 21919) ; Tönnies, Marx’ Lehr u. Leben (Jena 1921) ; Handwörterbuch der Staatswissenaohaften (s. y. Marx). Marxisme (sociaal-economisch) is de leer, die met het Kommunistisches Manifest (1848) en verder vooral met Das Kapital van Karl Marx zijn intrede deed. Een voorname onderscheiding in de sociaal-economische denkbeelden van Marx moet gemaakt worden; eenerzijds zijn economische dogmatiek en begrippenleer, anderzijds zijn leer der maatschappelijk-economische ontwikkeling. Het eerste deel is geheel verouderd en , Karl Marx. t heeft vooral den genadestoot gekregen, toen de onr houdbaarheid van een objectieve waardeleer is aan-J getoond. Wat Marx over arbeid, waarde, prijs, kapitaal enz. heeft geschreven, bezit voor de wetenschap der economie geen beteekenis meer. q t Het tweede deel echter, dat de maatschappelijkeconomische ontwikkeling in één hoofdtheorie en een aantal afgeleide theorieën vastlegt, heeft nog een verrassende beteekenis. Marx’ evolutietheorie omvat twee gedachten: dat het kapitalistisch stelsel door de werking van immanente wetten naar den ondergang snelt en dat deze weg van ondergang tegelijkertijd is de weg van het ontstaan der socialistische maatschappij. De tweede gedachte is de zwakste. Over het ontstaan van het socialisme en vooral over de organisatie van de gemeenschapsproductie heeft Marx nooit klare gedachten gehad. De ervaring heeft ook zijn veel te simplistische opvattingen afgewezen. De eerste gedachte omsluit echter een aantal uiterst belangrijke deel-theorieën, met name: de concentratietheorie (groot kapitaal verdringt klein kapitaal), de socialisatietheorie (gemeenschapsproductie vervangt de individualistische productie), de accumulatietheorie (steeds grooter kapitaal in steeds minder handen), de verarmingstheorie (het proletariaat krijgt een steeds slechteren economischen toestand), de ineenstortingstheorie (het kapitalistisch stelsel graaft zijn eigen graf in een reeks van steeds heftiger wordende crises en wordt ten slotte door het socialisme, dat het zelf verwekt heeft, vervangen). Al deze theorieën staan nog in het middelpunt van de wetensch. belangstelling. De wetensoh. critiek bestrijdt thans minder, dat het kapitalisme zal verdwijnen, dan dat het te voorschijn zal brengen wat Marx voorspeld heeft. Een synthese van individueele en gemeenschappelijke krachten, als neergelegd in de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, heeft de grootste waarschijnlijkheid. Voor de wijsgeerige geschiedbeschouwing van M., zie -> Historisch materialisme. Lit. : J. A. Veraart, Arbeidsloon; id., Beginselen der Econ. Bedrijfsorganisatie; id., Kapitalisme en Katholicisme ; D. van Blom, Marxkritiek, in De Econo. mist (Oct. 1903) ; M. W. F. Treub, Het wijsgeerig-econstelsel van Karl Marx ; Werner Sombart, Sozialismus und Soziale Bewegung. Vp.rnnri jjoncguug. veraan, 4° Jose p h, componist. * 11 Mei 1882 te Graz. Liederencomponist van impressionistische richting onder invloed van Wolf. Ook bewoog hij zich op theoretisch gebied; Über die Funktionen von Harmonik und Melodik. Sedert 1925 directeur der Hochschule te Weenen. 5° Wilhelm, Duitsch staatsman. * 15 Jan. 1863 te Keulen. Aanvankelijk advocaat in zijn geboortestad, in 1899 werd hij Kath. lid van de Pruisische Kamer van volksvertegenwoordigers, in 1910 van den Rijksdag en in 1919 van de Nationale vergadering te Weimar. Sedert 1920 president van de Centramfractie en van de partij. Als rijkskanselier (Nov. 1923 tot Dec. 1924) met Stresemann als min. van Buitenl. Zaken, had hij de gevolgen van de Roerbezetting te liquideeren, en nam hij deel aan de conferentie te Londen, waaruit het Dawesplan ontstond. Na het overlijden van rijkspresident Ebert in 1925 stelde hij zijn candidatuur, maar Hindenburg, candidaat van de rechtsche partijen, werd gekozen. In 1926 trad hij in het kabinet Lüther, en werd andermaal kanselier, Juli 1926 – Juni 1928. Leeft thans ambteloos te Bonn. Li t. : O. Schöny, Die Rettung von der Katastrophe, die Politik des Kabinets M. (1924). Cosemans. Marxstadt (vroeger: Jekaterinograd), Russ. stad in liet autonome gebied der Wolga-Duitschers aan de Wolga. Ca. 13 000 inw., vnl. Duitschers. Graanhandel. Marvland, een van de Z. Atlant. staten van de Ver. Staten van N. Amerika (39°40'N., 77°W.); opp. 31 926 km2, ca. 1 720 000 inw., waarvan ca. 290 000 Negers; 6,8 % van de bevolking is geïmmigreerd: 20 % Duitschers, 20 % Russen, verder Polen, Italianen, leren, Engelschen; van ca. 760 000 kerkdijken is 3/, Kath.; 60 % woont in de steden, 41 % bekleedt een beroep. Grootste steden; Baltimore (810 000 inw.); Cumberland (40 000); hoofdstad: Annapoiis (13 000). M. is om de Chesapeake Bay gelegen; deels vlak land, deels door een Piedmonttrap en uitloopers der Alleghanies doorsneden; rivieren: Susquehanna en Potomac. Er heerscht een gematigd vastelandsklimaat; neerslag over het geheele jaar gelijkmatig verdeeld. Voornaamste bron van bestaan is de landbouw; door concurrentie van de Prairiestaten gaat men zich meer op veeteelt (zuivel) en tuinbouw toeleggen. De helft van het gebruikte areaal is bouwland (2,1 millioen acres). De opbrengst van alle gewassen is gem. 32 millioen dollars; die van den veestapel 33 millioen dollars. Naast handelsgewassen en groenten worden ook tabak (26 millioen pounds), tarwe, maïs, hooi en aardappelen verbouwd. Er zijn ca. 43 000 boerderijen; 71 % wordt door eigenaars geëxploiteerd. Belangrijkste industrie is de metaalindustrie: staal, ijzer, koper. Van den mijnbouw is de steenkoolwinning van eenig belang. ■ O o M. is oorspr. een Engelsche kolonie, gesticht in 1633, en draagt zijn naam naar koningin Henriëtte Maria, echtgen. van Karei I. Het behoort tot de 13 Vereen. Staten van N. Amerika, die in 1775 den vrijheidsoorlog tegen Engeland begonnen. Houtman. ■ j o o— – —o Mary Ward, > Englische Fraulein; > Ward (Mary). JVlarzabotto, plaats in Italië, prov. Bologna; resten van Etrurische stad en begraafplaatsen. L i t.: A. Grenier, Bologna villanovanienne et étrusque (1912). AV .. I A n o A I tv» Ti o I'oniinnn l.'nrnlllon I Marzato, Anselmus, Capucim, kardinaal (1604). * Ca. 1552 te Monopolis (Apulië), f 31 Aug. 1606 te Tusculum. Hij was een groot volksprediker in Italië, en negen jaren apostolisch predikant aan het panselijk hof. Mas (Javaansch, Maleisch, Soendaasch enz.), 1° goud, 2° geld, 3“ schat, lieveling; geachte heer, geachte dame; als telmaat is één mas = 400. In boeken uit of over Ned.-Indië komt men mas vaak tegen als titel of deel van een titel, bijv. radèn mas, mas ngabèi, ratoe mas. In den tegenw. tijd spreekt men een Javaan zonder titel uit beleefdheid aan met mas. Berg. Mas, Alphonsc, Fransch pomoloog. *2O Febr. 1817 te Lyon, f 15 Nov. 1876 te Bourg-en-Bresse. Studeerde medicijnen en botanie te Montpellier; stichtte in 1846 te Bourg een poraol. tuin, waarin hij zeer vele ooftvariëteiten bijeenbracht. Bij de oprichting der Soc. pomol. de France (1872) werd M. haar voorzitter. Werken: Le Verger (8 dln. 1865-’73); Pomologie generale (12 dln. 1872-’B3) ; Le Vignoble (met Pulliat; 1874-79). L i t. : E. A. Bunyard, in Gard. Chron. (jg. 1915, I, 321). Masaccio, eigenlijk: Tommaso di Giovanni di Simone Guidi, schilder te Florence. * 21 Dec. 1401 te San Giovanni Valdamo, f 1428 te Rome. Leerling van Masolino, baanbreker der Florentijnsche schilderkunst, waarin hij een nieuw naturalisme bracht. Het vorm- en ruimtegevoel, dat hij ontplooide in figuur zoowel als in landschap, opende een geheel nieuw en uiterst vruchtbaar program, waar bijkans alle F’lor. quattrocentisten op voortgebouwd hebben. De volheid van zijn kunst kan men bewonderen in de fresco ’s der Sa. Maria del Carmine te Florence. Het is wel alleen aan de kortheid van zijn levensduur te wijten, dat zijn werken zoo uiterst schaarsch zijn. Zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 368 in dl. XIV. L i t.: R. v. Marle, Developm. of the Ital. schools of paint. (X) ; J. Mesnil, M. et les déhuts de la Renaiss. (1927). Schreüen. Masada (=burcht), belangrijke Joodsche vesting op een steile rots nabij den W. oever van de Doode Zee, niet ver van Engadi gelegen, het huidige Kasr Sebbeh. In staat van verdediging gebracht, misschien reeds door den hoogepriester Jonathan (161-143 v. Chr.), zeker door Hyrcanus II (63-40), werd M. door Herodes den Grooten (37-4) belangrijk versterkt en verfraaid. M. was in den oorlog tegen Rome (63-70 n. Chr.) het laatste bolwerk, dat na zeer veel moeite door de Romeinen genomen werd. Toen zij in 73 n. Chr. de stad binnendrongen, zagen ze, dat de bezetting, fanatieke > Sicariërs, tot den laatsten man zelfmoord gepleegd had. Te Kasr Sebbeh zijn nog sporen te zien van de belegeringswerken door de Romeinen aangelegd. Expedities van het Britsche Museum (1924 en 1928) en van de Deutsche Palastina Verein in samenwerking met de univ. van Erlangen (1932) hebben dit monument van Rom. belegeriflgskunst en Joodsche verdediging onderzocht. L i t. : A. Schuiten, M. Die Burg des Herodes und die Böm. Lager (1933). A. v. d. Born. Masago, Maasgouw, gelegen in het latere graafschap Gelre en het hertogdom Brabant; omvatte O. Noord-Brabant en Limburg ten W. van de Maas en ten O. van deze rivier het gebied aan den bovenloop van de Roer. Masai. De taal der Masai-negers is in de taalwetenschap vooral bekend, omdat het woordgeslacht zich hier zoo duidelijk ontwikkeld heeft op de basis van de gewone biologisch-sexueele persoons-categorieën. Mannelijk zijn de namen van mannen, en verder die van alle dingen, die groot, machtig, zwaar enz. zijn; vrouwelijk de overeenkomstige tegengestelde groepen. Wils. Masalant, gouw in het latere graafschap Holland, begrensd door de Maas, de Noordzee en de gouwen > Rijnland en > Lake et Isla. Masamba, onderafd. met gelijknamige hoofdplaats van de afd. Loewoe, gouvernement Celebes en Ünderhoorigheden, Ned.-Indië (VII 160 B 2). Masaniello (eigenlijk: Tommaso Aniello). * 1620, f 16 Juli 1647 te Napels. Aanvoerder van den Napolitaanschen opstand tegen het Spaansche gezag. Na de onderhandeling met den Sp. onderkoning vermoord door zijn eigen aanhangers. Lit. : Schipa, M. (1925). Masaryk, Tomas Garrigue, Tsjecho-Slowaaksoh socioloog en staatsman. * 7 Maart 1850 te Göding (Hodonin). Van zeer eenvoudige afkomst, wist hij door talent en energie zich op te werken. In 1879 werd hij privaatdocent in de philosophie aan de Weensche universiteit. In 1880 ging hij van het Katholicisme tot het Protestantisme over, later verviel hij tot vrijdenkerij. In 1882 werd hij buitengewoon en in 1897 gewoon hoogleeraar in de philosophie en sociologie te Praag. Hij trachtte het Tsjechisch volk een critisch realisme bij te brengen, vooral in de tijdschriften Cas en Nase doba. In 1891 lid geworden van den Oostenrijkschen Rijksraad en den Boheemschen Landdag, legde hij in 1893 zijn mandaat neer wegens meeningsverschil met de partij der realisten. In 1900 werd hij leider der Tsjechische volkspartij; in 1907 weer lid geworden van den Oostenrijkschen Rijksraad, begon hij voor de zelfstandigheid zijner natie en voor een democratische republiek te ijveren. Bij den aanvang van den Wereldoorlog begon hij den strijd voor de vrijmaking van Tsjecho-Slowakije; te Londen leidde hij met de hulp van Benesj de propaganda in het buitenland. In het voorjaar van 1918 naar Amerika vertrokken, bracht hij te Pittsburg de overeenkomst tot stand tusschen de Tsjechen en Slowaken omtrent de vorming van een gemeenschappelijken staat en wist president Wilson over te halen tot de erkenning der Tsjecho-Slowaaksche onafhankelijkheid. In den herfst van 1918 erkende de Entente den Tsjecho-Slowaakschen nationalen raad, waarvan M. voorzitter was, als voorloopige regeering van Tsjecho-Slowakije. In Nov. 1918 koos de Nationale Vergadering hem eenstemmig tot eersten staatspresident; in 1920, 1927 en 1934 werd hij met groote meerderheid herkozen. Wegens vergevorderden leeftijd deed hij in 1936 vrijwillig afstand van zijn waardigheid. Om zijn verdiensten wordt hij met den titel: Osvoboditel, d.w.z. bevrijder geëerd. Borret. Voorn, werken: Versuch einer konkreten Logik (1887) ; Die tschech. Frage (1895) ; Die philos. u. soziolog. Grundlagen des Marxismus (1899) ; Das Neue Europa (1922) ; Die Weltrevolution. Erinnerungen u. Betrachtingen 1914-1918 (1927). L i t. : Lowrie, M. nationbuilder (1930) ; Bychnovsky, Masaryk (1930). Aïasava. dept.-hoofdstad in de rep. Nicaragua, Middel-Amerika; ca. 14 000 inw. Bekend landbouwcentrum. Door een spoorweg verbonden met Managua en Grainada. Masbiker-Afrikaansch, heterochthoon Ned. dialect, gesproken in Zuid-Afrika door de Masbikers. Dit zijn nakomelingen van vroeger uit Mozambique en Madagaskar geïmporteerde slaven. Kenmerken: 1° g wordt k in inlaut en anlaut; 2° k of dubbele consonant (vooral st) aan het woordbegin levert moeilijkheden (hakkelen); 3° 1 wordt vaak r; 4° gesloten eindlettergrepen worden open. Lit. : J. van Ginneken, Handb. der Ned. Taal (I 1928). Weijneti. Masbourg, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 02). Opp. 753 ha, ca. 350 inw. (Kath.). Lei- grond, landbouw, looderts. Riviertje: La Masblette. Mascagni, Pietro, operacomponist. * 7 Dec. 1863 te Livomo. Leerling van Ponohielli. Met Leoncavallo hoofdvertegenwoordiger van het verisme. Zijn beste werk is Cavalleria rusticana, dat aan dramatische kracht echter voor Leoncavallo’s Pagliacci onderdoet. Verdere werken: Iris, Amico Fritz. Zijn laatste opera is Nerone (1935). Rooie. L 11. : Autobiogr. (1893); G. Gogo, II Nostro M. (1931). „r _ tt , • T. G. Masaryk. Mascaret of barre. Het in sommige smalle baaien en riviermonden met geweld naar binnen stroomen van de vloedgolf (> Getijden) wordt in Frankrijk M. genoemd. Beroemd hiervoor is vooral de Golf van St. Malo met getijhoogten van meer dan 10 m bij den Mont St. Michel en zelfs ll1 /„ m bij Cancale. J Mascaron. Mascaron, groteske of fantastische menschenof dierenkop, die de sluitsteenen van bogen en gewelven, kapiteelen, consoles, enz. versiert. M. komen voor in de Klassieke kunst en in de bouwkunde der 16e, 17e en 18e eeuwen. Vgl. > Maskaroen. Mascheroni, Lore n zo, Ital. wiskundige. * 14 Mei 1760 te Castagnetto bij Bergamo, f 30 Juli 1800 te Parijs. Beoefende eerst humaniora, werd later hoogleeraar in wiskunde te Pavia. Hij is vooral bekend om zijn Georaetria iel compasso (Passermeetkunde, Pavia 11797, Palermo 21901; Fr. vert. van Carette, Parijs 1798), waarin geleerd wordt, alle elementaire planimetrische '(instructies uit te voeren met den passer alleen. Constante van M. is een andere naam voor Constante van ->■ Euler. Ih'Aksfprhmv L i t. : H. de Vries, Hist. Studiën (I 1926). Mas – d’Azil. De grotten van Mas – d’Azil (Fr. dept. Ariège) zijn niet alleen de vindplaats van merkwaardige overblijfsels van het Magdalénien, maar ze hebben ook haar naam gegeven aan een eigenaardige cultuur, die stratigraphisch en chronologisch op de hooger vermelde Palaeolithische cultuur volgt en de eigenlijke Neolithische voorafgaat, nl. het Azilien. De leidtypen van deze Epipalaeolithische cultuur zijn kleine ronde silexkrabbers, segmentvormige silexmesjes en kiezelsteenen met rood geschilderde raadselachtige teekens. Hoornen en beenen gereedschappen zijn, vergeleken met die uit het Magdalénien, in volle decadentie. De kunst, vnl. de kleinkunst, die hier in vroeger tijd zoo rijk opbloeide, is nu geheel verdwenen. L i t. : Déchelette, Manüel d’Archéol. Préhist. Celt. et Gallo-Romaine (I Parijs 1908); Ebert, Reallex. der Vorgesch. (VIII Berlijn 1926, s. v. Mas d’Azil-Höhle ; I 1924, s. y. Azilien). R. De Maeyer. Masdzjid (Arab.), plaats, waar men zich aanbiddend ter aarde werpt, naam van het gebouw, waar de Mohamm. gemeente haar gemeenschappelijke godsdienstoefeningen houdt. De dialectische uitspraak masgid, met de g van garc;on, heeft geleid zoowel tot den vorm mesigit, die in Ned.-Indië gebruikelijk is, als tot ons woord > moskee. Berg. Maselield, John, Eng. dichter, tooneel- en romanschrijver; sinds 1930 poet laureate. * 1 Juni 1875 te Ledbury (Herefordshire). M. had een zeer avontuurlijke jeugd, zwierf de zee rond, woonde 1896- ’97 in Amerika, waar hij op allerlei wijzen trachtte in zijn onderhoud te voorzien; zijn roem werd gevestigd door de publicatie van zijn gedicht The Everlasting Mercy (1911), een soort roman in verzen, waarin het leven van het volk beschreven wordt in dramatische, soms melodramatische tafereelen; in een soortgelijk werk: Dauber (1912), verhaalt hij over het zeeleven; in The Daffodill Fields (1913) geeft hij een liefdesgeschiedenis in versvorm. Zijn werk is zeer ongelijk en te vaak vervuld van een niet al te diepgaand gephilosopheer; daarom behooren zijn lyrische verzen over het zeeleven in zijn schoonheid en zijn vaak bittere werkelijkheid uit zijn bundels Salt-Water Ballads (1902) en Ballads (1903) nog tot het beste ervan. Zijn zeeromans munten uit door beschrijvingskunst, ze zijn boeiend, maar missen toch het wezenlijke mysterieuze, dat Conrad’s werk eigen is. J. Panhuijsen. Voorn, werken: Collected Poems (1923). Spelen: The tragedy of Nan (1909) ; The Tragedy of Pompey the Great (1910); The Faithful (1915) ; Good Friday (1915). Romans : Captain Margaret (1908) ; Sard Harker (1924); The Midnight Folk (1927); The Bird of Dawning (1933). L i t.: W. H. Hamilton, J. M. (1925). Masenrcmpocloc, oorspr. bondgenootschap van de landschappen Maiwa, Batoelapa, Kassa, Enrekang, Allah, Maloea en Bontobatoe, gelegen op het Z.W. schiereiland van Celebes in de afd. Pare-pare (VII 160 A/B 2). Behalve Batoelappa en Kassa, die aangesloten zijn bij de onderafdeelingskas van Adjataparang, zijn deze landschappen bij de gemeenschappelijke landschapskas (onderafdeelingskas) van Masenrempoeloe aangesloten. Olthof. Masereel, Frans, Vlaamsch schilder en houtsnijder. * 30 Juli 1889 te Blankenberge. Maakte vooral opgang door zijn series houtsneden tijdens en na den oorlog, waarin een vlammend sociaal protest waarneembaar is, protest tegen den oorlogsgeest en tegen alle maatschappelijk onrecht. Een goede vertegenwoordiging van den humanitairen geest, die zich internationaal na den Wereldoorlog baan brak. Zijn houtsneden zijn zeer direct en expressionistisch van werking, ze zijn gestoken in groote vlakken, met simpele tegenstelling van zwart en wit, zoodat ze verwijderd blijven van al wat op fijnere houtgravure lijkt. De titels van zijn boeken met houtsneden zijn de volgende; Debout les morts (1917); 26 Images de la Passion (1918); Mon livre d’heures (1919); Histoire sans paroles; La ville (1926); Oeuvre (1928). Hij illustreerde Charles de Coster, Verhaeren en novellen van Stefan Zweig. Vooral in Duitschland onder de republiek van Weimar vonden zijn bladen groote verspreiding. Zie afb. bij -> Doodendans en pi. bij > Houtsnede. Lit.: A. Holitscher en Stefan Zwelg (1923); Cataloog (1929). Engelman. Masinissa, koning van Oost-Numidië. * 238 v. Chr., f 149 v. Chr. Zoon van koning Gala. Te Carthago zorgvuldig opgevoed, stond hij bij het begin van den tweeden Punischen oorlog geheel aan den kant van die stad. Bij de verwikkelingen zijner geschiedenis heeft de romantiek niet ontbroken. Hij was nl. verloofd met Sophonisbe, de dochter van Hasdrubal. Om Syphax, een koning in West-Numidië, voor zich te winnen, gaven deCarthagers aan dezenM.’s verloofde tot vrouw. En zoo vond Scipio gemakkelijk gehoor bij M., toen hij hem de overtuiging trachtte bij te brengen, dat de Romeinsche kant voor hem voordeeliger zou zijn (210). Maar het zou nog jaren duren, vóór hij de vrucht van zijn inzicht kon plukken. Na den dood zijns vaders werd hij beroofd van zijn rijk en van alles. Na langzaam herstel wist hij met Scipio’s hulp dan toch ook Syphax te verslaan en gevangen te nemen (203). Sophonisbe kon bij niet redden van den Romein, en liet haar daarom den giftbeker drinken. Zelf kreeg hij ook Syphax’ rijk en regeerde daarna in blijvende onmin met Carthago langer dan vijftig jaren. Deze onmin werd de aanleiding tot den derden Punischen oorlog, en dus tot den val van Carthago. Slijpen. Masius, Ghisbertus, vierde bisschep van Den Bosch (1594-1614). * 1545 of ’46 te Zalt-Bommel, f 2 Juli 1614. Hij werd in 1679 kanunnik van St. Jan, bediende eenige jaren de plebanie, werd in 1586 tevens aartsdiaken. Op 7 Maart 1594 werd hij te Brussel bisschop gewijd. Zeer welsprekend, was hij bevriend met den H. Franciscus van Sales. In 1607 woonde hij het provinciaal concilie van Mechelen bij. In Oct. 1612 had onder zijn leiding de tweede synode van Den Bosch plaats. Inmiddels hadden de Jezuïeten in Den Bosch een college mogen openen en had de bisschop op 26 Febr. 1612 aan de geestelijkheid voorgeschreven den Catechismus van Makeblijde S.J., die in 1611 was verschenen. In de basiliek van Den Bosch bevindt zich nog het mooie grafmonument van Masius. Zijn spreuk was: Omnia mors aequat. r : j. r tt rt n-i r • rr i i n i. tï: ] B i t.; L. H. C. Schutjes, Kerkel. Gesch. v. h. Bisd. ’s Hertogenhosoh (II 1872, 113-118). Knippenberg. Masjonalaud ligt in Oost-Rhodesië tusschen de Zambesi en de Limpopo, ten N. van Transvaal. Het is een vruchtbare hoogvlakte, steppenland, 1 400 tot 1 500 m boven den zeespiegel. Landbouw (maïs, rijst, katoen, vruchten, suikerriet), veeteelt en de mijnbouw (metalen en steenkolen) hebben een rijke toekomst. Hoofdstad is Salisbury. M. is dun bevolkt en telt ca. 25 000 Blanken en ruim 600 000 inboorlingen. Het is sedert onheuglijke tijden bekend als rijk aan goud, niet alleen in praehistorische (voor Z. Afrika vóór 1652) eeuwen, maar reeds vóór het begin der Chr. jaartelling en misschien identiek met het Ophir van koning Salomon (■> Zimbabwe); bouwvallen van even oude of oudere gouddelverijen en Alluviale goudvelden en ook van forten en tempels van Baal, messen,scheeden,aardewerken andere gereedschappen zijn gevonden, versierd met Sabeïsche (Z. Arab.) en Phoenicische zinnebeelden. De zgn. „vervallensteden” van M. behooren intusschen tot het rijk der fabelen. Geschiedenis. Na de verovering van het land der Masjona’s door de Matabele onder Moselikatse grondvestte deze een militair georganiseerd rijk tussohen de Limpopo en Zambesi. Het moordend regime der Matabele gedurende 80 jaren heeft de Masjona’s echter nagenoeg uitgeroeid. Aan dit schrikbewind maakte de Britsohe imperiale politiek der > Chartered Company een einde. Mede om het goud en den vruchtbaren bodem van deze streken werd Moselikatse’s opvolger Lobengoela in 1888 gedwongen de Britsche suzereiniteit te aanvaarden, in 1889 werd zijn land ingelijfd onder de Chartered Company (-> Matabeleland). M. behoort tot het apost. vicariaat van Salisbury, hetwelk geheel Zuid-Rhodesia omvat. Besselaar. Lit. : Bent, Ruined Cities of Mashonaland; F. C. Selous, Addresses to the Royal Geogr. Society; id., Travels in S. East Africa ; A. R. Colquhoun, Matabeleland; C. Bullock, Mashona Laws and Customs. Maskarenen, eilandengroep in den Indischen Oceaan, ten O. van Madagaskar gelegen (I 536 17); gedeeltelijk in Fransch, gedeeltelijk in Britsch bezit; de M. omvatten hoofdzakelijk ■> Réunion, aan Frank, rijk toebehoorend, Mauritius en Rodriguez, Engelsch- Maskaroen. Met dien naam, van Arab. oorsprong (? maschara = voorwerp van spot) komt in middel – eeuwsche gedichten de pleitbezorger voor van de hel in de Satansprocessen. In het Mnl. van de 14e eeuw werd een gedicht bewaard (1 351 w.), waarin M., bijgestaan door Waerheit en Gherechticheit, tegen Maria, bijgestaan door Ontfermicheit en Vrede, het recht der hel op het menschdom voor Gods rechterstoel bepleit, tot eindelijk Ontfermicheit en Waerheit weer bij elkander komen en Gherechticheit en Vrede elkander den mondzoen geven. Een dramatische uitbeelding van een der hoofdproblemen der Scholastieke theologie sedert den H. Anselmus. Het gedicht is zóó gesteld, dat het ook als drama op het tooneel kan opgevoerd worden. Reeds in den Merlijn van Van Maerlant komt een soortgelijk gedicht voor. In Mariken van Nieumeghen is het een wagenspel van Maskaroen, dat haar tot inkeer brengt. In 1475 werd ook een mysteriespel M. te Petegem bij Deinze vertoond. Vgl. > Mascaron. Ui t g.: F. A. Snellaert, Ned. Ged. uit de 14e eeuw (1869). —L i t.: J. te Winkel, in Tschr. Ned. Taal en Lett. (1881). V.Mierlo. Maskate, hoofdstad van het sultanaat Oman in Z.W. Azië (111 448 C 6); ca. 10 000 inw. (Arabieren, Soeaheli, Beloetsjen). Levendige handel met Perzië en Engelsch-Indië (dadels, zout, parels). Sinds 1820 zetelt er een Eng. agent. "vui/iu vvu -i-Jiig. agcub. Maskeering (k rij g s k.), aanvankelijk het verbergen van troepen, versterkingen, enz. achter (verticale) maskers: struiken, heggen, heuvels, huizengroepen, e.d. Tegenw. omvat M. het geheele begrip ■> camouflage. Maskclyne, Nev i 1, Eng. astronoom. * 5 Oct. 1732 te Londen, f 9 Febr. 1811 te Greenwich. Werd in 1765 Royal Astronomer te Greenwich. Hij was de eerste, die een lijst aanlegde van fundamentaalsterren (36), waarvan de plaats door herhaalde waarnemingen nauwkeurig werd vastgesteld en die als vergelijkingsobjecten voor andere sterren dienden. In 1774 bepaalde hij de gemiddelde dichtheid van de aarde door waarnemingen van de afwijkingen van het schietlood bij den berg Schehallien in Schotland. Hij stichtte den Nautical Almanac. Diiksterhuis. i,wuwvai n.imouau. JJIJKSiemUIS. Masken, > Masques. Masker, bedekking van het gezicht, meestal voorzien van menschelijke of dierlijke trekken. Het m. komt bij schier alle volkeren voor en heeft bijna altijd religieuzen oorsprong gehad. Bij wilde volkeren heet de drager van het m. bezield te zijn door de demonen, wier gelaat door het m. wordt weergegeven (> Maskordansen). Zoo ontwikkelde zich het m. als apotropaion, ter afwering van kwade invloeden. Bij diverse wilde volkeren wordt dan ook een m. op in het , oog vallende wijze geplaatst, waar zulk een bescher- ! mende kracht noodig wordt geacht. Overblijfselen van ■ ditzelfde vond men in het Oude Griekenland bij het ] m. van Medusa, dat niet slechts op het schild of het | borstharnas der godin Athene voorkwam, maar ook j op daken van huizen enz. werd aangewend. Verder, in de ceramiek, op de oogenbekers. In China heeft het i sinds de oudste tijden op bronzen en ceramiek veel i gebruikte tao-tieh-masker waarschijnlijk een zelfden s oorsprong. Tooncelmaskcrs, Het gebruik van bet m. bij godsd. ( dansen enz., leidt vanzelf tot bet m. op het tooneel. i In Griekenland is dit gebruik ontstaan uit j mysteriespelen van -> Dionysus. Het tooneelmasker l had daar vaste typen naar het karakter der rollen. Het materiaal was meestal leder of hout. In de m i ddeleeuwen werd het m. soms bij mysteriespelen gebezigd, vooral echter kwam het, iets later, voor in de Italiaansche commedia dell’arte, waar ieder karakter een eigen type van m. had. In Japan kende men in oude tijden gemaskerde hofdansen, waaruit het No-drama is ontstaan, waar het m. nog steeds gebruikt wordt (> Japan sub IX, Tooneel). De oudste No-maskers waren langneuzig. Op Java kent men het m. (topèng) bij het topèng-spel. De 20e eeuw bracht pogingen tot herstel van het masker op het tooneel. Doodenmaskers. Het m. op het gelaat van een ; doode geplaatst heeft in het algemeen de bedoeling i diens trekken te bewaren. Ook hieraan ligt een godsd. ; gedachte ten grondslag. In Egypte kennen wij het doodenmasker van hout, goud of (ca. 200 n. Chr.) van stuc. Daarnaast het geschilderde Fajjoemportret (2e eeuw n. Chr.), dat geen m. meer te noemen is. In Mycene zijn gouden doodenmaskers gevonden. In Grieksche graven vond men exemplaren van terracotta, die misschien in de graven opgehangen werden. De Romeinen kenden doodenmaskers van was, die nu niet meer in het graf werden geplaatst, doch, met echt haar voorzien en gekleurd, door het nageslacht in kastjes (armaria) in de woning werden opgesteld. Dit recht (ius imaginum) kwam slechts aan de aanzienlijke families toe. Bij begrafenissen werden deze wassen maskers meegevoerd en menigmaal gedragen door tooneelspelers, die, waar mogelijk, ook stem, houding en eigenaardigheden der afgebeelden trachtten na te bootsen. Sedert de 13e eeuw werd wederom af en toe het gelaat van een doode in was of gips afgedrukt (naar men zegt het eerst bij Isabella van Aragon), sinds de 15e eeuw heeft dit weer herhaaldelijk plaats. Maskers in het dagelijfcsch leven. Ter bescherming van het gelaat werden vooral in de 17e eeuw herhaaldelijk maskertjes gedragen door dames (ook bij Shakespeare genoemd). Deze werden bevestigd aan de kap of met een staafje in den mond vastgehouden. Het camavalsmasker bevat vele elementen van heidenschen oorsprong. Merkwaardig is het maskercostuum te Venetië in de 18e eeuw, waar bij aanzienlijken het gebruik een m. te dragen buiten het carnaval werd uitgebreid van begin Oct. tot de Vasten. In combinatie met het m. droegen heeren en dames den capuchon (*• Bautta), den mantel (>Tabarro) en den driekanten steek. _ _ v. Thienen. Vervaardiging. De kunstenaar modeleert in klei of was het model van het m. en maakt hiervan een gipsvorm. In den gedroogden vorm brengt hij een ongeveer l/2 cm dikke laag, in opgeloste stijfsel geweekt, ongelijmd papier (bijv. filtreerpapier) en daarover ter versterking een laag tarlatan. Het vocht van deze papierpap trekt in de droge gips en het m. krimpt na enkele dagen uit den vorm los. Hierna beschildert hij het m. en snijdt er gaten in voor oogen, neus en mond. Etienne. Maskerbloem (Mimulus), een Amerikaansch plantengeslacht van de familie der leeuwenbekachtigen, met 60 soorten, wordt in enkele overblijvende soorten als sierplant gekweekt. M. luteus heeft verschillend gekleurde, soms gevlekte bloemen. M. cardinalis, de roode m., heeft groote scharlakenroode, rosé of oranje bloemen. M. moschatus, het muskusdlan t je, heeft kleine gele, bruingespikkelde doemen en riekt naar muskus. Bonman. Maskerdansen. Bij de meeste natuurvolken is het dansen met maskert algemeen. Het dragen van een masker schakelt de persoonlijkheid van den danser uit. Dit verliezen van zich zelf en het aannemen van het wezen, dat het masker voorstelt, is een der eerste eischen voor de m. Dergelijke bezwerings- en tooverdansen krijgen dikwijls een sacraal karakter, wanneer de maskers de zielen van afgestorvenen voorstellen (Eskimo’s, Negers in Afrika). Vooral magisch ingesteld zijn de m. bij totemistische jagerstammen, die in hun jachtdansen het diermasker gebruiken (Indianenstammen, Hottentotten). Eerst in de Klassieke Oudheid worden m. gedanst met het eenige doel: persoonsvermomming, zooals in de maskeraden en maskeroptochten (Saturnaliën en de m. onder de feesten van keizer Tiberius). In Christentijd zette deze traditie zich voort ondanks herhaalde kerkelijke en wereldlijke verboden van 600 af. Nu vindt men nog de resten in de camavalviering. Als toon e e 1- da n s begon de m. in Italië zijn grooten bloei als voorlooper van opera en ballet. Deze m. uit de 16e eeuw met allegorischen en mythologisohen inhoud, bleven ook naast opera en ballet bestaan en kregen zelfs in de 18e eeuw weer een groote plaats als entreacts. Het ballet schafte eerst onder Noverre het gemaskerd dansen af. Ook moderne dansers namen de m. in hun repertoire op, o.a. Mary Wigman in Heksendans (1926) en in Zeremonielle Gestalt, Gertrud Leistikow in Goldene Maske, A. van Dalsum, Lily Green e.a. in het dansspel van W. B. Yeats: Only Jealousy of Erner met dansmaskers van Hildo Krop. Terlingen-Lücker. Li t. Primitieve m. : Krause, Maske und Ahnenfigur : das Motiv der Hülle und das Prinzip der Form (Ethnol. Studiën, I 1931). Als tooneeldans : Lacroix, Pallets et mascarades de la cour de Henri 111 a Louis XIV 1581- 1652 (6 dln. Genève 1868-70). Moderne m. : Maskernummer van het tschr. Wendingen (1920). Maskerspelen, ander woord voor -> masken. Maskoi’s, groote groep van -> Indianen van Z. Amerika, in den Gran Chaco. Masmiy-Salnt-Jcan, gem. in het centrum van de prov. Henegouwen, ten N. van Bergen (XIII 176 C 3); opp. 1 620 ha, ca. 1 500 inw. (Kath.); zanden kleiachtige landbouwgrond; kasteelen Village en Brülotte; kerk uit de 18e eeuw; Romeinsche vondsten; omvatte vsch. heerlijkheden. Masnuy-Saint-Pierrc, gem. in het centrum van de prov. Henegouwen, N. van Bergen (XIII 176 C 3); opp. 434 ha, ca. 400 inw. (Kath.); zand- en kleiachtige landbouwgrond; kerk uit de 18e eeuw, kasteel; vormde tot in de 12e eeuw een enkele gemeente met M. Saint-Jean; oudheidkundige vondsten. Masochisme is (in uitgesproken graad) de toestand, waarbij het ondergaan van lichamelijke mishandeling een noodzakelijk middel is om tot sexueele bevrediging te komen. Hiertoe mag men ook rekenen hen, die het als lust ondervinden van den geliefden persoon vernedering en kwelling te ondergaan. M. wordt ook passieve algolagnie genoemd in tegenstelling met de actieve algolagnie of sadisme. Voor m. in verband met de moraal, zie onder Sexueele psychopathologie. Mas’oedi, Aboe’l Hasan Ali al, Arab. historicus en geograaf. * Ca. 900 (?) te Bagdad, f 966 te al-Foestat in Egypte. Hij reisde tot in Ceylon en China; zijn werken, ofschoon niet altijd even degelijk, bevatten een schat van gegevens op allerlei gebied. Van zijn wereldgeschiedenis, welke uit 30 dln. moet bestaan hebben, is slechts het eerste bewaard. Wel heeft hij haar samengevat in Moeroedzj adz dzahab („het wasschen van goud”, gewoonlijk onjuist vertaald: „gouden weiden”). Zoetmulder. Masoerenslagen. Merenslag. L i t. : Les prairies d’or (tekst en vert. d. C. Barbier de Meynard en Pavet de Courteille ; 9 dln. 1861-1877). Masoelipatam of Matsoelipatam (= vischstad), stad in het presidentschap Madras (X 224 E 4); ca. 48 000 inw., waarvan 1 600 Kath. Na den cycloon van 1864 (30 000 dooden) zijn handel (katoen) en industrie achteruitgegaan. Masoeren, landschap in Z.O. Pruisen en in W. Litauen tot de Njemen (Memel). Veldslagen in de M. tijdens den Wereldoorlog. De merenslag. Na den slag bij Tannenberg trok Hindenburg onmiddellijk, inmiddels versterkt door twee van het Westfront gezonden, doch aldaar onmisbare legerkorpsen, op 4 September 1914 Rennenkampf’s Njemenleger, dat werkeloos in O. Pruisen was blijven staan, tegemoet. Het aanvankelijke plan om ook Rennenkampf omvattend aan te grijpen kwam niet geheel tot uitvoering, omdat deze, op zijn Z.flankbedreigd, terugtrok. De aanval werd begonnen in de lijn Kurische Haff Mauer See Spirding See. Rusland verloor 45 000 gevange- Masoerenslagen. Winterslag. nen en 150 vuurmonden, de terugtocht werd een vlucht tot achter de door vestingen versterkte Njemenlinie, 15 September. O. Pruisen was thans van de Russen bevrijd, met het strategisch gevolg, dat men meer direct met de o.Hongaren kon samenwerken. De winterslag. Jan. 1915 vond de Russen wederom in O. Pruisen tot de lijn der groote meren. Door een omvatting Noordelijk en Zuidelijk van die door veldversterkingen goed bevestigde linie wilde Hindenburg de Russen wederom vernietigend slaan. 7 Febr. 1916 begon de dubbele omvatting. Het strenge winterweder maakte de operatie in het wegenarme, bosch- en moerasrijke gebied zeer moeilijk, te meer daar plots dooi intrad. Ruslands 10e leger werd naar het uitgestrekte woud van Augustow teruggeslagen, geheel omsingeld, en verloor 110 000 man en 300 vuurmonden. O. Pruisen was voorgoed van de Russen bevrijd, doch belangrijke strategische gevolgen had deze slag niet. Anloni. Musolino, eigenlijk: Tommaso di Cristoforo Fini, M. da Panicale, schilder te Florence. * 1383 te Panicale, f 1447. Zijn kunst wortelde in de trecentisten, onderging echter invloed van > Masaccio. Hij was een vruchtbaar meester, die vele opdrachten voor fresco’s uitvoerde. De geest van zijn werk is naïef verhalend en vol teederheid. In 1427 schijnt hij voor goed naar Hongarije gegaan te zijn. Schretlen. L i t.: v. Marle, Developm. of Ital. schools of paint. (IX). Mason and Dixon Lino, de grens tusschen de staten Pennsylvanië en Maryland in de Ver. Staten; 1765-’6B door de Eng. astronomen Mason en Dixon bepaald. Voor den Burgeroorlog was het de Noordgrens der slavenstaten. Geographisch van beteekenis doordat zij evenwijdig loopt aan de jaarisotherm 13° en de Jan.-isotherm I°, zoodat zij de staten van de koelere gematigde zóne van de warmere scheidt: het Z. heeft mildere winters en langere zomers. Ten gevolge van veel grootere hoeveelheid ijzer en kolen, alsmede van de sterkere immigratie heeft de industrie zich in het N. meer ontwikkeld dan in het Z. Op deze grens werd in Juli 1863 de beslissende slag van den Burgeroorlog geleverd. Houtman. Masovië, > Masowsze. Masowsze (Masovië), Poolsche landstreek in de prov. Warschau, vruchtbaar en boschrijk heuvelland. In de M.E. bewoond door Masoeren. Ca. 1200 wordt het een hertogdom, gegeven aan Koenraad, den tweeden zoon van Casimir II van Polen. Deze roept de ridders der Duitsche Orde ter hulp tegen de Pruisen, die zijn land bedreigen. Tot 1626 bijna onafhankelijk van Polen, waarmee koning Sigismund I het weer vereenigt, als in dat jaar de Piastische zijlijn van M. uitsterft. L i t. : Ketrzynski, Der deutsche Orden nnd Konrad van M. (hemberg- 1904). H. Wouters. Vlg. Abel en Dalman Vlg. Albright Vlg. Alt Maspha = Teil en Nasbe Beroth = el Bireh Gabaon = edzj Dzjib Nebi Samwil Teil en Nasbe edzj Dzjib el Bireh edzj Dzjib Teil en Nasbe Maspéro, sir Gaston Camille Char-1e s, Fr. Egyptoloog. * 1846 te Parijs, f 1916 te Parijs. Leerling van de > Rougé, 1874-’Bl prof. aan het Collége de France, volgde in 1881 > Mariette op als directeur van den dienst der opgravingen in Egypte en van het Museum te Boelak. M. bekleedde dit ambt tot 1886 en later weer van 1899 tot 1914. 1886-’99 was hij opnieuw prof. aan het Collége de Fr., en 1914-’l6 secrétaire perpétuel de I'Académie des Inscriptions et Belles Lettres. Hij vertaalde o.a. de > pyramidenteksten en schreef de Histoire ancienne des peuples de I’Orient classique en vele andere werken. L i t. : E. Naville, Sir G. M., in Journ. of Eg. Archcology (111 1916, 227 vlg.). Bent. Maspha (Mispa of Ham Mispa), bijbelsche naam van meerdere steden in Palestina, waarvan die op Benjaminietisch grondgebied de meest bekende is. Daar werd in den eersten tijd na de Israëlietische verovering van Canaiin meermalen een volksvergadering gehouden (Jud. 20 en 21: het oordeel over de Benjaminieten van Gibea; 1 Reg. 7.5-6 en 10.17-25: de erkenning van koning Saul). M. werd door Asa van Juda (910-870) versterkt (3 Reg. 16.22), en was na de verovering van Jerusalem door Neboekadnezar (686) residentie van den stadhouder Godolias (4 Reg. 26.23-25). Daar werd hij ook vermoord (Jer. 41.1-3). Judas de Maccabeër verzamelde er zijn leger tegen Gorgias (1 Mac. 3.46). De ligging van M. is een van de moeilijkste problemen der Palestijnsche topographie, dat alleen zal kunnen worden opgelost in samenhang met de plaatsbepaling van Gabaon en Beroth. Hoe verdeeld de meeningen der voornaamste Palestinologen zijn, blijke uit het volgende staatje (zie ook de trefwoorden): L i t.: Albright, The Site of Mizpah in Benjamin, in Journal of the Pal. Or. Soc. (3 1923, 110-121) ; F.-M. Abel, La Question Gabaonite et I’Onomasticon, in Revue biblique (43 1934, 347-373). A. V. d. Born. Masqué de ler, > Man met het ijzeren masker. Masques (of masken), tooneelspelen met meestal allegorische of mythologische personages, die met rijke ensceneering, met symbolische dansen en muziek, werden opgevoerd. Van Italië (waar zij als lud i) en Frankrijk (waar zij als ballet voorkomen) werden ze in het begin der 16e eeuw naar Engeland overgevoerd. Zij waren zeer in trek aan het hof van Elizabeth en Jacobus I als vorm van vermaak bij feestelijke gelegenheden. Kapitalen werden besteed aan decors en costuums, ontworpen door groote kunstenaars (vooral Inigo » Jones). De beste dichters (Ben ■> Jonson, Fr. Beaumont, Shirley, D'Avenant, e.a.) verzorgden den dramatischen tekst. De spelers waren leden van het gezelschap; zelfs vorstelijke personen namen er aan deel. Hierin en in het zuiver complimenteus en ceremonieel karakter ligt het verschil met het gewone tooneelstuk. Toen in het midden der 17e eeuw componisten van naam de muziek gingen verzorgen, werden dem. een voorlooper van de opera. Vgl. > Ballet. Beek. Massa. 1° Eenheden van massa, > Gram. 2° Trage en zware massa. De versnelling, die een lichaam onder de werking van een kracht verkrijgt, is niet alleen afhankelijk van die kracht, maar ook van een factor, die eigen is aan het lichaam. In ieder lichaam in rust is er iets, dat zich tegen de beweging verzet: het lichaam is traag en daarom noemt men dat „iets” de trage massa. Zij verzet zich ook tegen iedere verandering van beweging in een bewogen lichaam. Twee m. zijn gelijk, wanneer gelijke krachten haar gelijke versnellingen geven. Alle lichamen worden ook door de aarde aangetrokken. Zij zijn zwaar en zij bezitten zware massa. Twee lichamen zijn even zwaar, wanneer de aarde op hen gelijke aantrekkingskrachten itoeftnt, en daar de valversnelling voor alle lichamen dezelfde is, zullen lichamen, die even zwaar zijn, ook dezelfde trage m. hebben. J. Wouters. 3° Massa der hemellichamen, a) Massa’s in het zonnestelsel. De bepaling van de massa geschiedt uit de baanbeweging van een satelliet met de 3e wet van Kepler of uit de storingen op andere hemellichamen. Men kan ook schattingen maken uit het volume, de helderheid of andere indirecte gegevens. Benige karakteristieke resultaten zijn: Zon 1,98 x 1030 kg of 332.000 x aardmassa Jupiter 1,89xl027 „ 317 x „ Aarde 5,97 xlO24 „ 1 x „ Mercurius 2,4 xlO23 „ 0,04 x „ Ganymedes 1,5 xlO23 „ 0,026 x „ Maan 7,3 xlO22 „ 0,012 x Ceres(ong.) 7 xlO21 „ 0,001 x „ Komeet v. Brooks (hoogstens) 6 xlO20 „ 0,0001 x „ Ahnighito (de grootste meteoriet) 3,7 xlO1 „ Vallende ster (gemiddeld) enkele mg. de Kort. b) Vaste sterren. Alleen bij de weinige > dubbelsterren, waarvan de beweging van beide componenten bekend is, zijn de massa’s van beide componenten te berekenen; is alleen de relatieve beweging van den eenen component t.o.v. den anderen bekend, dan is slechts de gezamenlijke massa van beide componenten te berekenen; bij dubbelsterren met onvolledig bekende baan en bij spectroscopische dubbelsterren kan men een schatting maken van de massa, terwijl de lichtkromme van eclipssterren een gegeven verschaft over de gemiddelde dichtheid, een grootheid, die met de massa nauw samenhangt. Terwijl de absolute helderheden (> Helderheid, sub 2°) der vaste sterren en ook hun dichtheden (> Dichtheid, sub 2°) zeer uiteenloopen, liggen de massa’s binnen betrekkelijk nauwe grenzen; massa’s grooter dan 10 maal of kleiner dan 0,2 maal de zonsmassa zijn zeldzaam. Massa-lichtbrachtwet. Deze wet, die het verband aanheeft, dat er bestaat tusschen de massa’s der sterren van een bepaald spectraaltype en hun absolute helderheden, werd in 1924 door Eddington afgeleid en is uit diens theorie van hetstralingsevenwicht te verklaren. Volgens nieuwere opvattingen geeft zij niet een strengfimctioneel verband tusschen massa en lichtkracht, doch slechts een correlatie ; er zijn sterren bekend, die van die wet afwijken. Nevenstaande graphiek geeft de massa-lichtkrachtwet voor sterren van een effectieve temp. van 6 200 voor andere temp. is de kromme slechts weinig anders. Reesinek. Massa candida (Lat., = witte massa), een groote menigte Christenen, die waarsch. in 258 in Utica in N. Afrika den marteldood stierven. Volgens Prudentius en Augustinus waren er 150 of 200. Dat zij den dood vonden in een kuil met ongebluschte kalk is latere legende, afgeleid van den naam, die echter waarsch. betrekking heeft op het landgoed, waar de marteldood plaats vond. Lit. : Lex. Theol. Kirclie (VI 1934, 1012). Franses. Massachusctts, een van de in het N.O. der Ver. Staten gelegen Nieuw-Engelandstaten (42°30'N., 72°W.); opp. 21 408 km2, ca. 4,6 millioen inw., o.w. 65 000 Negers; naast Rhode Island de dichtst bevolkte staat der Unie (210 per km2); 26 % van de bevolking is geïmmigreerd: Eng.-Canadeezen 17 %, Fransch-Canad. 11 %, leren 16 %, Italianen 12 %, Eng. 71/a %l verder Polen, Russen, Zweden, Schotten, Portugeezen en Duitschers. Van de 2,6 millioen lidmaten van eenig Kerkgenootschap waren in 1926 1 629 000 Kath. Ca. 90 % der bev. leeft in de steden; Boston (hoofdstad) telt 800 000 inw., voorts hebben 8 steden meer dan 100 000 en 9 steden 60-100 000 inw. M. is aan den Atl. Oceaan gelegen, 0.-W. gestrekt en bestaat in hoofdzaak uit heuvelachtig vlak land, met in het W. het Hoosac-gebergte, in het midden op zich zelfstaande bodemverhevenheden. M. heeft een vastelandsklimaat: warmste maand 21,8°; het ondervindt den invloed van de koude N. Atlant. winden en den met ijsbergen beladen Labradorstroom. Neerslag: 114 cm, vooral in het najaar. Daar slechts 10 % van de bevolking op het land woont, is het verklaarbaar, dat de landbouw economisch bij de industrie in het niet valt. 26 000 landbouwers (bijna uitsluitend eigenaars) gebruiken 2 millioen acres land, waarvan 1/i voor akkerland. Het areaal ging van 1860 tot 1910 tot op de helft terug door concurrentie van de Prairie-staten. Producten zijn hooi, maïs, aardappelen en haver. Opmerkelijk is de verbouw van een lichte tabakssoort met een opbrengst van 6 millioen pounds. De veestapel (in 1 000 stuks) bedraagt: paarden 21, runderen 329 (melkvee 180), schapen 11, varkens 72. De industrie omvat ruim 8 000 fabrieken met 400 000 employé’s. Textielindustrie is de voornaamste : katoen (4 millioen spindels, in 1935), wol. Belangrijke industrieën zijn verder : laarzen en schoenen, tapijten, confectie, papier, alcohol-houdende dranken, meubels en automobielen. De mijnbouw is van geen practische beteekenis. Met de visscherij neemt M. echter de eerste plaats onder alle staten der Unie in: schelvisch, heilbot, makreel en haring. M. ontleent zijn naam aan een vroeger daar gewoond hebbenden Indianenstam. Het is de oudste Engelsche kolonie, in 1620 door Puriteinen gesticht. Het gaf het sein tot den Vrijheidsoorlog tegen Engeland (1773 : een lading thee in de haven van Boston overboord geworpen). Houtman. Massa damnata (Lat., = veroordeelde massa) of massa perditionis (= massa des verderf»), sinds Augustinus voorkomende term in de genadeleer (•> Praedestinatie). Augustinus had geleerd, dat men zonder het speciale donum perseverantiae of de genade der eindvolharding niet kon zalig worden. Men zag in het al of niet verleenen van die genade een willekeur van den kant van God en in het niet-verleenen in zekeren zin een onrecht jegens den mensch. Augustinus antwoordde daarop, dat God den mensch geen onrecht doet door hem die genade te onthouden, omdat de geheele menschheid door de erfzonde een massa damnata, één menigte veroordeelden geworden is en Gods rechtvaardigheid Massa-lichtkrachtwet van Eddington. dus uitschijnt, wanneer ze omkomen, zijn barmhartigheid daarentegen, wanneer zij door de genade der eindvolharding zalig worden. Voor de kwestie, op grond waarvan God een deel der menschen in die m. laat en een ander deel verlost, vergelijk > Praedestinatie. Franse s. _ Massaeus (ook Masseeuw), Christ., historicus en philoloog. f 25 Sept. 1646 te Kamerijk. Hij was priester van de Congr. van den H. Hieronymus en was heel zijn leven leeraar. Hij schreef een historie der wereld (1540) en publiceerde een grammatica /3 dln.), die veel uitgaven telde. L i t.: Biogr. Nat. Beige. Erens. Massage, een vorm van behandeling, die mede een van de oudste is, die de geneeskunde kent. In Rome en Griekenland was de m. in al haar soorten en toepassingen nauwkeurig bekend. Ook in de M.E. werd zij toegepast. In het midden der 19e eeuw heeft P. H. Ling de m. uitvoeriger bekendheid verschaft door deze als zgn. „passieve inwerking” aan zijn „Zweedsche gymnastiek” toe te voegen. De Ned. arts J. G. Metzger was de eerste, die te Amsterdam omstreeks 1860 de m. systematisch uitoefende en door zijn goede resultaten deze populair maakte. . Ji J i i De m. wordt onderscheiden in de volgende verschillende vormen: 1° het strijken of effleurage, 2° het wrijven of massage a friction, 3° het kneden of pétrissage, 4° het kloppen of tapotement, 6° het trillen of vibratie. leder dier vormen heeft haar eigen techniek en indicaties. Door de mechanische werking, die de verschillende soorten m. uitoefenen, wordt de huid geprikkeld, de bloedstroom verbeterd en worden de weefsels beter door de lymphe doorstroomd. De m. versnelt den bloedstroom in een bepaalde richting. Maggiora vond, dat m. bij spieren, die door lange marschen en groote inspanning vermoeid waren geworden, sneller en beter tot herstel van arbeidsvermogen voerde dan aequivalente rustpauzen (sportmassage). De zenuwen ondervinden eveneens den mechanischen prikkel, dien de m. uitoefent. Vooral bij rheumatische aandoeningen der gewrichten en spieren en na de behandeling van beenbreuken komen de verschillende massagevormen in aanmerking. Het geldt hier reeds vroegtijdig met m. aan te vangen om de dreigende inactiviteits-atrophie te voorkomen. Bij aandoeningen of functiestoornissen van inwendige organen is het vooral de obstipatie, nl. die, welke op spierslapte van den darmwand berust, waarbij de m. toepassing vindt. Hartmassage, vnl. uitgeoefend door kloppen op de hartstreek, en vibromassage verhoogen den tonus van de hartspier en maken den hartslag langzamer en voller. Bij de behandeling van schijndood is dan ook de hartmassage door een rhythmisch bekloppen van de hartstreek van groote beteekenis. Ook bij sommige vormen van neurasthenie past men gaarne en met goed gevolg de m. toe. Nooit mag m. worden toegepast bij of op weefsels, die in acute ontsteking verkeeren of wanneer ettervorming is opgetreden, daar men dan een bloedvergiftiging of alg. infectie zou kunnen teweegbrengen. L i t.: Hoffa, Technik der Massage ; De Fmmerie, La pratique du massage; Leerb. der Heilgymnastiek en Massage (1933); W. A. J. Goeting, Sportmassage. Mom, Massageten, machtige nomadenstam, wonend ten O. van de Kaspische Zee; hun aanvoerders dragen Iraansche namen. In 629 v. Chr. ondernam Cyrus de Groote een veldtocht tegen de M., maar sneuvelde. L i t. ; Ed. Meyer, Gesch. des Alterturas (I, 813 vlg.). Massai, Niloto-Hamietische stam in O. Afrika in de omgeving van den Kilima Ndzjaro; forsch gebouwd; groote lichaamslengte; strakke organisatie; gevreesd door de vele rooftochten, die hen tot heer en meester der steppen maakten. De M. nomadiseeren, leggen zich vooral op de veeteelt toe. De veepest hield er vreeselijk huis, waardoor vele Massai-stammen ten onder gingen. Tegenwoordig beschikken ze weer over veel vee. v. Velthoven. t Lit. : Hollis, The M. (1905) ; Merker, Die M. (21910). Massaia, Gugli e 1 m o Lorenzo, Capucijn, kardinaal (1884), een der grootste missiona' rissen van Afrika. * 8 Juni 1809 te Piova (Asti), ( t_6 Aug. 1889 te S. Giorgio (Napels). In 1846 apost. ' vicaris van Galla benoemd, vestigde hij eerst na , zwaren strijd tegen Mohammedanen en Schisraatieken de missie in Kaffa en Sjoa (Z. Abessinië); zelf doopte hij meer dan 36 000 heidenen. Na een verblijf van 35 jaren werd hij door den negus verbannen. Zijn memoires, evenals de eerste Galla-Amharische spraakkunst (Parijs 1867) zijn baanbrekend geweest voor de kennis van Abessinië. p. Placidus. Werken; I miei 35 anni nell’Alta Etiopia (12 dln. Milaan 1885-’95, Rome 21921-’3l). Li t. : Lex. f. Theol. u. Kirche (VI); Analecta O.M. Cap. (V, 291). Massai-steppc, een 1 200 – 1 500 m hoog plateau ten Z. van den Kilima Ndzjaro (I 520 G 5). Vgl. > Massa!. Massa legering (k rij g s k.), legering van een zeer groot aantal soldaten in één gebouw, indien men ter wille van ongunstig klimaat of maskeering geen bivak wil aanvaarden en normale inkwartiering ongewenscht is. M. geschiedt zoowel in kazernes als, te velde, in groote gebouwen van kantonnementen: fabrieken, scholen e.d. H. Lohmeijet. Massale uitlezing (b i o 1.), een veredelingsmethode, die door de meeste plantenkweekers werd aangewend in een tijd, toen de ■> stamboomteelt, in 1856 door Louis de Vilmorin ingevoerd, nog niet door het wetenschappelijk onderzoek van Hjalmar Nilsson (1893) en Johannsen (1903) als de meest waardevolle was erkend. Zij bestaat hierin, dat een vreemd- of zelfbestuivend gewas (resp. dierenras) tot een min of meer bevredigenden graad van erfelijke zuiverheid wordt opgevoerd door eenmaal, ofwel verschillende generaties achtereen, een keus te doen van de meest typische aren, pluimen of kolven (resp. kweekdieren) en de zaden van deze bloeiwijzen niet individueel op afzonderlijke veldjes, doch gemengd uit te zaaien. Hierdoor is het beoordeelen van de nakomelingschap van elk gekozen planttype onmogelijk geworden en slaagt men er niet in de beste > zuivere lijnen af te zonderen, zoodat op die wijze practisch geen zuiver, homozygoot ras verkregen kan worden. Dumon. *wikj »aan wuiucu. JU'Uinun. Massalia of Massilia, oude naara voor-> Marseille. 7 1 WM. s UVIUV. Massaoea, vroegere hoofdstad, thans belangrijkste haven van de Ital. kolonie Eritrea, een van de beste havens aan de Roode Zee (1536 G 3); ong. 15 000 inw., waarvan ong. 500 Europeanen. M. ligt op twee eilandjes, terwijl ook de kust er tegenover met stadsdeelen is bezet. M. behoort tot de warmste plaatsen op aarde (jaargemiddelde 30,3° C). Bijna de geheele handel van Eritrea en N. Abessinië gaat over Massaoea. Missie der Capucijnen. v. Velthoven. Massa pcrditionis, > Massa damnata. — uttuuiam. Massaproductie (h and e 1 s e c o n.) is een productie-systeem, waarbij, onder zekere opzichten gelijksoortige, goederen, op voorraad, ten verkoop in de markt, worden voortgebracht. Als zoodanig staat het tegenover het systeem van productie op bestelling. Het wezenlijke onderscheid tusschen de beide systemen is hierin gelegen, dat bij het eene de voortbrenging geschiedt op grond van een te verwachten vraag, terwijl bij het andere dit gebeurt op grond van een reeds uitgesproken, in de bestelling tot uitdrukking komende vraag. In zekeren zin sluit dus elke voorraad-productie do wezenlijke kenmerken eener massa-productie in zich. Als nevenkenmerk zou men daarnaast nog kunnen stellen „in grootere hoeveelheden”. Voorwaarden voor de mogelijkheid eener m. zijn een ruime markt en standardiseering der producten. Immers alleen dan kan inderdaad voor een te verwachten vraag worden geproduceerd. Naast deze algemeene voorwaarden is er een enkele factor, die het streven naar m. bevordert, nl. de productiekosten. Naarmate de mechaniseering van het productie-apparaat voortschrijdt, wordt de rol der capaciteitskosten, ook constante kosten genoemd, van grootere beteekenis in het totaal der kosten. Ten einde die capaciteitskosten ten volle te benutten is zoowel een regelmatige belasting van het productieapparaat als de vermijding van tijdsverlies door omstelling noodzakelijk. Beide kunnen verkregen worden door een standardiseering van de producten, eenerzijds omdat daardoor, ook wanneer bestellingen ontbreken, kan worden doorgeproduceerd, anderzijds omdat juist door die standardiseering omstellingen worden beperkt. Omgekeerd beïnvloedt die standardiseering de mechaniseeringsmogelijkheid en daardoor weer de kostenstructuur der onderneming. Economisch heeft dit zijn na- en voordeelen. Nadeelen zijn de grootere conjuotuurgevoeligheid der onderneming met groote constante kosten, een gevoeligheid, die veelal remmend werkt op een aanpassing, doordat bij prijsverlaging een streven ontstaat om door opvoering der productie den kostprijs evenredig met den verkoopprijs te doen dalen. De elasticiteit der onderneming wordt door de mechaniseering verminderd, een nadeel, dat vooral bij zeer sterke specialiseering in de producten funeste gevolgen kan hebben. Hiertegenover staat het belangrijke voordeel der kostprijs- en daardoor meestal der verkoopprijsverlaging. Sociaal werkt de m. in de richting van een uniformeering in het verbruik. Hoewel dit op zich genomen niet altijd en overal een nadeel behoeft te beteekenen, is het toch een minder gewenscht verschijnsel t. a. v. die goederen, welke voorzien in hoogere levensbehoeften van den mensch. In de literatuur over kostprijsberekening worden onder bedrijven met m. verstaan die bedrijven, waarbij de berekening van den kostprijs der producteenheid kan geschieden door deeling der totale kosten door de hoeveelheid voortgebracht product. Deze producten moeten dan ófwel geheel gelijk zijn óf een zoodanige overeenkomst hebben, dat met behulp van aequivalentie-cijfers de verschillende product-eenheden tot een gelijke standaardeenheid kunnen worden herleid. Lit.: K. Bücher, Die Bntstehung der Volkswirtsehaft (71922, 87-118) ; en de lit., genoemd onder > Kostprijsberekening. C. Janssens. Massapsychologie. Deze onderzoekt de menschenmassa als zoodanig en alle de massavorming bevorderende handelingen en toestanden, bijv. de demagogie, politieke propaganda. Massa is een aantal raenschen, die, ruimtelijk vereenigd, zóó tot een psy- chische eenheid samensmelten, dat bij allen g e 1 ij ksoor t i g e gevoelens, aandoeningen en wilsstrevingen optreden (zgn. massale of collectieve gevoelens enz.). De enkeling geeft daarbij zijn gewone denk- en handelwijze op. Massa onderscheidt zich van menigte, doordat zij in sterker mate tot bepaalde handelingen (oproer, paniek) in staat is. De menigte is als meer passief, statisch gedacht tegenover de meer dynamische massa. Ook is de massa dus in sterkere mate georganiseerd. De massa is impulsief, veranderlijk, licht beïnvloedbaar (suggestibel), critiekloos, lichtgeloovig. Zij heeft eenvoudige, doch heftige gevoelens. Lit.; Tarde, Les lois de I’imitation (61911); Moede, Experimcntelle Massenpsychologie (1920): G. Le Bon, Psychologie des foules (1895); Mc. Dougall, The group mind (21927); Beohteren, Die kollektive Rellexologie (1928). v. Dael. Massarani, Tu 11 o, Ital. veelschrijver en patriot. * 4 Febr. 1826 te Mantua, f 8 Aug. 1905 te Milaan. Leerde Heine kennen aan Ital. publiek; vertaalde veel uit vreemde letteren. Zijn geschriften eischen voorbehoud. Voorn, werken: Storia e fisiologia dell’arte di ridere ; L’arte a Parigi. Ellen Russe. Massari, Gior g i o, architect uit de school van Palladio en Longhena. f Ca. 1753 te Venetië. Werken: o.a. vele kleine kerken en Palazzo Grassi-Stucky (1706-’45) te Venetië, verder kerken te Vicenza, Brescia, Udine. Massaspcctrograal (natuur k.). Wordt door een buis, bevattende gas onder lagen druk, een electrische stroom gevoerd, dan ontstaan o.a. de zgn. kanaalstralen, zijnde geïoniseerde gasatomen. Deze ionenstroom kan men door middel van een electrisch en een magnetisch veld zoodanig afbuigen, dat ionen met verschillende snelheden, maar met dezelfde massa in één lijn of punt van een plat vlak (de photographische plaat) samenkomen. Op deze wijze verkrijgt men een photo van het massaspectrum van de vulling van de buis. Elke lijn is afkomstig van ionen met dezelfde, uit de plaats van de lijn in het spectrum te berekenen, massa. De m. is ontwikkeld door Thomson en Aston en is het hulpmiddel, waarmee de s>- isotopen der elementen opgespoord worden. Zwikker. Massaspectrum, -> Massaspectrograaf. Massasuggeslic, > Suggestie. Massavorming is het probleem van de Kath. jeugdbeweging, in tegenstelling tot het probleem van andere jeugdbewegingen, bijv. de Arbeiders Jeugd Centrale, nl. om een elite te vormen en zich te beperken tot kernvorming. Opgave voor de Kath. jeugdbeweging is het om de heele jeugd te bereiken, zij het gedifferentieerd naar standen en speciale jeugdbewegingen. Men meende aanvankelijk, dat alleen kernvorming kon voeren tot belangrijke resultaten op cultureel, intellectueel en geestelijk gebied, omdat zij toegepast werd op de besten en alleen de besten vatbaar bleken voor haar intellectualistische methoden, terwijl deze zelfde methoden bij massavorraing de onbeweeglijke, onverschillige menigte slechts aan de oppervlakte raakten. Deze geringe resultaten bij de massa nam men echter voor lief, omdat men meende, dat de massa niet anders te bereiken was, en men anderzijds 100 % der jongeren wilde bereiken, bijv. bij den oudsten vorm der Kath. jongenspatronaten. Later besefte men, dat de massa met betere resultaten te bereiken zou zijn door sterk doorgevoerde differentiatie van bezigheden en clubvorming, bijv. bij de Kath. patronaten in hun nieuwen vorm. Deze methode is nog steeds sterk individueel-psychologisch en intellectualistisch van opzet. Van heel anderen aard is de massavorming bijv. van de Graal en den Eucharistischen Kruistocht. Hier domineert de sociaal-psychologische constructie en de ideaal-nastreving. Waartoe dit leiden kan, ziet men in de mentaliteit, zooals die in enkele jaren in Italië en Duitschland bij het geheele volk gewijzigd is, dank zij de typische ideaal-nastreving, die resp. Mussolini en Hitler propageerden. 11. Deelen. Massawerking, Wet van de chemi sch e, > Chemisch evenwicht. Masseben (= staande steenen) werden opgericht als kenteeken van een gewijde plaats, zoowel door Israëlieten als door Canaanieten. Terwijl voor de reohtgeloovige Israëlieten deze M. niet meer beteekenden dan gedenksteenen, hadden zij bij de Canaanieten een nauwe betrekking met de godheid, hetzij dat zij daarin de godheid in persoon of symbool zagen, of slechts een woning der godheid. Vandaar dat Deut. den Israëlieten beveelt, deze opgerichte steenblokken te vernietigen, een gebod, dat niet altijd werd opgevolgd. Dit gebruik van steenen op te richten ter eere van de godheid is bij de Canaanieten zeer oud. De opvatting der archaeologen, die in eiken staanden steen een M. zagen, is echter verouderd. Zekerheid daaromtrent heeft men alleen in Gezer, waar de geheele omgeving van de daar gevonden acht staande steenen een godsdienstige beteekenis heeft. A. v. d. Born. ccu uctccxvcxiiö xxücxt. u. U. JJUïU. L i t. : J. de Groot, Palestijnsche M. (1913). Masse euitc (Fr., = gekookte massa), een vooral in suikerfabrieken gebruikelijke benaming voor de uit stroop en kristallen bestaande massa, welke uit de kookpannen, waarin het kristallisatieproces plaats heeft, afvloeit. Massemcn, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, benoorden den weg van Aalst naar Gent; opp. 644 ha, ca. 2 000 inw. (Kath.). Landbouw. De kerk, herbouwd in 1894, heeft een mooien toren uit de 14e eeuw. De heeren van Westrem hingen af van die van M., vandaar dat tot 1899 Massemen-Westrem één gemeente was. Blmcamert. im/vuuv rvua. JJbU UltC/ t. Alasséna, And r é, hertog van Rivoli, prins van Essling, maarschalk van Frankrijk. * 6 Mei 1758 te Levens (bij Nizza), f 4 April 1817 te Parijs. Aanvankelijk in kon. dienst, onder de Revolutie generaal (1793). Streed in Italië (Rivoli, 1796) en Zwitserland. Als opperbevelhebber in Italië bezette hij in 1806 het koninkrijk Napels. Streed 1807-’O9 in Oostenrijk, o.a. te Eckmiihl, Aspern-Essling en Wagram, met veel succes; met minder gevolg in 1810-’ll in Portugal en Spanje tegen Wellington, alwaar Marmont hem verving. M. was pair gedurende de 100 dagen van Napoleon, een van diens flinkste generaals, doch ruw in zijn militair optreden. Anloni. .Vlassend, Jules, operacomponist. * 12 Mei 1842 te Montaud (Loire), f 13 Aug. 1912 te Parijs. Leerling van Thomas; de typische vertegenwoordiger der opéra lyrique. Zijn stijl houdt het midden tusschen dien van Meyerbeer en Gounod, doch is weeker en zoeter. Zijn grootste successen waren: Manon (1884), Werther (1892) en Hérodiade (1881). Later nadert zijn stijl tot het verisme. Zijn navolger is Puccini. M. werd tijdens zijn leven met eerbewijzen en ridderorden overladen. De aangeboden functie van directeur van het Parijsche conservatoire sloeg hij af. L i t. : L. Schneider, M. (21926); J. d’Udine, I’Art du lied et le Helos de M. (1931). Koole. Massenhovcn, gem. in de prov. Antwerpen (II 512 C 3). Opp. 316 ha, ca. 650 inw. (Kath.). Landen tuinbouw. Albertkanaal. Kasteel. Massicot of loodg 1 i t, > Loodverbindingen. M assief (g e o 1.). Onder massieven verstaat men gebieden, welke in oude tijden geplooid en in volgende perioden weer vereffend werden; terwijl zij nadien niet of slechts zelden geheel of gedeeltelijk door de zee bedekt werden. De eventueel in deze ondiepe zeeën neergelegde sedimenten werden daarna ten gevolge van door opheffing veroorzaakte denudatie weer grootendeels verwijderd, zoodat het oude geplooide grondgebergte over groote uitgestrektheid de oppervlakte vormt. Jongere korstbewegingen hebben deze starre schollen in hun geheel opgeheven of opgewelfd, ofwel, zooals voor het Leisteengebergte van den Rijn door terrasverbuigingen (> Terras) bewezen is, in groote vlakke plooien gelegd. Deze opwelving ging vaak met breukvorming gepaard, vooral aan de randen (bijv. inzinking van de Keulsche Bocht aan den Noordrand van het Leisteengebergte). Voorbeelden: Massief van Bretagne, Fransch Centraal plateau, Boheemsch Massief, Iberisch Massief, Ardennen, Leisteengebergte van den Rijn. Zijn zulke m. door jongere sedimenten bedekt gebleven, zoodat zij niet aan de oppervlakte komen, dan spreekt de geoloog van een m. in den ondergrond (vgl. Brabantsch Massief). Hol. Massilia of Massa ia, Lat. naam voor -> Marseille. Massillon, Jean-Baptiste, Fransch prelaat en kanselredenaar, bijgenaamd „I’lsocrate francais”. * 24 Juni 1663 te Hyères, f 18 Sept. 1742 te Clermont-Ferrand. Hij vestigde zijn naam met de prediking van een reeks Carèmes, o.a. in 1699,1701 en 1704. Hierop volgden de Oraisons funèbres du Prince de Condé (1711), du Dauphin (1711) en van Louis XV (1715). Zijn meesterwerk echter is zijn Petit Carème, dien hij in 1718 voor den jeugdigen Lodewijk XV voordroeg. Bisschop van Clermont in 1717. Treffende taal, breed georohestreerde periodes. Strenge moraal. L i t. : Brunetière, Etudes critiques ; Blarapignon, M. (2 dln. 1879-’B4). Willemyns. Mussinger, Philip, Eng. tooneelschrijver. * 24 Nov. 1583 te Salisbury, f Maart 1640 te Londen. Navolger van Shakespeare. Zijn kunst is pittoresk en ideeënrijk, soms lichtelijk rhetorisch, en bereikt bijwijlen een groote hoogte, zonder de heftige ongebreideldheid van zijn tijdgenooten. Dat M. Katholiek was, blijkt uit drie van zijn spelen: The Virgin Martyr (ca. 1620), The Renegado en The Maid of Honour (ca. 1621). Andere drama’s: o.a. The City Madam (1631); A New Way to Pay Old Debts (het bekendste ; ca. 1633); The Duke of Milan ; The Bondsman. U i t g. : Dram. Works, d. W. Gifford (1805 ; 1850) ; d. Cunningham (1867). L i t.: Cruickshank, Ph. M. (1920); M. Chelli, Le Drame de M. (1924). F. Visser. .Massis, Hen r i, Fransch schrijver, criticus en essayist. * 21 Maart 1886 te Parijs. Kwam van het evolutionnistisch Bergsonisme tot het Katholicisme (1913). Werd van dan af, samen met zijn vriend J. Maritain, de bewerker van de Thomistische herleving in Frankrijk, waarbij veel jongeren zich aansloten. Hij is een streng en vurig dialecticus, die letterkundig naam maakte met L’Esprit de la nouvelle Sorbonne (1911), Jeunes gens d’aujourd’hui (1913), enz. In zijn Jugements (2 dln. 1923-’24) trekt hij te velde o.a. tegen A. France, A. Gide, R. Rolland, Benda e.a. Werken: o.a. Comment Emile Zola oomposait ses romans (1906) ; La Pensée de M. Barrès (1909) ; Impressions de guerre (1916); La Vie d’Ernest Psiehari (1916) ; Le réalisme de Pascal (1924); Jacques Rivière (1925) ; Réflexions sur Part du Roman (1926); Raymond Radiguet (1927) ; Défense de I’Occident (1927); Le Cas Marcel Fronst (1929). Willemyns. Massmann, Hans Ferdinand, bevorderaar van het turnen. Opvolger van > Jahn. * 16 Aug. 1797 te Berlijn, f 3 Aug. 1874 te Muskau. Massora of Masora (Hebr., = overlevering), de verzameling van traditioneele en later schriftelijk vastgestelde regels, opmerkingen, verklaringen, die moesten dienen om een eensluidenden vorm van den Hebr. bijbeltekst vast te stellen. Daarom omvat de M. verschillende zaken. Men telde de gedeelten, verzen, woorden en letters, gaf aan bijzonderheden in de schrijfwijze der letters en welke woorden niet gelezen of bijgevoegd moesten worden (Kere en Ketib), men zorgde voor de punctuatie, de vocalisatie van den consonantentekst volgens een bepaald systeem, dat rekening hield met de overgeleverde uitspraak. In later tijd werden deze ofwel langs den rand geplaatst der bijbeluitgaven of afzonderlijk uitgegeven. Men onderscheidt een M. magna en M. parva, die tezamen do M. marginalis vormen. Dit in tegenstelling met de M. finalis, een samenvatting der gegevens, een soort woordenboek. De taal der M. is Nieuw-Hebreeuwsch of Arameesch. Men spreekt ook van een Syrische Massora. De Syrische vertaling der H. Schrift werd vanaf de 8e eeuw in de scholen van Monophysieten en Nestorianen verklaard en daarom voorzien van een grammaticaal en critisch apparaat. Door moderne schrijvers werd dit ook met den naam M. aangegeven. Er wordt onderscheid gemaakt tusschen een Oostersche (Nestoriaansche) en een Westersche (Jacobietische) Massora. Zie ook > Massoreten. C. Smits. Massorcten, de Joden, die zich met den arbeid der > Massora bezig hielden. Men moet onderscheid maken tusschen de Babylonische en Palestijnsche Massoretenscholen. Bijz. gezag had in later tijd de school van Tiberias. Veel invloed heeft deze uitgeoefend op het ontstaan en den vorm der Hebr. bijbeluitgaven. Slechts weinig namen zijn bekend. De beroemdste zijn Aaron ben Mosjé ben Asjer en Mosjé ben Dawid ben Naphtali (10e eeuw). C. Smits. Massore ten tekst, de Hebr. tekst van den Bijbel, voorzien met de teekens door de •> Massoreten bepaald om de uitspraak vast te leggen van de woorden. Het Hebreenwsche schrift kent alleen maar consonanten. Mast, lange houten of ijzeren paal op schepen, dienend ter bevestiging van de zeilen en los- en landinrichtingen. Op grootere zeilschepen bestaat de mast uit verschillende deelen. Het ondergedeelte of de eigenlijke mast, on een of meer verlengstukken of stengen, onderscheiden in marsstengen (de onderste) en bramstengen (de bovenste). Deze stengen kunnen neer geschoven worden, volgens Nicolaas Witsen een Holl. uitvinding uit de 16e eeuw. Op schepen met meerdere m. worden zij, al naar den aard van de tuigage, onderscheiden (van voren af) in fokkemast, groote mast, kruismast, bezaansmast. Oorspr. werden de m. uitsluitend van hout vervaardigd, in het begin van de 19e eeuw werden voor het eerst ijzeren m. toegepast, in Ned. door Fop Smit, scheepsbouwmeester, te Kinderdijk. Zeer zware of dikke houten m. werden eertijds uit verschillende stukken samengesteld, bestaande uit een kern, waaromheen andere stukken, schalen, kuipvormig werden aangebracht, terwijl het geheel door ijzeren banden of touwen werd bijeen gehouden, zgn. gekuipte masten. Bijvoet. Mastaba (Arab., = bank), rechthoekige bouw met schuine wanden, die de Oude Egyptenaren con- Mastaba’s, naar een reconstructie van Perrot-Chipiez, strueerden boven de schacht(en) of trap, waardoor het lijk gebracht werd in de kamer, die zich in de diepte bevond. Wanneer het lijk in de kamer was, werd deze dichtgemetseld en de schacht volgeworpen. Aan de O. zijde van de m. bevinden zich één of meerdere schijndeuren, waarvoor de offers gebracht werden, daar men zich voorstelde, dat de doode door deze deur te voorschijn kwam. Later werden in de m. kamersgebouwd, die versierd waren met scènes betreffende den doode. De edelen van de groote pyramiden-bouwers werden in heele straten van m. rond de pyramide van den koning begraven. L i t.: A. Mariette, Les m. de I’anc. Empire (1889); B. Baumgartel, Dolmen und M. (Leipzig 1926). Bent. Mastbok, twee masten, eenigszins hellend op eenigen afstand van elkaar geplaatst en met de boveneinden of toppen aaneen verbonden, en verder door touwen gesteund. Zij worden geplaatst aan den waterkant, op een kade, of op een ponton. Aan het boveneinde is een zwaar hijschblok bevestigd, waarmee masten en andere zware deelen geheschen en aan boord van een onder den bok liggend vaartuig gebracht kunnen worden. Bijvoet. Mastaba, plattegrond ; a =• offerkamer; b = kamer, waarin het standbeeld van den overledene ; c = schacht, die naar de grafkamer voert. Mastbosch, een bosch bij > Ginneken. Mastbox, een ledersoort, die wordt vervaardigd van zgn. grasvellen, welke afkomstig zijn van jonge Mast; I=■ mast; 2 =■ marssteng; 3 = bramsteng; 4 = mars ; 5 =■ want. runderen (2 – 4 maanden oud). M. ligt, wat kwaliteit en fijnheid betreft, tusschen boxcalf en rundsbox. Mastel, Vlaamsche benaming van een ringvormig, sterk met anijs gekruid gebak, in Nederland „bestel” genoemd. Mastcllenworp, andere naam voor den krakelingenworp te > Geeraardsbergen. Mastenbroek, Polder, waterschap in de prov. Overijsel, gelegen tusschen Zwartewater en IJsel; behoort tot de gem. Zwollerkerspel en IJselmuiden. Masters, Edgar Lee, Amer. dichter, roman- en tooneelschrijver. * 23 Aug. 1869 te Gamett (Kansas). Studeerde aan het Knox College, later rechten. Zijn roem werd gevestigd door de Spoon River Anthology (1915), een verzameling grafschriften, waarin hij, in reactie op de zoetelijke poëzie, een waar beeld tracht te geven van de menschen en hun verborgen lot in Spoon River. De waarde van zijn werk is zeer verschillend; als de meeste satyrici overdrijft hij te vaak en ziet hij de leelijkheid en de ellende te ondoorlicht van eeuwige waarden. J. Panhuijsen. Voorn, werken: gedichten: Domesday Book (1920); Selected Poems (1925); Jack Kelso (1928). Spelen : The Triller (1908); Eileen (1920); The Bread of Idlenesa (1911). Romans : het op autobiogr. gegevens gebaseerde Skeeters Kirby (1923); Kit O’Brien (1927). Mastgat, zeearm tusschen de eilanden Tholen en Duiveland in de prov. Zeeland. Onderdeel van den waterweg Rotterdam—Antwerpen. Masticatie (dier k.), naam voor het kauwproces met zijn voor elke zoogdierorde typeerende kaakbeweging. Mastiek, 1° een harssoort, die in een oplossing in terpentijn een uitstekend vernis oplevert voor olieverfschilderijen. 2° •> Mastiekbedekking. Mastickbcdekkinj] is een dakbedekking, bestaande uit twee of drie lagen asphaltvilt, dakleer of dakpapier, aaneengeplakt en afgestreken met een mengsel, bestaande uit natuurlijk of petroleumasphalt en asphaltpoeder of gemalen kalksteen, mastiek genaamd. Onder de eerste laag wordt droog henneppapier gelegd, terwijl ter bescherming tegen weersinvloeden het geheel met minstens 3 cm grind is af te dekken. In verband met de grindafdekking mag het dakylak slechts een geringe helling hebben. Het gewicht der m. bedraagt voor een gemiddelde tweelaagsche bedekking 9 kg per m 2 en voor een gemiddelde drie-laagsche bedekking 13 kg per m 2, waarbij nog ong. 16 kg per m 2 komt voor het dakgrind. P. Bongaerts. Alaslisol, merknaam voor een oplossing van mastix, colophonium, wonderolie en methylsalicylaat in benzol. In de geneeskunde gebruikt als huidlak en voor het maken van afsluitende, aseptische verbanden. L i t. : Codex medicamentorum nederlandicus (1936). Mastitis, Lat. naam voor > borstklierontstekmg. Mastix, hars uit de schors van stam en takken van de op Chios voorkomende mastix pistacie. Vindt o.a. toepassing in de lakindustrie en voor de bereiding van een kit voor glas en edelsteenen. Mastizophora, > Zweepdiertjes. Mtistlin (M ös 11 i n), Mich a e 1, Duitsch wiskundige en astronoom. * 1650 te Göppingen, f 1631 te Tübingen. Hij werd in 1580 hoogleeraar in wiskunde te Heidelberg, in 1583 te Tübingen. Hier had hij Kepler tot leerling, dien hij in het stelsel van t Copemicus inwijdde. Hij schreef Epitome Astronomiae . (Tübingen 1582) en observeerde o.a. de komeet van , 1677. Dijksterhuis. Mastoden, uitgestorven geslacht van de sluridieren (Proboscidea). Leefde in het Mioceen en Plioceen van Europa, was in Oost-Azië en Amerika nog tijdgenoot van den mensch. De dieren hadden een slurf; meestal waren alleen de bovenste slagtanden ontwikkeld. In elke kaak kwamen meestal 4 kiezen voor, waarop tepelvormige knobbels; vandaar de naam Mastodon (( Gr. mastos = tepel, odous = tand). Voor de phylogenie, > Proboscidea. v. d. Geyn. Mastodonsaurus, >Amphibieën (sub Palaeozoölogie). Mastoidontsteklng of mastoiditis (geneeskunde), ontsteking van het tepel vormige been achter het oor (mastoid), in verreweg de meeste gevallen veroorzaakt door een voortgeleide ontsteking van het middenoor. Verschijnselen; drukpijn achter het oor, zwelling, soms roodheid, in enkele gevallen abces achter het oor, soms fistel, afstaande oorschelp, koorts. Breekt de in het mastoid gevormde etter naar beneden door, dan ontstaat de m. van Bezold, waarbij abcessen tusschen de halsspieren ontstaan. De m. behoort zoo snel mogelijk geopereerd te worden, daar anders verwikkelingen, zooals hersenabces, meningitis, trombose van den sinus transversus enz., het gevolg zijn. > Gehoororgaan (sub B d 4°). Nelissen. Mastoidoperatie, operatie van Schwartze bij > mastoidontsteking, waarbij het mastoid wordt uitgebeiteld tot in de in het midden van het mastoid gelegen holte (antrum), die door een kleine opening in verbinding staat met het middenoor. Masturbatie, > Onanie; Zelfbevlekking. Masuecio, pseud. van Tommaso Guard a t i uit Salemo, 15e-eeuwsche Ital. novellist in den comischen trant van Boccaccio, wantoestanden hekelend als Juvenalis; taal is Toscaansch dialect vermengd met Latinismen. Herdruk der Novellini bewerkt door A. Sorrentino (Rome 1929). Ellen Russe. Masurium, > Rhenium. Mat, waarschijnlijk overgenomen uit het Tamil, waar marroe of mattoe de naam is van den standaard, waarnaar men de zuiverheid van edele metalen bepaalt (goud van x marroe, matooe), en via het Tamil teruggaande op Sanskrit matra, maat. In oudere Eng. reisbeschrijvingen vindt men de spelling matt. In de periode der groote ontdekkingsreizen is het woord naar Europa overgebracht, en aan de rol, die de Spanjaarden en Portugeezen in de ontdekkingen gespeeld hebben, schijnt het te danken te zijn, dat men van Spaansche matt en is gaan spreken, ter aanduiding van bepaalde gouden munten. In Ned.- Indië is de Spaansche mat (Castiliaansche mat), casteel, reaal, pilaarmat, of hoe hij ook genoemd wordt, langen tijd grootbetaalmiddel bij uitstek geweest, en de bevolking van Java spreekt nog steeds van semat en réjal. De koers is gaandeweg gezakt van bijna 3 gld. tot iets meer dan 2 gld. Berg. Mat. De bij lich. oefeningen gebruikte matten zijn meestal vervaardigd van cocosvezels, soms ook van rubber; te onderscheiden zijn de gew o n e m. in gebruik bij de zaalgymnastiek bij diverse vormen van springen of bij toesteloefeningen om een meer elastische plaats voor het „neerkomen” te bieden; de worstelmat of -matras, een groot met zeegras of ander gelijksoortig materiaal opgevuld „bed”, waarop geworsteld wordt; de s c h e r m m a t, de één meter breede „looper” van bepaalde lengte, waarop de schermduels moeten verloopen; de cricketma t, die tusschen de wickets uitgelegd is. Goris. Matabela-eilanden of Watoebela-eilanden, eilandengroep ten 0. van Ceram, behoorende tot de afdeeling Oost-Ceram (Ned.-Indië). Op het einde der vorige eeuw hebben Jezuïeten beproefd daar het missiewerk te vestigen, doch zonder succes. Sedert korten tijd zijn die pogingen herhaald en zijn op Kiswoei, een dezer eilanden, een paar catechisten gevestigd. Geurtjens. Matabcle-land ligt in Oost-Rhodesië, tusschen 19° en 22° Z., en wordt begrensd door N. Rhodesië, Mozambique, Transvaal en Khama’s gebied; heeft een opp. van 217 600 km2 en wordt besproeid door zijrivieren van de Zambesi, Limpopo en Sabie. Heuvelreeksen zijn waterscheidingen, de voornaamste is de Matopporeeks. Boelawayo, nabij den Yictoriawaterval, is hoofdstad. M. telt ca. 250 000 inw., w.o. 20 000 Blanken. De bewoners van M., de Matabele, een Bantoestam, zijn afkomstig uit de valleien van Zoeloeland: ze trokken in 1827 onder Moselikatse (= den bloedigen) door Swaziland en Transvaal, brandschattend en moordend; staken de Limpopo over en vestigden zich in het vruchtbare land der Masjona’s (>Masjonaland). De Matabele zijn oorlogszuchtig en wreed. Om in 1893 een einde te maken aan hun voortdurende strooptochten werden de Matabele door de > Chartered Company in reservaten teruggedrongen. Concessies voor gouddelven werden uitgegeven. Toen de Portugeezen oudere rechten lieten gelden, werden in Europa 11 Juni 1891 de grenzen tusschen Britsch en Portug. gebied vastgesteld. De Company legde een heirweg aan, 640 km lang, bouwde en bemande forten, legde telegraaf aan en een spoorweg van Vrijburg naar Mafeking en Boelawayo en oefende handelsrechten uit. L i t.: Norris, M. (1895). Besselaar. Matadi, plaats in Belgisch-Kongo, prov. Leopoldstad, district Neder-Kongo, aan den linkeroever van den Kongo (XV 512 C 4), ong. 160 km van de monding. Voornaamste zeehaven van Beneden-Kongo, terminus van de zeevaartdiensten Antwerpen—Kongo; aanlegplaats van vsch. andere zeevaartdiensten op Europa en Amerika. Aanlegplaats van de vlieglijn Boma—Leopoldstad; vertrekpunt van het spoor naar Leopoldstad, 376 km lang door het Kristalgebergte. Aanlegkade van 1000 ra met ladingsvermogen van ca. 760 000 ton jaarlijks; stapelplaatsen; voorhavens: Foeka-Foeka en Ango-Ango met speciale instellingen voor brandstoffen; buisleiding naar Leopoldstad; talrijke handelshuizen. Bezettingspost; rechtbank; handelskamer. Missiepost der Redemptoristen en der Zusters van Liefde (Gent). Verblijfplaats van den apost. vicaris. Missiepost van de Protestantsche Svenska Mission Forbundet. Drukkerij, school, verplegingspost. Op 2 km afstand te Kinkanda: missie der Redemptoristen en der Zusters van Liefde. Lagere en beroepsscholen. Verplegingspost. Gasthuis van de Maatschappij van den IJzerweg. Monheim. Malagalpa, stamgroep van de Miskito-Xinka, behoorende tot de > Indianen van Middei-Amerika. Mata-glap (Maleisch; mata = oog, glap = dichte duisternis), toestand van verblinding, die iemand het onderscheidingsvermogen ontneemt; bepaaldelijk toestand van acute zenuwoverprikkeling, die Indonesiërs hun gewone zelfbeheersching doet verliezen en hen er toe brengt om in blinde woede een tegenstander te lijf te gaan. Berg. Matagne-la-Grande, gem. in de prov. Namen, ten N.O. van Couvin; ca. 400 inw. (Kath.); opp. 1 359 ha; landbouw. Matagne-la-Petite, gem. in de prov. Namen, ten N.O. van Couvin; ca. 250 inw. (Kath.); opp. 949 ha; landbouw. Mata Hari (Maleisch, = de zonneschijf), artistennaam voor Marie Geertruida Zelle, danseres, Nederlandsohe van geboorte. Na een kort verblijf op Java, waar zij gehuwd was met kapitein Mac Leod, verliet zij haar echtgenoot en vestigde zij zich te Parijs, waar zij haar loopbaan als Oostersche danseres begon (Indische Bayadere). Haar bekendheid dankt zij niet zoozeer aan haar middelmatige en prikkelende danskunst alswel aan haar geruchtmakend proces tijdens den Wereldoorlog. Op de beschuldiging van spionnage voor Duitschland werd zij door het Fransche krijgsgerecht ter dood veroordeeld, en 15 Oct. 1917 te Vincennes gefusilleerd. Terlingen-Lücker. Matako’s, groote groep van de > Indianen van Z. Amerika, in den Gran Chaco. Matamoros, stad in Mexico, dicht bij den mond van de Rio Grande del Norte (25°50'N., 97°30'W.); ca. 20 000 inw. Via voorhaven Bagdad levendige handel met de Ver. Staten. Malano-meer, meer in de afd. Loewoe, gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, Ned.-Indië (VII 160 B 2) bestaande uit twee bekkens, resp. tot 600 en 485 m diep. Het ligt bijna 400 m boven den zeespiegel. Door Abendanon werden hier rijke ijzerertslagen ontdekt, die aanvankelijk groote verwachtingen opwekten. Intusschen is gebleken, dat de omstandigheden de ontginning althans voorloopig economisch niet-loonend doen zijn, zoodat daarvan is afgezien. OUhof. JVlatanzas, provinciehoofdstad in het W. deel der rep. Cuba, gelegen bij de bevaarbare monding van de Rio San Juan (VIII 327 Cl); ca. 65 500 inw. De stad heeft een goed aangelegde haven en spoorwegverbinding met Havana. Middelpunt der suikerindustrie. Matapan, Z. kaap van den Peloponnesus (XII 384 D6). Mataram, 1° naam van een rijk op Java. Te onderscheiden zijn het oud-Mataramsche rijk en het nieuw-Mataramsche rijk. Het oud-Mataramsche rijk treedt in de geschiedenis op met koning > Sandjaja (ca. 732 n. Chr.), die den titel rakai M. droeg (heer van M.); in het begin van de 10e eeuw omvatte het Midden- en Oost-.lava; waar het centrum lag, is nog onzeker; van de geschiedenis is nog veel duister; omstreeks 926 raakt het buiten onzen gezichtskring. Het nieuw-Mataramsche rijk komt op in het laatste gedeelte van de 16e eeuw, wanneer, na een zeer roerige en zeer duistere periode, die op den ondergang van > Modjo-Pahit gevolgd was, > Sénopati, de stamvader van de huidige vorsten van Midden-Java, zich onafhankelijk weet te maken en de naburige potentaatjes aan zijn gezag weet te onderwerpen. Bij zijn dood in 1601 controleert Mataram Midden-Java en het Westelijk deel van Oost-Java. Onder Sénopati’s opvolger Sédo Krapjah (1601-’l3) blijft de toestand vrijwel stationnair, en onder Ageng (1613-’46), die in 1625 den titel soesoehoenan en in 1630 dien van soeltan verwierf, bereikte M. zijn hoogtepunt, aangezien het toen vrijwel geheel Java (met uitzondering MAROKKO i, »&t s «.i&vm&settós 9 Azemmoer, plaats,e aan de rivier Oem Er Rebia, bij Mazogan, "'ansoer 'e Meknes. MASKER Bovenste rij, van links naar rechts: 1. Dodenmasker uit Mycene(goud; Notionaalmu!•-Athene) 2. °ud-(^ie^*^e,||- Belgisch Kongo (Ivoor, Koloniaal Mus., Brussel). 3. Masker:uit West-Afnka Onderste rij, van links naar rechts: 1. Japansch tooneelmasker (hout; Mus. ’ wj^n^nï (brons; Rijks Efnographisch Mus., Leiden). 3, Javaansch demonenmasker (hout; Mus. f. Volkerkunde, Weenenj. van Banten) en Madoera omvatte en zijn invloed deed gelden op de overige eilanden. De opkomst van het Ned. gezag belette evenwel de verdere expansie van M. en veroorzaakte zelfs een veel snellere ontbinding van het rijk dan, menschelijkerwijze gesproken, anders mogelijk geweest zou zijn. Na de crisis overwonnen te hebben, waarvoor Ageng’s beleg van Batavia (1628 en 1629) hen stelde, grepen de Nederlanders reeds spoedig in de politiek der Javaansche rijken in, en kort na Ageng’s dood begint de periode, dat M. telkens gedeelten van zijn gebied verliest, die dan meestal onder het bestuur van de Compagnie komen. Tegen het einde van de regeering van Mangkoerat I (1646-77) verbonden zich tegen M. de Makassaren, de Madoereezen en de Javanen van de N.O. kust onder leiding van > Troenodjojo en Kraèng Galesoeng; zij vielen M. aan en veroverden de hoofdstad, waarop Mangkoerat I een beroep deed op de in 1646 per contract toegezegde hulp der Nederlanders. Mangkoerat I stierf tijdens de vlucht uit zijn kraton en werd opgevolgd door Mangkoerat II (1677-1703), die wel is waar met Ned. hulp zijn vijanden overwon, maar zijn bondgenooten schadeloos moest stellen met den afstand van een groot gebied langs de Noordkust van Java (1677 en 1678). Dat de toenemende macht van de Nederlanders verzet moest uitlokken, spreekt vanzelf. De aanslag op Franco is > Tak, die in 1686 te Kartosoero vermoord werd met medeweten van den soesoehoenan, bleef een incident, maar toen Mangkoerat 111 (1703-’O5) zich tegen de bestaande contracten wilde verzetten, namen de troepen van de Compagnie den kraton van Kartosoero in (1705), brachten een oom van den verjaagden vorst (die zich in 1708 onderwierp en naar Ceylon werd verbannen) op den troon (Pakoeboewono I, 1705-’l9), en verwierven zich een zekere macht over de N.O. kust en over Madoera. De Bataviasche Chineezenmoord van 1740 leidde een nieuwe periode van oorlog in, waarin behalve het verzet tegen de Compagnie ook allerlei twisten in Javaansche hofkringen een groote rol speelden. Toen Pakoeboewono II (1726-’49) stierf, droeg hij de souvereiniteit van M. over aan de Compagnie, doch deze moest de werkelijke macht nog verwerven op twee machtige tegenstanders van den soesoehoenan, ■> Mangkoeboemi en Mas Said. De onderwerping van Mangkoeboemi werd bereikt, doordat aan hem de helft van het Mataramsche rijk met al de rechten en plichten daaraan verbonden werd toegekend (contract van Gianti, rijksdeeling, 1755). Onder den naam van soeltan Mangkoeboewono I gaat Mangkoeboemi dan regeeren in het zgn. Jogjakartasche rijk (1765-’92), terwijl Pakoeboewono 111, die in 1749 Pakoeboewono II was opgevolgd, het Soerakartasche deel vanM. behield, doch daarvan weer een deel moest afstaan aan Mas Said, toen deze zich in 1757 aan de Compagnie onderwierp en onder den naam Mangkoenegoro I (1767-’96) de eerste vorst werd van het zgn. Mangkoenegaransche rijk. Bij deze versplintering houdt het Mataram- I sche rijk op te bestaan en wordt zijn plaats ingenomen i door de ■> Vorstenlanden. Rum. i 2° Naam van een Balisch vorstendom op Lo mb ok, dat in den oorlog tusschen de Balische rijken op Lombok van 1838 en volgende jaren overwinnaar bleef, sindsdien geheel Lombok en sinds 1849 ook een deel van Bali overheerschte. Sinds 1843 onder Nederlandsche opperhoogheid. De onderdrukking van de > Sasak’s gaf het Indische gouvernement in 1894 aanleiding om in te grijpen ; > Lombok (sub Lombok- XVIt. 11 expeditie). Het resultaat was de inlijving van Lombok bij het rechtstreeks bestuurde gebied en derhalve ook het einde van M. als semi-onafhankelijk rijk. Berg. Matassins, krijgsdans, wellicht van Arab. oorsprong, vaak voorkomend in Fransche balletten van de 16e en 17e eeuw. Matavoelj, Sim o, Dalmato-Servisch romanschrijver van gematigd realistische richting. * 1862 te Sebenico, f 1908 te Belgrado. Voorn, werken: Uskok; Bakonja Fra-Brne. Maté, oorspronkelijk de naam van het voorwerp, waaruit in Z. Amerika de Paraguay-thee wordt gedronken; deze naam is later op den drank en de drogerij overgedragen. De drank wordt verkregen uit de gedroogde en licht gefermenteerde bladeren van de Ilex paraguariensis, een hulstsoort, die in Brazilië, Paraguay en Argentinië in het wild voorkomt en die alleen daar gekweekt wordt, waar het plaatselijk rendabel is. Om de 4 jaar plukt men de bladeren, welke boven een houtvuur gedroogd en in zakken verpakt worden. Het aftreksel der bladeren levert den opwekkenden drank, die aan thee doet denken en die uit dikwijls zeer fraai versierde „maté” met een buisje, bombilla, wordt gedronken. Zijn opwekkende werking dankt m. aan het gehalte aan caffeïne (ca. 1 tot l 1 /2 %), looizuur en aetherische oliën. Herhaaldelijk heeft men getracht de m. in Europa ingang te doen vinden ter vervanging van koffie en thee; zefls gedurende den Wereldoorlog is het niet gelukt. Lit. : C. Hartwicht, Die menschl. Genuszmittel (Leipzig 1911) ; Grafe, Handbuch d. Organ. Warenkunde (IV Stuttgart 1930). Bosch. Matelassé (textiel), stof met sterk gewelfde patroonvorming. M. bestaat uit dunne draden voor het boven- en dikke draden voor het onderweefsel, zooals bij echte piquéstof. Naargelang van de kwaliteit worden katoenen, wollen of zijden garens gebruikt. Weefsels met rijke variatie leenen zich voor dameskleding en peignoirs. M. met passende kleurmotieven is geschikt voor versieringsdoeleinden (o.a. gameering van kleedingstukken). Dichte stoffen in donkere tinten gebruikt men voor damesmantels. Schroeder. Matelieff dc Jonge, Cornelis, admiraal van de vloot der Oost-Indische Compagnie en medeoprichter en bewindhebber dier Compagnie. * 1569 te Rotterdam, f 17 Oct. 1632 aldaar. Met een vloot van elf schepen vertrok hij in 1606 naar Indië ter bevordering van den handel, maar had tevens opdracht tot het veroveren van landstreken, in de eerste plaats op de Portugeezen. Het volk, dat niet voor den krijg was aangeworven, verzette zich aanvankelijk, maar met beloften werd het tot andere gedachten gebracht. De reis duurde tot eind 1608. In dien tijd werd Malaka, dat in handen van de Portugeezen was, belegerd in samenwerking met den radja van Djohor, van wien hij echter weinig steun had. Toen een Spaansche vloot tot ontzet kwam, moest M. het beleg opbreken. De Sp. vloot werd verslagen; de naar Malaka gevluchte schepen werden door de Spanj.zelf verbrand.M. stuurde daarop drie schepen naar Ned. terug, en ging met derest van zijn vloot naar Bantam, vandaar naar Ambon en ten slotte naar Temate, waar hij het fort Nassau stichtte en een verbond sloot met de Tematanen. Een tocht naar China om handelsbetrekkingen aan te knoopen had geen succes, waarop M. via Bantam metvijfschepennaar Ned. terugkeerde, met aan boord eenige Siameesohe gezanten. M. vestigde zich in Rotterdam, waar hij tot zijn dood vsch. hooge ambten bekleedde. Olthof. Maten cn gewichten. Reeds uit de vroegste Oudheid is het bekend, dat de mensch immer getracht heeft lijnen, vlakken en lichamen te vergelijken met andere om zich een voorstelling van hun afmetingen te kunnen maken. Zulke vergelijkingen maken noemt men meten en de grootheid, waarmede vergeleken wordt, is een maat. Gemakkelijkheidshalve heeft iedere maat eenige onderdeelen en veelvouden om grootheden te meten, die veel kleiner of grooter zijn dan de orde van grootheid der maat zelf. De verzameling van de maten, die met elkaar in verband staan, noemt men een stelsel; een stelsel is des te beter, naarmate dat het verband tusschen de hoofdmaat, haar onderdeelen en veelvouden eenvoudiger is. De oudste lengtematen, waarover gesproken wordt in de geschiedenis van Egypte, Chaldea en Assyrië, Perzië, Griekenland en Rome, zijn ontleend aan de afmetingen van het menschelijk lichaam: bijv. de elleboog of el, de voet, de handpalm en de duim; de elleboog werd soms ook verdeeld in halven, vierden, achtsten, enz. Doch deze maten waren in alle streken niet even groot, en om meer eenheid te bekomen heeft men zijn toevlucht genomen tot een stelsel, waarin een vaste grondslag te vinden is, nl. het metriek stelsel. Reeds in 1673 stelde Huygens voor als lengte-eenheid te nemen de lengte van den secondeslinger: Huygens veronderstelde, dat deze lengte op alle plaatsen van de aarde onveranderlijk is. Nadat men ondervonden had, dat zulks niet waar is, stelde Bouguer voor, de lengte van den secondeslinger op 46° breedte te nemen. De Fransche Nationale vergadering nam in 1790 deze slingerlengte als lengte-eenheid aan, doch in 1791 sloeg de Commissie van de Academie van Wetenschappen voor het 40 000 000 e deel van den aardomtrek als grondmaat der lengte-eenheden te nemen: die maat is de meter, en dient als grondslag van het metriek stelsel. Dit stelsel is tiendeelig, d.w.z., dat de onderlinge verhoudingen der grondmaat, haar onderdeelen en veelvouden tiendeelig zijn. 1/100 deel neemt men cent!...., i/10 deel dee1...., het 10-voud deca...., het 100-voud hecto.... en het 1000-voud kilo Sedertdien is in 1876 een Internationaal Bureau van maten en gewichten totstandgekomen door samenwerking van 19 staten. Dit Bureau is gevestigd te Sèvres (Frankrijk) in het paleis van Breteuil, nabij het park van St. Cloud. Tegenwoordig hebben de meeste staten zich aangesloten. Daar berust de standaard-meter, d.i. een staaf in platina, waarop twee streepjes zijn gegrift, die juist op een meter, gelijk hij in 1791 bepaald is, van elkaar liggen bij een temp. van 0° C. Als vlaktemaat kent men de are = 100 m 2, maar practisch gebruikt wordt de hectare = 100 are. Sedert 1791 heeft men nauwkeuriger metingen gedaan van den aardmeridiaan; de gevonden waarden stemmen niet volledig overeen met de waarde, waarop de lengte van den meter is gesteund en misschien zal de huidig aangenomen waarde in den loop der tijden nog veranderingen ondergaan. Toch heeft men de lengte van den meter niet veranderd, doch zijn aardrijkskundige bepaling heeft enkel nog een historisch Om een vaste bepaling van de lengte van den meter te hebben heeft men ze vergeleken met de golflengten van bepaalde spectraallijnen, verkregen in zeer nauwkeurig bepaalde omstandigheden en die men dus immer met zekerheid kan bekomen. Hiertoe heeft Michelson in 1892 de golflengten van de roode, groene en blauwe spectraallijnen van Cadmium, genomen in droge lucht, bij een temperatuur van 16° C en een dampkringsdrukking van 75 cm kwikzilver, in meters uitgedrukt; de bekomen uitslagen zijn: Arood = 64384 i 96 X 10"14 m groen = 6(8:8240 x 10-14m /blauw = 47999107 x 10-14 m Met de lengtematen gaan de inhoudsmaten gepaard; een liter is de ruimte, die ingenomen wordt door een kubieken decimeter. Met het stelsel van lengte-eenheden is ook doorgaans een stelsel van gewichten verbonden: het tiendeelig stelsel van gewichten, dat met het metriek stelsel in verband staat, heeft het standaard-kilogram als prototype. Het is het gewicht van een blok platina, dat te Sèvres bewaard wordt en dat juist dezelfde massa heeft als een liter zuiver water bij 0° C en normale dampkringsdrukking. Wanneer men een nauwkeurige meting doet, moet men natuurlijk rekening houden met de temperatuur, omdat de warmte de lichamen doet uitzetten; de uitzettingscoëfficiënt van de stof, waaruit het meettuig bestaat, moet ook nauwkeurig bekend zijn, omdat deze van stof tot stof verschilt. Gelden bovenstaande gegevens in het algemeen voor het vasteland van Europa, Groot-Brittan n i ë kent een totaal afwijkend stelsel van m. en g., dat ook in Amerika wordt gebruikt. Eenheid van lengte is de yard (91,439 cm), waarvan voet (30,48 cm) en mijl '(1609,3 m) zijn afgeleid. Eenheid van gewicht is het pond (Ib, = 453,6 g) = 16 ounces. Een > cwt is 112 Ibs. De standaard-inhoudsmaat is de gallon (4,6469 liter). J ■ Wouters. iVlatco, pater (eigenl.: M. Crawley Boevey), stichter van het werk der > Intronisatie. * 8 Sept. 1876 te Arequipa (Peru). Hij begon zijn wereldwerk in 1907 in Z. Amerika, zette het na 1914 in vsch. landen van Europa voort, en ging in Jan. 1936 scheep naar het Verre Oosten om het ook in Japan, China, enz. te vestigen. p.Joachim. Mater, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, ten O. van Oudenaarde; opp. 1318 ha, heuvelachtige streek; ca. 3 600 inw. (Kath.). Landbouw; vermaard bier. Matcria prima, > Stof -en vormleer. Matcriaalvermoeidhoid (t ec h n.) noemt men het verschijnsel, dat bij metalen-constructiedeelen, welke aan wisselende belasting, die aanzienlijk beneden de breukgrens bij stabiele belasting ligt, zijn onderworpen, op den duur breuk optreedt. De eerste proeven werden gedaan door Albert (1829), om de oorzaak te vinden van breuken in kettingen van ophaalmachines. In 1864 publiceert William Fairbairn resultaten van proeven aan gietijzeren staven. Die eerste, die gedurende langere jaren (1860-’72) systematisch proeven nam en daarvoor zeer ingenieuze machines construeerde, was Aug. Wöhler. De aanleiding tot zijn proeven waren de bij de Duitsohe spoorwegen opgetreden asbreuken. Spangenberg in Duitschland, Boeker in Engeland bevesti den Wöhler’s resultaten. Gilchrist (1900), Basquin (1910), gevolgd door een groote serie onderzoekers, zetten het werk voort. Hierdoor beschikt men thans over gegevens over de vastheid van metalen bij wisselende belasting, het verband met normalen trek en buigvastheid, den invloed van de bewerkingsmethoden en van den toestand van het oppervlak, waardoor het mogelijk geworden is met minimum materiaal en voldoende veiligheid te construeeren. Vgl. de resultaten bereikt in vliegtuig- en automobielindustrie, bij spoorwegen enz. t i t.: Moore en Komtners, The Fatigue of Metals (1927) ; Herald, Wechselfestigkeit Metallisoher Werkstoffe (1934). v. Stekelenburg. .Materialisatie, > Teleplasrna. Materialisme (< Lat. materia = stof). Met den naara van m. bestempelt men alle leerstelsels, welke als eenige of laatste werkelijkheid de stof aanvaarden. Onder stof verstaat de materialist dan alles, wat zich als uitgebreid aan ons voordoet en door tijd en ruimte gemeten wordt. Naar gelang deze stof als eenige of laatste grond van a) de natuur, b) het zedelijk handelen van den mensch of c) de sociaal-economische orde wordt aangenomen, moet men onderscheid maken tusschen a) het kosmologisch, b) het ethisch en c) het sociaal-econoraisch materialisme. A) Het kosmologisch materialisme is een wijze van natuurbeschouwing, die eiken onstoffelijken factor uit haar verklaringen poogt te weren. Reeds met betrekking tot de dingen van de levenlooze natuur houdt het zgn. physisch m. staande, dat alle levenlooze vormingen niets anders zouden zijn dan toevallige groepeeringen van in-zich-passieve, van-buiten-af-bewogen stukjes uitgebreidheid. Met behulp van deze mechanische leer (> Mechanisme) tracht men dan het ideëele, onstoffelijke karakter te loochenen, dat ook de levenlooze dingen toch zoo duidelijk vertoonen, en dat daarin gelegen is, dat de levenlooze even goed als de levende wezens verwerkelijkingen zijn van een verstandelijk, dus onstoffelijk scheppingsplan. Het physisch m. vindt zijn voortzetting in het biologisch en psychisch m. terwijl de materialistische bioloog de plantaardig-levende wezens beschouwt als bepaalde combinaties van levenlooze stof, poogt de materialistische psychologie de psychische verrichtingen (zooals waarnemen, begeeren, denken en willen) op eenige wijze terug te brengen tot de stof. In navolging van vsch. Grieksche wijsgeeren spreekt men dan van een dubbel soort stof; een fijnere en meer beweeglijke, waaruit de menschelijke ziel en het dierlijk levensbeginsel, en een grovere materie, waaruit de overige stoffelijke dingen zouden zijn opgebouwd. In tegenstelling met dit dualistisch m. hebben vele na-middeleeuwsche materialisten een meer monistischen vorm gekozen. Men kent dan aan de ééne stof twee verschillende soorten eigenschappen of vermogens toe: het vermogen om zich te kunnen bewegen, en de kracht om te kunnen denken (attributief m.). Anderen daarentegen zien in de psychische verrichtingen slechts gevolgen van zuiver stoffelijke functies (causaal m.) of stellen deze daarmee gelijk (aequatief m.). Het m. in zijn meest grove maar volledige gedaante ontkent ten slotte ook het bestaan van zuiver geestelijke wezens (God en de engelen). De kwestie van het ontstaan der zichtbare wereld wordt dan als opgelost beschouwd door de metaphysisch onhoudbare bewering, dat stof en beweging van eeuwigheid zouden zijn. Vertegenwoordigers van een min of meer volledig m. waren in de Oudheid o.m. Leucippus, Democritus, de Epicuristen en Luoretius; in na-middeleeuwsche tijden: Th. Hobbes, R. Hooke, La Mettrie, Holbach, en in het midden van de vorige eeuw: K. Vogt, Moleschott, Büchner en E. Haeckel. De nieuwere wetenschap heeft bijna volledig gebroken met de materialistische theorieën van de vorige eeuw, welke, naar modem inzicht, maar al te zeer indruischten tegen de resultaten van een objectief onderzoek. > Totaliteitstheorieën; Neo-vitalisme; Finalisme; Vitalisme. s B) Het ethisch materialisme is een leer ofwel een – geesteshouding, welke het einddoel van den mensch • plaatst in het genot van de stoffelijke goederen. Als leer nam het ethisch m. in den loop der eeuwen veri schillende gedaanten aan. Zoo leerden vsch. Epicu-3 risten, dat de mensch zich geen enkel stoffelijk ge. noegen moest ontzeggen, anderen spraken van onti houding echter slechts met het doel, om meer en langer ; te kunnen genieten. Als geesteshouding drukt het f ethisch m. nog loodzwaar op den hedendaagschen ■ mensch, want ofschoon men veelal beter weet, toch ; handelen en leven velen, alsof zij slechts geschapen t zijn om stoffelijke goederen te verzamelen en daarvan : zooveel als mogelijk te genieten. Th. v. d. Bom. i 1 C) Het sociaal-economisch mafcrialismc. Drie i richtingen vragen een korte verklaring. 1° Hobbes- Rousseau, die in den mensch een wezen zien, dat, 1 verwant aan het dier, alleen maar gevoelig is voor materieele prikkels van smart en genoegen, wat de menschen maakt tot anti- of minstens a-sociale egoïsten, die er alleen maar op uit zijn een maximum van genoegen te verwerven. 2° De Positivisten met hun wet, dat de menschelijke kennis ophoudt met de werkingssfeer der zintuigen, staan al evenzeer op materialistischen bodem. We noemen slechts Comte, Spencer, Darwin en Durkheim. 3° Bij Engels, Marx, Plekhanof en Lenin is het cosmologisch m. basis voor het -> historisch m., kort geformuleerd; de, door toedoen van ’s menschen arbeid, aan dialectische ontwikkeling onderworpen, beweging in het eenig bestaande principe, de stof, leidt tot den klassenstrijd; tevens is de stof basis voor al het ideëele. Volgens Lenin is het m. het wapen der proletarische klasse in den strijd tegen de bourgeoisie; de gedachtensfeer van den proletariër is noodzakelijk materialistisch; de „man van de straat” moet niets hebben van Kant en Hegel; hij kent door de zintuigen en de zintuigen kennen alleen materie, dus alle kennis is materieel; daarom bezit hij alleen de waarheid. Aldus Lenin, hierin de „Anti-Dühring” van Engels volgend. Natuurlijk is godsdienst contrabande; godsdienst is liefde en klassenstrijd is haat. L i t. : J. Vialatoux, La Cité de Hobbes (Parijs 1935); A. A. Lima, Introdupao A Economia moderna (Sao Paulo 21933); J. Choron, La doctrine bolchéviste (Parijs 1935)- # Keulemans. IVlatcrie-cn-vorm-lecr, > Stof-en-vormleer. Maternus, Heilige, bisschep van Keulen. Wordt ook genoemd als biss. van Tongeren. Hij wordt vermeld in berichten van tijdgenooten als aanwezig op het concilie van Arles in 314 en als bestrijder van het Donatisme. Vanaf de 8e eeuw maakte de legende van hem een leerling van den H. Petrus. Als zoodanig zou hij de bisdommen Keulen en Tongeren gesticht hebben, na eerst het diocees Trier te hebben geregeerd. Mogelijk is, dat in zijn tijd Keulen en Tongeren nog één bisdom vormden. Feestdag 25 September. Vlekke. Maternus, Firmicus, ■> Firmicus. Mateisen, Matglas, > Glasetsen. Matha, Joannes de, •> Joannes van Matha. Matham, Jacob, graveur en teekenaar. * 1571 te Haarlem, f 1631 aldaar. Leerling van Goltzius en zeer door Ital. kunst beïnvloed. Hij maakte vooral knappe portretgravures; zijn oeuvre is aanzienlijk. L i t.: Thieme-Becker, Allg. Künstlerlex. Mathanias, naam van koning Sedecias vóór zijn troonsbestijging (4 Reg. 24.17). Mathathias, vader van Judas den Maccabeër en diens broeders Joarmes, Simon, Eleazar en Jonathan. > Maccabeër. Mathematische existentie, > Existentie. Mathematische School, een richting in de £ economie, welke het verloop van het econ. leven in mathematische formules en graphische voorstellingen ( tracht weer te geven om daaruit econ. wetten af te ( leiden. Omstreeks 1840 door Cournot gesticht, wordt i zij ook wel de School van Lausanne genoemd, omdat Léon Walras en Vilfredo Pareto, professoren aldaar, deze werkwijze met veel kracht hebben voorgestaan. ( Andere bekende voorstanders zijn Pantaleoni, Gossen, • William Stanley Jevons, Edgeworth, Pigou en Marshall. Zij dwaalt door physische berekeningen op zedelijke toestanden te willen toepassen en begaat de fout het resultaat harer onderzoekingen met de behoeften ( harer uitkomsten in overeenstemming te brengen. L i t. : Cournot, Recherches sur les principes mathém. de la théorie des riehesses (1838); Wal ras, Eléments d’économie politique pure (1874) ; id., Théorie mathem. de la richesse sociale (1883) ; Jevons, Theory of political economy (1871) ; Weinberger, Mathem. Volkswirtschaftslehre. Eine Einführung (1930). Bovret. Mathematische statistiek. Door samenvoeging van een aantal grootheden of gebeurtenissen, die “in een of meer kenmerken overeenstemmen, ontstaat wat men noemt een statistische massa. De m. s. heeft tot opgave methoden te scheppen om statistische massa’s en de verschijnselen, die zich daarin voordoen, quantitatief te beschrijven en de grondslagen te leggen voor het onderzoek naar de causaliteit dier verschijnselen. L i t. : Czuber, Wahrscheinliohkeitsreohnung (II 21910). Mathesis (Gr.), eig. het leeren, later met het Gr. mathèma (het geleerde, de wetenschap) samengesmolten tot den naam voor wiskunde. Mathcsius, Johannes, Lutherschtheoloog. * 24 Juni 1604 te Rochlitz (Saksen), f 1? Oct. 1566 te Joachimstal (Boheinen), waar hij sinds 1545 predikant was Hij was in 1540-’4l de trouwe toehoorder van Luther’s tafelgesprekken, die hij opteekende en voor het nageslacht bewaarde. Zijn werken werden m 4 dln. uitgegeven door G. Loesche (Praag 1896-1904), zijn brieven door H. Volz (Axch. Ref. Gesch. 1932). L i t.: Loesche, J. M. (2 dln. 1895); Volte, Die Lutherpredigten des J. M. (1930). Wachters. Mathcw, 1° Arnold Harns, Oud-Kath. bisschop. * 1852, f 1919- Eerst lid van Schotsch Bpisc. Kerk, in 1875 Katholiek geworden, 1877 priester, 1889 afgevallen; 1908 door den Oud-Kath. bisschop Gul bisschop gewijd, in 1910 weer van de Oud-Kath. afgescheiden. M. diende m 191d- 14 aan meerdere theosofen, o.a. Willoughby en Wedgwood, de priester- en bisschopswijding toe in verband met de stichting van de > Vrije Katholieke Kerk. Hij stierf vereenzaamd, misschien verzoend met de Kath. Kerk. Zijn toerekenbaarheid schijnt twijfelachtig. Pauwels. L i t.: Verhaar, De Moderne Theosofie (161 vlg.). 2° Theobald, Capucijn, lersch apostel voor drankbestrijding en sociale werken. * 10 Oct. 1796 te Thomastown, f 8 Dec. 1866 te Queenstown. Meer dan 7 millioen menschen wist hij tot geheelonthouding te brengen in lerland, Schotland, Engeland en Amerika. L i t. : J. Maguire (Londen 1864) ; K. Tynan (Londen 1908). Mathcw Talbot, > Talbot. Malhiesen, Sigurd, Noorweegsch schrijver ait de Neo-Romantiek, verwant met Poe en Dosto- jewskij. * 13 Juli 1871 te Larvik. Hij beoefent de novelle, den roman, het tooneel en de lyriek, met verfijnde vormkracht, maar met een voorkeur voor de griezelige thema’s der psychopathologie. Voorn, werken: Unge Sjaele (1903); Hide Unas (1903) ; Nag (1906); Hjemlig Jord (1908) ; Augustnaetter (1907); Under korsets tegn (1913); Gjennem aarene (1917) ; Francis Bose (1918) ; Den evige kng (1921) ; Lykkens Vang (1924); Johannes Veum (1927). Baur. Mathilde, Heilige, gemalin van den Duits c h e n keizer Hendrik I. * Bind 9e e. te Engern, f 14 Maart 968 te Quedlinburg. In 909 huwde zij hertog Hendrik. Na diens dood (936) is zij in het klooster te Quedlinburg getreden. Zij zette haar zoon Otto I aan van de geestelijken een reinen levenswandel te eischen en een hervorming van de kloosters te bevorderen. Moest Otto ten oorlog, dan nam zij het bestuur waar en beijverde zich vooral om oneenigheden te beslechten, onrechtvaardigheden te herstellen en aalmoezen uit te deelen. Zij is ook de moeder van den H. Bruno, aartsbisschop van Keulen. Reeds tijdens haar leven werd ze als heilige vereerd. Tegen het einde der 10e eeuw werd haar leven beschreven. Feestdag 14 Maart. Slootmans. Lit. : Acta Sanct. 14 Maart. Mathilde, dochter van M. Canmore en Marg. Atheling. * 1079 in Schotland, f 1 Mei 1118 te Londen. In 1093 wees geworden, werd zij opgevoed in de abdij Romsey en ging later naar de abdij Wilton. In 1100 werd zij door Hendrik I van Engeland ten huwelijk gevraagd. Hoewel zij het kloosterkleed droeg, besliste de H. Anselmus, die hiervoor uit zijn verbanning werd teruggeroepen, op een synode in het Lambethpaleis in 1100 gehouden, dat zij op het aanzoek des konings mocht ingaan, omdat noch haar ouders haar noch zijzelve zich door een gelofte aan God hadden toegewijd. Hoewel de Investituurstrijd nog voortduurde en zelfs de H. Anselmus andermaal werd verbannen, oefende M. toch een sterken invloed ten goede op den koning uit en wist zij vele geschillen te doen bijleggen tusschen koning en bisschop. Zij stichtte te Londen twee hospitalen: St. Giles in the Fields en Christ-Church. Zij werd in de Westminsterabdij begraven. L i t.: Kirchenlex. (VIII, 1017-1019). Feugen. Mathildc, koningin van Engeland, dochter van Hendrik I van Engeland. * 1102, f 30 Jan. 1164. In 1128 huwde zij Godfried Plantagenet; aan haar in 1133 geboren zoon Hendrik werd door zijn grootvader de kroon toegedacht. Een machtige partij schonk deze echter na Hendrik’s dood in 1135 aan Stephanus, graaf van Blois, waaruit een burgeroorlog met wisselenden uitslag ontstond. M. beleefde echter nog dat haar zoon als Hendrik II Platagenet na Stephanus’ dood in 1154 den Engelschen troon besteeg. Wachters. L i t.: Bound, Geoffrey de Mandeville (1892). Mathilde, markgravin van Toscane. *1046, f 24 Juli 1116 te Bondeno bij Ferrara. Eerst gehuwd met Godfried den Bult van Lotharingen, later met hertog Welf IV van Beieren. M. had groote bezittingen in Italië. Zij was een vurige aanhangster van de partij van den H. Gregorius VII en ondersteunde krachtig ’s pausen reformatie-pogingen en strijd tegen Hendrik IV van Duitschland. Bekend is haar bemiddeling bij Gregorius VII ten gunste van Hendrik IV tijdens diens verblijf in Canossa in 1077 (zie den brief van Gregorius VII aan de Duitsche vorsten, Migne, katrol, Lat° CXLVIII, 466). M. was een vrome en krachtige vrouw. Ook de pausen Victor 111, Urbanus II en Paschalis II stond zij bij. In 1077 vermaakte zij haar goederen onder bepaalde voorwaarden aan de Kerk. De schenking, welke in 1112 herhaald werd, werd betwist door de Duitsche koningen, maar in 1213 erkend. M. werd vereerd als een ideaal van actief en contemplatief leven (Dante, Divina Comedia, Vagevuur, zang XXVIII). De „Vita Mathildis” van Donizo, monnik van de door M. gestichte abdij van Canossa, is van panegyrischen aard (Mon. Germ. Hist., Script. XII). Shots. Mathot, Lodew ij k, Vlaamsch schrijver. * 26 Aug. 1830 te Antwerpen, f 29 Aug. 1895 te Brussel. Schreef, gewoonlijk onder pseud. L. van Rucke-1 i n g e n, volksverhalen (Een Koning in de Kempen, 1854), geschiedk. werken en bijdragen over de VI. Beweging. Zijn hist. studiën over den Oostenr. tijd werden in 6 dln. verzameld; Gesch. der Oostenr. Nederl. (Antwerpen 1876-’80). A. Boon. L i t. : H. Sermon, Jaarb. der Kon. VI. Ac. (1896). Mathusacl, nakomeling van Kaïn, zoon van Maviaël en vader van Lamech (Gen. 4.18). Mathusalem, nakomeling van Seth, zoon van Henoch en vader van Lamech (Gen. 5.21-27); de achtste der tien oudvaders vóór den zondvloed. Niet te verwarren met Mathusael, een nakomeling van Kaïn, wiens zoon eveneens Lamech heette (Gen. 4.17). Spreekwoordelijk is zijn hooge leeftijd, volgens de Hebr. en Lat. lezing 969 jaren. De Samaritaansohe Pentateuch geeft hem 720 jaren. Ofschoon deze getallen critisch onzeker zijn, heeft M. evenals de andere oudvaders vóór en na den Zondvloed een hoogen ouderdom bereikt. Hij leefde tot het jaar van den Zondvloed. Voor den hoogen leeftijd van M., zie > Patriarchen. Kroon. Mathijssen, > Matthijssen. Mati, El, een in 1929 door de Katholieke Catalaansche autonomisten gesticht dagblad; verschijnt tc Barcelona. Matigheid. Zoo noemt men de vierde kardinale deugd (sommigen zeggen: gematigdheid), die nl. het streefvermogen regelt en beteugelt aangaande de meest prikkelende genietingen (S. Thomas, Summa Theol. II II q. 141 ss.), den smaak in voedsel en drank en den geslaohtslust; op de tweede plaats tempert de m. de neiging naar eer en roem, naar kennis, naar bevalligheid, zoodat niet slechts een matig gebruik van spijs en drank en het onderhouden der kuisohheid volgens een ieders staat, maar ook de deugden van nederigheid, weetgierigheid en zedigheid bij de m. te huis hooren. Door te veel aan den lust toe te geven, gaat men de m. te buiten; maar ook ongevoeligheid, nl. te weinig willen genieten, is een ondeugd; behoudens een hoogere reden, als boete en karaktervorming, is het redelijk matig genot te zoeken volgens de bedoeling der natuur, die juist daardoor zekere daden wil vergemakkelijken. Aangaande de meeste zaken is het derhalve deugdzaam te streven naar de iuiste middelmaat. jiu&tc miuueimaat. M. in engeren zin bedoelt het redelijk gebruik van voedsel en drank, om nl. behoorlijk de lichamelijke krachten te onderhouden, wat een natuurlijke en iedereen opgelegde plicht is. Het redelijk gebruik beperkt zich niet noodzakelijk tot hetgeen strikt noodig is, maar begrijpt ook wat in ruimere opvatting gevoeglijk schijnt (S. Thomas, Summa Theol. II II q. 141 a. 6). Wie om goede redenen van versterving of apostolaat beneden die maat blijft, pleegt loffelijke > onthouding. Wat echter die maat overschrijdt, wat veeleer voor het lichaam schadelijk is of plichtsvervulling en verstandelijken arbeid belemmert (vooral door dronkenschap), eindelijk het gebruik van verboden spijzen, doet onmatigheid of gulzigheid ontstaan. Vgl. ook > Drankbestrijding; Geheelonthouding. Salsmans. In de Christel ij ke symboliek wordt de m. voorgesteld door een mes, twee vaatjes (voor de vermenging van water en wijn), olifant, duif, lam, visch, kameel, wijnrank, klok en sporen. Matisse, Hen r i, kunstschilder. * 31 Dec. 1869 te Le Cateau; woont meest te Parijs. Een der groote „Fauves”, d.w.z. de schilders, die te Parijs werkten na de uitloopers van het Impressionisme, aan wier manier van werken de gansche Ecole de Paris veel te danken heeft. In het werk van M. komen de resten van vele groote schilderstijlen samen. Hij munt uit door intelligentie, en vooral door smaak. Zijn werk is echter zóó persoonlijk, dat men hem geen eclecticus noemen kan. Hij staat los van alle Naturalisme, waagt zich aan ieder ruimtelijk en koloristisch probleem, en lost het met speelsch gemak op door „verteekening” en gedurfde effecten van de kleur. Gaarne werkt hij „vlak” en hij is in hooge mate muzikaal (het begrip plastisch op te vatten). Hij schilderde het meest figuur, figuur in landschap en stilleven, maakte ook beelden en fraai graphisch werk. Engelman. L i t. : H. M., door Elie Faure, Jules Romains, Charles Werth (Parijs 1910); A. Basler (1924). Matjesweeisel, een weefsel met een natté- of blokachtig uiterlijk. Matoeari-ncgcrs, > Boschnegers. Maloró, havenstad in de Spaansche prov. Barcelona (41°33'N., 2°27'0.), heeft ca. 25 000 inw. M. levert meel, zeep, glas, leder enz. Teelt van rozen en aardbeien. In de omgeving ligt Argentona, bekend als koolzuurstaalbad. Matos, Gregorio de, Braziliaansch schrijver, uit de koloniale periode. * 1633 te Bahia de Todos os Santos, f 1696. Zijn in 1882 uitgegeven satyrische gedichten hekelen de wantoestanden van zijn omgeving. Hij toont zich een burlesk en picaresk dichter op de manier van den Spanjaard Quevedo, dien hij vaak imiteert. Terlingen. Matos Frajjoso, Juan de, Spaansch dramaturg van Portug. afkomst. * 1608 te Alvito (Alent®]'o)) t 1689 te Madrid. Schrijft alleen en in samenwerking met anderen (onder anderen Moreto, Cancer, Diamante, enz.) een groot aantal tooneelstukken, met als onderwerp de religie, de historie en de zeden van dien tijd. Voorn, werken: El sabio en su retiro y villano en su rincón ; Estados mudan costumbres. Borst. Matotsjkin Sjar, bochtige zeestraat tusschen het N. en Z. eiland van Nova Zembla (73°20'N., 56°0.), 110 km lang, 1/2 -3 km breed en 160 m diep. Het is een fjord geopend naar de Kara- en naar de Barentszee met wanden van 900 – 1 000 m hoogte. Alatra, gebergte in Boven-Hongarije (XIII 612 E/F 2). Tertiaire vulkanische formatie. Hoogste top: de Kékes (1 010 m), de hoogste berg van Hongarije. Op de lava- en andesietlagen dichte bosschen; aan de Z. helling wijnbouw. Matras, onderdeel van een bed, waarvan de bedoeling is een goede ligging te verzekeren. De m. moet veerkrachtig en niet te zacht zijn, daar anders de spieren niet voldoende rusten, het lichaam niet kan uitwasemen, en men te warm ligt, wat transpireeren en hoofdpijn tot gevolg kan hebben. Men onderscheidt: 1° de spiraal- en staaldraadmatrassen. Zij vervangen de ouderwetsche ijzeren banden of de houten onderlaag; zij zijn veel veerkrachtiger. 2° De eigenlijke matras, die bestaat uit een tijk. Deze zijn 2- of 3-deelig, hetgeen omleggen mogelijk maakt, waardoor plaatselijk inzakken voorkomen wordt. De tijk is gevuld met een der volgende grondstoffen: a) kapok, het geschiktst voor gewone matrassen; b) zeegras, goedkoop, maar vocht aantrekkend en gauw klonterend; c) varens, goedkoop, gemakkelijk door nieuw te vervangen; voor kinderbedjes; d) stroo, erg stoffig, hard; gebruikt voor zgn. stroozakken (bijv. in kazernes); e) veeren en dons, vroeger veel gebruikt voor veeren bedden; duur, tamelijk zachte ligging. 3° Vi-springmatrassen of zgn. springbakken; deze zijn samengesteld uit verticale metalen veertjes, die, ieder afzonderlijk in een katoenen zakje, aan elkaar bevestigd zijn. Bovenop is een laag vilt, paardenhaar en wol aangebracht. Paardenhaar is nogal duur en wordt daarom soms vervangen door crin-végétal, dat echter niet zoo veerkrachtig is. Deze vi-springmatras vervangt spiraal- en eigenlijke matras. Matraskloppor, leeren kussentje, bevestigd aan veerkrachtigen steel, gebruikt bij het kloppen van kussens en matrassen; tegenwoordig veel vervangen door een stofzuiger. Matrcs, ■> Matronac. Matriarchaal taaltype. Juist dezelfde kenmerken en factoren als het karakter der matriarchale volkeren in ethnologisch opzicht hebben bepaald, zijn ook voor de structuur van hun talen beslissend geweest. In dien zin spreekt men ook wel van een „matriarchaal” taaltype (-5- Taalkringen). Zeer rijke en karakteristieke ontwikkeling, die goeddeels ook bij de menging met andere typen behouden blijft. Onderscheid tusschen de stemlooze en de stemhebbende consonanten, gemengde vocalen ö en ü. Splitsing van de verschillende woordcategorieën; ontstaan van de verschillende syntactische verbindingstypen (sterke integratie van de ervaringstructuur bij de vrouw), met name van de naamvallen: genitief (individueel bezit van landerijen en producten) en datief (vrouwel. variant van den accusatief). Soms groeit de geheele zin op deze wijze tot één „woord” aaneen (holophrasme). De exogamie van de beide huwelijksklassen van den stam weerspiegelt zich in het onderscheid tusschen de in- en de exclusieve vormen bij het voornaamwoord; de opbloei van den handel bij het telwoord in de ontwikkeling van het tientallige stelsel (bij vijftallen geteld) in plaats van het oude paarsysteem, bij het zelfstandige naamwoord in die van den > dualis en de > classifiers. Rijke structuur bij het werkwoord, o.a. het zgn. passieve werkwoord. Wils. Matriarchaat, 1° in enteren zin, zie -> Gezin (moederrecht). 2° In ruimeren zin wordt onder dit woord ook verstaan de moederrechtelijke cultuur (> Cultuurkringen), waarvan verdere kenmerken zijn: primitieve hakbouw, maanmythologie (omdat de maan eveneens perioden bezit), vruchtbaarbeidscultus, animisme met > maskerdansen, oflers aan Moeder Aarde, schedeloultus, huwelijksklassen (zie het art. ■> Huwelijk, sub III), menstruatieviering (> Initiatie) en > couvade. Toen Bachofen (1861) eenmaal het bestaan van het moederrecht had aangetoond, ontstond de neiging om, vooral in aansluiting bij Morgan, het moederrecht te beschouwen als een noodzakelijken ontwikkelingstrap, dien alle volken gekend zouden hebben en wel in deze volgorde; promiscuïteit—moederrecht—vaderrccht (> Drie-tredentheorie). Deze opvatting is echter onhoudbaar gebleken. Evenwel is het moederrecht zeer ver verbreid, zoowel in de praehistorie van Europa (boemerangcultuur, cueillettestadium), als thans nog bij de landbouwende volken in de andere werelddeelen (bijv. in Melanesië, West-Afrika, het Andesgebied en het bekken van Orinoco en Amazone). Tegenwoordig meent men deze verre verbreiding te mogen toeschrijven aan de geleidelijke en niet onderbroken uitbreiding van een cultuur, die tegen het einde van den Ijstijd in het Zuiden van Azië ontstaan is (> Cultuurhistorische kringen). De hypothese van het m., bestreden door de sociologen Tylor en Spencer, vond aanhang bij Lubbock (Eng.), Letourncau en Durkheim en zijn school (Fr.) en Bastian (Duitschland). Marx heeft deze hypothese ingelijfd in zijn leer van het historisch materialisme en van daaruit is ze in wijden kring gepopulariseerd. De cultuurhistorie heeft uitgewezen, o.a. tegen Durkheim, dat de totemfamilie uitgesproken patriarchaal was. Ethnologen nemen wel aan, dat de hier en daar optredende geheime vereenigingen van mannen een reactie waren tegen den matriarchalen toestand. Li t. : Bachofen, Das Mutterreoht (Stuttgart 1861) ; Morgan, Ancient Society (Londen 1877); Sehmidt-Koppers, Völker und Kuituren (Regensburg 1924). Zie ook Cultuurkringen. Trimhorn/Keulemans. Voor het m. in Ned. -1 ndi ë, > Huwelijksen erfrecht in Ned.-Indië. Matricaria, Lat. naam voor > kamille. Matrix, 1° (g e o 1.) synoniem met grondmassa. -> Stollingsgesteenten. 2° (Dier k.). Een der lagen in de opperhuid. > Huid (kol. 666). 3° In de wis k. verstaat men onder m. een systeem van p X q grootheden, geplaatst in p rijen en q kolommen, en geschreven als VJ 7 O an ai 2 aiq /an ai 2 ••• aiq\ (A) = of (A) = I j • api 3p2• • • apq Vapi ap2 ••• apq/ De grootheden an, al 2, enz. noemt men de elementen van de matrix. Is (B) een matrix eveneens met p rijen en q kolommen en met elementen bn, bl2 enz., dan verstaat men onder de som van (A) en (B) de matrix (A +B) met de elementen au + bn, al 2 + b,2, enz. Het product van (A) en (B) wordt zoo gedefinieerd, dat het evenveel rijen als kolommen bevat en derhalve een > determinant vormen kan. Deze determinant kan dan worden ontbonden in de som van een eindig aantal eenvoudiger determinanten. Onder de matrix der coëfficiënten van p lineaire vergelijkingen met q onbekenden; an xi+ ai 2 x2+• •• + aiqxq—> aPI xl+ aP2x2+ ■ • •+apqYq = l’q > verstaat men de matrix (A). Matrices met oneindig veel rijen en kolommen spelen een rol in de quantenmechanica. Verriest. L i t.: F. Sobuh, Lessen over de hoogere algebra (I 21921); R. Fricke, Lehrb. der Algebra (I 1924); L. E. Dickson en E. Bodewig, Höhere Algebra (1929). Matroelinie (b i o 1.) is een verschijnsel, dat zich in sommige soortkruisingen voordoet, en gekenmerkt is door het feit, dat de bastaard, die dan matroclien genoemd wordt, zeer sterk op de moeder gelijkt. Het komt voor dat F,-hybriden, die van hetzelfde ouderpaar afstammen, niet op de moeder, maar op den vader gelijken: men noemt deze bastaarden dan 'patroclien. Deze eenzijdige of goneocliene hybriden moeten streng onderscheiden worden van de -> metromorphe, resp. patromorphe, bastaarden, die volledig op de moeder resp. op den vader gelijken. Volgens Koehler zou de goneoclinie toegeschreven moeten worden aan de periodieke schommeling van de erfelijke potentialiteit, waaraan de gameten in ouders van verschillenden leeftijd onderworpen zijn. L i t. : O. Koehler, Ueber die Ursachen der Variabiliteit bei Gattungsbastarde von Echiniden (in Zeitschr. f. ind. Abst. u. Vererbungslehre (XV 1916, 1-163 en 177-295). Dumon. Matronac ook Matros of Matrae, Kelto-Germaansche godinnen, gedurende den Rom. keizertijd speciaal vereerd in de Rijnstreken, oorspr. noodlots- en geboortegodinnen, meestal met drieën afgebeeld. Matrone (Lat. matrona, < mater = moeder), gehuwde vrouw van deftigen stand. Naam, waarmede in de liturgie de beide gezellinnen worden aangeduid, die bij de > maagdwijding elke maagd terzijde moeten staan. Matroneum (laat-Lat., <( matrona = vrouw uit hoogen stand), naam in het Westen voor de plaats in de oude basilieken voor de vrouwen bestemd, bij voorkeur het Noordelijke zijschip met een eigen ingang. In het Oosten gunaikon geheeten, bevond het zich bij voorkeur op een galerij, met eigen opgang. Sinds de 4e eeuw werd de ruimte ook afgesloten met een traliewand of gordijnen. De eerste plaatsen namen de Godgewijde maagden in, achter deze de matronen, eindelijk de overige vrouwen. Louwene. Matrouymicum – > Metronymicum. Matrozen, zeelieden, die het eigenlijke scheepswerk verrichten. Bij de zeemacht naam voor ongegradueerde militairen, speciaal geoefend in het nautische werk, nl. de bediening van roer, ankers, sloepen en de behandeling van geschut, torpedo’s, mijnen, mijnenveegtuigen, seinmiddelen, enz. Ze worden bij de Kon. Ned. Marine onderscheiden in le, 2e en 3e klasse en lichtmatroos. Matrijs (typ o g r.), holle vorm, welke het negatief bevat van het te gieten voorwerp, letter of cliché en gebruikt wordt in de lettergieterijen, en voor hot stansen en persen in de > stereotypie. Matses (mazzoth), ongezuurd brood. > Mazzoth. Matsys, 1° Cornelis, schilder en graveur te Antwerpen; zoon en leerling van 2°. * Vóór 1508, t na 1560. Hij schilderde vnl. landschappen. L i t. : F. Winkler, Alt-Niederl. Malerei. 2° Q u i n t e n, schilder; vader van I°. * Ca. 1465 te Leuven, f 1530 te Antwerpen. Zijn vroegst bekende werken dateeren uit 1607 en 1509, waarin hij als een volkomen rijp en geschoold meester verschijnt (de altaren in de musea te Brussel en Antwerpen). Een vrij omvangrijk oeuvre is hem verder toegeschreven. M. is de laatste groote figuur der Vlaamsche Primitieven-school; zijn kunst vertegenwoordigt in vele opzichten het hoogtepunt, de volslagen rijpheid, waarna alleen iets nieuws of een terugval mogelijk is. Zij is uitermate verfijnd en voornaam, zoowel in voordracht en expressie der figuren als in kleurenspel. In de uitbeelding van stoffen kent zijn prachtlievendheid i geen grenzen. In zijn latere periode onderging hij ■ eenigen Ital. invloed (Leonardo). Een talrijke groep belangrijke en minder groote meesters ontleende veel aan hem. Zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 536 in dl. II; afb. 10 op de pl. t/o kol. 417 in dl. IV; zie de plaat t/o kol. 304 in dl. X; en zie afb. 1 en 5 op de pl. t/o kol. 676 in dl. XIV. Sckretlen. Li t. : M. J. Friedlander, Alt-Niederl. Malerei (Vlij, Mattelaer, J o os, Ned. dichter der 17e eeuw; f 1687. Prins der rederijkerskamer van het H. Kruis te Kortrijk; bezong de ijdelheid der wereld en de wijsheid des kruises. Zijn gedichten werden niet in boekvorm verzameld, hoewel ze dit alleszins verdienen als staaltjes der gouden-eeuwsche Katholieke volkspoëzie- Asselbergs. iVlattcnbics, > Bies. Matteo dl Giovanni, genoemd Matteo da S i en a, schilder te Siena. * Ca. 1430 te Borgo S. Sepolchro, f 1495. Geschoold onder Sassetta en Vecchietta, later beïnvloed door Mantegna. In zijn vrij zeldzaam werk paart hij liefelijkheid aan kracht. L i t.: v. Marle, Ital. schools of paint. Matteotti, Giacomo, Ital. socialist. * 22 Mei 1885, f 10 Juni 1924. Prof. te Bologna. Als pacifist werd hij tijdens den Wereldoorlog in hechtenis genomen. Als volksvertegenwoordiger bekampte hij het fascisme. Zijn vermoording, die het werk was van de fascisten Volpi en Dumini, gaf aanleiding tot politieke verwikkelingen, en den terugtocht der oppositie naar den Aventijn. Cosemans. Matterhorn, (Fr.: Mont Cervin; Ital.: Monte Cervino), hoog oprijzende (4 505 m), trotsche gneispyramide ten Z.W. van Zermatt op de Ital.-Zwits. grens. Voor het eerst in 1865 door Engelschen bestegen. Matthaeus, Apostel en Evangelist. De Hebr. naam Mattai is waarsch. een afkorting van Mattanjah = geschenk van God. Zeker is de tollenaar M. van het eerste evangelie en de Levi van Lucas en Marcus, die in dezelfde omstandigheden tot het apostolaat geroepen wordt, dezelfde persoon. Hij was de zoon van een zekeren Alphaeus en tollenaar in Capharnaum. Toen Jesus hem geroepen had, volgde hij den Meester en gaf een gastmaal aan Jesus en zijn leerlingen en zijn vroegere ambtgenooten. Verder wordt hij alleen nog genoemd in de apostellijsten. Zijn latere lotgevallen zijn onbekend. Hij werkte ongetwijfeld eerst in Jerusalem en Palestina. De traditie is niet eensluidend over de landen, waarin hij later arbeidde. Voor voorstelling in de kunst, zie *■ Evangelist. Zie plaat; vergelijk den index in kol. 831/832. Zie verder alb. 1 op de pl. t/o kol. 753 in dl. VI. Evangelie van Matthaeus. a) Het Aramceschc evangelie. Matthaeus schreef volgens de traditie een evangelie in het Hebr. of waarschijnlijker in het Arameesch voor de bewoners van Palestina. Het voornaamste getuigenis der traditie is van Papias. De inhoud wijst op een Palestijnschen schrijver en staat in niets de toewijzing aan M. in den weg. Omdat Papias wat M. schreef, betitelt met den naam logioon (= spreuken des Heeren), meenden sommige auteurs, dat M. enkel een verzameling van spreuken van Jesus had samengesteld. Deze meening is niet te houden. > Synoptische kwestie. Een dgl. verzameling is onbekend aan de oude schrijvers. De kerkelijke schrijvers identificeeren wat M. geschreven heeft met ons evangelie. Dit Arameesch evangelie is geschreven in de jaren 50-60, waarsch. voor de Christenen uit de Joden. Sommigen meenen, dat het gericht was tegen een Joodsch geschrift. Deze oorspr. tekst is reeds spoedig verloren gegaan. — -J- Q O ü ~ b) Het Grieksche evangelie, dat wij alleen nog bezitten, is identiek met het oorspr. werk. Dit volgt uit het feit, dat de schrijvers der Oudheid en ook de Kerk geen ander evangelie citeeren en kennen. De Bijbelcommissie spreekt van een substantieele overeenkomst. De vertaling is niet slaafsch en men kan eenige veranderingen aannemen. Men moet echter kunnen zeggen, dat de vertaling werkelijk het evangelie van M. is. Door wien en wanneer deze tekst is tot stand gekomen, is onbekend. Het evangelie behandelt de genealogie van Christus, de geboorte en eenige feiten uit de Kindsheid, van het openbaar leven vnl. Jesus’ arbeid in Galilea, en ten slotte het laatste optreden in Jerusalem, Christus’ dood en verrijzenis. M. laat vooral uitkomen, dat Jesus de beloofde Messias is, die door de Joden niet wordt erkend, maar steeds heftiger bestreden. Jesus de Messias spreekt over zijn rijk, verzamelt leerlingen en onderricht ze en sticht zijn gemeenschap met Petrus als hoofd. De natuur van het rijk wordt nader verklaard in parabels en laatste redevoeringen. De evangelist is onvolledig in de weergave der feiten en volgt niet in bijzonderheden de chronologische volgorde. Systematisch is zijn werk opgebouwd. Het Grieksch is volkstaal maar zeer mooi evenals de stijl. Het was steeds het meest gelezen evangelie. Over de verhouding tot de andere evangeliën, zie > Synoptische kwestie. Li t. o. a.: M. J. Lagrange, L’évangile selon S. Matthieu (1923) ; P. Dausch, Die drei alteren Evangeliën (41932) ; W. Lauok, Das Evangelium des hl. Matthaus und des hl. Markus (1935) ; J. Keulers, De Boeken van het N. T. (1935-1936). C. Smits. Evangelie van Pscudo-Matthacus, > Mariaapocriefen (sub A I°, Evangelie van Maria’s Voortkomst). Handelingen van Maühaeus, een apocrief geschrift uit de 4e of 6e eeuw en bewaard in een Gr. tekst en een oude Lat. vertaling. Li t. : Lipsius-Bonnet, Acta apostolorum apocrypha (U 1 Tiftinzier 1898. 217-262). (11 l Lieipzig Matthaeus Blastares, > Blastares (M.). itl Apostel. L i t. : Bollandisten, Acta Sanct. (24 Febr. en 3 Mei); Hennecke, Neutestam. Apokryphen. Kroon. Matthias I Corvinns, koning van Bohemen en van H o n g a r ij e (1468-’9O), zoon van Johannes > Hunyadi. * 1443 te Klausenburg, f 6 April 1490 te Weenen. Streed als bondgenoot van den paus tegen Hussieten en Turken; begunstigde de Renaissancebeschaving, stichtte de univ. van Pressburg en de beroemde bibliotheek van Boedapest met de naar den stichter genoemde zeldzaamheden (zie > Corvina). L i t. : Fraknoi, M. C. (1891). v. Gorkom. Matthias van Oostenrijk, stadhouder van de Nederlanden, koning van Bohemen en Hong a r ij e, keizer van het H. Roomsche rijk. * 24 Febr. 1557, f 25 Maart 1619 te Weenen. Reeds in 1673 had zijn vader, keizer Maximiliaan 11, de gedachte geopperd hem als stadhouder van de Nederlanden aan koning Philips II voor te stellen. Na de moeilijkheden met don Juan werd M. door de opstandige edelen geroepen om Oranje ’s invloed te verzwakken (1578). Weldra het werktuig van de Orangistische groep, kondigde hij den Religievrede af, doch verkoos dra ontslag te nemen (29 Oct. 1681). In 1608 werd hij tot koning van Hongarije verkozen; zijn broeder Rudolf was tevens verplicht hem den titel van Boheemsch koning te verleenen. Op 13 Juli 1612 tot keizer van het Duitsche Rijk verkozen, besnoeide hij de rechten van de Protestanten, en kwam in conflict met Hongarije en Bohemen. L i t.: A. Gindely, Rudolf II u. seine Zeit (Praai? 1862-’6B). F. Roosbroeek. Matthias a Corona, Carmeliet, theoloog en predikant. * 1598 te Luik, f 18 Febr. 1676 aldaar. Schreef een soort encyclopaedie der Kath. theologie: Sanctitas Ecclesiae Romanae. ... (7 dln. Luik 1663- 1676). Om zijn werk: De Missionibus Apostolicis (6e dl. zijner voll. werken, Luik 1675) wordt hij onder de grootste missiekenners gerekend. L i 1.1 Bibl. Carm. (11, 407). Fbucjcyi. Matthias van Janow, Boheemsch prediker, f 30 Nov. 1399 te Praag. Leerling van Jan Milicz. Na studie aan univ. van Parijs, poenitentiaris aan den dom van Praag. Onvermoeid zielzorger, beval reeds de dagelijksche H. Communie voor leeken aan. In zijn strijd voor de innerlijke beleving van het geloof en tegen de misbruiken bij reliquieën- en heiligenverering ging hij soms te ver, maar hij herriep zijn dwalingen. Met Hus en Luther heeft hij niets gemeen. Zijn vele preeken verwerkt hij tot „Regulae veteris et novi Testamenti” (uitg. d. V. Kybal, 4 dln. Innsbruck 1908-’l3; dl. 5 door O. Odlozilik, 1926; dl. 6 nog niet verschenen). L i t.: in Bevue Historique (1910, 1-31). H. Wouters. Mat thisson, Friedrich von, Duitsch dichter uit de prae-Romantiek. * 23 Jan. 1761 bij Maagdenburg, f 12 Maart 1831 te Wörlitz. Zijn overspannen zwaarmoedige lyriek, door zijn tijdgenooten (o.m. Schiller 1794) overschat, diende tot voorwerp van bespotting aan de Romantische critiek (o.m. A. W. v. Schlegel). ui t g.: Gesamm. Schriften (8 dln. 1825-’29); crit. uitg. d. Bölsing (1912 vlg.). L i t. ; W. Krebs, F. v. M. (Berlijn 1912); A. Heers, F. v. M. (Leipzig 1913). Matthijs, Marcel, Vlaamschromanschrijver. * 11 Jan. 1899 te Oedelem; thans te St-Kruis-bij-Brugge. Na twee sombere plattelandsverhalen, De Doodslag (1926) en Ankers en Zonnen (1929), ging zijn belangstelling vooral naar sociale vraagstukken: Het Grauwvuur (1930) over de koolmijnen, Herfst (1933) over de stad en haar bederf. De Ruitentikker (1934) heeft een autobiogr. ondergrond. A. Boon. Matthijssen, 1° Jan, secretaris van Den Briel in het begin der 15e eeuw, bekend als de schrijver van het „Rechtsboek van Den Briel”. Dit werk is de rijkste en zuiverste bron van het Oud-vaderlandsch recht; het bevat een vrij volledig samenstel van de middeleeuwsche rechtsinstellingen op het laatste oogenblik van haar vrije ontwikkeling en toont het zuivere inheemsche recht in zijn hoogsten bloei. Van den schrijver weet men bijna niets. Het eenige bekende hs. van het werk, dat echter niet het oorspronkelijke is, wordt bewaard op het gemeente-archief te Den Briel. Het is met fraaie, duidelijke hand geschreven en bestaat uit 133 perkamentbladen in klein folio. Het werk is tweemaal uitgegeven: het eerst door mr. P. van der Schelling in 0. van Alkemade, Beschrijving van de stad Brielle en den lande van Voorn (1729), daarna door mr. J. A. Fruin en mr. M. S. Pols als nr. 1 der serie Oude vaderlandsche rechtsbronnen (1880). u. d. Kamp. L i t.; voorrede in de uitg. v. Fruin en Pols. 2° (Ook: Matthijsz.) Jan, Wederdooper. f 1534 te Munster. Van zijn eerste jaren is alleen bekend, dat hij de zoon van een wever was, broodbakker te Haarlem en na de onthoofding van Trijpmaker in 1531 leeraar bij de gemeente der Anabaptisten te Amsterdam. Hij. beriep zich op onmiddellijke openbaringen en stelde deze boven de H. Schrift. In 1633 zond hij 12 apostelen uit, die twee aan twee zijn leer moesten verkondigen en het doopsel toedienen. Het meeste succes hadden zij in Munster en hierheen volgde spoedig ook M. Alhier belegerd, deed hij in een dweepzieke bevlieging met 20 man een uitval, waarbij hij werd gedood. Wachters. Mattia, Maria de, Zalige, stichteres van de Congregatie der Zusters van het Allerkostbaarst. Bloed. * 4 Febr. 1805 te Vallecorsa, uit voorname familie, f 29 Aug. 1866 te Rome. Haar raadslieden waren de later zalig verklaarde p. Gaspare del Bufalo en Giovanni Merlini, missionaris van het Allerkostbaarst Bloed. In 1834 stichtte zij te Acuto het eerste huis der Zusterscongregatie van het Allerkostbaarst Bloed. Doel was om het geloof en den godsdienstzin in de burgerlijke maatschappij tot bloei te brengen, vooral door de opvoeding der meisjes. Tijdens het leven der zalige telde de congregatie reeds 60 huizen (thans ca. 2 000 leden, verspreid in 237 huizen). Zaligverklaard 16 Febr. 1936. Feugen. Lit. : Acta Ap. Sedis (dl. 28 1936) ; Heimbucher, Orden u. Kongreg. der kath. Kirche (II 31934, 613). Mattiaoi (An t. g e s c L), stam van de Chatti ten N. van den Main op den rechter Rijnoever, overwoimen onder Drusus en geromaniseerd. Evenwel behielden de Germanen er een grooten invloed. Matto Grosso, 1° staat in Z.W. Brazilië (VII6O C/E 4-6); opp. 1 477 041 km2, 350 000 inw.; gelegen op het W. deel van het Braziliaansche plateau, dat afdaalt naar het N. en in het midden door een rug de waterscheiding vormt tusschen het Amazone(Alto Tapajoz, Xingii, Tocantins) en het La Platastelsel (Rio Paraguay). Groote gedeelten zijn nog onbekend. Het klimaat is verschillend naar gelang de hoogte, gemidd. neerslag 1440 mm. De bevolking is zeer gemengd: Indianen, Mestiezen, Negers, Blanken. Het land is zeer rijk aan mineralen: ertsen, koper, diamant, goud, mangaan, agaat, doch gebrek aan goede verkeerswegen verhindert de exploitatie. Hoofdmiddel van bestaan is veeteelt. Landbouw en industrie zijn nog van weinig beteekenis. De handel concentreert zich in Corumba, tevens knooppunt der spoorwegen. Hoofdstad is Cuyaba met ca. 46 000 inw. 2° St a d in Brazilië, gelegen aan de Guaporerivier, die zijrivier is van de Madeira; ruim 8 000 inw.; handelscentrum; rubber, mineralen. Zuylen. Matuta of Mater Matuta, Oud-Romeinsche godin, wier cultus over geheel midden-Italië verbreid was; tempel in Satricum. Godin van den dageraad en de geboorte, later (geïdentificeerd met Leucothea) vereerd als godin der scheepvaart. Haar feest, M at r a-1i a, mocht alleen gevierd worden door vrije, voor de eerste maal gehuwde vrouwen, nooit door slavinnen. . Willox. Ma Twan Lin (bijnaam Kwi-tze), Chineesch geleerde uit het begin der 14e eeuw. Leefde gedurende de onrustige periode, die eindigde in de verovering der regeering door de Mongolen, liet na zijn dood het manuscript achter van zijn groot en tot op heden beroemd gebleven encyclopaedisch werk Wenhsien-t’oeng-k’ao, dat in 1322 op keizerlijk bevel werd gedrukt. L i t.: Mayers, Chinese Reader’s Manual (Sjanghai 21924). . , Man, August, archaeoloog. * 1B Oct. 1840 te Kiel, f 6 Maart 1909 te Rome. Vooral bekend om zijn opgravingen in Pompeii. Werken: o.a. Pompejan. Beitrage (1879); Pompeii in Leben und Kunst (21908, Anhang 1913) ; Führer duroh Pompeii (61928). jVlaiibertus, Joannes, Minderbroeder, f 1450. Werd in 1443 benoemd tot vicaris-generaal der Observanten voor de landen aan deze zijde van de Alpen. In de Nederlanden werd hij genoemd M a uv a e r t. Bronnen: N. Glassberger, Chronica (Anal. Francisc. 11, Quaracchi 1887, 308 enz.). L i t. : Collect. Francisc. Neerl. (II 1931, 150 vlg.). _ Maubeuge, stad aan de Sambre in het Fransche dept. Nord (XI 96 E/F 1); 135 m boven de zee, ruim 24 000 inw. (1931). Belangrijke vesting, voornaam spoorwegknooppunt en flinke handelsplaats. Veel Belg. steenkool wordt hier overgeladen, kolen- en staalcentrum. _ • 1 X. AT TT7 rln nvmr Mono. Maubray, gem. in het N.W. van de prov. Henegouwen, ten Z.O. van Doornik (XIII 176 A/B 3); opp. 1 082 ha, 1 400 inw. (vnl. Kath.); klei- en kalkachtige landbouwgrond; kanaal van Pommeroeul naar Antoing; kasteel van Bitremont. Mauburnus (Jan Mombaer), Regulier Kanunnik van Windesheim. * Ca. 1460 te Brussel, f 1601 te Parijs, laatste belangrijke vertegenwoordiger der Devotio moderna. Hij trad 1480 op den S. Agnietenberg in en werd in 1496 naar Frankrijk gezonden ter hervorming der Regulierenkloosters. Hij overleed als abt te Livry. Veel invloed had zijn Rosetum excercitiorum spiritualium et sacrarum meditationum (1494), o.a. op het Excercitatorium van Garcia CisneroS- Lindeman. IICIUO. L i t. : P. Debongnie C. s.s. R., Jean M. (1928). .Mande, Lieven vander (ook Livius Ammonins), Kartuizer, geestelijk schrijver. * Ca. 1475 te Gent, f 1666 te Roygem bij Gent. Hij was een der gunstigst bekende Humanisten van zijn tijd en publiceerde vsch. werken. L i t.: Biogr. Nat. Beige ; Dict. De Seyn. * * /Inwt MmiAr fon 7. O vüh TToi rl r*l – Mauer. Bij het dorp Mauer, ten Z.U. van Heideiberg, werd het onderkaaksbeen gevonden (1907) van den tot nog toe oudsten fossielen mensch: Homo heidelbergensis (> Homo), op ca. 24 m beneden het huidig niveau, in Diluviaal rivierzand, samen met de overblijfsels eener vroeg-Palaeolithische fauna. Hoe oud dit kaaksbeen is kan niet precies worden gezegd. Men plaatst het in het Chelléen of het prae-Chelléen. iYitJii pieuitau m uci vm-nwu «x L i t. : M. Ebert, Eeallexikon der Vorgesohichte (V, s. v. Homo heidolbergensis, 1926). R. DeMaeyer. Maucjham, William Somerset, Eng. roman- en tooneelschrijver. * 25 Jan. 1874 te Parijs. Studeerde aan de King’s School in Canterbury en aan de Heidelbergsche univ.; is chirurg. Zijn romans en tooneelspelen, die zich al te vaak met het driehoeksgeval en het ongelukkige huwelijk bezig houden, zijn in een verrassend fijnen, Fransch aandoenden stijl geschreven, dienen met voorzichtigheid behandeld te worden. V Cll f Uiviivil LLk\j U *wa w O – Voorn, werken: romans: The Merry-go-round (1904); Of Human Bondage (1915); The Moon and Sixpenoe (1919); The Painted Veil (1925); The Casuarina Tree (1926) ; Cakes and Ale (1930). Spelen : Lady Frederick (1907) ; Penelope (1909); Love in a Cottage (1918) ; The Unknown (1920) ; The Circle (1921); Our Betters (1923); The Constant Wife (1927). J. Panhmjsen. Mauhs, E 1 s e, Ned. actrice. * 25 Jan. 1886 te Mühlheim bij Keulen. Debuteerde voor het eerst in 1903. Was achtereenvolgens verbonden aan vsch. tooneelgezelschappen. Thans heelt zij samen met Ko Arnoldi de leiding van het gezelschap „Het Masker”. Zij is een der beste Ned. actrices. Maukatar, radjaschap in Zuid-Beloe op het Portug. gedeelte van het eiland Timor. Maul, Alfr e d, één der personen, die de ontwikkeling van de gymnastiek geleid hebben; bevorderde het vereenigingstumen. * 13 April 1828 te Michelstadt (Odenwald), f 12 Dec. 1907 te Karlsruhe. Voorn werken: Anleitung für den Turnunterricht in Knabenschulen (3 dln. «1910); Die Turnübungen für Madcben (4 dln. 1879-*9O). Maulbronn, stadje in Wurttemberg, ten O. van Karlsruhe; ca. 1400 inw. (Prot.). Aluminium-industrie. Voorn, monument is de voormalige Cisterciënserabdijkerk: een Romaansche, driebeukige pijlerbasiliek, gewijd in 1178. Rechthoekig koor, voorhal of paradijs van ca. 1210, geen West-torens. Het gewelf in het langschip van 1424. Ook de kloostergebouwen zijn goed bewaard (refter en Zuidarm van de kruisgang 1220-’25, overige kruisgang 14e eeuw). v. Embden. _ • l i TVT Tl 7 vm.a,t TJ on o _ Maulde, gem. in het N.W. van de prov. Henegouwen, ten O. van Doornik (XIII 176 B 3); opp. 878 ha, 900 inw. (Kath.); heuvelachtige en kleiachtige landbouwgrond. Kerk uit de 18e eeuw; kasteel uit de 18e eeuw en oude hoeve. Oude heerlijkheid. ... . -i -i ni Mi -td AAC l,m! Manie, provincie in midden-Chili; opp. 15 446 km2 ca. 197 500 inw. Het gebied, dat doorsneden wordt door de kustcordillera, heeft als middelen van bestaan: land- en tuinbouw, mijnbouw en houtexport. Maultrommel of Brummeisen, primitief stalen muziekinstrument in hoefijzervorm, voorzien van een dunne pen of tong. De m. wordt door den bespeler tusschen de tanden gehouden. Door het met den vinger in beweging brengen van de pen wordt de klank voortgebracht. De toonhoogte wordt geregeld door wijziging van mondstelling. de Klerk. Mauna-Kca, uitgedoofde vulkaan op het eiland Hawaii in den Stillen Oceaan (XII 822). De top, 4 210 m hoog, is steeds met sneeuw bedekt. Maima-Loa, een werkzame vulkaan op het eiland Hawaii in den Stillen Oceaan (XII 822). Tot het type der schildvulkanen behoorend, is ze 4 170 m hoog, terwijl de doorsnee van den krater 4 500 m bedraagt. In 1885 en 1926 zijn er hevige uitbarstingen geweest, waarbij een lavastroom van 72 km lengte optrad. Op de helling ligt de Kilauea (1 231 m), tot hetzelfde type gerekend. v. Frankenhuysen. Maunoury, Michel Joseph, Fransch generaal. * 17 Dec. 1847 te Maintenon, f 28 Maart 1923 te Artenay (dept. Loiret). Viel met het 6e leger op 6, 7 en 8 Sept. van Parijs uit in flank en rug van het le Duitsche leger (von Kluck) aan. Dit leger, reeds grootendeels Z. van de Marne, ging terug om M. af te weren (slag aan de Ourcq). Nu werd de flank van von Bülow’s (2e) leger ontbloot. Ook deze week nu over de Mame voor de Fransch-Engelsche aanvallen. M.’s optreden, door Gallieni, den gouverneur van Parijs, geïnspireerd, vormde de inleiding tot den Eersten Marneslag. Na zijn dood werd hem de titel van maarschalk toegekend. Antoni. Maupas, Charlemagne Emile de, Fransch staatsambtenaar en politicus. * 8 Dec. 1818 te Bar-sur-Aube, f 18 Juni 1888 te Parijs. Als minister der Alg. Politie onder Napoleon 111 greep hij met kracht tegen de drukpersvrijheid in: in anderhalf jaar zond hij 92 waarschuwingen aan politieke dagbladen. Als lid van den Senaat (21 Juni 1853 tot 4 Sept. 1870) verzette hij zich tegen het herstel van de persvrijheid en van de vrijheid van vergadering (1868). Na 1870 was hij een onverzoenlijk tegenstander van de Republiek en sloot zich nog op het einde van zijn leven bij de partij van generaal Boulanger aan. Werk; Mémoires sur le Second Empire (Parijs 1884-’B5). Lit. ; J Loeier, Nouvelle biogr. gén. (XXXIV, kol. 367); La Grande Encyol. (XXIII, kol. 418). Lousse. Maupassant, Henri René Albert Gu y de, Fransch romancier en novellist van de realistische school, neef en volgeling van Flaubert. * 6 Aug. 1850 in het kasteel van Miromesnil, te Tourville-sur-Arques, f 6 Juli 1893 te Parijs. „Boule de snif” (1880), dat in de „Soirees de Módan” verscheen, maakte hem bekend. Van 1880 tot 1890 publiceerde hij niet minder dan 6 romans en ong. 300 novellen. Als novellist staat hij litterair hoog. Zedelijk is zijn werk óf af te keuren óf zeer voor te behouden. Zijn personages zijn meestal behept met grove hartstochten. Sinds 1884 leed hij aan zenuwstoomissen (cf. La Horla, 1887). Krankzinnigheid openbaarde zich in 1891. U i t g.: Oeuvres complètes (29 dln. Parijs 1907-’10). Li t. : B. Dumesnil, G. de M. (1933). Willciïiytis, Maupeou, René Nicolas de, Fransch staatsman. * 25 Febr. 1714 te Parijs, f 29 Juli 1792 te Les Andelys. Ambtenaar onder Lodewijk XV, brak als diens eerste minister de politieke bevoegdheid van het Parlement van Parijs en van de andere Parlementen; trad af bij het begin derregeering van Lodewijk XVI. L i t. : Le Griel, Le chancelier M. et la magistrature fr. a la fm de I’ancien régime (1909). v.Gorkom. Maupertuis, Pierre Louis Moreau, Fr. wis- en natuurkundige. * 28 Sept. 1698 te St. Malo, t 27 Juli 1759 te Bazel. Hij studeerde te Bazel bij Joh. I Bernoulli, werd in 1731 lid van de Académie des Sciences te Parijs. Hij maakte naam door een graadmeting in Lapland (1736), ondernomen ter beslissing van den strijd om den vorm van de aarde. Van 1746 tot 1759 was hij president van de door Frederik II tot nieuw leven gewekte Academie te Berlijn. Hij schreef over wiskunde, mechanica en geodesie en sprak het zgn. principe van de kleinste actie als fundamenteel natuurwetenschappelijk beginsel uit. Dit gaf aanleiding tot een hevigen strijd, die vooral bekend is geworden door het ingrijpen van Voltaire met zijn Diatribe du docteur Akakia. Dijksterhuis, L i t.: P. Brunet, M. Etude biogr. (Parijs 1929). Maura, 1° Anton i o, Maura y Montancr, Spaansch staatsman, vader van 2°. * 2 Mei 1863 te Palma, f 13 Dec. 1925 te Madrid. Eerst als advocaat te Madrid gevestigd; in 1881 liberaal lid van de Cortes; 1892 minister; in 1902 ging hij over tot de conservatieve partij. Meermalen minister en minister-president. In 1904 teekende hij het Marokko-verdrag met Frankrijk. L i t. : Paulis en de Sorel, M. ante el pueblo (1914). 2° G a b r i e 1, M. y Gamazo, Spaansch politicus. * 25 Jan. 1879 te Madrid. Eerst professor, daarna conservatief lid van de Cortes in 1904. Bestreed de dictatuur van Primo de Rivera. Na den val van de monarchie werd hij minister. Cosemans. Wcr k e n La cuestión de Marruecos desde el punto de vista espanol (1905); La politica armónica (1915); Historia critica del reinado de Don Alfonso XIII (1925). Maurage, gein. in de prov. Henegouwen, ten O. van Bergen (X 111176 D4); opp. 609 ha, ca. 3 700 inw. (Kath.); in het Henedal; zand- en steengroeven, steenkool; zeer merkwaardige kerk uit de 15e eeuw met verbouwde gedeelten; dorp reeds bekend in de 7e eeuw; oudheidkundige vondsten. V. Asbroeck, Maurepas, Jean Frédéric Phélippeaux, graaf van, Fransch staatsman. * 9 Juli 1701 te Versailles, f 21 Nov. 1781. Volgde zijn vader op als minister van Lodewijk XV; werd leider van het eerste ministerie van Lodewijk XVI (1774) tot aan zijn dood. Mauretanië, 1° (ook Mauritania) het meest Westelijk deel van N. Afrika, tegenw. Marokko en W. Algiers, bewoond door Berbers, vroeg gekoloniseerd door de Carthagers, na den 2en Punischen oorlog meer bekend; in den oorlog tusschen Jugurtha en Rome speelde hun koning Bocchus I een dubbele rol en verwierf bij den vrede een deel van Numidië. In 33 v. Chr. werd M. een Rom. provincie, maar in 25 v. Chr. weer een koninkrijk onder Juba 11. Onder keizer Caligula (37-41 n. Chr.) is M. voorgoed ingelijfd bij het Rom. rijk en gesplitst in Mauretania Caesariensis (W. Algiers) en M. Tingitana (Marokko). Na de reorganisatie van Diocletianus (293) behoort M. Caesariensis tot de praefectura van Italia, Mauretania Tingitana tot de praef. van Gallia. Het Christendom was er veel minder dicht verbreid dan in het Oosten van N. Afrika. Dit in verband met de minder dichte bevolking. Toch telde men er tientallen bisdommen in de 4e eeuw. In 429 drongen vanuit Spanje de Vandalen M. binnen, maar vestigden er geen blijvend gezag, evenmin als de Oost-Romeinen, die Africa op de Vandalen heroverden (543 n. Chr.). Omstreeks 700 veroverden de Arabieren N. Afrika. M. werd ingelijfd bij het kalifaat van Bagdad. Vanuit M. (Mauri = Mooren) werd Spanje veroverd door den sjeik Tarik, die in 711 de Straat van Gibraltar overstak. L i t.: Schuiten, Römisehes Afrika ; Graham, Roman Alrioa (1902); Mommsen, Römische Geschichte (V, 636). Witlox. m no-xiauiic xvuxuxxxo, xxx u. m . v«u «v Sahara, ten N. van Senegambië gelegen (I 636 82-3); maakt deel uit van -> Fransch-West-AMka; de zandwoestijn neemt in dit lage gebied de grootste plaats in en de aeolische werking is er zeer aanzienlijk. De streek levert zout en visch; hier en daar wordt er gedaan aan schapen- en aan kameelfokkerij; St. Louis en Port-Btienne zijn de eenige havensteden, die voor in- en uitvoer worden aangewend. V. Ashroeck. Mauriac, Fran qoi s, Fransch dichter, criticus, essayist, doch vooral veel gelezen romancier. * 11 Oct. 1885 te Bordeaux. Vertegenwoordigt met G. Bemanos, D. Hops en J. Green een neo-Katholiek reveil in de huidige Fransche lit. In vele analytische werken van groote waarde beleed hij de zege van de Christelijke levensleer op de verleidingen van het vleesch. Het hervonden Kath. geloof neutraliseert te rechter tijd de Freudiaansche invloeden op zijn oeuvre. Na Emma Bovary, is zijn Thérèse Desqueyroux de beroemdste Fransche litteraire figuur uit de provincie. M. schriift een beeldrijke, plastische taal. Voorn, werken: L’Bnfant chargé de chalnes (1913); La Bobe prétexte (1914) ; Le Baiser au Lépreux (1922) ; Le Fleuve de Feu (1923) ; Génitrix (1924); Le désert de I’Amour (1925) ; Destins (1927) ; Thérèse Desqueyroux (1928); Le Noeud de Vipères (1932) ; Le Mystère Frontenac (1933); La Fin de la Nuit (1935); Les Anges Noirs (1935) ; Vie de Jésus (1936). L i t.: Jean Prévost, De M. a sou oeuvre (1930) ; Ch. du Bos, F M. et le problème du romancier cath. (Parijs 1933); Mme. A. Fillon, M. (1936) ; Bernard Hala, in : Points cardinaux (1936). Willemyns. Mauriceau, Franq o i s, een der grondleggers der moderne verloskunde. * 1637 te Parijs, f 1709 aldaar. Werkte aan het llötel-Dieu. Schreef „Les maladies des femmes grosses et accouchées” en ook „Observations”. Een bekende handgreep is naar hem genoemd. Hij geloofde echter niet in de verlostang, die toen een Engelsch familiegeheim was. Zijn werken werden veel vertaald en verbreid. Schlichting. Mauricius, keizer (682-602), een krachtig bestuurder. Tegenover de Perzen, die bij hem bescherming zochten, toonde hij zich een slecht diplomaat, zoodat de winst voor het rijk niet groot was. In het Westen komt onder zijn regeering voor het eerst de titel voor van „Exarch van Ravenna”. Al au pik. gem. in Gelderland, in het N. van de Neder-Betuwe (XI 612 B 4). Omvat de dorpen M., Eek en Wiel, Rijswijk en Ravenswaay. Opp. 3 967 ha; ruim 4 200 inw., waarvan 92 % Ned. Herv., 7 % Kath., 1 % Geref. Landbouw, veeteelt, fruitteelt (kersen), schipperij en steenfabrieken. Enkele oude kerken; te Maurik Kath. en Ned. Herv. kerken (16e e.); Eek en Wiel Ned. Herv. kerk (16e, toren 13e eeuw); Rijswijk Prot. kerk (14-16 e e.) ;Ravenswaay Ned. Herv. kerk (16e eeuw, verwoest 1673, vergroot 1644). Heijs. Maurik, Justus van, Ned. tooneelschrijver en novellist. * 16 Aug. 1846 te Amsterdam, f 18 Nov. 1904 aldaar. Op de tabaksfabriek van zijn vader, waar ook hij voor bestemd was, leerde hij het Amsterdamsche volk door en door kennen. Hij is een der weinigen geweest, die de Amsterdamsche psyche hebben verstaan en in een sterken letterkundigen vorm hebben uitgebeeld. Hij deed dit in voordrachten door het geheele land, in novellen, schetsen en tooneelstukken, in feuilletons in het dagblad De Amsterdammer; met de Koo was hij ca. 20 jaar hoofdredacteur van het weekblad De Amsterdammer (de Groene), later met den teekenaar M. Johan Braakensiek. In 1896-’97 maakte hij een reis naar Ned.-Indië. Werken: Tooneelstudiën (41886); Een bittere pil; De buren ; Janus Tulp ; Fijne beschuiten. Novellen ; Uit het Volk ; Van allerlei slag ; Met z’n achten ; Burgerluidjes ; Krates ; Indrukken van een Totok. L i t.: Levensber. Mij. d. Ned. Letterk. (1905); J. ten Brink, Gesch. d. Ned. Lett. (21902); L. Simons, Drama en Tooneel {V 1932). Piet Visser. Mauritius of Isle de Franc e, eiland in den Indischen Oceaan, ten 0. van Madagaskar, maakt deel uit van de Maskarenengroep. Eng. bezitting. Opp. ca. 2 096 km2, ca. 386 000 inw., vooral Indiërs en Chineezen. M. is bergachtig en waterrijk, hetgeen de tropische cultuur bevordert; uitvoer; rietsuiker, rijst, hennep en mais; door meerdere kleine eilandjes omringd; hoofdplaats Port Louis. W XV / Fr. Mauriac. M, vormt een afzonderlijk bisdom, naar de zetelplaats Port-Louis genaamd. Het staat direst onder de Propaganda Fide (Priesters van den H. Geest) en telt ruim 140000 Katholieken (Arm. Pontif. 1936). Mauritius en Gezellen, Heiligen, martelaars. Op het einde der 3e eeuw liet keizer Maximianus Herculius drie aanvoerders van het Thebaansch legioen, Mauritius, Exsuperius en Candidus, met vele gezellen, hoogstwaarschijnlijk het geheele legioen, bestaande uit 6 600 Christelijke soldaten, nadat dit tot tweemaal was gedecimeerd, door zijn leger ombrengen, wijl zij weigerden aan de Christenvervolging mee te doen. Dit geschiedde te Agaunum (Sankt Moritz) op 22 Sept., op welken dag al sinds de 2e helft der 4e eeuw hun feest is vast te stellen. Het werd vooral in Zwitserland hoog gevierd. M. wordt vereerd als patroon van de infanterie, bij ziekte van paarden aangeroepen, terwijl op sommige plaatsen in den Eifel tot het midden der 19e eeuw ruiter-omgangen ter eere van M. plaats hadden op den 2en Paaschdag. L i t. : Passio Aeaunensium Martyrum door Eucherius van Lyon, uitg. d. B. Krusch in Mon. Germ. Script, rer. merov. (111, 20-41), die echter de waarheid van de legende in twijfel trekt. Zijn twijfel werd weerlegd door M. Besson in: Monasterium Agaunense (Freiburg 1913) ; diens standpunt werd nog bevestigd door N. Peissard, La découverte du tombeau de St. Maurice (St. Moritz 1922). Brandsma. Mauritius-en-Lazarusordc, Ital. onderscheiding, ontstaan uit de vereeniging van twee orden door paus Gregorius XIII in 1672 (de Mauritiusorde was gesticht in 1434 door Amadeus VIII, de orde van St. Lazarus was tijdens de Kruistochten in het H. Land ontstaan); in 1816 vernieuwd. Vijf klassen. Teeken: wit geëmailleerd klaverbladkruis (Lazarus), in welks hoeken een groen achtpuntig kruis (Mauritius). Lint: donkergroen. Vgl. > Lazarusorde. E. van Nispen tot Sevemer. Maurits, staatsmijn in de gem. Geleen (Ned. Limburg). » Staatsmijnen. —C/. – Maurits, graaf van Nassau, prins van Oranje (sinds 1618); zoon van Willem van Oranje en Anna van Saksen. * 13 Nov. 1567 te Dillenburg f 23 April 1625 te Den Haag. A.) i’oiitiek. Up negenjarigen leeftijd naar de Nederlanden gekomen, en van 19 April 1583 tot 19 September 1584 student te Leiden, volgde Maurits in 1585 zijn vader als stadhouder in Holland en Zeeland op en werd daar kapitein-generaal en admiraal-generaal. In 1590 stelden ook Utrecht, Gelderland en Overijsel en in 1620 Groningen en Drente hem tot stadhouder aan. Maurits bemoeide zich met de militaire zaken, terwijl Oldenbamevelt de staatkundige aangelegenheden behartigde. De verstandhouding tusschen beiden was tot den tocht naar Vlaanderen (1600) goed, doch werd daarna steeds slechter. Het verschil in inzicht over het sluiten van het Bestand droeg het zijne daartoe bij. De tegenstelling spitste zich zoo toe, dat Maurits, die zich door godsdienstige en staatkundige beweegredenen tot de Contra-Remonstrantcn voelde aangetrokken, weldra als hun hoofd de leider werd van het verzet der Generaliteit tegen de meerderheid der Staten van Holland onder aanvoering van Oldenbamevelt. Als machtig wapen beschikte M. hierbij over het leger, dat, grootendeels uit vreemdelingen bestaande, op zijn hand was. Door het eigenmachtig afdanken der waardgelders te Utrecht, door het verzetten der wet in vsch. steden, wist hij ieder verzet te onderdrukken en bezat nu sinds 1618, ofschoon oogenschijnlijk zijn bevoegdheid hetzelfde bleef, een onbepaalde macht. Hij was nog maar in schijn dienaar der Staten, in werkelijkheid echter souverein. Aan den gebrekkigen staatsvorm werd niets veranderd. Maurits’ partij wilde haar revolutie doen doorgaan voor een restauratie, de vroegere regeeringspersonen kregen de schuld der gerezen geschillen, niet het regeermgsstelsel. Dit verklaart de meedoogenlooze hardheid, waarmede tegen Oldenbamevelt is opgetreden. M. werd na den dood van Philips Willem (2^Febr;16!8) prins van Oranje. J. D.M. Cornelissen. It) Krijgskundig. Als opperbevelhebber van alle troepen, uitgezonderd de Friesche, was M. de uitvoerder der krijgsplannen, die in overleg met de Staten-Generaal opgemaakt werden, waarbij M. voorzichtiger te werk ging dan zijn lastgevers. Hij hervormde het leger met medewerking van stadhouder Willem Bodewijk en Simon Stevin. Militaire rechtspraak, opleiding van officieren en vestingbouwkundigen, brugslag, rijkunstig onderricht, artilleriebewapening, vervoer te water en belegeringstactiek hadden zijn bijzondere aandacht. Exercitie, gevechtsoefening en graaf- en schanswerk voerde hij in. Legervermindering bracht een geregeld betaald staand leger met strengere tucht, waarbij nieuwere tactiek het nuttig effect vergrootte (i.p.v. massaopstelling de ondiepe slagorde; vermeerdering van liniën; kleinere doch vlotte eenheden). M. oefende een grooten invloed uit op het toenmalige krijgswezen en leidde buitenlandsche krijgskundigen op. Sinds 1590 in het offensief van uit de strategisch sterke basis Zeeland en Holland, vermeesterde hij tot het Bestand achtereenvolgens Breda, Steenbergen, de Bommelerwaard, Zutphen, Deventer, Delfzijl, Hulst, Nijmegen, Steenwijk, Koevorden, Geertruidenberg, Groningen, Rijnberk, Meurs, Groenlo, Breedevoort, Enschede, Ootmarsum, Oldenzaal, Dingen, Grave, Aardenburg en Sluis. Nadien bleef militair succes uit, terwijl enkele plaatsen verloren gingen. Voorzichtig en methodisch schakelde hij ongewisse kansen uit en waagde het leger niet in tochten ver buiten de basis en in veldslagen, die trouwens minder pasten in de tactiek dier tijden. Voor zoover op aandringen der Staten ondernomen, mislukten zij ook, behalve de overwinningen bij Turnhout (1597) en Nieuwpoort (1600). M. was edelmoedig tegenover zijn oorlogstegenstanders, een groot soldatenkenner en een groot stedendwinger, de hoogste eeretitel voor een veldheer van die dasen. L i t. : J, W. Wijn, Het krijgswezen ten tijde van Prins Maurits (1934). Antoni Maurits, hertog van Saksen (1541-’53), sedert 1647 keurvorst. * 21 Maart 1521 te Freiberg, f 11 Juli 1563 te Sievershausen. In de rivaliteit met zijn neef Johan Frederik, keurvorst van Saksen, verliet hij den Prot. Smalkaldischen Bond en bood zijn diensten aan Karei V. Na de nederlaag der Prot. vorsten bij Mühlberg (24 April 1547) kreeg hij dan ook de keurvorstelijke waardigheid met rijke belooningen. In 1652 viel hij weer van den keizer af en sloot een geheim verdrag met koning Hendrik II van Frankrijk, overviel Karei V te Innsbruck (Mei 1562) en bereidde aldus voor het verdrag van Passau, dat de keizerlijke macht en het Katholicisme in Duitschland deerlijk verzwakte. Hij sneuvelde in een oorlog tegen den keurvorst van Brandenburg. Zijn dochter Anna huwde met Willem van Oranje (1563). v. Gorkom. Prins Maurits. Lit. : E. Brandenburg, M. von Sachsen (1898); Iszleib, M. v. S. als evangelischer Fürst (1907). Maurils, graaf van Saksen, Fransch maarschalk, natuurlijke zoon van > August den Sterken en de gravin van > Königsmarck. * 28 Oct. 1696 te Goslar, f 30 Nov. 1750 te Chambord. Trad 1720 in Fr. militairen dienst en onderscheidde zich als zeer bekwaam legeraanvoerder in den Oostenr. Successieoorlog (overwinningen bij Fontenoy 1745, Rocourt 1746, Lafeld 1747; inneming van Bergen op Zoom 1747 en Maastricht 1748). Leidde overigens een lichtzinnig leven. Zijn krijgskundige geschriften oefenden invloed op de mil. ontwikkeling van Frederik den Grooten. Gorris Mauritsgroep, een groep koollagen van het Westfalien (> Carboon). Komt in Ned. (Mijn Maurits) en aangrenzende gebieden voor. Koolrijkdom meestal door erosie verdwenen. Maurja, koningshuis in Noordelijk Voor-Indië, gesticht door Tsjandragoepta (4e eeuw v. Chr.), kende zijn grootsten luister onder Asjoka (> Agoka). Na dezen spelen de M. geen rol meer, hoewel de dynastie nog eeuwen lang over kleine staten blijft regeeren. L i t.: Indië (11. Geschiedenis). Mansion. Mauro, Fr a, Camaldulenser monnik in het klooster San Michele di Mnrano te Venetië, f 1459. M. vervaardigde twee wereldkaarten, waarvan een in het Dogenpaleis hangt; ze geeft zeer nauwkeurig de bekende aarde weer vóór de ontdekking van de Nieuwe Wereld: het is een cirkelvormige kaart van 1,96 m doorsnede. v. Velthoven. Maurois, A n d r é, pseud. van André Herzog, Fransch romancier en essayist. * 26 Juli 1885 te El* boeuf. Verwierf bekendheid met Les Silences du Colonel Bramble (1918), dat naast Climats (1928) zijn beste roman blijft. Ariel (1923) werd het uitgangspunt van het veel beoefende genre der „vies romancées”, waarvan zijn „Disraëli” (1927) het best geslaagde is. Zijn moreele maatstaf is zeer onvast. Maurolieo, Francesco, Ital. wiskundige. * 16 Sept. 1494 te Messina, f 21 Juli 1676 aldaar. Hij trad in 1621 in den geestelijken stand en bekleedde tweemaal een leerstoel voor wiskunde te Messina. Zijn groote beteekenis voor de wiskunde ligt in het tot stand brengen van uitgaven van en commentaren op klassieke wiskundige schrijvers (Euclides, Apollonius, Archimedes, Serenus, Antolycus, Theodosius, Menelaus), wier onderzoekingen hij door eigen bijdragen voortzette. Lit. : Gino Loria, Storia delle Matematiche II (Turijn 1931). Dij!, sierhuis. Mauromichalis, Peter, gewoonlijk Petro-Bey geheeten, een moedig strijder voor de Grieksche vrijheid. * 1765 in Lakoniö, f 29 Jan. 1848 te Athene. Hij was een van de eersten, die in April 1821 in Morea den strijd tegen de Turken aanbond. Aanvankelijk aangesloten bij Kolokotronis en Ypsilanti, voegde hij zich weldra bij Maurokordatos, nam met dezen deel aan de oppositie tegen •> Capo d’lstria en werd ten gevolge daarvan in 1831 te Nauplia in de gevangenis geworpen. Zijn broeder Constant ij n en zijn zoon Geo r g namen daarover wraak, door Capo d’lstria op straat te vermoorden (9 Oct. 1831). Peter kwam in 1832 weer vrij, mocht zich in de gunst van de nieuwe koninklijke regeering verheugen en stierf als lid van den Senaat. Li t. : W. Miller, A hist. ot the Greck people, 1821- 1921 (1922); E. Driault en M. Lhéritier, Hist. diplomat. de la Grèce (I en II 1925). Lousse, Maurras, Charles, Fransch letterkundige, journalist, wijsgeer en politicus. * 20 April 1868 te Martigues (Provence). Als letterkundige bekampt M. scholen en theorieën, die hem onvereenigbaar lijken met den Latijnschen en Franschen geest, als romantisme, symbolisme, liberalisme, democratie, communisme, internationalisme en pacifisme. In de politiek voorstander van een sterk gezag, dat alleen kan belichaamd worden in de monarchie. Hij is dan ook de theoreticus van het neo-monarchisme, waarbij L. Daudet, P. Bourget en min of meer Barrès zich aansloten. Zijn orgaan, het dagblad L’Action franQaise, valt heftig republiek en republikeinen aan, zoo hartstochtelijk, dat de leiders meermalen wegens ophitsing tot gewelddaden werden gestraft. Ook is M. vurig voorstander van de Fransche machtspolitiek. In zijn philosophie, een terugkeer tot het Klassicisme, treden de heidensohe elementen zoo sterk op den voorgrond, dat M. door de Kerk werd veroordeeld, samen met de Action frangaise. Werken: Vseh. romans. Politiek: o.a. Enquête sur la Monarchie (1900-1909); Les Conditions de la Victoire (1914-1916); Principes (1931) ; Dict. polit. et crit. (1931). Volledige b i b 1 i o gr. in L’Oeuvre de Ch. M. (1930). L i t.: Dotremont en Euphroneon, Ch. M. devant Popinion cath. (1922); J. Maritain, Une opinion sur Ch. M. et le devoir des catholiques ; Thibaudet, M. (1923); E. Bubbens, Benige beschouwingen over Ch. M., zijn werk en zijn invloed (1926); de Boux, Ch. M. et le nationalisme de I’Action fr. (1928); L. Daudet, Ch. M. (1928); Gurian, Der integrale Nationalismus in Frankreich, Ch. M. und die Action ir. (1931). Cosemans. Maurus, Heilige, leefde in de 6e eeuw, discipel van S. Benedictus. Al wat met zekerheid van hem bekend is, leest men in het He Boek der Dialogen van den H. Gregorius, nl. dat hij een der voornaamste en heiligste discipelen was van S. Benedictus te Subiaco. Traditie vereenzelvigt hem met den abt Maurus, die het klooster te Glanfeuil zou hebben gesticht. Feestdag 16 Januari. Zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 512 in dl. IV en de pl. t/o kol. 480 in dl. VII. Lit. : Lex. 1. Theol. u. Kirche (VII). Lindeman. Maurus-zegen, zegening der zieken met een H. Kruisreliek (Breviarium, Rituale Benedictinum). Congregatie van St. Maurus, Benedictijnen, in Frankrijk door dom Bénard en dom Tarisse gesticht, in 1621 door Gregorius XV goedgekeurd. Uit reactie tegen de commende week men van de traditie af in strenge centralisatie en werden de oversten voor drie jaar door het Generaal Kapittel benoemd. De congregatie verspreidde zich over heel Frankrijk en telde in 1685 6 prov. met 180 kloosters en ca. 1 700 monniken. Veel aandacht werd gegeven aan de studie en de deskundigen werden in enkele kloosters gegroepeerd. In 1790 in de Fr. omwenteling te gronde gegaan. De laatste generale overste, dom Chevreux, en 40 monniken stierven als martelaren. Lindeman. Lit.: Catholic Ene. (X); Lex. Theol. Kirche (VII) Maury, 1° Je a n Sifr e i n, Fr. prelaat en redenaar. * 26 Juni 1746 te Valréas (bij Avignon), f 11 Mei 1817 te Rome. In de Staten-Generaal van 1789 verdedigde M. scherp Kerk en monarchie (ook om naam te maken), maar wekte er veel vijanden. Emigreerde in 1792 naar Rome en werd door Pius VI benoemd tot kard. en bisschep van Montefiascone. Eerzucht dreef M. in 1806 van Bourbon naar Napoleon, door wien hij zich, tegen den wil van Pius VII, liet benoemen tot aartsbisschop van Parijs (1810). Na den val van Napoleon vestigde M. zich in Rome en werd daar tijdelijk gevangen gezet. V. Claassen. 2° Louis Ferdinand Alfred, Klass. philoloog. * 23 Maart 1817 te Meaux, f 12 Febr. 1892 te Parijs. In 1860 bibliothecaris van de Tuilerieën, 1862 prof. aan het Collége de France in gesch., 1868 hoofddirecteur der archieven. 3" Mathew Fontaine, Amer. zeeofficier, meteoroloog en oceanograaf. * 24 Jan. 1806 te Fredericksburg (Virginia), f 1 Febr. 1873 te Lexington. Na een reis om de wereld, 1826-’3O, wijdde hij zijn leven aan de bestudeering van het verband tusschen den wind en den stroom, en vervaardigde de eerste behoorlijke wind- en stroomkaarten. Hierdoor en door zijn dieptekaarten en zeilaanwijzingen bewees hij aan de toenmalige zeilvaart enorme diensten en konden de zeilreizen zeer worden bekort. Op het op zijn aandringen gehouden Internationaal Meteorologisch congres te Brussel in 1864 werd tot uniforme waarnemingsmethoden en publicatie van de resultaten der waarnemingen besloten, hetwelk zeer veel tot het verkrijgen van meerdere kennis heeft bijgedragen en dit nog doet. Met recht wordt dan ook M. als de grondlegger der maritieme meteorologie en oceanographie beschouwd. Aan den Amer. Secessieoorlog 1861-’66 nam M. aan de zijde der Z. staten deel. In 1868 werd hij prof. in de meteorologie aan het Militaire instituut Virginia te Lexington. Zeer bekend is zijn werk: The Physical Geography of the Sea and its Meteorology (Londen 1855). Wissmann. Mausbach, Jose p h, bekend moraal-theoloog en apologeet. * 7 Febr. 1861 te Wipperfeld, f 31 Jan. 1931 te Ahrweiler. Hij werd in 1892 prof. in de apologetiek en de moraaltheologie aan de univ. te Munster, was tevens domproost van het kathedraal kapittel te Munster (1917) en doctor honoris causa van de univ. te Bonn (1919). Dc voornaamste zijner talrijke werken zijn: op het gebied der apologetiek: Religion, Christentum, Kirche. Kine Apologetik für wissensch. Gebildeten (3 dln., 1911, 61923, in samenwerking met G. Esser); Grandzüge der kath. Apologetik (1916, 41920); Dasein und \\ esen Gottes, waarvan slechts 2 van de 4 voorgenomen deelen verschenen (1929 en 1930). Op het gebied der moraaltheologie: Die kath. Moral, ihre Methoden, Grundsatze und Aufgaben (1901), later omgewerkt en uitgegeven onder den titel: Die Kath. Moral und ihre Gegner (*1923); Die Ethik des hl. Augustinus (2 dln. 1909; 21929); Ehe und Kindersegen vom Standpunkt der christl. Sittenlehre (1916, 161925); Kath. Moral – theologie (3 dln. 1918,71930). Ook heeft hij belangrijke werken over politiek, opvoeding en Christelijke vrouwenbeweging gepubliceerd [o.a. Altchristl. u. moderne Gedanken über Frauenberuf (1906, 71910)1. Als lid van de Nationale Vergadering heeft M. ook aandeel gehad aan het opmaken der nieuwe Duitsche grondwet van Weitnar (1920). Lit. : G. Schreiber, J. M. Sein Wirken für Kirche und Staat (1931); A. Janssen, Mgr. J. M. (in Ephemerides Theol. Lovanienses VIII 1931, waar verdere literatuuropgave). A. Janssen. Mausoleum, benaming voor een grootsch uitgevoerd graf of grafmonument, oorspr. het grafmonument, dat koning Mausolus van Carië voor zich en zijn gemalin in Halicarnassus omstreeks het midden van de 4e eeuw v. Chr. liet oprichten; de bouwmeester zou Pytheus geweest zijn, terwijl ook Bryaxis, Leochares, Scopas en Timotheus er als beeldhouwers aan arbeidden; behoorde tot de zeven wereldwonderen. Bekend zijn o.a. de m. van Augustus en Hadrianus te Rome. Zie ook -> Grafmonument. L i t. : Krischen, Dor Entwurf des Mausolleions, in • Zschr. für Bauwesen (1927). W. Vermeulen. Mauvacrt, Ned. naam voor > Maubertus. iiiuuvr, a n t o n, i\ed. schilder (olie en aquarel) I 1 en etser. * 18 Sept. 1838 te Zaandam, f 5 Febr. 1888 te Arnhem. Leerling van P. F. v. Os en W. Verschuur. Werkt samen met P. J. C. Gabriel, W. Maris en J. W. Bilders te Oosterbeek (1866-’59), daarna te Amsterdam, Haarlem en Den Haag. Vestigt zich in 1878 te Laren. M. behoort tot de meesters der Haagsche School. In zijn Haagschen tijd schildert hij Schevemngsche onderwerpen; te Laren bij voorkeur schapen op de weide. Op M.’s vroege werken neemt de vorm een grootere plaats in dan op de latere, die steeds toniger worden met fijne nuanceeringen van zilverig grijs en groen. In de musea te Amsterdam en Den Haag leert men het best dezen meester kennen, die een zeer gevoelig aquarellist was en wiens werken zich kenmerken door groote rust en poëtisch sentiment. L i t. : Zilcken, Peintres hollandais modernes. Korevaar-Hesselinq. Mavors, andere naam voor den Rom. oorlogsgod Mars. Mawardi, Aboe’l Haan Ali al, Mohamm. rechtsgeleerde der Sjafiïetische school. * 972 te Bagdad, f 27 Mei 1068 aldaar. Bekendste werk: Kitab al Ahkam al Soeltanijja (vert. d. S. Keizer : Publiek en administratief regt van den Islam, met een inl. over de toepasselijkheid van dat regt in Ned.-Indië, Den Haag 1862). Mawet, Fern a n d, componist. * 7 April 1870 te Vaux-sous-Chèvremont (Luik). Leerling van het Luiksch Conservatorium, waar hij tot 1935 orgelleeraar was. Samen met zijn broeders Lucien en Emile is hij als toondichter een der meest prijzenswaardige vertegenwoordigers van de Luiksche school. v. d. Bonen. Mawson, 1° sir Douglas, Eng. poolreiziger. * 6 Mei 1882 te Bradford. M. bereisde van 1902 tot 1903 de Nieuwe Hebriden, nam in 1907 deel aan de Zuidpoolexpeditie van Shackleton en leidde 1911-’l4 en 1929-’3l expedities in Antarctica, waar hij verschillende kustgebieden ontdekte en zoo veel bijdroeg tot de vaststelling van de uitgebreidheid van het Zuidpoolcontinent. Sedert 1920 is M. professor in de geologie te Adelaïde. de Visser. Werk: The Home of the Blizzard (1915). 2° Thomas Hayton, Engelsch landschapsarchitect. f 14 November 1933. Mawson werkte eerst onder John Wills, later studeerde hij in vsch. landen. Tot zijn scheppingen behooren o.a. de tuinen van het Vredespaleis te Den Haag, stedenaanleg te Northampton, Saloniki, Athene. „Lecturer” in landschapsaanleg aan de univ. te Liverpool, president van het Institute of Landscape Architects. Werken; Life and work of an english landscape architect (1929); The art and craft of garden making; Studies on town planning, parks, boulevards and open spaces. Moerlnnds. Max van Baden, Duitsch officier en staatsman, zoon van prins Wilhelm. * 10 Juli 1867 te Karlsruhe, f 6 Nov. 1929 te Salem. Hij stond bekend om zijn liberale en parlementaire sympathieën. In Oct. 1918 volgde hij graaf Hertling op als rijkskanselier, voerde het parlementaire stelsel in, deed op 6 Oct. het vredesaanbod aan pres. Wilson, en bewerkte op 9 Nov. den troonsafstand van keizer Wilhelm. Hij weigerde echter de functie van rijksregent. Werken: Völkerbund und Rechtsfriede (1919); Die moralischen Offensive (1921); Erinnerungen und Dokumente (1927). Li t. : A. Keim, Prinz M. v. B. und das Kriegskabinett (1922); Ziekurseh, Gesch. des neuen Kaiserreichs (111 1930). Cosemans. Maxentius, Marcus Aurelius Vale r i us, keizer van Rome (306-312). Zoon van > Maximianus Herculius. Toen deze te zamen met Diocletianus de regeering neerlegde in 305, hoopte M. tevergeefs tot Caesar te worden benoemd. Hij trok op naar Rome en liet zich tot Augustus uitroepen. Zijn vader hielp hem, maar trachtte zelf de kroon weer terug te winnen, en moest door zijn zoon verdreven worden. Daar M. als keizer, o.a. om zijn wreede houding tegen de Christenen, niet voldeed, trok Constantijn tegen hem op, en versloeg hem in den beroemden slag bij den Pons Milvius, waaraan het verhaal van Constanten’s verschijning is verbonden. M. verdronk in den Tiber. Slijpen. Basiliek van Maxcntius, door Maxentius begonnen en door Constantijn voltooid omstreeks 316 op het Forum Romanum te Rome, en sterk afwijkend van de basilica, die sedert Constantijn voor den kerkbouw normatief geweest is: de middenbeuk met een spanwijdte van 25 m kreeg drie kruisgewelven, en de zijbeuken waren elk overdekt met drie tongewelven. Uit de overblijfselen kan men zich een idee vormen van de geweldige afmetingen van het gebouw. Zie afb. 1 in kol. 65 in dl. IV. E. De Waele. Maxima (Lat., = meeste), 1° meervoudsvorm van ■> maximum. 2° (M uzi e k) > Mensuraalnotatie. 3° (Wis k.) Maxima cn minima. Is de reëele functie y = f(x) in de > omgeving van het punt x 0 gedefinieerd, en bestaat er nu een voldoend kleine omgeving AB van het punt xO, zoodanig dat de waarde der functie in de van x 0 verschillende punten van het segment AB kleiner dan of gelijk aan de waarde der functie in x 0 zelf is, dan zegt men dat de functie f(x) in x 0 een maximum heeft. Is de functie in de omgeving van het punt x, gedefinieerd en bestaat er een voldoend kleine omgeving CD van Xj, zoodat de functiewaarde in de van x, verschillende punten van CD grooter dan of gelijk aan de functiewaarde in Xi is, dan heeft f(x) in x, een minimum. De differentiaalrekening geeft regels ter bepaling van de maxima en minima. T. Ridder. Maxiinaalschakelaar is een in de electrotechniek toegepast type stroomonderbreker, welke automatisch uitschakelt, zoodra de stroomsterkte een zekere maximumwaarde, waarop de schakelaar is afgesteld, overschrijdt. Een electromagneet, waarvan de windingen door den te controleeren stroom doorloopcn worden, brengt bij het overschrijden van een bepaalde stroomsterkte een anker in beweging, waardoor direct via ontgrendelde pal en veer, of indirect via pneumatische besturing, de schakelaar in uitgeschakelden stand wordt gebracht. Beijnes. Maximale waardeerinjjj (econo m ie) is een begrip van groote beteekenis in het ruilverkeer. Het individu of de groep of de gemeenschap, die eenig goed of eenigen dienst begeert, is niet bereid daarvoor meer dan een bepaald bevredigingsmiddel (meestal een zekere som gelds) te geven. Zou men meer moeten geven, dan ziet men van den ruil af. Deze m. w. is uiteraard geen onveranderlijke grootte. Zij wordt op elk tijdstip door een aantal factoren bepaald. Dringendheid van behoefte of begeerte, prijzen en waardeeringen in aangrenzende ruilprocessen en zooveel meer laten hun invloed op de concrete m. w. gelden. Het begrip m. w. is ook door de theoretici van de Oostenrijksch-Amerikaansche School miskend, althans in hun schemata van het ruilverkeer zeer onvoldoende tot uiting gebracht. Het verband tusschen dezen subjectieven factor der prijsvorming en de andere subjectieve factoren (als machtspositie, marktpolitiek en maatregelen der gemeenschap) alsook den objectieven factor der prijsvorming (het ruilfonds) is nog altijd een zeer verwaarloosd gebied. Zie verder > Minimale waardeering en > Waarde. Li t. : J. A. Veraart, Arbeidsloon ; E. von Böhm-Bawerk, Kapital und Kapitalzins; J. B. Clark, The Distribution of Wealth. Veraart, Maxime [Lat. maxima (regula) = hoogste norm (van willen en handelen)], in de zedenleer van Kant het algemeene subjectieve beginsel, dat de menschelijke handeling leidt, en dat met het objectief beginsel, nl. de zedenwet, moet overeenstemmen. Maximianisten, afgescheiden groep van > Donatisten, volgelingen van den diaken Maximianus van Bagaï. Ze werden langen tijd fel bestreden door de andere groep, de Primianisten van bisschep Primianus van Carthago. L i t.: Monceaux, Hist. litt. de I’Afrique chrét. (VI 1922, 113 vlg.). Maxima en minima. Maximianus, 1° Aurelius Valerius Herculius, opgeklommen van gemeen soldaat tot mederegent van zijn vriend en keizer > Diocletianus; in 286 benoemd tot „augustus”, bestuurde hij het W. Rom. rijk (residentie Trier) en verjoeg de Franken, Alemannen en Bourgondiërs. Na in 306 afstand van de regeering te hebben gedaan, trad hij een jaar later weer naast zijn zoon Maxentius als augustus op. Door zijn zoon verdreven en gevlucht naar zijn schoonzoon keizer Constantijn, werd hij gedood te Marseille (310 n. Chr.), toen hij Constantijn belaagde. AO T „i. ,11 „'Ui-/,». „U /In On RnKf non rlo ODim 2° Lat. dichter uit de 2e helft van de be eeuw n. Chr., beroemd redenaar en afgezant van Theodorik naar het hof in Byzantium. Bewaard zijn gebleven 6 elegieën, vol imitatie en plagiaat van Klassieke dichters. Witlox. Maximianus van Ravenna, Heilige, bisschop van Ravenna. * 498 te Pola, f 21 of 22 Febr. 666 te Ravenna. Als diaken in zijn geboortestad door keizer Justinianus in 546 tot bisschop van Ravenna benoemd en door paus Vigilius te Patras in Griekenland gewijd. Hoewel de inwoners in den beginne weinig ingenomen waren met de toewijzing van een bisschop door het keizerlijk gezag in het Oosten, won hij dezer gunst door de voltooiing van de beroemde kerken van S. Vitale en van S. Apollinare in Classe en den bouw van S. Andrea en S. Stefano in Ravenna en van de S. Maria Formosa in Pola. Zijn naam is ook verbonden aan de „cathedra massiraiana”, den bisschopszetel in het biss. paleis, bekend als het meest waardevolle product van de laat-Christelijke ivoorsnijkunst. De zetel is jammer genoeg niet meer ongeschonden. Elf van de 39 in ivoor gesneden tafereelen zijn geheel verdwenen, nog enkele zijn in buitenlandsche musea. Hoewel de echtheid wel eens werd betwist, o.a. door Martroye in Bulletin de la soc. nat. d. antiquaires de France, 1919, is er toch alle grond, ze als een werk uit den tijd van bisschop M. te beschouwen en met hem in verbinding te brengen. Zie afbeelding 5 op de plaat Ivoor t/o kol. 267 in dl. XIV. Zijn leven is beschreven door Agnellus in het Liber Pontificalis van Ravenna, uitg. in Mon. Germ. Script, rer. langobard., 325-333. Zijn feest wordt gevierd op 22 Februari. Brandsma Maximiliaan I, hertog, sedert 1623 keurvorst van Beieren (1597-1661). * 17 April 1573 te München, f 27 Sept. 1651 te Ingolstadt. Werd door zijn opvoeding bij de Jezuïeten tot een overtuigd Katholiek gevormd, evenals zijn neef keizer Ferdinand II; steunpilaar der Kath. partij in den Dertigjarigen oorlog, ontving hij na de nederlaag der Boheemsche Protestanten de Opperpfaltz en de keurvorstelijke waardigheid, ook voor zijn opvolgers; speelde tot aan den Westfaalsohen vrede een groote rol in de Duitsche zaken en was voor Beieren een heerscher van veelzijdige bekwaamheid en verdiensten. Li t. : Schreiber, M. I, der Kath., Kurfürst von Bayern, und der Dreissigjahrige Krieg (1868). v.Gorkom. Maximiliaan II Jozef, koning van Beieren (1848-’64). * 28 Nov. 1811 te Nymphenburg, f 10 Maart 1864 te München. Zoon van Bodewijk I en Tlierese van Saksen-Hildburghausen. Hij ondernam vsch. reizen naar Italië en Griekenland, en leefde gewoonlijk teruggetrokken in het slot Hohenschwangau (bij Füssen) omringd van geleerden en kunstenaars. In 1848 besteeg hij den troon en koos aanvankelijk liberale raadslieden, doch keerde na 1860 tot de reactie terug. Hij verzette zich tegen de unionistische pogingen van het Frankf. Parlement (> Frankfort, s.v.), onder Pruisische hegemonie; steunde daarentegen Oostenrijk, en trachtte een bond van Duitsohe middenstaten op te richten tusschen Pruisen en Oostenrijk (> Triaspolitiek, en > Vier-Koningenbond). M. bevorderde in groote mate de wetenschappen in zijn land: hij deed vsch. beroemde geleerden naar München komen (Liebig,Sybel) zonder op godsdienstige gezindheid te letten, wat de misnoegdheid der streng Kath. partij verwekte. M. huwde 1842 met prinses Maria van Pruisen. ! L i t.: v. Döllinger, König M. 11. und die Wissenschaften (Akad. Vortr., Bd. II 1889); Kohut, König M. und der Philosoph SeheUing (1914); Doeberl, Entwicklungsgeschichte Bayerns (111 1931). Bousse. MaximUiaan I, keizer van Duitschland (1493-1619). * 22 Maart 1459 te Wiener-Neustadt, t 12 Jan. 1519 te Wels. Werd in 1486 Roomschkoning als zoon van keizer Frederik III; zijn kortstondig huwelijk met Maria van Bourgondië (1477- ’B2) bracht hem in beteekenisvolle betrekkingen met de Nederlanden en in oorlogen met Frankrijk, dat allerminst gaarne den Duitschen invloed in West-Europa zoozeer zag vergroot. Ook in Italië kwam hij met Frankrijk in botsing, vooral sedert zijn huwelijk met Blanca Maria Sforza, dochter van den hertog van Milaan, waardoor hij de Duitsche macht in Italië wilde herstellen. Ook in het Rijk zelve moest hij menigen strijd voeren, doordat hij de rijksinrichting wilde verbeteren, o.m. door de instelling van het Rijkskamergericht, den eeuwigen landvrede en de krcitsindeeling, hetgeen alles mislukte door de hardnekkige tegenwerking der vorsten, tot onheil van het Duitsche volk, dat in Maximiliaan zijn „laatsten ridder” eerde. Hij was een veelzijdig begaafd heerscher, beminnelijk en welsprekend, beschermer van kunst en wetenschap, vriend der Humanisten. Lit. : Ulmann, Kaiser M. I(2 dln. 1884-’91); Heyck, M. I (1898); Jansen, Kaiser M. I (1905). v. Gorkom. Maxi mi liaan 11, keizer van Duitschland (1664-’76), zoon van Ferdinand I. * 1 Aug. 1527 te », Weenen, f 12 Oct. 1576 te Eegensburg." Ofschoon xvn. 12 ; Katholiek opgevoed, knoopte hij velerlei betrekkingen . aan met de Duitsche Prot. vorsten. Hij bleef zijn levenlang wankelen in zijn godsdienstige overtuiging. (. Lit. ; Bibl, M. 11, der ratselhafte Kaleer. Ein Zeitg bild (1929). v. Oorkom. " Maximiliaan van Egmond, stadhouder van j Friesland, Egmond (kol. 795). Maxim!liaan Hendrik, aartsbisschop-kcurvorst van Keulen (1650-’88), zoon van hertog Albrecht VI van Beieren. * 8 Oct. 1621 te München, f 3 Juni 1688 te Bonn. Verkreeg ook de bisdommen Luik en Hildesheim, in 1683 daarbij nog het bisdom Munster. Was mede-oprichter van den Franschgezinden Rijnbond van 1668 en streed als bondgenoot van Bodewijk XIV 1672-’74 tegen de Staten-Generaal. L i t.; Huisman, Essai sur le règne du prince-évêque de Lièg-e Maximilien-Henri de Bavière (Brussel 1899). v. Gorkom. . Maximiliaan Fcrdinand Jozef, aartshertog van Oostenrijk, keizer van Mexico. * 6 Juli 1832 te Weenen, j-19 Juni 1867 te Querétaro. Jongere broeder van keizer Frans Jozef. In 1867 gehuwd met Charlotte, dochter van koning Leopold I van België; 1857-’59 gouverneur-generaal van het Lombardisch-Venetiaansch koninkrijk. Hij liet zich door Napoleon 111 overhalen de keizerskroon van Mexico te aanvaarden, welke hij 10 April 1864 ontving uit de handen van de leiders der Kath. partij van Mexico. M.’s positie steunde echter op de Fransche troepenmacht onder Bazaine. Zijn besluiteloosheid en wankelmoedigheid inzake politiek bezorgden hem weldra de grootste moeilijkheden. Toen de Ver. Staten van N. Amerika met een oorlog dreigden, trok Napoleon zijn troepen terug (1867). M. voerde dan een wanhopigen strijd tegen den president Juarez. Hij werd in de stad Querétaro ingesloten, en door verraad aan generaal Escobedo overgeleverd. 19 Juni 1867 werd hij samen met de generaals Maximiliaan I van Duitschland. Houtsnede van A. Dürer (ca. 1518). Miramon en Mejia gefusilleerd. Hij liet vsch. werken na, meestal reisindrukken: „Reiseskizzen”, enz. L i t.: Schmit v. Tavera, Die Mexik. Kaisertragödie (21903); Bgon Caesar, graaf Corti, M. and Charlotte of Mexico (1928); M. Emperor of Mexico, memoirs of his private secretary (1934). Bousse. Maximilianus en gezellen, > Slapers (Zeven). MaximiUa, medehelpster van > Montanus in de verbreiding van het Montanisme. Maximinus Thrax, Caius lulius Verus Maxima s, Romeinsch keizer (235-238). * 173 in Thracië, van Gotische afkomst, f 238. Een man van enorme lichaamskracht. Eerst herder, daarna soldaat en populair in het leger, vermoordde hij Alexander Severus en liet zich in diens plaats tot keizer verheffen. Zijn regeering werd, naast dapperen strijd tegen den buitenlandschen vijand, een reeks van moorden en wreedheden. Zelf liet hij, met zijn begaafden zoon Maximinus, in eigen legerkamp het leven onder de hand der soldaten. Slijpen. Maximinus, Ariaansch bisschep van de Goten op den Balkan. Hij schreef een Dissertatio contra Ambrosium naar aanleiding der synode van Aquileja (381), waar S. Ambrosius voorzitter was, en preeken, die op naam van » Maxhnus van Turijn staan. Men heeft hem geïdentificeerd met den Ariaan Maximinus, die in 427 of 428 in Hippo tegen S. Augustinus disputeerde. Ook heeft men hem het > Opus imperfectum in Mathaeum van Pseudo-Chrysostomus toegeschreven. Sinds Stiglmayr heeft aangetoond, dat dit werk oorspr. in het Grieksch werd geschreven, zou M. hoogstens als Lat. vertaler in aanmerking komen. Franses. L i t.: Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (111 21928, 595-597); Dict. Théol. Cath. (X 1928, 466-472). Maximinus van Tricr, Heilige, bisschep van Trier. f 12 Sept. 362 of 353 te Poitiers. Hij nam 336- 338 den H. Athanasius tijdens diens verbanning in zijn paleis op en steunde hem in zijn strijd tegen de Arianen. In de pseudo-synode van Philippopel in 343 werd hij door de Arianen van allerlei misdaden beschuldigd, veroordeeld en in den ban gedaan. In 362 ging hij met den H. Servatius naar Konstantinopel om keizer Constantius tot milder maatregelen over te halen, doch zonder onmiddellijk gevolg. Op de terugreis stierf hij. Zijn lijk werd naar Trier overgebracht en in den herfst van 363 in de Sint-Janskerk aldaar begraven. Met deze kerk werd het klooster van Sint Maximinus verbonden. Zijn hoofd wordt vereerd in de kerk te Pfalzel bij Trier. Zijn feest wordt op 29 Mei reeds in het Martyrologium Hieronymianum vermeld. Li t. : V. Garenleld, Die Trierer Bischöfe des 4 Jahrh. (diss., Bonn 1888); Acta Sanct. 29 Mei; Leven uit de 8e eeuw in Mon. Germ. Script, rer. merov. (III). Brandsma. Maximum, 1° (m ot e o r.) Anticycloon. 2° (P 1a n t k.) > Cardinaalpunten. Maximum-en-minimumthermometcr, > Thermometer. Maximumstelsel is een door de Ned. > Drankwet genormeerde, de kleinhandelaren (verkoop beneden 10 1) verbindende maatregel, betreffende het hoogste aantal > vergunningen en verloven A, met het doel, misbruik van > sterke en zwak-alcoholische dranken als volksverschijnsel tegen te gaan door het beperken van het aantal verkoopgelegenheden. De vergunningen en verloven, die voor het maximum in aanmerking komen, zijn: tap- en slijtvergunningen, sociëteitsvergunningen en verloven A. Hotelvergunningen tellen niet mee voor het maximum, evenmin de verloven B. Het maximaal aantal vergunningen en verloven A is voor iedere gem. vastgesteld, afhankelijk van het getal inw. Zoo mogen in gem. met meer dan 60 000 inw. op elke 600 inw. één vergunning en één verlof A zijn; in gemeenten met niet meer dan 10 000 inw. één vergunning en één verlof A op elke 260 inw. Op voorstel van den gemeenteraad kan de Kroon het maximum verlagen. Bij uitzondering kan het worden verhoogd voor buitengewone inrichtingen van maatschappelijk verkeer. Om in gemeenten, waar feitelijk het maximum reeds is overschreden, op het maximum terug te komen, bepaalt de wet, dat men alleen een vergunning (of verlof A) kan bekomen, door twee afstandsverklaringen van bestaande vergunning- (of verlof A-)houders te koopen en deze over te leggen; uitgezonderd zijn localiteiten, waar vóór 1 Mei 1881 sterke drank verkocht werd; voor deze kan als regel licentie verkregen worden. De gemeenteraad is bevoegd voor bepaalde wijken geen vergunningen of verloven A te verleenen, of in beperkter aantal dan het bepaalde maximum. De wet geeft vrijstelling wat betreft den verkoop van sterken drank in internationale restauratierijtuigen, op internationale booten, in militaire localiteiten en legerplaatsen voor hem, die van het militair gezag toestemming daartoe verkregen heeft; zwak alcoholische dranken mogen ook vrij verkocht worden in niet-intemationale restauratierijtuigen en op booten, alsmede in winkels, pakhuizen e.d., mits in gesloten flesschen, kruiken enz., waarop het alcoholpercentage is vermeld. Lit. : De Drankwet; de Brey, De nieuwe Drankwet (1931). Kruisverband Seminarie Hoeven. Maximumwetten, wetten tegen prijsopdrijving, waarin een maximum-prijs wordt vastgesteld, dien men voor bepaalde artikelen mag vragen. Ze bestonden in Fr. al onder Lodewijk XV en Lodewijk XVI, maar vooral tijdens de Revolutie. De > Enragés eischten ze, waarom de Jacobijnen, ondanks het verzet van de Girondijnen, toegaven. Eerste m. 4 Mei 1793 op korenprijzen; 29 Sept. 1793 en 21 Febr. 1794 volgde een m. op allerlei, waarin o.a. ook de loonen geregeld werden. Doordat boeren en leveranciers de voorraden vasthielden, hadden de m. weinig succes en werden ze 23 Dec. 1794 ingetrokken. V.Claassen. In België werden tijdens de Duitsche bezetting (1914-’18) door het „Generale gouvernement” talrijke besluiten getroffen, waarbij maximumprijzen werden gesteld, vnl. voor den handel in producten van eerste noodzakelijkheid, o.m. brood, granen, suiker, boter, vleesch, aardappelen enz.; ook voor zekere grondstoffen. Deze besluiten hadden meestal bevordering van den sluikhandel ten gevolge. Na den oorlog werden in België nog maximumprijzen vastgesteld vnl. onder het ministerie Wauters in uitvoering van het besluit van 5 Nov. 1918. Deze maximumprijzen hadden betrekking op de koopwaren en alle volstrekt noodige levensmiddelen voor de bevoorrading. _ Rondou. Maximus Clodius Pupicnus, > Pupienus. Maximus Confcssor, Heilige, Kerkvader, abt. * Ca. 580 te Konstantinopel, f 13 Aug. 662. M., uit voornaam geslacht, ging in staatsdienst en werd eerste secretaris van keizer Heraclius. Omstreeks 630 trad hij in een klooster in het tegenwoordige Skoetari en werd weldra abt. In 645 was hij in N. Afrika en won in Karthago schitterend een officieel dispuut met ex-patriarch Pyrrhus van Konstantinopel over het > Monotheletisme. Hij spoorde de Afrikaansche bisschoppen aan, op synoden die ketterij te veroordeelen, ging naar Rome en bewoog paus Martinus I de synode van Lateranen bijeen te roepen (649), waar het Monotheletisme, de > Ecthesis van Heraclius en de Typus van Constans II veroordeeld werden. De keizer liet hem gevankelijk naar Konstantinopel voeren en verbande hem naar Thracië. In 662 werd hij voor een synode in Konstantinopel gedaagd. Daar werd hem de tong uitgesneden en de rechterhand afgekapt, waarna hij verbannen werd naar de Oostkust der Zwarte Zee, waar hij kort daarna stierf. De leer van M. is geheel Christo-centrisch en hij ziet in de wereldgeschiedenis het proces der Menschwording van God en der vergoddelijking van den mensch, in zoover de mensch opnieuw het evenbeeld van God moet worden. Zijn leer is vervat in tal van werken: exegetische, waarin hij antwoord geeft op bijbelkwesties; dogmatisch-polemische, in hoofdzaak weerlegging van Monophysisme en Monotheletisme; ascetisch-mystische, waaronder uitgebreide bloemlezingen van Vaderteksten. Een zeer groote bloemlezing van teksten uit de H. Schrift, uit kerkelijke en profane schrijvers (Capita theologica) is hoogstwaarsch. pas in de 9e eeuw ontstaan op grond der Sacra Parallela van Joannes Damascenus; een mystagogia; een handleiding voor de kerkelijke tijdrekening, brieven en drie hymnen. Vooral moeten echter genoemd worden zijn verklaringen op de werken van Pseudo-Dionysius den Areopagiet, dien hij hoog vereerde. Zijn verklaringen hebben veel bijgedragen tot de kennis en verspreiding van diens werken in de M.E. M. is een der beste theologen en diepste mystici der Oude Kerk. Zijn taal is moeilijk en zijn werk is niet systematisch, maar niettemin van hooge waarde. Ui t g.: Migne, Patrol. Graeca (XC—XCI). Lit. : Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (V 1932, 28-35); Dict. Théol. Cath. (X 1928, 448-459). Frames. Maximus Planudcs, > Planudes. Maximus van Turijn, bisschop en volksredenaar. * Ca. 380, f kort na 465. In een groot aantal korte en volksche preeken waarschuwde hij tegen heidensch bijgeloof, troostte hij zijn kudde tijdens den inval der Hunnen, hield hij helder en krachtig de zuivere geloofsleer en de Christelijke zedenleer voor. Sommige preeken staan echter ten onrechte op zijn naam. Hij nam o.a. deel aan een synode van Milaan (451) en Rome (465). U i t g.; Migne, Patrol. Lat. (LVII). Lit. Bardenhewer, Gesch.d. altkirchl Lit. (IV 1924, 610-613); Dict. Théol. Cath. (X 1928, 464-466). Frames. Maxwell, James Clerk, Eng. natuurkundige. * 13 Juni 1831 te Edinburgh, f 6 Nov. 1879 te Camhridge, waar hij sinds 1871 prof. was en directeur van het door hem ingerichte laboratorium. Reeds op zijn 15e jaar leverde hij zijn eerste wetensch. werk. M. heeft de ideeën van Faraday in mathematischen vorm gebracht en de naar hem genoemde grondvergelijkingen der electrodynamica opgesteld. Zijn electromagnetische lichttheorie opende een nieuw tijdperk voor de physica. Ook op het gebied van de kinetische gastheorie (zie onder, sub wet van Maxwell-Boltzmann) en de warmtetheorie leverde hij baanbrekend werk. M. was in den omgang een aangenaam mensch en zeer godsdienstig. Voor den > Kurketrckkerrcgel van Maxwell, zie aldaar. Werken: Dynamical theory of the electric field (1865); Electricity and Magnetism (1873). —■ Lit. : Campbell en Garnett, Life, Corresp. and Occasional Writings of J. C. M. (Londen 1884). J.v.Santen. Theorie van Maxwell. Volgens M. is de electriciteit een onsamendrukbare stof, die alle materie en de leege ruimte doordringt. Is een lichaam positief geladen, dan beteekent dit, dat het een teveel aan electriciteit bezit; heeft het een negatieve lading, dan heeft het een tekort aan electriciteit. Wordt nu op een geïsoleerd opgestelden geleider een positieve lading gebracht, dan zal deze lading buiten den geleider moeten treden wegens de onsamendrukbaarheid, de electriciteit van het omringende diëlectricum wordt opzij gedrukt (dwangtoestand). Is een lichaam negatief geladen, dan treedt daarentegen de electriciteit uit het omringende diëlectricum in het lichaam. Zie verder > Faraday-Maxwell (theorie van). Borghouts. Wet van Maxwell-Boltzmann. Om tot een verklaring van de gaswetten te komen, had men formules afgeleid, berustende op de aanname, dat de gasmoleculen alle even snel bewogen, in drie richtingen, loodrecht op elkaar, in iedere richting evenveel. Dit beeld was echter veel te eenvoudig en de gaswetten werden er dan ook niet volledig mee verklaard. Nadat Clausius reeds enkele verbeteringen had aangebracht (1857), slaagde M. er met behulp van de waarschijnlijkheidsrekening in, een formule af te leiden voor eenatomige moleculen (1869), waarbij de moleculen willekeurige snelheden en richtingen konden hebben. Met behulp van deze formule was het nu mogelijk van een gas, waarvan het aantal, de totale massa en de kinetische energie der moleculen bekend was, de aantallen moleculen voor de verschillende snelheden te bepalen (snelheidsverdeelingswet van M.). Deze formule werd nog uitgebreid door Boltzmann (1868) tot meeratomige moleculen, terwijl hij tevens een uitwendig krachtenveld (bijv. zwaartekracht) toeliet. In plaats van de kinetische energie van de moleculen moet men nu nemen de totale energie van het gas, dus kinetische -f uitwendige potentieele + inwendige potentieele energie. De aldus verkregen formule, de wet van Maxwell-Boltzmann, is van groot belang voor de kinetische gastheorie. Lit.: P. en T. Ehrenfest, Eneyklopadie der Mathem. Wissensch. (IV, Heft 32). J.v. Santen. May, 1° Ernst, architect. * 27 Juli 1886 te Frankfort a. d. M. M. was 1925-’3O stadsarchitect aldaar, later werkzaam in Sowjet-Rusland. Ontwierp o.a. vele tuinstadswijken. Vertegenwoordiger van de zgn. > Nieuwe Zakelijkheid. 2° Jan Cornelisz. Ned. zeeman, leefde begin 17e eeuw. Hij trachtte zoowel in het N.W. als in het N.O. een doorvaart naar Indië te vinden. Naar aanleiding van zijn tocht naar N. Amerika werd door eenige reeders de Compagnie van Nieuw-Nederland J. C. Maxwell. gesticht, welke op het eiland Manhattan een fort bouwde. Het bekende eiland ■> Jan Mayen is door een neef van May, nl. Jan Jacobsz., in 1614 ontdekt. Lit. : S. Muller F. Z., De Reis van Jan Cornelisz. May naar de Ijszee en de Amer. kust 1611-1612 (uitg. door de Linschotenvereeniging, 1909). de Visser. 3° Kar 1, Duitsch schrijver van jeugdlectuur en reisverhalen, vol bonte verbeelding en voorgewend autobiographische avontuurlijkheid. * 26 Febr. 1842 te Hohenstein, f 30 Maart 1912 te Radebeul. Van geringe kunstwaarde, zijn M.’s boeken nochtans doorgezonde ethiek en religiositeit gedragen. Een onwaardige campagne, gevoed door ’n uitgeboet jeugdvergrijp, verbitterde zijn laatste jaren. Hij stichtte bij erflating een Karl-Mayfonds voor arme schrijvers. Karl May-Museum te Radebeul sinds 1928. U itg.: Gesamm. Werke (60 dln. 189Z-1933). —r, 11.: H. Wagner, K. M. (1906); Forst-Battaglia, K. M. (1931). Baur. Maya, afzonderlijke stam der > Indianen van Middel-Amerika. Zie ook > Amerikaansche Oudheden (II A, 2°). Mayans y Siscar, Gregor i o, Spaansch geleerde en criticus. * 1699, f 1781. M. schreef de eerste biographie over Cervantes (1737) en gaf de werken uit van fray Luis de León (1761), Sanchez de las Brozas (1768) en Luis Vives (1782). Andere werken: Origenes de la lengua caatellana (1737), waarin hij enkele weinig bekende en zeer belangrijke teksten publiceerde, o.a. Dialogo de la Lengua van Valdés; Bhetorica (1757). Borst. Mayenne, dept. in West-Frankrijk; opp. 5 212 km2, ca. 255 000 inw. (X 164, nr. 36). Hoofdstad Laval. M. ligt aan de Zuidzijde van het Armoricaansch Massief. Overwegend bouwland (tarwe, haver, aardappels, groenten, appels). De veeteelt is belangrijk (paarden, runderen, varkens). De mijnbouw levert ijzer, goud, marmer, anthraciet. Industrie: ijzer, machines, leer, textiel, Camenbertkaas, conserven. Heere. Mayer, 1° Johann Tobias, astronoom, autodidact. * 17 Febr. 1723 te Marbaoh, f 20 Febr. 1762 te Göttingen, waar hij sinds 1751 prof. was. Vooral zijn maantafels, voor lengtebepalingen op zee, hebben hem beroemd gemaakt. Hij ontving hiervoor (samen met den wiskundige Euler en den klokkenmaker Harrison) den prijs van de Eng. regeering voor verbetering der lengte-bepaling. P. Bruna. 2° J u 1 i u s Robert von, arts en natuurkundige. * 26 Nov. 1814 te Heilbronn, f 20 Maart 1878 aldaar. Was gemeente-arts te Heilbronn. M. is de ontdekker van de wet van het behoud van arbeidsvermogen. De eerste aanwijzingen hiervoor kreeg hij op reis met een Ned. schip naar Java, o.a. bij het onderzoek van het menschelijk lichaam. Na terugkeer publiceerde hij zijn waarnemingen en formuleerde genoemde wet. Eerst werd zijn werk niet gewaardeerd, later de prioriteit ervan bestreden. Dit schokte hem zoo, dat hij van 1852-’64 in een zenuwinrichting moest verblijven. Hij vond echter toen de voldoening, dat zijn werk overal erkend werd en hijzelf in den adelstand werd verheven. Lit.: J. J. Weyrauch, Die Mechanik der Warme in gesamm. Schriften (1893); id., Kleinere Schriften und Briefe, nebst Mittheilungen aus dem Leben. J. v. Santen, 3°Leendert Theodorus, kenner van het Javaansch en van het Jav. volksleven. * 20 Juli 1851 te Tandjoeng Kalk (res. Batavia), f 6 Nov. 1914 te Bandoeng. In 1872 bij de landelijke inkomsten en cultures geplaatst: ging in 1874 over naar het Binnenl. Bestuur, en werd in 1888 gepensioneerd, waarna hij zich aan het nemen van proeven op landbouwkundig gebied wijdde. Voorn, werken: Een blik in het Javaansche volksleven (2 dln. 1897). Olthof. Karl May. Maycrhold (Meyerhold), Wsewolod Emiljewitsj, Russ. acteur en regisseur. * 28 Jan. 1874 te Penza, uit Duitsche ouders. Eerst acteur in Moskou. Stichtte een gezelschap voor moderne opvoeringen. Later regisseur te St. Petersburg. Had zeer persoonlijke regie-opvattingen, welke hij na de revolutie, in het in 1920 door hem gestichte staatstheater te Moskou ten volle kon doorvoeren. L i t.: Gregor en Piilöp Miller, Das Euss. Theater (1927); Gourfinkel, Théatre russe contemporain (1931). Mayidi, plaats in Belgisch-Kongo, prov. Leopoldstad, district van Neder-Kongo, aan den rechteroever van de Inkisi. Missiepost van de Jezuïeten; grootseminarie voor vorming van inlandsche priesters. Maync (uitspr.: Mink), H arr y, Duitsch litterairhistoricus van de historisch-philologische school. ♦ 6 Aug. 1874 te Berlijn. Hoogleeraar te Marburg. V -*-*l*s. “ O Voorn, werken: Mörike (1902); Goethes Ur-Meister (1911); Immermann (1920); D. v. Liliencron (1923); C. F. Meyer (1925); G. Keiler (1923); Th. Fontane (1929); Die Bntwicklung der dt. Literaturwissenschalt (1927); Goethe und Bismarck (1932). Mayne, Zalige, > Cuthbert Mayne. Mayne, Ethel Colburn, Eng. schrijfster van short-stories uit een lersch geslacht. Publiceerde in het begin in The Yellow Boek onder pseud. Frances E. Huntley. In haar verhalen weet ze het wezenlijke leven van haar personen en hun karakters vanuit kleine details, handelingen en gesprekken vaak met verwonderlijke knapheid te benaderen. J. Panhuijsen. Voorn, werken: Come in (1917) ; Blindman (1919) ; Nine of Hearts (1923) ; The Inner Circle (1925). Mayo, 1° (lersch; Muigheo) graafschap in het N.W. van de lersche prov. Connaught (XII 512 nr. 128), in het N. en W. grenzend aan den Atlantischen Oceaan; opp. 5 682 km2,1 730 000 inw. Langs de diep ingesneden kust bergland (hoogste toppen Muilrea, 820 m, en Nephin, 770 m); naar het O. vruchtbaar laagland. Wegens het winderige en regenrijke klimaat meer veeteelt dan landbouw. Vischvangst in de rivieren en meren. Eenige linnen- en wolindustrie. Hoofdstad Castlebar. Vóór de kust liggen de Achilleilanden. G.deVries. 2° Rivier in N. Mexico (ca. 26°N., 109°W.). Mondt uit in de Golf van Califomië. Mayonnaise, koud bereide, door eieren gebonden zure saus, bestaande uit slaolie, azijn, mosterdpoeder en zout. Wordt gebruikt bij slaatjes en lunchschotels. Afgesloten bewaren op niet te koude plaatsen. Mayotta, Zuid-Oostelijk bergachtig eiland van den > Comoren-archipel, ten N.W. van Madagaskar (I 536 H 6); reikt boven de 600 m hoogte; heeft geitenteelt en tropische cultures; M. is door koraalvormingen omgeven. Mayr, F e 1 i x, Augustijn. * Ca. 1690 te München, f 1745 aldaar. Zeer bedreven in de werken van St. Augustinus, stelde hij daaruit o.a. een meditatieboek samen voor alle dagen en feesten des jaars, herhaaldelijk uitgegeven en vertaald; Divus Augustinus vitae spiritualis Magister (München 1727; laatste uitg. vermoedelijk: Barcelona 1895). Lit. : Ossinger, Bibl. Aug. (571-572); Lanteri, Postr. saeo. sex Rel. Aug. (111, 45). Claesen. Mayro (de Maironis), Franciscus, Franciscaan, leerling van Duns Scotus. * Te Digne (Provence), f 26 Juli 1327 (?) te Piacenza. Sedert 1323 prof. aan de theologische faculteit van Parijs ; genaamd Doctor illuminatissimus et acutus en Magister abstractionum. Schrijver van talrijke philosophische en theol. werken. Shots. iMazadc, Louis Eraile Edmond Fern a n d, Fransch lyrisch dichter. * Oct. 1863 op het kasteel van Monac (Gard). Prot. van huis uit, bekeerde hij zich tot het Katholicisme. Aanvankelijk aanhanger van het symbolisme. Gaf in 1912 twee dichtbundels uit: Arbres d’Hellade en Athéna; hierom werd hij door velen als hoofd der Graeciseerende dichterschool begroet. Keerde later tot het symbolisme van zijn beginperiode terug. Willemyns. Mazagan, haven in het W. van Marokko, aan een goed beschermde baai gelegen (1536 B/Cl); de uitvoer bestaat vooral uit eieren, huiden, granen, vischconserven, varkens. Mazuhoea, Otomi-stam yan de Otomi-Manguegroep, beboerende tot de > Indianen van Middel-Amerika. Mazarin, Jules (eigenlijk: Giulio Mazarini), Fransch staatsman en kardinaal (sinds 1641). * 14 Juli 1602 te Pescina(inde Abruzzen), j-9 Maart 1661 te Vincennes. Trad in diplomatieken dienst van den paus en kwam daardoor in aanraking met Richelieu, die hem in Franschen dienst overnam ; door Richelieu kreeg hij het kardinalaat en werd diens opvolger als eerste minister (1642). Na den dood van bodewijk XIII (1643) wist hij zich bij diens weduwe en regentes Anna van Oostenrijk onmisbaar te maken, had met haar samen den opstand van de ■> Fronde te bestrijden, dien hij ten slotte overwon, en zette Richelieu’s politiek tegenover het buitenland consequent voort; maakte den Westfaalschen vrede en den vrede der Pyreneeën (1659) tot een triomf van het machtige Frankrijk over de Duitsche en de Spaansche Habsburgers. Bij zijn dood kon de jonge bodewijk XIV zelfstandig gaan regeeren over een tot krachtigen bloei gebracht land, dat verdere veroveringen zou kunnen maken. Li t. : Rooa, De Richelieu a M. 1642-’44 (1908); Robiquet, Anne d’Autriche, Louis XIII et M. (1912); Federn, M. (1922). v. Gorkom. Mazas, Jacques Féréol, Fransch vioolvirtuoos en componist. * 23 Sept. 1782 te Béziers, f 1849 aldaar. Zeer gevierd als violist. In 1808 schreef Auber een concert voor hem. 1837-’4l directeur der muziekschool te Kamerijk. Werken: concerten, variaties, etudes enz., alle brillaat en berekend op effect. Schreef een vioolschool, waarin het flageoletspel behandeld wordt. Mazatlan, havenplaats aan Mexico’s Pacifickust (23°8'N., 106°22'W.); ca. 23 000 inw. Katoen, confectie, uitvoer van ertsen feoud, zilver, koper), hout en suiker. Mazda, naam in de oudste gedeelten van de > Avesta voor de hoogste godheid, gewoonlijk verbonden met Ahoera, en beteekenend: de Wetende, de Wijze (> Ahoera Mazda). Mazdak, leider van een communistische sekte in Perzië einde 6e eeuw n. Chr. Het einde van den verbitterden strijd tusschen de Zoroastrische priesters en M. met zijn volgelingen was de volledige uitmoording der laatsten (628 of 629). Te oordeelen naar hetgeen de schrijvers der tegenpartij over M. ’s leer geven, was de kern ervan een veroordeelen van allen privaateigendom. L i t. : Th. Nöldeke, Gesch. der Perser und Araber zur Zeit der Sassaniden (1879). Zoetmulder. Mazdasnan, moderne half-religieuze beweging, vooral na den Wereldoorlog in Duitschland en Amerika verspreid, zich uitgevende als oud Arisch geloof. M. vereenigt syncretistische elementen van allerlei godsdiensten en heilsleeren, vooral Perzische. Ademhalingstechniek en onthouding van vleesch zijn middelen om tot reinheid en vereeniging met de godheid te komen. Het is een der vele uitingen van een ziekelijk mysticisme. De voornaamste propagandist ervan is O. Hanish. Zoetmulder. Mazdeïsme, leer over en vereering van > Ahoera Mazda in het Oude Perzië. > Parsisme. Mazée, gem. in de prov. Namen, ten N.O. van Couvin; ca. 900 inw. (vnl. Kath.); opp. 666 ha. Landbouw; houthandel. Middeleeuwsch kasteel. Mazelen (morbilli, < Lat. morbus = ziekte), zeer besmettelijke kinderziekte, waarvan de verwekker nog onbekend is. Acht a elf dagen na de besmetting vertoont het kind de verschijnselen van een lichte verkoudheid en vindt men de voor m. typische witte stipjes op den binnenkant der wangen (Kopliksche vlekjes). Gedurende dit prodromaal stadium is het kind reeds besmettelijk. De ziekte bereikt 3 a 4 dagen later baar hoogtepunt bij het optreden van den mazelenuitslag (exantheem), die het eerst optreedt in het gezicht aan de haargrens en achter de ooren, om zich vervolgens over het geheele lichaam uit te breiden. Het exantheem bestaat uit oorspronkelijk kleine, licht roode verhevenheden, welke zich uitbreiden en samenvloeien tot guirlande-achtige vlekken, welke na eenige dagen verbleeken, waarna een lichte schilfering van de huid volgt. De koorts, welke bij het optreden van den uitslag haar hoogtepunt bereikt, verdwijnt bij niet gecompliceerde gevallen na 3 a 6 dagen. Vooral de complicaties (long- en middenoorontsteking) vragen een groot aantal slachtoffers. Tijdig inroepen van geneeskundige hulp zal dikwijls compli- Kardinaal Mazarin. caties voorkomen, terwijl door tijdig isoleeren of inspuiten van bloed van herstellenden of van huisgenooten, die reeds vroeger m. doormaakten, getracht kan worden jonge, rachitische en tuberculeuze kinderen te beschutten. Koenen. Mazen, het versterken of repareeren van gesleten breiwerk door het imiteeren van breisteken met behulp van naald en draad. Mazcnzcle, gem. in Belg. Brabant (VI 96 B 2); opp. 224 ba; ca. 1 000 inw. (Kath.); landbouw. Mazeppa, Iwan St efanowitsj, betman der Oekraine-kozakken. * Ca. 1654, f 22 Sept. 1709 te Eender. Kwam als page aan het Poolsche hof, waar hij wegens een ongeoorloofde liefdesverhouding gestraft werd door een Poolschen magnaat, die hem naakt liet binden op een paard en hem aldus de wildernis injoeg; de kozakken bevrijdden en maakten hem tot hun betman. Eerst streed hij als bondgenoot van Peter den Grooten tegen de Turken, later met den Zweedsohen koning Karei XII tegen de Russen; vluchtte na de nederlaag bij Poeltawa (1709) met den Zweedschen koning over de Turksche grenzen en stierf in de Zweedsche legerplaats. Byron’s groote gedicht maakte M. zeer bekend. v. Oorkom. Mazun, Aziatische verzuurde en gegiste drank uit geiten- en buffelmelk bereid. Melkzuurbacteriën en melkgistcellen worden hier naast elkaar aangetroffen. L i t.: Kayser, Microbiologie appliquée ala transformation des produits agricoles (Parijs 1921). Mazurka, oorspr. een Poolsche nationale rondedans in 3/, of 3/8 maat. Typisch is het voetstampen en de Welslag aan den anderen voet. Het rhythme is rijk gevarieerd en de dansvorm bestaat uit een groot aantal kunstige figuren, met ruime speling voor improvisatie (Rosenhain beschreef er 66, Bemerkungen über das Tanzen, Sleeswijk 1821). Vanaf 1840 werd de m. als gezelschapsdans algemeen verbreid. Het rhythme werd rustiger en het tempo langzamer tot een sierlijken reidans. Chopin bracht dezen dansvorm in de klassieke pianoliteratuur. Beschrijving bij Klemm: Tanzkunst (blz. 133 vlg.). Terlingen-Lüclcer. Mazij, gem. in de prov. Namen, ten Z. van Gembloers; ca. 900 inw. (vnl. Kath.); opp. 564 ha; landbouw; marmergroeven, kalkovens. Kasteel. Mazzini, Giuse p p e, geestelijk leider van de radicale strooming in de Ital. Risorgimento-beweging. * 22 Juni 1805 te Genua, *j* 10 Maart 1872 te Pisa. Hij stichtte reeds heel jong politieke dagbladen en werd in 1830 carbonaro. Vanuit Marseille stelde hij een open brief op tot Karei Albert van Sardinië en vroeg daarbij tevergeefs, dat deze zich aan het hoofd van de nationale beweging in Italië zou stellen. Hij stichtte ook, onder de Ital. uitgewekenen, een geheime vereeniging, Giovine Italia (Jong Italië), die door alle middelen, ook gewelddadige, het oprichten van een liberaal-republikeinschen eenheidsstaat in Italië nastreefde (1831). Bij de revolutie van 1848 trad hij als soldaat in dienst bij het legioen van Garibaldi. Kort daarna werd hij te Livorno gekozen tot afgevaardigde naar de Constitueerende Vergadering te Rome. In Febr. 1849 werd hij met Armellini en Saffi aldaar tot drieman benoemd; hij ontwikkelde een groote werkzaamheid in het organiseeren der Romeinsche Republiek en in de verdediging van dezen revolutionnairen staat tegen de Franschen, die de pauselijke souvereiniteit wilden herstellen. Nadat Rome onder pauselijk bewind was terugge- keerd, stichtte hij te Londen een zgn. Europeesch democratisch comité, met het doel in alle landen de belangen der republikeinen te bevorderen. Van daar uit stookte hij ook herhaalde volksbewegingen aan, o.a. te Mantua (1862), Milaan (1853) en Genua (1867). Tegenover de meer voorzichtige politiek van Cavour stelde hij een veel radicaler republikeinsch program en ondersteunde de expeditie van Garibaldi naar Sicilië. Sindsdien hield hij zich afzijdig van de Ital. beweging, en trachtte in 1870 een opstand tegen het koninkrijk Italië te Palermo te verwekken. De staatsphilosophie van M. was een poging om de Romantiek met de denkbeelden van de Fransche Omwenteling te verzoenen. Zij werd vooral door Herder en de Saint-Simonisten beïnvloed; hij zelf was een dweepzieke idealist, die met bewonderenswaardige zelfverloochening en volharding, doch zonder onderscheid der middelen, de verwezenlijking van zijn denkbeelden nastreefde. Hij oefende een grooten invloed uit op de ontwikkeling van den nationalen geest in Italië. Werken: Verwezen zij hier alleen naar twee uitgaven van verzamelde werken, nl. Scritti editi ed inediti (eerst te Milaan, later te Rome, 20 dln. 1861-’9l) en de nationale uitgave in opdracht van het Ital. Parlement begonnen (Imola 1906-’33, in drie secties: Politica, Letteratura, Epistolario). Lit. : A. Lodolini, Bibliogr. mazziniana (Milaan 21932) ; het zeer belangrijk art. van M. Menghini in de Encicl. italiana (XXII 1934, 647-654) geeft veel lit. en bronnen. Lousse. Mazzoeehi, Domenico, componist. * Ca. 1600 te Veja. Een der belangrijkste componisten van de Romeinsche school. Voor de geschiedenis van het oratorium van belang door zijn „Aeneide” en „Gerusalemme liberata”. Schreef zoowel in monodischen als polyphonen stijl. In zijn werken komen reeds dynamische teekens voor (crescendo en decrescendo). Werken: gezangen, madrigalen enz. L i t.: H. Prunières, L’opéra italien en France avant Lully (1913). Piscaer. Mazzola, Francisco, genoemd Parmigian i no, schilder. * 11 Jan. 1503 te Parma, | 24 Ang. 1640 te Casal Maggiore. Geschoold in zijn vaderstad, waar hij al op jeugdigen leeftijd belangrijke opdrachten kreeg. Hij onderging vroeg den invloed van Correggio’s werk. In 1623 naar Rome, waar hij zeer geboeid werd door Raffael. Hier kwam hij zeer in eere en ontving groote bestellingen. Een aantal toen geschilderde portretten behooren tot zijn beste werken. Na een verblijf van vier jaren ging hij over Bologna terug naar Parma, waar hij de laatste tien jaren van zijn leven verbleef en zijn meesterwerken schiep, fresco’s, altaren en portretten. Vooral in het laatste genre hoort hij tot de grootste meesters der Ital. Renaissance; hier toonde hij monumentaliteit, gepaard aan gratie. Het groote aantal teekeningen, dat van hem nog bewaard wordt en waarin zijn schitterende gaven i duidelijk blijken, getuigt ook van zijn enorme werkkracht en laat zien, hoevele zijner ontwerpen niet tot uitvoering zijn gekomen. Als graveur heeft hij ■ tevens groote beteekenis, daarbij was hij een der eersten . in Italië, die etsen hebben gemaakt. L i t. ; L. Fröhlich-Bum, Parmigianino u. der Mauierismus (Weenen 1921). Schretlen. Mazzoth, Hebr. woord; de Septuaginta vertaalt het door azuma, de Vulgaat eveneens azyma. Het beteekent ongedeesemd (brood). Het woord wordt gebruikt om het Joodsche Paaschfeest aan te geven (Ex. 12.17). > Joden (sub IX. Joodsch gebak). Mazzuoli, Giuseppe, beeldhouwer te Siena. * 1644 te Volterra, f 1725 te Rome. Medewerker van Bernini. L i t.: A. B. Brinckmann, Barockskulptur( Burger’a Handb. d. Kunstwissensch.). Mbamba, Herero-stam, beboerende tot de Bantoe’s in ■> Afrika. Mbangala, Herero-stam beboerende tot de Bantoe’s in > Afrika. Mbanza beteekent, in de inlandsche taal van Neder-Kongo, belangrijk dorp. Komt dikwijls voor in de reisverhalen van missionarissen der 16e en 17e eeuw. Bijz. bekend is Mbanza-Mbata of „Ambasa”, tegenw. San Salvador (Angola). 1 wwi.uuvi Vxiusuiay. AI ha tl, > Gbandi. Mboeloenge, Niloto-Aequatoriale stam in > Afrika. Mbocndoc, Herero-stam, behoorende tot de Bantoe’s in > Afrika. Mbomoe of B o m o e, zijrivier van de Oebangi (Kongo), welke gevormd wordt door de samenvloeiing, te Jakoma, van de Mbomoe en de Oeële (XV 512 Fl). De M. vormt de grens tusschen Belg.-Kongo en Fransch-Aequatoriaal-Afrika. Ze is niet bevaarbaar. -i- ii*/iiovyu xivtjumiuiicHu imma. uxj jo mcv uc V dcix uclcli . Mbret (Albaneesch, { Lat. imperator), titel, gevoerd van Maart tot Sept. 1914 door prins Wilhelm von Wied als staatshoofd van Albanië. Meander. Links: golflijn ; rechts: Grieksche rand. Mbwali, stam der Njamwezi der Bantoe’s in > Afrika. Méan, gem. in de prov. Namen, ten N.O. van Ciney; ca. 400 inw. (Kath.); opp. 903 ha; landbouw; , steengroeven. Méau, rCharles de, rechtsgeleerde.* 1604 te Luik, f 1674 aldaar. Rechtstudiën aan de univ. te Leuven, daarna aan de univ. te Parijs. Lid van den geheimen raad van den prins-bisschop van Luik, later burgemeester van deze stad. Verlaat echter de politiek om zich uitsluitend aan rechtsstudiën te wijden. W IJ UCII. Voorn, werk: Observationes et res judicatae ad jus civüe Leodiensium, Romanorum, aliarumque gentium, canonicum et feudale (I-IV 1652-’63; V 1669); Delinitiones (posthuum, 1678). —L i t.: M. A. Meyers, C. de M., .Turisconsulte Liégeois (1926); Maurice Falioise, C. de M., in : Biogr. Nat. (1897). Rondou. vr. urj iu.., lil . uiugi. i'iai. \xovij. nonaou. 2°Franciscus Antonius, graaf de, aartsbisschop. * 6 Juli 1757 te Luik, f 15 Jan. 1831 te Mechelen. Titulair-bisschop van Hippose en coadjutor van zijn oom, den prins-bisschop van Luik, 19 Febr. 1786; prins-bisschop van Luik, 16 Aug. 1792; bij de Fransche overweldiging trekt hij naar Duitschland en blijft er. Door het 11011. bewind teruggeroepen en aangewezen voor den zetel van Mechelen, legde hij in 1815 den eed af van getrouwheid, die door zoovelen en later ook door den paus werd afgekeurd. Daarom gaf hij in 1817 een verklaring van zijn daad en zoo werd hij door den paus, ofschoon deze niet geheel voldaan was over zijn uitleg, om grooter moeilijkheden te ontgaan, gepreconiseerd tot aartsbisschop van Mechelen, 28 Juli 1817. Dit, alsook zijn verdere handelwijze, deed hem doorgaan voor een handlanger van koning Willem. Nadien echter, bij het openen van het > collegium philosophicum, bleek hij op de hoogte zijner taak en was hij een der moedigste en hardnekkigste tegenstanders van het bewind. Allossery. I; i t. : P. Claessens, La Belgique chrétienno (II 1883). Meander, 1° (g e o 1.) ander woord voor -> dalkronkel; afgeleid van de rivier de -> Maeander. 2° In de ornamentiek de naam voor een bandversiering, bestaande uit een voortloopende spiraalvormige (zgn. golflijn) of een rechthoekig gebroken lijn (zgn. Gr. rand). De m. vindt men als ornament bij vele primitieve volkeren. In de Grieksche kunst komt hij reeds vroeg voor (zie bijv. Dipyloncultuurvazen) en kwam tot hooge ontwikkeling in de Gr. en Rom. Klassieke kunst. Uit de Oudheid werd dit motief overgenomen door den Lodewijk XVI- en den Empirestijl. V.Herck. Mearne, naam van een Engelsche boekbindersfamilie. De bekendste is Samuel M., hofbinder van het Engelsche koningshuis van 1660-1683, schepper van de zgn. cottage-stijl, waarin de hoofdlijnen aan het overstekend dak van een cottage doen denken; ook de rectangular-stijl, waarbij een rechthoekig middenvak het hoofdraoment vormt, en de all-overstijl, waarbij geen rechte lijnen (als bij de vorige stijlen) de hoofdindeeling bepalen, doch een ranken- en bloemenomament het geheel oppervlak vult, dankt men aan hem. Zijn tweede zoon, Charles M., volgde hem als hofbinder na zijn dood in 1683 op; hij werkte geheel in den stijl van zijn vader. Poortenaar. Mcath, graafschap in de lersche prov. Leinster (XII 612 nr. 117); opp. 2 346 km2; 65 000 inw. M. wordt doorsneden door de historische rivier de Boyne met de Blackwater als zijrivier. Meest vlak land, naar het W. heuvelachtig. Haverbouw en veeteelt. Hoofdstad Trim aan de Boyne. Meerdere ruïnen, o.a. het kasteel van de stad Tara, de hoofdstad van het oude koninkrijk lerland. G. de Vries. Meaux, arrondissementshoofdstad in het Fransche dept. Seine-et-Marne, 60 m boven zee; ca. 14 200 inw., vnl. Kath. (XI 96 E 2). M. is een industriestad (suiker, meel, ijzer) en een markt voor landbouwproducten (Brie-kaas). In de omgeving vele steengroeven. Bisschopszetel, eenmaal door Bossuet bezet; de kathedraal St. Etienne stamt uit de 12e-16e eeuw. In Sept. 1914 werd hier bij de Mame de groote slag geleverd tusschen Franschen en Duitsohers. Heere. Mechanica ( Rationalisatie. Li t. : Mallée, Gedachten over rationalisatie, mensch en maatschappij (1933); M. J. H. Cobbenhagen, Rationalisatie en Werkloosheid (1934); id., Economische oorzaken van de moderne werkloosheid (sociale week Rolduc, 1936); id., Het vraagstuk van de werktijdverkorting (1935). C. Janssens. Mechanische kwadratuur (w i s k.) is een andere term voor numerieke integratie (> Numerieke differentiatie). Mechanische muziekinstrumenten. Hiertoe kunnen in de eerste plaats gerekend worden: het mechanische klokkenspel of wekkering, speeldoos, pendule-klokkenspel of -fluitorgel, die alle machinaal bewogen en voor de muziek geregeerd worden door een speeltrommel met al of niet verstelbare stiften; verder het draaiorgel met speeltrommel of geperforeerde plaat of strook, enz. Van een andere soort zijn de mechanische piano’s, waarbij door een pneumatische inrichting de toetsen neergedrukt worden, die door een geperforeerde papierrol, over een lijst met gaatjes loopende, daartoe worden aangewezen. Dynamiek en agogiek kunnen door den bespeler, die met een trapinrichting hetapparaat inbewegingstelt,geregeld worden. Van niet te onderschatten beteekenis zijn de reproductie-piano’s en -orgels, die op de muziekrol het spel van een pianist feilloos overnemen en dit nadien precies kunnen weergeven. de Klerk. Mechanische warmtetheorie (natuur k.). Volgens deze theorie berust het wezen der warmte op mechanische energie der moleculen; deze energie is dan evenredig met de absolute temperatuur. Het eenvoudigst kan dit worden afgeleid voor gassen (> Gastheorie, kinetische). Het blijkt ook, dat de gemiddelde energie voor iederen vrijheidsgraad van alle moleculen van een stof, over den tijd gemiddeld, bij dezelfde temp. hetzelfde is (> Equipartitietheorema). Door invoering van de > quantentheorie heeft de theorie eenige wijzigingen ondergaan, waardoor enkele verschijnselen, vooral bij lage temperaturen, beter verklaard kunnen worden. De m. w. werd reeds in 1620 door Bacon aangeduid, door Davy en Rumford verder ontwikkeld en in de 19e eeuw voltooid door Krönig, Clausius, Maxwell en Boltzmann. Haar groote verdienste is vooral de vereenvoudiging van het natuurbeeld door het verdringen van de phlogistontheorie. J.v. Santen. Mechanische weefsels (p 1a n t k.) of stereomen zijn weefsels, die bestaan uit cellen met sterk verdikte celwanden en die dienen voor de stevigheid van plantendeelen. Zij worden in allerlei plantendeelen aangetroffen, meer in stengels en bladeren dan in wortels, maar vooral in hout en bast. Men onderscheidt twee soorten van m. weefsels: het > collenchym en het > sklerenchym. Bij het eerste zijn de cellen nog levend en de celwanden zijn meestal min of meer ongelijkmatig verdikt; sklerenchym bestaat uit doode cellen, waarvan de celwand gelijkmatig verdikt is. M. w., vooral die, welke opgebouwd zijn uit sklerenchymvezels, bieden grooteren weerstand tegen verlenging en worden minder gemakkelijk verscheurd dan andere weefsels, wanneer trekkrachten daaraan worden uitgeoefend. Sklerenchymvezels zijn smalle, spoelvormige cellen met zeer sterk verdikte wanden. De elasticiteitsgrens van die vezels is gelijk aan die van smeedijzer. Hun rekbaarheid is echter 10-16 maal zoo groot als die van smeedijzer, d.w.z. bij de elasticiteitsgrens is de verlenging van den vezel 10-15 maal grooter dan die van den ijzerdraad. De m.w. bieden dus het voordeel, dat zij stevigheid verleenen aan de plantendeelen zonder dat de buigzaamheid van deze deelen volkomen verloren behoeft te gaan. De m. w. verleenen aan de plantendeelen dikwijls een zekere b u i g i n g svastheid, d.w.z. een weerstand tegen breken, wanneer zij gebogen worden. De ligging van de m. w. is dan meestal zoodanig, dat met zoo weinig mogelijk materiaal een groote buigingsvastheid verkregen wordt. Als men een plantenstengel buigt, dan wordt het weefsel aan de bolle zijde gerekt en aan de holle zijde samengedrukt, terwijl het tusschenliggende weefsel ongeveer even lang blijft. Het is nu zeer merkwaardig, dat in vele stengels, bijv. grassen, de m. w. in den vorm van een scheede aan den buitenkant gelegen zijn, terwijl het centrale gedeelte uit een los mergweefsel bestaat. Waar nu bij het buigen van den stengel de hoogste eischen gesteld worden aan de buitenste weefsels, wordt hier met zoo weinig mogelijk materiaal een groote buigingsvastheid verkregen, evenals dat met ijzeren buizen het geval is. Vele bladeren zou men in dit opzicht kunnen vergelijken met dubbele T-balken; zij zijn dikwijls buigingsvast in een richting loodrecht op het bladvlak, waarbij dan de m. w. aan boven- en onderkant gelegen zijn en gescheiden worden door het centraal gelegen zachte weefsel. M eisen. L i t.: S. Schwendener, Das mechanische Prinzip im Bau der Monokotylen (1874): Rasdorsky, Über die Baumeehanik der Pflanzen (Biologia generalis, V 1929). Mechanisch warmte-aequivalent, > Aequivalent (mechan. warmte-). Mechanisme of mechanicisme ( materialisme. Daarbij is het m. een anti-finalistisch systeem. Wijl de mechanist het wezenlijk onderscheid tusschen hoogere en lagere stoffelijke wezens loochent, ontkent hij tevens, dat ook de stoffelijke dingen telkens nieuwe verwerkelijkingen zijn van een verstandelijk en redelijk gewild plan. Daar verder, naar mechanistische opvatting, zelfs de plaatselijke beweging blind is, d.i. op geenerlei wijze op een doel gericht, verwerpt het m. de finalistische leer, dat ook de stoffelijke dingen doelgerichte eenheden zijn, welke overeenkomstig hun doel op passende wijze gebouwd zijn en functionneeren. Wie consequent aanhanger is van het m., ziet dan ook in de verschillende vormingen van de stoffelijke natuur en in hun verrichtingen slechts toevallige resultaten van stoot- en drukkrachten, of meer radicaal: van plaatselijke verschuivingen. Wijsgeeren, die een min of meer volledig m. hebben voorgestaan, waren in de Oudheid; Leucippus, Democritus, Lucretius, de Epicuristen en Stoïcijnen; in na-middeleeuwsche tijden Descartes, Hobbes e.a. Maar ook de geheele na-middeleeuwsche wetenschap heeft den invloed van dit merkwaardig verklaringssysteem ondergaan. Zoowel op natuurwetenschappelijk als op biologisch, psychologisch, taalkundig en sociaaleconomisch gebied werd tot voor korten tijd algemeen gehouden, dat een of ander ding of functie volledig was verklaard, wanneer men zijn deelen en samenstellende elementen kende. Bijna algemeen stond men ook vijandig tegenover het doel- en doelmatigheidsbegrip en hun objectieve verklaringswaarde. Onder invloed echter van de feiten en de nieuwere totaliteitstheorieën zijn thans velen tot andere inzichten gekomen (> Gestaltetheorieën; Totaliteitstheorieën; Neo-vitalisme; Stof-en-vormleer; Vitalisme). Li t. : J. Beysens, Natuurphilosophie of Cosmologie (1910); Th. v. d. Bom, Philosophie van het Leven (1932); D. Nijs, Cosmologie ou Etude phüosophique du Monde inorganique (1903) ; T. Pesch, Die grossen Weltratsel (31907) ; E. Becher, Naturphilosophie (1926); H. André, TJrbild u. Ursache in der Biologie (1931); B. Waszmuth, Kritik des meehanisierten Weltbildes (1930); K. Sapper, Naturphilosophie. Philosophie des Organischen (1928). Th.v.d.Bom. Mechanotherapie. Hieronder wordt verstaan een vorm van geneeskunst, die zich bezighoudt met het bestudeeren en toepassen van passieve bewegingen van het lichaam of onderdeelen daarvan. Reeds bij de Romeinen kende men dezen vorm van geneeskunst (cuna, wieg; lectuli pendiles, hangbedden; enz.). In de 18e eeuw werden reeds veel gymnastische apparaten geconstrueerd. Ca. 1840 werd het eerste medicomechanische instituut opgericht door den Zweed Nycander. In 1877 deden de apparaten van dr. Gustaf Zander in Stockholm hun intrede. Bij deze apparaten komt het vooral aan op de actieve weerstandsbewegingen en de passieve slingerbewegingen, waarbij vooral het doel is een vergrooting der excursie-mogelijkheid van het betreffend gewricht te verkrijgen. De apparaten zijn in twee series te verdeelen, nl. die, welke door spierkracht van den oefenende worden bewogen, en die, welke door een motor worden aangedreven. Behalve de apparaten van Zander kent men ook die van M. Herz en Bum. Herz ging daarbij van het principe uit, dat met zoo weinig mogelijk machines zoo veel en zoo verschillend mogelijke oefeningen gemaakt moesten kunnen worden, en hij is daarin bevredigend geslaagd. Voor nabehandeling van beenbreuken en verstuikingen is de m. van groote beteekenis, alsmede voor de behandeling van vsch. vormen van vetzucht, obstipatie en andere stofwisselingsstoomissen. Mom. Mechelen, 1° hoofdplaats der N e d.-L im b. gem. > Wittem (XVI 448 Cö). De Heerenhof werd in 1215 door Hendrik 111 van Limburg geschonken aan de Ridders van St. Jan en behoorde tot 1795 aan de Commanderij der Malthezer Orde te Aken. 2° (Mechelen aan de Maas) Gem. in Bel g.- Limburg, tusschen Maaseik en Maastricht (XVI4BO 04); opp. 3389 ha; ca. 2 900 inw. (Kath.). Landbouw; aardewerk. Kerk uit de 19e eeuw. 3° (Mechelen-Bovelingen) Gem. in Bel g.-L i rats ur g; opp. 446 ha; ca. 1100 inw. (Kath.). Kleien kalkgrond, landbouw, suikerbieten, houtzagerijen. Mechelen maakte eertijds met Rukkelingen-Loon de heerlijkheid Bovelingen uit, welke een leen was van het graafschap Loon. Lauwerijs. 4° Stad in de Belg. prov. Antwerpen, op 26 km van Antwerpen, 26 km van Leuven en 20 km van Brussel (II 612 B 4), aan de Dijle, het kanaal M.—Leuven en de spoorlijn Antwerpen—Brussel. Opp. 2 705 ha, ruim 62 000 inw. (nagenoeg geheel Kath.). Zetel van het aartsbisdom. Vruchtbare leem- en zandgrond. Zie plaat; vgl. den index in kol. 831/832. Stadsplan. Van uit de hoofdstatie voert de Bruul over de Groote Dijlebrug (13e eeuw) naar de Groote Markt, met stadhuis, hallen, postgebouw, metropolitane St. Romboutskerk en standbeeld van Margaretha van Oostenrijk. Noordelijk leidt de Ste. Kathelijnestraat naar Antwerpen, terwijl Oostelijk de Keizerstraat (waarin gerechtshof) naar Lier buigt, en Zuidelijk de Ijzeren Leen naar Brussel. M. bezit een publiek park: Vrijbroeck; een kruidtuin met standbeeld van Dodoens, kruidkundige; wandelingen langs de vesten, met standbeeld van Van Beneden en met Brusselpoort (meerdere mooie stadsgezichten). Zeer bezochte bedevaarten tot O. L. V. van Hanawijck en H. Rumoldus (Rombout). Bezienswaardigheden. Hoofdkerk te M. is de St. Rombout, een zeer groote Gotische kruisbasiliek, begonnen in de 13e eeuw, later (14e-16e e.) sterk gewijzigd. De Westtoren (begonnen 1452) had 168 m hoog moeten worden (thans, onvoltooid, 97,30 m). Tegen de zuilen van den hoofdbeuk apostelfiguren van Com. v. Milder, Andr. Colijns de Nole en Joh. de Mildert. Verdere monumenten te M. zijn: de Lakenhal (14e e.), naar het voorbeeld van die te Brugge gebouwd; het geprojecteerde Belfort is nimmer uitgevoerd; het voormalige schepenhuis (1374); de Brusselsche of Overste Poort; het paleis van Margaretha van Parma, thans paleis van justitie, 1617-’26 gebouwd door Rombout Keldermans in den overgangsstijl van Gotiek naar Renaissance; de St. Pieterskerk (1670-’77, Barokke Jezuïetenkerk). Verder vele fraaie oude woon- en gildehuizen. Middelen van bestaan. Nij verheid: meubelnijverheid (6 000 arb.), metaalbedrijven (4 600), brouwerijen (600), conservefabriek (600). Kant (■> Mechelsche kant), lijnwaad, tapijten. Staatsarsenaal voor spoorwegmateriaal. Handel. In 1934: 828 ingekomen schepen, metende 132 646 ton. Groentenmarkten; vooral bloemkoolen en aspergiën. Veemarkten. Verzorging der bevolking. M. telt 2 dekenijen met resp. 6 en 5 parochies. Talrijke kloosters: Jezuïeten, Minderbroeders, Broeders van Barmhartigheid, Begijnhof. Liefdadige Kath. instellingen: Stichting Oliveten voor ouden van dagen, St. Heilwichs (jongensweeshuis) en St. Jozefsgesticht (meisjesweeshuis). Stadsweldadigheid; Gesticht Speecq (voor gehuwde oude lieden). Onder w ij s. Hooger onderwijs. De godgeleerdheid wordt onderwezen in het groot-seminarie in de de Merodestraat, terwijl in het St. Jozefs-serainarie, liet eerste jaar godgeleerdheid en wijsbegeerte gedoceerd worden. Vrije Technische school. Middelbaar onderwijs: klein-seminarie voor oude humaniora; St. Romboutscollege voor mod. en oude hum. In dit gesticht wordt tevens de opleiding gegeven voor de knapen van het vermaarde St. Romboutskoor; Kath. normaalschool; Colomagesticht en Ursulinenscholen voor meisjes; handelsschool voor jongens van de Broeders van Scheppers; Koninklijk Atheneum; middelbare jongens- en meisjesscholen. Verder; interdiocesane kerkmuzieksohool (Lemmensgesticht) (86 leerl.); beiaardschool; conservatorium (769 11.); academie (625 11.); St. Elisabethschool voor ziekenverpleegsters. Sinds/v. Embden. Geschiedenis. Voor het eerst wordt M. vermeld in het tractaat van Meersen (870) en wel als abdijplaats. Waarschijnlijk schonk Zwentibold de abdij aan de kerk van Luik (ca. 900). Voortaan vormde M. een Luiksch eiland in Brabant. Het domein werd een heerlijkheid, en de Berthouts, van Grimbergen, werden heer van Mechelen (12e-13e eeuw). Gelegen aan Dijle en Senne sneed de Mechelsche heerlijkheid Leuven en Brussel van Antwerpen af, en kon men dus voortdurend de economie van Brabant verstoren. Er rezen twisten uit op, met Brabant, en met de Brabantsche steden, vooral met Antwerpen. Luik verkocht de stad aan den graaf van Vlaanderen (1333), die zijn recht afstond aan Brabant (1337), maar het hernam in 1357. Na betrekkelijke vredesperiode kwam het weder tot feilen strijd tegen Brussel en Antwerpen onder Jan zonder Vrees (Vlaanderen) en hertog Antoon (Brabant). M. sloot de Senne af. De twisten eindigden onder Philips den Goeden, die Vlaanderen en Brabant vereenigde. Wegens groote krijgsdiensten, Karei den Stouten bewezen (beleg van Neuss, 1474), verkreeg M. het voorrecht de zetel te zijn van den Grooten Raad of het Parlement. Meteen werd het residentiestad voor het landsbestuur (Margaretha van York, Margaretha van Oostenrijk). En dit zou er mede toe bijdragen om bij de oprichting van nieuwe nationale bisdommen het aartsbisdom te M. te vestigen. In 1579 verjoeg M. de troepen der Staten-Generaal om zich met den koning te verzoenen. Hernomen door de Staatschen in 1680, werd M. wreed geplunderd. Famese herstelde er den Kath. godsdienst. Er werd een seminarie gesticht in 1609. Van toen af was M. het godsdienstig centrum der Kath. Nederlanden. De a b d ij van M. wordt vermeld in verband met de vereering van den lerschen kluizenaar-bisschop Rumoldus, die aldaar gedood werd (relikwieën, waaronder de gekloofde schedel). M. behoorde oorspr. tot het bisdom Kamerijk, werd vervolgens een Luiksch eiland, later een zelfstandig bisdom (1559). Bij de uitvoering van het concordaat (1801) werden het bisdom Antwerpen en een gedeelte van het bisdom Den Bosch aan het aartsbisdom M. toegevoegd. Prims. L i t.: David, Gesch. v. M.; Laenen, Gesch. van M. tot het einde der M. E.; Laenen, Hist. de l’é?lise de St. Rombaut; Laenen, Gesch. van het aartsbisdom M. (1935-’36); Claessens, Hist. des archevêques de Malines. Congressen te Mcchelcn. Van het driemanschap Jan Moelier, A. Ed. Ducpétiaux en B. Dumortier ging de gedachte uit, bij de Belg. Katholieken een krachtenconcentratie te beproeven en zoo aan de Katholieken te geven een programma, een organisatie, een pers. Vandaar de congressen van Mechelen van 1863, 1864 en 1867, die, dank zij de stuwkracht en rustelooze werking van Ducpétiaux, een zeer groot succes kenden; zij waren voor de Katholieken, wat het liberaal > Congres van 1846 voor de liberalen was geweest, doch op nog veel ruimer schaal. Later volgden nog de congressen van Luik en daarna die van 1891 en 1909 te Mechelen. Een nieuw congres werd er gehouden in Sept. 1936. L i t.: M. Defourny, Les eongrès cath. en Belgique (Leuven 1908); Kath. Kougressen Mechelen, 1863, 1864 en 1867 (Ons geloof, Maart 1936). Allossery. Programma van Mechelcn. Ten gevolge der talrijke moeilijkheden, die de eerste jaren van den > Belg. Volksbond kenmerken, werd door het Belg. episcopaat, door geestelijken en leeken bijgestaan, in 1896 een programma van sociale werking vastgesteld, dat het programma van nagenoeg alle Belg. Katholieken geworden is: dit noemt men het programma van Mechelen. Allossery. Meehelschc Conferenties, van 1921 tot 1925 viermaal in Mechelen gehouden private besprekingen over de hereeniging der Anglicaansche met de Katholieke Kerk, tusschen 6 Anglicanen en 6 Katholieken, onder voorzitterschap van kardinaal Mercier, op aansporing van lord > Halifax. De hereeniging stuitte af op het leerstuk der pauselijke onfeilbaarheid. L i t. : The Conversations at Malines 1921-’25 (Londen 1930); P. Batiffol, Catholicisme et papauté. Les dillieultés anglic. et russes (Parijs 1925); J. Haarselhorst S.J., Een terugblik op de M. C., in Studiën (CIX 1928); M(ets), Het resultaat der M. besprekingen, in Apol. Leven (7, 1931, 215). BeijersbergenvanHenegouwen. Mechelen, 1° Henri Louis Charles te, Javanicus. * 5 Oct. 1841 te Rembang (Java), f 30 Mei 1917 te Bandoeng. In 1882 assistent-resident te Djoewana en in 1885 resident te Semarang, belast met de bestrijding van den opium-smokkelhandel. Verzette zich tegen het nemen van een proef met de opiumregie op Madoera en nam, toen die toch werd doorgevoerd, in 1893 ontslag. Voorn, werken; Eenige dagen het desaleven meegeleefd (in Tschr. Bataviaasch Gen., 1879) ; Een en ander over de wajang; Drie en twintig schetsen van wajangstukken; Drie teksten van tooneelstukken uit de Wajang-Poerwa. Olthof. 2° Luc a s van, Ned. dichter. * 1595, f 1662. Trad in de Orde der Capucijnen en werd, nadat een keel-aandoening hem het prediken belette, de grootste mystieke dichter van zijn tijd. Zijn versvorm is onvolmaakt, doch zijn begeestering, zuiver enkinderlijk, neemt een hooge vlucht. Werken: Den Blijden Requiem (1631); Cloosterken der gheeatelycke veryaseniase (1639). L i t. : Ant. v. Duinkerken, Dichters der Contra-Retormatie. Asselbergs. 3° Margaretha van, staatsdame van Louise de Coligny, minnares van prins Maurits. f 17 Mei 1662. Van moederszijde afstammelinge uit een Kath. gebleven bastaardtak Nassau-Conray. Zij woonde sinds 1603 teruggetrokken te Den Haag en Rijswijk en werd door Maurits, van wien zij drie zoons had, onderhouden. Na diens dood werd het haar door hem toegewezen jaargeld nog tot 1634 uitbetaald. J. D.M.Cornelissen. Mcchelschc kant, soepele, luchtige, gekloste kant, behoort tot de kostbaarste kloskanten. De eerste M. k. heeft een krachtig rankenwerk, met weinig tusschenmimte voor den grond. Het rankenwerk is omrand door een los gedraaiden draad. Begin 1800 wordt de grond gevormd door een kleine, zeshoekige maas, de zgn. ijsgrond. De ruimte tusschen de figuren wordt met allerlei open werk gevuld, meestal varianten van de zgn. fond de neige. De M. k. is niet geschikt voor sluiers e.d., doch dient vnl. voor garneering. L i t.: ♦ Kant. J. Ruiten. Meehelsch hoen, typisch Belgisch hoen, beboerend tot de zware vleeschrassen en waarschijnlijk ontstaan door kruising van het uitgestorven koekoekkleurige landhoen met Cochins en Brahma’s; het is groot, met vrij langen rug, weinig ontwikkelden staart; bevederde beenen; enkelvoudige of erwtenkam; gewicht ca. 31/2 kg; legt vrij kleine, geel tot geelbruin gekleurde eieren; veel broedsch; vleesch is smakelijk, wit en malsch. Kleur: koekoek; zwart, wit, goudhalzig zwart en hermelijn; veel gebruikt voor winter-mestkuiken. Dit ras gaat in beteekenis achteruit; de teelt is zeer riskant, daar het M. h. vatbaar is voor allerlei ziekten. Zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 401 in dl. XIII. Verheij, Mccher, gem. in het N.W. van het groothertogdom Luxemburg, ten Z.W. van Wiltz; opp. 2 927 ha, ca. 900 inw. (vnl. Kath.); rotsachtige streek; veeteelt. Mechitar (of Manuk), * 7 Febr. 1676 te Sirvas (KL Azië), f 27 April 1749. Leerde de Kath. Kerk te Erzeroum kennen en werd na zijn bekeering in 1696 priester gewijd. Hij werkte met vrucht aan de hereeniging van zijn landgenooten met de Kerk, vooral door het stichten eener bijzondere kloosterorde (zie vlg. art.). Zijn zaligverklaring is aanhangig. Lindeman. Mechitaristen. Als Congr. Monachorum Antonianorum door > Mechitar in 1701 te Konstantinopel gesticht, in 1711 onder den Bened. regel door den paus goedgekeurd. Zij vestigden zich in 1717 op het eiland San Lazzaro te Venetië, dat zoo een middelpunt werd voor het kerkelijk leven onder de Armeniërs. Een tak vestigde zich in 1813 te Weenen. Sedert omvat de Orde twee zelfstandige takken met 12 kloosters onder een generaal-overste. De M. verwierven zich groote verdiensten voor de Armeensche taal en liturgie. L i t.: Heimbucher, Die Orden und Congreg. der Kath. Kirche (I). Lindeman. Mechtild van Hackeborn, Zalige, Benedictines. * Ca. 1240 te Helfta, f 19 Nov. 1299 in het klooster aldaar. Zeven jaar oud werd zij non in het klooster te Rodersdorf en volgde in 1268 haar oudere zuster naar Helfta, waar deze tot abdis was gekozen. Zij leidde er kloosterschool en koor en klom tot een hoogen graad van inwendig leven. Haar visioenen, opgeteekend door St. Gertrudis en een andere harer medezusters, vormen het Lib e r speci a 1 i s grat i a e. Zij is waarsch. de „Matelda” van Dante. Feest 16 Febr. of 19 November. L i t.: Revelationes Gertrudianae et Mechtildianae [ed. Bened. van Solesmes (1877)]; Cath. Enoycl. (X). Lindeman. Mechtild van Maagdenburg, mystiek schrijfster. * 1212 uit een oud riddergeslacht, f 1283 te Helfta. Op jeugdigen leeftijd begijn te Maagdenburg onder leiding van Dominicanen. Hier schreef zij na 1250 haar mystiek boek „Het invloeiende Licht” (der Godheid in de ziel), dat als een der hoofdwerken geldt van de Duitsche mystiek. In losse stukken geschreven, werd het door Hendrik van Halle O.P. in 6 boeken ingedeeld, waaraan zij in Helfta nog een zevende toevoegde. Hier vond zij in 1270 opname in het klooster der Cisterciënserinnen, waarin later ook de H. Mechtild van Hackebom en de H. Gertrudis van Helfta intraden. Haar invloed op deze beide mystieken is onmiskenbaar. M. is ook bekend om het visioen, haar in 1250 te Maagdenburg ten deel gevallen, waarin haar de godsvrucht tot het H. Hart wordt geleerd als een troost in haar lijden. De oorspr. Nederduitsche tekst van haar boek is verloren gegaan, doch bewaard in een getrouwe Middelhoogduitsche vertaling door Hendrik van Nördlingen en in een Lat. vert., waarin de indeeling echter anders is. L i t.: Gallus Morel 0.5.8., Middelhoogduitsche tekst met Nieuwduitsche vertaling (Regoxxsburg 1869); W. Schleussner, andere Middelhoogduitsche tekst met Nieuwduitsche vertaling (Mainz 1929); Lat. tekst in Revelationes Gert. et Mecht. (II Parijs 1875-’77); Duitsche vert. v. d. Lat. tekst door J. Muller (Regensburg 1880); Fr. vert. door Benedictijnen v. Solesraes (Parijs 1877); G. Luers, Sprache d. M. v. Magd. (München 1926); M. Molenaar, M. de Begijn (1932). Brandsma. Meckema, Friesch geslacht uit den strijd tusschen Schieringers en Vetkoopers, waarover men vele bijzonderheden vindt bij Worp van Thabor. Meckenem, Israël van, graveur, werkzaam in 2e helft der 16e eeuw aan den Nederrijn. f 10 Nov. 1603 te Bocholt. Gevormd onder zijn vader, die goudsmid was en ook ornamentgravures maakte. Later gedurende zijn verblijf aan de liodensce waarsoh. in de leer bij den Meester E. S., mogelijk ook bij Schongauer. Zijn stijl verraadt tevens sterken Ned. invloed. Hij was een der beste graveurs van zijn tijd, zijn lijnvoering is sierlijk, vast en zeker. Hoewel hij veel copieerde, bezat hij toch een groote mate van oorspronkelijkheid, vooral in zijn profane voorstellingen. L i t. : A. Warburg, I. v. M. (1980). Schretlen. Mecklenburg, gebied, midden in de N. Duitsche laagvlakte gelegen, grenzend in het N. aan de Oostzee, in het N.W. aan het land Lübeck en verder door Pruisische prov. omgeven. Opp. 16 057 km2, ruim 800 000 inw., waarvan 4 % Kath. en 95 % Prot. Natuurlijke gesteldheid. De bodem is grootendeels opgebouwd in het Diluvium uit door het ijs van het N. meegebracht materiaal. De uit vruchtbare keileem bestaande kustvlakte in het N., met vele rivierdalen en venen, gaat naar het Z. over in het Z.0.-N.W. gestrekte, uit zand en vruchtbare leem opgebouwde Mecklenburgsche merenplateau (Müritz-meer: 115 km2, Schweriner Meer: 64 km2, en vele kleinere meren) met aan den rand grootere verheffingen (Helpterberg 179 m, Ruhnerberg 178 m, e.a.). Naar het Z.W. volgt een heidezandvlakte, geest genoemd, d.w.z. onvruchtbaar. Econ. toestand. Landbouw en veeteelt zijn in M. de hoofdmiddelen van bestaan (52,7 % van de opp. is bouwland, 16 % weiland en 19,8 % bosch). Rogge, haver, tarwe, gerst, aardappelen en suikerbieten zijn de voornaamste landbouwproducten. Bijna 50 % van de bevolking is in den landbouw werkzaam. De rest vindt een bestaan in de industrie (o.m. suikerfabrieken, fabrieken voor landbouwmachines, scheepsbouw), visscherij en handel. Toerisme in de badplaatsen langs de Oostzee (Warnemiinde e.a.) en in de Mecklenburger Schweiz d.i. het gebied om de Teterower-Kumraerower- en Malchiner-raeren. In M. overweegt het grootgrondbezit. Dit en de hoekligging van M. tusschen beneden-Oder en Elbe zijn oorzaken van de geringe bevolkingsdichtheid (ca. 60 inw. per km2, het laagst van alle landen in Duitschland). M. heeft ook geen groote steden. Rostock, haven aan de Oostzee en sinds 1419 universiteitsstad, telt 93 530 inw. (1933), de hoofdstad Schwerin 63 863 inw. (1933), de Oostzeehaven Wismar 27 493 inw. (1933) en Neustrelitz 19 414 inw. (1933). Geschiedenis. In de 6e eeuw werden Germanen uit M. verdrongen door Slaven. In de 12e e. begint de herovering vnl. door Nedersaksers. die hun taal en boerenhuisvorm in M. brachten. Uit vele erfdeelingen kwamen ten slotte in 1701 de twee staten Meoklenburg-S chwe r i n (het grootste deel van M.) en Mecklenburg-S t r e 1 i t z te voorschijn. Deze werden in 1805 tot groothertogdommen verheven, in 1918 republieken gemaakt en in 1933 in één staat M. vereenigd onder het bestuur van een stadhouder, die tevens stadhouder van Lübeck is. v. d. Wijst. Lit.: W. Ule, Geogr. von M. (1909); id., M. (Monogr. zur Erdkunde, 1930); W. Burmeister, M. (1926). Mcconium of kindspek, > Darmpek. iVleconopsis, een plantengeslacht van de familie der papaverachtigen, komt hoofdzakelijk in China en den Himalaja voor. Enkele soorten worden als sierplant gekweekt: de gele papaver, M. cambrica, de blauwe, M. Wallichii, en de paarse, M. punicea. IIM AAOAIr vnmm/lnlvn K n 4-1 1» k Mecsek, Secundaire bergformatie in Transdanubië in Hongarije (X 111612 D3). Steenkolenmijnen bij Pécs. Hoogste top: Zengövar(6B2 m).Op de hel lingenwijnbouw. Medaille. Voor religieuze medaille zie ■> Sacramentalia, en verder > Benedictusraedaille, > Labouré (Wonderbare M. van Maria), > Scapuliermedaille; voor m. als gedenkpenning zie > Numismatiek. o —r o – —• Medaillon, een reliëf, waarvan de omtrek cirkelvormig of ovaal is. Ben mcdaillonportret is veelal een reliëfportret (hoofd of buste), omsloten door een cirkel. Het medaillonportret komt in groote en kleine afmetingen voor, met en zonder randschrift en kan uitgevoerd zijn in allerlei materiaal (brons, marmer, edelsteen, hout, ivoor, enz.). Ook bij het schilderen van miniatuur-portretten, die in een zilveren of gouden omranding zijn gezet en aan een halsketting gedragen worden, spreekt men van medaillon. In de boekbinderskunst verstaat men onder m. nog het middenvak, ellips- of cirkelvormig, van het versierde oppervlak. EtiennelPoortenaar. Medan, hoofdplaats van het gouvernement Oostkust van Sumatra; verder van de afd. Deli en Serdang, van de onderafd. Beneden-Deli en van het sultanaat Deli. Ca. 75 000 inw., waaronder 4 000 Europ. en 30 000 Chin. en andere Vreemde Oosterlingen. Sedert 1873 het centrum van het cultuurgebied in Deli, is de stad in 1907 een gemeente geworden. Vergaderplaats van don Cultuurraad onder voorzitterschap van den gouverneur. Zetel van het Deli-proefstation. Centrum van den Deli-spoorweg. Belawan-Deli is de havenplaats. De stad is ruim gebouwd en maakt meer dan eenige andere tropische stad een ordelijken, netten indruk. v. Vroonhoven. Médan, Les Soirées de, titel voor een bundel van zes novellen verschenen in April 1880 en onderteekend door Zola, Maupassant, Huysmans, Céard, Hennique en P. Alexis. In Médan bij Parijs bezat Zola een buitenverblijf, waar hij Donderdags zijn vrienden verzamelde. Het boek, dat als een manifest van het Naturalisme moet beschouwd worden, joeg heel wat stof op, en zijn samenstellers staan in de litteraire geschiedenis geboekt onder de benaming van „Ecole ”of „Groupe de Médan”. Willemyns. Lit.: L.DeHouxenE.Zavie, LeGroupedeMédan(l92o). Medardus, Heilige. * 467 te Salency in Picardië, werd in 496 bisschep van Noyon, later ook van Doornik, overleed, meer dan negentig jaar oud. Hij bracht velen tot het Christendom en wordt vooral in België en Frankrijk vereerd op 8 Juni. Regent het op dien dag, dan regent het zes weken, zegt het volk. Te Salency wordt dan het feest der „rosières” gevierd, omdat de heilige jaarlijks aan het deugdzaamste meisje der plaats een geldbedrag en een krans van rozen schonk. Laurillard maakte een gedicht op „De Rozen van Medardus”. Knippenberg. Meddeho of Med do, dorp in de Geld. gem. > Winterswijk (XI 612 G 3). Medca,inde Gr. m yt h. dochter van Aeëtes, den koning van Colchis, die door haar tooverkunst lason behulpzaam was bij het verkrijgen van het gulden vlies en met hem naar lolcus vluchtte, maar later om een andere vrouw door hem verstoeten werd. Nu doodde zij uit wraak haar eigen kinderen en Creusa, lason’s bruid. Buripides schreef een treurspel Medea. Eveneens Ovidlus. Ook behandeld door Apollonius van Rhodus, Comeille en Grillparzer. Weijermans. Medcba, bijbelsche naam van een stad, ten Z. van Hesbon in het > Overjordaansche gelegen. Toegekend aan den stam Ruben, viel M. later den Moabieten (vermelding op den > Mesasteen), ten slotte den Nabateeën in handen. Joannes Hyrcanus (136-104) lijfde M. bij Juda in. In de 4e eeuw werd de stad voor het Christendom gewonnen, maar verviel spoedig daarna. Thans Madaba, een vindplaats van uitgestrekte ruïnen uit heidenschen en Christelijken tijd. Sinds de bezetting door do Turken van Kerak zijn vele Christenen in M. gaan wonen. Er is ook een Latijnsche missie. Zeer belangrijk voor de topographie van Palestina is een mozaïek, in 1896 ontdekt op den vloer van een oude Grieksch-Orthodoxe kerk. Het dateert waarsch. uit de 6e eeuw na Chr., van een monnik Salamanios, en is met het 9e segment van de Tabula Peutingeriana of wereldkaart van Castorius, de oudst-bekende kaart van Palestina. Oorspr. ook Syrië, den Sinal, en Beneden-Bgypte omvattend, is het mozaïek bij de ontdekking zoo geschonden, dat alleen het Zuidelijk gedeelte der kaart bewaard bleef. Ui t g.: H. Guthe, Die Mosaikkarte von Medeba (1906). Lit.: M. J. Lagrange, in de Revue biblique (jg. 1897, 165-184 en 450-458). A.v.d. Bom. Mededader (recht), > Deelneming. Mededinging (Ned. en Belg. recht), > Concurrentie; Concurrentiebeding; Oneerlijke concurrentie. Mede-eigendom (N e d. en B e 1 g. r e c ht) is > eigendom van meer dan één persoon t.a.v. ééne zaak. Men onderscheidt vrijen en gebonden m. Bij v r ij e n m. heeft iedere mede-eigenaar een bepaald ideëel aandeel in de zaak (aan te wijzen door een breuk). Dit aandeel wordt behandeld als een afzonderlijk object: het is voor vervreemding vatbaar, kan met hypotheek worden bezwaard en in vruchtgebruik worden gegeven. Te allen tijde kan hier scheiding en deeling worden gevraagd en de regels, omtrent boedel- scheiding bepaald, zijn dan van toepassing (art. 628, d 1112 Ned. 8.W., art. 816 Belg. 8.W.). a Bij gebonden m., waar behalve de gemeenschappelijkheid van den eigendom nog een afzonder- b lijke rechtsband, bijv. huwelijk, mede-erfgenaamschap, b vennootschap, de deelgereohtigden bindt, is de moge- v lijkheid om scheiding en deeling te vragen afhankelijk d van het wegvallen van dien rechtsband. v De rechten (beheer, gebruik) en de lasten (kosten van onderhoud) van den m. worden door de mede- I eigenaars elk voor zijn deel genoten of gedragen en k wel zoo, dat nooit de rechten der anderen mogen a worden gekrenkt. Bronsgeest. Medeklinker of consonant noemt men c in de taalkunde de spraakklanken, die ontstaan 1 doordat de uit de longen stroomende lucht op een r bepaald punt van het spreekkanaal belemmerd wordt. 1 Dit kan op verschillende manieren en ook op ver- s schillende plaatsen in het spreekkanaal plaats hebben, i Bij sommige m. wordt de ademstroom een oogenblik s geheel afgebroken, door totale afsluiting van het i spreekkanaal, waarna een plotselinge opening volgt. 1 Er ontstaat dan een lichte explosie. Men noemt deze ’ m. daarom explosieven of ploffers, ook wel slagconsonanten of klappers: sommigen spreken ook van occlusieven (D. Verschluszlaute). Wordt het spreekkanaal i alleen vernauwd, niet geheel afgesloten, dan doet de ontsnappende adem een geruisch ontstaan. Men noemt i deze m. fricatieven of spiranten, ook wel schuurders, glüders of geruischconsonanten (D. Reibelaute). Beide processen kunnen gecombineerd voorkomen, waardoor de zgn. affrioaten (bijv. pf in D. Pfund) en aspiraten (de invoeging van een h-klank bijv. bi] de uitspraak van Eng. king) ontstaan. De ratelconsonant (r) is eigenlijk ook een combinatie van explosief en fricatief, omdat de ademstroom een bepaald gedeelte van het spraakorgaan aan het trillen brengt. Wordt de ademstroom door den neus geleid, dan spreekt men van nasalen of neusmedeklinkers, gaat hij langs de zijwanden van de tong, dan noemt men die klanken lateralen. Naar de plaats van articulatie onderscheidt men vnl.: 1° bilabialen of lipmedeklinkers, die met beide lippen gevormd worden; 2° labiodentalen of lip-tandmedeklinkers, gevormd met bovenkaak en onderlip, 3° dentalen of punt-tand-medeklinkers; punt van de tong tegen de tanden of het tandvleesch; 4 palatalen of hardverhemelte-medeklinkers; tong + hard verhemelte; 6° velaren of zachtverhemelte-medeklmkers, ook wel gutturalen genoemd: tongrug + zacht verhemelte of velum; 6° in sommige Indo-Germ. talen treft men ook zgn. labiovelaren aan, die dus een dubbele articulatieplaats bezitten; 7° de h is een ademklank, die in de stemspleet zelf gevormd wordt. Men kan de ra. ook onderscheiden in stemhebbend en stemloos, naar gelang de stembanden meetrillen of niet. Een ander onderscheid wordt gemaakt naar den graad van energie, waarmede de articulatie plaats heeft; men spreekt daarom van vast en los, ook wel fortis en lenis. Een bijzonder soort m. zijn de zgn. clicks, die in de Europ. talen nagenoeg niet voorkomen. Het zijn zuigklanken (bijv. de geluiden van een koetsier bij het aansporen van zijn paarden). v.Marrewijk. Medellin, hoofdstad van het departement Antioquia, één der grootste steden van de republiek Columbia; gelegen aan de Porce-rivier, 1 641 m boven zeeniveau. Ruim 121 000 inw. Zeer voornaam, bloeiend handels- en industriecentrum. De stad is door een spoorlijn verbonden met Puerto Berrio, dat gelegen is aan de Magdalena-rivier. Verder zijn bekend de universiteit (1882 opgericht), middelbare scholen, groote industriefabrieken. Uitvoer van goud, zilver, koffie, huiden. In de omgeving mijnbouw. Geboorteplaats van Heman Cortes. Aartsbisschoppelijke zetel. Zuylen. Modelijden, -> Barmhartigheid. Medemblik, gemeente en stad aan het IJselmeer, in het Westfriesche zeekleigebied der provincie N. Holland; opp. 14 646 ha (13 760 ha van de > Wieringermeer), omvattende de stad M.} de buurtschap Brake en in genoemde droogmakerij de dorpen Middenmeer, Slootdorp en Wieringerwerf, alsmede Oude Zeug; ca. 6 100 inw., waarvan ca. l/3 Kath. en 2/3 Prot. Hiervan wonen ongeveer 1600 in de Wieringermeer, die weldra een zelfstandige gemeente zal zijn. De Kath. behooren tot de parochie M. en de in de droogmakerij gestichte parochies. In M. is een Kath. jongenspensionaat. In de gem. is land- en tuinbouw met veilingen, veeteelt, handel, markt- en winkelwezen en eenige industrie. Hier bevindt zich een Provinciaal Ziekenhuis voor Zwakzinnigen met ruim 100 man personeel. . 1 1 * 1 „ TT„i- IrnflnA I Bezienswaardigheden. Het kasteel Radboud, gebouwd in de 11e eeuw op de plek, waar een burcht van Radbod (f 719) zou gestaan hebben, werd in de 13e eeuw door Floris V herbouwd en stevig 8 versterkt. Sedert de 16e eeuw was het gebouw in verval i en werd het gebruikt voor de schutterij en later tevens – voor burgerlijke bijeenkomsten. Nu het Rijk eigenaar is, wordt het gebouw, dat bijna een ruïne was, alsmede – de omgeving gerestaureerd. De tegenwoordige bmta Bonifatiuskerk, gebouwd in de 16e eeuw en in V)ii a gerestaureerd, staat op de plaats van een gelijknamige Schematisch overzicht der voorn. Ned. medeklinkers Stemhebbend Stemloos labiaal dentaal palataal! velaar labiaal dentaal velaar explosief fricatief nasaal ratelconsonant . . lateraal w, b V m d z n r 1 ni g ng r P f t s k ch Medemblik. Kasteel Radboud. kerk, in 1118 door bisschop Godebald aan de kanunniken van Sint-Maarten geschonken, welke in 1555 door brand werd vernield. Bekend is de fraaie preekstoel. Vermeldenswaard zijn verder het tehuis voor ouden van dagen, het huis der „Vier Noorder Koggen”, het Koggenhuis, het raadhuis, het waaggebouw en het nieuwe wandelpark. Geschiedenis. M., een zeer oude plaats (Medemeleke), waar enkele Friesche koningen reeds zouden geresideerd hebben, is de oudste Westfriesche stad. Uit 960 is een schenking van Otto 111 bekend, betrekking hebbend op M.; uit de blafferd van de goederen der Utrechtsche Sint-Maartenskerk blijkt, dat de koninklijke tiend te M. haar behoort. In 1289 kreeg M. stadsrechten. Eeuwenlang bloeide de stad door visscherij, scheepvaart en zeehandel, waarvan nog menig gebouw getuigt. Er is vaak om M. gestreden, het laatst in 1799, toen de stad door Engelschen en Russen werd bezet. In 1517 werd de stad door Grooten Pier in brand gestoken. In 1572 verliet M. de Spaansche zijde. Van 1686-’93 woonde Sonoy hier op het kasteel en ontving in 1688 bezoek van Leicester. Nicolaas Stellingwerf, burgemeester van M., was een bekend vriend van Johan de Witt. Het baljuwschap van M. of Ooster-baljuwschap, gevormd door Drechterland en Hoogwouder Ambacht, opgeheven in 1413, werd in 1414 verdeeld in 7 schoutambachten elk met stadsrecht, in tegenstelling tot Enkhuizen, Hoorn en M. de kleine steden genoemd. Lit. : Inventaris van het archief van M. (1915); Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden (1744); M. en de Zuiderzeewerken (gids), van der Meer. Meden, -> Medië. Medenbliek, Rombout (Rumoldus) van, Ned. priester. * Te Utrecht, f 9 Nov. 1642 te Delft. M. was assistent te Rotterdam, stichtte 1606 te Leiden de eerste vaste statie. Rovenius benoemde hem 1632 tot aartspriester van Rijnland, en 1633 tot lid van het vicariaat. Hij beschreef het leven en den marteldood van Com. Musius. Li t. : Bijdr. bisd. Haarl. (11, 232 vlg.; 111, 53 vlg.; IV, 303 vlg.; XLVI, 126 vlg.). Rogier. Medcola, Asparagus medeoloides, aan de asperge verwante klimplant, waarvan de ranken voor tafelversiering e.d. worden gebruikt. Medeplichtigheid is de gemeenschappelijke schuldigheid van meer personen aan een en hetzelfde kwaad. Juridische m. is die, welke door het gerecht in beschouwing genomen wordt en bepaald wordt volgens de positieve wet. Dikwijls wordt het woord medeplichtigheid speciaal voor juridische m. gebruikt (zie hiervoor > Deelneming). Er is echter ook een z e d e 1 ij k e m., d.i. een medeschuldigheid voor God en het geweten, aan het kwaad van een ander. Zij wordt veelal genoemd: medeschuldigheid (deelen in de zonde van een ander). Wij spreken alleen over deze laatste; merken echter op, dat iemand medeschuldig kan zijn aan de zonde van een ander, ook al is hij niet juridisch medeplichtig aan de wetsovertreding, m.a.w. ook al gaat hij voor het gerecht vrij uit. Op twee manieren kan iemand medeschuldig zijn aan de zonde van een ander. 1° Door het geven van -> ergernis. 2° Door mede te werken aan de zonde van een ander. Deze medewerking kan positief zijn en negatief. Positief, d.i. door iets te doen, nl. door kwaad a) te bevelen (opdracht te geven); b) aan te raden; c) er mee in te stemmen; d) te prijzen of aan te moedisen; vervolgens door het kwaad te vergemakkelijken door den bedrijver e) bescherming te beloven of te verleenen of f) te deelen in de vruchten van het kwaad (> Heling). Negatief, d.i. door iets na te laten, nl. door den bedrijver van het kwaad niet te vermanen; het kwaad niet te beletten of het kwaad niet aan bevoegde personen bekend te maken, wanneer men tot deze daden verplicht is, gezien de verhouding, waarin men staat tot den bedrijver van het kwaad (bijv. overheid, ouders) en andere omstandigheden. Men noemt deze zonden vreemde zonden. Vele gevallen van medewerking tot het kwaad gaan samen met ergernis; niet echter alle. 7 ~ Bijzonder verdient hier de aandacht, dat er twee geheel verschillende wijzen van medewerking aan het kwaad van een ander te onderscheiden zijn, nl. formeele medewerking of eigenlijk deelnemen aan het kwaad en materieele medewerking of oneigenlijk deelnemen aan het kwaad. Het eerste (formeele medewerking) doet zich voor, als men meewerkt en tevens dezelfde kwade bedoeling heeft als de ander, bijv. als ik een dief den weg wijs naar een huis, omdat ook ik wil, dat de diefstal tot stand komt. Het doet zich ook voor, als de medewerking bestaat in het verrichten van een onderdeel van het kwaad, dat in zich een slechte daad is, bijv. als ik iemand bewusteloos sla, zoodat een roover hem kan bestelen, ofschoon ik dezen diefstal niet wil, maaralleen aldus handel, omdat ik bijv. vrees anders zelf door den roover verwond of geslagen te worden. Daartegenover staat de materieele of oneigenlijke medewerking aan het kwaad, welke hierin bestaat, dat men iets doet, wat in zich niet zedelijk kwaad is, en ook zonder den kwaden wil met den ander gemeen te hebben, maar die daad wordt door den ander misbruikt om een kwaad te doen of uit te voeren. Bijv. wanneer een winkelier iemand een mes verkoopt, dat deze koopt om zich zelf of een ander te vermoorden of te verwonden. Een mes verkoopen is op zich niet kwaad. De winkelier, ook al weet hij, dat de kooper zich zelf wil vermoorden, verkoopt het niet, omdat ook hij wil, dat die mensch zich zelf vermoordt. Hij verkoopt het alleen om geld te verdienen en in eigen onderhoud te voorzien. T~V (• 1 P • *1 1 ' Tl De formeele of eigenlijke medewerking aan het kwaad van een ander is nooit geoorloofd: om geen enkele reden, hoe gewichtig ook. De materieele of oneigenlijke medewerking aan het kwaad van een ander is niet altijd ongeoorloofd. Omdat zij in zich niet kwaad is, maar veelal kwade gevolgen heeft, hangt alles hier af van de vragen: 1° welke zijn in een bepaald geval de kwade gevolgen van de medewerking; 2° welke zijn de redenen, die men heeft om de daad te verrichten, die door den ander misbruikt wordt; 3° wegen deze laatste redenen op tegen de kwade gevolgen. Het kwaad, dat uit de medewerking volgt, kan verschillend zijn van aard en van grootte. Het kan zijn geestelijke schade voor zich zelf; voor den ander, die het kwaad bedrijft; voor derden (> Ergernis). Van groote beteekenis is hier ook, of ik door mijn medewerking de daad mogelijk maak of dat de ander het zonder mijn medewerking toch zal kunnen doen; of bet weigeren van de medewerking werkelijk iets uithaalt of niet. In den regel is een verwijderde medewerking eerder geoorloofd dan een medewerking van nabij. tt i e i i • Het oordeel, of een medewerking geoorloofd is, hangt dus af van veel factoren, die overwogen moeten worden. Voor zich zelf moet men voorzichtig oordeelen en zoo noodig raad vragen; maar juist omdat de zaak zoo moeilijk is en zoo van allerlei omstandigheden afhangt, is het eisch van verstandigheid en van Christelijke naastenliefde niet spoedig anderen te veroordeelen. Ook zij men niet te gauw met de redeneering: hij mag het, dus mag ik het ook, want het is de vraag of de omstandigheden in beide gevallen wel gelijk zijn. Eender. Lit.: L. Eender O. P., Materieele samenwerking aan het kwaad (in: Ned. Kath. Stemmen 1929). Medeverzekering. Door de m. aanvaardt de verzekeraar het risico gezamenlijk met andere verzekeraars te dragen. Hier wordt niet, zooals in de herverzekering, het risico in zijn geheel opgenomen door den eersten verzekeraar, die er dan een deel van aan een of meer herverzekeraare afstaat; de medeyerzekeraars staan in de schadekans slechts in, elk voor ziin aandeel en zonder solidariteit; ieder van hen ontvangt ook een premie in verhouding met dit aandeel. Tusschen den verzekerde en elk der medeverzekeraars bestaat een rechtsverband van gelijken aard. Daarom is m. slechts mogelijk met toestemming van den verzekerde, terwijl herverzekering wordt aangegaan zonder zijn toestemming en buiten zijn weten. .... , M. komt dadelijks voor in zware risico’s, inzonderheid in bedrijfsrisico’s en in de transportverzekering; ook wanneer in brandverzekering voor eenvoudige risico’s een veihooging van het verzekerd bedrag bij een ander verzekeraar wordt onderschreven, ontstaat m., tot het contract verstreken is. M. is de rechtstieeksche en gelijktijdige verzekering bij meerdere verzekeraars van eenzelfde belang', tegen dezelfde gevaren. Bij „verscheidenheid van gevaren” wordt m. uitgesloten; de verzekeraar van de wettelijke aansprakelijkheid van een autorijder en de verzekeraar van de schade aan het, rijtuig overkomen, zijn geen medeverzekeraars. De „eenzelvigheid van belang” is niet aanwezig, waar de eigenaar en de hypotheekhouder een brandverzekering op hetzelfde goed aangaan. Het woord „belang” veronderstelt schadeverzekering; bij personenverzekeringen wordt niet gesproken van herverzekering; weliswaar zal de verzekeraar verlangen te vernemen, of de aanvrager nog andere dgl. contracten heeft aangegaan; maar deze verschillende verzekeraars worden niet als raedeverzekeraars beschouwd. Het bestaan van een afzonderlijk rechtsverband tusschen den verzekerde en ieder der verzekeraars is een gewisse hinderpaal bij de betrekkingen onder partijen. Om zulks uit den weg te ruimen, wordt aan één der verzekeraars opdracht verleend om in naam van alle medeverzekeraars op te treden. Krachtens deze volmacht zal de leidende maatschappij het risico onderzoeken en waardeeren, de polis in medewerking met den makelaar opstellen onder goedkeuring der medeverzekeraars, in overeenstemming met hen den premievoet bespreken of naderhand wijzigen, ieders aandeel in de schadegevallen bepalen, wijzigingen in het risico voorgekomen in een aanhangsel laten vastleggen, enz. De oorspronkelijke polis, van de handteekeningen van alle medeverzekeraars voorzien, blijft insgelijks in de handen der leidende maatschappij. Eeckhout. Medewerker. Men onderscheidt in de journalistiek vaste en losse medewerkers. De vaste medewerkers leveren op gestelde tijden en veelal tegen een vast Honorarium hun bijdragen voor een bepaalde rubriek, een tak van wetenschap, politiek, kunst of sport. De losse medewerkers, met een Engelschen term ook wel free-lances genoemd, zijn schrijvers, die voor eigen risico arbeiden en hun werk op ongeregelde tijden inzenden. Scheepens. Mcdezecjcjensehap (s oc i o 1.). Met de verbetering van het inzicht in de verhouding, die er moet bestaan tusschen werkgever en arbeider, is ook de vraag opgekomen, of aan den arbeider niet een zeker m. moet worden toegekend. En wel niet alleen t.a.v. de arbeidsvoorwaarden, maar ook verder t.a.v. aangelegenheden, die met de arbeidsvoorwaarden verband houden. De grond voor dit m. ligt hierin, dat de arbeiders, zoo niet individueel, dan toch zeker collectief verantwoordelijkheid moeten kunnen dragen voor hun medewerking in het econ. proces. Zonder een zekeren graad van m. is het dragen van een voor een redelijk mensch noodzakelijke verantwoordelijkheid niet mogelijk. Dat een m. zich verder moet uitstrekken dan tot de arbeidsvoorwaarden en tot op zekere hoogte ook de bedrijfseconomische politiek dient te omvatten, volgt, behalve uit den genoemden algcmeenen grond, tevens hieruit, dat de mogelijkheid van de nakoming der arbeidsvoorwaarden, de mogelijkheid harer verbetering of de noodzaak van een ongunstige wijziging in zoo belangrijke mate afhankelijk zijn van de gevoerde bedrijfseconomische politiek. Zoowel de hoogte van het inkomen der arbeiders, als de regelmaat in de werkgelegenheid hangt in groote mate van de leiding af. Menigmaal zijn de belangen der arbeiders bij de instandhouding en den goeden gang der ondernemingen arooter en gewichtiger dan die der kapitaaleigenaars (bijv. een groot aantal aandeelhouders), wier zeggenschap wel wettelijk is geregeld. Een groote actueele belangstelling genoot het vraagstuk van het m. in de eerste jaren na 1918, toen in een enkel land (zooals in Duitschland door de oprichting van ondernemingsraden) het m. wettelijk werd vastgelegd, terwijl in andere landen propaganda voor het denkbeeld werd gevoerd. In Nederland werd in het R.K. Bedrijfsradenstelsel (> Bedrijfsorganisatie) o.a. voorgesteld, dat de organisaties der werknemers door de organisaties der werkgevers moesten worden geraadpleegd t.a.v. de prijsregelingen en de overige bedrijfspolitiek in verband met de arbeidsvoorwaarden. De gedachte van het m. vond naast de verdedigers ook bestrijders, die in deze gedachte een aantasting zagen van het privaat-eigendomsrecht. Daar het pnvaat-eigendomsrecht echter geen onbeperkt recht is en begrensd kan worden, is de gedachte van m. niet dit recht niet in strijd. Wel zullen in de principieele handhaving van het privaat-eigendomsrecht en tevens in de noodzaak, dat de beslissende economische leiding bij de daarin gespecialiseerde en ervaren ondememingsleiders zal moeten blijven, de grenzen moeten gezien worden voor den omvang en den aard der rechten uit medezeggenschap. Deze rechten zullen zich moeten beperken tot het recht op medeweten, medeberaadslagen en controle. Wat de regeling betreft, zijn er voorstanders van de bedrijfsgewijze organisatie van bet m. (bedrijf in den zin van complex van soortgelijke ondernemingen), anderen zijn voor ondernemingsgewijze regeling, terwijl ten slotte een derde groep beide mogelijkheden wil openen. De bedrijfsgewijze regeling ligt bet meest in de lijn der ontwikkeling en is m.i. het best gefundeerd. •> Bedrijfsradenwet. Li t. : Bedrijfsorganisatie 8e Kath. Soc. Week 1921; J. A. Veraart, M. en Bedrijfsorganisatie (gebundelde opstellen, 1831); H. Hermans, Het groote vraagstuk der bedrijfsorganisatie (Het Roer, Juli-Aug. 1922); Bedrijfsorganisatie en M. Rapport uitgebracht door de Commissie ingesteld door N.V.V. en S.D.A.P. (1923); een serie art. van vsoh. vooraanstaande werkgevers, leiders van arbeiders-vakvercenigingen en geleerden in Econo- Berichten (jg. 1922); M. J. H. Cobbenhagen, De Verantwoordelijkheid in de onderneming (1927). Cobbenhagen. Medhurst, Walter Henry, Sinrloog en zendeling, vooral onder Chineezen. * 1796 te Londen, f Jan. 1857 aldaar. In 1816 door het Londensch Zendelinggenootschap naar Malaka gezonden, leerde daar Maleisch en Chineesch, vestigde zich in 1822 op Batavia, waar hij vooral onder de Chineezen werkte. Ondernam in zendingsdienst vsch. reizen door den Ned.-lnd. Archipel, stichtte in 1833 het Parapatanweeshuis te Batavia voor onverzorgde Indo-Éurop. weezen, en verbleef 1842-’56 in China. Olthof. Media, term uit de oudere klankleer. Men onderscheidde bij de medeklinkers mediae en tenues. Dit onderscheid valt ongeveer samen met de tegenw. verdeeling in stemhebbende en stemlooze explosieven. > Medeklinker. Mediaan (wiskundig), > Zwaartelijn ; (lettertype) ■y Lettergrootte; (papierformaat) > Papierformaten. Mediaeval (letterlijk: uit de middeleeuwen stammend) (t y p o g r a p h i e). De vorm, dien ons letterschrift in de middeleeuwen aannam, was zwieriger, sierlijker en meer gekruld dan de strenge, rechte der Roraeinsche lettergedaante. Daar de boekdrukletter een gestyleerdo schrijfletter is, onderscheidt men in de letters van Romeinsche geaardheid dus den romein en de mediaeval; van beide is de grondvorm dus eender, terwijl de Gotische letter daarvan sterk verschilt. Bij de m. zijn de buigingen voller, ronder en de overgang van de staande stokken in de beëindigingsstreepjes (schreef of schraveering) is niet hoekig, maar rond en vloeiend. De naam m. is ontstaan in 1869, toen de lettergieterij Genzsch und Heyse te Hamburg een letter goot, waaraan deze benaming gegeven werd. Poortenaar. Mediante. 1° (W i s k.) De m. van twee breuken is een breuk, waarvan de teller de som der tellers en de noemer de som der noemers is. Hebben de oorspr. breuken positieve tellers en noemers, dan liet de m. tusschen deze twee breuken in, bijv. de mediante van 2/6 en 3/8, d.i. 6/13, ligt tusschen beide in. r. d. Corput. 2° Mediante of middennoot wordt in de muziek genoemd de 3e trap van de toonladder; liggende tusschen tonica en kwint in den hoofddrieklank, bepaalt de m. het majeur- of mineurkarakter. Ondermediante is de 6e trap. Media Quies heet in de scholastiek de periode van rust, die volgens sommigen in de beweging van eemopgeworpen lichaam tusschen het einde van de stijgende en het begin van de dalende beweging zou verloopen. L i t. E. J. Dijksterhuis, Val en Worp (1924). Mcdiastinum, de ruimte in de borstholte, gelegen tusschen de beide longvleugels. Mcdiatic-aktc, grondwet, 19 Febr. 1803 door Napoleon aan Zwitserland opgelegd (een uitwerking van de Acte de Malmaison van 29 April 1801). Zij bond Zwitserland door een milit. verdrag aan Fr.; hief de streng gecentraliseerde Helvetische Rep. op en herstelde de souvereiniteit van de kantons, waarmee de zoogenaamde „veroverde landen” werden gelijkgesteld. V. Claassen. Mcdiutio of halveering. 1° Rekenkunde. XVII. 13 M. komt met duplatio, verdubbeling, in de Arabische en middeleeuwsche rekenkunde naast de thans nog gebruikelijke hoofdbewerkingen als zelfstandige bewerking voor. AO ut • i ir -n i • i i ... 2° Muziek. M. E. benaming voor de terminatio mediana of middencadens der gezongen > psalmodie. Medieago, > Luzerne. Médiee, cura te ipsum (Lat.) = geneesheer, genees uzelf. Christus haalt het zelf als een spreekwoord aan (Lc.4.23). In Hobart, „The medical language of St. Luke”, wordt voor de gedachte reeds genoemd: Galienus (C0mm.4.9, Epid.6). Verder Euripides, Ovidius, Cicero. Het kwam ook voor in de Rabbijnenliteratuur (Beres.,r.2o). Brouwer. Medieea. Onder invloed van Humanistische beginselen gaf Gregorius XIII bevel tot hervorming van het Graduale (dat de Mis-gezangen bevat) „superfluitatibus resecatis ao barbarismis et obscuritatibus sublatis” [door de overtollige noten te schrappen, smakeloosheden (barbarismis) te verwijderen, en de fouten te verbeteren]. Palestrina en Zoilo brachten de verlangde hervormingen aan, die na 30 jaren nog eens herzien werden door Anerio en Suriano. In 1614-’l6 werden de hervormde zangboeken gedrukt op de Stamperia Oriëntale van kard. de Medici, met goedkeuring, niet echter op bevel, van Paulus V. Deze uitgave, naar den naam van den kardinaal kortweg Medieea genoemd, is nooit algemeen bekend en verbreid geworden, zoo zelfs, dat ze in 1868 opnieuw „ontdekt” werd door Haberl, die daarin de authentieke hervorming van Palestrina meende te moeten zien. Door Pustet is zij herdrukt (Medicea-nadruk), en 1873-1903 was zij de min of meer officieele uitgave van de Gregoriaansche zangboeken. Brunvng. Medici, regeerend geslacht te Florence, kwam ca. 1200 in de stad en geraakte door het bankbedrijf tot grooten rijkdom en aanzien; in de 14e eeuw kregen zij de heerschappij in handen, een feitelijke macht, terwijl de republikeinsche regeeringsvorm bestaan bleef. Keizer Karei V schonk hun in 1531 den hertogstitel; sedert 1569 noemen zij zich groothertogen van Toscane en sterven uit in 1737. Twee zijlijnen van het geslacht bestaan nog, in Florence en in Napels. Zij zijn de beroemde beschermers en bevorderaars van kunsten en wetenschappen. De meest vermaarde vertegenwoordigers van het geslacht zijn: vusimo ÜB uuue ’ 10ÖU, p i Aug. 1404. Volgde in 1420 zijn vader op als hoofd der volkspartij in Florence. In 1433 verdreven, keerde hij in 1434 in triomf terug en vestigde voorgoed de heerschappij van zijn geslacht over de stad. Hij liet veel bouwwerken uitvoeren en beschermde geleerden en kunstenaars. I,orenzo (1469- ’92), bijgenaamd II M a g n i f ic o, kleinzoon van Cosimo den Ouden. * 1448 te Lorenzo de Medici. Florence, f 1 April 1492 te Oareggi. Hij is de schitterendste heerscher van zijn geslacht. Politiek wist hij Florence te vrijwaren tegen de vijandschap van zijn buurstaten. Vooral is hij van beteekenis om zijn fijnen smaak voor kunst en letteren en om de vorstelijke bescherming, die hij verleende aan de Humanisten en kunstenaars van zijn tijd. Hij was de vader van paus Leo X. Cosimo I (1637-’64). * 11 Juni 1519 te Florence, f 21 April 1574 aldaar. Hij overwon de familie der Strozzi, die zich tegen de Medici verheven had, breidde het gebied van Florence uit en verkreeg in 1669 den titel van groothertog. Ook was hij een beschermer van kunst en letteren. Andere voorname persoonlijkheden dezer familie zijn de pausen > Leo X en > Clemens VII, en de koninginnen van Frankrijk > Catharina en -5- Maria de Medici. L i t.: Davidsohn, Gesch. von Florenz (4 dln. 1896- 1927); Heyck, Florenz und die Mediceer (laatste uitg. in de Monogr. zur Weltgeschiohte; 1927). v.Gorlcom. Medici, Villa de. Op den Monte Pincio te Rome kocht kardinaal Ferdinando de Medici een in 1560 begonnen villa met tuin, beide nog in aanleg, vergrootte den tuin en bracht alles ongeveer in den tegenwoordigen staat: regelmatige, vierkante bedden, afgewisseld door beelden en beeldgroepen. Op een hooger liggend terras werd een cirkelvormige uitkijkheuvel opgetrokken, rondom met cypressen beplant en bekroond met een paviljoen met fontein. Langzamerhand raakte de tuin in verval. In 1801, onder Napoleon, werd de Fransche kunst-academie er gevestigd, die er thans nog is. Hendricks. Medici-porselcin, zacht porselein, dat in de 2e helft der 16e eeuw aan het hof van Frans I van Medici te Florence vervaardigd werd, in navolging van het echt hard Chineesch porselein: het kobaltblauwe decor staat onder invloed van het porselein der Ming-periode. M.-p. is zeer zeldzaam. Merk; de dom van Florence met de letter F ofwel het familiewapen der Medici. Zie afb. 2 op de pl. Ceramiek II t/o kolom 241 in dl. VII. V. Eerde. Medicijnkast, > Huisapotheek. Mcdië, Meden. Ten Z.O. van den berg Ararat ligt een hoogvlakte, die zich uitstrekt vanaf de Kaspfsche Zee, het » Elboers- en Chorasangebergte in het N., het Zagrosgebergte in het W., de Perzische Golf in het Z., en het Indusdal in het O. Het centrum van deze hoogvlakte is een uitgestrekte zoutwoestijn, die haar tevens in twee scherp-onderscheiden, alleen in het N. even verbonden gedeelten verdeelt. Bewoond worden slechts de randen van het plateau en de grensgebergten. Belangrijke steden waren > Ecbatana (thans Hamadan) en Rages (thans Rai). Deze hoogvlakte wordt Iran of Ariana genoemd, naar de bewoners de Iraniërs, Arische stammen (> Arja).De groep Iraniërs, die onder den naam van Meden bekend staan, wonen in het bergachtigeN.W.gedeelte van Iran. De oudste geschiedenis der Meden is duister. Volgens Gen. 10.2 stamden ze van Japhet. Verdere lotgevallen worden beschreven door de niet-altijd betrouwbare Berossos en Ctesias van Cnidus. Uit Medische namen, die in den Amama-tijd (14e eeuw v. Chr.) bij de Mitanni voorkomen, blijkt, dat de Meden reeds in de 16e of 17e eeuw in Mesopotamië en Syrië binnengedrongen zijn. In de9ee. v. Chr. hooren wij van het eerste contact der Meden met de Assyriërs: in spijkerschriftteksten van dien tijd worden ze Madai of Amadai genoemd. Sinds Salmanassar 111 v. Assyrië worden heftige oorlogen gevoerd (836 v. Chr.), die onder Sargon II (721-705) tot de onderwerping van de Meden leidden. Vandaar dat Sargon II na den val van Samaria vele Israëlieten van het verslagen Noordrijk naar Medische steden, met name naar Rages, kon deporteeren (4 Reg.17.6; Tob.l.lG). Toch was de onderwerping niet blijvend. Volgens Herodotus slaagde -> Dejokes er in, de onsamenhangende stammen tot een Medenstaat te organiseeren. Hij maakte Ecbatana tot hoofdstad. Zijn zoon Phraortes onderwierp de Perzen, maar werd tijdens een oorlog tegen de Assyricrs gedood. Phraortes’ zoon en opvolger •> Cyaxares (ca. 624-584) veroverde in 612 de Assyrische hoofdstad Ninive, in samenwerking met Nabopolassar, den stichter van het Nieuw-Babylonische rijk. Twee jaar later maakte hij zich meester van Haran, het laatste steunpunt van het Assyrische rijk. Door de intrigues van den naijverigen Nabopolassar met de Scythen duurde het echter nog lang, voordat Cyaxares de vruchten van zijn overwinning kon plukken. Jarenlang had hij ook te strijden met de Lydiërs onder koning Alyattes (590-685). Een zonsverduistering (28 Mei 586) maakte vlg. Herodotus een einde aan den strijd, waarbij Neboekadnezar bemiddeld zou hebben. Een huwelijk van -> Astyages, zoon van Cyaxares, met een dochter van Alyattes bezegelde den vrede. Cyaxares’ rijk strekte zich toen in het W. uit tot den Halys. Zijn opvolger Astyages, een zwak mensch, werd 553 of 650 door zijn Perzisohen vazal Cyrus verslagen en waarsch. naar Hyrcanië verbannen. Toch bleven de Meden een belangrijke rol spelen in het nu ontstane Perzische rijk, en maakten alle veroveringen en lotgevallen van dat rijk mede (Medische oorlogen, > Griekenland I A). Na den dood van Alexander den Grooten (323 v. Chr.) werd M. gescheiden in twee deelen: Media Major, dat aan de Seleucieden (323-249), en onder Mithridates I aan de Parthen kwam; en Media Atrop a t e n e (het tegenw. Azerbeidzjan), genoemd naaiden satraap Atropes, dat onafhankelijk bleef tot 160 n. Chr., toen ook dit gedeelte bij het Parthenrijk werd ingelijfd. In de 3e eeuw n. Chr. werd M. weer bij het Nieuw-Perzische rijk ondergebracht, daarna verdwijnt M. uit de geschiedenis. In de H. Schrift vinden we de Meden vermeld vooral in het boek Tobias en bij Isaïas; verder ook vaak in verbinding met de Perzen. Taal, cultuur en godsdienst der Meden zullen in samenhang met die der Perzen behandeld worden (zie aldaar; vgl. ook > Magie; Zoroaster). L i t.: J. von Prasek, Geseb. der Meder und Perser (Leipzig 1906-’10; niet meer voldoende); P. Dhorme, Les Aryens avant Cyrus (Jerusalem 1910-’11); F. W. König, Aelteste Gesch.' der Meder und Perser, in Alte Grient (Bd. 33, Heft 3/4, Leipzig 1934). A.v.d. Born. Medimnus, Oud-Grieksche maat, oorspr. gelijk aan 61,84 liter, later = 68,941 liter. Medina, verstikkende landwind in Spanje. Medina (Arabisch madinat an-nabi = stad van den Profeet, bij verkorting; al-madina = de stad), bedevaartsplaats der Mohammedanen, 870 m boven de zee gelegen in het Arab. landschap Hidzjaz (II 629 B/C 3). M. is eindpunt van den Hidzjaz-spoorweg en telt ca. 50 000 inw. De stad ligt in een laagte, door vulkanische gesteenten omringd. Door den hoogen grondwaterstand is er een welige korenbouw. De handel is gering en gaat over Janbo (dadels). Zeer belangrijk is het pelgrimsverkeer. De Moskee al Haram, in 1487 gebouwd, bevat de graven van Mo- hammed, Aboe Bakr, Omar en van Mohammed’s lievelingsdochter Fatima. Ondanks het verbod bezochten enkele Europeanen de stad. L i t.; Soubhy Salch, Pèlerinage ala Mecque et k Médine (Kairo 1894); E. Rutter, The holy cities of Arabia (1928). Heere. Gcsch. M. is het vroegere J a t h r e b. Toen Mohammed door de voortdurende tegenwerking van zijn stadgenooten, de Mekkanen, zich genoodzaakt zag zich van hen af te scheiden (> Hidzjra), begaf hij zich naar Jathrib, waar hij door velen gastvrij ontvangen werd. Het zou daarna den naam raadinat an-nabi (zie boven) gekregen hebben; waarschijnlijk echter is dit de latere verklaring van den reeds bestaanden naam al-madina. Na de belangrijke Jodenkolonie, welke hem niet als profeet wilde erkennen, verdreven te hebben, begon hij van M. uit definitief den strijd tegen Mekka, die met de verovering dezer stad eindigde. Hij bleef echter te M. wonen en werd er na zijn dood in de door hem gestichte moskee begraven. M. bleef residentie onder de eerste kaliefen, doch met de opkomst der > Omajjaden verloor het zijn politieke beteekenis, bleef echter het middelpunt van de godsdienstige partij, welke zich als beschermster van den Islam tegen de verwereldlijkte kaliefen beschouwde. Heden is M. nog een bedevaartsplaats, welker bezoek vast met dat aan Mekka verbonden wordt. Zoetmulder. Medina, Bartholomaeus, Dominicaan, groot theoloog. * 1628 te Medina de Rioseco (Spanje), f 1681 te Salamanca. Hij schreef commentaren op alle drie de deelen van de Summa Theologica van S. Thomas, welke, te Salamanca verschenen (1677), later meermalen opnieuw werden uitgegeven. Hij wordt genoemd de vader van het probabilisme. Medina Celi, Juan de la Cerda, hertog van, aangewezen opvolger van Alva als landvoogd in de Ned. * 1540. In Oct. 1671 werd de zachtmoedige M. C. bestemd om Alva te vervangen, doch kwam door vsch. omstandigheden eerst Juni 1572 in de Ned. aan. Als gevolg van de inneming van Den Briel ontving hij echter kort vóór zijn vertrek uit Spanje een nieuwe instructie, die hem gelastte aan Alva tot nader bevel de landvoogdij te laten. Zoo waren er dus nu twee landvoogden in de Ned.; zij weken door hun karakters scherp van elkaar af en er was voortdurend geschil. M. C. werd 28 Juli 1573 van zijn ambt ontheven en vertrok op 6 October in datzelfde jaar. J. D. M. Cornelissen. Medina del Campo, Spaansch stadje (41°17'N., 4°64'W.), in de prov. Valladolid; ca. 10 000 inw. M. is een belangrijk knooppunt van spoorwegen. Uitvoer: meel, brandewijn, leer, aardewerk. Medina!, > Barbitalen. Medina Sidonia, Alonso Perez, hertog van, Spaansch admiraal. ♦ 10 Sept. 1660, f 1615. Kreeg van Philips II tegen zijn verlangen het opperbevel over de Armada van 1688 en leed de groote nederlaag; werd ook later herhaaldelijk verslagen, maar behield het vertrouwen van Philips II en Philips 111. Mcdinet Haboc, ten W. van den Nijl, tegenover > Thebe gelegen, is bekend om den tempel van Ramses 111 met reliëfs, die scènes vertoonen uit de door dezen pharao gevoerde oorlogen, om een tempel uit den tijd van Thoetmosis 111 en om de zgn. hooge poort, die toegang gaf tot de tempels en een paleis, die door een muur omgeven waren. L i t.: U. Hölscher, Das Hohe Tor von M. H. (1910); id., M. H. (Morgenland, afl. 24); de sinds 1934 verschijnende groote publicaties van het Oriënt. Institute, Chicago. Bent. Medm-Heine, ziekte van, > Heine-Medin (ziekte van). Mcdiolamim, Lat. naam voor ■> Milaan. Medio tiitissimus ibis (Lat.) = In het midden zult ge het veiligst gaan. Ovidius’ Metam. 2. 137. Doch komt reeds voor in Trag. Graec. fragm. ree. Nauck, Adespota 647 , 6. Medische gcographie, de wetenschap, welke de verspreiding van ziekten over den aardbol bestudeert. Hierbij doen zich vsch. vraagstukken voor; Hoe konden, thans schaars bevolkte, gebieden (Babylonië, Noordkust van Afrika) in de Oudheid dicht bevolkt zijn? Welke is de invloed van het verkeer? (verkeersmiddelen zijn weer van klimaat afhankelijk). Verkeer voorkomt hongersnood; verhoogt evenwel het gevaar voor invoering van pokken, longtering, slaapziekte, gele koorts en vele andere infectieziekten. Ook gebrek aan communicatie is van beteekenis. Men vindt thans nog geïsoleerde streken in Europa, waar melaatschheid heerscht. Een veelomvattend en veelomstreden vraagstuk is dat van metereologische (atmosferische) invloeden op ziekte en gezondheid. Deze invloed is slechts ten deele een directe. De ultraviolette straling van het zonlicht voorkomt bepaalde avitaminosen; weersinvloeden (zon, regen, wind en koude) verhoogen of verlagen den weerstand van het lichaam tegen ziekte. De directe invloed van klimaat (d. i. van kosmisch-tellurische invloeden water, bodem, lucht) op gezondheid is vroeger overschat; thans waardeert men meer de indirecte invloeden. De verspreidingswijzen van ziektekiemen (bacteriën, schimmels, protozoën) en hun afhankelijkheid van klimatologische factoren verklaren veel meer, waarom bijv. typhus en cholera het meest in bepaalde gebieden en jaargetijden meer optreden dan in andere, of waarom tal van door insecten overgebrachte ziekten tot bepaalde luchtstreken beperkt blijven. De m. g. is vooral van beteekenis voor de kennis der ziektever – breiding. Botman. Medische Missie Actie. Medische cursussen voor missionarissen worden in de laatste jaren in meerdere landen gehouden naar aanleiding van het feit, dat men heeft leeren inzien, dat het niet langer verantwoord is den missionaris uit te sturen naar tropische en exotische landen zonder hem althans de voornaamste medische en hygiënische principes te hebben bijgebracht. Missionarissen moeten immers als regel werkzaam zijn in landen, waar geneeskundige diensten nog onvoldoende zijn georganiseerd, zoodat dezen voor medische hulp voor hun confraters en de aan hun hoede toevertrouwde bevolking op eigen kennis zijn aangewezen. De medische cursus voor missionarissen is een der voornaamste middelen om de hooge sterfte onder de missionarissen te verbeteren. Het Ned. Medisch Missie Comité organiseert ieder jaar te Rotterdam een of meerdere, zes weken durende cursussen, waaraan door een groot aantal docenten belangrijke lessen worden gegeven. De cursisten worden in die zes weken door de zorgen van het comité in de stad onder dak gebracht. Zoowel aan het volgen van den cursus als aan het onder dak gebracht worden zijn voor den missionaris geen kosten verbonden. Zij, die met goed gevolg den cursus gevolgd hebben en daarvan door een examen doen blijken, ontvangen het diploma. Het aantal cursisten wisselt jaarlijks tusschen 30 en 40, een getal, dat, gezien het grootè aantal Nederlandsche missioneerende orden en congregaties, nog onvoldoende moet worden geacht. E. Hermans. In Belg.-Kongo bezitten alle missieposten, op enkele uitzonderingen na, medische instellingen. Talrijke missionarissen, zoowel vrouwen als mannen, volgden de cursussen van het Instituut voor Tropische Geneeskunde (te Antwerpen). Ze verwierven er het diploma van gezondheidsbeambte of ziekenverpleegster, in gevolge waarvan de medische instellingen der missies door den Staat gesubsidieerd zijn. Duizenden inlanders worden door de missionarissen verzorgd. De medische actie der Kath. missie in Belg.-Kongo wordt gesteund, eenerzijds door de A.M.M. (Association pour I’Aide Médicale aux Missions), waarvan het doel is leekenhelpers, vooral genecsheeren, aan te werven en hun materiaal te bezorgen, anderzijds door de Fomulac (Fondation Médicale de I’Université de Louvain au Congo), welke te Kisantoe en te Katana gasthuizen heeft opgericht. Te Kisantoe bestaat ook een school voor de opleiding van inlandsche gezondheidsbeambten. Monheim. Medische muur, een in de nabijheid van Babylon gemetselde muur, die naar Antieke getuigenissen 20 voet breed, 100 voet hoog en 20 parasangen (= ruim 100 km) lang was; waarsch. gebouwd door de Assyriërs (Neboekadnezar?) ter bescherming van het land; nog niet met zekerheid geïdentificeerd. Medische politic. Hieronder verstaat men de zorg voor het goede maatschappelijke beleid op medisch gebied, d.i. zoowel op sociaal-hygiënisch als op sociaal-geneeskundig terrein (> Maatschappelijke gezondheidszorg). Onder meer is elke speciale hygiënische wetgeving (> Fabriekshygiëne) onder m. p. begrepen. De term werd vroeger gebruikt naast gezondheidsleer, doch is, sinds men heeft ingezien, dat individueele en sociale hygiëne niet volkomen te scheiden zijn, obsoleet geworden. Botman. UVUV&UVJII wwwfcwwv O Medisch schooltoezicht (in N e d.). Een rijksmedisch schooltoezicht, in dezen zin, dat een schoolarts geregeld de kinderen onderzoekt en dus rechtens toegang heeft tot de school, bestaat in Ned. niet. Wel kan op medisch advies een school tijdelijk gesloten worden in geval van epidemie; doch dan sluiten B. en W. de school als het een openbare is, en het schoolbestuur indien het een bijz. school betreft. Het eenige dringende voorschrift bestond voor enkele jaren hierin, dat ieder kind, dat tot een lagere school werd toegelaten, een vaccinatiebewijs moest overleggen (van de koepokinenting). Deze wet is reeds enkele jaren tijdelijk buiten werking gesteld, vanwege het voorkomen van sterftegevallen ten gevolge van encephalitis. Nog in Dec. 1936 werd die buitenwerkstelling, met een tamelijk zwak verzet in de Kamers, verlengd tot 31 Dec. 1937. De regeering zelf zeide, dat een definitieve regeling noodig was. Toch zijn er in veel gemeenten schoolartsen aangesteld, die de openbare scholen bezoeken om de kinderen te onderzoeken. Dezen zenden de leerlingen dan naar hun eigen huisarts voor eventueele behandeling. De bijz. scholen in die gemeenten kunnen dan ook, indien zij dit te kennen geven, zich onder het medisch toezicht stellen van de door de gemeentebesturen benoemde schoolartsen. De wet verplicht daar niet toe. Dit gemeentelijk medisch schooltoezicht is in de laatste jaren wegens bezuiniging in vele steden afgeschaft. Er is echter thans wel eenig medisch toezicht op de leerkrachten aan de scholen. Bij K. B. van 15 Jan. 1935 is nl. uitvoering gegeven aan eenige bepalingen van de wet van 7 Dec. 1934 (Stbl. nr. 642) tot bescherming van leerlingen tegen de gevolgen van besmettelijke ziekten van personeel van inrichtingen van onderwijs (K.B. Stbl. nr. 14). Deze wet bepaalt, dat alle leerkrachten van onderwijsinrichtingen moeten onderzocht worden op open longtuberculose. Nieuwe leerkrachten moeten uiterlijk 14 dagen na hun toelating onderzocht zijn. De andere leerkrachten komen allen na oproeping aan de beurt voor dit onderzoek. Leemrijse. In België. Volgens art. 45 (Wet 1914, art. 34) is elke gemeente gehouden een kosteloozen dienst voor medisch schooltoezicht in te richten, welke dienst omvat een onderzoek der leerlingen bij de opneming in de school en ten minste één schoolbezoek per maand. Deze dienst strekt zich uit over al de onder het beheer dezer wet staande scholen. De alg. voorwaarden, waaronder dit toezicht geschiedt, worden bij K. B. geregeld. De geneesheeren-opzieners van de gemeentescholen worden benoemd door den gemeenteraad; de geneesheeren-opzieners van de aangenomen en aanneembare scholen worden door het bestuur dier scholen benoemd en door het schepencollege toegelaten, behoudens beroep bij den Koning, ingeval de toelating wordt geweigerd. Na elk schoolbezoek zendt de geneesheer-opziener aan den burgemeester een verslag, waarvan een afschrift wordt overgemaakt aan het gezondheidstoezicht, aan den opziener van het onderwijs in het gebied en aan het bestuur der belanghebbende school. . c, . ui i nn no j j. 10 Met afwijking van artikel 68, 6°, der wet van 12 Sept. 1896, kunnen de leden van den gemeenteraad en de burgemeesters met het ambt van geneesheer-opzienor belast worden, behoudens goedkeuring door den Koning, van de beraadslaging van den gemeenteraad, die den belanghebbende benoemt en zijn jaarwedde bepaalt. Denijs. Meditatie, > Overweging. Meditationes vitac Christi (Lat., = overwegingen over het leven van Christus). Volgens de laatste onderzoekingen van p. Coiumban Fischer O.F.M. (zie lit.) zijn de M. de vertaling van een Ital. compilatie van een onbekenden Minderbroeder, ontstaan in het begin der 14e eeuw. De „Meditationes de passione”, door St. Bonaventura in de Lat. taal samengesteld, vormen een afzonderlijk traktaat en bevinden zich in de M., welke anoniem verschenen; daardoor werd heel deze compilatie aan St. Bonaventura toegeschreven. Het auteurschap van > Joannes de Caulibus, aan wien de M. later werden toegekend, steunt vlg. de nieuwste onderzoekingen ook niet op goede gronden. ; 1A A J .1« V T /-««-V d lm nol rï aai* IVT ulo PTI De invloed der M. op de kunst werd door Male en Gillet sterk benadrukt, door Van Marle zoo goed als uitgesohakeld en door Van Puyyelde en Ligtenberg gemitigeerd in dezen zin, dat zij naast andere, soortgelijke schriften, den geest opwekten en onderhielden, waaruit kunstwerken, als die onder den inspireerenden invloed der M. worden gedacht, konden ontstaan en populair worden. L i t.: nieuwste nitg. d. fr. Franc. Sarri 0.F.M., Le meditazioni della vita di Cristo, di un Frate Minore del s. XIV (1933); Studia Catb. (111, 217 vlg.); Fischer, in Arob. Franc. Ilist. {XXV 1932, 3 vlg). p.Gerlachus. Mediterraan ras, afdeeling van het Europeesche ras, ten N. en ten Z. van de Middell. Zee. Be- langrijkste kenmerken: klein, maar sierlijk gebouwd, ca. 160 cm; lange, smalle schedel, index 73; regelmatig gezicht, ovaal gelaat, ronde kin; glanzende bruine oogen; vol, gegolfd haar, donkerbruin; bruine huid. Woonplaats: Z.W. Duitschland, Cornwall, Wales, lerland, Frankrijk, Spanje, Portugal, Z. Italië, Griekenland, N. Afrika. L i t.: H. Weinert, Die Rassen der Menschheit (1935, met lit.); H. Muckermann, Grundriss der Rassenkunde (1934). Heere. Méditerranéen, een geologisch tijdvak, waarin de jong-Tertiaire (neogene) lagen zijn afgezet in Z. Europa. Naam ingevoerd door Suess. Mediterrane gesteenten, de stollingsgesteenten van de kalireeks; aldus genoemd, daar ze zeer algemeen zijn in de omgeving van de Middell. Zee, bijv. de Vesuviusgesteenten. Medium, 1° proefpersoon voor parapsychologische onderzoekingen. Het woord is eigenlijk onjuist, maar wordt gehandhaafd, omdat het eenmaal algemeen gebruikt wordt. ■> Parapsychologie. 2° (P h i 1 o 1.) Een zelfstandig geslacht van werkwoordelijke vormen uit het Latijn en het Grieksch, dat tusschen het actieve en het passieve geslacht instaat en daarom medium genoemd wordt. In principe wordt ermede aangeduid, dat het subject op de een of andere wijze persoonlijk hij de verbale handeling is betrokken. Soms hebben de passieve vormen zelf een mediale beteekenis; men spreekt dan van een mediopassivum (bijv. Lat. lavor = ik baad mij). Wils. Medoc, landschap in het Z.W. van Frankrijk (XI 96 C 4), tusschen de zee en de Gironde, met heide, bosch en moerassen. Langs de Gironde strekt zich een 76 km lange strook uit, 8-20 km breed, waar op de kiezelafzettingen de beroemde Bordeauxwijnen groeien. Hoofdplaats Lesparre, ca. 4 000 inw.; hoofdhaven Pauillac. Heere. Mcdoem, Egypt. dorp, ong. 80 km ten Z. van Kairo, aan den linkeroever van den Nijl, met de eigenaardige -> pyramide van -> Snofroc. In de nabijheid liggen, weer door het zand bedekt, een doodentempel van Snofroe en mastaba’s van zijn hovelingen. Vsch. reliëfs hiervan zijn overgebracht naar het Egypt. Museum in Kairo. L i t. : W. M. Fl. Petrie, M. (Londen 1892). Bent. Mcdtner, Nicol a u s, componist van Duitsche afkomst. * 24 Dec. 1879 te Moskou. Stilistisch epigoon met romantische allures, o.a. 2 pianoconcerten, 2 vioolsonaten, liederen. Ij i t.: V. Jakowlew, N. M. (Russ. en Duitseh, 1927). Mcdua, •> San Giovanni di Medua. Mcdulla oblongata, Lat. naam voor het verlengde merg. > Hersenen. Al < ruggemerg. Medusa, > Gorgo. Meduscn, -> Kwallen. Medway, rivier in de Eng. graafschappen Sussex en Kent, ontspringend op The Weald, een doorbraaksdal vormend in de North Downs, vanaf Rochester een estuarium vormend, dat in de Theemsbocht uitmondt. Hieraan ligt Chattam. Bevaarbaar tot Maidstone. Meeden, gem. in de prov. Groningen (XII 448 D3), ca. 1900 inw., waarvan 88% Pïot., 11,4 % onkerkelijk; opp. 1 690 ha, meest dalgrond, waarvan 91 % bouwland, 6 % grasland, 4 % tuingrond. Mcedhuizcu, dorp in de Gron. gem. > Delfzijl (XII 448 D2). Mecclhuizermeerpoldcp, een droogmakerij in het N.O. der prov. Groningen, nu polder Nieuw-Oosterbroek (108 ha), in 1876 uit het Meedhuizermeer ontstaan. Door het afwateringskanaal van Duurswold is de polder in twee deelen gescheiden, die ieder afzonderlijk bemalen worden. Mceëter of com e d o (g ene e s k.) zijn grijs-witte, wormachtige proppen, die de talgklieropeningen opvullen en aan het aan de huidoppervlakte zichtbare einde zwart gekleurd zijn. Ze bestaan uit hoomcellen en afscheidingsproducten der talgcellen. Doordat zij den uitgang der klieren verstoppen, kunnen ook cysten (afgesloten met hoorncellen en talg gevulde ruimten) ontstaan. Ze worden veroorzaakt door een tot de > mijten beboerende parasiet: Demodex Llliculorum. Mecfle, gem. in het W. van de prov. Luik (XVI 704 B 2); opp. 907 ha, ca. 700 inw. (vnl. Kath.); vruchtbare landbouwgrond; in de omgeving het dal van de Mehaigne; kerk met toren uit de 15e eeuw; behoorde aan het prinsbisdom Luik. Meekrap (Rubia), een plantengeslacht van de familie der sterbladigen, komt met 35 soorten van de Middellandsche Zee tot Indië en in Amerika voor. In den wortel komt vooral bij R. tinctorum, de meekrap, mee of roodte, een roode kleurstof voor. Deze 60-90 cm hooge plant met groengele bloemen werd vroeger veel verbouwd, maar sinds de kleurstof synthetisch vervaardigd wordt, is de cultuur sterk ingekrompen. Bonman. Meekrap vlinder, > Onrustvlinder. Meel. Vele stoffen worden in poedervorm met den naam meel aangeduid; zoo spreekt men bijv. van beendermeel, lijnmeel, slakkenmeel. Meer in het bijzonder moeten onder m. de maalproducten van granen worden verstaan, alsmede de diverse soorten > zetmeel (aardappelmeel, maïzena, enz.). Zie -> Meelfabricatie; -> Warenwet. G.v.d.Lee. Meelbes, Sorbus Aria, boom uit het geslacht lijsterbes, fam. der appelachtigen, met langwerpige, grijsviltaohtige bladeren. De vrucht, die l 1 /2 cm lang kan worden, is rood. Staat wel in tuinen en parken. Meelbleeken. Tarwe- en roggebloem hebben een gele kleur, waarvan de sterkte afhangt van de eigenschappen van de tarwe en rogge en van de fabricatiewijze van de bloem. Ten einde aan de bloem en derhalve ook aan het brood de door de verbruikers verlangde gelijkmatige blanke tint te geven, wordt de bloem gebleekt door vermenging met sporen van bleekmiddelen, waarvan de meest gebruikte zijn benzoylperoxyde, stikstofperoxyde, chloor en sterk verdund chloorstikstof. G.v.d.Lee. Meeldauwzwammen. 1° Ware m. (Erysipheeën) leven parasitisch op bladeren, knoppen, bloemen, blad- en bloemstelen, scheutjes en vruchten van tal van planten. Het mycelium bevindt zich uitwendig op deze organen en onttrekt door zuigorganen (haustoriën) zijn voedsel aan de cellen. Het geslacht Phyllactinia maakt in deze een uitzondering. De aangetaste organen zien er als met meel bestoven uit. In verband daarmee spreekt de volksmond van „het wit”. Voortplanting in den zomer door ongeveer eivormige conidiën, overwintering in den vorm van peritheciën, conidiën of mycelium. Geïnfecteerde organen groeien niet door, schrompelen min of meer ineen en vallen vaak te vroeg af (bladeren). Druiven springen dikwijls open. De meeldauwzwammen worden hoofdzakelijk bestreden door zwavel en zwavelverbindingen, bijv. Californische pap. Een werkzaam middel tegen den Amer. kruisbessenmeeldauw is alkalische Bourgondische pap. 2° Vals c h e meeldauwzwammen, > Peronosporeeën. M. v. d. Broek. uii„„ i i, \ Meeldraden of stamina (p 1a n t k.) zijn de dragers der mannelijke geslachtsorganen in de bloemen der zaadplanten. Het zijn metamorphosen van bladeren, die bij vele naaktzadigen, bijv. Cycas, nog duidelijk haar bladnatuur vertoonen, terwijl zij bij bijna alle bedektzadigen bestaan uit een helmdraad of filament en een helmknop of anthere. Dat de m. inderdaad als gewijzigde blaadjes moeten worden opgevat, blijkt o.a. uit de overgangen tusschen kroonblaadjes en meeldraden, die men in sommige bloemen kan aantreffen, bijv. bij de witte waterlelie. JVdll acumcucu, UIJV. UiJ ut nitut nuiiviu/iit. De helmknop bestaat uit twee deelen, de thecae, die met elkaar verbonden zijn door het helmbindsel, een voortzetting van den helmdraad tusschen de thecae. Zelden bestaat de helmknop uit slechts één theca, bijv. bij de salie. In elke theca bevinden zich twee stuifmeelzakjes, de loculi, die vroeger of later meestal tot één holte versmelten. De stuifmeelzakjes openen zich bij rijpheid meestal met een spleet, soms met poriën, bijv. bij de Ericaceae. De m. kunnen onderling min of meer vergroeid zijn. Zoo spreekt men van eenbroederige (monadelphisch, bijv. kaasjeskruid), tweebroederige (didelphisch, bijv. erwt) en veeibroederige (polydelphisch, bijv. hertshooi) meeldraden, naarmate zij tot één, twee of meer bundels vereenigd zijn. Van saamhelmige m. spreekt men, als de helmknoppen met elkaar vergroeid zijn (bijv. Composieten). Ook zijn de m. in dezelfde bloem niet altijd even lang en zoo spreekt men van tweemachtige m., als 2 lange en 2 korte m. aanwezig zijn, bijv. lipbloemigen, en van viermachtige m., als 2 korte buitenste en 4 lange binnenste m. aanwezig zijn, bijv. kruisbloemigen. M., die geen stuifmeel voort brengen, noemt men staminodiën. Deze kunnen rudimentair zijn of een andere functie hebben overgenomen, bijv. de vorming van honig. Sommige m. voeren bewegingen, zgn. seismonastische bewegingen, uit, als zij aangeraakt worden. Deze bewegingen zijn toe te schrijven aan de verkorting van het geheel of een gedeelte van het filament door uitstorting van celvocht uit de cellen in de intercellulaire holten, waardoor de turgor van de cellen afneemt. De m. van Berberis en Mahonia zijn alleen gevoelig aan den binnenkant van de basis der filamenten; op deze plaats verkort zich dan ook het filament, zoodat de m. naar binnen buigen. Bij sommige Composieten, bijv. de korenbloem, verkorten de filamenten zich over hun geheele lengte, soms tot 20 %, zoodat de helmknoppen, die vergroeid zijn tot een buisje, dat den stempel omgeeft, haar stuifmeel op de lobben van den stempel afstrijken. Ook de m. van sommige Cactaceae, bijv. Opuntia, van Sparmannia africana, Cistus- en Helianthemumsoorten kunnen dergelijke bewegingen uitvoeren. XVUIUICII UCIgCIIJUC Uv V* uiwivvi' L i t.: > Bloem. Melsen. Mcelfabrieatie. Men onderscheidt hierbij vlakmalerij en hoogmalerij. Bij de vlakmalerij wordt het graan (tarwe of rogge, in mindere mate bijv. boekweit) tusschen dicht op elkaar staande > molensteenen of maalwalsen gevoerd, waardoor zoowel de melige kern als de schaal van het graan fijn worden gemalen. Het zoo verkregen meel bevat dus ook de schaaldeelen van het graan (kropmeel). Bij de hoog- m a 1 e r ij vindt een zeer geleidelijke breking van het graan plaats door herhaalde vermaling tusschen betrekkelijk ver van elkaar gestelde (hooggestelde) maalwalsen. Hierbij vormen zich grove melige stukjes (griezen), naast stukken schaal (zemelen). De griezen worden door een luchtstroom van de er nog aanzittende zemelendeeltjes gescheiden (poetsen) en vervolgens fijngemalen tot meel (uitmalen). De moderne meelfabricatie verloopt geheel automatisch volgens een op nauwkeurige berekeningen berustend > maaldiagram en omvat behalve de hierboven kort geschetste eigenlijke vermaling nog talrijke voorbewerkingen van het graan om het te reinigen en voor de vermaling geschikt te maken (wasschen, verwijdering van onkruid, enz.). De zooveel mogelijk van deelen van de schaal van het graan bevrijde maalproducten worden met den naam van bloem aangeduid. Patentmeel of patentbloem is uit de binnenste deelen van de graankorrel gemalen en bevat vrijwel geen schaaldeelen; dit is de beste kwaliteit bloem. Volmeel is een bloemsoort, waarin alle uit het graan te verkrijgen bloemkwaliteiten zijn vereenigd; men krijgt uit 100 kg graan ca. 76 kg volmeel. Achtermeel is een donkere bloemkwaliteit, waarin betrekkelijk veel schaaldeelen aanwezig zijn. Bij voer m e e 1 is dit in nog sterkere mate bet geval, zoodat voermeel niet voor de menschelijke voeding, maar voor veevoer wordt eebruikt. wuiui geuiumt. L i t.: v. Royen en de Yooys, Mechanische Technologie (11, 1); M. P. Neuraann, Brotgetreide und Brot (1929). G.v.d.Lee. Meclmijt (Tyroglyphus farinae), witte, nog juist met het bloote oog zichtbare mijt, levende in meel of ander plantaardig voedsel. Door de aanwezigheid der m. krijgt het meel een walgelijk-zoetigen reuk en wordt onbruikbaar. Meclpulvcr (k rij g s k.), zeer fijn, rookgevend buskruit, wordt gebruikt voor het vervaardigen van sassen (vulling der sasringen van de tijd- en tijdschokbuizen). Zie ook > Buis. Meeltor, > Meelworm. Meelvvorm, larve van de meeltor (Tenebrio molitor), een 14-16 mm lange tor met pikzwarten bovenkant en roodbruine onderzijde, wordt gevonden Links; meeltor, rechts: meelworm (vergroot). in bakkerijen, molens, pakhuizen e.d. Meer bekend is zijn larve, de m., die rolrond is met geelachtig glanzende huid en voorkomt in meel, afval en mest. De m. vormt een geliefd voedsel voor vogels, hagedissen en visschen en wordt daartoe wel gekweekt. M. Bruna. Meenen (Fr. Menin), stad in de prov. West-Vlaanderen, gelegen op de Fransche grens aan de Leie; opp. 1 630 ha; ca. 22 000 inw. (Kath.). Kleistreek. Tabaksteelt. Weefnijverheid met garen- en doekbleekcrijen. Constructiewerkplaatsen en ijzergieterij. Rubber. Orgelfabriek. M. telt drie parochiekerken. Bisschoppelijk college en hospitaal. M. was door zijn ligging een belangrijk strategisch punt; het leed veel van de verschillende oorlogen in Vlaanderen en werd herhaaldelijk verwoest; van het oude M. is enkel het Belfort (33 m) met zijn achtkantig bovendeel over. Uit den Wereldoorlog dateeren twee krijgskerkhovcn. Hennus. Lit. : B. Rembry, Hist. d. M. (2 dln. 1881). Meensel-Kiezegem, gem. in het O. van Belg. Brabant (VI 96 E 2); ca. 860 inw. (Kath.); opp. 662 ha; landbouw. Meenlgronden. landerijen, weiden of bosschen, gelegen „in de meent”, d.w.z. in het complex van aan een collectiviteit toebehoorende eigendommen (bijv. een > mark). Meer is een met water gevulde komvormige laagte. Primair is dus het ontstaan van een rondom gesloten laagte, secundair de vulling daarvan met water. M. kunnen dus alleen voorkomen op ondoorlaatbaar gesteente en in een vochtig klimaat; zoodat een indeeling der m. gebaseerd moet zijn op de ontstaanswijze der kommen. Deze kunnen ofwel in het vaste gesteente gevormd zijn, ofwel door afdamming ontstaan zijn. Tot de eerste groep behooren o.a. de tectonische kommen of bekkens (Tanganjika-meer), vulkanische kommen (kratermeer van den Kloet, de „Maare” in den Eifel); door erosie of uitkolking ontstaan de fluviatiele kommen (erosiemeer, bijv. enkele der Noord-Brabantscbe vennen in diepere deelen van verlaten Maasloopen), in vroeger vergletsjerde gebieden ten deele ook door glaciale erosie (Königsee bij Berchtesgaden, Starnberger See ten Z. van München, Thuner en Brienzer See bij Interlaken). Ook kunnen m. ontstaan in een door glaciale modeleering gevormd bultrotsenlandschap (op vele Alpenpassen, bijv. Simplon, Gotthard, St. Bemard) en in karen (> Kaar). Kernvorming ten gevolge van afdamming kan veroorzaakt zijn door een lavastroom, welke een rivier afdamt en dus opstuwt, of door een bergstorting (Oeschinensee bij Kandersteg), of door moreeneafzetting (Gardameer). Bij vele dezer voorbeelden zal echter meer dan één factor aansprakelijk zijn voor de kernvorming. Ook heeft men door den aanleg van groote stuwdammen rivieren over grooten afstand opgestuwd, waardoor kunstmatige stuwmeren ontstaan, welke vaak een groote oppervlakte beslaan (Gileppemeer bij Verviers, Urftsee in den Eifel, Aare-meer aan den voet van den Grimselpas, enz.). Lit. : L. W. Collet, Les Laos (1925). Hol. Meer, 1° gom. in de prov. Antwerpen (II 612 Cl), ten N. van Hoogstraten; opp. 3 799 ha; ca. 2 000 inw. (Kath.). Zandgrond, landbouw. Kerk van 1870 met baksteenen toren uit de 16e eeuw (monument 3e klas); werd eertijds bediend door de St. Michielsabdij van Antwerpen. Meer maakte oudtijds deel uit van het Land van Breda, sedert de 14e e. van het Land van Hoogstraten. Lauwerijs. O ~ L 11. : J. B. MichieJsen, Meir in de Kempen (1912). 2° (Het Meer) Dorp van ca. 675 inw. in de Fr i es c h e gem. > Heerenveen (XI 208 C 3). Meerasphalt is een zgn. natuurasphalt, dat, in tegenstelling met de door distillatie van aardolie verkregen petroleum-asphalt, geheel voor het gebruik gereed in de natuur voorkomt. Het heeft zich in terreininzinkingen op de aardoppervlakte afgezet en aldus, verontreinigd met water, minerale en plantaardige stoffen, asphaltmeren gevormd. Het m. onderscheidt zich van andere natuurasphalten, bestaande uit minerale lagen van asphalt en kalkgesteenten, door het hooge bitumengehalte van ongeveer 40 %. Verreweg het grootste asphaltmeer is dat van Trinidad met een opp. van ruim 46 ha en in het midden ong. 40 m diep; de nog aanwezige hoeveelheid is geschat op 10 è 15 millioen ton, terwijl er nog voortdurend nieuw toegevoerd wordt. Nadat door verhitting het water uit het asphalt verdreven is, wordt het als „Trinidad épuré” in den handel gebracht. Voor het gebruik als verhardingsmateriaal wordt het gewoonlijk gemengd met een zwaar petroleumdistillaat of petroleumrësidu om het zachter te maken. P. Bongaerts. Meerbasisch zuur (s c h e i k.) is een zuur, dat meer dan een waterstofatoom heeft, dat door metalen vervangen kan worden. Al naar dit aantal waterstofatomen spreekt men ook van: twee-, drie-, vier-, enz. basische zuren. Tweebasische zuren zijn zwavelzuur, koolzuur, oxaalzuur. Driebasische: phosphorzuur, boorzuur, citroenzuur. Zernike. Mecrbeeck, Adriaan van, Belgisch historicus. * Ca. 1563 te Antwerpen, f na 1625. Hij was schoolmeester te Bornhem en rector der Latijnsche school te Aalst. Hoewel in het algemeen niet oorspronkelijk, kunnen zijn werken [o.a. Chronycke van de gantsche werelt, ende sonderlinghe van de seventhien Nederlanden (1620) en Nederlantschen Mercurius (1625)] nuttig zijn voor de gesch. der Z. Nederlanden. Li t.: Biogr. Nat. Belg. (XIV). Wülaert. Meerbeek, gein. in Belg. Brabant, ten W. van Leuven (VII 96 D2); ca. 1 100 inw. (Kath.); opp. 614 ha; landbouw. Merkwaardigheid: Romaansche doopvont. Meerbeke, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, aan een oude Hom. heerbaan, ten Z. van Aalst; opp. 1 047 ha, ca. 4 000 inw. (Kath.); landbouw. M. is een der oudste woonplaatsen in Vlaanderen; geboorteplaats van de H. > Berlindis; in de kerk, waarvan het koor in oorspr. Romaanschen stijl, bevinden zich de relikwieën van de heilige. Blancqmert. Meerbeke, Henry van, pseud. van M. W. van der > Aa. Meercellige dieren of Meta z o a. Dit begrip omvat alle dieren behalve de eencellige. Zij zijn opgebouwd uit vele cellen, die tot een bepaalde structuur zijn gerangschikt. Bij alle m. d., gewervelde zoowel als ongewervelde, vindt men een cellaag, die den buitenkant van het dier bekleedt (ectoderm), naast een laag, die den darmwand bekleedt (entoderm); tusschen deze lagen in vindt men een tusschenweefsel (mesoderm), dat zich tot vsch. organen differentieert. Het volwassen dier ontstaat uit het ei, doordat dit zich volgens bepaalde regels in meerdere cellen deelt (eiklieving). De meeste m. d. zijn alleenlevende of solitaire dieren; sommige vormen kolonies (vele holtedieren) of leven in staatverband (sociale insecten). M. Bruna. Meerclekker, > Vliegtuigbouw. Meerderheidsstelsel. In willekeurig welke vereeniging van een aantal personen zal niet altijd eenstemmigheid heerschen over het te voeren beleid. De tegenstelling kan worden opgeheven óf door een gezagsbeslissing (gezin, Kerk) óf door stemming der vereenigden. In het Oud-Germaansch recht was dan eenstemmigheid noodig om een besluit door te voeren; later komt het beginsel van het zgn. major et sanior pars (grootste en verstandigste deel) op den voorgrond, waarbij de wil der meerderheid geldt als uitdrukking van den gemeenschapswil en de minderheid zich dan heeft neer te leggen. Daarbij kan men een „gequalificeerde” meerderheid invoeren (bijv. 60 %, z/3 of 3/4 der stemmen beslissen). Echter weer niet té groot, daar anders een betrekkelijk kleine minderheid alles kan tegenhouden. Zoo wordt voor grondwetswijziging een gequalificeerde m. gevorderd, doch ook absolute m. bepleit, d.w.z. de helft plus 1 van het aantal stemmen. Relatieve m. wil zeggen, dat één groep in % sterker is dan welke andere ook. Men kan de rechten der -> minderheid door speciale bepalingen beschermen (bijv. in het publiek recht, in n.namlooze vennootschanneh). Het eerste anarchistische congres te S. Imier (1872) nam een resolutie aan, waarbij geen enkele meerderheid ooit beslissingen zou kunnen opleggen aan een minderheid. Vsch. kiessystemen berusten op een bepaalde regeling der meerderheden, echter met groote variaties in de uitwerking van het meerderheidsbeginsel. In landen met vsch. politieke partijen geeft het willen bereiken van een meerderheid aanleiding tot het aaneensluiten van geestverwante partijen. De soepelste regeling is die der absolute meerderheid, maar voor het bevorderen eener constante gedragslijn, vooral in gewichtige zaken, is deze regeling minder geschikt. Bij het nemen van op zich zelf staande belangrijke besluiten (bijv. het uitspreken eener doodstraf) verdient een sterk gequalificeerde meerderheid van stemmen eveneens de voorkeur. Keulemans. L i t.: Lavergne, Le gouvernement des démocraties modernes (1933). In de volksvertegenwoordiging van jn ea. en België is het oude m., waarbij de meerderheid per district den doorslag gaf, vervangen door het stelsel der > evenredige vertegenwoordiging. Meerderjarigheid (Ned.enße! g.i echt). Meerderjarig zijn zij, die den vollen leeftijd van 21 jaren hebben bereikt of voor dien tijd in het huwelijk zijn getreden. Bij ontbinding des huwelijks, voordat genoemde leeftijd is bereikt, blijft de m. in stand (art. 386 Ned. 8.W.; art. 488 en 476 Belg. 8.W.). De meerderjarige is volledig handelingsbevoegd. Ouderlijke macht en voogdij vervallen. Voor het huwelijk echter hebben meerderjarigen in Nederland tot het 30e jaar de toestemming van vader en moeder noodig (> Huwelijkstoestemming). In België moet practisch de toestemming slechts gevraagd worden tot 25-jarigen leeftijd; daarna volstaat de beteekening van een eerbiedige akte (art. 148 vlg. Belg. B. W.). Door ■> handlichting (•> Ontvoogding) kan de minderjarige meerderjarig worden verklaard of in meerdere of mindere mate met den meerderjarige worden fi'eliike'esteld. Pieter van der Meer de Walcheren. De koning is meerderjarig, als zijn 18e jaar is voleind. Eveneens de kroonprins of kroonprinses, ingeval deze regent worden (art. 29 Ned. Grondwet; art. 80 "Rfilor Grondwet'). Bronspeest/Rondou. In het Kerke 1 ij k recht treedt m. in, zoodra een gedoopte Christen het 21e jaar voleind heeft; daardoor heeft hij, zoo er geen andere hinderpalen aanwezig zijn, alle rechten en plichten in de Kerk (C.I.C. can. 88, 89). Meer de Walcheren, Pieter van der, Ned. letterkundige, schrijver van romans en letterk. essays. * 10 Sept. 1880 te Utrecht. Na aanvankelijke studie der Klassieke talen aan de umv. van Amsterdam en zijn kennismaking met de Burop. lit. gaat hij naar Brussel, waar hij als socialist zijn letterk. loopbaan aanvangt met enkele romans en tijdschriftartikelen. Na eenig omzwerven door Zuid-Europa vestigt hij zich te Parijs, waar hij in aanraking komt met Léon Bloy, die in 1911 als peter hem de Kath. Kerk binnenleidt. Tijdens den Wereldoorlog is M. oorlogscorrespondent van De Maasbode aan het Fransche front. Eind 918 woont hij te Oosterhout, later te Helmond, raar hij medewerker is aan het weekblad De Nieuwe ïeuw. Hierin schrijft hij zijn beste letterk. opstellen, lie op het jonge Kath. Nederland grooten invloed lebben uitgeoefend. In 1924 wordt hij verbonden aan iet weekblad Opgang en woont hij in Amsterdam, vaar hij nog een bundel essays (Branding) publiceert, in 1929 vertrekt hij naar Parijs als leider van een litgeverij, welke werkkring onderbroken wordt door ;en tweejarig verblijf in het Benedictijner klooster te Dosterhout (N. Br.), waar zijn zoon dom Pieter kort te voren was gestorven. Sedert zijn terugkeer in Parijs publiceert hij weer essays. M. kan in vele opzichten de vader van de beweging der Kath. jongeren genoemd worden. Aan zijn invloed is de stichting van tijdschriflon al» UnpninD- en De Oemeeuschan te danken. Werken: Romans : Jong leven (1903); Van licht en duisternis (1904); Jacht naar geluk (1907); Het verborgen leven (1919). Essays : Uit Italië (1911) ; Branding (1924). Nog publiceerde hij een leven van St. Benedictus (1921) ; Het witte Paradijs (over de Karthuizers, 1929) en zijn bekeeringsverhaal: Mijn dagboek (1913). Beide laatste werden in het Fransch en Duitsch vertaald. Bijdragen van zijn hand verschenen in de meeste Ned. lit. tijdschriften. Piel Visser. Meerdimensionale meetkunde. Het gebruik van ->■ coördinaten in de meetk. heeft er in de analytische meetk. van het platte vlak toe geleid een punt te definieeren als een getallenpaar (x, y). Het platte vlak is dan de verzameling van alle getallenparen (x, y). Evenzoo is in de analytische meetk. van de (lineaire) driedimensionale ruimte een punt een groep van drie getallen (x, y, z) en de ruimte de verzameling van alle getallengroepen (x, y, z). In de meerdimensionale of n-dimensionale meetk. is een punt een groep van n getallen (Xj, x 2, ... ~ Xp). De verzameling van al zulke groepen is een lineaire n-dimensionale ruimte. Zie > Ruimte; Vierdimensionale meetkunde. v- Kol. L i t. : H. de Vries, De vierde dimensie (21925) ; P. H. Schoute, Mehrdimensionale Geometrie (2 dln. 1902). Meerdonk, gem. aan de N. grens_ der prov. Oost-Vlaanderen, ten N. van Sint-Niklaas; ca. 2 300 inw. (Kath.); opp. 1147 ha; poldergrond, landbouw. Tot 1846 behoorde M. aan de gem. Vrasene. Meere (ook vander Meren, Meer, Meranus, en ook de voornaam verschillend), leider van de Calvinisten te Antwerpen in de 16e eeuw. Was een vooraanstaand burger van Antwerpen en mengde zich diep in de geloofskwesties in 1666; verbannen in 1667. In 1568 was hij aanwezig op het convent van Wezel en in 1674 werd hij uitgesloten van het Generaal-Pardon. Lit. : Nw. Ned. Biogr. Wbk. Erens. Mcerenbercj, provinciaal ziekenhuis voor zielsen zenuwzieken te > Bloemendaal. Meereus, Charles, musicoloog. * 26 Dec. 1831 te Brugge, f 14 Jan. 1909 aldaar. Schrijver van talrijke werken, waarvan die met betrekking tot de acoustiek vooral door de specialisten hooggeschat worden. Meerhout, gem. in de prov. Antwerpen (II 612 E 3), ten Z. van Mol; opp. 3 633 ha; ca. 6 300 inw. (Kath.). Zandgrond; landbouw, leerlooierijen. Monument van den Boerenkrijg door J. Kockerols en Fr. Deckers. Drossaardshuis uit de 17e e. (monument 3e klas), thans gemeentehuis. Kasteel van Meerhout; St. Niklaas-kapel van 1646 te Veedijk (mon. 3e klas). Li t. : Jongenden, Bouwstoffen voor de Gesoh. van M. (1900): Grietens, M. (1935). Lauweriis. Meerhout, Jan van, regulier van Corsendonk, geestelijk schrijver. * Te Diest, f 1476 in zijn klooster. Hij was een alg. ontwikkelde geest en schreef veel. Sanderus bezorgde ons de lijst van zijn werken, waarvan nog vele verspreid zijn in de bibliotheken. L i t.: Biogr. Nat. Beige. Erens. Meerjarige planten of overblijvende planten (Plantae perennes) zijn planten, welke meerdere jaren blijven leven. Hiertoe behooren zoowel kruiden, waarvan de overblijvende deelen in den grond blijven zitten, als boomen en heesters. > Geophyten. Meerkatten, een groep der smalneusapen met wangzakken, sterk ontwikkeld zit-eelt en langen staart; komen hoofdzakelijk voor in West-Afrika. > Aap (I°, sub c). Meerkerk, gem. in de prov. Z. Holland in de Alblasserwaard gelegen; opp. 1 350 ha, ca. 1 700 inw. (Prot.). Het O. deel bevat laagveen, het W. deel klei (akkerbouw en veeteelt). M. bestaat uit het dorp M., met zuivelfabriek en maalderij, dat aan het Merwedekanaal en den straatweg Utrecht-—Gorinchem ligt, benevens het buurtschap Burggraaf en gedeeltelijk Weverwiik. v. Frankenhuvsen. Meerkoet (rulica atra), een tot de waterhoenders behoorende vogel, ter grootte van een kip. Bijna geheel leizwart gekleurde vogel; hals en kop gitzwart, voorhoofd met witte bles, snavel wit; pooten groenachtig, boven het hielgewricht oranjerood. Teenen gelobd. Zeer alg. broedvogel in het lage gedeelte van onze streken. Zoekt het voedsel meest op het water;hetbestaat uit insecten, schaaldiertjes en zaden. Bouwt een groot nest op geknakte rietstengels in het water. Leg: 7-10 eieren, grijsgeol gekleurd met bruine vlekken en zwarte stippen geteekend. Broedduur 21 dagen. In den winter verhuizen de m. meest naar open water aan de zeekust. Ze vliegen moeilijk. Bernink. Meerkol, » Vlaamsche gaai. ItIVVIUWI) T ICiUillüVllu guurl* Meerland, > Midwolda (Gron. gem.). Meerle, gem. in de prov. Antwerpen (II 612 Dl), ten N. van Hoogstraten; opp. 2 463 ha; ca. 2 000 inw. (Kath.). Zandgrond, heide en dennenbosschen, landbouw. Eertijds onder de abdij van Thorn. St. Salvatorskerk (16e en 16e e.). Beeldhouwwerk uit de 17e e.; veel oude zerksteenen. Beeld van O. L. V. van Meerle (16e e.). Reuzenlinde van 1627. De St. Luciakapel, in het gehucht Meersel, is uit 1420. Klooster der Capucijnen, opgericht in 1686; grot van O. L. V. van Lourdes (1894) met park(bedevaartplaats); St. Annaklooster der Franciscanessen van Kales. L i t.: Jansen en Van Nueten, M. door de eeuwen heen (.1923); Maria’s Genadendal (1930). Lauwerijs. Meerlo, gem. in de Ned. prov. Limburg, ten W. van de Maas (XVI 448 D2), omvattende de dorpen M., Swolgen, Tienraaij en Blitterswijk. Opp. 2 692 ha, meest zandgrond; 2 234 inw. (1936), allen Kath. Er is land- en tuinbouw, veeteelt; eenige industrie; steenfabrieken en fabriek van stalen ramen. Tienraaij te midden der zandbergen is een bedevaartsplaats. Meerlo (waaronder Tienraaij ressorteerde), Blitterswijk en Swolgen waren 3 afzonderlijke heerlijkheden en parochies, deelen van het Ambt Kessel, die door het Fransche bewind tot een gemeente werden vereenigd. Jongen. Mcermast, verankeringsmast, waaraan luchtschepen gedurende het regelmatige gebruik met den neus worden bevestigd. Het luchtschip kan zich daarbij vrijelijk met den neus in den wind, dus in de richting van den minsten weerstand, draaien. De achterzijde van het luchtschip is daarbij door middel van van schokbrekers voorziene staalkabels verbonden aan een zware ijzeren rol op den grond, welke de beweging van het luchtschip bij het draaien om den mast kan volgen, of aan trolleys op een cirkel vormig spoor met het centrum van den m. als middelpunt. Hierdoor wordt het „fladderen” van het luchtschip om den meermast voorkomen. De m. heeft inwendig een lift en aan de bovenzijde een platform, waardoor personeel zich naar en van een platform, aan den neus van het luchtschip kan begeven. De hooge m. (ca. 60 m) stellen minder eischen aan het landingsterrein dan lage, welke juist voldoende hoog zijn om het luchtschip van den bodem te houden, doch meer kans geven op beschadiging, vooral bij sterken wind, door botsing met den grond en daardoor het meren moeilijker maken en meer personeel eischen. Aan den anderen kant vergemakkelijken deze m. den arbeid, doordat zij minder hoog zijn. Koppert. ~~ , —j •• Meermin, een vrouwelijk wezen, half mensch, half visch, een sirene, in vele verhalen voorkomend, terwijl zij den ondergang van een plaats voorspelt, zooals van Muiden, dat als wapen heeft een blauwen paal op zilveren schild, vastgehouden door twee meerminnen. Ook het wapen van Purmer vertoont een zeemeermin. Werd het monster gevangen, dan was het raadzaam haar de vrijheid te hergeven, of zij berokkende ongeluk. Knippenberg. Meeropbrengst, Wet van de verminderde, ■> Afnemende opbrengst. Meerschaert , Theof i e 1, missiebisschop. * 27 Aug. 1847 te Rozenaken, f 1924 te Oklahoma. Priester gewijd in 1871, trok hij naar N. Amerika en was in vsch. plaatsen werkzaam, waar hij de engel der Mississippiboorden genoemd werd. In 1891 titulair bisschep van Sydima, werd hij apost. vicaris van Indian Meerkoet. ïerritory, dat in 1905 het bisdom van Oklahoma werd. Onder zijn bestuur werden meer dan 120 nieuwe kerken ongericht. Allossery. Mcerscharig, > Ploeg. Meerschuim, mineraal van de samenstelling Mg2Si308.2H20, zeer zacht, van poreuze structuur, lijkt op de rugplaat van de inktvisch, daarom ook sepioliet genoemd. Het komt op allerlei plaatsen in sedimentaire formaties voor, maar wordt vooral ontgonnen in Klein-Azië in de vlakte Eski-Sjeer. De verwerking tot pijpen geschiedt eerst, nadat liet mineraal door drogen in de zon wat vaster is geworden. Zernike. Mcersel, andere spelling voor > Meerle. ovif miuviv ’ . Meerssen, gem. in de Ned. prov. Limburg (XVI 448 B/C2), aan de Geul, waar deze het Maasdal betreedt, omvattende M., Rothem, Raar en Weert. Opp. 1100 ha; ca. 6 000 inw., waarvan 98 % Kath., 1 % Isr. Landbouw, veeteelt, fruitteelt en industrie: papierfabr., stroopfabr. en kalkbranderij. Noviciaat: der pp. Montfortanen. Huishoudschool Mariënwaard; Kath. landbouwschool. Isr. synagoge. De mooie, thans vergroote parochiekerk, in Gotischen stijl, met een sacramentshuisje uit 1500, wordt druk bezocht in het octaaf van het H. Sacrament (bedevaartsplaats tereere van het H. Sacrament). Kasteelen: de Proostdij en Vaeshartelt. Jongen. Geschiedenis. De Domeinen bezaten hier ysch. landgoederen, waarvan de villa Herkenbergh het meest bekend is. De Frankische koningen hadden hier een villa met paltskapel, Marsana of Marsna geheeten, alwaar de Karolingers vsch. belangrijke samenkomsten hebben gehouden, in 847 en vooral ter gelegenheid van het bekend verdeelingsverdrag van 870. In de 10e e. behoorde de palts van M. aan Gerberga, dochter van koning Hendrik I, echtgenoot van bodewijk van Overzee. Zij schonk de palts aan de abdij van Reiras. De aan de palts verbonden kanunniken werden toen geleidelijk door Benedictijnen vervangen. Door ruiling werd later de proosdij van M. onderdanig aan de abdij van Eaucourt. Voogden waren de heeren van Valkenburg, later de hertogen van Brabant. M. deelde de lotgevallen der Landen van Overmaas, die in 1661 onder de Rep. der Vereenigde Nederlanden kwamen. De proost mocht met enkele priesters in M. blijven, doch geen zielzorg uitoefenen. In de kerk was het simultaneum. Tijdens de Fransche Revolutie is de proosdij opgehevén, de gebouwen zijn overgegaan aan particulieren en in 1936 tot den grond toe afgebroken. Thewissen. Meerstemmige ontwikkeling. Onder de biologen, die de standvastigheid van de biologische soort ontkennen (> Afstammingsleer; Darwinisme), zijn er thans verschillende (Wasmann, Dacqué), die meenen, dat de thans levende planten en dieren zich zouden ontwikkeld hebben uit verschillende hoogere en lagere oervormen, welke met elkander niet verder door bloedverwantschap zouden verbonden zijn. In tegenstelling met deze theorie van een m. o. of polyphylesis leerden de afstammingstheoretici van de vorige eeuw bijna algemeen een eenstammige ontwikkeling of monophylesis. Overeenkomstig deze oudere inzichten zouden alle levende wezens, zeker in zoover ze deel hebben aan het plantaardig leven, zich ontwikkeld hebben uit één of meer allereenvoudigst gebouwde oervormen. Th. v. d. Bom. gvuv/u W UCi UW V IUVUi – Meert, Hippoliet, Vlaamsch taalkundige en strijder. * 1865 te Aalst, f 1924 te Middelburg. Leeraar aan het athenaeum te Gent; ijverde voor het Alg. Ned. Verbond; onder den Wereldoorlog activist. Publiceerde verdienstelijk werk over Ned. philologie: Distels (1896; over barbarismen), Onkruid onder de Tarwe (1899), Het Voornaamwoord Du (1890), Vormleer van de taal van Jan van Ruusbroec (1901). De drie laatste werken werden door de Kon. VI. Academie bekroond. A. Boon. Meerval (Silurus glanis L.), een soort van de fam. der meervallen, orde der beenvisschen, leeft in de rivieren van Midden- en O. Europa; in Ned. zeld- Meerval. zaam, vroeger bewoner van het Haarlemmermeer, thans nog sporadisch aangetroffen in de randplassen van den Haarlemmermeerpolder. De m. heeft een naakten romp, op de bovenkaak twee witachtige en op de onderkaak vier korte roodachtige baarddraden, een grooten mond met in lijsten staande, lange, sterke tanden. Schedel, rug en vinranden zijn blauwzwart, do zijden groenachtig zwart, de onderzijde rood- of geelachtig wit, zwart gemarmerd. De meerval kan 3 m lang worden, hoewel zulke groote exemplaren niet meer gevangen worden. Vleesch weinig gewaardeerd. Keer. Meervcldhoven, dorp in de N.-Br. gem. > Veldhoven. Meervoud (gram m.), > Getal (sub 4°). Meervoudig (meet k.). Trekt men door een punt 0 van een vlakke kromme van den graad n een willekeurige rechte (in het vlak van de kromme), dan zal deze de kromme ' 1 ’ buiten O in het algemeen nog in n—l punten snijden. O is dan een enkelvoudig punt van de kromme. Snijdt echter een willekeurige rechte door O de kromme buiten O nog in n—2 punten, dan is O een dubbelpunt. Is het aantal snijpunten buiten O n—p, dan spreekt men van een p-voudig punt, in het algemeen van een meervoudig punt. Overeenkomstige bepalingen gelden voor een oppervlak. De top van een kegel van den graad n is een n-voudis mint. v.Kol. Meerwaarde is een begrip, dat aan de economie is toegevoegd door Marx, maar dat ook los van de Marxistische waardeleer zijn beteekenis behoudt. De klassieke en de Marxistische economie zochten de verklaring van de ruilwaarde in een objectieven gemeenschappelijken maatstaf der goederen; Marx meende dien maatstaf te kunnen vinden in den „gemiddeld maatschappelijk noodzakelijken arbeid”. Zijn redeneering was nu verder deze: het loon, dat de „kapitalist” den arbeider betaalt, is niet meer dan de gemiddeld maatschappelijk noodzakelijke arbeid voor de reproductie (voeding, enz.) van den arbeid. In een betrekkelijk kort aantal uren levert een arbeider, wat voor zijn instandhouding noodig is. Het geheim van den kapitalist is nu, dat hij den arbeider anderhalf tot tweemaal zooveel tijd laat werken als noodig is voor de vervaardiging van de waarde in voeding, enz. De m., die de arbeider produceert, is het arbeidsloos inkomen van den kapitalist; hiermee buit hij den arbeider uit; de m. steekt de kapitalist in zijn zak. Met het verdwijnen van de objectieve waardetheorie en haar vervanging door de subjectieve waardeleer is, in tegenstelling met wat velen meenden, het begrip m. niet verdwenen. Zoolang, door welke omstandigheden dan ook, de ondememer-kapitalist aan zijn arbeider minder geeft dan hij hem in het productieproces waardeert, krijgt en houdt hij de beschikking over een surplus, dat men genist m. kan noemen. Aigemeener is dit begrip in de moderne economie aangeduid als „producers-rent” en „consumers-rent”. Maar het heeft zijn nut om in de econ. verhouding werkgever—werknemer een eigen benaming te kiezen, waardoor ook op het werk der arbeiders-vakorganisaties (verovering der m. in haar moderne beteekenis) licht wordt geworpen. Een der doeleinden der arbeidersvakvereeniging is dan; den ondememer-kapitalist noodzaken een arbeidsloon te geven of andere op geld te waardeeren arbeidsvoorwaarden, gelijk aan de maximale waardeering van den factor arbeid. Zie verder ■> Marxisme; Maximale waardeering. Veraart. L i t. : J. A. Veraart, Arbeidsloon ; Karl Marx, Das Kapital (1); M. W. F. Treub, Het wijsgeerig-econ. stelsel van Karl Marx ; 11. Herkner, Die Arbeiterlrage (II). Meerwaardetheorie, > Meerwaarde. Meerwaardige functie, -> Functie (4°). Mees, > Meesachtigen. Mees, Willem Cornelis, staathuishoudkundige. * 1813 te Rotterdam, f 1884 aldaar. Studeerde te Utrecht, alwaar hij in de rechten promoveerde, werd in 1849, nadat hij langen tijd secretaris der Kamer van Koophandel in zijn geboortestad was geweest, benoemd tot directeur-secretaris van de Ned. Bank, welke functie hij in 1863 verwisselde met die van president dier instelling. Aanvankelijk voorstander van den zilveren standaard, neigde hij later tot den dubbelen standaard. Voorn, werken: De vi mutatae monetae in solutionem pecuniae debitae (1838); Proeve eener gesch. van het bankwezen in Ned. gedurende den tijd der Republiek (1838); De werkinrichtingen voor armen uit een staathuishoudkundig oogpunt beschouwd (1844), Het Muntwezen van Ned.-Indië (1851); Overzicht van eenige hfst. der Staathuishoudkunde (1865). Vorstman. Meesachtigen (Paridae), familie van zangvogels, ter grootte van een musch en kleiner. Snavel korter dan de kop en aan de basis bevederd; de neusgaten zijn bedekt met stijve borstelharen. Veeren donzig; kleur opvallend: geel, groen, zwart, blauw, bruin. In onze streken komen voor koolmees, pimpelmees, zwarte mees, zwartkopmees, kuif mees en staartmees. Zie de afb. bij de vsch. trefw oorden. Bernink. Meesen (Fr. Messines), gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z. van leperen aan de Douve, bijrivier van de Leie; opp. 358 ha, ca. 1 100 inw. (Kath.). Kleistreek; landbouw; tabaksteelt. De oude Benedictinessenabdij, in 1066 gesticht door de echtgenoote van Boudewijn V, graaf van Vlaanderen, werd opgeheven door Maria-Theresia in 1776, en later ingericht tot het bekende „Koninklijk Instituut voor opvoeding van dochters van behoeftige en verminkte militairen”. De abdijkerk uit de 11e e., en het geheele dorp werden geheel verwoest gedurende den Wereldoorlog. Eng. krijgskerkhoven en gedenkteekens. Hennus. L i t.: Terrier, Hist. de I’ancicnno abbayo de M. (1912). Meestbegaafden, Fonds van de, > België (sub Onderwijs, dl. IV, kol. 461). Meestbegunstigingsclausule is een bepaling in een handelsverdrag, waarbij aan den contracteerenden staat het recht wordt verleend op gelijke behandeling op handelspolitiek gebied als aan derde staten te beurt valt, en dit kan in positieven en in negatieven vorm worden toegepast: in het eerste geval omvat de m. de verplichting om elke begunstiging, elke voorkeur en elke tariefverlaging, welke aan een derden staat is of zal worden toegestaan, ook tegenover den contracteerenden staat in werking te doen treden; in het tweede geval mag een derde mogendheid nimmer gunstiger behandeld worden dan de contracteerende staat. De m., welke sinds ong. 1860 in de handelsverdragen haar intrede deed, heeft veel bijgedragen tot een betere samenwerking in het internationale handelsverkeer. In den regel wordt de m. wederkeerig toegepast, slechts bij uitzondering eenzijdig, zooals in het verdrag van Versailles tegenover Duitschland. De m. omvat zelden alle begunstigingen; meestal is zij voorwaardelijk gesteld, d.w.z. dat de mcestbegunstigde staat alleen op die voordeelen zonder meer aanspraak heeft, die aan derde staten zonder tegenprestaties verleend zijn of worden. Voordeelen derhalve, welke aan bepaalde tegenprestaties vastgekoppeld zijn, worden uitsluitend tegen bepaalde tegenprestaties toegestaan. Na den Wereldoorlog werd het gebied der meestbegunstiging beperkt: eenerzijds door specificatie van de voordeelen (speciaal van de handelswaren), anderzijds door toepassing van een preferentieel systeem, zooals geschiedde tusschen de staten, die deel uitmaken van de British Commonwealth. L i t. : L. Glier, Die Meistbegünstigungsklausel (1905); KI. Bonhoeller, Die Meistbegünstigung im modernen Völkerrecht (1930). Vorstman. Meester. Tal van oude prenten dragen geen naam van den vervaardiger; soms zijn zij van een naamletter (monogram) voorzien, die het eenigste is wat men van den maker weet, soms het een of ander embleem of jaartal. Men spreekt dan van den „meester E.S.” Den „meester van de minnentuinen” noemt men zoo, omdat aan zulk een graveur voorstellingen te danken zijn, waar paren in een tuin wandelen. Do „meester van het Amsterdamsch Kabinet” draagt zijn naam hierom, dat zich in het Rijks Prentenkabinet een uitgebreide verzameling van zijn overigens zeldzame prenten bevindt. Een meester waarvan men alleen het monogram kent, noemt men „monogrammist”. Poortenaar. Meester, 1° (ook Demetrius en Meesterus) Adriaan de, Prot. geschiedschrijver en theoloog. Hij preekte te Antwerpen in 1568 en was later predikant te Dordrecht. Daar schreef hij Der Grieken opstand ende onderganek en vertaalde het werk van > Guicciardini. L i t.: Nw. Ned. Biogr. Wbk.; Biogr. Nat. Beige ; De Seyn, Dict. Biogr. Erens. 2° B 1 i z a Johan de (Sr.), Ned. letterkundige. * 6 Febr. 1860 te Harderwijk, f 16 Mei 1931 te Utrecht. M. behoorde tot de naturalistische school van romanschrijvers, was 1891-1927 letterkundig redacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant en maakte zich zeer verdienstelijk als reorganisator der Ned. kunstjournalistiek. Zijn romans schilderen het verval van de burgerlijke samenleving. Hij modeleerde zich op Fransche voorbeelden, vooral Zola. Werken: Een Huwelijk (1890); Parijsche Schimmen (1892) ; Zeven vertellingen (1899); Deemoed (1901); Allerlei menschen (1902); Óver het leed van den hartstocht f 1904); Geertje (1905); Aristocraten (1908): Lichte lijnen (1909); De zonde in hot deftige dorp (1912); Carmen (1915); Gedenk te Leven (1918); De kindsheid van Harlekijntje (1918); Walmende Lampen (1921) ; Van haar luister beroofd (1927) ; Eva (1929); Liefdetrouw (1930). Asselbergs. 3°Johan de (Jr.), tooneelregisseur, zoon van J. de Meester Sr. * 24 Juli 1897 te Rotterdam. Haalde zijn voornaamste successen bij het Kath. Vlaarasch Yolkstooneel; keerde in 1929 naar het Noorden terug. Zijn regie in Vlaanderen had alg. belangstelling, doch had geen duurzamen leidinggevenden invloed. Hij streefde naar „eenheid van dynamisch rhythme voor spel, zegging, licht en decor, tegenover eenheid van stijl van vroeger”. Nadat hij het woord als schier overbodig had afgewezen, drukte hij later op de absolute waarde en voorrang van datzelfde woord. Tot zijn beste realisaties behooren; Tijl (Van de Velde), Lucifer (Vondel), Boodschap (Claudel), A-Z Spel (Leiden). L i t.: J. de Meester Jr. (in Wendingen 1930, nr. 3); L. Monteyne, Een Eeuw Vlaamsch Tooneelleven (1936); W. Putman, Tooneelgroei; id. (in Hooger Leven tooneelnr. 1928); C. Poupeyer, Tooneelgids (1925-’29),4. DeMaeyer. 4° Maria De, kloosternaam: dame M. Loui s e, stichteres der missiezusters van den H. Augustinus. * 8 April 1867 te Roeselare, f 10 Oct. 1928 te Leuven. In 1879 trad zij in bij de Roesbrugge Dames te leperen. Met toelating der overheid trok zij in 1897 naar Moelagamoedoe (Malabar), waar zij haar congregatie stichtte. In 1908 bracht zij het moederhuis over naar België. Onder haar beleid heeft de jonge congregatie groote uitbreiding genomen; bij haar afsterven telde zij meer dan 500 zusters, over de heele wereld werkzaam. Lit. : P. Allossery, Onze West-Vlaamsche zendelingen (II 1925). Allossery. Meester-Cornelis, 1° regentschap van de afd. Batavia in de prov. West-Java. Opp. 1 568 km2, 675 360 inw. (eind 1930), w.o. 6 082 Europ. 24 716 Chin. en 1 676 andere Vreemde Oosterlingen; de Inh. bevolking bestaat voor 86 % uit Batavianen, 5 % Javanen en 10% Soendaneezen; spreektaal vnl. Bataviaasch (d.i. een Maleisch, vermengd met woorden uit meerdere Inh. talen en het Chineesch). Het geheele ressort is laagland, in het N.O. moerassig. Door de aanwezigheid van vele particuliere landerijen (met ca. 380 000 bew.) bleef dit regentschap in ontwikkeling ten achter. Wegen en irrigatie verkeeren niet in goeden staat; het volksonderwijs is weinig gevorderd. De hoofdcultuur is rijst en klappers (cocos); ook de vruchtenteelt is hier van belang. 2° Hoofdplaats van regentschap en district Meester-Cornelis (XIV 496 B/C 2), 97 831 inw. (eind 1930), w.o. 5 946 Eur., 7 127 Chin. en 1 081 andere Vreemde Oosterlingen. M.-C. grenst aan Batavia en vormt met die stad één samenwoningscomplex. Het is een belangrijke militaire plaats. Tot einde 1934 was M.-C. een gemeente; sedert is deze opgenomen in de gem. Batavia. Het heeft een Kath. kerk, bediend door de pp. Franciscanen, en vsch. Kath. instellingen en vereenigingen. Brokx. Meeswijk, gem. in Belg.-Limburg (XVI 480 D3-4); opp. 342 ha; ca. 725 inw. (Kath.). Landbouw. Meetbaar of commensurabel (wis k.). Bijv. twee lijnstukken heeten onderling meetbaar, wanneer er een grootheid is aan te geven, die op elk een geheel aantal malen begrepen is. De verhouding van twee meetbare grootheden wordt uitgedrukt door een > rationaal getal. Meetbak, metalen bak tot het meten van vloeistoffen, welke gewoonlijk van onderen binnentreden en opstijgen tot een bepaald merkteeken. Meetband. De bij het landmeten gebruikelijke m. is een stalen reep van 20 m lengte, ter breedte van 25 mm en 1/2 mm dik. De band is door koperen boutjes verdeeld in decimeters, waarbij de even en oneven meters en meestal ook de halve meters door speciale goed in het oog vallende merkteekens zijn aangegeven: de lengten van 6, 10 en 15 m zijn meestal met cijfers aangegeven. Aan de beide uiteinden van den m. bevinden zich handvaten, van halfcirkelvormige uithollingen voorzien, waarin de bij de m. behoorende meetpennen precies passen. Een stel bij een m. behoorende meetpennen bestaat uit zes stuks, waardoor met zoo’n stel telkens 100 m gemeten kan worden. Vgl. Meetketting. E. Bongaerts. Meetbrief, officieele verklaring omtrent de grootte van het schip, vooral voor fiscale doeleinden als berekening van havengelden, enz. De m. berust in N e d. op een wet van 3 Juni 1875, Stbl. 101, gewijzigd bij art. 21 der wet van 10 Juni 1926, Stbl. 178 en K.B. van 21 Aug. 1875, Stbl. 146, laatstelijk gewijzigd 22 Dec. 1933, Stbl. 720; zie ook K.B. 11 Dec. 1933, Stbl. 682. Tusschen de meeste staten bestaan verdragen tot wederkeerige erkenning der meetbrieven. Loeff. In het Belg. recht wordt het meten van zeeschepen geregeld door de wet van 20 Juni 1873 en door de K.B. van 27 Aug. 1883 en 2 Dec. 1897. Voor binnenschepen werd het afleveren van m. in overeenstemming gebracht met de Internationale overeenkomst van 27 Nov. 1925, bekrachtigd door het K.B. van 15 Sept. 1927. Krachtens deze overeenkomst worden de meeste brieven, afgeleverd in Ned. voor binnenschepen, in België erkend, en omgekeerd. Collin. Mcetiny partij, Antwerpsche politieke partij, in 1862 gegroeid uit het Vlaamsch en antimilitaristisch verzet der Antwerpsche bevolking tegen de krijgsdienstbaarheden, die de liberale regeering aan de bevolking wilde opleggen. Alle misnoegden, en alle Vlamingen, zoowel liberalen als Katholieken, behoorden tot deze partij, die in 1862 en ’63 in de gemeente- en parlementsverkiezingen de meerderheid behaalde, en voor het eerst VI. volksvertegenwoordigers naar de Kamer der Volksvertegenwoordigers stuurde. Toen in 1866 een deel der liberalen zich van de Meeting (zoo genoemd naar de door deze partij ingerichte meetings) afscheurde, bleven de Katholieken meester van deze groepeering, en sedertdien vereenzelvigde zich de Kath. partij met de M. met als leuze: Vlaamsch, antimilitaristisch en eerbiediging van een ieders godsdienstige overtuiging, üytlerhoeven. . ... . – /_ 1 „ „ j \ T? I « 4- • « Meetinstrumenten (e 1 e c t r.). El e c t rodynamische m. berusten op de krachtwerking tusschen electrische stroomgeleiders en magneten of tusschen stroomgeleiders onderling. Zie > Galvanometer; ■> Wisselstroominstmmenten. Electrostatische m. berusten op de electrostatische aantrekking tusschen geladen geleiders. Zie ■> Electrometer; Wisselstroominstrumenten. Uclb. LiUJ lilCtllUUlCtCl, YT löOClOtlUUUimow uuu/uuvn. Meetkercke, A d o 1 f van, Zned. staatsman. * 1628 te Brugge, f 6 Oct. 1591 te Londen. Eerst na de Pacificatie van Gent trad hij, als afgezant van de Staten-Generaal aan don Juan, op het gebied van de politiek. Hij vervulde vele diplomatische opdrachten en ging in 1580 tot het Calvinisme over; werd voorzitter van den Raad van Vlaanderen en lid van den Raad van State tijdens het bewind van Leycester. Hij wilde tijdens de moeilijkheden met Leycester de stad Leiden in handen van de Engelsche troepen overleveren: de opzet mislukte, M. vluchtte naar Londen en stierf aldaar. Hij maakte zich verdienstelijk door de vertaling van Gr. en Lat. gedichten. V. Rooshoeck. Alpclkerko, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten N.W. van Brugge, aan het kanaal van Blankenberge; opp. 937 ha, ruim 500 Inw. (Kath.). Polderstreek; landbouw. Bedevaartplaats: een miraculeus beeld van O.L. Vrouw zou uit de Noordzee zijn opgevischt. Meetketting. De bij het landmeten gebruikelijke m. is gewoonlijk 20 m lang en bestaat uit 40 schakels van ijzerdraad, die door ringen worden vereenigd en wel zóó, dat iedere schakel met de twee halve ringen aan weerszijden juist een halven meter lang is. Ter onderscheiding zijn de ringen, die, van het uiteinde van den ketting gerekend, op de halve meters vallen, meestal van ijzer, terwijl die, welke op de heele meters voorkomen, van koper zijn. Op de veelvouden van 5 m is de ring voorzien van een dwarsstaafje. Het meten met den m. is vrij onnauwkeurig, daar de ringen gauw hun ronden vorm verliezen, waardoor de totale lengte van den ketting verandert. Vgl. > Meetband. E. Bongaerts. Meetkunde of geometrie, onderdeel van de wiskunde, waarin niet alleen bestudeerd worden figuren, zooals driehoeken, veelhoeken, kromme lijnen, gebogen vlakken, die in „onze ruimte” gedacht kunnen worden, maar ook fig. (waaronder ruimten), die gedacht worden in lineaire en gebogen ruimten van meer dan drie afmetingen. Voor verdere bijzonderheden en lit. over de in het volgende overzicht genoemde takken der m. zie men de gelijknamige artikelen. Naar het aantal dimensies onderscheidt men planimetrie of vlakke m., stereometrie of ra. in de ruimte, vierdimensionale m. en meerdimensionale m. De beschrijvende m. heeft o.a. tot taak fig. in de ruimte op een plat vlak af te beelden. De analytische m. arithmetiseert de m. door het invoeren van coördinaten. De differentiaalmeetk. steunt op de differentiaalrekening. In alle genoemde takken maakt men gebruik van de goniometrie („hoekmeting”) en van de trigonometrie of driehoeksmeting. De > axiomatiek heeft geleid tot het ontstaan van takken als de niet-Euclidische en de niet-Archimedisohe m., waarin resp. het parallel-axioraa en het axioma van Archimedes niet vooropgesteld worden. In de oudere Euclidische m. worden beide axioma’s vooropgesteld. Terwijl in de Euclidische m., evenals in de niet-Euclidische, ook metrische eigenschappen der fig. bestudeerd worden, heeft men in de projectieve m. alleen te maken met projectieve eigenschappen, d.w.z. eigenschappen, die behouden blijven bij projectieve transformaties (bijv. bij centrale projectie). Nog algemeener is de analyse situs of topologie, waarin de eigenschappen behandeld worden, die behouden blijven bij continue transformaties. Nog te vermelden zijn de m. van het aantal, waarin aantallen van fig., die aan bepaalde eigenschappen vol- doen, bepaald worden; de lijnen- of stralenmeetk., waarin de rechte lijn als grondelement optreedt en de verwantsohapsmeetk., waarin verwantschappen onderzocht worden. L i t.: E. Pascal, Repertorium der höheren Mathe matik (II al9lO-1922, 1,2); Weber-Wellstein, Enzykl. der Elementar-Mathematik (II 31915); L. Godeaux, La géométrie (1931). Meetkunde van het aantal, onderdeel van de meetk., waarin methoden worden ontwikkeld om aantallen van fig. te bepalen, die aan bepaalde eigenschappen voldoen. Een belangrijke rol speelt het beginsel van behoud van het aantal. Volgens dit beginsel zal het aantal fig., die aan bepaalde eischen voldoen, óf niet veranderen, óf oneindig groot worden, wanneer men de gegeven fig. hetzij een bijzondere ligging geeft, hetzij laat ontaarden. Zoo kan men bewijzen, dat er twee rechten zijn, die vier gegeven rechten a, b, c en d snijden door deze zoo aan te nemen, dat a en b elkaar snijden en evenzoo c en d. L i t.: H. G. Zeuthen, Lehrb. der abzahlendcn Methoden der Geometrie (1914); H. de Vries, Inl. tot de studie der m. v. h. aantal (1936). v. Kol. Ontwikkeling der meetkunde. Hoewel de Egyptenaren en meer nog de Babyloniërs reeds in het bezit moeten zijn geweest van vsch. meetk. stellingen en methoden, begint de systematische behandeling van het vak, waarin als doel wordt gesteld, om zonder een beroep op de empirie de juistheid van iedere uitgesproken bewering definitief uit een klein aantal zonder bewijs aanvaarde grondstellingen af te leiden, eerst bij de Grieken. De samenvatting van het Grieksche systeem der Elementen beheerscht de ontwikkeling tot in de 17e eeuw uitsluitend en handhaaft, nadat Descartes door invoering van een algebraïsche behandeling van meetk. problemen de analytische m. heeft geschapen, haar methodische suprematie op zuiver geometrisch gebied. Zij behoudt die zelfs, wanneer in het eind der 18e en in het begin der 19e eeuw de critiek op het parallelaxioma van Euclides tot de schepping der niet-Euclidische m. leidt. Een verruiming van het door haar gevormde kader van meetk. onderzoek treedt dan in door de ontwikkeling van de projectieve m., die in verband met den verderen uitbouw van de niet-Euclidische en het ontstaan der meerdimensionale m. het inzicht doet groeien, dat men niet van dé meetkunde van dé ruimte kan spreken, maar dat de wiskundige vrij is, zoovele meetkunden te beschrijven, als hij ruimten kan definieeren. De fundeering van de aldus opgevatte m. kan in beginsel op twee wijzen geschieden: door axiomata op te stellen, die bij wijze van impliciete definitie de beteekenis der te gebruiken woorden vastleggen, óf door een als arithmetiseering bekend staande terugvoering van de m. op de analyse, waarin dan de meetk. termen slechts aanschouwelijk klinkende aanduidingen zijn van analytische begrippen. Dijksierhuis. Meetkundige kans of waarsch ij n 1 ij kh e i d (w i s k.) noemt men de uitbreiding van het begrip van ■> wiskundige kans tot continu veranderlijke grootheden. Meetkundige plaats (meet k.) is de figuur, gevormd door alle punten met een zelfde eigenschap. Zoo is in het platte vlak de cirkel en in de ruimte de bol de m. p. van de punten, die een gegeven afstand hebben tot een vast punt. Ook m. p. van rechten en andere fis. worden in de meetk. behandeld. anueie iig. wuiuen in ue meeuK. ueiuuiueiu. Li t. : > Planimetrie ; Stereometrie. v. Kol. Meetkundige reeks (w i s k.) is een > reeks, waarbij de verhouding van twee opeenvolgende termen steeds dezelfde is; deze verhouding noemt men de reden. Voorb.: van de reeks 2,6,18, 64 is de reden 3. Meetkundige verhoudingen. De theorie der m.v. volgens Euclides verving in de meetkunde der Grieken de theorie van het > irrationale getal. Haar opbouw heeft daardoor overeenkomst met dien van de theorieën der reëele getallen. Lit.: Stola en Gmeiner, Theoret. Arithmetik (II 21915) ; E. J. Dijksterhuis, De elementen van Euclides (II 1930); F. Sohuh, Axiomatische behandeling der meetb. en onraeetb. verhoudingen van grooth. (1929). Meetkundige waarschijnlijkheid, ■> Meetkundige kans. Meetkundig gemiddelde, > Meetkundig middelevenredig. Meetkundig middelevenredig. Een getal (lijnstuk) c is m. m. of kortweg middelevenredig tusschen twee getallen (lijnstukken) a en b, indien a:c= c : b. Men noemt c het meetkundig gemiddelde van a en b. " e 111 1 U U O 1 U O V tui O- V. Meetlat. De bij het landmet en gebruikelijke m. is 2 of 6 m lang; aan de beide einden is over het hout een metalen schoen aangebracht, die in de lengte inbegrepen is. De lat is in cm en dm verdeeld. Om er in een terrein mede te werken heeft men er minstens twee noodig; het horizontaal stellen vereischt steeds de grootste zorg. Zie ook ■> Meetband en > Meetketting. E. Bongaerts. Mectpcn, > Meetband. Meetschotten zijn inrichtingen tot het permanent meten van de afvoeren in open kanalen. Zij worden zeer veel toegepast bij irrigatieleidingen in Indië; hiertoe wordt in de betreffende leiding een verticale wand van metselwerk of beton opgerioht, loodrecht op de stroomrichting, met aan de bovenzijde een afstroomingsopening, welke opening bij het m. van Cipoletti een trapeziumvorm heeft en bij het m. van Thomson een rechthoekigen driehoeks vorm. Het laatst genoemde type wordt slechts gebruikt voor de meting van zeer kleine afvoeren. Een m. werkt alzoo als stuw, waarbij dan de opening tot overlaat dient; door nu de waterhoogte in de opening te meten, kan men, met gebruikmaking van de hierop betrekking hebbende formules en graphieken, op eenvoudige wijze den afvoer bepalen. De afmetingen van de opening moeten zoodanig zijn, dat te allen tijde de waterstand benedenstrooms van het m. lager is dan de onderrand der opening, aangezien anders de overlaat onvolkomen is en de meting onnauwkeurig wordt. P. Bongaerls. Mecttransïormatoren (e 1e c t r.) zijn bijz. zorgvuldig afgewerkte transformatoren (met geringe ijzerverliezen en geringe strooiing), welke bij wisselstroommetingen worden gebruikt (-> Transformator). Meeuw, > Meeuwachtigen. Mccuwaehtigcn (Laridae), een over de geheele wereld verspreide vogelfamilie. De bovensnavel is haakvormig over den benedensnavel gebogen; de staart is op één uitzondering na niet gevorkt. Alle hebben zwempooten. Snavel zonder zachte washuid. Hoofdkleur is licht wit, blauwgrijs, soms met bruine of zwarte vlekken. In onze streken komen tien soorten voor, waarvan slechts vier hier broeden, meestal aan den zeekant, slechts de kap- of kokmeeuw (Larus ridibundus) broedt in het binnenland. Bernink. Meeuwduiven (Columba dom. turbita), ook wel meeuwtjes genoemd, een groep duiven, die in veel variëteiten voorkomen; land van oorsprong; Azië en Afrika. Ze zijn zeer gehard en bezitten een zeer goed oriënteeringsvermogen; worden veel gebruikt om postduiven te kweeken voor den korten afstand (bijv. de Antwerpsche smerel). Typisch is, dat de onderhals een werveling van veeren vertoont, de zoogenaamde jabot. _ Verheij. Meeuwen, 1° dorp in de N.-Brab. gem. -> Eethen. 2° Gem. in B e 1 g. – L i m b u r g, ten Z.W. van Bree (XVI 480 B/C3); opp. 3 607 ha; ca. 2 000 inw. (Kath.). Landbouw, dennenbosschen. ojuiuuuuui. , Meewerkend voorwerp (gram m.), > Voorwerp. Megabar (natuur k.), de druk van 1 megadyne of één millioen dynes/cm2 = 0,9878 atmospheer. Megabyzus (A nt. ge s c h.), zoon van Zopyrus, die onder Xerxes Babylon veroverde en, hoewel hij enkele malen in vijandschap leefde met Artaxerxes, ten slotte diens gunst tot aan rijn dood wist te behouden. Meoaceros, > Reuzenhert. w « v 'U O L A U-inn nn ir PRv Megacles, 1° archon van Attica ca. 600 v. Chr., stichter van het geslacht der Alcmaeoniden. 2° Attisch staatsman der 6e eeuw v. Chr., kleinzoon van den vorigen, leider der stadspartij, helpt Pisistratus verdrijven (656), dien hij eerst had ondersteund (661). Als archon laat hij de handlangers van Cylon vermoorden, zoodat hij met geheel zijn geslacht wordt verbannen (645), als Pisistratus weer de macht in handen krijgt. V. Potteïbergh. Megaera, een der •> Erinyen. Mejjakaryocyt, zeer groote cellen, die in het beenmerg worden gevonden. Ze hebben een groote gelobde kem en protoplasma met korrelige substantie. Ze worden door velen als de moedercellen der bloedplaatjes beschouwd, die ervan zouden worden afgesnoerd en dan in het circuleerende bloed gebracht. Meqaliet (megalith), > Megalithische cultuur. Hll'jjaur t, z' Megalithische cultuur. Dezeomvat de cultuur – groepen, die megalithische monumenten gebruikt hebben, t.w. gebouwen, graven, en gedenkteekenen, met zware ongehouwen reuzensteenen of megalithen (Gr. megas = groot, lithos = steen), zonder kalk- of mortelverband geconstrueerd. Men vindt megalithische monumenten in Z. Skandinavië, Denemarken, N. Duitschland tot den Oder, Nederland, Z. België, Groot-Brittannië en lerland, Frankrijk, Spanje, Portugal, Italië, N. Afrika en in Azië, in een lijn van Syrië over Centraal-Azië tot Korea en Japan. Onder de megalithische monumenten onderscheidt men de > menhir (die dezelfde beteekenis heeft als de Bautosteen in Skandinavië), de > cromlech (in Engeland; stonecirole), de > dolmen (in Nederland; hunnebed), bij deze laatste komt een bedekkende heuvel voor of > caim, het ganggraf (dolmen met lange gang), de allée couverte (lange gang zonder kamer), het koepelgraf, de cistvaen of steenen kist (kleine dolmen), de trilith of lichaven. Deze terminologie stamt vnl. uit de Keltische talen en met name het Bretonsch en ontstond in den tijd der Fransohe Revolutie, toen men met het onderzoek dezer monumenten begon en meende dat zij van de Keltische volken afkomstig waren. Thans weet men, dat zij veel ouder zijn; dat zij vnl. uit den jongeren Steentijd en den ouderen Bronstijd(megalithischeperiode)stammen. In sommige gevallen echter zijn zij ook nog in den histo- rischen tijd opgericht. Tot de raegalithische monumenten behooren ook nog de cyclopische muren van Mycene, Tiryns, Troja, uit den Myceenschen tijd, de nuraghi van Sardinië, de heiligdommen van > Malta, de > talayots en > navetas van de Balearen. Lit.: Décbelette, Manuel d’Arohéologie, (I 1908); Ebert, Reallex. der Vorgesch. (VIII); Schuchardt, Alteuropa (1926). R. De Maeyer. Mecjaloblast, moedercel van een bepaalde soort roode bloedlichaampjes. Men vindt ze alleen bij zeer jonge embryo’s en verder bij sommige vormen van anaemieën (bijv. de pernicieuze anaemie) in het beenmerg en ook een heel enkele in het circuleerende bloed. Bij het ouder worden verliest de m. zijn kem en wordt hij tot m e g a 1 o c y t en deze laatste kunnen dan bij bepaalde vormen van anaemie in grooter aantal in het circuleerende bloed gevonden worden. Wyers. UI llvv l Megaloblast. Megalokastron (ook: Heraklion of Irakl ion; Ital: Can d i a), hoofdstad van het eiland Creta en van den nomoa (= departement) Heraklion; ruim 39 000 inw.; zetel van een Orthodoxen aartsbisschop. Zeepindustrie. De haven is slechts voor kleine zeeschepen toegankelijk. Megalopolis (Gr., = groote stad), plaats in Arcadië, reeds in 371 v. Chr. door Epaminondas gesticht als hoofdstad van Z.W. Arcadië (XII 336 D5). Meganeura, > Insecten (fossiel). Megapboon (geluidsbeker, scheepsroeper), uitgevonden door Samuel Moreland (speaking trompet, 1671), treohtervormige buis, dienende om de geluidsenergie, bij het nauwe einde voortgebracht, te versterken en te richten. Hiertoe heeft men dit einde zoo gevormd, dat de mond van een spreker er juist in past. Verder moeten de openingshoek en de vorm van den wand zoo gekozen zijn, dat de geluidsgolven zooveel mogelijk met platte, evenwijdige golffronten uittreden. Vervolgens kan de trechter zelf resonantiewerkingen geven, waardoor niet alleen de luchtmassa, maar ook de wanden van het toestel in medetrilling geraken. De invloed van het materiaal doet zich gelden op den klank of de toonkleur van het geluid. Trechters van metaalblik maken wegens hun hooge eigentonen het geluid scherper dan die van hout of karton, terwijl deze laatste bovendien nog een snellere demping hebben dan de metalen. De m. vindt tegenw. veelvuldige toepassing opgrammophoon en luidspreker. A. Mulder. •mm i 1 • 1 1 /~1 ■ 1 1 i / TtT on t n ' Megara, stad in Midden-Griekenland (XIV 384 E 4-5) op de landengte, die de verbinding met den Peloponnesus vormt aan de spoorlijn Athene—Corinthe. Ca. 12 000 inwoners. Megarische school, Grieksche wijsgeerige school (4e eeuw v. Chr.), gevormd uit leerlingen van ■> Socrates, welke zich na diens dood onder leiding van Euclides van Megara vooral met > dialectiek en > eristiek bezig hield en aanknoopingspunten zocht met de leer van de ■> Eleaten. Lit.: F. Sassen, Gesch. v. d. Wijst, der Grieken en Romeinen (21932). F. Sassen. Megaron, rechthoekige mannenzaal in het Oud-Grieksche huis, gewoonlijk met een kleine voorhal, waarvan het dak meestal rust op een paar zuilen. > Aegeïsche kunst (3°). Megaspore, > Macrosporen. Mcgasthcnes, Oud-Grieksch historicus der 4e en 3e eeuw v. Chr., leefde geruimen tijd aan Indische vorstenhoven en schreef een geschiedenis, maar vooral een eenigszins geïdealiseerde beschrijving van Indië, waarbij de zeden, gebruiken, opvattingen en wonderen van het geheimzinnig land de grootste plaats innamen. Fragmenten bewaard. V. Pottelbergh. Megalherium,uitgestorven geslacht der-> Edentata. Leefde in het Pleistoceen van Amerika. Megen, gem. in de prov. N. Brabant ten N.O. van Oss, aan de Maas, bestaande uit de stad Megen en de kerkdorpen Haren en Macharen; opp. 1 625 ha; ong. 1 800 inw., allen Kath. Landbouw en veeteelt. Klooster en kloosterkerk der Franciscanen uit de 17e eeuw; in de kloostergang een 20-tal gebrandschilderde vensters (17e eeuw); een gymnasium (externaat) is aan dit klooster verbonden. Verder een Clarissen-klooster met openbare kapel. Aan den weg naar Macharen de kapel der Zeven Weeën. In Haren het aloude Franciscanessenklooster, het Huis van Bethlehem, met een kapel uit het begin van de 16e eeuw. v. Velthoven. Stad en land van Megen, oorspronkelijk een graafschap, liggend aan de Maas in Noord-Brabant, heeft nooit tot de Republiek der Vereenigde Nederlanden behoord, zoodat de Kath. godsdienst er vrij kon worden uitgeoefend. Nog na de opheffing van het oude bisdom Luik (1801) bleef deze streek onder beheer van den vroegeren bisschop. Na diens dood in 1831 vormde M. met de heerlijkheid Ravenstein een afzonderlijk apost. vicariaat. Sinds 1840 behoort het kerkelijk bij Den Bosch. L i t.: J. Kleyntjes, Het Apost. Vic. van Ravenstein en Megen (Bossche Bijdr. XI 1932). de Raas. Mcgengos (of: Megi n g o z), Heilige, graaf in de omgeving van Bonn, vader van de H. -> Adelheid (2°), die abdis was van het door hem gestichte Benedictinessenklooster te Wilich tegenover Bonn. Hij stierf in 1010 te Gelre, en wordt daarom wel in verband gebracht met do latere graven van Gelre. Feestdag 19 Dec. Tot 1867 werd zijn feest gevierd in het bisdom Roermond. Lit.: Kronenburg, Neerl. Heiligen i.d.M.B. (II 1899); F. Nettesheim, Gesch. d. Stadtu. d. Amtes Geldern(lB63). Megiddo (Mageddo), bijbelsche naam van een oude Cananeesche vesting. Ze lag aan den N. rand van het Karmelgebergte, en beheerschte met Taanach in het Z. en Beisan in bet W. de geheele vlakte van Esdrelon, dus den groeten weg van Egypte naar Syrië en Babylonië. M. speelt dan ook reeds vroegtijdig een rol in de Egypt. geschiedenis. Het werd veroverd door Thoetmosis 111 op de eerste van zijn zeventien expedities naar Syrië (1479 v. Chr.); een verslag van dezen veldtocht staat op de tempelmuren van Kamak gebeiteld. De in Palestina binnendringende Israëlieten konden M., evenals de andere vestingen van de Esdrelon-vlakte, niet veroveren (Jos. 17.11-13; Jud. 1.27). Eerst Salomon kwam in het bezit van de stad, die hij tot hoofdplaats van een der twaalf gouwen maakte (3 Reg.4.12) en belangrijk versterkte (3 Reg.9.15). Ook pharao Sjesjonk, in de Vulgaat Sesac genaamd, vermeldt M. onder zijn veroveringen (926 v. Chr.). Blijvend is dit bezit echter niet geweest. In M. stierf de koning van Juda Ochozias, toen hij voor Jehu gevlucht was (4 Reg. 9.27), en vond Josias zijn einde, nadat hij in de vlakte van M. door pharao Necho verslagen was (4 Reg. 23.29-30). y ui oiUpVii yt a.o uxj ,u%j ) , De Romeinen vestigden zich in de onmiddellijke nabijheid van de oude vesting, en noemden het bolwerk Legio, een naam, die in het tegenw. gehucht el-Ledzjdzjoen voortleeft. Nu Teil el-Moetesellim; zie aldaar ook de literatuur. Of M. hetzelfde is als Armageddon, de berg van M., uit de Apocalyps (16.16), is onzeker. Hippolytus, de oudste verklaarder van deze plaats, zoekt Armageddon in het dal van Josaphat, Hieronymus op den Tabor. «•d- Bo'n- Mcflilloth (Hebr., = rollen). Ofschoon oorspr. alle geschriften van het O.T. in den vorm van een boekrol werden geschreven en bewaard, werd de naam gegeven vanaf den tijd der Talmoed aan een bijz. collectie. De boeken, die op bepaalde tijden in de synagoge moesten voorgelezen worden,kregen den naam van de vijf m. Heel bijzonder het boek Esther kreeg dezen naam. Wanneer de eigenlijke collectie der vijf boekrollen ontstond, is moeilijk te bepalen. G. Smits. Meaincioz, > Megengos. IWlt;f üicgoïijjuo. Meqinratus, Heilige, -> Meinradus. Meainwerk, andere spelling voor -> Meinwerk. Meg ohm (e 1 e c t r.), een practische eenheid van weerstand, gelijk aan 1 millioen ohm. Mehadia, stad aan de W. zijde der Transsylvaansche Alpen, 26 km N. van Orsova aan de spoorlijn Temesvar—Orsova. Ca. 3 000 inw. Bruinkoolwinning. Resten van de Romeinsche kolonie Ad Mediam. Mehaigne, gem. in de prov. Namen, ten N.O. van Gembloers; ca. 500 inw. (vnl. Kath.); opp. 476 ha; landbouw. v ■ 1 IT. «,l v Hl /vh n Tnm nn Mchemcd, zie ook -> Makmoed en > Mohammed. Aiehemed-Ali Pasja, Turksch maarschalk. * 18 Nov. 1827 te Brandenburg a. d. H., f 7 Sept. 1878 te Djakovica (Albanië). Eigenlijk Karl Detroit, uit een Fransche Hugenoten-familie geboren. Als scheepsjongen deserteerde hij in 1843 in Konstantinopel en werd Mohammedaan. Na als officier aan vsch. kleinere expedities te hebben deelgenomen werd hij in 1875, ter gelegenheid van een opstand in Herzegowina, als veldmaarschalk naar Bosnië gezonden. Gedurende den oorlog tegen de Russen voerde hij in 1877 de Donau-armee aan, overwon bij Kocelevo en bij Sinankioi, maar werd bij Erkovna verslagen en weldra in zijn commando vervangen. Op het vredescongres te Berlijn (1878) trad hij als tweede gevolmachtigde van de Porte op. Daarna als opperbevelhebber naar Albanië gezonden, werd hij in dit land door de bevolking vermoord. _ i.rt ■ i /jnnnt . Cl L i t.: Lecomte, La guerre d’Orient (1878); Sarauw, Der russ.-türk. Krieg (1879). _ Lousse. Mehlis, Georg, Duitsch geschiedphilosoof uit de school van -> Windelband. * 8 Maart 1878 te Hannover. Hoogleeraar te Freiburg i. B. en sinds 1923 ambteloos te Chiavari (Italië). M. is vooral bekend door zijn uitgebreide Geschichtsphilosophie. Mehmed, andere spelling voor > Mohammed. Méhul, Etienne Nicolas, opera-componist. * 22 Juni 1763 te Givet, f 18 Oct. 1817 te Parijs. Opgeleid in het klooster Lavaldien, kwam hij in 1778 naar Parijs, waar Gluck hem aanspoorde opera’s te schrijven. Alleen „Joseph” (1807) bleef langen tijd op de programma’s. Werken: vele opera’s; zijn andere comp. zijn van weinig belang.— L i t.: Pougin (31893); Brancour (1912). Mei (Lat. mensis maius of Maius, genoemd naar de godin Maja), in den Oud-Romeinsohen kalender de derde, sedert de invoering van den» Juliaanschen kalender de vijfde maand van het jaar. Ze telt 31 dagen. In de M.E. komt de naam mensis Mariae (Lat., = maand van Maria) voor. Voor Katholieke ooren heeft „Meimaand” de speciale beteekenis van: de maand, toegewijd aan O. L. Vrouw (> Mariamaand). In boekentaal heet Mei ook Bloeimaand. De beteekenis voor den boer van de weersgesteldheid in deze maand vindt uitdrukking in gezegden als: Mei koel en nat, geeft koren in het vat; een natte Mei geeft boter in de wei. Een populaire meening wil: In Mei leggen alle vogeltjes een ei, behalve de kwartel (ook; de koekoek) en de spriet, die leggen in de Meimaand niet. v. Campen. Folklore. Mei wordt ingezet met het planten van den Meiboom, een hoogen stam, door de jeugd uit het bosoh gehaald en feestelijk binnen het dorp gebracht, versierd met bonte papieren en slingers, zooals nog in Limburg geschiedt, o.a. te Noorbeek. Hier en daar plant men nog een groenen tak, den liefdemei, voor de woning van huwbare meisjes; ook wel steekt men hem op het dak van het huis. In België trekken de kinderen rond met meitakken onder het zingen van meiliederen. In het Oosten van Ned. worden fluitjes gesneden uit wilgenhout, bij liederen, waarin sprake is van „de booze hesse”. Op den eersten Meidag geldt stroomend water voor geneeskrachtig; men baadt erin tegen huidziekte. Op Texel ontsteekt men op den vooravond de „meierblits”: een lentevuur. In sommige Limb. dorpen wordt het mooiste meisje tot „Meiliefste” of „Meikoningin” uitgeroepen en in de herberg onthaald, zooals Ecrevisse beschreef in „Het Meilief van Geleen”. De „Meigraaf” is de personificatie van de groeikracht der natuur. In Oost-Vlaanderen bestaan nog Meigilden. Lit.: Jos. Schrijnen, Ned. Volkskunde (I 21930, 219-225): H. H. Knippenberg, in Limburg’s Jaarboek (XVIII) ; idem, in Van Onzen Tijd {XVII 1916, 390- 392, 496). Knippenberg. ö Eén Mei. Op het Internationaal Socialistisch Congres te Parijs (14-21 Juli 1889) werd een resolutie aangenomen, waarbij besloten werd, dat op een vasten datum een groote manifestatie zou gehouden worden, zoodanig dat in alle landen en in alle steden te gelijk, op denzelfden overeengekomen dag, de arbeiders de openbare macht zouden aanmanen wettelijk den arbeidsdag tot acht uren te verminderen en de andere resoluties van het Internationaal Congres van Parijs toe te passen. De „American Federation of Labor had reeds in haar congres van Dec. 1888 te Saint-Louis besloten dgl. manifestatie te houden op 1 Mei 1889. Het gevolg van deze beslissing was, dat deze datum voor de internationale betooging werd aangenomen en op 1 Mei 1890 vond de eerste manifestatie plaats. De resolutie van het Congres van Parijs had niet bepaald, dat deze dag ieder jaar zou gevierd worden; deze beslissing werd eerst getroffen op het Internationaal Congres te Brussel in 1891. Indien destijds deze demonstratie door haar ontwerpers in het teeken werd gesteld van den achturen-dag, dan is op dit oogenblik haar voorwerp, sedert de verkorting van den arbeidstijd, veel ruimer geworden. Bovendien werd van den beginne af bepaald, dat de arbeiders van de verschillende landen deze manifestatie moesten organiseeren volgens de eischen van den bijz. toestand van het land. Zoo stond in België de 1 Mei-betooging van 1932 in het teeken van den strijd tegen het kapitalisme, die van 1933 was gericht tegen het fascisme en den oorlog en die van 1934 was een machtige propaganda voor het Plan van den Arbeid. Bij deze gelegenheid trekken m al de steden van het land alsmede in vele dorpen groote stoeten uit, waaraan de leden der verschillende socialistische organisaties (mannen, vrouwen en kinderen) deelnemen. Helshoecht. Meibomsche klieren (Glandulae tarsales), bij den mensch en de zoogdieren aan de randen der bovenste oogleden voorkomende kliertjes, die talk afzonderen om de oogleden beter glijbaar te maken en de randen der oogleden in te vetten om een overvloeien van het traanvocht te beletten. Mcidias, 1° Attisch pottenbakker, einde 6e eeuw v. Chr.; de vazen, door den zgn. Meidias-schilder bewerkt, munten uit door fijnheid van lijn. L it. : Pfull, Malerei u. Zeichnung der Griechen (II 1923); Hahland, Vasen um M. (1930). 2° Grieksch beeldhouwer, einde 3e eeuw v. Chr., vervaardigde o.m. een beeld voor Antiochus 111 van Syrië op een 8 m hooge basis te Delphi. W. Vermeulen. Meidoorn, ook haagdoorn, heester of kleine boom uit het geslacht der Rosaceeën. In onze streken zijn twee soorten inheemsch en algemeen voorkomend, nl. Crataegus monogyna Jacq. (1 stijl) en Cr. oxyacantha L. (2 stijlen). De takken van den m. zijn gedoomd, de bladeren enkelvoudig, vinspletig, 3-5 lobbig, met steunbladen, de bloesems wit of rosé, staande in schermvormige trossen aan het einde der twijgen, de vruchtjes zijn klein, roodgekleurd, met 1-3 pitten, meelachtig. De m. is zeer geschikt voor hagen, echter berucht om de rupsennesten. Uitheemsche soorten, zooals bijv. de Amerikaansche Cr. coccinea met fraaie, kersgroote, roode vruchten, worden in parken als sierboom aangeplant. Sprangers. Meidranken noemde men grasgroene dranken, die tot in de 2e helft der 19e eeuw in het voorjaar gebruikt werden als bloedzuiverend middel, tegen scheurbuik, raondaandoeningen, jeuk e.d. Zij werden verkregen door versohe kruiden, o.a. duivenkervel, zuring, bekelinge, taraxacum, waterkers en drieblad in een mortier te stampen, uit te persen en de verkregen vloeistof in fleschj es van ca. 4 medicin. oneen, dus ca. 120 gram, uit te vullen. Men wist door ervaring, dat door het uitsluitend gebruik van gepekeld vleesch en ingemaakte, afgekookte groenten gedurende den winter een tekort ontstond, welk tekort (aan vitaminen, volgens de tegenwoordige opvattingen) niet beter aangevuld kon worden dan door het gebruik van versch (vitaminenrijk) voedsel. L i t. : H. Wefers Bettink, Vitaminen en Meidranken, in Pharm. Weekblad (1915, 657). Hillen. Meid ijk. Beneden Zuilichem (prov. Gelderland), waar de Maas- en de Waalbandijken dicht bij elkaar liggen, zijn deze verbonden door een dwarsdijk, den Meid ij k. Deze dijk verdeelt de Binnendijksche Bommelerwaard in het Polderdistrict van de Bommelerwaard boven den Meidijk (grootste) en het Polderdistrict van de Bommelerwaard beneden den Meidijk. Elk district onderhoudt en beheert de Maas- en Waaldijken, die er langs liggen, uitgezonderd het dijkvak langs Zaltbommel, dat door deze stad wordt beheerd. De M. dient om bij doorbraak van de rivierdijken beneden den dijk de Bommelerwaard boven den dijk te beschermen. Mocht echter dit stuk overstroomen, dan wordt de M. doorgestoken, om zoodoende het grootste stuk van de Bommelerwaard te ontlasten. Het overstroomingswater moet dan door de uitwateringssluizen van de Bommelerwaard beneden den M. en door een inundatiesluis bij Andel op de Maas worden gebracht. Heijs. Mei-Dzji, „het verlichte bestuur”, naam van den regeeringstijd van mikado Moetsohito (1868-1911), die de macht van den laatsten sjögoen brak en het keizerlijk bestuur herstelde. Deze gebeurtenis was het XVII. u begin der grootste vreedzame omwenteling in de geschiedenis van een volk en zette de algeheele moderniseering van Japan in. Mullie. Meier, > Beklemrecht. Meierij van ’s-Hertogenbosch, zie ’s > Hertogenbosch (III). Meigem, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, aan het Kanaal van Schipdonk, ten N. van Deinze; opp. 735 ha, ca. 1 200 inw. (Kath.); landbouw. Mcignan, Guillaume Henri, Fransch bisschop, later kardinaal, en groot bijbelgeleerde. * 12 April 1817 te Chauvigné, f 20 Jan. 1896 te Tours. Hij werd in 1861 prof. in de exegese aan de Sorbonne, later bisschop, in 1892 kardinaal. Op het Vaticaansch concilie autoriteit in de bijbel vraagstukken. Zijn bijbelkennis stelde hij vooral in dienst van apologie en polemiek, vooral tegenover Renan en de Tübingsche school. Zijn werken zijn populair geschreven. Werken: onder meer Prophéties messianiques du Pentateuqne (1856); Les évangiles et la oritique au XlXe siècle (1864, 1871); Les derniers prophètes d’lsrael (1894). C. Smits. Meikers, tot de groep der rojalen (> Kers) beboerende, vroege en veel voorkomende lichtzure kersenvariëteit, welke met name in de Ned. rivierkleistreken op groote schaal wordt aangetroffen. De boom draagt bij bestuiving met eigen stuifmeel goed vrucht, in tegenstelling met de meeste andere kersen. Een bijzonderheid, die tot nu toe geen bevredigende verklaring vond, is het optreden van afwijkende takken, waarvan de vrucht later, langwerpiger en zuurder is en voorzien van een meer rood gekleurden steen. Onder den naam m. vindt men soms ook verwante verscheidenheden, welke eenigszins van de eigenlijke m. verschillen. De herkomst van den naam is onbekend. Rietsema. Mcikcs-dorst, kermis op Zondag na 1 Mei (feest van St. Marcoen, kerkpatroon van Dorst bij Breda), waar vooral het jonge volk uit de buurt van Dorst naar toe komt om een huwelijkskans te maken. Meikever (Melolontha vulgaris), kever van de onderorde der bladsprietigen, fam. der Melolonthinae. De lengte bedraagt 25-29 mm; opvallend zijn de waaiervormige voelers, de roodbruine, witbehaarde dekschilden, die de punt van het achterlijf onbedekt laten, en de rand van driehoekige witte vlekjes, die het achterlijf opzij versiert. De m. ontpopt zich in Nov., overwintert in den grond en vliegt meestal in Meikever. 1 = mannetje; 2 = vrouwtje; 3 = larve; 4 = pop. Mei uit, soms vroeger of later, naar gelang van het weer. De kevers vliegen na zonsondergang snorrend rond en zetten zich neer op loof hoornen, soms ook op naaldhout, de hoornen worden vaak sterk aangevreten. Overdag rusten zij halfverstijfd op hoornen en kunnen dan door schudden verwijderd worden. De wijfjes leggen 60 – 70 eieren 10 – 25 cm diep in den grond; hieruit komen na 4 weken de larven of > engerlingen te voorschijn. M. Bruna. Meiklokje, andere naam voor het > lelietje van dalen. Meilegem, gem. aan den rechteroever van de Schelde in de prov. Oost-Vlaanderen, ten Z. van Gent; opp. 200 ha; ca. 400 inw. (Kath.); landbouw. Meiler, •> Verkolen. Mcillet, Antoine, Fransch taalgeleerde. * 11 Nov. 1866 te Moulins (Allier), f 1936. 1891 buitengewoon hoogleeraar aan de Ecole des hautes études en 1906 prof. aan het Collége de France. Verdiensten voor de alg. taalwetenschap, het Indo-Germaansch (vooral: Slavisch) en vooral voor de sociale taalkunde. Publiceerde veel (o.a. tallooze recensies) in Mémoire en Bulletin de la soc. de linguistique de Paris. Hierdoor oefende hij zeer grooten invloed uit. Werken: Recherches sur I’emploi du génitifaoousatil en vieux Slave (1902) ; Etudes sur I’étymologie et le vocabulaire du vieux slave (2 dln. 1902-’05); Esquisse d’une gramm. comparée de I’arménien classique (1903); Introd. a I’étude comparative des langues indo-europ. (51924); Les dialectes indo-européens (21922); Aperfu d’une hist. de la langue grecque (21920) ; Altarmcn. Elementarbuch (1913) ; Gramm. du vieux perse (1915) ; Linguistique hist. et linguistique générale (1921); Caractères généraux des langues germaniques (31926) ; Les langues dans I’Europe nouvelle (21928 ; vert. Th. Stille, De talen in het nieuwe Europa, 1921); Le slave commun (1924); Esquisse d’une hist. de la langue latine (1928); samen met Marcel Cohen : Les langues du monde (1924). Weijnen. Meimaand, > Mariamaand. Meinbcrtj, badplaats in Lippe (Duitschl.), met een zwavelhoudende en een sterk koolzuur- en keukenzouthoudende bron; behandeling van jicht en neuralgieën. Hoogte 213 m. Ca. 1 600 inw. (Evang.); in 1930 ca. 3 800 badgasten. Meindert van den Ham, bendehoofd in dienst van hertog Karei van Gelre, stroopte tot in Oost-Friesland en Holstein. Meinccke, Fr i e dr i ch, Duitsch historicus. * 1862 te Salzwedel. Sinds 1911 prof. te Berlijn; voorzitter der Histor. Kommission van het rijksarchief (1930); geeft de Histor. Zeitschrift uit (1893). Werken: o.a. Das Zeitalter der Deutschen Erhebung (31924); Preussen und Dcutschland im XIX. und XX. Jahrhundert (1918); Staat und Persönlichkeit (1932); Von Stein zu Bismarck (21910). Meineed. A) Algemeen. Over den omvang en den aard van het misdrijf van m. heeft steeds verschil van raeening bestaan. De oudste geschiedbronnen beschouwen m. als een beleediging der Godheid, waarvan de straf aan dezen moet worden over gelaten. Reeds vroeg begint de staat zelf om m. strafbaar te stellen. In het Romeinsche recht werd niet het afleggen van een valschen eed als zoodanig gestraft, maar wel het afleggen van een valsche getuigenis. Bij de Oud-Gerraaansche volkeren nam de eed een belangrijke plaats in en werden meineedigen met zware straffen bedreigd. Volgens het Canonieke recht is m. een groote zonde, want men bespot God door hem in te roepen als getuige van een leugen. De nieuwere wetenschap beschouwt m. algemeen als een misdrijf tegen de rechtspleging. * J-J f-) – B) Aan m. maakt zich volgens het Ned. W. v. Str. schuldig hij, die in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder eede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling of schriftelijk, persoonlijk of door een bijzonder daartoe gevolmachtigde, opzettelijk een valsche verklaring onder eede aflegt (art. 207). Degene, die de verklaring aflegt, moet dus bekend geweest zijn met de valschheid der verklaring. Met den eed staat gelijk de belofte of bevestiging, die krachtens de wet van 1916 Stbl. nr. 174 voor den eed in de plaats treedt: 1° bij hen, wier godsdienst eeden verbiedt (Doopsgezinden), 2° bij hen, die schriftelijk verklaren tegen eeden onoverkomelijke bezwaren te hebben, ontleend aan hun opvatting omtrent den godsdienst (bijvoorbeeld atheïsten). Bosch van Oud-Amelisweerd. C) Belg. recht. Er is in de Belg. wet geen alg. bepaling nopens m. Zijn alleen strafbaar de valsohe verklaringen, in rechte afgelegd, door getuigen of deskundigen in de gevallen, door de wet uitdrukkelijk voorzien. Deze zijn: valsche getuigenis voor het Hof van Assisen, de correctioneele rechtbank, de politierechtbank, valsche getuigenis in burgerlijke zaken. Valsche verklaringen van den tolk of van den deskundige in dezelfde omstandigheden. Zijn eveneens strafbaar de valsche verklaringen, afgelegd zonder eed door personen, opgeroepen door den voorzitter van het Hof van Assisen. De personen, welke echter niet onder eed gehoord worden uit hoofde van hun bloed- of aanverwantschap met de beschuldigden of beklaagden, zijn niet strafbaar wegens valsche getuigenis, indien hun verklaringen afgelegd werden ten voordeele van de beschuldigden of beklaagden. Een valsche getuigenis, onder eed afgelegd voor den onderzoeksrechter, is niet strafbaar. Hij, die schuldig is aan verleiding van getuigen, deskundigen of tolken, is strafbaar met dezelfde straffen als de valsche getuigen (art. 205-226 Strafwetboek). Collin. Meineke, August, Klass. philoloog. * 8 Dec. 1790 te Soest (Westfalen), f 12 Dec. 1870 te Berlijn. Uitstekend Graecist. Gaf Klass. auteurs uit, en schreef vele art. in den Philologus. Hoofdwerken: Fragmenta comicorum graee. (5 dln. 1839-’57, kleine uitg. in 2 dln. 1847); Analecta Alexandrina (1843). L i t.: F. Ranke, A. M., ein Lebensbild (Leipzig 1871). Meingold, Heilige. Volgens de legende een graai, bij terugkeer van een pelgrimstocht van 7 jaar uit het H. Land door zijn vijanden vermoord, te Hoei in de Mariakerk begraven en vereerd. Wellicht is hij dezelfde als graaf Megingold van Maienfeld, 28 Aug. 892 in het klooster Ketel aan de Moezel vermoord. Zijn feest wordt te Hoei gevierd op 8 Februari. Brandsma. L i t.: Acta Sanct. 8 Febr.; Lex. f. Theol. u. Kirche. Meinhof, Karei, Afrikanist. * 23 Juli 1857 te Barzwitz. Prof. in Berlijn, later in Hamburg; heeft meerdere reizen in Oost- en Zuid-Afrika gemaakt. Schreef vsch. grammatica’s en andere studies over Afrik, talen en is de stichter van de vergelijkende Bantoetaalkunde. Hij gaf sinds 1910 een Zeitschrift für Kolonialsprachen uit (in 1918 veranderd in: Zeitschrift für Eingeborenensprachen). Werken: Grundzüge einer yergl. Gramm. der Bantu-Sprachen (1906) ; Grundr. einer Lautlehre der Bantu-Sprachen (21910); Die Dicbtung der Afrikaner (1911); Afrik. Religionen (1912); Ergebnisse der afrik. Spraehforschung (41910). Weijnen. Meinhold, Wilhelm, Duitsch schrijver van Protestantsch-getinte historische romans. * 27 Febr. 1797 te Netzelkow (Usedom), f 30 Nov. 1851. Om zijn Katholiseerende neigingen gedwongen het predikantsambt neer te leggen. M.’s techniek volgt den middeleeuwschen kroniekstijl en werkt met sterk gearchaïseerde taalmiddelen. Voorn, werken: Die Bernsteinhexe (1843); Sidonia von Bork, die Klosterhexe (1847). U i tg. ; Gesamm. Schriften (8 dln. 1846 vig.). L i t.; R. Leppla, W. M. (1923). Baur. Mciningcn, stad in Thüringen aan de Z.W. zijde van het Thüringerwoud op 316 m hoogte aan de Werra gelegen (IX 676 D3); ca. 19 000 inw., waarvan 5% Kath. Het slot met prachtig park uit de 17e eeuw bevat een mooie kunstverzameling, archief en bibliotheek. In M. is o.m. machine-, chemische, papier- en leerindustrie. v. d. Wijst. Mciningcr, die, Duitsche tooneeltroep, door hertog Georg II van Heiningen (* 1826, f 1914) beschermd, en vermaard om hun stijlvol groepenspel en historiegetrouwe regie. De M. reisden (1874-’9O) heel Duitschland door en traden ook in Ned. en België op, met de meesterstukken van Shakespeare, Goethe en Schiller. L i t.: M. Grube, Gesch. d. M. (1926) ; A. Kruchen, Die M. (1933). Meinong, Alexius von, Duitsch wijsgeer. * 1863 te Lemberg, f 1920 te Graz; hoogleeraar aldaar. M. is evenals E. > Husserl leerling van Fr. > Brentano, en heelt met zijn „Gegenstandstheorie” de ontwikkeling der phaenomenologie en waardenleer beïnvloed. Deze theorie houdt in, dat in den bewustzijnsact het object als een gegeven iets met bepaalde wezenheid (Sosein) wordt gevat, hetgeen echter omtrent het werkelijk bestaan (Dasein) van dat object niets zegt. Voorn, werken: Ueber Gegenstandstheorie ; Die Stellung der Gegenstandstheorie im System der Wissenschaften ; Ueber Möglichkeit und Wahrscheinlichkeit. L i t.; H. De Vleeschauwer, Stroomingen in de hedend. wijsb. (1934). F. Sassen. Mcmradus, Heilige, kluizenaar. * 797 te Sülchgau (Wurttemberg), f 21 Jan. 861 te Einsiedeln. Hij werd monnik te Reichenau en hoofd der school te Benken. Met toestemming van zijn abt trok hij zich eerst terug op den Etzelberg; toen deze plek, door de vele bezoekers, die hem daar kwamen raadplegen, niet beantwoordde aan zijn doel, ging hij nog dieper het „Donkere Woud” in, op de plek waar zich thans de abdij van > Einsiedeln verheft (ca. 835). Roovers overvielen en doodden hem. Twee raven verrieden de moordenaars; vandaar dat deze in het wapen van Einsiedeln staan. Feestdag 21 Januari. L i t.: Mon. Germ. Hist. (Script. XV); Ringholz, Gesch. des Stifts Einsiedeln (1904). Feugen. Mcinsma, Johannes Jacobus, Javanicus. * 9 Sept. 1833 te Leeuwarden, f 15 Sept. 1886 te Delft. In 1861 leeraar in het Jav. aan de Kon. Academie te Delft, 1864 aan de gemeentelijke Instelling voor de opleiding van Ind. Ambtenaren te Delft, 1870 directeur dezer instelling. Voorn, werken: tekstuitgave v. d. „Babad Tanah Djawi” (Gesoh. van Java, vig. de Jav. overlevering ; m 2 dln.) en v. d. „Rodjo Pirangon” [een Jav. prozatekst, de gesch. bevattende van Moses en Pharao ( = Jav. Pirangon)]; Suppl. op het Jav. woordenboek (in samenwerking met Roorda). Olthof. Meimvcrk, Heilige, bisschop van Paderborn. f 1036. Misschien de zoon van den Ned. graaf Imad en de beruchte Adela. Opgevoed te Halberstadt en Hildesheim, werd hij hofkapelaan van keizer Otto 111, vergezelde dezen in het jaar 1000 naar Rome. In 1009 werd hij tot bisschop van Paderborn aangesteld en bleef echter de keizers Hendrik II en Konrad II trouw dienen. Hij bouwde veel kerken, stichtte het Cluniacenser klooster Abdinghof en doteerde dit met zijn, ook Ned., goederen. Ook richtte hij het stift Busdorf op en bracht de abdij Corvey onder het bisschoppelijk gezag. Feestdag 5 Juni. L i t.: een 12e-eeuwsohe Vita, uitg. F. Tenckhoff, in Mon. Germ. Hist. Script, in us. Schol. (1921) ; J. A. F. Kronenburg, Neerlands Heiligen in de Middeleeuwen (II 1899, 21). Post. Mciraap, vroege rapenvariëteit, welke op twee manieren pleegt te worden geteeld, nl. ruim gezaaid en betrekkelijk laat in de lente als raap of knol geoogst, en ook wel dicht gezaaid en vroeg, vóór de knolvorming, als bladgroente onder den naam van raapstelen of kelen ter markt gebracht. Rietsema. Meise (Meysse), gem. in Belg. Brabant, ten N. van Brussel (VI 96 C 2); opp. 1 063 ha; ca. 2 300 inw. (vnl. Kath.); landbouw. Gotische kerk uit de 16e eeuw, met interessante muurschilderingen toegeschreven aan Frans Floris. Afzonderlijke, oude parochie te St. Brixius-Rode, met schilderachtig kerkje. In het gehucht Hasselt een oude St. Eligiuskapel, met typische bedevaart van ruiters. Burchtslot Boekhout, met uitgestrekt park, aangekocht door Leopold II voor een verblijf voor zijn zuster, de ongelukkige keizerin Charlotte van Mexico, die aldaar overleed; thans koninklijk domein. Kasteel Meise, verblijfplaats van baron Van der Linden d’Hooghvorst die, in 1830, het bevel voerde over de burgerwacht van Brussel; zijn standbeeld staat op het dorpsplein. Lindemans. Meisjesbescherming heeft ten doel: alleenstaande meisjes en vrouwen te beschermen tegen de gevaren, die meer bijzonder haar zedelijkheid bedreigen. Middelen: inrichten van tehuizen voor haar, die op reis zijn, buiten betrekking zijn of een betrekking zonder nachtverblijf hebben. Inrichten van een bemiddelingsbureau voor het bezorgen en verkrijgen van betrekkingen. Exploiteeren van den zgn. Stationsarbeid, ten doel hebbende onervaren en onbedreven reizigsters te waarschuwen, te helpen en controle uit te oefenen op de gevaren, die dgl. reizigsters dreigen bij de uitgaande en aankomende treinen; geschiedt in Ned. te Amsterdam, Arnhem, Breda, Den Haag, Groningen, Haarlem, Heerlen, Nieuwe Schans, Nijmegen, Oldenzaal (op verzoek), Roosendaal, Rotterdam, Utrecht, Winterswijk en Zevenaar. De aangewezen dames zijn kenbaar aan een armband. Stadsonderzoek, dat de meisjes van buiten de stad, die er in betrekking zijn, bezoekt en op vrije avonden gelegenheid geeft tot gepaste ontspanning en samenkomsten. Het doen werken van een Magdalenavereeniging, die zorgt voor gevallenen en ongehuwde moeders. Vereenigingen en comité’s: Rijksburau betreffende de bestrijding van den handel in vrouwen en van den handel in ontuchtige uitgaven, bestaande sedert 1908 (let op de enquêtes van den Volkenbond naar den aard en omvang van den handel in vrouwen en meisjes); Vereeniging tot behartiging van de belangen der Jonge meisjes, d.i. de Ned. afd. van de Union des Araies de la jeune fille; de R.K. Wereldorganisatie, nl. de Association catholique des Oeuvres pour la protection de la jeune fille; de Middernachtzending voor de Prot. groepen; de Ned. Vrouwenbond tot verhooging van het zedelijk bewustzijn; de Vereeniging „Voor Eer en Deugd”; de instellingen van het Leger des Heils, enz. In Ned. het eerst wel georganiseerd door ds. O. G. Heldring, die te Zetten de eerste stichtingen en gestichten opende, o.m. het asyl Steenbeek en later het Magdalenahuis, Talitha-Kumi en Bethel. Vooral de laatste 20 jaren is de Kath. zorg voor m. zeer geïntensiveerd. De werkzaamheden ten deze van den Volkenbond mogen hier erkentelijk worden vermeld. Tijdschriften: van Prot. zijde: De Getuige; van Kath. zijde; Mannenadel en Vrouweneer. L i t.: een uitstekend overzicht in : Gids voor Maatsch. Hulpbetoon in Ned. (hfst. A XIX en A XX 1933). Zie lit.-vermelding aldaar. B. Smeets. Mcisjes-jeugdbeweglug. Het meisje in de rijpende en rijpere levensperiode sluit zich aan, op uiterlijke en innerlijke motieven, bij seksegenooten van haar leeftijd en milieu, om te samen, door zelfcultuur, door onderlinge beïnvloeding en onder de leiding van in meerdere of mindere mate geschoolde krachten, leek en priester, de moeilijke jeugdjaren én rein én vroom én blij door te brengen; terwijl zij zich gelijktijdig uitrust met meer kennis, kunde en karakter, vooral ook met een gezonde bovennatuurlijke levensbeschouwing, om zich zoo te samen voor te bereiden voor haar toekomstige roeping in huis of daarbuiten; voor sociaal en charitatief werk; vooral ook voor den apostolischen arbeid. Het nut, de noodzakelijkheid hiervan blijkt eiken dag uit de tegenwoordige practische levenshouding van de velen, waarmee het meisje in aanraking komt, en uit de sfeer van milieu’s, waarin ze voortdurend moet of zal komen. We noemen o.a. de meerdere huisgezinnen, waarvan grooter kracht uitgaat tot misvorming dan tot vorming; de eentonige en eenzijdige dagtaak in vele werkmilieu’s; de weinig edele levensuitingen van collega’s en superieuren; de straat met de vele openbare vermakelijkheden; de vrije omgang met jongens en de verdwaasde, lakse, brutale openbare meening. Het logisch gevolg van deze veelzijdige, minder gunstige levensbeïnvloeding zal vaak zijn: lichtzinnigheid, ruwheid, geen zin voor gezellig huiselijk verkeer, onbekendheid met de meest elementaire noodzakelijke vereischten voor haar toekomstige roeping, onzedelijk leven, grove ongodsdienstigheid, enz. Een instituut, waarin getracht wordt deze dreigende levensmislukking van duizenden meisjes op velerlei wijze te voorkomen, is nuttig, is strikt noodzakelijk. De m.-j. is ook in dit opzicht onmisbaar. Maar in deze m.-j. ligt even goed voor datzelfde meisje een positief voordeel, als voor de duizenden meisjes, die leven onder gelukkige levenscondities, terwijl voor deze laatste ook tegelijk op meer zekeregrondenvelegevaren, die steeds en overal dreigen,blijvend zullen voorkomen worden. Dat positief voordeel culmineert in een fijner en dieper levensinzicht, in hoogere motieven om den levensplicht meer nauwgezet te vervullen en goed te doen aan eigen omgeving en aan allen. Zoo bewaart en beschermt en vervolmaakt de m.-j. onze grootere en kleinere meisjes en vormt haar tot fijne vrouwen met reine zeden en diepen godsdienstzin; het hoogste voorrecht van een land. Deze nuttige, noodzakelijke m.-j. bereikt haar doel langs de vele methoden voor de vele onderscheiden categorieën en leeftijden. Voor Ned. zie > Jeugdwerk (II A, a); > Kath. Jeugdvereeniging; > Graal, enz.; voor België > Jeugdwerk (sub II A, b); -> Kajotters. p.Damasus. Meisjes-onderwijs. Als een der gevolgen van de vrouwen-emancipatie hebben de meisjes tegenw. bij het openbaar onderwijs dezelfde rechten van toegang tot de verschillende scholen als de jongens. Een volledige coïnstructie was daarvan het gevolg. Toch heeft deze coëducatie speciaal voor de meisjes groote nadeelen. Vooral het middelbaar onderwijs is uitsluitend op jongens ingesteld en leidt bij vsoh. meisjes tot overwerktheid en neurasthenische verschijnselen. De vrouwelijke aard en de vermoedelijke toekomstige werkkring vragen a priori voor het meisje een andere opleiding dan voor den jongen, dus niet alleen een eigen methodiek, maar ook een keuze der vakken, die het vrouwelijk karakter recht doet wedervaren. Bij het coëducatie-systeem is bovendien proefondervindelijk aangetoond, dat het tempo, waarin het onderwijs aan jongens en meisjes gegeven moet worden, verschillend behoort te zijn, en dat de vakken aan beide seksen op andere wijze moeten worden gedoceerd. Een eerste poging in deze richting is de Middelbare Meisjesschool. Deze stelt de meisjes in de gelegenheid die persoonlijke ontwikkeling en intellectueele vorming te ontvangen, die noodig zijn voor de beschaafde vrouw in de tegenw. maatschappij. Hoewel dit schooltype reeds oud is (in 1867 werd te Haarlem een M. M. gesticht), is het eerst in de allerlaatste jaren, vooral ook van Kath. zijde, tot krachtigen bloei gekomen, ondanks de onthouding der subsidie van rijkswege. Door keuze der leervakken, besnoeiing en concentratie heeft deze school een leerplan, dat zich aanpast én aan het nieuwe psychologische inzicht én aan theorie en practijk van een veranderde maatschappij. De regeering staat welwillend tegenover dit particulier initiatief. De ministerieele beschikking van 22 Febr. 1935 stelde de „voorwaarden” vast, waaraan deze school moet voldoen voor officieele „erkenning”. Het aantal der verplichte vakken, verplichte lesuren en verplichte eind-examenvakken werd beperkt, om deze school de vrijheid te laten voor de zich baanbrekende inzichten der moderne psychologie. De Staatscourant van 12 Maart 1936 publiceerde de „rechten” verbonden aan het einddiploma der M. M. Vanaf 1 Juli 1936 zijn de docenten dezer school pensioengerechtigd. De 12 Kath. M. M. hebben zich vereenigd in „Sanota Teresia” (secretariaat; Mariënbosch Nijmegen). Lit.: J. Beuns S.J., R. K. Middel. Ond. in Nederl. (1930); S. Teresia (orgaan der R.K. Middelb. M.sch.). Mcisjespatronaat, in N e d. vereeniging voor Kath. meisjes van 12- tot 16-jarigen leeftijd. Doel: algemeene vorming als aanvulling van de ouderlijke opvoeding. Organisatie: parochiale afdeelingen, die een diocesanen bond vormen; de diocesane bonden komen samen in het Centraal-comité voor R.K. meisjespatronaten. Bevordering van aanvullend onderwijs en buishoud-onderwijs behoort vooral tot de werkzaamheid der meisjespatronaten. Door de reorganisatie van het vrouwelijk jeugdwerk in K.J.M. en Graal zijn de meisjespatronaten voor een groot deel verdwenen. Zij bleven nog gehandhaafd in de Zuidelijke bisdommen. In B e 1 g i ë nog in de meeste parochies. Groot. Meisjcsvcrecnigingen (in Ned.), P r o t e stantsche, > Protestantsoh Jeugdwerk. Moisjesvorminfj. Het meisje rond de 15 jaar is in Nederland nog niet ten volle uitgegroeid en ge- vormd. Lichamelijk staat ze aan het begin van de vorming tot vrouw; haar theoretische en practische kennis van en kijk op het gezins- en beroepsleven, maar ook op het algemeen cultureele is slechts in wording. Ook haar zieleleven moet nog gevormd worden. Het meisje heeft o.a. in die jaren nog niet de gezonde beheersching van de fantasie; haar gevoelsleven in allerlei variaties gaat gewoonlijk niet diep; ze is onevenwichtig in sympathie en antipathie en daarom vaak onzelfstandig. Haar godsdienstig leven ondervindt den weerslag van deze karakteristieke eigenschappen en tekorten; daarom is vorming noodig. Het einddoel van deze vorming is voor den Katholiek aldus te omschrijven: Aan het meisje moet de gelegenheid en de genegenheid gegeven worden zich te ontwikkelen als mensoh en als Christin, volgens de lijn harer vrouwelijke natuur. Het grootste gedeelte der meisjes zal eens komen tot het natuurlijk moederschap, maar ook minstens 26 % zal nooit trouwen en moeder worden. Deze moeten steeds vrouw blijven, in welke beroepen ze ook komen. Bij de vorming dient hier rekening mee gehouden te worden. Hieruit volgt, dat de opvoeding steeds ook moet gaan in de richting van het moederschap in feite en het moederschap van de zorgende en dienende liefde. Wie trouwt, moet gevormd zijn tot deze hoogte; wie niet trouwt, moet voor zichzelf kunnen zorgen; maar beide groepen moeten bruikbare elementen zijn in dienst van Maatschappij en Kerk. De combinatie van deze mogelijkheden en waarschijnlijkheden is een zeer moeilijk probleem gebleken. Het meest geschikte opleidingsinstituut blijft het arezin, daarnaast kunnen er scholen worden bezocht, waar ze gevormd wordt voor haar toekomst, langs de lijn harer vrouwelijke natuur, ofwel de vrouwelijke jeugdbeweging verdiept haar religieuze en sociale inzichten, om de gezinsopvoeding meer te volmaken en af te ronden. Vgl. > Meisjes-jeugdbeweging; Meisjesonderwijs. p■ Damasus. Mcissen, oude industriestad, mooi tegen en op heuvels gelegen, aan de Elbe in Saksen (IX 676 E 3); ca. 48 000 inw., waarvan 4,4% Kath. Levendige industrie, op de eerste plaats porselein. In 1710 is in M. de eerste Europ. porseleinfabriek opgericht (zie onder). Het in 968 opgerichte bisdom M. verdween tijdens de Reformatie ; werd in 1921 weer opgericht en omvat het vroegere koninkrijk Saksen, Saksen-Altenburg en de beide voorin, vorstendommen Reusz. Telde in 1933 179 649 Katholieken. v. d. Wijst. Monumenten. De dom en het slot (de Albrechtsburg) vormen één hoog gelegen, de stad beheerschende groep. De dom (bouwtijd 13e-15e eeuw) vertoont alle stijlvormen van de vroege tot de late Gotiek, de torens zijn nieuw. Het slot uit de 2e helft van de 15e eeuw (bouwmeester Amold van Westfalen), heeft een tijdlang gediend als fabriek voor het bekende Meissener poroelein. Verder moeten nog genoemd worden de zeer oude Nikolaikirche en het raadhuis (begonnen in 1479). v. Embden. Meiss(e)ner porselein, ook Saksisch porselein genaamd, is het oudste Europeesche hard porselein. De fabriek werd in 1710 te Meissen bij Dresden opgericht door J. F. Böttger. Onder zijn bestuur werd veel gebruik gemaakt van versiering in reliëf; zijn opvolger J. G. Höroldt daarentegen legde zich meer toe op het beschilderd decor, dat dikwijls den invloed van het Chineesch porselein ondergaat. In het 2e kwart der 180 eeuw kende de fabriek onder de leiding van J. J. Kandier haar hoogste bloeiperiode; naast porseleinen tabaksdoozen, knoppen van wandelstokken, hechten van messen en vorken, toiletartikelen en andere voorwerpen representatief voor de Rococo-periode, vonden het vaatwerk (vooral tafelserviezen) en de bekende Saksische kleinplastiek (beeldjes en groepjes) verspreiding over gansch Europa. Met het Klassicisme beleefde het m. p. een nabloei onder het bestuur van graaf Marcolini (1774-1813). Tijdens de 19e eeuw bepaalde de fabriek zich bij slaafsche navolging van vroegere modellen; eerst na den Wereldoorlog leidde A. Pfeiffer de productie in een meer moderne richting. Het meest voorkomende merk van het M. p. zijn twee gekruiste degens. Zie afb. 7 op de pl. t/o kol. 240 in dl. VIL —~ ~r i— 'i ' Lit. : O. Pelka, Alt Meissen (1923); E. Zimmemann, Meiszner Porzellan (1926) ; W. B. Honey, Dresden China (1934). V.Herck. Meissncr, Bru no, een der vooraanstaande Duitsche Assyriologen. * 26 April 1868 te Graudenz. In 1894 privaatdocent te Halle; 1904-’2l prof. in de Assyriologie te Breslau, sedert 1921 te Berlijn. Nam 1899 /1900 deel aan de Duitsche opgravingen in Babylon; is sedert 1928 mede-uitgever van het Reallexikon der Assyriologie. M. is de eerste Assyrioloog, die de resultaten der Assyriologisohe wetenschap synthetisch samenvatte in zijn „Babylonien und Assyrien” (Heidelberg I 1920, II 1924). Alfrink. Werken: Beitrage zum altbabyl. Privatrecbt (Leipzig 1893); Könige Babyloniens und Assyriens (Leipzig 1926); Die Kultur Babyloniens und Assyriens (Leipzig 1925); Die babyl.-assyr. Literator (Leipzig 1927) Meissonicr, 1° Jean Louis Ernest, Fransch schilder en graphisch kunstenaar. * 21 Febr. 1815 te Lyon, f 31 Jan. 1891 te Parijs. Leerling van L. Cogniet. Copieert Holl. kabinetstukjes uit de 17e eeuw. Onder invloed hiervan ontwikkelt M. zich tot een echten „fijnschilder”, die in zijn tijd zeer werd gewaardeerd. Beroemd waren M.’s genrestukjes in historische costuums, vooral uit den tijd van Lodewijk XIII en XIV. Later wordt M. historieschilder van Napoleon 111 en brengt hij belangrijke scenes uit de geschiedenis van Nap. I in beeld, die meer door hist. nauwkeurigheid aan costuums e.d. treffen dan door werkelijk grootsche opvatting. Vele voorbeelden van M.’s schilderijen, die warm van koloriet zijn, vindt men in het Louvre. Korevaar-Hesseling. L i t.: M. O. Gréard, M. (Parijs 1897). 2° Juste Aurèle, Fransch kunstenaar. * 1693 of 1696 te Turijn, f 31 Juli 1760 te Parijs. Brak volledig met het Klassicisme van den Lodewijk-XlVstijl en was een der grondleggers van het Rococo, welks principes hij tot in de uiterste consequenties doorvoerde. Van veelzijdige begaafdheid was hij in de eerste plaats omament-teekenaar en goudsmid; als schilder, bouwmeester, beeldhouwer en graveur is hij minder bekend. V. Herck. Meister, 1° Kar 1, Klass. philoloog. * 22 Oct. 1880 te Leipzig. 1909 prof. te Berlijn, 1914 te Konings* bergen, 1921 te Heidelberg. Werken: o.a. Lat.-Gr. Eigennamen; Die homerische Kunstsprache. 2° Richard, paedagoog en Klass. philoloog. * 6 Febr. 1881 te Znaim (Moravië). 1918 prof. te Graz, 1920 te Weenen. Medewerker aan het Oostenr. leerplan voor de verschillende soorten scholen. Werken: o.a. Die Bildungswerte der Antike u. der Einheitsschulgedanke (1920) ; Humanismus u. Kanonproblem (1931). Zr. Agnes. Meistergesang, -> Meistersinger. Meistersinger noemt men in de Duitsche letterkunde de groepen kleinburgerlijke dichters, die, in gilden vereenigd, op vrij uiterlijk-mechanische wijze, de taak der middeleeuwsch-hoofsche minnezangers voortzetten. Bloeitijd: 16e-16e eeuw. Zooals onze Ned. rederijkers, staan zij aanvankelijk in verbinding met den Zondagschen kerkdienst, treden o.m. op als koorzangers; scheppen met de woorden ook de melodie hunner gezangen. Voor tekst en zangwijze gelden strenge voorschriften (tabulatuur!). Waarsch. begonnen te Mainz (met Frauenlob) in het begin der 14e eeuw, bereikt de Meistergesang zijn hoogsten bloei in Neurenberg in de 16e eeuw. Voorn, figuren: Hans Sachs, Hans Folz, Hans Rosenblüt e.a., met wie de Meistersinger ook eenige seculariseering naar de stofkeuze vertoonen en meer aandacht aan het tooneel gaan wijden. Voorn, tekstverzameling: het hs. te Colmar (uitg. d. K. Bartsoh 1862). —L i t.: Ad. Puschmann, Gründlicher Bericht des dt. Meistergesanges (1571); O. Lyon, Minne- und Meistergesang (1883); W. Nagel, Studiën zur Gesch. des Meistergesanges (1909); A. Köster, Die Meistersinger-Bühne (1920); R. Weher, Entwicklung und Bedeutung des Meistergesanges (1921); H. Oppenheim, Das Naturgefühl bei den frühen Meistersangern (1930). Baur. Meit, Conr a d, beeldhouwer te Worms, werkzaam in le helft der 16e eeuw. f Na 1644. Verbleef ook geruimen tijd te Mechelen en Antwerpen. Een der begaafdste Duitsche beeldhouwers van zijn tijd. Zijn kunst, hoewel nog zeer met de Gotiek verbonden, is toch in wezen Renaissancistisch. Met voorliefde maakte hij profane voorstellingen, o.a. portretbustes, waarin een levendig realisme treft. Schretlen. L i t.: G. Troescher, C. M. von Worms (1927). Me! Ti (of Mo Ti, ook Mei-tze, Mo-tze = Meester Mei of Mo), beroemd Chin. machinebouwer en wijsgeer. * Waarsch. ca. 470, f ca. 391 v. Chr. Schreef tegen de zelfzucht, de oorlogen onder de leenheeren, de luxe van het leven, het zedenbederf en het fatalisme van zijn tijd, ook tegen de slechte raadgevers; hij verdedigde het oud geloof in den Hemel en de Geesten, het recht en de menschenliefde en komt zoo dichter bij het Christendom te staan dan de andere wijsgeeren. Meng-tze dikte sommige van Mei Ti’s meeningen aan, om hem gemakkelijk te kunnen tegenspreken, en was oorzaak, dat de latere geslachten Meester Mei onder de heterodoxe schrijvers rangschikten. Mullie. L i t. : A. Forke, Mê Ti (Berlijn 1922); Yi-pao Mei, The ethical and political works of Motse (Londen 1929) ; id., Motse, the neglected rival of Confucius (1934). Meitner, L i s e, natuurkundige. * 7 Nov. 1879 te Weenen. Zij is prof. te Berlijn en mededirectrice van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Chemie te Berlijn. Haar verdiensten liggen vooral op het gebied van de radioactiviteit. Zij onderzocht de vervalproducten van radium, thorium en natrium en ontdekte in 1918 met O. Hahn het protactinium. Haar werk over /S-stralen leverde belangrijke gegevens over de structuur van de atoomkernen. J. v. Santen. Meiveld noemt men het verzamelen van het geheele leger, door Pepijn den Korten, in navolging van de oud-Germaansche en Frankische gewoonte, in 765 in eere hersteld. Deze vergadering werd in Mei gehouden, omdat men na afloop dadelijk te velde kon trekken. M. blijft de vergadering geheeten, ook al wordt ze gehouden voor een veldtocht, die later in het jaar plaats vindt. De beteekenis van het M. ligt in het direct contact, dat aldus werd onderhouden tusschen vorst en onderdaan. Slootmans. Meiviseh (Alausa), een in zee levende visch, die in Mei stroomopwaarts gaat om eieren te leggen. A.alosa behoort tot de fam. der haringen (Clupeidae), orde der beenvisschen (Teleostii). Meivvetten van 1873, de inzet van den Pruisischen Kulturkampf, uitgevaardigd door minister Falk. De M. bepaalden 0.m., dat de seminaries en de priesterlijke benoemingen aan het staatstoezicht zouden onderworpen zijn, verklaarden de Kath. vereenigingen voor ontbonden en maakten het burgerlijk huwelijk verplichtend. V. Houtte. Meiworm, > Oliekever. Meix-devant-Virton, gem. in de Belg. prov. Luxemburg(XVl736C/D4). Opp. 1696 ha, ca.76oinw. (vnl. Kath.). Mergelgrond, bosschen, bouwsteengroeven. Overblijfselen van kasteel uit de 16e eeuw. Meix-lc-Tijje, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XV1736 D/B 4). Opp. 736 ha, ca. 550 inw. (vnl. Kath.). Kalk- en zandgrond, landbouw. Lagland, bijrivier van de Semois. Mckerbrander (natuur k.) is een ■> Bunsenbrander, waarbij de top van de mengbuis verwijd is en een nikkelen roostertje draagt. De binnenkegel van de Bunsenvlam wordt door dit rooster gesplitst in een aantal kleine binnenkegeltjes. Het voordeel is een groot verwarmend oppervlak. de Wilde. Mckhong, groote rivier in Achter-Indië (111 480 H 7), ca. 4 500 km lang, stroomgebied ca. 800 000 km2. Ontspringt in Oost-Tibet op 5 000 m hoogte en doorloopt vele smalle dalen tusschen hooge bergruggen. Bij Moeansin wordt ze bevaarbaar. Groote deelen van het laagland van Cambodja en Cochin-China zijn door de M. in een voormaligen zeearm opgebouwd. De moerassige delta is ca. 70 000 km2 groot en levert veel rijst. De watercapaciteit wisselt bij Pnompenh tusschen 60 000 en 120 000 m 3 per sec. L i t. : Simon, Navigations du M. (Comptes Rendues Soc. Géogr., 1896); Doucet, Sur la formation du delta du M. (Annales de Géogr., 1914-’l5). Heere. Mekka, stad in het Arab. landschap Hidzjaz (Hedsjas) (II 629 B/C 3), ca. 400 m boven de zee, gelegen temidden van onvruchtbare kalkgebergten, op den ouden karavaanweg van Aden naar de Middell. Zee. Ca. 70 000 inw. De stad leeft in hoofdzaak van de vreemdelingen-industrie (kamers verhuren, gidsen, zegelringen, Mekkabalsem enz.). De bewoners zijn een mengelmoes van velerlei herkomst. Aan niet-Islamieten is de toegang tot de stad verboden; toch hebben sommigen M. kunnen bezichtigen, zooals L. Bartema in 1608, Burckhardt in 1814 (Travels in Arabia, 1829), Burton in 1853 (Personal narr. of a pelgrimage, 1866), Maltzan 1860 (Meine Wallfahrt nach M., 1865); Snouck Hurgronje 1884-’B5 (Mekka, 1888-’B9). Alle verkeer gaat over Dzjidda. Tijdens de groote bedevaarten wordt er een jaarmarkt gehouden. Sinds de 16e eeuw stond M. onder opperheerschappij van Turkije. In 1916 verklaarde de grootsjerif Hoesain zich onafhankelijk; in 1924 wilde hij de kaliefenwaardigheid verwerven, maar werd hij verdreven door den heerscher der Wahhabieten, Ibn Saoed. Heere. Reeds vóór den Islam had M. beteekenis niet alleen als centrum van den transitohandel tusschen Indië en de Middellandsche Zee, maar ook als godsdienstig middelpunt. De voorname kooplieden, behoorend tot den stam der Koraisjieten, in wier handen het bestuur der stad was, waren tevens beschermers van het heiligdom (> Kaaba; zie afb. 1 en 3 op de pi. t/o kolom 640 in dl. II), dat het doel was der jaarlijksche bedevaart, waaraan zoowel heidenen als Christenen deelnamen. Aanknoopende aan de traditie omtrent Abraham wist » Mohammed tijdens zijn verblijf in Medina het Mekkaansche heiligdom in het middelpunt van zijn nieuwen godsdienst te plaatsen en door het gebod der pelgrimage daarheen, eens in het leven, voor iederen Moslim (■>- Hadzjdzj) bleef M. tot op heden het centrum van den Islam. Naast de Arab. bewoners, wier leven geheel op de bedevaart is ingesteld, vindt men er aanzienlijke kolonies van vreemde Mohammedanen, vooral van Indonesiërs, de zgn. Djawa, die zich veel met godsdienststudie bezig houden. Onder de Mekkagangers, wier aantal, in de drukke jaren tot 200 000 oploopend, nu belangrijk minder is, vormen die uit Ned.-Indië relatief het grootste contingent. Dit verklaart den grooten invloed van de stroomingen in M. op het geestelijk leven van den Ned.-Indischen Islam. De materieele factoren der pelgrimage (hygiëne, verkeersmiddelen, veiligheid) zijn onder het bestuur van > Ibn Saood aanzienlijk verbeterd. L i t. : H. Lammens, La Meoque (1924); C. Snouck Hurgronje, M. (1888) ; P. Zoetmulder, De stad van den Profeet (Xaveriana 80, 1930). Zoetmulder. De groote vermoeienissen van de bedevaart, ondervoeding en de onhygiënische omstandigheden waarin de Mekka-gangers verkeeren, zijn oorzaak dat allerlei ziekten zich sneller dan ooit kunnen uitbreiden, waardoor het sterftecijfer onder hen zeer hoog is. Sedert de Pelgrim-ordonnantie van 1922 zijn de pelgrims uit Ned.-Indië verplicht zich vóór hun vertrek tegen pokken, cholera, typhus en dysenterie te laten inenten. Voor die uit het Noorden (Eg>yte) is het hygiënisch toezicht in handen van de ConseilMaritime et Quarantenaire d’Egypte en het Office International d’Hygiène Publique. Zonder de godsdienstvrijheid te hinderen, kan van overheidswege echter weinig gedaan worden, alhoewel het merkwaardig is, dat eenige Mohammedaansch geregeerde landen (Perzië, Turkije) de Mekka-bedevaart voor hun onderdanen verboden hebben. L i t.: J. J. van Loghem, Verslag van een hygiënische informatiereis naar Egypte enz. (1914); J. H. Ziesel, de pelgrimsquarantaine in de Roode Zee (1929). Mekkabalsem of Gilead-balsem, een hars, dat verkregen wordt door het uitkoken van de takken van de boomachtige Burseraceeën. De kleur is geel tot bruin, de smaak bitter, terwijl de reuk eenigszins op dien van citroen lijkt. Mckonzmir, trioxycheledoonzuur, een zuur voorkomend in opium; kleurlooze plaatjes, die met ferrizouten een bloedroode verkleuring geven. Mei, Lat. naara voor > honig. Mcla, Pomponius, Romeinsch aardrijkskundige. Hij leefde in de eerste eeuw na Chr. Wanneer precies is niet zeker. Men heeft vermoed, dat hij een Spanjaard was en familie van Seneca. Zijn ons bewaarde werk De Situ Orbis of Chorographia, in drie boeken, is van groot belang voor de Antieke aardrijkskunde. Slijpen. Melaatschheid of lepra is een ziekte reeds in het Oude Testament beschreven, in het begin onzer jaartelling vooral om de Middellandsche zee verbreid, en daarna in geheel Europa zóó veelvuldig, dat omstreeks de jaren 1000 tot 1200 talrijke leproserieën of melaatschenhuizen bestonden. In onze streken toen ook akkerziekte genoemd in verband met het isoleeren van lepralijders in hutjes op het land. In China is m. eveneens reeds in de Oudheid bekend, van hieruit verbreid over Indië, Philippijnen en de Stille Zuidzee. Omstreeks de 13e en 14e eeuw nam de m. in Europa sterk af; nu komt m. in West-Europ. landen alleen nog sporadisch voor, uit de tropen geïmporteerd. De afname ontstond deels door verbeterde hygiënische toestanden, deels door het optreden van andere ziekten, vooral de pest, die onder de slecht behuisde lepralijders groote ravages kon aanrichten. In 1872 werd door den Noor Hansen de melaatschheidsbacil ontdekt, waardoor tevens de besmettelijkheid werd bewezen. In de M.E. nam men die ook aan; maatregelen tegen het besmettingsgevaar waren: de lepralijders werden maatschappelijk dood verklaard en moesten geïsoleerd leven onder allerlei strenge bepalingen. Merkwaardigerwijze heeft men later eenigen tijd gemeend, dat m. niet besmettelijk en alleen overerfelijk zou zi]n, zoodat allerlei maatregelen tegen de besmettelijkheid werden opgeheven. Tot Hansen den leprabacil ontdekte. Toch heeft m. niet de besmettelijkheid eener acute infectieziekte, doch meer dan de tuberculose, zoodat in den regel herhaaldelijk en langdurig contact noodig is om m. te krijgen. Onhygiënische toestanden bevorderende verspreiding; zeep is wellicht het beste bestrijdingsmiddel. Het aantal lijders aan m. is ook in onzen tijd in tropische landen zeer groot. Uiteraard zijn taxaties zeer verschillend (van een tot vier millioen). Ook in de Ned. koloniën komt nog veel m., in bepaalde gedeelten zelfs progressief, voor. Waar de leprabacil het lichaam binnendringt, weet men niet. Velen meenen door den neus. M. begint dikwijls met een eenvoudige vlek of verhevenheid op de huid, die geruimen tijd kan bestaan zonder dat andere verschijnselen optreden. Kenmerkend voor de vlek is ongevoeligheid. Na korter of langer tijd treedt een uitzaaiing over het geheele lichaam op; dit kan zich af en toe herhalen, waardoor geleidelijk meer blijvende afwijkingen ontstaan. Er zijn in hoofdzaak twee vormen van m.; 1° de m., die zich vnl. in de huid localiseert en daar dikke infiltraten (lepromen of lepraknobbels) doet ontstaan; 2° de m., die vnl. de zenuwen aantast, en ook op de huid meerdere vlakke vlekken te voorschijn roept (lepriden). De knobbellepra komt vnl. voor in het gezicht, op onderarmen en handen. In het gezicht treden knobbels op, vooral op jukbeenderen, neus, mond, kin en ooren; deze knobbels kunnen samenvloeien, waardoor een starre uitdrukking van het gezicht ontstaat; daarbij vallen de wenkbrauwen uit, het hoofdhaar blijft onaangetast. Op den duur ontstaat een zgn. facies leontina of leeuwenkop. Lepromen kunnen ook tot zweervorming aanleiding geven waardoor verminkingen optreden (tot het afvallen van ledematen toe) en ook het gezicht soms een afschuwelijk uiterlijk biedt. In een later stadium van de m. tast de leprabacil dikwijls de interne organen aan. De stem van den lepralijder wordt soms ruw en toonloos, terwijl ook niet zelden blindheid het gevolg is. De zenuwlepra begint als regel met pijn in de zenuwstrengen, waarin dan geleidelijk onregelmatige verdikkingen optreden, welke met name bij de beide ellebogen aan den Nervus ulnaris duidelijk waarneembaar zijn. Bij deze m. treden dikwijls nog andere huidafwijkingen op, doordat de normale secretie gestoord is; de huid wordt schilferig en brokkelig. Een van de voornaamste kenteekenen is verder gevoelloosheid voor pijn en warmte van de aangetaste huidgedeelten, zoodat verwonding of verbranding kan ontstaan, zonder dat de lepralijder zulks merkt. Hoewel in de laatste tientallen jaren enorm veel aandacht aan de m. is besteed, mag men wat betreft de wetensch. resultaten toch nog niet tevreden zijn. De porte d’entrée bij m. is nog niet gevonden, en het iepraonderzoek wordt bovendien belemmerd door den zeer langen tijd, die dikwijls verloopt tusschen infectie en het optreden van de eerste verschijnselen. In het algemeen bedraagt de incubatie-periode eenige jaren. Er zijn echter gevallen bekend van 30 en meer jaren. Ook kan men bij m. de bacillen niet kweeken, en ook geen dier-enting verrichten. In het algemeen is m. een zeer chronisch verloopende ziekte, doch lang niet in alle gevallen van m. zijn de ziekteverschijnselen progressief. Soms blijft m. tot betrekkelijk geringe afwijkingen beperkt, en er komt zelfs wel eens spontane genezing voor. In den loop der jaren zijn vele geneesmiddelen tegen m. aanbevolen, zonder veel succes. De voornaamste tegenwoordige praeparaten zijn afgeleid van oleum chaulmoograe, geperst uit zaden van de Taraktogenos Kurzii, en via den mond of als inspuiting gegeven. Oleum chaulmoograe was reeds bij de inheemsche bevolking bekend; de moderne scheikunde slaagde erin de meest werkzame bestanddeelen in meer zuiveren vorm te isoleeren. De behandeling van m. moet, wil men succes kunnen boeken, in ieder geval geruimen tijd worden voortgezet. Er is dikwijls zooveel getwist over de juiste methode van bestrijding, dat men in het geheel niet tot practisch handelen kwam. Tot voor kort was men, sterk onder den indruk van de uitbreiding der m. in tropische landen, overtuigd, dat de beste bestrijding bestaat in strenge isolatie der lepralijders, doch men vergat daarbij dikwijls, dat men met zieken en niet met misdadigers te doen had. De leproserieën werden meestal opgericht op ver verwijderde of onherbergzame oorden, de verzorging was er slecht, terwijl ook de geneesk. hulp in die instellingen dikwijls ontbrak of geheel onvoldoende was. In die landen, waar men met strenge dwangbepalingen de m. heeft trachten te bestrijden, is het succes niet groot geweest, en in het algemeen was de fout dat men in leproserieën alleen onderbracht die'lepralijders, die reeds in een vergevorderd stadium der ziekte verkeerden, voor de samenleving wel een afschuwelijke aanblik, doch geen groot besmettingsgevaar meer, terwijl bovendien de kans op het nog bereiken van een resultaat door de behandeling zeer gering was. Meer en meer heeft men ingezien, dat men juist de beginnende gevallen van m. onder behandeling en controle moet krijgen, dat men moet nagaan of in de omgeving van lijders aan m. infectiebronnen voorkomen of personen leven, die reeds door de gevonden zieken werden geïnfecteerd. Hoewel de genezingskansen bij m. niet groot zijn, is er in het beginstadium nog eenige hoop. Isoleeren der lepralijders op een afgelegen plaats heeft geen zin, omdat het aantal te groot is, om dit systematisch door te voeren. De lepralijder vormt trouwens voor de maatschappij geen grooter gevaar dan een lijder aan open tuberculose, dien wij ook niet onder dwang ergens wegstoppen. Lepralijders kunnen zonder bezwaar in aparte afdeelingen van gewone ziekenhuizen worden verpleegd, waar zij in goede hygiënische omstandigheden kunnen worden gebracht. Het zwaartepunt van de bestrijding moet worden gezocht in het voorlichten van de bevolking door het overal oprichten van sociale diensten, zooals wij die in Europa bij de bestrijding van de tuberculose kennen. Men moet consultatiebureaux voor m. instellen, die sociaal hygiënisch werk verrichten en zoo den strijd tegen de m. aanbinden. Door deze bureaux kan ook de behandeling poliklinisch worden geleid; terwijl alleen voor bijz. gevallen ziekenhuisbehandeling noodzakelijk is. Dwangmaatregelen moeten alleen kunnen worden genomen tegen volkomen asociaal levende lijders, die daardoor een bijz. gevaar voor de maatschappij beteekenen. In Ned. O. en W. Indië wordt ook nog onvoldoende tegen de m. opgetreden. Het zwaartepunt werd tot dusverre vnl. gezocht in het ondersteunen van leproserieën, welke voor een deel ook leden aan de fouten, welke deze instellingen als regel aankleven. Met groote waardeering kan worden gememoreerd het belangrijke werk, dat door het oprichten en onderhouden van leproserieën door de Missie, de Zending en het Leger des Heils wordt verricht. Een vooruitgang voor Ned.- Indië beteekent de oprichting van een centraal leprainstituut. Voor Belgisch Kongo, zie > Kongo sub 1,0, Sociale Werken (XV, kol. 631 en 532). De meest bekende figuur uit België op het gebied van melaatschenverzorging is pater > Damiaan De Veuster, die werkte op het eiland Molokai in Oceanië. E. Hermans. Melafier of amandelsteen (geol.) noemt men oude bazalten, die rijk zijn aan groote holten, waarin zich dan veelal concentrisch gebouwde mineraalafzettingen hebben gevormd. Agaten, amethyst e.d. komen veelal op deze wijze voor. Dientengevolge gaven de m. van het Eifel-gebied aanleiding tot het ontstaan van steenslijperijen. Jong. Melalcuea, Lat. naam voor > kajapoetboom. Melampus (Gr., = zwartvoet), in de Gr. myt h. zoon van Amythaon, broeder van Bias. Ziener en arts. Een paar slangen zouden hem eens in den slaap de ooren uitgelikt hebben, zoodat hij de taal der dieren verstond en voorspellingen kon doen. Grondvester van den Dionysus-cultus. M. genas de dochters van koning Proetus, die zich tegen den dienst van Dionysus verzet hadden en daarom met waanzin geslagen waren. Weijermans. Mclampyrum, > Zwartkoren. Melancholie wordt tegenwoordig meestal gebruikt in dezelfde beteekenis als depressieve toestand (-> Manisch-depressieve psychose). Kraepelin beschreef vroeger een apart ziektebeeld, dat hij m. noemde. Het woord beteekent letterlijk „zwartgallig” en stamt als zoodanig nog uit de oude Grieksche opvattingen over de temperamenten. v. d. Sterren. Meïanchton, Philippus (M. is de Gr. vert. van „zwarte aarde” in verband met zijn familienaam Schwarzerd), Reformator en Humanistisch geleerde. * 16 Febr. 1497 te Bretten (Baden), f 19 April 1660 te Wittenberg. Studeerde aan de univ. van Heidelberg, later aan die van Wittenberg, waar hij sinds 1518 reeds als prof. in het Grieksch optrad. Op de disputatie van Leipzig (1519) stond hij reeds aan Luther’s zijde. Hij verdedigde diens zaak op rijksdagen en bij godsdienstgesprekken, maar werd nooit zijn blinde volgeling. Zijn neiging tot weifelen en zijn toenadering tot de Kath. leer (vrije wil, noodzakelijkheid van de werken) brachten hem in voortdurend conflict met de Prot. orthodoxe theologen (> synergistische, antinomistische, adiaphoristische strijd) en maakten hem niet geschikt om Luther na diens dood als leider der reformatorische beweging op te volgen. Zijn werk Loei communes gaf als eerste Prot. dogmatiek daaraan de leerstellige formuleering, terwijl hij tevens het Humanisme en de philosophie van Aristoteles en Cicero in haar dienst stelde. Als organisator van de universitaire studiën verwierf hij zich deneeretitel „praeceptor Germaniae”. In zijn leer van het Altaarsacrament naderde hij meer het Calvinisme (> Krypto-calvinisme), maar ondanks zijn afwijkingen bleef hij Luther’s vriend. Wachters. Werken: Corpus Eef. (I-XXVIII Brunswijk 1834- ’6O) ; Melanchtoniana paedagogica: Bine Erganzung zu den Werken M.’s in Corpus Rei., K. Hartfelder (1892); Supplementa Melanehthoniana: Werke M.’s, die im Corpus Ref. verraisst werden (1910). L i t. : Engelland, M. in Glauben und Handeln (1931, met uitgebr. lit.-opg.). Melandr.yum, een plantengeslacht van de familie der muurachtigen; komt met 60 soorten in Europa en Azië voor. Verschillende soorten worden tot het geslacht Lychnis of Silene gerekend. -> Koekoeksbloem. Melanesië, een benaming, gegeven aan het woongebied der Melanesiërs (■> Oceanië), die in het Z.W. van Oceanië gevestigd zijn. Hiertoe zijn te rekenen: de Bismarck-archipel, de Salotnons-eilanden, de Nieuwe Hebriden, Nieuw-Caledonië met de Loyaltyeilanden, verder de Santa Cruz- en de Fidzji-eilanden. Gezamenlijke grootte: 963 848 km2, v. Fmnkenhuysen. Mclanesischc talen, een taalgroep, vooral door H. C. von der Gabelentz en H. Kern opgesteld, die al de inheemsche talen omvat van de verschillende eilandengroepen tusschen den Bismarck-archipel, de Marshalleilanden en Nieuw-Caledonië in den Groeten Oceaan, en verder nog enkele op het vasteland van Nieuw-Guinea. Later als een onderdeel van de groote > Austro(nesische) familie erkend, maar met sterken inslag van de naburige primitieve Papoea-talen, waarvan hier en daar zelfs nog resten overgebleven zijn. WiU. Melania de Jongere, Heilige. * 383/4 te Rome, f3l Dec. 439 te Jerusalem. M., uit adellijk Romeinsch geslacht, huwde nog zeer jong haar neef Pinianus. Na den vroegen dood van hun twee kinderen besloten beiden tot een leven van onthouding en ascese. M. maakte haar enorme bezittingen in verschillende deelen van het Romeinsche Rijk, die haar een jaarlijksch millioeneninkomen verschaften, te gelde en deelde de opbrengst aan kerken en armen uit. M. en Pinianus verbleven eenigen tijd bij S. Paulinus in Nola, vervolgens in N. Afrika, waar zij S. Augustinus persoonlijk leerden kennen. Dan trokken zij over Egypte naar het H. Land, waar M. weldra het door haar gestichte vrouwenklooster op den Olijfberg betrok. Afgezien van een reis met Pinianus naar Egypte (ca. 419) en een reis na Pinianus’ dood (431) naar Konstantinopel, bracht M. sinds 417 heel haar leven op den Olijfberg door. Zij leefde zeer streng en maakte zich behalve door haar liefdadigheid verdienstelijk door onderricht en afschrijven van bijbelhandschriften ter verspreiding. Haar leven werd beschreven door den monnik > Gerontius (aldaar ook lit.). Zie verder nog > Melaniawerk. Franses. Melanchton. Verdere lit. : Goyau, S. Mélanie (Les Saints, 1908); Marie Koenen, S. Melania de J., in G.G.G. 32(1922). Melania de Oudere, grootmoeder van Melania de Jongere. * 349/350 te Rome, f ca. 410 te Jerusalem. Na den dood van haar gemaal Valerius Maximus trok zij, op 21-jarigen leeftijd, naar Egypte en Palestina, ondersteunde met haar vermogen de monniken, stichtte ca. 378 een nonnenklooster in Jerusalem, waar zij zich onder de leiding van Rufinus stelde. Ook met S. Paulinus van Nola en S. Augustinus stond zij in betrekking. Haar leven werd beschreven door Palladius in zijn Historia Lausiaca. Duitsche vert. in Bibl. der Kirchenvater (V 1912). Franses. ■ \ / Melaniavvcrk, Sint, vrouwelijk leekenapostolaat ten behoeve van vrouw en meisje in Ned.-Indië, onder bescherming der H. > Melania de Jongere. Het M. werd in 1921 te Nijmegen opgericht op initiatief van p. Creutz-Lechleitner S.J. en in 1923 sterk over heel het land gepropageerd door prof. Schmutzer. Weldra werd ook een M. voor Java opgericht en later voor Celebes en voor Z. Sumatra. Het laatste werkt vooral in de Javanen-kolonisatie. Doel is de algeheel© verheffing van de Indische vrouw en de opvoeding van het Indische meisje. Middelen zijn 1° oprichting, instandhouding en leiding van scholen. Java telt er nu 16 en Z. Sumatra 7. Daarnaast geven de dames van het M. handwerkcursussen en trachten meer contact te krijgen met de moeders. Dit wordt vooral ook bereikt door 2° medische hulp. Java heeft 6, Celebes 1 polikliniek met wijkkraamverpleging. In Nederland steunt men den directen arbeid van het M. voor Indië a) financieel, b) door het baadjeswerk, c) door de gebedsactie. In meer dan 200 kerken en kapellen van Nederland en Indië wordt geregeld een lof gecelebreerd (in Indië ook H. Missen) voor het Werk, waarbij een gebed wordt gebeden, samengesteld door den eersten beschermheer, kardinaal van Rossum z.g. De belangstelling voor het M. wordt levendig gehouden door het goed geredigeerde St. Melania-blad. Het M. is een krachtige indirecte steun voor de missionarissen en een mooie vorm van vrouwelijk leekenapostolaat. Franses. Melanlet (mineralogie) is een ijzerrijk granaat [> Granaat (mineral.)]. Melaninc (dier k.), zwarte tot donkerbruine pigmentkorreltjes, die in pigmentcellen voorkomen. Vooral in het vaatvlies der oogen worden melaninekorreltjes aangetroffen; eveneens in de huid bij Negers. Zie ook > Melanosarcoom. Melanippides van Melos, Oud-Grieksch componist en dithyrambendichter uit de 2e helft der 6e eeuw v. Chr., voorlooper van Timotheos van Milete. Stierf aan het hof van Perdiccas van Macedonië. Enkele fragmenten der gedichten bewaard. Melanippus, zoon van Astacus. In den strijd der Zeven tegen Thebe sloeg hij Tydeus neer, doch hem zelf werd het hoofd afgehouwen door Amphiaraüs, die zijn hoofd den stervenden Tydeus toewierp. Mclsuiokraat (geo I.) noemt men stollings- gesteenten, die rijk zijn aan donkere mineralen. > Leucokraat. Melanoma (genees k.), gezwel, opgebouwd uit cellen, die zwart pigment, meestal in korrelvorm, bevatten; bijv. naevus pigmentosus (moedervlek), > melanosarcoom, enz. Melanorrhoea, -> Vemisboom. Melanosarcoom (genees k.), zeer kwaadaardige tumor, opgebouwd uit cellen, die naast hun maligne eigenschappen ook de merkwaardigheid vertoonen, dat ze een zwart pigment in korrelvorm bevatten (> melanine). Men is het er niet geheel over eens of ze werkelijk wel altijd tot de sarcomen belmoren. Velen rekenen ze tot de carcinomen of laten de juiste herkomst in het midden en spreken van pigmentkanker. Meestal ontstaan ze uit pigmentcellen uit de huid of uit moedervlekken (naevi pigmentosi), die dan plotseling snel gaan groeien. Het aantal moedervlekken echter, dat op deze wijze maligne degenereert, is uitermate gering. Wijers. Melanthius, Grieksch schilder uit de 4e eeuw v. Chr., met Apelles leerling van Pamphilus van Amphipolis; schilderde nog volgens het vierkleurensysteem van Polygnotus. Li t. Pfuhl, Malerei u. Zeichn. d. Griechen (II 1923). Mclanthos, legendarische koning te Messene in oud-Griekenland, die, uit zijn land verdreven, naar Attica kwam en voor den koning van Athene tegen Xanthos van Boeotië streed. Hij overwon en werd koning van Attica. Melaphier is een aan graniet verwante natuursteensoort, echter minder hard, uit Duitschland afkomstig; wordt in hoofdzaak gebruikt voor straatkeien. > Natuursteen. Melasse, dik vloeibare, suikerhoudende stroop, welke overblijft, nadat bij de suikerfabricage de laatste kristallisatie heeft plaats gehad. Ofschoon de m. nog veel suiker bevat, kan daaruit door kristallisatie practisch geen kristalsuiker meer verkregen worden, hoewel het eindpunt der kristallisatie gewoonlijk nog niet ten volle bereikt is. Of de suiker in oplossing gehouden wordt door de aanwezige zouten of andere verontreinigingen, zooals stikstofverbindingen al of niet onder vorming van chemische verbindingen daarmede, is een onopgelost vraagstuk. De samenstelling van m. is verschillend voor m., ontstaan bij de fabricage van suiker uit beetwortelen of uit suikerriet. M. bevat 40 – 50% saccharose; verder andere suikers, asch, water en vsch. organische stoffen. Door vsch. chemische procédé’s kan de suiker uit de m. worden vrijgemaakt. In vele tropische landen is de m. als afvalproduct waardeloos en wordt geëvacueerd. Geschikt is m. als grondstof voor alcoholfabricage en ook voor vermenging in veevoeder. Met den naam melassesuiker wordt aangeduid een naproduct der rietsuikerfabricage. P. J. H. v. Ginneken. Melati van Java, pseud. voor N. M. C. Sloot, romanschrijfster. * 13 Jan. 1863 te Semarang, f 1927 te Noordwijk. Zij verliet Insulinde in 1871 en woonde daarna in Nederland. Schrijfster van vele romans, die in dien tijd den klank van het nobele en goede konden bezitten, en in binnen- en buitenland veel succes hadden door schrijfster’s vertellersgave, voorkeur voor den geïdealiseerden huiselijken kring en natuurschildering, toenmaals in den door haar geschonken vorm zeer gewaardeerde kwaliteiten, die ook haar kinderboeken sierden. Van de romans spelen er enkele in Indië, de andere in Nederland. Enkele verhalen verschenen m het begin harer camere onder het pseudoniem Mathi 1 d e. De vruchtbare Kath. schrijfster was verder medewerkster aan vsch. tijdschriften. Melati van Java. Werken: o.m. De Jonkvrouwe van Groenerode (1874) ; Dorenzathe (1880); Migs Campbell en andere verhalen (1885); Fernand (1889); Romantische werken (6 dln. 1885-’89); Romantische werken (12 dln. 1900- 1902). L i t. : Huet, Litt. Fant. en Krit. (XVI, 87); ten Brink, Gesch. der Noord-Nederl. Letteren in de XlXe eeuw (111, 246; herzien door Taco H. de Beer); te Winkel, Ontwikkelingsgang (2VII, 513). Vermeeren. Melawi, onderafd. der afd. Sintang in de residentie Westerafd. van Bomeo. Aan het hoofd staat een gezaghebber B. B. met standplaats Nangapinoeh. Ca. 70 000 inw., w.o. een 10-tal Europ. en 1 726 Chineezen. Omvat het stroomgebied van de Kapoeas. De bewoners zijn meerendeels Dajaks en op de voornaamste punten van de rivieren ook Maleiers. De middelen van bestaan zijn: landbouw, inzamelen van boschproducten, kleinhandel en wat visscherij. Producten; rijst, rubber. v. Vroonhoven. Melba, Ne 11 ie, eigenlijk: Helen Porter Armstrong, geb. Mitjchell, zangeres. * 19 Mei 1861 te Burnley bij Melbourne (Austr.), naar welke plaats zij haar tooneelnaam koos, f 23 Febr. 1931 te Melboume. Beroemd sopraanzangeres, leerlinge van Marchesi. Mclbourne, stad in Z.O. Australië, hoofdstad van den staat Victoria (111 288 G/H 6). Ligt slechts eenige km van de monding van de Yarra-Yarra-rivier, die uitmondt in den Port Philip, een prachtig beschuttende haven voor M. De stad telt talrijke voorsteden, waaronder Port M. en Williamstown de voorhavens zijn. Gezamenlijk ca. 1 millioen inw. De city is schaakbordvormig aangelegd en door parken en onbebouwde terreinen van de voorsteden gescheiden. Tot de bezienswaardigheden moeten de botanische tuin en de diergaarde worden gerekend. M. is zetel van een Anglic. bisschop en een Kath. aartsbisschop. M. werd in 1836 gesticht en had zijn opkomst mede aan de goudmijnen in het binnenland te danken. Knooppunt van spoorwegen. Ook het havenverkeer is van zeer groote beteekenis. Uitvoerhaven van Victoria en het Z. deel van Nieuw-Zuid-Wales (wol en bevroren vleesch). Als nijverheid vooral te noemen: scheepsbouw, machine-industrie, industrie van chemische artikelen, tabakenmeubelen, v.Frankenhuysen. Melcha (O. T e s t.), dochter van Aram en vrouw van Nachor; zij was de moeder van Bathuel en de grootmoeder van Laban en Rebecca (Gen. 22.23; 24.15). Melchers, P a u 1 u s, aartsbisschop van Keulen en kardinaal. * 6 Jan. 1813 te Munster (Westfalen), f 14 Dec. 1895 te Rome. Op het Vaticaansch Concilie was hij voorstander van de opportuniteit, na de onfeilbaarheidsverklaring scherp tegenstander van de oppositie der Bonner professoren (Hilgers, Knoodt, Reusch, Langen); in den Kulturkampf vervolgd en afgezet door de regeering, leefde M. van 1875-’B6 te Maastricht in het Franciscaner klooster, van waaruit hij zijn bisdom bestuurde. In 1892 legde M. de Jezuïetengeloften af in het geheim. Hij werd begraven in den dom te Keulen. Beijersbergen van Henegouwen. Melchiades, Heilige, paus [2 Sept. 310 (311?) – 11 Jan. 314]. Zijn optreden is van belang voor de geschiedenis der verhouding van Kerk en Staat en van het > caesaropapisme. De > Donatisten hadden aan keizer Constantijn Gallische bisschoppen als scheidsrechters gevraagd. Constantijn wijst die aan en verzoekt den paus met hen de zaak te onderzoeken. M. aanvaardt de keizerlijke keuze der drie Gallische bisschoppen, maar hij behandelt de kwestie op een synode, waartoe hij vijftien Ital. bisschoppen had opgeroepen. Men raag dit beschouwen als een tactische handelwijze om den keizer ter wille te zijn, maar tevens indirect te toonen, dat kerkelijke aangelegenheden door den paus geregeld moeten worden. Franses. Melchieten, > Melchiten. Melchior, een der > Drie Koningen. Zie ook •> Aanbidding der Koningen. Melchiorielen, > Hoffmann (11°, Melehior). Melchisedech (Hebr. Malki-Tzèdèk = de koning der gerechtigheid), koning van Sjalem (Jerusalem). Toen Abraham met zijn bondgenooten na zijn overwinning op Chodorlahoraor terugkeerde, droeg M. als priester van den allerhoogsten God een offer van brood en wijn op en zegende den patriarch; deze gaf hem tienden van den geheelen buit (Gen. 14.18-20). Reeds Ps. 109 ziet in M. een voorafbeelding van het priesterschap van den Messias. Daamit bewijst Paulus de verhevenheid van het nieuwe priesterschap boven dat van Aaron (Hebr.7.l-10). De kerkelijke traditie ziet vooral in het offer van M. een voorafbeelding van Jesus’ offer, waarbij de aard van zijn offer, brood en wijn, natuurlijk zeer beteekenisvol is. Keuters. Inde iconographie komt M. sedert de 3e eeuw voor op lampen, medailles, bronzen en bekers. Vooral bekend zijn de mozaïeken, waarop M.: in S. Maria Maggiore te Rome (Ontmoeting van Abraham met M.), koor van S. Vitale, alsook in S. Apollinare Nuovo te Ravenna; en in S. Apollinare in Classe (bij Ravenna). Op miniaturen vindt men verder de ontmoeting van Abraham en M. in de Genesis van Cotton en Weenen, eindelijk M. in gebed bij Cosmas Indicopleustes. In het roosvenster van het Noordertransept te Chartres; op een fresco te Saint-Savin (Frankrijk, einde 11e eeuw). Als prototype vindt men verder M. bij Dirc Bonts (Laatste Avondmaal, Leuven), bij Pourbus (te Brugge) en op een paneel in het Rijks Museum (te Amsterdam). p.Gerhchus. L 11.: Diot. d’archéol. (XI, 236-240); L. Bréhier, L’art chrét. (21928); A.Michel, Hist.de I'art (register 228). Melchiscdechianen is de verzamelnaam voor ketters, die Melchisedech boven Christus stelden of hem met den H. Geest identificeerden. Begin 3e eeuw stelden de volgelingen van Theodotus den bankier Melchisedech boven Christus, maar beschouwden ook hem als mensch. Hij zou de bemiddelaar tusschen God en de hemelgeesten zijn, zooals Christus het is tusschen God en de menschen. Begin 4e eeuw hebben anderen hem met den H. Geest gelijk gesteld. Eind 4o of begin 5e eeuw worden zoowel in Rome als in Egypte dgl. ideeën verkondigd. Begin 5e eeuw zijn er ketters in Klein-Azië, die Melchisedech geheel in het middelpunt van hun leer plaatsen. Eveneens in de tweede helft der 6e eeuw. Het Genesis-verhaal over de ontmoeting van Abraham en Melchisedech en de Hebreeënbrief gaven, zij het ten onrechte, aanleiding tot deze opvattingen. L i t.: Dict. Théol. Calh. (X 1928, 513-516). Frames. Melchiten, beter Mei kit en („keizerlijken”; Syrisch malka = Gr. basileus), ook Graecomelkiten, naam oorspronkelijk door de Monophysieten gegeven aan de rechtgeloovige Christenen van de patriarchaten Antiochië, Jerusalem en Alexandrië, die de dogmatische beslissingen van het concilie van Chalcedon (451), gehouden onder de bescherming van den keizer, aanvaard hadden. Van hen scheidden zich de Maronieten om nog niet opgehelderde redenen af. De M. gingen met het algemeene Oostersche Schisma mee. Voorbijgaande hereeniging met Rome had plaats in de 13e en 15e eeuw (concilie van Florence). In de 17e e. begonnen de Capucijnen, Carmelieten en Jezuïeten een missie in Aleppo. In de 17e en 18e e. zonden de patriarchen der M. geregeld hun geloofsbelijdenis naar Rome, niettemin bleven zij in relatie met de andere van Rome afkeerige patriarchen. In 1724 voltrok zich een definitieve scheiding tusschen Katholieke en Schismatieke Melkiten. In de 19e e. was het stoken tegen de Katholieken aanleiding tot een vervolging van den kant der Turken. De patriarch Maximus 111 Mazloem wist gedaan te krijgen, dat de M. als natie erkend werden. In den laatsten tijd is er onder de afgescheiden M. een beweging naar Rome, hetgeen tot de oprichting van een aartsbisdom Transjordanië leidde in 1932. De Kath. patriarch resideert in Damascus, Alexandrië en Kairo; het patriarchaat omvat 18 bisschoppen, 170 priesters in de zielzorg, 340 ordesgeestelijken, 150 000 geloovigen. In den vreemde zijn nog ca. 16 000 M., vooral in de Ver. Staten v. N. Amerika. De orden bestaan uit Salvatorianen, Sjoewairiten, Paulisten enz. De Witte Paters hebben een seminarie in Jerusalem (S. Anna) voor de opleiding van de wereldgeestelijken. De Schismatieke M. (de „Orthodoxen”) hebben 8 patriarchaten. Na den Wereldoorlog was er sterke invloed van Rusland, nu van Anglicaansche en Prot. zijde. De Kerk heeft te lijden van innerlijke twisten als tusschen Arabieren en Hellenen, en wordt van buiten benadeeld door de Loge. – ■ —“O “ • De liturgie der M. is oorspr. de Antiocheensche, vanaf de 13e eeuw de Byzantijnsche ritus. Later werden de Byzant. boeken in het Syrisch vertaald. Vanaf de 17e e. werd het Arabisch gebruikt als liturg, taal. Kerkrechtelijk wordt over liet algemeen het Byzant. recht gevolgd. L i t.: Lex. f. Theol. u. Kirche (VII, 63 vlg.). Shots. Melde, mei (Atriplex), een plantengeslacht van de familie der ganzevoetachtigen, komt met meer dan 100 soorten over de geheele aarde voor, vooral langs de kusten, in zoutsteppen en op onbebouwde plaatsen. Vroeger bereidde men uit de strandmelde, A. littorale, en andere soorten potasch. Melde-soorten geven op arme, brakke gronden een goed schapenvoer, bijv. in Australië. A. hortense, de tuinmelde, wordt gekweekt om de bladeren, die een groente als spinazie geven. In onze streken worden vrij algemeen gevonden de uitstaande m. of mielje, A. patulum, en de spicsbladmelde, A. hastatum, terwijl enkele soorten plaatselijk voorkomen. Bonman. Melde, Franz Emil, natuurkundige. * 11 Maart 1832 te Groszenlüder, f 17 Maart 1901 te Marburg, waar hij sinds 1866 prof. was. Van hem zijn een aantal apparaten en demonstratiemethoden op acoustisch gebied (zie hieronder Proef van Melde); ook op het gebied van de tijdmeting heeft hij verdiensten. Werken; Akustik (1883); een biogr! over Chladni; Chladnis Leben und Wirken (1888). Proeï van Melde. Aan het einde van een der beenen van een stemvork wordt een draad bevestigd, die in een richting loodrecht op het vlak van de beenen naar een katrol geleid en aan het uiteinde met een gewicht bezwaard wordt. Door aanstrijken van de stemvork kan de draad nu in staande trilling worden gebracht in een geheel aantal halve golflengten en wel door regeling van het gewicht. De proef wordt tegenwoordig gedaan om er het trillingsgetal van de stemvork mee te bepalen. J.v. Santen. Melden, gem. aan den rechteroever van de Schelde in de prov. Oost-Vlaanderen, ten Z.W. van Oudenaarde; opp. 1 026 ha, 1100 inw. (Kath.); landbouw. Melderslo, dorpindeNed.-Limb.gem. > Horst. Meldert, 1° gem. in de prov. Oost-Vlaanderen ten O. van Aalst; opp. 883 ha, ca. 2 600 inw. (Kath.). Landbouw, hopteelt. Kerk, in Gotischen stijl uit de 14e eeuw; met witten steen uit plaatselijke groeve; schilderij van De Crayer. WX VVI v ) ~ —J 2° Gem. in Belg.-Limburg (XVI 480 A 3-4); ten O. van Diest; opp. 969 ha; ca. 1 260 inw. (Kath.). Landbouw. 3° Gem. in Belg. – Brabant, ten Z.W. van Tienen (VI 96 E 3); ca. 1060 inw. (Kath.); opp. 892 ha; landbouw. Merkwaardigheid; Gotisch kasteel. Meleager, in de Gr. myt h. zoon van Oeneus den koning van Calydon, en van Althaea. Hij was een der Argonauten. Hij velde het Calydonische zwijn, maar doodde bij die gelegenheid de broeders van zijn moeder, die nu de oorzaak werd van zijn dood. Zij verbrandde nl. het stuk hout, dat met zijn leven onbreekbaar verbonden was. M.’s jacht op het Calydonische everzwijn werd vaak afgebeeld. Weijermans. Meleagris, Lat. naam voor ■> kalkoen. Meleagrus van Gadara, > Anthologia Graeca. Melen, gem. in het N.O. van de prov. Luik (XVI 704 D/E 2); opp. 661 ha, ca. 1 500 inw. (vnl. Kath.); veeteelt; eigenaardige kerk met gedeelten uit de 18e eeuw en rijk versierden preekstoel. Ruim 100 personen werden in 1914 gedood en talrijke huizen vernield. Meléndez Valdcs, Juan, Spaansch dichter. * 11 Maart 1764 te Ribera del Fresno (Badajoz), f 24 Mei 1817 te Montpellier (Fr.). Studeerde philosophie bij de Dominicanen. Een der beste 18e-eeuwsche dichters, vooral in het bucolische genre. Navolger van Young, Thompson, Rousseau, Ossian, enz. Voorn, werken: Ala vida del Campo (1780); A la presencia de Dios ; Al fanatisme ; La despedida del anciano. —L i t.: R. de la Gé-ndara, Homenaje a la memoria de D.J.M.V.; J. M. Cossio, En torno ala poesia de M. V., in 801. M. Pelayo (V 111925, 64). Borst. Melcs, Lat. naam voor den > das. ■ Meletiaanseh schisma, 1° van Antiochië. In 330 werd de bisschep van Antiochië, Eustathius, door de Arianen afgezet. Een deel der geloovigen bleef hem trouw en erkende na zijn dood Paulinus als rechtmatig bisschop (362-368). Kort tevoren hadden de Arianen Meletius tot bisschop aangesteld, maar deze bekeerde zich weldra en nu waren er dus twee Kath. bisschoppen. De Arianen kozen een derden; Eudoxius. De Katholieken van het Oosten erkenden meerendeels Meletius, die door Flavianus werd opgevolgd, de paus en het Westen erkenden Paulinus. Het duurde tot 413, eer de beide Kath. partijen zich vereenigden, ofschoon Flavianus reeds in 398 door Rome was erkend, waartoe S. Ambrosius en S. Joannes Chrysostomus hadden bijgedragen. Lit. : Cavallera, Le Schisme d’Antioche (1905); Diot. Théol. Cath. (X 1928, 520 ylg.); Lex. Theol. Kirche (VII 1935, 66). Franses. 2° Van Egypte, > Meletius van Lycopolis. Mcletius van Lycopolis, leider van een schisma in de Kerk van Egypte (begin 4e tot na het midden der 5e eeuw). Evenals in Karthago (Felicissiraus, Donatisme) en in Rome (Novatianus) zou, volgens Epiphanius, de behandeling der > Lapsi de aanleiding zijn geweest, daar M. zeer streng en bisschop Petrus van Alexandrië milder was. Toen hij in Alexandrië eigenmachtig bisschoppen wijdde, werd hij met zijn aanhang door Petrus op een synode van 306 of 307 geëxcommuniceerd. Het concilie van Nicea (325) moest aan M. nog verbieden wijdingen toe te dienen. Zijn aanhangers sloten zich bij de Arianen aan en werden de verbitterde tegenstanders van St. Athanasius. Lit.: Dict. Théol. Cath. (X 1928, 531-536) ; d’Alès, Le schisme mélétien d’Bgypte, in: Rev. Hist. Eccl. {22 1926, 5-26). Franses. Meli, Giovaani, Siciliaansch dichter en philosoof. * 4 Maart 1740 te Palermo, f 20 Dec. 1815 aldaar. Dichtte in dialect op z’n Virgiliaansch Elegii en Buccolica. Als wijsgeer laat hij de rede zegevieren over het geloof: Trionfo della ragione. Ofschoon naar pessimisme neigend, tracht hij den optimistischen toon te bewaren en verkondigt een gezonde moraal. Favuli murali geldt als zijn meesterwerk. L i t.: A. Gallo, Biografia di G. M. (naar gegevens van M. zelf, 1835); A. di Giovanni, La Vita e l’opera di G. M. (Florence 1934). Ellen Russe. Mclia, een plantensoort van de familie der Meliaceeën, komt in enkele soorten van W. Afrika tot Japan voor. Het zijn sierlijke boomen met dubbelgeveerde bladeren en bloemen in trossen. Veel gekweekt wordt M. azedarach met blauwe bloemen (Chineesche vlier of ook patemosterboom, omdat de steenkemen als rozenkranskralen gebruikt worden). De boom doet vaak dienst als schaduwplant in koffieplantages; levert verder gom, een groene kleurstof, olie, hout en door de inlanders gebruikte geneeskrachtige stoffen. Bouman. Meliadus, held van een naar het Fransch bewerkten volksroman: Een schone historie van den Ridder met dat Cruyce genaemt prins M. den eenigh geboren zoon van den Keyser Maximiliaen uyt Duytslandt. Oudst bewaarde druk van einde 17e eeuw, doch de tekst is veel ouder. M., door zeeroovers ontvoerd en aan Saracenen verkocht, helpt zijn vader tot de Duitsche keizerskroon, en wordt door hem als zijn zoon erkend. F. Mierlo. Melianthus, honigstruik, een plantengeslacht, dat met enkele soorten in Z. Afrika voorkomt, heeft honigrijke bloemen, die door vogels bezocht worden. M. major, met donkerbruinroode bloemen, wordt 1 m hoog en is een veelgebruikte sierplant. UUUg CIL IO VVli – • Meliapoer, nederzetting van Kath. Javanen in Suriname, langs de spoorlijn, op 22 km van Paramaribo. Kath. kerk en school. Opvoedingsgesticht voor Jav. meisjes onder leiding van de Zusters van Oudenbosch. Mclibeus, een bocc van troeste ende van rade, van 3 771 verzen, opgedragen aan hertog Jan 111 van Brabant te Antwerpen, in 1342 gedicht en, waarschijnlijk verkeerdelijk, op den naam van Jan van Boendale gezet. M. laat zich door zijn vrouw Prudentia beraden tegen zijn drie vijanden (wereld, vleesch en duivel), die zijn vrouw en zijn dochter, de ziel, hebben mishandeld. Doch hij krijgt daarbij nog allerlei goeden raad. Een Latijnsch werk van Albertanus de Brescia (1246) is het voorbeeld geweest. V. Mierlo. Ui t g.: F. A. Snellaert, Ned. Ged. uit de 14e e. (1869). Melica, Parel gras. Melicertes, > Athamas. Mclicharsystcem, > Zaaimachine. Melick en Ilerkenboseh, gem. in de Ned. provincie Limburg (XVI 448 D4), aan de Roer, omvattende de dorpen M. en H. Opp. 3 847 ha, veel dennenbosschen, heide en vennen; ca. 3 300 inw. (Kath.). Landbouw en veeteelt; spiritusfabriek. M. en H., een schepenbank in het hertogdom Gulik, werd in 1816 aan Ned. afgestaan. Jongen. Melig, > Glazig. Melik-Sjah, sultan der Seldsjoeken, andere schrijfwijze voor > Malik-Sjah. Mclilict (minera 1.), een tetragonaal silicaat, dat in belangrijke mate deel neemt aan den opbouw van sommige basische stollingsgesteenten. Chemisch is het een mengsel van een kalk-aluminiumijzersilicaat (géhleniet) en een zuiver kalksilicaat, dat alleen kunstmatig bekend is: akermaniet. In verhouding tot andere kalk-silicaten bevat het weinig kiezelzuur. J ong. Melilictbazalt (min er al.), een uitvloeiingsgesteente uit de reeks der alkali-gesteenten, gekenmerkt door raeliliet, augiet en veelal olivijn. Ook nefelien kan voorkomen, maar meliliet is de eigenlijke veldspaatplaatsvervanger. Volgens de nieuwere nomenclatuur zou de naam echter beperkt moeten worden tot gesteenten, die nog merkbare hoeveelheden plagioklaas bevatten; de plagioklaas-vrije gesteenten heeten dan melilietoliet. Jong. Melilietoliet, > Molilietbazalt. Melilla, havenstad in het O. van Er Rif (Spaansch Marokko), gelegen op een rotseiland, dat door aanslibbing aan het land werd gehecht (I 636 Cl). Ong. 57 000 inw., bestaande uit Berbers, Spanjaarden en Joden. Sedert 1496 een Spaansch Presidio. Een goede haven, waarover het erts, afkomstig uit het Rif-gebergte, wordt vervoerd. v. Velthoven. Melilotus, Lat. naam voor > honigklaver. Mélin, Fr. naam voor de gem. > Malen. Meliniet, springstof, welke overeenkomt met > picrinezuur. Melioratie (land b.). In ruimen zin wordt hieronder verstaan alle grondverbetering, in engeren zin alleen ontwatering en bevloeiing. Melioratiecrediet is het crediet, dat dient tot aanschaffing van werktuigen en installaties, die den grond verbeteren en /of de productiviteit ervan verhoogen. Het doel ervan is o.a. financiering van ontginning, ontwaterings- en bewateringswerken. Het is een lang crediet en wordt hoofdzakelijk betrokken van landbouw- en cultuurbanken. Meestal wordt het verstrekt in den vorm van hypothecair-crediet. Rentebetaling en aflossing kunnen geschieden uit de meerdere opbrengst, die de grond levert door de met behulp van het melioratiecrediet gefinancierde verbeteringen. Strikt genomen valt melioratiecrediet niet onder grondcrediet, dat dient voor de verkrijging van den grond. Toch wordt melioratiecrediet door vsch. schrijvers als grondcrediet behandeld. L i t.: N. J. Polak, Éenige grondslagen voor de financiering der Onderneming (51932). v. Vugt. Melior est conditie (oi: causa) possidentis (Lat.) = beter is de staat (toestand) van den bezitter, d.w.z.: zoolang er twijfel bestaat, wie de eigenaar eener zaak is, dient de feitelijke bezitter der zaak als eigenaar te worden aangemerkt. Dit beginsel is, eenigszins anders geformuleerd, een rechtsregel van het Rom. recht (regula iuris 128, D. 50, 17; vgl. D. 6,2,9, §4), overgenomen door het Canoniek recht en ook in de hcdendaagsche rechtsstelsels algemeen erkend. In de Kath. moraaltheologie wordt deze regel eveneens toegepast, ook buiten het terrein van het eigenlijke zakenrecht en zoowel wat het gewetens- als het rechtsgebied betreft; zij het dan ook met de belangrijke beperking, dat de bezitter doorloopen d te goeder trouw dient te zijn. Schweigman. Melis, een bepaald soort goede suikerbrooden. Langzamerhand is de naam m. ook overgegaan op gewone, vrij fijne kristalsuiker van goede kwaliteit. Melis van Buren, ook Amilius van Buren, Amilius van Assche (bij Buren), naar de plaats zijner geboorte, of Amilius Steinvoirt of Steinfordiae, waarschijnl. naar familienaam genoemd, een der meest begaafde leerlingen der Deventer-school en een der eerste Broeders van het Gemeene Leven, f 10 Juni 1404 te Deventer. M. was de eerste opvolger van Radewijnsz als rector van het Meester Floris-huis te Deventer. Hij is de schrijver van den brief over Lubbert ten Bussche na diens overlijden, welke een samenvatting is van diens vrome gedachten. Bovendien verstrekte hij aan Thomas a Kempis, met wien hij innig bevriend was, zeer vele bijzonderheden over de eerste Broeders. Thomas a Kempis gaf ook een schets van zijn leven. Na den dood van Lubbert ten Bussche werd hij uitgekozen om priester gewijd te worden, wat eerst na den dood van Gerard Zerbolt, doch voor den dood van Floris Radewijnsz schijnt geschied te zijn omstreeks 1400. Vier jaar en drie maanden bestuurde hij de Broeders te Deventer. Thomas a Kempis geeft nog van hem een kort traktaat over de onderlinge liefde, als een testament op zijn sterfbed gegeven. L i t.: Thomas a Kempis, Liber de vitus discipulorum D. Plorentii (oap. V). Brandsma. Melis, Huber t, Vlaamsch schrijver. * 1873 te Antwerpen, stadssecretaris tot na den Wereldoorlog. Schreef Gedichten (1894) en Zonnige Dreven (1904), een legendarisch treurspel Koning Hagen (1898) en een moderne aanpassing van Reinaert de Vos naar de critische uitg. van prof. Muller (1926). A. Boon. Meliskcrke, gem. op Walcheren in de prov. Zeeland, aan de tramlijn van Vlissingen en Middelburg naar Domburg. Ca. 760 inw. (Prot.); opp. 700 ha, kleigrond; landbouw. Melismatische zong, de coloratuur-zang van het Gregoriaansch repertoire; hiertoe behooren vooral de rijk versierde responsorie- en alleluia-zangen. Hiertegenover staan de zgn. syllabische zangen, die op een eenvoudig tekst-recitatief geschoeid zijn; een middensoort vormen de neumatische zangen. Bruning. Melisme (muziek), melodische toonreeks op één lettergreep. Mclissant, gem. in de prov. Z. Holland op het eiland Goeree en Overflakkee; opp. 2 048 ha, ca. 1 800 inw. (80 % Prot., 4 % Kath.). Zeeklei met akker- bouw, veeteelt en paardenfokkerij. Zuivelfabriek. M. ligt nabij den stoomtramweg Ouddorp—Ooltgensplaat. Melisse (Melissa), een plantengeslacht van de familie der lipbloemen, komt met 3 soorten in het gebied van de Midd. Zee en in Midden-Azië voor. Vooral M. officinalis, waarvan de bladeren naar citroen rieken, wordt plaatselijk verbouwd, o.a. voor de vervaardiging van > Eau des Carmes. Bonman. o O Melis Stoke, kroniekschrijver. * Misschien ca. 1236, f waarsch. kort na 1305. Hij was geen monnik van Egmond, maar een ambtenaar van de grafelijke tresorie en kanselarij van Holland. Het eerste deel van zijn werk, deßijmkroniek van Holland, ca. 1290 geschreven, steunt op oorkonden en het Chronicon Egmundanum, maar laat de Hollandsche rechten tegenover die van Vlaanderen en Friesland bijzonder goed uitkomen. Het tweede deel, geschreven kort na 1305, is belangrijker, vooral betreffende die gebeurtenissen, welke de schrijver zelf heeft medegeleefd of waarvan hij de toedracht van tijdgenooten had vernomen. M. S. was als politicus eenigszins in de gebeurtenissen betrokken; daarom moet het door hem medegedeelde door oorkonden worden gecontroleerd, ofschoon M. S. onpartijdig wenscht te schrijven. De kroniek werd uitgegeven in 1591 door Janus Douza; in 1692-’93 door C. v. Alkemade in de Hollandsche Jaarboeken; in 1772 met commentaar door B. Huydecoper; in 1885 door W. Brill in Werken Hist. Gen. (N. R. 40). L i t.: J. Romein, Gesch. van de Noord-Ned. Geschiedschrijving in de M. B. (1932, 51). Post. Mclite, in de Oudheid naam voor > Malta. Mclito van Sardcs. kerkelijk schrijver uit de 2e eeuw. M. stond vooral onder Marcus Aurelius in hoog aanzien. Van zijn 22 echte werken zijn echter slechts fragmenten overgebleven als citaat bij andere schrijvers. Het waren meest apologetische, dogmatische en polemische traktaten. Een dier werken heette volgens Eusebius: de Sleutel (Gr. Kleis, Lat. Clavis). De Clavis Melitonis, die in de vorige eeuw door dom Pitra werd uitgegeven, is evenwel niet echt, kent Augustinus en Gregorius den Grooten en is waarsch. pas uit de middeleeuwen. L i t.: Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (I 1913, 455-465); Dict. Théol. Cath. (X 1928, 540-547). Frames. Melitopol (Oekraïnsch: Melitopil), stad in de Zuidelijke Oekraine aan de Molotsjnaja. Ca. 26 000 inw. Graan- en zouthandel. Melk, Benedictijner klooster in Neder-Oostenrijk, ca. 984 voor canonici gesticht, in 1089 door Benedictijnen uit Lambacli bevolkt. Maakte afwisselend perioden van bloei en verval door en was tot tweemaal hoofd eener Melkercongregatie. * o O Het tegenw. klooster is gebouwd 1702-’49, naar ontwerp van Jacob Prandauer. Het is een der edelste voorbeelden van de Barok-architectuur, zoowel door den rustigen en voornamen hoofdvorm, verlevendigd door een koepel en twee Westtorens, als door de fijnheid van detailleering en profileering der onderdeelen. Zie afbeelding 2 op de plaat tegenover kolom 801 in deel 111. Lindeman/v. Embden. Melk. A) Scheikundig. Melk is het vocht, dat door de -> melkklier van vrouwelijke zoogdieren wordt afgescheiden. M. is aanvankelijk het eenige voedsel voor het jonge individu en moet derhalve alle elementen bevatten, die voor den groei en het onderhoud ervan noodzakelijk zijn. M. bevat dan ook eiwit, vet, koolhydraten en zouten, benevens de vitaminen A, B en C. Met m. zonder nadere toevoeging is steeds koemelk bedoeld. Hoewel vele factoren, als ras, individu, duur van de lactatie-periode, voedsel enz., invloed hebben op de samenstelling van de m., kan men toch als gemiddelde samenstelling aannemen: 88 % water, 3,6 % vet, 3,5 % eiwit, 4,6 % melksuiker en 0,5 % zouten. Het vet heeft hiervan de grootste voedingswaarde (vergelijk ook het artikel •> Moedermelk). Dit levert alleen reeds 280 calorieën per liter. Van het eiwit is de caseïne of kaasstof het belangrijkste. Het heeft de eigenschap door zuur of leb te stremmen (> Kaasbereiding). Melksuiker (lactose) is een disaccharide, dat door zuur of fermenten gesplitst wordt in glucose en galactose. In zuiveren toestand bestaat het uit vrij harde rhombische kristallen met weinig zoeten en zanderigen smaak. Hiernaast treft men steeds nog verschillende > enzymen aan. Hun hoeveelheid is uiterst gering. De belangrijkste zijn de peroxydase, de reductase of aldehydkatalase en de katalase. Zij spelen bij het melkonderzoek een groote rol. Met zijn calorieënwaarde van 640 per liter is m. een onzer belangrijkste voedingsmiddelen. L i t.; Pleischmann, Lehrbuch der Milchwirtschaft; Jensen, Grundriss der Milchkunde ; Sommerfeld, Handbuch der Milchkunde ; Grimmer, Lehrbuch der Chemie und Physiologie der Milch. B) Hygiënisch. Niettegenstaande de strenge controle van overheidswege en de zorg van den kant van het bedrijf voor een goed en hygiënisch product blijft het steeds onverantivoordelijk, met het oog op de mogelijke aanwezigheid van ziektekiemen, gewone rauwe m. ongekookt te drinken. Ook om spoedig zuur worden te voorkomen, is doorkoken noodzakelijk. Daar echter juist halfwarme m. zeer geschikt is voor bacteriegroei, behoort men de gekookte m. snel af te koelen, bijv. door direct over te gieten in een koude kan. Ook koel bewaren is gewenscht. Zie ook •> Melkbacteriën; Melkhygiëne; Melkwinning. Bosch. C) Conscrvcercn van melk. De eenige methode, die bruikbaar is om melk te conserveeren, zóó dat ze haar eigenschappen zoo lang en natuurlijk mogelijk behoudt, is door middel van verhitting: ■> pasteuriseeren. Conserveering door middel van scheikundige stoffen is of niet afdoend of minder gewenscht in verband met gevaren voor de gezondheid. U) Mclkvcrbruik per dag en per hoofd der bevolking bedraagt in liter gemiddeld: in Ned. 0,35, België 0,26, Denemarken 0,72, Duitschland 0,41, Engeland 0,24, Frankrijk 0,22, Italië 0,13, Zwitserland 1,0, Zweden 0,8, Ver. Staten 0,7, Australië 0,22, Canada 0,66. In Ned. wordt in globale getallen door 1,3 millioen koeien 4 400 millioen liter melk p. jaar geproduceerd. Men schat het aantal personen, dat bij de melkproductie en melkverwerking werkzaam is, op 536 000. Ongeveer 1/B deel der productie is voor consumptiemelk bestemd; 225 millioen liter dient voor de veevoeding. De rest is bestemd voor de productie van boter, kaas, gecondenseerde melk, melkpoeder, gesteriliseerde melk en room. De boter- en kaasbereiding levert nog als bijproducten, speciaal voor de veevoeding: ondermelk (960 millioen kg), karnemelk (200 millioen kg) en wei (1 500 millioen kg). Verheij. UUIUUCU ’’ V-1 «-'V/V/ mimuv/u ixb/* ' E) Melk In de H. Schrift, In aansluiting bij de H. Schrift (1 C0r.3.2; Hebr.s.l2-13; 1 Petr.2.2) gold bij de eerste Christenen de m. als het zinnebeeld van het bovennatuurlijke voedsel (als leer en als Eucha- ristie). Onderscheiden in den vloeibaren toestand: de m. zelf, en den gestolden toestand: kaas, vormde zij het beeld van beide gedaanten: wijn en brood. Op voorstellingen betcekende voorts de melkkruik: ofwel den kelk, ofwel de Eucharistie in haar geheel. Voor het gebruik der m. in de liturgie, vgl. > Honig. Louwerse. Melkaderen (bij runderen). Aan weerskanten onder langs den buik loopen bloedvaten, die het aderlijk bloed afvoeren van den uier: de zgn. melkaderen. Deze moeten dik en gekronkeld zijn. Ze verdwijnen in het lichaam door openingen (wel genoemd de onderste > melknapjes) aan weerskanten van het borstbeen. Men kan deze gaten voelen met den vinger. Soms zijn de m. op deze plaats gespleten. Groote gekronkelde m. wijzen op melkrijkheid. Immers ze wijzen op veel bloedafvoer en dus ook op veel bloedaanvoer en dus ook op veel aanvoer van grondstoffen voor de melkvorming in den uier. Verheij. Mclkbacteriën. Melk is een uitstekende voedingsbodem voor alle mogelijke bacteriën. In een gezonden uier wordt de melk steriel afgescheiden. Men treft echter zelden kiemvrije melk aan. Bij het melken en de verdere melkbehandeling is infectie vrijwel onvermijdbaar. De belangrijkste groepen van m. zijn: 1° de uurvormers. Hiertoe behooren de melkzuurbacteriën, die de melksuiker in melkzuur omzetten, en de coli- en aërogenesgroep, die een indicatie geven op onzindelijke winning, daar zij een faecale verontreiniging aanwijzen. 2° De eiwitsplitsende bacteriën. Daar dit gewoonlijk sporenvormers zijn, waarvan de sporen bij pasteurisatie niet gedood worden, hebben deze in gepasteuriseerde melk de overhand; in rauwe melk overheerschen de melkzuurbacteriën. 3° Gisten en schimmels. Het kiemgetal van de gewone rauwe melk kan zeer groot zijn, tot eenige 100 000 of eenige 1 000 000 bacteriën per c 3. De meeste dezer bacteriën zijn onschuldig, sommige zijn zelfs van belang bij de kaasfabricage. Hiernaast kunnen echter nog pathogene kiemen in de melk voorkomen, die zoowel van zieke dieren (bijv. mastitis streptococcen) als van zieke menschen (bijv. van typhusbacillendragers) afkomstig kunnen zijn, en die zich in de melk snel vermeerderen. Goed doorkoken van rauwe melk blijft dus een dringende eisch. L i t. : Orla-Jensen, Dairy Bacteriology (21931); The bacteriol. grading of milk (Eng. regeeringspublieatie, 1936); Teichert, Methoden d. Unters. v. Milch und Molkereiprodukten (21927). Bosch. Mclkbolect, > Broodzwam. M elkeen trlluge, > Melkreinigers; ■> Boterbereiding. Molkdistcl (Sonchus), een plantengeslacht van de familie der samengesteldbloemigen, komt met 45 soorten over de geheele aarde voor. De bloemen zijn geel, wit, blauw of rood. In Ned. is de m., doorn- of zeugdistel, S. oleraceus, een algemeen eenjarig gewas, evenals de ruwe m., S. asper, met stijvere bladeren. Overblijvend zijn de akkermelkdistel, S. arvensis, en de moerasmelkdistel, S. paluster.Bonman. – “i —' 5 ~ • r Melken, > Melkwinning. -7 – O Melkenzym, > Melk; > Enzymen. —V J ' J MeUtgebit, naam voor de bij den mensch en de zoogdieren bij of kort na de geboorte verschijnende tanden, die daarna geleidelijk uitvallen en door het definitieve gebit worden vervangen. Het gebit, dat een dergelijke tandwisseling doormaakt, noemt men diphyodont. Bij den mensch vormt zich het melkgebit tijdens het eerste en tweede levensjaar en begint het na het 6e levensjaar geleidelijk uit te vallen. Het volledige melkgebit bestaat hier uit 2 snijtanden, 1 hoektand en 2 praemolaren of valsche kiezen in elke kaakhelft. Willems. Melltglas, glas, dat door toevoeging van bepaalde stoffen troebel gemaakt is. Voor dit doel worden onder meer gebruikt calciumfluoride, natriumfluosilicaat en tinoxyde. \ 1011.-livoüino Viof nnmnlov vun mnokrnrrolon Melkhygiëne, het complex van maatregelen, welke ten doel hebben melk zoodanig te winnen en te distribueeren, dat zij als voedingsmiddel voor menschelijk gebruik zooveel mogelijk haar natuurlijke eigenschappen behoudt en geen gevaar oplevert voor de gezondheid. De omstandigheden, waaronder melk wordt gewonnen, bewaard en gedistribueerd, zijn uit hygiënisch oogpunt niet altijd ideaal. Door onderwijs en voorlichting tracht men den boer vrijwillig er toe te brengen om de melk hygiënisch te winnen. In verschillende provincies zijn voor dit doel door de landbouworganisaties opgericht Commissies voor stalverbetering en verbetering der melkwinning of melkcontröle-stations, die zeer nuttig werken (betere stalinrichting en -gebruik; opleiding van zgn. voormelkers, houden van melkcursussen met daaraan verbonden melkexamens; bevordering van de betaling der melk naar kwaliteit; opleiding van stalcontroleurs; bestrijding van veeziekten). Dit werk staat in Ned. onder toezicht van den rijkszuivel- of veeteeltconsulent. Daarnaast werken de bepalingen van het zgn. Melkbesluit meer als dwangmiddelen om vervalschingen tegen te gaan en de kwaliteit te bevorderen ten behoeve van den consument. Aan de keuringsdiensten voor waren is de uitvoering hiervan opgedragen. > Melkonderzoek. Verheij. Melkkliercn (Glandulae lactiferae), uitsluitend bij de vrouwelijke zoogdieren voorkomende klieren, met welker afsoheidingsproduct, de melk, een tijdlang na de geboorte de jongen worden gevoed; bij den mensch worden ze ook wel borstklieren of borsten genoemd. Zij bestaan uit een groot aantal klierkanaaltjes, die gemeenschappelijk in een kegelvormige verhooging, tepel of mammilla, uitmonden. Bij den mensch en sommige zoogdieren zijn de tepels door een roodbruin gepigmenteerden hof, tepelhof of aerola mammae, omgeven. De m. der vogelbekdieren bezitten geen tepels, maar een kleine komvormige inzinking, waarin de klierkanaaltjes uitmonden. Het aantal m. bedraagt bij den mensch twee, bij de dieren meestal meer. Ze liggen steeds aan de ventrale liehaamszijde en slechts bij uitzondering, zooals bij het waterzwijn, dat zijn jongen zwemmend zoogt, meer verschoven naar de rugzijde. De eerste aanleg der m. gaat uit van epitheliale lijsten, melklinie, aan weerszijden van de borst- en buikregio één. Hierin ontstaan op bepaalde plaatsen verhoogingen, melkheuvels, waaruit zich de toekomstige m. ontwikkelen. In den regel worden er meer melkheuvels aangelegd dan er later melkklieren ontstaan. Bij verdere ontwikkeling van deze melkheuvels boven het normale getal treden de niet zelden voorkomende gevallen van polymastie (hypermastie), overtollige melkklierenontwikkeling, of polytelie (hypertelie), overtollige tepelontwikkeling, op. Tijdens de zwangerschap beginnen m. en tepels te zwellen om bij het beëindigen der lactatieperiode weer in omvang af te nemen. Willems. —0 Mclkkoeler, werktuig, bestaande uit een aantal horizontaal boven elkaar liggende vertind koperen buizen, welke dus twee gegolfde oppervlakten vormen. De melk wordt er van boven in een bak door een groot aantal gaatjes buiten over verspreid; het koude water of pekelwater wordt van onderen binnendoor gepompt. De warme melk ontmoet dus steeds kouder water en geeft er haar warmte geleidelijk aan af. Deze werktuigen dienen ook in de zuivelfabriek als roomkoeler of soms als regeneratief toestel, waarop de melk, die gecentrifugeerd moet worden, eerst voorgewarmd wordt tot ongeveer 40° C door de gepasteuriseerde (ongeveer 80° C) ondermolk. Verheij. Mclkkruid (Glaux maritima), een plantensoort van de familie der sleutelbloemigon, komt op het geheele N. halfrond in de gematigde streken op zilten kleigrond voor. De lancetvormige bladeren zijn vleezig, de alleenstaande bloempjes lichtrose gekleurd. Zooals de naam aanduidt is het een goed voeder voor melkvee; het kan ook als groente gebruikt worden. Bonman. Melkkwarts, > Kwarts. Mclknapjes. De onderste m. bij de melkkoe zijn de openingen aan weerskanten van het borstbeen, waardoor de > melkaderen in het lichaam verdwijnen; de bovenste m. zijn de inzinkingen tusschen doornvormige uitsteeksels der eerste rugwervels. Melkonderzock. In Ned. Terwijl vroeger het m. beperkt bleef tot de samenstelling en het opsporen van vervalschingen, zooals watertoevoeging en ontrooming, is men in den lateren tijd steeds meer de aandacht gaan vestigen op een hygiënische melkwinning en ook die in het m. gaan betrekken. De gebruikelijke methoden zijn zooveel mogelijk aangepast aan het massaonderzoek, zooals dat, behalve voor de uitgebreide controle door de keuringsdiensten, mogelijk moet zijn bij de aflevering van veel melk van verschillende herkomst aan de fabriek, waar de melk veelal naar vetgehalte en reinheid wordt betaald. De bepaling van het soortelijk gewicht en het vetgehalte met den > butyrometer van Gerber (een Zwitsersch scheikundige, * 1864, f 1914) geeft inzicht in de samenstelling; de zuurgraad kan vlug gecontroleerd worden door verhitting met alcohol, en filtratie door een klein wattenfilter geeft een beeld van de reinheid. Vsch. enzymreacties, zooals de katalaseproef, en het bacteriologisch m. vormen een controle op den hygiënischen toestand van de melk, op een voldoende verhitting van gepasteuriseerde melk en op den gezondheidstoestand van het vee. Zoo noodig breidt men het m. zeer uit. Daar de melk een der belangrijkste voedingsmiddelen is, is de controle op de melk zeer intens. Behalve de controle van de diverse melkcontrölestations zijn in het Melkbesluit van overheidswege vsch. eischen aan de melk gesteld en methoden van onderzoek voorgeschreven. Li t. : Teichert, Methoden d. Unters. v. Milch u. Molkereiprodukten (Stuttgart 21927); Barthel, Unters. v. Milch u. Molkereiprodukten (Berlijn 41928). Bosch. In België. Alhoewel het melkonderzoek, zooals hierboven beschreven, in België nog niet wordt opgelegd door de wet, toch wordt het reeds op eigen initiatief door bepaalde zuivelfabrieken ingevoerd en bestaat er een strekking tot het bekomen van een wettelijke reglementeering. Tot heden beperkt zich het wettelijk m. tot de gevallen, waarin de inspecteurs van de voedingswaren en andere bevoegde ambtenaren het vermoeden hebben, dat de te koop gestelde of aangeboden melk niet beantwoordt aan de vereischten door de wet gesteld. In zulk geval doet men een staalneming, waarvan de formaliteiten geregeld zijn door de Kon. Besl. van 28 Febr. 1891, 8 Oct. 1894 en 13 Aug. 1901. Hoofdzakelijk wordt in deze besluiten voorzien, dat twee stalen moeten worden genomen, waarvan één dadelijk ter ontleding aan een rijkslaboratorium wordt overgemaakt en het tweede ter griffie van de bevoegde rechtbank wordt neergelegd. Óp verzoek van belanghebbende wordt hem een derde staal tot tegenonderzoek afgeleverd. Rondou. Melkopaal, -v Opaal. Melkplasma is de naam voor de vetvrije melk. Melkpoeder, het product uit volle of onderraelk, verkregen door onttrekking van bijna alle water. Hiervoor worden verschillende methodes gebruikt. De meest toegepaste zijn het walsen- en het verstuivingssysteem. Bij de eerste wordt de melk in dunne lagen over een paar evenwijdig liggende holle metalen cylinders gebracht, die langzaam ronddraaien. De cylinders worden sterk verhit door ingebrachten stoom. Door deze hitte wordt het water snel aan de dunne laag melk onttrokken en er vormt zich een dun vlies gedroogde melk, dat door tegen de walsen aangebrachte messen afgesneden wordt. De gedroogde vliezen worden gemalen tot poeder. Bij het verstuivingssysteem wordt eerst de melk bij lage temperatuur in een vacuumtoestel ingedampt en dan in een met stoom verhitte ruimte verstoven. Het m. valt dan in den vorm van sneeuwvlokken neer. M. met water gemengd levert weer een op melk lijkende vloeistof. Het wordt veel gebruikt in bakkerijen, chocolade- en koekfabrieken, in mengvoeders en voedingspreparaten.Volle-melkpoederwordt spoedig ranzig. Uit 100 kg volle melk krijgt men ong. 12 kg m.; uit 100 kg ondermelk ca. 9 kg melkpoeder. Productie in Ned. in 1934: volle-melkpoeder 11 175,7 ton; onder – melkpoeder 9 649,6 ton. Ongeveer 60 % wordt geëxporteerd. Samenstelling in % Volle-melkpoeder Onder-melkpoeder Water 6 5 Vet 26,8 0,8 Eiwit 25,8 34,2 Melksuiker. . 37 60,8 Zouten 6,6 8,1 Citroenzuur . 1,2 1,6 Verheij. Melkrciniger. In melkinrichtingen wordt de melk gereinigd van onreinheden, bij het melken erin gekomen, door ze door een centrifuge te jagen. Door de centrifugale kracht worden de zwaardere vuile deelen van de rest der melk gescheiden, die in een opvangdeksel wordt opgevangen en afgevoerd. Van de gewone ontroomingscentrifuge onderscheidt zich de m. door het slechts aanwezig zijn van enkele verdeelplaten, één opvangschotel en geen roomregulateur. Verheij. Mclkrijpheid of groenrijpheid, stadium in het rijpingsproces der granen, waarbij de planten en korrels nog bijna geheel groen en de inhoud der korrels meelachtig is. Melksap (plant k.), een witte, gele of oranje vloeistof, die in sommige planten of plantendeelen wordt aangetroffen en bij verwonding meestal uit het sneevlak naar buiten komt. Het melksap bevindt zich in melksapvaten, bijv. Papaveraceae, Campanulaceae en sommige Compositae, zooals de paardenbloem, of in melksapcellen, bijv. Euphorbiaceae, Asclepiadaceae en sommige Urticaceae. Melksapvaten zijn buizen, die ontstaan zijn uit reeksen van cellen, waarvan de tusschenschotten geheel of ten deele verdwenen zijn. Zij vormen zijdelingsche vertakkingen, die zich met naburige melksapvaten in verbinding stellen, zoodat dikwijls een netwerk van melksapvaten aanwezig is. Melksapcellen worden reeds in de kiem aangelegd; zij groeien mee met het omringende weefsel, waarbij zij zich echter niet deelen, maar alleen uitgroeien tot lange buizen, die ook vertakkingen kunnen krijgen. Evenals melk is m. een emulsie; in het m. worden druppeltjes gom, hars, caoutchouc, gutta-percha, vet en was aangetroffen. Als opgeloste stoffen kunnen looistoffen, glycosiden, giftige alkaloiden en enzymen, als vaste stoffen zetmeelkorrels en eiwitstoffen aanwezig zijn. M., dat in de lucht spoedig in vasten toestand overgaat, dient voor de afsluiting van wonden, maar wordt ook beschouwd als een beschermingsmiddel tegen den beet van dieren. Melsen. Melkserum. Filtreert men melk door een onverglaasd porceleinen filter, dan blijven op het filter achter alle onopgeloste melkbestanddeelen zooals het melkvet, kaasstof, meerdere zouten. Er door heen gaat het serum, bestaande uit water met de opgeloste bestanddeelen als melksuiker, albumine, enkele zouten en citroenzuur. Verheij. Melkspicgel bij koeien. Op de achtervlakte van uier en uierboord verloopt het haar in tegengestelde richting van die van het andere haar op het lichaam. Er vormt zich daar een figuur van rechtopstaande haren: de m. Een regelmatig breede, hoog oploopende en scherp afgeteekende m. wordt wel als een goed melkteeken beschouwd; ofschoon men er niet te veel waarde aan moet hechten. > Melkteekens. Verheij. Melksuiker, > Melk. Melkteckens. Bij koeien, die sterk in de melkrichting zijn gefokt, treden enkele uiterlijk waarneembare lichamelijke eigenschappen op, waaruit men zou kunnen besluiten, dat het dier veel melk produceert, bijv. een vrij dunne, malsche, gemakkelijk in fijne plooien liggende huid met kort, zacht, glanzend, iets vettig haar; een lange, breede en diepe uier, korrelig aanvoelend; na het melken moet de uier sterk inkrimpen; de uierhuid is fijn, dun behaard, losliggend, vettig op gevoel; middelmatig groote, goed gevormde spenen; dikke, goed gekronkeld loopende melkaderen, fijne horens. Melkspiegel en melknapjes zijn niet te vertrouwen melkteekens. Vgl. > Melktype. Verheij. Mclktype. Sommige runderrassen zijn door de fokkerij zoo voor een bepaald doel bestemd, dat er een toestand is ontstaan tusschen het gebruiksdoel van het dier en diens uitwendig voorkomen. Dieren, die de raseigenschappen hebben: „veel melk met veel vet te produceeren”, bezitten in min of meerdere mate het zgn. melktype. De kenmerken zijn: smal en ondiep van voren, goed gewelfde ribben, breed en diep achterstel (de zgn. wigvorm), langgerekte vorm, vaak arm gespierd, fijn beenwerk, fijne, wat lange en smalle kop, goede > melkteekens. Verheii. ÏVvJJ j gvCUv A IXlvlnlvClVDlid• r (// Melkwaarde, > Voederwaarde. Melkweg (sterren k.), 1° een lichtende band, die o.a. door de sterrenbeelden Cepheus, Cassiopeia, Perseus, Voerman, Tweelingen, Eenhoorn, Groote Hond, Schip Argo, Zuiderkruis, Schorpioen, ïvn. is Schutter, Ophiuchus, Arend en Zwaan loopt. In de sterrenbeelden Schorpioen tot Zwaan is die band in twee evenwijdige takken gesplitst. Br zijn zeer veel onregelmatige lichte en donkere tot bijna volkomen donkere gedeelten in. Bij bestudeering met kijkers blijkt het Melkweg-licht hoofdzakelijk veroorzaakt door ontelbare zwakke sterren; in mindere mate ook door lichtende gaswolken. 2° De groote cirkel, die het dichtst bij dezen Melkweg aansluit, bepaalt het Melkwegvlak of Galactisch vlak. 3° Het Melkwegstelsel, dat is het afgesloten sterrenstelsel, dat tot een der honderdduizenden tot nu toe bekende zgn. spiraalnevels behoort. De vorm is zeer waarschijnlijk een platte schijf (als een dun horloge) met een diameter van ongeveer 100 000 lichtjaren (30 000 parsec) en een dikte van ong. 8 000 parsec. De zon bevindt zich ong. 10 000 parsec van het middelpunt af. De M. onder 1° wordt hiermee verklaard; loodrecht op het Melkweg-vlak dunnen de sterren snel uit, zoodat men daar weinig zwakke sterren ziet. In het vlak ziet men zeer veel sterren op grooten afstand, die te zamen het diffuse Melkweg-licht veroorzaken. Hoewel de zon tamelijk naar den rand staat, is het aantal sterren in de richting van het middelpunt niet veel grooter dan in andere richtingen, wegens de verduistering door stofmassa’s, die tusschen de sterren liggen. Het Melkweg-stelsel draait om het middelpunt, met een snelheid, die van den afstand tot het middelpunt afhangt. De rotatiesnelheid is bij de zon ong. 300 km per sec. De rotatieduur ligt in de buurt van 200 millioen jaren. P. Bruna. Melkwezer, gem. in Belg.-Brabant, ten N.O. van Tienen (VI 96 F 3); ca. 500 inw. (Kath.); opp. 448 ha; landbouw. Melkvvlnning. In den regel gebeurt op de boerderij het melken tweemaal per dag. Alleen bij zeer productieve dieren direct na het afkalven wordt driemaal daags gemolken. Het doel van het melken is om de melk volledig uit den uier te verwijderen. Men bootst dan zooveel mogelijk het zuigen van het kalf na. Een gedeelte der melk is reeds tusschen twee melkperioden gevormd. Het grootste deel echter wordt pas tijdens het melken afgescheiden. Een eerste vereischte voor volledig uitmelken is krachtig en regelmatig melken op een rustige wijze en in een rustige omgeving, omdat de melkafscheiding in sterke mate beïnvloed wordt door het zenuwstelsel. Het gebruik van een melkstoeltje, het spannen der achterbeenen, een goede zithouding en het melken met de volle vuist, het goed namelken van het dier bevorderen de melkafscheiding. De eerste stralen, die weinig vet, maar veel bacteriën bevatten, worden afzonderlijk opgevangen. In de laatste stralen bevindt zich het meeste vet. Nadat de meeste melk uit den uier is verwijderd, heeft het af- of namelken plaats. Met de voorste vingers wordt de melk, die nog slechts langzaam toestroomt, naar de tepelholten gestreken. Dit namelken moet vlug geschieden. Ofschoon melk een gezond en smakelijk voedsel is, is ze echter een voedingsstof, die snel tot bederf kan overgaan en ziektekiemen kan bevatten, die een gevaar vormen voor mensch en dier. Ook moet er, als grondstof voor de zuivelbereiding, voor gezorgd worden, dat ze van goede kwaliteit is. Daarom moet niet alleen goed, maar ook zindelijk worden gemolken. Vandaar dat men hooge eischen moet stellen aan de gezondheid van dier en melker, aan een zindelijke 1 omgeving en melkgereedschap; aan de zindelijkheid 1 van den melker en van het dier. > Melkhygiëne. 1 Het melken met de melkmachines heeft in Ned. \ noch in België dien opgang gemaakt, dien men er ( van verwachtte. < V au Voor wetenschappelijke doeleinden moet men soms i niet verhitte en toch steriele melk gebruiken. De ( naaste omgeving van den uier, de handen van den ' melker en het opvangapparaat moeten dan practisch steriel zijn gemaakt. De eerste stralen moet men in alle i geval afzonderlijk opvangen. Zulke aseptisch gewon- i nen melk is niet geschikt voor de kaasmakerij. Verheij. 1 Melkzee, een, dikwijls groot, oppervlak der zee, hetwelk zeer helder wit verlicht wordt door het zgn. > phosphoriseeren der zee. Het verschijnsel komt vooral voor in de tropen, speciaal in den Ind. Oceaan. Melkzuur, aethanol-l-carbonzuur, formule: CII3 .CHOH.COOH, zoo genoemd naar zijn voorkomen in zure melk, waarin het door gisting van melksuiker ontstaat, maar waarvan het echter niet den zuren reuk veroorzaakt, daar deze van vluchtige vetzuren afkomstig is. M. is door vergisting met melkzuurbacteriën (> Melkzuurgisting) uit verschillende producten te verkrijgen en komt dientengevolge in vele gegiste stoffen, o.a. in zuurkool en persvoeder, voor. Het is eveneens een bestanddeel van het maagsap. M. is in zuiveren toestand een gekristalliseerde verbinding, die bij 18° C smelt, het komt normaal als een met water vermengde, kleurlooze, stroopachtige vloeistof in den handel. De zuivere soort kan voor het conserveeren worden gebruikt, de technische producten vinden toepassing in de leerlooierij voor het zacht maken van huiden, in de ververij en drukkerij als vervangmiddel voor wijnsteenzuur bij het beitsen. Van de zouten, de lacta t e n, geven de kaliumen natriumverbindingen met water strooperige vloeistoffen, die als vervangmiddel van glycerine kunnen worden gebruikt. Hoogeveen. Melkzuurgisting, biologische omzetting van suiker in melkzuur. In 1867 werden de melkzuurbacteriën, als verantwoordelijk voor de melkzuurgistingen, door Pasteur ontdekt. M. kan ook door bepaalde weefsels, bijv. spierweefsels, veroorzaakt worden. De melkzuurbacteriën zijn uiterst talrijk en verscheiden. Men onderscheidt twee hoofdgroepen: de homofermentatieve melkzuurbacteriën, die enkel melkzuur voortbrengen, en de heterofermentatieve melkzuurbacteriën, die naast melkzuur nog belangrijke hoeveelheden andere gistingsproducten vormen. De m. spelen een belangrijke rol in veel nijverheden, hijv. in de melk-kaas-, persgisten zetmeelindustrieën. L i t.: Oiia-Jensen, Dairy Baoteriology (21931); Weichmann, Die Pilzkunde der Miloh (1924); Van Lacr, La Chimie des Fermentationa (Brussel 1935). Fraieur. Melkzwam (Lactarius), een steelzwammengeslacht van de familie der plaatzwammen; heeft middelmatige tot groote paddenstoelen, 3-20 cm op een korten steel. De hoed is dikwijls komvormig, soms met concentrische ringen. Bij verwonding komt een wit of gekleurd melksap voor den dag. De m. is niet vergiftig, maar slechts weinige soorten worden voor de consumptie gebruikt, o.a. L. deliciosus, de oranjegroene m.; deze soort komt vooral in sparrebosschen voor. Verdacht is de oranje m., L. aurantiacus, die op de vorige soort gelijkt, maar de ringen op den hoed mist. Licht vergiftig is de viltige maggizwam, L. helvellus, met bruin-rosen, viltigen hoed op iets lichter gekleurden steel; deze soort wordt in kleine hoeveelheid wel eens als specerij gebruikt. De geheel witte, gepeperde m., L. piperatus, wordt ondanks den scherpen smaak soms ingemaakt. Algemeen zijn de rossige m., L. rufus, en de grijsgroene m., L. blennius, terwijl de kaneelkleurige raelkzwam, L. quietus, en het witte schaapje, L. vellereus, niet zoo veel voorkomen. Bonman. VUUIKUIIIÜU. uuwuwv. Mell, Max, Oostenrijksch-Duitsch dichter van fijngevoelige en vormrijke lyriek en van wijdingsvolle mysteriespelen, naar Katholiek-middeleeuwschen trant. * 10 Nov. 1882 te Marburg. Voorn, werken: Das bekranzte Jahr (1911); Barbara Naderer (1914); Gedichte (1920); Das Apostelspiel (1923) ; Das Naohlolge-Christi-spiel (1927); Die Sieben gegen Theben (1932). Mellaerts, Jacobus Ferdinand, priester, sociaal baanbreker. * 18 Nov. 1846 te Binkom (Belg.-Brabant), f 30 Jan. 1926 aldaar. Pastoor te S. Alfons-Goor, heeft hij 26 Jan. 1887 de eerste hoerengilde opgericht. In 1890 medestichter en eerste algemeene secretaris van den > Belg. Boerenbond. Aan hem is te danken het overbrengen en inplanten alhier van het Raiffeisenstelsel voor landbouwcrediet, alsook de stichting van vee- en brandverzekering in den Boerenbond. In 1903 moest hij rust nemen. Men noemde hem den „vader der boeren”. Allossery. Mclle, gem. aan de Schelde in de prov. Oost-Vlaanderen, ten Z.O. van Gent aan den rijksweg naar Brussel; opp. 1230 ha, ca. 6 700 inw. (Kath.). Landbouw; bloementeelt. Onderwijsinrichting (oude en mod. humanoria) der paters Josephieten; krankzinnigengesticht, bestuurd door de Zusters van Liefde. Opgravingen bewijzen, dat M. een oud paaldorp is, reeds in het Neolithisch tijdperk bewoond. Verder overblijfsels uit Ijzeren, Romeinsch en Frankisch tijdvak. Blancqmeri. Mellery, gem. in Waalsch-Brabant (VI 96 D5); opp. 381 ha; ca. 600 inw. (Kath.); landbouw. Mellery, Xavi e r, Belg. schilder. * 1846 te Brussel, f 1921 aldaar. Studies aan de Academie aldaar, 1870 Prix de Rome. Verbleef in Italië, op Marken, in Friesland, enz. Proeven van zijn bezonken en ernstige kunst, in latere jaren in steeds donkerder tonen gehouden, vindt men in alle belangrijke Belg. musea. Ook als teekenaar en decoratief kunstenaar heeft M. werk van beteekenis geleverd. De beelden van handwerkslieden en gilden op het Zavelplein te Brussel, zijn door M. ontworpen in opdracht van de regeering. . , TI Mellcs, gem. in het N.W. van de prov. Henegouwen, ten N.O. van Doornik (XIII 176 A/B 2); opp. 286 ha, ruim 300 inw. (Kath.); landbouw; kerk uit de 18e eeuw. Mellet, gem. in het O. van de prov. Henegouwen (XIII 176 E 3-4); opp. 793 ha, ca. 1 700 inw. (vnl. Kath.); zeer vruchtbare landbouwgrond, groot aantal hoeven; landbouw en veeteelt; bezienswaardige kerk uit de 16e eeuw; overblijfselen van oud kasteel. Mellier, gem. in de Belg. proy. Luxemburg, (XVI 736 D3). Hoogte 396 m, opp. 2 744 ha; ca. 1 000 inw. (Kath.). Moeras- en leigrond, landbouw; bosschen. M. bestond reeds ten tijde der Karolingers. Kasteel verwoest in 1474 door Hendrik van Nassau. Mcllifont, Cisterciënser abdij bij Drogheda, Co Louth, diocees Armagh, lerland. In 1142 als eerste Cist. klooster in lerland gesticht, telde M. binnen 10 jaar 6 dochterstichtingen. In 1534 door Hendrik VIII opgeheven. Lit.: Catholio Encycl. (X). Mellinet, Franjois Aimé, Fransch officier. * 1768 te Corbeil (Seine et Oise), f 1852 te Antwerpen. Vervulde vsch. militaire en administratieve functies; streed te Waterloo; richtte in 1830 een vrijwilligerskorps op om de Belgen in hun opstand te steunen, nam deel aan den uitval van Brussel tegen Antwerpen; vestigde zich te Brussel. Werd later te Antwerpen wegens zijn republikeinsche drijverijen in de citadel opgesloten, waar hij overleed. Uytterhoeven. Mello, Francisco Manuel de, Portug. schrijver. * 23 Nov. 1608 te Lissabon, f 13 Oct. 1666 aldaar. Zijn mil. en lit. loopbaan begon hij 17 jaar oud. Eerst schreef hij in het Spaansch; pas toen hij meer dan 40 jaar oud was, begon hij in het Portugeesch te schrijven, om daarin een van de meest prominente figuren der 17e eeuw te worden. In zijn Carta de Guia de Casados (1651) behandelt hij opnieuw het onderwerp van fray Lufs de Leon ’s La Perfecta Casada (1683). Zijn stijl vertoont invloed van Quevedo en Gracian. Verdere werken: Epanaphoras de varia Historia Portugeza (1660); Apologos Dialogaes (1721). Terlingen. Mellon, Andrew William, N. Amer. bankier, industrieel en politicus. * 24 Maart 1865 te Pittsburg. Minister van Financiën 1921-1932; hij onderhandelde met vsch. staten over het betalen der oorlogsschulden. Werk: Taxatiën, the peoples business (1924). Lit.: A. W. M., the man and his werk (1929). Mellon!, M a c e d o n i o, natuurkundige. * 11 April 1798 te Parma, f 11 Aug. 1864 te Portici. In 1824 werd hij prof. in de natuurkunde te Parma; vluchtte in 1831 wegens politieke kwesties naar Parijs. In 1839 werd hij directeur van het conservatorium te Napels, in 1848 directeur van het meteorol. observatorium op den Vesuvius. M. is de grondlegger van het onderzoek over stralende warmte (zuil van Melloni; > Thermozuil), zoo toonde hij de warmte van het maanlicht aan. Ook onderzocht hij de absorptie van electromagnetische golven. J. v. Santen. Melloy, ,C amill e, pseud. van Camille de Paepe, een der meest talentvolle Fransch-Belgische dichters. * 28 Jan. 1891 te Melle-bij-Gent. Priester en leeraar aan het college te Melle. Zijn verzen treffen door hun origineele spontaneïteit en een zeer persoonlijken, aangrijpenden, spiritualistischen toon. Heerlijk kinderverteller (Le Petit Flouc, 1936). Voorn, werken. Poëzie: Le soleil sur le Village (1923); Vingt-sept petites Elégies (1927); Le parfum des Buis (1929); Retour parmi les hommes (1931); Louange des Saints populaires (1932); Le Chemin de ia Croix (1935). Proza: Le Beau Réveil (1922): I’Offrande filiale (1930); Zodiaque spirituel (1930); Le Livre des Fêtes (1931); Sur la Terre comme au Ciel (1933); Le Blé, ce beau Trésor (1933); Korenweelde (1933); Voyages sans Baedeker (1936); Contes de Noël et d’Epiphanie (1936). Wilhmyns. Mclo, Francisco, van Bragance, graaf van Assumar, markies van Tor de Laguna, Spaansch veldheer en gouverneur van de Zuidelijke Nederlanden, flB Dec. 1661 te Madrid. Op 4 Dec. 1641 werd hij tot voorloopig, einde 1642 tot werkelijk gouverneur aangesteld. Had tijdens zijn bewind te strijden tegen de Fransche en de Noord-Nederlandsche legers (verslagen 19 Mei 1643 bij Rocroy) en werd ter afwering der Franschen naar Spanje geroepen, doch stierf daar weldra. V. Roosbroeck. Melodie noemt men in de muziek een opvolging van tonen in een afgeronde orde en logische ontwikkeling; aldus een muzikale volzin. Melodick is de leer van den vorm der melodie in de muzikale compositie. Melodrama (( Gr. melos = lied, en drama) is eigenlijk een ernstig en treffend tooneelspel, gelijk dat met de Romantiek opkwam: muziekbegeleiding bij de aandoenlijkste passages. Eerste voorbeeld: Pygmalion (1770) van J. J. Rousseau. Ook in de 17e-eeuwsche opera komt het m. herhaaldelijk voor, verder in Beethoven’s Egmont, en Schumann’s Manfred. Op den duur werd de spreekstem rhythmisch gefixeerd (Schuraann) en ten slotte ook melodisch vastgelegd (Humperdinck, Schönberg, Pijper). In Ned. heeft Diepenbrock het m. met belangrijke werken (o.a. Elektra) verrijkt. Thans is m. een meestal wat ongunstige benaming voor een overdreven-aandoenlijk tooneelstuk. Een dichtstuk, dat bij de voordracht begeleid en afgewisseld wordt door muziek of zang, wordt gewoonlijk declamatorium genoemd. L i t.: H. Martens, Das M. (1932); E. Stel, Die Entstehung des deutschen M.’s (1906); E. C. van Bellen, Les orig. du M. (Utrecht 1927). v. d. Eerenbeemt/Reeser. Meloë, ■> Oliekever. Meloen. Hieronder vat men samen, behalve de gewone m. (Cucumis Melo) en de daartoe beboerende kleine verscheidenheid C. M. var. Dudaim, ook de watermeloen (Citrullus vulgaris), welke in onze streken niet wordt gekweekt en die in onze cultuur ook niet heel productief is, noch de kwaliteit oplevert, waaraan men in warmere streken gewend is. De gewone m. worden naar vorm en kleur van huid en vleesch verdeeld in een groot aantal verscheidenheden, waarvan echter voor den handel slechts enkele meer beteekenis hebben verworven. De cultuur eischt in ons klimaat glas en gaat gepaard met ong. dezelfde zorgen als die der > komkommers. De m. vraagt echter bestuiving der bloemen en de vrucht moet bij het gebruik volkomen rijp zijn. Ofschoon een vervroeging der m. zeer goed mogelijk is, wordt het product toch alleen maar in de zomermaanden in belangrijke hoeveelheden ter markt gebracht. De dwergmeloen (C. M. var. Dudaim) is alleen sierplant. lO (UIOOU Voor de meloen vij an den, zie > Komkommer – parasieten. L i t.: Vilmorin-Andrieux, Les plantes potagères (31925). Rietsema. Meloenboom (C ar i c a), een plantengeslacht van de tropische familie der Caricaceae, bewoont met 21 soorten de landen vanaf Mexico en de Antillen tot Chili en Argentinië. In Ecuador groeit C. paniculata in het droge kustgebied. In het koele klimaat en de gematigde streken treft men de bergbewonende m. aan, bijv. C. Chilensis in Zuid-Chili. De belangrijkste soort is de oorspronkelijk Mexicaansche C. papaya, die, behalve in te droge streken, in het geheele tropengebied voorkomt. Het is een 4-6 meter hooge boom, met onvertakten, vleezig houtachtigen stam, handvormige zevendeelige bladeren en geelwitte bloemen. Hoewel tweehuizig, hebben én mannelijke én vrouwelijke planten soms tweeslachtige bloemen. De gezonde vruchten hebben een week, oranjekleurig vruchtvleesch met aangenamen meloenachtigen smaak. De zaadjes leveren een zgn. wormmiddel, evenals het sap der onrijpe vruchten. De onrijpe vruchten worden ook ingemaakt. Het melksap wordt in vasten vorm uitgevoerd en dient ter verbetering der spijsvertering. De cultuur van dezen boom is zeer eenvoudig, in vele streken teelt hij zich zelf voort uit zaad en draagt reeds na drie jaar vruchten. In de hooggelegen streken met een te koel klimaat is C. cundinamarcensis, met kleinere, doch goedsmakende vruchten, de aangewezen soort. C. dolichaula, uit de vochtig warme wouden van Centraal-Amerika, heeft vruchten zoo groot als een vuist, die rauw of onrijp gekookt als groente worden gegeten. Van C. peltata uit Centraal-Amerika, met oranjekleurige welriekende vruchten, wordt het witte vruchtmoes genuttigd. Bonman. Meloenboomaclitigen (C aric a c e a e), een plantenfamilie met slechts drie geslachten en 28 soorten hoornen, met langgesteelde, groote, handvormige bladeren. De bloemen zijn mannelijk, vrouwelijk of tweeslachtig. De bestuiving geschiedt door insecten, die door den geur worden aangetrokken. De vrucht is een groote, vleezige, meloenachtige besvrucht met talrijke zaden. Deze familie, die zuiver tropisch is, heeft 2 geslachten in Amerika: Carica met 21 soorten en Jacaratia met 6 soorten, terwijl Cylicodaphne met 2 soorten in Afrika voorkomt. Bonman. Meloencactus (Cactus of Melocactus) komt met 18 verschillende soorten in Midden-Amerika voor. Het meest bekend is M. intortus, de kegel-m., die wel 1 m hoog kan worden; tegen den bloei wordt een hoedvonnige zijtak boven op de plant gevormd, witwollig met bruine borstels, waartusschen de rosé bloempjes, later gevolgd door de knotvormige roode vruchtjes. C. macracanthus, de forschgedoomde m., heeft meer dan 100 synoniemen; de vsch. variëteiten heeft men in den tuinbouw een eigen naam gegeven. Bouman. Melograph, een toestel om de muziek, die op een piano gespeeld wordt, machinaal te noteeren, vooral dienstig om improvisaties vast te leggen. Sinds Creed omstr. 1745 een dgl. apparaat uitvond, zijn vele systemen met meer of minder succes beproefd. > Mechanische muziekinstrumenten. Melos of Mil o s (Ital. Mi 1 o), Grieksch eiland in de nomos (= departement) Cycladen (XIV 384 F 6); opp. 120 km2, 5 600 inw.; hoogste top 774 m. M. bestaat uit jongvulkanische gesteenten; de diepe baai, die van het N. het eiland binnendringt, is een oude krater; heete bronnen en gasuitstromingen zijn nog resten van het vroegere vulkanisme. Hoewel er eenige landbouw wordt uitgeoefend (gerst, olijven, wijn), is mijnbouw het hoofdmiddel van bestaan; deze levert vnl. mangaan en zwavel. Hoofdplaats: M. of Plaka; haven: Adhamas. Hoek. De voorhistorische beschaving verdween op M. omstreeks de 13e eeuw v. Chr., gelijktijdig met den inval der Doriërs. Door Sparta gekoloniseerd, verdedigde het zich 426 v. Chr. heftig tegen Athene, werd verwoest en van Attica uit bezet. Archaeologisch is M. bekend om enkele ruïnen, o.m. van een amphitheater, om de vondst van munten en vooral van de beroemde Aphrodite. E. De Waele. Mclozzo da Forli, schilder. * Ca. 1438 te Forli, f 8 Nov. 1494 aldaar. Van zijn scholing en van zijn jeugdwerken is niets bekend, na 1476 werkte hij lang te Rome, waar hij vele opdrachten uitvoerde, o.a. in het Vaticaan. Zijn laatste levensjaren weer te Forli. Zijn werk heeft een machtige allure en vertoont groot gevoel voor vorm en ruimte. Correggio onderging zijn invloed. Schretlen. L i t.: O. Okkonen, M. da F. u. s. Schule (1910). Meipomene (Gr. my t h.), muze van de tragedie; een der negen muzen. Melrosc Abbey, eens de mooiste en rijkste abdij van Schotland; gesticht in 1136. Thans een ruïne; het best behouden is het laat-Gotische kerkkoor met stergewelf. Melsbroek, gem. in Belg.-Brabant, ten N.O. van Brussel (VI 96 02); opp. 620 ha; ca. 1 900 inw. (Kath.); landbouw (witloof). Pensionaat, gehouden door zusters Ursulinen. Mclsele, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, ten W. van Antwerpen, op den rijksweg naar Gent over Sint-Niklaas; ca. 4 600 inw. (Kath.); opp. 2 296 ha; poldergrond, landbouw; kant. In de Gotische Lieve-Vrouwenkerk een schilderij van De Crayer, een grafsteen met koperbelegging uit de 16e eeuw. Bedevaartplaats (O. L. Vr. van Gaverland). Kost- en huishoudschool voor meisjes, gehouden door de Zusters van Liefde. Bkmcqmert. M eisen, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, aan den rechteroever van de Schelde, ten Z. van Gent; opp. 398 ha, ca. 900 inw. (Kath.); landbouw. Meltem (Turksch, = goedig), N. tot N.O. etesiënwind in den Engelschen Archipel, in de tijdruimte van Maart tot Augustus. > Etesiën. Mellon, wollen stof, die door vollen een min of meer vervilt uiterlijk gekregen heeft. Melun, hoofdstad van het Fransche dept. Seineet-Mame (XI 96 E 2), 65 m boven zee; ca. 16 300 inw. (vnl. Kath.). De kerk Notre Dame is uit de 12e eeuw; beroemd Renaissance-stadhuis. Textiel- en chocoladeindustrie; levendige markthandel (vee, kaas, wijn). Melursus of lippenbeer, > Beerachtigen. Melusine, waterfee uit een bekend volksvertelsel: bij haar huwelijk met Raymond van Lusignan stelt ze de voorwaarde eiken Zaterdag onbespied te mogen verdwijnen; doch de nieuwsgierige gemaal volgt haar eens en ziet hoe zij in vischgedaante een bad neemt. Zoo moet zij haar vischgedaante terugnemen, doch verschijnt telkens opnieuw wanneer ongeluk dreigt. Zij wordt de stammoeder van het huis van Lusignan. Het eerst komt dit feeënthema voor bij Jehan d’Arras, in den prozaroman Histoire de Lusignan (einde 14e eeuw); dan bij den trouvère Couldrette (ca. 1400) in zijn Livre de Lusignan, vanwaar het in het Duitsch bewerkt werd door Thüring von Ringoltingen (1456, gedrukt 1471); het werd sedert meermaals herdrukt als volksboek, ook in het Mnl. (oudste druk 1491). H. Sachs en Ayrer behandelden het dramatisch. Ook J. J. W. Zacharia (in Zwei schone Marlein) en Goethe (Die neue M.) bewerkten het. Navertellingen van het volksboek door Thieck, Simrock, Schwab en nog door C. Rüttgers. Laatste uitg. van F. v. Zobellitz (1925). Als opera door Fr. Grillparzer (1833) en nog in onzen tijd door K. von Persall en Christian van Ehrenfels (i 887). Ook in de beeldende kunst beroemd door Moritz van Schwind’s cyclus Die schone M. (1866-’69). Omstreeks 1310 had reeds een zekere Egenolf een soortgelijk thema van de door de schuld van haar beschermeling mislukte „verlossing” eener fee met het huis van Staufenberg verbonden. rcnci xcc uu/w nvt '~'o • Lit.: Maria Nowack, Die M. sage (1886); Jul. Kohier, Der Ursprung der M. sage (1895); L. Holfrichter, Die altesten franz. Bearbeitungen der M. sage (1928); Wilh. Hertz, Spiellmannsbuch (41912). V. Mierlo. Melville, Robert Saunders Dundas, visco u n t, Eng. staatsman. * 14 Maart 1771, f 10 Juni 1861. Als lord der admiraliteit bevorderde hij sterk het onderzoek naar de N.W. doorvaart. Naar hem zijn genoemd M.-sont, -eiland, -schiereiland en -meer in N.-Canada en de Melvillebaai bij Groenland. Melville-eiland, eiland aan de N. kust van Australië, ten W. van Amhemsland en door de Apsley-straat van het kleinere Bathursteiland gescheiden (111 288 El). Opp. 4 360 km2; ca. 1000 bewoners. Ook dit eiland werd door de Engelschen bezet ten tijde, dat Robert -> Melville lord van de admiraliteit was en is naar hem genoemd. Mclvill van Carnbéc, Pieter, baron, cartograaf. * 20 Mei 1816 te Den Haag, f 24 Oct. 1856 te Weltevreden. Vertrok in 1839 als luitenant ter zee 2e klasse naar Indië, waar hij gedetacheerd werd bij de commissie tot verbetering der zeekaarten te Batavia, en in 1841 belast met het beheer over het depot van zeekaarten. Stelde een zeekaart van Java en omliggende eilanden en vaarwaters samen en een „zeemansgids voor de kusten van Java”. Keerde in 1845 naar Ned. terug en werd in 1846 gedetacheerd aan het dept. van Marine. M. keerde in 1850 als adjudant van den vice-admiraal Van den Bosch naar Indië terug en werd weldra belast met het beheer van het hydrographisch bureau te Batavia. Hij publiceerde vsch. kaarten en begon aan de „Algemeene kaart van Ned.-Indië”, welk werk na zijn overlijden door W. F. Versteeg werd voortgezet en beëindigd. Gedurende zijn verblijf in Ned. (1846-’6O) gaf M., samen met Von Siebold, Le Moniteur des Indes Orientales et Occidentales uit om de Ned. koloniën in het buitenland meer bekendheid te geven. Olthof. Mclzi, Francesco, Ital. staatsman. * 1763 te Milaan, f 1816 aldaar. M. steunde Fr. propaganda in Italië; was mede-oprichter en actief vice-president van de Cis-Alpijnsche Republiek (1797), waarin hij door organieke art. een pas gesloten concordaat schond. Napoleon benoemde hem tot hertog van Lodi. Membach, gem. in het N.O. van de prov. Luik (XVI 704 E/F 2); opp. 7 102 ha, ca. 900 inw. (vnl. Kath.). M. ligt op het grensgebied van de Ardennen en het Land van Herve, in het Vesdre-dal. Er is veeteelt en boschbouw, ertsen in de omgeving; Gilleppe-dam. Kerk uit de 18e eeuw; St. Quirinuskapel, bedevaartplaats; Vreuschmen-kasteel. M. is een oude heerlijkheid, afhankelijk van het hertogdom Limburg; geteisterd in 1914. V. Asbroeck. Membraan, 1° (n atu u r k.) dun plaatje of vlies van metaal of dierenhuid, gewoonlijk rond en vastgeklemd aan den rand. Gebruikt voor het registreeren of weergeven van het geluid (> Grammophoon). Het is het tweedimensionaal analogon van de s n a a r. Het zeer belangrijk wiskundige vraagstuk der trillingen van het m. is van denzelfden aard als dat der trillende snaar. Evenals bij de trillende snaar zijn de trillingen transversaal. De •> eigentrillingen worden bepaald door den vorm, de afmetingen, het materiaal en de spanningen, die er op uitgeoefend zijn. De trillingseigenschappen der m. zijn van practisch belang in verband met de constructie van luidsprekers. L i t.: Handb. d. Phys. (VIII 1927, 230). V. Itterbeek. 2° In de anatomie is m. de benaming voor teere, dunvliezige organen. 3° (Plant k.) Membraan of celwand, -> Cel (dl. VII kol. 185). y 11 n.ui. 1U O). Memhre, gem. in het Z. van de prov. Namen, aan de Semois; opp. 381 ha; ca. 200 inw. (Kath.); houthandel. Mcmbredc, André Charles, staatsman. * 4 Nov. 1768 te Maastricht, f 25 Oct. 1831 te Aken. M. was voor de Fr. Revolutie lid van den magistraat te Maastricht en Luiksch burgemeester dier stad. Na de inlijving volksvertegenwoordiger te Parijs voor het dept. der Nedermaas. Na 1814 was M. lid en voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, president-burgemeester van Maastricht, lid van den Raad van Staten, gouverneur van Antwerpen en lid van de Eerste Kamer. De Maastrichtsche zegswijze „da’s sterk, zag (= zei) Membrede” zouden diens eigen woorden geweest zijn, toen hij als lid van den Raad van Vijfhonderd moest vluchten bij Bonaparte’s staatsgreep van 1799. Thewissen. Membrutjgen, gem. in Belg.-Limburg, ten N.O. van Tongeren (XVI 480 C 5); opp. 320 ha; ca. 600 inw. (Kath.). Landbouw. Kerk van 1872 met beelden uit 14e en 15e eeuw. Memel, 1° (Litausch: Klajpeda) hoofdstad van het Memelgebied aan het Koersche Haf, 2 km van de Oostzee (X 380 A3); havenstad van Litauen; 43 000 inw. (40 % Litauers, 50 % Duitschers, 10 % Joden), waarvan 63 % Prot., 19 % Kath. M. is de zetel der Memelregeering. Vrijhaven. Industrie van houtproducten; hout- en graanexport. AAXUUU VUUVVVXX J UU U V Vil LUUIIV.IJ'UI V» De Duitsche Orde verwoestte in 1262 de oude Litausche vesting Klajpeda en stichtte de stad Memelburg, die in de 13e en 14e eeuw object van strijd was tusschen Litauen en de Duitsche Orde, welke laatste de stad in 1422 veroverde, die tot 1918 aan Pruisen behoorde. Bij den vrede van Versailles werd het Memelland (2 447 km2 met 150 000 inw.) van het Duitsche grondgebied gescheiden en onder voorloopig bestuur van den Volkenbond geplaatst (art. 99). In Jan. 1923 bezetten Litausche troepen het gebied en het voldongen feit werd door den Volkenbond op 18 Febr. 1923 erkend door het Memelgebied in te lijven bij Litauen, die het autonomie zou toekennen. Het statuut van M. kwam op 8 Mei 1924 tot stand; de gouverneur wordt door het Lit. staatshoofd benoemd; de Landdag van 27 afgevaardigden (Seimelis) is belast met het bestuur. Bij geschillen zal de Volkenbond kunnen ingrijpen. Litausch en Duitsch zijn de officieele talen. De uitvoering van dit statuut heeft herhaalde malen aanleiding gegeven tot wrijving tusschen Duitschland en Litauen. v. Son. L i t.: Engel, Die Kultur von M. in vorgesch. Zeit (1931); Sembritski, Gesch. der Stad M. (1926); Chambon, La Lithuanie moderne (1933); Harrison, Lithuania (1928). 2° (Litausch Nemunas ; Russ. Njem e n) Rivier in O. Europa (X 432 G 3). Lengte 910 km. Ontspringt aan den W. rand van de Rokitnomoerassen in Wit-Rusland. Doorstroomt N.W. Polen, is van Grodno af bevaarbaar en internationale rivier. Stroomt door Litauen langs Kowno (X 382 B 3) en vormt in den benedenloop de grens van Hemelland met O. Pruisen. De M. mondt, in vsch. armen verdeeld (deltamonding), in het Koersche Haf. Houtvlotten maken van haar snelle strooming gebruik. v. d. Wijst. Memento, aanvangswoord en verkorte aanduiding der twee gedachtenisgebeden (Mementogebeden), voorkomend in den Miscanon; volgens de Rom. liturgie: dat der levenden in het gedeelte vóór de Consecratie, dat der dooden in het gedeelte erna. > Diptiek. Memento mori (Lat., = gedenk te sterven), Oudhoogduitsch (Alemannisch) leergedicht (19 strophen van 8 verzen, berijmd) van ca. 1070 van een monnik (Notker?) totleeken, waarschijnlijk rijken, die hij tot een ernstig leven en tot rechtvaardigheid, naastenliefde en goede werken aanspoort. U it g. : K. A. Baraok (1879), die het ontdekte en aldus noemde. L i t.: A. Freybe, Das M. M. in dt. Sitte, Sprache, Dichtung u. Seelsorge (1909). V. Mierlo. Memline (Memling), Hans, schilder, waarsch. van Duitsche afkomst. * Ca. 1433, werkzaam te Brugge, fll Aug. 1494 aldaar. Leerling van Rogier, wiens werk M.’s kunst zijn leven lang beheerscht heeft; daarnaast onderging hij sterke invloeden van Bouts en H. v. d. Goes. M. hoort tot die figuren in de kunst, die haar bestaan en ontwikkeling danken aan eenige groote meesters, in wier midden zij leven. Hij was een schilder, die zonder oorspronkelijkheid op handige, charmante en ook zeker begaafde wijze allerlei motieven, die hij links en rechts aan zijn geniale tijdgenooten ontleende, wist te verwerken tot een aangenaam geheel. Hiermede wist hij (en weet hij nog!) vóór alles den smaak van het groote publiek te treffen, en zijn belooning bestond dan ook in een zee van opdrachten, die hem tot aanzienlijke welvaart brachten. Men kan in bijna alle schilderijen van M. heele onderdeelen van composities terugvinden, die hij zonder den minsten schroom voor plagiaat elders ontnomen heeft. Bekijkt men zijn Madonna’s en engelfiguren aandachtiger, dan ziet men ook, dat in stede van de spanning, van diepe menschelijkheid of innigheid, die men in deze voorstellingen bij Rogier, Bouts of v. d. Goes aantreft, bij hem slechts oppervlakkigheid en leegheid, schuil gaand onder aangename uiterlijkheid, te vinden is. Zijn portretten, die ongetwijfeld het beste deel van zijn oeuvre uitmaken, bekoren door hun charme, maar ontberen eveneens psychische diepte. Een objectief oordeel verwijst zijn persoon naar de epigonen; hij heeft op knappe, bekorende wijze de groote gegevens der Vlaamsche Primitieven gerecapituleerd; iets nieuws in de lijnen der ontwikkeling heeft hij niet gebracht. Het eenige persoonlijke element is alleen een zekere teederheid van sentiment, een zachtaardige liefelijkheid, die ook zijn overigens fijn en beschaafd kleurengevoel beheerschen. Hij moet uiterst productief geweest zijn en talrijk zijn de werken, die thans nog van hem over zijn. Zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 417 in dl. IV; zie de pl. t/o kol. 480 in dl. VII, t/o kol. 160 in dl. XIV en t/o kol. 336 in dl. XV. V/KJ nul. 1W 111 UI. -i*--*- » VU «/v L i t.; M. J. Friedlander. Alt Niederlandisohe Malerei (VI). Schrellen. Mcmmingen, stad in Zwaben (IX 576 D 4-6); op 600 m hoogte gelegen; ca. 16 400 inw. (64 % Kath.). Verbouw van hop; metaalindustrie, weverijen. In de nabijheid ligt het beroemde klooster Ottobeuren. Memnon, in de Gr. m y t h. zoon van Tithonus en Eos (Aurora), koning van Aethiopië, die na Rector’s dood Troje te hulp kwam, maar ten slotte door Achilles gedood werd. Zeus verleende M. de onsterfelijkheid: uit zijn asch werd nl. een soort zwarte haviken geboren, die jaarlijks naar Troje vlogen om daar op zijn graf met elkaar te strijden. Wdjermans. Memnon-kolossen noemt men de twee bij Medinet Haboe staande, nu nog ca. 20 m hooge standbeelden van •> Amenhotep 111. De koning is voorgesteld zittend op een troon. Bij den meest Noordelijken kolos staan zijn moeder en zijn gemalin naast zijn beenen. Sinds een gedeeltelijke verwoesting door een aardbeving (27 v. Chr.P) zou dit beeld bij zonsopgang geluid gegeven hebben, een verschijnsel, waarvoor nog geen bevredigende verklaring gegeven is. Men zag toen in den kolos Memnon, die zijn moeder Eos(= dageraad) klagend begroette. Sinds een reparatie van het beeld in 200 is het geluid verdwenen. lil ia iicu gcium vciuwwitu. L i t.; H. Kees, in Pauly-Wissowa-Kroll, Real-Encycl. der class. Altertumswiss. (XV 1932, s.v.). Bent. Mcmnon van Ephcse had, als plaatselijk bisschep, met St. -> Cyrillus van Alexandrië de leiding op het alg. concilie van > Ephese 431, werd met Cyrillus door ïheodosius II afgezet en eenigen tijd gevangen gehouden, maar weldra weer vrijgelaten. I OO Mémoires (Fr., = herinneringen) of gedenkschriften zijn de opgeteekende en uitgegeven herinneringen van personen, die in de politiek en de diplomatie een gewichtige rol gespeeld hebben. Ze verschillen van dagboek en > autobiographie, doordat ze den auteur enkel beschrijven in verband met de politieke gebeurtenissen en diplomatieke besprekingen, waaraan hij deel had. De m. zijn belangrijk voor de studie der geschiedenis, omdat zij de eigenlijke oorzaken en dieperen samenhang der wereldgebeurtenissen ontsluieren. Van den anderen kant kunnen ze te subjectief en tendentieus zijn. Als voorbeeld van m. zou reeds Caesar’s De bello gallico kunnen gelden. Vanaf de 16e eeuw worden ze talrijk, vooral in Frankrijk. Voor de geschiedenis van Nederland zijn bijv. belangrijk de 17e-eeuwsche van D’Estrades, gezant van Frankrijk bij de Republiek, die van den Franschen gezant in Zweden Terlon, die van den Engclschen generaal Marlborough. Een grooten bloei van m. bracht de tijd na den Wereldoorlog: Duitsche ex-keizer, Tirpitz, Foch, enz. v. d. Eerenbeemt. jl wviij -- Memoria (Lat. < memor = gedachtig), oude naam voor 1° gedenkschrift (vgl. > Mémoires), gedenksteen, grafteeken; 2° (vnl. in Afrika) graf, grafkamer en grafkerk van martelaren. > Martyrium; Confessie. ° Memoriaal is het oorspronkelijk in het dubbel boekhouden alleen gehouden dagboek, waarin alle bedrijfsvoorvallen ter verdere verwerking in tijdsvolgorde werden aangeteekend. Op het oogenblik bij het gebruik van het gesplitste dagboek is het m. of primanotaboek slechts bestemd voor het opnemen van die eerste aanteekeningen, die in de overige dagboeken geen plaats vinden. C. Janssens. Memoriale Rituum, een liturgisch handboek, bevattend de plechtigheden der kaars-, asoh- en palmwijding en die van het Triduum Sacrum (laatste drie dagen ° der Paaschweek) in vereenvoudigden vorm: zonder de den priester assisteerende diaken en subdiaken. Oorspr. door Benedictus XIII (1726) bestemd voor de parochiekerken van Rome, gaf Pius VII (1821) het ten gebruike aan de geheele Kerk. Louwerse. Memorie, term, gebruikt in het procesrecht voor een sohriftelijke uiteenzetting. M. van toelichting is de schriftelijke toelichting, waarmede de wetsontwerpen worden ingediend. M. van antwoord is in Ned. het schriftelijk stuk, waarin de Kamers der Staten-Generaal hun opmerkingen over de door de regeering ingediende wetsontwerpen samenvatten. België kent alleen de m. van toelichting. Het onderzoek van een wetsontwerp door de commissies van het parlement wordt samengevat in een verslag, dat zich niet richt tot de regeering, maar tot de Kamer of den Senaat. Memoriekruis, kruis, opgericht om daaraan een blijde of droevige herinnering vast te leggen. Ter plaatse is bijv. iemand verongelukt of plotseling dood gebleven, of het werd geplaatst bij gelegenheid eener H. Missie of feestelijke gebeurtenis. Memphis, 1° Oud-Egypt. stad, ong. 25 km ten Z. van Kairo, aan den W. oever van den Nijl (I 636, bijkaart a, A/B 2), vlg. een niet onwaarschijnlijke overlevering gesticht door > Menes. De pharao’s van het Oude Rijk resideerden te M. of in de onmiddellijke nabijheid ervan, zoodat men het beschouwen kan als de toenmalige hoofdstad van Egypte. Later verdrongen door > Thebe, blijft het één der grootste steden van Egypte. Na Thebe’s verwoesting (663 v. Chr.) is M. weer de grootste stad en daarna residentie van > Ahmes II en de Perzische satrapen. De Arabieren legden na de verovering van Egypte in 641 hun residentie een weinig Noordelijker aan in Foestat (oud-Kairo), waarbij ze voor hun gebouwen het materiaal uit M. haalden, zoodat tegenw. slechts schamele resten van ruïnes over zijn. Stadsgod was ■> Ptah, die in M. een grooten tempel had, waarbij het heiligdom lag van den > Apis, die in het > Serapeum van M. begraven werd. De stad ontleent haar naam aan de pyramide van Pepi I: Men nefroe Pipi (de schoonheid van Pepi blijft) (Men nefroe )• Koptisch Menfe ‘> Gr. Memphis). Zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 768 in dl. IX. tjx. t n x tut ttt i nr i Li t. : J. Capart en M. Werbrouck, M., d I’ombre des Piramides (Brussel 1930); H. Kees, in Pauly-Wissowa-Kroll, Real-Encyol. d. oiass. Altertumswiss. (XV, 1 1931, s.v.). Bent. 2° Grootste stad van Tennessee (Ver. Staten), aan de Mississippirivier gelegen (36°16'N., 90°W.); ca. 267 000 inw., de helft Negers. Hoofdmarkt voor katoen. Verder handel in specerijen, schoenen, hout en gezouten vleesch. Mempiscus, gouw in het latere graafschap Vlaanderen, tusschen Ijzer en Leie, in de omgeving van leperen. VOill J.CJJCJCÜ. Mena, Ju a n de, geleerd Spaansch dichter. * 1411 te Cordova, f 1466 te Torrelaguna. Secretaris van Johan II; studies aan de univ. van Rome en Florence; in de poëzie rivaal van den Marqués de Santillana (> López de Mendoza). Zijn navolging van de Ital. en Lat. literatuur komt door te groote gekunsteldheid de Spaansche literatuur niet ten goede. Voorn, werken; Laberinto de Fortuna (Trescientas ; een alegorisch gedicht met hist. achtergrond); Los siete pecados mortalcs. L i t.: A. Morel-Fatio, L’art mayor et I’indécasyllabe dans la poésie castillane... (in Romania XXIII 1894, 209) ; C. de Puymaigre, J. de M. (in Correspondant 1869); C. R. Post, The sources of J. de M. (in Romanic Review 1111912, 223). Borst. Menado, andere spelling voor > Manado. Meuacchmus, Grieksch wiskundige in de 4e eeuw v. Chr. Geldt als uitvinder van de kegelsneden, die hij voortbracht door rechte cirkelkegels met vlakken loodrecht op een beschrijvende rechte te snijden en die hij gebruikte ter oplossing van het •> Delisch Probleem. Dijksterhuis. Mcnaeum (Gr. mènaion, <( mèn = maand), Gr. liturgisch boek, inhoudend: 1° in maand- en dagorde gerangschikt de bijzondere (eigene) gezangen en lessen van het koorgebed der onveranderlijke feesten des Heeren en van die der heiligen; 2° (aanhangsel van sub 1°) de gemeenschappelijke zangen en lessen voor de feesten zonder eigen officie. Louwerse. Ménage, Gillet, Fransch geleerde en letterkundige. * 16 Aug. 1613 te Angers, f 23 Juli 1692 te Parijs. Verwierf vermaardheid met zijn Requeste des Diotionnaires (1638) en heeft verdienste als taalvorscher en als een der eerste beoefenaars der etymologie. Als dichter en geestig causeur is hij om zijn pedanterie bespot door Boileau, en door Molière, die hem als Vadius in de Femmes Savantes opvoerde. Ménak, Javaansch woord voor edel, edelman. Als titel komt m. voor in verhalen, die in den tijd van ■> Modjo-Pahit spelen, zooals in den Damar-Woelan-roman, waarin Ménak Djinggo, de roode ridder van Blambangan, die uit een hond was ontstaan, door een huwelijk met de maagdelijke vorstin van Modjo-Pahit Java aan zich wilde onderwerpen, doch door Damar Woelan verslagen werd, een hoofdrol speelt. Maar vooral is ménak de naam, dien in de Jav. literatuur Amir Hamza draagt (amir, emir = vorst = ménak), de hoofdpersoon van een zeer populairen roman, die in de dagen van het optreden van > Mohammed speelt, en waarvan een volledige uitgave tot stand is gekomen door het Bureau voor de Volkslectuur (Batavia 1933-’36). Berg. Mcnaldumadccl, gem. in het zeekleigebied van de provincie Friesland, ten W. van Leeuwarden (XI 208 nr. 12); opp. 7 669 ha, omvattende de dorpen Menaldum (ruim 1 500 inw., hoofdplaats der gem.), Klooster-Anjum, Beetgum, Berlikum [tuinbouwveiling (> Friesland, sub I. F, tuinbouw), openbare lagere tuinbouwschool], Blessum, Boxum, Deinum, Dronrijp, Engelum, Marssum, Schingen, Slappeterp en Wier; ca. 10 660 inw. (1936), waarvan 49 % Ned. Herv., 21 % Geref., 2 % Doopsgezind, 6 % Kath. (beboerend tot de parochie Dronrijp) en 22 % onkerkelijk. Er is land- en tuinbouw, veeteelt en industrie (zuivel, kunstmest, aardappelmeel, isolatiemateriaal). Door de gem. gaan de groote waterweg en de spoorlijn Harlingen—Leeuwarden. j— o— ; In de buurt van Berlikum lag in de middeleeuwen aan de Middelzee de zeehaven Uutgong, waar een Sacramentswonder aanleiding tot veel bedevaarten zou geweest zijn. van der Meer. Mcnam, hoofdrivier van Siam, in Z.O. Azië (X 224 14); ca. 700 km lang, stroomgebied ca. 160 000 km2. De rivier ontspringt in Opper-Laos en doorstroomt een nauw dal; op 200 km van de monding begint de groote delta, doorsneden van rivierarmen. Van Augustus tot November staat het gebied onder water, de hoofdvoorwaarde voorde teelt van rijst, het uitvoerproduct van Siam. De hoofdstad Bangkok heeft last van de slibbanken aan de monding. Heere. Menander, 1° de voornaamste vertegenwoordiger van de Nieuwe Attische Comedie. * Ca. 343 v. Chr., f 291 v. Chr. Vriend van Theophrastus (en Epicurus?), zeer gehecht aan zijn vaderstad, bewoonde met > Glycera een weelderige villa in den Piraeus. Ondanks zijn ruim honderd stukken werd hij slechts achtmaal bekroond; des te hooger werd hij geschat in de volgende eeuwen. Hij behandelt o.a. het Adelphimotief (twee broeders, waarvan de een zijn zoon te weekelijk, de ander te streng opvoedt), ons bekend door Terentius’ nawerking in zijn Adelphi. Trouwens tot 1907 toe was M. alleen bekend door de Latijnsche bewerkingen van Terentius en Plautus; in dat jaar brachten papyri omvangrijke stukken van vsch. zijner comedies (o.m. Epitrepontes = Het scheidsgerecht) aan het licht en deden de fijnheid zijner kunst nog meer dan vroeger bewonderen. O O Ui t g.: Menandri Reliquiae (uitg. C. Jensen, 1929) ; Menander, Das Schicdsgericht (door U. von Wilamowitz, 1925). 2° Oud-Grieksch rhetor uit de 3e eeuw na Chr., eigenlijk een gehelleniseerde Syriër; onder zijn naam zijn twee verhandelingen over de epideiktische welsprekendheid bewaard. V. Pottelbergh. Menander van Ephese, Oud-Grieksch historicus, die, naar het getuigenis van > Josephus, de merkwaardige gebeurtenissen en handelingen der Grieken en niet-Grieken naar oorspr. bronnen heeft verzameld. Buiten enkele fragmenten, geheel onbekend. V. Pottelbergh. Mcnangkabauers of Minangkabauers, het volk van de Padangsche Boven- en Benedenlanden. Hun levenswijze, hun geloof en hun opvattingen, zeden en gewoonten vertoonen veel overeenkomst met die van de andere Mohamm. Indonesiërs. Karakteristiek voor ■ hun cultuur is echter het > matriarchaat, waarvan men elders op Sumatra, bijv. bij de Atjehers, vele sporen vindt, doch dat hier nog in zijn vollen omvang bestaat; ondanks den vooral in de laatste jaren sterken invloed van den Islam, die dit instituut ondermijnt. Hoofd van het gezin is de mama', de oom van moederszijde ; de vader is geen lid van het gezin. Aan het hoofdgebouw van het familiehuis, met zijn twee karakteristieke hoomvormige punten, wordt een deel aangebouwd, wanneer een dochter huwt. Wordt de matriarchale familie te groot, dan splitst zij zich in deelen, doch de innige band tusschen de deelen blijft bestaan, omdat bloedverwante gezinnen een kampoeang of parindoea'an vormen, onder leiding van een panghoeloe kampoeang of p. baindoea'. Een aantal parindoea'an’s vormen weer een soekoe, en de soekoe’s vormen te zamen een nagari, die door de panghoeloe’s der soekoe’s, de zgn. rapé', bestuurd wordt. Erfrecht bestaat in de vrouwelijke lijn. De saamhoorigheid in deze familieorganisatie is zeer groot, evenals de gehechtheid aan de ■> adat, die haar immers in stand houdt. Over het algemeen zijn de M. intelligent, en daar zij er tevens gemakkelijk toe komen om als handelaar de wijde wereld in te trekken, vindt men invsch. streken van den archipel M., die in hun nieuwe vaderland den toon aangeven. Zoo hebben in de inheemsche journalistiek de M. de laatste decenniën een rol van beteekenis gespeeld, die o.a. blijkt uit invloed van hun taal op het Maleisch. mviucu van nun taai uti nuu^iavu. Het land der M. komt onder den naam Manangkabwa in de ■> Nagarakrtagama voor als onderhoorig aan > Modjo-Pahit. Het wordt gerekend tot Malajoe, het gebied, dat tegen het einde van de periode van > Singhasari, nog in de regeeringsjaren van Krtanagara, onder Javaansche controle was gekomen (-> Panialajoe). Onder de regeering van Adityawarman schijnt het centrum van het rijk Malajoe verplaatst te zijn geworden naar het hart der Padangsche Bovenlanden, en zoo wordt Menangkabau, vermoedelijk reeds spoedig na 1400 van Java onafhankelijk, de opvolger van het oude Malajoe. Volgens het bericht van De Brito van 1614 was het in dat jaar nog heidensch, doch stond het onder invloed van Mohamm. kustlanden; de bekeering tot den Islam zal in 16e eeuw gesteld mogen worden. Of de koningcn van Menangkabau steeds tot de dynastie van Adityawarman behoord hebben, is niet bekend. Naar verluidt, was hun macht, die tot een einde kwam in den tijd van den ■> Padri-oorlog, beperkt als gevolg van de kracht der familieorganisatie. Mcnangkabansch, een Indonesische taal, die zeer nauw verwant is aan het Maleisch, maar minder verinternationaliseerd is en minder vervlakt; zij wordt gesproken door do Menangkabauers. De belangrijke M. literatuur heeft minder belangstelling getrokken dan zij verdient. J. L. van der Toorn schreef een M. woordenboek (Den Haag 1891) en een spraak- kunst (ibid. 1899); in het laatstgenoemde boek vindt men de M. literatuur vermeld, waarbij later nog eenige uitgaven van het Bureau voor de Volkslectuur gekomen zijn, o.a. het belangrijke Moestiko Adat Alam Menangkabau (= De parel der M. adat). Men schrijft ook wel Minangkabau. Berg. — O t ö’ Mcnangkabau-instituut, in 1917 opgericht instituut ter bestudeering van de land- en volkenkunde van de Menangkabausche landen, residentie Sumatra’s Westkust, en op dezelfde wijze als het Bali-instituut en andere instituten verbonden aan het > Koloniaal Instituut te Amsterdam. Menant, Joac h i m, Fransch Assyrioloog. * 16 April 1820 te Cherbourg, f 23 Aug. 1899 te Parijs. M. was jurist, hield zich sedert 1869 bezig met Assyriologie, eerst met het schrift, dan met de grammaire, vervolgens met de kunst (vooral de zegelcylinders). Hij was een der eerste Assyriologen, die de Assyrische wetten bestudeerde, waartoe zijn juridische opleiding hem bijzondere vaardigheid gaf. M. is degene, die in Frankrijk aan de wetensch. bestudeering der Assyriologie den eersten stoot gegeven heeft. Werken: o.a. Les Ecritures cunéiformes (Parijs 1860) ; Exposé des éléments de la Grammaire assyrienne (Parijs 1868); Manuel de la langue assyrienne (Parijs 1880) ; Annales des Rois d’Assyrie (Parijs 1874) ; Les Pierres gravées de la Haute Asie (Parijs 1883-’B6) ; Documents juridiques (Parijs 1877). Alfrink. Menapiërs, Belgische stam, oorspr. wonend tusschen Rijn, Waal en Schelde, in 66 v. Chr. door de Usipeten en Tenkteren over de Maas teruggedrongen. Lit.: Holmes, Caesar’s Conquest of Gaul (21911, 449 vlg.). Ménard, 1° Hugues, Fransch Benedictijn der Congregatie van S. Maurus. * 1585 te Parijs, f 21 Jan. 1644 aldaar. Bekend om zijn strengen levenswandel en om zijn geleerdheid, vnl. op het gebied der Christelijke Oudheid. Voorn, werken: Concordantia Reguiarum; en uitgaven van het Sacramentarium Gregorianum, en van den brief van Pseudo-Barnabas. – L i t.: Martène, Hist. de la Congr. de S. Maur. 2° Louis Nicolas, Fransch dichter van heidensche, stoïcijnsche en pessimistische verzen; „I’Hellène du Pamasse” genoemd; knap essayist; ook uitvinder van het Collodium. * 19 Oct. 1822 te Parijs, f 12 Febr. 1901 aldaar. Op het eind van zijn leven gaf hij al zijn verzen opnieuw in phonetisch schrift uit. L i t.: F. Desonay, Le rêve hellénique chez les poètes parnassiens (1928) ; H. Peyre, L. M. (1932). Mena y Medrano, Pedro, Spaansch beeldhouwer. Gedoopt 20 Aug. 1628 te Granada, f 13 Oct. 1688 te Malaga. Leerling van Alonso Cano. M.’s bekendste werken, zooals de H. Franciscus (kathedraal te Toledo) en de pathetische H. Magdalena (Prado te Madrid), worden gekarakteriseerd door een zeer diepe religieuze expressie en een krachtig realisme in den vorm. Door hun felheid openbaren zij een meer waarachtige emotie dan de slappe Klassicistische kunst van M.’s tijdgenooten. Tijdens M.’s leven werden reeds de door hem geschapen typen van heiligen veel nagevolgd. Korevaar-Hesseling. Meneken, Henry Louis, Amer. criticus. * 12 Sept. 1880 te Baltimore (Maryland). Litterair criticus, 1924-’35 redacteur van de American Mercury. De critieken van M. zijn niet alleen lit. critieken; hij beoordeelt en veroordeelt doorgaans het geheele maatschappelijk leven in Amerika, den gemiddelden burger, zooals die in de romans van Lewis „Babbitt” e.a. geteekend wordt, de wijze van zaken doen, de democratie, de vrouwen, de letterkundigen en de letterk. critiek. Zijn „Prejudices” zijn vaak inderdaad vooroordeelen, niet alleen verkeerd, maar ook gevaarlijk; daartegenover staat echter, dat zijn blik voor misstanden zeer helder is, en dat hij, ondanks overdrijving en een niets ontziende vrijmoedigheid, toch naar de waarheid tracht, hoe vaak deze wordt voorbijgeschoten; zijn werk eischt groote voorzichtigheid. Voorn, werken: G. B. Shaw (1905); The Philosophy of F. Nietzsche (1908); A Book of Prefaces (1917); In Defense of Woman (1918); Prejudices (1919-’27); James Branch Cabell (1927). J. Panhuijsen. Menco, abt van Wittewierum. * 1213, f 1275/6. Hij schreef een betrouwbare kloosterkroniek over de jaren 1237 tot 1273, zich aansluitend bij het werk van zijn voorganger E mo. Behalve voor de geschiedenis van het klooster heeft de kroniek ook voor die van de Groninger Ommelanden groote beteekenis. Zij werd uitgegeven in verband met die van Emo, door H. O. Feith en G. Acker Stratingh in Werken Hist. Gen. (N.R. 4) en door L. Weiland in Mon. Germ. Hist. Script. (XXIII, 623). L i t.: A. W. Wijbrands, De abdij Bloemhof te Wittewierum in de dertiende eeuw, in Verh. Kon. Akad. Atd. Letterk. (XV 1883); J. Romein, Gesoh. van de Noord-Ned. Geschiedschrijving in de M. E. (1932, 65). Post. Mcndel, 1° Alexander, Ned. financier van Oostenrijksch-Joodsche afkomst. Oprichter van de Alg. Maatschappij voor Handel en Nijverheid (1863). Deze bankinstelling, gebaseerd op de Crédit-mobiliergedachte (> Bank, sub II1°) wilde het achterlijke Ned. bedrijfsleven stimuleeren en werd als zoodanig stichtster o.a. van de Mij. tot Exploitatie der Staatsspoorwegen. Bij deze en andere pogingen speelden enkele Joodsche financiers een belangrijke rol, behalve Mendel o.a. nog A. C. Wertheim en dr. S. Sarphati. In 1864 reeds geraakte de Alg. Mij. in moeilijkheden, welke nog bezworen konden worden, o.m. door het ingrijpen van den Belg. financier Langrand-Dumonceau, den „bankgoochelaar”. De groote financieele crisis van 1866 gaf ten slotte den genadeslag. De bank moest liquideeren (de afwikkeling was pas in 1877 voltooid). Dat ook de dochterinstellingen in 1866 bezweken, kon nauwelijks voorkomen worden; zoo moest het Rijk de Mij. tot Exploit. der Staatsspoorwegen met een voorschot op de been houden. Tijdens de crisis verliet M. het land. L i t. : Hirschfeld, Het ontstaan v. h. mod. bankwezen in Ned. (1922); De Vries, Tien jaren gesch. v. h. Ned. Bankwezen en de Ned. conjunctuur, 1866-1876 (1922); Quack, Herinneringen (1915). Verberne. AAbuuuviiugi/u yxyxu / . ro# isof rc/o« 2° G r e g o r, Augustijn en Oostenrijksch botanicus; kundig experimentator en groot natuurvorscher. * 22 Juli 1822 te Heinzendorf bij Odrau, f 6 Jan. 1884 te Brünn. Maakte zijn gymnasiale studies te Troppau en Olmütz, trad in 1843 in het Augustijnenklooster St. Thomas en werd in 1846 priester gewijd. Na enkele jaren zielzorg te hebben waargenomen, ging hij naar de univ. te Weenen, waar hij zich volgens eigen keuze op mathematica, physica en biologie toelegde. Een diploma heeft hij echter zich niet weten te verwerven. Als leeraar aan de Oberrealschule te Brünn doceerde hij vooral physica. Onderwijl nam hij in den kloostertuin bastaardeeringsproeven, waarvan hij de resultaten publiceerde in Verhandlungen Naturforsch. Vereins Brünn, nl. Versuche über Pflanzen-Hybriden (1866), en Ueber einige aus kunstlicher Befruchtung gewonnene Hieracium-Bastarde (1869). Uit een brief- wisseling met den botanicus Nageli is gebleken, dat M. meer dan 10 000 bastaardeeringsproeven heeft genomen. Nageli noch andere tijdgenooten blijken de groote beteekenis van M.’s resultaten begrepen te hebben; M. was zijn tijd ver vooruit. In 1868 gekozen tot abt, was M. genoodzaakt, vooral wegens moeilijkheden met de regeering over de wet van 1874, zijn proefnemingen te staken. Ook op zijn gezondheid hadden deze strubbelingen met de regeering een nadeeligen invloed: in 1884 maakte een hartkwaal een einde aan zijn leven. Zijn geschriften geraakten spoedig in vergetelheid, totdat zij in 1900 door drie botanici, nl. Correns, Tsjermak en den Nederlander Hugo de Vries, onafhankelijk van elkaar opnieuw werden ontdekt. Sindsdien is M.’s naam beroemd geworden en zijn zijn wetensch. verdiensten naar voren geschoven (zie onderstaand art. Mendelisme). Op het kloosterplein te Brünn staat een standbeeld van Mendel. Willems. Gregor Mendel. Mendelisme of bijzondere erfelijkheidsleer is deze tak van de genetica, die de > erfelijkheid van de tegenstelbare of oppositieve eigenschappen tot voorwerp van zijn studie neemt. Nemen wij aan, dat een soort samengesteld is uit een groep individuen, wier geheel van niet tegenstelbare of inoppositieve kenmerken een gegeven organisatietype bepaalt, dan is het eigen domein van het M. beperkt tot het onderzoek van de overervingswijze der oppositieve eigenschappen, die het organisatietype van de soort onaangeroerd laten, doch de samenstellende individuen van de soort in een groot aantal ondergroepen, rassen of variëteiten kunnen verdeelen. Uit de kruising van twee individuen van dezelfde soort ontstaat een > bastaard, wiens erfelijk gedrag, dank zij de geniale ontdekking van Gregor Mendel, thans volgens algemeen geldende wetten kan worden onderzocht (bastaardeeringsleer). De door Mendel gevonden wetten gelden dus alleen voor de erfelijke raskenmerken, niet voor de soorteigenschappen en zeker niet voor de toevallige kwantitatieve verschillen, die van de uitwendige groeivoorwaarden afhankelijk zijn en tot het gebied van de > modificatie behooren. Mendel experimenteerde met de erwt (Pisum); het is echter eenvoudiger de splitsingswetten te verklaren aan de hand van voorbeelden, waar het verschijnsel van de > xenie onbesproken kan blijven. Bij de gewone tarwe (Triticum vulgare) kunnen wij ons twee rassen indenken, die alleen van elkaar verschillen door de kleur van de korrel; wij nemen verder aan, dat het eene ras roode korrels voortbrengt, omdat het in zijn gameten of voortplantingscellen een factor of gen bezit voor de roode korrelkleur; het tweede ras heeft witte korrels, omdat de factor voor roode kleur niet in zijn gameten aanwezig is. Deze > erffactoren of genen, die, alleen of gecombineerd, voor het optreden van een bepaalde eigenschap verantwoordelijk zijn, stelt men in de moderne genetica door vaste symbolen voor; men kan deze echter door willekeurige letters vervangen. Stellen wij den factor voor rood in de vrouwelijke gameet van de roode tarwe voor door A, en wordt deze eicel bevrucht door een stuifmeelkorrel, eveneens met A, dan ontstaat uit deze bevruchte eicel of zygote een tarweplant, wier cellen alle AA bevatten. Deze plant is zuiver of homozygoot voor rood en geeft uitsluitend roode tarwekorrels, die op haar beurt door zelfbevruchting nooit andere dan roode korrels kunnen geven. Het ontbreken van den factor A stelt men voor door a; de •> erfformule van een tarweplant, zuiver voor de witte korrel, is dus aa. Wil men uit beide rassen als parentale typen (P,) een bastaard kweeken, dan moet men zijn toevlucht nemen tot > castratie van bijv. een bloem van de witte aa-plant. Hiervoor neemt men, een paar dagen vóór de rijpheid der stuifmeelkorrels, de helmhokjes uit de te castreeren bloem weg en bestrooit den vrouwelijken stempel met stuifmeel van de roode AAplant. Uit de bevruchting van de a-eicel door de A-stuifmeelkorrel ontwikkelt een Aa-embryo met den aanleg rood. De korrel, die men een paar maanden later oogst, is nog zuiver wit, doch binnen in de zaadvliezen (zaadhuid en vruchtwand) zit het embryo met bastaardnatuur. Het volgend jaar rijpen op de plant, die zich uit deze bastaardkorrel ontwikkelt, uitsluitend roode bastaardkorrels Aa. Had men, in plaats van óén bloem, een willekeurig aantal witte bloemen gecastreerd en met A-stuifmeelkorrels bestoven, dan zouden alle daaruit ontwikkelde bastaardplanten roode korrels gegeven hebben. Al deze bastaardplanten en roode Aa-korrels vormen samen de > F,-generatie (eerste geslacht of eerste filiatie). Alle F,-individuen uit de kruising van homozygote ouders zijn steeds gelijkvormig. Hoewel deze Fj-korrels slechts eenmaal den factor A bevatten, zijn zij even rood als de zuiver roode AA-korrels; hun genotype (erfformule) is verschillend, doch zij hebben hetzelfde phaenotype of denzelfden verschijningsvorm. De factoren A en a van de twee tegenstelbare eigenschappen rood en wit vormen een allelomorph paar; de roode kleur noemt men dominant of overheerschend en de witte recessief of terugwijkend. De kruising tusschen soorten kan, in sommige gevallen, aanleiding zijn voor het tot stand komen van > constante bastaarden; dit is echter nooit het geval voor rassenhybriden. De roode bastaardkorrels geven inderdaad het volgend jaar, in de F2-generatie, op 100 nakomelingen 75 planten met roode korrels en 26 met witte of de theoretische verhouding 3 rood: 1 wit. De 25 % witte F2-planten geven in de 3e generatie uitsluitend witte korrels; van de 75 % roode geven 25 uitsluitend roode nakomelingen, terwijl 60 opnieuw splitsen in 76 % roode en 25 % witte, zooals uit onderstaand schema blijkt. Deze getallenverhouding in de splitsende F2-generatie, 3 rood ; 1 wit of 1 AA : 2 Aa : 1 aa, kan de hoofdwet van het M. genoemd worden. Zij is gesteund op het gedrag der chromosomen tijdens de > reductiedeeling en kan als volgt verklaard worden. De bastaard Aa vormt theoretisch evenveel eicellen met A als met a en zooveel stuifmeelkorrels met A als met a. De mogelijke bevruchtingskansen worden aangegeven door volgend combinatieschema. Stuifmeelkorrels Niet steeds is een eigenschap volledig domineerend over de andere. Kruist men een wit Andalusisch hoen met een zwarten haan, dan zijn alle Fj-dieren blauw. Dezen nieuwen vorm noemt men dan een tusschenvor m. Deze heterozygote tusschenvorm kan natuurlijk nooit zuiver worden gekweekt, is dus niet te fixeeren. In dit type van > intermediaire overerving hebben de homozygote en heterozygote individuen niet enkel een verschillend genotype, doch ook een verschillend phaenotype. De bastaarden uit een kruising van twee individuen, die slechts voor één tegenstelbaar kenmerk verschillen, noemt men monohybriden; in geval van twee verschilkenmerken verkrijgt men dihy b r ide n. Homozygote kortharige, zwarte cavia’s verschillen van langharige, witte, doordat zij twee erffactoren meer bezitten: een factor A, voor de zwarte kleur, en een factor B, die het haar kort houdt. De F,-generatie uit die kruising is uitsluitend samengesteld uit kortharige, zwarte dieren, terwijl men in de F 2, op 16 individuen, volgende getallenverhouding verkrijgt: 9 zwarte kortharige : 3 zwarte langharige : 3 witte kortharige : 1 wit langharig. De verklaring van deze dissociatieformule wordt eenvoudig, wanneer men de erfelijke samenstelling der kiemhelften nagaat. De zwarte, kortharige cavia’s hebben als erfformule AABB, de witte, langharige bezitten geen van beide factoren; hun erfformule is aabb. Aangezien elk ouderdier tijdens de reductiedeeling het aantal chromosomen, en mede de erffactoren, tot de helft herleidt, ontwikkelen zich de Fx-bastaarden uit een eicel met de factoren A en B, bevrucht door een spermatozoë met de factoren aen b; de reciproke kruising geeft hetzelfde resultaat, zoodat de erfformule der Fj-diercn steeds is Aaßb. Tijdens de rijpheidsdeelingen vormen deze dihybriden vier soorten van kiemcellen: AB, Ab, aB en ab. Dit geeft het volgende combinatieschema; A B A b a B a b (J, A B AA BB zw. kort h. AA Bb zw. kort h. Aa BB zw. kort h. Aa Bb zw. kort h. A b AA Bb zw. kort h. AA bb zw. lang h. Aa Bb zw. kort h. Aa bb zw. lang h. a B Aa BB zw. kort h. Aa Bb zw. kort h. aa BB wit kort h. aa Bb wit kort h. a b ? Aa Bb zw. kort h. Aa bb zw. lang h. aa Bb wit kort h. aa bb wit lang h. Wij verkrijgen dus; 9 dieren met A en B (zwart, kortharig) 3 „ „ Aen b (zwart, langharig) 3 „ „ aen B (wit, kortharig) 1 dier „ aen b (wit, langharig) Een dihybride vormt dus 4 soorten van gameten, wat 16 verbindingskansen geeft; er zijn 4 phaenotypen, waaronder 2 nieuwe vormen. Een trihybride geeft 23 = 8 soorten van gameten met (23)2 =64 mogelijke combinaties, gegroepeerd in 8 phaenotypen, waaronder 6 nieuwe vormen. Een polyhybride (n verschilkenmerken) vormt 2n soorten van gameten met (2n)3 verbindingskansen. Uit een hybride voor 15 factoren kunnen dus reeds 216 —2= 32 766 nieuwe rassen ontstaan. Door > bastaardanalyse of door > eigenschapsanalyse kan men nagaan in hoeveel tegenstelbare factoren twee individuen van dezelfde soort verschillen. In vele gevallen doen zich echter verwikkelingen voor, doordat de eigenschappen van verschillende factoren afhangen of op bepaalde wijze gekoppeld zijn. De erffactoren kunnen inderdaad op zoodanige wijze samenwerken, dat een bepaalde eigenschap door de aanwezigheid van twee, drie of meer > cumulatieve polymere factoren sterker tot uiting komt. Al naar gelang de wijze, waarop die polymere factoren zich uiten, verkrijgt men eigenaardige afwijkingen van de gewone splitsingsformules (> ïransgressieteelt). Voor een aantal andere afwijkingen van het gewone splitsingsschema heeft het Neo-Mendelisme eveneens de juiste verklaring gevonden, o.a. voor de > epistasie en de > cryptomerie. Mendel had van de door hem gevonden splitsingswetten wel is waar een juiste verklaring gegeven, doch hij vermoedde toen nog niet het bestaan van de chromosomen, zoodat hij niet weten kon, dat de erffactoren in deze kernlissen berusten en zich tijdens de reductiedeeling met deze laatste over de te vormen gameten verdeelen. Zoodra het aantal in het experiment betrokken factoren dat der chromosomenparen van de soort overtreft, gaan niet meer alle erffactoren onafhankelijk van elkaar op de nakomelingen over; twee of meer liggen dan samen in hetzelfde chromosoom, zoodat tusschen de betrokken eigenschappen een > koppeling ontstaat, die volgens de > chromosomentheorie alleen door > crossing-over verbroken kan worden. In dit geval wijken de bekomen splitsingsformules geheel af van die, welke voor het M. karakteristiek zijn. De bastaardeeringsmogelijkheid is niet begrensd tot individuen van eenzelfde soort, d.w.z. tot rassen of variëteiten, die in een aantal tegenstelbare, mendelende eigenschappen verschillen; zij bestaat eveneens tusschen sommige soorten en geslachten, wier niet tegenstelbare eigenschappen echter niet volgens de wetten van het Mendelisme overerven (> Soortbastaarden). Li t. : G. Mendel, Versuche über Pflanzenhybriden (1866 en 1870, in Oswald’s Klassiker der exakten Wissenschaft, nr. 121); W. Bateson, Mendel’s Principles of heredity (1902 ; het eerste samenvattend werk over M.); R. Goldschmidt, Einführung in die Vererbungswissenschaft (61928); E. Baur, Einführung in die Yererbungslehre (’-n1930); E. Guyénot, L’Hérédité (21931) ; M. J. Sirks, Handhoek der algemeene Erfelijkheidsleer (21933); M. Caullery, Les eonceptions modernes de I’hérédaté (1935). Dumon. Mendelejew, Dmitrij Iwanowitsj, Russ. scheikundige. * 7 Febr. 1834 te Tobolsk, f 2 Febr. 1907 te St. Petersburg. In 1863 hoogleeraar aan de polytechnische school, in 1866 aan de univ. te St. Petersburg en sedert 1893 directeur van het laboratorium voor maten en gewichten aldaar. Beroemd door de in 1869 door hem en in 1870 door Lothar Meyer, onafhankelijk van elkaar, gedane ontdekking van de wet der periodiciteit en de opstelling van het > periodiek systeem der elementen. De elementen zijn hierin gerangschikt naar opklimmend atoomgewicht en verdeeld in 8 groepen, waarin zekere analogieën periodiek terugkeeren. In het periodiek systeem van M. bleven eenige plaatsen onbezet. Hij verklaarde dit, door het aannemen van nog onbekende elementen, waarvan hij het atoomgewicht en de eigenschappen voorspelde. De sinds dien tijd nieuw ontdekte elementen, zooals het gallium, skandium en germanium, hebben zijn opvattingen bevestigd. Hoogeveen. Mendclisme, Mendelsche wetten, ■> Mendel (s.v.). Mendelsohn, Eri c h, architect. * 21 Maart 1887 te Allenstein (Oost-Pruisen). M. bouwde vele moderne werken, w.o. de Einsteintoren (zie de afb. in kol. 46 in dl. X) te Potsdam; verder vele warenhuizen, fabrieken, kantoorgebouwen, enz. L i t. : tijdschrift Wendingen {Oct. 1920). Mendelssohn, Mos e s, Duitsch wijsgeer der Verlichting, auto-didact. * 1729 te Dessau, f 1786 te Berlijn. M. is de voornaamste vertegenwoordiger van de „populaire wijsbegeerte” der 18e eeuw, die tusschen empirisme en rationalisme het midden tracht te houden, en zich tot taak stelt, buiten allen positieven godsdienst om, op grond van eenige natuurlijke waarheden, als het bestaan van God en de onsterfelijkheid der ziel, het menschelijk geluk te bevorderen. L i t.: F. Sassen, Geseb. v. d. Nieuwere Wijsb. tot Kant (1933). F. Sassen. Mendelssolm-Bartholdy, Felix Jacob Ludwig, componist; kleinzoon van den philosoof Moses Mendelssohn. * 3 Febr. 1809 te Hamburg, f 4 Nov. 1847 te Leipzig. Zijn muzikale opleiding ontving M. van L.Berger(piano), W.Hennig(viool) en Zelter (theorie en compositie). Reeds in 1826 schreef hij de ouverture Sommernachtstraum, een van zijn beste werken; een jaar later zijn eenige opera; Hochzeit des Camacho, die slechts een matig succes had. M. maakte vele reizen (Zwitserland, Engeland, Italië), die van invloed zijn geweest op zijn composities. In 1829 bracht hij Mattheus-passion van Bach weder tot uitvoering in Berlijn. 1833-’35 stedelijk Musikdirektor te Dusseldorf; daarna directeur der Gewandhausconcerten te Leipzig, waar hij in 1843 het beroemde conservatorium stichtte. Wat den vorm betreft, houdt hij nog vast aan de klassieken. Wel overheerscht bij hem de werking der details; daarom ligt zijn kracht in kleinere werken. Zijn werk voor klavier, Lieder ohne Worte, is van waarde als een der eerste eendeelige Mendelssohn-Bartholdy. klavierstukken. Zijn muziek heeft in het algemeen een week karakter en is soms zelfs sentimenteel. Werken: Ouvertures : o.a. Hebriden, Meeresstille und glückliche Fahrt; muziek bij Antigone ; Die erste Walpurgisnacht; Athalia; 5 symphonieën, o. w. de symphonie-cantate Lobgesang en de Schotsche, Ital. en Reformatie-symphonieën; vioolconcert (e moll); klavier- en enscmblewerken ; orgelwerken; de oratoria Paulus en Elias ; koorwerken ; liederen. Voor uitvoerige opsomming zie Riemann’s Musiklexikon. L i t.: M.’s brieven, uitg. d. Paul M. (71899) ; C. Bellaigue, M. (1907) ; Dahms, M. (1919) ; Mensel, Die Familie M. (1932). Piscaer. Mendel tulp, vroege, hoogstengelige tulp, welke aanmerkelijke waarde bezit voor de bloemtrekkerij. De M. zijn in den handel gebracht door het kweekershuis Krelage te Haarlem. Mendcrez, > Maeander. Mendes-antiloop (Addax nasomaculatus Blainv.), een soort van de fam. der runderen, leeft in N. Afrika, soms in de dorste streken. De m., 2 ra lang en 1 m hoog, bezit schroefvormig gewonden, lange horens; voor de basis der horens staat een kuif en aan den hals hangen lange manen. Zij is geelachtig wit van kleur met bruinen kop, in het koele jaargetijde grijs. Een schuw dier, dat veel vervolgd wordt. Keer. iVlcndcs da Costa, Jozef, beeldhouwer. * 4 Nov. 1864 te Amsterdam. Leerling van de Rijkskunstnijverheidsschool, heeft verder zich-zelf gevormd. M. is een zeer sprekend voorbeeld van de tendenz tot vergeestelijking en styleering, welke een gedeelte van de Ned. beeldende kunst, ook van de beeldhouwkunst, in de negentiger jaren is gaan vertoonen. Zijn werk sluit zich aan bij de kunst van Derkinderen, Thom Prikker, R. N. Roland Holst e.a. Hij bedwong de emotie en zocht blijvender, meer algemeene vormen dan die welke het oog met directheid waarneemt. Details vielen (na de aanvangsperiode, waarin zijn geestige kleinplastiek en dierfiguren ontstonden) weg en de voorstelling werd opgebouwd uit groote, breede vlakken. De expressies werden verinnerlijkt. Geen wonder, dat men M. uitkoos voor het vervaardigen van zgn. bouwbeeldhouwwerk, bijv. aan het gebouw van de Verzekeringsmij. „Utrecht” te Amsterdam en in de kamers van den effecten- en graanhandel in de Beurs te Amsterdam. Verder zijn zeer bekend zijn groote groep „Liefde” (verzameling Kröller), zijn monument voor generaal De Wit, dat voor president Steijn, de stéle voor Heijermans in het Leidsche Boschje te Amsterdam, zijn Vincent van Gogh (met het onderschrift „Mijn God, moet het?”) en zijn Spinozabeeld. Engelman. Mcndieanten, ander woord voor leden van > bedelorden. Mendip Hills, heuvelreeks in het Eng. graafschap Somersetshire (XII 464 E 6), Z.0.-N.W. gericht en in het W. eindigend bij het Kanaal van Bristol. Hoogste top Black Down (320 m). Hoofdzakelijk kalksteen uit het Carboon-tijdperk. Mendizabal, don Juan Alvarez y, Spaansch staatsman en financier, van Joodsche afkomst. * 25 Febr. 1790 te Cadiz, f 3 Nov. 1863 te Madrid. Hij steunde de Spaansche revolutie van 1820 met kapitalen, die hij in Engeland leende. In Juni 1836 werd hij min. van Financiën in het ministerie Toreno, en eenige maanden later eerste minister. Hij hief de kloosters op en verkocht hun goederen. Daar hij er echter niet in slaagde den burgeroorlog te eindigen en de Sp. financiën te herstellen, moest hij in Mei 1836 zijn ontslag nemen. Nog eenige malen was hij min. van Financiën en hij oefende nog veel invloed op het politieke leven van Spanje uit als leider der liberale partij. Bousse Mcndoet, Javaansch dorp, iets ten Z.W. van > Moentilan, in de afd. Kedoe (Midden-Java); zonder eenige econ. beteekenis. Het is de tweede missiestatie van Java; in 1899 gesticht. Te M. werd evenals te Moentilan van den beginne af alle aandacht besteed aan het onderwijs. Begonnen werd met een kweekschool; kort daarna werd een bijzonder gesubsidieerde Javanenschool aan de missie overgedragen, terwijl in de omgeving allengs meerdere scholen werden geopend. In 1903 wordt te M. een kerkje ingezegend. De Franciscanessen van Heijthuizen openden in 1908 een school met internaat voor Jav. meisjes en een kliniek. M. is thans speciaal middelpunt van het missieonderwijs voor Jav. meisjes. In 1913 werd een kweekschool voor Jav. hulponderwijzeressen geopend en in 1916 een kweekschool voor Jav. onderwijzeressen, de eerste inrichting van dien aard in Ned.-Indië. Nadien zijn nog diverse scholen geopend of in hun program gewijzigd, zoodat M. thans telt de volgende missiescholen voor meisjes: Mulo-school met voorklas, Holl.-Inlandsche school, huishoudschool, normaalleergang, opleiding voor volksonderwijzeressen, volksen vervolgschool voor meisjes, van welke scholen de leerlingen zijn gehuisvest in twee internaten. Met de schooltjes, vanuit M. in zijn omgeving gesticht, samen, worden deze inrichtingen bezocht door 700 leerlingen. Meerdere Jav. meisjes traden in het klooster. In de nabijheid van Boroboedoer gelegen, maakte M. deel uit van een van de grootste en belangrijkste heiligdommen van het oude Midden-Java. Men vindt er nog thans den prachtigen Tjendi Mendoet, met een geweldig groot en indrukwekkend Boeddha-beeld. L i t.: A. J. van Aernsbergen S.J., Chron. overzicht v. d. werkzaamheid der Jezuïeten in de Missie van N.0.1. (1934) ; Deus providebit, Gedenkboek der congreg. van Heythuysen (1935) ; H. J. M. Koch, Korte schets der Javamissie (1925) ; St. Claverbond; De Kath. Missie in Ned. 0.1. (jaarboek 1934-'35). Brokx. Mendonk, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, aan de Moervaart, ten N.O. van Gent; opp. 629 ha, ca. 400 inw. (Kath.); landbouw. De naamsafleiding is onzeker. In de oorkonden van de St. Pietersabdij wordt M. in 694 vermeld als „Medmedung”, later „Memmedung” en „Mendunc” ( Middendonk; donk in het midden van andere?). Blancqmerl. Mcndoza, 1° provincie in West-Argentinië (II 808 C 3); opp. 148 783 km2, ca. 445 500 inw.; bestaat in het W. uit bergland (Andes-gebergte) en in het O. uit een zandige vlakte met de Salinas; dit gebied behoort tot de groote inzinking, waarin dan ook de meeste rivieren der provincie uitloopen. De voornaamste rivier van beteekenis is de Rio Grande. Hoofdmiddel van bestaan is landbouw (irrigatie); verder ooft- en wijnbouw en veeteelt. De uitbreiding der spoorwegen komt de ontwikkeling ervan meer en meer ten goede. 2° Gelijknamige hoofdstad, gelegen aan de Rio Mendoza (II 808 C 2), 751 m boven zeeniveau; ruim 80 000 inw. Zeer voorname handelsplaats. Zuylen. Mendoza, 1° (Mendoca) Bernardino de, Spaansch generaal, gezant en geschiedschrijver. Van de Spanjaarden, die de gebeurtenissen in de Ned. tusschen 1667 en 1576 hebben beschreven, is hij de beste door zijn Comentarios de lo sucedido in los Payses Baxos (Fr. vert. in 1691 en 1860). Deels was M. ooggetuige van wat hij verhaalt, deels ontleent hij zijn berichten aan ooggetuigen. Bentivoglio, Strada, Grotius en Thuanus hebben hem veel gebruikt. In een ander geschrift Theorica y Practica de guerra behandelt hij de geheele krijgskunst. J. D. M. Cornélissen. 2° Dieeo Hurtado de, > Hurtado. U U * » UI u u UVI, – „Ui™, Menclaus, in de Gr. m y t h. zoon van Atreus, jongere broeder van Agamemnon, koning van Sparta, echtgenoot van de door Paris geschaakte Helena. Hij trekt mede op tegen Troje en verricht in den Trojaanschen oorlog vele heldendaden. Hij overwint Paris en beschermt het lijk van Patroclus. Acht jaar na den val van Troje bereikt hij met Helena zijn vaderstad. In Florence: beeldengroep van M. en den gedooden Patroclus. Weijermans. Menclaus, Joodsch hoogepriester ten tijde van Antiochus IV, die zijn waardigheid door omkooperij verkreeg en voor zijn bloeddorst en roofzucht misbruikte (2 Mac. 4.25). Menelaus van Alexandrië, Grieksch wiskundige en astronoom, ca. 100 na Chr., schrijver van vsch. (verloren gegane) werken over wiskunde en hydrostatica en van een in Arab. vertaling bewaard gebleven werk Sphaerica, over bolmeetkunde, waarin de grondslag van de sphaerische trigonometrie gelegd wordt. De zoogenaamde Stelling van M. is Propositie I van Boek 111. Dijksterhuis. Stelling van Menelaus (meet k.). Snijdt een rechte de zijden BC, AC en AB van driehoek ABC resp. in A', B' en C', dan is (C'A ; C'B) x (A'B : A'C) x (B'C : B'A) = -fl.Hierinisbijv. A'B : A'C negatief te rekenen, ais A' op BC zelf ligt, anders nnsitief. v. Knl. Menelik 11, keizer van A b e s s i n i ë (1889- 1913), de redder van de Ethiopische onafhankelijkheid in 1896. * 1844 ia Sjoa, f 22 Dec. 1913 te Addis Abeba. M. werd met de hulp van de Italianen op den troon geplaatst en erkende feitelijk hun protectoraat dooi het verdrag van Uccialli (Oetsjali) (1889). In 1895 echter zegde hij datzelfde verdrag op en toen de Ital. naar de wapens grepen, versloeg hij hen bij Adoea (1 Maart 1896). M. veroverde later de landschappen Kaffa en Galla Borana en voerde enkele hervormingen door, bijv. instelling vaneen ministerraad. V. Moutte. Menéndez Pidal, R a m ó n, stichter van de moderne Spaansche philologie. * 13 Maart 1869 te La Coruna. In 1899 prof. in Madrid, richtte in 1914 de Revista de Filologia Espanola op, waarvan hij nog altijd de leider is. Leider van het Centro de Estudios Historicos te Madrid. Werken: Cantar de Mio Cid (3 dln. 1908-’13); Origines del espanol (1926); La leyenda de los Infantes de Lara (1896) ; Manuel elemental de gramatica historica espanola (51925) ; El idioma espanol en sus primeros tiempos (1927) ; La Espana del Cid (I 1929); Roncesvalles (1917); Historia de Espana (met vele medewerkers, 16 dln. 1936). Volledige bibliogr. in Homenaje a M.P. (3 dln. 1925). Weijnen. Menelaus met het lijk van Patroclus. Menéndez y Pelayo, Marcelino, grootmeester der Spaansche litteraire critiek. * 3 Nov. 1856 te Santander, f 19 Mei 1912 aldaar. Studeerde humaniora, en daarna philosophie en letteren aan de univ. van Barcelona, Valladolid en Madrid. Studeerde vervolgens in de bibliotheken, o.a. te Lissabon, Rome, Florence, Milaan, Parijs, in België en Nederland. Van 1877 tot 1897 prof. aan de univ. te Madrid; in 1898 directeur van de Nationale Bibliotheek. Groot philosoof en criticus (in Los heterodoxos, en Las ideas estéticas), onovertroffen polemicus, universeel historicus, die de litteraire (vooral klassieke) historie van Spanje geheel vernieuwd heeft. Zijn stijl munt uit door correctheid en is van natuurlijke klaarheid. > Bonilla classificeert M.’s werken: a) critieken en litt. historie; b) critisch-philosophische werken; c) klassieke eruditie; d) dichtwerken. L i t.: A. Bonilla, La representación de M. yP. (1912); A. Gonzilez Blanco, M.M.y P. (1912) ;M. Garcia Romcro, Apuntes para la biografla de D. M. M. yP. (1879); Epistolario de Valera yM. P. (1930). Borst. Mcnenius, Agrippa, Rom. consul (503 v. Chr.), zou in 494 v. Chr. de verzoening tusschen Patriciërs en Plebejers bewerkt hebben door in een toespraak de bekende fabel van den strijd tusschen maag en ledematen te memoreeren. Menes, volgens > Manetho en Herodotus de eerste pharao van de eerste dynastie, die Beneden-Egypte bij Boven-Egypte voegde en zoo de stichter werd van het oude Egypt. rijk, 62 jaar regeerde en na de droogmaking van het moerassige gebied aldaar > Memphis stichtte (als grensvesting tegen de Delta). Dit alles is, voor zoover controleerbaar, in hoofdzaak juist. Ed. Meyer stelt zijn regeering ong. 3300 v. Chr. Zijn hoofdstad was > This. Zijn graf is gevonden bij > Negade. M. heeft zijn macht tot zelfs buiten Egypte uitgebreid. Bent. Meneses, Francisco Xavier de, Portug. dichter. * 1673, f 1743. Hij is een typische figuur in de Portug. letterkunde der 18e eeuw, een pai-staander bij de verdediging van het zuiver Portugeesch. Zijn best bekende werk is de Henriqueida (1741), een episch gedicht op de verovering van Portugal door graaf Hendrik in 12 lange cantos. Terlingen. Méncstrel, > Minstreel. Stelling van Menelaus. Mcnezes, Alex i u s, Augustijn. * 26 Jan. 1656 te Lissabon, f 2 Mei 1617 te Madrid. Aartsbisschop van Goa en primaat van Indië bracht hij de ïhomas-Christenen der Malabarkust tot onderwerping aan de Kerk (vgl. ■> Malabar, sub Christendom aan de kust van M.), zond Augustijner-missionarissen naar Perzië, Armenië en Georgië en was gedurende drie jaren ’s konings stadhouder en vice-stadhouder in Indië. Naar zijn vaderland teruggeroepen, werd hij daar in 1612 aartsbisschop van Braga, in 1614 onderkoning van Portugal, in 1616 kanselier van koning Philips 111. L i t.: Ossinger, Bibl. Aug. (580-583); Lanteri, Postr. saec. sex Rel. Aug. (11, 211-213); Lex. f. Theol. u. Kirche (VII, 84-85). Claesen. Mengelberg, l°Friedrich Wilhelm, kerkschilder en beeldhouwer; vader van 2°, 3° en 4°. * 18 Oct. 1837 uit Prot. ouders te Keulen, f 6 Febr. 1919 te Utrecht. Opgeleid in de teekenschool van zijn grootvader Aegidius, op 18-jarigen leeftijd Katholiek geworden, werkzaam te Keulen en te Aken, sinds 1869 te Utrecht gevestigd. Hij voorzag talrijke kerken van neo-Gotische altaren, beelden, kruiswegen en wandschilderingen. Veel werk van hem is aanwezig in de kathedraal te Utrecht, de kerk te Jutphaas, het groot-seminarie te Rijsenburg, het college Huize Katwijk te Den Haag, enz. M. maakte het monument voor Thomas a Kempis in Zwolle en bleef ook in het Rijnland werkzaam (o.a. bronzen deuren van het Westportaal en kruisweg van den dom te Keulen). Hij was beter beeldhouwer (voor zoover hij eigenhandig boetseerde) dan schilder, en een zeer productief talent. Zijn groot assimilatie-vermogen maakte hem een ideaal medewerker volgens de beginselen van Van Heukelum, maar zijn Duitschen aard verloochende hij niet. L i t.: Gerard Brom, Herleving v. d. kerkel. kunst in Kath. Ned. (blz. 262-269) ; Zeitschr. I. Christliohe Kunst (11, 111, IV 1899 vlg.). Nieuwenhuis. 2° H an s, kerkelijk kunstenaar; jongste zoon van I°. * 3 Febr. 1884 te Utrecht. Kreeg zijn opleiding op het atelier van zijn vader, bleef daar werkzaam en zet het thans voort. 3° (Jozef) Willem, dirigent; zoon van I°. * 28 Maart 1871 te Utrecht. Leerling van Wüllner, Seiss en Jensen aan het conservatorium te Keulen. Reeds op 20-jarigen leeftijd directeur van het stedelijk orkest te Luzern, kwam in 1896 naar Amsterdam als plaatsvervanger van Willem Kes, den dirigent van het Concertgebouworkest, dat onder zijn leiding tot een der beste orkesten der wereld uitgroeide en dat in vsch. steden buiten Nederland, o.a. Bergen, Brussel, Keulen en Fanjs ware tnonuen vierde. In 1898 werd hij directeur van het koor der Mij. tot Bevordering der Toonkunst, afd. Amsterdam. In 1907 wisselde hij de leiding van het Concertgebouworkest af met die van de „Museumkonzerte” en van de „Cacilienverein” te Frankfort a. d. M. In 1912 werd hij dirigent der Londensche Queens Hall concerten. Sedert 1921 was hij naast Toscanini vast verbonden aan het National Symphony Orchestra in New York. Als pianist en componist deed M. ook van zich spreken. De Columbia Univ. te New York benoemde hem in 1928 tot doctor h. c., terwijl hij aan de univ. te Utrecht tot bijzonder hoogleeraar benoemd werd (1935). M.’s levenswerk is het propageeren van het oeuvre van Gustav Mahler. Zoo werden in 1920 alle werken van dezen meester uitgevoerd en werd Amsterdam „de” Mahlerstad (vgl. Rudolf Mengelberg, Das Mahlerfest in Amsterdam, 1920). L i t.: Mengelberg-gedenkboek (ter gelegenheid v. h. 25-jarig jubileum als dirig. v. h. Conoertgeb., 1920); A. v. d. Boer, De psychologische beteekenis van M. als dirigent (1925); E. R. Sollett, W, M. (Eng., 1930; Ned. 1931). Koole. 4° 011 o, glazenier; oudste zoon van I°. *26 Juli 1867 te Burtscheid bij Aken, f 10 Dec. 1924 te Utrecht. Ontving zijn opleiding op het atelier van zijn vader en legde zich naast zijn werkzaamheden daar vooral op het glas toe. Maakte ramen voor vele Kath. kerken, en in Duitschland voor den dom te Paderbom. Het gedenkraam in de Nieuwe Kerk te Amsterdam ter gelegenheid van de kroning van koningin Wilhelmina is door hem ontworpen. Atelier 1896 te Rijsenburg, 1908 te Utrecht, 1924 door zijn oudsten zoon Willem overgeplaatst naar Zeist. Nieuwenhuis. 5° R u d o If, componist; neef van 3°. * 2 Febr. 1892 te Krefeld. Studeerde te Leipzig muziekgeschiedenis, o.a. bij Hugo Riemann en promoveerde in 1915 op een proefschrift over den Ital. componist Ristori. Als componist schrijft M. in een neo-romantischen stijl, hier en daar onder invloed van Strauss en vooral Mahler, wier compositietechniek hij als weinigen kent. Voorn, werken: Symphonisohe Elegie (1922); Weinlese (cantate 1928); Missa pro Face (1932); een vioolconcert (1930); Salve Regina (voor sopraan en orkest, 1934); Hymne op Amatelredam (voor koor en orkest, 1934, misschien wel M.’s sterkste uiting.) Reeser. Mengelingen voor Roomsch Catholyken, tijdschrift, van 1807 tot waarschijnlijk in 1818 verschenen. De voornaamste medewerkers waren J. H. Lexius, J. W. A. Muller en J. M. Schrant. Le Sage ten Broek heeft dit tijdschrift meermalen om zijn inbond bestreden. Lit. ; A. Flament, Kath. Periodieken (Het Kath. Ned. 1813-1913, II). fa Haas. Mengen, Melanesische stam op Nieuw-Brittannië (vroeger Nieuw-Pommeren); > Oceanië. Menger, 1° Ant o n, Oostenrijksch jurist en socioloog; broer van 2°. * 12 Sept. 1841 te Maniow (Galicië), f 6 Febr. 1906 te Rome. Verdedigde het socialisme, maar was tegenstander van het historisch materialisme. Werken: Recht auf den vollen Arbeitsertrag (1886) ; Bürgerl. Recht u. die besitzlosen Klassen (1890); Die sozialen Aufgaben der Rechtswissenschalt (1895); Neue Staatslehre (1903); Neue Sittenlehre (1905); Volkspolitik (1906). _ o , 2° Kar 1, economist; broer van I°. * 23 Febr. 1840 te Neu-Sandez (Galicië), f 26 Febr. 1921 te Weenen. Met Gossen was hij de stichter der Oostenrijksche School om op te komen tegen de overdrijvingen der Historische School, die van een theoretisch-deductieve methode niet weten wilde. Bij zijn theoretische beschouwingen neemt hij het egoïsme als uitgangspunt, ofschoon hij toegeeft, dat in het werkelijke leven het egoïsme niet de cenige drijfveer is en derhalve de daaruit afgeleide wetten geen volledige toepassing vinden; hij is voorstander der grenswaardeleer. Werken: Grundsatze der Yolkswirtschaftslehre (1871); Untersuchungen über die Methode der Sozialwissenschaft (1883); Die Irrthümer des Historismus in der deutschen Nationalökonomie (1884). Li t. : Perlmutter, Karl M. und die österr. Schule der Nationalökonomie (1902). Borrel. J. Willem Mengelberg. Menggala, onderafd. met gelijknamige hoofdplaats der afd. Teloekbetoeng in de res. Lampongsche Districten (Sumatra); ca. 34 000 inw., w.o. eenige Europeanen en Chineezen. Teloekbetoeng gaat door zijn betere ligging vooruit ten koste van Menggala. Mcnggebod, een crisismaatregel in Ned. tot steun aan den landbouw. Geldt t.a.v. tarwe en boter. De Tarwewet 1931 legt alle Ned. maal.bedrijven de verplichting op, de door hen te vermalen broodtarwe zoodanig te mengen, dat daarin een bepaald (oorspr. 20 %, geleidelijk aan verhoogd tot maximaal 35 %) percentage („maalpercentage”) inheemsche tarwe voorkomt, welke tegen een vastgestelden prijs moet betrokken worden. Om het teveel aan boter weg te werken, werd bij de Crisiszuivelwet van 1932 de margarine-industrie gedwongen, een zeker kwantum (oorspr. 25 %, later verhoogd tot 40 %, om bij toenemenden export geleidelijk weer te worden verlaagd tot 15 %) boter, te betrekken tegen een bepaalden prijs, onder de margarine te mengen. Dewez. in België werd een gelijksoortige maatregel getroffen t.o.v. de tarwe. Het ministerieel besluit van 25 Sept. 1932 bepaalt, dat 10 % inlandsche tarwe in het gemaal moet vermengd worden; later werd dit procent opgevoerd tot 20. r “rc“ ■ Menjjhers, Cornelis (ook Comelis van Zantvliet), Augustijn, kroniekschrijver. * Te Zantvliet, f 1461 (?). Vooral bekend door zijn kroniek over de wereldgeschiedenis, waarvan het deel vanaf 1430 bij Martène en Durand gepubliceerd is. L i t.: De Seyn, Dict. Biogr. Menghin, Oswa 1 d, Oostenrijksch praehistoricus. * 18 April 1888 to Meran; sedert 1918 prof. te Weenen. Maakte zich vooral verdienstelijk door zijn werk Die Weltgeschichte der Steinzeit (1931), waarin hij de cultunrkringenleer ook op de praehistorie toepaste. Mengingscalorimeter, Mcngingsmethode, > Calorimetrie (1°). Menging «veelhoek, Mengingstabel (land b.). Ter besparing van tijd en arbeid en soms mede ter voorkoming van het lastige stuiven verdient het dikwijls aanbeveling bepaalde kunstmeststoffen gemengd uit te strooien. Niet alle meststoffen mogen echter met elkaar gemengd worden, aangezien dan verliezen zouden kunnen optreden of andere bezwaren zouden kunnen ontstaan. Door de namen der meststoffen bij de punten van een veelhoek te schrijven, en de hoeken onderling door lijnen van bepaalde dikte te verbinden, kon de landbouwer vlug aflezen welke meststoffen wel, welke niet en welke alleen onder bepaalde omstandigheden gemengd mochten worden. De groote toename van het aantal meststoffen maakt den mengingsvcelhoek niet meer overzichtelijk, daarom wordt nu de mengingstabel gebruikt, waaruit eveneens vlug is af te lezen, welke meststoffen al dan niet gemengd mogen worden. Dewez. Mcngkristal, homogeen kristal, bestaande uit twee of meer stoffen; het is te beschouwen als een gekristalliseerde vaste oplossing. Chemisch zeer verwante verbindingen kunnen dikwijls onderling m. vormen, zooals bijv. de halogeenverbindingen der alkali-metalen, de carbonaten van tweewaardige metalen als calcium en magnesium. In het algemeen zijn deze verbindingen dan ook isomorph, d.w.z. zij bezitten dezelfde kristalstructuur. Een m. van MgCOa en CaC03 ontstaat bijv. door in het MgC03-kristal de Mg-atomen gedeeltelijk (en geheel willekeurig) te vervangen door Ca-atomen. Bij andere, niet isomorphe verbindingen is deze wederzijdsche substitutie slechts ten deele mogelijk ; zij zijn dan niet volkomen mengbaar. M. spelen in de metallographie en in de mineralogie een belangrijke rol. A. Claassen. Mengoei, voormalig landschap op Bali, residentie Bali en Lombok, Ned.-Indië (111 657 C 2), in 1891 veroverd en tusschen de omliggende rijkjes verdeeld, welke zelf later werden onderworpen, zoodat het thans tot het rechtstreeks bestuurde gebied behoort, administratief tot de afd. Zuid-Bali. Olthof. Mcngoldus, andere naamvoor den H. > Meingold. Mengs, Raphael, schilder. * 22 Maart 1728 te Aussig (Bohemen), f 29 Juni 1779 te Rome, atwhar hij vroeg in de leer kwam. In 1744 te Dresden, waar hij op 16-jarigen leeftijd al voortreffelijke portretten schilderde, wat ook later zijn sterkste kant zou blijken te zijn. Hij copieerde Raffael, van wien hij sterke invloeden onderging, welke hij in groote fresco ’s ten toon spreidde. In 1761 vertrok hij naar Madrid in dienst van den koning van Spanje en voerde er vele werken uit. Schretlen. L i t.: W. Lüdecke, in Rep. f. Kunstwiss. (1917). —~ r ■ -- ■ \ Mengsel (s ch e i k.) noemt men een stof, die uit meer dan één element of verbinding is gevormd, zonder dat deze onderling een chemische reactie hebben aangegaan. Een duidelijk voorbeeld vormt buskruit, dat een m. is van zwavel, houtskool en salpeter en dat in vele en belangrijke punten alle eigenschappen van de drie bestanddeelen bezit, omdat deze in mengsels behouden blijven. Als regel kan men dan ook een m. scheiden met mechanische middelen, zooals zeven, behandelen met oplosmiddelen, uitzoeken onder een loupe, slibben enz. Een m. behoeft geen constante samenstelling te bezitten. Zoo kunnen in twee soorten buskruit de hoeveelheden salpeter, zwavel en houtskool belangrijk verschillen. Het verschil tusschen een m. en een > chemische verbinding is echter niet altijd even scherp. Hoogeveen. Voor alkoelende mengsels zie > Cryohydratische temperatuur. Zie ook > Koeltechniek (1°). Mengtalen (amalgameerende talen is een verouderde naam). Terwijl Max Müller het er nog voor hield, dat er geen eigenlijke m. waren, heeft Hugo Schuchardt sedertdien bewezen, dat zoo goed als alle talen m. zijn, en dat de taalvermenging en de taalverwantschap slechts in graad van elkander verschillen. Alleen wilde Antoine Meillet deze taalvermenging tot de leenwoorden beperken, en is hij tot het eind van zijn leven alle morphologische menginvloeden blijven ontkennen. De onderzoekingen echter van Meillet’s eigen leerlingen hebben in de laatste jaren verschillende onafwijsbare voorbeelden van morphologische taalvermenging aan het licht gebracht. Natuurlijk ontleent men woorden en termen gemakkelijker dan afleidingselementen en vervoegings- of verbuigingsvormen en regels, maar dit komt ten slotte bij een langdurig contact tusschen twee talen altijd en overal voor. Denk bijv. aan de Ned. woorden met Fransche, Latijnsche, of Grieksche voor- en achtervoegsels, als : zangster, lezeres, blindeeren, tuigage, studentikoos, her-nieuwen, enz. Het aan Duitschland ontleende achtervoegsel -isch in Indisch, nieuw-modisch spreekt misschien nog duidelijker. En verder heeft het Westvlaamsche dialect een accusativus van het mannelijk en vrouwelijk betrekkelijk voornaamwoord di e aan het Fransch ontleend, door het Fransche qu e tegenover qu i in dat te vertalen (bijvoorbeeld in zinnen : De man, dat ik zag, tegenover: De man, die mij zag), enz. De meervouds-s in het Nederlandsch is slechts voor een klein deel Germaansch en voor het grootste deel: Fransch-Romaansch. Hieruit rijst nu echter pas de mogelijkheid, om met Schuchardt de taalvermenging slechts in graad te doen verschillen van taalverwantschap. Zoo is bijv. het Engelsch zeker verwant met het Nederlandsch en Friesch, maar volgens de oudere theorie sinds de Normandische overheersching slechts gemengd met het Fransch. Schuchardt zegt: Neen, het is ook met het Fransch verwant, maar slechts in minderen graad, dan met het Nederlandsch en Friesch. Immers de aan het Fransch ontleende elementen en vormen spelen een evidente en vaak beslissende rol in de Fransch-Romaansche taalgeschiedenis. Zoo is het ook met het Middeleeuwsoh Latijn en Italiaansoh in het Albaneesch. Zoo stammen bijv. het Hittietisch en het Grieksoh niet slechts van het Indogermaansch, maar blijkens hun woordenschat en vele on-Indogermaansche vormen tevens van een Klein-Aziatische taal af. Zoo stamt het Armenisch zeker zoowel van het Indogermaansch als van een Kaukasische Kharthwel-taal af. Zie > Genealogische verwantschap. Jac.v.Ginneken. Meng-tse, Chineesoh wijsgeer, in het Westen bekend als Menzius, verspreidde de leer van Confucius. * 372 v. Chr., f 289 v. Chr. L i t.: Yuan, La philosophie morale et politique de Mencius (1927); H. Hackmann, Chineesche Wijsgeeren (I 1930). ~. , Mengvoeder, > Voedermiddelen. Mcngwals gebruikt men o.a. in fabrieken, die rubber verwerken. De plantagerubber, welke in vellen wordt aangevoerd, moet met verschillende producten, zooals zwavel, versnellers, vulmiddelen, kleurgevende en andere stoffen, worden gemengd. Hiertoe worden de vellen eenigen tijd tusschen twee walsrollen gerold, waardoor een plastische massa wordt gevormd. De genoemde stoffen worden daarna eveneens op de wals gebracht, waarna het uitrollen zoo lang wordt voortgezet, tot deze zich homogeen met de rubber hebben gemengd. Hoogeveen. m v – – 4- /Iwn cl 1 \m 1 u flTYll*. ff 11 Meng warmte, de warmte, die yrrj komt bij het mengen van twee stoffen, zooals bijv. sterk zwavelzuur en water. De m. kan ook negatief zijn, dit is het geval, wanneer bij menging afkoeling ontstaat. Menhir (<( Bretonsche men = steen ; hir = groot), hoog oprijzende, ongehouwen steen, gewoonlijk 4 o 6 m hoog, soms nog merkelijk hooger zooals bijv. die te Locmariaquer: 20,5 m. In Bretagne wordt hij dikwijls aangetroffen, samen met de overblijfselen van een dolmen en een cromlech, waaruit blijkt dat de m. uit denzelfden tijd dateert als deze prehistorische monumenten. Elders is de m. niet altijd als praehistorisch te beschouwen. Of hij aan den godenof doodencultus gewijd was of als grenspaal, gedenk- steen of wegwijzer diende, is twijfelachtig. Zijn bestemming was trouwens niet overal dezelfde. OlciumiiiQ i'iuwii vuu “ In Frankrijk zijn enkele menhirbeelden gevonden uit den Steentijd. Het zijn ongeveer manshooge steenen, die oogen en neus hebben, halsbanden en dikwijls ook onbeholpen in reliëf uitgevoerde armen en beenen. Zie ook ■> Megalithische cultuur en -> Masseben. R• De Maeyer. L i t.; Déohelette, Manuel d’Archéologie Préhistorique, Celtique et Gallo-Romaine (I Parijs 1908) ; Oetobon, Statues-Menhira, Stéles gravées, Dalles sculptées (Parijs 1931); Jung, Mannus (XVII 1925, 1 vlg.). Menidi (Menidion), Attisch dorp ten N. van Athene, ca. 3 600 inw.; bezit een koepelgraf uit het Myceensohe tijdperk. Menie. Deze oranje-roode pigmentkleur was reeds in de vroege Oudheid bekend, maar werd niet scherp van vermiljoen onderscheiden. Is scheikundig gesproken hooger geoxydeerd loodoxyde (Pb3o4), dat in samenstelling tusschen loodglit (PbO) en loodperoxyde (Pbo2) in ligt. Het wordt verkregen door loodoxyde of loodwit aan de lucht te verhitten, waardoor het zuurstof opneemt. Gebruik vnl. als roestwerende grondverf op ijzer. Evenals alle loodverven is m. vergiftig; men moet er daarom, vooral in drogen toestand, voorzichtig mee omgaan. Zernike. Menièresche ziekte. Door den Franschen arts Menière (1799-1862) werd erop gewezen, dat een aandoening van het labyrinth van het oor, vooral als deze eenzijdig is, gepaard gaat met aanvallen van bewusteloosheid, die beginnen met duizeligheid. Vaak gaat de aanval gepaard met braken en soms met manege-beweging, of misselijkheid, die soms uren lang kan blijven bestaan. De aanvallen kunnen soms met intervallen van weken en maanden, soms ook dagelijks optreden. De lijder is vaak doof en heeft veel last van oorsuizen. Er komen echter ook hierop zeer veel lijkende storingen voor bij neurasthenie en hysterie zonder dat organische aandoeningen hiervoor aansprakelijk gesteld kunnen worden. Is de patiënt geheel doof geworden, dan houden de aanvallen vaak op; derhalve heeft men gepoogd door chinine of doorsnijding van de zieke zenuw en vooral door labyrinthotomie de M. z. tot genezing te brengen. Klessens. Meniezwammetje (Nectria cinnabarina), een zakzwammetje van de fam. der Hypocreaceeën; is met kleine, roode vruchtlichaampjes op doode takken te vinden. Bij verwonding van takken dringen de sporen in het levende hout en woekeren daarin, totdat het af sterft. Meningen heeten de vliezen, die de hersenen omhullen; ontsteking der m., met als gevolg de beruchte nekkramp of meningitis, kan door tuberculose-bacillen of andere bacteriën, met name ook door de epidemisch voorkomende meningococcus intracellularis van Weichselbaum veroorzaakt worden. > Hersenen. Klessens. Onderschrilt van de tegenoverliggende plaat Mensen. I. Inwendige organen van de voorzijde gezien, na verwijdering van borst- en buikwand. 1 – luchtpijp ; 2 longen ; 3 = hart; 4 = lichaamsslagader; 5 – middenrif; 6 = maag; 7 – twaaUvingenge darm , 8 ; lever 9 = dunne darm ;10 = bünde darm ;11 = wormvormig aanhangsel; 12 = dikke darm, 13 – milt, 14 groot net; 15 = urinebiaas. , „„ „„„„imorino- v.» npnicre nnnervlakkie'er gelegen 11. Dieper gelegen inwendige organen van de voorzijde gezien, na verwijdering van gL'!^ organen. » = luchtpijp; b = longen ; c – lichaamsslagader ; d = bmkslagader ; e = okdarm , f – twaall vingerige darm ; g = alvleeschklicr ; h = nieren ; i – bijnieren; k = unneleiders ; m – milt. MENSCH Meningitis, > Nekkramp. Meningoccle, een uitpuiling van de hersen-, resp. mggemergvliezen ; bij uitpuilen uit de schedelholte spreekt men van encephalocele, bij uitpuilen uit het ruggemergskanaal van spina bifida. Meningococcus (diplococcus intracellulairs meningitidis van Weichelsbaum), microörganisme van ongeveer ronden vorm, steeds met tweeën bij elkaar liggend, die samen een koffieboonvorm vertoonen ; gramnegatief (> Gram-kleuring); wordt gemakkelijk door de witte bloedlichaampjes opgenomen. M. is de verwekker van de meningitis cerebrospinalis epidemica (epidemische hersenvliesontsteking, epidemische nekkramp). Een enkele maal wordt er ook een algemeene infectieziekte door veroorzaakt. Wyers. Meniscus (<( Grieksch: meniskos = maantje), 1° (n a t u u r k.) gebogen vorm, dien het vrije oppervlak van een vloeistof (of het grensvlak tusschen twee vloeistoffen) in een nauwe buis vertoont. Deze afwijking van den normalen, horizontalen vorm is het resultaat van de werking der oppervlaktespanning (grensvlakspanning) en der adhaesie van de vloeistof aan den wand der buis. > Capillariteit. De Black. 2° (D ie r k.). Kraakbeenschijf in het kniegewricht, liggend op het gewrichtsvlak van de tibia, aan zijn omtrek bevestigd aan de kapsels van het kniegewricht en de gewrichtsbanden; de m. steunt de gewrichtsbanden bij excessieve bewegingen op zij en schijnt te werken als een buffer. Bij te groot geweld kan de m. worden afgescheurd, meestal aan den binnenkant. Dit gaat gepaard met plaatselijke drukpijn, vochtuitstorting in het gewricht en soms met inklemmingsverschijnselen, waarbij het onmogelijk is het gewricht te buigen of te strekken. Ten onrechte noemt men deze verwonding meniscusluxatie, het is meestal een afscheuring. Lukt het niet met rust de afscheuring tot genezing te brengen, dan moet de m. operatief verwijderd worden. Krdel ujjciawci vciwijueiu w urnen. Kre/ceL. Menispermum, een plantengeslacht van de familie der Menispermaceeën, komt met verschillende soorten in Azië en N. Amerika voor. Als sierplanten worden gekweekt M. canadense, waarvan de bladeren 5- tot 7-lobbig zijn, en M. dahuricum met 3-lobbige bladeren. M cajun, > Benzoë. Menjou, Adol p h e, Amer. filmacteur van Fransche origine, bekend om zijn beschaafde allure. Een zijner belangrijkste rollen speelde hij in Chaplin’s film „A woman of Paris”. Mcanaisianismc, invloed van Lamennais. > Lamennais. Mennas, Heilige, meest vereerde volksheilige van Egypte. Naar de legende werd hij omstreeks 295 gemarteld. Hij schijnt in Egypte te zijn geboren. Soldaat geworden in het Romeinsche leger, verliet hij dit ten gevolge van de decreten van Diocletianus en Maxentius en leefde als kluizenaar bij Kotyaeon. Hier zou hij in het circus zijn geloof in Christus hebben beleden en door den prefect Pyrrhus zijn gemarteld en onthoofd. Hij wordt vereerd als patroon der kooplieden en gewoonlijk voorgesteld in gebed tusschen twee knielende kameelen, soms ook als soldaat te paard. Zijn vereering heeft vooral in de 4e eeuw in Egypte buitengewonen opgang gemaakt. Tusschen Alexandrië en het Natrondal ontstond een geheele stad van kerken, heiligdommen, herbergen, kloosters en begraafplaatsen, St. Mennasstad (Karm Aboe Mina) genaamd, XVII. i« waarmede heiligdommen als Santiago de Compostella of Lourdes eenigszins te vergelijken zijn. De stad werd in de 8e en 9e eeuw geheel verwoest. Het is thans nog een uitgebreide ruïnenstad, die vnl. door 0. M. Kaufmann ontdekt en uitgegraven is (1905-’O7). Voornaamste monument is de basiliek door keizer Arcadius gebouwd, aansluitend aan de oudere grafkerk van St. Mennas. L i t. : Analecta 8011. (1884, 258-270 ; 1910, 117-149); E. A. Wallis Budge, Texts relating to St. M. of Egypt (Londen 1909); C. M. Kaufmann, Die Ausgrabung der Mennasheiligtümer (Kairo 1906-’10); id., Die M.-Stadt und das National-heiligtum der urohristl. Agypter (Leipzig 1910); id., Die heilige Stadt der Wüste (Kempten 1924 :. 'Rrandstmn.l Rent,. omnasmaj aera. Mcnnekcns, Je f, Vlaamsch schrijver. * 16 Dec. 1877 te Herentals. Werkte mee aan het tschr. Van Nu en Straks; schreef veel voor kinderen; zeer ijverig op stuk van bestuurswetenschap en taal en vooral voor het na-oorlogsche Landjuweel. Veel van zijn stukken ontstaan als zangspel, naderhand voor tooneel omgewerkt als sprookje. Frissche, zuivere taal en dialoog ; spel en fantasie; correcte metriek. Werken: o.a. Een Kroon (1906); Mariolijn (1930, voor tooneel 1935); Het Ganzenhoedstcrken (1935); De Kon. Albert-instelling: het Landjuweel (1934); Cinderella (1931; voor tooneel 1936). A. De Maeyer. Mennisten, andere naam voor > Doopsgezinden. Zie ook > Menno Simonsz. Mennistcn-leugcn. De naam Mennist bleef lang een meer speciale aanduiding van de „fijnen”. Een halve waarheid noemt men vaak een Mennisten-leugen of Mennisten-waarheid. Deze uitdrukking ontstond naar aanleiding van Menno Simonsz’ theologisch dispuut met Marten Micron in 1534 te Wismar, waar de eerste meer dan eenmaal op een leugen betrapt werd. De naam wordt bij voorkeur gegeven aan een fijne, vrome leugen, gelijk men ook een fijne, vrome list een Mcnnistcn-strcck noemt. L i t.: J. H. Gerretsen, Micronius (1895, 48); K. Pos, Het Menniste-zusje, Ned. Arch. v. Kcrkgcsch. (dI.VII 1910,325-336). Lammertse. Mcnno Simousz, geestelijke vader der Mennis, ten of > Doopsgezinden. * Jan. 1496 te Witmarsumt 31 Jan. 1661 te Wüstenfelde bij Lübeck. Waarschijnlijk gevormd bij de Minderbroeders te Bolsward. „Het is geschiet Anno 1624 mijns ouderdoms2B jaren, dat ick my in mijns Vaders Dorp Pinningum genaemt in der Papen dienst begeven hadde”. Misschien is hij 26 Maart 1624 priester gewijd om zeven jaar later pas toorteWitmarsum te worden, Onder invloed van Melchior > Hoffmann gaat hij twijfelen aan de leer omtrent H. Mis en H. Doopsel. Hij sluit zich aan bij de Melchiorieten en wordt vóór 1636 gedoopt doorObbeFilips. Daarna pas verlaat hij zijn pastoraat, wordt overtuigd Menno Simonsz. chiliast, loochent de werkelijke menschwording van Christus, en wordt geestverwant van de Munsterschen, zonder evenwel tegelooven, dat Munster het nieuw-Jerusalem en Jan Beukelsz. de derde Davidwas. Inhet najaar van 1636 vlucht M. S., na door Obbe Filips tot „bisschop” gewijd te zijn, uit Witmarsum en zwerft in Ned. en nabij Emden. De excessen der Munsterschen heeft hij afgekeurd, al noemde hij deze menschen zijn „lieve broeders”. ~lieve uiucucia . „Menno stoelde met de Munsterschen op den eenen (anabaptistischen) wortel, maar hij behoorde tot een andere schakeering, die der stille doopers” (Knappert). M. S. nam een gematigd standpunt in tegenover het toepassen van den ban (excommunicatie) en daaraan hebben de Doopersche kringen hun behoud te danken. Werken: Dat Fundament der Christelijcker Leere door M. S. op dat alder oorrekste geschreven ende wtghegeven Anno 1539; Het gantsoh duydtlyck bewijs tegens Jan van Leiden (1535). —L i t.: S. Cramer, Herzog’s Real Encyolopaedie (XII, b.v.) ; G. E. Frerichs, M.’s taal, in Doopsgez. Bijdr. (45e jg. 1905, 72-111); K. Vos, M. S., in Tijdspiegel (1905, 95-99 en passim); M. van Rhijn, M. S., in Nieuwe Theol. Stud. (3e jg. 1920, 150-160); E. M. ten Cate, M. S., in Onze Eeuw (15e jg. 11, 268-285); G. E. Frerichs, Wanneer heeft M. voor het eerst van den hejaardendoop gehoord, in Doopsgez. Bijdr. (52e jg. 1912, 1-13); S. Cramer, M.’s leven, ibid. (54e jg. 1914, 1-29). Lammertse. Mennonieten, andere naam voor > Doopsgezinden. _ n Meno (Ital.)i muziekterm voor „minder”. Menochius, Joannes, Jezuïet, exegeet. * 1576 te Pavia, f 4 Febr. 1665 te Rome. Hij bekleedde vsch. ambten in zijn orde. Zijn voornaamste exegetisch werk, „Brevis explicatie” werd ontelbare malen herdrukt. _ Werken o. a.: Brevis explicatie sensus litterairs S. Scripturae optimus quibusque auctoribus per epitomen coUecta (1630); De re publica Hebraeorum libri octo (1648). . Menologium (Gr. mènologion, < mèn = maand, legein = verzamelen), benaming, in het Oosten vnl. voor bundels uitvoerige heiligenlevens, gerangschikt naar maand- en dagorde; in het Westen voor in dezelfde orde gerangschikte levensbeschrijvingen van overleden leden van kloostergemeenten, bestemd om op de verjaardagen van hun overlijden voorgelezen te worden in de kapittelzaal of in den refter. Meerdere van deze werden later gedrukt en ontvingen een plaats onder de documenten der geschiedenis. > Martyrologium; Synaxarion. Louwerse. Menomini- Indianen, stam der > Indianen van Noord-Amerika, Noord-Oostergebied, in het N. van Wisconsin; behoort tot de Centraal-Algonkinstammen. Meno mosso (Ital.), muziekterm voor „minder bewogen”. Menorea, andere spelling voor > Minorca. Mensa (Lat., = tafel), naam ook in het Gr. (trapeza) voor het Christelijk altaar wegens zijn oorspr. tafel vorm. In het Westen ging hij spoedig over op het blad ervan, waarvan het voorschrift dan luidde, dat het zou zijn: uit een enkelen steen, rustend en bevestigd op steunen (> Stipes). In het Oosten daarentegen verdrong de naam trapeza geleidelijk alle andere. Louwerse. ■m m .1. A \ T : „V, .. nl. .\II /rri a liiorirAAf rif» Mcnsch. A) Lichaamsbouw (zie hiervoor de plaat tegenover kolom 479 en 480). In lichamelijk opzicht is de mensch niet af te scheiden van de dierenwereld en behoort als zoodanig tot de groep der zoogdieren. Met deze heeft de m. niet alleen het algemeene schema van bouw en verrichting gemeen, maar bovendien vertoonen de afzonderlijke organen een ver gaande overeenkomst. De geestelijke meerderwaardigheid van den m. is zóó sterk uitgesproken, dat zij ook in lichamelijk opzicht de bijz. eigenschappen heeft beïnvloed, waardoor de m. zich het meest van de dieren onderscheidt. Op de eerste plaats moeten hier de hersenen vermeld worden, waarvan speciaal de schors dergroote hersenen een ontwikkeling heeft, die bij geen enkel dier aanwezig is. Zoowel de grootte als het aantal zgn. windingen zijn een maatstaf voor de opvallende geestelijke verrichtingen, waartoe de m. in staat is. In verband hiermede heeft ook de menschelijke schedel talrijke verschilpunten met dien der dieren. De ruimte, die door de hersenen wordt ingenomen, is relatief zóó groot, dat zij boven de overige deelen (aangezicht, mond- en neusholte) aanzienlijk overweegt. Waarschijnlijk in verband met de spraak en de daarvoor benoodigde spieren heeft ook de kin van den m. een sterke ontwikkeling. Een tweede belangrijk verschilpunt met de dieren vormen de handen, die hij den m, zeer verfijnde en samengestelde werktuigen zijn. De opgerichte gang, waardoor alleen de onderste ledematen voor het dragen en voortbewegen van het lichaam zorgen, vereischt ook geheel andere statische verhoudingen dan die bij het dier voorkomen. In den bouw van de wervelkolom, van heup- en andere gewrichten, evenals in de plaats en bevestiging van verschillende organen komt dit verschil het sterkst tot uiting. Een korte bespreking van de ligging der voornaamste inwendige organen volgt hier aan de hand van de beide figuren t/o kol. 480. Achter den naam geplaatste cijfers verwijzen naar de eerste, en letters naar de tweede figuur. Op de eerste fig. zijn de organen afgebeeld, die het meest naar de buikzijde toe gelegen zijn. In de tweede fig. zijn de dieper gelegen organen aangeduid. In de borstholte bevinden zich op de eerste plaats de ademhalingsorganen. De door de luchtpijp (l,a) binnendringende lucht verdeelt zich over de beide longen (2,b), die een groot gedeelte van de borstholte vullen. Tussohen beide longen bevindt zich het hart (3). Hier komen de slagaderen, die het bloed van het hart naar de longen en de overige deelen van het lichaam brengen, en de aderen, die het bloed weer naar het hart terugvoeren, tezamen. De groote lichaamsslagader (4) loopt eerst naar boven, dan met een bocht naar achter en ten slotte naar beneden (c), om dan het middenrif (6) te passeeren, dat de borstholte van de buikholte scheidt, en als buikslagader (d) het bloed verder naar de onderste helft van het lichaam te brengen. In de buikholte liggen de organen der spijsvertering. De spijzen, die door den slokdarm (e) de borstholte gepasseerd zijn, komen hier in de maag (6) terecht. Hieraan sluit zich eerst de twaalfvingerige darm (7,f) aan. Hierin monden uit de afvoergangen van lever (8) en alvleeschklier (g). De spijzen komen dan door den dunnen darm (9), die een groot gedeelte van den inhoud van de buikholte opvult. De dunne darm mondt uit in den dikken darm, rechts onder m den buik, in het gedeelte, dat blinde darm (10) heet. Hieraan bevindt zich het wormvormig aanhangsel (11). De dikke darm loopt eerst naar boven (12). daarna van rechts naar links, om dan bij de milt (13,m) naar beneden te buigen en in den endeldarm te emdi- gen. Over de darmen heen ligt als een vlies het groote net (14). Dieper in den buik liggen de urinewegen. De beide nieren (h) liggen links en rechts van de wervelkolom, aan de bovenzijde grenzende aan de bijnieren (i). De urine wordt door de urineleiders (k) van de nieren naar de urineblaas (16) geleid, die onder in den buik is gelegen. Verdere bijzonderheden vindt men bij de vsch. organen afzonderlijk. Zie ook > Geslachtsorganen (sub 2°). Zie verder > Menschenrassen. Caslelein. Over den oorsprong van den mcnsch (anthropogenese) zie > Homo (sub C); vgl. ook > Afstammingsleer (beoordeeling der). Voor den palaeontologischen mensch, zie > Homo. Zie ook > Praehistorie. B) Van wijsgecrig standpunt beschouwd, is de m. een stoffelijk-geestelijk wezen (> Eenheid, sub Eenheid v. d. mensch). Dat behalve een stoffelijk element in den m. ook een geestelijk beginsel moet aanwezig zijn, kan onweerlegbaar worden aangetoond uit de onstoffelijke werkdadigheid van verstand en wil. •> Ziel (onstoffelijkheid der). Daar verder de verrichtingen van deze geestelijke vermogens op de allerinnigste wijze samenhangen met de lagere functies van het menschelijk samenstel, kunnen de bedoelde elementen (stof en geest) niet opgevat worden als twee afzonderlijke wezens, maar beide zijn slechts op-elkanderbetrokken deelen of beginselen van de ééne wezenheid mensch. De ware aard van deze samenstelling wordt ons slechts duidelijk door de Aristotelisch-Thomistische > stof-en-vormleer. Overeenkomstig deze leer is de menschelijke ziel het bepalend beginsel of de zelfstandigheidsvorm van een op haar afgestemde potentie of aanleg, de eerste stof. Daar de eerste stof een zuivere aanleg is, die slechts beperkingen aanbrengt in de quantitatieve orde, kan zij onmogelijk de reden zijn van een of andere zijnsvolmaaktheid als zoodanig. Deze laatste vindt haar oereigen bron in de menschelijke ziel en wordt, in zoover die volmaaktheid daarvoor vatbaar is, slechts quantitatief-beperkt door de eerste stof. Derhalve is de menschelijke ziel ook het bepalend beginsel van alle zgn. stoffelijke eigenschappen en verrichtingen van het menschelijk lichaam, zooals voeding, voortplanting, wasdom, enz. Elk ideëel en begrijpelijk element, dat in de genoemde verrichtingen aanwezig is, komt derhalve van de menschelijke ziel, en slechts hun quantitatieve zijde, in zoover deze een beperking insluit van het ideëele beginsel, moet op rekening gezet worden van de eerste stof. Datgene dus, wat men in het gewone spraakgebruik menschelijk lichaam noemt, is niet de materia prima alleen, maar de menschelijke wezenheid, stof en vorm dus, echter slechts in zoover deze wezenheid gekenmerkt is door eigenschappen, die ook bij de lagere, plantaardig-levende of levenlooze stoffen worden gevonden. Dat de menschelijke ziel, een geestelijk beginsel, tevens het bepalend princiep zou zijn van stoffelijke eigenschappen of verrichtingen, sluit geen tegenspraak in. Immers datgene, wat de zijnsvolmaaktheid van elk ding bepaalt, is een ideëel, dus onstoffelijk element. Alle dingen immers zijn evenzoovele „verwerkelijkingen” van de Scheppersgedachte. Juist daarom, maar daarom ook alleen zijn ze voor ons verstand toegankelijk. Behalve verrichtingen, die de menschelijke ziel in vereeniging met de eerste stof volvoert, zijn er andere, waarvan dit geestelijk beginsel alleen de bron is, nl. denken en willen. Ofschoon beide verrichtingen uiterlijk afhangen van de stof, zijn het naar wezen geestelijke dadigheden. Zooals echter de dadigheid of verrichting is, zoo is ook het wezen, waaruit die voortvloeit. Om deze reden is dan ook de menschelijke ziel, naar de inzichten van de Thomistische wijsbegeerte, een zelfstandigheidsvonn van een bijzondere soort. Terwijl de vormen van de lagere levende wezens en die der levenlooze dingen slechts kunnen bestaan in vereeniging met de op hen afgestemde eerste stof, is de menschelijke ziel, juist wijl ze een geestelijk beginsel is, vatbaar voor een bestaan buiten de eerste stof. Maar ook, wanneer haar deze wijze van bestaan wordt meegedeeld, blijft ze de betrekkingen behouden, die ze had ten opzichte van de eerste stof, waarvan ze als verwerkelijking of vorm eens werd geschapen. Wijl verder de menschelijke ziel geen samenstel meer is van zelfstandigheidsvorm en eerste stof, is ze onvergankelijk en werd eens met betrekking tot het stoffelijk beginsel, waarvan de ouders de bewerkers zijn, uit het niet door God zelf voortgebracht. Th. v. d. Bom. —— O O.IVI (/* IIV» C) Bovennatuurlijk. De mensch, geschapen als beeld Gods, was voorbestemd voor de eeuwige glorie on had daartoe de heiligmakende genade ontvangen, om die glorie te verdienen. Adam’s val beroofde niet alleen hemzelf daarvan, maar was tevens oorzaak, dat al zijn nakomelingen onderworpen werden aan de > erfzonde en daardoor eveneens van die genade en dat recht beroofd werden. Christus verdiende door zijn Lijden wederom voor allen de genade, welke echter niet meer aan de natuur geschonken wordt om evenals vóór den zondeval door de voortplanting te worden overgedragen, maar Hij stelde zijn Kerk in, die aan allen de genade brengen moest door middel van de Sacramenten. Die genade geneest den mensch van de zonde en verheft hem tot een bovennatuurlijken staat, waarin hij door God vrijgevig geschonken krachten (> deugden) heeft om niet slechts een natuurlijk geluk te bereiken, maar een bovennatuurlijk heil, waarop hij van nature geen recht heeft noch macht om het te verwerven. L i t.: E. v. Coppenolle, De Bovennatuurlijke mensch (1925). ti. d. Putte. Menschapen (Anthropomorphae), een fam. der apen (> Aap), levend in de oerwouden van Afrika en Indië. De gelijkenis met den mensch is, wat den schedel aangaat, vóór de geboorte het grootst. Bij den jongen m. is de schedel, evenals bij een kind, glad en rondachtig, het hersengedeelte is even groot of grooter dan het kaakgedeelte; dit laatste groeit echter steeds door, terwijl het hersengedeelte in groei achter blijft, zoodat bij den volwassen m. de gelijkenis met den menschelijken schedel verloren gaat, vooral nog doordat zich beenhammen achter en boven op den schedel ontwikkelen. De m. zijn vnl. planteneters, hoewel zij dierlijken kost niet versmaden. Onder de apen bestaat bij de m. alleen de gewoonte om slaapnesten te bouwen, d.w.z. ’s avonds uit afgebroken takken zich in de hoornen een zachte slaapplaats te vormen. Tot de m. behooren gorilla, chimpansee en orang-oetang. Keer. Menschelijke handeling. Niet iedere handeling van den mensch is een m.h. in den technischen zin des woords. Dat zijn alleen die handelingen, die eigen zijn aan den mensch naar zijn menschelijken aard. En daar het kenmerkende van den mensch gelegen is in de redelijkheid, is de m. h. een daad, die de mensch stelt krachtens zijn redelijken aard. Dat kan op verschillende wijzen het geval zijn. Zoo kan een handeling aan den redelijken aard van den mensch beantwoorden door het wezen der f handeling zelf. Bijv. redeneeren, lachen en a willen zijn handelingen, die, krachtens hun wezen \ zelf, alleen door den mensch kunnen gesteld worden; ze zijn uiteraard specifiek mensohelijk. Deze wijze van beschouwen isdezuiver-psychologische. UOöüIIUUV* CU 10 UD Zi IX X Y v/ 1 ~ J n Gewoonlijk wordt de term verstaan volgens de ethische of moreele wijze van beschouwen en beteekent dan: handeling, die specifiek menschelijk is volgens de wijze, waarop zij voortkomt van het handelend subject, wat hierin bestaat, dat de daad voortkomt uit den vrijen wil. In dezen zin is bijv. eten bij den mensch een m. h., indien en in zoover hij deze daad stelt met vrijen wil. De m. h., in ethisohen zin verstaan, valt samen niet alleen met de vr ij e handeling, maar ook met de toerekenbare daad of de daad, waarvoor de handelende persoon verantwoordelijk is, omdat een daad slechts kan toegerekend worden aan hem, die ze stelt met vrijen wil. Ook is de m. h. zakelijk hetzelfde als de zedel ij k e daad, omdat een daad slechts zedelijk (goed of slecht) kan zijn, indien en in zoover zij voortkomt uit den vrijen wil. In dezen zin is dan ook de m. h. het voorwerp der zedenleer. Uit het gezegde volgt, dat de factoren, die, bij een concrete daad, de vrijheid van den wil aantasten of geheel wegnemen, ook in dezelfde mate het karakter van m. h. in die daad aantasten of wegnemen, terwijl ze eveneens de zedelijkheid van de daad verminderen of te niet doen. Genoemd karakter wordt geheel weggenomen door onwetendheid (dwaling) en door uiterlijk physiek geweld. En verder zullen alle factoren, die in lichteren of sterkeren graad het actueele redelijke beraad belemmeren, ook in die zelfde mate de vrijwilligheid en het menschelijk karakter verkleinen of te niet doen; zoo vreesaanjaging, sterkere emoties van het zinnelijk begeervermogen (hartstochten), hypnotische toestanden, dwangvoorstellingen (idéés fixes), groote psychische vermoeidheid, hysterie, psychasthenie, krankzinnigheid. Moonen. Menschelijk opzicht of menschenvrees is een valsche vrees en schaamte voor het oordeel, den spot, het gepraat der mensohen, waardoor men zich van het goede laat afhouden of zich laat verleiden tot woorden en werken, die in strijd zijn met plicht en geweten. Niet zelden spelen aangeboren en zelfs abnormale vreesachtigheid en schuwheid een groote rol, maar het valt niet te ontkennen, dat ook m. o. uit af keurenswaardige zwakheid van karakter en lafheid, tot in de heiligste plichten toe, een al te algemeen verschijnsel is. Daarvan geldt het strenge woord van Christus: „wie zich schaamt over Mij en mijn over hem zal zich ook de Mensohenzoon schamen” (Lc.9.26; cfr. Mt.10.32; Mc.8.38). Het m. o. is een echt sociaal euvel, dat voor een goed deel verantwoordelijk is voor de ontkerstening der arbeidsmilieu’s, van het ontspannings- en gezelschapsleven en in het algemeen van heel het openbare leven. St. Thomas bemerkt zeer menschkundig, dat de wortel van het kwaad zit in de wereldschgezindheid, de ongeordende liefde en achting voor de wereld in den pejoratieven zin van Schrift en Christelijke traditie. Het m. o. moet bestreden worden door opvoeding tot mannelijke eerlijkheid, karaktersterkte, zelfvertrouwen, zelfstandigheid en vreeze Gods. 7 rm 1 /TT TT in 0\ . Lit.: St. Thomas, Summa Theol. (II 11, 19, 3); Zimmermann S.J., Lehrb. der Aszetik (Freiburg i. Br. 21932, 611-616). Buys. Mcnschenhaaien (Carchariidae) vormen een fam. van de haaien, waartoe een aantal groote, roofachtige soorten behooren. De bekendste is de blauwe haai (Carcbarias glaucus L.), die een groot gedeelte van den Atlant. Oceaan, naar het N. toe tot Engeland en Skandinavië, bewoont. Een fraai leiblauw kleurt de bovenzijde van het lichaam en de vinnen, terwijl de onderzijde wit gekleurd is. De blauwe haai houdt zich bij voorkeur in de nabijheid der kusten op en zwemt geregeld in de bovenste wateringen. Het voedsel bestaat uit visschen en allerlei zeedieren. Keer. i Menschcnkennis is een kennis, waarmee iemand met een zeker gemak en trefzekerheid oordeelt over de innerlijke hoedanigheden van een ander. Een menschenkenner stelt zich voor, hoe een persoon, die hij een of meerdere malen in bepaalde omstandigheden gezien heeft naar zijn uiterlijk en zijn wijze van doen, zich gedragen zal in andere omstandigheden. Groote tooneel- en romanschrijvers zullen een groote m. moeten bezitten. Men moet de m. niet verwarren met de kennis, die de psychologie verstrekt omtrent den mensch. W • Willems. JVlensehenofiers. Geheel afwezig en zelfs ondenkbaar in de oerculturen, kwamen m. daarentegen tamelijk veelvuldig voor bij de barbaarsche en halfbeschaafde, en zelfs tot in de hoogere Antieke culturen. De oude Indiërs, Grieken, Romeinen, Kelten, Germanen, Slaven, Semieten, Egyptenaren, oudere Japanners, vsch. Afrikaansche stammen, stammen van de Zuidzee-eilanden en vooral de Mayavolkeren en de Azteken hebben bij vsch. gelegenheden menschen geofferd. De motieven, die tot deze offers geleid hebben, waren van verschillenden aard. 1° De doodencultus was een eerste aanleiding tot menschenoffers. In de meening, dat de doode in het hiernamaals het leven voortzette, zooals hij het hier op aarde geleefd had, gaf men den doode, naast allerlei andere dingen, ook slaven, vrouwen en vrienden mee in het graf. Indië en Middel-Amerika zijn de voornaamste landen, waar dit gebruik voorkwam, maar vele andere volkeren hebben het gekend [zie bijv. Achilleus’ offer van de twaalf Trojanen op Patroclus’ graf (Ilias XXIII, 76)]. In denzelfden gedachtengang kan men er dan toe komen ook aan de góden slaven, vrouwen, enz. te offeren, zooals dit op de Goudkust in gebruik was. 2° Een tweede soort m. was van magischen aard. In de culturen, waar demonen of godinnen als de goddelijke incarnatie van den plantengroei beschouwd werden, was het vergaan en het weer opleven van den plantengroei het sterven en weer tot een nieuw leven oprijzen van een god. Nu kwam het voor, dat de priesters of priesteressen als de incarnatie der godheid beschouwd werden. Dan werden die priester of priestei res, maar in veel gevallen ook een plaatsvervanger, gedood en de opvolger of, indien er een plaatsvervanger was, de priester zelf, nuttigde dan het warme nog lillende hart van den verslagens, omkleedde zich met zijn huid en stelde zich aan het volk voor, als de tot een nieuw leven verrezen godheid. Zulke offers vonden o.a. in den zonnecultus van het oud-Mexicaansche rijk plaats. Elders werd de hoofdman of koning met den zonnegod geïdentificeerd. Zooals van de kracht der zon leven en welvaart van de menschheid afhing, zoo was ook het heil van land en volk met de levenskracht van den koning verbonden. Werd dus deze oud en zwak, dan wTerd hij door een jongen, krachtigen opvolger gedood of moest hij zich zelf om het leven brengen. Zulke ritueele koningsmoorden werden tot voor korten tijd door stammen van het huidige rijksgebied van Abessinië beoefend. 3° Een derde soort m. komen uit meer religieuze motieven voort. Een eerste motief hebben we onder 1° reeds vermeld. Wanneer de góden anthropomorphisch gedacht werden, kon men op de gedachte komen hun naast andere gaven ook de kostbaarste gave, een mensch, te offeren. Zoo offerden de inwoners van Carthago tweehonderd kinderen om hun stad van den ondergang te redden en de Chukchi-Indianen offerden nog in 1814 een geëerd en hemind stamhoofd om een epidemie, die menschen en rendieren met algeheelen ondergang bedreigde, te doen ophouden. Deze offers kregen dan de beteekenis van zoenoffers aan een vertoornde godheid. Werden deze geofferde menschen nu werkelijk in de plaats gesteld van een schuldbewuste gemeenschap of van een schuldig individu, dan kunnen we spreken van een plaatsvervangend zoenoffer. Van een vrijwillige plaatsvervanging zooals die van Christus in het > kruisoffer hebben we in de godsdiensthistorische realiteit geen ander voorbeeld. Wel wordt in een mythe van de Watoessi van Roeanda verhaald over een legendarischen held Matabazi, die zich vrijwillig aan het Hoogste Wezen Imana voor de redding van het volk opoffert, maar waar het zoenoffer elders in de historische realiteit voorkomt, worden misdadigers, slaven, krijgsgevangenen of soms ook iemand van den eigen stam met harden dwang tot den offerdood gedwongen. Dit sluit natuurlijk niet uit, dat er gevallen voorkomen, waarin een mensch zijn leven aan de godheid aanbood in de plaats van het leven van een geliefd persoon of voor het heil van het vaderland. De > devotio bij de Romeinen of de > „harakiri” bij de Japanners moeten hier worden vermeld. Een andere weg, die tot het m. voerde, lag in het offer van het eerstgeboren dier der veefokkers. Hier ontstond de gedachte, dat de godheid zoowel den eerstgeborene der menschen als der dieren kon opeischen. Vsch. Semietische en Hamietische stammen aanvaardden deze harde consequentie. Andere volkeren evenwel, waaronder de Joden, kochten den eerstgeborene vrij of wijdden hem op een bijz. wijze aan de godheid toe. Ten slotte zij nog aangestipt, dat ook aan veel terechtstellingen van misdadigers de offergedachte niet vreemd was: niet alleen moest de verstoorde rechtsorde worden hersteld, maar ook de door de misdaad beleedigde godheid verzoend door den dood van den schuldige. Zie ook > Rouwoffer. L i t.: E. Westermarek, Origin and development of the Moral Ideas (1906-’08); W. Schmidt, Ethnol. Bemerkungen zu theol. Opfertheorien (1921); W. Manzini, L’omicidio rituale ed i sacritici umani (1925). Bellon. Wat speciaal de m. betreft in Israël en omgeving: sommige teksten der Hettieten schijnen aan te duiden, dat m. aldaar voorkwamen; de gegevens zijn echter zeer schaarsch. Evenzoo ontbreken de gegevens om te beoordeelen, of in Babyl o n i ë en Assyrië het m. een vaststaand offertype geweest is. Enkele spijkerschriftteksten (en ook Is. 66.3) schijnen de conclusie te wettigen, dat in het Tweestroomenland althans het m. niet geheel onbekend was. Daarentegen is de vondst van de zgn. koningsgraven van Oer, waar de geheele hofhouding bij de begrafenis van den vorst en de vorstin gedood werd en samen met hen werd bijgezet, niet als een offer te beschouwen. Evenzoo is het zeer onzeker of men het m. kende als > bouwoffer; de literaire gegevens ontbreken hier geheel; bij opgravingen heeft men soms (Anoe-Adadtempel in Assoer; Bel-tempel in Nippoer) onder de fundamenten resten van menschelijke skeletten gevonden; ook hier echter was het nooit duidelijk of men met bouwoffers te doen had, en hoogstens zou deze gewoonte dan nog slechts voor de alleroudste tijden (vóór 3000) bewezen zijn. Kinderoffers meent men op eenige zegeleylinders voorgesteld te zien, en zouden door 4 Reg. 17.31 b bewezen worden, indien de daar genoemde stad Sepharvaim in Babylonië (Sippar?) te zoeken is en niet in Syrië. — —J^ In Can a a n kwamen m. zeer frequent voor, zooals bij de opgravingen in Palestina aan het licht gekomen is (vooral Gezer, Megiddo, Ta’anak); de gegevens van de H. Schrift zijn daardoor bevestigd (Deut. 12.13; 18.9; Lev. 18.3,21; Sap. 12.5). Als bouwoffer werden vooral kinderen, zelfs de allerjongste, geofferd; maar ook zeer vele skeletten van jonge mannen en jonge meisjes en ook van ouderen werden onder de fundamenten gevonden. Voor andere intenties werden blijkbaar alleen kinderen geofferd, meestal zeer jonge kinderen. Men vermoedt wel, dat men hier steeds met eerstgeborenen te doen heeft, maar bewezen is deze suppositie niet. Evenzoo kenden de met de Cananeërs verwante Phoeniciërs (zoowel in Sidon en Tyrus als in Carthago) het kinderoffer. Blijkens 4 Reg. 3.27 was ook bij de Moabieten het m. bekend, terwijl de gelofte van Jephte er op schijnt te wijzen, dat ook in het Noordelijke gebied van Transjordanië, bij de A mmonieten, het m. voorkwam. Wat Israël betreft, hebben de opgravingen in Palestina aangetoond, dat de sporen van kinderoffers, die voor den Cananeeschen tijd zeer frequent geconstateerd werden, sinds 1200 (den tijd van den intocht in Canaan) slechts zeer sporadisch voorkomen. De vondsten beperken zich tot hier en daar gevonden kruiken uit Israëlietischen tijd (bijv. te Gezer) met skeletten van kleine kinderen, die als bouwoffer het leven lieten; het is echter niet zonder meer zeker, dat deze offers van de Israëlieten afkomstig zijn en niet van de resten der oorspr. Cananeesche bevolking. De H. Schrift vermeldt als sporadische gevallen het offer van Jephte’s dochter (Jud. 11.30-40), en het bouwoffer van Hiel (3 Heg. 16.34 b). Daarentegen wordt in den lateren koningstijd, tijdens Achaz (ca. 740) en Manasses (697-642), met afschuw vermeld, dat koning en volk van Noord- en Zuidrijk hun kinderen offerden aan de godheid > Moloch, en het schijnt dat deze Moloch-offers vrij frequent voorkwamen. Zoowel jongens als meisjes werden geofferd, en men kan niet met zekerheid vaststellen, dat hier steeds eerstgeborenen bedoeld zijn. Toch worden in de Wet (Lev. 18.21; 20.1-6; Deut. 12.31; 18.9-12) kinderoffers zeer uitdrukkelijk verboden, en in de historische en profetische boeken wordt dit misbruik dikwijls ten strengste afgekeurd. De plaats bij Jerusalem, waar deze Moloch-offers werden gebracht, het ten W. van de stad gelegen dal van de zonen van Hinnom, is in de Joodsche overlevering de naam geworden voor de plaats der verdoemden (> Gehenna; Hinnomdal). In Israël schijnt dit misbruik overgenomen te zijn niet uit Egypte (Mader), niet uit Assyrië-Babylonië, maar uit Phoenicië (Blome); de Phoenicische invloed is sinds het huwelijk van Achab met Jezabel van Tyrus zeer groot geweest. r ■ i ir. .1 T\ 1 – "VT V. .... f t* dah nlfnn XTft_ L i t.: E. Mader, Die Menschenopfer der alten Hebraer und der benachbarten Yölker (Bibl. Stud. XIV 5/6 Freiburg 1909); F. Blome, Die Opfermaterie in Babylonien und Israël (I Rome 1934, 362-414) Alfrink. Menschenrassen. Onder ras verstaat men bij den mensch „een combinatie van erfelijke kenteekenen van een bepaalde variabiliteit, die te voorschijn is getreden in een geographisch afgezonderde ruimte en waardoor de vertegenwoordigers van het eene ras zich onderscheiden van de vertegenwoordigers van andere rassen” (Saller). Zoowel zeer groote als zeer kleine groepen worden rassen genoemd. Binnen de omgrenzing van het begrip ras zijn nog weer verschillende groepeeringen te onderscheiden, die iets kenmerkends gekregen hebben door invloeden van streek, plaats of familie. Deze systematische indeeling in rassen duidt echter nog geen genetische eenheid aan. Gewichtige raskenmerken zijn: kleur van huid, haar en oogen; vorm van hoofd, haar, gezicht en lippen; samenstelling van de oogomgeving;lichaamsgrootte en lichaamsproporties; verdeeling der bloedgroepen. Even typisch voor een ras als de lichamelijke kenmerken is de geestelijke begaafdheid. Het bestudeeren der rassen is de taak der > anthropologie. De verspreiding van de menschen over de geheele aarde bevordert het ontstaan van rassen. Daarvoor komen dezelfde oorzaken in aanmerking als voor het ontstaan van de soorten; de vorming van een ras toch is niets anders dan een beginnende soortvorming. Deze oorzaken zijn: mutatie, bastaardvorming, isolatie, selectie en overerving van verworven eigenschappen. In bijzonderheden echter is de werking nog niet volledig na te gaan. Kruising van rassen leidt niet tot vorming van nieuwe rassen maar van gemengde rassen, waarin de kenmerken der afzonderlijke rassen overerven volgens de wetten van Mendel. IIJJtVC. KUJOCU UY ~ De verwantschap der menschenrassen is nog lang niet tot klaarheid gebracht, maar zooveel schijnt wel zeker, dat de rassen der menschen niet als iets standvastigs, iets onveranderlijks kunnen gedefinieerd worden. Zij zijn niet onveranderlijk, maar volgen elkaar op en gaan overal geleidelijk in elkaar over. De verspreiding van de menschen of van hun voorvaderen is reeds begonnen in het vroege Quartair, wellicht reeds in het Tertiair. Toen had reeds de eerste, weldra langzaam voortgaande splitsing van de menschheid in haar hoofdstammen plaats. De eerste menschen waren waarschijnlijk tamelijk klein, donker van huid en haren. xx i i.i .11 1 i- » n i n 1 xvinnoonori _ Het vaststellen van het getal der menschenrassen is altijd iets zeer willekeurigs en alle indeelingen naar een enkel kenmerk, zooals bijv. huidskleur of haarvorm, zijn onbruikbaar. Een bepaalde indeeling in drie groote rassengroepen of hoofdstammen kan er mee door, nl. 1° Mongoloïden (Mongolen, Eskimo’s, Indianen in Amerika), 2° Negroïden (Negers, Pygmeeën in Afrika, Boschjesmannen), 3° Europoïden (rassen van Europa, Voor-Azië en Noord-Afrika, dus: het Noordsche, Faalsche, Oost-Baltische, Alpine, Mediterrane, Dinarische en Voor-Aziatische ras). Naast deze groote hoofdstammen bestaan nog enkele geïsoleerde kleinere stammen, zooals bijv. Polynesiërs, Melanesiërs, Wedda’s op Ceylon, Negrito’s op de Philippijnen enz. Ook de voorhistorische rassen nemen een afzonderlijke plaats in (> Praehistorie). L i t.: E. Fischer en G. Schwalbe, Anthropologie (1923) ; Joh. Ranke, Der Mensch (2 dln. 1923); W. Scheidt, Allgemeine Rassenkunde (1925); H. F. K. Günther, Rassenkunde Europas (1929); E. Eickstedt, Rassengeschiehte und Rassenkunde der Mensohheit (1934); Bauer, Fischer en Lenz, Grundriss der Menschlichen Erbliohkeitslehre und Rassenhygiene (2 dln. 1936). Gusinde. Mensch onrecht, > Menschheidsrechten. Menschenrool is een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid. Ned. recht. Aan m. maakt zich schuldig degene, die iemand over de grenzen van het Rijk in Europa voert, met het oogmerk om hem wederrechtelijk onder de macht van een ander te brengen of om hem in hulpeloozen toestand te verplaatsen (art. 278 Ned. W. v. Str.). Bosch van Oud- Amelisweerd. IU 11 CUi TT. V. ■L'WW'I lyvuiv Het Belg. recht straft het wederrechtelijke gevangen nemen en gevangen houden (art. 434-468 Strafwetboek). Menschenvloo (Pulex imtans), insect van ae familie der Pulicidae, orde der Aphaniptera, dat in vrijwel alle landen voorkomt. De lengte bedraagt 2,5-4 millimeter, de kop is klein en draagt enkelvoudige oogen; de romp is zijdelings afgeplat en met achterwaarts gerichte borstels bezet, waardoor de m. gemakkelijker door haren, stoffen e.d. kan heendringen. De sterke pootenmet de krachtige dijspieren maken groote sprongen mogelijk. De monddeelen zijn tot een scherp steek- en zuigapparaat ontwikkeld, zoodat de huid van den gastheer gemakkelijk wordt doorboord en het bloed kan worden opgezogen. De m. is te vinden in kleeding, beddegoed, stroo, e.d. De eieren worden afgezet in vloerreten, vuile hoeken e.d.; na 6-6 dagen komen hieruit larven van 2 mm lengte, die zich met behulp van een eitand uit de schaal bevrijden en zich voeden met allerlei afval. Verpopping na 14 dagen in een gesponnen cocon; na 12-14 dagen komt uit de pop de vloo te voorschijn. De totale ontwikkeling duurt in den zomer ong. 4 weken, in den winter ona. 6 weken. M. Bruna, Menschcnvrees, > Menschelijk opzicht. Menschenzoon, Hebr. uitdrukking voor mensch. Door Dan. 7.13 gebruikt als Messiaansche naam. Hierop zinspelend gebruikt Christus zelf deze uit- Menschenvloo. Boven: larve: midden: pop; onder: vloo. Vergroot. drukking om zoo zijn Messiasschap te verkondigen, zonder voedsel te geven aan de wereldsche verwachtingen van het Joodsche volk. v. d. Putte. Menschhcidsrechten. Het natuurrecht en vooral het Christendom als Openbaring leeren het een en ander over de menschheidsrechten. Recht op leven, recht op gerechtigheid, recht op liefde. Aan het Christendom was de verheven taak opgedragen, als wereldmacht aan deze m. concrete beteekenis te geven in de maatschappelijke orde. De menschheid, voorzoover zij zich los maakte van het Christendom (zooals in de Fransche Revolutie plaats greep), heeft m. geschapen, vol verwarring en onwaarheid. Het was de tijd, voorbereid door Humanisme en Renaissance, dat aan de onafhankelijke rede de macht werd toegekend, absolute m. uit te denken (zie de voornaamste opgesomd onder > Déclarations des droits de I’homme en onder > Grondrechten). Zoo zijn al de dwalingen over vrijheid, eigendom, gelijkheid en zooveel meer gekomen, die in de 19e eeuw vooral zooveel onheil hebben aangericht. Intusschen, het Christendom in zijn zuiveren vorm, het Katholicisme, is als wereldmacht herhaaldelijk, vooral in het tijdvak der Fransche Revolutie, erin te kort geschoten de maatschappelijke orde te verwezenlijken. De ontwikkeling van het maatschappelijkeconomisch leven werd niet gevolgd en niet bestudeerd. Verouderde vormen werden niet onderkend als een schade voor de persoonlijke, staatkundige, sociale, economische rechten van groote deelen der menschheid. En zoo zijn de geweldige conflicten met de Kerk voor een belangrijk gedeelte te verklaren. Leo XIII is met zijn groot maatschappelijk werk begonnen, de m. in het zuivere licht van godsdienst en maatschappelijke ontwikkeling te plaatsen. Maar vooral Pius XI met zijn Quadragesimo Anno, waarin hij een belangrijk deel van de m. aan een bepaalde maatschappelijkeconomische orde bindt, is er in geslaagd, den vollen invloed van het Katholicisme als wereldmacht op de ontwikkeling der m. te herstellen. Veraart. Menschwording of incarnatie. Met dit woord wordt aangeduid het gronddogma van het Christelijk geloof, nl. de aanname van een menschelijke natuur door het Woord Gods, den tweeden persoon der H. Drievuldigheid. ■> Christus. Mensendieck, Bes s, Ned.-Amer. hervormster der gymnastiek. M. richtte na haar medische studie haar aandacht op ademhalingsoefeningen, noodig bij het zangonderricht, daarna op de lichamelijke opvoeding in het bijzonder van de vrouw. Getroffen door de lichamelijke gebreken, die veel vrouwen ontsierden en zelfs haar gewone dagelijksche bezigheden belemmerden, kwam M. tot een systeem van lich. oefeningen, gebaseerd op de anatomische structuur van het lichaam, waarbij zij vnl. practische bewegingen als oefeningsvormen nam. Deze behooren anatomisch zuiver te verloopen en zijn tot in détails beschreven. Wegens de éénzijdige en beperkte doelstelling en om de eischen der practische beoefening (ongekleed onder zelfcontrole) is haar systeem af te keuren, ofschoon haar strijd voor het recht van een goed functionneerend lichaam, ook voor de vrouw, niet zonder beteekenis is geweest. In vsch. landen bestaat evenals in Ned. een Mensendieck Bond, internationaal vereenigd tot de Mensendieck Liga. Werken: Körperkultur der Frau (®1925); Funktionelles Frauenturnen (1923). Goris. Mensingevvccr, dorp in de Gron. gem. > Leens. Mensjewieken (Russ. Mensjewiki, < mensje = minder), Russ. sociaal-democratische partij, welke zich in 1903 te Londen afscheidde van de partij der communisten (Bolsjewieken), welke deze partij sedert als haar grootste vijand beschouwt. Vertegenwoordigers der partij leven thans buiten Rusland. L i t.: Gurian, Leer v. h. Bolsjewisme; Miljoekow, Hist. de Russie (111 1931); Boertsew, Strijd om vrij Rusland (Russ.). Mcnsjikow, 1“ Alexander Danilowit s j, vorst, Russisch staatsman en veldheer. * 16 Nov. 1672 te Moskou, f 1730 te Beresow in Siberië. Werd sinds 1699 de voornaamste raadgever van Peter den Grooten; behaalde als legeraanvoerder belangrijke overwinningen (Poeltawa); speelde ook een groote rol onder Catharina I (1725-’27) en werd na haar dood naar Siberië verbannen. L i t. : Stahlin, Gesch. Russlands von den Anfangen bis zur Gegenwart (II 1930). v.Oorkom. 2° Alexander Sergejewitsj, prins, Russ. staatsman, generaal en admiraal. * 22 Sept. 1787, f 30 April 1869 te Petersburg. Hij vergezelde tsaar Alexander I gedurende de veldtochten van 1812- 1816, en woonde ook de congressen te Weenen, te Troppau, te Laibach en te Verona bij. In den oorlog tegen de Tinken (1828-’29) veroverde hij Anapa en Varna. Bekleedde vervolgens vsch. hooge staatsambten. Zijn ongepast optreden als buitengewoon gezant te Konstantinopel gaf aanleiding tot den Krimoorlog (1864-’66), waarin hij aan de Zwarte Zee het opperbevel voerde. Hij werd door de Franschen en Engelschen verslagen aan de Alma en bij Inkjerman (1854). Later werd hij nog gouverneur van Kroonstad (1855) en lid van den Rijksraad. Een niet uitgegeven dagboek van hem berustte in de private keizerlijke bibliotheek van Rusland. L i t.: zie onder > Krimoorlog. Lousse. Mens sana in córpore sano (Lat). = Een gezonde geest in een gezond lichaam. Juvenalis, Satyr, 10, 366. De bedoeling van den auteur is: bij de geboorte van een kind bidde men de góden, dat er in een gezond lichaam ook een gezonde ziel moge wonen; dus niet: alléén in een gezond lichaam kan een gezonde ziel huizen. Brouwer. Menstruatie [<( Lat. menses (= maanden) of menstnia] (of: stonden, maandelijksche bloeding, ongesteldheid, regels, periode), een cyclisch proces in de verrichtingen van het organisme van de vrouw, welk proces zich ongeveer om de vier weken manifesteert in een bloedverlies uit de geslachtsorganen. De m. houdt nauw verband met de functie der eierstokken; de bloeding treedt waarschijnlijk ong. 14 dagen na de ■> ovulatie op, indien er geen bevruchting heeft plaatsgevonden. De bloeding ontstaat in de baarmoeder, waar het slijmvlies voor het grootste gedeelte uiteenvalt en met het bloed naar buiten komt. De gemiddelde duur van dit bloedverlies is 3 of 4 dagen; het bloed heeft de eigenaardigheid niet te stollen. In gematigde luchtstreken begint de m. omtrent het 14e jaar; zij kan den geheelen duur der geslachtsrijpheid, dus tot omstreeks het 48e jaar, blijven terugkeeren. Gedurende de zwangerschap blijft de m, weg; na de bevalling duurt het vaak nog verschillende maanden, voordat de m. terugkeert (> amenorrhoe). Overigens komen onder talrijke en zeer uiteenlopende omstandigheden afwijkingen in duur, sterkte en hoedanigheid der menstrueele bloeding voor. Voor leesten bij eerste m, (bij primitieve volkeren), zie > Initiatie. Caslelein. Menstruatiepsychosen (genees k.), psychosen, die in haar oorzaak en verschijnselen op de menstruatie zijn terug te voeren, worden slechts door zeer weinige auteurs aangenomen. Wel staan vele andere psychotische toestanden in hun verloop mede onder den invoed der menstruatie. Mcnsuraalmuzlck, streng rhythmisch gemeten muziek, in tegenstelling met het vrije rhythme van den Gregoriaanschen zang. De benaming m. wordt meer in het bijzonder toegepast op de periode 12e-17e eeuw, d. i. van de uitvinding der > mensuraalnotatie tot de invoering van de maatstreep. Mcnsuraalnotatie is de manier van muziek noteeren, waarin de noten buiten haar hoogte ook den tijdsduur aangeven. Dit geschiedt door den vorm der noot. De voornaamste notenwaarden der m.n. zijn: de maxima (ook duplex longa geheeten); I ; de longa: f~~| ; de brevis : I I ;desemi- I ] brevis: ;en de minima; 1 . Deze methode kwam in zwang (na het gebruik der zwarte noten) vanaf het midden der 16e eeuw. Later werd de vorm der noten rond. De relatieve tijdsduur der noten wordt aangeduid door de voorteekening en den ouderlingen stand der noten. hemerts. Mcnsuraalschrilt, ander woord voor > mensuraalnotatie. Mensuralisme (G re g or. zang), systeem, dat aan de Gregoriaansche neumen verschillende, maar zuiver afgemeten tijdswaarden geeft, dus niet enkel een genuanceerde verbreeding (> Mocquereau). Als systeem voor het eerst opgezet door Dechevrens, die zijn wetensch. basis zoekt in de rhythmische Gregor. hss. van S. Gallen en de theoretische werken van Hucbald, Guido van Arezzo e.a. Een meer gematigd m. werd verdedigd door Bonvin, Jeannin en P. Wagner; Houdard bracht een geheel eigen m.-systeem. Zie ook de vsch. trefwoorden. Bruning. ook ae vscn. trerwooraen. urwnmy. Mensurius van Carfhago stond aan het hoofd der Afrikaansche Kerk tijdens de vervolging van Diocletianus. Toen men van hem eischte de H. Boeken uit te leveren, had hij deze verborgen maar wel kettersche geschriften afgegeven. Een rigoristische partij beschouwde dit als zwakheid en telde hem onder de > traditores. Het verbitterde hen, dat hij optrad tegen aanmatiging van mensohen, die voor het geloof geleden hadden en die te veel overwicht kregen op de massa, ten nadeele van de hiërarchie. Daardoor kwam het tot strijd om de opvolging na zijn dood en werd zijn optreden, dat in zich niet onjuist was, een der aanleidingen tot het uitbreken van het Donatistische schisma. Franses. Mensuur, > Orerel. iviciisuui ) r uigci. Mentaliteit is het geheel van de kenmerkende zienswijzen en waardeeringen van een persoon. Mentana, gemeente in de Italiaansche provincie Rome, 170 m boven de zee, circa 3 000 inwoners (Katholiek). Slag bij Mentana (3 Nov. 1867). Tijdens den opmarsch van Garibaldi naar Rome (1866-’67) kwam het tot een veldslag tussohen de vrijwilligers van Garibaldi en de pauselijke en Fransche troepen, aangevoerd door generaal de Failly. Het werd een gevoelige nederlaag voor Garibaldi. De Fr. soldaten gebruikten er voor hotzeerst een geweertype genaamd „Chassepot”; vandaar het bekende woord van de Failly: „Les Chassepots ont fait merveille”. Bousse. Mentawei-eilanden, onderafd. der afd. Padang, residentie Sumatra’s Westkust; ca. 27 000 inw., w.o. eenige tientallen Europeanen en Chineezen. De groep bestaat uit de eilanden Sibéroet, Sipora, Noorden Zuid-Pagai en is omgeven door een reeks van kleine koraaleilandjes. De Westkust van de eilanden is rotsachtig en ontoegankelijk. De Mentaweiers zijn heidenen en nog zeer primitief; zij leven in hoofdzaak van jacht en visscherij. Hun voornaamste wapen is pijl en boog. Sago is het hoofdvoedsel. De Rheinische Missionsgesellschaft, sedert een 30-tal jaren werkzaam op Noord-Pagai, heeft niet veel succes vanwege het moeilijke contact met de bevolking, daar zeer veel taboe is. v. Vroonhoven. Mcntclin (of Men t e 1), Joha n n, de eerste drukker te Straatsburg, welke stad na Mainz de eerste was, die een drukpers bezat; M. is er sedert 1477 werkzaam. Hij drukte een Bijbel en Wolfram van Eschenbach’s Parsifal. Menthol, hexahydrothymol, naaldvormige kristallen met reuk en smaak naarpepermuntolie. Formule: C,OHj„O. Smeltpunt 40°-42° C. Natuurlijke m. wordt verkregen door uitkristallisatie van pepermuntolie, vnl. van de bittere Japansche door afkoeling, of door de olie eerst met benzoëzuuranhydride of stearinezuur te veresteren, met stoom de meer vluchtige bijmengsels te verwijderen en de ester te verzeepen. Sinds 1925 wordt m. ook synthetisch gemaakt en wel door reductie van menthon (uit pepermuntolie), pulegon (uit olie van mentha pulegion), piperiton (uit eucalyptusolie) of thymol. Daar m. 3 symmetrische C. atomen heeft, zoodat veel isomeren mogelijk zijn, zijn synthetische en natuurlijke m. niet identiek. M. veroorzaakt een voorbijgaande vaatvemauwing, wanneer het op de huid of op slijmvliezen gebracht wordt, gepaard gaande met een gevoel van afkoeling, vandaar dat m. in de geneeskunde gebruikt wordt, o.a. bij migraine, jeuk, verkoudheid. L i t. : Ned. Pharmae. (111 61928); Codex Medicamentorum Nederlandicus (1936). Rillen. Mcntjak, > Boksen. Mentoe (M o n t o e, M o n t, M o n t h), Egypt. oorlogsgod, oorspr. vereerd in Thebe en omgeving (> Hennonthis). M. werd afgebeeld met valkenkop. Mcnton(c), stad in het Fransche dept. Alpes-Maritimes (XI 96 G 6), met een zeer gunstig klimaat. Ca. 24 000 inw. (vnl. Kath.). M. wordt beschermd door den 1 400 m hoogen wal van de Zee-Alpen. Langs de kust talrijke villa’s. Visschershaven. Teelt van olijven en citroenen. In de nabijheid de Grimaldigrotten. Heere. gIUVUVUa Voor de Palaeolithische grotten van Mentone, zie > Grimaldi. Mentor, in de Gr. myt h. vriend van Odysseus. Toen de godin Athene Telemachus begeleidde om inlichtingen te gaan inwinnen omtrent zijn vader Odysseus, die 20 jaar uitbleef, deed zij dit in de gestalte van Mentor. Tegenw. wordt de naam Mentor vaak gebruikt in de beteekenis van opvoeder, vaderlijken vriend. Weijermans. Mcntzelia, een plantengeslacht van de familie der Loasaceeön, komt met ongeveer 60 soorten van Oostelijk N. Amerika tot Argentinië voor. Het zijn eenjarige kruiden, struiken of kleine hoornen: o.a. M. polyantha en arborescens in Mexico, M. albicaulis in N. Amerika, M. aurea in Califomië, veel als sier- plant gekweekt, evenals M. decapetala (Bartonia omata), waarvan de roomkleurige welriekende bloemen des avonds opengaan. Bonman. Menu, > Gebruiksgraphiek. Menuet, oorspr. een volksdans uit Poitou, in langzame 3/4 maat. Deze open paardans kreeg den naam m. naar zijn sierlijke kleine passen (pas menu). Als gezelschapsdans vormde het m. met de courante als voordans het klassieke paar. In de 17e eeuw werd het m. hofdans, ingevoerd door Lodewijk XIV, die het in 1653 voor het eerst aan zijn hof danste. Van dien tijd af bleef het m. in hoogen bloei tot aan de Fransche Revolutie. In 1889 beleefde het m. een kunstmatigen bloei, die een tiental jaren aanhield. Het m. is sierlijk en voornaam in pas en houding. Met zijn ontelbare reverences en buigingen representeert het in hoofschen vorm den ouden volkschen „werfdans”. Het figuur van het m., dat het paar al dansend aflegde, onderging vele veranderingen. ledere choreograaf van beteekenis bracht een eigen vorm (een 100-tal variaties). Zoo bestond het oorspr. uit een 8, vervolgens een S, later een 2 en ten slotte een Z (Pécour, ca. 1700). Ten slotte werden in 1892 door een groep Duitsche dansleeraren twee nieuwe vormen ingevoerd; m. è, la Reine en m. de la cour. Beschrijving van m. bij Klemm, Tanzkunst (blz. 106). Terlingen-Lüclcer. Teekening van Menzei (1869). Frederik de Groote op het exercitieterrein. Deze dansvorm heeft in de instrumentale muz i e k een belangrijke rol gespeeld; via de suite kwam het m. in de symphonie en sonate; later (bij Beethoven) trad het scherzo in zijn plaats. Menyanthes, > Waterdrieblad. Mcnzaleh-meer, strandmeer in het N.O. van de Nijldelta (I 536, bijkaartje Nijldelta C/D 1). Het strekte zich vroeger van den O. Nijldelta-arm tot Pelusium uit; bij het graven van het Suez-kanaal werd het O. deel drooggelegd; nu nog een opp. van ong. 2 000 km2. Het water is brak, slechts 1-5 m diep; zeer vischrijk; vandaar een rijke vogelwereld (pelikanen, reigers, flamingo’s, eenden). Veel vissohersdorpen liggen er om heen, waarvan Matarije het belangrijkst is. Door het M. is een kanaal uitgediept van Damiette naar Port Sahh v. Velthoven. Menzei, 1° Ado 1 f, Duitsch schilder en graphisch kunstenaar. * 8 Dec. 1815 te Breslau, f 9 Febr. 1906 te Berlijn. M. is iin hoofdzaak autodidact en ontwikkelde zich in het lithographisch atelier van zijn vader, dat hij reeds in 1832 overnam. Spoedig openbaarde zich zijn talent om historische onderwerpen in beeld te brengen. In 1840-’42 maakte M. 400 penteekeningen voor Kugler’s „Leben Friedrich des Grossen”. In hout gesneden, vormen deze teekeningen door de meer spontane en picturale opvatting een keerpunt van de Duitsche houtsnijkunst. Tallooze teekeningen van houtsneden als boekillustratie volgden, evenals etsen. Met enkele gekleurde teekeningen, pastels en aquarellen spreken M.’s picturale opvattingen, die in de schilderijen natuurlijk geheel tot uiting komen. Aesthetisch gesproken, zijn die schilderijen het belangrijkst, waar M. eenvoudige, naturalistische gegevens op impressionistische wijze in beeld brengt en dus verwant is aan zijn Fransche tijdgenooten (Das Balkonzimmer, 1845; Berlin-Potsdamer Bahn, 1847; Théatre Gymnase, 1856; alle in de Nationalgal. te Berlijn). Meer bekend zijn de eveneens zeer vlot en krachtig geschilderde hist. genrestukken. Hiertoe behooren de beroemde scènes uit het leven van Frederik den Grooten, zooals het Fluitconcert in Sanssouci (1852). Op het laatst van de 19e eeuw ontstonden talrijke scènes uit het leven van Wilhelm I en de Duitsche keizers (Ballsouper, 1878; lm weissen Saai, 1888). M.’s werken, die zich bijna alle in de Nationalgal. te Berlijn bevinden, geven aldus op origineele wijze de illustratie van een belangrijk tijdperk der Duitsche geschiedenis. Korevaar-Hesseling. Bit.: Bock, Ad. M. Verzeichnis seines graph. Werkes (1923); Soheffler, M. Der Mensch, das Werk (1923). 2° Wolfgang, Duitsch journalist en letterkundig criticus van nationalistische strekking; de groote vijand van Das junge Deutschland, en niet minder van Goethe. * 21 Juni 1798 te Waldenburg, t 23 April 1873 te Stuttgart. Hij was de leider van het Literaturblatt, bijvoegsel bij het liberale Morgenblatt te Stuttgart: met zijn critieken tegen Gutzkow, Böme, Heine e.a. bereikte hij het rijksverbod tegen hun werken. Voorn, werken: Deutsche Dichtung (1858 vlg.); Denkwürdigkeiten (1877); Gesch. der Deutschen (1872 vlg.). ■— L i t. : E. Hersing, W. M. und das junge Deutschland (1909); F. Zahn, W. M. als politisoher Charakter (1928). Baur. Menzies, Archibald, Eng. natuurvorscher en plantkundige. * 16 Maart 1764 te Weem (Pertshire), f 16 Febr. 1842. Bezocht als scheepsarts met het schip „Prince of Wales” de N.W. kust van Amerika (1786-’B9) en de Hawaii-eil.; uitgezonden door sir Jos. Banks met de „Discovery” onder kapitein George Vancouver, bezocht hij die kusten opnieuw (1792-’96), verzamelde daarbij vele zaden en planten en voerde vele naald- en loofhoutgewassen in Eng. in, o.a. Piceasitchensis, Pinus contorta, Pinus monticola, Sequoia sempervirens. Moerlands. Moerlands. Menziësispar, > Spar. Mcnzhis, Lat. naam van > Meng-tse. Mepbitis, > Stinkdieren; Marterachtigen. Meppel, gem. in het Z.W. der prov. Drente (XI 362 A 2), omvat de kom en het gehucht Oosterboer; ca. 13 000 inw., waarvan 73,1 % Prot., 3,1 % Kath., 2,4 % Isr., 2,7 % behoorend tot een andere, 18,7 % tot geen kerkelijke gezindte; opp. 1 061 ha, hoofdzakelijk grasland. Naast veeteelt een belangrijke handel en industrie. Door de ligging te midden van weiland heeft M. veemarkten, vooral van varkens. Veel vervoer van turf door de stad; handel in koloniale waren, waarvoor een vaste verbinding met Amsterdam en Rotterdam. Fabrieken van pharmaceutische artikelen, rijwielfabr., machinefabr., vellenblooterij, timmerfabr., sohoenfabr. Onderwijsinrichtingen: R.H.B.S. met 5-jar. cursus, Rijkskweekschool voor onderwijzers, Rijkslandbouwwinterschool, ambachtsschool, vrouwenarbeidsschool. M. is ontstaan, waar verschillende riviertjes zich vereenigen tot het Meppelerdiep. Tot de parochie M. behooren de stad M., de gem. Wanneperveen, Nijeveen, Ruinerwold, de Wijk, Staphorst en gedeeltelijk de gem. Havelte, Dwingelo en Ruinen. Bouma. Meppelerdiep, kanaal, gevoed door de beken Beilerstroom en Reest. Vroeger stroomde het M. als rivier uit in het Zwartewater. Het 11 km lange en ruim 2 m diepe kanaal verbindt Zwartsluis (gelegen aan het Zwartewater) met Meppel (aan Drentsche hoofdvaart en Hoogeveensche vaart). Het M. wordt beheerd door het Rijk. Wierdsma. Meppen, stad in Duitschland, aan de uitmonding van de Haase in de Eems. Ca. 6 600 inw. (vnl. Kath.). Benige industrie. Gymnasium. Verdrag van Meppen. Dit werd gesloten op 2 Juli 1824 tusschen Nederland en Hannover. Het nam enkele twijfelachtigheden betreffende de onderlinge grenzen weg en stelde o.m. den loop van de grens vast in Dollart en Eemsmond. Parel van Meppen, benaming voor den Centrumleider * Windthorst; naar aanleiding van een rede van von Mallinckrodt in het huis van afgevaardigden, op 10 Febr. 1872 (Bismarck, Polit. Reden, 8,273), waarin de loftrompet over dezen afgevaardigde van het district Meppen gestoken werd in deze woorden: „Man hat einePerleannectirt,undwirhabendiePerle in die richtige Fassung gebracht!” antwoordde von Bismarck gevat: „Für mich aber hangt der Werth einer Perle sehr von ihrer Farbe ab; ich bin darin etwas wahlerisch”. Brouwer. Mcralgia paracsthetica (genees k.), ook wel Bemhaxdtsche sensibiliteitsstoring genoemd, werd door Roth het eerst beschreven; ze berust op een geïsoleerde zenuwontsteking van den N. cutaneus femoris lateralis, waardoor in het buitenste deel van de dij pijnlijke gewaarwordingen, paraesthesieën, of hypalgesie kunnen ontstaan. Klessens. Merano (Duitsch: Meran), stad in Zuid-Tirol in het dal van de Adige (XIV 320 Cl), ca. 325 m boven zee; met de nabijgelegen dorpen Maia Alta. Maia Bassa en Quarazze ca. 30 000 inw. De oude stad, met de nauwe schilderachtige straatjes en de nieuwe ruime villawijken, ligt zeer beschut (winter 1,6° C) en wordt bezocht door vele toeristen en door lijders aan longen hartziekten, die door de sterke bezonning vanaf begin November tot eind Maart ong. 70 dagen buiten kunnen zitten of liggen. Vooral is M. geschikt voor reconvalescenten. In 1919 ging M. over aan Italië. Zie afb. 1 op de pl. t/o kolom 336 in dl. XIV. L i t.: Ellmenreich, Groszer Meraner Führer durch den Kurort und seine Umgebung (1928). Heere. Merapi, de actiefste vulkaan van Java, ten N. van Jogjakarta (XIV 496 F 3), 2 911 m hoog, door een juk verbonden met den Merbaboe. De krater van den M. is geheel gevuld door twee lava-proppen; de kraterwand is nog slechts gedeeltelijk bewaard gebleven. De Oostelijke prop, de Goenoeng Anjar, dateert van 1883, de Westelijke van 1911. De proppen, die nog geregeld groeien, puilen over den kraterwand. In perioden van verhoogde activiteit leidt dit tot een afstorten van blokken lava langs de helling; bij hoogen druk der gassen wordt soms een deel van den prop als asch weggeschoten. Zoo verdween in 1872 een vorige prop geheel; hoe dat precies gegaan is, weet men niet. De M. produceert van uit de proppen soms enkele korte lavastroomen, de lava is zeer taai. Het gevaar van den M. ligt echter in de afstortende lavablokken, die tijdens hun val verpulveren. De afstortende lavablokken vormen een gloed-lawine, het verpulverde materiaal te zamen met de daarbij vrijkomende gassen een gloedwolk. Terwijl de gloedlawines min of meer aan vaste glijbanen, die ten slotte in ravijnen overgaan, gebonden zijn, schieten de gloedwolken over de ravijnen heen. Daardoor komen ze veel onverwachter en zijn ze gevaarlijker dan de afstortende blokken zelf. De laatste groote uitbarsting (1930-’3l) ging ook met dgl. gloedwolken gepaard. Vroegere ' uitbarstingen zijn o.a. bekend van 1842, 1872, 1922. Zie afb. 6 op de pl. t/o kolom 321 in dl. X. L i t.: Vulkanologische Meded. v. d. Dienst v. h. Mijnwezen (1921, nr. 3, 1926, nr. 7); Escher, in „De Tropische Natuur” (Jan. 1931). EojsleengejJong. Mcrauke, hoofdplaats van Zuid-JNieuw-uiunee, zetel van het bestuur en hoofdpost der Kath. missie in deze streek. M. werd in 1902 als bestuurspost opgericht om de sneltochten op het Eng. gebied tegen te gaan. De inheemsche naam is Ermasoe = rivierbocht; M. ligt ong. 5 km stroomopwaarts aan den linkeroever van de Merauke-rivier. Het eenige uitvoerproduct is kopra, en toen de paradijsvogel waardevol was, ook vogelhuiden. Ca. 600 inw. Geurtjens. Meraukc-rivier (inheemsche naam Maro; Merauke = Maro ka = het is de Maro), rivier van Zuid-Nieuw-Guinee, die op 8°27/Z. en 140°22'0. in zee uitmondt. Zij is de afwatering van het moerassig achterland. Merbaboe, vulkaan op Java ten Z. van Semarang, aan de grens van de Vorstenlanden; 3 146 m hoog. De naar het N.W. geopende kraterrand is vrij goed behouden, al is de vulkaan sedert lang in het solfata- renstadium. Door een juk in het Z. is de M. met den Merapi verbonden (XIV 496 F 3). Mcrbcs-le-Ch&tcau, gem. in het Z.O. van de prov. Henegouwen aan de Samber (XIII 176 D5); opp. 734 ha, ca. 1 400 inw. (vnl. Kath.). Landbouw, steengroeven; marmerbewerking; kasteelen; oudheidkundige vondsten. Kerk met machtigen toren, uit de 16e eeuw. M. was vroeger bekend onder den naam van Merbes-Poterie, vanwege de aardewerkindustrie; oude aanzienlijke heerlijkheid. V. Ashroeck. Mcrbcs-Sainte-Marie, gem. in het Z.O. van de prov. Henegouwen (XIII 176 D6); opp. 649 ha, ca. 600 inw. (Kath.). Landbouw; beboschte omgeving; klompenmakerij. Kerk uit de 14e eeuw; kasteel. M. behoorde vroeger aan de abdij van Lobbes. Merbot, de in den Indischen Archipel in zwang zijnde vorm van het Arab. woord marboet, toegewijde, ijveraar, in de Fransche schrijfwijze marabout in onze streken het best bekend. Op Java is merbot de naam van den verzorger van de moskee, die zich ook belast met het slaan op de bedoeg ter aanduiding van de vijf dagelijksche godsdienstoefeningen, den „koster”, zou men kunnen zereen. Bern. men KLUUICII zeggen. Xjoiy. Mereadante, Giuseppe Saverio Kaffa e 1 e, componist. * 17 Sept. 1795 te Altamura, f 17 Dec. 1870 te Napels. Leerling van Zingarelli. In 1840 directeur der Kon. Muziekschool te Napels. Werken: opera’s, missen, instr. werken. —■ L i t.: G. Bustico, S. M. a Novara (in Riv. mus. ital., 28, 1921). Mercantilisme (<( Fr. mercantile = wat den koophandel betreft). Onder deze benaming worden de strevingen samengevat, welke van Karei V (16e eeuw) af tot en met Frederik den Grooten (18e eeuw) haar stempel op het staatsbeleid in Europa hebben gedrukt en welke in deze woorden kunnen worden samengevat: dat ieder land de roeping beeft de nationale kracht te versterken tegenover het buitenland en dat de overheid ver strekkende bevoegdheden bezit om die roeping te vervullen, zoowel naar binnen als naar buiten. Aanleiding. Het M. was een uitvloeisel van de politieke en econ. omstandigheden van den tijd, waarin het toepassing vond: a) politiek door het streven der landsvorsten om de macht van den adel te breken door die van den staat te vergrooten, m.a.w. om het stelsel van den federatieven leenstaat te doen plaats maken voor den centralistischen en absolutistischen éénheidsstaat; b) economisch door de opkomst van den handel en de nieuwe functie van het geld als productief leenkapitaal eenerzijds en het gebrek aan ruilmiddelen anderzijds. Vooral na de ontdekking van Amerika en den zeeweg naar Indië was een geheel nieuwe toestand ontstaan: het ruilverkeer nam nl. hierdoor veel sneller toe dan de productie van het edel metaal, dat voor de ruilmiddelen noodig was. De taak, welke aan de staatsoverheid was toeïedacht om de nationale kracht te versterken, was: te streven naar een zoo gunstig mogelijke handelsbalans. Wanneer, zoo was de gedachtengang, de waarde van den uitvoer die van den invoer overtreft, dan ontstaat een vordering op het buitenland, die in edel metaal moet worden aangezuiverd. Het land kan daardoor over meer ruilmiddelen beschikken en wordt dus rijker. Middelen. Ten einde nu een gunstige handelsbalans te verkrijgen, werden verschillende middelen te baat genomen; 1° een protectionistische handelspolitiek, d.i. bescherming van de binnenlandsche en wering van de buitenlandsche nijverheid door een stelsel van in- en uitvoerverboden, invoerrechten en uitvoerpremies. 2° Een krachtige bevordering van staatswege van de nationale nijverheid en scheepvaart. In Frankrijk was het vooral Colbert, die de particuliere nijverheid aanmoedigde en reglementeerde en staatsindustrieën stichtte (Colbertisme) en in Engeland Cromwell, die door zijn Navigation Act de nationale scheepvaart, ten koste van de buitenlandsche, beschermde, in Pruisen Frederik de Groote, in Oostenrijk Joseph II en in Rusland Peter de Groote, die ieder op hun manier voor de doorvoering van de mercantilistische gedachte ijverden. 3° Verkrijging of uitbreiding van koloniaal bezit, welke een dubbel voordeel bood: eenerzijds bevordering van een gunstige handelsbalans, omdat goedkoope grondstoffen voor invoer in eigen land en goedkoope producten voor uitvoer naar het buitenland werden verkregen, maar ook een nieuw afzetgebied voor de nationale industrie geschapen werd; anderzijds werd edel metaal verkregen om in de toenemende behoefte aan ruilmiddelen te voorzien. Fouten. Ofschoon het m. in sommige opzichten gunstig gewerkt heeft, met name doordat het de nijverheid tot ontwikkeling en bloei bracht, zoo had het toch ook ernstige fouten: 1° het ging uit van staatsegoïsme, t.w. verrijking van eigen land ten koste van het buitenland, waardoor de welvaart, als geheel genomen, niet verhoogd doch alleen verplaatst wordt. Dit standpunt leidde tot een reeks handels- en koloniale oorlogen. 2° De > handelsbalans werd verward met de > betalingsbalans. De eerste omvat alleen vorderingen en schulden, ontstaan uit in- en uitvoer van goederen, de laatste ook die uit andere transacties ontstaan (vrachtvaart, leeningen, assurantie, enz.). De gebruikte maatstaf was dus niet zuiver. 3° De staatsbemoeiing was ontaard in formeele staatsvoogdij, welke het particuliere initiatief verstikte en het geheele econ. leven in boeien sloeg. Daarenboven staarde men zich blind op nijverheid, handel en scheepvaart en verwaarloosde den landbouw. Oudere schrijvers over het m. zijn: Bodin, Montchrétien, Mun, Davenant, Malines, Mysselden, Child, Serra en De la Court. L i t.: Heyking, Zur Gesch. des Handelsbilanztheorie; SchmoUer, Der Merkantiüsmus in seiner hist. Bedeutung. Vorstman. Mercaptaan (schei k.), ook thiol of thioalcohol, noemt men een alcohol, waarin de zuurstof door zwavel is vervangen, bijv. C,HSSH = aethylmercaptaan. De thiolen zijn vloeistoffen met een zeer onaangenamen reuk, welke nog in groote verdunning kan worden waargenomen. Aethylmercaptaan (aethaanthiol), dat technisch door inwerking van aethylchloride op kaliumsulfhydraat wordt verkregen, is een tusschenproduct bij de bereiding van het bekende slaapmiddel sulfonaal. Metaalverbindingen van een m. noemt men mercaptiden of thiolaten. Hooqeveen. lil» HuUlllU mv/U lllClva|)llUCU UI lIUUIUICU. ilUWyt/M/Cff. Mercaptide, > Mercaptaan. Mercator, 1° Gerh a r d, eigenlijk Kremer, cartograaf. * 5 Maart 1512 te Rupelmonde, f 2 Dec. 1594 te Duisburg. Zoon van een schoenmaker; studeerde te Den Bosch en Leuven, eerst theologie; later trok de cartographie zijn aandacht. Zijn eerste werk was een kaart van Palestina (1537) en kort daarop een van Vlaanderen. Tijdens de godsdiensttwisten trok hij naar Duisburg, in dienst van den hertog van Gulik als cartograaf (1562). In 1569 publiceerde hij de eerste zeekaart in de naar hem genoemde, van Etzlaub afkomstige projectie. Zijn latere jaren waren gewijd aan een nieuwen Atlas (1686-’95 verschenen). Li t. : Averdunk, Gerhard M. und die Geographen unter seinen Naohkommen, in Petermann’s Mitteilungen (Ergknzungsband 182, 1914). Jong. Mcrcator-projectie, de conforme > cylinder-projectie in normale ligging. De parallellen liggen op hoogere breedte telkens verder uit elkaar: wa ssende-breedtekaart. Aangewezen voor zeekaarten, aangezien de loxodroom een rechte lijn is. Tal van wereldkaarten verschenen in deze projectie, zoo in de meeste schoolatlassen. Het eerst toegepast door Gerhard. Projectie van Mercator-Sanson, andere naam voor de projectie van > Flamsteed. Jong. 2° N i c o 1 a u s, Holsteinsch wiskundige. * 1621 bij Cismar, f Febr. 1687 te Parijs. Lid van de Royal Society te Londen. Hij schreef werken over astronomie en trigonometrie en gaf de Elementen van Euclides uit (1678). In zijn Logarithmo-technia (1668) definieert hij de natuurlijke logarithme met behulp van het ordinatenoppervlak van de orthogonale hyperbool (> Logarithme) en geeft hij de reeksontwikkeling aan van log (1 +a) (12=a / !)• Dijkslerhuis. Mercedariërs, orde van 0. L. V. van Barmhartigheid tot vrijkoop van slaven, in 1223 (volgens ordetraditie in 1218) met steun van koning Jacobus I van Aragon en den H. Raymundus van Penafort O.P. door den H. -> Petrus Nolascus te Barcelona gesticht onder den regel van St. Augustinus met eigen constitutiën. Naast de drie gebruikelijke kloostergeloften verbond men er zich tot bevrijding der Christen slaven desnoods als gijzelaar in de macht der ongeloovigen te blijven. Aanvankelijk uit ridders, priesters en broeders bestaande, scheidden de eersten in 1318 zich af tot de afzonderlijke orde van O. L. V. van Montesa. Behalve door den vrijkoop van Christen slaven maakten de Mercedariërs zich verdienstelijk door zielzorg onder de Christenen in Afrika, zoo vrijen als gevangenen, door missiewerk, vooral in Midden- en Zuid-Amerika, en andere liefdewerken. In 1934 telde de orde ca. 1 600 kloosterlingen: priesters, clerici en broeders, 80 kloosters en 13 provincies. L i t.: Hcimbucher, Die Orden u. Kongr. der Kath. Kirche (I Paderborn 1933, 571-576); Lex. f. Theol. u. Kirehe (VII). Claesen. Mereeriseeren, het glanzend maken van katoenen garens en stoffen door drenken in natronloog en door spannen. Garens en stoffen krijgen door m. een zijdeachtig uiterlijk. Mcrcerus, Willem, gelatiniseerde naam van Merch i e r, kerkelijk schrijver. *2B Jan. 1672 te Aat, f 6 Aug. 1639 te Leuven. Omstreeks 1597 prof. in de wijsbegeerte in de abdij van Park; in 1600 prof. in de wijsb. aan de pedagogie „De Valk” te Leuven; doctor in de theologie 13 Sept. 1611; rector der universiteit in 1610 en 1630. Zeer gezien man. Werk: Commentarius in tertiam partem S. Thomae Aquinatis a qu. 60 (Leuven 1630). Valvekens. Merchant Adventurcrs, het groote Eng. koopmansgilde, in de 14e eeuw ontstaan en met monopolie-rechten begiftigd. Zij verdrongen de Duitsche Hanze uit Engeland. Hun monopolie werd in 1689 opgeheven, maar hun organisatie bleef voortbestaan tot in het begin der 19e eeuw. ~ —O L i t.: Lingelbach, The M. A. of England, their laws and ordinances (1902); Te Lintum, De M. A. in de Nederlanden (1905). v. Gorkom. Mercator-proj ectie. Merehtem, gem. in Belg. Brabant, ten N.Wvan Brussel (VI 96 B/C 2); opp. 2 084 ha; ca. 7 200 inw.; landbouw, hoender- en eendenteelt; brouwerijen. Gotische O. L. Vrouwkerk, alwaar oude, vermaarde bedevaart tot O. L. Vrouw-ter-Nood; merkwaardig Pieta-beeld uit de 16e eeuw; altaartafereelen van G. de Crayer. Tweede parochie in het gehucht Peisegem. M. werd tot vrijheid verheven ca. 1250; was in de M.E. een hoofdmeierij van Brabant. L i t.: Maurits Sacré. Gesch. der Gem. M. (1904); id.. Kroniek- en Oorkondenbock van M. (1904) ; id., O. L. Vrouw van M., bist. schets (1929) ; id., M. in woord en beeld (1927). Lindemans. Merchtem (ook; Merchtenen), Herman van, geschiedschrijver uit de IBe eeuw, bekend vooral door zijn berijmde Kronijk van Brabant, die gaat tot 14X4 en als voornaamste bron diende voor de Alder Excellentste Cronike van Brabant (uitg. 1477 vlg.). L i t.: Biogr. Nat. Beige : H. Nelis, Revue beige de philol. et d’hist. (VII 1928). Erens. Mercia, Angelsaksisch koninkrijk in Engeland, in zijn grootste uitgebreidheid zich uitstrekkend van de Humber tot de Theems. De naam > mark (grensland) herinnert aan de vijandige bewoners van Wales, die ten W. ervan woonden. In 874 door de Noormannen veroverd. Mercier, 1° Desiderius, kardinaalaartsbisschop. * 22 Nov. 1861 te Eigenbrakel, f 23 Jan. 1926 te Brussel. Na schitterende studiën te Leuven, eerst leeraar in wijsbegeerte aan het klein-seminarieteMechelen. Op verzoek van Leo XIII had de Leuvensche hoogeschool besloten een leerstoel voor Thomistische wijsbegeerte in te richten en M. werd ermede belast in 1882. Hij wordt er de baanbreker der scholastieke wijsbegeerte, in harmonie gebracht met de moderne wetenschappen; sticht er in 1891 zijn hooger instituut voor Thomistische wijsbegeerte en in 1892 zijn seminarie Leo XIII en verwerft er door zijn onderwijs en talrijke werken van meet af een wereldfaam: de heele nieuw-scholastiek in de wereld spruit voort uit zijn werk. Daarbij was hij immer een leider zonder weerga voor zijn studenten, een echte „zielenkneder”. Aartsbisschop van Mechelen (21 Febr. 1906) en kardinaal (15 April 1907), was hij in den vollen zin van het woord wat zijn wapenschild afbeeldde: een licht, een hart, een apostel. Doch het was vooral onder den Kardinaal Mercier. Wereldoorlog, dat hij een der grootste figuren werd van zijn tijd en de schutsengel van zijn volk: als een stalen bolwerk richtte hij zich op tegen den overweldiger, voor wien hij een waar schrikbeeld was. Aan hem en zijn woord heeft België eerst en meest zijn weerstandsvermogen tegen den verdrukker te danken. Na den oorlog stichtte hij in 1920 de internationale unie voor sociale studiën en begon in 1921 de welbekende besprekingen van Mechelen tot hereeniging der kerken (zie •> Mechelen, 4°, sub Conferenties). Werken o.a. : Psychologie (1:L1923); Logique (71922); Métaphysique générale (71923); Les origincs de la psychologie contemporaine (31925); Critériologie (81923); A mes séminaristes (131926); Retraite pastorale (71929) ; La vie intérieure (M 927). L i t.: F. Mayence, La correspondanoe de S. B. Ie Cardinal M. aveo le Gouvernement général allemand pendant I’oeoupation 1914-1918 (1918) ; L. Noêl, Le Cardinal M. (1920); Le Cardinal M. (1927) ;C. Vervoert, Kard. M. (2 dln. 1928). Allossery. 2° Lo u is, Fransoh Kath. dichter en prozaschrijver. * 6 April 1870 te Coutouvre (Loire). In zijn verzen, die aan de strengste eischen van de traditioneele prosodie voldoen, belijdt hij zijn gehechtheid aan den grond en aan zijn geloof. Voorn, werken: Lazare le Ressuscité (1910); Hélène Sorbier (roman, 1911) ; Les Poèmes de la Tranchée (1916); Chez les Ames du Purgatoire (1917); Les Pierres Sacrées (1920); Petites Géorgiques (proza, 1923) ; Les Demoisellea Valery (roman, 1924); Contes et Images (1929). 3° Louis Sébastien, Fransch letterkundige. * 6 Juni 1740 te Parijs, f 25 April 1814 aldaar. Schrijver van vulgaire, realistische melodrama’s, waarvan enkele destijds een breeden bijval kenden: 0.a.: La Brouette du Vinaigrier (1775) en Le Déserteur (1782), een patriottisch soldatenstuk. Willemym. Moreler de la Rivière, PierrePaulLe, economist, physiocraat. * 1720, f 1793 te Parijs. Leidde te zamen met Dupont de Nemours het Journal de l’agriculture. Werk: L’ordre naturel et essentiel des soo. polit. If P. A W TT TT TT V Pa*»A ViT t Til TT IIT AV/llrAm Merckere, Ger.van, > Gerard van Merckere. '- J v *• ' “ **) ' ”• Mercurialis, Lat. naam voor > bingelkruid. Mercuriehloridc, > Sublimaat. Mercuriua, Rom. go d van winst en handel, oorspr. speciaal van den graanhandel, geïdentificeerd met den Griekschen god > Kermes (vanuit Sicilië en Z. Italië). Zijn feestdag viel op 16 Mei, hoofdfeest van het koopmansgild = collegium mercatorum of Mercuriales. Later ook vereerd als bode der góden en begeleider der zielen (psucho-pompos). Afgebeeld met vleugelhoed en > caduceus. Zieafb. bij > Kermes. L i t. : Roscher, Ausführl. Lex. d. gr. und röm. Mythologie (11, 2, 2802 vlg.). Witlox. Mcreurius is de kleinste onder de groote planeten en staat van alle planeten het dichtst bij de zon. De gemiddelde afstand tot de zon is 0,387 maal dien der aarde, met een omloopstijd van 88 dagen. De baan heeft echter de excentriciteit 0,206 en helt 7° op de ecliptica. De duur van een aswenteling van de planeet wordt sedert Schiaparelli gewoonlijk op 88 dagen gesteld, gelijk aan den omloopstijd, zoodat M. om de zon beweegt zooals de maan om de aarde. Bepalingen van de temperatuur geven 350° 0 aan den zonkant. De massa is ong. 1/21 van die der aarde of 3 maal die van de maan. De middellijn is minder dan de helft van die der aarde, 5/s niaal die van de maan. M. is bekend wegens de afwijking in de he- weging van apsidenlijn of perihelium; deze beweging is nl. 43" per eeuw sneller, dan op grond van de wet van Newton te verwachten is. Het verschil is aanleiding geweest tot de hypothese van > intramercuriale planeten; het wordt echter ongedwongen verklaard door de > relativiteitstheorie. de Kort. Mereurius Gattinara, Savooysch diplomaat, in dienst van Maximiliaan van Oostenrijk en Karei V: grootkanselier der Nederlanden, f 1531. Uiterst werkzame, maar veeleischende staatsdienaar. Als leermeester beïnvloedde hij Karei V voor zijn taak als „monarche du monde”. Mcrcurius-stal, > Caduceus. Mercurochlorlde, andere naam voor > calomel. Mercurochroom 220, natriumzout van dibroornoxyrnercurifluorescelne, donkerroode kristalplaatjes, die ca. 26% kwik bevatten, oplosbaar in water. In de geneeskunde gebruikt als desinfectiemiddel o.a. ter vervanging van jodiumtinctuur. Na langdurig gebruik ontstaat kwikvergiftiging. Merdieten, > Mirdieten. J • Merdorp, eem. in het W. van de prov. Luik (XVI 704 A/B 2); ca. 660 inw. (Kath.); opp. 663 ha; landbouw; kasteel; oude geestelijke heerlijkheid. luuuuuun , nuoi/vvi, uuuv uvvi Mere, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, ten Z.W. van Aalst, aan een oude Romeinsche heerbaan. Opp. 677 ha, ca. 3 900 inw. (Kath.); landbouw. In de kerk bevindt zich een houten Mariabeeld (Sedes Sanientiae') uit de 12e eeuw. oajJicnnacy uit uc eeuw. Méré, Charles, mondain Fransch tooneelschrijver van „Unterhaltungstücke” in de psychologische richting, die zich afspelen in het conventioneel Parijs der luxueuze palaces en groote restaurants. * 1883 te Marseille. i.uut> tc iuaiacmo. Mercdith, Geor g e, Eng. romanschrijver en dichter. * 12 Febr. 1828 te Portsmouth, f 18 Mei 1909 te Boxhill (Surrey). Studeerde aanvankelijk in de rechten; ging zich echter wijden aan de letteren. Schreef eerst gedichten, later vnl. romans. Ofschoon zijn werken nooit populair waren, is M. toch een schrijver van groot formaat. Zijn romans zijn diepgaande psychologische studies, die een zeer aandachtig lezen vereischen. M., die negatief staat in zaken van geloof en zeden, huldigt een natuur-philosophie, die in wezen pantheïstisch is. Werken: The Shaving of Shagpat (1856); Farina (1857); The Ordeal of Rich. Peverel (1859); Evan Barrington (1861) ; Emilia in England (1864) ; Modern Love and Poems of the Engl. Roadside (gedicht; 1862) ; Harry Richmond (1871); Beauchamp’s Career (1875) ; The Bgoist (1879); Diana of the Croeswaye (1880). Uit g. Memorial edit. (1909-’11); Lettere, door zijn zoon (1912). L i t.: Le Gallienne, G. M. (1890) ;M. Henderson, 6. M. (1907); M. Forraan, Biography of the Writings of G. M. (1922); Galland, G. M. and Brillek Criticism (1922); J. Prieetley, G. M. (1926). F. Visser. Merel (Turdus merula), een vogel van de familie der lijsters. Het mannetje is geheel zwart, met gelen snavel; het wijfje is donkerbruin en gevlekt, snavel geelachtig met bruine punt. In onze streken zeer algemeen. Leeft van insecten, wormen, slakken, maar eet ook kersen, aardbeien en allerlei bessen, vandaar zeer schadelijk in den oogsttijd. Het nest zit in houtmijten, sparren, klimop, soms op den grond aan walkanten. Albinistische exemplaren komen herhaaldelijk voor. Stand- en trekvogel. Bernink. Mcrclbeke, gem. aan de Schelde in de prov. Oost-Vlaanderen, ten Z. van Gent; opp. 1 485 ha ca. 8 300 inw. (Kath.); land- en tuinbouw; bloemisterijen. Merendree (mere = moeras; dree = drecht, ( trajectum, d.i. doorwaadbare plaats in een moeras), gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, aan het Kanaal van Schipdonk, ten W. van Gent; opp. 1 094 ha, ca. 2 000 inw. (Kath.); landbouw. In de kerk, waarvan koor en toren in Romaanschen trant uit de 12e eeuw, bevinden zich de relikwieën van den H. Gerulphus. Meresjkovvskij,Dmitri Sergejewitsj, Russ. dichter en romanschrijver. * 14 Aug. 1865 te St. Petersburg, thans wonend te Parijs. Behoorend tot linkerpartijen, week M. in 1905 naar Frankrijk uit; hij is anti-bolsjewiek. Zijn eerste werken behandelen den strijd tusschen Grieksche en Christelijke beschaving, waarvoor hij in een nieuw Christendom een synthese zoekt. Zijn vrouw is de dichteres > Hippius. Werken; trilogie: Julian Apostates (1896), Leonardo da Vinei (1902), Peter en Alexei (1905); trilogie : Paul I (drama, 1908), Alexander I en de Dekabristen (1911), 14 December (1917); Tolstoj en Dostojewsky (1901); Het Rijk van den Antichrist (1921); Napoleon (1921); Jesus de Onbekende (1932). L i t.: Lundberg, M. u. s. neues Christentum (1921). v. Son. Meretrix, > Mossel. Merg, 1° (Medulla) in de anatomie de benaming voor de weeke substantie binnen door been omgeven kanalen en holten. Men onderscheidt het > ruggemerg (medulla spinalis) en verlengde merg (medulla oblongata) (> Hersenen), gelegen in het door de wervelbogen omsloten ruggemergskanaal, en het eigenlijke merg, beenmerg, dat vooral in het spongieuze gedeelte van been of, zooals bij pijpbeenderen, in een centrale holte, mergholte, wordt aangetroffen. -> Been (2°). Beenmerg is rijk aan bloedvaten, bevat veel vet en bezit een aantal op lymphcellen gelijkende mergcellen. Gedurende de embryonale ontwikkeling en het daaropvolgend eerste levensstadium heeft beenmerg wegens zijn bloedrijkdom een roode kleur (rood beenmerg); op lateren leeftijd krijgt het door grootere opname van vet een gele kleur (geel beenmerg). Rood beenmerg blijft echter behouden in de platte beenderen. Vooral bij de vorming van roode bloedlichaampjes speelt het roode beenmerg een gewichtige rol. Willems. 2° Plantkundig verstaat men onder merg een los, parenchymatisch weefsel, dat bestaat uit dunwandige, levende cellen met vele intercellulaire holten en dat in het centrale gedeelte van wortels en stengels wordt aangetroffen. Mergel, een sediment, bestaande uit een mengsel van zandige of kleiige en kalkige bestanddeelen, de eerste getransporteerde verween ngsproduct en, de laatste veel van organischen oorsprong. M. zijn meestal zachte gesteenten; sterke verhitting leidt tot de vorming van zeer harde kalkzandsteen. Al naar de verhouding der drie bestanddeelen kan men onderscheiden: zandige m., mergelige zandsteen, kalkmergel enz. Een mooi voorbeeld van een m. is het zgn. tufknjt van den St. Pietersberg. Mcrgcm (Fr. Merville), gem. in Fransch-Vlaanderen, kantonshoofdplaats (XI 144 03); 6 750 inw., vnl. Kath. en Fransch sprekend. Drie kerspelen. De stad werd tijdens den oorlog 1914-’lB verwoest, maar herbouwd. Textielnijverheid. Mergentheim, stad in Wurttemberg; ca. 5 500 inw. (66 % Kath., 30 % Prot). Wijnbouw en eenige industrie. M. was 1627 – 1803 residentie van den grootmeester der Duitsche Orde. Het slot, datee- rend uit de 13e eeuw, is in de 16e en 17e eeuw geheel verbouwd. Thans bevat het nog het archief der Orde, benevens een natuurhistorisch museum, v. Embden. Mergholte, > Merg (1°). Merylnae, > Zaagbekeenden. Mcrukool, > Voederkool. itii i jjivuui v ucuui ttuui. Mergstraal (plant k.), > Hout (I). Mcrbaeghe, Re mi van, priester-missionaris van Scheut, martelaar. * 6 Febr. 1869 te Waregem, f 13 Dec. 1901 te Sia-ing-tze (China). Naar Z.W. Mongolië in 1894, werd hij ten gevolge van den > Boksersopstand met p. Bongaerts in zijn residentie vermoord. L i t.: Ben Vlaamsoh bloedgetuige (1902). Allossery. Merian, Mattheus, graveur. * 25 Sept. 1593 te Bazel, f 19 Juni 1650 te Schwalbach. In dienst van verschillende uitgevers, leverde hij tallooze afbeeldingen van steden en dorpen, die belangrijker zijn om topographische dan om artistieke beteekenis. um U^UIOKUV UUU UUi UI UIOUI/UV UVUVVIU/lUO. L i t.: Thieme-Becker, Allg. Künstlerlex. aj i t. . luicmc-uciiaci, xiaig. ivuusucuca. Mcrida, 1° stad in Spanje, in de prov. Badajoz (38°56'N., 6°2o'W.), gelegen aan de Guacüana. Ca. 15 500 inw. Uitvoer: zeep, papier, machines, meel en hout. Bezienswaardigheden: Romeinsche bouwwerken (theater, tempel, brug), kasteel, archaeologisch museum, arena. M. is het Romeinsche Augusta Emerita (de hoofdstad van Lusitanië). De stad werd in 713 door de Mooren verwoest en is in hun handen gebleven tot 1228. Sipman. 2° Stad in Mexico in de prov. Yucatan (20°62'N., 89°49'W.); in 1642 door Spanjaarden gesticht. Ca. 110 000 inw. Uitvoerhaven is Progresso. Universiteit. Meridiaan. 1° (M eet k. en ge o g r.) De m. of meridiaankromme van een omwentelingsoppervlak is zijn doorsnede met een vlak door de as (meridiaanvlak). Zoo snijdt een vlak door de beide aardpolen het aardoppervlak volgens een m. Deze m. zijn ellipsen, waarvan de groote as in den aequator ligt en 12 766 km lang is; de kleine as verbindt de polen en is 12 713 km lang. M. zijn lijnen van gelijke geogr. lengte en van gelijken plaatselijken tijd. 2° (S ter r e n k.) Het meridiaanvlak van een bep. plaats op aarde snijdt den hemelbol volgens een meridiaan, d.i. een groote cirkel door de hemelpolen >ol volgens een de hemelpolen en het zenith, het Noordpunt en het Zuidpunt van die plaats. In de meridiaan culmineeren de hemellichamen, d.w.z. bereiken ze hun grootste hoogte • boven den horizon. v. Kol/ P. Bruna. Meridiaan. Meridiaancirkel, instrument voor plaatsbepaling van hemellichamen. De kijker draait om een horizontale as, die onveranderlijk Oost—West en horizontaal staat. De steunpunten staan laag boven den grond en zijn zwaar gefundeerd (elk der pijlers van den Leidschen m. rust op meer dan 100 heipalen). De kijker, die 2 k 3 meter lang is, beweegt zich alleen in den > meridiaan en wordt gebruikt om doorgangen van sterren door den meridiaan waar te nemen. Met den kijker verbonden zitten van weerskanten twee cirkels van ong. 1 m middellijn, die een zeer nauwkeurige graadverdeeling hebben. Hierop wordt met microscopen de doorgangshoogte van de ster op 1/10 boogseconde nauwkeurig afgelezen. De doorgangstijd van de ster werd vroeger bepaald met de zgn. oog-en-oormethode: de waarnemer telt, terwijl hij de ster in den kijker ziet, met de tikken van het uurwerk mee en schat op 1/10 sec. nauwkeurig het tijdstip, waarop de ster een draad in het gezichtsveld overschrijdt. Later maakte de waarnemer zelf bij het passeeren van de ster een electrisch contact, dat een > chronograaf in beweging brengt. De nieuwste methode is, dat een beweeglijke draad in het gezichtsveld door den waarnemer met de hand of gedeeltelijk mechanisch met de ster wordt meebewogen, waarbij het mechanisme automatisch op bepaalde punten contacten sluit en de chronograaf aanslaat. Vele hulpmiddelen zijn noodig om afwijkingen in den stand van den kijker te bepalen. De m. is sinds het begin van de 19e eeuw in gebruik, als opvolger van het > muurkwadrant. P. Bruna. Méridienne (Fransch), in de meubelkunst een soort chaise-longue met rugleuning en twee zijleuningen van ongelijke hoogte. De m. is in gebruik sedert het midden der 18e eeuw en komt veel voor in het meubilair van den Empirestijl. Merigarto (= wereld, de door de zee omgeven ruimte), Oudhoogduitsch gedicht, aldus genoemd door Hoffman von Fallersleben, den eersten uitgever: fragmenten over de schepping en vorming der aarde, over de zeeën, stroomen (de leverzee); over Ijsland, Thule. Door een Beier(?), die den oorlog tusschen twee bisschoppen naar Utrecht ontvlucht was, ca. 1090. Ui t g.: Hofümann v. Fallersleben (1834). V. Mierlo. Mérimée, P r o s p e r, Fr. romancier, novellist en tooneelschrijver van groote. litteraire waarde, maar uit zedelijk oogpunt streng af te wijzen. * 28 Sept. 1803 te Parijs, | 23 Sept. 1870 te Cannes. Hij betreedt het litterair strijdperk op geruchtmakende manier met Le Théatre de Clara Gazul (1826), dat hij doet doorgaan als het werk van een beroemde Spaansche tooneelspeelster. In 1829 verschijnt een knappe historische roman, La Chronique du temps de Charles IX, die echter in de schaduw wordt gesteld door de daaropvolgende novellen, waaronder de reeds technisch volmaakte Matteo Falcone, I’Enlèvement de la Redoute (1829) en La Partie de trictrac, Le Vase Etmsque (1830), La Doublé Méprise (1833), Colomba (1840) en Carmen (1846). In 1834 tot opzichter over de Historische Monumenten benoemd, begeeft hij zich hoofdzakelijk op archaeologisch en historisch gebied. In 1849 keert hij zich tot de Russische geschiedenis en letterkunde, die hij voor Frankrijk open stelt, door Poesjkin en Toergenew bekend te maken. o. uvujiuu vu ucncuu iv manen > Op tooneelgebied was hij de eerste in Frankrijk, die sinds Boileau de Klassieke drie-eenhedentheorie in de practijk opzegde. Willemyns. Uit g. : Calmann Lévy (13 dln.); critische uitg. d. Picrre Trahard en E. Champion. L i t.: M. Parturier, Autour de M. (1932) en de studies door P. Trahard. Meringer, Rudo 1 f, taalkundige. * 9 Maart 1859 te Weenen, f 11 Febr. 1931 te Graz. Sinds 1899 prof. in Graz. Hij stichtte met anderen in 1909 het tijdschrift Wörter und Sachen, waarbij op verdienste- lijke en vruchtbare wijze de woord- en zaakvorsching verbonden werden. Ook schreef hij over het Duitsche boerenhuis. Weijnen. Werken: Aus dem Leben der Sprache (1916); met K. Mayer: Vorsprechon und Verlesen (1895). V AU u«J V) ■ TVI vuAAI, AA AA AA VA IVAAV O V AA AV/I/V ƒ • Merinoschaap, een beroemd schapenras, oorspronkelijk van Azië afkomstig, reeds veel eeuwen voor Chr. naar Spanje gebracht, waar het is veredeld. Klein van stuk, sierlijk van bouw; rammen bezitten fraaie horens; ruim liggende huid met veel plooien, vooral aan den hals. Het geheele lichaam, met uitzondering van neus en klauwen, is bedekt met fijne wol; weinig geschikt voor vleeschvorming; gedijt het beste in droog klimaat, daarom niet geschikt voor Ned. en België. Wel is het zeer verspreid over Middenen Z. Europa. In Saksen is beroemd geworden het zgn. Electoraalschaap met bijzonder fijne wol; in Oostenrijk het Negrettischaap, in Spanje het Escuriaalschaap of de Infantados, in Frankrijk het Rambouillet, een kruisingsproduct, zwaarder van bouw, meer vleeschtype. Het M. is veel gekruist met andere rassen. De Merinowol is geel, zijdeachtig en vettig; gebruikt voor het maken der fijnste stoffen (laken enz.). Verheij. yiuuvu vuuiya r (.( (H/y, M erin o wol, > Merinoschaap. Mcpistcem (plant k.), een weefsel, waarvan de cellen zich door deeling vermenigvuldigen en zoo nieuwe, volwassen weefsels doen ontstaan. De cellen van een m. zijn betrekkelijk klein, dunwandig, rijk aan protoplasma en voorzien van een groote celkern, terwijl de vacuolen klein en gering in aantal zijn. Men onderscheidt primaire en secundaire meristemen. De cellen van de primaire m. kunnen langs een onafgebroken reeks van jonge cellen worden afgeleid van de jonge cellen van de kiem. Deze m. treft men aan in de toppen van wortels en stengels. Bij hoogere planten bestaat het m. uit meerdere cellen, bij lagere planten, bijv. varens en mossen, bestaat het m. uit slechts één cel, de topcel, die zich voortdurend deelt in twee cellen, waarvan de eene weer topcel is en de andere, hetzij dadelijk, of na eenige deelingen te hebben ondergaan, volwassen cel wordt. > Groeipunten. Secundaire m. bestaan uit cellen, die ontstaan zijn uit reeds volwassen cellen, die weer in embryonalen toestand zijn overgegaan. Voorbeelden van zulke m. zijn het > cambium, dat zorgt voor den secundairen diktegroei van den stengel, en het phellogeen, dat dient voor de vorming van > kurk. Melsen. Mérite, ■> Pour le Mérite. Merivale, Charles, historicus. * 8 Maart 1808 te Londen, f 27 Dec. 1893 aldaar. Sinds 1833 Fellow of St. John’s College te Cambridge, sinds 1869 Dean of Ely. Voorn, werk; Hist. of the Romans under the Empire (1850-’62); vertaalde Keat’s Hyperion in Lat. en de Ilias in Eng. verzen. L i t.: Antobiography and Letters (uitg. d. zijn dochter Judith A. M., 1899). Meriwido siiva, > Silva. Merk (Ned. en Belg. recht), ■> Fabrieks- en handelsmerken. Merkegcm, gem. en kerspel in Fransch-Vlaanderen, kanton Wormhout (XI 144 B 2); 660 Kath. en Vlaamsch sprekende inw.; landbouw; oude standaardmolen. IUUICU. Merkel of merke 1 i n g (s che e p v.) zijn dwarsscheeps, over een luikopening of „hoofd” gelegde balkjes, voorzien van een uitholling of waterloop, en waarop de scheepsluiken gelegd worden. Merkelbeek, gem. in de Ned. prov. Limburg, ten N. van Heerlen (XVI 448 C 5); opp. 466 ha, lichte zavelgrond; ca. 1600 inw. (Kath.). Landbouw en veeteelt; 119 mijnwerkers. Klooster der Carmelieten. M. was reeds in 1230 een parochie, waaruit in 1794 de gem. gevormd werd. Voordien ressorteerde M. onder de schepenbank Oirsbeek. Jongen. Merkem (Merchem), gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z. van Diksmuide, aan de leperlee; opp. 2 678 ha; ruim 3 100 inw. (Kath.). Polder- en zandgrond; landbouw. M. werd geheel verwoest gedurende den Wereldoorlog. Merken, in het hou 11 ee 11 bedr ij f het teekenen van de hoornen, die voor veiling bestemd zijn. Men spreekt ook van blessen of aanblessen, omdat het vanouds geschiedde door met de bijl een spaan van den stam te hakken. Voor de opleiding der houtopstanden in het bosch is het kiezen der te vellen hoornen de gewichtigste maatregel. Sprangers. Merken, Lucretia Wilhelmina van, dichteres. * 21 Aug. 1721 te Amsterdam, f 19 Oct. 1789 te Leiden. Van moederszijde behoorend tot de familie van Geeraert Brandt, gehuwd met den poëet N. S. Winter. In haar tijd zeer gewaardeerd en gehuldigd, nu misschien iets te sterk in de vergetelheid geraakt. Schrijfster van gelegenheidsverzen, brieven in dichtmaat, en van een leerdicht, waarvan de eerlijke toon en de ietwat populaire wereldwijsheid niet nalieten indruk te maken. Dichteres ook van heldendichten (waarvan dat over David meerdere verdienstelijke gedeelten bezit) en van vsch. drama’s. Als lid van het genootschap „Laus Deo, salus populo” nam zij een groot aandeel in de toenmalige nieuwe psalmberüminfi'. ucnjmmg. Werken: o.m. Leerdicht: Het nut der tegenspoeden (1762). Heldendichten: David (1767); Germanicus (1779). Drama’s: Artemines (1745).Tooneelpoëzy (2 bundels 1774 en 1786). Li t. : Kallf, Gesch. der Ned. Lett. (V, 480 en 550); te Winkel, Ontwikkelingsgang (2V, 391); Zuidema, Nw. Ned. Biogr. Wbk. (111, 844; meer spec. ook voor 19e-eeuwsche lit.); van Schoonneveldt, Over de Navolging der klassiekfransche Tragedie in Ned. Treursp. der aohtt. Eeuw (1908); Kloos, Een Daad van eenvoudige Rechtvaardigheid (1909). Ver meer en. Merkenwet (Ned. en Belg. recht), -> Fabrieks- en handelsmerken. raurieJtS- en uauueisxuexjvcii. Merker, Paul, Duitsch litterairhistoricus van de geestesgeschiedkundige richting. * 24 April 1881 te Dresden. Hoogleeraar te Breslau. i n t • _ H c\r\Ci\ . C\ T,, A Voorn, werken: S. Lemnius (1908) ; O. Ludwigs Werke (1912); Murnerstudiën (1917) ; Der Verfasser des Eccius dedolatus (1923); Neue Aufgaben der Literaturffeschichte (1920) ; Reallex. der dt. Literaturgesch. (1924-*3O ; samen met Stammler). Hoofdredacteur van Zschr. f. dt. Philologie. Merkglas, ook wel maatglas genoemd, is een glazen cylinder, voorzien van zoodanige merken of maatverdeeling, dat de hoeveelheden vloeistof tusschen elke twee merkstreepjes overeenkomen met een zekere inhoudseenheid, bijv. 10 cm3 of 5 cm3 per streepje; bij fijnere m., ten behoeve van laboratoria, gaat men tot een verdeeling van 1 cm3 en 1/2 cm3. Ook komen m. voor in den vorm van een omgekeerden kegel; waarbij dan de afstanden dor merkstreepjes ongelijk zijn en naar boven toe afnemen; deze zijn zeer geschikt om kleine hoeveelheden te meten, aangezien reeds kleine hoeveelheden in de punt duidelijk afleesbaar zijn. P.Bongaerts. m s .. – – ■ 1A irArtrof Q n Merksem, gem. in de prov. Antwerpen, voorstad van de stad Antwerpen (II 612 B 3). Opp. 834 ha, ruim 27 000 inw. (vnl. Kath.). Leem- en zandgrond. De bevolking leeft van de naburige haven, van nijverheid, winkel- en marktwezen. Langs het Albertkanaal is het nijverheidskwartier gelegen. Industrieën; margarine, bloemmolen, olieslagerij, brouwerijen, haringrookerij, suikerraffinaderij, loodfabriek, ijzergieterij, glasblazerij, electriciteitscentrale, diamantslijperijen, enz. Twee dokken bevinden zich op het gebied van M. (in 1933; 2 848 schepen, ca. 400 000 t goederen). Albertkanaal. Waterloopen: Klein Schijn, Laerschebeek. M. heeft drie parochiën. Middelbaar onderwijs: S. Edwardusgesticht voor jongens (moderne humaniora, gegeven door de Broeders van Liefde); voor meisjes: S. Ludgardisschool. Vak- en nijverheidsschool, beroepsschool voor meisjes, muziekschool. Er is een vacantiekolonie. Bezienswaardig zijn; de S. Bartholomeuskerk met koor uit de 16e eeuw, de kasteelen Roosendael, Melgeshof, Groenendael; het Gemeentepark. L i t.: B. H. Goetsehalckx, Gesch. van M., Schoten en St. Joh in ’t Goor. Striels. Merksplas, gem. in de prov. Antwerpen (II 612 D2), ten W. van Turnhout; opp. 4 401 ha; ca. 3 600 inw. (Kath.). Vruchtbare zandgrond, heiden, dennenbosschen; landbouw en houthandel. Werd in 1740 bij het hertogdom Hoogstraten ingelijfd. Weldadigheidskolonie, gesticht in 1823 door de Ned. Weldadigheidsvereeniging, in 1846 aangekocht door prins Frederik van Nederland, sedert 1870, samen met de Wortelkolonie, staatseigendom met een opp. van 1100 ha: ca. 3 500 landbouwers vinden er bezigheid in het landbouwbedrijf en in de werkhuizen. Lauwerijs. Merkteeken, sacramenteel. Volgens de traditioneels Kath. leer, die in het Concilie van Trente (sess. 7, can. 9; Denz. 852) haar definitieve dogmatische formuleering gekregen heeft, zijn er drie Sacramenten, Doopsel, Vormsel en Priesterschap, die de ziel „een karakter, een geestelijk en onuitwischbaar merkteeken, indrukken”. In de Schrift en de oudste documenten der traditie vindt men deze leer onder de beelden van „bezegeling”, „bestempeling”, „kenteekening”, en daarop berust ook de traditioneels leer, dat de betroffen Sacramenten niet herhaald kunnen worden, als ze eenmaal geldig zijn toegediend. De theologie heeft dit nader uitgewerkt en het merkteeken omschreven als een bovennatuurlijke hoedanigheid en geestelijke uitrusting der ziel, waardoor ze onveranderlijk aan God is toegewijd en de bevoegdheid erlangt tot deelname aan den Christelijken eeredienst. Het vormt de ziel naar gelijkenis van Christus in zijn ambt van Koning, Leeraar en Priester; het is een geestelijk onderscheidingsteeken van den Christen; het legt de verplichting op tot de betroffen werken van eeredienst; het maakt de ziel ontvankelijk voor de mededeeling der genade Gods. Zie verder > Sacrament. L i t.; Diet. de Théo!. Cath. (11, s. v. Charactère Sacramental). Buys. Merkus, Piet e r, gouverneur-generaal van Ned.-Indië (1842-’44). * 18 Maart 1787 te Naarden, f 2 Aug. 1844 te Soerabaja. Vertrok in 1816 naar Ned.-Indië, waar hij in 1829 lid van den Raad van Ned.-Indië werd. Na afloop van den Java-oorlog in 1830 werd hij in commissie gesteld met twee andere heeren om de vorstenlandsche zaken te regelen. Tegenstander van de cultuurstelsel-plannen van gouverneur-generaal Van den Bosch. In 1838 werd hij, na afloop van de Padri-oorlogen, naar Sumatra’s Westkust gezonden, om daar de zaken te regelen. Bij zijn terugkeer te Batavia werd hij benoemd tot vice-president van den Raad van Indië en voorloopig belast met de functie van gouv.-generaal (1840). Eind 1842 definitief benoemd, aanvaardde hij deze functie begin 1844. Olthof. Merlemont, gem. in de prov. Namen, ten Z. van Florennes, ca. 500 inw. (vnl. Kath.); opp. 864 ha; landbouw. Kasteel. Merlen. 1° Van Merlen is de naam eener groote familie van graveurs te Antwerpen. T h i e r r y v. M., uit Grave, werd in 1567 poorter te Antwerpen, waar hij procureur was. Zijn zoon Abraham (* 1579, t 24 Juni 1660) was leerling bij Adriaan Collaert en werd een verdienstelijk kunstenaar en stamvader van vsch. graveurs. De meest bekende zijn: T h e o d orus (Sr.) (* 1609, f 7 Aug. 1672 te Antwerpen), die 13 kinderen had, Cor n e i 1 1 e (* 1654, f 1723) en ïheodorus (Jr.) (* 1661), die 8 kinderen had. Het werk der verschillende v. M. is soms lastig te onderkennen. Schols. 2° Jan Baptist, baron van, Zned. ruitergeneraal. * 1 Juni 1773 te Antwerpen, f 18 Juni 1816 bij Waterloo. Onderscheidt zich tijdens den Brabantschen opstand in het leger van generaal Van der Mersch, treedt in Fransohen dienst en maakt de veldtochten mee van Pichegru en Moreau. Dan neemt hij dienst in het leger van koning Bodewijk, vecht in Spanje, en maakt onder Napoleon den tocht naar Rusland en den terugtocht naar Duitschland mee. Na den val van Napoleon treedt hij in het Ned. leger, en strijdt te Quatre-Bras en te Waterloo, waar hij sneuvelt. V. Roosbroeck. Merlet, in de heraldiek een vogeltje zonder bek of pooten. Merlet, Herluf van, pseud. van H. baron van Larasweerde, Ned. letterkundige. * 17 Mei 1900 te Arnhem. Studeerde rechten te Amsterdam, wijdt zich sedert 1922 aan de journalistiek en de letterkunde. Redacteur van De Tijd, werd hij 1936 hoofdredactenr van De Nieuwe Dag te Amsterdam. Is voorzitter van den kring Noord-Holland der R.K. Journalisten-vereeniging. Zijn letterkundig werk wordt beheerscht door een zucht naar het waarnemen van de tegenstelling tusschen ideaal en werkelijkheid, hetgeen hem vaak inspireert tot een scherpe, praegnante ironie. Vooral als novellist heeft M. goed werk geleverd. Hij is begaafd criticus. Werken: Elwin (1920); Uit Stille Stonden (1918) ; Deining- (1922); Het oud seizoen (1928); De soutane (1932): De Bond van eerlijke menschen (1933); Jan Grégoire (1930), Asselberqs. '-o j±ooGwviyo, Merlin, C o c a i, pseud. van Teofilo > Folengo. 7’r* ' – Merlin de Douai, Philippe Antoine, graaf, Fr. jurist. * 30 Oct. 1754 te Arleux, f 26 Dec. 1838 te Parijs. Afgevaardigde voor Dowaai (Douai) in Constituante en Nat. Conventie; stemde hier voor den dood van Lodewijk XVI en ontwierp de wet op de > „suspects”. Tijdens het Directoire leidde M., als minister van Jusitie, de bureaucratische kerkvervolging; 1797 lid van het Directoire.Om zijn buitengewonen juridischen arbeid door Napoleon benoemd tot eraaf. ueaußiuu lui graai. Werken: Répertoire universel et raisonné de jurisprudence (17 dln. *lBl2 tot 1826); Questions de droit (vier uitg. van 1810 tot 1830). V. Claassen. Mcrlin de Thionville, Antoine Chris- XVII. 17 tophe, Fr. jurist. * 13 Sept. 1762 te Thionville (Diedenhofen), f 14 Sept. 1833 te Parijs. In deßégislative dreef M. tot verbeurdverklaring van de goederen der emigranten; stemde in de Conventie voor den dood van Bodewijk XVI en werkte er, als Dantonist, mee aan den val van Robespierre. Om zijn oppositie tegen Napoleon moest hij in 1802 aftreden als directeurgeneraal van het postwezen. V. Claassen. Mcrlo, J a c o b (Merlo-Horstius), ascetisch schrijver. *24 Juli 1597 te Horst (Ned.-Bimb.), f 21 April 1644 te Keulen. Hij leefde en stierf in grooten roep van heiligheid. Als pastoor van St. Maria in Pesch schreef hij vele ascetische werken en gebedenboeken, o.a. Paradisus animae, dat een buitengewone verspreiding vond in het Batijn zoowel als in het Duitsch. Hij gaf de werken uit van den H. Bemardus, Thomas van Kempen, H. Gregorius e.a. Brandsma. Merlijn, bekend toovenaar uit de > Arthurromans. Hij komt het eerst voor in het zevende boek, Prophetia Merlini, van Geoffrey von Monmouth’s Historia regum Britonum (1137), als zoon van een duivel (incubus) met een koningsdochter; door koning Vortigem tot offer bestemd, kan hij zich redden en weet Vortigern’s zoon Uther Pendragon met Igeme te verbinden, waaruit Arthur geboren wordt, dien M. tot zijn kroning beschermt. In de aan G. v. Monmouth’s eveneens toegeschreven Vita Merlini (1148) verschijnt M. met de trekken van den wilden Keltischen woudmensch Bailoken, in wien men den bard Myrdian wil zien; doch de aan dezen toegeschreven acht gedichten zijn, met een enkele uitzondering, alle jonger. Aan het einde der 12e eeuw zong Walter de Clusa reeds van een De Merlino et Marcolpho aan het hof der graven van Wijnen. Robert van Borron (einde 12e eeuw) verbond M. met de legende van Joseph van Arimathea en Percival; waaruit hij in de Europ. literaturen bekend werd. Zoo in het Mnl. door J. van Maerlant. Zoo ook in het Midden-Engelsch. Thomas Malory neemt hem op in zijn Morte Arthur (1470), vanwaar Tennyson het onderwerp nog behandelt in zijn Idylls of the King. In het Duitsch is hij bekend uit het Buch der Abenteuér van Ulrich Fuetrer, die een gedicht van Albrecht von Scharfenburg navertelt. Verder in vele volksboeken. In.de 19e eeuw leeft hij nog in de Duitsche literatuur op, bij Dor. Schlegel (1804), in het drama van Immerraann, bij W. Müller von Köningswinter (1871), bij J. G. Fischer (1877) en in drama’s van Max Kirckstein, G. Renner, Bd. Stucken, Richard von Kralik, tot bij Fr. von der Trenck (1926). Bit.; San Marte, Die Sagen v. M. (1863) ; F. Panzer, U. Fuetrer (1902); J. D. Bruce, The evolutiou of tne Arthuriau romance (21928); W. Holzamer, Meründichtungen (1900-’01) ; F. Schiprowski, Der Zauberer M. in der dt. Dichtung (1933). Uitg.: van v. Maerlant, door J. van Vloten (1880-’B2; besproken en verbeterd door J. Te Winkel,Tsohr. Ned. Taal en Letterk., 1881). V. Mierlo. Mcrmillod, Gaspar, kardinaal, bisschep van Lausanne en Genève. * 22 Sept. 1824 te Carouge (bij Genève), f 23 Febr. 1892 te Rome. Prediker en leider der West-Zwitsersche Katholieken. Wegens oprichting van een zelfstandig bisdom Genève door de regeering verbannen. iugucxmg voiuamicu. Li t. : Jeantet (1906) ; Comte, Le Gard. M. d’après sa correspondanee (1924). Beijersbergen van Henegouwen. Merneptah, Egypt. pharao, zoon en opvolger van Ramses 11. Eerst herstelde hij waarsch. de rust in Palestina en versloeg daarna (ong. 1225 v. Chr.) de Libyërs, die verbonden met volkeren uit het Middellandsche Zee-gebied een inval in Egypte deden. Zijn graf ligt in de > Koningsvallei, vanwaar zijn mummie is overgebracht naar het Egypt. Museum in Kairo. De stele met zijn overwinningshymne is bekend door de vermelding van Israël (-> Israël-stele). Bent. Mcrob, oudste dochter van Saul (1 Re;,'. 14.49). Merodach-Baladan 11, koning van Babylon, zond in het 14e regeeringsjaar van koning Ezechias van Juda (712 v. Chr.) een gezantschap naar Jerusalem om Ezechias geluk te wenschen met zijn genezing (4 Reg. 20; Is. 39). Volgens de Babylonische documenten was zijn naam Mardoek-apal-iddin (= Mardoek heeft een zoon geschonken); hij was koning van het land der Chaldeeën aan de Perzische golf (Bit-Jakinoe), wist bij den dood van Salmanassar V van Assyrië zijn gebied uit te breiden en liet zich proclameeren als koning van Babylon. Volgens den canon van Ptolemaeus regeerde hij 721-710. Door bovengenoemd gezantschap naar Ezechias trachtte hij dezen te winnen voor een coalitie tegen Assyrië. Sargon II echter trok tegen hem op; hij vluchtte uit Babylon weg naar zijn oorspr. gebied (710). Tijdens de regeering van Sennacherib wist M. opnieuw den troon van Babylon te bemachtigen (703), maar kon zich slechts enkele maanden handhaven. Alfrink. naven. Merode, 1° Bernard v an, heer van Hummen en van Waroux, Zned. staatsman en veldheer. *Ca. 1625 te Luik, f 1689 /91(?) te Keulen. Hij nam ijverig deel aan den opstand van de Ned. edelen tegen Spanje. Na de gebeurtenissen van 1566 week hij in 1667 met de zijnen naar Keulen uit, nam deel aan den inval van Oranje in 1668, en eveneens aan de tochten van 1672; veroverde 30 Aug. 1672 Mechelen, en hield dit in bezit tot 1 Oct. van dit jaar. Hij was een vertrouwd agent en vriend van Oranje, afgevaardigde der Staten-Generaal op het vredescongres te Keulen in 1679, en na 1680 luit.-gouverneur van Friesland. Na den dood van Oranje vestigde hij zich (in 1685) te Keulen, waar hij overleed. V. Roosbroeck. 2° Eugeen Jan Philips, graaf van, veldmaarschalk van het keizerlijke leger. * 1674 te Brussel, f 12 Sept. 1732. Hij streed tezamen met Willem 111 te Steenkerken, Neerwinden (1693) en te Namen (1695) in den oorlog tegen Bodewijk XIV. Later stond hij aan de zijde van Frankrijk tegen de verbondenen, doch trad na 1706 in dienst van den Oostenrijkschen keizer, en streed te Ramillies en Oudenaarde; daarna werd hij in de schaduw gesteld door prins Bugenius. Hij werd zelfs met gevangenschap bedreigd en vluchtte naar Weenen, waar hij een tijd lang werd opgesloten. Later keerde hij terug naar de Ned. gewesten, waar hij, ontmoedigd, weldra stierf. Zijn „Mémoires” zijn niet van belang ontbloot. V. Roosbroeck. 3° Henri Marie Ghislain, graaide, Belg. edelman ; neef van 4° en 6°.* 16 Aug. 1782 te Brussel, f 23 Sept. 1847 aldaar. Wijdde zich aan de studie en wees eervolle functies, hem door Willem I aangeboden, af. Maakte deel uit van de grondwetscommissie en bracht een negatieve stem uit; een der eerste ijveraars voor het algemeen petitionnement in 1827; onderhandelde met den prins van Oranje te Vilvoorde, nam verder geen deel aan de beweging; werd later tot senator verkozen. üytterhoeven. 4° Louis Frederic Ghislain, graaf de, broeder van 6°. * 9 Juli 1792 te Maastricht, f 4 Nov. 1830 te Mechelen. Nam deel aan den Belg. opstand; werd doodelijk gewond bij Berchem (Antwerpen) op 2 Oct. 1830. Praalgraf te Brussel, standbeeld te Berchem. 5° Philippe Felix Balthasar Otte Ghislain, graaf de, Belg. edelman; broeder van 4°. * 13 April 1791 te Maastricht, f 7 Febr. 1867 te Brussel. Nam deel aan den Belg. opstand 1830; lid van het Voorloopig bewind, ijverde in het Nationaal congres voor de verkiezing van Leopold; was 1832-’39 minister van Oorlog. Uytterhoeven. lf Amaila WT iII n m /I n ncanrl vnn Wl 1 _ Mérode, Willem de, pseud. van W 11- lem Eduard Keuning, Ned. letterkundige. * 2 Sept. 1887 te Spijk. Als dichter belijdt M. altijd zijn Christelijke levensopvatting; hij is de meest beduidende en erkend-leidende figuur onder de zgn. Jong-Protestanten. Zijn lyrisch talent, dat zeer vruchtbaar is, wekt herinneringen aan het werk van zijn laat-17e-eeuwsche geloofsgenooten, zonder het eigen modern geluid prijs te geven. In o.a. zijn vertalingen van psalmen bereikt zijn sterk vermogen een grootheid, die hem een bijz. plaats in de Ned. letteren blijvend verzekert. Werken: o.a. Gestalten en Stemmingen (1915) : De Overgave (1919) ; Het kostbaar Bloed (1922) ; Kwatrijnen (1928); De donkere Bloei (1926); De steile Tocht (1930); Langs den Heirweg (1932); De stille Tuin (1933); Psalmen (1934); Doodenboek (1934); Geestelijke Liederen (bloemlezing, 1935); Kringloop (1936); Verzen over ’t Boerenbedrijf (bloemlezing, 1936). Onder pseud. Joost van Keppel: Aanroepingen (1917); Claghen (1927). Nypels. Merode Salvador (Kalala-Kafoemba), plaats in Belgisch-Kongo, prov. Loesambo, district Kassai (XV 514 C /D 4). Missiepost van de Paters van Scheut en van de Zusters van den H. Jozef (Brugge); scholen, verplegingspost, weeshuis. Meroe, vulkaan ten Z.W. van den Kilima Ndzjaro in het Tanganjika-territorium, Afrika (I 520 G 6). In 1849 door Rebmann ontdekt en in 1901 door Uhlig het eerst bestegen. De kegel, waarvan de top in den regentijd meestal in wolken is gehuld en dan met sneeuw is bedekt, verheft zich uit het ong. 1 000 m hoog plateau tot 4 630 m. De vochtige Z. en Z.O. zijde is met dicht regenwoud begroeid, de lijzijde is meer steppeland. Om den M. treft men veel landerijen van Europeanen aan. v. Velthoven. Li t. : Jager, Der M. (in Geogr. Ztschr., 1906). u i b. . u a gei, i ~ —/• Mèroe, in Voor-Indië de naam van den godenberg (ongeveer als bij de Grieken de Olympus), die het centrum van de wereld vormt. Op Java is men den berg zelf Smèroe (Sanskrit soe-méroe, heilige Méroe) gaan noemen, en duidde men met mèroe aan, zooals thans nog op Bali, de slanke, rijzige bouwwerken van vele verdiepingen en met een uitstaand dak bij elke verdieping, die op een tempelerf opgericht worden. Het aantal verdiepingen hangt samen met het doel, waarmede het bouwwerk is opgericht, en bepaalt den rang ervan. > Pagode. Berg. Meroë, 1° land s ch a p in den Anglo-Egyptischen Soedan. 2° Jongere hoofdstad van -> Ethiopië, gelegen op het „eiland”, gevormd door Blauwen Nijl en Atbara. Stadhouders uit een zijlinie van de in > Napata resideerende dynastie bouwden hier sinds ong. 800 v. Chr. pyramiden. De Ethiopiërs waren Amoendienaars en helpers van den Egypt. godenstaat van Thebe tegen de overweldigers van Egypte. Zij stonden sterk onder Egypt. invloed. Berst ong. 200 v. Chr. kreeg het Hellenisme toegang, terwijl M. nu hoofdstad werd. Ruïnes van den hoofdtempel van Amoen en het groote zonneheiligdom zijn over. Met het verval der Rom. provincia Aegyptus en het zich verplaatsen van den centraal-Afrikaanschen handel verloor M. aan belangrijkheid, totdat het ong. 360 n. Chr. door één der koningen van Aksoem onderworpen werd. Lit. : J. Garstang, M. (Oxford 1911); G. Reisner, Journ. of Eg. Archeology (IX 1923, 34 vlg.); J. Crowfoot, Arch. Survey of Eg. (I 1908-’O9). Meroïtisch schrift werd ong. 200 v. Chr. gevormd naar het ■> Demotisch. Later werd ook een eigen Meroïtisch hiëroglyptienschrift gevormd. Voor de verzameling en ontcijfering heeft F. LI. Griffith zich groote verdiensten verworven. Li t. : F. LI. Griffith, Meroitic Inscriptions, in Arch. Surv. of Eg. (I 1908-’O9, II 1909-’10); id., Journ. Eg. Arch. (111 1916, 22, 111 ; IV, 21, 159) ; id., Receuil Champollion (1922, 565). Bent. Mcroltischc taal. Het alphabet bestaat uit 23 teekens van het zgn. consonantische type. Vroeger werd de M. t. wel als de stamtaal van het huidige'Nubisch aangezien, latere onderzoekingen hebben echter aangetoond, dat het een Hamietische taal is van een zeer ouderwetsch type. L i t.: B. Zyhlarz, Das Meroïtische Sprachproblem (in Anthropos, 25 1930). Wils. Merogonie (<(Gr. meros = gedeelte), een door Y. Delage in de biologie ingevoerde term om de bevruchting van een kernloos eifragment door de spermakern aan te duiden. De m. geeft dus aanleiding tot het ontstaan van > haploïde organismen; deze kunnen eveneens door > parthenogenese tot stand komen, doch ontwikkelen zich dan uit een onbevrucht gebleven eicel. L i t.: Y. Delage, Etudes sur la mérogonie (in Archives de Zoologie expér., Sér. 3, Bd. 7, 1899). Dunton. Merom-mccr, tegenw. veel gebruikte naam voor het Hoelehmeer in het N. van Galilea. De wateren van Merom, waar Josue (J05.2.1-16) koning Jabin en de met hem verbonden vorsten van het Noorden versloeg, zijn waarsch. niet met dit meer te identificeeren. Over de juiste plaats, waar deze wateren te zoeken zijn, zijn de meeningen verdeeld. C. Smits. Merope (Gr. m y t h.), I°dochter van Atlas en Pleione, een der Pleiaden, echtgenoote van Sisyphus. Pterygotus anglicus Ag. Uit Devoon van Schotland. Lang 1,80 m. 2° Echtgenoote van Cresphontes, koning van Messenië. De moordenaar van Cresphontes, Polyphontes, dwong haar met hem te huwen, maar haar jongste zoon, Aepytus, wreekte haar. Drama’s van Eurinides. Voltaire, Alfieri en Dotter. Weijermans. Merops (m y t h.), koning van het eiland Cos, die, wanhopig over zijn door Artemis gedoode echtgenoote, zelfmoord wilde plegen; Hera echter had medelijden met hem en plaatste hem, tot adelaar gemetamorphoseerd, als gesternte aan den hemel. Merostoniata, klasse van geleedpootige dieren, waarvan Limulus, degenkrab, het eenige recente geslacht is. De bloeitijd der M. ligt in hetboven-Siluur. Men kan drie orden onderscheiden: deLimu- lava, Gigantostraca en Xiphosura. Van de eerste zijn slechts weinig resten bekend uit het midden-Cambrium van Canada en China. Wallcott houdt ze voor een schakel tusschen Trilobieten en Gigantostraca, doch vlg. Versluijs zijn het geheel geen M. De Gigantostraca bevatten de grootste gelede dieren (tot 3 m lengte). Het zijn waterdieren geweest. De oudste twijfelachtige resten zijn reeds in het prae-Cambrium gevonden, in het Cambrium zijn ze zeldzaam, doch in het Siluur worden zij talrijk en nemen daarna weer af om op het eind van het Palaeozoïcum te verdwijnen. De voornaamste geslachten zijn: Eurypteris, waarvan een 25-tal soorten bekend zijn en tot 1 m groot worden. Pterygotus met krachtige scharen wordt het grootst, Strabops is een der oudste geslachten uit het boven-Cambrium, Stylonurus wordt tot l 1 m, met langen staartstekel, verder Eusarcus, Eurystoma e.a. De Orde der Xiphosura of degenkrabben is door Bellinurus en verwanten bekend vanaf het Devoon. Zijn kop-borststuk loopt zijdelings in lange punten uit. De Recente Limulus is reeds bekend vanaf het onder-Trias. Zie verder ■> Degenkrab, v. Tuyn, Merotomie ({ Gr. meros = deel; temnein – snijden). Proeven met m., waarbij cellen ofwel eencellige wezens in twee stukken werden gesneden, zoodanig dat slechts één de kern bevatte, hebben duidelijk het belang van de kem in de levensverschijnselen aangetoond: de kemlooze protoplasmastukken gaan spoedig ten gronde, terwijl de kernbezittende zich geheel kunnen herstellen en normaal voortleven. L i t.: A. Brachet, L’oeuf et les facteurs de I’ontogénèse (1917). Dumon. Merovingcrs, het eerste Frankische koningshuis, aanvangend met Clodio (begin 5e e.). De tweede vorst was Merowech, naar wien het geslacht genoemd is. De meeste bekende heerscher daarvan is > Clovis, die zich tot alleenheerscher van alle Frankische stammen maakte. Na hem verzwakte de macht der M. door de herhaalde deelingen van het rijk onder de zonen van de overleden vorsten en de daaruit gevolgde burgeroorlogen, alsook door het onwaardig en bandeloos gedrag van vele leden van het geslacht. Ten gevolge van hun indolentie (les rois fainéants) maakten hun Karolingische hofmeiers hen tot schijnkoningen, totdat Pepijn in 753 den laatsten Merovinger Childerik 111 dwong in het klooster te treden en zelf koning werd. Hiermee begon het tweede Frankische koningshuis, dat der Karolingers. Onder de M. heeft de Kerk, na aanvankelijk zegenrijke werkzaamheid, veel te lijden gehad en is zij, door hun willekeur, tot diep verval geraakt, waaruit zij door Bonifatius en de latere Karolingers weer is opgeheven (zie > Frankrijk, sub Gesch.). Oorris. Mcrovingische bouwkunst. De oudste bouwkundige Euripteris fischeri Eichwald. Uit het boven-Siluur van Ösel. resten in het rijk der Franken wijzen op een groote afhankelijkheid van de late Romeinsohe architectuur; dikwijls vergenoegde men zich zelfs met het verbouwen van bestaande Antieke monumenten. Voor het overige paste men in den kerkbouw zoowel de basiliek als het centrale type toe (dit laatste speciaal voor doopkapellen). De wanden werden versierd met nissen en er voor geplaatste zuilen. Monumenten: St. Pierre te Vienne (6e e.), St. Jean te Poitiers en St. Laurent te Grenoble (beide 7e e.), St. Gereon te Keulen (zie afb. 4 op de plaat t/o kolom 288 in dl. XV). Vermeulen (Handb. der Ned. Bouwk.) meent, dat de zgn. Romeinsche kelder onder, benevens eenige muurfragmenten aan de O. L. Vrouwekerk te Maastricht, ook tot de Merov. bouwkunst moeten worden gerekend. v. Embden. Mcrovingisch oorkondcnschrift is in de pal a eographie het schrift van de kanselarij der Merovingische koningen, der Frankische majordomen en der eerste Karolingers. Ook de privé-oorkonden der 8e eeuw staan, althans ten N. der Alpen (St. Gallen), onder invloed van het Merov. oorkondenschrift. Enkele boeken, bijv. het Lectionarium van Luxeuil (665), zijn in dit schrift geschreven. Karakteristiek zijn de zeer lange schaften en overdreven aaneensluiting der letters en overvloed van > ligaturen. De letters zijn boven en onder dikker. Lit. : B. Bretholz, Lat. Palaogr. (Leipzig-Berlijn 31926). Lampen. Mcrovingisch schrift is in de palaeographie het schrift, dat zich uit de jongere Romeinsche cursief ontwikkelde. De letters zijn zeer smal en lang en staan dicht opeen. Daardoor onderscheidt zich dit schrift van dat der Ital. schrijfscholen en der pauselijke kanselarij. Vooral werd dit schrift gebruikt als Merovingisch oorkondenschrift (zie boven). Lampen. Mcrriman, 1° Br i an, lersch dichter. * 1747 in het graafschap Clare, f 1806 te Limerick. Onderwijzer. Schrijver van het voornaamste gedicht in nieuw-lersch, Cüirt an mheadhoin oidhche (Het middemachtelijk gerechtshof), geschreven in 1780; het is een humoristische satyre in volmaakt metrum. U i t g. en 1 it. : L. Ch. Stern, B. M.’s Cüirt an mheadhoin oidhche (Zeitschr. für eelt. Phüologie, V 1905); Cüirt an mheadhoin oidhche, B. H. cecinit, uitg. Risteüd ó Foghludha (Dublin 1912). O Briain. 2° John Xavier, Zuid-Afrik. staatsman. * 1841 in Engeland, f 1926. Betrad in 1869 een vruchtbare politieke loopbaan, waarin hij aan goede Britsche tradities getrouw bleef, maar ook sympathiek was voor de Afrikaners. In 1897 lid on voorzitter van de commissie van onderzoek naar den Jameson-strooptocht; 1898 min. van Financiën in het kabinet Schreiner, dat in 1900 weigerde den Kapenaars, die voor de Boerenrepublieken de wapenen hadden opgevat, het kiesrecht te ontnemen; in 1904 leider van den Afrikanerbond; 1908 – 1910 Kaapsch min. van Financiën; invloedrijk lid van de Nationale Conventie, die leidde tot de stichting van de Unie van Z. Afrika. Besselaar. Merris, gem. en kerspel in Fransoh-Vlaanderen, kanton Belle (X 1144 C 3); 800 inw., Kath. en Vlaamsch sprekend. Landbouw. Na de verwoesting heropgebouwd met fraaie moderne kerk. Mcrry, Robert, > Crusca. Mersch, gem. in het centrum van het groothertogdom Luxemburg, aan den samenloop van Eich met Alzette (XVI 736); opp. 4 974 ha, pa. 3 400 inw.; landbouw, veeteelt; belangrijk toeristisch centrum (uitstapjes in de omgeving: Eich- en Mamerdalen, Helper knapp, Larochette, enz.). M. is een zeer oude nederzetting (Romeinsche vondsten). Van de machtige heeren van M. moet vooral Thierry van M. genoemd worden, stichter der abdij van Marienthal; oud versterkt kasteel is in een hoeve veranderd. Het gehucht Schoenfels bezit een modern kasteel en ruïnes van den ouden burcht. De rots Schoenfels bevat een grot, de Wichtelcheslach. V. Asbroeck. Merseh, Jan André van der, Belg. militair. * 10 Febr. 1734 te Meenen, f 14 Sept. 1792 te Dadizeele. Neemt als Fransch soldaat deel aan den Zevenjarigen en aan den Silezischen oorlog. In 1789 neemt hij de leiding van de opstandige troepen tegen het Oostenrijksch bestuur, doch raakt in conflict met het Nationaal Congres, in het bijzonder met Van der Noot. Hij werd daarom in April 1790 als progressist te Brussel gevangen genomen, doch na het herstel van het Oostenrijksch bewind door de menigte in Brussel feestelijk ingehaald. Ontmoedigd over het gedrag van de vroegere leiders van den opstand trok hij zich in zijn dorp terug, waar hij zich in een Mémoire trachtte te rechtvaardigen tegen de beschuldigingen, vroeger tegen hem uitgebracht. O O L i t. : E. Dinne, Mémoire hist. et pieces justmcatives pour M. van der M. (3 dln. Rijsel 1791). V. Roosbroeck. Merseburjj, militaire stad aan de Saaie in de Pruis. prov. Saksen (IX 576 D/E 3); ca. 32 000 inw. (4 % Kath., 96 % Prot.). Als bisschopsstad (968) werkte M. mee aan de kerstening van het Oosten. Bruinkoolindustrie en ten Z. van M. de Leunawcrke, de grootste stikstoffabriek van Duitschland. De dom werd begonnen in 1015 (Romaansch), eerst in de 13e en daarna in de 16e eeuw verbouwd tot een hallenkerk. Het slot dateert uit de 16e e., doch is 1606 geheel veranderd (vroege Barok). Merseburgschc t(toverspreuken, twee in de 10e eeuw waarschijnlijk te Fulda opgeteekende in Merseburg ontdekte tooverspreuken. Ze zijn tweeledig gebouwd: een verhalend tafereeltje gaat vooraf; de tooverformule volgt met anderen rhythmus. Het eerste, ter bevrijding van een gevangene, schildert het ingrijpen der Idisi, strijdgodinnen, in den slag; het tweede, om het verstuikt been van een paard te genezen, stelt Phol (Balder) en Wodan met Sinthgunt en Sonna, Frija en Volla op een rit door het woud voor: voornaamste West-Germaansche bron voor de godenleer. Uit?.: J. Grimm, Abhandl. Berliner Ac. (1842); Braune, Althochdeutsch.es Lesebuch (1928). L i t.: A. Heusler, Altgermanische Dichtung (1829). F. Mierlo. Mersenne, Mar i n, Fransch wis- en natuurkundige en wijsgeer. * 1688 te Oysé, f 1648 te Parijs. Behoorde tot de Orde der Miniemen, vriend en vertrouweling van Descartes. M. vereenigde rond zich een gezelschap geleerden van verschillende richting, waaruit later de Académie des Sciences is gegroeid. Hij verdedigde de mathematische natuurwetenschap tegen de sceptici en de metaphysiek tegen ongeloof en vrijdenkerij; zijn ideaal was een algemeene mechanische wereldverklaring. Werken: Quaestiones eelebcrrimae in Genesim; L’impiété des déistes et des plus subtils libertins; La vérité des Sciences contre les sceptiques ou Pyrrhoniens; Harmonie universelle. L i t.: E. Dumoutet, art. Mersenne, in Diet, Théol. Cath, (X, 788). F. Sassen. Mersey River, rivier, ontspringend op het Peak-Gebergte in Midden-Engeland, de grens vormend tusschen Lancashire en Cheshire, met een breed estuarium in de lersche Zee uitmondend. Ondanks de zandbanken druk bevaren. Bij Eastham aan het Mersey-estuarium begint het Manchester Shipcanal. Mersina, hoofdstad van het gelijknamige wilajet in Aziatisch-Turkije (36°44'N., 34°19'0.); ca. 25 000 inw. Stoombootverbindingen naar de havens van de Middell. Zee, aansluiting aan de Bagdadlijn ; uitvoor van katoen, sesam, hout, huiden. Het wilajet is ca. 4 500 km2 en telt ca. 126 000 inwoners. Heere. Merswin, Rulman (= Hieronymus); * 1307 te Straatsburg, f 18 Juli 1382 aldaar. Rijk koopman, die zich bij de mystieke beweging der > Godsvrienden aansloot en voor hen het Johanniterhuis te Straatsburg stichtte als toevluchtsoord; schrijver van vele mystieke verhandelingen volgens Tauler, Suso en Ruusbroec. De biographie van een raadselachtigen Gottesfreund vom Oberland zou, volgens H. Denifle 0.P., door hem zijn verzonnen om zijn eigen anti-sacerdotalistische opvattingen te verkondigen; volgens K. Rieder zou de Johanniterbroeder Nicolas van Leuven hiervoor verantwoordelijk zijn. L i t.: H. Denifle, Zschr. dt. Alterthum (1884) ;K. Rieder, Der Gottesfreund v. Oberland eine Erfindung des Strassburger Johannitenbruders Nie. v. Löwen (1905); G. Ehrismann, Gesch. dt. Ut. bis zum Ausgang des M. A. (Schlussband, 1935). V. Mierlo. Mertens, Hendrik Frans, Vlaamsch geschiedschrijver. * 6 Aug. 1796 te Antwerpen, f 19 Jan. 1867 aldaar. Was stadsbibliothecaris te Antwerpen. Met L. Torfs schreef hij een verdienstelijke Gesch. van Antwerpen, sedert de stichting der stad tot onze tijden (8 dln. 1845-’54); met E. Busohmann bezorgde hij de uitg. der Annales Antverpienses van den Bollandist Papenbrochius (5 dln. 1846-’4B). A. Boon. Mcrtcnsdruk, een kranten-illustratiedrukmethode, een phase in de ontwikkeling van den photogr. diepdruk in de eerste jaren der 20e e., genoemd naar den Duitscher Mertens. De illustraties werden tot dan toe op een diepdrukmachine gedrukt op rollenpapier en de tekst op een gewone krantendruk-rotatiepers. Mertens ging echter verder en kwam er toe tekst en illustratie tegelijk op een rotatie-diepdrukpers te drukken. > Diepdruk. Ronner. Mertert, gem. in het O. van het groothertogdom Luxemburg in het Moezeldal, aan den samenloop van Sur en Moezel; opp. 1 625 ha, ruim 2 600 inw.; wijnbouw, veeteelt ; Wasserbillig, met brug over de Moezel, is een der oudste plaatsen van het groothertogdom. Merthyr Tydlil, marktstad in Glamorganshire, Z. Wales (XII 464 E 6); centrum van steenkolenmijnbouw en ijzerindustrie; ca. 49 000 inw.; vormt met omgeving een stadgraafschap met ca. 71 000 bewoners. Mertzij), gem. in het Z.O. van het groothertogdom Luxemburg, in het Wark-dal (XVI 736); men onderscheidt Ober- en Nieder-Mertzig; opp. 1 110 ha, ruim 700 inw.; landbouw, veeteelt; grensgebied tusschen Oesling en Gutland. Merula, Lat. naam voor > merel. Merula, 1° Angelus, Lat. voor Engel de Merle, kettersch priester. * Ca. 1482 te Brielle, f 27 Juli 1667 op weg naar den brandstapel. Licentiaat in de theologie aan de Sorbonne te Parijs, pastoor te Heenvliet bij Brielle vanaf 1632. Wegens zijn Luthersch-reformatorische ideeën, die met het klimmen der jaren meer gematigd werden, werd hij gevangen genomen. De inquisiteur Sonnius wordt ten onrechte beschuldigd van opzettelijk uitstel van het proces. M. herriep wel zijn dwalingen, maar werd ter dood veroordeeld, toen bleek, dat hij ze niet had verloochend. L i t. : P. Merula (achterneef), Historia tragica (16(>4); W. Moll, A. M. (1851) ; J. Hoog, De Verantwoording v. A. M. (1897) ; vgl. A. Hensen in De Katholiek (Cl) en Th. Goossens in Hist. Tijdschr. (I 1922). Wachters, 2° P a u 1 us, Ned. rechtsgeleerde, tevens historicus en philoloog. * 1668, f 1607. Na studies te Leiden en in het buitenland (o.a. te Orleans en te Bourges) werd hij advocaat bij het Hof van Holland (1587). Later hoogleeraar te Leiden (geschiedenis). M. is vooral bekend als schrijver van „Manier van procedeeren in de provintiën van Holland, Zeeland ende West-Vriesland, belangende civiele zaaken” (1692). P. M. is een achterneef van I°. HermesdorJ. 3° Tarquinio, componist en organist. Bekleedde vsch. organistplaatsen, was o.a. 1624 hoforganist te Warschau; in 1662 dirigent van den dom te Cremona. Belangrijk door zijn instrumentale en kerkelijke werken. Werken: motetten, madrigalen, missen, psalmen, canzonen en sonaten. —L i t.; vgl. Riemann, Alte Kammermusik. Merulo, Clau d i o, componist. * 8 April 1633 te Correggio, f 4 Mei 1604 te Panna. In 1557 tweede, 1666 eerste organist der San Marco te Venetië. Zijn beteekenis ligt in orgelwerken, die tot de oudste zelfstandige orgelcomposities behooren. Werken: madrigalen, missen, motetten, ricercari, canzoni, toccaten. L i t. : O. Bigi, C. M. (1861). Mcrveilleux (Fr., = wonderbaar), weefsel, ter breedte van 84 cm, van sterk verzwaarden organzinketting en kunstzijden inslag. Vijfbindig kettingsatijn. Wordt voor den inslag chappezijde gebruikt, dan wordt in zevenbindige kettingsatijn geweven. Gekalanderd. Gebruik: als voeringstof voor afwerking van costuums, hoeden, bontwerk e.d. Zeer hooge verzwaring beïnvloedt de houdbaarheid ongunstig. J. Ruiten. Merville, Fr. naam voor de Fr.-Vl. gemeente > Mergem. Merw, oase in de Karakoem-woestijn in Russisch Toerkestan. Het vruchtbare lössgebied aan weerszijden van de Moergab, ca. 5 000 km2, wordt door de Russen goed bevloeid en levert katoen, koren, wijn en ooft. Het klimaat is ongezond. In 1884 kwam het gebied onder Russ. heerschappij. De gelijknamige stad (111 480 D5) telt ca. 20 000 inw. (Toerkmenen, Russen, Perzen) en is aangesloten aan den Transkaspischen spoorweg. ■ Heere. Mcrwedc, water tusschen Loevestein en Dordrecht, vroeger het bij Loevestein samenvloeiende water van Maas en Waal vervoerend, thans sedert den aanleg van den dam van Andel (1904) uitsluitend Rijn-Waalwatervervoerend. Boven-Merwede heet de M. van Loevestein tot Werkendam, Beneden-Merwede heet het deel van Werkendam tot Dordrecht. Sinds ca. 1870 watert de M. voor een belangrijk deel door de Nieuwe Herwed e, een gekanaliseerde kil van den Biesbosch, op het Hollandsch Diep af; het overige vloeit in Oude Maas en Dordtsche Kil. Merwede, Matthys van de, heer van Clootwijk, Ned. dichter. * Te Dordrecht, f te Den Haag. Leidde een losbandig leven, doorreisde een deel van Europa, verbleef 1647-’6l te Rome, waar hij zich berucht maakte door zijn uitspattingen, beschreven in zijn bundel Roomsche mintriomfen (1651), een wulpsch boekje, dat door de Staten-Generaal in 1661 verboden werd. Hij bekeerde zich tot een meer ingetogen leven en legde daarvan getuigenis af in zijn kleinen bundel Geestelijke minnevlammen (1653). Ongetwijfeld een man van talent, bedierf hij dit door gebrek aan ingetogenheid. Asselbergs. L i t. : J. van Dalen, in Oud Holland (XVIII, 95-111). Merwedekanaal, belangrijk kanaal voor de binnenscheepvaart in Ned.; vormde tot het gereedkomen van het > Amsterdam—Rijnkanaal de hoofdverbinding van Amsterdam met de groote rivieren. Het M. is bevaarbaar voor schepen van ruim 2 000 t laadvermogen. Het loopt van het > Afgesloten IJ te Amsterdam over Utrecht naar de Lek te Vreeswijk en vandaar naar de Merwede te Gorinchem. Het gedeelte ten N. van de Lek is ruim 47 km lang en heeft drie schutsluizen, te Zeeburg (dubbele schutsluis, welke meestal open staat), te Utrecht en te Vreeswijk (Koninginnesluis, gekoppelde sluis). Het gedeelte ten Z. van de Lek is bijna 24 km lang en heeft eveneens drie schutsluizen: één te Vianen (gekoppelde sluis) en twee te Gorinchem op een onderlingen afstand van ong. 1 km. Egelie. Merijam of m e r i j e m, in vsch. Indonesische talen in gebruik voor „kanon”. Het is zeer zeker geen oorspr. Indonesisch woord, en men verklaart het wel als een verbastering van den naam Maria, omdat de eerste kanonnen, die de Maleiers en Javanen leerden kennen, eigendom der Portugeezen waren en dezen gewoon waren om hun schepen en wellicht ook hun kanonnen met namen van heiligen aan te duiden. Berg. Mcrz, Alfred, Duitsch oceanograaf. * 24 Jan. 1880 te Perchtoldsdorf bij Weenen, f 16 Aug. 1925 te Buenos Aires. Maakte groote reizen voor zeeonderzoek. Tijdens de Meteor-expeditie bezweken. Werken: Das Heerwasser (in Handb. I. Balneologie, I 1916) ; Atlas der Gezellen und Gezeitenströme für das Gebiet der Nordsee und die Brit. Gewasser (1925). —L i t.: A. Penck, A. M. (in Ztschr. der Ges. f. Erdkunde, 1926). v. Velthoven. Mes, 1° scherp werktuig om te snijden. Het gebruik is zeer verschillend; als huisraad (keukenmes, tafelmes, voorsnijmes, broodmes, enz), als toiletartikel (scheermes), als gereedschap van den ambachtsman (snoeimes, kapmes, hakmes, ploegmes, enz.), voor den heelmeester (bistouri of operatiemes), enz. In het voorhistorische tijdperk werden de m. achtereenvolgens uit vuursteen, koper, brons en, sedert den Hallstatttijd, uit ijzer gemaakt. In de klassieke Oudheid waren hun vormen zeer verschillend. Tijdens de M.E. droeg men aan den gordel een scheede, waarin een dolk, als wapen, en een mes, o.m. als eetgerei, staken; bij gebrek aan een vork (die vóór de 16e eeuw zeldzaam was) gebruikte men de punt van het mes. Veel zorg werd aan het vervaardigen der m. besteed; bij rijke exemplaren is het lemmet dikwijls gegraveerd, terwijl het hecht uit edel metaal of gesneden ivoor was vervaardigd. Ook het groote voorsnijmes was in de M.E. bekend. In de 16e en 17e e. bestaan vele hechten uit gesneden palmhout of zijn ingelegd met schildpad, edelgesteenten, enz. terwijl in de 18e e. vele hechten van porselein voorkomen. Uit de 19e e. dagteekent de massa-productie der messen; Engeland en Duitschland zijn hiervan de voornaamste centra. Tegenwoordig gebruikt men veel tafelmessen uit roestvrij metaal; ook het hecht is dikwijls uit metaal vervaardigd. Lit. : C. Pagé, La Coutellerie (6 dln. 1896-1904) ; F. A. Seyffert, Das Messer (1911). v. Herck. Mes. Schematische doorsnede van een wiegophanging {+■ Draaistel) ; A = draaistelttame; B = wiegveer; O = wieghanger ; E = draagpot; F = wiel; K = wiegbalk; L = draaibom ; O = mes ; P = schuifstuk ; R = wagenbak. In de practische uitvoering liggen de middens van de wiegveeren (B) verticaal hoven de messen (O). 2° De stalen snede, waarop bij een draaistel (truck) of bogie van een spoorwagon de wiegveer in de wieghangers ligt. Het gewicht van den wagenbak wordt door draaikooi of schamelpot, wiegbalk, wiegveeren en messen op de wieghangers overgebracht. Meslengte ca. 350 mm, liggend in de langsrichting van het draaistel. De twee wieghangers, die een mes dragen (twee messen; één rechts en één links in een draaistel), zijn scharnierend aan het draaistelraam opgehangen. Het geheel vormt een zgn. wiegophanging; de schommeling bedraagt ca. 40 mm naar elke zijde en wordt begrensd door de stuitstoelen (event. met rubberkussen) op het draaistelraam. Draaistel. Beijnes. Mes, Francjois, schilder. * 15 Maart 1892 te Haarlem. In de oorlogsjaren Katholiek geworden en sinds 1918 leekebroeder-Benedictijn. Als schilder stond hij in betrekking met Jaap Weyand. Werkte in de abdij te Oosterhout (N. Br.), na 1925 in die te Wisques (Fr.). Sterk en oorspronkelijk kolorist. Zie de pl. t/o kol. 363 in dl. XVI. Mesa (Sp., = tafel), in Zuid- en Middel-Amerika aanduiding voor vlakke, gelijkmatige bodemverheffing: tafelland. Mesa, Steen van, gedenksteen van zwart basalt met inschrift, opgericht door koning Mesa van Moab; 1,13 m hoog, 0,70 breed, 0,36 dik. Hij werd 1868 door den Prot. zendeling van Jerusalem, Klein, een Elzasser, gevonden te Diban in Trans-Jordanië, maar was reeds tevoren aan den Franschen archaeoloog Clermont-Ganneau bekend. De belangstelling, die de Europeanen voor den steen aan den dag legden, deed de Arabieren denken, dat er een schat in verborgen was. Zij braken den steen stuk; maar Clermont-Ganneau had te voren een afdruk van het inschrift kunnennemen en kon de brokken voor totalen ondergang bewaren. De steen bevindt zich in het Louvre te Parijs. De echtheid van steen en inscriptie, eertijds wel betwijfeld, wordt thans algemeen erkend. Mesa verhaalt in de inscriptie van zijn overwinningen op Israël, van zijn verdiensten voor het land door wegenverbetering en verfraaiing van de hoofdstad. Zijn strijd tegen Israël wordt in de H. Schrift verhaald (4 Reg.3.4-27) in de dagen van de koningen uit het huis van Achab. Het gedenkteeken schijnt na den ondergang van het huis van Achab opgericht te zijn (ca. 840 v. Chr.). Uit g. : Tekst met Fr. vert. : Revue Biblique (1901, 525-586); Vigouroux, Dict. de Ia Bible (IV, 1014-1016) ; Duitsche vert. : A. Jirku, Altoriental. Kommentar zum Alten Test. (Leipzig-Erlangen 1923, 163-165); H. Gressmann, Altoriental. Texte zum Alten Test. (Berlijn-Leipzig 1926, 440-442). Alfrink. Mcsa, Cristóbal de, Spaansch priester en dichter. * Ca. 1664 te Zafra (Badajoz), f ca. 1628. Vriend van Torquato Tasso. Behalve vertaler van de Ilias en werken van Vergilius is hij de schrijver van een epos, weliswaar voor hem te grootsch van opzet, getiteld: La Restauración de Espana (1607), dat in 10 zangen de bevrijding van Spanje van het Moorsche juk behandelt en de overwinning, door Pelayo bij Covadonga bevochten. Borst. Mesabi Range, een gebergte in O. Minnesota (Ver. Staten; 47°40'N., 93°W.); 720 m hoog. M. R. geldt met het naburig Vermillion Range als het eerste ijzerertsgebergte der aarde. De voorraad wordt op 3 610 millioen ton geschat en ligt dicht bij de oppervlakte. Afvoer heeft plaats via Duluth. Houtman. Mesa Verde, een nationaal park in het Z.W. van Colorado (Ver. Staten). De gespaard gebleven deelen van een oud plateau, waarin door erosie diepe dalen uitgeschuurd zijn. Reeds Vroeg door landbouwbevolking bewoond: de Sjosjonen bouwden eigenaardig gevormde huizen en versterkingen tegen de wanden. Houtman. Mescalcro-Apache-Indianen, een der Apache-stammen der > Indianen van Noord-Amerika, Zuidwestergebied; in New Mexico, tusschen de Rio Grande en de Pecos. Mescaline (scheik.), het /S-3.4.5. trimethoxyphenylaethylaraine, is een alkaloïd, voorkomende in de in Mexico inheemsche cactussoort Anhalonium Lewinii, die sedert eeuwen door vsch. Indianenstammen in Amerika als genotmiddel wordt gebruikt. Vooral bij hun religieuze feesten worden gedroogde stukjes van het bovengrondsche deel van dezen cactus, door hen peyotl of pellote genoemd en in den handel als mescal buttons aangeduid, gegeten, waardoor zij na eenige uren in een toestand van dronkenschap komen, waarin zij de meest fantastische kleurvisioenen waarnemen. De eigenaardige physiologische werking van de mescal buttons wordt in hoofdzaak door het m. veroorzaakt en is door Beringer in zijn „Der Meskalinrausch, seine Geschichte und Erscheinungsweise” (1927) zeer uitvoerig beschreven. Als het meest constante symptoom geldt wel de pupilverwijding. De invloed op den hartslag is zeer verschillend. Soms wordt de pols sneller, vaak ook langzamer. Enkele malen treedt een ernstige en sterk beangstigende adembeklemming op. Merkwaardig en karakteristiek zijn wel de abnormale indrukken van de zintuigen, waardoor alles veel lichter en heller of in een bepaalde kleur wordt waargenomen. De menschelijke mimiek wordt veel karakteristieker, de omstanders doen dan aan caricaturen denken. Typisch is wel een -> euphorie, die ongeveer een uur daarna optreedt. Veelal uit zich dit door vroolijkheid van allerlei aard, neiging tot lachen en schertsen of kleine gevallen van boosheid. Hiermede kan een lichamelijke behaaglijkheid gepaard gaan, maar in andere gevallen kunnen de proefpersonen, ondanks de vroolijke en opgewekte stemming, zich lichamelijk zeer onaangenaam voelen. M. kan synthetisch worden bereid. ïusschen de werking van de natuurlijke en die van de synthetische m. bestaat geen verschil. Hoogeveen. Mesch (Waalsch: Meschaw), gem. in de Ned. prov. Limburg ten Z. van Maastricht; opp. 265 ha, lössgrond; 307 inw. (1 Jan. 1936), allen Kath.; landbouw, veeteelt. M. werd vóór 802 aan het Marienstift te Aken geschonken en bleef tot 1796 rechtstreeks onder den keizer. Het heeft een monumentale kerk. Jongen. Meschler, M ori t z, Jezuïet, ascetisch schrijver. * 16 Sept. 1830 te Brig (Zwits.), f 2 Dec. 1912 te Luxemburg. Provinciaal (1881-’B4), assistent te Rome (1892-1906). Voorn, werken; Gaben des Plingstfestes (1887); Leben Jesu in Betrachtungen (1890) ; Aus dem Kath. Kirchenjahr (1905); Die Exerzitien des H. Ignatius. Li t. : Koeh, Jesuiten-Lexikon (1195). Mesdag, Hendrik Willem, zeeschilder. (Zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832.) * 23 Febr. 1831 te Groningen, f 10 Juli 1915 te Den Haag. Tot 1861 werkzaam op het bankierskantoor van zijn vader. Leerling van 0. Buys en J. H. Egenberger; te Brussel van Alma Tadema en Roelofs. Vestigt zich in 1869 te Den Haag en behoort tot de meesters der Haagsche school. Zijn zeegezichten zijn rustig van stemming met een sterk gevoel voor ruimte en atmosfeer. Fraaie voorbeelden van M.’s kunst in het Museum Mesdag te Den Haag en andere Ned. musea. In de Zeestraat te Den Haag bevindt zich in het panorama Mesdag een zeer groot panorama van Scheveningen, door M. geschilderd, dat zoowel om de aesthetische als topographische kwaliteiten zeer belangrijk is. M. was vele jaren voorzitter van het schildersgenootschap „Pulchri studio”. Lit. : Zilcken, H. W. Mesdag. Korevaar-Hesselmg. Mesekouw, andere naam voor > Machicoulis. Mesembryanthemum, een plantengeslacht van de familie der Aizoaoeeën, komt hoofdzakelijk in Afrika voor maar ook in Z. Azië, Australië, Z. Europa en Amerika. Veel soorten worden als sierplanten gekweekt met witte, gele, rosé, roode of paarse, soms gestreepte of gevlekte bloemen en bladeren. Het meest bekend en veel gekweekt is M. crystallinum, het ijskruid, aldus genoemd om de witte kliercellen, die zich op de dikke bladeren bevinden en op ijskorreltjes gelijken. Verder wordt dikwijls gekweekt M. blandum, een hangplantje met 40 cm lange takjes waaraan witte of rosé bloemen, en M. deltoides met driekantige grijze blaadjes. Bonman. Mesenterium (dier k.), een plooi van het buikvlies, welke als ophangband de ingewanden aan den dorsalen lichaamswand bevestigt en passage verleent aan bloedvaten en zenuwen naar de in de lichaamsholte gelegen organen. Bij de gewervelde dieren worden aan het m. wegens zijn lengte meerdere afdeelingen onderscheiden, nl. m. sensu stricto, mesogastrium en mesorectum, waarmede resp. de middendarm, de maag en de einddarm zijn opgehangen. > Lichaamsholte. Wülems. Meseta, landstreek in Spanje, bestaande uit twee deelen, gescheiden door een horst, het Castiliaansch Scheidingsgebergte. Het N. deel, Oud-Casti-1 i ë, is het rrgelmatigst van vorm, nl. een hoogvlakte (gemidd. hoogte 750 m), die omlijst wordt door den zgn. Iberischen hoeksteen (N. Portugal en Galicië), het Cantabrisch Gebergte en den W. vleugel van het Iberisch Randgebergte. Nieuw-Castilië, het Z. deel, is niet zoo regelmatig; slechts in La >Mancha is het een hoogvlakte (hoogte gem. 600 m). De M. wordt begrensd door: Iberisch Randgeb., Siërra Morena en de Portug. depressie. Deze laatste met de depressies van Aragon en Andalusië flankeeren het geheel. De M. is een oud geb. (Caledonisch en Hercynisch geplooid), dat na het Primair sterk afgesleten is. De hoofdvormen van het tegenw. reliëf zijn ontstaan even voor het Tertiair. Voor klimaat, plantengroei en bewoners, zie onder > Spanje. Lit. : M. Serre, in Géogr. Universelle (VII, 73 vlg.); Suesz, Das Antlitz der Erde (XI, 144 vlg.). Sipman. Mesigit, veelal door Nederlanders verbasterd tot m i s s i g i t, in Ned.-Indië gebruikelijke vervorming van het Arab. woord masdzjid of masgit, moskee. Mesiha-Zckha (Mesjihazekha), clericus der kerk van Arbela, schreef tusschen 640 en 669 een Kerkgeschiedenis, tegenwoordig genoemd de Kroniek van > Arbela. Mcsjed (Perzisch, = begraafplaats), hoofdstad van de Perzische prov. Chorasan (111 448 C/D 6); ca. 70 000 inw. De stad ligt op ca. 950 m hoogte in een goed bebouwd dal. Zij is de hoofdinvoerplaats voor Noord-Afganistan en levert tapijten, wapens en goudsmeedwerk. Zeer vele Sjiïetische pelgrims bezoeken ieder jaar het graf van den Iman Rissa (f 818). In M. ligt ook Haroen al Rasjid begraven. Heen. Meskant hczaajjd hout is hout, dat zoodanig uit een boomstam gezaagd is, dat op de hoeken nergens gedeelten van het oorspr. buitenoppervlak zichtbaar zijn; dit in tegenstelling met zgn. vierkant bezaagd hout, waarbij op de hoeken wel iets van het buitenoppervlak (zgn. wankanten) zichtbaar mag zijn. P. Bongaerts. Mcskoutcr, > Ploeg. Meslin-L’évêquc, gem. in het N. van de prov. Henegouwen (XIII 176 C 2); opp. 1 206 ha, ruim 1 200 inw. (vnl. Kath.); heuvelachtige landbouwstreek; oud bezit van Kamerijk; kerk uit 18e eeuw; oud kasteel van den aartsbisschop van Kamerijk. Mesmcr, Friedrich Anton, vader van de leer over het dierlijk magnetisme. * 23 Mei 1734 te Weenen of Merseburg, f 5 Maart 1815 te Meersburg a. h. Bodenmeer. Studeerde geneeskunde. Dissertatie over den invloed der planeten op het raenschelijk lichaam. De toen jonge electriciteitsleer bouwde hij om tot een theorie van het dierlijk magnetisme, volgens welke ook het lichaam een magnetisch fluidum bevat. Eerst genas hij met magneet, later door contact met zijn eigen lichaam (strijken), nog later alleen door den wil (> Magnetisme, sub B). Zijn geneeswijzen veroorzaakten heftige crises bij de patiënten. In Oostenrijk kon hij het niet uithouden, hij ging in 1777 naar Parijs, waar de officieele commissies hem vrijwel unaniem veroordeelden. Zijn leer en methoden werden verder uitgewerkt door de magnetische school, de hypnotische school, en zijn in zekeren zin het begin der moderne psychoterapie. Extasen, crisen en helderziendheid kwamen bij zijn behandeling tot uiting. Hij genoot een geweldige reputatie. De revolutie maakte aan dit alles een eind, hij ontkwam nauwelijks aan de guillotine, vluchtte naar Zwitserland en leefde daar ten slotte vrij teruggetrokken. Schlichling. L i t.: P. Janet, Les médieations psyohologiques (I). Mesmerisme of dierlijk magnetisme. Volgens Mesmer wordt op de gezondheid groote invloed uitgeoefend door een uiterst subtiele magnetische vloeistof, die overal aanwezig is en vooral de levende wezens krachtig beïnvloedt. Magnetisch heet dit fluidum, omdat het magnetische krachten heeft. Ook de mensch zelf is magnetisch, links en rechts zijn de tegengestelde polen. De menschelijke wil kan dit fluidum onttrekken en ophoopen, kan dus langs magnetischen weg de gezondheid beïnvloeden. Mesmer deed zijn patiënten rondom een kuip, gevuld met water en ijzerstukken, zitten, hand in hand. Uit de kuip staken ijzeren staafjes; deze werden tegen de zieke lichaamsdeelen gelegd. Mesmer, in licht paarse zijden talaar, bestreek de zieke lichaamsdeelen met de hand of met zijn ijzeren staf, terwijl de zaal donker was, en daarnaast weemoedige muziek gespeeld werd. Het belangrijke was, dat sommige patiënten hysterische aanvallen kregen, die naar men zeide genezend werkten. Het Mesmerisme had een groot succes. De navolgers echter van Mesmer ontdekten het somnambulisme en de helderziendheid, die later onder het hypnotisme werden gerekend. Puységur ontdekte omstreeks 1820 voor het eerst het somnambulisme, toen hij een jongen herder trachtte te magnetiseeren. De herder kwam niet in een crisis (aanval), maar in een hypnotischen toestand, waarin hij sterk suggestibel bleek te zijn. Thans verklaart men dit alles als hypnose, dus als optreden van de psychische automatismen bij daarvoor geschikte individuen, meestal neuropathen. Omstreeks 1860 geloofde men vrij algemeen, dat er in den hypnotischen slaap werkelijk onbekende dingen werden geopenbaard. Zelfs Lacordaire geloofde dit. Thans neemt men algemeen aan, dat er nooit iets nieuws, maar alleen onbewuste of gesuggereerde dingen in hypnose worden geuit. L i t.: Pierre Janet, Médications Psychologiques (I); Binet et Féré, Le magnétisme animal (1887). Schlichting. Mesnil-Eglisc, gem. in de prov. Namen, ten Z. van Namen. ca. 200 inw. (Kath.); opp. 992 ha; landbouw. Mesnil-Saint-Blaise, gem. in de prov. Namen, ten Z. van Namen; ca. 600 inw. (Kath.); opp. 1 222 ha; landbouw. Alcsoderm of middelste kiemblad (dier k.), dat tijdens de embryonale ontwikkeling na het gastrulastadium (> Gastrula) tusschen het buitenste (ectoderm) en het binnenste kiemblad (entoderm) wordt aangelegd. Het kan op verschillende wijzen ontstaan, nl. door uitplooiing of afsplijting van het entoderm, door uitwoekering van den rand van den instulpingsmond of uit klievingscellen, welke zich tijdens het klievingsproces van de overige hebben geïsoleerd. Bij de gewervelde dieren ontstaan uit het m. de epitheliale bekleeding der lichaamsholte, het grootste deel der spiermassa, het epitheliale deel der uitscheidingsen geslachtsorganen, de wanden der bloedvaten en het bindweefsel. Willems. Mcsogesteenten, > Metamorphe gesteenten. Mesokraat (g e o 1.), een overgang tusschen > leucokraat en melanokraat. Mesolabum, instrument, door Eratosthenes gebruikt voor de oplossing van het > Delisch Probleem. Het bestond uit eenige plankjes, die t. o. v. elkander verschoven werden en waarmee men de twee middenevenredigen van twee lijnstukken kon bepalen. J_.it.: Heath, Gr. Mathematica (I Oxford 1921, 258) Mcsolithieum. Hiermee duidt men culturen aan, die als de langzame overgang mogen beschouwd worden van het Palaeolithicum naar het Neolithioum. Het M. omvat vooreerst een groep oudere stadia, waarvoor de naam > Epipalaeolithicum gebruikt wordt: het zijn culturen, die nog Palaeolithische tradities voortzetten als bijv. het laat-Capsien, het Tardenoisien, de Maglemosecultuur, het Azilien. Als proto-Neolithisch beschouwt men het Campignien en de Kjökkenmöddingercultuur, met sporen van landbouw en reeds in het bezit van huisdieren en ceramiek. > Steenen tijdvak. R. De Maeyer. L i t.: Ebert, Reallexikon der Vorgesch. (VIII 1927). Mesolongion (M issol u n g h i), stad in Midden-Griekenland (XII 384 C 4); lioofdstad van de nomos (= departement) Aetolië en Acamanië in een ongezonde vlakte aan de N. kust van de Golf van Patras aan de spoorlijn Kryoneri-Agrinion. De stad telt ca. 10 000 inw. en is de zetel van een Orthodoxen bisschep. M. speelde een zeer belangrijke rol in den Griekschen Vrijheidsoorlog. Na een vergeefsch beleg in 1822 en 1823, werd in 1826 de stad opnieuw door de Turken ingesloten. Hoewel Ibrahim Pasja met een Egyptisch leger de Turken te hulp kwam, werden alle aanvallen op de vesting afgeslagen. Nadat het beleg een jaar had geduurd, dwong gebrek aan levensmiddelen en munitie de belegerden er toe een uitval te ondernemen, waarbij een deel van hen ontsnapte. De overigen werden teruggedreven en de vijand drong de stad binnen, waar een vreeselijk bloedbad werd aangericht. Te M. is een gedenkteeken opgericht voor lord Byron, die hier in 1824 overleed. Hoek. Mesonero Itomaiios, Ramón de, Spaansch schrijver. * 19 Juli 1803 te Madrid, f 30 April 1882 aldaar. Schrijver van Panorama matritense (1832-’35), Escenas matritenses (1836-’42) en Tipos y caracteres (1843-’62), drie bundels prachtige Madrileensche zedenschilderingen, geschreven onder het pseud. El Curioso Parlante. Borst. Mesophyl, > Blad (C, sub Anatomische bouw). Mesopotamië Gr. mesos = midden; potamos = stroom), een uit de 4e eeuw v. Chr. dateerende benaming voor de vlakte tusschen Tigris en Euphraat, die ten N. door de Armeensche Hazroebergen enten Z. door de plaats, waar beide stroomen elkaar tot op enkele mijlen afstand benaderen, begrensd wordt; in ruimeren zin strekt M. zich uit tot de kom van Tigris en Euphraat. In de Oudheid maakte M. de geschiedenis mede van -> Babylonië en Assyrië (> Assoer, III), naderhand van het Perzische rijk der Achameniden. Later werd het een deel van het rijk der Seleuciden en was langen tijd de inzet en het tooneel van den strijd tusschen Parthen en Romeinen (> Perzië). Na een dubbelen veldtocht onder Trajanus (115-116) met een begin van bestuurlijke organisatie (indeeling in drie provinciën: Armenië, Assyrië, Mesopotamië), werd de invloed der Romeinen er onder Marcus Aurelius nog meer bevestigd en de verovering van M. door Septimius Severus voltrokken. Door keizer Jovianus werd in 363, na Julianus’ mislukten veldtocht, het Oostelijk gedeelte prijsgegeven, waarop een betrekkelijke vrede volgde. Onder Justinianus begonnen de Perzische aanvallen opnieuw: wel werd de limes versterkt, doch onder de Byzantijnsche keizers ca. 650 ging M. voor Rome verloren. E. de Waele. Het huidige M. wordt verdeeld in boven-, middenen beneden-Mesopotamië. > Irak. Het N. behoort tot Turkije, het N.W. tot het Fransche mandaatgebied Syrië, het grootste deel tot het koninkrijk Irak. Boven-Mesopotamië wordt bewoond door Turken, Koerden, Armeniërs en Syriërs; naast de tegenstelling in ras (blank tegen geel) is er veel tegenstelling in godsdienst (Christen tegen Islam). Midden-Mesopotamië is de woonplaats der Bedoeïnen; beneden-Mesopotamië heeft landbouwers van gemengd ras. Heere. Mesostasis noemt men in de petrograph i e de vulmassa, in de ruimten tusschen eerder uitgekristalliseerde mineralen. Hij kan uit glas bestaan (bazalt), uit één mineraal (olivijn in gabbro’s) of uit een eutecticum van twee mineralen (micropegmatietische vergroeiingen van kwarts en veldspaat in granieten). Jong. Mcsothorax, het middelste der drie borstsegmenten bij de insecten. Mesothorium behoort tot de thoriumfamilie en werd in 1907 door O. Hahn, als staande tusschen thorium en radiothor ontdekt. Het wordt als vervangmiddel van radium voor lichtdoeleinden en in de geneeskunde gebezigd. Voor het laatste doel staat het echter bij radium achter door ingewikkelde activiteitsveranderingen en snelle afname van activiteit. Bij een nieuw preparaat neemt deze nl. gedurende de eerste drie jaren toe, en dan geleidelijk af, zoodat het na 8, 7 jaar zijn beginactiviteit wederom heeft bereikt; daarna volgt een snelle afname met het gevolg, dat het preparaat na 15 jaar nog slechts de helft van zijn beginactiviteit heeft. Heukensfeldt Jamen. Mesovarium (dier k.), een duplicatuur van het buikvlies, waarmede bij de gewervelde dieren de eierstok aan den lichaamswand is opgehangen. Mesozoicum, > Stratigraphie. Mcspclare, gem. aan de Dender, in de proy. Oost-Vlaanderen, ten Z. van Dendermonde; opp. 181 ha, ca. 400 inw. (Kath.); landbouw. Oude toren in Romaanschen stijl met eigenaardig bovenwerk en klokkenspel (21 klokjes). Mesraim, 1° zoon van Cham (Gen. 10.6; 1 Chron. 1.8). 2° Als Hebr. naam voor Egypte, zie Misrajim. Mesrop of Masjtotz, beroemd leeraar der Armeensche Kerk, 440. Tezamen met zijn vriend > Sahak den Grooten, die aan het hoofd der Armeensche Kerk stond, stelde hij het Armeensche alphabet op (onder Griekschen invloed) en vertaalde hij de H. Schrift in de volkstaal, zoodat met hen de Armeensche literatuur begint. Men schrijft hem tegenwoordig ook een verzameling van brieven en homilieën toe, met den titel Tapijten, die ten onrechte op naam stond van -> Gregorius den Verlichter. L i t. : Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (V 1932, 197-201) ; Dict. Théol. Cath. (X 1928, 789 ylg.); Lex. Theol. Kirche (VII 1935, 113 vlg.). Franses. Mess, rivier in het Z.W. van het groothertogdom Luxemburg, linker nevenloop van de Alzette. Messa cli voce (Ital.), kunstterm bij de zangstudie, waarmee bedoeld wordt het aanzwellen en afnemen van een toon. Messager, A n dr é, Fr. componist. * 30 Dec. 1863 te Montlu(,'on (dept. Allier), f 24 Febr. 1929 te Parijs. Orgelleerling van Saint-Saens, achtereenvolgens dirigent van de opéra comique te Parijs (1898- 1903), Covent-Garden te Londen (1901-’O7), Grand Opéra te Parijs (1907-H4) en der conservatoriumconcerten aldaar (sedert 1908). Zijn beteekenis als componist ligt vooral op het gebied der operette, o.a. Madame chrysanthème (1893). Koole. Lit.: O. Séré, Musiciens fr. d’aujourd’hul (1911). Messageries Maritimes, Compagnie des, opgericht te Parijs in het jaar 1890, onderhoudt passagiers- en maildiensten tussohen Marseille, Indo-China, China, Japan, Australië, Madagaskar, Egypte en den Levant. Kapitaal 80 000 000 frs. Totale grootte der vloot 444 748 bruto register ton. Mcssaliancn, naar hun wijze van bidden en ascese ook Eucheten en Choreuten genaamd, mystische sekte in Mesopotamië ontstaan. Sinds 350 breidden zij zich uit over Syrië, Armenië, Klein-Azië en Thracië. De middeleeuwsche Bogomilen zouden op hen teruggaan. Zij zagen liet ware Christendom in een leven van uitsluitend gebed en overweging, zonder arbeid, ook zonder sacramenten. Zoo zou men reeds op aarde tot de aanschouwing van God en de vereeniging met Hem komen. Op meerdere synoden, ook op het Concilie van Ephese (431), werden zij veroordeeld. L i t.; Dict. Théol. Cath. (X 1928, 792-795) ; Lex. Theol. Kirche (VII 1935, 114); Kirsch, Kirchengesch. (I 1930, 428 vlg.). Franses. Messalina, Romeinsche keizerin. * 15 n. Chr., + 48. Achternicht van keizer Claudius, die haar in 41 huwde. Zij schonk hem twee kinderen: Octavia en Britannicus. Maar weldra viel zij van schande in schande, en ging zoo ver, dat zij naast den keizer ook haar lieveling Silius publiek tot echtgenoot nam. Een tribuun gaf haar den dood. Slijpen. Messaline, zachte, lichte zijden stof met hoogen glans, in kettingsatijn geweven. Kettinggaren: organzinzijde; inslaggaren: tramezijde. Stoffen van 42 cm breedte vinden toepassing voor gameeringsdoeleinden, stoffen van 85 cm breedte voor dameskleeding. M. wordt vervaardigd in alle modetinten, bedrukt en met effectstrepen. . Schroeder. Mcssalla, Marcus Valerius Corvinu s, Romeinsch letterkundige en redenaar. Tijdgenoot en vriend van Augustus, en tevens van den dichterkring, waartoe Horatius behoorde. Bij Philippi streed hij nog aan de zijde van de Caesarmoordenaars, doch sloot zich spoedig aan bij Octavianus. In 31 was hij consul, in 27 werd hij praefectus urbi. Zeer intiem was zijn omgang met den dichter Tibullus. Slijpen. -BV J. ..nnx V MnOOITIQ Messana, oude naam voor > Messma. _ _ T)«1« tm-att T nvomVinrff Messancy, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 E 4). Opp. 1 863 ha, ca. 2 600 inw. (vnl. Kath.). Zandgrond. Landbouw. Kasteel. Mcssapiërs, Italische stam in Z. Apulië, vaak vermeld als naburen en onderdanen van Tarente; in 266 door de Romeinen onderworpen. De stam der M. was waarsoh. van Illyrischen oorsprong. Messchacrt, Johannes, baritonzanger. * 22 Aug. 1857 te Hoorn, f 9 Sept. 1922 te Zürich. Leerling van Stockhausen en Wüllner. Eerst koordirigent en lid van De Lange ’s a cappella koor, verwierf spoedig een wereldnaam als oratorium- en liederzanger (met Julius Röntgen als begeleider); 1911- 20 aan de Hochschule te Berlijn en later aan het conservatorium te Zürich verbonden. . Tl ir T UT /2l QOfO Ti nnl.P L i t.: Fr. Martienssen, J. M. (21920). Koole. Messe, > Jaarbeurs. Messel ( Arabië (sub Arabische en Perzische muziek). Messol, AH red, architect. * 22 Juli 1853 te Darmstadt, f 24 Maart 1909 te Berlijn. M. trad m 1883 als Regierungsbaumeister in staatsdienst; was vooral werkzaam in Berlijn; met het warenhuis Wertheim legde hij den grondslag voor den modernen warenhuisbouw. Belangrijke werken, o.m. museum in Darmstadt, werden door hem gebouwd in vormen, die wel geïnspireerd zijn op de Renaissance, doch geheel vrij verwerkt, en getuigen van oen fijn en begaafd architect. Thunnissen. .ll in Tinf N O VOT» Hoßplff BTOV Messelbroek, gem. mhet N.O.van de Belg.prov. Brabant (VI 96 E 2); ca. 1100 inw. (Kath.) ; opp. 878 ha; landbouw. Mcssel-theoric, > Messel (muziek). Messcne, Oud-Grieksche naam van > Messini. sJ / A Viof 7. w Messenië, nomos (= departement) m het /. w. van den Peloponnesus (X 11384 C/D 5); opp. 3 406 km2, ca. 350 000 inw., door vruchtbaren bodem in gunstig klimaat de dichtst bevolkte nomos van den Peloponnesus (72 inw. per km2). In het Z. stroomt de Pamisos in de Messenisohe Golf (Golf van Koroni); de N. grens wordt gevormd door de Alpheus. In het midden van M. ligt het bergland van Kyparissia. De landbouw levert krenten (M. is het voornaamste krentendistrict van Gr.), tarwe, olijven, wijn, citroenen sinaasappelen en vijgen. Bij de veeteelt dienen vnl. de varkens genoemd te worden, waarvan M. er meer bezit dan eenig ander gebied in Gr. Verder is er zijdeteelt en zijde-industrie. De hoofdstad is Kalamata (ca. 29 000 inw.); andere steden zijn: Kyparissia, Philiatra, Gargaliani, Pylos (Navarino), Koroni en Messini. Hoek. De oude, wel uit Thessalië geïmmigreerde bevolking werd door Sparta onderworpen tijdens de zgn. Messenische oorlogen (einde 8e en midden der 7e eeuw v. v. Chr.); een groot deel der bevolking nam de wijk naar Arcadië, Rhodos en Zuid-Italië, terwijl het land grootendeels onder de Spartiaten verdeeld en steden voor perioikoi (= de inheemsche, onderworpen, van politieke rechten beroofde bevolking) vnl. aan de Zuidkust opgericht werden. De opstanden der heloten (6e eeuw) eindigden telkens met verjaging uit hun land. In 369 kreeg M. dank zij Epaminondas zijn zelfstandigheid terug en werd de hoofdstad Messene gesticht. M. verbond zich nu eens met Philippus van Macedonië, dan weer met Athene. Zonder ware eenheid, brokkelde M. gedurig af, tot zijn gebied bij de Romeinsche annexatie (146 v. Chr.) nog enkel het gebied om de hoofdstad omvatte. V. Potteliergh. a 1 1 1 « /I v\nTrnnA Messer, August, hoogleeraar in de psychologie te Giessen. * 1867 te Mainz. Zijn werken waren leidinggevend in de psychologische wetenschap. leiumggc vcuu in uv vuw.vö*«v— x Werken: Experim. psychologie. Untersuchungen über das Denken (1906); Psychologie (1914). Messiade, letterkundige genrenaam voor een episch gedicht over leven en lijden van Christus. Voorbeelden: de Oudsaksische Heljand; de Oudhoogduitsche evangeliënharmonie van Otfrid; Milton s Paradise regained; Klopstock’s Messias; L. De Koninck s i Het Menschdom verlost, e.a. Messianisme, de verwachting van een > Messias of Redder uit het godsdienstig en politiek verval, welke vooral in de eerste eeuw vóór en na Christus tot uiting komt in geheel het Oosten, bijzonder bij de Joden om hun Messiaansche voorzeggingen (*- Profetieën). Hoe algemeen en levendig deze verwachting ■ was, blijkt uit vele plaatsen der Evangeliën. Tacitus (Hist. V, 13) en Suetonius (Vesp. 4) vermelden de verwachting der Joden, dat van uit Judea een wereld-1 rijk ontstaan zou (Judea profecti rerum potirentur). i Blijkens de apocriefe apocalypsen (als het Henochi boek, de psalmen van Salomon, de Sibyllen) ver- beidden de Joden spoedig een profeet, zoon van David, koning en hoogepriester, die het werk der > Maccabeërs voltooien zou. Jerusalem zou hoofdstad der wereld worden en alle volkeren aan de Joden onderworpen. Onder de rabbijnen heerschte verschil van opvatting: sommige plaatsten het Messiasrijk in deze, andere in de toekomstige wereld. Onder den invloed van heidensche reddingsverwachtingen vervaagde het beeld van een geestelijk Messiasrijk, door de profeten voorspeld, tot zuiver stoffelijke toekomstdroomen. Bij de rabbijnen ten tijde van Christus treedt de persoon van den Messias op den achtergrond en valt de nadruk op nationaal en godsdienstig herstel. De Babylonische legende van Dibarra ziet een Messias in Hammoerabi. Flavius Josephus past de Messiasverwachting toe op den Romeinschen keizer; Philo vereenzelvigt M. met herleving van de Wet. L i t.; Bonsirven, Le Judaïsme palestinien (1934) ; Lagrange, Le messianisme avant J. C. (1931). Kroon. Messias, afkomstig van het Hebr. masjiah, heeft dezelfde beteekenis als het Gr. Christos (Lat. Christus), = gezalfde (zie ook > Christus, inleiding). De eerenaam Messias, in het O. T. gegeven aan koningen en profeten, wordt in de Psalmen en latere bijbelboeken, bijz. in de apocriefen, gebruikt van den verwachten Verlosser Christus. De zalving van Christus is niet in letterlijken, doch in geestelijken zin te verstaan. Volgens Act. 4.27 en 10.38 is Hij door den Vader gezalfd met den H. Geest en kracht. Deze zalving vond plaats bij Zijn menschwording (Mt. 1.20) en doopsel (Mt. 3.16). De M. was voorspeld als mensch en als God. Als mensch : zaad der vrouw (Gen. 3.15), nakomeling van Abraham (Gen. 12.3), zoon eener Maagd (Is. 7.14), als geboorteplaats Bethlehem (Mich. 6.2), ten tijde dat de schepter van Juda geweken was (Gen. 49.10) en de tempel nog bestond (Ag. 2.8). Als God komt de M. op de wolken om te oordeelen (Dan. 7.13), heet Emanuel, God met ons (Is. 7.14), heerscher van eeuwig (Mich. 5.2). Het ambt van den M. is drievoudig: als priester zooals Melchisedech (Ps. 109.4 en Hebr. 7.1) offert Hij zijn leven en neemt de zonden op zich (Is. 53). Als profeet voorzegd door Moses (Deut. 18.16) predikt hij de verlossing in nood (Is. 61.1). Als koning heerscht Hij eeuwig (Gen. 49.10). Balaam voorzag Hem als ster en staf uit Israël (Num. 24.17). Voor Messiasverwaohting, zie > Messianisme. Voor vervulling der Messiaansche profetieën in Christus, zie > Christus (sub I B). L i t.: Heinisch, Die Mess. Weissagungen im A. T. (1925); H. Gressmann, Der M. (1929). Kroon. Messidor (Fr., = oogstmaand; ( Lat. messis = oogst), 10e maand van het jaar in de tijdrekening der eerste Fransche Republiek. Zij liep van 19 of 20 Juni tot 18 of 19 Juli van onze tijdrekening. Messier, Charles, Fransch sterrenkundige. * 26 Juni 1730 te Badonvillier (Lotharingen), f 11 April 1817 te Parijs. Ontdekte vele kometen en gaf in 1771 en 1777 catalogi uit van 103 door hem ontdekte nevels en sterrenhoopen. Deze objecten worden nog vaak naar hem genoemd. Zoo is bijv. Messier 13 een bekende bolvormige sterrenhoop in het sterrenbeeld Hercules. P. Bruna. Messina, 1° Ital. provincie op. N.O. Sicilië; opp. 3 260 km2, ca. 600 00 inw., 186 per km2, 89 gemeenten. M. wordt doorsneden door het kristallijne Peloritaansche gebergte en door de kalksteenruggen van het Nebrodische gebergte (tot ca. 1 800 m). Vele aardbevingen. Vischvangst; zijderupsenteelt; vreem- delingenverkeer; teelt van wijn, olijven, zuidvruchten, tarwe. 2° Hoofdstad van de gelijknamige prov. (XIV 320 E 6); 182 000 inw. In 1908 door een aardbeving geheel vernield. De stad ligt verscholen in de tuinen met zuidvruchten en ligt zeer gunstig voor het scheepvaartverkeer met de Middellandsche Zee-havens en de Ital. kolonies. De treinen worden overgezet naar Reggio en Villa S. Giovanni. Grootste uitvoerhaven voor zuidvruchten. Bisschopszetel. De oude gebouwen zijn grootendeels vernield: van den Noormannen-dom (ca. 1100) is de benedenkerk over. Heere. Geschiedenis. Messina is een Oud-Grieksche stad in den N.O. hoek van Sicilië, gesticht door Chalcidiërs en Cymaeërs (8e eeuw v. Chr.). op de reeds bestaande Siculische stad Zancle. In 494 v. Chr. werd M. door toedoen van Anaxilas, tyran van Rhegium, bezet door Joniërs, die na den val van Milete uit Klein-Azië gevlucht waren voor het Perzisch gevaar. Ca. 480 nam Anaxilas zelf de stad in en gaf haar den naam Messana (hij was Messeniër van afkomst). In 461 bevrijdde M. zich van het juk van Rhegium. Verder had M. te kampen tegen en te lijden vanwege Carthago en de tyrannen van Syracuse. Ca. 283 kwamen de zgn. Mamertini, de Campanische soldatenbenden van > Agathocles van Syracuse, M. uitmoorden en uitplunderen en geheel N.O. Sicilië bezetten, tot ze in 264 door Hiero II werden verslagen. In 263 v. Chr. werd M. als civitas foederata met Rome verbonden. V. Pottelbergh. 3° Straal van Messina, 3-18 km breede en hoogstens 100 m diepe zeestraat tusschen de uiterste Zuidpunt van Italië en Sicilië. Bekend centrum van aardbevingen. De getijdenstroomingen leveren voor de huidige scheepvaart geen bezwaren meer op, evenmin als de draaikolken: zoo de > Charybdis aan den Siciliaanschen kant. Heere. Messing, een legeering van koper met zink. Al naar hun verhouding spreekt men van roodm. of tombak (12-18 % zink) en van geel koper of latoen (24-30 % zink). Legeeringen met nog meer zink (wit m.) worden zelden gebruikt, omdat ze te bros zijn. M. was reeds in de Oudheid bekend (orichalcum der Romeinen); het werd verkregen door koper met > galmei samen te smelten. Hierbij doet zich het merkwaardige feit voor, dat zink als metaal eerst veel later ontdekt werd. L i t.; O. Bauer en M. Hansen, Der Autbau der Kupler-Zinklegierungen (Berlijn 1928) ; Brasses and other Copper-Zinc Alloys (Londen, Copper Development Association Publication nr. 6, 1934). Zernike. Mcssini, stad aan de Pamisos in Messenië (XII 384 C 5); ca. 6 700 inw.; spoorlijn naar Kalamata. Mesta (M s t a), onbevaarbare rivier in Bulgarije en Griekenland, ontstaat ten Z.O. van den Musalla in het Rhodopegebergte, stroomt in Z.O. richting en mondt na een loop van 220 km met een groote delta in de Bgeesche Zee uit, tegenover het eiland Thasos (XII 384 Fl). Mes (balans, boekhoudkundige vergelijking van de in den grond aangevoerde en de afgevoerde hoeveelheden plantenvoedsel om daaruit een conclusie te kunnen trekken omtrent de hoeveelheid meststoffen, die ter verkrijging van een goeden oogst aan den berekenden voorraad in den grond nog moeten worden toegevoegd. Doordat vooral de afgevoerde hoeveelheid (door uitspoeling en onoplosbaar worden van plantenvoedsel) moeilijk te bepalen is, geeft de m. slechts bij benadering Benig inzicht in den voorraad, die nog in den grond aanwezig is. Dewez. Mestdagh, Karei, Vlaamsch musicus. * 1850 te St. Pieters bij Brugge, f 1924 te Brugge. Leerling van Waelput, Van Gheluwe en Gevaert; sedert 1900 bestuurder van het conservatorium van Brugge. Schreef ouvertures, werken voor koor en orkest, o.m. Groenings-cantate, motetten, vooral keurige liederen. Mestkevers (Coprophagidae) zijn kevers van de familie der bladsprietigen. De m. zijn plomp van vorm, staalblauw of groen van kleur, met stevige pooten, die van zaagtanden zijn voorzien. Zij werken vooral des avonds en des nachts en zoeken dan mest van allerlei dieren, welke hun voedsel vormt. Ook graven zij gangen in den grond, waarin zij van mest „broodpillen” maken; hierin worden de eieren gelegd, zoodat de larven zich daarmee kunnen voeden. Vsch. inlandsche soorten, vooral van de gesiacxiteii Apuuuiu» en Geotrupes. Zie ook – Pillendraaier en > Scarabaeus. M. Bruna. Mestkuur (genees k.). Hieronder verstaat men het abnormaal sterk voeden der tuberculoselijders, juist met de bedoeling, dat er in het lichaam veel vet afgezet zou worden. Men dacht, dat dit ook in de long zou geschieden en dat daardoor gemakkelijker de tuberkelbacillen opgelost zouden worden. Hiervan is men teruggekomen, zoodat men tegenwoordig slechts een licht overgewicht tracht te bereiken, daar door de m. kortademigheid en slechtere hartswerking kunnen ontstaan. Wijnands. Méstrovic, Ivan, beeldhouwer. * 1882 te Ostrovica (Dalmatië). M. is een wereldvermaarde figuur, die gaarne wordt gezien als een symbool van de opleving der Joego-Slavisohe cultuur. Zijn beeldhouwkunst is in alle opzichten groot en monumentaal van vorm, maar zonder ondoorvoelde styleering, zij is episch, een uiting van hevige innerlijke kracht en houdt overal contact met de werkelijkheid. Men bespeurt een geestelijke verwantschap met de groote figuren der Italiaansche Renaissance, in het bijzonder met Donatello en Michelangelo. Verscheidene groote opdrachten werden hem gegeven, o.a. maakte hij twaalf geweldige caryatiden voor het Pantheon van Kossowo. Bekende werken zijn verder zijn Moses (met de kolossale hand met opgestoken wijsvinger), zijn Magdalena, zijn Geboorte, zijn Maria Boodschap en H. Maagd met kinderen. Engelman. Meststoffen. I. Indecling. Men kan de m. verdeelen in: natuurlijke meststoffen en kunstmeststoffen. De natuurlijke m. worden óf door de natuur zelf voortgebracht (> groenbemesting) óf zij worden door het bedrijf geleverd (> stalmest, > gier, > compost). Kunstmeststoffen worden verkregen door fabriekmatige verwerking van bep. afvalstoffen van dierlijken oorsprong of langs chemisch-technischen weg uit grondstoffen, die de atmospheer of delfstoffen leveren. In tegenstelling met de kunstmeststoffen zijn de natuurlijke m. van meer volumineuzen aard, zij bestaan in hoofdzaak uit organische stoffen, bevatten als regel wel de voornaamste plantenvoedende elementen, maar in een betrekkelijk gering kwantum. Groenbemesting, stalmest, compost en ook kalkhoudende kunstmeststoffen worden wel indirect werkende m. genoemd, omdat hun zuiver plantenvoedende werking terugtreedt tegenover hun bodemverbeterende werking (in physischen, chemischen en biologischen zin); de meeste kunstmeststoffen werken door hun gehalte aan plantenvoedende stoffen direct bevorderend op den groei van het gewas. In het algemeen is het daarom wenschelijk, dat de kunstmeststoffen als aanvulling en niet uitsluitend als vervangers van de natuurlijke m. gebruikt worden. De meeste kunstmeststoffen bevatten slechts één, zelden twee of meer plantenvoedende stoffen en wel in een voor de plant min of meer gemakkelijk opneembaren vorm. Hiervan alsmede van hun gehalte hangt in hoofdzaak de prijs af. Zij zijn van huis uit zuur, neutraal of basisch of worden dit in den grond onder invloed van de plant, doordat deze uit het zout in het eene geval meer het zure en in het andere meer het basische deel opneemt (de physiologisch basische of zure werking der kunstmeststoffen). Driehoornige mestkever (Geotrupes typhaeus). AI naar gelang van de plantenvoedende stof, die zij bevatten, kan men de kunstmeststoffen indeelen in: stikstofhoudende, kalihoudende, phosphorzuurhoudende en kalkhoudende meststoffen. Gemengde en samengestelde kunstmeststoffen bevatten meerdere voedingsstoffen. Bekend zijn o.a. mono- en diammoniumphosphaat, granumix, nitrofoska en A.S.F.-korrels. Kunstmeststoffen uit plantaardige en dierlijke afvalproducten samengesteld bevatten meestal weinig en daarenboven niet zelden langzaam werkende plantenvoedende stoffen (beendermeel, bloedmeel, hoornmeel, ledermeel). Het uitstrooien en verdeelen der meststoffen geschiedt met de hand of machinaal. Het laatste biedt voor het uitstrooien van kunstmest meerdere voordeelen; gelijkmatiger verdeeling, minder gevaar voor de gezondheid van den arbeider en zindelijker werk. Het belangrijkste onderdeel van een kunstmeststrooier is het strooimechanisme. Hiervan bestaan verschillende systemen, die tot de volgende vier grondtypen te herleiden zijn: 1° met slingerwalsen, waarbij de kunstmest onder het rijden door een wals aan de bovenzijde uit den voorraadsbak geslingerd wordt, waarbij de bodem van den bak automatisch omhoog komt (Sohlörsysteem); 2° de spleetstrooier, met in den achterwand van den bak een verstelbare spleet, die de kunstmest, welke er door een roerwerk (een as met vleugeltjes of ovale schijven) heen gebracht wordt, doorlaat; 3° de walsenstrooier, ongeveer volgens hetzelfde beginsel gebouwd als de spleetstrooier, maar waarbij nu in den bodem van den bak een wals met af strijker aangebracht is, die de meststoffen naar buiten voert (Vosz-systeem); 4° de kettingstrooier, waarbij de meststoffen door een ronddraaienden ketting zonder eind met schuinstaande tanden door een spleet naar buiten geschoven worden. 11. Ontwikkeling der bcniestingsmethode. Naast grondbewerking was vanouds bemesting een der voorn, cultuurmaatregelen om de vruchtbaarheid van den bodem in stand te houden en te doen stijgen. Menschelijke faecaliën en dierlijke uitwerpselen (stalmest, vogelmest) waren naast visch en vischafval de eerste stoffen, die voor de bemesting gebruikt werden. Waarschijnlijk werd echter ook de > groenbemesting reeds vroegtijdig (zeker bij de Romeinen) toegepast om het tekort aan stalmest aan te vullen en den bodem te verbeteren. Minerale stoffen als asch en beenderen en verder gebrande kalk, mergel en gips werden eveneens ter bemesting aan den bodem toegevoegd, al berustte hun aanwending nog op zuiver empirische waarnemingen en practische ervaring. Tot het begin der 19e eeuw waren het braken (Drieslagstelsel) van den akker en de toevoer van stalmest en andere natuurlijke meststoffen de voornaamste middelen om de vruchtbaarheid van den bodem te bewaren. Eerst nadat door J. von Liebig omstreeks het midden der 19e eeuw langs natuurwetenschappelijken weg de grondslagen der plantenvoeding gelegd waren, kon ook de bemesting op een juistere basis gefundeerd worden. Von Liebig bewees, dat de plant voor haar groei bepaalde minerale stoffen noodig heeft en dat zij deze stoffen aan den grond onttrekt. De natuurlijke m. zijn ontoereikend om die aan te vullen, daarvoor zijn noodig kunstmeststoffen, die de gewenschte mineralen en vooral stikstof, phosphorzuur, kali en kalk in voor de plant opneembaren vorm bevatten. Reeds voordat von Liebig zijn baanbrekende onderzoekingen en ontdekkingen op het gebied van de plantenvoeding deed en daarmede den grondslag legde voor een meer rationeele bemesting, was uit Zuid-Amerika de > guano als meststof in vrij aanzienlijke kwantums naar Europa uitgevoerd. Nadat de groote beteekenis van de bodemstikstof als plantenvoedsel algemeen erkend was, won ook de > chilisalpeter, die tot dan alleen voor technische doeleinden gebruikt was, als meststof zeer aan beteekenis. Kali komt na de ontdekking der rijke kalizoutafzettingen in den Duitschen bodem (o.a. Stassfurt en omgeving) weldra in groote hoeveelheden ter beschikking, in plaats van beenderen leert men de ruwe phosphaten, waarvan de bodem van Algiers, Tunis, Florida en andere streken der aarde rijken voorraad aan wees, als grondstof voor de bereiding van •> superphosphaat kennen, de gas- en cokesfabrieken leveren zwavelzure ammoniak als bijproduct, do staalfabrieken, na invoering van het Thomas-Gilchrist-procédé, thoraasslakken als waardevolle phosphorzuurmeststof, terwijl na de vinding van diverse procédés om de luchtstikstof aan andere elementen te binden, de bereiding van stikstofmeststoffen (luchtstikstofmeststoffen) langs synthetischen weg een enorme vlucht nam. De fabricage van kunstmeststoffen is een der grootste industrieën der wereld. De practijk, die aanvankelijk slechts schoorvoetend tot het nieuwe overging, leerde weldra de groote waarde der kunstmeststoffen voor de plantenvoeding kennen. Wat stalmest en andere natuurlijke meststoffen niet toelieten bleek nu mogelijk: men kon aan de gewassen zooveel voedsel toedienen als men wilde, men kon dat voedsel geven in de voor ieder afzonderlijk gewas meest gewenschte verhouding en vorm en op het juiste tijdstip. Daardoor werd men vrijer in de vruchtopvolging en kon men de gewassenkeuze beter aanpassen aan de heerschende prijsverhoudingen. Het kunstmestverbruik is dan ook de laatste 40 jaren aanzienlijk gestegen en daarmede tevens de opbrengst van akker en grasland. De intensiteit van den landbouw werd weldra vooral afgemeten naar het verbruik van stikstof, phosphorzuur en kali per eenheid van oppervlak cultuurgrond. Nederland staat in dit opzicht aan de spits van alle landen der wereld en wordt gevolgd door België, Duitschland en Japan. Totaal verbruik aan kunstmeststoffen in kg per ha bebouwd oppervlak. Lit. : J. M. L. Otten, Bemestingsleer (51934); E. Haselhoff en E. Blanck, Lehrbuch der Agrikulturchemie (II 1928); F. Honcamp, Handbueh der Pllanzencrnahrung u. Düngerlehre (II 1931). Dewez. Landen Stikstof (N) Phosphorzuur (PA) Kali (KjjO) 1913 1926 1928 1913 1925 1928 1913 1925 1928 Nederl. België Duitschl. Japan 7.1 11,0 7.2 3,8 16,5 19,7 10,0 9,0 26.3 19.3 13,9 19,2 37,8 19,2 23,0 42 33,7 14,0 14,6 52,2 34.6 16.7 18.8 18,1 5,4 18,0 35,8 14,3 23,5 1,3 41.4 20.5 26,2 4,3 Wet tot bestrijding van bedrog in den handel in meststoffen, zaaizaden en veevoeder (van 31 Dec. 1920). Deze Ned. wet schrijft waarborgen voor, welke gegeven moeten worden ten aanzien van de hoedanigheid, de benaming, de verpakking enz. van meststoffen, zaaizaden en veevoederartikelen, die in acht moeten worden genomen bij het leveren, verkoopen of te koop aanbieden van genoemde artikelen aan verbruikers. Dewez. In België wordt de handel in meststoffen geregeld door de wet van 15 Juli 1931 op den handel in zaden, pootgoed, meststoffen en veevoeders. Deze wet is aangevuld door het Kon. Besl. van 23 Aug. 1935. Mestvaalt, > Stalmest. Mcsua, een plantengeslacht van de familie der Guttiferen, komt met enkele soorten in Z. Azië voor; in tempeltuinen wordt M. ferrea dikwijls gevonden met groote, witte, welriekende bloemen, die in de parfumerie gebruikt worden. Het zaad levert olie, die als brandstof en voor smering gebruikt wordt. Het hout, Ceylonsch nagashout, is zeer hard. Bouman. Mesue de Oudere, middeleeuwsche naam voor den Syrischen arts Joehanna ibn Masawaihi, ook Janus Damascenus genoemd. * 777, f 857. Was een der voornaamste vertalers en verbreiders van de Grieksche geneeskunde in de Arabische wereld. Mesue de Jongere, een zgn. Arabisch, maar inderdaad Europeesch auteur, onder wiens naam vsch. middeleeuwsche geneesk. werken doorgingen, o.a. een chirurgie. Mesvin, gem. in de prov. Henegouwen, ten Z. van Bergen (XIII 176 C 4); opp. 226 ha, ruim 700 inw. (Kath.). M. ligt in het Trouille-dal; krijt- en phosphaatlagen; merkwaardige paleontologische vondsten, nl. uit Pleistoceen- en Krijtperioden; men ontdekte hier ook bewijzen van Rom. nederzettingen. V. Asiroeck. Meta (schei k.), > Metaldehyd. Meta (Lat.), doel aan het einde van de renbaan bij Grieken en Romeinen, in den vorm van een spitse zuil. Meta-allaire is een handelstransactie, die door twee of meer handelaren voor gemeenschappelijke rekening (conto a meta) wordt opgezet. Veelal is zulks in den arbitragehandel gebruikelijk, bijv. in effecten of wissels. Metaal, 1° > Metalen. 2° In de heraldiek benaming voor goud, zilver en bont. Metaalbarometer, > Barometer (sub 2°). Metaalceramiek. Van de oudste tijden af ge- schiedt de vormgeving van metalen langs twee principieel verschillende wegen : door gieten of door mechanische bewerking (smeden, walsen, trekken enz.). Sedert het begin der 20e eeuw is daar als derde de metaaloeramiek bijgekomen. Men gaat hierbij uit van het metaal als poeder, hetwelk met een bindmiddel tot een kneedbare massa wordt gemaakt. Deze fatsoeneert men tot den verlangden vorm en verhit men daarna op hooge temperatuur. Tijdens dit bakproces groeien de metaalkorrels van groote en gemiddelde afmeting, ten koste van de zeer kleine, tot een samenhangende massa aaneen, geheel zooals bij de gewone ceramiek. De m. werd vooral toegepast voor het maken van wolfraamdraad, voordat men dit metaal had leeren trekken. Tegenwoordig meer in het bijzonder bij de vormgeving van wolfraaracarbide en andere „hardstoffen”. De door Wollaston in 1829 beschreven wijzen van bewerken van platina is een combinatie van m. en smeden. Lit.: F. Skaupy, Metallkeramik (1930). Zernike. Metaaldampboojjlamp, gasontladingslarap, waarbij de ontladingsruimte metaaldamp bevat, al of niet gemengd met een ander gas. Daarbij kan de ontlading zich bevinden in een afgesloten glazen vat, waarin zich de damp of het gas-damp-mengsel veelal in verdunden toestand bevindt (> Booglamp, Natriumlamp). Behalve de genoemde kent men ook m. met andere metaaldampen (magnesium, thallium, cadmium, zink, caesium), welke in laboratoria worden gebruikt. Veelal bevindt zich daarbij de eigenlijke ontladingsbuis in een tweede omhulsel van glas, waarbij de tusschenruimte ter betere warmteisolatie luchtledig is gemaakt. Ook past men (bij moeilijk verdampbare metalen) voor dit doel metaalspiegels toe, die een deel der uitgestraalde warmte weer naar de bron terugkaatsen. Een tweede categorie van m. is die, waarbij een boog tusschen metaalelectroden in lucht brandt. In de laboratoria voor natuurkunde (spectroscopie), scheikunde (photocheraie) en biologie kent men aldus bijv. ijzer-, zilver-, koper-, magnesiumbooglampen. W. de Groot. Mctaaldckking (economie). Hieronder verstaat men de hoeveelheid edel metaal, welke als grondslag dient voor de uitgifte van papieren geld, in het bijzonder van bankbiljetten. M. heeft een dubbele bedoeling: 1° de inwisselbaarheid van het papieren geld tegen edel metaal te waarborgen; 2 den omloop van het papieren geld binnen zekere perken te houden. Tot bereiking van het eerste doel werd slechts bij uitzondering volledige dekking voorgeschreven (Peel Act van 1844). Regel is tegenw. een dekking van ong. een derde van het uitgegeven papier of van alle verplichtingen der circulatie-bank. Ingevolge de Ned. Bankwet moet het totaal bedrag van door de Ned. Bank uitgegeven bankbiljetten en bankassignatiën en de rekening-courant-saldi voor 40% door munt of muntmateriaal (goud of zilver) gedekt zijn. Voor beschikbaar metaalsaldo, zie > Metaalsaldo. _ Vorstman. Metaaldraadlamp, -> Gloeilamp. Metaalctsen, techniek, waarbij een metalen drukplaat door etsen voor hoog- of voor diepdruk geschikt gemaakt wordt. Het metaaletsen is zeer oud, doch eerst in de 15e eeuw begon men de m. te gebruiken voor de druktechniek. In 1867 werd de eerste hoogdruk-metaalets door den Franschman Gillot toegepast. ■> Autotypie; Lijncliché. Metaalgieten, w.o. bronsgieten, is een zeer oude techniek. De Egyptenaren, Assyriërs, Grieken en Romeinen hadden hierin reeds een hooge ontwikkeling bereikt. Maar het bleef, ook zelfs nog in de Renaissance, een zeer moeilijk en riskant bedrijf. Zoo zelfs, dat van sommige oude bronswerken de naam van den bronsgieter genoemd wordt vóór dien van den beeldhouwer, welke het model vervaardigde. Het is dan ook, een enkele uitzondering daargelaten, altijd een apart vak gebleven, hetwelk niet door de beeldhouwers zelf werd uitgeoefend. In den modernen tijd is het vak zeer geperfectionneerd, maar tot in de Renaissance kwam de vorm van het kunstwerk slechts bij benadering over in brons. Het afgietsel werd geheel overwerkt, geciseleerd. Vandaar dat er een groot verschil in uiterlijk is of althans kan zijn met de moderne bronzen. In hoofdzaak onderscheidt men tweeërlei methoden; a) het gieten in verloren vorm, zgn. „cire perdue”, de oude methode; b) het gieten in blijvenden vorm, de nieuwe methode. Het gieten „in verloren vorm” wordt, eenigszins gewijzigd, tegenwoordig weer toegepast en is daarmede tot een volmaakte techniek uitgegroeid. Bij het gieten in verloren vorm, gaat het origineele boetseerwerk verloren. Het gegoten voorwerp wordt dus een unicum. Men boetseert bij deze methode om een kern het model in boetseerwas, waaromheen de vorm van het vettige vormzand aangebracht wordt met giet- en luchtkanalen. Door verwarming wordt de zandvorm hard en smelt de boetseerwas weg. De negatieve vorm van vormzand blijft dus over. Het gloeiend ingegoten metaal neemt nu de plaats in van de uitgesmolten was. Na verwijdering van het vormzand en na retoucheering is het werk gereed. Het gieten „in blijvenden vorm” gaat aldus: niet de gietvorm blijft bestaan, maar het model, hetwelk dan ook van gips, hout of steen, in ieder geval hard moet zijn. Van het vettige vormzand maakt men op het model een zgn. stukvorm, die lossend is, dus in gedeelten van het model afgenomen kan worden. Al deze stukken worden in twee helften door op elkaar passende ijzeren vormkasten samengevat. De holle negatieve vorm wordt verhard en hierin stampt men weer vormzand. Weer neemt men den lossenden vorm uiteen en verkrijgt nu een afdruk van het origineel model in vormzand. Door van dezen afdruk, welke ook niet scherp behoeft te zijn, een laag van ruim 1/2 cm af te pellen, verkrijgt men de kern, welke weder op dragende pennen in den zandvorm wordt gelegd.’Tusschenkem en vorm is nu een tusschenruimte van ruim 1/2cm. Giet- en luchtkanalen worden aangebracht, en de tusschenruimte wordt met gloeiend metaal gevuld. Na verwijdering van het vormzand en na retoucheering van de gietnaden is het werk klaar. Het moderne „cire perdue” is eigenlijk een combinatie van deze twee methoden. Men handelt als volgt. Op het door den kunstenaar vervaardigde harde model maakt men een stukvorm van gips. Soms ook wel een lijmvorm. In dezen hollen negatieven vorm giet men een laagje was, ruim 1/2 cm dik. De overgebleven ruimte vult men met vormzand; dit wordt dan de kern. Nu neemt men den stukvorm van de ingegoten was af, en het nu weer positieve afgietsel van het origineele model staat in was. Men retoucheert de gietnaden; veelal doet de kunstenaar zelf dit werk. Om het wasmodel wordt weer het vettige vormzand aangebracht en de was weggesmolten. De nu vrij gekomen ruimte tusschen kern en vorm wordt met gloeiend snel vloeibaar metaal gevuld. Alleen de plekken van giet- en luchtkanalen behoeven dan later een retoucheering. Het oude „cire perdue” was daarom zoo riskant, omdat als er iets mislukte, ook het kunstwerk verloren was. In de beide andere vermelde werkwijzen is dit niet het geval. Bij het toepassen van den stukvorm in vormzand moeten alle gietnaden worden bijgewerkt. Bij het moderne cire perdue niet, dit is de meest volmaakte manier, maar ook de meest kostbare. Klokken worden gegoten volgens de methode van gieten in verloren vorm (> Klokkengieten). Kopergietwerk, wel bekend als dinanderie, naar de plaats Dinant, ontstond op gelijke wijze als bronsgietwerk, maar werd daarna sterk gedreven en geciseleerd. In kopergietwerk komen voor vele doopvonten (bijv. de doopvont te Den Bosch), kandelaars, wierookvaten, koorhekken, enz. Etienne. Metaalpapier noemt men die papiersoort, waarvan het oppervlak door een zeer dun laagje metaal is bedekt. Bladgoud, -zilver en -aluminium wordt daarvoor het meeste gebezigd en men spreekt dan van goud- en zilverpapier. Gebruikt men evenwel metaalpoeder, dan spreekt men van gestreken metaalpapier. Ronner. Mrlaalsaldo, beschikbaar (econ.). Hieronder wordt verstaan het bedrag aan edel metaal, dat de > circulatiebank meer bezit dan noodig is voor de wettelijke dekking van haar verplichtingen. Voor de elasticiteit van de bankbiljettencirculatie en dus voor de stabiliteit van het binnenlandsche ruilmiddel en tevens voor de stabiliteit van de > wisselkoersen is een ruim beschikbaar m. van groot belang. Door haar > discontopolitiek kan de circulatiebank op de hoegrootheid van dit m. invloed uitoefenen. Vorstman. Metaalthermometcr, ■> Thermometer. Mctaaltocstcl, > Toestellen. Metabole insecten of heteromorphe insecten worden die vormen genoemd, welke na het verlaten van het ei een volkomen of onvolkomen metamorphose doormaken. Metabolisme, > Stofwisseling. Metacarpus, Lat. naam voor -> middelband. Metacentrum of metacenter, snijpunt van de verticale lijn, getrokken door het „drukkingspunt” van een hellend schip met het langsscheepsche vlak door kiel en stevens. Zoolang het gewichtszwaartepunt van schip en lading onder dit punt ligt, is het schip stabiel en zal het in den evenwichtstoestand terugkeeren, waaruit het door uitwendige krachten gebracht is. Niet alleen voor een schip, doch voor elk drijvend lichaam is er een metacentrum. Bijvoet. Mctachromasie llOGxul mm mi vcxöuiujuaci dat een bepaalde kleurstof verschillende substanties verschillend kleurt. Vooral in weefselpraeparaten wordt dit verschijnsel nogal vaak gezien. Zoo zijn er bijv. blauwe kleurstoffen, die sommige deelen van weefsel-praeparaten rood of paars kleuren. Metachromotypie, > Steendruk (ceramische). Mctacyclische vergelijking (wis k.), ver- gelijking, die algebraïsch opgelost kan worden, d.w.z. waarvan de wortels kunnen worden uitgerekend uit de coëfficiënten der vergelijking door middel van de rekenkundige hoofdbewerkingen en worteltrekken. De vergelijkingen van den len, 2en, 3en en 4en graad zijn metacyclische vergelijkingen. De algemeene vergelijking van den 6en of hoogeren graad is niet metacyclisch. Speciale soorten van deze vergelijkingen kunnen het echter wel zijn, zoo is bijv. xl7—l=o zelfs op te lossen met behulp van vierkantswortels. Li t. ; H. Weber, Lehrb. der Algebra (2 dln. 21898- ’99); R. Fricke, Lehrb. der Algebra (1 1921). Verriest. Metadioxybcnzol, resorcine, C 6H4(OH)2 1.3, kleurlooze of zwak gekleurde, naaldvormige kristallen met zoetachtigen, later bitteren smaak. Smeltpunt 110°-112°C. M. wordt bereid door benzol met zwavelzuur te sulfoneeren, het benzoldisulfonzuur met natronloog te verhitten en het gevormde product door sublimatie, destillatie of omkristallisatie te zuiveren. In de geneeskunde in- en uitwendig, o.a. als antisepticum, gebruikt. L i t.: Ned. Pharmac. (111 51926). Hillen. Melaethanal, ander woord voor > metaldehyd. Metagcnes, Grieksch bouwmeester uit de 6e eeuw v. Chr., die met zijn vader Chersiphron arbeidde aan den Artemistempel te Ephese. Metagcnis (b i o 1.), ander woord voor de > generatiewisseling in engeren zin. Metageometrie, algemeene meetkunde, waarvan de gewone (Euclidische) meetkunde even goed als de niet-Euclidische meetkunden bijzondere gevallen zijn. > Wijsbegeerte der wiskunde. Melalclehyd, ook metaethanal of meta, is een polymerisatieproduct van acetaldehyd (aethanal) met onbekend moleculairgewicht. Het is een vaste, gekristalliseerde verbinding, die door afkoeling en behandeling met verdund zwavelzuur uit acetaldehyd wordt verkregen. Het komt onder den naam meta als vaste brandstof in den handel en wordt vooral door kampeerders i.p.v. spiritus gebruikt. Hoogeveen. Metalen zijn die stoffen, welke een sterke („metaalachtige”) glans hebben en warmte en electriciteit goed geleiden. Deze eigenschappen laten zich uit natuurkundig oogpunt samenvatten door aan te nemen, dat er in m. vrije electronen voorkomen. Uit scheikundig oogpunt zijn het alle elementen, welke onderling weer mengsels en (of) verbindingen met metaalachtige eigenschappen vormen (legeeringen). Nooit echter vormen een metaal en een niet-metaal, of twee niet-metalen onderling, een verbinding met metallische eigenschappen. Verreweg de meeste m. kunnen in zuiveren toestand gedreven worden; alleen telluur, antimoon, arseen, silicium en borium zijn bros. De m. worden wel ingedeeld naar het soortelijk gewicht in lichte (tot s.g. 6) en zware. Ook in edele on onedele. Rationeeler is een indeeling naar de scheikundige eigenschappen. 1° M., welke vrijwel uitsluitend verbindingen vormen, waarin zij positief karakter hebben (natrium, calcium, aluminium, zink, zilver, koper, goud, kwikzilver). 2° M., welke ook in hun laagsten oxydatie-trap duidelijk zuur karakter hebben (de bovenstaande brosse m., verder zirkoon). 3° Zij, die op lagen oxydatie-trap basisch, op hoogeren zuur karakter hebben (mangaan, chroom, ijzer). Metacentrum. Z = gewichtszwaartepunt; D = drukkingspunt; M = metacentrum. Oudst bekende m. zijn goud, zilver, ijzer, koper en lood; lang voor begin onzer jaartelling kwamen hierbij nog tin en kwik. In het Westen vormde tot ca. 1600 dit zevental, elk geassocieerd met een hemellichaam, waarvan er ook juist zeven waren, de totale kennis aan m. Toen kwamen er geleidelijkbismuth, antimoon, arseen en zink bij. Omstreeks 1800 waren ook nikkel, mangaan, platina en molybdeen bekend. Daarna volgden in snel tempo de andere. De Chineezen kenden nikkel en zink reeds veel eerder. Dit laatste was ook in het Westen reeds in zooverre bekend, dat men de bereiding van messing verstond. Zernike. Metalen kruis, eereteeken voor de deelnemers aan de Ned. krijgsverrichtingen in 1830-’3l, gegoten uit op 8 Aug. 1831 bij Hasselt veroverd geschut en bestaande uit een vierarmig bronzen kruis met aan de voorzijde een W in een krans van lauwerbladeren en eikenloof en op de keerzijde de woorden „Trouw aan Koning en Vaderland” (K.B. 12 Sept. 1831, Stbl. nr. 701. A. Lohmerjer. 1U . I \JJ . J±. UUIlilIr&l/JOl . Metalen standaard. Een land heeft den m. s., wanneer edel metaal (goud en /of zilver) den grondslag vormt van zijn muntstelsel. Tot den m. s. worden gerekend de enkele gouden of de enkele zilveren standaard, de dubbele standaard en de hinkende standaard. Zie verder > Geldstelsels. Vorstman. Metalix-buis, -> Röntgenbuis. dWid-rtHA.— PJtim 9 -7- JLVUIXUgCXIUUIO. Melallisme noemt men die geldtheorie, welke aanneemt, dat als geld alleen dienst kan doen: een econ,. goed, dat waarde heeft, los van zijn geldfunctie, dat m.a.w. de waarde van het geld gelegen is in die van de stof, waaruit het bestaat, omdat de eene waarde alleen door een andere waarde gemeten kan worden. Het m. is een ontwikkeling van de -> warentheorie van het geld. De tegenstelling van het m. is het > nominalisme. Zie verder > Geldstelsels en > Geldswaarde. L i t.: > Geldswaarde. Vorstman. Mctallistisclie gcldtheorie, -> Metallisme. Metallogruphic is de door Sorby (1861) uitgewerkte techniek van onderzoek naar de structuur der metalen, hetwelk bestaat uit: het oppervlak van het metaal polijsten, dit daarna met een bijtend vocht behandelen (etsen) en ten slotte onder opvallend licht onder een microscoop onderzoeken. (Ook Leeuwenhoek deed vsch. waarnemingen, welke men tegenwoordig tot de m. zou rekenen.) Door het etsmiddel worden sommige bestanddeelen tot een geringe diepte opgelost, terwijl andere blijven staan. Onder het microscoop ziet men, al naar de omstandigheden, het een o£ het ander donker op een licht veld, waarbij meestal de kristalvorm der bestanddeelen duidelijk uitkomt (zie de plaat). Naast deze wijze van onderzoek heeft vooral ook die door middel van röntgenstralen groote beteekenis verkregen. Ook de > electronen-emissie, welke voor verschillende bestanddeelen, of voor verschillende kristal vlakken van eenzelfde bestanddeel, van uiteenloopende grootte is, heeft men te baat genomen om nader inzicht in de structuur der metalen te verkrijgen. De m. is van bijzonder groot belang niet alleen voor de techniek der metalen, maar ook voor het zuiver wetenschappelijk doorgronden van hun bouw. Zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832. •UCU 111U.C.A. 111 IVUIUIU UJI/UJi. Lit. : J. G. S. de Haan, Wat de metaalmicroscoop zooal te zien geeft (1929). Zernike. Metalloïden, eigenlijk metaalachtige stoffen (beter is daarom niet-metalen), zijn die scheikundige elementen, welke niet tot de metalen behooren. Dit zijn de edelgassen, waterstof, stikstof, zuurstof, de halogenen, zwavel en phosphor. Seleen vormt een overgang. Koolstof heeft als diamant alle eigenschap- pen van een m., als graphiet bijna alle van een metaal. In hun chemisch gedrag zijn zoowel seleen als koolstof duidelijk niet-metalen, d.w.z. hun oxyden zijn uitgesproken zuurvormers. In het -> periodiek systeem staan de m. in den rechterbovenhoek bij elkaar. Zernike. Metallurgie, vroeger het bereiden van metalen uit hun ertsen, heeft thans uitgebreider beteekenis en omvat ook de bereiding van legeeringen, hun warmte-behandeling (veredelen, harden, ontlaten) en de metallographie als hulp-wetenschap. M. begint dus bij het verwerken van het, al of niet toebereide, erts en eindigt bij de aflevering van het metaal aan den handwerksman. Men spreekt van de m. van het ijzer, koper, lood enz. (zie de afzonderlijke metalen). Die van het ijzer is zoo ontwikkeld en de literatuur er over zoo uitgebreid, dat men deze wel als siderurgie afzondert en voor de overige spreekt van m. van de niet-iizer metalen. iiictaicii. L i t.: H. S. v. Klooster, Inleiding tot de Metaalkunde (1935). Zernike. Metamalhematiek, de leer van de structuur van het wiskundig denken. Van deze kentheoretisch i wetenschap zijn wiskunde en logica beide bijzondere gevallen. Met name Hilbert, van wien ook het woord afkomstig is, heeft voor deze m. den grondslag gelegd. > Wijsbegeerte der wiskunde. ICgU.. -7" TT XJöL/CqCC/1 liC UCI TT IöRU.IIVAO. Metameren, > Metamerie. Metamerie of isomerie treft men aan bij dieren, waar het lichaam uit een aantal achter elkaar gelegen, in bouw en organisatie grootendeels overeenkomende afdeelingen, metameren, is opgebouwd. Een typisch voorbeeld is de regenworm, waar de lichaamsholte door tusschenschotten (dissepementen) in een aantal achter elkaar liggende kamertjes is verdeeld, die elk één paar zenuwknoopen en één paar segmentaal- of uitscheidingsorganen bevatten. Uitwendig teekent zich deze segmenteering af als achter elkaar gelegen ringen. Ook bij de geleedpootigen is het lichaam metameer gebouwd; de inwendige ra. is hier echter grootendeels verdwenen. Bij de gewervelde dieren komt tijdens de embryonale ontwikkeling m. voor. . Willems. Metamorphe gesteenten (g e o 1.) zijn gesteenten, die door metamorphose uit andere, stollingsgesteenten en sedimenten, ontstaan zijn. Kan men van deze beide nog heden ten dage de vorming waarnemen, dit is met de m.g. niet het geval; naar bouw en mineralogische samenstelling wijken zij sterk af. Als kristallijne schisten of grondgebergte dacht men ze wel ontstaan als de oudste stollingskorst of afzettingen uit een oer-oceaan (Gümbel). Nieuwer onderzoek toonde aan, dat ook in de jongere lagen, die het grondgebergte bedekken, m.g. voorkomen, en wel gebonden aan de omgeving van intrusies of belangrijke dislocaties. Dit, en de groote overeenkomst in chemische samenstelling en geologisch voorkomen, die de m.g. met de overige gesteenten vertoonen, wijst op het bestaan van > metamorphose (h°). Naar den oorsprong onderscheidt men ort h ogesteenten (uit stollingsgesteenten) enpar a-gesteenten (uit sedimenten). Naar den graad der metamorphose onderscheidt men, al naar de diepte, de e p i-, de m e s o- en kat a-geteenten (het diepst), ieder met zijn eigen typische mineralen (Grubemann). 111VV UIJII UJ Jt/IUVIIV IUIUVIWIVU De structuur der m.g. is kataklastisch, indien druk in hoogere zones overheerscht: zij vertoont dan het beeld van in het microscopische gaande vergruizing (kataklase). Rekristallisaties van 1. Brons (86% koper en 14% tin); ca. 300 x vergr. 2. Witmetaal (80% tin, 10% antimoon en 10% koper); ca 100 x vergr. 3 en 4. Messing (85% koper en 15% zink); ca. 100 x vergr; nr. 3 uitgegloeid onder spanning en nr. 4 koud gedeformeerd. 5. Grijs gietijzer, langzaam afgekoeld (zwart: graphiet; grijs: perliet; wit: zuiver ijzer); ca. 100 x vergr. 6. Welijzer (ca. 0,05% koolstof); ca 60 x vergr. 7en 8. Staal (0,9% koolstof) ; resp. ca. 300 en 400 x vergr.; nr. 7 gehard van 780 gr. C uit het austeniet in water, nr. 8 in olie. Qemaldegalerie, Dresden, De polierster, Rijks Museym te Amsterdam. Hef zieke kind het gruis in plaveiselachtige rangschikking langs drukvlakken geeft mortelstructuur. Verdergaande metamorphose en grooter temperatuurinvloed veroorzaken kristalloblastische structuur, gekenmerkt door onregelmatig in elkaar grijpende, gelijktijdig in vasten toestand gegroeide korrels. Als variëteiten kent men porphyroblastische structuur met groote korrels van enkele mineralen in een fijnere grondmassa, of een homeoblastische met korrels van gelijkegroote. Deze vertoont een granoblastische (korrelige), een lepidoblastische (schubbige) en nemato- of fibroblastische (vezelige) ontwikkeling. Mineralen, die duidelijk eigen kristalvorm vertoonen, noemt men ideoblastisch (bijv. granaat). Gerichte druk veroorzaakt (beginsel van Riecke: > Dynamometamorphose) platige (éénzijdige druk) of stengelige (tweezijdige druk) textuur. De m.g. maken veelal een gelaagden tot schisteuzen indruk, soms met fijne plooiing (ptygmatische plooiing) der laagjes (helicietische textuur). Als hoofdtypen der m.g. zijn te beschouwen: gneis, schist (glimmer, talk- of chlorietschist), amphiboliet, eklogiet, phylliet, marmer, kwartsiet, hornfels, myloniet en de migmatieten. L i t.: > Metamorphose ; Petrographie. Jong. Metamorphosc (Gr., = gedaanteverwisseling), 1° in de mythologie, is de verandering van menschen in dieren, boomen, steenen, enz. Zulke metamorphosen behoorden tot de meest geliefkoosde onderwerpen van de Hellenistische poëzie. M. is de titel van het hoofdwerk van Ovidius, en van een werk van Apuleius. 2° In de die r k. verstaat men onder m. de verandering in bouw en levenswijze, die de uit het ei sluipende larve moet doormaken om tot een geslachtsrijp dier aan te groeien. Men treft m. zeer veel aan bij insecten, waar het larvaal stadium dikwijls zeer sterk afwijkt van het volwassen dier. Naarmate den graad der verandering onderscheidt men: a) volkomen m., wanneer tijdens de ontwikkeling te onderscheiden zijn ei-, larve-, pop-stadium en imago of volwassen dier, zooals bij de ontwikkeling der vliegen en vlinders; b) onvolkomen m., wanneer door geleidelijke overgangen en telkens kleine wijzigingen het volwassen stadium wordt bereikt, zooals bij kakkerlakken. Insecten met volkomen m. worden holometabolen, met onvolkomen m. hemimetabolen genoemd. Onder de gewervelde dieren treft men m. aan bij amphibieën en sommige visschen, zooals de aal. Willems. 3° In de geologie verstaat men onderm.het totaal van de veranderingen, die een gesteente na zijn vorming ondergaat, en die met de vormingsprocessen niet samenhangen. Men ziet hierbij af van de veranderingen, die aan het aardoppervlak plaats grijpen onder invloed van dampkring, water en biosfeer (verweering en bodemvorming). De autometamorphose der stollingsgesteenten (m. tijdens de af- , koeling door gassen en dampen uit het magma) valt er dus buiten; het gaat hier om de allometamorphose tengevolge van invloeden van buiten het magma. Genetisch kan men onderscheiden: belasting smetam., die uitsluitend het gevolg is van het'in een dieper niveau der aarde geraken van het gesteente; zij is van beperkt belang (zoutafzettingen); > contact- metam., ten gevolge van de nabijheid van magma; > dyn a m o-metam. onder invloed van XVII. 18 gebergtevormende bewegingen; en de complexe m., een mengsel van de andere vormen. Op verschillende tijdstippen hebben diverse onderzoekers deze verschillende aspecten van de m. met uitsluiting van de andere naar voren gebracht; het moderne, physischchemisch georiënteerd onderzoek heeft de betrekkelijke waarde der verschillende opvattingen doen inzien. Genoemd moeten worden: A. Daubrée en L. Milch voor de belastings- (of regionale) m., Kosenbusch en E. de Beaumont voor de contactmetam., de eerste heeft ook de dynamo-metam. doen kennen. Goldschmidt, Grubemann, Niggli, van Hise hebben veel gedaan voor een vruchtbare synthese. Physisch-chemisch doet de m. zich voor als een proces in een heterogeen meerphasen-steisel, dat onder bepaalde voorwaarden van druk en temperatuur onstabiel wordt. De dientengevolge optredende veranderingen worden door de gewone thermodynamische beginselen beheerscht, die in dit geval den vorm aannemen van de temperatuur- en drukwet der m. Zij houdt in, dat bij verhooging van temperatuur of druk die mineralen ontstaan, bij wier vorming warmte opgenomen wordt, resp. wier volume het kleinst is. Meestal ontstaan hierbij meer complexe verbindingen uit eenvoudigere: anamorphose, terwijl in de hoogere lagen der aardkorst de verweering enz. juist het uiteenvallen van complexe verbindingen bevordert (katamorphose). Door het optreden van stoftoevoer en -afvoer wordt een en ander gecompliceerd (metasomatose). De snelheid der door veranderingen van temperatuur en druk ingeleide reacties is verschillend, de aanwezigheid van een vloeibare phase (water) of van gassen kan haar zeer bevorderen. Ook de oorspronkelijke korrelgrootte is van invloed op de reactiesnelheid en daarmede op den omvang der m. ■ I —O “ Mechanische beïnvloeding kan de reactiesnelheid bevorderen. Aangezien het gaat om stelsels van vrijwel uitsluitend vaste phasen, die derhalve vrij ongevoelig zijn voor drukveranderingen, ligt hier de voornaamste beteekenis van de dynamo-metam. Zie ook > Metamorphe gesteenten. L i t. : Niggli-Grubemann, Die Gesteinsmetamorphose (I 21924); L. Milch (in Salomon, Grundzüge der Geologie 1 1924); A. Harker, Metamorphism (Londen 1934). Jong. _ Metamyeloeyt (genees k.), jong wit bloedlichaampje, dat in normale omstandigheden niet in het circuleerende bloed voorkomt (wel in het beenmerg). In ziekelijke omstandigheden (bijv. bij infecties of leucaemieën) kunnen ze ook in het circuleerende bloed worden gevonden. Metaphase, > Cel (sub Celdeelinsr, deel VII kol. 186). Mctaphonic, > Umlaut. Metaphora (Gr.; Lat. translatio = overdraging), een term uit de st y 1 i s t i e k. De m. is een troop, waarbij de taalmiddelen van een vroegeren indruk gekozen worden, om den indruk van het oogenblik te vertolken, terwijl de taalmiddelen, die voor dezen indruk gegeven zouden zijn, geheel achterwege blijven. De m. ontstaat intuïtief, verstandelijk overleg is er vreemd aan. Doordat de vroegere indruk voor den gebruiker van de m. zekere verwantschap bezit met den tegenwoordigen, en zich sterker naar voren dringt, wordt spontaan de wijze van uitdrukking gekozen, die aan dien vroegeren indruk eigen was, bijv. „. . .September, de frissche maand, die blauwen wierook voor de boomen hangt” (Timmermans). De m. is de meest directe -> beeldspraak. Het beeld treedt hier in de plaats van het verbeelde, terwijl bij de gewone vergelijking beide worden uitgedrukt, bijv. „mijn hert is als een blomgewas” (Gezelle). Een veel gebruikte m. slijt ten slotte af, en het woord verliest soms zijn oorspr. beteekenis geheel. Voor den stylist heeft ze dan geen waarde meer, maar ze valt dan wel onder de beschouwingen van den semanticus. Met de m. hangt heel nauw samen de synaesthesie. v. Marrewijk. Metaphrastes, > Simeon. Metaphysiek Gr. meta ta phusika =na de physische „boeken”), een benaming, die aan Aristoteles onbekend was en baar ontstaan dankt aan het feit, dat de peripateticus, Andronicus van Rhodus (ca. 60 v. Chr.), bij de rangschikking der Aristotelische geschriften, veertien „boeken” over min of meer gelijksoortige onderwerpen gezamenlijk plaatste na die over „physische”, d.w.z. natuurphilosophische kwesties. Deze benaming duidt dan ook zuiver negatief dat deel der wijsbegeerte aan, dat niet gaat over physische dingen. Bij de neo-Platonici kreeg ze de meer positieve betcekenis van wijsgeerige leer over wat „achter de verschijnselen” ligt, m.a.w. over de > bovenzinnelijke dingen, die verstandelijk kenbaar zijn (noumena) uit de zinnelijk waarneembare verschijnselen, waarin ze zich openbaren (phaenomena). Aristoteles zelf sprak van „eerste” of voornaamste phjlosophie (ook bij Bacon, Descartes, Hobbes, Wolff), daar ze gaat over de eerste zijnsbeginselen; of ook wel van theologie, daar ze in laatste instantie gaat over het oerprincipe aller dingen („wetenschap over God”) en meer dan gewoon-menschelijke kennis veronderstelt („goddelijke wetenschap”). ——J 1 / Indeeling. De m. wordt verdeeld in een algemeene en een bijzondere m. De algemeene m. gaat over het zijn als zoodanig, dat abstractie! (vrij van alle stoffelijke elementen) in en uit de stoffelijke wereld wordt gekend en zoo al, wat is of zijn kan, omvat. Verder over al wat aan het zijn als zoodanig en bijgevolg aan al, wat is of zijn kan, toekomt, gelijk bijv. eenheid, waarheid, goedheid, enz. In navolging van Aristoteles kan ze worden onderscheiden in een defensief gedeelte, waarin het object der algemeene m. en bijgevolg haar bestaansrecht worden verdedigd (Kenniscritiek of -> Kenleer); en een expositief gedeelte, de eigenlijke Zijnsleer of > Ontologie. De bijzon d e r e m. gaat over de hoogste metaphysische dingen, die vrij van alle stoffelijke elementen bestaan: over de zuivere geesten (engelen) en over God. Wijsgeenge problemen betreffende de zuivere geesten worden echter beter behandeld in aansluiting bij de wijsgeerige psychologie van verstand en vrijen wil, zoodat de bijzondere m. practisch samenvalt met de -> theodicee of wijsbegeerte over God, het Absolute Zijn (natuurlijke godsleer; > Absoluut). Hierin kan dan ook weer onderscheiden worden een defensief gedeelte, waarin het object der bijzondere m. wordt verdedigd (leer over het godsbestaan) en een expositief gedeelte, de eigenlijke godsleer (leer over Gods wezen). De veel gevolgde indeeling van Chr. Wolff, die de bijzondere m. onderscheidde in cosmologie, psychologie en theodicee, resp. handelend over wereld, ziel en God, is dan ook minder gewenscht. Bestrijders. Bij Aristoteles en de middeleeuwers gold de m. als hoogste menschelijke wetenschap. Door > Kant werd daarentegen aan een transcenden- te m. elk wetenschappelijk karakter ontzegd: de dingen, waarover ze handelt (wereld, ziel, God), liggen volgens hem buiten het bereik van ons menschelijk „weten” (> Agnosticisme); m. beteekent bij hem hetzelfde als zuiver apriorische kennis (vgl. Plato’s kenleer). De meest uitgesproken bestrijders der m. zijn de •> positivisten (Comte). De moderne neo-positivisten („Wiener Kreis”) verwerpen ook op natuurwetenschappelijk gebied elk pogen tot „verklaring” der verschijnselen: ons weten reikt niet verder dan een statistisch waarschijnlijke kennis van het natuurverloop. Toch begint de m. haar rechten te hernemen; afgezien van een oudere m. van het absolute (Hegel) en een inductieve m. (Wundt, Külpe) openbaart zich bij velen de noodzakelijkheid tot een meer objectivistische fundeering onzer wereld-en levensbeschouwing (H. Driesch, Nic. Hartmann, M.Heidegger,Ludw. Klages). Kat h. lit. : Sentroui, L’objet de la métaph. selon Kant et Aristote (21913) ; Beysens, Ontologie o£ Alg. Metaph. (21917) ; Wust, Die Aul'erstehung der M. (1920) ; Von Hertling, Vorles. über M. (1922) ; Hagemann-Endres, M. (81922); Maréchal, Le point de départ de la métaph. (1922); Geyser, Hauptprobl. der M. (1923); Mercier, Métaph. gén. ou Ontologie (71923) ; Valensin, A travers la métaph. (1925) ; Wébert, Essai de métaph. thom. (1928); Dempf, M. des Mittclalters (1930); Hessen, Die Methode der M. (1932); Van den Berg, Introd. in Ontologiam (1933) ; Bittremieux, Grondbeg. der Metaph. (31933); De Raeymaeker, Ontologie (21933); id., Metaph. generalis (2 dln. 21936) ; Jansen, Aulstiege zur M. heute und ehedcm (1933); Behn, Einleitung in die M. (1934); Baur, M. (31935). v. d. Berg. Voor Mctaphysiek der geschiedenis, zie > Geschiedphilosophie. Metapontion of Metapontum, Grieksche kolonie in Lucanië (Z. Italië), ca. 600 v. Chr. door de Aohaeers gesticht. Ruïnen van omwalling, theater en tempels bij het tegenw. Metaponto. Mctapsychologie, > Parapsychologie. Metasomatose (geologie), het proces, waarbij een mineraal door een ander verdrongen wordt, zonder dat de samenhang verloren gaat. Het nieuwe mineraal wordt in oplossingen aangevoerd, die veelal langs breuken circuleeren. M. is daarom dikwijls aan breuken gebonden. Kalken zijn door hun oplosbaarheid gunstig voor m., moeilijk doordringbare gesteenten bepalen dikwijls de grens der metasomatose. Bij ertsafzettingen, fossilisatie, pneumatolyse en die vormen van contactmetamorphose, waarbij stof toevoer plaats vindt, is m. van groote beteekenis. Jong. Mctastabiel (natuur k.). Deze naam is door Ostwald gegeven aan zoodanige toestanden van een damp, die gedurende korter of langer tijd kunnen blijven bestaan, dan echter vervangen worden door een meer stabielen toestand, bijv. kookvertraging of oververzadiging van niet geheel zuivere dampen. J. v. Santen. Mcta-stand (s ch e i k.) komt bij benzolverbindingen voor. Om de verschillende substitutieproducten aan te duiden, heeft mende plaatsen in de benzol-kem met cijfers aangegeven. Voor veelvuldig voorkomende combinaties van isomere verbindingen is bovendien een speciale benaming vastgesteld. Voor disubstituënten wordt deze: I 1.2 – 1.6 derivaten = orthoverbindingen = orthostand, afkorting o-, 1.3 = 1.5 derivaten = metaverbindingen = meta-1 stand, afkorting m-, 1.4 derivaten = paraverbindingen = parastand, afkorting p-. Bij drie gelijke substituënten kent men nog: 1.2.3 derivaten = vicinaal-verbindingen, 1.3.5 derivaten = symmetrische verbindingen, 1.3.4 derivaten = asymmetrische verbindingen. Bijv. m(eta)-dihydroxybenzol bestaat uit een benzolkem met twee hydroxygroepen op de plaatsen 1 en 3. Hoogeveen. Metastase, uitzaaiing van een kwaadaardigen tumor (■>- Carcinoma). Metastasio, Pietro, naam door zijn weldoener Gravina geschonken aan den zoon van Felice Trapassi ; zanger, dichter, tooneelschrijver. * 13 Jan. 1698 te Rome, f 12 April 1782 te Weenen. Eerste levensperiode Italiaansch, tweede Weensch; opgeleid voor edelsmid, doch gaf de voorkeur aan zang en improvisatie. Studeerde rechten te Napels, maakte gelegenheidsgedichten voor vorsten, vertoefde in Weenen aan het hof van Maria Theresia. Zijn melodrama Ascanio in Alba werd door den knaap Mozart getoonzet. M.’s canzones zijn idyllisch en vol taalmuzikaliteit; het heroïsme in zijn drama’s klinkt waarachtig, doch neigt vooral in de latere naar het oratorische. Bij voorkeur koos hij een conflict tusschen de liefde en een anderen plicht: vaderlandsliefde, dankbaarheid, zonder echter tragisch te worden. Ui t g.; Opere Scelte (in Classici italiani, 5 dln. Milaan 1820); de melodrama’s afzonderlijk uitg. bij Laterza (Milaan). —L i t.: P. Arcari, L’Arte poëtica di P. M. (Milaan 1902). Ellen Russe. Mctasyphilis, > Syphilis. Metathesis (p hi 1 o L), 1° omzetting van medeklinkers. Voorbeelden: geps y gesp, weps y wesp, needle oo naald, urgel (<( orgel) y ulger, Waalre <( Waderloe, Castelre <( Casterloo, treden y terden, Kristmis Kerstmis, Geldorp y Geldrop. Deze m. berust op de articulatiebasis, die aan een bepaald dialect eigen is. Soms kunnen de soorten van m. precies tegenovergesteld werken. Vgl. sprote y sport en * worcht y wrocht. Een bijz. soort is de liquidametathesis, die bijv. in het Slavisch en Middenlimburgsch consequent voorkomt, zoodat in Limburg ferm frem en kurk kruk werd. Er ontstond nl. eerst een swarabhakti-vocaal, die de kleur van de hoofdvocaal aannam; door optredend stijgend accent werd die oorspronkelijke swarabhakti-vocaal overheerschend en verzwakte of verdween de oorspronkelijke. 2° Omzetting van lengte (metathesis quantitatis), wanneer twee naast elkaar staande vocalen van quantiteit schijnen te verwisselen, bijv. Homerisch basilëös tot Attisch-Grieksch: basilëos. In werkelijkheid heeft men hier echter te doen met psychische inertie van het beginaccent, welke gevolgd is door differentiatie. Men onderscheidt afstandsmetathesis en contactmetathesis. Lit.: J. van Ginneken, Principes de linguistique psychologique (1907) ; id.. Ras en Taal (1935); J. Schrijnen, Handleiding (21924). Weijnen. Metaurus (thans: Metauro), rivier in midden-Italië, bekend om de overwinning van de Romeinen op Hasdrubal in 207 v. Chr. Metazoa, Lat. naam voor > meercellige dieren. Mctcllus, familienaam in de gens Caecilia, een plebejisch geslacht. Lucius Caccilius 51. was tweemaal consul gedurende den eersten Punischen oorlog. In 251 stond hij op Sicilië tegen Hasdrubal, maar vreesde den aanval wegens de Carthaagsche olifanten. Toen Hasdrubal het offensief nam (250), maakte M. die olifanten buit, en voerde ze mee in zijn triomftocht te Rome. In 243 werd hij pontifex maximus. Bij het redden van Rome’s penaten uit den Vesta-tempelbrand verloor hij het gezicht, en verkreeg toen de gunst: zich in een draagstoel naar den Senaat te begeven. Lucius Caccilius 51., zijn zoon, deed na den slag bij Cannae het voorstel om Italië aan den vijand te laten, en werd daarvoor met eerloosheid gestraft. Quintug Caccilius M. slaccdonicus, zijn kleinzoon of achterkleinzoon, was consul in 143 en, eerste plebejische, censor in 131. In 147 had hij Macedonië ingericht als Rom. provincie: vanwaar zijn bijnaam. Zeer fel bestreed hij de Gracchen. Hij overleed in 116. Quintus Caccilius M. Ccler was praetor in het merkwaardige jaar 63, en als zoodanig vervolger van Catilina. Ook tegenstander van Pompeius en Caesar. Quintus Caecilius M. Pius Scipio, ook wel Nasica genoemd, daar zijn eigenlijke vader Publius Cornelius Scipio Nasica was, en hij slechts geadopteerd was in de gens Caecilia; schoonvader van Pompeius. Hij streed tegen Caesar te Pharsalus en als opperbevelhebber te Thapsus. Na de nederlaag pleegde hij zelfmoord. Voor > Caccilia Metclla, zie aldaar. Slijpen. Mctcllus van Tcgcrnsec, schuilnaam van een Benedictijn, Latijnsch dichter. * Ca. 1090, f na 1168. Hij dichtte in het klooster Tegemsee omstreeks 1150- 1160 zijn Quirinalia of lofzangen op den patroonheilige van het klooster, S. Quirinus. Het zijn 70 oden over leven en marteldood en overbrenging der gebeenten en 10 eclogen over zijn wonderen. Daarnaast nog 11 andere gedichten. Hij had de dichtkunst geleerd van Horatius, Vergilius, Boëthius, Prudentius e.a. Lit. : Manitius, Gcsch. d. lat. Lit. d. Mittelalters (111 1931, 848 vlg.) ; Weyman, Beitrage zur Gesch. d. chr. lat. Poesie (1926, 246-258). Franses. Metempsychose, > Zielsverhuizing. Meten (landmeten enz.) kan geschieden met instrumenten. Men kent dan 1° de > repetitie-methode, 2° de > reïteratie-methode óf het kan rechtstreeks geschieden met » meetlat, metalen > meetband, -> meetketting, enz. Meteodlenst, > Weerdienst. Meteoor (Gr., = luchtverheveling), bij de Grieken elk natuurverschijnsel in de lucht of aan den hemel, thans de officieele naam voor een vallende ster. De helderste meteoren, die veelal zich nog door kleurverandering van blauw naar rood en door donderend geluid onderscheiden en soms aan het eind van hun baan uiteenbarsten, heeten vuurbollen Meteoor. of boliden. De gewone m. doen zich voor als een snel bewegende ster en bestaan in uiterst lichte deeltjes kosmische stof, die reeds verteerd zijn vóór ze het aardoppervlak bereiken. Ze treden gedeeltelijk in zwermen op, zoodat zich een sterrenregen of m eteoorstroom voordoet, die gedurende eenige uren of dagen aanhoudt en vaak na een jaar terugkeert (> Leoniden, -> Lyriden, > Perseïden). De m. van een zwerm komen alle uit dezelfde richting op de aarde neer. In die richting ligt de radiant, het straalpunt, waaromheen de waarnemer de meteoorbanen als stralen gegroepeerd ziet. Uit de ligging van den radiant en de snelheid kan van een m. of zwerm de baan buiten den dampkring worden berekend. Zoo bleken vele zwermen banen van kometen te volgen en wellicht uit kometenresten te bestaan. Het verband van de m. met -> meteorieten, zoo het al bestaat, is zeker veel minder klaarblijkelijk. Zie ook > Meteoorkrater. de Kort. Meteoor-kloosters, ontoegankelijke kloosters, op het einde der 14e eeuw in Thessalië (Griekenland) op bergtoppen gesticht en slechts bereikbaar door van het klooster neergelaten manden of ladders, om de monniken tegen de invallen van rooverhorden te beveiligen en de meest volstrekte eenzaamheid te bereiken. De voornaamste stichters dezer kloosters zijn de abt Nilus (1362-’77) en de H. Athanasius Meteorites (1386). De meeste dezer kloosters zijn thans verlaten. De rijke schatten, welke zij bezaten aan handschriften en veelal eigen gemaakte kunstvoorwerpen, zijn grootendeels overgebracht naar de openbare bibliotheken en musea van Athene. Zij zijn een bewijs van het hooge peil, waarop deze kloostergemeenschappen stonden, terwijl zij ook op ascetisch en liturgisch gebied een grooten naam hadden. Men kan deze kloosters eenigszins vergelijken met de kloosters op den Athos, die eveneens zeer moeilijk toegankelijk zijn. Brandsma. Lit. : Max yon Sachsen, Das Christl. Hellas (1919). Meteoorkrater. Op de plaats, waar een groote meteoriet in de aarde is ingeslagen, blijft een kratervormige holte bestaan. De bekendste m. is de zgn. Coon Butte bij Canon Diablo, Arizona, met een middellijn van ca. 1 260 m en een diepte van ca. 180 meter. Metcoorwolk, door een bolide in de hooge stratospheer achtergelaten, zie onder > Lichtende nachtwolken. Meteoorijzer, synoniem voor > ijzermeteoriet. Metcor-expeciitic, Duitsche diepzee-expeditie 1925-’27 in den Zuid-Atlant. Oceaan, op het schip de Meteor. De leider was A. Merz en na zijn dood F. Spiesz. De publicatie van de enorme hoeveelheid wetenschappelijk materiaal, gedurende de 21/2 jaar der expeditie bijeengebracht, geschiedt geleidelijk in de sedert 1932 verschijnende Wissenschaftliche Ergebnisse der Deutschen Atlantischen Expedition auf dem Forschungs- und Vermessungs-schiff „Meteor” 1926-1927 11932 vlg.l. Wissrmnn. ieui xözu-yvzi vig.;. rrwjww/wf. Meteoriet, een vast lichaam, dat van buiten de aardatmospheer op het aardoppervlak neerstort. Men onderscheidt ze in 1° aerol i t h e n of raeteoorsteenen, gewoonlijk > chondrieten genaamd, 2° s i d erolithen of ijzersteenen, die een overgang vormen naar 3° de (holo)s iderieten of > ijzermeteorieten, die grootendeels uit nikkelijzer bestaan. Dit type is het meest bekend. Ook glasmeteorieten of tectieten zijn gevonden. de Kort. De samenstelling der steenmeteorieten komt overeen met die van basische lava’s: een silicaat – glas met korrels van olivijn of pyroxenen. De siderolithen bevatten in de silicaat-grondmassa nog gedegen ijzer. Overweegt het ijzer, zoodat dit een samenhangende grondmassa vormt, waarin silicaatkorrels, dan spreekt men van lithosiderieten. De eigenlijke ijzermeteorieten (siderieten) bestaan grootendeels uit nikkelijzer. Zij vertoonen dikwijls kubische of octaëdrische splijtbaarheid (hexaëdrieten en octaëdrieten). Bij de octaëdrieten is een eigenaardige lamellaire structuur ontdekt door Schreiber, die bij etsing aan den dag treedt: Widmanstatter figuren, en veroorzaakt wordt door een afwisseling van meer en minder nikkelhoudend ijzer. Als insluitsel is wel diamant gevonden. De uiterlijke vorm der m. is bij de ijzermeteorieten onregelmatiger dan bij de steenmeteorieten. Door de verhitting tijdens den val door den dampkring kunnen bepaalde mineralen smelten en weggevoerd worden. De ijzermeteorieten zijn gewoonlijk zwaarder dan de steenmeteorieten: het zwaarste is een ijzermeteoriet van 50 000 kg, gevallen in de Siërra Madre in Mexico. De zwaarste steenmeteoriet is die van Long Island: 644 kg. De steenmeteoriet van Djati Pengolan op Java woog 166,6 kg. Deze vallen ook wel in zwermen; in 1912 viel in Arizona een zwerm van ruim 14 000 stuks, samen ruim 200 kg wegend. Lit.: F. Heide, Kleine Meteoritenkunde (Berlijn 1934); B. Cohen, Meteoritenkunde (3 dln. Stuttgart 1894-1905). Verder de handleidingen bij de collecties van het Britsch Museum, enz. Jong. Meteorismus (veeartsen ij kunde). Hieronder verstaat men een buitengewoon groote uitzetting der darmen ten gevolge van gassen. Dit kan ontstaan door abnormale gisting van de voederbrei, bijv. na het gebruik van maïs, gerst, boonen, klaver of beschimmeld voer. In ernstige gevallen wentelen de dieren zich over den grond. Ook kan m. secundair zijn en veroorzaakt worden door afsluiting van den darm, bijv. door een damsteen, of een afgeklemde darmlus. In dit geval moet de oorzaak verwijderd worden, in het eerste geval zal men masseeren en in lichte gevallen laxeeren. Meteorograaf, zelfregistreerend toestel, dat gelijktijdig op een blad het verloop van meteorologische elementen teekent. Het diagram van dit verloop heet meteorogram. De m. wordt vooral gebruikt voor het registreeren van luchtdruk, -temperatuur en -vochtigheid van den vrijen dampkring met behulp van vliegtuigen, vliegers en sondeerballons. Bekende m. zijn de toestellen van Bosch (Duitsch), Dines (Engelsch; gewicht: 71 g) en Jaumotte (Belgisch; gewicht 18 g). V. d. Broeck. Meteorologie (< Meteorologica, een werk van Aristoteles, waarin „ta meteoora” = de dingen boven de aardoppervlakte, besproken worden) is de wetenschap van de atmospheer der aarde. De zgn. m eteorologische elementen, die algemeen de hoofdstukken van een volledig werk over m. vormen, zijn de luchttemperatuur, de luchtvochtigheid (hierin begrepen: wolken en neerslag), de luchtdruk, de luchtbeweging (wind), de electrische en de optische verschijnselen in de atmospheer. De algemeene m. wordt, volgens A. Defant (Oostenr.) ingedeeld in: 1° de meteorologie in engeren zin van het woord, 2° de weerkunde en 3° de klimatologie. De m. in den engeren zin handelt over de physische processen, die zich in de atmospheer voordoen (verklaringen, theorieën, wetten). Kan worden onderverdeeld in de m. van de benedenlucht of van de luchtlaag bij de aardoppervlakte en de m. van de bovenlucht, die aërologie genoemd wordt. In deze ontwikkelde zich in de laatste jaren de stratospheerkunde. Speciale m. is de dyn amis c h e m. of de leer van de luchtbewegingen, de o p t i s c h e m. of de leer van de optische luchtverschijnselen, enz. De weerkunde, soms synoptische m. genoemd, handelt over het weder, d.i. de actueele toestand van de atmospheer over een bep. plaats. Haar methode van onderzoek is hoofdzakelijk synoptisch, o.a. met behulp van synoptische weerberichten en weerkaarten. Haar hoofddoel is de wetenschappelijke voorspelling van het weer. De weerkunde wordt benut door de luchtvaart in de aëronautische m., door de zeevaart in de maritieme m., door den landbouw, door het leger, door de geneeskunde, enz. ? viuv/x uv Cll^i. De > klimatologie handelt over het klimaat, d.i. de gemiddelde toestand van de atmospheer boven een bepaalde plaats. De m. is internationaal, o.a. door het internat, net van meteorol. stations (ca. 1 000 stations in Europa), door de internat, dagelijksche weerberichten. Het secretariaat van de internat, meteorol. organisatie zetelt 1936 te De Bilt (Ned.). Elk beschaafd land heeft zijn openbare diensten van m.; België; het Kon. Meteorologisch Instituut te Ukkel en het weerbureau op het vliegveld te Haren-Brussel; Ned.: het Kon. Ned. Meteorolog. Instituut te De Bilt, de maritieme filiaalinrichtingen te Amsterdam en Rotterdam en de meteorologische diensten op de luchtvaartterreinen te Schiphol en Waalhaven. N e d.- I n d i ë : Kon. Magnetisch en Meteorologisch Observatorium te Batavia. Geschiedenis. In de Meteorologioa van Aristoteles (384-322 v. Chr.) staat omtrent alles wat men van de physica van de atmospheer kende vóór de 17e eeuw n. Chr. Het overige bestond in weersbeschrijvingen, weerspreuken, astrologie en almanakken. De moderne m. begon met de uitvinding van den barometer door Torricelli in 1643. De synoptische m. ontstond in de eerste helft der 19e eeuw door de kaarten van Brandes en de standaardwerken van den Nederlander Buys Ballot. De aërologie ontwikkelde zich na de stratospherische „ballons-sonde” van Teisserenc de Bort (Fr.) in 1899. De theoretische m. werd vooral opgesteld door Helmholtz (D.), Margules (Oostenr.) en Bjerknes (Noorw.). De frontologie, een huidige vorm van de synoptische m., ontstond na den Wereldoorlog in de meteorol. school van Bergen (Noorw.). Vgl. ook Luchtballon, als hulpmiddel in de m. Meteorologische leerboeken: J. Hann en R. Süring, Lehrb. der M. (Leipzig 41922-’26); Nap. Shaw, Manual of m. (Cambridge 1919-’30); A. Angot, Traité élém. de m. (Parijs 41928); F. M. Exner, Dynamische M. (Weenen 21925); V. en J. Bjerknes, H. Sollberg en T. Bergeron, Hydrodynamique physique (Parijs 1934) ; A. Defant, Wetter und Wettervorhersage (Weenen z1926); J. M. Pernter en F. Exner, Meteorol. Optik (Weenen 1910); zie ook > Klimatologie. Meteorol. woordenboeken en atlas: Meteorol. Glossary (Londen 21930); Lexique météorol. (Parijs 1926-’29); Atlas international des nuagea (Parijs 1932). Meteor. tij dschriften: Hemel en Dampkring (Groningen en Batavia); Meteorol. Zeitschrift (Brunswijk) : Das Wetter, Ztschr. für angewandte M. (Berlijn); Beitrage zur Physik der freien Atmosphare (Leipzig); La M. (Parijs); Quarterly journal of the royal meteorol. office (Londen); Monthly weather review (Washington); Ciel et Terre (Brussel). V. d. Broeck. Meter, -> Geestelijke verwantschap; Peter. Meter, 1° > Maten en gewichten. 2° De dynamische meter is de eenheid van de > geopotentiaal. Wordt in de huidige meteorologie enoceanographie gebruikt ter vervanging van de lengtemaat meter, boven of beneden het zeeniveau. Vgl. > Eenheid (sub 111, Meteorologie). – • I Jj*. .-vn.iviu 111, XIXVI/WJ wxwgicy. Meieren, gem. in Fransch-Vlaanderen (XI 144 C 3); 1 600 inw. (Kath. en Vlaamsch sprekend); landbouw, hopbouw. Meteren, Emanuel van, Ned. geschiedschrijver. * 1536 te Antwerpen, f 18 April 1612 te Londen. In 1660 naar Londen vertrokken, was M. daar van 1683 tot zijn dood zooveel als consul der Ned. kooplieden. Op raad van zijn neef Abraham Ortelius werkte hij in 1583 allerlei bijeengebrachte historische gegevens tot een verhaal om. Nadat dit eerst buiten zijn weten in Duitschland in het Duitsoh en Latijn was uitgegeven en een Ned. vertaling daarvan weer in Delft het licht had gezien, kwam M. zelf met den oorspr. tekst voor den dag. Zijn „Belgische ofte Neder – lantsche Historie van onsen tijden” (1599) was het eerste werk, waarin de geschiedenis van den opstand in haar geheel behandeld werd. Na zijn dood verscheen een door de Staten gereviseerde uitgave (1614), waarvan alle latere herdrukken zijn. Van beteekenis vooral voor de geschiedenis van den Ned. handel en zeevaart. J. D. M. Cornelissen. Meterik, dorp in de Ned.-Limb. gein. -> Horst (XVI 448 C/D 31. V X ‘ttO \J / LJ O). Meterkaars, verouderde benaming voor > lux. Meterlens, eenheid van de in de oogheelkunde gebruikte lenzen; het is de lens van 1 m hoofdbrandpuntafstand. > Dioptrie. Methaan (schei k.), ook mijngas of moerasgas, is de eenvoudigste verzadigde koolwaterstof; formule CH4. Het smelt bij —lB6°, kookt bij —166,3°C en heeft bij —l64° een specifiek gewicht van 0,415. M. komt als zoodanig veelvuldig in de natuur voor. Door langzame droge distillatie van steenkolen vormt het zich in de steenkoolmijnen en daarom komt het ook in lichtgas voor. Omdat m. met lucht gemengd, door ontsteking tot ontploffing kan worden gebracht, is het oorzaak van vele mijnontploffingen (> Gasexplosies). Gemengd met andere koolwaterstoffen, ontsnapt het in groote hoeveelheden bij de petroleumbroimen. Door rotting van plantenafval buiten toetreding van de lucht wordt eveneens m. gevormd, dat als moerasgas uit modderige slooten en poelen opborrelt. Het in Ned. voorkomende brongas bestaat voor een groot deel uit deze verbindine. Hooaeveen. yyjyji ccn gIUUI UCCI Uit UCAC VCI UlilUlllg. SlOOgeveefl. Mefhaangisting. Methaan wordt biologisch voortgebracht door de anaërobe vergisting van zeer verscheiden organische producten. De methaanbacteriën komen meestal in staafvorm voor, alhoewel sarcinas ook aangetroffen worden. Deze gistingen verwekken het moerasgas en worden technisch toegepast voor het mineraliseeren van afvalwater. Het bij deze laatstgenoemde processen ontstane gas wordt dikwijls voor industrieele doeleinden gebruikt. Frateur. jVlcthaancarbonzuur, > Azijnzuur. Methaemojjlobine (schei k.), verbinding van één molecuul haemoglobine met één atoom zuurstof. Deze zuurstof is veel vaster gebonden aan het haemoglobine dan in oxyhaemoglobine, waarbij één molecuul haemoglobine 2 atomen zuurstof bevat en dat de normale verbinding is van zuurstof en haemoglobine, zooals die normaal in de longen ontstaat. Het m. ontstaat in het lichaam bij allerlei ziekelijke toestanden, meestal berustend op vergiftiging (bijv. met chloras kalicus; ferricyaankali; kaliumpermanganaat, enz.). Wyers. VllUt y» Mcthana (Methane), Z. Grieksch schiereiland en stad van den Peloponnesus in Argolis (XII 384 E 6). Vulkanisch berglandschap. 741 m hoog. Zwavelbronnen van Wroma. Oudtijds centrum van eeredicnst van Hephaestus. Methanol, > Methylalcohol. Methode (Gr. methodos = de weg naar) heet, in de wetenschap: de weg, dien men moet volgen om van het bekende (beginselen, gegevens) tot het onbekende (de wetenschappelijke conclusies) voort te gaan (wetenschappelijke m.); in het onderwijs: de wijze, waarop men de kennis aan anderen mededeelt (didactische m.). Vgl. > Methodiek. ledere wetenschap heeft overeenkomstig den aard van haar object ook een eigen m. De m. is analytisch of synthetisch, naar gelang men voortgaat van het bijzondere tot het algemeene, van het samengestelde (concrete) tot het meer eenvoudige (abstracte), van de feiten tot de natuur der dingen, van de gevolgen tot de oorzaak, of omgekeerd. De verbinding van beide heet de analytico-synthetische m., waarbij men eerst uit de waargenomen feiten opstijgt tot de oorzaak, om vervolgens uit de eenmaal verworven en deductief verder ontwikkelde kennis van de oorzaak de feiten vollediger te kunnen verklaren. F. Sassen. VUiietugei te Kumien vciiuaicu. *■. Lit. : J. Th. Beysens, Logica {31923, 309-329). Cultuurhistorische methode. De methodiek in de volkenkunde werd in de eerste decenniën van de 20e eeuw beheerscht door de uiteenzettingen van de oudere evolutionistische richting en de jongere cultuurhistorische richting. Vooral in de 2e helft van de 19e eeuw had zich een neiging geopenbaard, om het verloop van de geschiedenis te beschouwen als iets, wat aan onveranderlijke wetten gebonden is (> Drie-tredentheorie). Tegen deze opvatting kwamen wel eenige afzonderlijke pogingen tot critiek, maar een levendige polemiek ontstond er vooral na» Grabner (1904). Door de methodologische grondbeginselen toe te passen, die van ouds gebruikelijk waren in de geschiedenis in engeren zin en bijv. in de taalwetenschap, kwamen eerst Graebner (voor Oceanië) en Ankermann (voor Afrika) en dan op breeder grondslag de „Weensche School” van P. W. Schmidt tot een methodologisch systeem, dat juist met het niet-altijdaan-vaste-wetten-gebonden-zijn van de historische ontwikkeling rekening houdt. Ook deze „cultuurhistorische” methode neemt het veelvuldig voorkomen van zgn. ethnographische parallellen tot uitgangspunt; zij beschouwt deze echter niet meer als bewijzen van een algemeen geldende ontwikkelingswet, maar als resten van een historischen samenhang, die er vroeger, bijv. door verhuizing of handelsverkeer, tusschen de volkeren moet geweest zijn. Van fundamenteele beteekenis is hierbij het vorm- of qualiteitscriterium, volgens hetwelk steeds een genetische samenhang dan aan te nemen is, wanneer de overeenstemming omtrent een cultuurelement bij volken, die ook in de ruimte van elkaar gescheiden zijn, niet noodzakelijk volgt uit het materiaal of uit het doel van de zaak. Nog veel belangrijker wordt dit gezichtspunt, wanneer ook het quantiteitscriterium kan toegepast worden, d.w.z. wanneer er veel parallellen blijken te bestaan, die onderling onafhankelijk zijn. Hulpcriteriën, zooals de continuïteit of het niet-onderbroken-zijn in de ruimte, kunnen de uitkomsten nog zekerder maken. Door middel van deze criteriën slaagde de „Cultuurhistorische School” er in, dank zij het in-gelijke-richtingverbreid-zijn van overeenstemmende cultuurgoederen uit alle waardegebieden in verschillende ruimten, een beperkt aantal cultuurkringen te kunnen bepalen. De verbreiding, het over-elkaar-schuiven, het elkaardoorkruisen van deze cultuurkringen geven een verklaring voor een geschiedkundig verloop, dat niet aan vaste wetten is gebonden. De bezwaren, die ingébracht zijn tegen sommige resultaten, die de voorstanders der cultuurhistorische richting meenen bereikt te hebben (vooral naar aanleiding van Menghin’s poging om de ethnologische cultuurkringen te identificeeren met de praehistorische cultuurkringen), hebben de waarde van de methodologische beginselen niet kunnen aantasten. Tegenwoordig is het zóó gesteld in de volkenkunde, dat men wel moeilijkheden kan maken over den een of anderen vastgestelden cultuurkring, maar niet over het beginsel van de toepassingsmogelijkheid der methodologische criteriën, noch over het waardevolle streven naar samenwerking met de praehistorie. L i t.: Graebner, Methode der Bthnologie (Heidelbcrg 1911); Schmidt, Handb. der vergl. Religionsgeschichte (Münster 1930); Menghin, Weltgeschichte der Steinzeit (Weenen 1931); Von Bulck, Beitrage zur Methodik der Völkerkunde (1931); Trimborn, Zur Lehre yon den Kulturkreisen (in Z.f. Bthnologie, 1933). Trimborn. Methode der kleinste kwadraten (wisk.). Heeft men n onbekende grootheden, die door middel van m vergelijkingen (m grooter dan n) van m waargenomen grootheden afhangen, dan zal het in het algemeen onmogelijk zijn aan de onbekenden zulke waarden toe te kennen, dat aan alle vergelijkingen is voldaan. Toch is het van belang dat stel waarden der onbekenden te kennen, dat het best aan alle vergelijkingen samen voldoet. De door Ganss ontwikkelde methode der kleinste kwadraten zoekt daartoe die waarden, waarvoor de som der kwadraten van zekere (hier niet nader te definieeren) uitdrukkingen een minimum is. J. Ridder. L i t. : Czuber, Wahrscheinliohkeitsrechnung (I 31914). Methodiek, de leer der methode van onderwijs, is het voornaamste onderdeel der didactiek of onderwijsleer. Ze begint in den regel met de bespreking van een aantal grondstellingen of methodische beginselen: algemeene richtsnoeren, ontleend aan of steunend op psychologische feiten, die bij alle onderwijs in acht dienen genomen te worden, bijv.: het onderwijs moet onder het geestelijk bereik der leerlingen liggen, onmiddellijk verband houden met de kennis der omgeving, bij het leeren van iets nieuws aanknoopingspunten zoeken in de reeds aanwezige ervarings- of schoolkennis, de aandacht der leerlingen weldren en gaande houden, aanschouwelijk zijn, en de zelfwerkzaamheid bevorderen, in contact blijven met het leven, practische waarde hebben, zorgen voor grondigheid, repetitie, veel oefening, concentratie, om het geleerde te doen beklijven. Verder bespreekt de m.: -> leergang, leerplan, leertrappen en leermidde-1 e n. Bij leertrappen valt, wat de m. betreft, nog het volgende op te merken; Sommige leerboeken spreken niet, zooals Dörpfeld, van: aanschouwen, denken en toepassen, doch van voorbereiding, eigenlijke behandeling en toepassing. Dit is in zoo verre misleidend, dat deze woorden meer doen denken aan wat de onderwijzer dan aan wat de leerling te verrichten heeft, terwijl het toch om dit laatste te doen is. Een goed onderwijzer zal bij zijn lessen vanzelf de leertrappen in acht nemen; bij te strenge doorvoering echter stichten ze meer kwaad dan goed. De manier van onderwijs-geven heet leervorm. Er zijn een zaakvorm, de deiktische of leervorm der aanschouwing, waarbij de onderwijzer aantoont of voordoet en het kind waarneemt of nabootst, en twee taalvormen: 1° de mededeelende, acroamatische of monologische, waarbij de onderwijzer voordraagt, uitlegt, verklaart, doceert en de leerlingen opnemen, en 2° de vragende, heuristische, erotematische, dialogische, socratische of catechetische, waarbij de onderwijzer vraagt, tot denken aanzet en de leerlingen trachten te begrijpen, te concludeeren en antwoorden. De zaakvorm treedt nooit alleen op, doch steeds gecombineerd met een der twee andere of met beide; hij dient bij jonge kinderen zooveel mogelijk te worden toegepast, daar hij het best harmonieert met de wijze, waarop het kind in de lagere-schoolperiode kennis opneemt. De doceervorm daarentegen vraagt groote voorzichtigheid, want hij leidt heel licht tot verbalisme; terwijl de heuristische het voordeel heeft, dat hij tot geestelijke zelfwerkzaamheid prikkelt en een rem vormt tegen te snel vooruitgaan. Overigens hangt het grootendeels van den aard der stof af, welke leervorm de geschiktste is. De leertoon of leergeest is moeilijk nauwkeurig te definieeren; het is datgene, wat het onderwijs kenmerkt ten gevolge van de persoonlijkheid van den onderwijzer. Beroepsliefde, oprechte genegenheid voor het kind en een zekere paedagogische aanleg zijn voor een constant goeden leertoon onmisbare voorwaarden. De besproken begrippen vallen onder „a 1g em e e n e m.”; „algemeen”, omdat de genoemde zaken op het heele onderwijs, zonder onderscheiding van vakken, betrekking hebben. De m. der afzonderlijke vakken heet wel „b ij z o n de r e” m. Toch is ook hier nog een meer algemeen en een speciaal gedeelte te onderscheiden. De leerwijze voor lezen, schrijven, rekenen enz. kan in alg. trekken worden geschetst, maar men kan ook voor ieder vak de practisch uitgewerkte methodes in studie nemen: Reynders en Doumen voor lezen, Welker voor schrijven, enz., enz. L i t.: Verboeten en Vincent, Opvoeding en Onderwijs, leerboek der paedagogiek; Rombouts, Kath. Pedagogiek (III). Rombouts. Voor methodiek in de volkenkunde, zie > Methode (sub Cultuurhist. methode). Voor methodiek der geschiedenis, zie > Historiographie. Methodische school, de eerste richting der Grieksche g e n e e s k. in Rome, begon met Asclepiades van Bithynië, en werd verder ontwikkeld door Themison van Laodicea. Asclepiades kwam ca. 90 v. Chr. in Rome. De leer was gebaseerd op het Antieke atomisme; in het lichaam werden vooral van belang geacht de vaten; de wanden daarvan bestaan uit min of meer dicht aan elkaar gelegen atomen. In het eerste geval heerscht het strictum, het lichaam is te vast, in het tweede het laxum, het lichaam istelos(laxeeren). Vooral voor de chronische ziekten was deze opzet niet zonder beteekenis. Asclepiades was vooral man voor de practijk; cito, tuto et jucunde (snel, veilig, en aangenaam) was één van zijn spreuken. Hij ge- bmikte vooral de natuurlijke middelen: dieet, beweging, baden, zweeten, en ook het gedragen worden in een draagstoel. Hij geloofde niet in de geneeskracht der natuur; de natuur was niet alleen dom, maar schadelijk. De theoretische opzet van deze school is van zeer weinig beteekenis, de geneespractijk echter kreeg ook later veel aanhang. Celsus, Thessalus en Soranus zijn de bekendste; de richting werkte nog door tot in 1000, in de Salemitaansche school. Schlichting. Methodisme. Het M. is een poging om het versteende leven der Engelsche High Church (> Anglicanisme) weer opnieuw inhoud te geven. De vader dezer beweging was John ■> Wesley (18e eeuw). De Kerk maakte een periode door van verval. Men preekte in Deïstischen trant. Men leefde zedeloos. De familie Wesley zag, dat verandering noodzakelijk was. Charles Wesley had te Oxford de Holy Club opgericht, waarvan John Wesley de ziel werd. De laatste beleed en propageerde een practisch Christendom, bezocht gevangenissen en preekte de noodzakelijkheid der innerlijke heiligmaking. Heengegaan naar Amerika om zending uit te oefenen en teleurgesteld daarvan weergekeerd, begeeft hij zich weer in de Holy Club. De leden daarvan leefden zeer regelmatig temidden van een op zingenot beluste wereld en zij werden daarom spottend „Methodisten” genoemd. Aan de beweging is ook nog de naam verbonden van > Whitefield. Van specifiek afwijkende gevoelens jegens de kernpunten der Prot. leer was bij de vaders van het M. niets te bespeuren. Zij legden alleen allen nadruk op twee punten: 1° de plotselinge of persoonlijke bekeering door bewustwording van schuld en genade, 2° de onthouding van zgn. wereldlijke vermaken. Het M. neemt het, practisch als het wezen wil, niet zoo nauw met een belijdenis. De hoofdzaak is: bekeering en bekeeren. De prediking is schokkend, met motieven als: hel, oordeel, enz. De Kerk wordt feitelijk prijsgegeven. Het M. werd de vorm van het Engelsohe en Amerikaansche Protestantisme. In Nederland bestaat geen eigenlijke Methodistische Kerk, wel een Method. richting, zooals -> Leger des Heils, Maran-athabeweging, enz. ' G ~o—o' In Amerika werd in 1760 te New York de eerste Methodisten-kapel gesticht (John Street Church) en in 1784 institueerde het Amerikaansch M. zich als een onafhankelijke kerkengroep: Methodist Episcopal Church; de leer is Arminiaansch, democratisch van opzet. In 1844 scheidden 4l/2 millioen leden in 26 000 kerken zich af en vormden de Methodist Episcopal Church South. De Methodist Protestant Church (van 1830) telt 200 000 leden in 2 300 kerken. Zij is niet episcopaal. De strenge Wesleyanen vindt men nog in de Free Methodist Church of North America van 1850 met 32 000 leden en de Wesleyan Methodist Connection of America van 1843 met 21 000 leden. Zes Methodistische kerkengroepen bestaan uit Negers (1 500 000 in 14 000 kerken). Het totale aantal Methodisten in de Ver. St. bedroeg in 1926: 8 070 619. T TT' 1 1 • • – T _1 " 1 Hf . In Engeland zijn ook diverse soorten M.: Wesleyan M., Primitive M., United M., en de strenge Calvinistic M. (eigenlijke volgelingen van Whitefield), Methodist New Connexion, Bible Christians. Zij tellen bijna 2 millioen leden samen. Lit. : Kath.: R. H. Benson, Non-catholic denominations (1912). Prot.: H. Beets, M. in de Ver. St., in Chr. Ene. (IV, 183) ; J. C. Rullmann, M., in Chr. Ene. (IV); L. Tyerman, The Life and times of Rev. John Wesley, M. A. (3 dln. Londen 1875). Lammertse. Melhodius, Heilige. * Ca. 815, f 6 April 885 (waarsch.) te Velehrad in Moravië. Monnik, werkte samen met zijn broeder, den H. Cyrillus, als Slavenapostel. M. was aartsbisschop van Sirmicum en pauselijk legaat in Pannonië en Moravië en kwam in strijd met den aartsbisschop van Salzburg. Zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 97 in dl. VIII. Lit. : > Cyrillus. v. Bon. Methodius van Olympus, een der beste Grieksche schrijvers der Christelijke Oudheid. Van zijn leven is alleen bekend, dat hij bisschop van Olympus in Lycië was en in 311 den marteldood stierf. Ten onrechte heeft men hem ook bisschop van Patara, Tyrus of Philippi gemaakt. Zijn hoofdwerk is het Symposion, het Gastmaal of over de Maagdelijkheid, in den vorm nabootsing van Plato. Het eindigt met een prachtigen hymnus op Christus en de Kerk. Van zijn overige werken zijn sommige in Gr. fragmenten en Slavische vertaling, andere alleen in vertaling bewaard. Hij schreef Over den vrijen wil en Over de Verrijzenis en ook exegetische traktaten. Hij bestreed de dwalingen van Origenes en toonde zich, naast voortreffelijk stilist, ook goed theoloog. Franses. U i t g. en lit. bij Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (II 1914, 334-351); Diet. Théol. Cath. (X 1929). Methodologie, de leer van de > methode, die in de wetenschap of bij het onderwijs wordt toegepast. Methonc, Oud-Grieksche stad aan de W. kust van Messenië, in de M.E. van beteekenis als haven, genaamd Modon; tegenw. ca. 2 000 inwoners. Methuen, lord Paul Sandford, Britsch generaal in den Anglo-Boerenoorlog. * 1 Sept. 1846 te Corsham Court, f 30 Oct. 1932 in Wiltshire. Opgeleid tot officier, nam deel aan vele krijgstochten in Afrika en Britsch-Indië. Voerde in den Ariglo-Boerenoorlog een divisie aan tot ontzet van Kimberley, leed bij Magersfontein (1899) een geduchte nederlaag; in 1902 door generaal De la Rey gevangen genomen en vrijgelaten bij ïweebosch; in 1907 benoemd tot opperbevelhebber der Britsche troepen in Zuid-AJrika. Besselaar. Mcthuen-tractaat, handelsverdrag, gesloten tusschen de Portug. regeering en den Eng. gezant John Methuen (27 Dec. 1703), waarbij van Eng. zijde bedongen werd een gemonopoliseerde invoer van Eng. wollen stoffen en van Portug. zijde een voorkeurtarief voor Portug. wijnen. Het bleef van kracht tot 1836. v. Gorkom. Methusalem, andere spelling voor > Mathusalem. Methydrion (A nt. ge s c h.), stad in Arcadië, op den weg van Isthmus naar Olympië, door Orchomenos gesticht, verloor in de 4e eeuw een tijd lang zijn zelfstandigheid en bezweek in 228 opnieuw voor Cleomenes. Methylalcohol (schei k.), ook methanol of houtgeest genaamd, formule CH3OH, is een kleurlooze vloeistof, s.g. 0,796, kookpunt 64,6° C, gemakkelijk brandbaar en mengbaar met water, alcohol en aether. M. komt veresterd in vsch. planten voor en wordt daardoor in kleine hoeveelheden in vsch. alcoholische dranken aangetroffen; het wordt bereid door droge destillatie van hout of door katalytische reductie van kooloxyde met waterstof; de ruwe houtgeest wordt o.a. gebruikt voor het denatureeren van spiritus, de zuivere in de techniek als oplosmiddel, bij de bereiding van formaline, anilinekleurstoffen, e.a. M. is zeer vergiftig; het wordt in het lichaam slechts langzaam ontleed, zoodat ook acute vergiftigingen, gepaard gaande met buikpijn, hartzwakte, coma, kunnen optreden door cumulatie van kleine hoeveelheden. De chronische vergiftiging o.a. bij inademing is vooral gekenmerkt door pijnlijkheid der oogen. De individueele gevoeligheid is zeer verschillend: het gebruik van 15 cm3 kan reeds blindheid, van 30 cm3 den dood ten gevolge hebben, hoewel er ook gevallen bekend zijn, dat 260 cm3 verdragen werd. Hillen. Mcthylcenblauvv (schei k.), verbinding van zoutzuur en tetramethylthionine; blauwe kleurstof, die veel bij bacteriën- en weefselkleuring wordt gebruikt en een bestanddeel uitmaakt van kleurmengsels, die voor het kleuren van bloedpraeparaten gebruikt worden. Methylorange (s ch e i k.) is het natriumzout van > helianthine, dat bij titraties als indicator wordt gebruikt. Methylsalicylaat (schei k.), kleurlooze, geurig riekende, zoetachtig aromatisch smakende, vluchtige, neutrale vloeistof, hoofdbestanddeel van wintergreenoil en daaruit of door verestering van salicylzuur met methylalcohol bereid. Formule: C 6H4OHCOOCH3. In de geneeskunde gebruikt bij vsch. pijnen. L i t.: Ned. Pharmao. {IV 51926). Hillen. Methylsulïonal (schei k.), merknaam: trional, CH3C2H6C(S02C2H6)2, kleurlooze, glanzende, zwak bitter smakende kristalplaatjes. Smeltpunt 76° C. In de g e n e es k. als slaapmiddel gebruikt. L i t.: Ned. Pharmac. (111 51926). Methylviolet (schei k.), gentiaanviolet, donkergroen, metaalachtig glanzend, kristallijn poeder, bestaande uit een mengsel van de zoutzure zouten van pentamethyl- en hexamethylpararosaniline, C 24 Cl en C 26 oplosbaar in water en alcohol. In de g e n e e s k. gebruikt bij verbranding door diathermie en als antisepticum; in de bacteriologie voor het kleuren van preparaten. Hillen. Melis (Gr., = schranderheid), in de Gr. m y t h. personificatie van de schranderheid, dochter van Oceanus en Tethys, eerste gemalin van Zeus. Toen aan Zeus voorspeld was, dat M. een dochter en een zoon zou krijgen, waarvan de eerste hem in macht en rijkdom zou evenaren, verslond hij haar, terwijl zij zwanger was van Pallas Athene. Deze werd daarop uit het hoofd van Zeus geboren. Weijermans. Metius, andere naam van Adriaen > Adriaensz. Metkovic, havenstad in Dalmatië, Joego-Slavië (VIII 489 D2), aan de Narenta nabij haar monding, aan de spoorlijn Mostar—Gruz; ca. 6 000 inwoners. Mctoiken (Gr. metoikoi = bijwoners). In Attica waren de M. vreemdelingen, die te Athene blijvend gevestigd waren en daar onder de bescherming van den staat stonden, mits zij aan zekere verplichtingen voldeden, w.o. het betalen van het metoikion, een bijzondere belasting van 12 drachmen per jaar. Zij verrichtten ook krijgsdienst. Hun rechtszaken werden door den polemarchos beslecht. Zij konden ook voorrechten verkrijgen, als vrijstelling van zekere belastingen, het recht grondeigendom te verwerven, zelfs het burgerrecht. De m., die in den Klassieken tijd ten getale van ca. 100 000 in Athene woonden, vormden vooral den nijverheids- en handelsstand, droegen veel bij tot de welvaart van den staat en werden dan ook zeer geacht. Ofschoon een specifiek-Attische instelling, was de stand der m. ook in andere Oud-Grieksche staten niet onbekend. V. Potteliergh. Van links naar rechts: 1. Egyptisch (ca. 1350 v. Chr.; uit het graf van Toetanchamon). 2. Romaansch (ca. 1200; Tyldalens-kerk, österdalen). 3. Gotisch (Fransch, 15e e.; privaatbezit, Weenen). 4. Renaissance (Italiaansch, 16e e.; privaatbezit. Weenen). Van links naar rechts: 1. Renaissance (Hollandsch, 17e e.; Louvre, Parijs). 2. Barok (Hollandsch, 1690; Rijks Mus., Amsterdam). 3. Chippendale (Engelsch, ca. 1750; Museum, Parijs). 4. Louis XVI (Fransch, ca. 1775; Louvre, Parijs), Van links naar rechts; 1 Empire (Fransch, ca. 1810; Chateau de Compiègne). 2. Biedermeier (Duitsch, ca. 1830: privaatbezit). 3. Modern (ca. 1930). 1 Eavotisch (ca 1700 v Chr • Metropolitan Mus., New York). 2. Romeinsch (ca. 50 n Chr; uit Pompeji. Mus., Napels). 3 (Duitsch,lse e7Weenen)P 4. Renaissance (Italiaansch, ca. 1550; Weenen). 5 Rena.ssance (Hollandsch, ca 1640 • Rijks Mus , Amsterdam). 6. Barok (Fransch, ca. 1710; Louvre, Pari|s). 7. Roc°co (F™nsch/ ca-Pa'riis) 8 Louis XVI (Duitsch, co. 1790: Mus., München). 9 Empire (Fransch, ca 1810; Chateau de Malmaison). 11 • 10. Biedermeier (Duitsch, ca. 1820; Mus., Flensburg). 11. Modern (ca. 1934). Metol of methol (s ch e i k.) is het zwavelzure zout van methyl-p-aminophenol, C6II4(OH)NHCH3, dat evenals vele andere derivaten van p-aminophenol reduceerend op metaalzouten inwerkt en daarom als ontwikkelaar in de photographie wordt gebruikt. Metol-hydrochinon is een ontwikkelaar, die uit een mengsel van m. en hydrochinon bestaat. Hoogeveen. Mcton-cyclus (s ter r e n k.) is een periode van 19 tropische zonnejaren, die nagenoeg 236 synodische maanden bevat. Dit klopt op ruim 2 uur na. Hierdoor was het den Babyloniërs en Grieken mogelijk hun maanjaar van 12 of 13 synodische maanden met het zonnejaar te verbinden, door nl. te zorgen, dat 19 jaren juist 235 maanden bevatten. De regel wordt waarschijnlijk ten onrechte aan Meton {6e eeuw v. Chr.) toegeschreven, daar ze al eerder bij de Babyloniërs in gebruik was. P. Bruna. Metonymia (Gr., = ovemoeming), een term uit de s t y 1 i s tie k. De m. is een troop, waarbij men ter benoeming van een zaak niet het eigenlijke, gegeven woord kiest, maar het woord, dat in een zakelijk verband ermee staat, omdat beide dingen veelal gezamenlijk voorkomen, bijv. een glas drinken; het palet spreekt een wereldtaal (Kuyper). Zoo wordt vaak oorzaak voor gevolg uitgedrukt, het bevattende voor het bevatte (continens pro contento), het teeken voor het beteekende, enz. Ook antonomasia en synecdoche hooren bij de metonymia. v. Marrewijk. M etoop, vierhoekig vlak, dat zich bij het balkwerk van den Dorischen bouwstijl tusschen de zgn. triglyphen bevindt, gewoonlijk versierd met reliëfs. Zie afb. in kol. 110 in dl. XIII. L i t.: J. Fröber, Komposition der arch. u. frühklass. gr. Metopenbilder (1933). Metretes, Oud-Attische maat, oorspr. = 38,88 liter, later 39,294 liter. Komt ook in H. Schrift voor (J0h.2.6). Metriek of verskunst, de theoretische leer van den versbouw, speciaal van de verschillende rhythmische vormen van het vers. De oude Grieksche en Latijnsche (ook de Vedische) kunstpoëzie is gebouwd op het zgn. kwantiteitsprincipe, d.w.z. op de regelmatige afwisseling van korte en lange sylben in het vers, waarbij de lange sylbe de dubbele lengte heeft van een korte. Dit laatste geldt natuurlijk alleen geheel bij overigens gelijke omstandigheden en is dus niet in strikt mathematischen zin te verstaan. Aanvankelijk bestonden in het Grieksch, bijv. bij Homerus, in dit opzicht nog eenige vrijheden, die later geheel zijn verdwenen. Aan het eind van de 4e eeuw (maar in resten van oeroude volksliederen reeds veel vroeger) komt daarvoor in de plaats het accentsbeginsel, waarbij het de zwaarte van den accentsdruk (accent in engeren zin) is, die voor de waarde en de plaats van de sylben beslist. Ook de moderne Germaansche en Romaansche m. berust weer op de intensiteit van het accent, in de Romaansche talen speelt ook het sylbenaantal daarnaast nog een rol (octo-, decasyllabische verzen enz.). Theoretisch is het aantal accentsgraden nu onbeperkt; afgezien van de gevallen van speciale emotie komt men echter voor het Neder- landsch bijv. practisch toe met een schaal van vijf graden. Voor het Duitsch, dat van meer afwisseling houdt, zal een iets hooger getal noodig zijn (bijv. 7); voorhetgelijkmatigeEngelsch, en misschien ook voor de Friesche dialecten, echter weer een kleiner (bijv. 8). Aanvankelijk werd de m. bij de Klassieke volkeren enkel als een onderdeel van de musicologie beschouwd, en ook alleen als zoodanig bestudeerd in verband met alg. kwesties van harmonie, rhythmiek enz. Pas later, in den Alexandrijnschen tijd (3e eeuw v. Chr.) vooral, komt men er toe de oude dichtermetra ook omwille van zichzelf te onderzoeken. Voor de moderne Germaansche m. is nog van belang de tegenstelling tusschen spreek- en zangverzen. Voor de laatste is de zangerigheid, het glijdend bewegen van den toon kenmerkend; ze zijn daarom ook aan veel strenger metrische eischen gebonden dan de spreekverzen. Onze Tachtiger beweging heeft vooral spreekverzen (Kloos, Perk, Verwey) voortgebracht; ook de Middclnederlandsche epische poëzie is bijna uitsluitend spreekvers geworden. Voorbeelden van zangverzen daarentegen bij Jan Luyken, van Eeden, Gezelle, Boutens. De belangstelling voor de m. der moderne talen valt samen met het veld winnen van het inzicht, dat taal- en letterkunde één zijn (eind 19e eeuw). Van de contemporaine gesproken en geschreven taal werd de brug gevonden naar de kunsttaal. Wih. T • . n Tr •» T 1 TT I 1 IA ri L i t.: F. Kossmann, Ned. Versrythme (1922) ; 6. Stuiveling-, Versbouw en ritme in den tijd van ’BO (1934). Taal- en muziekmetriek waren bij de Oude Grieken in principe gelijk. In de latere muziektheorie is de leer der m. en wat daar bijkomt aan agogiek, zinsbouw, enz., lang een kwestie van gevoel geweest zonder meer. Men volgde intuïtief de regels, die voor de dichtkunst golden. Typeerende verschillen tusschen Germ. en Romaansche muziek zijn in wezen dezelfde, welke beider taalmetriek onderscheiden. Romaansche invloeden van sylbenaantal (zie boven) hebben zich ook in het Ned. volkslied van de 17e en 18e eeuw vaak laten gelden boven het meer aan onze taal eigene principe der intensiteit van het accent. In de 19e e. is de muziekmetriek eindelijk een ernstig object van studie geworden. L i t.; H. Riemann, Musikalische Dynamik und Agogik; id., System der mus. Rhythmik und Metrik. de Klerk. Metoop (a). Metrieke eigenschappen (meet k.) van figuren zijn die, waarin lengten van lijnen en grootten van hoeken optreden. > Projectieve eigenschappen. Metriek stelsel, > Maten en gewichten. Metrisch schema, > Metrum. Metritis (genees k.), ontsteking van de baarmoeder. Metromorph (Mol.), een door Millardet ingevoerde term voor soortbastaarden, die niet van de als moederplant gebruikte soort te onderscheiden zijn (> Pseudogamie). Metronoom, tijdmeter (muziek); is een toestel in pyramidevorm, dat door een slinger met verstelbaar schijfje, tikkend als een uurwerk het tempo van een muziekstuk kan aangeven. De aanduiding geschiedt door een cijfer, dat het aantal tikken per minuut bepaalt. Het algemeen gebruikte systeem staat opnaam van Malzel; Metronoom. vandaar de aanwijzing op muziekstukken M.M. (Metr.- Malzel). Het staat echter vast, dat .de m. een vinding is van den Amsterdammer D. N. Winkel, waaraan Malzel eenige wijzigingen toebracht. Malzel’s toestel werd in 1816 gepatenteerd. de Klerk. Mclronyniiciim (Gr., = moedersnaam), persoonsnaam, deels ook familienaam afgeleid van den naam der moeder. In W. Europa en in de meeste landen, waar vooral op afstamming in de mannelijke lijn gelet wordt, zijn m. eenigszins uitzonderingen. Nochtans komen ze voor: 1° waar de vader onbekend is (vooral bij onwettige kinderen); 2° waar de moeder beter bekend is dan de vader (laatste vroeg gestorven of vreemdeling ter plaatse); 3° waar de moeder va,n hoogeren stand is; Verheylezoon (familienaam) is „zoon van vrouwe (adellijke dame) Heyle”. Mansion. L i t. : Winkler, Ned. Geslachtsnamen (1885, 157 vlg.). Metselverband. 1. Halfsteensmuur in halfsteensverband. Alle lagen vertoonen in aanzicht strekken (geheele steenen), welke een halven steen verspringen, doordat de lagen om de andere beginnen met een halven steen (gearceerd). 2. Anderhalfsteensmuur in staand verband. Om de andere vertoonen de lagen uitsluitend strekken en koppen (halve steenen) in aanzicht; de strekkenlagen beginnen met een dneklezoor (3/4 steen; gearceerd). 3 Anderhalfsteensmuur in kruisverband. Komt overeen met staand verband, behalve dat nu de opvolgende strekkenlagen onderling een halven steen verspringen, hetgeen wordt verkregen door deze beurtelings te laten beginnen met een drieklezoor en met een drieklezoor 4- kop. 4. Eensteensmuur in Vlaamsch ver ba n d. Alle lagen vertoonen beurtelings koppen en strekken. 5. Eensteensmuur in Hollandsch verband. De lagen bestaan beurtelings alleen uit koppen en uit afwisselend koppen en strekken. 6. Halfsteensmuur in klezoorverband. Alle lagen bestaan (als bij 1) uitsluitend uit strekken, doch deze verspringen in de opvolgende lagen nu een i/i-sdeenslengte (= 1 klezoor) i.p.v. een halven steen. Metropoliet (< Gr. metropolis = hoofdstad), vrijwel synoniem met aartsbisschop, met dit verschil, dat de m. per se suffragaanbisschoppen moet hebben, terwijl aartsbisschop zonder suffraganen mogelijk was. De Codex iuris canonici maakt geen onderscheid meer. Metropolitan poliee, > Londen. Mctroxylon, ■> Sagopalm. Metrum (p hi 1 o L), het regelmatige terugkeeren van dezelfde accentsverhoudingen in de opeenvolgende sylben, dat voor het vers karakteristiek is. Naar den aard dier verhoudingen verder onderscheiden in jambisch, dactylisch metrum, spondeus, enz. (metrisch schema). > Metriek. Wils. Metsclbijen (Osmia sp.), geslacht van de fam. der Apidae of bijen; het zijn dichtbehaarde, blauwgroen glanzende insecten, die in vele landen van Europa voorkomen. Zij graven cellen in den zandbodem, welke met bloembladstukjes worden bekleed, leggen daarin de eieren en sluiten ze af; sommige soorten maken ook hun nest in plantenstengels of leege slakkenhuizen. M. Bruna. Metselen is het, door middel van een na eenigen tijd tot versteening overgaand verbindingsmiddel (metselspecie), samenvoegen volgens een bepaald verband van natuur- of kunstmatige steenen van regelmatige vormen, waardoor een bouwonderdeel gevormd wordt. Opgaand muurwerk wordt gemetseld tusschen, met behulp van een schietlood, verticaal gestelde houten balkjes, zgn. profielen, terwijl in langsrichting de strakke lijn verkregen wordt door het spannen van horizontale touwen tusschen deze latten (zgn. metseldraad). Bogen en gewelven worden gemetseld over te voren op te stellen houten mallen. Het volgen van een bepaald > metselverband maakt het noodig, dat alle maten van een gebouw als muurlengten, wijdten van raam- en deuropeningen, enz. een veelvoud zijn van de kopbreedte van de te gebruiken steen; hierbij is er rekening mede te houden, dat de kopmaten van verschillende steensoorten varieeren. Als ambacht stond het m. in vroegere eeuwen op een veel hooger peil dan heden ten dage. Het streven was toen om de in het gezicht komende voegen zoo dun mogelijk te maken; bij oude gevels ziet men wel voegen, die nog geen mm dik zijn, waartoe de steenen aan onder- en bovenzijde uithollingen hadden om plaats te bieden aan de voor de aanhechting benoodigde metselspecie. Voor metselsteen gebruikt men vrijwel alle soorten kunststeen, behalve de straatklinkers, welke onnoodig hard en daardoor onnoodig duur zijn en bovendien een ongewenschte kleur hebben. Voor gevels komen gewoonlijk harde steenen (klinkers of hardgrauw) in aanmerking, voor binnenmuren kan worden volstaan met zachte baksteen (rood) of kalkzandsteen. De kleur van de gevelsteenen is nogal aan mode onderhevig; in de vorige eeuw had de vlakke grijsroode gevelklinker de voorkeur, zorgvuldig op één kleur gesorteerd; tegenwoordig worden dikwijls helderder kleuren en tinten, rood, bruin of geelgrijs, toegepast, terwijl bovendien in vele gevallen in plaats van de vlakke, kantige, fabriekmatig gevormde baksteen, de zgn. handvormsteen gekozen wordt, welke een onregelmatiger, romantischer oppervlakte heeft. Metselwerk is een verzamelwoord voor alle, door middel van metselen gevormde bouwonderdeelen, dus zoowel keldervloeren, als opgaande muren, bogen, gewelven, enz. P. Bongaerts. Mctselverband is de wijze van rangschikken der steenen in het metselwerk. Vroeger, toen het bindmiddel tusschen de steenen, de metselspecie, nog betrekkelijk zwak was, was het voor de hechtheid van den muur van groote beteekenis, hoe de steenen op elkaar gestapeld werden, tegenwoordig, nu de cementspecie dikwijls harder en sterker wordt dan de baksteenen en de muur tot één monoliet geheel wordt, is de keuze van het verband van minder beteekenis, en doen allerlei „fantasie-verbanden” hun intrede. Elk soort m. is immers herkenbaar aan de figuren, welke door de voegen op het muurvlak worden afgeteekend, en laatstbedoelde verbanden worden gekozen omwille van het aardige patroon, dat zij opleveren. Van de „constructieve” verbanden vallen te noemen: het halfsteensverband (voor muren van 1/2 steen dik), staand verband en kruisverband. „Decoratieve” verbanden zijn: Vlaamsch en Hollandsch verband, klezoorverband, enz. Zie afb. in kol. 663 en 664. v. Embden. Metser, Willem de, Ned. priester-dichter. * Te Oirschot, f 13 April 1683 te Leefdaal bij Leuven, waar hij pastoor was, op hoogen leeftijd. Werken: Geestelijke Liederen (1669); Den vermaerden Omganck der stadt Loven (1681); Verheffing en uytstortingh des Herte tot Godt, op verscheyde psalmen (1682); Lofsangen ter eere van ’t alderheyligste Sacrament ende van Onse Lieve Vrouw (1682); Regels v. d. Broederschap van ’t Hooghwerdigh H. Sacrament (1682). Mctsius, Laurentius, 2e bisschop van Den Bosch. * Ca. 1620 te Oudenaarde, f 16 Sept. 1580. Studeerde aan „De Valk” te Leuven; 1667 plebaan van S. Goedele te Brussel; 16 Nov. 1669 bisschop van Den Bosch. Gewijd te Brussel 24 April 1670; geïnstalleerd als abt-commendatarius van Tongerloo, 4 Mei 1670. Actief bisschop. Publiceerde de decreten van de eerste diocesane synode. Moest tijdens de Nederlandsche Beroerten vluchten. In 1679 ontving hij macht om de bisschoppelijke functies uit te oefenen in het bisdom Namen. Hij stierf vóór hij naar de gereduceerde stad Den Bosch had kunnen terugkeeren. Valvekens. Metsjnikow, 11 j a (E 1 i a s), Russ. zoöloog en bacterioloog. * 16 Mei 1845 te Dwanowa (prov. Charkow), f 16 Juli 1916 te Parijs. M. hield zich eerst met embryologische vraagstukken bezig en verwierf zich later vooral in de medische wereld naam door zijn bacteriologische studies. Tijdens een verblijf te Messina (1882) ontdekte hij bij het microscopisch onderzoek der beweeglijke cellen van (geheel doorzichtige) zeesterlarven, hoe deze cellen bij de verdediging van het organisme tegen schadelijke invloeden van buiten (bacteriën e.a.) dienst konden doen. Zoo werd een splinter, onder de huid van de larve gestoken, na eenige uren geheel door deze cellen omringd. Op deze onderzoekingen en latere over schimmelziekten bij daphnia’s, baseerde M. zijn leer over de phagocytose en ontwikkelde hij geheel nieuwe inzichten over ontsteking en cellulaire immuniteit. Zijn ideeën vonden vele bestrijders, o.a. Behring. Een groot deel van zijn leven heeft hij te Parijs aan het Institut Pasteur doorgebracht. Botman. L i t.: Olga Metchnikoll, Vie d’Elic M. (1920). Mctslawier, dorp van ruim 500 inw. in de Friesohe gem. > Oostdongeradeel (XI 208 Dl). Metsu, Gabriël, schilder (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). * Jan. 1629 te Leiden, f 24 Oct. 1667 te Amsterdam, waar hij zich in 1667 had gevestigd. In zijn jeugd legde hij zich aanstonds toe op het schilderen van interieurs, aanvankelijk in groote formaten. Van lieverlede bracht hij dit genre tot grooter rijpheid, zijn penseelstreek werd gedurig fijner, zijn koloriet delicater. Een invloed van Vermeer deed zich gelden en in zijn latere periode schiep M. genrestukken, die hem een plaats geven onder onze grootste interieurschilders. Zijn onderwerpen koos hij bijna uitsluitend uit den gegoeden stand. Schretlen. L i t.: W. Bode, Holl. u. vlam. Malerschulen (1919). Mettekoven, gem. in Belg.-Limburg, ten 0. van St. Truiden (XVI 480 B 6); opp. 217 ha; ca. 260 inw. (Kath.). Landbouw. Metten (<( Lat. matutina = tot den morgen behoorende), oudtijds het Ochtendofficie, dat heden Lauden genoemd wordt. Thans zijn de M. het Nachtofficie, voorheen Vigiliae (= waken) geheeten. Zie > Brevier. Voor de Donkere Metten of Treurmetten, zie ■> Donkere Metten. Mcttcrnich, Clemens Wenzel Lothar, vorst, Oostenrijksch staatsman en diplomaat. * 16 Mei 1773 te Koblenz, f 2 Juni 1869 te Weenen. Uit een adellijk Rijnlandsch geslacht geboren. Zijn omgang met de Fr. emigranten sterkte hem in zijn reactionnaire principen. In 1798 begint zijn diplomatieke loopbaan met vsch. gezantschappen achtereenvolgens te Dresden, Berlijn en Parijs. Hij wist Napoleon’s vertrouwen te winnen, doch dreef tot den oorlog tusschen Oostenrijk en Frankrijk (1809). Na de nederlaag van Oostenrijk te Wagram en het verdrag van Schönbrunn (1809) bewerkte hij, als minister van Buitenl. Zaken, het huwelijk van Napoleon met de aartshertogin Marie-Louise. De neutrale en zelfs vriendschappelijke houding, welke hij tegenover Frankrijk gedurende de volgende jaren aannam, was slechts een schijnmanoeuvre om Oostenrijk op adem te laten komen. In Maart 1814 sloot hij met Engeland, Rusland en Pruisen het verdrag van Chaumont, strekkende tot herstel der Bourbons in Frankrijk. Gedurende Metternich. het congres van Weenen speelde hij een zeer groote rol als voorzitter en slaagde erin Oostenrijk groote territoriale aanwinst te bezorgen (Lombardië, Venetië, Galicië). Sindsdien had hij de leiding van de Europ. politiek in handen: op de congressen van Aken (1818) Karlsbad (1819), Troppau (1820), Laibach (1821) en Verona (1822), waar hij een groote rol speelde, huldigde hij het zgn. „Mettemich-systeem”, hetwelk de conservatieve princiepen van het Weener Congres en van de „Heilige Alliantie” overal in Europa handhaafde tegenover de nationale en liberale stroomingen (revoluties in Duitschland, Italië en Spanje). Ook in de binnenl. politiek was hij als hof- en staatskanselier conservatief. Hij verdedigde zelfs na het overlijden van Frans I het absolute monarchisme en weerde alle liberale denkbeelden door politie en censuur uit het land. De onafhankelijkheidsbeweging in Griekenland (1820)endeFransche Juli-revolutie met haar gevolgen in Europa, brachten echter zware slagen toe aan het „systeem”. Doch pas na 1840 begon zijn macht te verminderen. De revolutie van Weenen (1848) noodzaakte hem tot aftreden. Hij vluchtte naar Engeland, verbleef te Brussel (1849) en te Johannisberg (1861) en keerde in hetzelfde jaar naar Weenen terug, waar hij ook overleed. In 1879 verschenen de „Mémoires, documents et écrits divers laissés par le prince de M., publiés par son fils Richard de Mettemich, classés et rAunio nor M R rlo inlrrtwcfrnm” reums pur .VI. rv. ue lYiiirnuwstiuui . Lit. : v. Treitschke, Deutsche Gesch. im 19. Jahrh. (5 dln. 1879-’94; nw. uit?. 1927) ; O. Lorcnz, Fürst M. (Staatsmanner und Geschichtsschreiber des 19. Jahrh., 1896) ; Demelitsch, M. u. seine auswartige Politik (I 1898); v. Srbik, M. der Staatsmann und der Mensch (2 dln. 1925). Bousse. Metterza (Italiaansch), > Anna Selbdritt. Mettct, gem. in de prov. Namen, ten N. van Florennes; ca. 3100 inw. (meerendeels Kath.); opp. 2 928 ha; landbouw; steen- en marmergroeven. Metvvorsl-rijden (folklore). leder jaar wordt op Vastenavond-Maandag ’s morgens te Boxmeer een wedren gehouden om een lange metworst, een halven varkenskop en twee brooden. Ook wordt wel een zilveren metworst als wisselprijs gegeven. Het geschiedt ook te Sambeek. IJUI gLOVjJIIVUI WUR HV Mctz, hoofdstad van het Fransohe dept. Moselle (XI 69 G 2); 176 m boven de zee gelegen op een Diluviaal terras bij de Moezel; ca. 79 000 inw. De oude, bochtige en nauwe straatjes bevinden zich rondom de Place d’Armes met de kathedraal St. Etienne. Deze is ontstaan uit twee oudere kerken, welke midden 13e eeuw werden vereenigd. Omstreeks 1500 kregen dwarsbeuk en koor hun tegenw. gedaante. De Westgevel is nieuw (neo-Gotisch) en vervangt een ouderen Barokken gevel van Blondel. De nieuwe stad heeft mooie alleeën, de oude vestingwallen. De bevolking spreekt overwegend Fransch. Bisschopszetel. Belangrijke vesting met militair vliegveld. Bekend spoorwegmiddelpunt. Landbouwmarkt; vele industrieën (tabak, schoenen, conserven). L i t. : G. Wolfram, M. und Lotharingen (1926); Grosdidier de Matons, Trois villos : M., Toul, Verdun (1927) ; G. Eisenmayer, La Lorraine au Travail (Parijs 1925). Metz. Kathedraal. Heere/v. Embden. Gesch. Metz, oorspr. een Keltische nederzetting (Divodururn), kwam in 53 onder Romeinsch bestuur. In 870 werd M. aan het Oost-Frankische rijk toegekend, doch kwam in 1552 aan Frankrijk. In den Fransch- Duitschen oorlog trok liet leger van maarschalk Bazaine zich terug binnen Metz, doch de vesting moest 27 Oct. 1870 capituleeren. Na den Wereldoorlog werd M. weer Frausch. Het bisdom is niet vóór het midden der 4e eeuw bekend. Sinds 1874 is het exempt. Onder de bisschoppen verdient vooral de H. > Chrodogang (742-766 Vermelding. ' Th. Heijman. Metz, Zacharias de, apostolisch vicaris der Hollandsche Zending. * Ca. 1600 te Brussel, f 13 Juli 1661 te Amsterdam. Hij was sedert 1648 kapelaan aan de Spaansche legatie te Den Haag. Toen de verbanning van Jacobus de la Torre 1665 de benoeming van een coadjutor noodig maakte, benoemde paus Alexander VII 3 Febr. 1656 hem tot deze waardigheid, tevens tot bisschop van Tralie i.p.i. Deze benoeming van een niet tot de Holl. Zending behoorenden Zuid-Nederlander ontstemde zoowel den apost. vicaris als de voomaamsten van den clerus, te meer, daar M. gedoodverfd werd als een regulierenvriend. Hij heeft dan ook veel tegenwerking ondervonden. Toen hij zijn dood voelde naderen, dicteerde hij 1 Juli 1661 een brief aan paus Alexander VII, waarin hij een eervol getuigenis uitspreekt over zijn provicarissen Boudewijn Cats en Joannes van Neercassel, maar het Haarl. kapittel aanklaagt wegens bestuursaanmatiging en stoken van twist. Onder den clerus bevinden zich verder, zegt hij, vele onnutte en minder ingetogen priesters. Krachtig pleit hij voor versterking van het pauselijk gezag over de missie. Ofschoon de aanklachten, gezien de stemming van den vicaris, niet vrij kunnen zijn van overdrijving en kort daarna door Neercassel gedocumenteerd bestreden zijn, wijst dit testament van den ijverigen missiebisschop op zwakke punten in de Holl. Zending, welke een perspectief openen naar den onder > Codde optredenden chaos. Hoewel zijn figuur nog te nevelachtig gebleven is, schijnt deze prelaat in aanleg een regent met scherp inzicht. VVll XV. 1 U iUVU kjvlivi jj lUJJIVIIV* L i t. : Janssen, in Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IV, 975, en bronnen aldaar). Metz-Koning, Mar i e, Ned. schrijfster. * 1868 te Amsterdam, f 1926 te Ascona. Vervaardigde talrijke novellen en verhalen van licht-symbolistischen aard, sterk beïnvloed door de stijlmethoden van de Tachtiger school. Haar impressionistisch werk verloor spoedig zijn beteekenis. Meubel (zie pi.; vgl. den index in kol. 831/832). * ~— v j—, o ; i / 1. Een m. is een gebruiksvoorwerp, dat behoort tot de uitrusting van een voor menschelijk verblijf bestemd gebouw, doch constructief geen deel van dat gebouw uitmaakt. In overeenstemming met deze laatste voorwaarde is het m. gewoonlijk verplaatsbaar (mobiel). Naar hun bestemming laten de m. zich in hoofdzaak groepeeren in drie categorieën: a) zit- en ligmeubels (stoel, bank, bed), b) bergmeubels (kist, kast) en c) tafels, gueridons enz. Evenwel komen in alle tijden m. voor met gecombineerde bestemming (bankkisten, tafelkasten als dressoir en credens), alsmede een groot aantal m. met speciale bestemmingen (werktuigen als linnenpers, mangel, weefgetouw, en verder spiegels, lampen, enz.). Voor de constructieve onderdeelen van het m. wordt in hoofdzaak hout toegepast, doch daarnaast in alle tijdperken ook metalen, steen (marmer!) en riet of biezen. Dikwijls worden de constructieve deelen ingelegd of belijmd (> fineer, intarsia, marqueterie). Voor de bekleeding en afwerking doen textiele stoffen dienst, alsmede leer e.d. Door den nauwen saraenhang tusschen meubilair en gebouw is er ook een innige verwantschap tusschen de ontwikkeling van de meubelkunst en de architectuur, waarbij de eerste in vele perioden een (te) groote afhankelijkheid van de laatste vertoont. De oudste, ons bekende ra. stammen uit de Egyptische koningsgraven; fraai versierde houten of bronzen tabourets, stoelen, zetels, tronen, rustbanken, bedden, tafels, kisten, e.d. De toepassing van een raamwerk met paneelvulling (waarmede de ongewenschte gevolgen van het zwellen en krimpen van het hout wordt ontgaan) is er reeds bekend. De versiering geschiedde o.a. met inlegwerk van goud of ivoor. Van het Perzische en Assyrischc m. is ons weinig anders bekend dan uit tot ons gekomen afbeeldingen. Het is strakker en massiever dan het Egypt. meubel. Typisch zijn de gedraaide of denappel-vormige pooten. Het Grieksche m. uit den bloeitijd staat zoowel aesthetisch als technisch zeer hoog, en munt uit door sobere vormen en harmonieuze verhoudingen. Het gebruik van de draaibank is bekend, evenals de mogelijkheid, het hout te buigen, het raamwerk met paneel vindt toepassing en in den lateren tijd komt ook de fineer-techniek tot ontwikkeling. Voornamelijk van beteekenis zijn de zit- en ligmeubels (waaronder de vouwstoel). De Romeinen volgen, als op alle cultureele gebieden, in de meubelkunst de Grieken van nabij, waarbij zij evenwel een zekere vergroving niet kunnen ontgaan. Met de grooter wordende luxe, ontwikkelen zich bovendien nieuwe typen (o.a. de sofa) en neemt de versiering toe. veisieimg iuc. Het Byzantijnsche m., waarvan ons vrijwel niets is overgebleven, schijnt zeer luxueus en verfijnd te zijn geweest; een rijke bekleeding met kostbare stoffen verraadt Oosterschen invloed. Vooral de kerkinrichting kwam tot hoogen bloei; bekend is de bisschopszetel van Maximianus (> Ivoor; zie ook afbeelding 6 op de pl. t/o kol. 257 in dl. XIV). r*- " —• /• Ook van het m. uit Karolingischen tijd kunnen wij ons slechts een voorstelling maken uit afbeeldingen en kronieken; de invloed hierop van het Byzantijnsche schijnt groot te zijn geweest. ouiiijiiu giuut i/ü gcni/oan. Uit de Romaanschc periode is ons meer bekend. De m. zijn forsch en eenvoudig gebouwd: eer timmer – mans- dan schrijnwerkerstechniek verradend. Raamwerk met paneel komt niet voor; zware planken zijn rechtstreeks aaneengevoegd, dikwijls met behulp van ijzerbeslag. Het voornaamste bergmeubel is nog de kist; ze zijn dikwijls met leer ol linnen overtrokken en dan beschilderd. De draaibank is bekend. In den lateren tijd wordt veel houtsnijwerk als versiering toegepast. Zoowel stoelen (ook vouwstoelen), banken en bedden, als kisten en kasten zijn bewaard gebleven. De Gotiek toont, overeenkomstig de veel meer constructieve instelling van deze periode, een veel verfijndere meubelteclmiek. Het raamwerk met paneel vindt alg. toepassing (o.a. > briefpaneel); de versiering bestaat vnl. uit snijwerk en ijzerbeslag. Het aantal meubeltypes neemt toe, vooral het aantal kast-soorten. Uit de kist ontwikkelde zich de credens of het dressoir (> Kast). Merkwaardig is vooral in de laat-Gotiek de toepassing van architectonische constructievormen (luchtboog, spitsboog) aan het m., waar zij alleen decoratieve beteekenis hebben en dus uit een oogpunt van stijlzuiverheid geen waardeering verdienen. De Renaissance kondigt zich in de meubelkunst, evenals in de architectuur, aanvankelijk vooral aan in de versiering; constructief blijft het in. middel – eeuwsch. Kenmerkend is een eenvoudig klaar rhythme. Uitgangspunt van de nieuwe beweging is Italië, voorloopig met Florence als centrum. Vaak komt intarsia voor als versieringsmotief. Belangrijke meubeltypen; de kist (->- Cassone), bank-kist (cassapanca), de krukstoel (een kruk of tabouret met opgezette leuning), de wangtafel. Buiten Italië blijft de nieuwe invloed nog meer uitsluitend beperkt tot de siermotieven. In de Nederlanden komt de meubelkunst tot hoogen bloei. Veel invloed gaat uit van het plaatwerk van Hans Vredeman de > Vries. Intarsia en marqueterie vinden ruime toepassing. Typische m. voor de Nederlanden zijn; de bolpoottafel, de kolommen-, beeldenen kussenkasten. In N. Ned. blijft de stijl lang Klassicistisch; in Z. Ned. overweegt al spoedig de Rubensstijl. De omringende landen nemen in deze periode onmiskenbaar veel motieven over uit de Hollandsche en Vlaamsche meubelkunst. In Duitschland vindt de intarsia-techniek rijke toepassing (Augsburg, Neurenberg, Keulen). In Spanje mengt de Renaissance zich met Gotische en Moorsche elementen. In Frankrijk leidt zij tot de Lodewijkstijlen (zie onder). De Barok zoekt in de meubelkunst den monumentalen opzet, het beweeglijk silhouet der sterke licht- en schaduwwerking en kleureffecten: waar vroeger alleen kostbaarder houtsoorten voor incrustatie in aanmerking kwamen, gebruikt men nu bij voorkeur materialen als marmer, metaal (tin, koper, zilver), schildpad en paarlemoer. Vooral in Italië vond dit veelkleurig inlegwerk veel toepassing. In Z. Ned. kwam als luxe-meubel het > kabinet tot hoogen bloei, terwijl in N. Ned. het fineer en de houtintarsia (bij de zgn. bloemen marqueteriemeubelen) meer en meer ingang vonden. In Frankrijk komt de meubelkunst nu tot een eigen, als geheel hoogst gewichtige ontwikkeling; do naar de koningen genoemde > Lodcwijkstijlen. De toenemende luxe bracht eenerzijds de neiging tot steeds rijkere versiering en verder gaande verfijning, anderzijds een steeds meer aanpassen aan de menschelijke behoeften: het aantal soorten kasten, tafels en stoelen voor verschillende doeleinden neemt sterk toe; nimmer waren de zitmeubels zoo goed aangepast aan het gemakkelijk zitten als toen. De style Louis XIII of of vroege Barok vertoont nog Italiaansche en Vlaamsche (Rubens 1) invloeden. De Style Louis XIV is forsch van opzet en vol van ornament, geheel in overeenstemming met de zware praal van den zonnekoning. Bekend zijn de m. van Boulle, herkenbaar aan hun inlegwerk met schildpad, tin en messing. De Style Régence beteekent den overgang tot het Rococco, of Style Louis XV. Het ornament wordt lichter, beweeglijker en onsymmetrisch. De tafel- en stoelpooten worden gezwenkt, de overgangen tusschen de verschillende constructieve onderdeelen gaan schuil achter het ornament. Een reactie op deze richting vormt de Style Louis XVI, die veel strenger en Klassicistischer is (van grooten invloed is de ontdekking van Pompeji). In Engeland gaat de meubelkunst in de 18e eeuw eigen wegen. De constructieve beginselen worden niet prijsgegeven. Het Queen Anne valt chronologisch samen met het Louis XIV, daarop volgt het Georgian (1714-’27). Dan komt de periode der groote Eng. meubelontwerpers; Chippendale, Adam, Hepplewhite, Shcraton. In de Duitsche landen vindt het Rococo grooten weerklank, parallel aan den invloed, dien Versailles uitoefent op de Duitsche vorstenhoven. Zuid-Duitschland en Oostenrijk vooral kennen een rijke verdere ontwikkeling, het Duitsche Rococo (Z op fs t i 1). In de Nederlanden volgt men eveneens, met vermijding van uitersten, het Fransche voorbeeld. Luik is een belangrijk centrum. Op het Louis XVI volgt in Frankrijk het Directoire en het Empire, welke een nog veel verderen terugkeer tot het zuiver Klassieke beteekenen. Ook Egypt. motieven komen naar voren (Napoleons veldtocht). De vormgeving wordt zeer strak en koel, haast star; de kleurstellingen zijn uiterst rustig. Het fineerwerk treedt op den achtergrond ten gunste van het massieve hout (mahonie!), de versiering bestaat uit opgelegd koperen of bronzen ciseleerwerk. Een burgerlijken nabloei beleeft het Empire nog in het Biedermeycr, tot het midden van de 19e eeuw. Dan gaat de meubelkunst onder in machtelooze stijlnabootsingen (> Neostijlen). Ca. 1860 komt uit Engeland de stoot tot een wedergeboorte, onder de leuze „ambachtelijke zuiverheid”: de eerlijk verantwoorde constructie en de aan het doel aangepaste, logische vorm. Baanbreker in Ned. was Berlage, daarnaast dienen de Bazel en Penaat vermelding. Pogingen om ook het ornament te vernieuwen, vooral in Duitschland en Frankrijk ondernomen, leidden tot de „Jugendstil” (zweepslagstijl, vermicellistijl). Moderne tijd. Ten slotte hebben de eischen der massa-fabricatie en de toepassing van nieuwe materialen (metalen buizen, gebogen hout, triplex) aanleiding gegeven tot pogingen, om ook daarmede behoorlijk verantwoorde vormen te vinden, waarbij het zuivere utiliteitsmeubel (kantoormeubel, ziekenhuis- en keukenuitrusting) dikwijls inspireerend heeft gewerkt. Met gebogen hout heeft de firma ïhonet te Weenen ongetwijfeld belangrijke resultaten bereikt. Deze pogingen verdienen zeer zeker verre te worden gewaardeerd boven het normale handelsmeubel, dat eveneens in massa wordt vervaardigd, doch den schijn aanneemt van door handenarbeid, stuksgewijze te zijn tot stand gekomen. Naast deze, al dan niet eerlijk verantwoorde, massa-meubels staan de speciaal ontworpen vervaardigde meubels, zooals deze ndg steeds worden verlangd door hen, die bezwaar hebben om uitsluitend te leven in de sfeer van de confectie. Lit. : Viollet-le-Duc, Dict. raisonné du mobilier franp. (6 dln. 1856-75); H. Havard. Dict. de I’ameublement (4 dln. 1887) ; O. Leixner, Gesch. des Mobiliars-(31923); H. Schmitz, Das Möbelwerk (1926) ; A. Feulner, Kunstgesch. des Mobcls (31927) ; G. Henriet, Le Meuble (1929) ; R. Schmidt, Das Möbel («1929) ; G. Richter, Ancient furniture (1926) ; L. de Beylié, L’habitation Byzantine (1902); O. von Falke -H. Schmitz, Deutsche Möbel (3 dln. 1922-’24); P. Marquoid – R. Bdwards, The Dict. of Engl. Furniture (3 dln. 1924-’29); 6. Ferrari, La Mobilia nell’arte ital. (1929) ; A. Byne -M. Stapley, Spanish interiors and furniture (21928) ; R. de Felice, Le Meuble franf. (4 dln. z.j. 1922 ?) W. Vogelsang, Holland. Möbel (1909); Ch. de Jonge en W. Vogelsang, Hollandische Möbel und Raumkunst (1922); K. Sluyterman, Huisraad en Binnenhuis in Ned. (21925); E. Dieekmann, Möbelbau in Holz, Rohr und Stahl (1931) ; J. Havelaar, Het moderne m. (1924) ; A. H. Jansen, Het industrieel uitgevoerde m. (1925). V. Herck/v. Emhden. 11, Liturgische meubelen zijn die > kerkmeubelen, welke in de liturgie zelve gebruikt worden en als zoodanig onderworpen zijn aan bijzondere voorschriften (uitdrukkelijke of andere, d.i. in gewoonten opgesloten), o.a. altaar, ambo, biechtstoel, doopvont, enzoovoort. Louwerse. Meubles n’ont pas de suite (Fr.) = roerend goed heelt geen gevolg, waarmede aangeduid wordt, dat men roerend goed (afgezien van gevallen van ontvreemding of verlies) alleen kan terugvorderen van hem, aan wien men ze ter hand stelde, niet van een derde, welke die goederen later verwierf. Lit. : A. S. (ie Bléconrt, Kort Begrip (41932, 166); B. M. Telders, Het beginsel roerend goed heeft geen gevolg, in Tschr. v. Rechtsg. (VIII, 50) ; L. C. Hofmann, Hand muss Hand wahren (diss., 1927) ; L. J. van Apel doorn, in Rechtsg. Mag. (1930); L. C. Hofmann, in Tschr. v. Rechtsg. (XI, 78); L. J. van Apeldoorn, in Tschr. v. Rechtsg. (XI, 133). Hermesdorf. Meulaboh, onderafd. met gelijknamige hoofdplaats van de afd. Westkust van Atjeh van het gouvem. Atjeh en Onderh. Ruim 70 000 inw., w.o. ca. 100 Europ. en 1 000 Chineezen. Meulcbeke, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten O. van Roeselare, aan de Devere, bijriviertje van de Mandei; opp. 2 935 ha; ruim 9 500 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw. Weefnijverheid: katoen en vlas. Borstels. Hospitaal en godshuis. Fransch krijgskerkhof. De parochie Marialoop is een gehucht van Meulebeke. Hennus. Meuleman, Brix i u s, Jezuïet, bisschopmissionaris. * 1 Maart 1862 te Gent, f 15 Juli 1924 te Marseille. Vertrokken naar Eng.-Indië in Oct. 1892. Achtereenvolgens prof. en missionaris, werd hij overste der Bengaalsche missie in 1900 en aartsbisschop van Calcutta (13 April 1902). Hij stichtte tal van werken in die stad, maar bleef zijn leven lang met voorliefde missie-bisschop. Geheel op, scheepte hij zich in naar Europa in Mei 1924 en stierf op den terugweg. Lit. : G. Turkenburg S.J., Aartsbisschop en Missionaris (Xaveriana, nr. 16). Allossery. Mculcmans, Arth u r, Vlaamsch musicus. * 1884 te Aarschot. Leerling van Tinei; leeraar in de harmonie aan het Lemmensgesticht te Meubelen, later bestuurder van de orgel- en zangschool van Limburg; thans werkzaam te Brussel, o.m. als orkestdirigent bij het N(ationaal) I(nstituut) (voor) R(adio-Omroep). Als componist, is M. bijzonder vruchtbaar en veelzijdig. Werken: opera’s : Vikings ; Aclriaan Brouwer ; ouverture De Kerels van Vlaanderen; Symfonische gedichten ; 4 missen; cantaten; oratoria (Sacrum Mysterium, De Zeven Weeën); koren, kamermuziek, alsmede een groot aantal liederen en tooneelmuziek, o.m. voor het massaspel „Credo.” V. d. Velde. Meulen, 1° A n d r i e s van der, rederijker van Oudenaarde, uit het einde der 16e eeuw. Hij was in 1476 schepenclerc en werd in 1482 bijgevoegd commissaris der hertogin-weduwe van Bourgondië. In 1485 koos de stad de zijde van Philips den Schoonen tegen Gent, wat den dichter aanleiding gaf tot zijn bittere „invective tegen die van Ghent”. Van hem is ook Een zuverlick boucxken van der ketyvigheit der menschelicker nature, waarvan hij het voorbeeld aan paus Innocentius 111 toeschreef (in 1543 als posthuum werk gedrukt). Op zijn naam staat ook een redactie van Dystorie van Saladine, hetzelfde als Huge van Tyberien, van Hein van Aken. U i t g. van de aan hem toegeschreven redactie van Saladijn door F. A.Snellaert,in Ned. Ged. der 14e e.(1869). —L i t.: Belgisch Museum (1842-’43). V. Mierlo. 2°Catharina van der, Ned. dichteres der 17e eeuw, die vooral godvruchtige liederen dichtte en van oorspronkelijke zangwijzen voorzag. Werken: Den aengenamen rooselaer (1687); Het eensaem tortelduyfken (1694). —L i t.: J. H. Scheltema, Ned. Liederen (1885). Mculone (ook Molinaeus), Jan vander, rechtsgeleerde en kerkelijk schrijver. * 1626 te Gent, f 1576 te Leuven. Was leeraar in het kerkelijk recht te Leuven, kanunnik aldaar van St. Pieter, deken van St. Jacob, rector in 1668 en aalmoezenier van de landvoogdes Margareta van Parma. Hij was een hardnekkig bestrijder van de nieuwe inrichting der bisdommen. L i t.: Biogr. Nat. Beige; De Seyn, Dict. Biogr. Erens. Meulciihofi, Johannes Marinus, uitgever te Amsterdam. * 17 April 1869 te Zwolle. Sinds 1895 importeur van buitenlandsche boeken, sinds 1906 uitgever. Voornaamste uitgaven; Meulenhoff-editie (ca. 200 dln.); Ned. Hist. Bibl. (19 dln.); Sammlung deutscher Schriftsteller (60 dln); Les meilleurs auteurs francais (83 dln.); English library (22 dln.); vertalingen van Noorsche en Zweedsche schrijvers (Undset, Oterdahl e.a.). Zie ook > Importboekhandel. P. Coehergh. Meumann, Ernst, psycholoog en paedagoog. * 29 Aug. 1862 te Urdingen, f 26 April 1915 te Ham- burg. Hoogleeraar te Leipzig. Bevorderde de experimenteele paedagogiek. Werken; Vorlesungen zur Einlührung in die experimcntelle Padagogik (3 dln. 21920-’22); Oekonomie und Technik des Gedaehtnisses (1908) ; System der Aesthetik (1914). Meunier, Constantin Emile, schilder, beeldhouwer en graphisch kunstenaar (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). * 12 April 1831 te Etterbeek (Brussel), f 4 April 1905 te Elsene (Brussel). Leerling van den beeldhouwer Ch. A. Fraikin en den schilder F. J. Navez. Van 1887-’96 was M. prof. in de schilderkunst te Leuven. M.’s eerste zware schilderwijze (Begrafenis van een Trappist, 1860, Mus. te Kortrijk) maakt ca. 1880 plaats voor meer impressionistische opvattingen. De keuze zijner onderwerpen past zich aan bij de humanitaire ideeën van zijn tijd. Schildert vnl. arbeiders uit de Borinage. Sedert 1886 is M. in hoofdzaak beeldhouwer; met Rodin wordt hij de vertegenwoordiger van de realistischimpressionistische beeldhouwkunst. De door M. in beeld gebrachte arbeiders zijn echter geen intens geobserveerde, realistisch doorwerkte figuren, maar heroïsch en poëtisch geziene „typen”, die den arbeid verheerlijken, zooals de Puddeler, de Mokeraar, de Dokwerker. Het hoofdwerk uit M.’s laatsten tijd, een reeks figuren in brons en 4 groote reliëfs „De Arbeid”, bleef onvoltooid (1890-1905, Mus. te Brussel). Zie afb. 4-6 op de pl. t/o kol. 449 in dl. IV. L i t.: C. Lemonnier, C. M. (1903) ;W. Gensel, C. M. (21907), Korevaar-Hesselinq. Meurs, 1° Bernardus van, N. Ned. priester-dichter. * 30 April 1836 te Nijmegen, f 30 April 1916 te Rotterdam. Hij trad in 1867 in het noviciaat van de Jezuïeten te Ravestein; werd 14 Sept. 1866 priester gewijd. Van 1867 tot 1896 was hij achtereenvolgens leeraar aan het seminarie en kapelaan te Culemborg. Hier is hij 1868 medestichter v.h. tijdschrift „Studiën” en begon zijn werk aan de Katholieke Illustratie. Dit en zijn voordrachten alom in den lande maakten hem bekend. Zijn succes bereikte hij door zijn gezonden humor, zijn blijvende plaats in de literatuur door zijn gemakkelijk aansprekende innige gedichtjes in Over-Betuwsch dialect. In 1896 werd hij kapelaan te Rotterdam. Piet Visser. B. van Meurs. Werken: Rijm en Zang (1868) ; De Roman (I 1869, II 1871); George Saud en de Evang. Mij. (1879) ; De Luchtballon (1871); De Arbeid, wet des Levens (1872) ; De Neus (1873); Germania’s Dichtbloemen (1874) ; De Vroolijkheid en het Lachen (1875); Ludwig Uhland (1875) ; Pepermuntjes (1875) ; De bliksem bij Grieken en Romeinen (1876); De Slaap (1878) ; Leven van Uhland, met vert. (1877); De Droom (1878); Natuurlijk Somnambulisme (1878); Kriekende kriekske (1879, 1917); Het Hart (1880) ; Tranendichtjes van Julius Flens (1905); Ouderdoms-verzen (1915). L i t.: Binnenwiertz, in Letterk. Opstellen (I) ; De Kath. Illustr. (XXV, XXXIX, XLIX) ; De Gids (1883, dl. IV) ; De Kath. (1874, 1883, 1893, 1915); Studiën (1916, 1917); Van onzen Tijd (1915); Levensber. Mij. Ned. Letterk. (1915). 2° (Ook: Meursius) Joannes van, jurist en historicus. * 1679 te Loosduinen, f 20 Sept. 1639 te Sora in Denemarken. In 1608 te Orleans in de rechten gepromoveerd, daarna hoogleeraar te Leiden. In Aug. 1611 werd door de Staten-Generaal tusschen hem en Baudius een prijskamp uitgeschreven naar het ambt van historieschrijver. De jaren 1609-1611 moesten in het Latijn worden behandeld. M. was Sept. 1612 met zijn „Rerum Belgicarum liber unus, in quo Induciarum Ilistoria” gereed. Ook daarna bleef hij aan deze geschiedenis met steun der Staten bezig, tot de val van Oldenbarnevelt hem mede in ongenade bracht. M. verlaat daarom 1625 het land voor een professoraat in Sora. J. D. M. Cornelissen. Meurthe, rechter zijrivier van de Moezel (XI 96 G 2); ontspringt in de Vogezen. Lengte 170 km, waarvan 12 km bevaarbaar. De rivier wordt gedeeltelijk gebruikt door het Mame-Rijnkanaal. Het dal is een belangrijke verkeersweg en is zeer dicht bevolkt; vele industrieën (papier, katoen, glas). Heere. Meurthe-et-Mosellc, dept. in Oost-Frankrijk (XI 64 nr. 9); opp. 6 280 km2; ca. 592 600 inw. Hoofdstad Nancy. Het dept. strekt zich uit over het terrassenlandschap van Lotharingen tot Woëvre; 40 % bouwland, 20 % weiland, 25 % bosch. Zeer belangrijke mijnbouw: steenzout (75 % van de opbrengst in Frankrijk) en ijzererts (Minette-ijzer, ca. 60 % van de totale opbrengst). In verband hiermede hoogovenbedrijf; de steenkool komt uit N. Frankrijk en Lotharingen. Bloeiende industrie; spoorwegmateriaal, glas, textiel, leer, chemische industrie, tabakspijpen, conserven, enz. Heere. Meus, gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Gembloers; ca. 1 200 inw. (Kath.); opp. 1218 ha; landbouw. Meuse, dept. in Oost-Frankrijk (XI 64 nr. 8); opp. 6 241 km2; ca. 215 800 inw. Hoofdstad Bar-le-Duc. M. omvat het lage land van Woëvre en het woudgebied der Argonnen; 30% bosch, 40% bouwland (haver, tarwe), 15 % weiland. Weinig mijnbouw (ijzer), veel industrie. Metaalindustrie, aardewerk, chemische bedrijven, hout, papier, kaas, conserven. Heere. Mcusnier de la Place, Jean-Baptiste Maria Charles, Fransch wiskundige en officier. * 19 Juni 1764 te Tours, f 13 Juni 1793 bij het beleg van Mainz. Bekend om zijn bijdragen tot de differentiaalmeetkunde der oppervlakken. Meuzcgem, dorp in de Belg.-Brab. gem. > Wolvertem (VI 96 C 2). Mevania, stad in Umbrië (Italië) aan den samenloop van den Clitumnus en de Tinia (thans Bevagna). Er bevinden zich enkele resten van een amphitheater en van tempels. Mévergnies, gem. in het N. van de prov. Henegouwen, ten Z.O. van Aat (X 111176 C 3); opp. 448 ha, ca. 660 inw. (Kath.). M. ligt in het dal van de Ooster Dender; landbouw, veeteelt, steengroeven; oude heerlijkheid. Mcxicaanschc hond, -> Genereeren. Mexico. 1. Staat van den Mexicaanschen statenbond, op de hoogvlakte van Anahuac gelegen, hoofdstad Toluca; opp. 23 909 km2, ca. 990 000 inw. (1930). Econ. zwaartepunt van het geheele land. Uitgestrekte vlakten en vruchtbare valleien. Granen, hout, fruit, suikerriet, tabak. Waterkracht voor de industrie in de steden. Mijnbouw (goud en zilver) in El Oro. Houtman. 11. Federatieve republiek op het Amer. continent (zie pl.; vgl. index kol. 831/832). A) Aardrijkskunde. M. bestaat uit 28 staten, 1 federaal district en 2 territoria. Opp. 1 969 153 km2; ca. 16 500 000 inw. (1930). a) Ligging. Het land vormt de schakel tusschen N. en Z. Amerika, is gelegen tusschen 14° 33' – 32° 43' N. en 86° 48' – 117° 8' W. Het bezit een opmerkelijke physische afgeslotenheid, welke haar oorzaak vindt, eenerzijds in de Z. grens met de weinig beteekenende Middel-Amerikaansche Staten, anderzijds in haar ontoegankelijke kusten en woestijnachtige N. grens. Open ligt het land alleen Noordwaarts. De Zuidwaarts dringende kapitaalkracht in de Ver. Staten zocht ook in M. aangrijpingspunten (mijnbouw, spoorwegen!). De physische afgeslotenheid dwong de bewoners reeds vroegtijdig tot een weergalooze zelfgenoegzaamheid, welke de verbondenheid van den bewoner met zijn bodem bevorderde. Dit proces voerde tot een sociale structuur van heel apart karakter, tot een stijgend levensniveau en een levensstijl, welke culmineerden in de hooge en uitzonderlijke beschavingen van Azteken en Maya’s. b) Opbouw en reliëf. M. is een jong schollenland. Na de Krijt- en Laramie-sedimentatie op de kristallijne oudere gesteenten vond een plooiing plaats, welke de huidige vormen in eersten aanleg bepaalde. Sinds het midden-Tertiair werd het geheel langs breuklijnen in schollen gebroken, welke óf werden opgeheven óf wegzonken, zooals de golven van M. en Califomië. Hiermede ging een intensieve vulkanische werking gepaard, welke achtereenvolgens een andesiet, rhyoliet- en basaltkarakter verkreeg. c) Deden. De O. kustvlakte. De kust zelf bestaat uit lagunen en duinen door sterke aanslibbing; koraaleilanden bemoeilijken de scheepvaart zeer. Zuidwaarts wordt de vlakte smaller. Landinwaarts liggen oud-Tertiaire en Krijtformaties, bijv. de Siërra Tamaulipas. In deze zetelt de petroleumrijkdom. W.- waarts volgt de Siërra Madre Oriental (= Oostelijke S. M.), welke bestaat uit ketens van sterk geërodeerde krijtkalk, wild en kaal van karakter. Noordwaarts neemt de hoogte sterk af. De meer Oostelijk gelegen groote hoogvlakte, de Centrale Meset a, verdient de benaming tafelland eigenlijk niet. Ze bestaat uit een groot aantal Z.O. gerichte ketens, waartusschen de droge en afvoerlooze dalen met puin en vulkanische afzettingen zijn opgevuld. Sinds de Tertiaire heffing van dit centrale blok helt het geheel langzaam Noordwaarts af. Het vulkanisme op de breukranden en elders liet uitgeërodeerde vulkaangangen (bufa’s) achter. Vooral in de Westwaarts liggende Siërra Madre Occidental (= Westelijke S. M.) is dit vulkanisme de drager van de goud- en zilverhoudende lood- en koperertsgangen. Dit laatste gebergte bestaat uit evenwijdige ketens, op, ca. 26°N. door lava-afzettingen bedekt en tot een, hoewel thans weer sterk versneden, tafelland van 2 500 – 3 000 m hoogte omgevormd; ook hier weer talrijke bufa’s. De weinige rivierdalen hebben in dezen steilen W.rand, waarmee het gebergte in de W. kustvlakte valt, nog alle een jong karakter. Ook de W. kustvlakte biedt door de sterke sedimenteering van de rivieren de scheepvaart vele moeilijkheden. Alleen de bochten van Guyamas en Mazatlan zijn goede, natuurlijke havens. Een „achterland” is door den MEUBEL 111 (KASTEN) Van links naar rechts: 1. Romaansch (ca. 1150; Burg Kreuzenstein). 2. Gotisch (Duitsch, ca. 1490; München). 3. Renaissance (Italiaansch, ca. 1550; Mus., Berlijn). 4. Renaissance (Hollandsch, ca. 1640; Rijks Mus., Amsterdam). 5. Barok (Hollandsch, eind 17e e.; Rijks Mus., Amsterdam). Van links naar rechts: 1. Barok (Fransch, ca. 1700; Victoria and Albert Mus., Londen). 2. Louis XVI (Fransch, ca. 1790; Wallace Collection, Londen). 3. Louis XVI (Hollandsch, ca. 1790; München). 4. Empire (Fransch, 1816; Museum, Parijs). 5. Modern (ontwerp A. J. Kropholler, 1914). 1. Rivierlandschap. 2. Mexicaan zuigt sap uit een agave ter bereiding van den volksdrank „pulque”. 3. De vulkanen Iztaccihuatl en Popocatépetl gezien vanuit Amecameca. 4. Gezicht op Mexico City met de kathedraal. 5. De vulkaan Citlaltépetl of Piek van Orizaba. 6. Pyramide van den zonnetempel bij Teotihuacan. 7. Een der mooie kerken zooals ze in vele kleine plaatsen in Mexico voorkomen. steilen gebergterand en de ontoegankelijke rivierdalen niet aanwezig. Een groote vermaardheid geniet de bijna 1 000 km lange, van oceaan tot oceaan reikende vulkanenrij. Het ten Z. gelegen plateau ligt door puinafzetting 1 000 – 2 000 m hooger dan het Noordelijke. De voornaamste vulkanen zijn: Iztaccihuatl (5 290 m), Popocatépetl (5 440), Piek van Orizaba of Citlaltépetl (6 653). De werkzaamheid is zeer verschillend, de Westelijke zijn werkzamer dan de Oostclijke. Ook de parallelle verschijnselen, de aardbevingen, kwellen meer de W. dan de O. kust. Met drie pieken in de zone van de eeuwige sneeuw is deze vulkanenrij de schoonste streek van het geheele land. Neder-Californië, het langgerekte schiereiland aan de W. kust, is door een gedaalde schol (de golf van Califomië) van M. gescheiden en bezit dientengevolge een steilen O. rand. De ondergrond bestaat uit gneisen en kristallijne schiefer zoowel als uit graniet- en diorietachtige oergesteenten; plaatselijk komen marmerlagen voor. Jonge vulkanen met solfataren bevinden zich aan de 0. kust (Tres Virgines). Over dezen ondergrond strekken zich Krijt- en oud-Tertiaire sedimenten uit, na de plooiing, welke hierna plaats vond, de ongeplooide Pliocene en Diluviale afzettingen. De hoogste toppen liggen in de Siërra Catalina (3 090 m). In Z. Mexico is de Siërra Madre del Sur een weer opgeheven en opnieuw ingesneden plateau met steilen Z. rand (breuk). Op de landengte van Tehuantepec daalt de hoogte van de S. M. del Sur snel tot ca. 660 m. Hier ligt de eigenlijke scheiding van N. en Z. Amerika. Het bergland van Chiapas stijgt weer tot 2 400 m als een breed, zacht golvend hoogland van graniet. Ook hier is weer de steile Z. rand (breuk). Ten N. van de slenk van den Rio Chiapas verheft zich de breede Mesa Central, een echt kalk- en karstgebergte met resten van vulkanen bedekt. Ten N. volgt een ca. 1 700 m hoog kalkgebergte, dat met een breukrand in de kustvlakte afdaalt. Het schiereiland Yncatan kan men, als tegenhanger van het 6 breedtegraden verwijderde Florida, beschouwen als het door de jongste dalingen niet overstroomde en nadien weer zwak geheven ongeplooide voorland der Siërra’s. Het is een zwak golvend, Zuidwaarts tot 400 m stijgend vlak land van Miocene en Pleistocene kalk, met bijna alle karstverschijnselen. Door het wegzakken van den neerslag is de bodem droog en onvruchtbaar, meest door struikgewas, agaven en cacteeën bedekt. Aan de kust liggen vele zoetwaterbronnen. De kustvlakte bestaat uit een breeden zoom opgeheven jonge marine sedimenten, opgeheven koraalriffen, mangrove-bosschen, lagunen en duinen, zoodat goede havens ook hier ontbreken. d) Klimaat. Met uitzondering van de kustvlakten heeft M. een tropisch hooglandklimaat met continentale trekken: groote temperatuuramplituden, groote droogte, neerslag in den „zomer”. De O. kust heeft bijna het geheele jaar den N.O. passaat, de W. kust (vooral in het N. deel) moessonachtige W. en N.W. winden, door het sterk verhitte binnenland veroorzaakt. In den „winter” waaien de orkaanachtige Nortes (= „Noordelijke”), door minima op de Antillen aangezogen: ze brengen behalve langdurige en hevige neerslagen een koude van een voor deze lage breedten ongewone intensiteit. Vera Cruz kent dan zelfs zwakke nachtvorsten. Op het plateau brengen deze winden, daar „Papagayos” geheeten, mooi weer. De Z.W. winden in den regentijd heeten hier Temporales, de XVII. 19 onweeren, welke de kenteringen inleiden, „Chubascos”. Op het plateau van Anahuac spreekt men van: „de eeuwige lente”, men heeft er milde „winters” en koele „zomers”. N.waarts neemt de amplitude toe. De „tempo de agua” (regentijd) heeft in Aug. zijn hoogtepunt. De hoogste temperaturen op het plateau komen echter vroeger voor, in Mei. In het Z. valt de neerslag regelmatig, in het N. meer in stortbuien. De hoeveelheid varieert zeer: Z.O. kust boven 2 m; O. kust 1,2 -1,4 m; plateau Zuid-Noordwaarts 60-30 cm; W.kust 30-80 cm, hier bestaat de bekende Chaparallformatie; de relatieve vochtigheid is er vaak maar 24 %! De Z. punt van Neder-Californië heeft een tropisch karakter, het midden is een woestijn, warm en droog. Alleen de W. kust is door N. en N.W. winden frisch, terwijl het N. reeds subtropische winterregens kent. De Z. zijde van de landengte van Tehuantepec heeft 9 droge maanden van Sept. tot Juni, de korenvelden moeten worden bevloeid. De Nortes brengen er alleen stof, weinig neerslag. De regentijd op het gebergte is van Juni tot Nov., de temp. is er koeler dan door de hoogte te verwachten is. Zeer vochtig is de Golf van Carapêche, alleen Febr.-April is droog. Yucatan is droog en heet. Merida heeft een jaargemiddelde van 25,7° C; Dec. 22,4°; Mei 28,4°. De regentijd is Juni-Sept. In Juni valt vaak reeds 1/3 van den totalen neerslag, welke 91 cm bedraagt. De Nortes zijn hier zeer voelbaar. e) Plantenwereld. In het Z. is een tropische oerwoudflora tot 1 000 m hoogte, waarin vele middel-Amerikaansche soorten. Palmen: Oreodoxa regea, Sabal Mexicana, Chamaedorea schiedeana e.a. Karakteristiek zijn de ceder (Cedrela odorata), mahagoni, de geweldige wolboom (Bombax), ebbenhoutboora (Diosperos), vlammenboom (Poinoiana), manzanillo (Hippomanae m.), vijgenboom (Ficus), caoutchoucboom. Hooger op de berghellingen treedt het savannenkarakter meer op den voorgrond. Aan de kusten woekeren de mangrovenbosschen. Aan de Pacifickust verschrompelt deze oerwoudflora, indien geen rivier of lagune de bodemvochtigheid op peil houdt. Een immer groene eikenzone vormt den overgang naar de montane subtropische flora van de hoogvlakte: myrten, ananceeën en sapotaceeën. Karakteristiek zijn de succulenten: cactus, agave en yuca. Op de vochtiger hellingen treft men eiken- en arbutuswouden, vanaf 2 000 – 3 000 m hoogte reeds met coniferen vermengd. Daarbij komen nog magnolia’s, esschen, platanen, enz. De droge N. vlakte kent de Chaparallformatie (doornstruiksteppe). f) Bevolking. In de jaren 1910-’26 vond een daling van ca. 16,2 tot 14,2 millioen zielen plaats door de heerschende burgeroorlogen en de daarmede gepaard gaande epidemieën. In Mei 1930 telde M. 16 553 398 inw., dat is 16,48 % meer dan in 1920. De dichtheid van de totale bevolking is 8,3 per km2. De dichtst bevolkte gebieden zijn de Z. plateau-staten Mexico, Tlaxcala, Puebla, Hidalgo; de dunst bevolkte liggen in het N.: Sinaloa, Nuevo Leon, Zacatecas, Durango, Sonora. De bevolking bestaat uit 2,4 millioen Blanken (14 %); 4,6 millioen Indianen (26 %); 9 millioen Halfbloeden (54 %, meerendeels Mestiezen, weinig Mulatten en Zambo’s). De beroepsverdeeling van de economisch werkzame bevolking is (in %); landbouw 70,2; industrie 14,4; verkeer en transport 2; handel 5,3; overige beroepen 8. De geboortefrequentie is hoog, ca. 43°/00; de sterfte echter evenzeer, ca. 26 °/00. 59 % van de bevolking is analphabeet! Het meerendeel is Kath., naast ca. 100 000 Prot. bestaat de afgescheiden Mex. Kath. Kerk. Het land is verdeeld in 7 aartsbisdommen en 23 bisdommen (zie verder in dit art. sub II D). Er bestaat een leerplichtwet voor kinderen van 6 tot 13 jaar, terwijl het onderwijs door geestelijken sinds 1926 is verboden. Van de 8 universiteiten zijn die van Mexico City, Merida en Guadalajara de voornaamste. 33,47 % van de bevolking woonde in 1930 in de steden. Middel-Amerika (sub: Geschiedenis der Indianen). De Spaansche gouverneur van Cuba, Velasquez, zond in 1518 Juan de Grijalva uit om M. te verkennen en in 1519 overwon Heman Cortez den laatsten koning der Azteken, > Montezuma, bezette de hoofdstad en het heele land (1621) en werd de eerste gouverneur en kapitein-generaal van M. (1626). Antonio de Mendoza werd de eerste vice-koning van M. (1535). Deplorabele toestanden onder Spaansch bewind en Franscbe vrijheidsideeën veroorzaakten de (totaal mislukte) onafhankelijkheidsopstanden onder Hidalgo (1810), Morelos (1815) (twee Mexicaansche priesters) en Mina (1817). De Creoolsche kolonel Augustin de •> Iturbide, door de Spaansohe regeering tegen den revolutieleider Guerrero uitgezonden, maakte met dezen gemeene zaak, verklaarde M. tot een onafhankelijke monarchie (Plan van Iguala, Verdrag van Cordova 1821), werd zelf (1822) keizer van M., maar reeds het volgende jaar werd hij verdreven. De geschiedenis van de Ver. Staten van M. van 1824-’67, tijdens welke periode 36 grondwetten en 72 staatshoofden elkaar opvolgden, is vervuld van permanente conflicten tusschen liberalen (democraten) en conservatieven (clericalen), waarin de vrijmetselarij van de Ver. Staten van Amerika een groote rol speelt. Texas scheidde zich in 1836 af en na een oorlog met de Ver. Staten verloor M. aan deze Nieuw-Mexico en Nieuw-Califomië (1848). Burgeroorlogen (1855-’6l) veroorzaakten interventie van Engeland, Frankrijk en Spanje (onder presid. > Juarez), die uitliep op de stichting van het van Frankrijk afhankelijke keizerrijk (1864-’67) onder ■> Maximiliaan I (zie verder aldaar, kol. 354). De beroemdste president van M. is Porfirio > Diaz, 1877-1880 en 1884-1911, onder wiens dictatuur het land o.a. door verbeterde financiën voor het eerst tot eenige ontwikkeling en welvaart kwam. De tijd na Diaz wordt wederom gekenmerkt door heftige en bloedige burgeroorlogen (vele presidenten-dictatoren werden vermoord), anti-clericale vervolgingen (zie onder), communistische invloeden, slechte economische toestanden en een nog steeds laag peil van volksontwikkeling. T. 1 1 • A n ~Wi C! AA U h Ai»ln A m XJi nl rt f tl» A T n L i t.: o.a. W. Spenoe Robertson, Hist. of the Latin-American Nations (New York-Londen 1932); J. T. Bertrand, Hist. de I’Amérique espagnole (2 dln. Parijs 1929). Beide werken geven uitgebreide lit.-opgaven. Wübbe. D) Kath. Kerk en Kerkvervolging. Franciscanen (1523), Dominicanen (1526), Augustijnen (1533) en Jezuïeten (1572) hebben M. bekeerd. Ondanks opstanden en woelingen werd de Kerk stevig gevestigd (gewijde architectuur, prachtige kerken, scholen, ziekenhuizen, maar ook pralerige ceremonies en devoties en veel bijgeloof). De missies hielden de Indianen te veel afgesloten van algemeene ontwikkeling (patriarchaal voogdijsysteem), wat toch wel gedeeltelijk te rechtvaardigen was als maatregel tegen het vaak verderfelijke contact met de koloniseerende Spanjaarden. De nationalistische bewegingen, sinds 1824 onder anticlericalen vrijmetselaarsinvloed uit de Ver. Staten, richtten zich dan ook vooral tegen de Spaansche geestelijkheid en het Spaansch episcopaat. Toen dezen als vreemdelingen verdreven waren (1827), verloor het kleine getal van overgebleven, onontwikkelde, inlandsche priesters allen invloed tegenover de revolutie en vrijmetselarij. Van een reeds ca. 1860 begonnen stelselmatige vervolging herstelde de Kerk eenigszins onder president Porfirio > Diaz. Politieke uitsluiting der Katholieken, de agrarische kwestie (grootgrondbezit van, meestal buitenlandsch, grootkapitaal), revolutionnaire opruiing van bezitlooze Indianen en arme arbeiders brachten en brengen nog steeds nieuwe onlusten. Ofschoon in 1911 een Kath. Nationale Partij met Kath. organisaties werd gesticht, kón de constitutie van Queretaro (1917) op de totale vernietiging van de Kerk aansturen. Alle bisschoppen werden uit hun diocesen verdreven (1914) (enkele zijn teruggekeerd), duizenden priesters verjaagd (1917), Kath. scholen gesloten, enz. Tijdens pres. > Galles bereikte de vervolging onder communistische invloeden en met communistische methoden haar hoogtepunt: Katholieken uit staatsdienst, Kath. pers verboden, openbare eeredienst beperkt, vele martelaren, lijfstraf, gevangenis, doodstraf (van 1926-’36 ca. 6 000 slachtoffers, waarvan ca. 300 priesters). Het getal priesters is momenteel door den Staat beperkt (soms 1 per provincie), het getal toegelaten priesters in M. is 197, kerken zijn staatseigendom, enz. ij* •***■• ui -i-i/ • , xuiim/ii üijii ötauiio^igcimuui, ciu Vereenzelviging van Kerk en Staat in den Spaanschen tijd, verstokt conservatisme, te weinig begrip voor sociale en economische nooden, te weinig of te laat deelnemen aan politiek (pers en organisatie) mogen genoemd worden ter gedeeltelijke verklaring van het anticlericalisme, maar rechtvaardigen natuurlijk geenszins de vervolgingen, waarover de wereldpers zweeg en zwijgt. In 1630 is het bisdom M. gesticht, dat in 1646 aartsbisdom werd. M. heeft 8 aartsbisdommen, 26 bisdommen en 1 apost. vicariaat (Neder-Californië). Li t: Lex. f. Theol. u. Kirehe (VII 1935) ; Drexel, Mexiko. Die Katholikenverfolgung nach neuesten authent. Quellen (1928); L. La Divinie, Les phases de Ia persécution au Mexic (1929) ; P. J. Moonen Cssß., Mexico. Het land der tegenstellingen (1928); Acta Apost. Sed. (1917-1932, passim); Michel Kenny S.J., No God next door. Red rule in Mexico and our responsibility (1935). Wübhe. 111. Gol! van Mexico, groote en diepe inham van den Atlantischen Oceaan in het vasteland van N. Amerika, tussohen de Vereenigde Staten, Mexico en Cuba. Opp. 1 660 000 km2. De Straat van Yucatan (186 km breed) vormt de verbinding met de Caribische Zee, die van Florida (ca. 226 km breed) de verbinding met den Atl. Oceaan. In het midden bedraagt de max. diepte 3 876 m., langs de kusten strekt zich een zeer breed gedeelte met minder dan 200 m diepte uit, waarop de Florida-bank en Campêche-bank liggen. Het zoutgehalte is, behalve bij de mondingen der groote rivieren, hoog, tot 36,9 °/00 toe, de watertemperatuur eveneens hoog en bedraagt in Aug. tot 29° C. De getijbeweging is zwak, het verval niet meer dan 3 dm. De kusten zijn in het algemeen vlak en bezitten weinig natuurlijke havens; de rivieren vormen veelal delta’s en de mondingen zijn dikwijls door zandbanken versperd. Grootste rivieren: Mississippi en Rio Grande del Norte. Door de Straat Yucatan treedt de warme Caribische stroom (> Atlantische Oceaan) in de Golf, doorloopt deze en verlaat haar, nog meer verwarmd, weder door de Florida-straat, waarna zij in den Golfstroom opgaat. De warme, vochtige lucht boven de Golf van M. is van groote beteekenis voor het klimaat van Noord- en Middel-Amerika en zelfs door den Golfstroom op dat van West-Europa. In den winter komen zware N. en N.W. stormen voor (northers) en in na-zomer en herfst orkanen uit Oostelijke richting (hurricanes). Laatstgenoemde hebben herhaaldelijk ernstige stormvloeden veroorzaakt. Wissmann. Li t: G. Schott, Geographie des Atl. Ozoans (21926). Mexico City, hoofdstad van Mexico, gelegen in de vruchtbare ïenochtitlan-vlakte (19°26'N. ,99°17'W.) op 2 265 m boven zee; 1,1 millioen inw. M. ligt op een gemakkelijk te bereiken plaats en is dan ook brandpunt van handel en verkeer. Industrie: machines, papier, sigaren, leer, hoeden, goud- en zilverbewerking, textiel. Zetel van een aartsbisschop. Universiteit. Klimaat: een eeuwige lente, bijna zonder sneeuw; M. ligt te hoog om warm, te Zuidelijk om koud te zijn. Houtman. Mey, 1° (ook: Meye) David van der, Ned. priester, f 11 Nov. 1700 te Amsterdam. M. was tot 1666 kapelaan, daarna pastoor van het Begijnhof te Amsterdam. Onder zijn pastoraat werd de huidige Begijnhofskerk gebouwd (1671-1672). In 1686 was hij een ernstig candidaat voor de opvolging van > Neercassel als apost. vicaris. t j /"'i i- i. A o – i n • TA o otTi n- L i t.: Gesch. y. h. Begijnh. te Amst., in : De Katholiek (1866 I, 281 vlg., 11, 89 vlg. en 196 vlg.) ; Bijdr. bied. H'iarl. (VIII, 307 en passim) ; Arch. aartsb. Utr. (XLIV, 187 en passim). __ Rogier. T . _ .1 T_) in nnhi mAi* 2°Jacobus van der, Benedictijn, schilder en beeldhouwer. * 2 Jan. 1888 te Amsterdam. Leerling van Derkinderen. 1911 Benedictijn te Oosterhout, theol. studies, 1919 priester gewijd. Daarna schilderingen, beelden en glasramen in vsch. kerken. Meyboom, Willem, pseud. van Floris > Couteele. Mcije, beek in de prov. Z. Holland in het waterschap van Woerden. Vormt zich nabij Achttienhoven, stroomt in N.W. richting langs de prov. grens om vervolgens in Z.W. richting bij Zwammerdam in den Ouden Rijn uit te monden. Meijcl, gem. in de Ned. prov. Limburg, landbouw-eiland in de Peel (XVI 448 C 3); opp. 1 882 ha (waarvan 700 ha woeste grond); ca. 2 600 inw. (allen Kath.). Landbouw en veeteelt (pluimvee, bijen). Meyenberg, Albe r t, Kath. priester. * 11 Nov. 1861 te Zug, f 23 Jan. 1934 te Luzern. Hij studeerde theologie te Innsbruck en Würzburg, waar hij den invloed onderging van Franz Hettinger en Joseph Grimm. In 1886 priester gewijd, werd hij na een korte werkzaamheid in de zielzorg leeraar aan het gymnasium te Zug, in 1891 kanunnik en hoogleeraar aan het seminarie te Luzem. Hij bleef intusschen in de zielzorg werkzaam vooral als predikant. Veel heeft hij voor de jeugdbeweging in Zwitserland gedaan. In woord en geschrift heeft hij aan de prediking in Zwitserland en Duitschland een nieuwe richting geschonken, waarbij de homilie en het doen medeleven met de liturgie der Kerk een veel grooter plaats innemen. Ook in het catechismus-onderricht heeft hij op nieuwe vormen aangedrongen, al was hier zijn invloed minder groot. Zijn voornaamste werk zijn zijn Homiletische und Katechetische Studiën (Luzem 1902, 81926; Ned. vert. 1908) en een drie-deelig Leben-Jesu-Werk, dat den grondslag moest vormen voor een „Leben Jesu”, dat hij echter niet meer heeft mogen schrijven. L i t.: E. Lenze O. Gist., Heilige schreiten durch die Zeit (1934, 213-220). Feugen. Meijendcl, duinvallei van 70 ha in de gem. Wassenaar in de prov. Z. Holland. Meycr, 1° E d u ar d, Duitsch historicus; broer van 6°‘. * 25 Jan. 1866 te Hamburg, f 31 Aug. 1930 te Berlijn. Prof. te Leipzig, Breslau, Halle en Berlijn (sinds 1902). Zijn hoofdwerk: Geschichte des Altertums (6 dln. 1884 vlg.), is een der beste werken op dat gebied. De Oriënt en speciaal Egypte hadden zijn voorliefde ; de Egypt. chronologie kreeg door hem een vaste basis. M. is een voorstander van de theorie; de staat is primair, het individu als zoodanig secundair. 1 L i t.: V. Ehrenberg, K M., in Mist. Zeitschr. (143, I afl. 3, 1931). Zr. Agnes. E. Meyer. 2° Hans, Duitsoh reiziger en geograaf. * 22 Maart 1868 te Hildburghausen, f 5 Juli 1929 te Leipzig. Studeerde natuurwetenschappen en trad daarna in de uitgeversmaatschappij van zijn vader (1884). In de tachtiger jaren ondernam M. een wereldreis; verbleef in 1886 in Zuid-Afrika; besteeg driemaal den Kilima Ndzjaro, waarvan hij den top met Purtscheller 6 Oct. 1889 bereikte. In 1914 werd M. prof. in de koloniale geographie te Leipzig. Werken: Eine Weltreise (1885) ; Zum Schneedom des Kilima Ndscharo (1888); Die Insel Teneriffe (1896) ; Der Kilima Ndscharo (1900); Das deutsche Kolonialreich (2 dln. 1909-’10); Die Barundi (1916) ; Niederl. Ostindien (1922); Hochtouren in trop. Amerika (1925). —L i t.: H. Schmitthenner, H. M. (in Geogr. Ztsohr., 1930). v. Velthoven. 3° H e in r i c h August Wilhelm, Prot. exegeet. * 10 Jan. 1800 te Gotha, f 21 Juni 1873 te Hannover. Zijn meest bekend werk is een commentaar op het N. T., in samenwerking met andere exegeten uitgegeven. Hij zelf heeft het grootste gedeelte behandeld en de nieuwe uitgaven voortdurend verbeterd. Het heeft veel invloed uitgeoefend op de exegese. Tot in den laatsten tijd is het telkens opnieuw uitgegeven, ofschoon het nu een geheele nieuwe uitgave geworden is. C. Smits. Werk 0.a.: Kritisch exegetisch Komm. über das N.T. 4° Jul i u s Lot har, Duitsoh scheikundige. * 19 Aug. 1830 te Varel (Oldenburg), f 11 April 1895 te Tübingen. Prof. in de natuurwetenschappelijke vakken te Neustadt-Eberswalde (1866-’6B), te Karlsruhe (1868-’76) en daarna in Tübingen. Het experimenteele werk van M. ligt over vele onderdeelen van de chemie verspreid. Beroemd is hij geworden door zijn in 1869 verschenen arbeid over „Die Natur der chemischen Elemente als Funktion ihrer Atomgewichte”, waarin hij evenals > Mendelejew een ■> periodiek systeem voor de elementen uitwerkte. Hoogeveen. L i t. : Bugge, Das Buch der Grossen Chemiker (II). pro TT- i TT' j : J ri-j. 1 rv_ s°KonradFerdinand, Zwitsersch-Duitsch romanschrijver, novellist en balladendichter. * 12 Oct. 1825 te Zürich, f 28 Nov. 1898 te Kilchberg bij Zürich. Stamde uit een vermogend geslacht; hoewel door een begaafde moeder, bij vroegen dood van den vader, opgevoed, kende hij een moeilijke ontwikkeling en moest eenigen tijd geïnterneerd worden. Reisde in Frankrijk en Italië en deed er de half-Romaansche vorming op, die zijn zin voor stijlverfijning en zijn uitgesproken voorkeur voor de cultuur der Renaissance verklaart. De oorlog van 1870 deed hem dan bepaald zijn Germaanschen aard betuigen (Huttens letzte Tage, 1871). In 1873 begon hij met Das Amulett de reeks zijner heerlijke novellen, in 1874 met Jürg Jenatsch zijn machtige historische romans. Van M.’s gedichten geniet de moderne lezer beter de natuurlyriek dan de talrijker balladen; de kunstige verbinding zijner verzen tot een gesloten lyrische verzameling (Gedichte, 1882) werd zeer opgemerkt. Het individualisme van den Renaissancemensch maakt, dat M. in zijn romans en novellen beter het heerschende karakter uitbeeldt dan massabewegingen en lotgevallen van een volksgemeenschap. Zijn ongemeen klare en beeldende stijl, de uitgezuiverde smaak waarmede hij de werkelijkheid steeds zoekt te idealiseeren, maken zijn romans en novellen (o.a. Der Heilige, 1880; Die Leiden eines Knaben, 1883; Die Versuchung des Pescara, 1887, e.a.) tot klassieke modellen der moderne verhaalkunst. Hij neemt vaak zijn toevlucht tot de techniek der raamvertelling. De anti-Katholieke strekking maakt van de meeste werken streng te reserveeren lectuur. Ui t g.: d. Cysarz e.a. (4 dln. Leipzig 1926). —Li t: A. Frey, C. F. M. (Stuttgart 31919); A. Langmesser, C. F. M. (Berlijn 1905); F. F. Baumgarten, C. F. M. (München 21920) ; W. Brecht, C. F. M. und das Kunstwerk seiner Gedichtsammlung (Weenen 1918); B. Everth, C. F. M. (Dresden 1924); H. Maync, C. F. M. (Fraucnfeld 1925) ; W. Linden, Wandlungen der Gedichte C. F. M.s (1935). Baur. \ 6° Kun o, Keltisch geleerde; broer van I°. * 20 Dec. 1868 te Hamburg, j- 11 Oct. 1911 te Leipzig. In 1884 lector in Duitsch aan de univ. van Liverpool; 1895-1911 prof. aldaar. M. schreef meer dan 300 boeken en art. over de Kelt. philologie. Tezamen met L. Stem stichter van het Zeitschrift für celtische Philologie (1896); Archiv für celtische Lexicographie (1900). Specialist op het gebied der oud-lersche metra en lexicographie. Lit. : J. Vendryes, K. Meycr (in Revue ceitique, XXXVII 1919); R. I. Best, Bibliography of the public, of K. M. (in Zeitsehr. f. oeltische Philologie, XV 1925, l-65)- O Briain, 7° Lucas, Boerengeneraal en -politicus. * 1848 in den Oranje-Vrijstaat, f 8 Aug. 1902 te Brussel. Trok in 1865 naar de Transvaal, nam deel aan den Eersten Vrijheidsoorlog (1881); stichtte de Nieuwe Republiek (1884), die in 1887 als district Vrijheid ingelijfd werd bij de Z. Afr. Republiek; werd in 1894 lid en daarna voorzitter van den Volksraad; nam als commandant deel aan den Tweeden Vrijheidsoorlog (1899-1902), waarin hij zich onderscheidde bij het beleg van Ladysmith en vertrok na de vredessluiting naar Europa. Besselaar. 8° Richard Moritz, Duitsch litterairhistoricus, opvolger van E. Schmidt aan de univ. te Berlijn. * 6 Juli 1860 te Berlijn, f 8 Oct. 1914 aldaar. Voorn, werken: Die altgermanische Poesie nach ihren formclhaften Elementen (1889); Goethe (3 dln. 1894); Die deutsche Lit. (2 dln. 1900-1917); Gestalten und Probleme (1905); Deutsche Stilistik (1906); Die Weltliteratur im 19en Jahrh. (1913). 0° Theo d o r, Zwits. Jezuïet, rechtsphilosoof. * 4 Maart 1821 te Bünzen (Aargau), f 4 Febr. 1913 te Exaten (Limburg). Hij ontwikkelde een rechts-, maatschappij- en staatstheorie op scholastisch-ethischen grondslag. Hoofdwerk: Institutiones iuris naturalis seu philosophiae moralis universae secundura principia S. Thomae Aq. ad usum scholarum. 10 Vikt o r, Duitsch scheikundige. * 8 Sept. 1848 te Berlijn, f 8 Aug. 1897 te Heidelberg. Prof. te Stuttgart, Zürich, Göttingen en Heidelberg. M. was een der meest succesvolle onderzoekers op het einde der 19e eeuw. Vele nieuwe verbindingen werden door hem gemaakt. Zijn onderzoekingen over nitro- en nitrosoverbindingen, over de substitutie in de benzolkern, de ontdekking van liet thiopheen in technische benzol en zijn methode voor het bepalen van de > dampdichtheid van organische verbindingen, die nog steeds wordt toegepast, hebben zijn roem gevestigd. Ernstige zenuwstoringen verzwaarden zijn laatste levensjaren, welke door zelf moord beëindigdwerden. L i t; Bugge, DasßuchdorGrossen Chemiker(ll). Hoogeveen. Meijer, 1° Augustinus Gerardus, Dominicaan, historicus. * 2 Mei 1857 te Schiedam, 14 Jan. A. 6. Meijer. 1928 te Zwolle. Trad in 1875 in de Orde der Dominicanen, was van 1900 tot aan zijn dood archivaris der Ned. provincie; schreef de geschiedenis vanvsch. Dominicaansche kloosters en staties. Werken: o.a. Dominikaner klooster en statie te Nijmegen (1892); Leven van de H. Liduina (31933); De Predikheeren te ’s Hertogenbosch (1897) ; St. Dominions’ bloemen (4 dln. 1898-1901); Katholiek Nijmegen (1904-1905); Chronicon conventus Busooducensis (1908) ; Dominicaansche Studiën (*l92o)Chronicon abbreviatum conventus Mosae Trajectensis (1910); Chronicon conventus Sittardiensis (1911); Gedenkboek van de Dominicanen in Nederland (1912). LawibeTmond. 2° Jonas Daniël, Ned. rechtsgeleerde. ’ 10 Sept. 1780 te Arnhem, f 6 Dec. 1834 te Amsterdam. M. was de eerste Jood in de Ned. geschiedenis, die als advocaat beëedigd werd. Hij onderscheidde zich door welsprekendheid en scherpzinnigheid, getuigde fier en krachtig van zijn Joodsche overtuiging en heeft steeds gestreden voor de verbetering van de maatschappelijke positie der Joden. Stond hoog in aanzien bij bodewijk Napoleon, die hem tot lid van het koninklijk instituut van wetenschappen en tot directeur der Koninklijke Courant benoemde. Ook Willem I waardeerde M.’s gaven en belastte hem met het secretariaat van de grondwetscommissie van 1815, mede om Kath. en Prot. aanspraken, pretenties en gevoeligheden te ontwijken. Het pleidooi van M. in het geding tusschen bodewijk Napoleon en Willem I over het paviljoen te Haarlem is bekend gebleven. Als jurist genoot M. een internationale reputatie wegens zijn werken, maar in het bijzonder om het standaardwerk „Esprit, origine et progrès des institutions judiciaires (6 dln. 1819-’23b L i t. : De Beneditty, Leven en werken v. Mr. J. D. M. (1925). Verbeme. 3° Livi n u s de, Vlaamsch godgeleerde en dichter, Jezuïet. * 25 Febr. 1665 te Gent, f 19 Maart 1730 te Leuven. Van zijn zedenkundig gedicht De Ira gaf hij een vlotte en voor zijn tijd niet onverdienstelijke vertaling; De Gramschap in dry boeken (Leuven 1726). M. Boon. 4° L o d e w ij k, Ned. geneesheer en tooneelschrijver. f 2B Nov. 1681. In 1666 promoveerde hij te Leiden in de wijsbegeerte en in de geneeskunde. M., die van Duitsche afkomst was, behoorde tot de vrienden van Spinoza. Hij bezorgde ook vertalingen van Spinoza’s werk en voorzag de uitgaven van een voorrede. In de twisten tusschen de philos. en de theol. faculteiten mengde hij zich met zijn geschrift De Philosophia S. Scripturae interprete (1666). Nadat hij zich als geneesheer te Amsterdam had gevestigd, bemoeide hij zich ijverig met de letteren en het tooneel. In 1668 richtte hij met A. Pels, W. Blaeu e.a. het genootschap Nil Volentibus Arduum op, dat als eerste doel had, de tooneeltoestanden te verbeteren. Van 1665 tot 1669 was M. regent van den schouwburg en in 1681 nam hij, met Joh. Pluymer en Pieter de la Croix, het beheer van den schouwburg over en trachtte den smaak van het publiek, die bedorven was door de spektakelstukken van Jan Vos, te verbeteren. De leden van het genootschap N.V.A. vertaalden daartoe buitenlandsche tooneelstukken. Van M.’s hand is nog gedrukt: Woordenschat, vervattende basterdwoorden, kunstwoorden en verouderde woorden (121806); Ghulde vlies, treurspel met konst- en vliegwerk, met een belangrijke voorrede (1667); Verloofde koninksbruid (1668); De looghenaar (1658). Ook schreef hij gedichten. Lit.: A. J. Kronenberg, Nil Volentibus Arduum (1875) ; J. F. M. Sterck, in Hand. en Meded. Mij. d. Ned. Lettert. (1912-13). Piet Visser. Meyerbeer, Giacomo, eigenlijk: Jakob Liebmann Beer, componist vooral van opera’s. * 5 Sept. 1791 te Berlijn,} 2 Mei 1864 te Parijs. Leerling van dementi, Vogler e.a.; bestudeerde de Fr. en Ital. compositietechniek. Eerst met Robert le Diable (1831) was zijn succes verzekerd; hierop volgden Les Huguenots (1836), L’Africaine (1838), Le Prophéte (1848).Verbleef geruimen tijd te Parijs. In 1842 te Berlijn benoemd als Musikdirektor van Frederik Wilhelm IV. J. D. Meijer. G. Moyerbeer. Werken: behalve genoemde, nog talrijke andere opera’s ; verder vsch. instrumentale en vocale werken. Li t: de Curzon (1910); Dauriae (21930). Piscaer. Mcyer-Bcnfcy, II einr i c h, Duitsch germanist, hoogleeraar te Hamburg, gespecialiseerd in de Kleist-studie. * 14 Maart 1869 te Liebenburg. Voorn, werken; Das Drama H. v. Kleists (1911-’13); Hebbels Dramen (1913) ; R. Tagore (1921): H. v. Kleist (1923); Mittelhochdeutsche Uebungsstücke (1920). „ , Meyere (ook: Meyerus), 1° Jaco b u s, geschiedschrijver. * 17 Jan. 1491 te Vletteren bij Belle, f 6 Febr. 1552 te Brugge. Na studie te Parijs in theologie en philosophie werd M. geestelijke te leperen en Brugge, waar hij onderricht gaf. Hij beoefende de gesch. van Vlaanderen en schreef hierover op grond van gedrukt en niet-gedrukt materiaal. Zijn hoofdwerk is Rerum Flandricarum Annales. J. D. M. Cornelissen. 2° Vic t o r de, Vlaamsch letterkundige en folklorist. * 13 April 1873 te Boom. Bureeloverste in stadsdienst te Antwerpen. Werkte mee aan Vlaanderen, Alvoorder, redacteur van De Arbeid en De Nieuwe Arbeid. In De Avondgaarde (1903), Verzen (1904), Het Dorp (1906) komen delicate gedichten voor en diep-gevoelde elegieën naar het model der Fransche symbolisten. In zijn novellenbundels (Uit mijn Land, 1905; Langs den Stroom, 1906; De Giertij) en zijn romans geeft hij bij voorkeur naturalistische verhalen met folkloristischen inslag over het land tusschen Rupel en Schelde: de Roode Schavak (1909: de roman van een zonderling) ; De Gekke Hoeve (1912), Nonkel Daan (1922) en De Beemdvliegen (1930) geven gewoonlijk een mengsel van het boertige met het geheimzinnige van folkloristische motieven. Als folklorist verzamelde hij o.a. vsch. deelen van den Vlaamschen Vertelselschat. Redacteur van Volkskunde. A. Boon. Meyerhold, > Mayerhold. Meycr-Lübke, Wilhelm, Romanist. *3O Jan. 1861 te Dübendorf (Zwits.). 1884 privaat-docent in Zürich, sinds 1887 prof. in Jena, later in Weenen en Bonn. Streng methodisch en algemeen-georiënteerd. Publiceerde veel in allerlei, vooral Romanistische, tijdschriften als Zeitschrift für rom. Philologie, Germanisch-Romanische Monatsschrift. Leermeester van vele bekende Romanisten. Werken; Gramm. der roman. Sprachen (4 dln. 1890-1902); Italien. Grammatik (21927); Einführung in das Studium der rom. Sprachwissenschaft (31920); Hist. Gramm. der fr. Sprache (I 31932, II 1921); Rom. Etymol. Wörterbuch ( !1930) ; Das Katalanisehe, seine Stellung zum Spanischen und Provenzalischen. Weijnen. Meyerode of Meyrode, gem. in het 0. van de prov. Luik (XVI 704 F 3); opp. 4 840 ha, ruim 1 000 inw. (vnl. Kath.); beboschte omgeving; landbouw, veeteelt, boschbouw; bezienswaardige kerk uit de 16e eeuw; graftomben. Meylander, J o ha n, > Hecke (2°). Meylink, 1° Antonius Alexius José p h u s, rechtsgeleerde en publicist. * 4 Oct. 1797 te Amsterdam, -j- 11 Dec. 1863 te Den Haag. Na veelzijdige studie drukke advocatenpraktijk te Den Haag. Als Kath. rechtsgeleerde stelde hij vooral belang in Ned. onderwijswetgeving. Vanaf 1854 was M. lid van de Tweede Kamer. Hoofdwerk: Officieele gesch. der wet 1806 v.h. Lager Schoolwezen en Onderwijs. Lit.: H. van Berckel, in Levensber. v. d. Mij. der Ned. Let. (1866); J. Witlox, De Kath. Staatspartij (II 1927). de Haas. 2°Antonius Ohristianus, aartspriester van Holland, Zeeland en Westfriesland. * Te Amsterdam, f 28 Sept. 1787 aldaar. Sinds 1780 pastoor te Amsterdam. Hij werd 28 Juli 1786 tot coadjutoraartspriester van Holland, Zeeland en West-Friesland benoemd. Op verlangen van den vice-supenor Causati bewoog hij Jan. 1786 den geestelijk verzwakten aartspriester A. van de Capelle tot het opgeven van zijn ambt; deze stierf 28 Febr. 1786, waarna M. opvolgde. Lit: Van der Loos, in Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IV, 982); Bijdr. bisd. Haarl. (dl. 49, blz. 259 vlg.). Rogier. Meynell, Alice Christin a, geb. Thompson, Eng. essayiste en dichteres, Katholiek. * 1847 te Londen, f 27 Nov. 1922 aldaar. Vooral de essays van M. zijn van een groote bekoring, omdat zij een kemachtige evenwaardige uitdrukking wist te vinden voor haar fijnzinnige, oorspronkelijke wijze van zien, maar ook haar verzen getuigen van oorspronkelijkheid, vurigheid en nobelheid. Victor de Meyere. Voorn, werken: Essays; Colleoted Bdition (1914); The Second Person Singular (1921) ; Essays (1923); Poems (1923). —Li t.: Viola Meynell, A. M. (1929). J. Panhuijsen. Mcysenbug, Malvida von, Duitsch schrijfster van progressistisch-liberale strekking; revolntionnair-werkzame feministe. * 28 Oct. 1816 te Kassei, in 1862 uit Pruisen gebannen, f 26 April 1903 te Rome. Voorn, werk: Memoiren einer Idealistin (3 dln. 1876 vlg.); Lebensabend einer Idealistin (1918). • üitg.: Gesamm. Werke (5 dln. 1922). —L i t.: Schleicher, M. v. M. (1922); G. Vinaut, M. v. M. (1932). Mczen-baai, golf van de Witte Zee in N. Rusland (66°30'N., 43°30'0.). Aan de rivier de Mezen werd door Nowgorod de gelijknamige stad gesticht. Als handelsstad kwam ze nooit tot bloei, omdat de getijden herhaaldelijk de vaargeul verleggen. De 2 000 inw. leven van visscherij. Mézières, hoofdstad van het Fransche dept. Ardennes (XI 96 F 2), 190 m boven zee, aan de Maas; 10 000 inw. (vnl. Kath.). De mooie kerk Notre Dame de I’Espérance dateert uit de 16e eeuw. M. is een vesting en heeft een militair vliegveld. School van Mézièrcs (k rij g s k.), Fransche genieschool, opgericht 1748, waar men volgens de inzichten van Cormontaigne Vauban’s eerste bevestigingswijze leerde en de versterkingskunst maakte tot een star meetkundig vraagstuk, zonder rekening te houden met het terrein. De inzichten handhaafden zich tot 1870. 11. Lohmdjer. Mezoera (Hebr.) beteekent de inscriptie, die de Joden ophingen aan de stijlen der deuren van huizen en kamers als een opwekking om steeds de Wet voor oogen te houden. Het gebruik is gebaseerd op een al te letterlijke opvatting van Deut. 6.8-9; 11.20. Het ontstond na de gevangenschap en werd vooral gepraktizeerd door de strengere richtingen in het Jodendom. C. Smits. Mezökövesd, provinciestad in Hongarije (XIII 612 F 2), aan de spoorlijn Boedapest—Miskolcz. Ca. 21 000 inw. (bekend om hun kleederdrachten). Centrum van de vervaardiging van het Matyó-borduurwerk. Mezza-majoïiea, Ital. aardewerk, waarvan het kleideeg verborgen wordt onder een dunne laag van een betere kleisoort, zgn. slib, dat gewoonlijk roomkleurig is en dan eng o b e heet; het slib wordt daarna met doorzichtig loodglazuur overtrokken. Dikwijls worden met een stift teekeningen in het slib ingekrast, zoodat de donkerder kleur van het kleideeg op die plaatsen weer te voorschijn komt (s g r af f ito – techniek). De m. was vooral in gebruik tijdens de 14e en 16e eeuw (Faenza, Bolngna, Padna en Milaan); na de bloeiperiode van de majolica leefde zij nog langen tijd voort in de volkskunst (o.m. te Pavia en Bologna). V.Herck. Mezzo (Ital.), muziekterm voor „half”; bijv. mezzo-forte (mf); half sterk; mezza vooe (m.v.); halve stem; mezzo legato (muziekterm voor specialen aanslag op het klavier, waarbij meer slag dan druk gegeven wordt), enz. de Klerk. Mezzo-sopraanstem, vrouwen- of jongensstem, waarvan de gemiddelde hoogte tusschen sopraan en alt in ligt. Omvang: ong. g – g 2. Kenmerkt zich door een vollen klank in de middeltonen. Sommige m. staan door het timbre dichter bij de sopranen, andere dichter bij de alten. Mezzotint, > Zwarte kunst. Mï, afkorting van den muziekterm mezzo-forte, = half sterk (■> Mezzo). Mfl, in de scheikunde de afkorting voor het element > magnesium. Mhecr, gem. in Ned.-Limburg, ten Z.O. van Maastricht (XV1448 06), 176 m +A.P.; omvat M., Banholt (rectoraat) en Terhorst; opp. 894 ha, lössgrond, vnl. bouw- en weiland; 1 005 inw. (1 Jan. 1936), allen Kath., levende van landbouw en veeteelt. Het kasteel Mheer bestaat uit voorburcht en woonhuis. De voorburcht dateert van begin 17e e., met 16e-eeuwsche resten, en werd in de 18e en 20e e. gerestaureerd; in den Oostvleugel een ronde toren. Het woonhuis, gedeeltelijk uit de 17e e., in 1917 aanmerkelijk vernieuwd, bezit een zwaren ronden toren. Het kasteel bevat een vrij belangrijke verzameling schilderijen en familieportretten. Zetel der heeren van Mheer: Hardenberg, van Mheer 1366, Imstenrade 1406; van 1668 tot heden de Loë. v. d. Venne. Mi (muziek), derde trap van de toonladder van ut (do); in België en in de Romaansche landen heeft mi beteekenis als vaste toonnaam voor e. Zie verder > Solmisatie. Miami, stad in den staat Florida (Ver. Staten van N. Amerika); ca. 130 000 inw. Bekende badplaats: Palm Beach. Miami-Indianen, haast uitgestorven stam der > Indianen van Noord-Amerika, Noordoostergebied; ten Z. van het Michiganmeer, in den huidigen staat Indiana. Miami-kanaal, kanaal van Cincinnati naar het Eriemeer langs de Miami-rivier; in 1830 geopend; 465 km lang. Miami-rivier. De Groote en de Kleine M. zijn evenwijdig stroomende zijrivieren van de Ohio in den staat Ohio van de Ver. Staten. Miastor, soort galmug, waarbij reeds in de larven eieren ontstaan; deze ontwikkelen zich in de moederlarve, zoodat hieruit weer nieuwe larven te voorschijn komen (paedogenesis). Ten slotte verpoppen zich de laatstgevormde larven en komen uit de poppen de muggen te voorschijn. Miau-tsc, oer-inwoners van Zuid-China (Kweitsjou en Hoenan), N.W. Tonkin en Laos. In de 18e eeuw werden zij door de Chineezen onderworpen, maar zij behielden hun oude stamverband, kleeding en gebruiken. De taal is verwant aan het Siameesch; de gestalte is kleiner dan die der Chineezen. Heere. L i t.: Savina, Hist. des M. (Hongkong 1924). Mibora, Lat. naam voor > dwerggras. Mica, naam voor kleurlooze of vrijwel kleur – looze > glimmers. Micara, Ludovicus Ferdinandus, Capucijn, kardinaal en minister-generaal zijner Orde. * 1775 te Tusculum, f 1847 te Rome. Hij was een groot volksprediker in Italië, apost. predikant bij het pauselijk hof. M. werd in 1824 kardinaal en tevens minister-generaal zijner Orde; daarna bisschop van Tusculum, later van Ostia en Velletri en deken van het H. College. L i t.; Marinus van Mariano, De Viris Illustr. Ord. Minorum (1914, 292). p. Placidus. Mhoer. Kasteel. Micarême, ander woord voor > Halfvasten. Mieellon, > Cellulose (sub Celwanden). Miehaeas. 1° In den Bijbel wordt een M. genoemd, zoon van Jimlach; een profeet uit den tijd van Elias en Eliseus (3 Reg. 22.8 en 2 Par. 18.7). 2° De schrijver van het boek M., eveneens een profeet, die naar zijn geboorteplaats genoemd wordt de Moraschtite. Deze plaats was een stad gelegen tusschen Hebron en Gaza, bij het tegenwoordige Beitgibrin. Hij was dus uit Judea en profeteerde onder de koningen van Juda, Jothan, Achaz en Ezechias (740- 699). Hij was een tijdgenoot van Amos en Osee. Het Bock Michaeas, een profetisch boek van het O. T. geschreven door M. de Moraschtite. De inhoud komt veel overeen met de profetieën van Amos en Osee. Hij voorspelt den ondergang van het Noordelijk rijk, van Judea en het herstel van Judea en van de overgebleven rest. De literaire vorm staat zeer hoog. h i t.: J. Goetsbergcr, Einleitung in das Alte Test. (1928,338). C. Smits. Michael (Hebr., mi ka él? = wie is als God?), aartsengel, die volgens Daniël de beschermer is van het Joodsche volk (Dan. 10.13,21; 12.1). In het N. T. wordt hij tweemaal genoemd (Judas 7; Apoc. 12.7 vlg.). M. wordt beschouwd als de aanvoerder der getrouwe engelen tegen den opstandigen Lucifer. Feestdag 8 Mei (verschijning inMonte Gargano) en 29 Sept. (Dedicatio). M. is de schutspatroon van het Duitsche Rijk (> Michel). In de Christelijke iconographie wordt M. veelvuldig behandeld (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832); samen met Gabriël terzijde van Christus (S. Vitale, Ravenna, 6e eeuw), van Maria (zgn. Panagia Aggelokistos, te Chiti op Cyprus, 9e eeuw). Met staf (S. Apollinare, Ravenna, 6e eeuw) of lans (kathedraal te Le Puy, 12e eeuw), welke dikwijls in een kruis eindigt (Petrus Christus, Berlijn), aanvankelijk in lang wit kleed, later rijk uitgedost (marmer te Konstantinopel), met vlammend zwaard (op Russische kerkpoorten), ook als krijger in glanzende wapenrusting (S. Marco, Venetië), staande op een draak (Raffael, Louvre te Parijs), of in gevecht met den draak (Saint-Savin, 11e eeuw), met Lucifer en zijn bende, zoowel bij den Val der engelen (Rubens, München), als bij Laatste Oordeel (Memling, Provost), waarbij M. de zielen weegt (Tympaan te Autun, 12e eeuw; Notre Dame te Parijs, te Bourges; ook bij Rogier van der Weyden, te Beaune; Colijn de Coter e.a.), vandaar is de weegschaal een attribuut van M. en is hij de patroon der kooplieden. In den modernen tijd zijn bekend in Duitschland werken van M. v. Feuer- stein, Nepo Kreit, in Ned. Alb. Verschuuren (Seppe). L i t.: Lex. f. Theol. u. Kirche (VII, 162-163); L. Bréhier, L’art chrét. (21928) ; K. Smits, Iconogr. v. d. Ned. Primitieven (1933); Male, L'art relig. p. Gerlachus. In het volksgeloof nam de H. Michael als zielengeleider de plaats van den doodengod Wodan in; de dood heet St. Michaelsslaap, de Wilde-Jachtstorm St. Michaelswind. Bekend is ook het Michaelsbrood, in Duitschland smal en langwerpig, met dwarsstrepen, en oorspronkelijk offerbrood aan vruchtbaarheidsdemonen, in Schotsche streken groote koeken van haver- of erwtenmeel, gebruikt bij oogstfeesten; in Vlaanderen ook speciaal wittebrood: de „vollerte”. L i t.: J. H. Nannings, Brood- en gebakvormen en hunne beteek. in de folklore (10,11). Knippenberg. Orde van St. Mlchael, Beiersche orde van verdienste, gesticht in 1693 door keurvorst Joseph Clemens tot instandhouding van het geloof, in 1837 door koning Leopold gewijzigd. Vier klassen. Devies: Quis ut Deus. Teeken: geëmailleerd blauw kruis met een H. Miohael, keerzijde met: Virtvti. Lint: blauw met rosen rand. Orde van St. Mlcliacl en St. Joris, Eng. onderscheiding voor verdiensten in de koloniën en buiten het moederland, gesticht in 1867. Drie klassen. Devies: Auspicium Melioris aevi. Teeken: wit geëmailleerd kruis van 14 punten, in het hart St. Michael, keerzijde St. Joris met draak. Lint: blauw met roode baan. E. van Nispen tot Sevenaer. Michacl 111 de Dronkaard, keizer van het Byzantijnsche Rijk (842-867), stond weer de vereering van de beelden toe, maar door den leek Photius, die in vier dagen alle wijdingen doorliep, tot patriarch aan te stellen (868), leidde hij de breuk met Rome in. Michael IV de Paphlagoniër, keizer van het Byzantijnsche Rijk (1034-’4l), ging in zijn belastingheffing van naturalia tot geld over, en dat veroorzaakte in tal van gebieden opstand. Het hevigst was het verzet bij de Bulgaren, dat evenwel met kracht werd onderdrukt. Miohael VI Stratioticus, keizer van het Byzantijnsche Rijk (1066-’57), te voren generaal, ontmoette aanstonds heftigen tegenstand in het leger en moest spoedig afstand doen. Michael VII Parapinaccs, keizer van het Byzantijnsche Rijk (1071-’7B), een onbeduidend man, die in de groote troebelen aan rhetorica deed en zich oefende in het maken van Grieksche verzen. Adel en volk samen dwongen hem eindelijk om van den troon afstand te doen. Michael VIII Palacologus, keizer van het Byzantijnsche Rijk (1261-’B2), kwam op den troon, toen het Latijnsche keizerrijk in het Oosten viel. Hij is vooral bekend om zijn verzoeningspogingen met Rome. Miehacl, prins van Roemenië. *26 Oct. 1921 te Sinaïa. Zoon van koning Karei II en Helena van Griekenland. Na den troonsafstand van zijn vader in 1927 werd hij koning; bij den terugkeer van zijn vader in 1930 weer kroonprins. Michael Romanow, tsaar van Rusland (1613-’46). * 21 Juni 1696, f 23 Juli 1645 te Moskou. Stamde uit het Bojarengeslacht der Romanows en werd door zijn verkiezing tot tsaar de stichter der dynastie van dezen naam, welke tot 1917 regeerde. L i t.: Stahlin, Gesch. Russlands von den Anfangen bis zur Gegenwarr, (I 1923). Michael a S. Augustino (van Ballaert), Carmeliet, mystiek schrijver. * 15 April 1622 te Brussel, f 2 Febr. 1684 aldaar. Meermalen prior, later provinciaal der Carmelieten in België, een der leidende figuren uit den wederopbloei der Belg. Provincie in de 17e eeuw. Hij schreef vele mystieke en ascetische werken; Institutiones mysticae (3 dln. Antwerpen 1671); Introductio in terram Carmeli (Brussel 1669, nieuwe uitg. d. Gabriel Wessels, Rome 1926; ook in het Ned. vertaald). Bekend is zijn Vita Mariaformis, waarin hij vóór Grignon de Montfort de vooral onder diens naam verspreide overgave aan Maria en navolging van Maria leerde. Lit. : Coemas de Villiers, Bibl. Carme! ; zijn leven als inl. in de uitg. zijner Introductie door G. Wessels, waarin ook zijn beeltenis. lirandsiïUi. Michacl Cacrularius, > Caerularius. Miehacl Glycas, Byzantijnsch geleerde uit de 12e eeuw. M. was keizerlijk ambtenaar in Konstantinopel, toen hij in 1169 om politieke reden gevangen werd gezet en gedeeltelijk van het licht zijner oogen beroofd. Vanuit den kerker richtte hij een gedicht van ruim 600 verzen aan den keizer, benevens een verzameling spreekwoorden. M. schreef verder een Wereldkroniek in 4 deelen, een tweedeelig theologisch werk en een aantal populaire brieven meest op theologisch gebied. Die laatste werken veroorzaakten strijd over den toestand van het Lichaam van Christus in de Eucharistie. L it.: Krumbacher, Gesch. d. byzact Lit. (1897, 88, 380 vlg.) ; Gex. Theol. Kirche (IV 1932) ; Diot. Théol. Cath. (X 1929). Frames. Miehacl, monnik van Kildarc, lersch Franciscaansch dichter. Schreef vóór 1330 eenige der zeldzame Anglo-lersche religieuze gedichten, die bewaard zijn gebleven. Van hemzelf is niets bekend; zijn werk is vroom, zacht en eenvoudig. Lit. : W. Heuser, Die Kildare-gedichte : die altesten mittelenglischen Denkmaler in anglo-irischer Ueberlieferung (Bonn 1904); J. D. Seymour, Anglo-irish lit. 1200-1582 (Cambridge 1929). O Briain. Michael Psellos (Gr., = stotteraar), Byzantijnse* geleerde en politicus, eerste minister onder Michael VII, prof. aan de Academie in Byzantium. * 1018, f 1078 of 1096. Michaela van het H. Sacrament, Zalige, Ordestichteres, zie > Desmaisières. Zij is sedert het verschijnen van voomoemd artikel in 1934 heiligverklaard. Feestdag 24 Augustus. L i t.: Acta Ap. Sedis (XXVI). Michaclis, 1° Ado 1 f, Duitsch archaeoloog. * 22 Juni 1836 te Kiel, f 12 Aug. 1910 te Straatsburg. Bereisde Italië en Griekenland; sinds 1872 prof. te Straatsburg. Werken: o.a. Kunstgesohichte des Altertums (91911) ; Der Parthenon (1871); Die arohaol. Entdeckungen des 19. Jahrh. (1906). 2° Geo r g, Duitsch staatsman. * 8 Sept. 1867 te Haynau, f 24 Juli 1936. Eerst jurist en professor, minister van Pruisen 1897-1900. Op 14 Juli 1917 volgde hij Bethmann-Hollweg op als rijkskanselier; ten gevolge van een meeningsverschil tusschen Rijksdag en generalen staf over de vredesvoorstellen, trad hij 1 Nov. d.a.v. af. Werken: Für Staat und Volk (1922); Weltreisegedanken (1923). Cosemans. 3° Karin, Deensch schrijfster van erotische romans en tooneelspelen, ook in liet Duitsch; gescheiden vrouw van Sophus M. * 20 Maart 1872 te Randers. Werken: o.a. Polens Dötre (19031 ; Das gefahrliche Alter (1910); Sieben Schwestern (1923); Bibi (1932). 4° Soph u s, Deensch dichter en romanschrijver van de > Neo-romantiek. * 14 Mei 1866 te Odense, f 28 Jan. 1932 te Kopenhagen. In het spoor van Gg. Brandes begonnen (Solblomster, 1893), werkt M. zich op tot een vormenrijk lyricus, vol plastisch vermogen (Palmerne, 1904) en tot een roman- en novellenschrijver, voor wien verheerlijking van de schoonheid het bestendig probleem is (Aebelö, 1895; Giovanna, 1901; 1812 Den evige Sövn, 1912; Hellener og Barbar, 1914; Traebukken, 1918). Van zijn dramatisch werk is alleen Eevolutionsbryllup (1906) van blijvende beteekenis. Verdere werken; Livets Fest (1900); Sirener (1898); Blaaregn (1920); Romersk Foraar (1921); Himmelsdribet (1918). Ui t g.: Samlede Romaner (3 dln. 1919). —L i t.: Rimestad, in Digtere i Forhör (1906). Baur. ÏVlichaelis de Vaseonccllos, Carol i na, Romaansch philologe. * 1861 te Berlijn, f 1926 te Oporto. Op 17-jarigen leeftijd publiceerde zij haar eerste werk: Erlauterung zu Herder’s Cid. Na haar linguïstische vorming voltooid te hebben, verschenen eerst van haar hand vsch. Sp. teksten en in 1876 Studiën zur Roman. Wortschöpfung. In hetzelfde jaar bepaalde haar huwelijk met D. Joaquim de Vasconcellos, Portug. kunsthistoricus, de richting van haar verdere studie. Van nu af zijn haar werken gewijd aan de taal en de lit. van haar tweede vaderland, speciaal die onderwerpen, welke verband houden met de Sp. lit.: de cancioneiros, Sa de Miranda, Gil Vicente. Haar werken over de Port. lit. in het algemeen en over bijz. onderwerpen zijn verspreid in de voorn, tijdschriften voor Romaansche philologie. In 1911 werd zij prof. in de Germ. philologie aan de univ. van Lissabon; een jaar later werd zij op haar verzoek overgeplaatst naar de Romaansche faculteit van die van Coimbra. Werken: Poesias de Sé. de Miranda (1885); Cancioneiro de Ajuda (1906). Terlingen. Mieliaelsvorceniging, S t., naam voor een organisatie, waarvan de leden zich verplichten tot > geheelonthouding. Zij stellen zich tot doel de meest radicale drankbestrijding, nl. zij streven er naar den alcohol uit de samenleving te doen verdwijnen. De eerste M. werd opgericht te Utrecht in 1897 door de geheelonthouders van het plaatselijk > Kruisverbond, dat een meer gematigde opvatting was toegedaan. Hun opzet was zich over heel Ned. uit te breiden, doch zij bleven beperkt tot enkele afd. in het N. van Nederland, nl. in het aartsbisdom Utrecht. Miehajlowsky, Nikolaj Konstantinowi t s j, Russ. socioloog, journalist en criticus; leider van het Russ. radicalisme. * 1842, f 1904. Werken; Een wreed talent {over Dostojewskij, 1882); Qu’est-ce que le Progrès ? (Parijs 1897). Uit?. (Buss.) : Gez. werken (1915). Michas, een Israëliet uit den tijd der Rechters. Hij bouwde zich een heiligdom en plaatste daarin een afgodsbeeld en een ephod. Hij stelde eerst zijn zoon en later een leviet uit Bethlehem tot priester aan (Jud. 17-181. Miehaux, 1° André, Fransch dendroloog; vader van 2°. * 7 Maart 1746 te Satory bij Versailles, f 13 Nov. 1802 op Madagaskar. Verzamelde (1782-’B6) zaden en planten in Perzië, werd door de Fr. regeering uitgezonden (1785-’96) voor studie der Noord-Amerik. boomflora. Vertrok in 1800 naar de Maskaren om te botaniseeren op Isle de France en Madagaskar. 2°Frani;ois André, dendroloog; zoon van I°. * 1770 te Versailles, f 1865 te Parijs. Schrijver over de N. Amer. boomflora. Moerlands. Michel, De Duitsohe, personificatie van het Duitsche volk, en wel als een goedmoedig en rechtschapen, maar onbeholpen en beperkt man. St. Michael, de aartsengel, is de schutspatroon van het Duitsche Rijk. Michel, 1° André, Fransch kunsthistoricus. * 7 Nov. 1863 te Montpellier, f 12 Oct. 1926 te Parijs. Conservator van het Louvre. Voorn, werk (in samenwerking met andere kunsthistorici) : Hist. de Part depuis les premiers temps jusqu’è, nos jours (17 dln. en register, 1905-’29). 2° Erne s t, Ned. letterkundige. * 1899 te Eindhoven. Wekte in Kath. kring groot opzien door zijn vrijmoedig optreden, kennelijk geïnspireerd door Léon Bloy. Na felle, soms ontroerende, vaak schreeuwerige belijdenissen der ziel, keerde hij zich af van de literatuur om zich als leider van een politieke groepeering op te werpen. Zijn onevenwichtig, maar reëel talent vindt zijn zuiverste uitdrukking in de verstilde, sobere lyriek, die hij bijwijlen schrijft. Asselbergs. Werken: Het mes (1928) ; Zwarte Verzen (1929); Anti-Homo (1930); Paralyse (1930) ;Ex Paradiso (1931); Marianopolis (1931); Neo-communisten (1932). 3° Georges, Fr. landschapschilder. * 12 jan. 1763 te Parijs, f 7 Juni 1843 aldaar. Leerling van Taunay. M. is een der eerste schilders, die in de periode van het Klassicisme schetsen naar de natuur maken. M. werkt speciaal op de heuvels van Montmartre. Onder invloed van Rembrandt componeert hij op het atelier landschappen, die romantisch van stemming en zwaar van peinture zijn. Het Mus. Mesdag in Den Haag bezit 4 van dgl. 'landschappen. Korevaar-Hesseling. Michelangelo Buonarotti, schilder, beeldhouwer, architect en dichter (zie pl.; vgl. index kol. 831/832). * 6 Maart 1476 te Caprese in Casentino, f 18 Febr. 1664 te Rome. Ben der grootste en veelzijdigste kunstenaars van alle tijden. De eerste beginselen der schilderkunst zou hij van Ghirlandajo geleerd hebben te Florence, maar hier kwam hij al gauw onder den invloed van de monumentale kunst van Giotto en Masaccio en in deze lijn zocht hij zijn ontwikkeling. Ook moet hij waarschijnlijk toen al reeds in contact met Jac. della Quercia gestaan hebben. In 1496 trok hij met een aanbeveling van Lorenzo di Medici naar Rome, waar hij zich aanvankelijk vooral tot de beeldhouwkunst wendde en o.a. zijn Bacchus (Bargello) en zijn Piëta (St. Pieter) schiep. Van 1601 tot 1606 verbleef hij weder te Florence, waar hij een groote werkkracht ontplooide. Men kent uit deze periode verschillende teekeningen van hem, die zijn vereering voor Leonardo bewijzen. Zijn voorn, scheppingen in deze jaren zijn de geheel in Klassicistischen stijl opgevatte marmeren David (voltooid 1604) en de Madonna met kind (Brugge). Ook zijn eenige bewaarde paneelsohilderij, de Doni-Madonna (Uffici), stamt uit dezen tijd. In 1606 ging hij andermaal naar Rome op verzoek van paus Julius 11, die hem opdroeg zijn praalgraf te maken (waarvoor hij telkens nieuwe plannen ontwierp, waaraan hij ook gedurig begon te werken, maar dat hij nooit heelemaal zou beëindigen; zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 672 in dl. XIV) en eenige jaren later de plafondschilderingen voor de Sixtijnsche kapel (zie de pl. t/o kol. 368 in dl. I; pl. t/o kol. 466 in dl. VIII; pl. t/o kol. 644 in dl. X; pl. t/o kol. 400 in dl. XIV). Hier ontvouwde de kunstenaar zijn volle kracht en schiep hij zijn meesterwerk. Men vindt er vooral Klassicistische elementen en invloeden van Jac. della Quercia en Masaccio in terug. Na Julius’ dood in 1613 nam Leo X den kunstenaar in zijn dienst. Zijn belangrijkste opdracht werd toen de grafkapel der Medici in de S. Lorenzo te Florence, waar hij 1520-’34 met onderbrekingen aan werkte. Dit monument van beeldhouwkunst werd zijn schoonste sculpturale schepping. Inmiddels was hij ook druk als architect bezig, ontwierp o.a. de Bibliotheca Laurenziana en plannen voor den vestingbouw te Florence. In 1529 werd hij zelfs tot „Governatore Generale” der vestingwerken benoemd. In 1533 verzocht paus Clemens VII hem den hoogen achterwand der Sixtijnsche Kapel te beschilderen en hier wrocht hij zijn beroemde „Laatste Oordeel”, eveneens een hoogtepunt in M.’s kunst (begonnen 1636, voltooid 1641). Hoewel invloeden van Signorelli zijn aan te wijzen, is deze reusachtige compositie hoogst origineel. In 1547 werd hij na den dood van Sangello door paus Paulus 111 benoemd tot architect van de St. Pieter, waarvoor hij den fraaien koepel ontwierp, die pas na zijn dood werd afgebouwd. De beide tribuna’s (Noord en Zuid) begon ook hij te bouwen. Dit waren zijn laatste groote scheppingen, die tot uitvoering kwamen; wel begon hij nog eenige werken [Pal. Famese (zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 64 in dl. VI) en Capitool] en maakte hij nog vele ontwerpen, die meest alle in teekening behouden bleven. In de laatste jaren voltooide hij echter nog wel eenige zijner beste beeldhouwwerken (Piëta in den dom te Florence en de Piëta Rondanini te Rome). Als dichter heeft M. zijn naam gevestigd door de onvergelijkelijk schoone sonnetten aan zijn boezemvriend Cavalieri en aan Vittoria Colonna. In zijn lange leven maakte zijn stijl een grooten ontwikkelingsgang door; van een streng Klassicisme, dat de Renaissance in haar rijksten en zuiversten vorm te zien geeft, kwam hij tot vollere, meer weelderige vormen, waarin men de Barok voelt naderen, zoodat men hem dan ook wel eens den vader van deze stijlrichting noemt. Zie nog afb. 6 op de nl. t/o kol. 368 in dl. XIV. pi. v/yj ivui. uuu 111 vii. au . L i t.: B. Steinmann en Wittkower, Mich.-Bibliografie 1610-1926 ; R. Hoffmann, M. das jüngste Gerioh t dei Sixt. Kapelle (1928) ; Th. Hofmann, Entstehungsgeschichte d. S. Peter (1928); A. Brinckmann, Bank. d 17 u. 18 Jhdt. in den roman. Landern (in : Handb. f Kunstwiss.); A. Condici, La vita di M. B. (1928); Em Olivier, M. (Milaan 1927) ; A. Popp, ünbeachtete Projekte M. ’s, in : Münchener Jahrb. d. bild K. (1927) K. Frey, Die Dichtungen des M. B. (1897). Schretlen. Michelbeke, gem. in het Z. van de provincie Oost-Vlaanderen; opp.4o6ha, 1000 inw. (Kathol.) ; landbouw. Michclct, Jules, Fransch historicus. * 21 Aug. 1798 te Parijs, -j- 9 Febr. 1874 te Hyères. Hij werd tnaïtre de conférences aan de Ecole normale (1827) en prof. aan het Collége de France (1838) (in 1851 door Napoleon 111 afgezet); hoofd van de hist. afdeeling der Archives nationales (1830-’62). Hij wierp zich in den strijd tegen de conservatieve begrippen. Zijn schriften en zijn onderwijs oefenden een geweldigen invloed op zijn tijdgenooten; als historicus muntte hij uit door een merkwaardige kracht om het verleden te doen herleven; maar vaak werd hij door zijn liberale gedachten en driften misleid. Werken; o.a. Hist. romaine (2 dln. 1831, 41876) ; Hist. de France jusqu’au 16e siècle (12 dln. 1833-’46, •*19091; Des jésuites (1843, 21879); Hist. de la revolution Irancaise (7 dln. 1847, 71925); Oeuvrea compl. (40 dln. 1893-’99). Lit.: G. Monod, M. (1898, 21922); Karmand, M. (1930); H. P. Thieme, Bibliogr. de la litt. fr. (1933, 314; met volledige bibliogr. en lit.). Willaert. Michel-Lévy, Augu s te, Fransch petrograaf. * 17 Aug. 1844, f 24 Sept. 1911. Eerst in dienst van het mijnwezen, dan chef van den dienst van de geologische kaart. Een der eersten, die het microscopisch onderzoek van gesteenten ter hand nam in dunne doorsneden en daarmede de grondlegger van de Fransche school in de petrographie. Schreef diverse standaardwerken, thans nog in gebruik. uuimunwui/ü, O O ; , Voorn, werken: met Fouque: Synthese des minèraux et des roches (1882); met zijn leerling Lacroix: Les Minèraux des roches (1888). Speciaal de veldspaten hadden zijn aandacht: Études sur la détermination des feldspaths (1894-1911). Jong. Michelozzo (li Bartolommco, beeldhouwer en architect te Florence. * 1396, f 1472 aldaar. Werkte samen met Ghiberti en Donatello, waarbij hij vooral het architectonische deel verzorgde. Ontving vele opdrachten van de Medici’s en voerde talrijke werken in Florence uit, waarin men den Renaissancestijl tot volle rijpheid gekomen ziet. Zie afb. 9 op de plaat t/o kolom 337 in dl. XIV. L i t.: F. Wolff, M. di B.; Venturi, Storia dell’Arte (VIII). Schreden. Michels, Viot o r, Duitsch Germanist uit de school van W. Scheren * 3 Juli 1866 te Stassfurt, f 4 Febr. 1929 te Jena, waar hij hoogleeraar was. M. had vrijwel alle takken der Duitsche philologie aangedaan, was echter vooral beoefenaar van de vergelijkende en de historische grammatica. Voorn, werken: Zum Wechsel des Nommalgeschlechts im Deutschen (1889) ; Studiën zu den altesten deutschen Fastnachtspielen (1896); Mittelhochdeutsches Elementarbuch (31921); Clemens Brentanos Romanzen vom Rosenkranz (1910) ; Begriff und Aufgabe der deutschen Philologie (1917^; Die deutsche Sprachwissenschaft (1927). L i t.: E. Sievers, Nachruf auf V. M. (Leipzig 1929). Baur. Michclson, Albert Abraham, natuurkundige.* 19 Dec. 1862 te Strelno in Posen, f 9 Mei 1931 tePasadena. Hij studeerde in Amerika en Europa en werd in 1889 prof. aan de Clark University in Worcester, in 1892 te Chicago. Van M. zijn af- A. A. Michelson. Jules Michelet. komstig zeer nauwkeurige proeven over de voortplantingssnelheid van het licht. In 1880 deed hij de beroemde proef over den invloed van de beweging van de aarde op de lichtsnelheid, in 1920 herhaald met hetzelfde negatieve resultaat (zie onder). Van hem is de gedachte, om de golflengte van het licht als standaardlengte in te voeren. In 1923 vond hij een methode, om door interferentie den diameter van vaste sterren te bepalen (> Interferometer). In 1907 kreeg hij den Nobelprijs. Werk: Light waves and their uses (1903). L i t V. Junk, Die Nobelpreistrager. J.v. Santen. Proef van Michelson. Volgens de oude theorie over het licht is dit laatste een trillingsverschijnsel in een alle lichamen doordringend medium, den zgn. aether, een niet-materieel fluidum, dat drager is van de electrische en magnetische verschijnselen. Deze aether is overal in de ruimte aanwezig, ook in het vacuum. Indien zulk een aether bestaat, zijn er twee mogelijkheden: de aether is vast aan de wereldruimte gebonden en de lichamen bewegen zich door den aether heen, of wel de aether wordt door de bewegende lichamen meegesleept. In het eerste geval kan men zeggen, dat de aether de wereldruimte voorstelt, de absolute ruimte. In dat geval zal het mogelijk zijn experimenteel de beweging van de aarde t.o.v. die absolute ruimte, de absolute beweging der aarde, te bepalen. Immers, indien de aarde zich door een stilstaanden aether heen beweegt, zullen wij ons in een „aetherwind” bevinden, waarvan de snelheid gelijk is aan de absolute snelheid der aarde. Deze aetherwind zal een invloed uitoefenen op de voortplantingssnelheid van het licht. Om nu de al of niet aanwezigheid van een aetherwind vast te stellen heeft M. de volgende proef gedaan. Van een lichtbron L (zie fig.) gaat een lichtstraal uit, die hij P onder een hoek van 45 graden op een spiegel valt, die slechts zwak verzilverd is. Dit laatste maakt, dat een gedeelte van het licht wordt doorgelaten (in richting St) en een gedeelte teruggekaatst in richting S 2. Bij S, en S 2 bevinden zich spiegels. De afstanden PSi en PS2 zijn gelijk. Bij Si en S 2 wordt het licht weer naar P teruggekaatst (voor de duidelijkheid zijn invallende en teruggekaatste straal naast elkaar geteekend, in werkelijkheid vallen ze samen). Het door Si teruggekaatste licht wordt bij P gedeeltelijk doorgelaten, maar ook gedeeltelijk in richting W teruggekaatst. Het door S 2 teruggekaatste licht wordt door P gedeeltelijk teruggekaatst, maar ook gedeeltelijk doorgelaten in richting W. In \V komen dus twee lichtstralen aan, die beide van L zijn uitgegaan, doch verschillende wegen hebben doorloopen. Bij W interfereeren de beide stralen, en de waarnemer neemt daar interferentie-strepen waar. Is er nu een aetherwind, dan zullen deze interferentie-strepen verschuiven bij draaiing van het geheele toestel om een verticale as, omdat dan de richting van den wind verandert t.o.v. de richtingen PSj en PS2. Het resultaat van M.’s experiment, dat later veelvuldig herhaald is om zijn fundamenteele beteekenis voor de relativiteitstheorie, was negatief, d.w.z. er trad geen verschuiving der interferentie-strepen op, en een aetherwind bleek niet aan te toonen. Er is dus geen rustend medium voor het licht, er is dus ook geen absolute ruimte in physischen zin. Zie verder •> Relativiteitstheorie. Borghouls. Mieheroux, gem. ten 0. van Luik, in de gelijknamige prov. (XVI 704 D/E 2); opp. 168 ha, ca. 1 100 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt, steenkool. Geteisterd in 1914. Michicls, Andreas Victor, commandant van het Ned.-Indische leger. * 30 April 1797 te Maastricht, f 25 Mei 1849 (gesneuveld als bevelhebber der 3e Bali-expeditie) te Kasoemba. Onderscheidde zich in den Java-oorlog en als gouverneur van Sumatra’s Westkust. Zijn nagedachtenis werd geëerd door monumenten op het Waterlooplein te Batavia en het Michielsplein te Padang. Savalle. Michiels van Antwerpen, Sint, Praemonstratenser abdij te Antwerpen (kol. 532 en 636). Michigan, een der N.W. centrale staten der Ver. Staten van N. Amerika; opp. 160 162 km2. 4 842 000 inw. (1930); de bevolking vertoont een toename sinds 1920 van 32%; 17,5% is elders geboren, vnl. Duitsohers, Canadeezen en Polen; 68,2% woont in de steden; slechts 40% bekleedt een beroep. Er zijn 850 000 Kath. naast '936 000 andersgeloovigen in 1936; 13 000 Negers, 7 000 Indianen. M. bestaat uit twee groote schiereilanden tusschen de uitgestrekte merencomplexen van het N. Het geheel is een opgeheven schiervlakte met opperlagen van zand en leisteen, welke in den Ijstijd onder het landijs bedolven werden; de vele meren en moerassen herinneren hieraan. De uitgestrekte wouden worden krachtig geëxploiteerd. Voor klimaat, zie > Minnesota. Was de staat vroeger meer agrarisch van karakter (eerst extensieve veeteelt, daarna meer akkerbouw), thans is M. een belangrijke industriestaat. De 170 000 farms gebruiken 17 millioen acres, de helft voor akkerland. Nochtans brengt de veestapel de helft meer op (104 millioen dollar). Opbrengst akkerbouwproducten in millioenen bushels: haver 43, maïs 61, tarwe 18, aardappelen 24; hooi 3 millioen ton. De veestapel in 1 000 stuks: schapen 1 103 (wol 8 millioen pounds), paarden 366, melkvee 833, slachtvee 510, varkens 518. Op de meren visscherij. De mijnbouw omvat het blootleggen van ijzer- en koperertslagen (ten Z. van het Bovenmeer, o.a. Marquette Range). De koperopbrengst bedroeg in 1934: 52 raillioen pounds. Voorts winning van cement, steenkolen, brongas, petroleum (7 raillioen barrels), zout (Saginaw Bay 2 millioen ton in 1934). De industrie is belangrijk door de groote automobielfabricage (3/4 van de productie der Ver. Staten), welke ca. 153 000 personen werk verschaft. Daarnaast de houtbewerking (o.a. meubels), hoogovens en meelfabrieken. In totaal zijn 350 000 personen in 4 600 industrieele ondernemingen werkzaam. Voornaamste steden: Detroit (1 600 000 inw.), Grand Rapids (170 000), Flint (160 000) en de hoofdstad Lansing (80 000). Houtman. Michigaiimcer, meer in het N. van de Ver. Staten van N. Amerika; opp. 57 860 km2,177 m boven zee, grootste diepte 266 m. Michoacan, staat in Mexico (ca. 19°N., 101030'W.); opp. 60 000 km2, ca. 1,1 millioen inw. (meerendeels Indianen en Kath.). Hoofdstad Morelia. Proef van Micholson. M. ligt vnl. op de Z. helling van de Cordilleras van Anahuac. Rijst, koffie, tabak, katoen en suikerriet. Kopererts bij Inguaran en Churumico. Aan de kust visscherij op purperslak en parelmossel. Houtman. Michol, een dochter van Saul, welke aan David tot vrouw werd gegeven (1 Reg. 14. 49). Michotte, l°Albert Eduard, hoogleeraar in de psychologie te Leuven. * 13 Oct. 1881 te Brussel. Werken: met E. Prüm, Etude experim. sur le ehoix volontaire et ses antécédents immédiats (in Arch. de Psychologie 1910, 10, 119-299); met C. Ransy, Contrib. a Pétude de la mémoire logique (in Etudes de psychologie, 1912, 1, 1-96); met J. van der Veldt, L’apprentissage du mouvement et de I’automatisme (19231; met G. Phelan, Fecling experience and its modalities (1925). 2° Paul L., Belg. geograaf. * 1876 te Brussel. Studeerde aardrijkskunde in Duitschland. Prof. aan de univ. te Leuven. Stichter van het Geogr. Instituut en van de Belg. Ver. voor aardrijksk. studies, gaf in België den stoot aan de beweging voor wetensch. aardrijkskunde, bewoog zich in de laatste jaren speciaal op economisch-geographisch gebied. Werken: o.a. Les théories econ. qui dommèrent en Belg. de 1830 k 1886 (1904); Atlas Class. de Géogr. (Buil. Soc. R. beige géogr., 1921); Coll. de hult cartes „Echantillons types des régions géogr. de Belgique” (met medew. v. M. A. Lelèvre, 1928); La localisation de la grosse sidérurgie belgo-luxemb. avant et après 1830 (tschr. Belg. Ver. aardr. studies, 1932); Les régions houillèresdeHaine-Sambre-Mcuse(ibideml934). Lefèvre. Micipsa, oudste zoon van Masinissa, koning der Massyliërs. M. werd in den 3en Punischen oorlog Rome’s bondgenoot tegen Carthago, en, na den dood van zijn twee broeders, regeerde hij als alleenheerscher over Numidië (149-118) en was een bevorderaar van de Grieksche cultuur. Mickcy Mouse, een filrncreatuur van den filmteekenaar Walt Disney. Aanvankelijk verscheen M. M. in een serie geïllustreerde kinderverhalen in Amer. bladen. Nadat Disney tot de filmindustrie was overgegaan, bracht hij M. M. met andere figuren als Betty Doop, Bimbo enz. op het witte doek (zie afb. 5 op de pl. t/o kol. 704 in dl. X). v. Domburg. Mickievvicz, Adam, de grootste nationale dichter der Polen, alg. genaamd de Poolsche Homerus. *24Dec. 1798 te Nowogrodek, f ü6 Nov. 1855 te Konstantinopel. Stammend uit Poolsch-Litausch geslacht, werd de jonge M. opgevoed door vrome ouders; in 1807 kwam hij op de school der Dominicanen te Nowogrodek en gedurende de Napoleontische oorlogen kreeg hij groote bewondering voor Napoleon, in wien hij Polen’s bevrijder meende te zien. In 1816 kwamM. als student te Wilno, waar hij oude en moderne talen studeerde. M. sloot daar vriendschap met patriotten als Malewski en Zan en stichtte met hen het patriot- tisch gezelschap „Philomathen”. In 1819 werd hij leeraar in geschiedenis en literatuur aan lyceum te Kowno; daar schreef hij zijn eerste gedichten, sterk onder invloed van Schiller en Goethe. In 1824 hief de Russ. politie het gezelschap Philomathen op en verbande de meeste leden; M. verliet in Oct. 1824 zijn geboorteland voorgoed. In St. Petersburg leerde hij vele Russen kennen en verkreeg daarna een plaats als leeraar te Odessa tot Oct. 1825. In Moskou werd hij gaarne gezien en sloot bij de vorstin Wolkonskij vriendschap met Poesjkin. In Dec. 1829 verliet M. Rusland, bezocht Goethe te Weimar en kwam in 1830 te Rome, waar hij door Russen en Polen als groot dichter gevierd werd. Tijdens den Poolschen opstand trachtte M. vergeefs Polen te bereiken en vertoefde dan te Dresden en te Parijs, waar hij 22 Juli 1834 Celine Szymanowska huwde. In 1839 werd M. prof. in Lat. literatuur te Lausanne. Door invloed van Michelet werd te Parijs een leerstoel in Slavische literatuur aan Collége de France gesticht en M. werd in 1840 benoemd. Zijn vrouw, krankzinnig geworden, werd genezen door A. Towianski, een Poolsch mysticus, onder wiens invloed M. weldra geraakte. Towianski zocht de bekeering der wereld in een soort gelouterd Katholicisme; M. beschouwde Polen als Messias der volken, dat moet lijden voor de zonden der anderen. Zoo ontstond het Messianisme van M., waardoor hij in conflict geraakte met de Kerk, hoewel hij zijn loer trachtte te verdedigen bij den aartsbisschop van Parijs en later bij paus Pius IX te Rome. M.’s politieke en religieuze ideeën maakten het onmogelijk, dat hij zijn plaats behield aan het Collége de France, die hij in 1845 moest opgeven. In 1848 stichtte hij een Poolsch legioen te Rome om tegen Oostenrijk te strijden, echter zonder succes. In 1849 stichtte hij te Parijs het blad „Tribune des Peuples”, dat weldra verboden werd. Behoeftige omstandigheden noodzaakten M. in 1862 de plaats van bibliothecaris aan het Parijsche arsenaal aan te nemen. Bij het uitbreken van den Krimoorlog voelde hij nieuwe hoop voor Polen’s bevrijding en begaf hij zich naar Turkije, waar hij zich wilde aansluiten bij Poolsche legioenen van Czajkowski. Op 26 Nov. 1856 overleed hij aan de cholera; eerst te Parijs begraven, rust zijn lichaam sedert Juli 1890 in den Wawel te Krakau. Werken. Reeds te Kowno schreef M. behalve gedichten de eerste 2 deelen van zijn „Dziady” (Voorvaderen), waarvan hij het laatste deel eerst in 1833 te Parijs voltooide en waarin het lot der Philomathen en de Russ. vervolgingen beschreven worden. Konrad Wallenrod, het gedicht over het oude Polen, is van 1824. Het Boek der Poolsche Pelgrims, in Evangeliestijl geschreven, is te Parijs in 1832 uitgegeven. Zijn hoofdwerk, „Heer Thadeus”, het groote Poolsche epos, verscheen te Parijs in 1834; het is een gedicht in 12 boeken, in jamben en trochaeën, en behandelt Polen in 1812; het vormt een onuitputtelijke bron voor Poolsche zeden en gebruiken en beschrijft het Poolsche landleven in alle bijzonderheden; sedert Homerus is geen meer volmaakt volks-epos geschreven. Ook zijn M. ’s lessen aan het Collége de France later door zijn zoon Ladislas uitgegeven. L i t.: H, Nitschmann, Poln. Litteratur (1882); Ladislas M., Biogr. de M. (1890); Palewski, M., ame do la Pologne (1929); Potocki, M., Phomme et sa légende (1930); Czapska, La vie de M. (1931). Zeer goede vertalingen in Duitsoh, Engelsch en Fransoh, o.a. Pan Tadeusz, translated by Rapall Noyes (Londen 1920). v.Son, Micmac-Indianen, stam der ■> Indianen van A. Mickiewicz. Noord-Amerika, Noordoostergebied; behoort tot de Oostelijke Algonkin-groep ; in Nova Scotia, Canada. Micon, Attisch schilder uit de le helft van de 5e eeuw v. Chr., schilderde voor het Theseion en de Stoa Poikile: Amazonen- en Centaurengevecht, Theseus op den bodem van de zee en de Argonauten. Zijn kunst zou verwant zijn met die van Polygnotus. L i t.: Pluhl, Malerei u. Zeiehnung der Griechen (II 1923). Micoque, La, een bekende laat-Acheuléennederzetting in de gemeente Tayac (Dordogne). Het karakteristiek werktuig is de kleine lancetvormige vuistwig met fijn bewerkte punt. L i t.: Birkner, in Wiener Ztschr. (V 1918). fl! ,1 nnm vilnv>+A«/vnnlnnli+ Tron /in TOmlllfi Micrandra, een plantengeslacht van de familie der wolfsmelkachtigen; komt met enkele soorten in het Amazonegebied voor. Het zijn hoornen, die evenals de verwante Hevea caoutchouc leveren. Deze wordt niet afzonderlijk gewonnen, maar met Heveamelk gemengd. Micraster, > Echinoidea. Microaërophil (< Gr. mikros = klein) (b i o 1.) noemt men microörganismen, die het beste groeien in een omgeving, waarin slechts geringe hoeveelheid zuurstof aanwezig is. mw • I. /U 1 a 1 \ da Irlnmni’n lattah/IA Microben (b i o 1.) zijn de kleinste levende wezens: microörganismen, > bacteriën, > protozoën. M. wordt meestal echter als synoniem voor bacteriën gebruikt. Microbiologie, onderafdeeling van de wetenschap, die zich bezighoudt met de studie van de levensverschijnselen der kleinste wezens (bacteriën, protozoën, enz.). ÏVlieroeephalie of kleinhoofdigheid is de toestand, waarbij de menschelijke schedel te klein, meestal beduidend te klein is. Vanzelfsprekend zijn dan ook de hersenen niet normaal uitgegroeid. Meende men vroeger, dat de geringe ontwikkeling der hersenen het gevolg was van den kleinen schedel, tegenw. wordt algemeen aangenomen, dat de te geringe groei der hersenen oorzaak is van den geringen groei van den schedel. Al naar de oorzaak neemt men aan een endogene m., waarbij nl. primair de ontwikkelingsaanleg der hersenen gestoord is, tegenover de exogene m., waarbij de hersenen vroegtijdig door een of andere ziekte zijn getroffen en dan, zooals vaak voorkomt, in hun verderen groei worden geremd. Het gewicht der hersenen kan bij den volwassene nog slechts 200-300 gram bedragen. Het meest opvallende verschijnsel is natuurlijk de zeer kleine hersenschedel. Men vindt verder bij de lijders aan m. veel verschijnselen, die op een verminderde ■> retardatie wijzen. De afwijking is dikwijls familiair. Psychisch zijn de lijders aan m. zeer laagstaande > zwakzinnigen. Een medische behandeling van den toestand is niet mogelijk en onderwijs komt meestal niet eens in aanmerking, v. d. Sterren. Microchemie is in ruimen zin het chemisch werken met microscopische hoeveelheden stof. In engeren zin verstaat men er een bepaalde techniek van chemische analyse onder, door welke men de elementen onder het microscoop identificeert door de karakteristieke kristalvormen van bepaalde verbindingen. De reacties worden uitgevoerd op een voorwerpglaasje. De eerste ideeën omtrent m. vindt men bij Harting (1866); tot een afgesloten systeem kwam vooral Behrens (1880-’9O). Het met vrucht beoefenen der m. vraagt een buitengewone technische vaardigheid, en er is vooral veel ervaring voor noodig om te kunnen besluiten, dat een bepaalde stof afwezig is. In latere jaren heeft de m. een concurrent gekregen in de > druppelreacties. Zernike. Microclysma, kleine hoeveelheid (ca. 5 cm3) vloeistof, meest glycerine, die, op lichaamstemperatuur verwarmd, door middel van een glycerinespuitje in het rectum gebracht wordt om de ontlasting te bevorderen. Micrococcus catarrhalis (genees k.), gramnegatieve diplococ (> Gram-kleuring), die veel overeenkomst vertoont met de meningococ en de gonococ en daarvan bacteriologisch het zekerste te onderscheiden is doordat hij in cultures andere soorten suikers omzet. Bijna nooit pathogeen. Microeoccus mcli tensis (Bruce 1187) (g ene e s k.), kleine gramnegatieve bacterie (> Gramkleuring), de verwekker van de Maltakoorts. ülCUllllgJ, UC VCIHCRIVCI van vxc miMwtauuuio. Microeosmos, > Kosmos. Microeurie = 1/1000000 curie. > Curie (natuurk.). Microcystcn, ->• Slijmzwammen. Microen (ook: De Kleyne), M a r t i n u s, Prot. schrijver. * 1523 te Gent, f 1659 te Norden (Pruisen). Hij week uit naar Engeland, en vandaar naar Duitschland, waar hij vanaf 1564 predikant was der Geref. kerk van Norden en aan de pest overleed. Was een heftig polemist en werkte mee aan een vertaling van het N. T., welke te Emden in 1566 verscheen. L i t.: Biogr. Nat. Beige. Erens. Microfarad, > Eenheid (sub 11, 4°). Microfilaria, larve van de > filaria, die bij de dragers der volwassen Nematoden (mensch en dier) in het bloed leeft. Een bepaalde soort komt speciaal bij dag (Filaria diuma), een andere bij nacht (Filaria nocturna = Bancrofti) in het periphere (onderhuids stroomende) bloed voor. Deze merkwaardige periodiciteit, welke weer samenhangt met den zwermtijd van muggen, is tot op heden onverklaard gebleven. De m. komt niet anders tot rijpheid dan via een tusschengastheer (mug, kreeftjcs e.a.). Ze kunnen bij miliioenen in het bloed voorkomen; de meeste m. sterven na een korten levensduur, mits ze door de mug worden opgenomen. De volwassen filariën doen voortdurend weer nieuwe larven ontstaan. De ziekte, door m. teweeggebracht, heet filariasis. Deze geneest spontaan, als de volwassen wormen (na jaren) in het lichaam van den lijder afsterven. Botman. Microfoon, > Microphoon. Mierokristallijn (g e o 1.) noemt men kristallijne gesteenten, wier bestanddeelen met het bloote oog niet te onderscheiden zijn. m a • i: lo ft a niforof IrloinD Mierolieten, 1° (g e o 1.) uiterst kleine kristalletjes in de grondmassa van uitvloeiingsgesteenten. 2° (P a 1 a e o n t o 1.) Bijzonder kleine silexwerktuigen, talrijk voorhanden in Tardenoisien-nederzettingen. De m. zijn geen splinters, maar werkelijke docr Microlieten. Van links naar rechts: microlieten uit het oudste Tardenoisien; uit het midden-Tardenoisien; uit het jongere Tardenoisien. (Naar vondsten uit België.) incnschenhanden met opzet gevormde werktuigjes, in vorm en afwerking gelijkend op bekende grootere instrumenten. Vele van deze werktuigjes werden voor het gebruik aan een stukje hout gebonden. L i t.: J. Déchelette, Manuel d’Arcliéolo?ie Préhist. Celt. et Gallo-Rom. (I Parijs 1908). R. De Mayer. Micrologus (X Gr- mikron = klein, legein = verzamelen), benaming in de M.B. gegeven aan vsch. handboeken, waarvan de voornaamste zijn: M. de disciplina artis musicae van Guido v. Arezzo, en M. de ecclesiasticis observationibus, voorheen toegeschreven aan Yvo v. Chartres, heden toegekend aan Bemoldus v. Constanz (f 1100), een werk voor de liturgiegeschiedenis van zeer groote waarde; een eerste gedeelte handelt over de Mis, het tweede over vsch. feesten; het geheel is een pleidooi voor den Rom. ritus. Louwerse. Micromanie, psychopathologisch verschijnsel, waarbij iemand meent, lichamelijk zeer klein te zijn. M. komt vooral voor bij die depressieve toestanden, welke optreden bij organische hersenziekten. Micrometer, 1° toestel, dat dient om onderdeelen van den millimeter te meten. Het bestaat hoofdzakelijk uit een schroef, waarvan de spoed zeer regelmatig en klein is, bijv. een mm. De schroefkop A beweegt de schroef; een trommel D, die in 100 gelijke deelen verdeeld is, zit aan den schroefkop vast. Als men de schroef één schaalverdeeling verder draait, dan gaat ze l/100 mm vooruit. Om de dikte van een voorwerp, bijv. van een draad, op1 /,00 mm nauwkeurig te bepalen, plaatst men het tusschen de kaken C van den micrometer en men leest den afstand der kaken af, de millimeters op de meetlat E en de onderdeelen van den millimeter op de trommel. J. Wouters. 2° In de sterrenkunde verstaat men onder m. een instrument, dat dient om kleine afstanden aan den hemelbol te meten. -> Dradenkruis. Micron, -> Lengte (eenheden van). Micronesië, een benaming, gegeven aan het woongebied der Micronesiërs (■> Öceanië), die gevestigd zijn in het N.W. deel van Oceanië, ten O. der Philippijnen tot 180°. Het gebied is 3 423 km2 groot en behoort sedert den Wereldoorlog bijna geheel aan Japan. Hiertoe zijn te rekenen: de Palaoe-eilanden, de Marianen, de Carolinen, de Marshall- en Gilberteilanden. v. Frankenhuysen. Microörganisme (b i o 1.), slechts microscopisch zichtbaar, meestal eencellig wezen, bijv. bacteriën, protozoën e.d. Micropcjjmatict, synoniem met -> myrmekiet. Microphoon, toestel, dat dient om acoustische energie, spraak, muziek e.d., om te zetten in electrische energie en op deze wijze het voortleiden dezer energie over groote afstanden mogelijk te maken. Micrometer. De eenvoudigste vorm is de koolmicrophoon. Deze bestaat uit een doosje, gevuld met koolpoeder. Door dit poeder wordt nu een electrische stroom geleid, welke op de grensvlakjes, waarmede de poederkorrels tegen elkaar liggen, een zekeren weerstand ondervindt. Deze weerstand varieert naarmate men het poeder meer of minder samendrukt en veroorzaakt dus stroomvariaties in het rhythme van de drukvariaties. Deze drukvariaties worden teweeggebracht, doordat het doosje afgesloten is door een dun plaatje, meestal van staal, dat door geluidsgolven in trilling wordt gebracht. De eisch, waaraan nu moet worden voldaan, is dat werkelijk alle trillingen, welke het plaatje treffen, door dit plaatje onvervormd op het koolpoeder worden overgebraoht. In het algemeen is dit door de stijfheid en de traagheid van het plaatje vooral voor de hoogere frequenties niet het geval. Het doel nu, waarvoor een m. gebruikt wordt, bepaalt of met een koolmicrophoon bevredigende resultaten kunnen worden bereikt. Bij gewone telefonie, waar men max. 3 000 perioden per sec wenscht door te geven, is de koolmicrophoon nog voldoende. Voor muziekdoeleinden (radio) is ze dit niet meer, aangezien men hier zoo mogelijk tot ong. 10 000 per sec onvervormd wil doorgeven. Men heeft daarom naar andere oplossingen gezocht. De voornaamste vormen zijn de bandmicrophoon, de moving-coilmicrophoon en de condensatormicrophoon. Alle drie systemen streven er naar zooveel mogelijk onafhankelijk van de frequentie te zijn, een zoo groot mogelijke gevoeligheid te hebben, een groote overbelasting te kunnen verdragen en ten slotte een zoo hoog mogelijk aantal frequenties te kunnen overbrengen, zonder dat de onderlinge amplitude-verhoudingen veranderen. De condcnsatormicrophoon berust op de eigenschap, dat wanneer men de capaciteit van een condensator verandert, in dit geval door variatie van den afstand van de platen ten gevolge van vermindering of toename van de capaciteit, stroom van of naar den condensator vloeit wanneer deze onder spanning staat. De condensatormiorophoon bestaat daarom uit twee onderling geïsoleerde plaatjes, welke op zeer korten afstand van elkaar in een huls gemonteerd zijn. Speciale voorzorgen zijn genomen om de frequentiekarakteristiek zoo recht mogelijk te doen zijn. Het is een m. van uitstekende kwaliteit. Echter heeft ze bezwaren. Om de m. voldoende gevoelig te maken, moeten de platen onder vrij hooge spanning staan. De capaciteit der toevoerdraden werkt spoedig storend en daarom moet vlak achter de m. de eerste versterker ingebouwd worden. Dit maakt dat men een breekbaar en vaak moeilijk te behandelen apparaat krijgt, dat vooral voor verplaatsbare microphoons, studio- en buitenopnamen weinig geschikt is. Het is vooral een laboratoriumstandaardinstrument. De moving-coilmicrofoon, welke thans veel in gebruik is, berust op hetzelfde principe als de movingcoilluidspreker. Echter wordt nu de trilplaat bewogen en als gevolg daarvan stroomvariaties opgewekt. Een variant hierop is de bandmicrophoon, welke het voordeel heeft, dat het bewegende bandje lichter is dan een bewegend spoeltje. Hierdoor wordt ze gevoeliger en beter geschikt om de hooge frequenties weer te geven. A. Dubois. Microphotographie is het photographeeren van microscopische voorwerpen. De gebruikte appara- tuur is als bij > microprojectie, slechts met de toevoeging van een photogr. plaat in plaats van het projectiescherm. Daar het oplossend vermogen van een microscoop omgekeerd evenredig is met de golflengte van het gebruikte licht, komt men in dit opzicht verder met ultraviolet dan met het zichtbare licht, dat uit den aard der zaak bij subjectieve waarneming gebruikt wordt. Bij aanwending van ultraviolet bij m. moeten echter de lenzen van kwarts of vloeispaat zijn, omdat glas deze lichtsoort in sterke mate absorbeert. Wegens de moeilijkheid om hierbij voor de chromatische aberratie te corrigeeren, wordt dan meestal ■> monochromatisch licht gebruikt. Een uit amorph kwarts speciaal voor dit doel geconstrueerd objectief heet monochromaat. Voor de visueele instelling wordt onder het voorwerp een plaat van uraanglas aangebracht, die onder invloed van het ultraviolet sterk fluoresceert. Bekveld. Microphotometcr, instrument, dat gebruikt wordt om de zwartheid van photographische platen te meten; wordt o.a. in de sterrenkunde toegepast bij de photographische photometrie (> Astrophotographie). Photographische opnamen van spectra (zie ook > Astrospectroscopie) kunnen gemeten worden met een registreerenden m. van M o 11. Hierbij wordt de plaat met constante snelheid bewogen door een bundel warmtestraling, die op een thennozuil valt. De thermostroom gaat door een spiegelgalvanometer; de afwijking van een door den spiegel teruggekaatsten lichtbundel wordt geregistreerd op een draaienden cylinder met photographisch papier. Reesinck. Microprojectie, het projecteeren van microscopische voorwerpen. De gebruikte opstelling is in hoofdzaak gelijk aan die voor de projectie van grootere voorwerpen: een sterke lichtbron (booglamp), een condensor en een objectief met kleinen brandpuntsafstand. Voor sterkere vergrootingen wordt een > microscoop als afbeeldend systeem gebruikt, hetzij met of zonder oculair. In het laatste geval moet dit oculair voldoende uitgeschoven worden om een reëel beeld te geven in plaats van een virtueel, zooals bij subjectieve waarneming regel is. Bekveld. Micropyle, -> Zaadknop. Microscoop (lettertype), -> Lettergrootte. Microscoop, optisch instrument, in hoofdzaak dienende voor het verkrijgen van sterke vergroeiingen van kleine voorwerpen of detailstructuren. In principe bestaat de m. uit een cylindervormige metalen buis, den tubus, waarin aan beide zijden een lenzensysteem bevestigd is, nl. aan den kant van het voorwerp het objectief, aan liet einde, waar het oog van den waarnemer is, het oculair, bestaande uit de collectiefof veldleus en het eigenlijke oculair of ooglens (> Huygens, l°sub Oculair van H.).Beide systemen hebben de as van den tubus tot gemeenschappelijke optische as. Do beeldvorming geschiedt volgens de geometrische optiek als volgt: het objectief vormt van het voorwerp (AB) een reëel, omgekeerd, vergroot beeld (A'B') en dit wordt door het oculair virtueel, rechtopstaand, vergroot afgedeeld (A"B") op den afstand, waarop de waarnemer accommodeert. De eischen, die bij deze afbeeldingswijze aan beide systemen gesteld worden, zijn geheel verschillend: het objectief ontvangt bundels licht van grooten openingshoek van een voorwerp, dat klein is ten opzichte van zijn brandpuntsafstand, het oculair daarentegen smalle bundels van een voorwerp, dat groot is t.o.v. zijn brandpuntsafstand. De correctie voor beeldfouten moet dan ook bij het objectief vooral gericht zijn op het aplanatisch maken van het systeem, bij het oculair vooral op het verkrijgen van anastigmatisme, bij beide moet voor achromasie gezorgd worden. Microscoop. Schema van den stralengang. De afstand van de naar elkaar toegekeerde brandpunten van objectief en oculair heet optische tubuslengte (1) en bedraagt bijv. voor alle Zeiss-microscopen 180 mm. De brandpuntsafstanden van objectief (ft) en oculair (f 2) zijn voor sterke vergrootingen van de orde van eenige mm. De brandpuntsafstand van den m. wordt gegeven door de formule F = Evenals bij de loupe kan de vergrooting bij accommodatie op afstand a, berekend worden uit de formule a/F= al /flf2. Voorbeeld: bij een Zeiss-microscoop met ft = 2 mm, f 2 = 10 mm en a = 250 mm bedraagt de vergrooting26o.lBo/ 2.10 = 2 260. Om doelmatig te zijn moet deze totale vergrooting op bepaalde wijze over objectief en oculair verdeeld worden. Naast verschillende objectieven treft men bij een m. dan ook meerdere oculairen aan, die op voorgeschreven wijze gecombineerd dienen te worden. De sterke vergrooting nu, die eenm. geeft,moet lemen rot ae mogenjKneia om njne details van het voorwerp te kunnen waarnemen. Of twee punten gescheiden waargenomen, „opgelost”, worden, hangt volgens de ervaring af van de grootte van den openingshoek van de bundels, die in het objectief vallen: hoe grooter deze hoek, des te grooter wordt het oplossend vermogen. Volgens Abbe wordt de afstand (d) van twee punten, die nog gescheiden te zien zijn, gegeven door de formule; d = 1/A, waarin X de golflengte van het gebruikte licht en A de numerische > apertuur voorstelt. Om deze apertuur maximaal te krijgen wordt een > immersiesysteem toegepast, terwijl men voor het minimaal houden van de golflengte wel ultraviolet licht gebruikt (> Microphotosraphie). De wijze van verlichting van het voorwerp is van veel belang. Gewoonlijk wordt het van de lichtbron afkomstige licht door middel van een condensor op het voorwerp geconcentreerd. Zoo’n condensor gelijkt in bouw op een objectief, de stralen passeeren echter in omgekeerde richting als bij het eigenlijke objectief. Door Abbe (1873) werd een buigingstheorie van de beeldvorming gegeven, die in principe het volgende behelst: het van de lichtbron afkomstige licht ondergaat bij den doorgang door het voorwerp > buiging; de lichtverdeeling in den uittredenden bundel wordt door afmetingen en vorm van de buigende structuur bepaald. Om een met het voorwerp conform beeld te MIDDEL-AMERIKA MIDDEL-AMERIKA verkrijgen zou het theoretisch noodzakelijk zijn, dat het objectief dit geheele buigingssysteem doorlaat, practisch is het echter voldoende als het hoofdmaximum en aan beide zijden daarvan één bijmaximum tot de beeldvorming bijdragen, omdat deze deelen door hun lichtsterkte het belangrijkste en voor do herkenning van de structuur voldoende karakteristiek zijn. Hoe kleiner echter de afmetingen van het buigende detail zijn, des te grooter zal de openingshoek zijn van den bundel, die de noodzakelijke deelen van het buigingsverschijnsel bevat. Hiermee wordt een verklaring verkregen van het bovengenoemde ervaringsfeit van de noodzaak van groote openingshoeken bij sterke vergroeiingen. Ook maakt deze theorie, waarbij het beeld van een punt uit een buigingsschijfje be- staat, duidelijk, waarom er grenzen bestaan voor de bruikbare vergrooting van een m. Als de schijfjes, die met twee punten van het voorwerp correspondeeren, elkaar gedeeltelijk bedekken, worden deze punten niet opgelost. Afstanden, kleiner dan de halve golflengte van het gebruikte licht, zijn niet meer op te lossen. Voor zichtbaar licht beteekent dit een grens voor de afmetingen gelegen bij 0,2 a 0,3 //. De hiervoor noodige vergrooting bedraagt ruim 3 000. Bij de tegenwoordige m. is deze grens bereikt, een verdere opvoering van het vergrootend vermogen heeft weinig zin. Volgens de methode der > ultramicroscopie is hel XVII. 20 mogelijk de aanwezigheid van deeltjes met nog circa 100 maal zoo kleine afmetingen te constateeren, zonder dat daarbij echter de vorm dezer deeltjes waarneembaar wordt. Gebruik. Behalve voor het onderzoek van organische en anorganische structuren wordt de m. gebruikt als hulpmiddel bij het aflezen van schaalverdeelingen (> Afleesmicroscoop) of het meten van kleine afstanden. In het laatste geval is de m. voorzien van een > micrometer, hetzij in den vorm van een verdeeling op glas, aangebracht in het brandvlak van het oculair, hetzij in de uitvoering van een draadmicrometer, waarbij de draad instelbaar is met behulp van een schroef, waarop de verschuiving te lezen is. Diktemetingen kan men ook met een m. uitvoeren, gebruik makende van de fijnregeling voor de tubushoogte, waarbij beurtelings op boven- en ondervlak van het te meten voorwerp wordt ingesteld. Voor het waarnemen met twee oogen (dieptewerking) zijn zgn. binoculaire ra. geconstrueerd. Voor het onderzoek van mineralen en gesteenten en ten gebruike in de microchemie wordt het m. uitgerust met een polarisatie-inrichting (> Polarisatie m i c r o s c o o p). Rekveld. Lit.: Handb. der Physik (XVIII); E. Abbe, Beitrage zur Theorie des Mikroskops (in Zeitsehrift liir wiss. Mikroskopie). Elcctroncnmicroscoop. Wanneer men in een luchtledige buis tusschen een (negatieve) plaat P en een (positieven) ring R een electrische spanning van eenige Bleotronenmicroscoop. Schema. malen 1 000 volt legt en ervoor zorgt, door bijv. de plaat met aardalkalioxyde (SrO) te bedekken en op een hooge temp. (1 000° C) te brengen, dat zij electronen uitzendt, dan kan men deze electronen opvangen op een fluoresceerend scherm S, en wel zóó, dat bijv. door een magneetspoel M de electronen, die van één punt van P uitgaan, weer in één punt van S worden vereenigd. Op het scherm ziet men dan een beeld van P. Dergelijke inrichtingen zijn in gebruik voor de studie van metaalkristallen. Ook is men er reeds in geslaagd kleine voorwerpen (bijv. diatomeeën) sterk vergroot (tot 2 500 maal) af te beelden. Doorsnede van een microsooop : a = oculair; b = tubus: c = revolver met twee objectieven (= d); e = objecttafeltje ; f = condensor; g blende ; h = spiegeltje ; i = stalinrichting voor den condensor; k = instelinrichting (grof); 1 = instelinrichting (fijnl. L i t. E. Brücke en Henneberg, Brgebnisse der exakten Naturwissenschaften (XV Berlijn 1936). W. de Groot. Microsomen, > Cel (dl. VII, kol. 182). Microsporen, > Macrosporen. Microsporie, -> Haarziekten. Microtoom, een instrument om zeer fijne doorsneden te maken voor microscopisch onderzoek. De m. voert het mes langs het object door middel van een slede-constructie of het object wordt door rotatie langs het vaststaande mes gevoerd. Er zijn nog speciale constructies, bijv. voor het snijden van harde voorwerpen, of voor het maken van zeer groote doorsneden (bijv. hersendoorsneden). Midas, in de Gr. myt h. koning van Phrygië. Daar hij den gevangen Silenus goed behandeld had, vervulde Bacchus hem zijn dwazen wensch, dat alles, wat hij zou aanraken, in goud zou veranderen. Maar dit geschiedde ook met spijs en drank. M. verzocht nu weer van deze gave verlost te worden. Daartoe baadde hij zich in den Pactolus, die hierdoor rijk aan goud werd. In een wedstrijd tussohen Apollo en Pan stelde hij als scheidsrechter het fluitspel van Pan boven het citerspel van Apollo en kreeg toen van Apollo tot straf ezelsooren. M. verborg deze onder zijn Phrygische muts en alleen zijn kapper kende het geheim. Weijermans. Middaga, gouw in Friesland, het tegenwoordige Middagsteriand. Middel (p hi 1 o s.), tweede of afhankelijke of tusschenoorzaak. Elk schepsel bijv. is m. in Gods hand en elk werktuig of instrument een m. in de hand van den werkman (> Oorzaak). Elk schepsel is bijv. ook m. tot het einddoel, God; elk gebruiks- of nuttigheidsgoed m. tot een verder doel (> Finaliteit). Het doel heiligt de middelen, in zooverre een in zich indifferent m. door een heilig doel ook geheiligd wordt; het beteekent echter geenszins, dat ongeoorloofde middelen mogen worden aangewend om een geoorloofd doel te bereiken. v. d. Berg. Middelaar, iemand, die, staande tusschen van elkaar gescheidenen, deze met elkaar verbindt. Op godsdienstig terrein is m. een persoon, die God en de van God gescheiden menschen met elkaar in verbinding brengt. Het Christendom erkent Christus als m. Christus heeft den zondigen mensoh met God verzoend. Daarom is Hij de Middelaar tusschen God en de menschen, d.i. Hij heeft in het midden tusschen God en den mensoh staande, deze uitersten, die van elkaar gescheiden waren, verbonden. Christus is de eenige Middelaar. 1 Tim. 2.6: Want er is één God en ook één Middelaar tusschen God en de menschen, de mensch Jesus Christus, die zich gaf als losprijs voor allen. Het middelaarschap, hetwelk aan anderen, bijv. aan de H. Maagd en aan de andere heiligen wordt toegekend, is niet in strijd met deze waarheid, want alleen in afhankelijkheid van Christus is deze bemiddeling mogelijk. Alles wat voor den mensch tot zijn heil in God verkregen wordt, wordt krachtens de verdiensten van Christus verkregen. De bemiddeling van menschen is niets anders als één der wijzen, waarop de kracht van Christus’ middelaarschap zich doet gelden. > Christus; Heiligenvereering; Maria. Kreling. Middelaar, dorp in de Ned.-Limb. gem. > Mook (XVI 448 C 2). Middel-Amerika (zie kaart; vergelijk den index in kolom 831/832). I. Aardr. en economie. Onder M.-A. verstaat men het vastelandsgedeelte in Amerika, dat gelegen is tusschen de landengte van Tehuantepec en de inzinking van Atrato bij de Golf van Dariën; verder alle eilanden, die in bogen gelegen zijn tusschen Florida, Yucatan en de Z. Amer. kust, te zamen West-Indië genoemd. Tusschen deze beide deelen bevindt zich de Caribische Zee. (Voor > West-Indië, zie aldaar en zie verder > Antillen, en de art. over de afzonderlijke eilanden.) Opbouw. M.-A. is grootendeels bergachtig, uitgezonderd het N. deel (Br. Honduras en Guatemala) en het gebied langs de Mosquito-kust, welke deelen vlak zijn. Het eigenlijk bergland begint in Mexico met een bergketen langs den Stillen Oceaan, die zich Zuidwaarts voortzet, in Guatemala bezet is met vulkanen, en zich in Honduras splitst in een tak naar het O. en één, die S. Salvador doorloopt. In Midden- Nicaragua daalt deze tak, doch in Z. Nicaragua vormt zich wederom een kustgebergte, dat in twee ketens Costa-Rica doorloopt, die zich in Panama voortzetten om ten slotte dan door de landengte van Panama gescheiden te worden van de uit Z. Amerika komende Andes-ketens. De kust van den Stillen Oceaan is steil, en heeft goede havens; de rivieren hebben aan deze zijde een korten loop. De Atlant. kust is vlak, voorzien van strandmeren en begeleid door koraalriffen. Geologisch is M.-A. een zeer jong gebied. Palaeozoïsche afzettingen komen op enkele plaatsen voor; de Mesozoïsche gesteenten hebben groote verspreiding. In het Tertiair hebben gebergtevormende bewegingen plaatsgehad, met vulkanisme gepaard. Deze Tertiaire eruptiva waren de brengers van rijke ertsafzettingen. Dit gebied is ook rijk aan petroleumafzettingen. Het klimaat is in het Z. tropisch, in het N. subtropisch. De N.O. passaat brengt den meesten neerslag aan de Atlant. zijde; de Z.W. moesson aan de zijde van den Stillen Oceaan. Men onderscheidt verschillende plantengordels, die in verticale richting afwisselen en die elk bepaalde producten voortbrengen. Koffie wordt tegen de hellingen verbouwd; bananen, cacao, tabak in de lagere deelen. De bananencultuur is tot zulk een hoogte ontwikkeld, dat M.-A. voor een groot deel de wereld hiermede voorziet (The U. Fruit Comp.). De wouden leveren kostbare houtsoorten: mahonie, campêche. De plantengroei hangt samen met de neerslagverdeeling; de fauna heeft sterke overeenkomst met Z. Amerika. Bevolking. De Kleurlingenbevolking bestaat overwegend uit Indianen en Mestiezen, verder Negers; de Blanken zijn Spaansohe Creolen en Europ. immigranten. De taal is Spaansch en de godsdienst grootendeels Kath. De welvaart is in het algemeen niet groot. De zelfstandigheid der Middel-Amer. staten heeft veel te lijden van den invloed der Ver. Staten, die de Monroe-leer toepassen in den vorm van: Amerika voor de Noord-Amerikanen. Middel-Amerika is voor de Ver. Staten geweldig in beteekenis gestegen door den aanleg van het Panama-kanaal. De verbreiding der missie in M.-A. begon op de Groote Antillen en werd hoofdzakelijk door paters Dominicanen, Franciscanen en Capuoijnen volbracht; thans doen dit vooral paters Jezuïeten, Redemptoristen en Lazaristen. Zuylen. 11. Geschiedenis. A) Staatkundige geschiedenis. In M.-A., d.i. het gebied tusschen midden-Mexico en Columbia, bestonden bij de komst der Spanjaarden het rijk der Azteken, zeven kleinere Mayakoninkrijken en het rijk der Chibcha’s, die allen, na veroverd te zijn, onder het Spaansche kapitein-generaalschap Guatemala werden vereenigd, om in 1640 een deel te worden van het vice-koninkrijk Mexico. Tot ca. 1821 bleef het geheele gebied Spaansch (behalve Britsch-Honduras) en viel na de onafhankelijkheidsoorlogen en daarop volgende burgeroorlogen uiteen in de zelfstandige republieken Guatemala, Honduras, Salvador, Nicaragua en Costa-Rica. Yan 1823 tot 1839 vormden deze republieken een federatie: de Republiek der Ver. Staten van Centraal-Amerika, om daarna weer zelfstandig te worden. Tot M.-A. behoort ook de uit gebied van Columbia gevormde republiek Panama, gesticht in 1903 onder auspiciën der Ver. Staten (Panamakanaaü). Economisch en politiek staan de republieken van M.-A. sterk onder invloed der Ver. Staten. Zie voor geschiedenis der genoemde republieken, bij elk afzonderlijk. B) Geschiedenis der Indianen, a) Mexico. Lang voor de Spaansche ontdekking waren het Mayarijk en de Mayacultuur reeds in verval. In de 12e eeuw bestond er een rijk der Tolteken, die de Maya-cultuur overbrachten op de Nahuatlans, wier voornaamste stam de Mexicanen of Azteken werden onder hun hoofd ïenoch. Zij stichtten een enorm rijk van Yucatan tot de rivier de Panuco en van de Golf van Mexico tot den Stillen Oceaan. Tenochtitlan (later Mexico City) was hun versterkte hoofdstad en cultuurcentrum. De laatste der (volgens de traditie) negen koningen der Azteken, > Montezuma 11, wist aanvankelijk den Spaanschen veroveraar Ilernan Cortez te verslaan (Noche triste, 1520), maar werd verslagen en gedood. Zijn rijk werd met overig M.-A. een kapitein-generaalschap, later (1640) een Spaansch vice-koninkrijk. b) Middel-Amerika. In Yucatan, Honduras en Guatemala bestonden op het einde der 15e eeuw cultureel hoogstaande, maar door innerlijke verdeeldheid staatkundig zwakke Maya-rijken, terwijl het rijk der Chibcha’s zich uitstrekte over Nicaragua, Costa-Rica en Columbia (zie over de Inca’s bij het artikel > Peru). c) In Mexico en Middel-Amerika voerden, evenals elders, de Spaansche veroveraars (Conquistadores) een distributiesysteem (repartimiento) in van land en inwoners: de kolonisten kregen land en daarop te werk gestelde Indianen toebedeeld, de nieuwe bezitters werden encomendero ’s en het land met Indianen werd encomienda genoemd. Ofschoon Karei V, aangespoord door de Kerk, door de „Ordonnantiën voor de Indiën” de rechten en plichten der encomendero’s en der Indianen op humane en rechtvaardige wijze trachtte te regelen, kwamen deze zoo goed als niet tot uitvoering. De koning was ver en de kolonisten w7aren veelal wreed en hebzuchtig. Verkoop van Indianenfamilies, uitbuitingssysteem en slavernij doemden vele stammen nagenoeg of geheel ten ondergang, ondanks de bescherming door de missies. Spaansche, Portugeesche, Fransche en Duitsche missies hebben van 1482-1750 de Indianen van Mexico en M.-A. gekerstend (zie over kerkelijke toestanden in Mexico en de republieken van M.-A. bij elk afzonderlijk). In Mexico en M.-A. vormen de raszuivere Indianen de groote massa van land- en arbeidersbevolking in Europ. kleeding, terwijl Creolen en Mestiezen (kruisingsvorm van kolonisten en Indianen) meestal de maatschappelijk en intellectueel hoogere bevolkingslagen uitmaken. In voor Europ. of kolonistenexploitatie moeilijk toegankelijke gebieden leven nog Indiaansche stammen in oorspr. vrijheid. Zie nader > Indianen; Amerika; Noord-Amerika; Zuid-Amerika. L i t.: J. Brouwer, Hernan Cortez en Monteczuma (1933); W. Spence Robertsou, Hist. of the Latin-American Nations (1932) ; J. T. Bertrand, Hist. de I’Amérique espagnole (2 dln. 1929 ; waarin veel over gesch., godsd. cultuur en maatsoh. toestanden der Indianen-volken); Lex. Theol. Kirche (V 1933). Wühbe. Middelbaar Onderwijs. A) Nederland. Noch de Grondwet, noch de Middelbaar-Onderwijswet omschrijven begrip en doel van het M. O. In feite heeft in Nederland, zoowel als in andere landen, het M. O. als doel de algemeene vorming, voortbouwend op het Lager Onderwijs, van die jongelieden, welke bestemd zijn, later min of meer onafhankelijken intellectueelen arbeid te verrichten, hetzij door het prepareeren voor universitaire graden, hetzij door eenige hoogere beroepsvoorbereiding, hetzij door min of meer leidende posities in handel en bedrijfsleven. De ontwikkeling van het onderwijs in den modernen tijd schijnt sterk beïnvloed door de stelling, dat iedere 'ntellectueele functie, vanaf de puberteitsperiode, bij de jeugd een speciale voorbereiding zou eischen. Vandaar de moderne indeeling in schooltypen, zooals gymnasium A en B, hoogere burgerscholen A en B, en met cursussen van uiteenloopenden duur, welke de vroegere „Latijnsche” scholen en colleges vervangen hebben. Het M. O. vertoont dus een sterk dualistisch karakter; aan de eene zijde beoogt het prae-universitaire vorming, aan den anderen kant alg. vorming voor het maatschappelijk leven. Dit dualisme, alsmede het zgn. „bijgeloof” in de M. S. ten aanzien van het slagen in maatschappelijke werkkringen, en het ontbreken van behoorlijke normen voor de toelating, is het peil van dit onderwijs niet ten goede gekomen. Ook de overlading der programma’s, gevolg van reclamaties van faculteiten zoowel als uit maatschappelijke kringen, heeft meer bijgedragen tot het encyclopaedisoh karakter van het M. O. dan tot de versterking der geestelijke discipline. Geen wonder, dat het M. O. een voorwerp is van veler critiek: uit het universitaire milieu, uit de kringen der leeraren en die der ouders, waarbij inzonderheid op beperking der zgn. alg. ontwikkeling, en op verdieping van de intellectueele vorming wordt aangedrongen. In het buitenland openbaren zich soortgelijke moeilijkheden en verneemt men analoge klachten en wenschen. In Nederland zijn én de H.B.S. én het gymnasium practisch Voorbereidend Hooger en Algemeen Vormend Middelbaar Onderwijs. Het gymnasium valt echter nog altijd onder de Hooger-Ünderwijswet (28 April 1876, Stbl. 102, art. 4, 6 en 157). De ministers de Visser, Waszink en Terpstra hebben in hun resp. wetsontwerpen, beoogende de regeling van het Alg. Vormend Middelbaar en Voorbereidend Hooger Onderwijs het gymnasium met de H.B.S. in één wet trachten te brengen, hetgeen tot heden nog niet is geschied, daar geen der achtereenvolgens ingediende wetsontwerpen het Staatsblad heeft kunnen bereiken, noch zelfs in de Kamer in behandeling is gekomen. Grondwettelijk zijn de gymnasia, als Hooger-Onderwijsinstituten (art. 196 Grondwet) niet gehouden aan eischen van bekwaamheid en zedelijkheid der docenten, tenzij zij aanspraak maken op de „aanwijzing”, d.i. de wettelijke erkenning van de bevoegdheid, om hun abituriënten een getuigschrift van bekwaamheid tot universitaire studiën af te geven. Openbaar M. O. wordt gegeven aan rijks-en gemeentelijke hoogere burgerscholen. Er bestaan geen gymnasia noch lycea, door het Rijk opgericht en bestuurd. De bijz. scholen kunnen voor subsidie in aanmerking komen op grond van hist. 111 van de Hooger-Onderwijswet en van titel 111 van de Middelbaar-Onderwijswet. Door de wet van 28 Juli 1924, Stbl. 376 (het zgn. Stopwetje) is tot een nader te bepalen datum de subsidieering uit ’s Rijks schatkist voor scholen, na 6 Oot. 1921 geopend, opgeschorst. Het totaal aantal leerlingen van het Voorbereidend Hooger en Middelb. Onderwijs is nog steeds groeiende. 46 190 in 1931, 62 389 in 1933, toename met 16,9 %. Per 10 000 inw. vermeerderde het aantal leerlingen van 56,9 tot 63,2 in dezelfde periode. Het aantal leerlingen der Kath. scholen nam in deze periode toe van 7 936 tot 9 900 ofwel per 10 000 inw. van 10 tot 12. Procentsgewijze verhielden zich de aantallen leerl. bij het openbaar en het bijzonder onderwijs in 1930 als 61 % tot 39 %; in 1933 als 69 % tot 41 %. Van den leerlingenaanwas pronteerae net meest ae H.B.S. B, nl. met 16,8 %, dan volgen het gymnasium met 16,3 %, de H.B.S. A met 14,7 % de handelsklassen met 8,8 %, de Middelbare meisjesschool met 8,6 %, terwijl de onderbouwklassen der lycea met 19,3 % toenamen. Zie verder: > Gymnasium; Hoogere Burgerschool; Handelsonderwijs; Latijnsche School; Lyceum; Meisjes-onderwijs (sub Middelbare meisjesschool V. Subsidierearelins:. Lit. : Problèmes d’Education dans I’Bns. Sec. (11. Compte-rendu du ler Congr. Int. de l’Ens. Scc. libre (uitg. Castennan, Doornik, Parijs 1931) ; Statistiek van het Voorbereidend ïïooger en Middelb. Ond. (1931/32- 1933/34; met een inl. van Ph. Idenburg); Jaarboeken v. h. R. K. Centr. Bureau voor Ond. en Opv.; J. Beuns S.J., R.K. Middelb. en Voorb. Hooger Ond. in Ned. (uitg. R.K. Centr. Bur. voor Opv. en Ond.); Gedenkb. v. h. Gen. v. Leeraren aan Ned. Gymn,. 1830-1930; R. Casimir. Het Ned. Lyceum van 1909-1934. Inspectie (N e d.). Vanaf 1 Maart 1937 is het Voorbereidend Hooger en M.O, gesteld onder toezicht van vier inspecteurs, ieder voor een regionale inspectie, terwijl zoowel voor de gymnasia als de lycea afzonderlijke inspecteurs zijn aangewezen, onder wier toezicht resp. ook het handelsavondonderwijs in de drie gemeenten Amsterdam, Den Haag en Rotterdam en in de prov. Gelderland en Overijsel, is gesteld. Hiermede is de overheid teruggekeerd tot den toestand van vóór 1 Maart 1934, op welken datum minister Marchant de afzonderlijke inspecties voor gymnasia en lycea had opgeheven. Zie hierover Jaarboek R. K. (Ifintr. Rur. voor O. en O. f 1934 en 19371. de Boer. B) België. Het M. O. werd eerst ingericht door de wet van 1856, dan door die van 1890-’9l, die het programma veranderde. Het M. O. wordt verdeeld in Grieksch-Latijnsche, Latijnsche en moderne afdeeling. De eerste alleen leidt tot al de hoogeschool-faculteiten; de twee andere tot de faculteiten van wiskundige en technische wetenschappen, na een voorafgaand examen. De leerling, die in de zes studiejaren de helft der punten bekomen heeft, ontvangt een getuigschrift van den bestuurder van de inrichting, waarin verzekerd wordt, dat hij het geheele programma met „vrucht” gevolgd heeft. Goedgekeurd door een regeeringscommissie, die wordt samengesteld uit leeraars van het officieel en van het vrij onderwijs, geeft dit getuigschrift toegang tot de universiteit. De Oude humaniora (Grieksch-Latijnsche afd.) bevatten als voornaamste letterkundige bezigheden: de Fransche en Ned. talen en het Latijn, gedurende zes jaar; vanaf de „vijfde” (2e studiejaar) het Grieksch. De reken-, wis- en meetkunde, alsook de geschiedenis, de aardrijkskunde en de natuurkundige wetenschappen worden enkel in hun grondbeginselen bestudeerd. De moderne talen zijn vrij. gIUOVII/U MVUWUUVViv». * , Jil , De Latijnsche en moderne afd. is vooral gebaseerd op de wiskundige vorming. De moderne talen worden vereischt. Er bestaan voor het M. O. officieele scholen, die mild worden ondersteund door den Staat, de provincies en de gemeenten, alsook vrije scholen, meestal Katholieke, die geen toelagen ontvangen. Er zijn 24 kon. athenaea (gymnasiën), 12 gedeeltelijke athenaea, 1 prov. athenaeum voor jongens, 3 gem. athenaea, 1 gem. college, 11 colleges „onder bescherming” (die toelage ontvangen), 6 afd. van athenaea voor meisjes, 1 prov. lyceum voor meisjes, 7 gem. lycea voor meisjes. Alles inbegrepen: 14 362 leerlingen. In het vrij Kath. onderwijs zijn er 97 colleges en klein-seminaries door de diocesane geestelijkheid bestuurd, 16 colleges der Jezuïeten, 11 inrichtingen van de Broeders der Christelijke scholen, 3 der Josefieten, 2 der Benedictijnen, 2 der Kruisheeren, 1 der Franciscanen, 1 der Norbertijnen en 1 der Xaverianen. In de meisjesscholen door kloosterzusters bestuurd, worden de Oude humaniora geleidelijk ingevoerd. Het totaal der leerlingen van het vrij M. O. (Kath.) bedraagt 58 632 jongens en 10 409 meisjes (1 Mei 1936). Een nationaal verbond van het vrije M. O. vereenigt deze verscheidene vrije In de athenaea en lycea wordt het toezicht, zoowel over de letterkundige als over de wiskundige en wetenschappelijke vakken, uitgeoefend door staatsinspecteurs, verdeeld in Vlaamsche en Fransche. De inspecteurs der bisschoppelijke colleges worden door den bisschop benoemd; die der colleges door kloosterlingen bestuurd worden door de oversten der Orden aangewezen. Willaert, Middelbare anomalie, > Anomalie (in de sterrenkunde). Middelbare fout (w i s k.) bij een reeks van gelijkwaardige (d.i. met dezelfde nauwkeurigheid verrichte) waarnemingen eener getallengrootheid is daardoor gedefinieerd, dat zijn kwadraat gelijk is aan het quotiënt van de som der kwadraten der > toevallige fouten en van het aantal waarnemingen. J. Ridder. Middelbare meisjesschool, > Meisjes-onderwijs. , Middelbare plaats (sterrenk.), De plaatsen van de sterren aan den hemelbol worden uitgedrukt in rechte klimming en declinatie, dus in coördinaten t.o.v. den aequator. Omdat de pool van den aequator om die van de ecliptica beweegt met een periode van ong. 26 000 jaar (>Praeeessie), veranderen de plaatsen van alle sterren met die periode. Verder heeft de aequator nog kleine periodieke schommelingen (o.a. nutatie met een periode van 18 jaar). De plaatsen der sterren veranderen ook nog een weinig door aberratie en parallax met een periode van een jaar. Middelbare plaats van een ster heet de plaats, afgezien van deze kleinere periodieke veranderingen, dus alleen beïnvloed door de praecessie. _ P- -BrMna- Middelbare Technische School. (Ned.) Aan de M.T.S. wordt middelbaar onderwijs gegeven in technische en aanverwante vakken, dat de kennis moet verschaffen voor patroons, bedrijfsleiders, opzichters, teekenaars, in een woord voor allen, die leiding moeten geven aan onder hen werkende lieden, en het ontwerp van boven hen geplaatsten moeten kunnen uitvoeren, uitwerken, detailleeren en berekenen, of zelfstandig als patroon in het een of ander bedrijf zullen optreden. liet onderwijs aan de M.T.S. sluit in den regel aan op het onderwijs van de drie eerste jaren der H.B.S. . . M.T.S., waar wordt opgeleid voor bouwkundige, werktuigkundige, electrotechnicus enz., zijn o.a. gevestigd te Dordrecht, Haarlem, Leeuwarden, Sneek, Utrecht, Heerlen, enz. De cursus duurt drie jaren, terwijl voor het verkrijgen van het einddiploma een jaar practisch werken wordt vereischt. Met de M.T.S. zijn gelijk te stellen de Academies voor Kunst, Techniek en Kunstambacht, de Hoogere Textielschool te Enschede en de Mijnschool te Heerlen, v. Stekelenburg. In België omvat de term Technisch Onderwijs veel meer dan in Nederland, o.a. ook handels- en landbouwscholen. Zie daarover > Technisch Onderwijs (sub België). Middelbare tijd, staat in tegenstelling tot den waren tijd, welke wordt bepaald door de ware plaats van de zon. Het tijdsverloop tusschen twee culminaties van de ware zon, d.i. een ware zonnedag, is ongelijk van lengte, omdat 1° de zon niet in den aequator, maar in de ecliptica beweegt, 2° de beweging van de zon in de ecliptica ongelijkmatig is. Daarom is een fictieve zon ingevoerd, die in denzelfden tijd den aequator omloopt als de zon de ecliptica. De tijd tussehen twee culminaties van deze fictieve zon heet middelbare dag en deze dagen zijn verdeeld in middelbare tijden. P. Bruna. /I /tw», drt AT D*• V { \ .. J-^l Middelbecrs, dorp in de N.Br. gem. > Oostelbeers. Middelbert, dorp in de Gron. eem. -> Noorddijk (XII 448 C 3). Middclbrccdtckaart, in de zeevaart een kaart in equidistante •> cylinderprojectie, op een de aarde langs de middelste parallel van de kaart snijdenden cylinder. Alleen in de nabijheid van den equator kan men met een raakcylinder in normale ligging volstaan. Op een dgl. kaart is de afstand van de meridianen overal gelijk aan de waarde, welke deze heeft op de middelste parallel. Vandaar de naam. M. zijn oppervlakte- noch hoekgetrouw. Na de uitvinding der conforme cylinderprojectie door Mercator (wassende-breedtekaarten) wordenm. nog slechts zelden gebruikt. Jong. Middelburg, 1° gem. in het N. W. van de prov. Oost-Vlaanderen, opp. 686 ha, ca. 800 inw. fKath.); landbouw. 2° Hoofdstad van de prov. Zeeland, is gelegen op Walcheren, waarvan het in alle opzichten het centrum is. Ca. 18 600 inw. (50 % Ned. Herv.; 15 % Geref.; 10% Kath.; 20% onkerkelijken). Opp. 1371 ha. Belangrijke marktplaats voor producten van landbouw en veeteelt. Veelzijdige industrie. M. ligt aan het Kanaal door Walcheren, waardoor nog enkele zeeschepen per jaar binnenkomen (houthandel) en aan de spoorlijn Vlissingen—Roosendaal. Onderwijsinstellingen, o.a. stedelijk gymnasium, Rijks H. 8.5., Middelb. Handelsschool. Belangrijk centrum voor toerisme. De Donderdagsche markt (kleederdrachten) trekt in het seizoen veel bezoekers, vooral van uit de Belg. kustplaatsen, en uit Engeland. Zie plaat (vgl. den index in kolom 831/832). C. v. d. Broek. Bezienswaardigheden. De stadsplattegrond van M. heeft een belangwekkende concentrische structuur, met de abd ij als middelpunt. Deze laatste bestaat uit een uitgestrekt complex gebouwen met als hoofdmonument de abdijkerk met achtkanten, 82 m hoogen toren (de „Lange Jan”). Het oudste deel der abdij (oudste deel kerk 13e, woongebouwen 15e eeuw) is de voorm. kapittelzaal (thans koffiekamer der Prov. Staten), waaronder een fraaie krocht. Het architectonische hoogtepunt van M. is wel het aan de markt gelegen 14e-eeuwsche raadhuis met de Vleeschhal daarnaast, voor welk gebouwencomplex 1512-H4 één doorgaande gevel werd gebouwd, naar ontwerp van Antoon Keldermans, in de rijke vormen der laat-Gotiek. Van de drie Doelengebouwen is de Kloveniersdoelen (1607) de belangrijkste, ook al mist deze sedert 1745 zijn toren; schilderachtig is de St. Joris-doelen (1682) nabij de abdij. Te vermelden vallen verder nog de Bank van leening (1636) en het forsche O. Indische Huis (1711), eens zetel van de Zeeuwsche Kamer der O. I. Compagnie, met daarbij een uitgebreid pakhuizen-complex. Rijk is de stad aan oude woonhuizen (w.o. nog één met een houten gevel van ca. 1600, thans in den museum-tuin van het Zeeuwsch Genootschap); de bekendste zijn: de Steenrots (1590) en de Gulden Sonne (1636). Een sterke Vlaamsche inslag in deze woonhuis-architectuur is onmiskenbaar. v. Embden. Geschiedenis. M. is de oudste stad van Zeeland, ontstond voor of in de 12e eeuw aan de Ame, kreeg 1217 stadsrechten en werd handelscentrum, dank zij Walcheren’s positie van kruispunt van drie handelswegen (1° Oostzee naar Vlaanderen, 2° Rijn—- Brugge, 3° Engeland naar Bergen-op-Zoom—Antwerpen). Het had vaak te lijden als twistappel tusschen Holland en Vlaanderen, maar zag zijn opkomst door privilegiën bevorderd: 1350 werd het geëximeerd van het Dordtsche stapelrecht; 1406 schonk Willem VI het een eigen stapelrecht (verplichting tot overslag en opslag te M. van alle Walcheren binnenkomende goederen). De toeneming van den transitohandel op de reede van Walcheren en de verzanding der Ame brachten achteruitgang. Sinds ca. 1350 had zich echter te M. ook textielnijverheid ontwikkeld; verder was het de markt van Walcheren. Hierdoor, en door zijn politieke beteekenis, handhaafde M. zich toch als voornaamste stad van Zeeland ook in de 16e eeuw. In tegenstelling met Vere, Vlissingen en Amemuiden, die reeds zomer 1572 tot den prins overgingen, bleef M. tot Febr. 1574 den koning trouw, wat goeddeels uit de economische antithese tot de drie andere steden te verklaren is. In de 17e eeuw bloeide M. nog door scheepsbouw c.a. en ook door zijn kamer van de O. I. Compagnie, maar de 18e eeuw bracht weer verval. Juli-Dec. 1809 was M. in de macht der Engelschen, daarna Fransch tot Mei 1814. Havenaanleg in 1817 bracht geen opbloei; eerst het Kanaal door Walcheren (1873) baatte M. (bevolking in 1739; 26 000, 1820: 12 600, 1875: 16 000, 1935; ca. 18 600). wvv> J-V v/v/v, J.WWW. wwvy. Voor de Reformatie was M. verdeeld in twee parochies: Westmonster of S. Maarten (kerk 1575 afgebroken) en de parochiekerk (thans Koorkerk) der Lieve-Vrouwenabdij (thans prov. bestuur en rijksarchief). Deze abdij, vóór 1100 als kanunnikencollege gesticht, 1128 bij de Praemonstratenzer orde ingelijfd, 1401 uit het bisdom Utrecht geëximeerd en onmiddellijk onder den paus geplaatst, was een der machtigste Ned. kloosters; haar abt vertegenwoordigde in de Staten de geestelijkheid. Daarnaast bestonden nog tal van andere kloosters. De overgang tot den prins (Febr. 1674) beteekende de ondergang van dit alles. Eerst in 1685 ontstond er een vaste missiestatie (Jezuïeten), na 1711 door seculieren bediend, nog steeds de eenige Kath. parochie. L i t.; S. Coronel, M. voorheen en thans (1859); W. S. Unger, De econ. geseh. v. M. vóór den Bourg. tijd (1918); id., Bronnen tot de geseh. v. M. vóór den landsheer!, tijd (2 dln. 1923-’26); Z. W. Sneller, Walcheren in de 15e e. (1916); verder opstellen van P. K. Domisse e. a. in Aroh. Zeeuwsche Geseh. (I, 1873 vlg.). Voor het Katholicisme : J. A. Frederiks, De abdij van M. (1904) en enkele détailopstellenin Bijdr. bisd. Haarl. (zie dl. LI, 31). Rogier. Middelburg, Paulus van, paedagoog. * Te Middelburg, f 1633 te Rome. Hij stond hoog in aanzien bij de pausen van zijn tijd en was betrokken in de polemiek, die toen gaande was over het stellen van een vasten datum voor Paschen. L i t.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. Middeleeuwen, naam, die wijst op een met twee andere tijdvakken contrasteerende periode, waarbij men ten onrechte veronderstelt, dat er geen nieuw tijdperk met eigen karakter meer zal volgen. Volgens de philologen is het een tijdperk van verval in de beoefening der Latijnsche taal: media Latinitas, tusschen dat van bloei: de Klassieke Oudheid, en van herleving: het Humanisme. In historischen zin zijn de M.E. het tijdvak, waarin een nieuwe maatschappij optreedt, die uit Christelijke (een gevolg van de geloofsprediking), Germaansche en Grieksch-Romeinsche (de vermenging van de Germ. volken met de oorspr. bevolking van het West-Roraeinsche keizerrijk sinds zijn verovering) elementen is samengesteld en onder leiding staat van de Kerk, in tegenstelling met de voorafgegane periode van uitsluitend Grieksche cultuur en met de gevolgde periode van verdringing der Kerk uit het openbare leven. Het spreekt vanzelf, dat deze typische kenmerken zich niet plotseling openbaarden, maar een tijd van voorbereiding en van overgang moesten doormaken. Daarom is het juiste jaartal voor het begin en het einde moeilijk aan te geven. De meesten laten de M.E. beginnen tegen het einde van de 6e eeuw, d.i. den val van het W. Rom. keizerrijk en eindigen met het begin der 16e eeuw; de opkomst van het Protestantisme. Anderen, die den hoofdfactor van de M.E. meer in een algemeen Christelijke tendenz dan in de overheersching van de Kath. Kerk zoeken, laten deze eindigen bij de opkomst van de Renaissance, waarin zij dan vooral het heidensche element zien, d.i. in de 14e eeuw. Weer anderen rekenen ook den tijd van het geloovige Protestantisme tot de M.E. en laten deze voortbestaan, totdat de Aufkliirung in de 18e eeuw het ongeloof gaat verspreiden. In de M.E. richt de Kerk den geest der wereld op het bovennatuurlijke en doordringt zij zoowel het particuliere als publieke leven. De geestelijke macht onder den paus en de wereldlijke onder de vorsten werken ieder op eigen terrein, waar de eene voor de geestelijke, de andere voor de tijdelijke belangen zorgt. Allen erkennen Christus als hun Koning en tusschen Kerk en Staat heerscht een heilzame samenwerking, waarbij de Kerk de zeden veredelt, haar kinderen beschaving bijbrengt en hen het gezag der vorsten als komende van God doet eerbiedigen, de Staat op zijn beurt het bekeeringswerk steunt en de doorvoering der kerkelijke wetten bevordert. Aan het feit, dat de geestelijke macht boven de tijdelijke staat, dankt de geestelijkheid met den paus aan het hoofd in de M.E. haar overheerschende positie. Deze ideaal-toestand heeft naast perioden van bloei (de tijd der Karolingers, van Gregorius VII, van de Kruistochten, van den H. Bemardus, van de Gotiek, van Innocentius 111, van de Scholastiek met Thomas van Aquine) ook tijdperken van diep verval gekend (het lage beschavingspeil der 7e eeuw; de 10e of ijzeren eeuw, de Babylonische gevangenschap, het Westersche schisma, het bederf vóór de Hervorming). De naam „duistere M.E.”, waarmee Humanisme, Protestanten, Encyclopaedisten dit tijdvak neerhaalden, bleek, sinds de Romantiek in de 19e eeuw uit de M.E. putte en de geschiedvorsching nieuwe gegevens opdiepte, onhoudbaar. Dit sluit niet uit, dat de M.E. ook schaduwzijden hebben: laag staande volksontwikkeling, bijgeloof, ruwheid en tuchteloosheid met als gevolg opstanden, weinig oog voor het practische leven, te groot vertrouwen in het gezag van anderen met als gevolg te weinig critischen blik bij geschied-, natuur- en geneeskundig onderzoek, ridderveeten en partijschappen, wereldsche gezindheid der geestelijken. Maar de verdiensten der M.E. kan men daardoor niet ongedaan maken; boekdrukkunst, ontdekkingsreizen, afschaffing van de slavernij, vorming van eigen nationaliteiten met de heilzame gevolgen voor de ontwikkeling van kunst en literatuur zonder uitsluiting van een eventueele samenwerking, o.a. bij de bestrijding van den Islam, de gilden en andere corporaties; het doorgeven van de schatten der Klassieke Oudheid, scheppingen op het gebied van bouwkunst, schilderkunst en literatuur, waarin zij zulk een opvoedende kracht wist te leggen, de Scholastiek. nlau IVbb ’ WUUVIWUI/IVU. Lit. : J. de Jong, Handboek der Kerkgeseh. (II 31936; met lit.-opgave blz. 1-2). Wachters. Middelen tot verbreking (recht), > Cassatie. Middelenwet (Ned. belastingrecht) wijst jaarlijks ingevolge art. 124 der Grondwet de middelen aan tot dekking van alle uitgaven des Rijks, in de alg. begrootingen begrepen. Dit is de algemeene m. Daarnaast staan de bijzondere middelenwetten, aanwijzend de middelen tot dekking der rijksuitgaven in de bijz. begrootingen begrepen. tl V, IrnvA Irt/M* dnv Yrt V»nn4o TTAVC nnl I TTOTI TYIOO- Over het karakter der m. bestaat verschil van meening. Sommigen nemen aan, dat zij machtigingen aan de regeering inbonden tot het heffen der in die wetten genoemde belastingen, met het gevolg, dat buiten den inhoud van die machtigingen geen heffingen geoorloofd zijn. Anderen meenen, dat de belastingen moeten geheven worden op grond der belastingwetten, onverschillig of eenige m. wordt aangenomen en of zij de bepaalde belastingen noemt. De laatstverschenen alg. m. dateert van 20 Dec. 1936, Stbl. 768. De Ramingstaat voor het dienstjaar 1936 omvat titel A, Gewone Dienst 698 818 638gld.en titel B, Kapitaaldienst 23 744 470 gld. Rvssel. Belg. belastingrecht. leder jaar stellen de Belg. Kamers de rekeningwet en de begroeting vast (Grondwet art. 115). Onder de alg. begroeting, waarvan sprake in voormeld artikel, valt de begrooting van ’s lands middelen (middelenwet). Daarin worden de vermoedelijke inkomsten van het Rijk geschat en per bron van inkomsten ingedeeld, nl. belastingen, weggelden, kapitalen en inkomsten, terugbetalingen, uitzonderingsontvangsten, ontvangsten ter vergoeding, ontvangsten tot herstel. uuuyuiigotiju uvt lu/iouvi. Daar de belastingen slechts aangenomen zijn voor één jaar (Grondwet art. 111), voorziet de m. jaarlijks een artikel, waarbij de bestaande belastingen ten behoeve van den Staat voor het begrootingsjaar blijven vastgesteld en ingevorderd volgens de bestaande tarieven. Soms komt het wel voor, dat de m. zekere wijzigingen aan die tarieven brengt. m o De begroeting van ’s lands middelen voor het dienstjaar 1936 bedraagt 10 105 978 230 trs. voor de gewone ontvangsten; 760 000 frs. voor de uitzonderingsontvangsten; 236 062 124 frs. voor de ontvangsten ter vergoeding en 86 600 000 frs. voor de ontvangsten tot herstel (wet 23 Dec. 1935). Rondou. Middelevenredig, > Meetkundig middelevenredig. Jtl iddclfart, Deensche stad op Funen (VIII688C3); ca. 7 500 inw. (Prot.). Door de spoorlijn Kopenhagen—Esbjerg en door de brug over de Kleine Belt heeft M. beteekenis voor het verkeer. Visscherij. Badplaats. Middelband (Metacarpus) (dier k.), het gedeelte tusschen den handwortel en de vingers. Bij den mensch treft men hier als steunskelet aan vijf slanke pijpbeentjes: middelhandsbeenderen of metacarpalia. Zie afb. in kol. 688 in dl. XII. 10 uiu> 111 qui. vuu 111 ui> ILJ.I– gem. in de prov. Z. Holland, nabij het Haringvliet op het eiland Goeree en Overflakkee gelegen; opp. 2 036 ha, ca. 4 600 inw., waarvan 90 % Prot. en 4 % Kath. In M. een Kath. kerk; ook de Kath. van Sommelsdijk, Dirksland, Melissant, Herkingen, Stellendam, Goedereede en Ouddorp behooren tot deze parochie. Zeeklei als akkerland en weiland in gebruik. Is door een havenkanaal met het Haringvliet verbonden. Econ. centrum van het eiland met bootveer op Hellevoetsluis en gelegen aan den stoomtramweg Ouddorp—Ooltgensplaat. Veiling voor land- en tuinbouwgewassen. Industrie van beton, kunstmest en meubels, daarnaast cichorei-drogerij. Heeft een Rijks-H.8.5., ambachtsschool en Centralen Proeftuin. Toren en muur der Herv. kerk dateeren uit 16e eeuw, raadhuis van 1639. v. Frankenhuysen. Middclie, gem. in het laagveengebied van de prov. N. Holland ten N.O. van Purmerend; opp. 826 ha, omvattend het dorp M. en de buurtschap Axwijk; ca. 560 inw. (1936), waarvan 76 % Prot., 24 % onkerkelijk; in 1932 waren er 10 Katholieken (parochie Edam). De bewoners leven van veeteelt. De gemeente wordt doorsneden door de spoorlijn Amsterdam—Purmerend—Enkhuizen. van der Meer. Middel-Indisch, > Indië (VIL Taalk. overzicht). Middelkcrke, gem. in de prov. West-Vlaanderen, aan de Noordzee, ten Z.W. van Oostende; opp. 714 ha; ca. 3 400 inw. (Kath.). Polderstreek; landbouw. Badplaats. Middellandsche Zee. Aardrijkskundig. De Middelbands. Raadhuis. M. Z. is een geheel door land omgeven zee tusschen Europa, Azië en Afrika, slechts door de nauwe Straat van Gibraltar met den Atlantischen Oceaan verbonden. Opp.: (met Zwarte Zee) 2 967 570 km2. Gem. diepte 1 400 m; de diepste deelen zijn: het Balearen-bekken (max. 3 068 m), Tyrrheensche Bekken (max. 3 468 m) en lonische Zee (max. 4 400 m). Het zoutgehalte is ten gevolge van groote verdamping en betrekkelijk geringen toevoer van rivierwater hoog en stijgt van 36,5 °/00 in het Westen tot 39,5 °/00 aan de Syrische kust. Watertemperatuur ’s zomers 23° a 26° C, ’s winters 13° a 17° C. Onder 300 m diepte heerscht homothermie van 13° a 14° C. IJs komt slechts sporadisch voor in de Golf van Triëst en die van Saloniki. De kleur van het water is overwegend blauw, het water is als regel zeer doorzichtig (30 tot 60 m). De stroomen zijn zeer variabel en het gevolg van de heerschende winden. Door de Straat van Gibraltar trekt een oppervlaktestroom van zoutarmer water naar binnen en een onderstroom van zoutrijk water naar den Atl. Oceaan. Deze stroom is nog langs de Algerijnsche kust goed merkbaar. Ook uit de Dardanellen stroomt het zoutarmere water uit de Zwarte Zee als bovenstroom naar de M. Z. en een zoutrijkere onderstroom in omgekeerde richting. De getijdenstroomen zijn zwak en nemen naar het Oosten toe af. Het verval, aan den W. ingang nog 6 dm bedragende, daalt naar het O. tot slechts 1 dm. Berucht zijn de sterke getijstroomen in de Straat van Messina (->■ Charybdis) met een max. van 6 mijl bij springtij. De zomer is in het algemeen droog, de winter zacht en regenachtig. De dikwijls zware N.W. stormen in de Golf van Lyon dragen den naam van > Mistral, in de Adriatische Zee treedt de -> Bora op, bij Spanje de > Levante, in Z. Italië en Griekenland de > Sirocco. In de M. Z. komen robben, dolfijnen en enkele malen kleine walvisschen voor. Onder de meer dan 400 verschillende vischsoorten zijn de belangrijkste: tonijnen, schollen, sardines en ansjovis. Verder verdienen vermelding; kreeften, octopussen en de purperslakken. De vischvangst is zeer belangrijk, eveneens de zoutwinning. UV liuuu TV luimig • De econ. en hist. beteekenis der M. Z. is zeer groot. Van oudsher was het de verbindingsweg tusschen het Oosten en het Westen. Een groot gedeelte der ons bekende geschiedenis der Oudheid heeft zich aan haar oevers of in haar nabijheid afgespeeld. Door de sterk gelede Noordkust en de talrijke eilanden, gepaard aan den veelal kalmen toestand der zee, kwam hier de zeevaart reeds zeer vroeg tot ontwikkeling. De oude Oostersche beschaving verbreidde zich langs de kusten der M. Z. naar het Westen. Het drukke verkeer vereenigde gedurende lange tijden het meerendeel der volken aan de kust tot een zekere cultureele eenheid, welke ten tijde van het Romeinsche keizerrijk zelfs tot een staatkundige eenheid van allen uitgroeide. De groote handelssteden en opslagplaatsen voor den zeehandel waren in de Oudheid de Phoenioische en Grieksche havens, later Carthago en ten slotte Rome. In de M. E. waren het Konstantinopel, Venetië, Pisa en Genua, in later eeuwen vooral Marseille, Genua en Venetië. In de tegenw. tijden vervoert de zeer drukke scheepvaart de producten der industrie uit West-Europa naar het Oosten, de voortbrengselen der tropen en moessonlanden in omgekeerde richting. Sedert de opening van het Suez-kanaal in 1869 loopt ook de directe zeeverbinding met Indië, het Verre Oosten en Australië door de M. Z. Het grootste gedeelte van de zeevaart is in Eng. handen, hierop volgt Duitschland, terwijl van de staten aan de M. Z. Italië het grootste aandeel heeft. Engeland heeft ter bescherming van zijn handel en directe verbinding met Indië belangrijke steunpunten in Gibraltar, Malta, Cyprus, Palestina (mandaat) en Egypte. Waar Italië de laatste jaren streeft naar het overwicht in de M. Z., komen de belangen van dit rijk en die van Engeland steeds meer met elkaar in botsing. ->■ Middellandsche-Zeeverdrag. Wissmann. II I UUlOlllgi ~ IUIUUCUCIIIUQVUV tiVV « ViUJUijj. II ïuv.i«>»i«mi. Middcllandschc-Zee verdrag bestaat vooreerst uit een verdrag tusschen Duitsohland en Italië (20 Febr. 1887), waarbij Duitschland zich verplichtte Italië bij te staan, in het geval dat Frankrijk zijn macht zou willen uitbreiden over Tripolis of over Marokko, terwijl van Italië geen verdere verplichtingen geëischt werden dan reeds in het Drievoudig Verbond besloten lagen. Vervolgens in een notawisseling tusschen Italië en Engeland in dezelfde maand Febr., waarbij de handhaving van den status quo in de heele Middell. Zee werd aangenomen; Italië steunt Engeland in Egypte, Engeland de actie van Italië in Tripolis en Cyrene, met belofte van wederzijdsohen steun in elk geschil, dat een van beiden in de Middell. Zee met een derde mogendheid zou kunnen krijgen. Oostenrijk betuigde zijn adhaesie aan deze nota’s. In 1895 echter weigerde Engeland deze afspraak te hernieuwen. Op 2 Jan. 1937 werd te Rome een Britsch-Ital. accoord geteekend, waarbij beide landen verklaarden den status quo rond de Middell. Zee niet te willen wijzigen en eikaars rechten en verplichtingen in de M. Z. te zullen eerbiedigen. Lit. : N. Japikse, Europa en Bismarck’s Vredespolitiek (1925). Devies. Middelloodlijn (meet k.) van een lijnstuk is een rechte, die dit lijnstuk loodrecht middendoor deelt. Middelloodvlak (meet k.) van een lijnstuk is een vlak, dat dit lijnstuk loodrecht middendoor deelt. Middellijn (meet k.) of diameter is een rechte door het middelpunt van een kromme of oppervlak; ook het lijnstuk op zoo’n rechte, afgesneden door kromme of oppervlak. > Kegelsneden. Middelnederlandseli. De Mnl. taal bestond al vroeg, maar werd eerst slechts gesproken, zelden als schrijftaal gebezigd. Als geschreven en in oude documenten bewaarde taal verschijnt zij ca. 1100. Sindsdien bewijzen haar bestaan o.a. de Oud-Gentsche namen, het Herbarium van Koningsbergen, en vele benamingen, die, moeilijk te vertalen zijnde, duidelijkheidshalve onvertaald in Lat. stukken ingelascht werden. Vóór 1240 hebben zeker letterkundige proza- en dichtwerken bestaan. Vonnissen, lijkredenen, vocabularia en > gesprekboekjes uit de jaren 1100-1240 zijn zeker verloren gegaan. De meeste officieele bescheiden (keuren, costumen, stadsrekeningen) zijn tot ong. 1240 in het Latijn gesteld. Van dit tijdstip af wordt het M. vooral in het Zuiden door dichters en prozaschrijvers, door kanselarijen en stadsdiensten meer en meer gebruikt. Doch slechts weinig Mnl. letterkundige werken zijn in hun oorspr. vorm overgeleverd. De Reinaert bijv., de Eneit, Maerlants werken zijn afschriften van oorspr. teksten, die door copiïsten, wat althans den vorm betreft, gewijzigd werden en dus voor taalkundige doeleinden weinig waarde hebben. Alleen de taalgeographie wordt er bij gebaat, doordat de copiïst soms een moeilijk of minder bekend woord verving door een in zijn eigen dialect gebruikten term (> Copiïsten). Men is dus voor de Mnl. taalstudie op de talrijke oorspr. stukken van niet litterairen aard tot ca. 1540 aangewezen. Er bestond nooit een Mnl. „koinè”, omdat toen geen enkel bloeiend hertogdom, graafschap of centrum de hegemonie op taalgebied bezat. De taal der litteraire stukken bijv. van Maerlant vertoont een betrekkelijk algemeen karakter; doch de taal, welke in de school werd aangeleerd, in brieven, private akten en rekeningen en vooral op de straat werd gebruikt, was sterk dialectisch gekleurd, ja heeft nog een groote overeenkomst met de huidige gewesttaak Zelfs in de meest corrupte handschriften onderscheidt men in de M.E. een Vlaamsch hoofddialect (Fransch-, West-, Oosten Zeeuwsch-Vlaamsch), een Brabantsch hoofddialect (Noord-, Zuid-, West- en Oost-Brabantsch), een Limburgsch hoofddialect (West- en Oost-Limburgsch), een Geldersoh, een Drentsch, een Groningsch, een Utrechtsch, een Hollandsch en een Zeeuwsch dialect. «J V1VV11UOU11) VUJI ~ Vreemde talen hebben op het M. invloed gehad. Fransche invloed bestond in persoonsen plaatsnamen in Fransch-, West- en Oost-Vlaanderen tot ca. 1240, wordt merkbaarder van 1260 tot 1325 in Fransch- en West-Vlaanderen. Zelfs de niet-litteraire taal in enkele Fransch- en West-Vlaamsche steden krioelt van Fr. termen. In Brabant en Limburg en vooral in Noord-Nederland was die invloed immer oppervlakkiger, terwijl onder de Bourgondische vorsten in de officieele stukken, en zelfs in litteraire teksten opnieuw vele basterdwoorden voorkomen. Fri es c h e invloed is waar te nemen vooral in de 12e, 13e en 14e eeuw in Mnl. teksten uit Noord-Holland, Zeeland en West-Vlaanderen, bijv. tusken, asen (hoozen), ê of ee naast a of ae (water) enz. (■>■ Ingwaeonismen). Daarentegen werden bij Dirc Potter, Dirc van Delft, in het gedicht Van Vrouwen ende van Minne (uitg. Verwijs), in Oudvlaemsche Liederen (uitg. Carton) met opzet Duit s c h e woorden en vormen ingelascht. De studie der Mnl. taal, die zoo snel vordert als de uitgave van Mnl. teksten, zal eerst op vaste gronden bouwen, als men over den wezenlijken toestand van de moderne dialecten en nadien van de 17e-eeuwsche gewestspraken voldoende zal ingelicht zijn. Het Mnl. Woordenboek van Verwijs en Verdam (9 dln.), hoe volledig ook op het einde, kon in het begin onmogelijk excerpeeren wat sedertdien verschenen is; het heeft vaak uit afgeschreven teksten geput, die voor taalstudie waardeloos zijn. In een Bijvoegsel tracht dr. W. de Vreese de door Verdam geciteerde en gebruikte bouwstoffen te situceren en te dagteekenen. L i t. : De Vooys, Gesch. v. d. Ned. taal (1931, 26-35) ; J. Jacobs, de Mnl. schrijf- en spreektaal, in Versl. en Meded. der Kon. VI. Acad. (Febr.-April 1922); id., de Westvlaamsche spreek- en schrijftaal vóór 1250 (ibidem Sept. 1928) ; id., De klankleer v. d. Middelvlaamsche dialecten (1911); id.,HetWestvlaamsch(blz.29ls);J.Mansion, Oud-Gentsche Naamkunde (1924). Jacobs. Middelpunt (meet k.) of centrum is een punt, ten opzichte waarvan de punten van een kromme of oppervlak twee aan twee symmetrisch gelegen zijn. Niet elke kromme of elk oppervlak heeft een m. Krommen met een m. zijn bijv. cirkel, ellips, hyperbool; oppervlakken met een m. bol, ellipsoïde, hyperboloïde. » Kegelsneden. Het m. van een regelmatigen veelhoek of een regelmatig veelvlak is het m. van zijn omgeschreven cirkel, resp. bol. v. Kol. !• Het lossen van een schip (schilderij). 2. De glasblazer (brons). 3. De smid (brons; Monument van den arbeid te Laken). 4. Na den arbeid (schilderij). 5. De mijnbouw (beeldhouwwerk aan Monument van den arbeid te Laken). 6. De zaaier (brons), 7. De losser (brons). 8. De voorman (brons; Monument van den arbeid te Laken). I Mozaïek in de S. Vitale te Ravenna, voorstellende Christus met links Michael en rechts Gabnel (6e eeuw). 2. Mozaïek in de S. Apollinare te Ravenna (6e eeuw). 3, Reliëf uit Georgie. 4. Beeldhouwwerk van Andrea della Robbia (ca. 1500; privaatbezit te Brunswijk). 5 Miniatuur uit een Duitsch Sacramentanum (1159). 6. Schilderi| van Raffael (ca. 1502; Louvre, Parijs). Middclpuntsdrichock, > Veelhoek. ’ Middelpuntshoek, ■> Cirkel. Middelpuntvliedende kracht of centrifugale kracht (natuur k.). Deze bestaat in werkelijkheid niet, maar de uitwerking, die een onder den invloed van een centripetale of middelpuntzoekende kracht om dat punt zich bewegend lichaam ondervindt, is dezelfde als die van een kracht, die, als het lichaam in rust was, van het middelpunt afgericht zou zijn en aan de centripetale kracht gelijk en tegengesteld. Voorbeeld: een voorwerp, dat aan een elastiek koordje wordt rondgeslingerd; het koordje rekt evenveel uit als door een m. k. zou geschieden. A. Mulder. Middelpuntzoekende kracht of centripetale kracht (natuur k.). Heeft een lichaam een rechtlijnige, gelijkmatige beweging en komt het onder den invloed van een kracht, waarvan de richting niet samenvalt met die der beweging, en die naar een zeker punt gericht is, dan begint het lichaam een kromlijnige baan om dat punt te beschrijven. Deze kracht, de eenige die op het lichaam werkt, wordt m. k. genoemd. Is de baan een cirkel, dan is die kracht numeriek = mv2/r, waarin m, v, en r resp. de getalwaarden van massa, snelheid en straal van don cirkel voorstellen. A. Mulder. Middelrilsademhaling, > Middenrif; Adcmhalingsbewegingen. — • Middels tam (boschb.), gemiddelde boom uit een houtopstand. > Houtmeetkunde. Middelstum, gem. in het N. der prov. Groningen (X 11448 C 2), omvat de dorpen M., Huizinge, Westerwijtwerd; ca. 2 800 inw., waarvan 93,8% Prot. en 5,6% onkerkelijk; opp. 2 514 ha, waarvan 54% bouwland, 44% grasland, 2% tuingrond; bouwland vooral in het O. der gem. Bij M. nog enkele resten van den vroeger zoo machtigen burcht Ewsum. Bezienswaardig kerkje in Westerwijtwerd. Bouma. Middclwaarclcstcllincj (wisk.), ook wel genoemd stelling van het gemiddelde. In de differentiaalrekening kent men één m., in de integraalrekening kent men er twee. In dit laatste onderdeel der wiskunde dienen ze om de waarde van een integraal te benaderen. L i t.: H. de Vries, Leerboek der differentiaal- en integraalrekening (I 21924). J. Ridder. iuiaanlacmug x U • xi/iMUC/f • Middelzee, ook Boorndiep genoemd, oorspronkelijk de benedenloop der > Boorne, die tusschen Terschelling en Ameland in de Noordzee kwam, later verbreed tot een zee, die in de M. E. in Friesland lang de scheiding tusschen Ooster- en Westergoo vormde. De M. drong uit het N. diep het land binnen, tot bij Bolsward ongeveer, waar een verbinding N.W.waarts met de zee bestond. Toen deze verbinding afgesloten raakte, begon snel de verlanding, zeker reeds vóór de 13e eeuw. De grens tusschen Oester- en Westergoo over de aangewonnen gebieden, de „nieuwlanden”, werd door de Zwette(dijk) aangegeven, waarlangs in de 16e e. de Zwette(vaart) van Leeuwarden naar Sneek werd gegraven (zwette = grens). Ong. 1400 was de eigenlijke M. reeds door een dijk gesloten. De buitendijksche gronden werden bedijkt tusschen 1505 en 1754 (zie de gem. het > Bilt). L i t.: Beekman, Ned. als polderland (31932); Schuiling-, Ned. (61934-’36); Faber, Geologie van Ned. (21933); Botke, Pen Fryslkn’s Groun (1922). van der Meer. Middenaccent (p hi 1 o !.)■ Men spreekt van m., wanneer in een woord of zin het hoofdaccent in het midden ligt. Midtlcn-Amerika, > Middel-Amerika. Midden-Azië, ook Hoog-Azië en Centraal-Azië genoemd, uitgestrekt hoogland, ca. 1/6 van geheel Azië, een gebergtedriehoek vormend en aan alle zijden door hooge randgebergten afgesloten en van laagvlakten omringd. De reusachtige hoogvlakten liggen op verschillende hoogten en zijn van elkander gescheiden door Oost—West loopende gebergten met toppen tot 8 800 m. Van het Pamirplateau stralen uit; Hindoekoesj, Tiensjan, Kwenloen, Karakoroem, Trans-Himalaja, Himalaja. De voornaamste bekkens zijn: Tibet, Tarim, Mongolië met Dzjoengarije, Pamir. De geologische o p b o u w is nog zeer onvoldoende bekend. Naast opplooiingen spelen breuken, horsten en slenken een groote rol, zoodat oud-vulkanisme vele sporen heeft nagelaten. Vooral de opplooiingen uit het jong-Tertiair waren belangrijk voor het huidige reliëf; vele aardbevingen wijzen er op, dat de rust nog niet is weergekeerd. Tengevolge van de randgebergten zijn ca. 6 millioen km2 zonder afvloeiing; van de buitenzijden der gebergten stroomen de groote rivieren naar zee: Ob, Jenissei, Hoangho, Jangtse, Mekhong, enz. De bekkens ontvangen smeltwater van de gletsjers, maar de rivieren eindigen in de steppen en woestijnen. Waar het grondwater te voorschijn komt, liggen de oasen en loopen de handelswegen. Groote zoutmeren wisselen van omvang al naar gelang van den aanvoer en de verdamping. Het klimaat is streng continentaal met groote temperatuursverschillen, weinig regenval, heftige winden, zeer droge, ijle lucht. De winter- en herfststormen kunnen zeer gevaarlijk zijn. De mechanische verweering is zeer belangrijk, de sedimenten vullen de laagten en worden door den wind verder vervoerd. Vooral de lichte bestanddeelen worden als löss aan de buitenranden neergelegd en omringen vaak de zandwoestijnen. Voor menschen is het gebied weinig geschikt. Ca. 1/4 is onbewoond, in de rest leven wellicht 5 millioen menschen, 1 per km2. In de oasengebieden en in de lagere dalen is de bevolkingsdichtheid veel grooter. De meeste bewoners zijn veeteeltnomaden (schapen, runderen, paarden, kameelen), de oasenbevolking leeft van landbouw (tarwe, katoen, tabak, ooft, opium). De industrie levert alle huiselijke benoodigdheden en tapijten. De bewoners behoorcn tot de Mongolen en zijn in talrijke groepen verdeeld. De Oost-Mongolen bewaarden de meeste raskenmerken, de Noord-Mongolen (Boerjeten) wonen bij het Baikalmeer, de West-Mongolen (Kalmukken) in Djzoengarije. De Turkvolken zijn zeer gemengd, evenals de Zuid-Westelijke groepen. Lit. : F. Grenard, Haute Asie (Géogr. univ. VIII 1929) ; S. Hodin, lm Herzen Asiens (2 dln. 1903) ; A. Penck, Zentral-Asien in Ztschr. der Ges. I. Brdk. (1931); A. David-Neel, Heilige und Hexer (1931). Heere. Midden-Beomstcr, dorp in de N. Ho 11. gem. > Beemster. Middenbeuk (bouw k.). De kerkgebouwen van het zgn. basilicatype bestaan uit een langgestrekte ruimte, geflankeerd door twee lagere en smallere zijruimten, gescheiden door zuilen- of pijlerreeksen. De eerstbedoelde hoofdruimte, aan het eind waarvan het altaar in een nis wordt opgesteld, heet de middenbeuk of het middenschip, de beide andere de zijbeuken. Daar de m. (behalve in de zgn. hallenkerken) hooger is dan de zijbeuken, kan deze verlicht worden door ramen, boven de daken dezer laatste. v. Embden. Middcncredietkas (in B e 1 g i ë). De M. van den Boerenbond te Leuven was tot begin 1936 de centrale instelling voor landbouwcrediet van den > Belgischen Boerenbond; zij was de federatie van de 1 099 spaar- en leenkassen of Raiffeisenkassen, meest in het Vlaamsch gedeelte van het land verspreid. Wegens de nijpende econ. crisis was de M. genoodzaakt over te gaan tot een financieele reorganisatie. Deze werd goedgekeurd bij K.B. van 8 Maart 1936. Ter vervanging van de M. als centrale instelling werd door hetzelfde K.B. de Centrale Kas voor Landbouwcrediet van den Belg. Boerenbond (> Landbouwcrediet, sub België, 2°) opgericht, die al de werkzaamheden van de M. overnam. Deze laatste wordt geleidelijk geliquideerd; de activa worden te gelde gemaakt en de passiva worden terugbetaald, naarmate de liquidatie het toelaat. Luytgaerens. Micldendarm (Mesodaeum) (d ie r k.), het gedeelte in het spijsverteringsstelsel, waar het voedsel volledig wordt verteerd en in het bloed opgenomen; omvat bij den mensoh en de gewervelde dieren den twaalfvingerigen darm, den hongerdarm en den kronkeldarm. -s>- Spijsverteringsstelsel. Middenclarmklicr (dier k.), een bij vele ongewervelde dieren voorkomende klier, die in verbinding staat met den middendarm. In het eenvoudigste geval, zooals bij de veelborstelige wormen, kan men deze voorstellen als kleine, eenvoudige uitstulpingen van den middendarmwand; in vele gevallen zijn deze echter, zooals bij vele geleedpootigen en weekdieren, vereenigd tot een massieve klier. Het zijn dikwijls parig aangelegde organen geworden, die in omvang verre het middendarmoppervlak overtreffen. Bij den rivierkreeft o.a. is de ontwikkeling en uitbreiding zoover doorgeschreden, dat de eigenlijke middendarm tot een zeer beperkt deel is gereduceerd, terwijl de m. zich tot twee reusachtige aanhangsels heeft ontwikkeld. In de m. heeft de vertering der voedingsstoffen en de opname der splitsingsproducten in het bloed plaats. Willems. Middengewicht, > Boksen; Worstelen. Middenhersenen, > Hersenen. Midden-Java, provincie (sedert 1 Juni 1928), omvat de afdeelingcn (residenties) Pekalongan, Semarang, Japara-Rembang, Banjoemas en Kedoe. Opp. 28167 km2 (0,82 x Ned.); 11 141 629 inw. (eind 1930), w.o. 34 626 Eur., 130 360 Chin. en 11 063 andere Vreemde Oosterlingen. De Prov. Raad, voorgezeten door den gouverneur, telt 61 leden (23 Ned., 23 In- en 5 Uitheemschen). Brokx. Middenkoers (beurstechn.) is ter effectenbeurze van Amsterdam het gemiddelde tusschen den hoogsten en den laagsten koers. Het is in Ned. in den effectenhandel een gewoonte geworden om, behoudens afwijkende instructie, tegen m. af te rekenen i.p.v. tegen den koers, waarvoor de effectenorder werkelijk is uitgevoerd. Huysmans. uiuci nciACiijn. 10 uiiiqVyuwu. v ~ Middcn-Kongo, Fransche kolonie in Midden-Afrika (I Ö36 E 6), maakt deel uit van > Fransch-Equatoriaal-Afrika; strekt zich uit langs de Oebangi en Kongostroom tot aan de kust. Hoofdplaats : Brazzaville, waar de gouvemeur-generaal verblijft. Middcnkrcdictkas, > Middencredietkas. Middenin oer, een der nieuw gestichte dorpen in de Wieringermeer, in de N. H. gem. > Medemblik. Fraai dorpsplan van prof. ir. M. J. Granpré Molière. Zie afb. 2 on de pl. t/o kol. 304 in dl. IX. ZJIC aiu. CU Up UC pi. RUI. UKJT m Ui. Midden-Nedcrland. De term heeft zijn be- kendheid gekregen door het gebruik bij prof. > Gerretson, die drie „volken” onderscheidt, sub-nationaliteiten op het gebied der Nederlanden: de Noord-Nederlandsche met de groote steden, de Midden-Nederlandsche ten Z. van den Moerdijk met Antwerpen en Brugge, de Zuid-Nederlandsche met Luik. Het karakteristieke van de Midden-Ned. sub-nationaliteiten is te zijn: Nederlandsch en Katholiek, te bezitten een eigen Midden-Ned. „geest”. Vandaar dat hij Midden-Nederland eerder door dien eigen geest dan door een geographische begrenzing onderscheiden acht. Knuvelder heeft den term in een geographisch engeren zin gebruikt, nl. als het territoir aan weerskanten van de huidige staatsgrens, ongeveer samenvallend met het oude hertogdom Brabant. Lit. : Gerretson, Historie en Leven, in : Roeping (1935); Knuvelder, De mythe Nederland. Knuvelder. Middenoor. Voor anatomie en physiologic zie men het art. > Gehoororgaan. Ziekten. 1° Catarrh van de Bustachiaansche buis, acuut of chronisch. Oorzaken van de acute catarrh: verkoudheid, mazelen, influenza, roodvonk, enz., aanwezigheid van adenoïde vegetaties in neuskeelholte, verkeerd snuiten, opsnuiven van water, enz. De chronische catarrh ontstaat uit de acute en wordt onderhouden door een chronische slijmvliesontsteking van den neus, adenoïde vegetaties, enz. Er bevindt zich meestal wat sereus vocht in de trommelholte, terwijl het trommelvlies ingetrokken is. Symptomen: doofheid, oorsuizen, soms gespannen gevoel of pijn in het oor. 2° Middenoorontsteking. Men onderscheidt een acute of chronische catarrhale ontsteking en een acute of chronische etterige ontsteking. Vaak gaat de eerste in de tweede over. Oorzaken als bij I°. Ook kan middenoorontsteking ontstaan vanuit de gehoorgang door een verwonding van het trommelvlies ten gevolge van een klap op het oor, of verwonding door een scherp voorwerp, enz.; verder wanneer door het binnendringen van water in het oor (zwemmen) door een oude perforatieopening een infectie ontstaat. Symptomen: oorpijn, koorts, soms oorsuizen en duizeligheid. In het begin is het trommelvlies rood, later als er een perforatie is ontstaan, komt er slijm of etter uit het oor. Complicaties bij acute middenoorontsteking: overgaan van de ontsteking naar het binnenoor (labyrinthitis); idem naar het mastoid (mastoiditis); aandoening van de hersenvliezen (extraduraalabces, meningitis); hersenabces; aandoening van de sinus (trombose of phlebitis). Complicaties bij chronische middenoorontsteking: cholesteatoomvorming, een aandoening, waarbij witte vellen van doode epitheeloellen ontstaan, waarbij druk op de omgeving van het middenoor wordt uitgeoefend met als gevolg aandoening der diepere deelen; verlamming van de aangezichtszenuw; mastoiditis; hersenabces; meningitis. £t?IIUW , lUdölllUUlWO, liciaoïlttiuvi/ij, Operatie. Bij de acute mastoiditis wordt de operatie volgens Schwarze gedaan; bij de chronische aandoeningen radicaaloperatie, bestaande uit mastoidoperatie, verwijdering van de gehoorbeentjes en het trommelvlies, wegneming van den achtersten gehoorgangswand. In bijz. gevallen kan een zgn. conservatieve radicaaloperatie worden verricht; hierbij blijven trommelvlies en gehoorbeentjes behouden. Het hersenabces, de meningitis en de aandoening van de sinus eischen een bijz. behandeling. 3° Bloeding in de trommeiholte, kan ontstaan door stoot of val, soms door verwonding van het trommelvlies vanuit de gehoorgang, door bloedziekten. Ver- schijnselen: doofheid, oorsuizen, eventueel later oorettering. Nelissen. Middenprijs (e c o n.) is een verrekeningsprijs voor de interne verrekening van materialen en voor de waardeering van voorraden ter bepaling van resultaten op korten termijn. Men onderscheidt twee systemen ter bepaling van den middenprijs: 1° het systeem van den maandmiddenprijs, waarbij telkens aan het begin der maand de prijs, die als verrekeningsprijs voor de volgende maand zal gelden, wordt vastgesteld. Dit systeem kan alleen worden toegepast, wanneer steeds met vrij constante voorraden, die tegenover de inkoopen relatief groot zijn, wordt gewerkt. 2° Het systeem van den varieerenden middenprijs, waarbij bij eiken nieuwen inkoop de middenprijs wordt vastgesteld. C.Janssens. uk vtuxui v KJ . O U/lbooClLö . Middenrif (Gr. diaphragma), spierachtige, naar boven gewelfde afscheiding tusschen borst- en buikholte, waarvan het middengedeelte uit een pezige plaat bestaat, het centrum tendineum. Door het m. heen gaan slokdarm, groote bloedvaten en zenuwen. Voor de ademhaling is het van het grootste belang; het daalt bij inademing, stijgt bij uitademing. Een krampverschijnsel van het m. is de hik. Mlddenrilbreuk (Hernia diaphragmatica) (g ene e s k.), zeldzame breukvorm, waarbij door een opening in het middenrif ingewanden uit de buikholte in de borstholte dringen, al of niet gepaard met uitstulping van het buikvlies. De opening in het middenrif is aangeboren, of verkregen door trauma of ontsteking. Door den vooruitgang der borstchirurgie is de operatieve behandeling minder gevaarlijk geworden. Bij optreden van bezwaren of complicaties (beklemming) is de operatieve behandeling aangewezen. Krekel. ''pitmcvc uciiaiiucinig aangüweien. iv'ltintL. Middcurifsademhaling, > Ademhalingsbewegingen. Middenrust (p hi 1 o 1.), ook wel verssnede of caesuur genoemd, is de adempauze in het midden van een vijf- of zesvoetigen versregel. »**** yxjx- ui XiCövuci/igcJ.l vclölcgtJl. Midden-Soedan, > Soedan. Middenstand. I. Sociologisch. Het woord middenstand vertolkt een vaag begrip. Daarom is zoo uiterst moeilijk te begrenzen niet alleen naar boven en naar onder, doch evenzeer naar aard en karakter • de sociale volksgroep, die met dat woord wordt aangeduid. In den zin van „handeldrijvenden en n ij v e r e n” m. wortelt het begrip m. historisch in de groep van ambachtspatroons en kooplieden uit de middeleeuwen, die toentertijd, ingedeeld naar diverse beroepen, tot even zoovele rechtsgemeenschappen (beroepsgemeenschappen) of gilden waren samengebonden. Maar deze ambachts- en koopmansgilden verstarden op den duur in zelfzuchtig conservatisme, om ten slotte in den stormloop der Fransche Revolutie ten onder te gaan, ja, zelfs wettelijk te worden verboden. vvyxM. uuuw TOS«WUI, ja, 4CUE> WCttCllJlV tc W UI Ucll V Cl ÜUQcII. Tijdens de daarop volgende periode, waarin de volkshuishouding vrijelijk en snel zich ontwikkelen ging in individualistisch kapitalistische richting, voelden de ambachtspatroons en later ook de kleinere kooplieden of handelaren zich aldoor ernstiger in hun bestaan bedreigd; eenerzijds door den groei der kapitaalmachtige groot-ondememingen en anderzijds door de velerlei misbruiken en deloyale concurrentie-praktijken, die in eigen kring waren binnengeslopen. Dit leidde ertoe (het verbod van vereeniging was inmiddels weer opgeheven), dat opnieuw pogingen werden gedaan, om tot organisatie van de betrokken volksgroep te komen. Dit moest echter geschieden in een maatschappij, wier structuur intusschen sterk was gewijzigd in dien zin, dat zij in haar samenstelling en ontwikkeling hoofdzakelijk gedragen werd door twee elkaar vijandige klassen, t.w. die der betrekkelijk weinig rijke ondernemers-kapitalisten en die der breede, steeds aangroeiende schare van bezitlooze arbeiders. Midden tusschen deze beide klassen stond (met overigens gewijzigden bedrijfsvorm) de groep van ambachtspatroons, klein-nijveren en kleinere handelaren. Het laat zich dus verstaan, dat deze groep met den naam midden- stand (middenklasse) werd aangeduid. Aangezien echter ook de landbouwers doorgaans kleine ondernemers zijn en als sociale groep eveneens staan midden tusschen de beide bovenbedoelde klassen, werden door meerderen ook dezen tot den m. gerekend. Bovendien had de ontwikkeling van de kapitalistische volkshuishouding het aanzijn gegeven aan een nieuwe sociale groep van personen. De leden dezer groep, hoewel niet zelfstandig een onderneming drijvend, bekleeden toch in het bedrijfsleven een positie van zoodanige beteekenis, dat zij op hun beurt geacht worden het midden te houden tusschen de meergenoemde maatschappelijke klassen en daarom veelal gezegd worden te vormen den nieuwen m., die overigens in Ned. veelal als werknemende m. wordt aangeduid. Ten slotte werd en wordt somwijlen de benaming m. ook nog gebezigd, om aan te duiden alle vorengenoemde groepen samen, met daarnevens nog de zelfstandige beoefenaren der vrije beroepen, zooals artsen, advocaten, leeraren, enz. Nochtans pleegt hier te lande en trouwens ook elders het woord m. (zonder nadere aanduiding) vrijwel uitsluitend te worden gebezigd om aan te wijzen de groep van ondernemers in klein- en middenbedrijf van ambacht, nijverheid en handel (handeldrijvende en industrieele middenstand), zooals men die trouwens ook vereenigd aantreft in de zgn. middenstandsorganisaties. Wie intusschen de samenleving ziet als een groote arbeidsgemeenschap, ingedeeld in diverse groepen van burgers naar den onderscheiden beroepsarbeid, dien dezen verrichten; en wie in dit verband als stand (beroepsstand) aanmerkt de rechtsgemeenschap van hen, die op eenigerlei wijze werkzaam zijn in eenzelfde beroep of deelhebben aan eenzelfde sociale functie, die moet erkennen, dat de volksgroep, die wij aanduiden met het woord m. (in engere of wijdere beteekenis), ten onrechte midden- stand wordt geheeten. Met stand (beroepsstand) heeft deze volksgroep, zelfs al zou zij een rechtsgemeenschap vormen, volstrekt niets gemeen, evenmin als dit het geval is met de groep van arbeiders en werkgevers, die eveneens herhaaldelijk als arbeiders- en werkgeversstand worden aangeduid. Trouwens in den zin van beroepsstand kan er eigenlijk geen midden -stand zijn, wijl deze echte standen niet door rangschikking boven en onder elkaar, maar door neven-schikking zijn geordend met het doel om elk voor zijn deel zelfstandig mede te werken aan de bereiking van het welziin der gansche samenleving. xcxivmg vaxx xicu wexz.iju uer gansune samenleving. Wat wij met midden-stand aanduiden, dient eerder te worden genoemd midden -klasse, aangezien klasse (daargelaten het verwarde spraakgebruik op dit punt) duidt op een bevolkingsgroep, waarvan de leden, werkzaam in de meest verscheiden beroepen, als zoodanig bepaalde belangen gemeen hebben, en deze belangen, bij de geldende structuur der samenleving, in feite tegengesteld weten aan de belangen van andere volksklassen. In dit verband zou daarom met meer grond nog dan bij de midden-klasse dienen gesproken te worden van de klasse der arbeiders, der werkgevers, enz. Intusschen houden wij ons hier aan het meer gebruikelijke woord „middenstand”. Beurden. 11. Economisch. A) Nederland, Het middenstandsbedrijf is in Ncd. van groote beteekenis. Ong. 20 % van de bevolking vindt haar bestaansbron in kleinhandel en kleinindustrie. Naar de cijfers van de bedrijfstelling 1930 waren alleen in het kleindistributiebedrijf werkzaam ca. 370 000 personen, zoodat men het deel der bevolking, dat van dit bedrijf afhankelijk is, veilig op 1/8 of ca. 1 millioen kan stellen. Naar den omzet gerekend toont een veilige schatting aan, dat 80-85 % daarvan zijn weg vindt via den middenstander-winkelier. Intusschen is de positie van het middenstandsbedrijf niet onbedreigd, meer in het bijzonder in den kleinhandel. Zoowel warenhuis als coöperatie, maar vooral het kapitalistische filiaalbedrijf zijn ernstige concurrenten. Anderzijds wordt het middenstandsbedrijf bedreigd door een toevloed van onbekwame beoefenaren. Vandaar het streven naaf bescherming van het middenstandsbedrijf door wettelijke maatregelen tegen overwoekering door de grootondememing en tegen toevloed van onvolwaardigen (vestigingseischen). Ook de middenstand zelve neemt maatregelen om den voorsprong, welken de grootonderneming heeft, te verkleinen en wel door samenwerking op economisch terrein in > middenstandscoöperaties en door ■> middenstandsvoorlichting. v. Héllenherg Hubar. B) België. Hoe willekeurig de berekeningen betreffende de getalssterkte van den m. en dus van het belang, dat hij in ’s lands economie vertegenwoordigt, ook zijn mogen, toch mag men aannemen, dat, volgens de bedrijfsinkomsten voor 1930 opgegeven, de industrieele en handeldrijvende m. 1 220 295 belastingplichtigen omvat. Kuypers. 111. Organisatie. A) Nederland. In de meeste landen is de m. slechts georganiseerd naar de onderscheidene bedrijfstakken in afzonderlijke patroonsvakbonden en niet op principieelen grondslag. Wel daarentegen in Nederland. Hier is de handeldrijvende en industrieele m. georganiseerd in drie landelijke bonden, die tegelijk een stands- en vakverband vormen. Nadat in 1892 de oudste Kath. middenstandsvereeniging, de Leo-vereeniging te Utrecht, was opgericht, volgde in 1902 op initiatief van den Norbertijn dr. Nouwens de eerste diocesane bond in het bisdom Den Bosch. Achtereenvolgens ontstonden dan de diocesane bonden in Roermond, Breda, Haarlem en Utrecht, welke evenals die van het Bossche diocees zelfstandig aangesloten bleven bij den neutralen Ned. Bond van Vereenigingen van den handeldrijven den en industrieelen Middenstand. In 1911 leidden gerezen moeilijkheden tot afscheiding. De diocesane bonden („Hanze”-bonden genaamd naar de middeleeuwsche Hanze-steden) bleven aanvankelijk zelfstandigenlos var elkaar voortwerken, tot in 1916 de behoefte aan landelijke samenwerking een federatief verband in het leven riep in den Ned. R. K. Middenstandsbond Ben uitvoerend bureau werd gevestigd te Den Haag (Nationaal Hanzebureau) en naast propaganda voor d( standsorganisaties werd do oprichting van landelijke vakorganisaties krachtig ter hand genomen Zoo groeide de N.R.K.M. uit tot een federatie var eenerzijds de vijf diocesane standsbonden en ander zijds een dertigtal nationale vakbonden. De alg. leiding van den bond berust bij een centraal bestuur, samengesteld uit vertegenwoordigers van stands- en vakbonden, en, voor wat de meer dagelijksche leiding betreft, bij een hoofdbestuur, eveneens uit de beide groepen gevormd. Het onderling verband tusschen vak- en standsorganisatie is bovendien bevestigd door een wederzijds verplicht lidmaatschap voor de aangesloten leden. _ Uit den boven vermelden, neutralen Ned. Bond van vereenigingen van den handeldrijvenden en industrieelen Middenstand (opgericht 3 Sept. 1902) is gegroeid de Koninklijke Ned. Middenstandsbond (opgericht 8 Juli 1924), terwijl in 1918 als derde bond werd opgerioht de Christ e 1 ij k e Vereeniging voor den handeldrijvenden industrieelen Middenstand. In de laatste jaren wordt ook in toenemende mate aandacht geschonken aan de organisatie van den jongen middenstander ; zie V Katholieke Jonge Middenstandsvereenieing ; Middenstandscoöperaties. v. Hellenherg Hubar. ,l ... -r, , . • TT» i . 1, ;jj B) België. Er bestaan in België vsch. middenstandsorganisaties, waarvan vele slechts een locaal belang hebben of haar werkzaamheid tot een zeer kleinen werkkring benerken. WCI JVJVllllg UCpLIJdCU. Aan K at h. z ij d e heeft men in de eerste plaats den > Landsbond van den Christelijken Middenstand, die als leden aanvaardt de ambachtslieden, de kleine nijverheidsbazen, alle kleine handelaars of neringdoenden, de half-grossiers en grossiers. De plaatselijke afdeelihgen zijn samengebracht in prov. verbonden, die de Waalsche en Vlaamsche afdeelingen van den Landsbond uitmaken. De Landsbond wordt bestuurd door een Hoefdraad van elke nationale afd., bestaande uit vertegenwoordigers van de prov. verbonden (één afgevaardigde per duizend leden). Op te merken valt, dat de Landsbond vanaf zijn ontstaan steeds een sociale politiek van samenwerking heeft gevolgd met de andere Christelijke sociale organisaties en deel uitmaakt van de Kath. Unie van België, waar zijn afgevaardigden de politieke belangen van den Kath. m. verdedigen. Verder is nog te vermelden Het Provinciaal Middenstandssecretariaat te Gent, dat ong. 15 000 leden telt en zich theoretisch beperkt tot de prov. Oost-Vlaanderen; deze organisatie heeft een eigen bank, een eigen verzekeringsmaatschappij en plaatselijke spaar- en leenkassen, een eigen weekblad „Het Middenstand-Burgersblad”, waaruit duidelijk blijkt, dat deze organisatie geen toenadering en samenwerking zoekt met de Kath. der andere standen. Verder heeft men nog de Christelijke Middenstandsorganisatie van Limburg met als officieel orgaan „De Limburgsche Middenstandspost”. Als onzijdige organisaties kunnen vermeld: de Burgersstrijd in de prov. West-Viaanderen, gekenmerkt door haar strijd tegen de arbeiderscoöperatieven en aangesloten bij de Nationale Unie der Middenstandsklassen, welke tot doel heeft het eenheidsfront te verwezenlijken tussohen alle groepeeringen, die belang stellen in het verdedigen van den handel, van de neringen en ambachten, van de kleine burgerij, en dit buiten elke politieke groepeering. Verder de Onpartijdige Middenstand der prov. Antwerpen en het Syndicaal Verbond van Ambachten en Neringen. , IV. Staatszorg. A) Nederland. Met de voortgaande ontwikkeling van het bedrijfsleven in kapitalistischen geest, geraakte de middenklasse (midden- stand) meer en meer beklemd tusschen de hoogere en lagere klassen van de samenleving. Dit werd in sommige beperkte kringen ernstig betreurd. Bewust van de hooge sociale en zedelijke waarde, die een breede en gezonde middenstand voor de gemeenschap heeft, werd zelfs door eminente staatslieden en geleerden openlijk bepleit de dringende noodzakelijkheid, om een krachtige middenstandspolitiek te gaan voeren. In werkelijkheid echter gebeurde er weinig of niets, ja, achtte de m. zich herhaaldelijk van overheidswege in zijn belangen positief geschaad. Intusschen werden toch in sommige landen zoo nu en dan kleinere steunmaatregelen genomen. Maar tot een doelbewuste en doortastende middenstandspolitiek, een middenstandspolitiek van ietwat groot formaat, is het nergens gekomen. Hetgeen trouwens te verklaren valt uit de omstandigheid, dat in het verleden, overheidspersonen zoowel als particulieren, onder den invloed der schitterende materieele uitkomsten van de onbelemmerd vrije economie, allengs ertoe gekomen waren, de ontwikkeling der samenleving (voor wat met name de positie van den m. betreft) louter economisch te bezien. In de laatste jaren evenwel valt op dit punt, ook in sommige lagere overheidslichamen, een zekere kentering te bespeuren. Speciaal vanwege de staatsoverheid zijn in den allerlaatsten tijd eenige kleinere hulpmaatregelen genomen, onderwijl andere in voorbereiding zijn. Daarenboven is in Ned. thans aangenomen het sociaal-economisch belangrijke wetsontwerp in zake vestigingseischen voor ambacht, kleinnijverheid en detailhandel. Maar niettegenstaande in meerdere landen van Europa gedurende de laatste jaren, naast kleinere maatregelen, ook wettelijke voorzieningen zijn getroffen ter positieve bescherming van den in. tegen de kapitaalmacht speciaal van het grootwinkelbedrijf, is men daartoe in Nederland nog niet kunnen komen. Overigens zijn wij van oordeel, dat alleen de ordening naar beroepsstanden ook voor den m. goeddeels uitkomst kan brengen. v. Beurden. O B) België. Er bestaat in het ministerie van Econ. Zaken een speciale Dienst voor den Middenstand, die voor taak heeft de belangen van den Belg. m. te verdedigen en te beschermen. Hoewel voor de heropleving van den m. in België nog veel kan gedaan worden van overheidswege, toch werden reeds tamelijk belangrijke maatregelen te zijnen voordeele getroffen. De uitbreiding van het middenstandscrediet, waarin vooral in 1934 een begin werd gemaakt, begint thans zijn vruchten af te werpen; de bewerkingen van de Centrale Kas voor Klein Beroepscrediet zijn in 1936 en ’36 op veelbelovende wijze toegenomen. Deze kas, bij K. B. van 11 Mei 1929 opgericht, staat leeningen toe op gemiddelden termijn (16 jaar) tot een beloop van 75 000 frs.; zij werkt als een gewone bank. Haar handelscijfer, dat einde 1936 bedroeg: 164 287 241 frs., steeg tot 211 696 186 frs. einde Nov. 1936. Sedert het bestaan dezer kas werden reeds 7 236 credieten toegestaan, voor een gezamenlijk bedrag van bij de 188 millioen frs. Wat de uitbreiding betreft van de verdeelingsinstellingen van Klein Beroepscrediet, telt men op dit oogenblik 18 credietvereenigingen en 28 maatschappijen van onderlinge borgstelling. Bij K. B. van 19 Oct. 1934 werd in België een Tijdelijk Credietfonds ten behoeve van den m. opgericht, hoofdzakelijk om de middenstanders gedurende de crisis te hulp te komen, onder den vorm van leeningen op allerlei waarborgen; het dotatiefonds, dat oorspr. slechts 60 millioen bedroeg, werd op 400 millioen gebracht. Het Tijdelijk Fonds heeft degelijk werk verricht, het heeft thans (einde 1936) een totaal bedrag van ong. 200 millioen frs. aan credieten toegestaan. Er bestaat een strekking om dit fonds te bestendigen. Verder werden door de regeering allerlei maatregelen genomen, die, hoewel zij niet uitsluitend ten voordeele van den m. werden getroffen, toch voor den m. van het allergrootste belang zijn: de reglementeering van den leurhandel, de reglementeering van den verkoop met premiën, bij opbod, solden en uitverkoop, maatregelen betreffende de uitbreiding der prijzen en de controle, grendelwet, waardoor de vermenigvuldiging der groote warenhuizen voorloopig wordt ingetoomd, enz. De middenstanders in België vragen nog meer maatregelen als: herziening van de bestaande wetgeving inzake handelsfondsen, oprichting van een nationaal instituut voor middenstandscrediet op onroerend bezit, vereenvoudiging en verzachting van de fiscaliteit, bedrijfsorganisatie, enz. Vergelijk nog de vlg. met Middenstand- samengestelde woorden. Kuypers. Middciistandsbankcn, > Middenstandscrediet. Middenstandsbeweging, > Middenstand. Middenstaudscoöpcratics beoogen desamenwerking der middenstandsbedrijven op economisch terrein. Ze bestaan zoowel op het gebied van den inkoop als op dat der productie en in den laatsten tijd is de samenwerking ook uitgebreid tot den verkoop (collectieve reclame, verkoop-organisatie). Middcnstandscredict. A) Nederland. De middenstander kan zich crediet doen geven door zijn leverancier of door derden. Daar het leverancierscrediet zijn positie als onafhankelijk zakenman het meest in gevaar brengt, zal hij de voorkeur geven aan bankcrediet. De gewone depositobank, door de concentratie in de laatste decennia practisch de grootbank, is hiertoe voor hem minder geëigend, omdat haar crediet ten gevolge van haar kostbare outillage te duur is en zij met de speciale eischen van den middenstand uiteraard geen rekening kan houden zonder de algemeenheid van haar beginselen te schaden. Om deze redenen zijn in vsch. landen speciale middenstandsbanken ontstaan. Ook in Ned. heeft het middenstandsbankwezen zich tot aan het uitbreken van den Wereldoorlog, ten deele op coöperatieven grondslag, snel en voorspoedig ontwikkeld (in het bijzonder mogen de Kath., op sociale leest geschoeide, Hanzebanken worden genoemd), maar ten gevolge van de ongunstige tijdsomstandigheden na den oorlog en ook van beheersfouten gingen tal van grootere en kleinere van deze banken te gronde. In 1927 vond een concentratie plaats van de nog gezonde overblijfselen van het Ned. middenstandsbankwezen in de Ned. Middenstandsbank N.V., waarin werden opgenomen de (neutrale) Algemeene Centrale Bankvereeniging voor den Middenstand, de (Christelijke) Centrale Boazbank en de (Kath.) Middenstandsbank voor Limburg, welke elk voor 400 000 gld. in het gewone maatschappelijk kapitaal deelnamen en voor 20 000 gld. in het preferente kapitaal, en op die basis ook elk op een derde van de zetels in den raad van Commissarissen en den Raad van Toezicht aanspraak kregen. Door den Staat der Nederlanden werd aan de bank een garantie verstrekt van 9 millioen gld., waarvan 6l/2 millioen als aanvulling van het werkkapitaal en 21/2 millioen tot event. dekking van de risico’s voortspruitende uit de van de deelnemende banken overgenomen credieten. UCüUlvllil/UUb k/uimvu u y vigviivinvu vivmvm/ui Daar de N.M.B. geen credieten mag verstrekken beneden 1 000 gld. en hieraan bij den kleinen middenstand uiteraard behoefte bestaat, hebben zich in Ned. geleidelijk hulp- en voorschotbanken ontwikkeld, welke in deze behoefte voorzien en dit grootendeels doen zonder winstoogmerk. Vorstman. UUvll üUUULI W 1110 IV. r lOV ƒ I VIA/iV • B) België. De eerste wet, waardoor credietverleening voor den middenstand met staatstoelagen werd verwezenlijkt, is die van 29 Maart 1929 op het Crediet voor Ambachtswerktuigen. Deze wet stelt, in den vorm van waarborg voor goed eindverloop, een belangrijke som ter beschikking langs de Algemeene Spaar- en Lijfrentekas, voor credietverleening strekkend tot betere techn. uitrusting van het werkhuis van ambachtsman en klein-industrieel, door aankoop van de daartoe noodige werktuigen. Van 16 millioen frs. in Maart 1929 werd dit crediet op 19 Oct. 1934 opgevoerd tot 60 millioen frs. Dezelfde wet maakt het den ambachtsman mogelijk tot 3/4 der koopsom te ontkenen voor aankoop van werktuigen, bestemd voor betere techn. outilleering in den strijd tegen de mededinging van de grootnijverheid; er wordt een intrest opgelegd, die 6 % niet mag overschrijden, en de credieten moeten binnen de vijf jaren worden ingelost. Onder de andere vormen van credietverleening aan den middenstand, dient melding gemaakt van de Hoofdkas voor het klein beroepscrediet, opgericht door de wet van 11 Mei 1929. Dit organisme werd gesticht om de handelaars en kleine industrieelen, die vaak crediet noodig hebben, tegemoet te komen; het is volledig zelfstandig in zijn beheer, hoewel zijn bedrijfskapitaal op het staatsbudget wordt uitgetrokken. Het behandelt zaken van minder dan 76 000 frs. In 1936 bedroeg het zakencijfer 164 millioen frs. en er werden 6 636 credieten toegekend. Sinds de Besluitwet van 19 Oct. 1934 heeft men ook nog het Tijdelijk Credietfonds, dat de zaken behandelt van 76 000 tot 600 000 frs. Het kapitaal van dit fonds bedraagt 60 millioen frs. In 1936 werden 364 credieten aanvaard. Hoewel het fonds op 31 Dec. 1936 feitelijk zal moeten ontbonden worden, hoopt men zijn bestaan verlengd te zien om de groote diensten tot nog toe bewezen. Kuyvers. Uo gIUUI/C IUCUObCU lUb Ul»g IUC ucncbwi. Middenstandsraad, het sociaal-vertegenwoordigend lichaam van den geheelen Ned. handeldrijvenden en industrieelen middenstand. In het leven geroepen door de drie landelijke middenstandsbonden, is de M. bij K.B. van 4 Sept. 1919 als zoodanig erkend. De M. is samengesteld uit een voorzitter, 15 gewone leden, waartoe elk der bonden vijf personen aanwijst, alsmede een door den raad zelf aan te wijzen aantal deskundigen als (adviseerende) buitengewone leden. De M. heeft tot taak aangelegenheden voor den middenstand van algemeen belang te behandelen en daaromtrent overleg te plegen met of voorstellen te doen aan de betreffende ministers en verdere instanties. Tevens is de M. adviescollege voor de ministers omtrent middenstandsaangelegenheden. v. Hellenierg Hubar. Middenstandsvoorlichtiiig (in N e d.) wordt door verschillende organisaties en door het Rijk als hulp bij de bedrijfsuitoefening aan den middenstand geboden. Voor de nijverheid zijn het de rijks-nijverheidsconsulenten, die het kleinbedrijf voorlichten bij modemiseering en rationalisatie. Het Econ. Instituut voor den Middenstand, opgerioht op initiatief van de organisaties in samenwerking van het Rijk en de Kamers van Koophandel, verricht belangrijke onder- zoekingen naar de bedrijfseconomische resultaten van het middenstandsbedrijf. De verkregen resultaten worden daarbij in den vorm van bedrijfsstatistieken gereproduceerd en den kleinondernemers als voorlichtend materiaal ten dienste gesteld, v. Hellenberg Hubar. Middcnstandswoniiuj, woning voor de middenklasse der bevolking, gelegen tusschen de arbeiders en de welgestelden. In de steden is de productie der m. vrijwel geheel in handen van de speculatie-bouwers, hoewel ook woningbouwvereenigingen blokken m. hebben gesticht. Tot voor kort werd vrijwel uitsluitend het suite-huis gebouwd: twee, door schuifdeuren verbonden, vertrekken beslaan de volle diepte van de woning. In kleinere steden is de m. een vrij huis, bewoond door één gezin en al dan niet aangebouwd; in de groote steden is de m. gewoonlijk verdeeld in een boven- en benedenwoning, elk van twee woonlagen. In den jongsten tijd ontstaat de neiging, alle vertrekken van de woning op dezelfde woonlaag onder te brengen, waardoor het zgn. flat-type ontstaat. v. Embden. Middenstemmen zijn in een muzikale compositie de partijen, die zich tusschen bas en discant bewegen. Middenterm of vergelijkingsterm (logica) is het element in een > syllogisme, dat dient om door vergelijking met ieder der beide > uiterste termen het verband tusschen deze twee te kunnen vaststellen. Li t. : J. Th. Beyaens, Logica (31923). Middenterras (g e o 1.), > Terras. Middenzwaard (scheepsb.), > Kielzwaard. ~ r V) ' Middemachtzending. De Ned. M. Vereeniging, waarvan de Calvinistische dominee H. Pierson de promotor was, op Christelijk-ethischen grondslag opgericht (1878), heeft den strijd aangebonden tegen eiken vorm van zedenbederf. Zooals de naam M. aangeeft, posten de zendelingen ’s avonds laat en ’s nachts voor de huizen, waar ontucht bedreven wordt. Door woord („getuigen”) en geschrift (uitreiken van tractaten) trachten zij allen, die er binnen willen gaan, van den weg der zonde af te „manen”. Met kracht keert de M. zich tegen gereglementeerde > prostitutie. De M. draagt verder zorg voor verwaarloosde, verlaten en buitenechtelijk geboren kinderen, mede door het oprichten van consultatiebureaux voor ongehuwde moeders en > doorgangshuizen. Het onderzoek naar het vaderschap is tevens één van haar programpunten. De M. eischt één zedewet voor man en vrouw. Verder bestrijdt zij geslachtsziekten, onzedelijke literatuur, kortom alles, wat de publieke eerbaarheid aantast. Het ->■ Leger des Heils werkt aan de M. mee. Botman. Middernachtzon of Noorderzon. In de poolstreken kan de zon den geheelen dag boven den horizon blijven en dus ook te middernacht in het Noorden staan: middernachtzon. In de Noordpoolstreken gebeurt dat, als wij zomer hebben en wel als de N. declinatie van de zon opgeteld bij de geographische N. breedte samen 90° of meer bedraagt. In de Zuidpoolstreken gebeurt dat, als wij winter hebben en wel als de Z. declinatie van de zon samen met de geographische Z. breedte 90° of meer bedraagt. Omdat de declinatie van de zon nooit meer dan 23,5° N. of Z. bedraagt, komt de m. alleen voor bij N. of Z. breedten van 67,6° en grooter. P. Bruna. Middlesborough, haven- en fabrieksstad in het Eng. graafschap York, aan de Noordzee, bij den mond van de Tees (XII 464 F 4). Slechts 100 jaar oud; ca. 138 600 inw. In de omgeving de voornaamste ijzermijnen van Engeland (district Cleveland). Scheepsbouw. Middlesex, graafschap aan den Noordoever van de Theems, Engeland (XII 612 nr. 13); opp. 602 km2, ca. 1 640 000 inw.; omvat een groot deel van Greater London. Hoofdstad Brentford. Middlcton, fabrieksstad in het Eng. graafschap Lancashire; ca. 28 300 inw. Katoen- en zijde-industrie. Aliddieton, Thomas, Eng. tooneelschrijver. * Ca. 1670 waarsch. te Londen, f 4 Juli 1627 te Newington Butts. Schreef meer dan twintig tooneelstukken, vnl. blijspelen, het Londensche leven in realistischen trant uitbeeldende. Voorn, werken: The Changeling (1624); The Spanish Gipsy (1623); Women Beware Women ; Game oi Chess (1624). Uit g. Works, d. A. Dyce (1840) ; d. Bullen (1885-’86); Best Plays, d. H. Ellis (1890). L i t. : D. Hugo Jung, Das Verhaltnis T. M. ’s zu Shakespeare (1904). iVliddlctown, 1° stad in den staat Ohio (Ver. Staten; 84060'W.); ca. 32 000 inwoners. uvwvvu j ww vu Awv i' «yj vui. uu vw 111 vr 2° Stad in den staat New York (Ver. Staten; 41°50'N. 74°60'W.); ca. 23 000 inwoners. Midhat Pasja, Turksch staatsman, aanhanger van een gematigde modemiseering zonder tusschenkomst der Westersche mogendheden. * 1822 te Konstantinopel, f 8 Mei 1884 te ïaïf (vermoord). 1867-’6B op studiereis in het Westen. Toen hij in 1876 eerste minister werd, vaardigde hij aanstonds een liberaalparlementaire grondwet uit. M. P. werd echter in Febr. 1877 af gezet en de grondwet ingetrokken. L i t.: Ali Hajdar Midhat Bey (zijn zoon), The life of M. P. (1903, Fr. yert. 1908). V. Moutte. Midland Gap, laagte tusschen het bergland van Wales en het Penninisch Gebergte. Reeds in den Romeinschen tijd belangrijke verkeersweg (Watling Street), later ook gebruikt voor kanaalverbinding Birmingham—Liverpool en spoorwegen (Midland Railway of England). Midland», een deel van de Eng. laagvlakte, in het W. begrensd door het bergmassief van Wales, in het N. door het Penninisch Gebergte, in het Z. door de Jura-soarp (> Groot-Brittannië en N. lerland). Vruchtbaar, rijk aan delfstoffen. Grootste stad Birmingham. Midlaren, plaats in de Drentsche gemeente -> Zuidlaren. Midluthian, > Edinburgh (1°). Miillum, dorp van ca. 800 inw. in de Friesche gem. > Franekeradeel (XI 208 A 2). gcui. -7- riaucaciaucoi u\ju Midrasj Hebr. darasj = verklaren) is de commentaar der rabbijnen van den tekst der H. Schrift. Zij bestudeerden den bijbeltekst op zich, door vergelijking der teksten en parallelplaatsen, door allerlei combinaties te maken en allegorische verklaringen. De commentaren strekken zich uit over alle gedeelten van den Hebreeuwschen bijbel. Ze zijn geschreven in het Hebreeuwsch en omvatten vsch. traktaten. L i t.; Dict. de Ia Bible (VI, 1077 vgl.). C. Smits. Midsland, dorp op > Terschelling. Midwinterfeest (folklore) is het Joeltijdperk. Nog wordt in Twente vanaf den Adventstijd de midwinterhoorn geblazen, liefst naast den open put voor het huis, waar men den hoorn boven houdt om het geluid te versterken; hij is ong. een meter lang en bestaat uit twee halfronde, uitgeholde, eenigszins gebogen stukken hout, met sterke houten banden geklemd; aan den dunnen kant zit een houten mond- stuk, aan den voorkant schuin afgesneden. Boerenjongens gaan in den Kerstnacht blazende ter kerk. Na het Kerstfeest worden de hoorns opgeborgen in het water van den put. Mogelijk is het een overblijfsel uit den heidenschen tijd. L i t.: J. J. v. Deinse, Uit het land van katoen en heide (45, 46, alwaar ook afb.). Knipvenberq. Midwolda, gem. in het O. der prov. Groningen (XII 448 E 3), omvat de dorpen M., Oostwold en enkele gehuchten, o.a. Meerland (de gebruikelijke naam voor de Huningameerlanden); ca. 4 600 inw., waarvan 94,3 % Prot., 0,9 % behoorend tot een andere, 4,8% tot geen kerkelijke gezindte; opp. 4 098 ha, waarvan 88 % bouwland, 9 % grasland, 3 % tuingrond. ïwee stroocartonfabr.; fabriek van torenklokken. Bouma. Midwolde, dorp in de Gron. gem. > Leek. , r o Midwoud, gem. in het West-Friesche zeekleigebied der prov. N. Holland, ten Z. van Medemblik; opp. 1196 ha, omvattend de dorpen M. enOostwoud; ca. 1 050 inw. (1936), waarvan 93 % Prot., 5 % Kath. (parochie Nibbixwoud) en 2 % onkerkelijk. Er is landen tuinbouw, veeteelt met zuivel industrie.uander Meer. V*» , I VVUVVII, mvt UUI * ±TM 00/ . Mie, Gustav A. F. W. L., natuurkundige. * 29 Sept. 1868 te Rostock. Prof. te Greifswald en Halle en sinds 1921 te Freiburg im Breisgau. Hij werkt vooral op het gebied van de relativiteits- en gravitatietheorie. Werken: Das Wesen der Materie (1919); Die Einsteinsche Gravitationstheorie (1921). iViiccret, gem. in de Belg. prov. Namen, ten N.O. van Ciney; ca. 600 inw. (Kath.); opp. 662 ha; landbouw, arduinsteen. uuu*') oiuumoiccu. Micgel, Agnes, Duitsche dichteres, vooral van temperamentvolle balladen. * 1879 te Koningsbergen. I Uiiv uuiiuuvili XW I ü tv/ ivumugouülguu» Voorn, werken; Gedichte (1900); Balladen und Lieder (1907); Geschichten aus Alt-Preuszen (1926); Gesamm. Gedichte (1927); Kinderland (autobiogr., 1930); Der Vater (1932) ; Herbstgesang (1932). —L i t.: L. Boer, A. M. (1929); Schochow, A. M. (1929). xj. xx. lix. , kJVyllUVjtiU W, XV. Ui. Mielen-boveix-Aalst, gem. in Belg. Limburg (XVI 480 A 5); ruim 800 inw. (Kath.); opp. 599 ha. Kleigrond; landbouw. Bij M. bestond eertijds een Benedictinessenabdij, waar de H. Lutgardis priorin was en waar de H. Christina de Wonderbare in 1224 overleed. Miélot, Jean, secretaris van Philips den Goeden, hertog van Bourgondië, beroemd schrijver en handschriftversierder, bekend uit een afbeelding, die in een handschrift voorkomt, waar hij schrijvende aan zijn lessenaar is voorgesteld, en die in 1466 te Den Haag is vervaardigd. 0 • o—■ Alionskip ïor Fryske Folksünljovving, sinds 1926 naam voor de Jong-Fryske Mienskip (> Jong-Friesche Beweging), onderafdeeling van het Selskip for Fryske Tael en Skriftekennisse. .Vlieren of Formicidae, familie der vliesvleugelige insecten. M. zijn doorgaans kleine dieren met sterke kaken, een groote likkende tong en forsche pooten. Tusschen borststuk en achterlijf is een sterke insnoering aanwezig. Gezicht, reuk en tastzin zijn goed ontwikkeld. Een angel komt bij slechts enkele groepen voor ; alle m. dragen echter een gifklier, welke meestal mierenzuur bevat, dat als een fijn straaltje kan worden uitgespoten. Er zijn ong. 6 000 soorten m. beschreven. Vcrschillende vormen. De m. leven in staten met een duidelijke arbeidsverdeeling; in verband daarmee worden in eiken staat verschillende vormen gevonden. De arbeidsters of werkmieren zijn vleugel – looze wijfjes, die door beperkte voeding tijdens de ontwikkeling klein zijn gebleven en zich niet tot rijpheid ontwikkelden. De geslachtsdieren zijn gevleugeld. Mannelijke m. zijn slechts gedurende eon beperkten tijd in het nest te vinden, en leven na de bruiloftsvlucht slechts kort; de koninginnen zijn volledig ontwikkelde wijfjes, groot en gedurende den paringstijd gevleugeld. In elk nest zijn er meerdere, soms 20-30, aanwezig. Vaak zijn bepaalde arbeidsters tot soldaten ontwikkeld met bijzonder grooten kop en sterke kaken. In een afzonderlijke afdeeling van het nest vindt men de poppen, meestal „miereneieren” genoemd. Zoowel deze als de larven, pootlooze „maden”, worden zoo noodig door de m. met kracht verdedigd. Koninginnen worden tot 15 j aar oud, arbeidsters en soldaten bij de grauwzwarte mier ong. 6 jaar. Arbeidsverdeling. De koninginnen behoeven slechts eieren te leggen. De staatsvorm is door het groote aantal der koninginnen „democratischer” dan bij de bijen. Mierenarbeidsters worden ook veel ouder dan werkbijen, hebben dus meer ervaring en grooter zelfstandigheid. De werkmieren hebben vaak vsch. grootte; deze bedraagt bijv. bij de boschmier 6-9 mm. De kleinste zorgen dan voor het broed, de grootste voor verdediging en voedsel, tenzij er een aparte soldatenvorm bestaat, zooals bij de > trekmieren. De verzorging van het broed geschiedt zeer zorgvuldig: eieren, larven en poppen worden alle in verschillende kwartieren verpleegd. De m. voederen uit den krop de larven, die het voedsel oplikken; op gelijke wijze voederen zij elkaar onderling. „Taal”. De m. deelen door sprietbewegingen, waarbij zij eikaars kop aanraken, aan medearbeidsters mee of er voedsel te vinden is, of een vijand het nest aanvalt, enz. Wasmann heeft een heel woordenboek van de sprietentaal der m. kunnen samenstellen. Bij deze taal speelt de tastzin de voornaamste rol. Door den reuk kunnen m. uit hetzelfde nest elkaar herkennen: een mier met vreemden reuk wordt uit het nest verwijderd of gedood. Het oriënlecrmgsvcrmogen helpt de m. bij het terugvinden van het nest. Bij die soorten, waar de dieren steeds bepaalde wegen volgen, berust het vooral op reukwaamemingen; bij andere, die er meer alleen op uittrekken, op gezichtswaarnemingen. Het oog dient daarbij als „lichtkompas”, doordat het beeld der zon in bepaalde facetten der oogen wordt afgebeeld. Nestbouw cn vocdsclwinning. De vorm der nesten is zeer varieerend; men vindt ze in de aarde, dood hout en rotsen, onder steenen en boomschors, in holle plantenstengels, galappels, leege slakkenhuizen, op boomtakken of als koepelnest boven de aarde. De > wevermieren uit Afrika en Brazilië maken hun nesten uit samengenaaid blad. Andere tropische soorten maken zgn. kartonnesten van gekauwde cellulose, nestelen in holle dorens van acacia’s of in boomstammen. Merkwaardig is ook de gewoonte van sommige tropische soorten om humus te brengen op takken van hooge boomen tegelijk met zaad van orchideeën en andere planten, waardoor zich de zgn. mierentuinen ontwikkelen, met vele planten. \ an de zgn. graanverzamelaars zijn vooral bekend Messorsoorten uit het Middellandsohe-Zeegebied, die al in het Boek der Spreuken vermeld worden. Zij laten het zaad voorkiemen, waardoor het beter verteerbaar wordt en de zaadhuid gemakkelijker loslaat. De schimmelkweekende mieren leggen schimmeltuinen aan. Inlandsche soorten leven in > symbiose met bladluizen, welke een zoet vocht afscheiden en geregeld door de m. worden „gemolken”. De > gele weidemieren kweeken wortelluizen; schildluizen worden gemolken door de > boschmier enz. Als levende honigvaten fungeeren de > honigmieren. Vele jagen op insecten e.d., waardoor zij nuttig voor den boschbouw zijn. Vgl. ook > Mierengasten. Y gX. UVJUI -7- i'AlVl Strijd tusschcn mieren onderling treedt vooral op, als twee nesten vlak bij elkaar zijn gelegen. Vaak trekken de m. ook uit om poppen uit vreemde nesten te rooven. Dit laatste vindt men o.a. bij de ook in Ned. voorkomende amazonemier, welke zelfs niet leven kan zonder de slaven, die voor voedsel zorgen. Aldus ontstaat een zgn. gemengde kolonie. •lIUUO uiltouauu VVll C O De voornaamste in onze streken voorkomende soorten zijn: boschmier, bloedroode roofmier, grauwzwarte Mieren. Roede boschmier (Formica rufa); 1 = mannetje ; 2 = vrouwtje ; 3 en 4 = arbeidster ; 5 = cocon van een pop ; 6 = larve ; 7 = pop ; 12 = gedeelte van een nest in doorsnede. —Trekmier; 8 = arbeider. —• Mierengasten; P = knotskevertje (Claviger testaoeus); 10 haarboskeyer (Lomechusa strumosa); 11 = mierenkrekel (Myrmecophila acervorum). 3,4, 5 vergroot; 6,7, 9,10,11 sterk vergroot. mier, gele weidenlier, zwartbruine wegmier en roede knoopraier. Li it. : Brehms Tierleben (II 41915); E. Wasmann S. J., Die Ameisen, die Termiten und ihre Gaste (1934; met lit.-opgave). M. Bruna. Mierencgel (Echidna), een familie van de onderklasse der vogelbekdieren, waarvan de weinige soorten in Nieuw-Guinea en Australië leven. De m., 40 cm lang, heeft een plomp, met stekels en haren bedekt lichaam, dat vooraan een rolronden, tandeloozen snavel bezit; deze is lang, op de bovenzijde gewelfd en eindigt in de nauwe mondspleet; de kleverige tong, die ver uit den bek gestoken kan worden, is wormvormig; de tanden worden vervangen door stekels op tong en gehemelte; de oogen zijn klein, oorschelpen ontbreken. De pooten zijn kort, plomp, even lang; de hiel der achterpooten draagt bij het mannetje een spoor. Het hoofdvoedsel bestaat uit mieren. Het wijfje van de m. legt een klein ei met perkamentachtige schaal, dat in een buidel bebroed wordt, waarin de melkklieren uitmonden. Keer. Miereneters (Myrmecophagidae) vormen een familie der Xenartha (vroeger met andere fam. de orde der tandeloozen genoemd), waartoe drie in Z.Amerika levende soorten behooren, die zich in hoofdzaak met mieren en termieten voeden. De schedel heeft den vorm van een buis met vooraan een kleinen mond, waardoor de lange, wormvormige, kleverige tong inen uitgestoken wordt. Aan beide voeten zijn vijf teenen; aan de voorpooten heeft de sterk ontwikkelde derde teen een krachtigen nagel voor het aanbreken der termietenheuvels; deze wordt ook als wapen gebruikt; om de nagels scherp te houden, loopt het dier op den rand van den voet met ingetrokken teenen. Het li- XVII. 21 chaam is langgerekt met een half zoo langen staart. Oogen en ooren zijn klein. De bekendste is de g r o o – te miereneter (Myrmecophaga tridactyla L.), in Suriname tamanoa genoemd, die 1 m lang wordt met een staart van 70 cm; de kleur is aschgrijs; van den kop tot de lendenen loopt een zwarte, achter spits uitloopende band met smallen, witten rand. Keer. Mierenegel (Echidna aculeata). uinuujjL-uui/ uiuiu iucu oxuaiicu, W XLUC 11 Icllltl. xi.ce/. Micrcugasten. In de nesten der mieren leven vele gasten, waarvan sommige daar slechts beschutting zoeken en door de mieren worden geduld, andere met hen in echte •> symbiose leven. Zij vertoonen meestal overeenkomst in vorm en kleur met de gastheeren. De bekendste m. behooren tot de kortschildkevers, zoo het knotskevertje en de haarboskever (Lomechusa strumosa), echte symbionten, die door de mieren worden gevoederd en in ruil daarvoor een vocht afscheiden, waarop de mieren verzot zijn. Tot dezelfde keverfamilie behoort Dinarda, die meer als een indringer te beschouwen is en evenals de kleine mierenkrekels het voedsel aan de gastheeren ontrooft. Zie afb. bij -> Mieren. M. Bruna. Mierenkrekel, -> Mierengasten. _* – O Mierenleeuw (Myrmeleo formicarius; Jav.: bongkang), netvleugelig insect van de fam. der Myr- meleonidae. Het volwassen dier lijkt op een libel en heeft vier doorzichtige vleugels; men vindt het des zomers in naaldbosschen. De larve of m. is te vinden op zonnige, zandige plaatsen, waar zij in den bodem een trechtervormig kuiltje graaft, dat tot 8 cm breed en 5 cm diep wordt. Mieren en andere kleine insecten, die hierin vallen, worden door de sterke kaken van den m. aangegrepen; nadat door een uitvloeiend sap het vleesch van het slachtoffer is opgelost, wordt dit leeggezogen, waarna de leege chitinehulsels uit den kuil worden geworpen. De larve verpopt in den bodem in een witten cocon. M. Bruna. Mierenleeuw ; links: larve ; rechts: kuiltje met kaken van larve en prooi. Mierenplanten, ook rayrmecophile planten of Myrmecophyten genoemd, zijn planten, die inrichtingen hebben, welke vermoedelijk in verband staan met hun samenleving met mieren. Verschillende tropische planten hebben in bepaalde deelen holten, die voorzien zijn van bepaalde gepraeformeerde ingangen en die door mieren als woonplaats gebruikt worden. Zulke holten treft men o.a. aan in den stengel – knol van Myrmeoodia echinometra, in de ligula- en ochreavormingen van Korthalsia angustifolia en Cecropia peltata en in de doornen van Acacia sphaerocephala en spadicigera. Sommige m. verschaffen aan de mieren dikwijls ook voedsel in den vorm van voedingslichaampjes, -bijv. Cecropia, waar deze ont- Groote miereneter. staan aan de basis van de bladstelen (Müllersche lichaampjes), en Acacia-soorten, waar zij worden aangetroffen aan de toppen der blaadjes (Beltsche lichaampjes). Vroeger veronderstelde men, dat de mieren, die deze planten bewonen, deze planten zouden verdedigen tegen den aanval van bladetende mieren; deze veronderstelling is thans wel door de meeste onderzoekers opgegeven en men neemt nu aan, dat men bij de m. slechts te maken heeft met de gebruikmaking van bepaalde gunstige eigenschappen van deze planten door de mieren. L i t.: A. Schimper, Wechselbeziehungen zwischen Pflanzen und Ameisen in trop. Amerika (1888); Rettig, Ameisenpflanzen und Pflanzenameisen (1904). Melsen. Mierenzuur, hydrogeencarbonzuur, is het eenvoudigste zuur, formule HCOOH, dat zoo wordt genoemd, omdat het in het lichaam van de mieren voorkomt. Technisch bereidt men eerst het natriumzout, o.a. door koolmonoxyde onder druk op natronkalk te laten inwerken, waarna door vacuumdistillatie met zwavelzuur, het m. wordt gewonnen. M. is een kleurlooze vloeistof met sterken geur. In de chemische techniek, ververij, drukkerij, rubberindustrie, enz. wordt veel m. gebruikt. Ook in de geneeskunde vindt m. als huidprikkel o.a. in baden, en verder in zeer verdunde oplossing (3-5 : 100 000) als inspuiting o.a. bij ischias, toepassing. De zouten van m. heeten formiaten. Hoogeveen/Billen. Miereveld, Michiel van, portretschilder * 1 Mei 1667 te Delft, f 27 Juni 1641 aldaar. Zee; gevierd in zijn tijd, genoot o.a. de gunst der Oranjes. In de vele portretten, die hij van aanzienlijken maakte en waarvan nog zeer veel bewaard is, kan men zijn eerlijke, levensware kunst naar waarde schatten. L i t.: Thieme-Becker, Allg. Künstlerlex. Schretlen. Mierikswortel, -> Lepelblad. Mieris, 1° Frans van, schilder; grootvader van 2°. * 16 April 1636 te Leiden, f 12 Maart 1681 aldaar. Leerling van G. Dou; hij was zeer begaafd en schiep vooral in zijn eerste periode fraaie werken, bijna uitsluitend interieurscènes voorstellende. Van lieverlede echter verviel hij tot een leeg maniërisme, waaraan alle leven ontbrak en waarin ons alleen de kundigheid en metierkennis, zoowel als de uiterst verzorgde techniek, verbazen. L i t.: Thieme-Becker, Allg. Künstlerlex. ticnreUen. 2° Frans van, portret- en genreschilder, etser, numismaticus en geschiedschrijver. * 24 Dec. 1689 te Leiden, f 22 Oct. 1768 aldaar. Leerling en navolger van zijn vader Willem en grootvader Frans (1°). Zonder veel talent. Onder zijn hist. publicaties hebben nog steeds waarde zijn Beschrijving der stad Leyden (3 dln. 1762-’B4) en het Groot Charterboek der graven van Holland, Zeeland en heeren van Friesland (tot 1436) (4 dln. 1753-’56). J. D. M. Cornelissen. J. van Mierlo S. J. Mierlo, gem. in de prov. N. Brabant ten Z.W. van Helmond, bestaande uit de parochiedorpen Mierlo en Mierlo-Hout. Opp. 3 461 ha; ong. 6 600 inw., bijna allen Kath. Landbouw, tuinbouw, veeteelt en industrie (dekens, machines, steenen, bont, hout, klompen).Mierlo-Hout is met Helmond samengegroeid. Twee standaardmolens; vliegveld. v. Velthoven. Micrlo, 1° Godfried van, bisschep. Dominicaan. * 2 Febr. 1518 te Mierlo (N. Br.), f 28 Juli 1687 te Deventer. Hij trad in 1634 te Den Bosch in de Orde der Dominicanen, was 1662-’69 prior te Utrecht, 1559 provinciaal der Ned. provincie. In 1670 bisschop van Haarlem en prelaat van Egmond. Moest in 1572 uit Haarlem vluchten, keerde in 1673 terug en verliet Haarlem voorgoed in 1678 tijdens de beruchte Haar; lemsche Noon. Stierf te Deventer aan de pestziektezijn lichaam werd bijgezet in de St. Lebuinuskerk. Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (II 1912, 918 vlg.; bibliogr.); A. Hensen, De twee eerste Biss. v. Haarlem (z.i.). Lambermond. 2° Jozef van, Vlaamsch letterk. geschiedschrijver, Jezuïet. * 28 Nov. 1878 te Turnhout. Promoveerde in de Germaansche philologie te Leuven, prof. in de Ned. lett. aan het Collége N. D. de la Paix te Namen; lid van Kon. VI. Academie. Als uitstekend kenner van de Middelned. letterkunde schreef hij merkwaardige bijdragen over Hadewijch, Beatrijs van Nazareth, Ruusbroec en de Ned. mystiek, over Veldeke, Reinaert, hetßoelantslied, Willem van Af'ligem e.a.; hij bezorgde een wetensch. uitgave van Hadewijch. In zijn Gesch. van de Oud- en Middelned. Letterkunde (1928) pleit hij voor het bestaan van een rijke Oud-Ned. lit. en zet hij zeer persoonlijke meerlingen uiteen over den aard, den ouderdom en de schrijvers van onze Mnl. werken (een beknopte uitg. verscheen in 1930). A. Boon. Mierlo-Hout, dorp m de JN. Br. eem. > Mierlo. Mieroslawsky, Lodew ij k, een type van den liberalen omwentelaar in de 19e eeuw. * 1814 te Nemours (Pool), f 22 Nov. 1878 te Parijs. M. streed voor de vrijheidsbeginselen in Polen (1830-’3l), in het groothertogdom Posen (1848), in Sicilië en Baden (1849). Bij het uitbreken van den Poolschen opstand van 1863 werd hij opperbevelhebber van het revolutionnaire leger, maar werd aanstonds door de Russen verslagen. V. Houtte. Miert, Ludovicus van, Jezuïet,geschiedschrijver. * 9 Juni 1858 te Den Bosch, f 31 Oct. 1927 te Velp (N. Br.). Leeraar in college te Sittard. Sinds 1896 te Mariëndaal. Zijn studieterrein was de kerkel. gesch. van Ned., vooral in betrekking tot de Soc. v. Jesus. Vele artikelen in Studiën, Taxandria, Bossche Bijdragen, N. Ned. Biogr. Wbk. enz. Mies van der Rohe, Ludwig, architect. * 27 Maart 1886 te Aken. Leider van het „Bauhaus” te Dessau sinds 1930. Vertegenwoordiger van de zgn. Nieuwe Zakelijkheid. Hij had de hoofdleiding bij den bouw van de „Werkbundsiedlung Weissenhof” bij Stuttgart, en ontwierp verder eenige tuinstadwijken bij Berlijn, eenige torenhuizen en het tentoonstellingspavilioen te Barcelona (1929). v. Embden. ander woord voor ■> motregen. ' O Micjqrode (ook Migrodius), Jan van, Prot. theoloog. * 1633 te Aalst, f Mei 1627 te Yeere (Zeeland). Als pastoor te Veere ging hij over tot de Hervorming, werd verbannen in 1667 en stichtte te Colchester (in Engeland) een Geref. kerk; later kwam hij terug naar Veere. Hij was een der vijf predikanten, die het huwelijk van Oranje met de ontrouwe Anna van Saksen verbroken verklaarden. VtUl QCWVÖOII vciuiuacu vwiuiwuuv/u. Lit.: Biogr. Nat. Beige. Erens. Migmatieten (geo 1.), gesteenten, die ontstaan zijn door injecties van magmatisch materiaal langs de laagvlakten van sedimenten, gepaard aan wederzijdsohe metamorphose en opsmelting (anatexis). Zij zijn typisch voor de diepste vormen van contactmetamorphose, zooals deze aan den dag treden in de oude kristallijne complexen der continenten. Vnl. de Zweedsche geoloog Sederholm heeft in de prachtige ontsluitingen der door de gletsjers geslepen scheren (rotseilandjes) hun bestaan buiten twijfel gesteld. Jong. Mignard, Pierre, schilder. * 17 Nov. 1612 te Troyes, f 30 Mei 1695 te Parijs. Hij kwam jong naar Parijs, ging vervolgens naar Rome, waar hij als portretschilder tot aanzien kwam. In 1658 voor goed terug in Parijs, waar zijn kunst aanstonds zeer gezocht was en opdrachten hem toestroomden, o.a. portretten van den koning, leden der kon. familie, van Mazarin e.a.; bovendien bestellingen voor wandschilderingen in kerken enz. Zijn kunst heeft een voornamen, hoofschen trek, maar tast niet diep. Zijn broeder Nicolas (* 1606 te Troyes, f 1668 te Parijs) en zijn zoon P i e rr e (* 1640 te Avignon, f 1726 te Parijs) werkten in zijn trant, de laatste ook als architect en beeldhouwer, en zij deelden in zijn roem. auililicvu CU utuiuiiuunvi, v»vv*«v*. Lit.: A. Michel, Hist. de I’art (VI, 2). Schretlen. Mignault, gem. in het O. van de prov. Henegouwen (XIII 176 D3); opp. 940 ha, ca. 1200 inw. (vnl. Kath.). M. ligt in een tamelijk eentonige landbouwstreek. Het is een oude heerlijkheid, welke afhankelijk was van Roeulx. Verbouwde kerk met toren uit de 16e eeuw. Mignc, Jacques Paul, Fransch theoloog en uitgever. * 25 Oct. 1800 te St. Flour (Auvergne), f 24 Oct. 1875 te Parijs. Met behulp van talrijke medew erkers maakte hij de oudere theol. literatuur in goedkoope uitgaven voor den clerus toegankelijk, vooral de Kerkvaders. Wegens kerkelijk ongeoorloofden handel beliep M. de suspensie van den aartsbisschop van Parijs en de censuur van Rome. Uit g. Patrologiae cursus completus (Lat., 221 dln. 1844-’55, tot Innooentius III; Grieksoh, 161 dln. 1857- ’66); Patrologia graeca latine tantum edita (81 dln. 1856-’61); Collections des orateurs saerés (Fransch, 102 dln. 1860 vlg.); Encyclopédie théologique (3 reeksen: 52, 53 en 66 dln. 1844-’66); en allerlei heruitgaven van groote geestelijke werken, bijna alles gedrukt op eigen drukkerij bij Parijs. —L i t.: J. Bellamy, Théologie Cath. au XIX siècle (Parijs 1904, 47); overvloedig bij Cabrol, Diot. d’archéologie chrétienne et de lit. (XI, 941-957). Beijersbergen van Henegouwen. Mignon-lormaat, het allerkleinste formaat voor boekjes, bijv. portemonnaie-kalenders enz. Mignosi, Piet r o, Siciliaansch schrijver. * 1895 te Palenno. Prof. in philosophie te Palermo, oprichter van het tijdschrift La Tradizione, waardoor hij de Kath. schrijvers uit Zuid-Italië te samen groepeert. Schreef novellen, wijsgeerige studies, romans, gedichten en critieken, o.a. een belangwekkende studie over Pirandello vanuit Kath. standpunt. OIUUIC UYOI X UHIUUVIIV ÏUUUIU Xiwnii• Voorn, werken: II prossimo (novellen); Levamen (gedichten); Polemioa cattolica. —L i t.: P. Apostoliti, M. Narratore (Catania 1934). Ellen Russe. Migot, Georges, schilder en vnl. componist van impressionistische richting. * 27 Febr. 1891 te Parijs. Schreef o.a. een strijkkwartet, „Zodiaque” voor piano, „Agrestides” voor orkest, Le rossignol en amour, kameropera; geschriften: Essais pour une esthétique musicale; Essais pour une esthétique générale (1920). Koole. Migraine (Fr.) heet het syndroom yan ziekelijke verschijnselen, dat gekenmerkt wordt door aanvallen van allerheftigste hoofdpijnen, die vaak eenzijdig gelocaliseerd zijn en daarom ook met den naam „hemicranie” bestempeld worden. Tusschen de aanvallen in is de lijder volkomen gezond; wel worden de hoofdpijnen, die van eenige uren tot 1 k 2 dagen duren kunnen, vaak ingeleid door een algemeene psychische inzinking, afmatting en lusteloosheid, vaak ook door een sterke prikkelbaarheid. Veelvuldig wordt kort vóór den aanval en ook tijdens den aanval overgevoeligheid der zintuigen waargenomen; geluid-, gezicht-, reuk- en tastprikkels zijn dan zeer hinderlijk. De lijders zoeken dan ook gaarne de eenzaamheid, vluchten in een donkere kamer. Juist de psychische inzinking en prostratie onderscheidt de m. van andere hoofdpijnen. Op het hoogtepunt van den aanval gaat de gewoonlijk reeds van het begin der hoofdpijn aanwezige misselijkheid over in braken, waarna de aanval dikwijls in sterkte afneemt. Nadien voelt de lijder zich meestal opgelucht, soms kan hij nog een zekere loomheid overhouden. Vooral bij de „m. ophthalmique” treden de oogverschijnselen, die in lichter mate ook de „m. simple” plegen te vergezellen, in zeer sterke mate op den voorgrond. De lijder ziet, voorafgaande aan de hoofdpijn, een zwarte vlek voor de oogen, die zich uitbreidt in bewegende lijnen, welke ook sterk lichtende strepen kunnen vertonnen, met zig-zag uitloopers. Behalve de volledige m.-aanvallen komen ook talrijke rudimentaire m.-aanvallen voor. Aetiologisch is van belang, dat bij de echte m. de erfelijkheid een groote rol speelt; waarvan Smith kon aantoonen, dat zij een dominant karakter draagt. Bij de vrouw is de m. het frequentste; zij ontstaat gewoonlijk op jeugdigen leeftijd, gaarne in de puberteit. De echte m. verdwijnt vaak in het climacterium; ook kort na de rijping komen er genezingen voor, die echter dikwijls niet blijvend blijken te zijn. Oppenheim spreekt van een m. perseverans, d.i. een m., waarbij de eene aanval telkens weer in een andere overgaat, d.i. dus een soort „état de mal migrainique”. Hoewel vele m.-lijders onevenwichtig, prikkelbaar, vergeetachtig en niet tot afwerken van een serieuzen arbeid in staat zijn, komt toch de m. ook bij voorkeur juist bij hoogwaardige intellectueelen voor met sterke karaktervastheid en doorzettingsvermogen voor de eenmaal ondernomen taak. Ook bij dezen verraden de emotioneele onevenwichtigheid, de wisselende energie en de overmatige prikkelbaarheid nog hun nerveuzen aanleg. De samenhang der m. met sommige vormen van „essentieele” epilepsie, met name den puberteitsvorm, is hoewel vaak bestreden, onmiskenbaar; beide gaan gepaard met endocrine storingen. Therapeutisch is de aanval, eenmaal begonnen, moeilijk te bestrijden; in het begin van den aanval lukt het soms nog door antineuralgica de hoofdpijn te voorkomen resp. te temperen, al blijft vaak de psychische depressie resp. excitatie bestaan. Tusschen de aanvallen in is een diëetkuur of een kuur met brometa, phenobarbital of nitroglycerine enz. vaak nuttig, mits individueel ingesteld. Zie ook > Migrainine. Li t. : Revue neurologique (1925, 854-961), waar een uitvoerige uiteenzetting van de pathogese en het geheele vraagstuk gegeven wordt. Klessens. Migrainiiie, merknaam voor een mengsel of verbinding van antipyrine met coffeïne en citroenzuur. In de geneeskunde gebruikt bij migraine. L i t.: Ned. Pharmao. (I 51926). Migratie, min of meer regelmatige verplaatsingen van dieren naar andere streken. Onder de zoogdieren treft men dit aan bij bergdieren, zooals de gems, die des winters, lagere regionen opzoekt, of bij de in de Noordpoolstreken levende vormen, zooals het rendier, dat des winters, wanneer de bodem met sneeuw en ijs wordt toegedekt, zich meer Zuidelijk verplaatst. In veel grootere mate echter wordt m. aangetroffen bij de vogels, die gedwongen door voedselgebrek of andere ongunstige levensomstandigheden andere streken gaan opzoeken. Zoo ondernemen de in onze streken voorkomende zwerfvogels, o.a. meezen en vinken en goudhaantjes, des winters tochten van de eene streek naar de andere. Bijzonder verre tochten worden ondernomen door vogels, voor wien de wisseling van het klimaat bijzonder diep in voedingsvoorwaarden ingrijpt, zooals bij de trekvogels, zwaluw, ooievaar, nachtegaal, enz. Deze vormen brengen den zomer in hun eigenlijk vaderland, waar ze hun jongen uitbroeden en grootbrengen, door, om in den herfst, wanneer de levensvoorwaarden voor hen ongunstig worden, zich te verplaatsen naar meer bij den aequator gelegen streken en daar den winter door te brengen, om dan weer in de lente naar hun vaderland terug te keeren. > Vogeltrek. Ook bij visschen komt m. voor. Bekend is de trek van zalm, die bij geslachtsrijpheid vanuit de Noordelijke zeeën de rivieren opzwemt om eieren af te zetten in bergbeken, en van de paling, die het zoete water verlaat om in de diepzee kuit te schieten. Willems. Naast tijdel ij k e m., waarvan in de vorige alinea de klimatologische, gametische en de voedselmigratie besproken zijn, komen er ook nog permanente m. voor, waarbij door verandering der railieu-factoren, een fauna voor goed naar een ander geographisch gebied trekt. In de historische geologie zijn hier veel voorbeelden van: bijv. de olifanten hebben hun bakermat gehad in Afrika; vandaaruit is een tak via Azië naar Europa gemigreerd, een andere tak is naar de Nieuwe Wereld gemigreerd, v. d. Geyn. Migron, bijbelsche naam van een Palestijnsche nederzetting nabij Gibea, genoemd door Isaias (10.28), thans Makroen?; en door 1 Heg. 14.2. Daar is echter de tekst onzeker. Miguël Maria Evaristo van Braganza, do m, koning van Portugal onder den naam van Miguël I. * 26 Oct. 1802 te Lissabon, f 14 Nov. 1866 op het kasteel Bronnbach bij Wertheim (Baden). Derde zoon van koning Jan VI. Plaatste zich aan het hoofd van de behoudsgezinde partij, die de liberale constitutie van 1822 bestreed. Na den dood van Jan VI (1826) wilden de conservatieven, sedertdien Miguelisten genoemd, M. als koning hebben, onder voorwendsel dat zijn oudere broer dom Pedro, als keizer van Brazilië, niet tegelijkertijd de kroon van Portugal mocht dragen. Doch deze schonk aan zijn nieuwe onderdanen een charte (1826) en deed bijna onmiddellijk afstand van den troon ten voordeele van zijn oudste dochter, de zevenjarige > Maria II da Gloria, met de bepaling, dat M. met Maria zou huwen en tot aan het tijdstip van haar meerderjarigheid het regentschap zou waarnemen. Nauwelijks in zijn waardigheid aangesteld (1828) ontbond M. de constitutioneele Cortes en liet zich tot koning uitroepen (1828). Slechts door een burgeroorlog (1831-’34) konden de zaken worden hersteld. Dom Pedro liet het bestuur van Brazilië aan zijn zoon Pedro II over, won den steun van Frankrijk en Engeland, herstelde zijn dochter op den troon en deed zich zelf als regent erkennen. M. sloot een verbond met don Carlos, den pretendent in Spanje (■> Carlistenoorlogen). Daarop sloot Isabella II van Spanje, met Frankrijk, Engeland en Maria da Gloria, een quadruple alliantie; een Spaansch leger deed een inval in Portugal en noodzaakte M. tot de capitulatie van Evora (1834), volgens welke deze afstand deed van alle aanspraken op den troon en zich verbond niet weer binnen de grenzen van Portugal te verschijnen. Als hertog van Braganza leefde hij vervolgens in Italië, te Londen en in Duitschland, alwaar hij in 1861 in het huwelijk trad met prinses Adelheid van Löwenstein-Wertheim-Rosenberg. Lousse. r : j. . ; m i: r» —i— 1 , „ Lit. : Oliveira-Martins, Portugal contemporaneo (2 dlu. Lissabon 1881; herhaaldelijk herdrukt) ; Freire de Carvaiho, Memorias de usurpa?ao de D. M. (4 dln. 1841- ’43) ; A. Herchen, M. 1., König von Portugal (1908). / 5 *• 1 “*Ö ’ ""O”’* ■ Mihrab, > Moskee. Mik, > Brood. Mikado |Y mi = doorluchtig, kado = poort; of < mika (archaïsch woord) = groot, to = plaats], titel van den keizer van Japan bij de vreemdelingen, doch door de Japanners enkel in gedichten en in buitengewone omstandigheden gebruikt; zij zeggen: Tenn-sji: zoon des hemels; Tenn-ó: hemelsche keizer; Sjoe-dzjó: oppermeester. Volgens de legende wilde de zonnegodin Amaterasoe haar zoon naar het „Weelderig Land der Vruchtbare Vlakte van het Riet” (Japan) sturen, doch hij beval zijn zoon Ninigi als beter geschikt aan. Ninigi no mikoto daalde in gezelschap van vele kami (geesten) op den berg Takatsjiho neder en werd de stamvader der mikado’s. Daar de oudste historische boeken Kodzjiki en Nihongki eerst in de 8e eeuw n. Chr. geschreven werden, is het onmogelijk de grens te trekken tusschen de mythologie en de geschiedenis der eerste tijden. Volgens die bronnen regeerde de eerste mikado 660 v. Chr. Een feit staat verder vast: de troonopvolging geschiedde niet altijd van vader op wettigen zoon; zonen van bijzitten of aangenomen zonen hebben soms den troon bezet; de Oostersche opvatting ziet daarin geen bezwaar. Met deze restrictie mag men zeggen, dat de Japansche dynastie de oudste der wereld is. L i t.: J. M. Martin, Le Shintoïsme, reiigion nationale. I. Les Origines, Essai d’hist. ancienne du Japon (Hongkong 1924) ; B. H. Chamberlain, Moeurs et coutumes du Japon (Parijs 1931). Mullie. Miki, Paulus, Heilige, Jezuïet, martelaar. * 1564 bij Kioto (Japan), f 6 Febr. 1697 bij Nagasaki. In de groote Christenvervolging van keizer Taikosama, met 25 anderen, gevangen genomen en gedood. Zaligverklaard 16 Sept. 1627; heiligverklaard 8 Juli 1862; feestdag 5 Februari. Li t. : Boêro, Faits hist. concernant P. M., J. de Goto et J. Kisai (Brussel 1862); de Crisenoy, Les crucifiés du Japon {Parijs 1935). v.Hoeck. Miklas, Wilhelm, Oostenrijksch staatsman. * 16 Oct. 1872 te Krems. Eerst professor, daarna Christelijk-sociaal leider; 1919-’2O onderstaatssecretaris; in 1923 president van den Nat. Raad, en sedert 1928 bondspresident. MiMosich, Franz vo n, een der voormannen van de moderne slavistiek. * 20 Nov. 1813 te Luttenberg (Stiermarken), f 7 Maart 1891 te Weenen. Prof. in Weenen. Werken: Vergl. Gramm. der slavischen Sprachen (4 dln., laatste druk 1926); Etymologisches Wörterbuch der slavischen Sprachen (1886). Mikrokosmos, > Kosmos. Mikszath, Kalman, Hong. novellenschrijver, fijn humorist en kenner van het Hong. dorps- en kleinstadleven. * 16 Jan. 1849 te Szklabonya, f 28 Mei 1910 te Boedapest. Zijn populairste werk is De Wonderparaplu. VV UiIUCI peil cipiU. Mikulicz, ziekte van, nog weinig bekende aandoening, bestaande uit symmetrische zwelling van speeksel- en traanklieren. uu viuuuuuvivui Mikulov (Tsjech.; Duitsch: Nikolsburg), stad in Z. Moravië (Tsjecho-Slowakije), aan de Oostenr. grens; ca. 7 700 inw., vnl. Duitsch; zeer veel boeren zijn echter van Kroatische afstamming; deze hebben zich hier in den Turkschen tijd gevestigd en zich op wijnbouw toegelegd. In de omgeving de Heilige Berg(363m), midden in de vlakte, met bedevaartskerk. Sivirsky. Mil, Gerardus Antonius van, Kruisheer, leeraar aan het priestercollege van het H. Kruis te Uden. * 15 December 1866 te Uden, f 14 Februari 1931 te Diest (België). Gedurende twintig jaren prior te Uden, waar hij een nieuw klooster, kloosterkerk en college bouwde; meermalen definitor en vicarisgeneraal der Orde, novicenmeester, ten slotte prior te Diest. Beijersbergen van Henegouwen. Li t. : Kruistriomf (jg. 10). Milaan. I. Ital. provincie in het landschap Lombardije. M. ligt in de Povlakte tusschen Tessino en Adda; opp. 2 761 km2, 2 millioen inw. (1934), 726 per km2; 246 gemeenten. De intensieve landbouw levert tarwe, rijst, vlas, olijfolie en wijn. De veeteelt is belangrijk (boter en kaas). M. is de industriestreek van Italië (machines, textiel, meubels). Heere. 11. Hoofdstad van de gelijknamige Ital. prov. (XIV 320 B 2) (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). A) Aardr. en economie. Ca. 1 100 000 inw. (1936), de rijkste stad van geheel Italië met de meeste handel en industrie. M. ligt op 120 m boven de zee, in het vlakke land door de Po met haar zijrivieren aangeslibd; de stad ligt aan den Zuidvoet van de Alpen, waar de voornaamste wegen naar Midden-Europa te samen komen. Rondom de oude stad, met smalle steegjes, breiden zich naar alle zijden de nieuwe stadsgedeelten uit, waaronder de Citta degli Studi met de wetenschappelijke instituten. Op het domplein verheft zich de Gotische dom, in 1386 door Marco di Campione aangevangen en eerst in 1813 voltooid. Het prachtige gebouw van wit marmer heeft 6 schepen; de toren reikt tot 108 m hoogte. Andere belangrijke kerken zijn de S. Lorenzo (uit de 4e eeuw), de Sant’Ambrogio (Romaansch; > Lombardije, sub D: kunst; zie ook afb. 1 op de pl. t/o kol. 337 in dl. XIV; zie verder den plattegrond in kol. 284 in dl. III) en de S. Maria delle Grazie met het Avondmaal van Leonardo da Vinei. Het Renaissance-paleis van den aartsbisschop, het stadhuis van 1668 en het voormalig koninklijk paleis uit de 14e eeuw zijn de belangrijkste gebouwen. Voor de Arco della Race zie afb. 7 op de pl. t/o kol. 362 in dl. XIV. M. is een aartsbisschopszetel, belangrijke militaire en handelszetel en heeft talrijke onderwijs- en kunstinstituten. Er bevinden zich twee universiteiten (waaronder een Kath.), academies, voor kunstmuziek, technische, veeartsenij-, handels-, landbouw, hoogeschool en vele middelbare scholen. Radiostation. De bekendste musea zijn; do Brera (muntencolleotie), de Ambrosiana met 30 000 hss., de Pinacotheek (Titiaan, Mantegna, B. Luini), de Galerij voor Moderne kunst. Van de vele theaters is het Teatro alla Scala het bekendste. Er zijn vier stations, in 1931 werd het groote centraalstation geopend; spoorbanen voeren over den Mont-Cénis, den Simplon en den St. Gotthard. Belangrijke autowegen leiden naar Como en Bergamo; regelmatige vliegdiensten naar München, Turijn en Rome. Belangrijke jaarbeurs; voornaamste financieele markt van Italië, grootste industriestad (zijde, katoen, auto’s, machines, chemische industrie). o, mavuiiivo, vuvmiovix\j »uuuow«v;. L i t. : uitgaven van de Touring Club Italiano. Heere. ui v, . uiigaivu iuu uvy xuutuig viuu xuunuuu. B) Geschiedenis. Profaan. M. werd in 396 v. Chr. gesticht en in 222 v. Chr. door de Romeinen veroverd. Daarna heerschten er achtereenvolgens de Hunnen (452), Oost-Goten (490) en Longobarden (569), tot de stad in 774 in de macht van Karei den Grooten kwam en door Otto den Grooten met het Duitsche rijk werd vereenigd. Nadat de pataria in de 11e eeuw de macht der geestelijkheid gezuiverd had, beleefde de stad in do 12e eeuw een grootschen opbloei en nam ze de leiding in den Lombardijschen stedenbond. M. verloor echter den strijd tegen den keizer, werd in 1162 verwoest, doch vijf jaar later weer opgebouwd, en verkreeg in 1183 een betrekkelijke zelfstandigheid. Het Ghibellijnsch geslacht der Visconti breidde de macht der stad over Lombardije uit en bewerkte in 1395 de verheffing van M. tot hertogdom. Na het uitsterven der Sforza’s schonk Karei V in 1635 het gebied aan Philips 11. Gedurende de 18e eeuw was M. Oostenrijksch bezit; Napoleon I maakte er de Cisalpijnsche republiek van, doch in 1815 kwam het weer aan Oostenrijk. Eindelijk werd M. in 1859 met het opkomend koninkrijk Italië vereenigd. Ke r k e 1 ij k. Ofschoon eerst in 313 een bisschop van M. optreedt, heeft deze (Mirocles) toch minstens vijf voorgangers gehad, zoodat de bisschoppelijke zetel wel een eeuw ouder kan zijn. M. was ook betrokken in den strijd om Arius, welke beëindigd werd door den H. Ambrosius (f 397). De kerkreohtelijke betrekking met Rome bleef echter tot in de 12e eeuw tamelijk los en gedurende de volgende M.B. bekleedde M. ook niet die positie, welke het als de kerk van den H. Ambrosius had moeten innemen. Eerst onder den H. Carolus Borromeus ( f 1584) werd glansrijk hersteld, wat in de M.E. verzuimd was. Het aartsbisdom telt thans 8 suffraganen. Th. Heijman. Edict van Milaan. Kort na zijn overwinning op den usurpator Maxentius vaardigde Constantijn de Groote tezamen met Licinius in Milaan het edict (rescript) uit, dat als de Magna Charta van de vrijheid der Kerk wordt beschouwd, het officieele einde van de periode der vervolgingen,3l3. De overgeleverde tekst is die van de Grieksche promulgatie van Licinius voor de Oostelijke rijkshelft. Ten onrechte wil men daaruit besluiten, dat er geen Edict van M. bestaan heeft. Het feit der uitvaardiging mag men op gezag van Eusebius blijven aannemen. De uitspraak der beide keizers schonk volledige godsdienst- en cultuurvrijheid aan de Christenen en beval restitutie of schadeloosstelling voor verlies van bezittingen tijdens de vervolging. Men mag niet vergeten, dat reeds Galerius in 311 een tolerantie-edict had uitgevaardigd, maar dit neemt toch de groote beteekenis niet weg van het Edict van Milaan. Het bleek weldra het begin van een keizerlijke politiek, die niet slechts niet meer tegen de Christenen zou . optreden, maar met hen zou regeeren. Van gedulden i godsdienst zou het Christendom spoedig bevoorrechte 1 godsdienst worden en het Hom. rijk een Christelijke I staat. Dat dan de keizers te ver zouden gaan in hun bemoeiing met de Kerk (> Caesaropapisme) doet aan de verdienste van Constantijn en de beteekenis van het Edict niet af. Franses. . L i t.: in Kirsch, Kirchengesch. (I 1930, 303); Schrijnen, Uit het leven der Oude Kerk {1919, 198 vlg.). Synode van Milaan. In de hoofdstad van N. Italië ] werden uiteraard meermalen synoden gehouden. De , metropoliet van M. had het bestuur over een kerkprovincie, die zich over N. Italië en deelen van het , tegenwoordige Zwitserland en Oostenrijk uitstrekte. De meest befaamde synode is wel die van 365, toen keizer Constantius een aantal bisschoppen wist te dwingen om St. Athanasius te veroordeelen, wat een triomf voor het Arianisme beteekende. Hilarius van Poitiers, Lucifer van Cagliari e.a. weigerden en werden verbannen. Ook paus Liberius weigerde de besluiten te erkennen en ging eveneens in ballingschap. T ; i . TTIT nnlnonn TJinl dno P.nnoiloo n O. 1 QO*7 L i t.: Hefele-Leclercq, Kist. des Conciles (I, 2, 1907, 872 vlg.). Franses. C) Voor Milanecschc liturgie, > Ambrosiaansche liturgie. Milanese, kettingtricot op een specialen weefstoel vervaardigd. Voor m. wordt tegenw. veelal acetaatzijde (nl. celanese) gebruikt. M. laddert niet, indien een kettingdraad breekt, vandaar de naam „non 1 a dd e r” voor milanese. ~1L Wil IHI UU U 1 ' Milani, Luigi Adriano, archaeoloog. * 26 Jan. 1864 te Verona, f 9 Oct. 1914 te Florence. Directeur (1882) van het archaeol. museum en hoogleeraar (1896) aldaar. Was vooral werkzaam op het gebied der Etrurische archaeologie. ?- •! ■ in '/ n -Afrilra fon K. Milanji-bergcn, gebergte xn Z.ü.-Amka, ten Z. van het Njassa-meer, in Portugeesch-Oost-Afrika (I 520 G 6). Milaii Obrenowitsj, vorst (1868-’B2), later koning (1882-’B9) van Servië. *22 Aug. 1864 te Jassy, f 11 Febr. 1902 te Weenen. M.O. verkreeg op het congres van Berlijn (1878) voor zijn land erkenning van de onafhankelijkheid en territoriale uitbreiding. In 1889 stond hij den troon af aan zijn zoon Alexander. In 1894 werd hij opnieuw opperbevelhebber van het leger, totdat hij in 1900 verbannen werd wegens zijn verzet tegen het huwelijk van Alexander met Draga Masjin. V. Houtte. Mila y Fontanals, Manu e 1, Spaansch schrijver. * 4 Mei 1818 te Villafranca del Panadés, f 16 Juli 1884 aldaar. M. is de eerste schrijver van critische studiën in Spanje. Behoort tot de school van het Barceloneesoh Romanticisme (onder Eng. en Fr. invloed). Zijn stijl is uitermate beknopt en droog. Voorn, werken: Arte poética: Manual de Estética; Observaciones la poesia popular; Los Trovadores en Espana; La Poesia heróico-popular. Borst. Milchhöfer, Arthur, Duitsch archaeoloog. * 21 Maart 1852 te Schirwindt, j 7 Dec. 1903 te Kiel. In 1883 prof. in Munster, 1895 in Kiel. Werken: o. a. Anfange der Kunst in Griecbenland (1883); Übersicht der Sohriftquellen zur Topogr. v. Athen (1891). . , n J J /.o AKA inirr in /In Ti'riocnno Mildam, dorp van ca. 450 inw. in de Fnesche gem. > Heerenveen (XI 208 C/D3). /- J.XWIVU.WV.. f / Milddadigheid, > Vrijgevigheid. Milde, Vinzenz Bduard, vorst-aartsbisschop van Weenen (1832) en paedagoog. * 17 Mei 1777 te Brünn, f 14 Maart 1853 te Weenen. M. nam de psychologie als grondslag voor alle paedagogie; hij werkte ijverig aan de opleiding der geestelijkheid (Milde-Stiftung). Werken: AUg. Erziehungskunde (2 dln. Weenen 1811-’l3 ; nieuwste uitg. door L. Krebs, 1922). —■ L i t. : K. Watke (Weenen 1903); L. Krebs (xbid. 1925); M. Bauer (ibid. 1929); R. Lochner, Sudetendeutsche Lebensbilder (I Reichenberg 1929, 252). Miidenburg, Anna vo n, dramatisch sopraan. * 29 Nov. 1872 te Weenen. Vertolkte o.a. de Ortrud- en Kundrypartijen te Bayreuth; later wijdde zij zich aan opera-regie. Met haar man, den schrijver Hermann Bahr, gaf zij uit; Bayreuth und das Wagnertheater (1912). Mildheid is die zachtheid van gemoed, die neigt tot matiging van straf en vergelding om den evenmensch niet meer te bedroeven dan noodig of nuttig is. Zij keert zich rechtstreeks tegen alle wreedheid en onmenschelijke hardheid, maar geenszins tegen gepaste gestrengheid; al naargelang van de omstandigheden zal de een of de andere den toon moeten aangeven. Verwant met de m. is de zachtmoedigheid, die den toom stilt, waar deze tot wreedheid of hardheid zou kunnen verleiden. Buys. L i t.: S. Thomas, Summa Theol. (II 11, 157 en 159). Mildreda, Heilige, Benedictines, abdis, f 13 Juli ca. 734. Zij trad in bij de Benedictinessen van de abdij Minster op het eiland Thanet, door haar moeder gesticht. In 1300 werd haar gebeente overgebracht naar de St. Augustinuskerk te Canterbury, waar haar feest op 13 Juli met groote plechtigheid wordt gevierd. Ten tijde der vervolging werd een groote relikwie naar de St. Lebuinuskerk te Deventer overgebracht en sindsdien daar vereerd. Te Millam in Vlaanderen is nog een bedevaartskapel, waar zij wordt vereerd en waarin haar naam verbasterd is in Sinte Muldersbeek. L i t.: Acta Sanet. 13 Juli; Life of S. M. (Londen 1883). Brandsma. Milesiaca, Grieksche verzameling van liefdesnovellen in de 2e eeuw v. Chr. door Aristides van Milete bijeengebracht, en evenals Sisenna’s Latijnsche vertaling ervan verloren gegaan. Milete, Grieksche stad in Klein-Azië, oudtijds aan de monding van de Maeander, oorsprong reeds in de 10e eeuw v. Chr., in 7e en 6e eeuw moederstad van tallooze kolonies langs de Zwarte Zee, in Egypte en Italië; telde vele groote mannen: de natuurphilosofen Thales, Anaximander, Anaximenes, den geschiedschrijver Hecataeus, den stadsarchitect Hippodamus. St. Paulus bezocht M. tweemaal op zijn missiereizen. De opgravingen, sinds 1899 onder leiding van Theod. Wiegand begonnen bij het tegenw. dorpje Balad, brachten kostbare resten aan het licht van havenaanleg, straten en monumentale bouwwerken; het poortgebouw van de Zuidelijke markt is tegenw. in het Pergamon-museum te Berlijn geheel opgebouwd. » • > ttt' x m i. —:^tdmi A nnixn xx TTnfora L i t.: Wiegand, Brgebnisse der Ausgr. u. Unters. seit 1899 (1906); v. Gerkan, Griech. Stadteanlagen 1924); A. Dunham, Hist. of M. (1915). W.Vermeulen. Milford, havenstad in Pembrokeshire, Z. Wales (XII 464 D6), aan de gelijknamige natuurlijke haven; ca. 10 000 inwoners. Milbaud, Dari u s, een der componisten van den „groupe des six”. * 4 Sept. 1892 te Aix en Provence. D. is een ware veelschrijver van hoogst ongelijkmatig werk, nu eens tonaal dan weer polytonaal schrijvend (bijv. Saudades do Brazil). Tot zijn betere werken behooren een vioolsonate (1914), het ballet La création du monde (1923), de muziek bij Cocteau’s Le boeuf sur ie toit. Schreef: Polytonalité et atonalité, in Revue Musicale (1923). Koole. Lit.: D. M., in Nouvelle Revue Ir. (1920); autobiographie in Bruyn, „L’écran des musiciens” (Parijs 1930). Milhecze, dorp in de N. Br. gem. > Bakel. Miliaria (g e nee s k.) ontstaat als gevolg van sterk zweeten, dikwijls in het verloop van allerlei infectieziekten, waarbij talrijke zeer kleine, in de oppervlakkige huidlagen gelegen blaasjes ontstaan. Na enkele dagen breken deze naar buiten door en drogen in. Waarschijnlijk ontstaat m. door afsluiten der zweetklieren en daarop volgend binnendringen van zweet in de hoomlaag. E. Hermans. Milicz, Jan van, Boheemsch prediker. *Te Kremsier, f 29 Juni 1374 te Avignon. Domkanunnik te Praag en verbonden aan de keizerlijke kanselarij. In 1363 begint hij zijn tocht als boeteprediker door Bohemen. Vooral door zijn preeken, waarin hij de nadering van den Antichrist voorspelde, wist hij het zedelijk peil van volk en clerus te verheffen. Door zijn overdrijvingen vaak in botsing met de kerkelijke overheden. Hij stierf, terwijl hij zich bij Gregorius XI rechtvaardigde. Een der vruchtbaarste voor-Hussitische hervormingspredikers, die ondanks zijn overdrijving steeds trouw bleef aan de Kerk. H. Wouters. Lit. : Lex. f. Theol. u. Kirche (VII, 185-186). Milieu, in de psychologie, staat tegenover ingeboren aanleg. De mensch als psychisch individu beschouwd is een product niet alleen van overgeëriden aanleg, maar ook van al de invloeden der buitenwereld, die op hem inwerken, en van zijn zelfbepaling. Het geheel der hem omgevende wereld, waartoe de mensch in eenigerlei betrekking staat, wordt milieu genoemd. Bij het ondergaan van de inwerking zijner omgeving is de mensch niet louter passief, maar in zekere mate schept hij zijn eigen m. Beide factoren, aanleg en m., die de levensontwikkeling van het individu bepalen, ondergaan een wederzijdschen invloed (convergentie-theorie van Stem), bijv. een kind kan een erfelijke belasting met zich op de wereld brengen, die echter in een vorige generatie door het m. tot stand gekomen is, zooals bij chronisch alcoholisme. Het is lang niet gemakkelijk uit te maken, wat bij een bepaald persoon op rekening van zijn aanleg en wat op rekening van het m. te stellen is. Zou bijv. een misdadiger, zoon van een misdadigen vader, een moreel goed mensch geworden zijn, indien hij in een betere omgeving opgevoed was? Uit deze vraag blijkt de groote sociale beteekenis van het railieu-onderzoek. De milieufactoren kan men in drie groepen onderscheiden: natuur (weer, klimaat, gesteltenis van den bodem, landsohap), cultuur (econ. toestand, godsdienst, techniek, opvoeding, werkloosheid enz.) en de menschelijke omgeving, waarin een persoon verkeert (familie, school, fabriek, enz.). v. d. Veldt. \xu>xxxxxxvy , OVIIUUI, XUIUXIVIV, vv* Milindapaiilia (Ind.), -> Boeddhistische literatuur (niet-canoniek). Militair, tot de weermacht behoorend persoon, die onder krijgstucht staat. Dit zijn de beroepsvrijwilligers gedurende hun dienstverband en alle overige vrijwilligers, alsmede de dienstplichtigen, wanneer zij in werkelijken dienst zijn. Militair ambtenaar (N e d.), militair, aangesteld in militairen dienst bij zee- of landmacht. De aanstelling, het gevolg van een vrijwillig dienstverband, vormt het kenmerk. Onder m. a. is mede te verstaan het personeel der kon. marine-reserve en het res. personeel kon. landmacht. Hot begrip m. a. is van belang voor de administratieve rechtspraak (mil. ambtenarenwet). A. Lohmeijer. In België is m.a. de tot het leger behoorende persoon, die krachtens een K. B. met de officieren gelijkgesteld is en uit dien hoofde aan de Mil. Strafwet onderworpen wordt. Militair arts, andere naam voor officier van gezondheid. > Militaire geneeskundige dienst. Militaire aardrijkskunde, > Aardrijkskunde (mil.). Militaire administratie, > Administratie (militaire). Militaire bouwkunst. Historisch. Voor het Oude Oosten zijn karakteristiek de muren van Babylon (7e en 6e eeuw v. Chr.); een reeks concentrische, naar binnen steeds sterker wordende verdedigingsringen (gracht, buitenmuur, dubbele ringwal, enz.), dicht bezet met torens. Veel eenvoudiger is de Cretisch-Myceensche m. b. (Mycene, Tiryns, Troje), gekenmerkt door een enkelvoudigen ringmuur in cyclopenmetselwerk, met lange en smalle poorten. De Grieksche m. b. sluit zich hierbij aan; ook zij beperkt zich gewoonlijk tot een, in zijn beloop aan het terrein aangepasten ringmuur met weergang en tinnen en een betrekkelijk beperkt aantal korte en gedrongen meestal vierkante torens. De muren zijn aan beide zijden bekleed met natuursteen en inwendig opgevuld met grond of puin. Een goed bewaard voorbeeld geeft Herakleia in Klein-Azië (ca. 300 v. Chr.). De Romeinen sluiten weer bij de Grieken aan, alleen zijn hun wallen gewoonlijk dikker. In lateren tijd komt bij hen de toepassing van waltorens in zwang (Pompeji, 80 v. Chr.). Wanneer het Imperium tot stand is gekomen, waarin orde en vrede heerschen, vervallen de stadsmuren doch winnen de verdedigingswerken langs de rijksgrenzen aan beteekenis. Dit is de tijd van de versterkte legerplaatsen en van de rijksgrensmuren (limes). In de 3e eeuw n. Chr., onder de dreiging der binnenvallende barbaren worden de steden in der ijl weer versterkt; dikwijls met fragmenten van daartoe gesloopte monumenten (zoo zijn o.a. de beroemde altaar-reliëfs van Pergaraon voor ons bewaard gebleven). Uit dezen tijd dateeren ook de wallen van Rome, gebouwd onder Aurelianus, massieve baksteenmuren van Sl/2 m dikte en 7 m hoogte, versterkt met 10 m hooge torens (grondvlak van 6x7 m); later (in de 4e eeuw n. Chr.) zijn deze werken belangrijk verhoogd. De sluitsteen en tevens het meesterwerk van de Antieke m. b. is de omwalling van Byzantium (Konstantinopel): een dubbele wal met daarvoor een (droge) gracht. De binnenmuur is 4,50 m dik en 13 a 14 m hoog, de torens (ca. 100) zijn 20 m hoog. w wii/uo yyju,. ““"Ö* De middeleeuwsche m. b. kent twee hoofdvormen; de > burcht (-> kasteel, slot) en de stadsomwalling. De burcht heeft als regel één woongebouw, dat tevens weerbaar is, en een ringmuur. Aanvankelijk hebben zij ook alle een > donjon, een weerbaren toren zonder ingang op den beganen grond. Onderscheiden worden waterburchten (Muiderslot, Helmond) en, in het heuvelland, hoogteburchten (Valkenberg). De laatste moeten worden aangepast aan terrein en plaatselijke omstandigheden, de waterburchten zijn gewoonlijk rechthoekig, met ronde hoektorens. Het typische verschil tusschen burcht en stadsversterking vormen de poorten van deze laatste: het verkeer immers moest door de stad worden geleid, iets waaraan de burcht geen behoefte had. Deze poorten zijn de zwakke punten en worden daarom extra versterkt. Overblijfselen van middeleeuwsche stads-verdedigingswerken (poorten, muurresten, waltorens) zijn nog op vele plaatsen te vinden, bijv. te Maastricht, Zutphen, Amersfoort, Kampen. Speciaal de > stadspoorten vormen een hoogst belangrijke categorie van fraaie middeleeuwsche monumenten. 1U * uil Xï AUAUUVAVVU «I UVUU AUVXXUUIUUVVU* Met het verschijnen en de steeds voortschrijdende perfectionneering van de vuurwapenen komt de noodzaak de hoogte der verdedigingswerken en daarmede hun kwetsbaarheid door projectielen te verminderen, doch daarentegen hun zwaarste en massiviteit op te voeren. In de Renaissance gaan de m. b. en de > stedebouw een tijdlang hand aan hand. Eerst verdwijnen de muurtorens, om voorloopig te worden vervangen door rondcelen; ronde plateau’s, waarop geschut kan worden opgesteld. Op den duur ontwikkelen zich hieruit verschillende systemen van vestingbouw, o.a. de > oud-Nederlandsche > oud-Italiaansche bevestigingswijze, enz. Vaak neemt men aan, dat bij het invoeren van geschut met ijzeren kogels de „militaire bouwkunst” eindigt. Voor de verdere ontwikkeling, zie > Versterkingskunst (duurzame) en > Krijgsbouwkunst. Van zuiver bouwkundige beteekenis zijn, behalve de poorten, de arsenalen of tuighuizen (Delft, Den Bosch), admiraliteitsgebouwen, kazernes, wachtgebouwen (Zwolle), kogelgieterijen en de Doelen-gebouwcn der schutterijen. L i t.; F. Noack, Die Maucrn Athene (1907); F. Krisohen, Artilleristisches an griech. Festungen (in: 25 Jahre Techn. Hochschule, Danzig 1929) ; A. Majuri, Studi e ricerche sulla iortificazione di Pompei (Rome 1930); H. Lietzmann, Die Landmanen von Konstantinopel (Preuss. Akad. der Wissensoh., Berlijn 1929); Daniël Speckle, Architectura von Festungen.... enz. (Straatsburg 1859) ; Simon Stevin, Nieuwe Sterektebou door Spilsluysen (Leiden 1617) ; A. Freitag, Architectura Militaris (Amsterdam 1665); C. J. Snijders en P. J. C. Noorduyn, Duurzame en tijdelijke versterkingskunst (Breda 1916). v. Embden. Militaire bruggen bestaan uit pasklaar materiaal, uit gedeeltelijk voorbereide onderdeelen, of worden geïmproviseerd van ter plaatse gevonden materialen. Van m. b. zijn het meest bekend de > pontonbruggen. Voor hooge oevers en ravijnen heeft men stalen bruggen, welke zonder tusschenondersteuning de oevers verbinden; de meest voorkomende soorten (voor 3-20 tonsvoertuigen) van 20 tot 30 m lengte, de zware tot een lengte van meer dan 100 m en zelfs voor spoorwegen (o.a. Oostenrijk-Hong. in 1914). De ■> gevechtsvonders vormen het lichtste materiaal. Van voorbereide m. b. maakt men alle onderdeelen geschikt voor vervoer per auto. Onvoorbereide bruggen bouwt men in bergland als hangbrug, schoorwerk of met gewapende liggers, in andere gevallen als -> schip-, > schraag- of > jukbruggen. 11. Lohmeijer. Militaire detentie, -> Detentie. Militaire dienst, > Dienstplicht. Militaire geneeskundige dienst bestaat in N e d. in vredestijd uit: de officieren van gezondheid, vier compagnieën geneesk. troepen; de mil. hospitalen en de School voor reserve-officieren van den geneesk. dienst. Aan het hoofd van het dienstvak staat de inspecteur van den geneesk. dienst der landmacht met den rang van generaal-majoor. De hoofdofficieren worden genoemd dirigeerende officieren van gezond- heid. De actief dienende en de aan voomoemde school opgeleide reserve-officieren van gezondheid, de reserveofficieren tandarts, alsmede het dienstplichtig personeel, geregistreerd bij de compagnie geneesk. troepen, vormen in oorlogstijd het geneesk. personeel benoodigd voor de staven en de oorlogsonderdeelen van het leger. De officieren van gezondheid worden alsdan naar de onderdeelen, waarbij zij zijn ingedeeld, genoemd : bataljonarts, brigadearts, enz. Militaire hospitalen zijn gevestigd in Amersfoort, Arnhem, Breda, Den Haag en Utrecht. De school voor opleiding van reserve-officieren van gezondheid heeft tot standplaats Den Haag. v. Leeuwen. In België bestaat in vredestijd de mil. geneesk. dienst uit de geneesk. korpsen der mil. omschrijvingen Brussel, Antwerpen, Luik en Namen, welke ressorteeren onder een hooger Bestuur van den geneesk. dienst, gehecht aan het dept. van Landsverdediging. Elk dezer omschrijvingen omvat een of meer krijgsgasthuizen, geneesk. inrichtingen en diensten, waarvan de artsen en het personeel behooren tot het geneesk. korps. Tot den geneesk. dienst behoort ook de school voor officieren van den gezondheidsdienst. V. Coppenolle. Militaire hygiëne. De m. h. onderscheidt zich in zooverre van burgerlijke ■> hygiëne, dat door het dikwijls samengebracht worden van veel mannelijke personen in een beperkte ruimte het ontstaan (nekkramp) en verspreiden (typhus, dysenterie, cholera en geslachtsziekten) van besmettelijke ziekten wordt bevorderd. De m. h. houdt zich in de eerste plaats bezig met het verstrekken van deugdelijk voedsel en drinkwater (■> Legerverpleging) en met het voorkomen en bestrijden van genoemde infectieziekten bij militairen te land en ter zee. Haar moeilijkste taak is het voorkomen van deze ziekten in oorlogstijd. De vooruitgang van de wetenschap der ra. h. heeft het mogelijk gemaakt, dat thans niet meer zooals voorheen, wondkoortsen en andere besmettingsziekten de troepen decimeeren, maar dat het sneuvelen meer het gevolg is van verbloeding aan bekomen wonden. Hiertegen kunnen bloedtransfusiediensten op uitgebreide schaal veel doen (> Roode Kruis). Evenals bij de algemeene hygiëne zijn stelselmatige inenting tegen pokken, cholera en typhus, ontluizing tegen vlektyphus, zindelijke af voer van faecaliën bij legerplaats en loopgraaf, naast het opsporen van ziektekiemdragers en een goed doorgevoerde statistiek, de voornaamste middelen om ziekte en sterfte onder militairen te voorkomen. L 11.: H. Peeters, Militair-hygiënische verkenningsprohiemen (diss., 1929). Botman. Militaire intendance heeft tot taak het leger te voorzien van levensmiddelen, Weeding en uitrusting, enz. en is belast met de zorg voor de > legerverpleging. Zij bestaat in N e d. in vredestijd uit: de intendanten en de compagnie intendancetroepen. Aan het hoofd van het dienstvak staat de hoofdintendant met den rang van generaal-majoor. Ben van do hoofdofficieren is hoofd van de afd. intendance van het dept. van Defensie en een directeur van de Centrale Magazijnen van militaire kleeding en uitrusting. De actief dienende intendanten, de reserve-intendanten en de reserve-officieren voor speciale diensten bij de intendance, alsmede het bij de compagnie intendancetroepen geregistreerde dienstplichtig personeel, zijn in oorlogstijd ingedeeld bij de staven der groote onderdeelen en vormen de intendanceformaties van het leger. De intendanten worden alsdan naar de onder- Links: Christus en Maria. Detail uit het Laatste Oordeel; schildering in de Sixtijnsche kapel te Rome (1536-’4l). Rechts: Madonna (marmerreliëf, 1491; Casa Buonarroti, Florence). Links: Christus met Kruis (marmer, 1519,20; S. Maria sopra Minerva, Rome). Midden: Piëta (marmer, 1498/99; Sint Pieter, Rome). Rechts: Madonna met Kind (marmer, ca. 1500; O. L. Vrouwekerk, Brugge). Links; Kop van David (marmer, 1501 03; Galleria antica e moderna, Florence). Midden: Kop van de Schemering (marmer, 1521 34; grafmonument van Lorenzo de' Medici, S. Lorenzo te Florence). Rechts: De stervende slaaf (detail, marmer, ca. 1513; Louvre, Parijs). Bovenste rij, van links naar rechts: 1. Detail van het trappenhuis in de Biblioteca Laurenziana te Florence. 2. Venster van het Palazzo Farnese te Rome. 3. Senatorenpaleis op het Capitool te Rome. Onderste rij; Zijgevel en koepel van de St. Pieter te Rome. deelen, waarbij zij zijn ingedeeld, genoemd : divisieintendant, brigade-intendant, enz. v. Leeuwen. In België bestaat in vredestijd de ra. i. uit de intendance-diensten der rail. omschrijvingen Brussel, Antwerpen, Luik en Namen, alsmede uit den dienst der uitrusting, welke ressorteeren onder een hooger Intendance-bestuur, gehecht aan het dept. van Landsverdediging. Tot elke militaire omschrijving belmoren verder een of meer bakkerijen, slachterijen, voedermagazijnen, wasscherijen met intendance-personeel. De dienst der uitrusting omvat een centraal magazijn en gewestelijke confectie- en herstellingswerkhuizen. V. Coppenolle. Militaire muziek. Hiermede worden niet alleen de regimentsmuziekkorpsen aangeduid, maar ook geldt de term in het algemeen voor de harmonieën de fanfarebezetting. > Harmonie (sub 1°); > Fanfare. L i t.: Kalkbrenner, Die Organ. der Milit. Korps aller Lander (1884); J. Mackenzie, Fifty Years of Army Music (1926); Miohel Brenet, La mus. mil. (1921); Paul Gilson, Manuel de m. milit. (1926). Militaire pharinaccutischc dienst bestaat in Ned. in vredestijd uit: de mil. apothekers en de mil. apothekersbedienden, het Rijksmagazijn van geneesmiddelen en de mil. apotheken. Aan het hoofd staat de chef van den rail. pharmac. dienst, die tevens directeur is van het Rijksmagazijn van geneesmiddelen (gevestigd te Amsterdam). Het actief dienende personeel, zoowel als de reserve mil. apothekers en de reserveofficieren voor speciale diensten bij den m.p.d. zijn in oorlogstijd ingedeeld bij de geneesk. formaties van het leger. v. Leeuwen. In België is in vredestijd de m. ph. d. gevoegd bij dien van de krijgshospitalen. De Centrale Apotheek van het leger is te Antwerpen gevestigd. Militaire rechtsmacht. In Nederland. In strafzaken neemt de mil. rechter kennis van de strafbare feiten, begaan door militairen. In geval van oorlog bovendien van misdrijven, omschreven in de titels I en II W. v. Str. of in het W. v. Mil. Str. door wien ook begaan in het in staat van beleg verklaarde gebied. De mil. rechter bestaat uit het Hoog Militair Gerechtshof en de ■> krijgsraden. De volstrekte bevoegdheid van den mil. rechter strekt zich uit over alle misdrijven en overtredingen (fiscale uitgez.). Het H.M.G. oordeelt in eersten en laatsten aanleg over de feiten, begaan door militairen boven de rangen van kapitein en luitenant ter zee le klasse. Voorts oordeelt het H.M.G. in hooger beroep over de vonnissen der gewone krijgsraden. De krijgsraden bij de zeemacht nemen kennis van de strafbare feiten, begaan door personeel van de zeemacht en door andere aan de mil. rechtsmacht onderworpen personen begaan aan boord van een oorlogsvaartuig of op het gebied eener inrichting der zeemacht of bij een onder bevel van een militair der zeemacht dienstdoende troepenafdeeling en door overige aan de mil. rechtsmacht onderworpen personen, indien het belang der zeemacht door het feit is of kan worden geschaad. In de overige gevallen nemen de krijgsraden van de landmacht kennis van de strafbare feiten, begaan door aan de mil. rechtsmacht onderworpen personen. De betrekkelijke bevoegdheid der krijgsraden regelt zich naar hun rechtsgebied (art. 76 vlg. wet 5 Juli 1921, Stbl. nr. 841). A. Lohmeijer. In België is de militaire rechtsmacht of krijgsrechtsmacht de bevoegdheid aan de mil. rechtsinstanties toegekend om de mil. strafwetten alsmede die van het gemeen recht gerechtelijk toe te passen 1° op al de officieren en op de met hen door K.B. gelijkgestelde ambtenaren; 2° op al de militairen van lageren rang in werkelijken dienst; 3° op de afgezwaaide militairen gedurende de dagen, waarop dezen tot mil. prestaties gehouden zijn; 4° op de afgezwaaide militairen, doch slechts in de gevallen vermeld bij art. 13 der wet van 15 Juni 1899 op de mil. strafrechtpleging. Vgl. > Militair strafrecht. V. Coppenolle. Militaire rijscholen, inrichtingen, waar mil. instructeurs worden gevormd, vnl. ten behoeve van de africhting van het jonge paard. Op den grondslag van het vroeger onderwezene worden meer gevorderde ruiters bovendien individueel vervolmaakt, ten einde na terugkeer in de troepenonderdeelen de eenheid van beginsel te waarborgen en de overige instructeurs voor te lichten. Bekend zijn o.m. de Fransche rijschool te Saumur, de Duitsohe te Hannover, de Ital. te Pinerolo en Tor di Quinto, de Belg. te Brasschaet (vroeger te leperen), de voormalige Oostenr. te Weenen (waar thans uit traditie-oogpunt de Spanische Hofreitschule nog in stand wordt gehouden) en de Ned. te Amersfoort. van Voorst tot Voorst. Militaire School, Koninklijke, is in België een onderwijsinstelling voor de opleiding van de officieren der wapens. Te dien einde omvat zij twee afdeelingen, de eerste voor het voetvolk en de ruiterij, de tweede voor de artillerie en de genie. De school is te Brussel gevestigd. Voor milit. school in Ned., zie > Militair onderwijs. Militaire tucht, > Krijgstucht. -j – “JÖ Militaire vercenigingen, > Legerorganisatie (sub Geestelijke verzorging). ' ~ J— o—o/* Militaire veterinaire dienst bestaat in N e d. in vredestijd uit; de paardenartsen, dehoefsmidschool en de veterinaire hospitalen. Aan het hoofd staat de chef van den m. v. d., die tevens chef is van het veterinair hospitaal te Den Haag. De actief dienende officieren, zoowel als de reserve-paardenartsen, zijn in oorlogstijd ingedeeld bij de staven en de veterinaire formaties van het leger. v. Leeuwen. In België bestaat in vredestijd de mil. veterin. dienst uit de paardenartsen der bereden troepenkorpsen alsmede uit de veterinaire infirmerieën der mil. omschrijvingen. Militaire wegen, van oudsher belangrijk bij oorlogvoering, waren reeds bekend bij Perzen, Grieken en Romeinen. Moderne legers zijn voor den aanvoer van munitie en levensmiddelen geheel afhankelijk van de wegen. Hoe sneller het optreden is, hoe moeilijker de bouw van m. w. Aanvankelijk effent men slechts het terrein, hetzij met honderden arbeiders, hetzij met machines, en graaft men bermslooten voor de ontwatering. Soms volstaat men met een > colonneweg, in het etappengebied maakt men soliede verhardingen (met mankracht of machinaal) desnoods door eggen, teer sproeien en walsen. Bovendien gebruikt men in den stellingoorlog smalspoorwegen, in bergland kabelbanen. H. Lohmeijer. Militaire Willemsorde, Ned. orde tot belooning van uitstekende daden in den krijg ter zee of te land. De M. W., waarvan de koning grootmeester is, bestaat uit vier klassen, de grootkruisen, de kommandeurs en de ridders der 3e en 4e klasse. Het versiersel der orde bestaat uit een geëmailleerd kruis met acht gouden geparelde punten. Op de armen de woor- den; „Voor Moed, Beleid, Trouw”. Over dit kruis ligt het Bourgondische kruis, bestaande uit groene laurierstokken, verbonden door den gouden vuurslag. Op de keerzijde een blauw geëmailleerd medaillon, waarop een W te midden van een laurierkrans. Alles gedekt door een gouden koninklijke kroon (Wet 30 April 1815, Stbl. nr. 33). A. Lohmeijer. Militair hof, > Krijgsgerechtshof. IVM JLMM JL UUI) 1 vvxivu**x» • Militairisme. Men spreekt van m., als in een staat de militie een al te groote rol gaat spelen; de weermacht wordt hoog opgedreven, de mil. geest en de mil. vorming krijgen in de staatsburgerlijke opvoeding een al te sterken nadruk, de mil. belangen overheerschen eenigermate het heele staatsleven, de binnenen buitenlandsche politiek. Behalve dat dit m. den volksgeest bederft en de volkswelvaart verslindt, bergt het ook dit groote euvel, dat het een voortdurende bedreiging van den vrede is en een stilzwijgende provocatie tot oorlog, ook al zitten geen uitgesproken aanvalsbedoelingen voor en blijft uitdrukkelijke provocatie achterwege. In meerdere of mindere mate is het m. in de moderne groote staten een blijvend en algemeen verschijnsel geworden. Zie verder > Antimilitairisme; Dienstplicht; Dienstweigering; Ontwapening; Oorlog; Vredesbeweging. Buys. Militair onderwijs. I. In Nederland omvat het m. o. A) bij de landmacht: 1° de opleiding tot beroepsofficier bij de landmacht en de hoogere vorming van den beroepsofficier, welke zijn geregeld in de wet op het militair onderwijs van 21 Juli 1890 (Stbl. nr. 126), vele malen gewijzigd, het laatst bij de wet van 2 Juni 1923, Stbl. nr. 246. xuiaiuüt «v «vu » wn De opleiding voor beroepsofficier bij de landmacht en voor het kon. Ned.-Ind. leger (K. N. I. L.) geschiedt aan de Kon. Mil. Academie te Breda. De a.s. officier komt als cadet na afgelegd examen op de K. M. A.; na een driejarige studie volgt na examen de benoeming tot tweeden luitenant. Om tot de K. M. A. te worden toegelaten, moet de aspirant den leeftijd van 17 jaar hebben bereikt en dien van 21 nog niet hebben overschreden. Het bezit van einddiploma 6-jar. H.B.S. of daarmede gelijkgesteld diploma wordt vereischt. Ook kunnen voor de Ned. landmacht leerlingen der scholen voor reserve-officieren na examen tot het tweede studiejaar der K. M. A. worden toegelaten. De hoogere vorming der beroepsofficieren geschiedt aan de Hoogere Krijgsschool te Den Haag en wel: a) in de algemeene krijgskundige richting, alsmede voor de hoogere troepenleiding en voor den dienst bij den generalen staf; b) voor den intendance-dienst. Tevens zijn nog aanwezig een cursus voor hoogere technische vorming te Delft, waar enkele officieren een driejarige, meer technische opleiding kunnen volgen en een cursus voor meer uitgebreide rechtskennis aan de gem. univ. te Amsterdam. Deze laatste cursus duurt twee jaren. 2° De opleiding voor reserve-officier. Deze geschiedt aan de scholen voor reserve-officieren: voor de infanterie te Kampen en Breda, voor de cavalerie te Amersfoort, voor de bereden artillerie te Ede, voor de onbereden artillerie te Utrecht, voor de genie te Utrecht, voor de mil. administratie te Kampen en voor den geneesk. dienst te Den Haag. Voor de opleiding tot onderofficier zijn geen speciale inrichtingen meer aanwezig, de aanvulling geschiedt uit het dienstplichtig kader. Slechts voor dienstplichtig onderofficier-administrateur is een school aanwezig te Middelburg. Nijhotf. B) Bij de zeemacht. De Hoogere Marine Krijgsschool is te Den Haag gevestigd in het zelfde gebouw als de krijgsschool voor het Kon. Ned. Leger (K.N.L.) en het Kon. Ned.-Ind. leger (K.N.1.L.). Leergang van twee jaar voor zeeofficieren in strategie, tactiek en aanverwante vakken. Opgericht in 1918. Koninklijk Instituut voor de Marine is de te Den Helder gevestigde opleidingsschool voor aspirant zeeofficieren, officieren der mariniers, officieren van den marine-stoomvaartdienst en officieren van administratie. De aspiranten heeten adelborsten. De toelating kan geschieden na eindexamen 3-jarige H. 8.5., doch is meestal alleen opengesteld voor eindexamen 5-jarige H.B.S. De voornaamste toelatingseischen zijn: a) Nederlander, c.q. ingezetene van inheemschen landaard uit de overzeesche gebiedsdeelen; b) geneeskundig geschikt bevonden; c) goede studiecijfers; d) een gunstige indruk, verkregen uit een mondeling onderhoud met een daarvoor aangewezen commissie zetelend telkenjare te Den Helder en Batavia. De opleiding duurt na eindexamen 6-jar. H.B.S. 3 jaar voor alle takken van dienst. Uitgezonderd 2 jaar voor administratie; na eindexamen 3-jar. H.B.S. duurt de opleiding 1 jaar langer. De adelborsten zijn kenbaar aan het baadje met staanden rooden kraag en den ponjaard. De adelborsten van alle takken van dienst vormen samen één korps. Het korps heeft een officieel vaandel; dit vaandel en dat van het korps mariniers zijn de eenige marinevaandels. Op het Kon. Instituut worden tevens de Ned. (niet de Ned.-Indische) reserve-zeeofficieren opgeleid. 11. In België geschiedt de recruteering van den beroepsofficier door middel van het kader der lagere gegradueerden en door de Kon. Mil. School. Het m. o. omvat voorbereidings-, opleidings- en volmakingsscholen. Tot de voorbereidingsscholen beboeren de cadettenscholen (Vlaamsche School te Saffraenberg-St. Truiden, Fransche School te Namen). Deze onderwijzen de leerstof der drie hoogste wetenschappelijke klassen van de kon. athenaea. Ze bereiden lagere gegradueerden voor tot het toelatingsexamen der Kon. Mil. School of tot den rang van onderluitenant. Tot de opleidingsscholen behooren: 1° de Koninklijke > Militaire School (Brussel); 2° de scholen voor onderluitenant te Beverloo en te Brasschaet; 3° de krijgsschool (Brussel), waar sommige officieren, naast een meer alg. vorming ook een hoogere beroepsopleiding krijgen en aldus in staat gesteld worden de hoogere legerleiding behulpzaam te zijn en gebeurlijk, later, de leidende posten te bezetten; 4° de schoolcompagnieën der troepenkorpsen, die lagere beroeps- en reserve-gegradueerden alsmede de officieren der reserve opleiden. Tot de volmak ingsscholen behooren de wapenscholen der infanterie (Beverloo), der cavalerie en artillerie (Brasschaet), der genie, der intendance, enz., waar de jonge officieren na hun aanstelling hun verdere beroepsopleiding krijgen. Bij deze groep kunnen ook de opleidingsscholen voor gebreveteerde onderofficieren gerangschikt worden. V. Coppenolle. m m• ■ • • T\~ ...../.mw, n «1.4- nnn Tl lof Militair oproer. De weermacht moet een met te weerstaan machtsinstrument zijn in handen van het bevoegd gezag. Ben geest van verzet, onwil of ongehoorzaamheid is uit dien hoofde in de weermacht niet te dulden. Hoe eerder een toestand van verzet wordt onderkend en ophoudt des te beter. Vandaar dat m. o. al spoedig in de mil. strafwet wordt onderkend. Zoodra vijf of meer militairen samenrotten (d.i. met kennelijk kwade bedoelingen samenscholen) om in vereeniging hun plicht te verzaken, zijn zij, als het tot een feitelijkheid of tot een bedreiging daartoe is gekomen, naar de N e d. wet, schuldig aan militair oproer. A. Lohmeijer. De Belg. mil. Strafwet aanziet als oproer elk gemeenschappelijk verzet van meer dan drie vereenigde militairen tegen een dienstbevel van de overheid. Indien het m. o. het gevolg is van een samenspanning, worden de plichtigen in oorlogstijd tot opsluiting en in andere omstandigheden tot detentie of tot mil. gevangenisstraf veroordeeld. De oproerige officier wordt in oorlogstijd ter dood verwezen. V. Coppenolle. Militair strafrecht heeft zich in Nederland gelijk in andere landen ontwikkeld als een ius speciale. Het wezen der weermacht, een dwangen machtsinstrument in handen der overheid, eischt waarborgen, welke tevens moeten verhoeden, dat dit instrument een gevaar kan opleveren voor den staat. De > krijgstucht, een rechtsgoed van de natie, niet van de weermacht, is de gedachte, welke het militair strafrecht beheerscht. Verbods- en gebodsbepalingen, welke met betrekking tot de weermacht misdrijven opleveren, aangevuld met delicten, waarop toepassing van art. 44 W. v. Str. voor het handhaven van de rechtsorde in de weermacht onvoldoende zou zijn, maken een mil. strafwetboek onmisbaar. Tegen opname van deze misdrijven in een gewoon wetboek verzet zich het feit, dat de weermacht niet is een klasse van gewone burgers, doch een zelfstandig georganiseerd lichaam. Naast het materieele recht eischt ook het formeele afzonderlijke regeling, omdat het handhaven der discipline en het belang der justitiabelen snel recht vorderen, immers in den oorlog kan een belangrijke getuige a décharge, die heden nog te hooren is, morgen op het appèl ontbreken. Voorts moet de samenstelling der gerechten waarborgen verschaffen, dat goed recht wordt gesproken; de rechters moeten deskundigen zijn, die gesteund door hun krijgservaring ook te velde menschkundige vonnissen vellen. Snel recht vordert een voldoende aantal organiek ingedeelde rechterlijke colleges (» krijgsraden). Van het Ned. m. s. is het materieele deel vervat in het Wetboek van Militair Strafrecht (wet v. 27 April 1903, gew. o.a. bij de inv. wet van 5 Juli 1921 Stbl. nr. 841). Het formeele deel is geregeld in de Regtsplegingen bij de land- en zeemacht en in de Provisionele instructie voor het Hoog Mil. Gerechtshof (alle gearresteerd bij het sedert gewijzigd besl. v. d. Souvereinen Vorst v. 20 Juli 1814, Stbl. nr. 8B). Vgl. -> Militaire rechtsmacht. L i t.; mr. H. v. d. Hoeven, Mil. Straf- en Tuchtrecht; P. A. Kempen, alsvoren ; dr. M. E. Mayer, Deutsches Mil. Strafrecht; P. J. v. Munnekrede, in A.R.K.O. (Nov. 1933). A. Lohmeijer. In België is het militair strafrecht het geheel der strafwetten, uitgevaardigd ter beteugeling van bijz. misdrijven en uitsluitend toepasselijk op de onder de ■> militaire rechtsmacht staande personen (wetten van 27 Mei 1870, 16 Juni 1899, 4 Aug. 1914, 11 Oct. 1916, 24 Juli 1923). Het milit. Strafproces is vervat in de Wet van 16 Juni 1899 (gewijzigd en aangevuld door de wetten van 17 Apr., 16 Nov. 1916 en de wetten van 30 Apr. -17 Sept. 1919, 24 Juli 1923, 18 Aug. 1927). V. Coppenolle. Military, wedstrijd te paard, welke alle eischen betreft, waaraan een goed officierspaard moet voldoen: gehoorzaamheid, uithoudingsvermogen en snel- heid en handigheid op het terrein en over hindernissen. De samengestelde ruiterwedstrijd tijdens de Olympische Spelen is een voorbeeld van een m., die zoowel aan het paard als aan den ruiter zeer zware eischen stelt. van Voorst tot Voorst. Militie, militaire macht, samengesteld uit ingezetenen, die door de wet voor het verrichten van militairen dienst zijn aangewezen. Militiecommissaris (N e d.), vroegere hoofdofficier, belast met de regeling van de opkomst der miliciens in een bepaald militiedistrict. Deze functie wordt thans volgens de dienstplichtwet 1922 verricht door den indeelingsdistrictscommandant. Militieraad is in België een administratieve instantie, bestaande uit een magistraat, een ambtenaar der belastingen en een officier van het leger, welke ingevolge de militiewet uitspraak moet doen over aanvragen tot uitstel van de militieplichtigen. Deze laatsten kunnen tegen de beslissingen van den m. in beroep gaan bij den hoogen m. te Brussel. V. Coppenolle. Militiewet of dienstplichtwet, zie onder > Dienstplicht (A, 1° in Ned.; A, 3° in B e 1 g i ë). Voor België kan thans nog worden toegevoegd, dat de wet van 7 Nov. 1928 is gewijzigd door die van 5 Dec. 1936. Milium (plant k.), Lat. naam voor > gierstgras. Milium (genees k.), een speldekop groot wit gezwelletje, dat vooral in het gezicht en de omgeving der oogen soms in grooten getale optreedt. Het zijn kleine, met cellen gevulde holten. Door een kleine opening te maken kan men den milium-inhoud gemakkeiijk verwijderen. Miljockow, Pawel Nikolajewitsj, Russ. geschiedkundige en staatsman. * 27 Jan. 1859 te St. Petersburg. Doceerde eerst aan de univ. te Moskou en te Sofia; daarna werd hij om zijn politieke actie meermalen gearresteerd; leider van de Kadetten-partij in de Doema; minister van Buitenl. Zaken van Maart tot Mei 1917, voorstander van een Ententegezinde politiek; daarna vestigde hij zich te Parijs. Cosemans. MUI, gem. in de prov. N. Brabant ten Z. van Grave, bestaande uit de dorpen Mill en St. Hubert. Opp. 4 026 ha, ong. 4 200 inw., nagenoeg allen Kath. Landbouw, veeteelt en eenige industrie (klompen, boter). In het Z. van M. ligt de vermaarde ontginning de Princepeel. UD J. 1 UIVtJJUUI • MUI, 1° Hugh Eobert, Eng. geograaf. * 28 Mei 1861 te Thurso (Caithness). M. was 1901-’O9 directeur van de British Rainfall Organization; 1907-’O9 voorzitter van de Royal Meteorological Society. M. hield zich vooral bezig met weerkundige onderzoekingen; ook met de bestudeering van de Zuidpooltochten. Werken: The realm of nature (21913); The siege of the South Pole (1905); Life of Sir Ernest Shackleton (1923); The internat, geogr. (met anderen, 31912); Symon’s Meteorol. Magazine (1901-’l9). v. Velthoven. ojrmuxx es uicucuiui. j.u.ag Mildreda. Millau, arr. hoofdstad in het Fransche dept. Aveyron (XI 96 E 4); ca. 16 200 inw. (1931). M. ligt 380 m boven de zee in het dal van de Tam en wordt veel bezocht door toeristen, die het gebied der > Causses bezichtigen. Industrieën (leer, handschoenen, meubels). Lit. : Martel, M. capitale des Causses (1925). Millay, Edna Saint Vincent, nu mrs. Eugen Jan Boissevain, Amer. dichteres. * 22 Febr. 1892 te Rockland (Maine). Studeerde te Vassar, maakte als tooneelschrijfster en actrice deel uit van de Provincetown Players. Zij ontving den Pulitzerprijs voor poëzie in 1923. Haar verzen zijn van een groote klaarheid on eenvoud, zoowel de schoonheid als de bitterheid van aarde en leven vindt men er in weergegeven, ernstig en vurig. John Stuart MUI. Voorn, werken; Renascence (1917); Poema (1923); The Harp Weaver, and other poems (1923); The Buck in the Snow (1928). Spelen: Three Plays (1926); The King’s Henohman (1927). J. Panhuijsen. Mille, Cecil B. de, Amer. filmregisseur, maker van pompeuze filmwerken, die vnl. een geschiedkundig onderwerp in beeld brengen. Zijn hang naar fantastische en overladen verbeeldingen zoekt doorgaans naar een ziekelijke vermenging van religiositeit en sexualiteit. Als vakman bezitM. kwaliteiten, welke men een gezondere mentaliteit zou toewenschen. Zijn meest geruchtmakende films zijn: De tien Geboden; Het gouden bed; Madame Satan; Het Teeken des Kruises; Cleopatra; De Kruistochten; This Day and Age, zijn beste werk, dat echter in Ned. niet mocht vertoond worden. v. Domburg. Millelioriglas (Ital. mille fiori = duizend bloemen), veelkleurig mozaïekglas, dat tot schalen, vazen e.a. verwerkt wordt (■> Glas, sub Gekleurd glas). M. was reeds in de Oudheid bekend. Het kwam tot hooge ontwikkeling in de 16e eeuw te Venetië; bij den heropbloei der Venetiaansche glasblazerijen in do 19e eeuw werd de techniek van het millelioriglas weer opgevat. V. Herck. Millegem, dorp in de Antwerpsche gem. > Mol (II 512 E 3). Milieu, gem. in de Belg. prov. Limburg (XVI 480 C 5); ca. 1 300 inw. (Kath.); opp. 1 035 ha. Landbouw. Zandsteenen kerktoren uit 16e eeuw, doopvont uit 13e e. Ruïne van ouden kasteeltoren. M. was oudtijds een heerlijkheid, betwist tusschen Gelre en Brabant. Godfried, heer van M., zoon van den graaf van Loon, was gehuwd met Mechteld, dochter van Reinoud II van Gelre, die na den dood haars vaders (1343) het graafschap opeischte. Millcnarisme, > Duizendjarig Rijk. Miller, 1° Joh a n n Martin, Duitsch sensimenteel dichter en romanschrijver uit den > Göttinger Hainbund. * 3 Dec. 1760 te Ulm, f 21 Jimi 1814 aldaar. Van zijn overgevoelige lyriek werd meer dan één lied populair, en zijn gedeeltelijk autobiographische roman Siegwart (1776), een afzetsel van Goethe’s Werther, maakte opgang, ook in Ned. Ui t g.: d. A. Sauer (1893). —Li t. : E. Sctmüdt, in Allgem. Deutsche Biogr. (XXI) ; H. Krager, J. M. M. (1893). Baur. 2° K o n r a d, Duitsch cartograaf. * 21 Nov. 1844 te Oppeltshofen, f 26 Juli 1933 te Stuttgart. In 1868 priester gewijd; eerst in de zielzorg werkzaam, later leeraar aan het gymnasium te Stuttgart. M. gaf oude kaarten uit, o.a. de Tabula Peutingeriana en de Mappae mundi, de oudste wereldkaarten. Zr. Agnes. 3° Oskar vo n, Duitsch technicus. * 7 Mei 1865 te München, f 9 April 1934 aldaar. Hij is de stichter van het Duitsch museum te München en een van de voormannen op het gebied van de electrificatie in Duitschland. In 1882 organiseerde hij de eerste Duitsche electr. tentoonstelling te München. In 1883 maakte hij een reis naar de Ver. Staten, waar hij met Weston en Edison confereerde. In 1891 was hij president van de internat, electrotechn. tentoonstelling te Frankfurt a. M. L i t.; Walther v. Miller, O. v. M., ein Lebensbild aus eigenen Aufzeichnungen (1932). J. v. Santen. 4° William, stichter van de sekte der > Adventisten. * 1782, f 1849. Millerand, Alexandre, Fransch staatsman. * 10 Febr. 1859 te Parijs. Eerst advocaat en journalist, sedert 1885 socialistisch Kamerlid; meermalen minister (1899-1902, 1909-’ll, 1912-’l3, 25 Aug. 1914 – Oct. 1916); 1919-’2O oppercommissaris voor Elzas-Lotharingen, en 1920-’24 president van de republiek, daarna een der leiders van het Bloc national; na de verkiezingen van 1924 dwongen de linksche partijen onder Herriot hem tot heengaan. Werken; Vingt années de législature (1910); La guerre libératrice (1918); Le retour de I’Alsaoe a la France (1923).-—Lit.: Lavy, L’oeuvre de M. (1902). Cosemans. Millcrayé (duizend strepen) noemt men de dunne, dicht naast elkaar liggende strepen in weefsels, behangselpapier, enz. Katoenen en wollen stoffen met zeer smalle strepen, bijv. met de schering: 1 licht, 1 donker, 2 licht, 1 donker; 2 licht, 2 donker. Ook bedrukte stoffen. Millcrietcn, andere naam voor > Adventisten. Mille!, Jean Franijois, Fransch schilder en graphisch kunstenaar. * 4 Oct. 1814 te Gruchy bij Gréville, f 20 Jan. 1875 te Barbizon. Leerling o.a. van Delaroche. Ter wille van bet geld begint M. kleine stukken in 18e-eeuwschen stijl en portretten te schilderen. Zijn eigen idealen openbaart M. met het in 1848 geexposeerde schilderij „Le Vanneur”. In 1849 vestigt M. zich te Barbizon en volgt daar de richting, die zijn aanleg hem wees (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 737 in dl. III). M. is in hoofdzaak figuurschilder ; het geestelijk element speelt bij hem een zeer groote rol: „C ’est le cóté humain qui me touche le plus en art”. Dezen menschelijken kant weet M. echter op te heffen tot het verhevene („il faut pouvoir faire servir le trivial a I’expression du sublime”) en zoo verschijnen de eenvoudige boeren, die M. bij voorkeur afbeeldt, in een milde rust als de verheerlijking van den menschelijken arbeid. De Zaaier, de Arenleesters, het Angelus (zie pl.; vgl. index kol. 831/832) (alle in het Louvre) behooren tot de meest bekende van M.’s scheppingen. Daarnaast bezitten we ook landschappen en enkele pastels (o.a. in mus. Mesdag te Den Haag), waaraan de juiste toonverhouding, gevoel voor het licht en voor de weidschheid der ruimte een meer modern karakter geven. Tijdens zijn leven verweet men M. zijn realisme en weigerde men zijn schilderijen op de salons. M. trok zich terug te Barbizon, waar hij zelf als een boer op het land werkte en de boeren om zich heen schilderde in een pathetische grootschheid en gecomponeerd op een wijze, die moderne beschouwers niet meer realistisch zullen noemen. Fraaie voorbeelden van M.’s kunst bezit het Louvre, o.a. ook enkele landschappen, lyrisch van stemming en zwaarder van voordracht dan de impressionistische landschappen van vele zijner tijdgenooten. Lit. : Moreau-Nélaton, M. raconté par lui-même (3 dln. 1921). Korevaar-Hessélinq. Mille ttia, een plantengeslacht van de familie der vlinderbloemigen; komt met enkele boomvormige soorten in Azië en Afrika voor; zij bevatten giftige stoffen, die door de Inlanders bij de vischvangst gebruikt worden. Enkele soorten leveren ook bruikbaar hout. Millevoye, Charles Hubert, Fransch dichter, in zijn tijd beroemd, thans zoo goed als vergeten. * 24 Dec. 1782 te Abbeville, f 12 Aug. 1816 te Parijs. M. stort zijn melancholische ziel uit in wel- luidende verzen. Den wegkwijnenden, jongen longpatiënt kiest hij bij voorkeur tot zijn onderwerp (o.a. „La Chute des Feuilles”). Voorn, werken: Elégies (1812); Poésies diverses (1813). Mill-Ilill, Congregatie van, > Josephscongregatie van Mill-Hill (Sint). Milliard wordt sinds 1870 algemeen gebruikt in plaats van duizend millioen. Milliarium (Miliarium), Rom. woord, dat mijlpaal beteekent, afgeleid van mille = duizend. De Romeinen maten hun wegen naar mille passus = 1 000 schreden („mijl”). De m. aureum was een gouden mijlpaal, door Augustus op het forum opgericht, waarop alle heerbanen van Italië uitliepen. Millibar (natuur k.). De grootte van den > luchtdruk wordt tegenw. dikwijls uitgedrukt in millibar, ter vervanging van demillimeter-kwikhoogte; 1 millibar = 0,001 bar. Zie > Bar (meteorol.). Millicurie (n atu u r k.) = 0,001 curie. > Curie (emanatie-eenheid). Millics, Henricus Christiaan, Oriëntalist. * 15 Oct. 1810 te Den Haag, f 26 Nov. 1868 te Utrecht. In 1847 benoemd tot hoogleeraar aan het Luth. seminarium te Amsterdam, in 1856 aan de univ. te Utrecht. Werkte als lid van het hoofdbestuur van het Ned. Bijbelgenootschap krachtig mede tot de uitzending van geleerden naar Ned.-Indië ter bestudeering der inlandsche talen. Zijn voornaamste geschriften hebben betrekking op de Indische numismatiek. Olthof. Milligcn, Simon van, musicoloog. * 14 Dec. 1849 te Rotterdam, f 11 Maart 1929 te Amsterdam. Muziekleeraar en organist te Middelburg, Groningen en Gouda. In 1840 naar Amsterdam, waar hij muziekrecensent was en sedert 1913 leeraar voor muziekgesch. aan het conservatorium. Voorn, werk: Ontwikkelingsgang der muziek (31928). Miilikan, Robert Andrews, natuurkundige. * 22 Maart 1868 te Morrison. Na studie in Amerika en Duitschland werd hij in 1902 prof. te Chicago, sinds 1921 is hij directeur van het Norman Bridge laboratorium te Pasadena. M. wist het elementairquantum der electriciteit zeer nauwkeurig te meten. Met behulp van het photo-electrische effect bepaalde hij het „Wirkungsquantum” van Planck. Verder verrichtte hij spectroscopische metingen in het verre ultraviolet. In 1928 vond hij de zgn. hoogtestraling. In 1923 kreeg hij den Nobelprijs voor natuurkunde. Werken: The eleotron (1918); Practical Physics (1920) ; Science and Life (1924). —L i t.: V. Junk, Die Nobelpreistrager. J. v. Santen. Millimeterpapicr, -> Logarithmisch papier. Millin, Aubin Louis, archaeoloog. * 19 Juli 1769 te Parijs, f 14 Aug. 1818 aldaar. In 1796 conservator van de Bibliothèque Nationale. Werken: o.a. Magasin encyclopédique (1792 vlg.); Dictionnaires des beaux arts (3 dln. 1806); Antiquités nationales (voortgezet door Millingen, 5 dln. 1790-’9B). Millingen, gem. in de prov. Gelderland, aan den linker Rijnoever (XI 612 E 4); opp. 879 ha; ong. 3 400 inw. (Kath.). Land- en tuinbouw, veeteelt en industrie: steenfabrieken, scheepswerf en rietmattenvlechterij. Blijkens talrijke vondsten (thans in het museum te Leiden) is Millingen reeds in de vroegste geschiedenis een nederzetting geweest. Het slot is verdwenen. Heijs. Millingen, James, Eng. oudheidkundige. * 18 Jan. 1774 te Londen, f 1 Oct. 1846 te Florence. Als zeer bevoegd numismaat in zijn tijd hooggeschat. Schrijver van vele werken over medailles en oude schilderijen. Millioen. Ong. 1600 is dit woord in Italië opgekomen voor duizendmaal duizend. Millioenpooten (Diplopoda), een der twee orden van de klasse der duizendpooten. De romp der m. is opgebouwd uit een groot aantal zgn. dubbel- segmenten, die uitwendig elk door één rug- en buikschild zijn bedekt, maar overigens een dubbelnatuur vertoonen, wat blijkt uit de aanwezigheid van twee paar pooten, twee hartkamers, twee paar zenuwknoopen enz. De romp is bijna rolrond en kan tot een spiraal worden opgerold. De m. zijn planteneters, en daardoor eenigszins schadelijk voor den landbouw; zij leven op donkere plaatsen. Ben bekende soort is de gewone m. (Julus terrestris) van de fam. der Julidae, over geheel Europa verbreid. De lengte bedraagt 20-40 mm, de kleur is donkerbruin, met twee gele lengtestrepen over den rug, de beweging is langzaam golvend. M. Bruna. Millo, Hebr. term voor burcht, eigenlijk opvulling, massieve toren. Het O. T. vermeldt een M. te Sichem (Jud. 9.6,20); bekender is echter het M. of „huis M.” van Jemsalem; een deel der reeds door de Jeboesieten gebouwde vestingwerken. Door Salomon en Ezechias versterkt. In het „huis M.” werd koning Joas van Juda door zijn eigen dienaren vermoord. A. v. d. Born. Millöcker, Kar 1, operettecomponist. * 29 Mei 1842 te Weenen, f 31 Dec. 1899 te Baden bij Weenen. In 1869 kapelmeester en componist bij het Theater an der Wien. Werken: vele operetten, waarvan de meest bekende: Der Bettelstudent (1882). Li t. : Preisz, K. M. (1905). Millon’s reagens (s c h e i k.) bestaat uit een oplossing van mercurinitraat, die salpeterig zuur bevat en voor het aantoonen van eiwitten wordt gebruikt. Bij koken met eiwit geeft dit reagens een roode gecoaguleerde massa. Milmort, gem. in het N. van de prov. Luik, ten N. van Luik (XV1704 D2); opp. 344 ha, ca. 1 700 inw. (vnl. Kath.); landbouw, steenkoolmijnen; kerk uit 14e eeuw; oude heerlijkheid, welke afhankelijk was van Ste. Lambertus te Luik; geteisterd in 1914. Milne, 1° A 1 a n Alexander, Eng. tooneel- en romanschrijver. * 18 Jan. 1882 te Schotland. Studeerde te Cambridge, ging in 1903 in de journalistiek, was werkzaam aan Punch. Zijn essays, spelen, kinderboeken, avonturen, romans zijn steeds geestig en vlot en hoewel niet van groote beteekenis, in een zeer verzorgden stijl geschreven. J. Panhuijsen. Voorn, werken; essays: Not that it Matters (1919) ; The Sunny Side (1921). Spelen: First Plays (1917) ; Three Plays (1923); Four Plays (1926). Romans ; Gewone millioenpoot; links: opgerold. Mr. Pim (1921); The Red House Mystery (1922). Kinderboeken : Winnie-the-Pooh (1926); Now we are Six (1927). 2° Edward Arthur, Eng. astrophysicus. * 14Febr. 1896 te Hessle (Yorkshire). Sinds 1929 hoogleeraar te Oxford. Hij deed belangrijk theoretisch werk oversteratmospheren en over den ophouw der sterren; zijn theorie over het evenwicht van een sterisalgemeener van opzet dan die van Eddington en biedt meer mogelijkheden; ook M.’s werk op het gebied van de relativiteitstheorie (de grondslagen; theorie van de uitzetting van het heelal) is van groote beteekenis. Werken: Relativity, Gravitation and Worldstructure (1935). Reesinck. Milne-Eclvvards, 1° Alphonse, Fransch zoöloog en palaeontoloog; zoon van 2°. * 13 Oct. 1836 te Parijs, f 21 April 1900 aldaar. Studeerde medicijnen, zoölogie en palaeontologie. In 1865 prof. aan de hoogeschool voor pharmacie, in 1876 opvolger van zijn vader als prof. in de zoölogie en in 1891 directeur van het Nat.-Hist. Museum. Nam deel aan het diepzeeonderzoek van Travailleur en Talisman in Middell. Zee en Atl. Oceaan. Werken: Recherches anatomiques, zoologiques et paléontologiques sur la familie de chevrotains (1864) ; Rech. anatom. et paléontol. pour servir k I’hist. des oiseaux fossiles de la France (2 dln. 1866-’72) ; Eléments de I’hist. nat. des animaux (2 dln. 1881-’B2) ; Bxpéd. scient. du Travailleur et du Talisman (5 dln. 1888-’9B) ; Crustaoés déoapodes (1901, met Bouvier). Willems. 2° Hen r i, Fransch zoöloog; vader van I°. * 23 Oct. 1800 te Brugge, f 28 Juni 1886 te Parijs. Studeerde medicijnen te Parijs en werd aldaar prof. in de zoölogie aan het Collége Henri IV en in 1841 aan het Nat.-Hist. Museum, waarvan hij in 1866 vice-directeur werd. Willems. Werken: Hist. naturelle des crustacés {3 dln. 1834-’41); Le?ons sur la pliysiologie et I’anatomie eomparée (14 dln. 1857-’83); Cours élém. de zoologie (n1871). Milner, burggraaf Alfr e d, Eng. staatsman. * 23 Maart 1864 te Bonn, f 13 Mei 1925 te Sturry Court bij Canterbury. Studeerde te Londen en Oxford; in 1881 in de journalistiek; in 1892 afdeelingschef aan het dept. van Financiën in Londen. Na den strooptocht van dr. Jameson en de invoering van de agressieve imperiale politiek van Chamberlain in 1897 benoemd tot gouverneur der Kaapkolonie en hoogen commissaris van Zuid-Afrika. Hij voerde nu doelbewust een beleid, dat voeren moest tot de vernietiging en inlijving der Boerenrepublieken bij het Britsche rijk, en bewerkte de verwijdering van sir William Butler, opperbevelhebber der Britsche troepen in Z. Afrika, die den Boeren en het recht welgezind was. Zijn politiek spitste zich toe op gelijkstelling in burgerrechten van de binnenstroomende Britsche fortuinzoekers met de gevestigde Boerenbevolking van Transvaal, ten einde deze te overstemmen. Dit leidde tot de overweldiging der beide Boerenrepublieken, 1899-1902. Na de bloedige overwinning werd M. in 1902 tot pair verheven en benoemd tot gouverneur van Transvaal en de Oranje-Rivierkolonie, welke waardigheid hij in 1906 neerlegde. Nog twintig jaren streefde hij in Eng. zijn imperialistische idealen na. Werken en lit. : A. Milner, England and Bgypt (1892); W. T. Stead, Sir Alfred M. (1899); B. B. Iwan Muller, Lord M. in S. Afrioa (1902) ; W. B. Worsfold, Lord M.’s Work in S. A. (1906); id„ Reeonstruotion new Colonies under Lord M. (2 dln. 1913); A. Milner, The Nationa and the Empire (1913); id., Questiong of the Hour (1923); C. Headlam, The M. Papers in S. Africa (1931). Besselaar. Milo, Ital. naam van > Melos. Milo, Titus Annius, Rom. volkstribuun in 67 v. Chr., vijand van den beruchten P. Clodius. Daar beiden zich omgaven met zwaardvechters, kwam het tot een botsing bij Aricia op de Via Appia (62 v. Chr.), waarbij Clodius gedood werd. Milo, aangeklaagd „de vi” (wegens geweldpleging), werd ondanks Cicero’s verdediging veroordeeld en ging in ballingschap naar Marseille. Cicero’s Oratio pro M i 1 o n e is niet de tijdens het proces uitgesproken rede, maar een latere omwerking van Cicero. Wiilox. Miloctinowitsj, Sima, Servisch vrijheidsheld en lyrisch dichter. * 14 Oct. 1791 te Sarajevo, f 11 Jan. 1848 te Belgrado. Als verzamelaar van volksliederen met Goethe, Grimm, Talvj en Uhland in betrekking, verbindt hij een klassieken vorm met de wilde phantasie der Slavische volksverbeelding. Zijn leven vertoont de typisch-romantische onrust en wisselvalligheid: strijd tegen de Turken (1816), verbanning naar Rusland (1820) en Duitschland (1826), terdoodveroordeeling en begenadiging (1840). Voorn, werken: Serbianka (1826); Nakolike pjesniee stare (1826); Zorica (1827); Volkslieder der Montenegriner und Herzegowiner Serbeu (1837); Obilio (1837); Karageorgiewicz (1842). Baur. Milon, monnik en misschien abt van de St. Amandusabdij te Elnone. f 872. Hem wordt een Leven van den H. Amandus en een gedicht over de matigheid, beide in het Latijn, toegeschreven. Hij was de oom en de leermeester van Hucbaldus van St. Amand. Lit. : Desilve, De schola Elnonensi Sancti Amandi (Leuven 1890). Alilorieblauw, een lichtechte verfstof van groote kleurkracht, voor drukdoeleinden. Het is nog niet mogen gelukken deze cyaanijzerverf door anilineverfstof te vervangen. Een nadeel van het m. is het zuurgehalte, dat echter door uitwasschen in de inktfabriek verwijderd kan worden. Ronner. Milos, andere naam voor > Melos. Milst, Nicolaas van, Ned. dichter. * 1645, f 1706 te Breda, als rector van het begijnhof aldaar, dichtte stichtelijke volkspoëzie, in den trant van pater Poirters. Zijn toon is soms zeer zuiver, altijd zeer eenvoudig. Werken; Christelijke Beweegreden tot een salighe vreese (1689) ; Het sweerdt der siele (1689); Jesus Ghekruyst (1693); Cort begrip van seven meditaties (1695); Den Sone Godts (1597); Het Houte Sleutelken (1706). L i t.: 6. Juten, in Ned. Biogr. Wbk. (IV). Milt (Lat. Lien, Gr. Splen), een klierachtig, bloedrijk orgaan, dat bij alle gewervelde dieren in de buurt van de maag of den middendarm wordt aangetroffen. Bij den mensch ligt zij links boven in de buikholte tusschen het middenrif en de maag, waaraan zij gedeeltelijk is vastgehecht; de kleur is blauw- tot grijsachtig rood. Van het miltkapsel, dat de milt als een teer vlies omgeeft, springen een aantal zich sterk vertakkende bindweefselbalken naar binnen, die onderling een netwerk vormen. Binnen de mazen van dit netwerk ligt het eigenlijke klierweefsel, miltpulpa, dat een rijk vertakt capillairensysteem bezit, waarin de binnendringende toevoerende arteriën zich oplossen. De capillairen vormen geen gesloten systeem, maar monden uit in een open kanalensysteem (miltsinus) zonder eigen wand en waaraan anderzijds langs capillairvenen de groote afvoerende venen haar oorsprong nemen. In het klierweefsel liggen een aantal kleine blaasvormige lichaampjes, miltfollikels of corpuscula lienis. Hoewel de m. tot het lymphvatenstelsel ge- rekend wordt, bezit zij toch geen toe- of afvoerende lymphvaten. Als functie wordt aan de m. toegeschreven de aanmaak van witte bloedlichaampjes en de afbraak (daarnaast misschien ook nieuwvorming) van roode bloedlichaampjes. Ook is zij te beschouwen als een bloedreserveorgaan, waaruit naar behoefte de circuleerende bloedvoorraad wordt aangevuld. Behalve de eigenlijke m. worden bij de zoogdieren dikwijls nog accessorische m. of bijmilten aangetroffen. Willems. Miltopcratic. Sinds gebleken is, dat de verwijdering van de milt door het lichaam goed verdragen wordt, hoewel de samenstelling van het bloed er vaak een blijvende verandering door ondergaat, wordt de milt met succes langs operatieven weg verwijderd bij verbrijzeling der milt door trauma, bij wandelmilt, bij miltabcessen en bij een aantal miltziekten, die gepaard gaan met storing in de bloedsamenstelling. Krekel. Miltiades, 1° Atheensch edelman, tijdgenoot van Pisistratus; overwinnaar te Olympia in 660 v. Chr.; stichtte zich een heerschersgebied in den Thracischen Chersonnesus, van waaruit hij ook Lemnos en Imbros veroverde. 2° Neef en erfgenaam van den voorgaande, zoon van Cimon (> Cimon, 1°). Als een derGrieksche vorsten, die in dienst van de Perzen tijdens de Perzische expeditie tegen de Scythen belast waren met het bewaken der brug over den Donau, ried hij aan deze af te breken (614 v. Chr.). In 493 vluchtte hij bij de komst der Perzen naar Athene en behaalde drie jaar later als stratègos de overwinning te Marathon. Daarna keerde hij onmiddellijk terug naar Athene om de stad voor een overrompeling door de langs de kust omvarende Perzische vloot te behoeden. Na een mislukten aanval op de Perzen te Paros werd hij evenwel veroordeeld en stierf kort nadien in de gevangenis. M. kreeg later een grafmonument te Marathon. V. Pottelbergh. Miltiades, andere naam voor paus > Melchiades. Miltiz (Miltitz), Karei von, pauselijk kamerheer. * 1490 bij Dresden, f 20 Nov. 1629 door verdrinking in den Main. Leo X gaf hem in 1618 tegelijk met de overbrenging van de gouden roos aan den keurvorst van Saksen opdracht de uitlevering of uitwijzing van Luther te bewerken. Tegen zijn instructies in hield deze hofjonker drie vruchtelooze besprekingen met Luther. Wachters. Milton. John, Engelsch dichter. * 9 December 1600 te Londen, f BNov. 1674 te Bunhill (Londen). Studeerde te Cambridge. Zijneerste gedichten, o.a. Nativity (1629), en eenige sonnetten schreef hij daar. Woonde daamate Horton, waar hij onder andere L'Allegro en II Penseroso schreef, respectievelijk bezingend de geneugten van een leven van blijde onschuld, en die van beschouwende ernstige teruggetrokkenheid; verder: Comus (1634; een masqué) en John Milton. Lycidas (1687; een treurdicht). Reisde in 1638 door Frankrijk en Italië. Van nu af dateeren, naast de meeste van zijn sonnetten, zijn bekende prozaschriften, o.a. Areopagitica, or speech for the Liberty of Unlicensed Printing (1644); On Education; Tenure of Kings and Magistrates (1649, ter verdediging van de terechtstelling van koning Karei I); Eikonoclastes (als antwoord op Eikon Basilike, een schildering van het lijden des konings); het befaamde Defence for the People of England (1661, ter bestrijding van Defence of Charles I door den Leidsohen geleerde Sammanius). In 1652 werd M. blind, doch zette zijn arbeid voort en schreef een tweede Defence for the Eng. People (1664) en voorts een Defence of himself. Nog drie prozaschriften volgden, die echter de Restauratie der Stuarts niet konden verhinderen. In 1667 verscheen Paradise Lost, het groote epos met den val van het eerste menschenpaar tot onderwerp. Het werd gevolgd door Paradise Regained en Sainson Agonistes (beide 1671). Het eerste opent met den tocht van Christus in de woestijn. Samson Agonistes is een treurspel met koren, naar het Grieksche model, waarin Samson de gevallen Puriteinsche zaak, en zijn triomfeerende dood Milton’s hoop op de uiteindelijke zegepraal van het Puritanisme verzinnebeeldt. Als dichter behoort M. tot de allergrootste van Engeland na Shakespeare. In verbeeldingskracht, taalsuggestie, harmonische en immer varieerende versstructuur is hij ongeëvenaard; de manier, waarop hij het blanke vers aanwendt, is door geen navolger ook maar benaderd. Als grootmeester van den vorm gaf hij nieuw leven aan de > masqué, het sonnet, de elegie en het lyrische gedicht. M. als m e n s c h is door de opvolgende critiek in het meest uiteenloopende licht gesteld en vooral in jongeren tijd niet altijd vleiend beoordeeld. M. is een vat vol tegenstrijdigheden. Zijn geest was gevormd onder den invloed der Renaissance en van het Puritanisme, en uit die botsing ontstond het religieuze en philosophische amalgaam, dat zich in zijn werken openbaart. Zijn vrijdenkende Christelijkheid is van zeer on-orthodoxen aard, in zijn Doctrina Christiana verwerpt hij de leer van de H. Drieeenheid, de schepping van het heelal uit niets door een goddelijk fiat, en de onontbindbaarheid van het huwelijk. Zijn Puritanisme ontwikkelde zich ten slotte in de richting van het Engelsche liberalisme. Uit g . o.a. d. J. Tonson (1695); H. J. Todd (1801); J. Mitford (1874); Bradshaw (1832 ; 1892) ; D. Masson (1874; 1890); H. C. Beeching (1904); W. A. Wright (1903). Proza : J. Toland (1698); C. Symmons (1806); J. A. St. John (1848-’53). Li t. o.a. S. Johnson, Life of M. (1779); Masson, Life of M. (1859-’80; 1894); R. Garnett, Life of M. (1890); R. Bridges, M. ’s Prosody (1893 ; 1901; 1921); Macauly, M. (1825); S. T. Coleridge, Seven Leetures on Shakespeare and M. (1856); W. Raleigh, M. (1900); N. G. Tarrant, J. M. (1908); P. Chauvet, La Religion de M. (1909); R. O. Havens, Influenoe of M. in Eng. Poetry (1922); J. Langdon, M.’s Theory of Poetry (1923); D. Saurat, La Pensée de M. (1920; vgl. Fr. A. Pompen, in Eng. Studies 1921 111, 2) : J. H. Hanford, A Milton Handbook (1926); M. A. Larson, The Modernity of M. (1927) ; Rosé Macauly, M. (1933) ; B. M. W. Tillyard, M. (1930); E. G. Brown, M.’s Blindness (1934); G. Hardeland, M.’s Anschauungen von Staat, Kirche und Toieranz (1934); G. C. Taylor, M.’s Use of Du Bartas (1934); D. N. Raymond, Oliver’s Secretary (1935); Hilaire Belloc, M. (1935). F. Visser. Miltpreparaten, > Orgaanpreparaten. Miltvuur (Anthrax), zware, door bepaalde bacteriën (zie onder) veroorzaakte infectieziekte; komt vooral bij vee (koeien, schapen), doch ook bij den mensch voor, waarbij steenpuistachtige ontstekingsprocessen en sterke zwelling der huid optreedt. De miltvuurpuist is een sterk gezwollen pijnlijke afwijking, waarbij in het centrum door het afsterven van het weefsel een doode prop ontstaat. De zuchtige zwelling komt vooral aan het gezicht voor. Het is een snel groeiende, eerst licht, later donker gekleurde verdikking der huid, waarbij zich ook blaren en korsten ontwikkelen. Komen de bacteriën in de bloedbanen, dan veroorzaakt deze miltvuurbloedvergiftiging niet zelden den dood. Uit den aard der zaak wordt m. vooral gevonden bij personen, die veel met vee omgaan (slagers, boeren). Echter ook dierlijke producten (vellen, haren, enz.) kunnen de infectie overbrengen. E. Hermans. Bij dieren komt m. hooldzakelijk voor bij herkauwers en paarden. Door strenge maatregelen is de ziekte beperkt. Reeds in den Bijbel wordt de ziekte vermeld. De infectie gaat uit van den bodem, welke door uitwerpselen van zieke dieren is geïnfecteerd. Door den mond, door het opnemen van geïnfecteerd voer, heeft dan de infectie plaats. De dieren worden behandeld met de seruminjecties. Het voorkomen van m. moet onmiddellijk worden aangegeven, zieke dieren mogen niet worden geslacht en moeten afzonderlijk worden gehouden. Het cadaver en alles, waar het zieke dier mee in aanraking is geweest, moet worden vernietigd. Miltvuur wordt veroorzaakt door den miltvuurbacil (bacillus anthracis), een onbeweeglijk grampositief staafje (> Gram-kleuring; zie afb. II in kol. 541 in dl. III), 6-10 /t lang, met scherpe hoeken en duidelijke kapselvorming. Onder bepaalde omstandigheden kunnen zgn. sporen gevormd worden, dat zijn een bepaalde vorm van deze bacteriën, die zeer weerstandskrachtig zijn tegenover allerlei invloeden, die de gewone bacteriën zouden dooden. In betere omstandigheden ontwikkelen zich uit deze sporen dan weer de gewone bacteriën. De miltvuurbacillen groeien goed op de meeste cultuurbodems en hebben voor hun groei zuurstof noodig. Wyers. MiltzwcHinrj (g e n e e s k.) vindt men bij vsch. aandoeningen en komt tot uiting doordat de milt, die anders achter den linkerribbenboog verscholen ligt, er onder uit steekt en palpabel (voelbaar) wordt. Bij vele acute infectieziekten ontstaat tijdelijk m., ze komt ook voor bij vsch. leveraandoeningen en bloedziekten, vooral bij leucaemie, terwijl bij chronische malaria m. regel is, en soms zelfs zoo krachtig kan zijn, dat de milt als een groot tot over de middellijn naar rechts reikend gezwel te voelen is. ICV/111/ö ICHVCUU gOiWOI uc y UCIUU xo. Het percentage der bevolking, dat m., vnl. onder invloed van malaria, vertoont, noemt men m i 11- index. Hoe hooger deze, des te sterker besmetting. In endemische malariagebieden is de miltindex meestal hooger dan de parasietenindex (percentage parasietendragers). Bij voor kort binnengedrongen malaria vindt men hooge parasietenindex (malaria-parasieten in het bloed) en lage miltindex. E. Hermans. Milutinovic, > Miloetinowitsj. Milvische bruy, > Maxentius. Milwaukee, stad in den staat Wisconsin (Ver. Staten), aan den W. oever van het Michiganmeer, met voortreffelijke haven; knooppunt van handel en verkeer. Ca. 600 000 inw., waarvan 76 % van Duitsche afkomst. In 1834 was M. nog een pelshandelpost; nadien maakten gunstige factoren een snellen groei 1. Stadhuis. 2. Woonhuis „De Steenrots”. 3 en 4. Abdij. 5. Abdij; op den achtergrond de „Lange Jan”. 6 St. Jorisdoelen. 1. De dom. 2. Castello Sforzesco (Filarele-toren). 3. Domplein. 4. S. Maria delle Grazie. 5. Hoofdstation. 6. Citla degli Studi. 7. Piazza della Scala (links; Scala-theafer). 8. St. Franciscus-fontem. raogelijk, nl. de handel in granen, meel en houtproducten. Industrie: bier, vleeschconserven, leer, ijzer en staal, machines en tabak. Houtman. Mimas, de binnenste der negen manen van Satumus. In 1789 door W. Herschel ontdekt. In oppositie, d. i. wanneer de aarde zich bevindt tusschen Satumus en de zon, is de helderheid die van een ster van de 12e grootte. De middellijn van M. wordt hieruit geschat op ca. 700 km, de afstand tot Saturnus is 186 000 km. Mimbar, kansel in een > moskee. Mimcnspol, > Mimus. Mimetisme (b i o 1.), één van de door Weisman en Wallace aangenomen evolutiefactoren, die Darwin’s teeltkeusleer moest schragen. Van dit verschijnsel, waarbij bepaalde vormen van een vlindergroep bijv. andere vormen van een andere groep uit zelfverdediging zouden nabootsen, heeft de proefondervindelijke erfelijkheidsleer een geheel andere verklaring gebracht. Mimiambcn, een Oud-Grieksch letterkundig genre, dat uit den mimos ontstaan is en tafereelen uit het alledaagsche leven op zeer realistische wijze voorstelt in jambische versmaat. De meest bekende dichter van m. is -> Herondas, die door den Latijn Cn. Matius (le eeuw v. Chr.) werd nagevolgd. Mimicry of nabootsing wordt in het dierenrijk veelvuldig aangetroffen. Men onderscheidt verschillende vormen: 1° het gelijken van organismen op voorwerpen uit de omgeving, veelal met het doel zich aan de aandacht van hun vijanden te onttrekken. De natuur geeft hiervan talrijke voorbeelden, o.a. een broedende fazant (wijfje) heeft de kleur van den met verdorde takjes en bladeren bedekten boschbodem. Hertenkalfjes zijn witgevlekt evenals de boschbodem waarop de zon ronde lichtplekjes werpt. De bladvlinder bootst met opgeslagen vleugels een verdord blad na. Sommige buitenlandsche vlinders dragen gaatjes in de vleugels en gelijken daardoor op een aangeknaagd blad. Typische voorbeelden zijn ook het wandelend blad en de wandelende tak, die uiterlijk kleur en vorm bezitten van een groen blad of takje. 2° Het verschijnsel, dat het lichaam door daarop getrokken strepen niet meer als een eenheid in het oog valt, bijv. de beervlinder. 3° De eigenschap van sommige ongewapende organismen om door kleur en vorm goed verdedigde vormen na te bootsen. Bijv. de ongewapende horzelvlinder, bladwesp en groote houtwesp gelijken op de om haar gevaarlijken steek beruchte hoornaar. 4° De eigenaardigheid van enkele dieren om door nabootsing van een of ander voorwerp uit de omgeving hun prooi te lokken. Typisch doet dit de duivelsbloem, een bidsprinkhaan uit O. Afrika, die in vangtoestand een bloem nabootst, waardoor insecten worden verleid en ten prooi vallen aan hun vijand. Een spin uit het geslacht Tomisus op Sumatra bootst de excrementen van een vogel na en lokt daardoor. Bernink. Mimiek is de leer van het menschelijk gelaat; d.w.z. van het menschelijk aangezicht als een spiegel der ziel, als de weerkaatsing van onze gemoedsbewegingen, die zoowel het centrifugale wils- en begeerteleven, als het centripetale verstands- en zinnenleven voortdurend begeleiden. Deze spiegelfunctie oefent het gelaat nu uit door zijn verschillende gelaatstrekken. En deze gelaatstrekken zijn: de langzamer of sohielijker verloopende bewegingen van de aangezichtsspieren om mond, neus en oogen, waardoor de heele indruk van het gezicht als bij tooverslag XVII, Ü2 verandert. Hoe welsprekend de mimiek van onze Hollandsche jongens op 13- a 14-jarigen leeftijd zich ontplooit, blijkt uit de 32 photo’s op de plaat Mimiek (zie index kol. 831/832). Pater Kramers nam ze op van een der leerlingen op het Canisius-college te Nijmegen in 1912-’l3. Men zie ook de photo’s bij het „Kindeke van de Dood” in den eersten druk van mijn Handboek der Ned. Taal (I Nijmegen 1913). Om de afzonderlijke mimische symptomen te leeren kennen, moet men voor elk dezer 32 koppen, eerst afzonderlijk: de voorhoofds- en oogenmimiek, en daarna de monden wangenmimiek nagaan. Voor de oogen moet men onderscheiden: 1° de richting van den blik en zijn beweeglijkheid of standvastigheid, 2° de vele graden van de oog-opening met al de plooien op voorhoofd en neuswortel, die daaruit volgen. Voor de mondmimiek onderscheidt men: 1° den bitteren trek, 2° den zoeten trek, 3° den verbeten trek en 4° den verachtenden trek. Ten slotte kunnen de verschillende graden van weenen en lachen alleen aan de combinaties van oog- en mond met vrucht bestudeerd worden. Het vraagstuk naar de oorzaak van de verschillende gelaatstrekken is vooral bestudeerd door Darwin, Piderit en Wundt. Men zie daarover uitvoerig: Jao. van Ginneken, Gelaat, gebaar en klankexpressie (Leiden 1919). Hoe wij er toe komen, deze gelaatstrekken bij elkander te verstaan, is een probleem, dat pas in de laatste jaren rijp is geworden. Reeds kleine kinderen begrijpen de mooie typische teekeningen van Piderit: Mimik und Physiognomik (21886), zeer goed. En als zij, bij de meer samengestelde voorbeelden een oogenblik aarzelen, doen zij eerst op hun eigen gezicht de trekken na, en dan begrijpen zij het. Dit komt uit met Wundt’s regel: dat de normale uitdrukkingsbewegingen onzer gevoelens niet alleen uit die gevoelens voortvloeien, maar bij de noodige duur en intensiteit die gevoelens versterken en langer doen aanhouden, ja ze zelfs van buiten uit kunnen verwekken. Met een vroolijk gezicht kan men wel degelijk invloed uitoefenen op de innerlijke goede bui. Reeds in de wieg spiegelt het kindergezichtje de lachende en huilende gelaatstrekken der ouderen af. Wij hebben hier dus zeker met een erfelijk instinct te doen. Jac. v. Ginneken. Mimika, een landstreek aan de Zuidkust van N. Guinee, die haar naam ontleent aan de gelijknamige rivier, die haar doorstroomt en ontspringt in het Nassau-gebergte. De Kath. missie en de Prot. zending zijn er werkzaam. Een vliegveld voor de karteering van het land is er thans in voorbereiding. Mimncrmus van Colophon, Oud-Grieksch lyricus uit de 6e eeuw v. Chr. Zijn elegieën waren erotisch, weekelijk en pessimistisch: het leven is niets zonder liefde en lust, die zoo snel vergaan, want al te spoedig komt grijsheid en dood. Zijn elegie op Nannoo, zijn beminde, werd het voorbeeld van de Lydo van -> Antimaohus. Fragmenten bewaard. Mimosa, een plantengeslacht van de familie der Leguminosae; komt met 300 soorten in Z. Frankrijk en in de tropen, vnl. in Amerika, voor. De bladeren zijn dubbel geveerd en vertoonen bij M. p u d i c a, het kruidje-roer-mij-niet, zeer opvallende bewegingen; het wordt daarom zeer veel in kassen gekweekt. Raakt men een blaadje aan, dan vouwt het zich met het tegenoverstaande samen. Bij heftigere aanraking vouwen zich meerdere paren samen, zelfs het geheele blad. Stoot men nog harder, dan plant de beweging zich voort naar de naastbijgelegen bladeren en breidt zij zich soms over de geheele plant uit. Laat men de plant verder met rust, dan herstelt zij zich weer tot den oorspr. toestand. De bloemen van M. pudica zijn rosé gekleurd en staan in hoofdjes. De doornen aan den stengel maken, dat de plant, die er anders zeer geschikt voor zou zijn, niet als veevoeder gebruikt kan worden. Bonman. Mimulus, Lat. naam voor > maskerbloem. Mimus, eigenlijk Grieksch: mimos, beteekent zoowel den persoon, die speelt als het spel zelf. Het is een klucht of gebarenspel, met declamatie en dans, begeleid door de fluit. Het stamde uit Sicilië, waar het ook later in zwang bleef. De Syracusaansche dichter Sophron in de 6e eeuw v. Chr. heet de schepper ervan. Maar het is in werkelijkheid zóó volksch geweest en gebleven, dat de oorsprong wel minder officieel zal geweest zijn. Dingen van het alledaagsohe leven of verbeelding-treffende gebeurtenissen werden in den m. en door den m. „op de planken gebracht”. Ontaarding in immoreelen zin lag voor de hand. Te Rome werden de mimi eerst na Sulla echt populair. En de Kerkvaders moesten er nog stevig stelling tegen nemen. Slijpen. Mimusops, een plantengeslacht van de familie der Sapotaceeën; komt met 160 soorten in de tropen voor; M. elengi wordt dikwijls als alleeboom gebruikt; de vrucht is eetbaar, uit de bloem wordt een etherische olie bereid, het zaad geeft een vette olie en de bast wordt tegen koorts gebruikt. Andere soorten leveren eveneens vetrijke zaden en zeer hard hout. Het meest cultiveert men echter M. > balata. Bonman. Min, vrouw, die (óók) andere dan haar eigen kinderen aan haar borst voedt. Bij de keuze stelle men hooge eischen aan haar gezondheidstoestand en overtuige men zich van de hoeveelheid en hoedanigheid van haar melk. De eenvoudigste en beste methode is de beoordeeling van den toestand en het gedrag aan de borst van haar eigen kind, dat als regel de voeding van zijn eigen moeder althans gedeeltelijk moet blijven genieten. Overleg met den geneesheer is noodzakelijk in het belang van beide partijen. Tegenwoordig wordt meestal gebruik gemaakt van vrouwenmelk, welke door uitpompen of afdrukken wordt verkregen en geruimen tijd bewaard kan worden (zogdepots). Min, god der oude Egyptenaren. M. was aanvankelijk stadsgod van -> Koptos, werd beschermer van de reizigers door de woestijn en later god van de vruchtbaarheid en den oogst, door de Grieken gelijkgesteld met > Pan. Mina (Gr. mna), Grieksch gewicht, oudtijds 436,6 g, later 341,2 g; als munt = 100 drachmen. Minahasa (Minahassa), onderafd. der afd. Manado, res. Manado, Celebes, Ned.-Indië (VII 160 B/C 1); hoofdplaats Manado; 307 764 inw. (1930), o.w. 2 324 Europ., 9 856 Chin. en 1 013 andere Vreemde Oosterlingen. Bij een opp. van 4 786 km2 geeft dit een dichtheid van mim 64 per km2, waardoor dit gebied tot de dichtstbevolkte der Buitengewesten behoort. De bevolkingstoename bedroeg 1920-’3O, niettegenstaande een vrij belangrijke emigratie naar andere streken van Ned.-Indië, nog ruim 36 %. Een belangrijk deel der emigranten neemt dienst in het Ned.-Indische leger. De Inheemsche bevolking langs de kust is zeer gemengd, in de binnenlanden bestaat ze vrijwel uitsluitend uit Minahasers, in acht stammen verdeeld, die te zamen vijf talen spreken. Ligging, opbouw, enz. De M. beslaat de Noordpunt van het eiland > Celebes, en wordt door de zeer diepe Celebes- en Molukkenzeeën in het W. en O. bespeeld, die reeds dicht bij de kust tot meer dan 2 000 m diep zijn. In het N. scheidt Straat Banka het van de Sangiheeilanden, die op een bank liggen, welke de M. met het Philippijnsche eiland Mindanao verbindt. Het geheele gebied is zeer bergachtig met langs de kust enkele kleine laagvlakten en enkele hoogvlakten in het binnenland. Tusschen de verschillende berggroepen loopen goede wegen. Vulkanen zijn de zeer werkzame Lokon (1 698 m) en Sopoetan (1 818 m) en de uitgedoofde Klabat (2 021 m) en Doea-Soedara (1 360 m). Het gebergte is nog grootendeels met dichte wouden bedekt, welke o.a. ebben- en ijzerhout leveren. Zijn de kustplaatsen warm, de op de hoogvlakten (ca. 700 m) gelegen plaatsen hebben een heerlijk klimaat. Zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 176 in dl. VII. Van de middelen van bestaan is het voornaamste de landbouw: rijst en maïs worden vooral op droge gronden geteeld. Sawah’s vindt men alleen om het meer van Tondano. Echter is er nog groote rijstinvoer noodig. De voornaamste uitvoerproducten zijn copra, notemuskaat, foelie, rubber en koffie. Geschiedenis. Toen de Spanjaarden het den Inheemschen te lastig maakten, vroegen deze aan de Vereenigde Oost-Indische Compagnie in 1664 om hulp. De Spanjaarden werden verdreven, in 1657 werd te Manado het fort Amsterdam gesticht, Bolaang-Mongondou, de Zuidelijke buur, die telkens invallen deed, onderworpen, doch het duurde tot 1679, voor het eerste contract met de hoofden der bevolking namens den gouverneur-generaal Rijckloff van Goens door den gouverneur van de Molukken Padtbrugge werd gesloten, waarbij de Minahasers „de edele Compagnie alleen aannemen en erkennen voor hun wettig, eenig en eeuwig opperheer”. Dit feit werd in 1929 herdacht, waarbij als blijvende herinnering door Nederland aan de M. een sanatorium voor longlijders en een centrale ziekeninrichting aangeboden werden. Intusschen bemoeide de O. I. C. zich niet met de binnenlanden, waar tot in de 19e eeuw koppensnellen en bloedige offerfeesten, pandelingschap en slavernij gewoon waren. In 1822 vestigden zich zendelingen aan de kust en weldra ook in het binnenland. Nergens heeft de kerstening in den Indischen Archipel zoover doorgewerkt als hier, waar ruim 92 % der bevolking Prot., bijna 6 % Kath., slechts ruim D/a % Mohamm. en nog niet 1 % heiden is. Dit is oorzaak, dat de Minahaser zich nader aan Ned. verbonden voelt dan de andere Indische volken (Neerlands 12e provincie!). De snelle veranderingen op maatschappelijk gebied werd slechts langzaam gevolgd door economischer! vooruitgang. OÜhof. Lit.: N. Graafland, De M. (21898); L. Adam, Uit en over de M. (in Bijdr. Kon. Instituut v. d. Taal-, Land- en Volkenk. van N.-L, LXXXI, 390 vlg.); Adatrechtbundel (III); tal van tijdschriftartikelen, vooral in de Mededeel, v.h. Ned. Zendelinge Genootschap. Minahasische talen, ook sub-Phil i p p ij nsche talen genoemd, zijn het Tonsea, het Tomboeloe, het Tondano, het Tonsawang en het Tontemboan (ton = lieden van). Laatstgenoemde taal is door den heer en mevr. Adriani behandeld in hun „Hoofdstukken uit de spraakkunst van het Tontemboansoh” (1908); zij geldt als de Indonesische taal, die het rijkst is aan vormen, doch ook de andere Minahasa-talen onderscheiden zich door haar groote verscheidenheid van affixen. Berg. Minangkabau ...,•> Menangkabau Minard-schouwburg, eerste vaste Ned. schouwburg in het Zuiden. Ontstaan op het initiatief van architect L. Minard. Geopend 27 Juni 1847, kreeg de M. zijn eersten vasten troep 1 Oct. 1871. Moest het in 1899 afleggen tegen den officieelen Ned. schouwburg. Minaret, ■> Moskee. Minas de Rio Tinto, > Rio Tinto. Minas Gcracs, staat in het Oostelijk deel van Midden-Brazilië (VI 160 F/G 5); opp. 693 810 km2, ca. 7 825 000 inw. (96% Kath.). Gelegen op het plateau van Brazilië, bestaat het Noordelijk deel uit twee bergketens, N.-Z. gericht, die beide gescheiden worden door het dal van de Sao Francisco. Het Zuidelijk deel heeft een W.-O. gerichte bergketen en vormt de waterscheiding tusschen Sao Francisco en Rio Grande. De rivieren hebben overigens door de talrijke watervallen weinig beteekenis voor de scheepvaart. Door de hooge ligging is het klimaat minder tropisch. Jaartemp. is 20° C. Regenval bedraagt ca. 1 500 mm. De bevolking bestaat uit Blanken, Indianen, Negers en Mestiezen. Naast den landbouw, krijgt de mijnbouw als middel van bestaan meer en meer beteekenis: goud, ijzer, mangaan, lood, tin, petroleum zijn de voornaamste delfstoffen en meestal in handen van Eng. maatschappijen. Van de landbouwproducten treden het meest naar voren: rijst, maïs, katoen, suikerriet, tabak, koffie; verder is er op de campos veeteelt. De industrie ontwikkelt er zich meer en meer. De export heeft grootendeels plaats over Rio de Janeiro. Hoofdstad is Bello Horizonte. Zuylen. Minatcda, plaats nabij Agramon-Hellin, in het Z.O. van de Spaansohe prov. Albacete; vermaard om haar belangrijke Palaeolithische rotsschilderingen. L i t. : H. Breuil, Les Roebes Peintes de M. (Albacete), in L’Anthropologie (XXX 1920, 1-50). Minch-kanaal, zeearm tusschen de Buiten – Hebriden en de Schotsche kust (XII 464 C 3); 100 km lang, 26 tot 66 km breed. Mincio, linkerzijrivier van de Po in N. Italië (XIV 320 C 2). De rivier ontspringt als Sarca bij de Adamello; doorloopt nauwe bergdalen, stroomt door het Gardameer, doorbreekt de moreenewallen aan de Zuidzijde ervan en wordt daarna tusschen dijken door het lage land geleid. De M. is een belangrijke strategische linie (vestingen Mantua en Peschiera). Heere. Minckelers, Jan Pieter, natuurkundige. * 2 Dec. 1748 te Maastricht, f 4 Juli 1824 aldaar. Lat. studiën hij de pp. Jezuïeten aldaar. Studeerde natuurwetenschappen te Leuven; 1772 aldaar prof. in de philosophie. Naar aanleidingvan de uitvinding van den luchtballon door de gebroeders Montgolfier (1782), legde M. zich toe op de bereiding van een gas, lichter dan lucht en goedkoop te vervaardigen, in iï«4 slaagde hij hierin, door steenkool te verhitten in een geweerloop; er ontstond een brandbaar gas, dat veel lichter was dan lucht. Tegelijkertijd ontdekte M. het gebnuk van het steenkolengas voor verlichting en in 1786 verlichtte hij zijn leszaal door middel der uit steenkool verkregen „brandbare lucht”. 1797-1816 was M. leeraar in natuur- en scheikunde aan de Bcole centrale te Maastricht. In 1901 werd voor M. te Maastricht een standbeeld opgericht. L i t.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (VI). de Wilde Aliiulunao, Zuid-Oostelijkste eiland van de Philippijnen (B°N., 126 X).); opp. ca. 95 000 km2, ca. 300 000 inw. (60 % Kath.). De W. ketens zijn Tertiair, het midden heeft veel vulkanisme en reikt tot 3 150 m (Apo), het O. bestaat uit Palaeozoïsche gesteenten. De regenrijkdom is groot, vooral in het W. (230 cm), vandaar dichte oerwouden. De aanslibbingsvlakten zijn moerassig. De Mohamm. Moro’s leven in verspreide nederzettingen en telen rijst, bataten, suiker en koffie. Goud wordt in het N. gevonden. Heere. Mindol-Ijstijd, > Diluvium. Minden, stad aan den Wezer (IX 576 C 2), 5 km ten N. van de Porta Westfalica, de doorbraak van den Wezer door het Wezergebergte. Ca. 29 000 inw. (12 % Kath.). In de M. B. Hanzestad. Het ten N. van M. voorbijgaande Mittellandkanaal bevordert de industrie (sigaren, glas, zeep, enz.) en den handel. Bezienswaardig zijn de Romaansche dom (lle-14e e.) en het Gotisch raadhuis. v. d. Wijst. Minde-Pouet, Geo r g, Duitsch litterairhistoricus, specialist in de Klcist-studie. * 5 Juni 1871 te Berlijn. Bibliothecaris te München. Voorn, werken; H. v. Kleist, seine Sprache und sein Stil (1897); Kleists Brieie (1905); sinds 1922, met J. Petersen, uitg. van de Schriften der Kleistgesellschaft; bewerker van de laatste uitg. van Gödeke’s Grundriss zur Gesch. der d. Dichtung. Minderbroeders. A) Algemeen. De naam M. (fratres minores = mindere broeders) werd door den stichter zelf, Franciscus van Assisi. aan zijn volgelingen gegeven. Tot de mannelijke kloosterorde (Eerste Orde) behooren drie families: Franciscanen (afk. O.F.M. = Ordo Fratrum Minorum), > Conventueelen (O.M.Conv.) en > Capucijnen (O.M.Cap.). Tot 1517 valt de geschiedenis der Franciscanen en Conventueelen samen onder de ééne benaming M. Er bestaan ook Protestantsche zgn. -> Franciscanen. De M. dragen een bruin habijt [vroeger meestal grijs; vandaar de naam Grauwe monniken (zie de pl. t/o kol. 508 in dl. II)] met wit, wollen koord en met losse, kleine kap; sandalen; (Capucijnen dragen de kap vast aan het habijt, en een baard). Inwendige geschiedenis. De definitieve leefregel van 1223, onder samenwerking van Franciscus met kard. Hugolinus ontstaan, hield rekening met de ondervinding. De kenmerkende oorspronkelijke trekken: kloosterleven zonder eigendom en apostolaat naar het levende Christus-voorbeeld (geen geld, blootsvoets, rondgaande prediking) bleven bestaan. Als geheel iets nieuws, berustten zij deels op bestaande elementen; het was de gestabiliseerde evangelische armoode-beweging der onmiddellijk voorafgaande eeuwen. De soepelheid van den regel, die veel bewegingsvrijheid toeliet (vooral aan Hugolinus te danken), verleidde sommige M. er toe de baan zoozeer vrij Je maken, dat het oorspronkelijk eigen cachet in gevaar kwam, terwijl anderen ter beveiliging het persoonlijk leven van Franciscus tot plicht gingen stellen. De gezaghebbende verklaring van paus GregOr J. P. Minckelers. rius IX (kard. Hugolinus, 1230), waarin door velen (ten onrechte) een tekort aan Franciscaansch idealisme werd gezien, wilde de moeilijkheden ondervangen, zonder de letterlijke regelonderhouding te schaden. De H. Bonaventura was de belangrijkste vertegenwoordiger dezer zgn. „middenricbting”. Zijn opvatting, die de verklaring van paus Gregorius IX niet misbruikte om afwijkingen van den regel te verdedigen, weerspiegelt zich in de bullen van paus Nicolaas 111 (1279) en paus Clemens V (1312). Hierin werd feitelijk zoowel de strengere richting der „Spiritualen” (zij zeiden den regel „spiritual!ter”, d.i. naar den waren geest, te onderhouden) afgewezen als die der slapperen. De woordvoerders der Spiritualen waren vooral Olivi, •> Angelus Clarenus, de veel rustiger Zal. > Conrad van Offida en de heftige > Übertinus van Casale. De slappere richting ontwikkelde zich later (16e eeuw) tot het zgn. Conventualisme (Fratres gaudentes privilegiis: broeders, die van pauselijke dispensaties op den regel gebruik maken) der groote kloosters (conventus), tegenover de erernitoria en kleine kloosters, waarin toen nog de strengere zgn. Observanten woonden. De richtingen stonden dikwijls scherp tegenover elkaar en aan beide zijden zijn fouten aan te wijzen van verkeerd begrijpen en miskenning. ° i . • . ii 1 1. _ 1 1 Allerlei vragen doorkruisten elkander: beteekems van het Testament van Franciscus, persoonlijk voorbeeld van Franciscus en regelplicht; letter en ware geest van den regel; verschil tusschen geboden en raden in den regel; verhouding van regel tot H. Evangelie. Daarbij kwam nog: de wijsgeerige leer van Olivi en heel in het bijzonder het in alle richtingen eenigszins doordringend Joachimisme (> Joachim van Fiore, sub Joachimieten). Bij de moeilijkheden in de Orde zelf voegden zich nog andere van buiten. In Frankrijk vooral was antipathie merkbaar tegen de > bedelorden. Ook hier wederom verkeerd begrijpen en al te menschelijke factoren aan beide kanten. De strijd kwam zeer scherp tot uiting aan de univ. te Parijs; eerst over het professoraat, later over het bestaansrecht zelf der bedelorden en daarmee in verband over de verhouding van de evangelische armoede tot de Christelijke volmaaktheid. Na dezen zgn. „practiscne armoeaestnja voigae de strijd over de „theoretische” armoede. De inquisiteur Johannes de Belna O.P. had de bewering aangevallen, dat Christus nooit eigendom had bezeten, waarop een M. de verdediging op zich nam. De kwestie kwam voor paus Joannes XXII (1316- ’34), die ze ter vrije discussie liet. Ook Übertinus van Casale werd gevraagd; de vroegere fanatieke Spirituaal, nu Benedictijn, gaf een gematigd antwoord met de noodige onderscheidingen, die bijval vonden. Ongelukkigerwijze stelde het alg. kapittel der M. in 1322 een brief op, voor heel de Christenheid bedoeld, waarin met een beroep op de bulle Exiit van Nicolaas 111 werd gezegd, dat het gezonde Katholieke leer was te houden, dat Christus en de apostelen geen eigendom hadden bezeten. Paus Joannes keurde in de constitutie Ad conditorem (1322) in scherpe woorden die handelwijze af. In 1323 volgde de nog scherpere constitutie Cum inter non nullos. Deze maakte een geweldigen indruk bij de M. De groote meerderheid onderwierp zich weliswaar, maar velen meenden, dat de paus zich aan ketterij had schuldig gemaakt, enkelen verkondigden dat ook in het openbaar. Zij zagen over het hoofd, dat de verklaringen van Nicolaas 111 en Joannes XXII van een verschillend gezichtspunt uitgingen en elkander niet tegenspraken, maar aanvulden. Ook hadden zij zich de minder gunstige stemming van den paus kunnen verklaren, wijl het in hooge mate onsympathiek moest werken, dat velen, die vroeger heftig de Spiritualen vervolgden, nu zoo zeer de armoede verdedigden. Ten slotte ;begaf de ministergeneraal (alg. overste) Michael de Cesena zich met -> Occam en Bonagratia naar Bodewijk van Beieren, den grooten politieken vijand van paus Joannes XXII. Alle drie werden geëxcommuniceerd en er werd een nieuwe generaal, Guiral Ot, vriend van den paus, gekozen. Tegen hem werd stemming gemaakt door Michael de Cesena, die schreef (wat inderdaad waar schijnt, maar Michael niet verontschuldigt), dat Ot den regel der M. in wezenlijke deelen wilde prijsgeven. Deze vond echter grooten tegenstand in de Orde, waar de traditie nog steeds leefde, alhoewel de verslapping steeds veld won. Dit kon niet anders, nadat Joannes XXII, wel begrijpelijk, maar desniettemin te betreuren, door enkele ingrijpende practische maatregelen bijna allen steun had ontnomen en zijn ongunstige stemming algemeen bekend was. De toestand werd daarna steeds moeilijker, vooral tijdens het Westersch Schisma, waardoor overal het idealisme zoozeer te lijden had. Intusschen was in stilte, maar daarom des te dieper, ook de reactie toegenomen, die onmogelijk kon uitblijven. Er ontstonden verschillende hervormingsgezinde groepen van Observanten, waarvan sommige met succes de erkenning der pausen trachtten te verkrijgen. Langzamerhand kwam er meer eenheid, vooral door de „vier groote Observanten”, de H.H. > Bemardinus van Siena, > Joannes van Capestrano, > Jacob de Marchia en den Zal. Albertus a Sarteano. Zij waren ruim van opvatting betreffende de zielzorg en de studie en aanvaardden de pauselijke verklaringen, alhoewel ook zij zich in hun lofspraak op de armoede dikwijls op Spiritualengeschriften beriepen; kortom zij zijn van de Bonaventura-richting. De beweging bracht een herleving der Orde op alle gebied. Bemardinus, en vooral ook Joannes van Capestrano, waren tegen scheiding, totdat zij de onmogelijkheid zagen van volledige regelonderhouding tenzij onder eigen bestuur. Voorloopig waren zij juridisch aan den alg. overste van de Orde der M. onderworpen, maar practisch vrij onder een (later twee) vicarius generalis. Begrijpelijkerwijze ondervonden de Observanten tegenwerking, vooral van de zgn. Coletanen in Frankrijk, die onder leiding van > Bonifatius de Ceva een hervorming wilden zonder eigen bestuur. Het was voor hen veel gemakkelijker, wijl hun als bestrijders der Observanten feitelijk de vrije baan werd gegeven. De Observanten zelf waren echter ook niet altijd redelijk en tactisch. Dat zij de hulp der wereldlijke overheid inriepen, mag evenwel zeker niet algemeen aan hen worden ten laste gelegd; het was dikwijls door anderen uitgelokt met een beroep op de misbruiken (meermalen te donker voorgesteld). Nadat het getal der Observanten zoo sterk was toegenomen, dat zij veruit de meerderheid hadden, verkregen zij op pauselijk bevel in 1517 de leiding der Ordo Fratrum Minorum regularis Observantiae door de bulle Ite et vos. De andere hervormingsgroepen werden er geleidelijk aan toegevoegd (o .a. de Amadeïsten, volgelingen van » Amadeus Menez), terwijl de Conventueelen, vóórdat zij als onafhankelijke Orde werden afgescheiden, in gelijke relatie kwamen tot den minister generalis als vroeger de Observanten. Begrijpelijkerwijze ontstonden langzamerhand weer misbruiken en daartegen weer hervormingsstrevingen; dit voerde tot het ontstaan van de Orde der Capucijnen (1528). Ook daarna, dikwijls met een teruggrijpen op reeds vroeger bestaande groepen, zooals de Discalceaten (d.i. ongeschoeiden, nl. ook zonder sandalen) in Spanje, later naar den H. Petrus van Alcantara Alcantarij n e n genoemd. In wijze beschikking had de alg. overste Quinones (1523) eigen voorschriften gegeven voor hen, die in aparte kloosters (recollectiehuizen) een leven wilden leiden, dat boven de regelverplichtingen uitging; die kloosters waren echter niet onafhankelijk van de Orde. Door onverstandig optreden evenwel van zijn opvolger Pisotti, die aan rechtmatige verlangens niet voldoende gehoor gaf, maakten recollectiehuizen in Italië zich practisch onafhankelijk en hieruit vormde zich de groep der Reformaten, die naar steeds meer onafhankelijkheid streefden. Mede door hun toedoen ontstonden wat later in Frankrijk de Rec o 11 ecte n. Deze hervorraingsgezinden vergaten echter in hun dikwijls onrechtmatige en overdreven critiek gewoonlijk, dat het ging om gewoonten, die buiten de regelverplichtingen vielen. De eenheid der Orde werd door dit alles zonder voldoende reden geschaad. Na telkens herhaalde pogingen vanuit de Orde zelf, werd door paus Leo XIII in 1897 (Felicitate quadam) eindelijk de volledige eenheid hersteld onder het generalaat van Aloysius Lauer. Hoe onverkwikkelijk en al te menschelijk geheel die ontwikkeling ook schijnt, toch moet het oordeel zeer voorzichtig zijn. Uit den aard der zaak trad het strijdkarakter naar voren. Het ging echter om een idealisme, dat in al die spanningen leeft en er door werd versterkt. De strijd heeft ook nieuwe krachten gewekt en juist daaraan is het te danken (men denke aan het groot getal heiligen en zaligen, ongeveer 150, uit alle groepen), dat in allerlei nuanceering de Franciscusgedachte zoo levendig kon worden overgeleverd. Alleen de aandachtige beschouwer van die geschiedenis kan het goede erin waardeeren, gelijk in de geschiedenis der Kerk, waarmede zij allernauwst samenhangt. Werkzaamheid, a) Algemeen. Het internationaal karakter van de Orde der M. met geregelde algemeene kapittels, waaraan de provincies, over heel de wereld verspreid, deelnamen, deed zich weldra in de werkzaamheid gelden. Personen uit alle landen waren in de centrale kloosters tegenwoordig. Door pauselijke speciale zendingen traden M. op als predikanten, scheidsrechters, hervormers of inquisiteurs in de meest verschillende landen. Zoo werden zij spoedig overal bekend als leden eener wijd verbreide Orde. In de preekwijze, de studie, de wetenschap enz. ontstond weldra een traditie, die haar bekrachtiging vond in de alg. statuten. Heel bijzonder uitte zich het internationaal karakter in verschillende thans overal bekende volksheiligen (vooral de H. Antonius van Padua) en volksdevoties (vereering der H. Eucharistie en van het Lijden van Christus, vooral de Kruisweg; de Kribbe; de Naam Jesus; Onbevlekte Ontvangenis en de Zeven Smarten van Maria), waarvan sommige nieuw waren, andere minstens karakteristieke trekken vertoonden van den invloed der M. Omstreeks 1300 werd het getal M. geschat op 30 a 40 000. Zij waren in allerlei vorm, religieus en sociaal, onder breede kringen van het volk werkzaam. Uit de getuigenissen der tijdgenooten blijkt, dat de M. veel gewicht legden op de godsdienstige feesten en daarbij aan de liturgische plechtigheden veel aandacht schonken. In de 14e eeuw werd langzaam de verslapping van het kloosterleven duidelijker en verloren de M. hun grooten invloed gedeeltelijk. Toch bleef de betrekking tot het volksleven, vooral door de Derde Orde en door broederschappen, bestaan. Een geheel nieuwe opleving brachten de Observanten met hun wijd-bekende volkspredikanten in den tijd der Renaissance. Zij ijverden tevens voor sociale verbetering, vooral door het oprichten van zgn. „montes pietatis” (een soort leenbanken tegen den woeker der Joden). Enorme moeilijkheden bracht de Hervorming, waardoor vele kloosters moesten worden ontruimd. In het algemeen stelden de M. zich dapper te weer; het getal afvalligen onder hen was relatief gering, dat der martelaren groot. Tot hoogen bloei kwamen de buitenlandsche missies, vooral in Amerika; ook in China, Japan, de Philippijnen, enz. Nadat in den tijd der zgn. Contra-Reformatie vele der oude kloosters waren herkregen en nieuwe gesticht, steeg het getal M. en bereikte tegen het einde der 18e eeuw ong. 70 000. Ook toen telde de Orde mannen van beteekenis, zooals bijv. de H. > Leonardus a Porto Mauritio (patroon der volksmissies), die op alle gebied het godsdienstig leven trachtten te vrijwaren tegen den ongeloovigen invloed en het zedenbederf. Nu volgde echter de tijd van staatsabsolutisme en van rationalisme, uitloopend op de Fransche Revolutie, die ontelbare kloosters deed verdwijnen. De talrijke latere secularisaties, die volgden, voltooiden het werk. Op het einde der 19e eeuw was het getal M. teruggeloopen tot 14 000. In de tweede helft der 19e eeuw was er een duidelijke herleving (het generalaat van > Bemardinus van Portugruaro), die zich sinds > Bodewijk van Casoria vooral richtte naar het sociale leven. In zijn geest had paus Leo XIII in het bijzonder de Derde Orde aanbevolen (Ene. Auspicato 1882), wat dan in Frankrijk ten gevolge had, dat Léon Harmel, de groote sociale werker, haar betrok in de levendige disputen over de Christelijke democratie. Op alle gebied werkzaam, groeide de Orde nu gestadig; in 1935 telde zij ruim 24 000 leden. b) Bijzondere personen. Een keuze is uiterst moeilijk; hier volgen enkele der voornaamsten (vgl. de speciale artikelen). Onder de predikanten zijn vooral bekend Antonius van Padua en Berthold van Regensburg, de grootste predikant der Duitsche middeleeuwen; in de 16e eeuw in Italië Bemardinus van Siena, in Frankrijk vooral Olivier Maillard, in N. Ned. Brugman en Coelde. In den Hervormingstijd treden op Aug. van Alfeld, Gaspar Schatzgeyer, Nic. Herbom, Joh. Wild (of Ferus) in Duitschland; in Frankrijk Franc. Feuardent. Van de vele martelaren waren verschillenden het offer van hun vrijmoedig optreden tegen de ketterij. In den bloeitijd der Fransche kanselwelsprekendheid (17e eeuw) zijn van beteekenis Maur. Hylaret en Midi. Vivien. Ook in de latere eeuwen telde de Orde predikanten in grooten stijl. Het getal ascetische schrijvers was reeds in de 14e eeuw zeer groot: de geschriften van Bonaventura hadden een grooten invloed, eveneens die van David van Augsburg, Franciscus van Osuna, Barthol. van Saluthio en van de meeste der genoemde predikanten. In de missies werkten de M. naar het voorbeeld van Franciscus met bijz. voorliefde; spoedig waren ze in Afrika (martelaren van -> Marokko, 1220) en Azië, waar de pauselijke gezanten Joannes van Piano del Carpine (1246) en Gugl. Rubruc (1264) de missie in China voorbereidden, die door Joannes de Monte Corvino (f 1328) en anderen tot grooten bloei werd gebracht. In het H. Land waren zij de trouwe bewakers derH.H. Plaatsen; een zeergroot aantalmartelaren gaf daar voor hun taak het leven. De Observanten verdedigden met niets-ontziende offervaardigheid de Christelijke gebieden onder Turksche heerschappij op den Balkan, en missionneerden in het nieuw-ontdekte Amerika en Indië. In Amerika waren de eerste bisschoppen veelal M. Als kenners van talen en volken aldaar zijn bekend Bern. Sahagun, Mottilinia, Mendieta. Ook aan de onderzoekingsreizen namen zij deel (o.a. Hennepin). Door het reduotie-systeem bereikten zij veel goeds (Lod. van Bolanos; Juniperus de la Serra). De groote apostel van het werk onder de Indianen is de H. Franciscus Solanus; in China was in de 17e eeuw vooral van beteekenis de dikwijls miskende Antonius a S. Maria. In de latere eeuwen waren de M. eveneens werkzaam in een groot aantal missies. Thans zijn hun 79 missiegebieden toevertrouwd. Ook de wetenschapsbeoefening had de volle belangstelling der M. In de M. E. waren hun studiehuizen gewoonlijk met de universiteit min of meer verbonden; beroemd zijn hun professoren van Oxford en Parijs. Alex. van Hales, Bonaventura, Matthaeus van Aquasparta, Petrus Olivi, Joannes Peckham, Rogerius Baco, Rich. de Mediavilla, Rog. Marston, Duns Scotus, Gugl. Ockham, Walter van Brugge, Gilbert van Doornik, hebben allen beteekenis in de scholastiek. Ook voor andere wetenschappen dan theologie en philosophie maakten zij zich zeer verdienstelijk: Barthol. Anglicus (encyclopedie), Baco (natuurwetenschap), Salimbene, Joannes van Winterthur e.a. (geschiedschrijving). Voor de geschiedenis der Orde zijn van belang Thomas van Celano, Marianus van Florence en Lucas Wadding (die vele navolgers vond). In de 14e eeuw waren vooral moraaltheologanten bekend: o.a. Angelus van Clavasio; later: SporerenElbel. Als canonisten dienen vermeld; Joannes van Erfurt, Lucius Ferraris en Anacletus Reiffenstuel; als kenners der H. Schrift: Nic. Lyranus en kard. Ximenez de Cisneros (de Polyglotta Complutensis). In den Hervormingstijd verdedigden velen door degelijke werken de kerkelijke leer; op het Concilie van Trente waren vooral de Spaansche M. goed vertegenwoordigd (Alph. de Gastro, Lud. Carvajal). Ben buitengewone verbreiding vond de Scotistische school in de 16e en 17e eeuw met mannen als Hugo Cavellus en Bonaventura Baro. Voor de latere tijden is het ónmogelijk een keuze te doen uit het groote getal op allerlei gebied. Slechts zij genoemd het Collegium S. Bonaventurae te Quaracohi (Florence), dat na de lange voorbereiding door Fidelis a Fanna en onder de toewijding van Ignatius Jeiler en Hyac. Deimel de nieuwe uitgave der werken van Bonaventura bezorgde (1882-1902) en door zijn edities van andere Francisc. scholastici, schrijvers en bronnen voor de Ordesgeschiedenis buitengewoon werk heeft geleverd. Verder is van groot belang het vroegere Collegium S. Antonii te Rome (sinds 1934 universiteit), waar de toekomstige leeraren voor de kloosterscholen worden gevormd. B) In de Nederlanden. De eerste kloosters waren in de Zuidel. Nederlanden; vandaar ging de lijn opwaarts naar het Noorden. Omstreeks 1320 waren er reeds 26 kloosters. De waarschijnlijke volgorde is: St. Truiden (1220?, 1228); Gent (1226), Brugge (1225), Tienen (1226?, 1266), Leuven (1228), Diest (1228), Den Bosch (1228), Brussel (1228), Luik (1229), Oudenaarden (1230), Mechelen (1231), Nivelles (1232), Maastricht (1234), Hoei (vóór 1239), Middelburg (ca. 1240), Utrecht (ca. 1244), Groningen (ca. 1250), Dordrecht (vóór 1252), Zierikzee (ca. 1271), Bolsward (vóór 1281), Harderwijk (vóór 1290), Kampen (vóór 1300), Amsterdam (1304), Roermond (1308), Deventer (ca. 1311), Grosz-Faldem (Emden ca. 1323). Dat er na 1323 in een eeuw slechts een of andere nieuwe stichting volgde, wijst er reeds op, dat het gewone verloop der zaken was gestuit. Zeker was een der oorzaken de achteruitgang van het kloosterlijk leven. Toch zijn de klachten van Ruushroec en de Moderne Devoten zeker te algemeen uitgesproken. Het was vnl. een kwijnen van idealisme. De toestand werd anders door de invoering der Observantie, die werkelijk geestesvemieuwing bracht. Het eerste hervormde klooster was Gouda in 1439; spoedig volgden andere en in 1447 werd een eigen Observantenprovincie opgericht. Daarna nam het getal kloosters steeds toe; sommige waren hervormde, andere geheel nieuwe; omstreeks 1603 ging een groep Coletanen-kloosters over. Veel invloed op de invoering der Observantie hadden de Bourgondische vorsten (niet alleen om zuiver-godsdienstige, maar vooral ook om sociale motieven). Brugman heeft veel voor de Observantie gewerkt; ten onrechte is echter beweerd, dat hij ze heeft ingevoerd. In 1617 bestonden er ca. 30 kloosters, behoorend tot de prov. van Keulen, en nog 6 op Vlaamsch gebied van de prov. Flandriae. De eerste prov. overste na 1517 was Willem van Alkmaar. In 1624 werden in Den Bosch statuten opgesteld; na de noodige moeilijkheden ontstond in 1529 de voortaan onafhankelijke „Provinoia Germaniae Inferioris”. De nieuwe prov. had 28 kloosters. De mannen, die optraden als predikanten (Weynsen, Adam Sasbout, Barthol. van Middelburg, Henricus van Biesten, Florentius van Leiden, broer Comelis Brouwer), controversisten (o.a. Simon de Coninck), exegeten (Franc. Titelmans, later Capucijn; Adam Sasbout, Nic. Zegers), theologen (Martinus van Turnhout, Petrus de Monte, Adr. Hofstadius) of geschiedschrijvers (Am. van Zierikzee, Petrus Crabbe, Henricus Sedulius of de Vrome), hadden meestal hun opleiding genoten in het zeer geprezen noviciaats- en theologisch studiehuis te Leuven. Karei V vroeg de M. voor de missie in Mexico, waar o.a. Petrus van Gent, leekebroeder, schitterend werkte voor het schoolwezen en Zumarraga op voortreffelijke wijze bestuurde. Voor het bisdom Groningen werd benoemd de Franciscaan Joh. Knijff (1563), voor Deventer Joannes Mahusius O.F.M. (1661) en na diens afdanking Aegidius de Monte O.F.M. (1569). Meermalen werden tijdens den opstand tegen Spanje de M. beticht van te heulen met de Spanjaarden; dit was mede de oorzaak dat de beeldenstormerij het vooral op hun kerken gemunt had. Behalve de martelaren van Gorcum en Alkmaar ondergingen nog vele anderen den marteldood voor het geloof. In de nu volgende tijden van geloofsvervolging oefenden velen verkleed de zielzorg uit onder de Katholieken (zooals Jan Ooms, Bonaventura v. d. Sande in het Zuiden; Am. ab Ischa, d. i. Overrijssche, Jac. Tyras in het Noorden). Gedurende het Twaalfjarig Bestand (waarvoor Joh. Neijen vooral had gewerkt) was het iets beter. Na den vrede van Munster (door Jos. Bergaigne, bisschop van Den Bosch, later aartsb. van Kamerijk, mede voorbereid) werd het weer erger. Toen ontstonden de zgn. staties der M. (ca. 30), die nogal eens moeilijkheden veroorzaakten met de apost. vicarissen. Voor de krachten zorgde vooral het gymnasium te Megen (opgericht 1645). Ten tijde der Fransche Revolutie moesten bijna allen het klooster verlaten; onder het bestuur van Napoleon bleef in 1812 alleen nog in Megen de mogelijkheid als leerarenkorps de kloostergebouwen te bewonen. De novicen werden aangenomen en opgeleid in een paar pastorieën (zooals te Ammerzoden). Onder de regeering van Willem I werd in 1833 het klooster St. Truiden hersteld. Weldra volgde Weert. Door de gebeurtenissen van 1839 werd de band tussohen beide steeds losser en in 1844 ontstond in België een eigen provincie. Onder Willem II begon de Provincia Germaniae Inferioris te herleven. In opvallend korten tijd wist de uitstekende p. Bem. van Loo (1850 visitator apost.) een geregeld kloosterleven te herstellen. Het aantal leden en kloosters steeg voortdurend en de werkzaamheid breidde zich steeds meer uit; prediking, zielzorg, sociale actie, wetenschap, waardige viering der liturgie en bijz. zorg voor de Derde Orde getuigen van het voortlevende Franciscaansche bewustzijn. Van bijz. beteekenis was het provincialaat van Simon Bennenbroek (1910, 1916, 1919-1925). De Provincia SS. Martyrum Gorcomiensium in Hollandia (Ned. Provincie, hoofdklooster Weert) telde in Oct. 1936: ruim 1 200 leden in 54 huizen (kloosters, residenties, parochies); zij heeft 4 colleges (waarvan 2 missiecolleges en 1 staatscollege); leidt 2 Kath. hoogere burgerscholen en 1 stedelijk gyran.; verzorgt missies in China (2), Brazilië, Noorwegen, Eng.-Indië, Java en N. Guinea, terwijl eenige leden werkzaam zijn in het H. Land en in Rome. Met eere herdenkt zij het generalaat van haar eminenten vertegenwoordiger p. Bcrnardinus > Klumper, den cenigen minister-generalis uit Noord-Nederland. De prov. der M. in België heeft zich gesplitst in een Vlaamsche en een Waalsche. De Vlaamsohe (S. Joseph; hoofdklooster S. Trui den) bestaat thans uit 659 leden in 16 kloosters en residenties; zij heeft 3 colleges; missies in China, Chili, Kongo, terwijl enkele leden in het H. Land werkzaam zijn en verder o.a. te Rome en Quaracchi. De Waalsche (Maria Mediatrix; hoofdklooster Woluwe-S. Pierre, Brussel) bestaat uit 146 leden in 6 kloosters; zij heeft 1 college; vsoh. loden werken in de missies der Vlaamsche provincie. De werkzaamheid van beide prov. beweegt zich op allerlei gebied van prediking, zielzorg, sociale actie, wetenschap. Bronnen (algem. en voor de Nederl.) : Bullarium Franciscanum (I-IV Rome 1759, V-VII Rome 1898, Nova Series, Quaracchi 1929); Analecta Franciscana (editie van oude kronieken, Quaracchi 1885 vlg.) ; Wadding-Sbaralea, Script. Ord. Min. (Rome 31906) ; Wadding, Annales Minorum (Lyon 1625, Florence 31931); v.d. Borne, Die Franziskus-Forschung (1917 ; geeft een overzicht over bronnen en lit.) ; uitstekende en belangrijke brononderzoekingen en detailstudies, speciaal voor de Nederl., in: Collectanea Franciscana Neerl. (I 1927, II 1929). Verder geven de M. geregeld uit: Archivum Franciscanum Historicum (Quaracchi 1908 vlg.) en de M. Capucijnen; Collectanea Franciscana (Assisi 1930 vlg.); in vsch. landen speciale vaktijdschriften voor gesch. der M. —-Lit. (nieuwere): algemeen: K. Muller, Die Anfauge des Minoritenordens (1885); L. Palomea, Dei Frati Minori e delle loro denominazioni (1897 ; Fr. vert. 1901); F. Glaser, Die Franziskau. Bewegung (1903 ; socialist, ideeën); H. Holzapfel, Handb. Gesch. Franzisk. Ordens (1909 ; uitstekend, vgl. echter Theol. Rev. VIII, 361 vlg.); K. Balthasar, Gesch. d. Armutsstreites (1911; belangrijk, maar eenzijdig); Th. Ferré, Hist. Ordre S. Fr. (Reims 1921 ; veel overgenomen van Holzapfel); v. d. Borne, H. Fr. en Minderbr.- orde (1926); P. Gratiën, Hist... Ordre Fr. Min. XIII s. (1928 ; zeer degelijk) ; L. Lemmens, Gesch. Franziskanerraissionen (1929); M. Heimbucher, Die Orden u. Kongregat. der Kath. Kirehe (31933); F. de Sessevalle, Hist. Gén. Ordre S. Fr. (I 1935; breed, maar niet diep). Voor de Nederl: S. Dirks, Hist. litt. et bibliogr. (1885) ; M. Schoengen, Die Klöster des ersten Ordens.... Niederlande (in Franc. Stud. XIV 1927); Hesse, De M. in Ned. (in tsch. S. Franc. XXIV 1909); A. Pompen, Jacob de Eerste, graaf v. Home (in: Publicat. Limbourg, XL 1904; waardevolle gegevens over kloosterstichtingen; met vindplaats)'; P. Schlager, Beitr. Gesch. Kölner Franz. Prov. M. A. (1904) ; id., Gesch. .. Reformat. Zeitalters (1909); v. Berlo, L’ordre Fr. Min. en Belgique (1908); tijdschrift Neerlandia Franciscana (I-VII Iseghem 1914-’24). ti. d. Borne. C) Franciscaansche kunst. Hieronder verstaat men iedere kunstuiting, welke onder invloed van St. Franciscus’ geest is ontstaan. Men vindt dezen zoowel bij een volgeling van St. Franciscus (een „Franciscaan” in den meest uitgebreiden zin; Minderbroeder, Minderbroeder-Conventueel, Minderbroeder-Capucijn, Claris, Derde-Ordeling), alswel bij iemand, die buiten het uiterlijk verband der stichtingen van St. Franciscus staat. De invloed van St. Franciscus op de kunst, vnl. de beeldende kunst, wordt door enkelen te sterk benadrukt (Thode, Male, Gillet), door anderen ontkend (v. Marle, Vermeylen), door sommigen weer tot zijn o.i. ware verhouding teruggebraoht (Ligtenberg, Demunter). De karakteristiek van de Franciscaansche kunst is te zoeken in het meer bewogen, sterk pathetische uitdrukken van het gegeven; zij is gevoelvol realistisch en overwegend dramatisch. Voor wat de literaire kunst betreft kan men wijzen op beoefenaars in de Orde: St. Franciscus (Zonnelied), Thomas van Celano (Dies irae?), Jacopone da Todi (Stabat mater), St. Bonaventura e.a.; voor de Nederlanden op Jan Brugman, Dirc Coelde van Munster en een heele reeks „dichters van de Contra-Reformatie”. Voor de beeldende kunst op Jacobus Musivarius, Jacopo Torriti, Egidius van Ratibor, Cosmo Piazza e.a.; in den modernen tijd Ephrem Kcynia en anderen. Voor wat de muziek betreft mogen genoemd worden Peter Singer, José van San Sebastian, Pier Battista da Falconara, Dorainicus Maria Stella, E. Tinei, Caec. Huygens, Eliseus Bruning e.a. De architectuur der Minderbroedersorde heeft vooral den laatsten tijd de bijzondere belangstelling der kunsthistorici. Als kunsthistorici maakten naam Beda Kleinschmidt, Raphaël Ligtenberg, Vitt. Facchinetti, Gratiën van Parijs e.a. Lit. : A. G. Little, A guide to francisean studies (1920; Fr. vert. van Rousset, 1930); Long. Demunter, St. Fr. en zijn invloed op de kunst (Kunst adelt, 6e jrg. nr. 1-3) ; L. Bréhier, L’art chrét. (21928); A. Germain, Der Einfluss des hl. Franz. von A. auf Kultur u. Kunst (1912); p. Maxitnilianus, St. Franc, en zijn Donna in onze letteren (1929); Wollg. Schmitz, Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur (1936); Braccaloni, L’arte francescana (1926); Thode, Der hl. Franz. von Assisi und sein Einfluss i. d. Kunst. ÏVlindere-vvelvaart-onderzoek. Omstreeks het einde der 19e eeuw werd, al of niet ten onrechte, een vermindering van den welvaartstoestand der Inlandsche bevolking op Java geconstateerd (Troonrede 1901). Laag was het welvaartspeil in elk geval en het econ. weerstandsvermogen gering. Hongersnood was in enkele streken zelfs een telkens terugkeerend verschijnsel. Bij Gouvernementsbesluit van 16 Oct. 1902 bepaalde de Indische regeering, dat een onderzoek zou worden ingesteld naar de oorzaken dier mindere welvaart. De leiding van dit onderzoek werd opgedragen aan een hoofdcommissie onder voorzitterschap van H. E. Steinmetz, resident van Pekalongan. Voorstellen en besluiten der commissie alsmede „Oorzaken van de mindere welvaart” werden in 1914 gepubliceerd. Geheel onafhankelijk van de eindverhandelingen en eindvoorstellen der hoofdcommissie werd in opdracht van den minister van Koloniën een „Alg. overzicht van de uitkomsten van het welvaartsonderzoek, gehouden op Java en Madoera in 1904-’O5” samengesteld. De naar aanleiding van de voorstellen der commissie door de regeering genomen maatregelen hebben in het algemeen wel goed gewerkt, al hebben niet alle aan de verwachtingen beantwoord. Olthof. Minderheden (volkenrecht). Sinds den Wereldoorlog is het vraagstuk der minderheden meer dan ooit naar voren gekomen, alhoewel het Congres van Weenen in 1816 door zich niet aan de naties te storen, maar de beginselen der legitimiteit en van het politieke overwicht op den voorgrond te stellen, ook veel moeilijkheden heeft doen ontstaan. Herinnerd zij aan de vrijheidsoorlogen (na Weenen) van Griekenland, België, Italië en den opstand van Polen. Door de vredesverdragen van 1919 zijn talrijke nieuwe staten geboren of herleefd. De overwinnende staten zagen m, dat de daarin opgenomen minderheden bescherming noodig hadden en plaatsten ze onder den Volkenbond. De groote mogenheden hebben overeenkomstig punt 4 van Wilson’s verklaring van 12 Febr. 1918 Polen, Tsjecho-Slowakije, Joego-Slavië, Roemenië de verplichtingen opgelegd aan alle burgers volledige vrijheid speciaal t.a.v. den godsdienst, volledige gelijkheid voor de wet te waarborgen en de m. t.a.v. hun bijz. eigenaardigheden volkomen te eerbiedigen. In de vredesverdragen is dat vastgelegd. Met nieuwe staten als Polen zijn afzonderlijke verdragen gesloten. Tal van moeilijkheden zijn uit die verdragen voortgesproten, welke door den Raad van den Volkenbond beslecht worden, bijv. de kwestie van minderheidsscholen in Silezië. In 1935 heeft Polen in de Volkenbondsvergadering eenzijdig het in 1919 gesloten verdrag opgezegd. Door het algemeen protest heeft Polen tenia: moeten trekken. Lit. : Mandelstam, La protection des Minorités (Acad. Droit Internat., I, 367-517). L. Janssens. Moraal. De gesch. leert, dat vele „meerderheden” haar plichten niet nakomen, en vooral vrijheid van taal, godsdienst en uitoefening van ambten met voeten treden. In zulke gevallen kan de minderheid zich terecht beklagen over schending harer rechten. Speciaal valt hierbij het licht op de schoolvraag. De meerderheid mag, om redenen van algemeen belang, haar taal voorschrijven in het overheidsverkeer, maar nooit in het verkeer der burgers onderling. Voldoet de minderheid aan het begrip > Natie, dan is ook hier het nationaliteitsbeginsel van toepassing. Om alle moeilijkheden op te lossen zal eerst een basis geschapen moeten worden; een universeel statuut van internationaal recht. Voor vsch. punten heeft de Volkenbond getracht, door een stelsel van mandaten en plebiscieten, regelend op te treden. Zal men ooit een beroep doen op de moreele macht der Kerk? De Catalanen en leren hebben hun wil weten door te zetten; de Vlamingen strijden nog steeds voor hun rechten. Lit.: Johannet, Le principe des nationalités (Parijs 1923); Verslagen Semaine Sociale van Parijs en Le Havre; Lucien Brun, Les libertés culturelles (Parijs 1933); Trelles, Franoisco da Vitoria, Fundador del derecho internacional (Valladolid 1928); v. d. Poel, Praeadvies K. W. V. (1933 ; met critiek v. Niekel in Thomistisch Tschr., 1933, blz. 459). Keulemans. Minderhout, gem. in de prov. Antwerpen (II 612 C/D 1); ca. 1 000 inw. (vnl. Kath.); opp. 1 612 ha. Zand- en kleigrond; bosschen, landbouw en steenbakkerijen. St. Clemenskerk met toren uit 16e eeuw. Kapel van O. L. V. op den Akker, uit 17e e. Pastorie der St. Michielsabdij van 1633 (Withof), thans buitengoed van het klein-seminarie van Hoogstraten. Li t. : Heylaerts, O. L. V. op den Akker (1S98). Minder jarig enbescherming, > Kinderbescherming. Minderjarigheid. 1° (Ncd. cn Belg. recht) Minderjarigen zijn zij, die den vollen leeftijd van 21 jaren nog niet hebben bereikt of niet vroeger in het huwelijk zijn getreden (art. 385 Ned. 15. W., Belg. B.W. art. 388 en 476). Bij ontbinding van het huwelijk, voordat de volle leeftijd van 21 jaren is bereikt, blijft de meerderjarigheid in stand. De m. eindigt in Nederland ook door > handlichting (venia aetatis). De minderjarigen kunnen zich niet civielrechtelijk verbinden; hiertoe worden zij vertegenwoordigd door degenen, die de ouderlijke macht of de voogdij over hen uitoefenen. Een uitzondering hierop vindt men bijv. in art. 1637 g Ned. 8.W.; de minderjarige kan nl. met machtiging van genoemde vertegenwoordigers zelf een arbeidsovereenkomst aangaan. Volgens de Belg. wetgeving is de minderjarige bevoegd om een arbeidsovereenkomst aan te gaan, met de uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van zijn vader of van zijn voogd. Bij gebrek aan dergelijke toestemming kan er in voorzien worden door den vrederechter (Wet v. 10 Maart 1900 op de arbeidsovereenkomst). TTT—I lm Tl Vwi V Wel is de minderjarige rechtsbevoegd; hij kan bijv. erven en door schenking eigendom verkrijgen. Cl VCH Cll UUWI OVIIVIIIVIIIU, JO In het Ned. recht moeten alle verbintenissen, door minderjarigen aangegaan, op een door hen of door vertegenwoordigers daartoe gedane vordering worden nietig verklaard (art. 1367 en art. 1482 8.W.). De zaak en de partijen worden dan hersteld in den staat, waarin zij zich vóór het aangaan der verbintenis bevonden; hetgeen aan den minderjarige is uitgekeerd of betaald, kan slechts worden teruggevorderd, voor zoover dit nog aanwezig is of voor zoover blijkt, dat de minderjarige hiervan eenig nut heeft gehad (art. 1487 8.W.). Volgens het Belg. recht kunnen de minderjarigen slechts in de door de wet voorziene gevallen hun verbintenissen bestrijden op grond van hun onbekwaamheid (art. 1126). De eenvoudige benadeeling geeft echter aanleiding tot vernietiging ten voordeele van den niet ontvoogden minderjarige, wat betreft alle soorten van overeenkomsten (art. 1305). Personen, die handelingsbekwaam zijn, kunnen zich niet beroepen op de onbekwaamheid der minderjarigen, met wie zij gehandeld hebben (art. 1367 Ned. 8.W., art. 1125 Belg. 8.W.). . De m. kan niet worden ingeroepen tegen verbintenissen, voortkomende uit misdrijf of uit een daad, die schade heeft berokkend (art. 1483 Ned. 8.W., art. 1310 Belg. 8.W.). . , . De bovengenoemde rechtsvordering tot nietig- 1•. Beleefde vroolijkheid. 2. Dat smaakt! 3. Heusch waar? 4. Wat is dat daar? 5. Een kwa|e bui. 6. O, wat stinkt het hier! 7. Ay, dat doet zeer! 8. Hè, wat een mooie schilderij. 9. Eén klap heeft hij reeds te pakken. 10. Verstomd over een goocheltoer. 11. Aandachtig luisteren. 12. Een moeilijke rekensom op het bord. 13. Moe van de studie. 14. De guit verveelt zich. 15. Wil dat joch met mij vechten? 16. Klaas Vaak. 17. En toch mag hij nog niet naar bed! 18- Wat wou jij ventje? 19. Ik weet het niet maar hij weet het wel 20. Blijf van m'n lijf ! 2LSchrik. 22. Maak maar niet zoo n drukte. 23. Een walgelijk drank|e. 24 Goed van nabu bezien 25. Zien uit de verte of iets vragen. 26. Snuffelen. 27. Intens genot. 28. Afluisteren. 29. Dat gaat.door merg en been. 30. Och, 't is zonde! 31. Lekker dat ze jou ook eens te pakken hebben. 32. Harlekijn m zijn dagehjksch pakje. verklaring kan in het Ned. recht vanaf den dag der meerderjarigheid nog gedurende 6 jaren worden ingesteld; voor beroep op de nietigheid bij wijze van verweer geldt deze termijn niet en blijft men te allen tijde bevoegd (art. 1490 8.W.). In het Belg. recht kan de vordering tot nietigverklaring ingesteld worden gedurende 10 jaren volgend op den datum der meerderjarigheid (art. 1304). Het beroep op de nietigheid vervalt, indien de minderjarige na den dag der meerderjarigheid de verbintenis uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft bekrachtigd (art. 1492 Ned. 8.W., art. 1311 Belg. 8.W.). Er zijn eenige wetsbepalingen, die aan de minderjarigen op een bepaalden leeftijd eenig wettelijk voorrecht toekennen, ofwel de bevoegdheid geven tot de uitoefening van eenig recht. Om als getuige te kunnen optreden, moet men in Ned. den leeftijd hebben bereikt van 15 jaar in burgerlijke zaken (art. 1949 8.W.) en van 16 jaar in strafzaken (art. 2162 Sv.). Op 16- of op 18-jarigen leeftijd kan in Ned. resp. een vrouw of een man in het huwelijk treden. In België kan zulks op 15 en 18 jaar (art. 144). Verder volstaat in Ned. de leeftijd van 18 jaar voor het maken van een testament (art. 944 8.W.); in België is die leeftijd vastgesteld op 16 jaar (art. 903-904). In Ned. kan de vader van een natuurlijk kind dit niet erkennen, voordat hij 19 jaar heeft bereikt (art. 337 8.W.); verder kan aldaar de minderjarige de beperkte handlichting niet bekomen vóór 18 jaar (B.W. art. 480) en de meerderjarigheidsverklaring vóór 20 jaar. In België kan de minderjarige ontvoogd worden op 15-jarigen leeftijd, wanneer één zijner ouders nog in leven is, en op 18-jarigen leeftijd, wanneer beide ouders overleden zijn (Belg. B.W. art. 477 en 478); de ontvoogde minderjarige heeft een beperkte bekwaamheid; hij behoeft voor gewichtige handelingen den bijstand van een curator. Bronsgeest/Rondou. 2° in het Kerkdijk recht wordt m. verdeeld in drie tijdperken: tot 7 jaar voluit zijn de minderjarigen kinderen en dus volkomen ontoerekenbaar; na 7 jaar wordt in het recht verondersteld, dat zij het gebruik van het verstand hebben; na het volle 14e jaar bij de jongens en na het 12e jaar bij de meisjes wordt rechtens de puberteit aangenomen; tot 21 jaar voluit duurt de m. (C.I.C. can. 88). Gevolgen zijn: onderworpenheid aan ouders of voogden, die voor de minderjarigen handelend moeten optreden, behalve in de gevallen door de wet bepaald (can. 89); domicilie hebben zij waar ouders of voogden domicilie bezitten, maar na het 7e jaar kunnen zij quasi-domicilie verkrijgen (can. 93); zij moeten door den pastoor ernstig worden vermaand geen huwelijk te sluiten zonder voorkennis of tegen den redelijken wil van de ouders; als zij tegen deze vermaning ingaan, mag de pastoor niet bij het huwelijk tegenwoordig zijn, tenzij hij den ordinaris der plaats geraadpleegd heeft (can. 1034); in rechtzaken, wanneer het tijdelijke zaken geldt, kunnen de minderjarigen niet zelfstandig optreden, maar het moet gebeuren door ouders of voogden of door een curator; wanneer het geestelijke zaken geldt of die daarmee annex zijn, kunnen zij na hun 14e jaar zelfstandig optreden; ook daarvoor reeds, maar dan door een voogd aangewezen door den ordinaris, of een op gezag van den ordinaris zelf gekozen procurator (can. 1648). M. wordt in het recht beschouwd als een vermindering van toerekenbaarheid en daardoor als reden tot strafvermindering of onmogelijkheid straf in te loopen, en hoe jonger de delinquent is, des te minder wordt hij als schuldig beschouwd (can. 2204). Zoolang ze geen volle 14 jaar zijn, kunnen de minderjarigen geen straffen inloopen, die aan het feit zelf verbonden zijn (poenae latae sententiae); na het 14e jaar worden zulke straffen ingeloopen door de medewerkers met de daad (can. 2230); minderjarigen worden door de wet beschermd, zoodat zij, ingeval zij wederrechtelijk behandeld zijn in rechtzaken, volkomen herstel kunnen verkrijgen (restitutio in integrum; can. 1687), tegen verschillende misdaden vooral van sexueelen aard door can. 2363, 2367 § 1, 2359 § 2. Vgl. > Meerderjarigheid. Drehmanns. Minderwaardigheid (e xp. ps y c h.) is de toestand, waarin zich iets bevindt, dat niet is zooals het behoort te zijn. Met name onderscheidt men een zedelijke m., een lichamelijke m., een ra. in psychologischen zin enz. Telkens is het dus: het blijven beneden een bepaalde maat of norm op een of ander gebied. M. is een vakterm in de wetenschappen van den mensch. Deze m. kan van blijvenden aard zijn of slechts bij uitzondering, wanneer te hooge eischen gesteld worden aan een individu, aan den dag treden. Er vallen zoo drie soorten van m. te onderscheiden: 1° een m., die vooral lichamelijk van aard is. 2° De psychische m. Hiertoe is te rekenen de toestand van diegenen, die, zonder merkbare lichamelijke m., een abnormale wanordelijkheid in hun psychisch leven vertoonen. 3° De lichamelijk-psychische m., die zoowel lichamelijk als psychisch tot uiting komt. Men treft haar aan bij a) de minderzinnigen, zooals blinden, dooven, spraakgebrekkigen; b) de zwakzinnigen, die een lichamelijk gefundeerde beperktheid van aanleg bezitten; c) de krankzinnigen of zielszieken, voorzoover zij niet onder 2° vallen. Een of andere vorm van m. kan persoonlijk (subjectief) als zoodanig ervaren worden. Dit bewustzijn van m. kan tot een verkeerde instelling voeren ten aanzien van zichzelf en/of de omgeving. De minder – waardigheidservaring kan ook op grond van een vermeende m. tot stand komen en zoo oorzaak of gevolg zijn van een psychische ra. Het minderwaardigheidsbewustzijn is als minderwaardigheidsgevoel en minderwaardigheidscomplex een der belangrijkste onderwerpen der „Individualpsychologie”. De invloed en de mate van voorkomen van het minderwaardigheidsbewustzijn wordt wel wat overschat door deze richting. > Individueele psychologie; Psychopathie; Psychose; Zwakzinnigheid; Overcompensatie. L i t.: ■> Moeilijke kinderen. Chorus• Mindoro, eiland behoorende tot de Philippijnen (13° N., 122° O.); hoogste top ruim 2 700 m; opp. ca. 10 000 km2, ca. 200 000 inw., behoorend tot de Maleische Manguinanen, waartusschen Tagalen en Negrito’s wonen. Het kristallijne bergland reikt tot 2 700 m en is met bosch bedekt. Producten; rijst, koffie, bataten. Hoofdhaven is Calapan aan de Noordkust. Heere. Mindrinetti-kreek, rechterzijrivier van de Saramacca in Suriname. Vroeger is in haar gebied goud gevonden. Mineecr, > Sabeeër. Minccn, Russisch-Orthodoxe verzameling van heiligen- en martelarenlevens, van Byzantijnsch-Bulgaarschen oorsprong; vormt een encyclopaedie der oud-Russ. kerkontwikkeling, verzameld in de 16e eeuw door metropoliet Makary. Minelli, Jan, Klassiek philoloog. * 1625 te Rotterdam, f 1683 aldaar, als rector van de Erasmiaansche school. Bekend door zijn verklarende schooluitgaven van Klassieke auteurs, welke in dien tijd veel navolging vonden, doch later afgekeurd werden, daar de verklaringen zoozeer alle moeilijkheden wegnamen, dat „ad modum Minelli” synoniem werd met „ezelsbrug”. Zr. Agnes. Mineraal (g e o 1.), een physisch-ch ;misch homogene stof, die aan den opbouw der aardkorst deelneemt (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). De meeste m. zijn gekristalliseerde vaste stoffen, en wel verbindingen of elementen; er zijn ook enkele mengsels van vrij constante samenstelling bij. Vloeibare m. zijn o.a. water en kwik. De meeste m. zijn van anorganischen oorsprong; men neemt dit ook wel in de definitie op. Gewoonlijk rekent men echter aardolie, barnsteen en kolen eveneens tot de m. De oorsprong van alle m. moet in het magma gezocht worden; hieruit ontstaan de gesteenten, mineraal-associaties; naar de ontstaanswijze kan men verschillende mineraal-p a rageneses of mineraal-associaties onderscheiden, ieder gekenmerkt door het voorkomen van bepaalde elementen. Platina bijv. komt alleen voor in stollingsgesteenten, zink en lood vnl. in hydrothermale mineraal-parageneses. Lit.: > Mineralogie. Jong. Mineraalbad, > Baden (dl. 111, kol. 668). Mineraal water, bronwater, rijk aan bijzondere bestanddeelen, bijv. koolzuur, zouten, zwavelverbindingen, zooals dat in minerale > bronnen aan den dag treedt. Minerale luoiing, looiing met minerale zouten, in tegenstelling met organische looimaterialen (plantaardige looistofextracten e.d.). Hiertoe behooren de aluin- en chroomlooiing met basische zouten. > Leder (sub B 2°). Mineralisator noemt men in de geologie de vluchtige bestanddeelen van het magma, die van veel belang zijn voor de vorming van bepaalde mineralen, met name ertsen in de omgeving van een intrusie. Men denkt aan zeer verdunde waterige oplossingen, aan fluoor-enboorhoudende magmatische gassen, enz. J ong. Mineralogie, de wetenschap, die zich bezighoudt met de studie der mineralen, het belangrijkste onderdeel derhalve van de geochemie. Men onderscheidt de b ij z o n de r e m., die de afzonderlijke mineralen naar hun samenstelling, kristalvorm, wijze van voorkomen, beschrijft, en de a 1 g e m e e n e m., die de verschijnselen bestudeert, die bij alle mineralen voorkomen; een belangrijk onderdeel hiervan is de alg. ■> kristallographie, verder de leer der mineraalparageneses en mineraalvorming. De ertskunde behoort vrijwel geheel tot de m.; door de bijz. belangrijkheid harer objecten is zij echter tot aparte wetenschap uitgedijd. De gesteentenkunde (de > petrographie en de petrologie) is eveneens ten nauwste met de alg. ra. verwant. Oorspr. behoort de m. tot de natuurlijke historie; oude verzamelwerken bevatten dan ook veelal tevens mineraalbeschrijvingen. Maar in de laatste jaren is vooral het physisch-chemische karakter sterker op den voorgrond getreden en heeft de m. steeds meer het karakter van exacte i.p.v. beschrijvende natuurwetenschap gekregen. Dit geldt natuurlijk vooral voor de alg. m. De oude naam delfstofkunde is in onbruik geraakt. I. i t. : B. G. Escher, Alg. M. en Kristallographie (1936); P. Niggli, Lehrb. der M. (Berlijn 1926); J. V. Lewi?, Determinative M. (London 31930); F. Kloekmann, Lehrb. der M. (Stuttgart ll1936): E. S. Dana, System of M. (New York 61909). Jong. Mineral Range, rijk ertsgebergte (ijzer) in den staat Wisconsin, Ver. Staten, ten Z. van het Bovenmeer. Minerogene sedimenten, > Mariene afzettingen. Minerogenie, de leer van de vorming der mineralen, een onderdeel der algemeene mineralogie. * , VWi* * O O Minerva, Oud-Italische godin, wier cultus uit Falerii naar Rome kwam; tempel op den Aventinua. De voornaamste tempel was op het Capitool, waar M. met Juppiter en Juno werd vereerd. Als godin van handwerk en kunsten werd M. vereerd door het gilde der handwerkslieden op het Quinquatrusfeest. Als beschermster van de geneeskunde had M. een tempel op den Esquilinus (Minerva Medica). Na den 2en Punischen oorlog geïdentificeerd met > Athene. Lit. : Wissowa, Religion und Kultus der Romer (blz. 252 vlg.)- Witlox. Minct cl Beida, > Ras-Sjamra. V,. y ' «l Minette (g e o 1.), 1° lamprofierisch ganggesteente van granietische en syenietische magma’s, bestaande uit eerstelingen van biotiet in een grondmassa van biotiet en orthoklaas. 2° Oölietisch ijzererts uit de Dogger, zooals het voorkomt in Lotharingen en Luxemburg. Door het phosphorgehalte werden deze ertsen in het eind van de 19e eeuw van bijz. beteekenis, hetgeen verklaart, dat aan het bezit van de mijnen tijdens en na den Wereldoorlog zulk een groote waarde werd gehecht. Mineur (Fr.; Ital.: minore; Duitsch: moll; Ned.: klein), muziekterm, algemeen gebruikelijk om de kleine-terts-toonsoort aan te duiden. Mineur (k rij g s k.), soldaat, opgeleid voor het mil. mijnwerk. De m. bestond reeds in de Oudheid. Na de Kruistochten bracht Philips August m. mee, toen genaamd minarii of talparii. In de 17e eeuw werd voetvolk naar behoefte opgeleid tot m. In Ned. had men toen, volgens Hondius, reeds compagnieën (vooral Waalsche) m. In Frankrijk heeft Vauban permanente compagnieën m. ingesteld. Nadien kregen de meeste legers regimenten mineurs en sappeurs. Zie ook > Genie. H.Lohmeijer. Minghetti, Marco, Ital. staatsman, bewerkte de aanhechting van Romagna bij het koninkrijk Italië (1860). * 8 Nov. 1818 te Bologna, f 10 Dec. 1886 te Rome. In 1848 pauselijk minister van openbare werken; 1863-’64 en 1873-’76 Ital. minister-president. h i t.: G. Maioli, M. M. (Bologna 1926). U 1 U. . illttlUU, -UJ-. XIA. Mingpclië (Georgisch: Mingreul = Land der duizend bronnen), deel der Sowjet-republiek Georgië aan den Kaukasus en de Zwarte Zee. De Mingreliërs (ca. 250 000 in getal) zijn naverwant aan de Georgiërs. Minho of Min o, rivier in N.W. Spanje. De M. loopt in een nauw granitisch dal, dat een groote helling heeft, langs Lugo en Orense, ontvangt de Sil, scheidt in het N.W. Spanje van Portugal, en bereikt den Atlant. Oceaan bij de Port. haven Caminha. Miniatuur, klein schilderstuk, vul. ter versiering van een oud handschrift (zie plaatvergelijk den index in kolom 831/832). De naam is afgeleid van minium, een roode verfstof, die men er veel bij gebruikte, vooral om beginletters van een alinea of hoofdstuk goed te doen uitkomen. De middeleeuwsche m. diende dikwijls als vulling der opening van zulk een beginletter, maar ook reeds in de Oudheid versierde men handschriften met voorstellingen, die men ook m. noemt; bij de oudste geschriften der Bgyptenaren reeds treft men ze aan als illustraties in den tekst. Sedert de uitvinding der boekdrukkunst is de benaming m. ook overgegaan op zelfstandige, zeer kleine schilderijtjes, op hout of koper maar vooral op ivoor geschilderd en dikwijls achter glas bewaard, die somtijds aan een halsketting gedragen maar ook wel aan den wand gehangen worden. Dit zijn dan meestal portretten, terwijl de m. in handschriften figurale voorstellingen te zien geven (in verband met den tekst, dien zij versieren). Dit tweede soort m. vindt men bijv. in portretjes door Holbein; in de 17e en 18e eeuw komen zij nog voor. Tegenwoordig wordt de m. als tak van zelfstandige schilderkunst vrijwel niet meer beoefend. 6(/UOliaiiuigo uviuiuuiu.luwu mjnvi mvu mvvi xs\yv/i/.i.vxxvx« De eigenlijke m. is meestal in schitterende kleuren, sterk rood, blauw, enz., uitgevoerd en met bladgoud nóg schitterender gemaakt, dat aan het geheel een rijk aanzien geeft. In groote trekken doorloopt de m. een ontwikkeling, die van het streng-decoratieve naar het vrij-naturalistische loopt, welke lijn bij de komst der boekdrukkunst wordt voortgezet. In de eerste eeuwen der Christelijke jaartelling draagt de m. begrijpelijkerwijs een Romeinsch en Grieksch stijlkarakter. De raiddciceuwsche m. bereikte een wonderbaarlijke hoogte, ook de beroemdste kunstenaars versierden handschriften op papier en pergament. De eerste periode daarin, tot ong. 700, vat men onder den naam Vóór-Karolingische m. samen, omdat onder Karei den Grooten een bloeiperiode inzette. Van die Vóór-Karolingische kunst is wel het meest bekend het lersche Book of > Kells (zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 48 in dl. XIV), zoo genoemd naar het gelijknamige klooster (thans in Dublin, Trinity College, bewaard). De ornamentiek is met zijn indeeling en vlechtwerkmotieven typisch Keltisch. Men vat de vroege m.-kunst van de Britsche eilanden samen onder den naam van „Hiberisch-Saksische” school; een benaming, die op haar lerschen oorsprong duidt, terwijl Zuidelijke invloeden in de „Italo-Saksische” school aan te wijzen zijn. De Karolingische periode biedt een overvloed van kleinere stijlverschillen. Karei oefende een grooten invloed uit op de ontwikkeling en verbreiding der schrijfkunst, en Alcuinus uit York en vele lersche monniken naar het vasteland geroepen, brachten schrift en m. tot grooten bloei. Omstreeks 800 ontstond het beroemde evangeliarium te Trier, naar de stichtster der bibliotheek aldaar Adaevange!iarium(> Ada-handschrift) genoemd; voorts zijn de scholen van Reims en van Tours wel de beroemdste, terwijl naar Karei den Kalen de Style Charles le Chauve genoemd is. Deze vorst liet talrijke manuscripten vervaardigen, die nu nog de glorie van bibliotheken zijn: het Psalterium in de Bibliothèque Nationale te Parijs, de > Codex aureus van St. Emmeran te München, enz. Dan volgt, in de 10e eeuw, Byzantijnsche invloed; uit de vermenging van deze met de Keltische elementen ontstaat de Roraaansche stijl met fantastische mensch- en diervormen, vlechtwerkomament, cirkels, spiralen; de figuren hebben het gestyleerde gewaad der Byzantijnsche mozaïeken. In het Romaansche m. vindt men den rondboogstijl der architectuur weerspiegeld, zooals in den daarna aanbrekenden tijd, de Gotiek, het puntig-Gotische de vormgeving der m. bepaalt. In den loop der jaren omvatten dan de 12e en 13e eeuw vooral het decoratieve, en de 14e, 15e en 16e een meer naar naturalistische vormgeving strevende kunst (zie de plaat tegenover kolom 107/108 in deel II). Meer en meer krijgt men het penseel naast de veeren pen en versiert men de achtergronden der figuren met kleurwerk. Dekverf vindt dan ook zijn toepassing, en het landschap doet mede zijn intrede vooral om achtergronden te vullen, en het verdringt het mozaïek-aohtig netwerk van de met kwadraten, ruiten of gestyleerd bladwerk gevulde achtergronden der zuivere Gotiek. P a r ij s was een centrum der Gotische m., de namen van vele der „enlumineurs”, boekverluchters, bleven bewaard; in 1292 worden er 17 genoemd, die in de nabijheid der universiteit gevestigd zijn. Een zekere Honoré heeft een schoonzoon en een helper in zijn dienst; de namen van Jean Pucelle en van Jacquemart de Hesdin zijn mede zeer bekend; den laatsten schrijft men het voornaamste deel toe van de getijdenboeken van Jean de Berry, twee in de Bibliothèque Nationale te Parijs bewaarde meesterwerken van wereldvermaardheid („Petites Heures” en „Grands Heures”), terwijl de „Trés riches heures de Jean de France, Duc de > Berry” door de drie gebroeders de Limbourg werden uitgevoerd, die genoemde minnaar van het schoone boek sedert 1411 voor zich liet werken (zie de pl. t/o kol. 672 in dl. IV). Invloed van Ital. kunstenaars als Simone Martini valt hier aan te wijzen. Jean Fouquet, te Tours, is als miniaturist en als portrettist een beroemd meester. Zie ook afb. 2 op de pl. t/o kol. 513 in dl. VIII. In Duitschland is de Keulsche School van oudsher beroemd; groote bekendheid erlangde het Manessische Liederhandschrift (> Manesse) van Zuid-Duitschen oorsprong (begin 14e eeuw). Na 1400 verbreiden zich schrijf- en toekenkunst zeer, men heeft er dan vele „Briefmaler”, zooals men de vervaardigers van heiligen-voorstellingen, oorkonden enz. noemde. Komt de houtsnede in het gedrukte boek het teekenen schrijfwerk vervangen, dan zijn het de grootmeesters der schilderkunst, Dörer, Cranach, Baldung Grien e.a., die de boekversiering beoefenen. Ook Italië telt tal van miniaturisten, die in de kunstcentra werkzaam zijn: te Ferrara, te Florence, Siena, enz. Guido Petri (of Fra Giovanni, zijn kloosternaam), Attarante van Florence (f 1611), Antonio Liberale van Verona zijn de bekendste. Zie de pl. t/o kol. 337 in dl. IX. In de Nederlanden overtreft het Zuiden aanvankelijk op alle gebieden der schilderkunst, dus ook op dat van de m., het Noorden. Hubert en Jan van Eyck (als deze tenminste niet een en dezelfde persoon geweest zijn, zooals recente onderzoekingen schijnen te bewijzen)zijnde eerste namen, die men dient te noemen. Milaan bezit in de Trés Belles Heures later ingevoegde miniaturen van de hand van Van Eyck, die den doop van Christus, een zeegezicht, een kerkinterieur voorstellen; maar ook de Doop is overwegend een landschap; de figuren zijn er ondergeschikt aan de omgeving. Joest van Gent, Rogier van der Weyden, Hans Memlinc, aan wien men een deel van de m. in het beroemde > Breviarium Grimani toeschrijft, zijn direct of door hun schilderwerk indirect met het Vlaamsche m. verbonden (zie de pl. t/o kol. 192 in dl. VI; zie verder de pl. t/o kol. 720 in dl. VIII en t/o kol. 160 in deel XIV); Simonßening te Brugge is een der laatste hoogtepunten van dezen fijnen tak van kunst. In het Noorden waren het de volgelingen van Geert Groote, de Moderne Devoten, die liet overschrijven bijzonder ter hand namen en bevorderden en ook zeer vele getijdenboeken met miniaturen verluchtten. O.a. Hendrik Mande wordt als bijzonder bekwaam verluchter genoemd. Het Bourgondische hof, dat zeer kunstzinnig was, stelde boekkunst op hoogen prijs (■> Miélot) en stimuleerde haar sterk. De m. in het Oostersche boek wordt hier buiten bespreking gelaten. Perzië enlndië zijn het vooral, waar ontelbare meesterstukken werden gepenseeld; die ons in het algemeen weinig bekende landen, waar vooral de Koran werd geschreven en versierd, en welker beschaving wij in veel gevallen niet vermogen te peilen, inspireerden wel een Rembrandt! Deze groote meester copieerde ijverig de vele Indische m., die hem in handen kwamen; deze teekeningen zijn in de prentenkabinetten van verscheidene Europeesche musea aanwezig. Poortenaar. Lit. : Gerstinger, Die griech. Buchmalerei (1926) ; Diehl, Manuel d’art byzantin (1925); Zimmermann, Yorkarolingische M. (1906); Haseloff, id. (Repert. Kunstw. 1920 XLII) ; Zimmerraann-Boeckler, Abendland. Min. (Berlijn 1930); Mohlberg 0.5.8., Missale Goticum (1929) ; Sullivan, The Book of Kells (1914) ; Goldschmidt, Deutsche Buchmalerei (1928) ; Leidinger, Codex aureus (1921-’25); Bordona, Die span. Buchmalerei vom 7. bis 17. Jhdt. (2 dln. 1930); Saunders, Engl. Buchmalerei (1927) ; Blum en Lauer, La m. franp. aux 15e et 16e s. (1930) ; Martin, La m. frans. du 13e au 15e s. (1923-’24) ; Lina, De VI. m. van 1200 tot 1530 (1933); A. W. Byvanck en G. J. Hoogewerff, Noord.-Ned. Miniaturen (3 dln. 1922) ; F. Winkler, Die flam. Buchmahlerei der XV. und XVI. Jhrdt. (Leipzig 1925). Miniatuur-formaat (van boeken), > Mignonformaat. Miniemen, een bedelorde, gesticht door den H. Franciscus a Paulo in Calabrië in 1435. De leefregel richtte zich in veel punten naar den regel van de > Minderbroeders, maar met veel strengere vastenvoorschriften. De derde, definitieve regel werd 1606 goedgekeurd. Verspreidde zich vooral ook in Frankrijk en in Spanje, later in Duitsche landen. Thans telt de orde nog ong. 25 kloosters. Vooral in Frankrijk telden de M. bekende theologen en philosophen, zooals Lalemandet (f 1647), Maignan (f 1676), Salier (f 1707), Boulat (f ca. 1720) en Mersenne (f 1648). Er bestaat ook een Tweede en Derde Orde. L i t.: Heimbuoher, Die Orden u. Kongreg. d. Kath. Kirche (II 31934). JVIIUIIC X£7o*±y. Minima (Lat., = minste), 1° meervoudsvorm van ■> minimum. 2° (M uzi e k) > Mensuraalnotatie. 3° (W isk u n de) > Maxima (sub 3°, maxima en minima). Minimaalbasis (w i s k.), > Basis. Minimaaloppcrvlak (meet k.) wordt gekenmerkt door de eigenschap, dat in elk van zijn punten de gemiddelde > kromming nul is. Een door een gesloten kromme begrensd gedeelte van een m. heeft een kleinere oppervlakte dan een door dezelfde kromme begrensd gedeelte van elk ander oppervlak, dat in de omgeving van het m. ligt. Een voorbeeld van een m. is de > catenoïde. De bekende zeepblazen hebben altijd den vorm van minimaaloppervlak. v. Kol. Minimale waardeering (economie) is, evenals -> maximale waardeering, een begrip van groote beteekenis in het ruilverkeer. Het individu of de groep of de gemeenschap, die eenig goed of eenigen dienst in ruil wenscht af te staan, is niet bereid dat goed of dien dienst voor minder dan een bepaald bevredigingsmiddel (meestal een zekere som gelds) te geven. Zou men minder moeten ontvangen, dan ziet men van den ruil af. Deze minimale waardeering is uiteraard geen onveranderlijke grootte. Zij wordt op elk tijdstip door een aantal factoren bepaald. Noodzaak om voor zijn goederen en diensten geld te zien, prijzen en waardeeringen in aangrenzende ruilprocessen en zooveel meer laten hun invloed op de concrete m. w. gelden. Het begrip m. w. is ook door de theoretici van de Oostenrijksch-Amerikaansche School miskend, althans in hun schemata van het ruilverkeer zeer onvoldoende tot uiting gebracht. Het verband tusschen dezen subjectieven factor der prijsvorming en de andere subjectieve factoren (als machtspositie, marktpolitiek en maatregelen der gemeenschap) alsook den objectieven factor der prijsvorming (het ruilfonds) is nog altijd een zeer verwaarloosd gebied. Zie verder > Maximale waardeering; > Waarde. L i t.: J. A. Veraart, Arbeidsloon; E. von Böhm-Bawerk, Kapital und Kapitalzins; J. B. Clark, The distribution of Wealth. Veraart. Minimalisme in het geloof, > Amerikanisme. . Minimum, 1° (meteorol.) > Cycloon (sub Buitentropische cycloon). 2° (P Ia n t k.) > Cardinaalpunten. 3° (B i o 1.) Wet van het minimum. Von Liebig formuleerde deze aldus: de groei van het gewas is afhankelijk van dien groeifactor, die in het m. aanwezig is, d.w.z. die in verhouding tot de andere groeifactoren het minst gunstig is. Volgens Mitscherlich behoeft deze wet echter eenige correctie in dien zin dat de oogst niet uitsluitend bepaald wordt door den groeifactor, die in het m. is, maar dat hij vergroot wordt door verbetering van eiken groeifactor, die nog niet optimaal is, ook al zijn andere factoren betrekkelijk meer in het minimum. Dezelfde wet geldt evenzeer bij de dierlijke voeding. Dewez. Minimumdcviatie, > Deviatie (2°). Minimumprijs, > Prijszetting. Minimumprijstarieï is een der vormen, en wel een zeer belangrijke, waarin organisatie van aanbieders van goederen en diensten tot uiting komt. Zij spreken met elkaar af, op de plaatselijke, regionale, nationale, internationale markt, bepaalde goederen en diensten niet beneden een zekeren prijs te verkoopen. De hoofdgedachte, die bij de vaststelling van een minimumtarief leidt, is het verschaffen van een verkoopsprijs, waardoor de kosten worden gedekt en bovendien een bepaalde winst aan de ondernemingen verzekerd. Het vinden van een stelsel voor het dekken van kosten verschaft voor een groep ondernemingen reeds ernstige moeilijkheden. De kosten van elke onderneming zijn verschillend. Welke kosten zullen maatgevend zijn? Die van de onderneming met de hoogste kosten, of die van de onderneming met de gemiddelde kosten? Kiest men het laatste, dan is het minimumprijstarief van nagenoeg geen beteekenis voor een deel der ondernemingen, die zich bij de organisatie hebben aangesloten. Kiest men de hoogste kosten, dan ligt in het gunstig verschil tusschen verkoopsprijs en kosten voor een aantal ondernemingen een zware bekoring (de ervaring leert het) om het tarief te ontduiken en met lageren prijs den omzet te vergrooten. Verder schuilen ook in het systeem van kostenberekening, vooral bij zeer uiteenloopende ondernemingen, groote moeilijkheden. De econ. beteekenis van een minimumtarief, goed samengesteld en waaraan ernstig de hand wordt geilenden, is veelzijdig. Vooreerst de verzekering van de econ. positie van den producent. Vervolgens de verovering van een deel van de „consumers-rent”, die bij geheel vrij aanbod en geheel vrije vraag voor den afnemer ontstaat. Eindelijk het afsnijden van vraag, welker maximale waardeering van dienst en goed liggen blijft beneden het minimumprijstarief. Wie als uitgangspunt in het econ. leven den producent ziet en een redelijke belooning voor dien producent een eersten eisch acht, kan principieel tegen ininimumprijstarieven geen enkel bezwaar hebben. Practisch kunnen de bezwaren vele zijn en in een behoorlijk geordend econ. leven moeten deze bezwaren, waarvan de voornaamste werden genoemd, worden overwonnen. L i t.: J. A. Veraart, Vraagstukken der Econ. Bedrijfsorganisatie ; id.. Beginselen der Econ. Bedrijfsorganisatie ; Robert Liefmann, Karfelle und Trusts; 6. A. Kessler, L. G. Kortenhorst, F. M. Wibaut, De beteekenis van trusts en kartels voor de volkswelvaart. Veraart. Minimumthermometer, > Thermometer. Minister (Lat., = dienaar) (staatsrecht), in N e d. het hoofd van een departement van bestuur. De m. worden benoemd en ontslagen door den Koning. > Parlementair stelsel. In België zijn de m. in het grondwettelijk stelsel de noodzakelijke en verantwoordelijke helpers van den Koning voor wat betreft het bestuur van het land en tevens de schakel tusschen het hoofd van den Staat en de andere machten. De Koning benoemt en ontslaat zijn ministers (art. 66 Grondwet). In de practijk is echter het recht van den Koning beperkt door de noodzakelijke overeenstemming, welke moet heerschen tusschen de regeering en de meerderheid der Kamers. Niemand kan m. zijn, indien hij niet Belg is door geboorte of indien hij de staatsnaturalisatie niet heeft gekregen (art. 86 Grondwet); bovendien „geen lid van de Koninklijke familie kan m. zijn” (art. 87 Grondwet). De eerste voorwaarde is vanzelfsprekend wegens de hooge functie, de tweede is het gevolg van het stelsel der > ministerieele verantwoordelijkheid en heeft bovendien een geschiedkundigen ondergrond. De ministers zijn alleen stemgerechtigd in de eene of in de andere Kamer, wanneer zij er lid van zijn. Zij hebben zitting in elke Kamer en hun moet het woord verleend worden, wanneer zij het vragen. De Kamers kunnen vorderen, dat de m. zullen aanwezig zijn. Deze bepalingen van art. 88 houden verband met de ministerieele verantwoordelijkheid. V. Boon. Minister-prcsident of eerste minister, in Ned. en België terra, gebruikt voor den leider (gewoonlijk tevens formateur) van het > ministerie. Het is de gewoonte, dat hij voorzitter is van den > ministerraad. Minister van Staat, in N e d. een eeretitel, welke door de regeering verleend wordt aan oud-ministers, die zich bijz. verdienstelijk voor het land hebben gemaakt. Minister van Staat is ook in België meer een titel dan een functie. De in. v. S. moeten den eed niet afleggen en oefenen geen werkelijke macht in den Staat uit. Meestal wordt deze onderscheiding door den Koning toegekend aan personen, die groote diensten aan het land hebben bewezen en voorbestemd zijn om in gewichtige omstandigheden door de Kroon geraadpleegd te worden. V. Boon. Liturg. Reeds in de H. Schrift werd het woord m. gebruikt in den kerkelijken zin van bedienaar der heilige dingen (Hebr. 8.2, enz.). De hedendaagsche kerkelijke zin is: 1° de liturgische, van bedienaar der Sacramenten enz. (in de meeste gevallen de priester) en van dienaar van dezen; diaken, subdiaken enz. tot misdienaar; 2° de religieuze, van zekere oversten bij Franciscanen, Trinitariërs, Jezuïeten. Louwerse. * Ministcrialen, in den feodalentijd met allerlei diensten aan het hof belaste functionarissen. Zie > Dienstman. Ministerie, term, gebruikt voor departement van bestuur (> Departement, 2°) en voor het college der gezamenlijke ministers, ook wel genaamd het kabinet. Ministerieele verantwoordelijkheid. In Nederland. 1° De strafrec h t e 1 ij k e m. v., ingevoerd bij de Grondwetsherziening van 1840, wegens schending van de Grondwet, andere wetten of alg. maatregelen van bestuur, is geregeld bij de wet van 22 April 1865 en de art. 366 en 356 W. v. Str. Welke minister verantwoordelijk is, wordt aangewezen door de mede-onderteekening (contra-seign) van het desbetreffende K. B. De vervolging kan slechts uitgaan van de Tweede Kamer of de Kroon. Het rechtsprekend college is de Hooge Raad. De strafrechtelijke m. v. behoefde in Ned. nooit geldend te worden gemaakt. 2° De politieke m. v., neergelegd in art. 63 der Grondwet luidende: „de Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk”, ziet op de verantwoordelijkheid voor de regeeringshandelingen tegenover het parlement. Voor iedere regeeringsdaad kan steeds een minister door het parlement ter verantwoording worden geroepen. De minister kan zicli niet verschuilen achter den Koning. Over de gevolgen van de politieke m. v. zie > Parlementair stelsel. Struycken. In België. Geen besluit van den Koning is van kracht, tenzij het mede onderteekend is door een minister, die door zijn mede-onderteekening alleen daarvoor verantwoordelijk wordt (art. 64 Grondwet). De m. v. is tweeërlei; l°de politieke, tegenover de openbare meening, tegenover de Kamers en ook wel tegenover den Koning zelf; 2° de r e c h t e r-lijk e, hetzij de strafrechterlijke, hetzij de burgerlijke (art. 90 Grondwet). In geen geval kan het mondeling of schriftelijk bevel van den Koning een minister van zijn verantwoordelijkheid ontheffen (art. 89 Grondwet). Dit bewijst, dat de minister meer verantwoordelijk is tegenover de vertegenwoordigers van het volk dan tegenover den Koning. V. Boon. Ministerraad, college, samengesteld uit de gezamenlijke ministers. De m. beraadslaagt en besluit over al, wat een gemeenschappelijk overleg tussohen de ministers vordert, ten einde eenheid in de toepassing van de regeeringsbeginselen te verzekeren. De functies en werkwijze van den m. zijn in Ned. geregeld bij het reglement van orde voor den raad van ministers (K. B. van 27 Sept. 1905). De raad kiest uit zijn midden een voorzitter en ondervoorzitter, in Ned. beiden voor een jaar. Indien de kabinetsformateur minister is, brengt de gewoonte mede, dat deze bij voortduring als voorzitter optreedt. > Minister, sub Minister-president. Struycken. Minjak k(e)lapa, Indische naam voor klapperolie. > Cocospalm. Minjak poko, Indische naam voor Japansche > pepermimtolie. Minkowski, Herm a n n, Kussisoh wiskundige. * 22 Juni 1864 te Alexoten, f 12 Jan. 1909 te i Göttingen. Was hoogleeraar te Bonn, Koningsbergen, Zürich en sinds 1902 te Göttingen. Hij was werkzaam o.a. op het gebied der getallenleer en een voorlooper der relativiteitstheorie. Minnaert, Marcel Gilles Jozef, Ned. astronoom en physicus, houdt zich vooral bezig met de zonnephysica. * 12 Febr. 1893 te Brugge. Sinds 1921 observator aan het Physisch Laboratorium der univ. te Utrecht en sinds 1927 privaatdocent. Werken: Natuurkunde in Leerlingenproeven (1924); Onregelmatige Straalkromming (diss., 1925); Julius, Leerboek der Zonnephysica (voltooid door M., 1928); De Natuurkunde van de zon (populair, 1935). Minne, Van seven manieren van, 1 kort mystisch traktaat in proza, van Beatrijs van ■ Nazareth, anoniem overgeleverd in een laat hand- 1 schrift en in de Limburgsohe sermoenen, als echt erkend door vergelijking met de Lat. vertaling in haar biographie. Het is merkwaardig niet alleen als oudst bewaard Mnl. proza maar ook om den inhoud, waarin de opgang der ziel tot vereeniging met de Liefde in zeven manieren, d.i. in zeven trappen of wijzen, uit de eigen ervaring beschreven wordt; het wordt gedragen door een zeer hooge opvatting van den Liefdedienst en een onstuimigen drang naar God; met enkele mooie, reëele beelden uit het leven. uit g. : L. Reypens en J. van Mierlo (1927). Vertalingen : d. Helman, d. J. v. d. Kun. V. Mierlo. lamiguu . u. xxcinictxi, «• Minne, 1° Geor g e, baron, Vlaamsch beeldhouwer. * 30 Aug. 1866 te Gent. Verblijft te St. Martens-Latem. Hij" is de meest beteekenisvolle Belg. beeldhouwer uit den tijd der symbolische, vergeestelijkte beweging, die op het Impressionisme volgde, hoewel zijn stijl van de impressionistische stofbehandeling niet geheel los is. Terecht heeft men hem soms „Gotische” tendenzen toegeschreven, vnl. om zijn slanke mansfiguren, die in een droomerige, van de wereld afgewende atmosfeer schijnen te leven. Zijn contour is meestentijds „langgerekt”, er is opstrevende kracht in zijn beelden. Men vindt zijn werken in vsch. Duitsche musea (een belangrijke bronfiguur, knielende knaap, in het Folkwangmuseum te Essen) en in Belg. en Ned. particuliere verzamelingen. Verdere voornaamste werken: de Worstelaar, het Gebed, Moeder met stervend kind. Zie afb. 7 en 8 op de pl. t /o kol. 449 in dl. IV. Engelman. l/ü Kin. in ui. ji v . L i t.; P. Bremmer, Beeldende kunst; v. d. Woestijne, in Elsevier’s Maandschrift (1908); Van Puyvelde (1925). lil JUISCVIOI O iuaauuovmuu » * "«/ " \ ' 2° Joris, Vlaamsch beoefenaar van houtsnede en aquarel. * 1897 te Oostende. Medestichter van de groep Lumière (1919). Doceert aan het Instituut voor decoratieve kunsten te Antwerpen. L i t.: J. Havelaar, J. M. (1930). 3° Ü i c ha r d, Vlaamsch schrijver. *3O November 1891 te Gent; verblijft thans te Sint Martens-Latem. Behoorde tot het groepje van ’t Fonteintje. Gaf slechts één bundeltje uit: In den Zoeten Inval (1927). In een sterk geconcentreerd vers, plastisch en verzorgd, verbergt hij zijn diepe ontroering over de levensvragen onder luchtigen spot en verfijnde ironie. Heincke Vos en zijn biograaf (1933) is een verhaal van een jeugd, schamper en cynisch. A. Boon. v v • »• 1 . . f -1 nlnnl Al innn.. Minneapolis, hoofdstad van den staat Minnesota, aan den Mississippi gelegen (Ver. Staten, 44°57' N., 93°20'W.); ca. 470 000 inw., waaronder veel Skandinaviërs. Grootste graanmarkt van de Ver. Staten. De St. Anthony waterval is een machtige krachtbron voor de industrie; meelfabrieken, ijzergieterijen, constructiewerkplaatsen, laarzen en schoenen. Houtman. Minnedpinken, vroegere herinneringsdronk bij afscheid. > Geertruuds Minne; Jansgeleide. Minnelied is het lied, dat gevoelens uit van liefde van mensch tot raensch, van man tot vrouw, van jongeling tot meisje, en omgekeerd, met al de wisselende stemmingen, die aan de liefde eigen zijn. Die liefde ligt tusschen de polen erotisch en platonisch en loopt van sexueele aantrekking tot vereeniging van enkel gelijkgestemde zielen. Het erotisch m. is luchtig en dartel, dikwijls hartstochtelijk, niet zelden gevaarlijke lectuur. Het kan echter de liefde ook dieper en ernstiger opvatten, terwijl de bezongen geliefde concreet en reëel blijft. In cultuurpoëzie heerscht vaak een ideëele opvatting: de geliefde wordt symbool van de schoonheid enz., verpersoonlijking van een idee. Zoowel in volks- als cultuurminnelied verschaft de natuur vele motieven. Geschiedenis. Liefdeslyriek treft men bij primitieve volken schaars aan. Bij cultuurvolken ontwikkelt zich naast het spontane, naïef-zinnelijke volkslied het cultuurlied, dat gemakkelijk tot conventie vervalt. Het m. werd beoefend bij de Indiërs (Kalidasa, Amaru), EgyptenarenL Chineezen (Li-tairidjTGïfeken (Sappho, Anacreon), Romeinen (Catullus, Horatius). In de M.E. bloeit volkslied (Vagantenpoëzie) en cultuurlied Minnelyriek). Beroemd als minnedichter is vooral Petrarca, die in zijn Canzoniere (vooral sonnetten) zijn platonische liefde voor Laura bezingt. Hij maakte school: het petrarquisme, dat over de Fransche Plejade de Ned. letterkunde bereikte (Jan van der Noot). De grootste Ned. minnedichter is Hooft. Bredero is reëeler, evenals Jan Luyken. Onnatuurlijk is de conventioneele Arcadische minnelyriek (> Arcadia-literatuur), welke lang in Europa heersohte, tot de Romantiek weer het echte persoonlijke gevoel in eere herstelde (Goethe), soms te sentimenteel. Latere minnedichters uit de Ned. lett.; Hëlène Swarth, Perk, Jan Engelman, Slauerhoff. xieiene owdim, o au. uugwmwu, L i t.: M. Poelhekke, Lyriek (1924); W. y. Leeuwen, Natuur en Dichter (1928); J. Vorrink, Het minnedicht in de 17e eeuw (1919); C. Ypes, Petrarca in de Ned. lett. (1934). v. d. Eerenbeemt. Minnelyriek heet de eigenaardige hoofsche lyriek in de West-Europ. literaturen van de 12e tot de 16e eeuw, die in kunstvolle vormen in het bijzonder de liefde volgens een bepaalde opvatting en theorie behandelt. De theorie is: de liefde gaat naar een waardig voorwerp, naar een om haar schoonheid of andere voortreffelijkheid vrij gekozen beminde; de minnaar treedt in haar onvoorwaardelijken dienst, moet zich alle, hoe vreem3ë"lnrgrïïlige Behandeling ook, alle vernedering zelfs, laten welgevallen, alle smart om de liefde aanvaarden, want smart is het goed der liefde; opdat de liefde in hem de ware hoofsche deugden met als hoofddeugd: moed, zelfbeheersching, ontwikkele en hem tot een echten ridder vorme. Voor het eerst komt die opvatting voor in enkele gedichten van den Provencaalschen dichter (troubadour) > Guillaume IX van Poitou (einde 11e eeuw); in Zuid-Frankrijk werd ze vooral beoefend. De vraag is, of ze ook daar ontstaan is. Sommigen nemen Oosterschen oorsprong aan langs de Spaansch-Arabiscüê kunst (Burdach); anderen wijzen op het voortbestaan der humanistische cultuur en op invloed van Plato, wat door velen volstrekt geloochend wordt; anderen op de dichterlijke briefwisseling in het Latijn van clerici, als Abélard, met hooge vrouwen (Brinkmann), wat ook weinig waarschijnlijk blijkt. De poëzie der Vaganten is van later en huldigt toch deze opvatting der liefde zelden. Ook in de Oudheid, bij Ovidius, bestaat er geen aanleiding toe, al heeft diens minne-symboliek vele beelden kunnen verschaffen. Zeker dunkt ons, dat de Christelijke opvatting van den liefdedienst, dien het schepsel den Schepper verschuldigd is, de mystiek, de hoofdlijnen dezer gedachten en stemmingen in het schema van den feodalen ridderdienst heeft aan de hand gedaan (Wechsler), waarvan de troubadours zich hebben bediend, om hun aanvankelijk wellicht werkelijke liefde-hulde voor de vrouwen van hun heeren daarin op bedekte wijze uit te drukken. De vorm word steeds meer gekunsteld: liefst in strophen met stollen en abgesang : de stollen met twee of meer verzen, waarvan de rijmen op bepaalde plaatsen wederkeeren (bijv. ah ab of abc abc), het abgesang met andere of gedeeltelijk dezelfde rijmen, in onberekenbaar rijke verscheidenheid; het werd steeds meer de gewoonte, dat ieder dichter zijn eigen strophe bouwde, en niet aan anderen ontleende, zooals hij er trouwens de muziek van schiep. In taal en stijl wordt gestreefd naar rijke, voorname, muzikale uitdrukking, maar ook naar duisterheid (trobar ric, trobar dus). De theorie wordt steeds minder reëel, meer idealistisch, abstract. Zij leidt tot allerlei liefde-casuïstiek, die ook buiten de lyriek, in de epiek, de didactiek, gaarne behandeld werd; liefdehoven echter hebben wel nooit bestaan. In Zuid-Frankrijk werden vooral beoefend: c anzo s = eigenlijke liederen; alb a s = morgenliederen; serenas = avondliederen; soulas = vroolijke liederen; lais of planchs = treurliederen; verder berijmde liefdesbrieven = sa 11 us. Sirventes = dienstliederen, lof- of hekeldichten, vooral van politieken aard; kruistochtliederen; tenso’s = strijdliederen, met allerlei casuïstischen inhoud, belmoren niet tot de m., al werden ze er wel door beïnvloed. Naast Guillaume IX en zijn latere tijdgenooten, Cercamon en Marcabnm, treden er op: Bemard de Ventadom(ll46-’95), de zanger der liefde bij uitnemendheid; Raimbaut van Oranje; Peire van Auvergne; Folquet van Marseille; Jaufré Rudel, de dichter deramourdelonh; Peire Vidal; Amaut Daniël, het ideaal der minnezangers volgens Dante en Petrarca. Tegen het midden der 12e eeuw kwam die kunst over naar Noord-Frankrijk, waar ze gelijke soorten ontwikkelde, doch ook reeds daar wellicht bestaande lyrische vormen beïnvloedde (als de pastorelle), maar vooral in de > hoofsche epiek behandeling vond. De Minne geeft j o y e en maakt de fins amants. Daar dichten Cuenon de Bethune, Blondel de Nesle, Gace Brulé, Thibaut van Champagne tot Colin Muset, bij wien de werkelijkheid het wint op het ideaal. In Charles d’Orléans (1391-1465) leeft deze poëzie nog een laatste maal on. ccxi matste maai up. Naar Duitschland kwam ze in de tweede helft der 12e eeuw: Minnesanc, Minnesinger. Ze verdrong er wellicht een reeds bestaande liefdelyriek, hoewel de oudste Minnesinger, der Kurenberger, Dietmar von Eist, Meinloh, Regenburg, Rietenburg, Keizer Heinrich, reeds Romaanschen invloed verraden. Langs den Rijn kwam ze door Veldeke en Friedrich von Hausen, en werd ze door Reinmar naar Weenen gebracht, waar Walther von der Vogelweide haar tot haar hoogste volmaaktheid opvoerde; het eerst beoefende deze ook de politieke en didactische spreuk. Naast de hooge minne komt steeds meer de lagere, meer reëele minne. Verder de Zwitser Rudolf von Fenis, de Thüringer Heinrich von Morungen, de Heidelbcrger Bligger von Steinnach. Neidhart von Reuenthal bracht vernieuwing door meer werkelijkheid uit het volksleven in dansen en gebruiken op te nemen. In zijn trant dichtte ook Tannhauser. Nog vele andere namen komen voor in de twee voornaamste handschriften, waarin deze kunst is bewaard gebleven; het Weingartner en vooral het groote Heidelbergsche, beide uit de eerste helft der 14e eeuw, doch op oudere modellen teruggaand. De meeste dier dichters waren ministeriales, in den dienst van heeren, hoewel ook adellijken, zelfs keizers onder hen genoemd worden. De minne-theorie dringt door in de mystiek, als in Lamprecht von Regensburg’s Tochter Sion, als bij Mechtild van Maagdenburg (1212-’80) al is dit geen eigenlijke minnelyriek, en in enkele meestal anonieme liederen, doch ook in allerlei, dikwijls allegorische of zuiver didactische werken. Met Heinrich von Meissen, Frauenlob (f 1318 te Mainz) gaat de Minnesanc over tot den gekunstelden Meistersanc. In de Middclnoderlandschc literatuur ia Veldeke de eerste bekende Minnesinger: een dertigtal, dikwijls nog éénstrophische liederen, zijn bewaard. De aan hertog Jan I van Brabant toegeschreven liederen (negen, misschien vijf van hem) hebben meer zinnelijke bekoorlijkheid en een volksohen toon. Minneliederen komen nog elders voor, als in Clein notabel Verskine. Een 18-tal minneliederen werden nog onlangs te Lund in Zweden ontdekt: zeer gekunsteld. Volgens van Maerlant, en ook den dichter van den Lutgart, moet er in de 13e eeuw een uitgebreide ra. hebben bestaan. In de 14e eeuw werd nog veel over minne gedicht, in de vormen der Provencaalsche kunst, allegorisch, vooral gekunsteld. Maar de hoogste uiting van deze lyriek zijn de mystieke Strophische gedichten van Hadewijch, waarbij zich wel meer mystieke m. aansluit. In Engeland werd deze kunst weinig beoefend: slechts enkele liederen zijn tot ons gekomen. In Italië gaat de m. over naar den dolce stile nuovo, en wordt iets geheel nieuws met Dante en Petrarca. Ook in Spanje vond, vooral na den oorlog tegen de Albigenzen, de kunst der troubadours een laatste toevluchtsoord en bleef er de M. E. door in zwang. Lit. : Jeanroy, La poésie des Troubadours (2 dln. 1934 ; laatste groot samenvattend werk). Verder Fr. Diez, Die Poesie der Troubadours (1829); Wechsler, Das Kulturproblem des Minnesangs (I 1909) ; K. Burdach, Entdeekung des Minnesangs (1918); Singer (in Sitz. Berichte Preus. Ac., 1918); Brinkmann, Entstehungsgesohichte (1926); Rosenhagen, in Reallex. van Merker en Stammler (1928) ; G. Ehrisraann, Gesch. dt. Lit. bis zum Ausgang des M. A. (Schlussband 1935). V. Mierlo. Minnen, Livinus van der, Ned. dichter der 17e eeuw, leerling van pater Pointers S.J., dichtte vrome, ietwat boertige volkspoëzie. Werk: Den Eerlijcken Pluckvogel (1669). Minnen loep, Der, uitvoerig leerdicht, in 11138 verzen, van Dirc Potter, uit het begin der 16e eeuw. Het geheel wordt sproke genoemd en wordt voorgesteld als het gevolg van een visioen van Vernis aan den dichter tijdens diens verblijf te Rome. Het handelt in vier boeken achtereenvolgens over gekke liefde, goede liefde, ongeoorloofde liefde en geoorloofde liefde. De uiteenzetting wordt opgeluisterd door 67 liefdesgeschiedenissen, meestal uit Ovidius, doch ook uit andere bronnen der Oudheid, uit den Bijbel, uit middeleeuwsche romans, uit Boccaccio (doch niet rechtstreeks), uit volksoverleveringen over Vergilius, uit de Ned. geschiedenis (een enkel, van Floris van Holland en de gravin van Clermont), uit den eigen tijd. De moraal van Potter is die van een man van de wereld, die haar neemt zooals zij is of zooals de conventie haar gemaakt had. Hij dicht in den trant der sprooksprekers, met hun gewone procédé’s: exempel, allegorie, zinnebeeld, spreuk, boerde; in een nogal Duitsch getinte taal. Zeker van zijn beeldspraak is hij niet, al doet hij wel eens een gelukkigen oreen uit het werkeliike leven. Ui t g.: P. Leendertz Wzn. (1845-’47). V. Mierlo. Minnertsga, dorp van ruim 1 500 mw. m de Friesche gem. > Barradeel (XI 208 B 1-2). Minnesota, 1° z ij r i v l. e r van de Mississippivnrior Var Sfnt.pn. in tIPTI sttlclt/. rivivjx. v • üidiuvii) in üvii v-/xajo 2° S t a a t in het N. der Ver. Staten; opp. 219 318 km2, 2,6 millioen inw. M. is een vlak golvend heuvelland. De meren in het N.W. verraden de vergletsjering van den Ijstijd. In het N. nog veel onbewoond en onontsloten gebied. Het klimaat is streng continentaal, warmste maand 18,9° C, koudste —l2° C, er valt 79 cm neerslag, vnl. in het voorjaar, terwijl de herfst mooi en droog is (goed oogstweer). De bevolking nam van 1920-’3O toe met 7,6 %. Er zijn ca. 9 000 Negers, 3 600 Mexic. en 11 000 Indianen ; 15,1 % was geïmmigreerd (vnl, Zweden, Noren, Duitschers), 49 % leeft in de steden. Van de 1,3 millioen kerkelijken is ca. 0,4 millioen Katholiek. Missie der Ned. Kruisheeren. M. heeft een agrarisch karakter. Ca. 179 000 boerderijen gebruiken 29,3 millioen acres land; meer dan de helft is bouwland. Nochtans brengt de extensief gedreven veeteelt drie keer zooveel op. Opbrengst in millioenen bushels: haver 181, maïs 148, gerst 69, tarwe 17. De veestapel in 1 000 stuks; paarden 760, slachtvee 3 476, melkvee 1 860, schapen 1174, varkens 3 126. M. is met 276 millioen Ibs. de eerste botervat. levert tevens 7 millioen pounds wol. M. bezit in de Mesabi en Vermillion Range de voornaamste ijzermijnen der Ver. Staten (ca. 86 % v. d. productie; de exploitatie is voor 1/5 in staatshanden). De ca. 3 300 fabrieken bieden aan 70 000 personen werk, de landbouwindustrieën zijn wel de voornaamste: vleeschconserven, meel en boter. Houtman. Minnevaer, Van Ons Lieven Heren, oorspronkelijk ernstig zinnespel: hoe een arm man met een talrijk huisgezin getroost wordt in zijn lot door het volkomen Geloof en de volmaakte Hope, dat God de eigenlijke vader zijner kinderen, hij slechts de pleegvader is; het werd in 1583 door Louris Jansz. van de Haarlemsche Kamer Wijngaerttranoken, tot pon anti-Katholiek, ia scentisch hekelspel omgewerkt. Uit"- J van Vloten, Nederlandsch Kluchtspel (I 1878) ' y- Mierlo. Minnezangers zijn de adellijke kunstenaars in Duitschland in 12e-13e eeuw, tijdgenooten van Fr. troubadours en trouvères. Zij droegen zelf hun liederen voor, meestal begeleid met harp en vedel. Van de m. zijn gedichten en melodieën bewaard gebleven. Beroemde m. waren: Wolfram von Eschenbach, Walther von der Vogelweide, Heinrich Frauenlob e.a. Een goed beeld krijgt men in opera Tannhauser van Wagner. Vgl. > Minnelvriek. Piscaer. Mino da Elesolc, beeldhouwer en architect. * Ca. 1430 te Poppi, f 11 Juli 1484 te Florence. Hier was hij jong in de leer gekomen bij Desiderio da Settig- nano, onder wien hij zich vormde tot een der beste portretbeeldhouwers der Florentijnsche school. Talrijke bustes van bekende personen heeft hij vervaardigd, daarbij eenige graftombes, die tot de schoonste der quattrocento behooren. Buiten Florence voerde hij srroote ondrachten uit te Rome, Prato, Perugia enz. Lit. : D. Angeli, M. da F. (1904); Bode, Ital Plastik (1922). Schreden. Minoïsche kunst, tijdvak, enz., > Aegeïsche kunst; > Creta (II). Zie ook > Minos. Minoïsch schrift, gedeeltelijk pictographisch, gedeeltelijk hiëroglyphisch schrift, dat gebruikt werd door de bevolking van Creta uit het 2e Midden-Minoïsche tijdvak (ca, 2000-1850 v. Chr.). Men is er nog niet in geslaagd, het te ontcijferen. Zie verder ■> Hiëroglyphen (sub D: Cretenzische h.). Uit g.: Evans, Scripta Minoa (I 1909). Minor (Lat., = minder). 1° (Wis k.) Een minor van den graad n—m van een determinant D van den graad n verkrijgt men door m rijen en m kolommen in den determinant D (> Determinanten, 2°) te schrappen. Twee minoren van D heeten complementair, indien de elementen van den tweeden minor juist behooren tot de rijen en kolommen van D, die geschrapt zijn om den eersten minor te vormen; ze hebben dus resp. de graden n—m en m. l__ Lit : F. Schuh, Lessen over de hoogere algebra (l *19211. Verriest. ~ XVAI). ' ' J 2° (Propositio minor) (logica) heet het tweede der twee oordeelen, die als > praemissen in een > syllogisme dienst doen; gewoonlijk wordt hier de term van den kleinsten omvang (terminus minor), zijnde het onderwerp van de > conclusie, met den middenterm vergeleken. LU.: J. Th. Beysens, Logica (31923). F. Sassen. Minor, Jakob, Duitsch litterairhistoncus van de philologisch-historische richting. * 1B April 1885 te Weenen, f 7 Oct. 1912 aldaar. Voorn, werken: Schiller (1890); JNeuhocndeutsche Metrik (1902); Goethes Faust (1901 vlg.); uitg. van Grillparzer, Novalis, F. v. Saar ; medewerker aan de groote Weimarsche Goethe-uitgave. Lit. . A Sflnftr (1915). _ . Minorca, N.O. eiland van de > Balearen (40°0'N., 4°0'0.). Opp. 669 km2, ca. 42 000 inw. M. bestaat uit rotsachtig heuvelland, opgebouwd uit Devoon en jongere formaties (Monte Toro, 358 m). Het heeft een Middell.-Zeeklimaat. Bezienswaardig zijn de druipsteengrotten (praehist. vondsten). Urtvoer: wijn, zuidvruchten, honig, kaas, marmer en schoenen. De havenplaats Mahion is de hoofdstad van M. en Ciudadela de bisschopszetel. Sipman. . 1 v-1 j: „ —AA-n ttqti Ha Minorist, geestelijke, die minstens een van ae vier kleinere of lagere wijdingen (Lat. ordines minores) : ostiariaat, lectoraat, exorcistaat, acolythaat, ontvangen heeft. In tegenstelling met een > majonst kan hij gemakkelijk den geestelijken stand weer verlaten. ■> Laïciseering. Minos, legendarische persoon, zoon van Zeus en Europa, vader van Ariadne, honing en wetgevervan Creta, grondlegger van Creta’s zeemacht [-> Aegeïsche kunst; Cnossus; Creta (II)] ; werd na zijn dood rechter in de onderwereld. Afbeelding met diadeem en baard op Cretenzische munten, op vazen en reliëfs veelal als rechter te zamen met Aeacus en Rhadamanthus. Minot, Laurence, Eng. dichter, leerde ca. 1333-’52. Is de schrijver van elf strijdzangen, ontdekt door Th. Tyrwhitt in een vroeg 16e-eeuwsoh hs., dat het misleidende opschrift droeg; „Chaucer, Exemplar MINIATUUR Miniatuur van Gherardo Miniatore en Giovanni Monte. Christus overhandigt de sleutels aan Petrus. Florence, S. Marco-Museum, emendate scriptum”. M. schijnt koning Eduard 111 op zijn krijgstochten vergezeld te hebben. De gedichten zijn vurig patriottisch en combineeren populaire en artistieke elementen. Ui t g.: d. W. Scholle (Quellen und Forschungen, deel. 52, 1884); J. Hall (1897). F. Visser. Mmotuurus (Gr., = Minos-stier), in de Gr. m y t h. een monster, half dier, half mensch, zoon van Pasiphaë, de vrouw van Minos. De M. was de vrucht van de onnatuurlijke liefde van Pasiphaë voor een stier, die door Poseidon was gezonden. Opgesloten op Creta, in het labyrinth (doolhof), kreeg het mon- Minotaurus. Voorstelling ster Atheensche jongens en op een camee uit Cnossus. meisjes te eten, totdat het door ïheseus gedood werd. De M. werd vaak afgebeeld op vazen. Weijermans. Minsk (Wit-Russ.: Mensk), hoofdstad der Wit-Russ. Sowjet-republiek (53°52'N., 27°32'0.) aan de Swilotsj bij de Beresina. Ca. 210 000 inw. (42 % Wit-Russen, 41 % Joden, 9 % Groot-Russen, 4 % Polen). Centrum der Wit-Russ. beschaving sedert de stichting der Sowjets. Universiteit (1921), Academie van Wetenschappen (1929); musea en theaters. Tabaken lederindustrie; graan- en houthandel. Het Kath. bisdom M. werd in 1798 gesticht en 1869-1917 door de Russ. regeering opgeheven; de daarna benoemde apost. administrator werd in 1929 door de Sowjets gevangen genomen en in 1933 verbannen. v. Son. Minstreel, ook ménestrel, was de reizende muzikant, die behalve musicus ook acrobaat was en de hulp der troubadours. Hebben veel bijgedragen tot verspreiding van het volkslied. Lit.: M. Brenet, Musique et Musioiens de la vieille France (1917). Minto, Gilbert Elliot, graaf van, gouverneur-generaal en opperbevelhebber van Britsch-Indië, 1807-1813. * 23 April 1751, f 21 Juni 1814 te Stevenage. Opgeleid voor de rechterlijke macht, oefende M. eerst te Londen de rechtspractijk uit en werd tot lid van het parlement gekozen. Was bestuurder van Toulon en later van Corsica, daarna gezant te Weenen, toen voorzitter van den Board of control van de Eng. Oost-Indische Compagnie en daarna gouverneur-generaal van Britsch-Indië. Van 1811 tot 19 Aug. 1816 waren de Ned. Oost-Indische bezittingen, door de Engelschen veroverd, bij Britsch-Indië ingelijfd en werden door den onder M. staanden luitenantgouvemeur-generaal Raffles bestuurd. M. vertoefde slechts zes weken op Java in 1811. OUhof. Minto-steen, een kolossale Oud-Javaansche steeninscriptie van rakai Pangkadja, heer Wawa, sjri Widjajalokanamottoengga, uit 924 en afkomstig van Ngendat bij Malang, in den Eng. tijd naar Europa overgebracht en zich thans bevindend op Minto House in Schotland (> Minto). De tekst is uitgegeven als nr. 31 van de Oud-Javaansche oorkonden van Brandes en Krom. Lit.: Krom, Hindoe-Jav. Geschiedenis (2e druk, blz. 198 vlg., spec. 201-203). Berg. Miuturno (a n t. g e o g r.), stad aan de via Appia in het Latium gelegen. Marius verschool zich xvu. as aldaar in de moerassen. De archaeologische resten (theater en amphitheater) zijn dicht bij het huidige Minturno, dat 2 km van de zee verwijderd ligt, rechts van de Garigliano. Minucius Fclix, apologetisch schrijver uit de 2e eeuw. Zijn „Octavius”, een apologie voor het Christendom in dialoogvorm, behoort tot het schoonste wat er in de Latijnsche Christelijke letterkunde der eerste eeuwen is geschreven. Br werd en wordt nog steeds gestreden over de dateering, wijl men het niet eens wordt over de prioriteitskwestie. Heeft M. het Apologeticum van Tertullianus geplunderd (197) of heeft de laatste den Octavius in zijn apologie verwerkt? Men heeft M. ook aanmerkelijk vroeger willen dateeren, ca. 160, terwijl anderen hem in de eerste helft der 3e eeuw zochten. M. was een bekeerd advocaat in Rome. Als voorbeeld voor zijn Octavius gebruikte hij waarsch. Cicero’s De natura deorum, terwijl hij ook andere werken van Cicero en van Seneca benut heeft. Ui t g.: Martin, Florilegium Patrist. (VIII 1930) ; v. Wageningen (1923, met inleiding en aanteek.). L i t.: Bardenhewer, Gesoh. d. altkirehl. Lit. (I 21913, 329-343); Borleffs, De Tertulliano et M. F. (diss., Groningen 1925). Franses. Minuctto, Ital. naam voor ■> menuet. Minuskelcursief is in de palaeograph i e het minuskelschrift, dat gebruikt werd voor dagelijks voorkomende aanteekeningen of vluchtig geschreven werken. Hoofddoel van het gebruik van de m. is tijdbesparing. Gevolgen zijn echter ook kleine vormen, meer onnauwkeurigheden, verwaarloozing der regelmaat, verbinding der letters aan elkaar. Vooral bij ontwerpen of klad is onduidelijkheid niet gering. Zie ook > Cursief; Gotische cursief. Vgl. > Minuskelschrift. Lampen. Boven; minuskelschrift uit de 9e eeuw; onder: uit de 12e eeuw. Minuskelschrift is in de palaeograp h i e het schrift, waarvan de letters niet alle dezelfde hoogte hebben, zooals bij het majuskelschrift. De let- ters zijn gewoonlijk (niet altijd) kleiner dan hóófdletters. Sommige minuskels hebben staarten (p, g, j, ij, q) of schaften (b, d, h, k, 1) waarmede zij onder, resp. boven den regel uitkomen. Vgl. > Minuskelcursief. Lampen. Minusvarianten (b i o 1.) zijn de varianten, wier waarde kleiner is dan die van het gemiddelde; in een ■> frequentiekromme liggen de m. links en de plusvarianten rechts. Minutavormcn (genees k.). M. van dysenterie-amoeben treden bij dysenterie op, als de amoeben niet meer in het weefsel leven, doch als saprophyten op den darmwand. Ze gelijken dan op andere onschadelijke in den darm levende amoeben (coliamoeben). Minutoli, Heinrich, Freiherr Menu vo n, oudheidkundige. * 12 Mei 1772 te Genève, f 16 Sept. 1846 te Lausanne. In 1820 aan het hoofd eener Egypt. expeditie. Werk; o.a. Reise zum Tempel des Jupiter Ammon u. nach Oberagypten (1825). Minuut (•( Lat. minutus = klein), 1° in het algemeen het oorspronkelijk sch r ij ven, dat onder den schrijver blijft berusten, in tegenstelling tot het afschrift, dat verzonden of uitgegeven wordt. De i bewijskracht van een akte is gelegen in de m., niet 2 in het officieele afschrift daarvan, de grosse. Bij ont- e breken van de > grosse van een akte of vonnis kan in i sommige gevallen de tenuitvoerlegging op de m. 1 plaats hebben. Het woord wijst nog op het kleine ( schrift, dat voor dgl. stukken vroeger veelal gebruikt I werd. •> Notarieele akte. v. Campen. ( 2° (W i s k.) Het 60e deel van een graad, ook het ' 60e deel van een uur. De naam graad beteekent een j zonnestap, d.i. de hoekafstand, dien de zon ongeveer in een dag ailegt (Lat. gradus = stap). Het 60e deel van een graad heette oudtijds gradus minutus primus, d.i. eerste kleine graad; het 60e deel hiervan (de seconde); gradus minutus secundus, d. i. tweede kleine graad. ■> Cirkel; Hoek (1°). P. Bruna. Minya Gonkar, ca. 7 500 m hooge top, geheel vergletsjerd, in de Chin. prov. Sikang (29°N., 103°0.). Vermoedelijk China’s hoogste top. Minyas, legendarische koning van de prehistorische Minyers in Boeotië; hij Orchomenos wees men zijn koepelgraf aan, de zgn. Schatkamer van Minyas. Mioccen, > Tertiair. Miomandre, Francis de, Fransch romancier van groote verdienste, schrijver van tallooze bekoorlijke werken, het meerendeel origineel naar ingeving en uitbeelding. * 22 Mei 1880 te Tours. Zijn rijke persoonlijkheid is niet aan een formule gebonden. Echt feëriek is Otarie (1934). Daartegenover staan zijn L’Aventure de Thérèse Beauchamps (1914), Les Taupes (1921), L’amour de Mademoiselle Duverrier (1926), La Naufragée (1928). Droom en realiteit zijn verwerkt in Ecrit sur de I’eau (1908); Le Vent et la Poussière (1909), enz. _ Wülemyns. Mi-parti, eigenlijk alles, wat in tweeën verdeeld is, meer speciaal toegepast op kleeding in twee verticale helften van verschillende kleur. Vooral in het aan extravagances rijke costuum der 14e eeuw kwam dit voor. Daarnaast trof men het ook als vazallenkleeding, waarin dan de wapenkleuren van den heer waren weergegeven en als zoodanig is het m.p. langeren tijd blijven bestaan. In verband hiermee zij herinnerd aan het m.p. in de Amsterdamsche wapenkleuren zwart-rood, dat tot in het begin van de 20e eeuw bij de dracht der weezen van die stad voorkwam. Thienen. Miphiboseth, 1° een zoon van Saul en Respha, die door David aan de Gabaonieten werd overgeleverd en door dezen werd gedood (2 Reg. 21.2-9). 2° Een zoon van Jonathan, die sinds zijn jeugd kreupel was en door David, uit dankbaarheid jegens zijn boezemvriend Jonathan, aan het hof werd opgenomen (2 Reg. 9.4-13). K miers. Miquel, Friedrich Anton, Duitsch plantkundige. * 24 Oct. 1811 te Neuenhaus (Hannover), f 13 Jan. 1871 te Utrecht, waar hij vanaf 1859 hoogleeraar in de plantkunde was. M. schreef over Cactaceae, Piperaceae, Cycadeae en over de flora van Ned.-Indië. Voorn, werken: Flora Indiae Batavae (3 dln. 1855-’61); Annalea Muaei botanici Lugduno-Batavi (4 dln. 1864-’67). Miquelou, eilandje voor de Z. kust van New Foundland, Canada (YI 733 L 4); opp. 200 km2; de ca. 600 inw. vinden op de rijke vischgronden een bestaan. M. behoort aan Frankrijk. Mir (Russ., = wereld; gemeenschap), economische boerengemeenten in het oude Rusland, welke voor periodieke verdeeling der akkers onder de leden zorgden. De M. was verantwoordelijk voor geldelijke en econ. verplichtingen van zijn leden. De M. ontstond in Rusland in de 17e eeuw na de invoering der hoofdelijke belastingen en verkreeg grooten invloed na de opheffing der lijfeigenschap in 1861. Na de agrarische hervormingen van 1907 trachtte Stolypin door den M. den status der rijke boeren te verbeteren en zoo revolutionnairen invloed op het platteland tegen te eaan. Na de revolutie van 1917 werd de M. opgeheven. L i t.: Raptschinsky, Russ. geseh. (1929); Miljoekow, Histoire de Russie (1932); Mirsky, Social Hiatory of Riissia. v. Son. Mira, E., Spaansch medicus en psycholoog.* 1881. M. is werkzaam aan het Instituut voor Arbeidsonderzoekingen te Barcelona. Hij verrichtte belangrijke onderzoekingen op het gebied van het temperament >n het karakter en bouwde in vsch. opzichten voort )p de theorie van Kretschmer. de Qmy. Mirabeau, 1° Bomface, vuomte, broer van 2° en zoon van 3° ; om zijn corpulentie en drankzucht wel genoemd Tonneau („wijnvat”). * 1754 te Parijs, f 1792 te Freiburg (Duitschland). Na deelneming aan den Amer. Vrijheidsoorlog, was hij als afgevaardigde voor den adel van Limousin in de Staten-Generaal van 1789 in stekelige oppositie met zijn broer. In 1791 organiseerde hij in Duitschland een emigranfo f.Uml in Augustus, handhaven en anarchie zoowel als reactie krachtig bestrijden moest. Met La Marck als tusschenpersoon heeft M. over dit „plan” met het Hof onderhandeld (werd er door Lodewijk XVI voor betaald, zonder zich eigenlijk te laten omkoopen), maar noch Lodewijk, noch Marie Antoinette wilden zich aan den „beruchte” binden en lieten daardoor de laatste kans, om de Revolutie meester te worden, ongebruikt voorbijgaan. M. was de eerste, die in het Pantheon werd bijgezet; in 1793, om „zijn relaties met het Hof’, er uit verwijderd en vervangen door Marat. Zijn graf is nog niet teruggevonden. Werken; Oeuvres (9 dln. 1836); Corresp. entre M. et le comte de la Marck (3 dln. 1851). —L i t.: Barthou, M. (21919). V. Claassen. 3° Victor de Riqueti, markies van, economist; vader van 1° en 2°. * 3 Oct. 1715 te Pertuis (Provence), f 13 Juli 1789 te Argenteuil. Onder invloed van Quesnay, wiens werk Tableau économique hij van verduidelijkende aanteekeningen voorzag, ging hij tot het physiocratisme over. Werken: L’ami des hommes ou traité do la population (5 dln. 1755) ; Tableau écon. avec ses explications (1760) ; Philosophie rurale (1763); te zamen met Quesnay : Théorie de l'impöt (1760). —L i t.: Oneken, Der altere M. und die ökon. Gesellschaft in Bern (1886); Daugé, Un physiocrate seigneur de Roquelure. Le marquis de M. (1905). iU. Mirabel. De m. vormen een groep van pruimen, welke zich kenmerkt door gele kleur, kleine vrucht en fijnen smaak, waardoor zij zich bijzonder goed leent voor het maken van confituren en voor tafelfruit. Bekend zijn vooral de m. van Metz en die van Nancy. Mirabello, Italiaansch bankiersgeslacht in Gent. Simon de M. financierde de beweging van Jacob van Artevelde en onderging op 9 Mei 1346 hetzelfde moorddadig lot als deze. Tijdens de woelingen werd hij verheven tot ruwaard van Vlaanderen. Gedeelte van een liohtkromme van Mira Ceti. Mirabilia llomae, beschrijving van Rome uit de 12e eeuw. De onbekende schrijver behandelt eerst de muren en poorten der stad, dan de triomfbogen, de heuvels, de thermen, verder de theaters, paleizen, kerken en begraafplaatsen. Hierop volgen 5 plaatselijke legenden en daarna wil hij aantoonen, dat de ruïnen der stad allemaal gedenktempels geweest zijn. Hier is hij willekeurig en onbetrouwbaar. Het werd door vsch. schrijvers der 12e eeuw in hun werken onsenomen. vscn. sennjvers uer i Wonderbloem. Mirabilis-typc (b i o 1.). Wanneer de F,- bastaard (> F,-, F 2-, F3-generatie, kol. 676 in dl. X) uit de kruising van twee rassen voor een bepaalde eigenschap van de twee ouders afwijkt en ongeveer het midden houdt tusschen beide, spreekt men in het > Mendelisme van intermediaire overerving of van een overerving volgens het m. of het zeatype. Dumon. Mira Ceti of o Ceti (sterren k.), de „verwonderlijke (ster) in den Walvisch”, een veranderlijke ster in het sterrenbeeld de > Walvisch, is de eerste veranderlijke ster, die ontdekt werd (1596, door David Fabricius). M. behoort tot de langperiodieke veranderlijke sterren; de periode is ong. 330 dagen; in het maximum is de ster van de 2e of 3e, in het minimum van de 9e of 10e grootte (> Helderheid, sub 2°); de absolute helderheid is in het maximum ong. 400 maal, in het minimum ong. 0,6 maal die van de zon; zoowel de periode als de amplitude zijn op onregelmatige wijze veranderlijk. De ster heeft een veranderlijk M-spectrum met emissielijnen in het maximum, de kleur is rood, de effectieve temperatuur bedraagt ong. 2000°; de radieele snelheid is veranderlijk, de grootste snelheid van ons af valt samen met het lichtmaximum, dus juist andersom als bij de cepheïden. De middellijn is ong. 300 maal zoo groot als die van de zon. In 1923 werd ontdekt, dat Mira Ceti een dubbelster is; de begeleider is een 88-ster van de 10e prentte. Reesinck. grootte. neesmcK. Miracidium, > Distomeeën. Miraculeuze medaille, > Labouré. Miraeus, l°Aubertus, theoloog en geschiedschrijver. * 30 Nov. 1573 te Brussel, f 19 Oot. 1640 te Antwerpen. 1601 kanunnik te Antwerpen, secretaris van zijn neef bisschop Johannes M. (2°), hofprediker en bibliothecaris van aartshertog Albertus, die hem ook voor diplomatieke zendingen naar Holland en Frankrijk gebruikte. In 1624 deken van Antwerpen en sinds 1635 vicaris-generaal. Van zijn vele, over het algemeen oncritische, werken zijn het meest bekend de Opera diplomatica et historica (uitg. J. F. Foppens, 1723-’34). J. D. M. Cornelissen. 2° (Le Mire) Joan n e s, bisschep van Antwerpen, neef van I°. * 6 Jan. 1660 te Brussel, f 11 /12 Jan. 1611 te Brussel door een beroerte. Studeerde wijsbegeerte aan „Het Kasteel” te Leuven. Studeerde verder te Dowaai (Douai), wegens de Ned. troebelen. Kanunnik van S. Goedele te Brussel, 1691. Bisschop van Antwerpen benoemd 26 Juli 1603, gewijd 30 Mei 1604. Stichtte een priesterseminarie; hield een synode in 1610. Valvekens. Mirakel, ■> Wonder. Voor het mirakel van Amsterdam, > Heilige Stede. MirakcHeest, Mirakclprocessie, > Gezelschap van den Stillen Omgang: Heilige Stede. fltMöuiicip van ueu otiiieu wmgcuig, xiciiigc oicuc. Mirakelspel of heiligenspel (Fr. miracle), dramatiseering van een of ander wonder, op het middeleeuwsch tooneel. Ygl. > Mysteriespel. Het oudst bekende is het Jeu de St. Nicolas, van Jehan Bodel; in de 13e eeuw volgt Rutebeuf’s Miracle de Theophile. Vnl. Mariamirakelen werden dramatisch bewerkt (de Miracles de N. Dame, uit einde 14e eeuw). In het Mnl. bezitten wij Tspel van den H. Sacramente vander Nyeuwervaert, en bijzonder Mariken van Nieumeghen. 1. Mierlo. Mirambo, Inlandsch sultan van de streek van de Oenjaniembe (Tabora) in Aequatoriaal Oost-Afrika (rond 1876). Zijn mil. ondernemingen en overwinningen als slavenhandelaar gaven hem den titel van „Zwarte Bonaparte”. Hij poogde gedurende een zekeren tijd zich te verzetten tegen de Europ. indringing en viel sommige karavanen van den anti-slavemij-kruistocht lastig. Monheim. Miramón, Mignël, president der Mexicaansche republiek. * 29 Sept. 1832 te Mexico, f 19 Juni 1867 te Querétaro. Behoorde tot de Kath. partij. Zijn tegenstrevers, de radicalen, die onder Juarez een regeering te Veracruz hadden gevormd, kon hij niet tot onderwerping brengen. Hij leed bij Salamanca, Lagos en San Miguiil de nederlaag (1860). Hij vluchtte naar Europa en toen keizer > Maxirailiaan in Mexico landde, voegde hij zich onmiddellijk bij hem (1863). Hij geraakte te Querétaro in gevangenschap (15 Mei 1867) en werd tegelijk met den keizer gefusilleerd. L i t. : Juarez en César Cantu, Réfutation des charges que dans son dernier ouvrage I’historien italien fait peser sur le benémerito d’Amérique (uitg. door de Mexio. regeering, 1885); Rabasa, L’évolution hist. du Mexique (1924). Zie ook y Juarez; Maximiliaan. Lomse. Miranda, Francisco Antonio Gabr i e 1 de, Venezuelaansch generaal en staatsman. * Begin Juni 1762 te Caracas, f 14 Juli 1816 te Cadiz. Wegens samenzwering uit zijn vaderland verbannen, streed hij zijn leven lang voor de bevrijding van Zuid-Amerika uit de Spaansche overheersching. Hij trad achtereenvolgens in Russischen en Franschen krijgsdienst, dwong o.a. Antwerpen tot overgave (eind Nov. 1792) en was een tijdlang opperbevelhebber van de Fransche strijdkrachten in de Oostenr. Nederlanden. Hier leed hij o.a. de nederlaag bij Neerwinden. In 1806 en in 1810 deed hij zonder succes pogingen om zijn vaderland van Spanje te bevrijden, werd naar Cadiz weggevoerd (1812) en stierf aldaar in gevangenschap. In den strijd voor de vrijmaking van Spaansch-Amerika was hij een voorlooper van Bolivar. Bronnen: Archivo del general M. (12 dlu. Caracas 1921-’3l). L i t. : C. Parra-Pérez, M. et la Révolutiou franfaise (1925); W. S. Robertsen, The life of M. (2 dln. 1930). Lousse. Miranya, stam van > Indianen van Z. Amerika, in Brazilië, op den rechteroever van den middenloop van de Rio Yapura. Mirari vos, titel en aanvangswoorden van de eerste encycliek van Gregorius XVI van 15 Aug. 1832, tegen het politieke liberalisme (-> Lamennais). L i t.: Aota Sanotae Sedis (4, 1868, 341 vlg.) ; Denzinger, Enchiridion Symbolorum (20 1 932, nr. 1613-1616). MUjjVl) \ 7 / Mirbeau, OctaveHenriMarie, Fransch romancier en tooneelschrijver van de naturalistische richting. * 16 Febr. 1860 te Trévières (Calvados), f 16 Febr. 1917 te Parijs. Aanvankelijk Katholiek en royalist, evolueerde hij stilaan tot de meest revolutionnaire opvattingen, vooral op sociaal gebied. Zijn personages zijn sombere, pathetische, moreel zeer laag staande figuren, met den geest van het kwaad behept en die hij zonder mildheid of terughouding beschrijft. Streng voorbehouden lectuur. Willemyns. Mirbel, Charles Franq o i s, Fransch plantenanatoom en -physioloog. * 27 Maart 1776 te Parijs, f 12 Sept. 1864 te Champerret bij Parijs. Voorn, werken: Traité d’anatomie et de physiologie végétale (1802) ; Exposition de la théorie de Torganisation végétale (1809); Bléments de physiologie végétale et de botanique (1815). Mirdieten (Merdieten), bekende Albaneesche stam, beboerende tot de Gegen en wonend in het gebergte ten Z. van de Beneden-Drin. De M. ziin meerendeels R. Katholiek. tilju UIOWOUUVWO -1-v. mvimiuv/u. Mirdumerklil of Oude M., > Mimserklif. Mirc, Le, > Miraeus. Miret, een stuk boetseergereedschap voor den beeldhouwer of modeleur. Het bestaat uit een stokje, ong. 15 cm lang, met aan de beide einden een lus in Miret. verschillenden vorm van geel koperdraad. Men trekt hiermede bijv. door de klei of was om er reepen af te halen, of men gebruikt het ook voor oppervlaktebewerking. Mirns, dorpje in de Frieschegem. > Gaasterland (XI 208 A3). Mirnserklil, evenals de Oude Mirdumcrklil (zie afb. 3 op de plaat t/o kolom 192 in deel XI), een keileemheuvel in Gaasterland met aan den zeekant een steilen rand (afslag door voorm. Zuiderzee) en daardoor natuurlijke ontsluiting; van beteekenis voor de studie van het Pleistoceen, met name van Noordel. zwerfsteenen (> Friesland, sub I E). Paalwerk breekt thans den golfslag. van der Meer. Mirskij, prins Dmitri Petrowitsj Swiato po Ik, * 27 Aug. 1890 te Hievka. Voormalig garde-officier in keiz. Russ. dienst, daarna prof. in Russ. letterkunde en geschiedenis aan de univ. te Londen; werd door het lezen van Lenin’s werken volkomen communist en is thans in Rusland werkzaam (woont te Moskou). Hij beschreef zijn ommekeer in Histoire d’une émancipation (Nouv. Revue fram;., Sept. ’3l). Groot kenner van Russ. letterkunde en sociale geschiedenis. Werken: Contemporary Russian Lit. (1881-1925) (Londen 1926); Social Hist. of Russia (Londen 1931) ; Hist. of Russia (Londen 1927). V. Bon. Mirwart, gem. in de Belg. proy. Luxemburg (XV1736 C 2). Opp. 1 285 ha, ca. 300 inw. (vul. Kath.). Lei- en rotsgrond. Bosschen. Rivier de I’Homme. Bekend kasteel. Mirza, A h m e d, sjah van Perzië (1909-’26). Mirzapoer, districtshoofdplaats in de Ver. Prov. van Rritsch-Indië, gelegen aan den Ganges (X 224 E 2-3); ca. 60 000 inw. Handel in koren, suiker, lak, katoen en zout; tapijtweverij^ Mis , ander woord voor > jaarmarkt. -m m • w TV *1 o T\« « » n m Min Irnm^ Mis. I. Dogmatisch. 1° De naam Miskomt waarsch. van het Lat. missio (wegzending). In de eerste eeuwen werden vóór de Offerande de doopleerlingen weggezonden en op het einde de geloovigen met de woorden; Ite, mis s a est (gaat, het is wegzending). Het woord M. duidt aan het Eucharistisch offer, nl. het onbloedig offer van het Nieuw Verbond, waarin Christus zich zelf, door den priester, onder de gedaanten van brood en wijn aan zijn hemelschen Vader opoffert. Christus heeft dit offer ingesteld bij het Laatste Avondmaal, waar Hij, in aansluiting aan een Paaschmaal, een nieuw offer met een nieuwen ritus instelde. > Avondmaal. 2° Het is Kath. geloofsleer, dat in de M. een waar en eigenlijk offer aan God wordt opgedragen (Concilie van Trente. Denzinger 948). Door deze verklaring van het concilie wordt de stelling veroordeeld der Protestanten, die in de M. slechts een voorstelling en gedachtenis van het Kruisoffer erkennen en niet een echt offer. De Kath. leer berust op H. Schrift en Traditie. Christus is priester in eeuwigheid volgens de orde van Melchisedech, den priester, die brood en wijn offert (Gen. 14.18-20; Ps. 109.4; Mt. 22.41-44). Malachias’ voorspelling van de offerande, die op alle plaatsen wordt opgedragen kan alleen als voorspelling van het Misoffer verstaan worden (Mal. 1.10-11). Christus’ woorden bij het Laatste Avondmaal duiden aan, dat zijn Lichaam, onder de gedaante van brood, gegeven wordt, en zijn Bloed, onder de gedaante van wijn, vergoten wordt tot vergiffenis van zonden (Lc. 22.19; Mt.26.28). Paulus stelt de tafel des Heeren tegenover het offermaal der heidenen (1 C0r.10.20-21). Hij wijst de Christenen op het bezit van een eigen altaar (Hebr.l3.lo). Het geloof in het Misoffer blijkt vanaf de oudste Christenheid, o.a. uit de > Didachè en de geschriften van -> Clemens I, Ignatius van Antiochië, > Justinus en uit de oude > liturgieën. 3° Met de leer, dat het Misoffer een waar en eigenlijk offer is, stelt de Kath. Kerk niet een nieuw offer naast het Kruisoffer. De M. is uiteraard betrokken op het Kruisoffer, een tegenwoordigstelling daarvan, en daarom is zij wezenlijk hetzelfde als het Kruisoffer (Conc. v. Trente. Denz. 938). In de Kath. leer wordt dus niet ontkend, dat de M. een gedachtenis is van het Kruisoffer, maar wel, dat niet tevens in de M. een offer aan God wordt opgedragen. De M. vindt haar zin en reden in het Kruisoffer. In beide is hetzelfde slachtoffer en dezelfde offeraar. Het verschil ligt enkel hierin: aan het Kruis offert Christus zich onmiddellijk en op bloedige wijze, in de M. door middel van den priester en op onbloedige wijze (Conc. v. Trente. Denz. 940). De M. is geen herhaling van het Kruisoffer, maar een sacramenteele tegenwoordigstelling ervan, zoodat in de M. geen natuurlijke scheiding van Christus’ Lichaam en Bloed plaats vindt, maar een sacramenteele, d.i. de in de sacramenteele teekenen beteekende scheiding van Christus’ Lichaam en Bloed aan het Kruis. Krachtens de eenheid van Kruisoffer en Misoffer, wordt door de M. niet een nieuwe voldoening, gegeven. Aan het Kruis heeft Christus voor allen en voorgoed voldoening gegeven. Door de M. wordt deze voldoening toegepast, overgeleid op de afzonderlijke menschen. Het Misoffer brengt den mensch in contact met het Kruisoffer. 4° De offeraar in de M. is Christus, maar Hij offert door de bediening van den priester, die als instrument en vertegenwoordiger van Christus optreedt. 5° De offergave is Christus en wel voorzoover Hij onder de gedaanten van brood en wijn in de H. Eucharistie aanwezig is. uuwiauaiic cicuiwcilg lö. 6° De offerdaad heeft plaats in de Conse- cratie. Daar handelt en spreekt de priester volstrekt uit naam van Christus en wordt door de gescheiden Consecratie van brood en wijn, waarbij uit kracht der woorden het brood wordt omgezet in het Lichaam en de wijn in het Bloed van Christus, het Kruisoffer van Christus, met de scheiding van zijn Lichaam en Bloed, tegenwoordig gesteld. 7° De M. wordt opgedragen aan den drieeenen God. Zij kan niet aan een schepsel worden opgedragen, maar mag wel ter eere en ter gedachtenis der heiligen aan God worden opgedragen (Conc. v. Trente. Denz. 952). oo n. i.. j . . i . .1 ai- •• -i 8° De voornaamste dee 1 e n der M. zijn: de Offerande van brood en wijn, de Consecratie en de Communie. In de Consecratie ligt het wezen der M., niet alleen omdat daardoor het brood en de wijn worden omgezet in het Lichaam en Bloed van Christus, maar ook omdat daarin de offerdaad van het Misoffer gevonden wordt. 9° De M. is aanbiddingsoffer, dankoffer, smeekoffer en zoenoffer (Conc. v. Trente. Denz. 939, 950). Zij is zoenoffer, omdat door haar verzoening wordt gegeven voor de zonde en voldoening voor de tijdelijke straf der zonde. Maar door de M. wordt niet een nieuwe voldoening geschonken, welke wordt toegevoegd aan de voldoening van het Kruisoffer. De M. is zoenoffer, omdat in de M. de voldoening van het Kruisoffer op den mensch wordt toegepast. De M. bewerkt de vergiffenis der zonde niet onmiddellijk. zooals de Biecht, maar middellijk, in zoover ze de genade doet verkrijgen, waardoor iemand tot boetvaardigheid wordt gevoerd. 10° De M. is in zich zelf van oneindige waarde, omdat zij het offer is van den Godmensch, on ook van oneindige kracht, om de genaden en gunsten mee te deelen. De vruchten der M. worden echter naar Gods welbehagen en de gesteltenis der menschen in beperkte mate meegedeeld. De vruchten der M. zijn onderscheiden in algemeene en bijzondere. De eerste vallen ten deel aan alle leden der lijdende en strijdende Kerk, de laatste aan sommige, o.a. aan hen, voor wie de M. in het bijzonder wordt opgedragen, en aan hen, die de M. bijwonen. Geheel persoonlijke vrucht schenkt zij den priester. De vruchten der M. komen ook toe aan de zielen in het vagevuur, voor wie de M. dienstig is tot kwijtschelding van straf (Conc. v. Trente. Denz. 950). Zie > Mishooren. Kreling. 11. Liturgie. De kern der Misliturgie klimt op tot den Goddelijken Insteller zelf van het Misoffer, Jesus Christus. De eerste Christenen kwamen geregeld bijeen om te bidden en om „het Brood te breken” (Act. 2.42, 46), d.i. om volgens het voorschrift van hun Meester (L 0.22.19) „te zijner gedachtenis” te doen wat Hij had gedaan op den vooravond van zijn Lijden, en om dit te doen zóó als Hij gedaan had, in woorden én in handelingen (I C0r.11.23). Trots de groote vrijheid, waarvan St. Justinus (ca. 160) getuigt, bleef deze kern ongewijzigd bewaard in het Eucharistisch Gebed (vgl. Mt.26.27; enz.), dat vervat is in onzen hedendaagschen Canon met Prefatie en bestaat uit: een lofprijzing en dankzegging aan God voor al zijn weldaden, de Consecratie van brood en wijn, de aanbieding ervan aan God met de bemiddelingsgebeden, het instemmend „amen” van allen, gevolgd door de deelname van allen aan het offermaal. Inderdaad, vanaf het begin was de Mis, opgedragen door den bisschop (of namens hem door een priester), bijgestaan door zijn geestelijkheid, het offer van allen (St. Ignatius, begin 2e eeuw), de daad van openbare Godsvereering bij 1 uitnemendheid, voor welke het Oosten zelfs den naam s van Liturgie voorbehield, terwijl in het Westen ( (4e-6e eeuw) het woord Mis s a in gebruik kwam, i oorspr. wegzending beduidend (van catechumenen . vóór het eigenlijke offer, van de geloovigen erna), ■ terwijl het ook de aanbieding van het offer beteekenen kon. Eerst werd de Mis, in navolging van haar in- ; stelling, gevierd vereenigd met een avondmaaltijd : (> Agape), spoedig echter werd zij hiervan gescheiden i en dan in de vroegte opgedragen, voorafgegaan door ■ een bidstond (of een nachtwake) bestaand uit Schrif- I tuurlezingen, psalmzang en gebed (St. Justinus, ! I Apologie): onze hedendaagsche Voormis of ' Catechumenenmis, na afloop waarvan allen werden weggezonden, die niet tot de Communie werden toegelaten. Brood en wijn waren de gaven van allen, en dit gemeenschapskarakter van het offer kwam (en komt nog steeds) tot uitdrukking door den meervoudsvorm der voornaamste gebeden; wij, ons, enz. Het eerst van alle gebeden werd het Eucharistisch Gebed vastgelegd, het oudste getuigenis hiervan, de Apostolische Traditie van St. Hippolytus van Rome (begin 3e eeuw), vindt men later in vsch. Oostersche documenten terug (Apostolische Constituties, Ethiopische liturgie, e.a.). Onze Rom. Canon bestond in hoofdzaak reeds in de 4e eeuw (de Sacramentis, van St. Ambrosius?), in de 6e-6e e. was hij voltooid. Geheel het Westen zou hem aannemen (ook Gallië, dat haar eigen liturgie had), gelijk in het Oosten de vsch. liturgieën zich schikten rond Antiochië, Jerusalem, Konstantinopel, Alexandrië, zonder daarmede haar onderlinge verwantschap te verloochenen. t-v i . ! 4 n L /\l* 1 o n ori on De meest verspreide liturgie van het Oosten is heden de> Byzantijnsche. Kenmerkend voor deze (zoowel voor die van den H. Basilius, als voor die van den H. Joannes Chrysostomus) zijn toebereiding der offergaven vóór de Voormis; plechtige rondgang met het Evangelieboek (Kleine Intrede) vóór de Schriftuurlezingen; hymnenzang vóór Epistel en Evangelie; na de Voormis: lange gebeden van het volk (Oratio fidelium); plechtig aanvoeren der offergaven (Groote Intrede); Vredekus na de Offerande; Credo onmiddellijk vóór de Anaphoor; zeer korte inleiding tot de Consecratie; na deze en de Anamnesis een aanroeping van den H. Geest (Epiolesis) om van Hem de transsubstantiatie te verkrijgen (die echter reeds geschied is), terwijl in de Bom. liturgie (ook in de oude Alexandrijnsche) een dgl, bede plaats heeft vóór de Consecratie, en het gebed volgend op de Anamnesis betrekking heeft op de vruchten der H. Communie (Apost. Traditie); hierna de Gedachtenis van levenden en dooden vereend; na de Broodbreking voor de H. Communie toevoeging van heet water bij het Kostbaar Bloed; Communie der geloovigen onder dubbele gedaante. De hedendaagsche Alexan d r ij nsc h e Misliturgie wijkt slechts weinig van de Byzantijnsche af. De Gedachtenis van levenden en dooden had zij vroeger vóór de Consecratie, ook de Epiclesis na deze nam zij van de Byzantijnsche over. De Armeensche Misliturgie behield enkele Syrische elementen, is verder Byzantijnsch; die der Geünieerden bevat eenige Romeinsche gebruiken. Van de Syrische (oorspr. de -> Jacobus-liturgie) onderscheidt zich de West-Syrische door lange toebereiding van brood en wijn, door de oude derde Schriftuurlezing, door Vredekus na het Credo, door de H. Communie der geloovigen onder de enkele gedaante van het Brood echter met het Kostbaar Bloed besprenkeld. De Oost-Syrische heeft de Gedachtenis van levenden en dooden vóór de Consecratie, maar hervat haar gedeeltelijk ema vóór de Epiclesis. De Maronietische Misliturgie is met meerdere Rom. toevoegsels vermengd. Mi'oli’fnrrrio nnrlorcplipidf. Onze Romeinsche Misliturgie onderscheidt zich door soberheid, en haar gebeden drukken eenzelfden inhoud als de Oostersche met minder rijkdom en weelde uit, maar met meer duidelijkheid. Ook hier vindt men een Voormis, met gewoonlijk slechts één Schriftuurlezing aan het Evangelie voorafgaand (uitgezonderd o.a. de Quatertemper-Woensdagen en Zaterdagen); de Oratio fidelium verviel (uitgezonderd op Goeden Vrijdag), er bleef van over: het Dominus vobiscum enz. vóór het Offertorium, terwijl het eerste Canongebed a.h.w. haar inhoud samenvat: bede voor Kerk, paus, bisschop, geestelijkheid, geloovigen, en vnl. voor hen die offerden. De Offerande der geloovigen verviel (practisch vervangen door het stipendium), de toebereiding der offergaven: ongezuurd brood en wijn, bleef op haar oude plaats: onmiddellijk vóór den Canon. De Vredekus werd echter van hier verplaatst naar het oogenblik der H. Communie. Van de Gedachtenis der levenden en dooden geschiedt die der laatsten na de Consecratie. De gedaohtengang van den Canon is logisch: op de aanbieding der offergaven volgt de bede om de transsubstantiatie door Christus’ eigen woorden, uitgesproken door den priester; na de „slachtoffering” de aanbieding van het Slachtoffer en, daarmede vereenigd, van alle geloovigen; het hoogtepunt volgens het inzicht der Kerk (in het Westen) van de Mis, met de Communie als voleinding. M l/OVVliy » Wil» «_> Alle hedendaagsche vormen onzer Mis loopen terug op de oude pausmis, gelijk wij deze kennen uit de Rom. Ordines (7e eeuw enz.): de bisschoppen namen haar over (Missa pontificalis), de door den enkelen priester gezongen Mis (M is s a ca nt a t a) is er een uittreksel van, eveneens de latere (9e-10e eeuw?) plechtige Mis (M is s a s o 11e mn i s), waarin een diaken en een subdiaken den priester bijstaan, eindelijk ook de stille Mis (Missa lecta of pri v a t a), welke ontstond in de kloosters, waar men zich verplicht had tot het opdragen van Missen voor overledenen (dus met bijzondere, private bedoeling; Be-9e e.). De M. E. brachten enkele nieuwe elementen, vnl. de Offerande- en Communiegebeden (het Credo dagteekent van de Karolingers), eerst in de stille, dan ook in de gezongen Mis. in ae stille, uciu uuk in uc xi 110. Sinds Pius V (f 1672) is het verloop der Mis (Ordo Missaeinde Rom. lit.): 1° V o o r m i s of Catechumenenmis, aanvangend met de gebeden aan den voet van het altaar, bestaand uit de Belijdenis der zonden; door ■ den priester en, namens de geloovigen, door assistent i of misdienaar, voorafgegaan (behalve bij Lijkmissen en in den Passietijd) door psalm 42, en gevolgd, bij • het bestijgen van het altaar, door twee gebeden. Dan i leest de priester den > Introïtus (welke bij gezongen i M. reeds door het koor werd gezongen onder de gebeden ■ aan den voet van het altaar), de > Kyrie en (niet ; altijd) de > Gloria in excelsis Deo (beide ook ge■ zongen door het koor). Hierop bidt de priester luid de i Collecten (> Collecta, 2°), de Epistelles (soms voor– afgegaan door een lezing uit het Oude Testament) j en het Evangelie (Epistelles ook gezongen door subs diaken, Evangelie door diaken), met tusschen beide: > > Graduale, Alleluiavars of Tractus (eveneens gezongen 3 door koor). Op het Evangelie volgt op verplichte feestdagen de preek; het •> Credo (door priester luid gebeden, door koor gezongen) sluit de Voormis. 2° De Mis der Geloovigen, geopend door de > Offerande, ingeleid door het > Offertorium (gebeden door priester, gezongen door koor), waarop de priester de Stille gebeden (Secreta) bidt, voorafgegaan door de gebedsuitnoodiging > Orate fratres, en eindigend met de luid gebeden (of gezongen) > Prefatie, waarvan het koor ook de slotwoorden: het driewerf Sanctus, zingt. De priester vervolgt dan in stilte den > Canon (zie aldaar, sub 6°), waaronder de > Consecratie plaats heeft, en hij besluit hem met het luide bidden (of zingen) van het > Pater-noster, voorafgegaan door een kleine inleiding en gevolgd door een langer toevoegsel, het zgn. > Embolisme (Libera nos). Hierop volgt de > Broodbreking met het Pax Doraini sit semper vobiscum en de vermenging van het kleinste Hostie-stuk met het Kostbaar Bloed (Coramixtio), waarop het driewerf > Agnus Dei (gebeden en gezongen). Drie gebeden (in lijkmissen slechts de laatste twee) bereiden dan voor op de -> Communie van den priester (en der geloovigen), waaraan nog onraiddellijk voorafgaat het driemaal herhaalde Domine non sum dignus (Heer, ik ben niet waardig). Na de Communie en de reiniging van kelk en vingers, leest de priester de > Communio (tevens door het koor gezongen), gevolgd door de luid gebeden > Postcommunio’s (en op weekdagen in de Vasten de > Oratio super populum). Met de woorden van den priester : > Ite Missa est, of Benedicamus Domino (in Lijkmissen: Requiescant in Pace), en den daarop gegeven zegen, is de M. geëigend; het zgn. Laatste Evangelie (meestal de aanvang van het Evangelie van St. Joannes) is als een dankzeggingsgebed te beschouwen, dat de priester bidt alvorens het altaar te verlaten. Sinds de 8e eeuw werd de Rom. Misliturgie in het Westen de overheerschende, van de oude Gallicaansche bleven overblijfselen voortleven in de Ambrosiaansohe en vnl. in de Mozarabische (ook in de met deze verwante van Braga). Lyon daarentegen bewaarde bijna ongewijzigd het ordinarium en de ceremonies der Rom. Mis van de 9e eeuw; die der Kartuizers sluit zich bij haar aan. Andere afwijkende zijn die der Dominicanen en Carmelieten. Van alle, uitgezonderd de Mozarabische, is echter de Canon de Romeinsche. Oorspronkelijk werd in iedere kerk dagelijks slechts één H. Mis opgedragen, gelijk ook iedere kerk slechts één altaar bezat. Van dit gebruik bleef over: de parochieele hoogmis en de conventueele Mis in de Koorkerken. Van meerdere Missen spreekt paus Leo de Grooto (5e e.), van meerdere door eenzelfden priester is sprake ca. 600 (drie met Kerstmis door den paus). Wegens misbruik werden zij eerst tot drie (10e e.), dan tot één (15e-16e e.) beperkt, hetgeen hier en daar deed ontstaan de zgn. twee- en drievoudige Missen (Missa bifaciata, M. trifaciata), waarin, met uitzondering van den Canon, twee of drie M. waren samengeweven (12e-14e e.). Oorspr. was het ook geen gebruik de H. Mis iederen dag op te dragen. Op Zondag was het regel reeds in de le eeuw (Didachè), spoedig ook (in Afrika) op Woensdag (ca. 200) en op alle dagen (ca. 250), elders op Zaterdag, enz. Lang bleven uitgezonderd de Donderdag (Rome), de Vrijdag (Milaan, ook heden nog in de Vasten), alle weekdagen behalve Zaterdag (in het Oosten). Heden mag, behoudens privilegie, de H. Mis slechts worden opgedragen in geconsacreerde of ingezegende kerken en kapellen (C. I. 0. can. 822) en, met toestem- ming van den H. Stoel, in bisschoppelijk goedgekeurde huiskapellen (can. 1196). In de eerste tijden geschiedde het ook in private woningen; hiertegen verzette zich sinds de 4e eeuw de Kerk min of meer. Lang bleef het gebruik gehandhaafd in ziekenvertrekken ter uitreiking der H. Teerspijs. De afschaffing ervan was een der aanleidingen tot het lezen van zgn. „houten” (d.i. manke, gebrekkige) Missen (M is s a si c c a), sinds de 12e eeuw in gebruik, waarbij zonder kelk of hostie (behalve bij de ziekencommunie) en met verzwijging van Offerande-, Canon- en Communiegebeden, op min of meer volledige en plechtige wijze de teksten eener Mis gelezen werden, een gebruik dat slechts nog voortbestaat bij de Kartuizers en in de > Mis s a praesanctificatorum op Goeden Vrijdag. Eindelijk geldt in het Westen als regel, dat de H. Mis niet aangevangen mag worden vóór één uur voor den dageraad, en niet na één uur na den middag (C.I.C. can. 821). De eenige Mis van voorheen werd (sinds 2e e.?) te 9 uur opgedragen, spoedig ook te 12 uur op gewone weekdagen en te 3 uur op vastendagen. Dit beperkte zich later tot de hoogmis en tot de conventueele M. in de Koorkerken, die echter heden steeds in den ochtend worden opgedragen, waarheen dan ook het Koorgebed van Sext en Noon (de betreff. uren) wordt overgebracht. Vgl. de vsch. met > Mis en > Missa samengestelde trefwoorden. Zie ook > Gulden Mis. L i t.: Batiflol, Leijons sur la M. (Parijs 1923); Brightman, Liturgies Eastern and Western, I Eastern lit. (Oxford 1896, teksten); Brinktrine, Die hl. M. (Paderborn 1931); Cabrol, La M. en Occident (Parijs 1932); Duehesne, Origines du Culte Chrétien (Parijs 51920) ; Portescue, The M. (Londen 21913); de Korte, De Misliturgie; Lepiu, L’idée du sacrifice de la M. (Parijs 1926) ; de Puniet, La Liturgie de la M. (Avignou 21930); Salaville, Liturgies orientales (Parijs 1932). de Puniel. 111. In de Christelijke iconographie wordt de M. vaak weergegeven in de voorafbeeldingen (Offer van Abel, Abraham, Melchisedech e.a.) of in betrekking tot het Laatste Avondmaal, Kruisoffer en het Hemelsche offer (overeenkomstig Apocalyps, o.a. hfst. 5, 6. 8). IV. Muziek. A) Gregoriaanse]]. Bij de plechtige viering van het H. Misoffer, zooals die was vastgelegd door Gregorius I, zijn er drie groepen van zingenden: V..VÖV»IUÜ X, «xjxx ui.v 1° de priester en zijn dienaren, die de gebeden inleiden en zingen, de zegeningen verrichten en de Bijbellezingen voordragen: dit alles op een eenvoudige zangwijze, voor iederen priester en voor het antwoordende volk toegankelijk. O J 2° De schola cantorum, die de moeilijkere processiezangen uitvoert: den zang bij den intocht of introïtus, den zang bij den offergang of offertorium en de antiphoon (met psalm), die onder het communiceeren van de geloovigen gezongen werd of communio; aan de bekwaamsten van de schola-zangers waren verder de nog kunstiger solo-zangen voorbehouden: de responsorie- en alleluiaverzen. 3° De geloovigen, die antwoorden op de gebedszangen en zegenwenschen van den priester, maar ook in afwisseling met de schola de eenvoudige, vaste Misgezangen zingen: Kyrie, Sanctus en Agnus Dei, later ook Gloria en Credo. De priester en de zijnen hebben hun eenvoudige zangen altijd behouden, die zij zonder begeleiding en alleen volgens de overgeleverde melodieën moeten uitvoeren. Bij de schola lag het hoogtepunt van muzikale en artistieke prestatie. Zij heeft deze gewichtige taak behouden, maar zoo dat zij al haar zangen ook in meerstemmigheid mag uitvoeren. Ook do eigenlijke volkstaak; de vaste zangen, mogen door de schola worden uitgevoerd, Gregoriaansch of meerstemmig; de antwoorden echter op de priesterzangen alleen Gregoriaansch. De rol van het meezingende en antwoordende volk is eenige eeuwen na Gregorius I door verschillende oorzaken en geleidelijk aan, hier vroeger, daar later, overgegaan op de schola, waardoor de eerst zoo sobere volkszangen langzamerhand uitgroeiden tot de meer versierde zangen van het tegenwoordig Kyriale. Vgl. > Gregoriaansche zang ; Mishooren. Bruning. B) Meerstemmige mis, bewerking van het Ordinarium Missae. soms ook van het Proprium (Requiemmis, Paaschmis) voor meerstemmig koor, met of zonder orgel- of instrumentale begeleiding. Vóór de 16e eeuw komen slechts afzonderlijke stukken voor; de m. als gesloten compositie-eenheid dateert van Dufay. Als basis nam men een traag voorgedragen Gregoriaansche melodie, veelal ook een volkslied, waarrond het meerstemmig weefsel werd geleid (de tenor-mis). Later bracht de ontwikkeling der imitatie-techniek het doorvoeren van het grondthema in alle stemmen. De parodie-mis der 16e eeuw wordt gebouwd op een bekend motet of madrigaal; later komt de geheel vrije compositie. In de 18e eeuw ontstond de orkest-mis en de m. met orgelbegeleiding, alsook de m. voor koor en solostemmen. Over de geschiedenis der kerkmuziek en de wettelijke bepalingen daaromtrent zie het art. » Kerkmuziek. Lenaerts. Misaël, een van de drie vrienden en gezellen van Daniël; hij kreeg aan het Babylonische hof den naam Misach (Dan.l.6 vlg.). Misboek, Lat. Missa le (soms; Liber missalis), liturgisch boek, inhoudend den tekst van het vaste zoowel als van het veranderlijke gedeelte van alle Missen. Het ontstond uit den inhoud van boeken, die afzonderlijk inhielden hetgeen alleen den priester betrof (Sacramentarium), of het koor (Antiphonarium, later Graduale, met Prosarium, Troparium), of den diaken, subdiaken en lector (Evangeliarium, Epistolarium, Lectionarium), ofwel die de regelende voorschriften bevatten (Ordo). Eerst ontstonden samenvoegingen, de zgn. Libelli Missae (Be-9e eeuw), daarna samensmeltingen. De eerste volledige M. (Missale plenum) verschenen in de 10e eeuw; in de 13e e. waren zij algemeen geworden. Hun onderlinge verscheidenheid bracht paus Pius V tot eenheid in het Missale Romanum, dat hij in 1570 voorschreef aan alle kerken en orden, die niet reeds sinds 2 eeuwen een eigen hadden. Een tusschenvorm was het M. secundum consuetudinem romanae curiae geweest, dat in de 13e eeuw aan het pauselijk hof in gebruik, vnl. door de Franciscanen verspreid was geworden. De laatste uitgaaf van het Romeinsche M., die belangrijke wijzigingen bracht, is die van Pius X, verschenen onder Benedictus XV (1920). Het Ambrosiaansche M. ontstond op gelijke wijze (eerste uitg. in 1476), eveneens het Mozarabische en de verdere mi n of meereigen M. van Lyon, Braga, van Kartuizers, Dominicanen, Carmelieten, Norbertijnen. Zie > Boek (sub IX. Liturg, boeken) en de vsch. trefwoorden. , . . ~ . , ~ ■ , T-. . T> T „ Lit. : Baumstark, Missale Romanum ; Baudot, Le Missel romain (Parijs 1912) ; Cabrol, Dict. d’Arch. et Lit. (s. v. Missel) ; Ebner, Quellen und Forsch. zur Gesch. des M. Rom. im MA (Freiburg 1896). Louwerse. Misbruik van gezag (Ned. en Belg. recht), > Deelneming. Miscunthus, Lat. naam voor > Chinagras. Misciattclli, Pier o, markies, Ital. schrijver en publicist. * 14 Febr. 1882 te Florence, f 11 Febr. 1937 te Rome. Van Sieneesch adellijk geslacht, woonde te Rome in palazzo Buonaparte, waar Laetitia [moeder van Napoleon ; -> Bonaparte (sub I, 2°)] stierf, en publiceerde haar brieven; schreef vnl. over Sieneesche heiligen en mystieken; oefende veel invloed uit als Kath. schrijver, voorzitter der Accademia delle belle Arti te Rome; stichter van de Cattedra Cateriniana, univ. van Siena. Voorn, werken: Mistic! Senesi; Savonarola; Nella terra dei Profeti. Ellen Russe. Misdaad. ledere schending van de positieve rechtsorde wordt misdaad genoemd. De misdaden worden in Ned. verdeeld in misdrijven en overtredingen (in België in misdaden, wanbedrijven en overtredingen). De misdrijven en wanbedrijven zijn de zwaardere, de overtredingen de lichtere misdaden. Vgl. nader het art. > Misdrijf. Duynstee. Misdaad is de naam van een kerk e 1 ij k huwclijksbelctsel, dat een ernstig vergrijp tegen de zedenwet, dus een misdaad, tot grondslag heeft. Het wordt in het Kerkelijk Wetboek (can. 1075) aldus geformuleerd: Een geldig huwelijk kunnen niet sluiten; 1° zij, die gedurende den tijd, dat minstens een van hen door een geldig huwelijk gebonden was, overspel met elkaar bedreven hebben en gedurende dienzelfden tijd ófwel wederkeerig elkaar beloofd hebben om samen te trouwen, ófwel een poging gedaan hebben om samen te trouwen, ook al is deze poging alleen voor de burgerlijke wet geschied. 2° Zij, die gedurende den tijd, dat minstens een van hen door een geldig huwelijk gebonden was, overspel met elkaar bedreven hebben, terwijl daarna een van beide de(n) echtgenoot(e), die hun huwelijk in den weg stond, heeft vermoord. 3° Zij, die (ook zonder dat er overspel gepleegd is) hebben samengewerkt, hetzij door physieke, hetzij door moreele samenwerking, om de(n) echtgenoot(e) van een hunner te vermoorden. Doel van dit huwelijksbeletsel in zijn vsch. vormen is te voorkomen, dat het plan om een huwelijk aan te gaan de menschen zou verleiden tot misdaden tegen de huwelijksrechten of zelfs tegen het leven van anderen. Het huwelijksbeletsel van m. in zijn eersten vorm komt niet zoo zelden voor. Speciaal dat, waarvan de oorzaak is; overspel met poging tot huwelijk voor de burgerlijke wet. Dit doet zich nl. voor, als iemand, die geldig gehuwd is, na verkregen bmgerlijke echtscheiding een ander burgerlijk huwelijk aangaat en met die(n) tweede(n) echtgenoot(e) gaat samenleven. Daar de burgerlijke echtscheiding het eerste huwelijk niet kan ontbinden, is de tweede samenleving niets anders dan overspel en dus hebben we hier een geval van poging tot huwelijk voor de burgerlijke wet en overspel, beide gepleegd „staande het huwelijk met de(n) eerste(n) echtgenoot(e)”. _ , -rC 1• -1 TTT II 1 / 1 on\ 1 i. Ook het Ned. Burgerlijk Wetboek (art. 89) kent een huwelijksbeletsel van dien aard: een persoon, die bij rechterlijk vonnis van overspel overtuigd is, mag nimmer met de(n) medeplichtige in het huwelijk treden. Het Belg. B. W. kende voorheen hetzelfde huwelijksbeletsel, geformuleerd in art. 298. Dit art. werd echter vervangen door de wet van 16 April 1935, volgens welke in geval van echtscheiding, bij rechterlijk vonnis wegens overspel uitgesproken, de schul- Madonna5 IWIH P 1 MJapa°nsc♦ '® ad°nn,a- Schilderij van Raden F. Basoeki Abdoellah S. J. 2 Javaansche donna. Beeld van P. M. Reksaatmad|a S J 3. Madonna met Kind. Chineesche schildering van Wang Soe-ta. links: Engel. Javaansche sculptuur van Iko naar aanwijzing van Dr. Schmutzer. Rechts boven- Het Laatste Avondmaal Chineesche schildering door L. Ts|eng. Onder resp. Javaansche monstrans naar ontwerp van M. ReksoatoerodkTs j , en Chineesche kazuifel met stola. Links: O. L. Vrouw van Japan. Schildering van L. Hosegawa. Midden ; Kandelaar, door een Congolees vervaardigd. Rechts: „Laat de Kinderen tot mi| komen' , Chmeesche schildering van L. Tsjeng. Links en rechts: Chineesche Madonna. Midden: Chineesche kazuifel. Links: resp. crucifix en Madonno met Kind uit Dahomey. Rechts: resp. de H. Benedictus en kelk uit Belgisch Kongo, dige echtgenoot en diens medeplichtige na verloop van drie jaar, te rekenen van de uitspraak van de echtscheiding, met elkaar in het huwelijk mogen treden. Eender/Rondou. Misdadige jeugd, •> Kinderbescherming; Jeugdcriminaliteit. Misdadiger. De normale mensch komt tot misdaad door een beslissing van zijn vrijen wil. Deze wordt zeer zeker door allerlei factoren beïnvloed (> Misdadigheid), echter niet in die mate, dat de vrije wilsbepaling wordt weggenomen. Volgens Lombroso werden sommige menschen met zulk een misdadigen aanleg geboren, dat zij noodzakelijkerwijze bestemd waren om m. te worden. Deze „geboren misdadiger” had dan bepaalde lichamelijke en psychische kenmerken, die hem tot een misdadigerstype stempelden. De leer van Lombroso is thans algemeen verlaten; wel wordt erkend, dat er onder de m. veel menschen zijn met algemeene degeneratiekenmerken. Juist door dien degeneratieven aanleg zijn zij ook tot misdadigheid gedisponeerd, doch in den regel niet in dien zin, dat zij er toe gedwongen worden en niet kunnen weerstaan. Wel kan bij abnormale personen, of in abnormaalpsychische omstandigheden de mogelijkheid van vrije wilsbepaling verminderd en zelfs weggenomen zijn. In den laatsten tijd heeft men op grond van de typenleer van E. > Kxetschmer wederom samenhang tusschen lichaamsbouw en aanleg tot criminaliteit trachten te ontdekken. Vgl. > Constitutietypen; Crimineele biologie- Duynstee. i a»_. » . t ■« • • i “ . Misdadigcrsfamilie. In de criminologische literatuur wordt van vsch. families gewag gemaakt (Yuke, Zéro, Kallikak), waarvan een overgroot percentage der leden tot misdadigheid kwam. Ook prostitutie en psychische afwijkingen komen daarin veel voor. Men kan in zulke familie wel van een degeneratieven aanleg spreken, hoewel niet uitgemaakt is, in hoeverre de misdadige uitingen op den invloed van het milieu, waarin de kinderen van zulke gezinnen opgroeiden, terug te voeren zijn. Duynstee. Misdadigheid. Onder misdadigheid verstaat men den vorm en de frequentie, waarin de overtredingen van de strafwet in een bepaald land, of in een bepaalden tijd, of in een bepaalde groep van personen, of in het leven van één bepaald persoon voorkomen. De misdadigheid van een land of van personen wordt bepaald door allerlei individueele en uitwendige factoren. Tot de individueele factoren moeten gerekend worden de omstandigheden van geslacht (onderscheid tusschen mannelijke en vrouwelijke criminaliteit), van leeftijd (jeugd- en ouderdomscriminaliteit) en van ras (bijv. criminaliteit der Joden); bovendien ook de erfelijke aanleg en de verworven disposities (deugden i en ondeugden), en de godsdienst. Tot de uitwendige factoren behooren o.a. de econ. omstandigheden, de in een bepaald milieu heerschende opvattingen en ge- i woonten, de invloed van film en schundliteratuur, de i werking van alcohol en drankgewoonten, van gezins- i ontwrichting, van het beroep, van de woonplaats i (stads- en plattelands-criminaliteit), van crisis en i oorlog. Vgl. ook > Criminologie. Over de criminaliteit der Katholieken in Nederland vgl. •> Crimineele I statistiek. Duvnstee. ( XV !A*y /WCCD. I Misdeelde jeugd. De term is aanvanke- i 1 ij k gebruikt door wijlen Jan Klootsema, den bekenden directeur van het Rijksopvoedingsgesticht te i Doetinchem, die hem bezigde als titel voor een boek, 1 waarin hij de jeugd, die tot criminaliteit was vervallen ( i en deswege werd geplaatst in tuchtschool of opyoe' dingsgesticht, kenschetste. Thans wordt de term in ruimeren zin gebruikt en brengt men er ook onder zwakzinnige, achterlijke, onvolwaardige en gelijksoortige jeugd. Zie ook > Jeugdcriminaliteit; Kinderbescherming. B. Smeets. Misdienaar, > Acolyth. Misdroy, Oostzeebadplaats in de prov. Pommeren aan de Noordkust van het eiland Wollin; ook bekend als badplaats voor winterkuur voor beginnende tuberculose. Ca. 3 600 (Evang.) inwoners. V ö V Misdrijf (Ned. recht). De strafbare feiten worden onderscheiden in misdrijven en overtredingen. De grondslag voor deze onderscheiding wordt in twee richtingen gezocht. Volgens de eene opvatting is er een qualitatief verschil tusschen beide soorten van delicten. Tot de m. zou men moeten rekenen die strafbare feiten, welke, ook vóórdat de wet ze verboden heeft, reeds onrecht inhouden, terwijl die strafbare feiten, welke eerst aan de wet hun onrechtmatigheid ontleenen, dan overtredingen zouden zijn. Men spreekt in dit geval ook wel van rechtsdelicten tegenover wetsdelicten. Uit de Memorie van Toelichting op het Ned. W. v. Str. blijkt, dat de wetgever het in deze richting wil zoeken. Volgens de andere opvatting zou men het moeten zoeken in een quantitatief verschil, nl. in de zwaarte van de delicten, welke aangewezen wordt door de straffen, die daarop zijn gesteld. De voornaamste rechtsgevolgen, welke door den wetgever verbonden zijn aan de onderscheiding tusschen m. en overtredingen, zijn de volgende. In het algemeen wordt bij m. onderscheid gemaakt tusschen opzet en schuld (onachtzaamheid) en bij overtredingen niet. Poging tot en medeplichtigheid aan m. is wel strafbaar, bij overtreding niet. Gevangenisstraf komt alleen bij m. voor. De verjaringstermijnen zijn bij m. veel langer. Wat het strafprocesrecht betreft zij opgemerkt, dat ra. (behoudens enkele uitzonderingen) voor de arrondissementsrechtbanken komen en overtredingen voor de kantongerechten. In het Ned. Wetboek van Strafrecht zijn de m. ondergebracht in Boek Hen de overtredingen in Boek 111. Bij de in bijzondere wetten strafbaar gestelde feiten moet telkens worden aangegeven, of het misdrijven dan wel overtredingen zjjn. Bosch van Oud-Amélisweerd. Belg. recht. Een m. is een onrechtmatige, schuldige en strafbare menschelijke gedraging. Elke schuldige wetsovertreding, die met een straf wordt beteugeld, is dus een misdrijf. , *u vauu Vlyll UiIOUIIJX. De m. worden ingedeeld in misdaden, wanbedrijven en overtredingen. Een misdaad is een m., gestraft met crimineele straffen; deze zijn doodstraf, dwangarbeid, hechtenis en opsluiting. Een wanbedrijf is een m., gestraft met correctioneele straffen; deze zijn gevangenisstraf van minstens 8 dagen of een geldboete van minstens 26 frs. Een overtreding is een m., gestraft met politiestraffen; deze zijn gevangenisstraf van hoogstens 7 dagen en geldboete van hoogstens 25 frs. Om te bepalen of een m. een misdaad is, een wanbedrijf of een overtreding, komt alleen in aanmerking de straf door den rechter uitgesproken, niet de straf door het Wetboek voorzien. Collin. m viuui/tt vuuimou. KsUIIVU. Misenum (a n t. ge o g r.), kaap aan het uiteinde van de Golf van Cumae (Italië). Vergilius noemt M., denkelijk naar het rotsachtig uitzicht van het oord, de begraafplaats van Aeneas’ trompetter, Misenus- Augustus maakte van M. de basis voor zijn vloot van de Middell. Zee. Plinius de Oudere stierf er in 79 n. Chr. bij de uitbarsting van den Vesuvius. E. De Wade. Miserere, psalm 60, bede om ontferming en vergiffenis, van den profeet David, na zijn val: de 4e der zgn. „boetpsalmen”. Buiten zijn gewone plaats bij de wekelijksche psalm-ordening, wordt deze psalm in de liturgie steeds gebruikt, geheel of gedeeltelijk, op dagen van boete en inkeer; geheel in het bijzonder de drie laatste dagen der Goede Week. Hij wordt op verschillende tonen gezongen, naargelang van den modus der inleidende antiphoon. Om zijn sterk sprekenden tekst en het veelvuldig gebruik in de Goede Week is deze boetpsalm door bijna alle klassieke polyphonisten verklankt. Bruning. «v/iiwumiM/. --cr Misericordia (Lat., = medelijden), benaming voor een (vaak rijk versierd) blokje aangebracht langs den rand van de onderzijde der sinds de 11e eeuw beweegbare (opklapbare) zittingen van koorstoelen, dienend tot steun onder het staan. Misgezangen, > Mis (IV, Muziek). Mishandeling.De Nederlandsche wet geeft geen nadere omschrijving, wat hieronder moet worden verstaan. Onder m. is te verstaan elke opzettelijke uitwendige inwerking op het lichaam van een ander, waardoor aan dezen pijn of letsel wordt veroorzaakt. Wanneer zonder opzet aan een ander letsel is toegebraoht, dan is er geen sprake van m. maar van veroorzaken van lichamelijk letsel door schuld. Aangenomen mag worden, dat er geen sprake is van m., wanneer een handeling, welke pijn of letsel veroorzaakt, geschiedt ten bate van een redelijk doel en tevens met redelijke middelen. De wet onderscheidt tusschen mishandeling (art. 300 W. v. Str.) en zware mishandeling (art. 302). Met mishandeling wordt gelijkgesteld opzettelijke benadeeling der gezondheid (art. 300 lid 4). Bosch van Oud- Amelisweerd. Het Belg. recht straft het toebrengen van slagen, van verwondingen of andere lichamelijke letselen, indien de gedragingen, die deze gevolgen hebben medegebracht, werden gesteld met het inzicht om te schaden. De straf is zwaarder naargelang de gevolgen van de slagen en verwondingen zwaarder zijn. De straf wordt eveneens verzwaard, indien de dader gehandeld heeft met voorbedachten rade (art. 398-401 Belg. W. v. Str.). Collin. l 1! non PnoKln-Hrvrr» trnn TTnni- Mishongnovi, een l ueblo-dtirp van de xlopigroep, beboerende tot de > Indianen van Noord-Amerika, Zuidwestergebied; in Arizona. Mishooren. Op alle Zondagen en verplichte feestdagen (voor Ned. en België Kerstmis, Hemelvaart, Tenhemelopneming van Maria en Allerheiligen) zijn de geloovigen, die tot de jaren van verstald gekomen zijn en niet om wettige reden verhinderd zijn, gehouden de H. Mis bij te wonen. Men kan aan het kerkelijk gebod van Mishooren voldoen door het H. Offer bij te wonen, dat wordt opgedragen in een kerk, openbare of halfopenbare kapel of in de open lucht (can. 1248 en 1249 van het Kerkelijk Wetboek). Men moet de geheele H. Mis bijwonen van het begin tot minstens den zegen van den priester en men moet lichamelijk bij de offerhandeling tegenwoordig zijn, zóó, dat men minstens de voorname deelen kan volgen. Om te voldoen aan het gebod der Kerk is vereisoht, dat men de H. Mis bijwoont met godsdienstige bedoeling, niet uitsluitend om een andere reden, en met uitwendige aandacht, waardoor men alle uitwendige handelingen vermijdt, die met de inwendige aandacht onvereenig- baar zijn. Wie zonder wettige reden op de voorgeschreven dagen de H. Mis of een aanmerkelijk deel daarvan verzuimt of zonder uitwendige aandacht bijwoont, maakt zich aan zware zonde schuldig. Tot zoover wat strikt gevorderd wordt door het gebod der Kerk. Het spreekt van zelf, dat om den eerbied, aan het Offer van het Nieuwe Verbond verschuldigd, men ook de inwendige aandacht moet bewaren door zich met God of godsdienstige dingen bezig te houden. Ofschoon niet streng voorgeschreven, ligt het voor de hand en wenscht de Kerk ook, dat de geloovigen zich zooveel mogelijk met den offerenden priester vereenigen, omdat het H. Misoffer de verhevenste daad van godsvereering is en door den priester wordt opgedragen mede in naam van en voor de medeofferende aanwezigen. „Het is te betreuren,” aldus de diocesane synode van Utrecht, „dat de geloovigen, die het H. Offer bijwonen, zich dikwijls zoo gedragen, alsof het hun niet aangaat, wat er gebeurt; er moet daarom naar getracht worden, dat het Christen volk ook metterdaad deelneme aan de heilige handeling” (Act. Stat. Syn. Dioc. Ultr. nr. 268). Aangewezen middelen tot die actieve deelname zijn, behalve dieper inzicht in het geheim der H. Eucharistie, kennis en gebruik der liturgische teksten van het Romeinsch missaal en beoefening van den liturg, volkszang. Pius XI wil, dat de Gregoriaansche zang weer worde ingevoerd voor die gedeelten, die door het volk moeten gezongen worden, en verklaart, dat het „zeer noodzakelijk is, dat de geloovigen niet als vreemden of zwijgende toeschouwers bij de heilige handelingen aanwezig zijn, maar meelevend met de schoonheid der liturgie hun stem afwisselen met die van priester en zangers, volgens de voorschriften” (Gonst. Apost. Divini cultus). Deze actieve deelname, ook door in de stille H. Mis waar het mag en gevoegelijk kan geschieden, gezamenlijk met den misdienaar den priester te antwoorden, zal bijdragen tot verlevendiging van het geloof en de godsvrucht der medeofferenden, die aldus rijker aan de vruchten van het Offer deelachtig zullen worden. Vgl. > Missa dialogata. P. Heymeijer. Z.UIICII WUIUCII. ïgl. V- liililou V' Li t. : St. Alphonsus, Theol. Mor. (111, 308-332). Misintentic, > Intentie; Stipendium. Misiones, territorium in N. Argentinië (II 808 F 2); opp. 22 239 km2, ca. 87 000 inw. Het ligt aan den Westrand van het Brazil. bergland en wordt in het W. en N. begrensd door Paraguay, in het W. door de Argentijnsohe prov. Corrientes, in het N.O. en Z. door Brazilië. Een bergketen, Siërra Iman en Siërra Grande, die tevens de waterscheiding vormt tusschen Parana en Paraguay, splitst het landsohap in twee deelen. Subtropisch klimaat met veel neerslag. De bodem is zeer vruchtbaar: cultures; verder exploitatie van bosschen en maté. Hooldstad Posadas. Zuylen. Misjna (Hebr., < sanach = veranderen, verdubbelen; latere beteekenis: leeraren), de verzameling der traditioneele leerstellingen van de scholen der Farizeërs. Het omvat de traditioneele verklaringen der Wet van Moses in later tijd opgeschreven. Het omvat vsch. traktaten in het Hebreeuwsch geschreven; vnl. bevatten ze de -> Halaka. Na de verwoesting van Jerusalem zijn ze ontstaan. Er worden ong. 160 wetgeleerden in geciteerd. Waarschijnlijk zijn deze boeken samengevoegd en voor een gedeelte geschreven op het einde der 2e eeuw. Als redacteur wordt genoemd Rabbi Joeda han-Nasi. Aan de M. is toegevoegd de > Tosephta. De M. is een voorname bron voor de kennis van het Joodsche leven, ook reeds ten tijde van Christus. De Gemera vormt den commentaar op de Misjna. C. Smits. Miskilo, stamgroep van de Miskito-Matagalpa, behoorend tot de > Indianen van Middel-Amerika. Miskolcz, autonome stad in Boven-Hongarije (XIII 612 Fl), hoofdstad van de prov. Borsod. Ca. 62 000 inw., waarvan ca. 52% Kath., 28% Calv., 6% Luth., 15% Isr. Gelegen in het Hernad-Sajódal, den verbindingsweg tusschen Alföld en Hoogland; vandaar marktplaats. Door aanwezigheid van grond- en bedrijfsstoffen in de omgeving industrie (> Hongarije, sub I, E). Sivirsky. Miskraam, ook abortus, bezetting, misgeboorte, de uitdrijving van een onrijpe vrucht, die niet levensvatbaar is, bij den mensch dus in de eerste 28 weken van de zwangerschap. Oorzaken voor m. zijn er zeer vele; men onderscheidt inwendige en uitwendige oorzaken, onder welke laatste groep ook de talrijke afdrijvingsmiddelen (->• Afdrijving) gerekend worden. De verschijnselen van de m. zijn zeer uiteenloopend; altijd aanwezig zijn buikkrampen en bloedverlies. In het eerste begin spreekt men van „dreigende abortus”; in dit stadium kan streng doorgevoerde behandeling het optreden van m. soms voorkomen. Op krampen en bloedverlies volgt na korten of langeren tijd de uitdrijving van den inhoud der baarmoeder. In de eerste 2 a 3 maanden wordt vaak het ei in zijn geheel geboren; oudere vruchten komen soms eenigen tijd vóór de -> nageboorte. Vrij vaak blijven deelen van het ei achter, dan houdt het bloedverlies aan en is een bijzondere behandeling noodzakelijk. Naast sterk bloedverlies is ook infectie een vaak voorkomende verwikkeling. > Kraambed. Voor misgeboorte (= monstrum), zie > Monstrum. Castelein. Zedenleer. Wordt m. opzettelijk veroorzaakt, dan spreken wij van ->■ abortus provocatus. Is zij het gevolg ófwel alleen van natuurlijke oorzaken, óf van menschelijk handelen maar zonder opzet om m. te verwekken, dan noemen wij haar m. zonder meer. Een vrouw, die meent zwanger te zijn, is verplicht een m. te voorkomen, overeenkomstig eigen ondervinding en den raad van een voorzichtig geneesheer. Men mag immers een ander mensch en zeker het eigen kind niet aan levensgevaar blootstellen, tenzij in bijz. omstandigheden (> Dooden; Levensgevaar). UigllVUVil J-ZUUUVUj UI/ < I J • Verplichting, als een m. feitelijk plaats heeft. leder kind of iedere vrucht, welke vóór de zevende maand uit den moederschoot geraakt, moet terstond gedoopt worden, aangezien er dan altijd ernstig stervensgevaar bestaat. Al is de vrucht nog zoo klein, zoolang men niet ontwijfelbaar zeker is, dat zij dood is (en dat is men niet gauw), moet men haar doopen. Vertoont de vrucht duidelijk een menschelijke gedaante en ook leven, dan doope men gewoon, d.i. zonder toevoeging van een voorwaarde. Twijfelt men aan een van beide, dan doope men met de woorden; „Indien het doopsel geldig is, doop ik u in den naam van den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest”. Wanneer een vrouw, die meent zwanger te zijn, een vloeiing heeft, mag hetgeen zij verliest niet achteloos weggeworpen worden, maar men moet steeds en zoo gauw mogelijk onderzoeken of in de afgevloeide massa soms een vrucht aanwezig is. Men ziet dan dikwijls een blaasje, dat hieraan te erkennen is, dat het taai en veerkrachtig is. In het blaasje zit de vrucht. Is het blaasje reeds opengescheurd in den moederschoot, dan komt de vrucht zonder het blaasje samen met het gestolde bloed naar buiten en is dan gewoonlijk goed kenbaar. Om goed te doopen moet men de vrucht of, als zij nog in het blaasje is, het geheele blaasje in water dompelen (liefst in lauw water als men dit terstond bij de hand heeft, anders maar in koud) en terwijl men de vrucht onderdompelt of terwijl men onder water het blaasje openbreekt, spreke men de doopwoorden uit, gewoon of met bovengenoemde voorwaarde indien men twijfel koestert over het leven of de menschelijke gedaante van de vrucht. Nadat de woorden zijn uitgesproken, heft men de vrucht weer uit het water. Van het toegediende doopsel stelle men den priester in kennis. Lit. : Ausems, Handboek voor kraamverpleegsters (1932); anoniem uitgegeven boekje, bekend als „het Haagsche boekje”, getiteld ; Over het doopsel in tijd van nood en over eenige plichten van gehuwden (eenvoudig, aan alle gehuwden aan te raden brochuurtje, verkrijgbaar bij C. Paap, Spui 165, Den Haag; prijs 25 ct.). Eender. Misoffer, > Mis. Misoöl, eiland ten W. van Nieuw-Guinee (Ned.- Indië). waartoe het geographisch behoort. Ook de fauna en flora komen ermee overeen. De bevolking is Mohammedaansoh. Mispel (Mespilus germanica), een tot de appelachtigen behoorende fruitboom. Wordt tot 6 m hoog; bladeren langwerpig; bloemen wit. De m. komt met en zonder doorns voor. Ook verwilderd. De vrucht is eerst eetbaar, wanneer het vruchtvleesch een bruine kleur heeft aangenomen en den indruk maakt van in rotting te verkeeren. Economisch is de beteekenis gering. Mispelaar of mispelboom, •> Mispel. Mispikkel (mineralogie), ook arseenkies en arsenopyriet genoemd, heeft de samenstelling FeAsS. Hij komt voor als begeleider van vrijwel alle sulfidisohe ertsen en van tinerts. Mispel. Links: tak met bloem, rechts: vrucht. Misrajim, Mitsrajim, Hebr. naam voor Egypte, zoowel het land als het volk. Afleiding en letterlijke beteekenis onzeker. Vgl. Gesenius’ Hebr. u. aram. Handwörterbuch über das alte Testament (1915, 454). ~ “ -'7 *"*/■ Missa, Lat. naam voor > Mis. Missa aurea, > Gulden Mis. Missa bifaciata, M. trifaciata, M. cantata, M. Iccta, M. solcmnis, M. privata, > Mis (sub Liturgie). Missa catcchumcnomm, Catechumenenmis = Voormis; > Mis (sub Liturgie). Missa conventualis, > Conventsmis; Mis (sub Liturgie). Missa dialogata, gedialogeerde Mis. Aldus noemt men heden een stille H. Mis, waarbij alle aanwezigen te zamen met den misdienaar luide antwoorden op de gebeden van den priester. Hiervoor is het verlof noodig van den bisschop, die tevens kan toestaan, dat alle geloovigen luide met den priester medebidden: Gloria in excelsis, Credo, Sanctus (en Benedictus), Agnus Dei. Vgl. deer. S. R. C. 30 Nov. 1938. Louwerse. Missa malutinalis, benaming van een toegevoegde conventueele votiefmis sinds de M. E. in kloosters in de vroegte (na de Lauden) opgedragen. AVIUVUUVAU *«V ’ * \ / J. O O Missa praesanctificatorum, Lat. (en Gr.) benaming der plechtigheid, die zich in het Westen op Goeden Vrijdag aansluit bij de „Plechtige Gebeden” en de Kruisvereering, en in het Oosten oorspr. gebruikelijk was op alle weekdagen der Vasten, behalve Zaterdag (uitgez. de Goede Week), heden echter (in den Gr. ritus) nog slechts plaats heeft op Woensdag en Vrijdag dier weken. Sedert de 7e-8e eeuw ontwikkelde deze plechtigheid, oorspr. een algemeene H. Communie-uitreiking, zich zoowel in het Westen (uitgez. Spanje en Milaan) als in het Oosten, naar het voorbeeld der H. Mis [vgl. Missa sicca (kol. 718)]. Op het einde der M. E. was haar vorm voltooid. In het Westen was ondertusschen de Communie der geloovigen bijna overal verdwenen en heden veroorlooft de Kerk op Goeden Vrijdag slechts de uitreiking der H. Teerspijs (C. I. C. can. 867, §2). De ceremonie verloopt als volgt: plechtige overbrenging (vgl. Groote Intrede) van het Geconsacreerde Brood (in het Oosten gedrenkt in het Kostbaar Bloed); Paternoster, voorafgegaan door bewierooking der H. Hostie (en, in het Westen, van altaar); opheffing, breking en vereeniging van het Brood met ongeconsacreerden wijn, gevolgd door de Communie van den priester. In het Westen hebben hierna de Vespers plaats, in het Oosten gaan deze (in uitgebreiden vorm) aan de M. p. vooraf. L it. : King, Notes on the Cath. Liturgies (hfst. IX. Byzantine Rite, Londen 1930). Louwerse. Missaal. > Misboek. IVllSsctcll 9 7’ IVilbDUcli. Missale Gallicanum, •> Gallicanum; > Boek (sub IX. Liturgische boeken). Missak* Gothicum, > Gothicum; > Boek (sub IX. Liturgische boeken). Missaïe plenum of Plenarium, > Misboek. Misschel. De kleine handschel kwam onder de H. Mis in gebruik bij de invoering van de opheffing van Hostie en Kelk na de Consecratie (12e eeuw). Algemeen was het gebruik in de 13e e. te schellen bij deze opheffing, en ook bij het overbrengen der H. Communie aan zieken. Het alg. voorschrift van heden: tevens te luiden bij het Sanctus, dagteekent van het Hom. Missaal van Pius V (1570). Bij andere gedeelten te schellen is slechts een plaatselijk gebruik. > Klok. Louwerse. L i t.: Braun, Das Christl. Altargerat (München 1932). Missen, Bediedenisse van der. Over de Mis wordt in Mnl. leerdichten wel meer gehandeld, bijv. in Boendale’s Lekenspieghel. Een afzonderlijk tractaat in 1 283 verzen van een armen pape is ons nog overgeleverd. In de stichtelijke lit. der latere M.E. komen verklaringen over de mis meermaals voor. Zoo door Simon van Venlo en Gerrit van der Goude. Ui t g.: A. D. Oudemans (1852). V.Mierlo. Missi Dominici of Missi Regis (Lat.), koningsboden, instituut van Karei den Grooten: jaarlijks werden twee personen: een hoogstaand geestelijke, bisschep, en een wereldlijk groote, uitgezonden om in een bepaald gedeelte van het rijk de onderhouding van de wetten te controleeren. Missie. A) Etymologisch komt het Lat. woord mis s i o van mittere = zenden en beteekent derhalve oorspr. zending. Gebruikt in godsdienstigen zin, duidt het op de goddelijke zending van Christus, in de volheid der tijden van den Vader uitgegaan, en op het einde van zijn aardsche leven door Christus op de Apostelen en de Kerk overgedragen: „Zooals de Vader Mij heeft gezonden, zoo zend ook Ik U” (J0h.20.21). Krachtens dit goddelijke zendingsbevel rust op de Kerk een dubbele taak: vooreerst het Christelijk geloof te verkondigen en te verbreiden, vervolgens dit geloof te bewaren en de Kerk te bevestigen. De Kerk is derhalve niet slechts heilsinstituut voor de geloovigen, maar ook missie-instituut voor de ongeloovigen, evenals ook Christus, haar Hoofd, en de Apostelen godsgezanten en geloofsboden waren. En omdat nu de algemeenheid een der karakteristieke eigenschappen van de zichtbare Kerk is, moet deze haar apostolischen veroveringstocht voortzetten, totdat zij over heel de aarde is gevestigd. Feitelijk heeft de Kerk in de verschillende tijdperken van de geschiedenis geloofsboden uitgezonden, evenals zij voor de uitoefening van de zielzorg in het reeds Christelijk gebied de canonieke zending (missio canonica) verleenen moet. Zoo ligt in deze van God stammende en door de Kerk verder gegeven zending niet slechts etymologisch, maar ook zakelijk het recht en het wezen der Kath.m. verankerd. Intusschen beperkt men tegenwoordig het woord na. niet meer tot de eigenlijke zendingsdaad, maar men heeft het ook tot de, in deze zending wortelende, geloofsverkondiging der Kerk uitgestrekt. En zoo verstaat men onder m. zoowel den arbeid van de missionarissen als het werk der geloofsverbreiding zelf, alsook het voorwerp en het gebied der missioneering. Uiouwn lUj U * WWi V/J vu UUU “V» D – Nog bezigt men het woord m. naargelang den omvang van haar voorwerp, in strikteren, broederen en breedsten zin. Onder m. in strikteren zin, ook wel vreemde m. genoemd, verstaat men de m. onder niet-Christenen, m.a.w. degenen, die niet het Christelijk geloof noch den Christelijken godsdienst belijden. De niet-Kath. Christenen, die door doopsel en geloof in een zekere betrekking tot het Christendom en Kerk staan, maar niet als eigenlijke leden tot haar uiterlijken organisatievorm behooren, hetzij als dwalenden hetzij als afgescheidenen, vormen het voorwerp der m. in broederen zin (Apostolaat der Hereeniging). Onder het voorwerp der m. in breedsten zin vallen bovendien de Katholieken zelf, vooral degenen, die weliswaar nog uiterlijk tot de Kerk behooren, maar innerlijk door ongeloof of zonde daarvan vervreemd zijn; in dezen zin spreekt men bijv. van volksmissies en volksmissionarissen. Vgl. > Missiegeschiedenis; Missiologie. A.Mulders. Het woord m. in strikten zin is aldus slechts gebruikelijk onder de Katholieken; de Protestanten spreken van > zending;. van zciiumg. B) Voor Hollandsche Missie, nl. de zielzorg onder de Katholieken tijdens de Calvinistische overheersching onder de Republiek en de eerste helft der 19e e. [tot 1853: Herstel der kerkelijke hiërarchie (> Hiërarchie, sub C)], zie > Hollandsche Zending. C) Missie en missieactie in Nederland. De actieve deelname van Ned. aan den missiearbeid der Kerk blijkt uit de 32 Ned. priesterorden en congregaties, de 62 zustercongregaties en de 9 broedercongregaties, die geregeld missionarissen en medehelpers en helpsters uitzenden. Hun gezamenlijk aantal, hierbij inbegrepen de Ned. missionarissen behoorende tot buitenlandsche instituten, bedraagt thans ong. 6 200 (d.w.z. 1 missionaris op de 600 Kath.). In 1935 beliep het aantal Ned. missionarissen 11 % van het totaal der missionarissen, werkzaam in gebieden van de H. Congregatie der Propaganda, terwijl het aantal Ned. Katholieken ternauwernood 2 % bedroeg van de Kath., uit wie de missionarissen voortkomen. Aldus levert Ned. een betrekkelijk zeer hoog aantal missionarissen en ook missiebisschoppen, niet enkel over Ned. Oost-Indië en West-Indië, maar over heel de wereld verspreid. TT . . 1 TT- 1 1 TVT lIP 1 • • • Hoe de Kath. van Ned. zelf zoovele missionarissen steunen, blijkt o.a. uit hun lidmaatschap van de in de meeste parochies opgerichte pauselijke missiegenootschappen; het ■> Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, het > Genootschap der H. Kindsheid, het St. > Petrusliefdewerk. De jaaropbrengst dezer alg. missiegenootschappen bedroeg in 1934 resp. 332 000 gld., 169 000 gld. en 262 000 gld. Daarbij komen nog de tallooze giften tot ondersteuning der afzonderlijke missiebonden en -genootschappen van in Ned. werkzame orden en congregaties. Ook uit het feit, dat bijna alle wereldpriesters en seminaristen, en een groot percentage van den regulieren clerus, leden zijn van den > Priestermissiebond, die zijn leden opvoedt tot leiders der missieactie, blijkt de belangrijkheid der missie-actie in Ned. L i t.: Bekkers, Ned. en de missiën (1925) ; Nederlands deelname aan den missiearbeid der H. Kerk in den aanvang van 1930 (in : Het Missiewerk 1930-1931, 66-128); De groeiende deelname van Nederland aan den missiearbeid der H. Kerk (in: Het Missiewerk, 1935-1936, 25-36). A. Mulders. D) Missie en missieactic in België. De missieactie in België mag fier gaan op haar wonderbaren bloei. In iedere parochie zorgt een missiecomité, onder de leiding van hoogere besturen, voor de propaganda, en missienaaikringen werken gedurig ten bate der missionarissen. Niettegenstaande crisistijd zien de groote pauselijke missiewerken hun inkomen niet verminderen, maar zelfs vermeerderen. Voor 1936 ontving de Voortplanting des Geloofs 5 766 477,45 frs.; het Sint Pieters liefdewerk 1 988 799,40 frs. en de H. Kindsheid 2 126 116,87 frs. Daarbij moeten nog gevoegd speciale missievereenigingen, als de pauselijke priestermissiebonden, de Aucam of de missievereeniging der Leuvensche hoogeschoolstudenten, de Medische missiebond e.a. Ten slotte moeten vermeld worden de meer dan 160 missietijdschriften, in vsch. talen, missietentoonstellingen, fancy-fairs, die den missiegeest gedurig aan vuren. L i t.: Kerk en Missie (April 1936). Allossery. E) Missie en kunst (zie pl.; vergelijk den index in kolom 831/832). Ofschoon het vraagstuk „missie en kunst” heel bijzonder in deze eeuw aan actualiteit won, heeft het altijd de volle aandacht der Kerk gehad, vanaf de allereerste aanpassing aan de Romeinsch-Grieksche kunst, aan de sacrale vormen van het Oosten (Byzantium) en de nationale cultuur der pas gekerstende volkeren. Officieele kerkelijke uitspraken over deze aanpassing aan de volkseigen kunstuitingen zijn reeds te vinden bij bisschop Porphyrius van Gaza, paus Gregorius den Groeten (601); verder de Congregatie tot Voortplanting des Geloofs in 1659 aan de missionarissen in Azië, en in 1922 aan de missieoversten der Orden en congregaties; heel bijzonder de apost. delegaat mgr. C. Costantini in meerdere synoden te Peking. Het groote beginsel, waardoor de Kerk geleid wordt, is: „Elk volk zijn eigen inlandsche clerus, en zijn eigen inlandsche kunst; geen Europeanisme als norma-kunst; de Kath. ideeënrijkdom zal leiden tot hoogbloei der volkseigen kunst en het bekeeringswerk steunen”. De paus zelf zond dom Adelb. GresnichO.S.B. naar China, om met dat doel de Chineesche kunst te bestudeeren en toe te passen (Kath. universiteit te Peking). Kerkgebouwen in volkseigen stijl verrezen o.a. te Carthago (Moorsch), Heliopolis (Arabisch), Delhi (Arabisch-Indisch), Phat Diem-Tonkin (Anamietisch), Sipoero (Javaansch), Muttra (Hindoe-stijl) e.a. Voor beeldplastiek en ornamentatie is de aanpassing vaak moeilijker, zeker in den eersten bekeeringstijd, om het gevaar, aangeduid in canon 1279 van den Codex (nl. dat de bisschop moet waken tegen ongewone afbeeldingen, die afwijken van het beproefde kerkelijke gebruik). Toch wijzen de reeds bestaande voorbeelden van Japansche, Chineesche, Anamietische, Indische Kath. kunstenaars op de mogelijkheid eener voorzichtige aanpassing. Op Java zijn de pogingen van Iko en Adi, onder leiding van prof. Schmutzer, van invloedrijke beteekenis. L i t.: o.a. A. Huondcr, Der Europeauismus im Missionsbetrieb (1921); J. B. Aufhauser, Umweltbeeinflussung der Chr. Mission (1932); J. Schmutzer e.a., Europeanisrae of Katholicisme (1927); Neue| allgem. Missions-Zeitung (1930, 41); Christl. Kunst (1928-1929, 161) ; Akadem. Miss. Blatter (1933, Heft 1,2); Het Gildeboek (1935, 90 ; 124); Tijdsohr. v. Liturgie (1933, 99); R.K. Bouwblad (1932-1933, 229 en 326). J). Conslantinus. Missiecongregatie van het Onbevlekt Hart van Maria. Gesticht te Scheut (België) in 1863, door Theophiel Verbist, voor de bekeering der heidenen, vooral in China. Goedgekeurd voorloopig 1863, definitief 1900. De paters, en na 1887 ook broeders, leggen sinds 1900 de eenvoudige geloften af voor het leven. De congr. is werkzaam: a) in Mongolië, waarheen 1865 de pp. Verbist (f 1868) en Hamer vertrokken. Mongolië (eerste apost. vicaris p. Jac. Bax, 1876) werd 1893 gesplitst in Midden-Mongolië (mgr. Bax), Oost-Mongolië (mgr. Butjes) en Z.W. Mongolië of Ortos (mgr. de Vos, in 1889 mgr. Hamer), b) In den Kongo (1888). c) In China (Kan-soe tot 1922 en later Tat’oeng). d) Op de P h i 1 i p p ij n e n (1907). De congr. leed in Mongolië (Boxeropstand 1900) zware verliezen; vermoord werden 3 000 Christenen, 7 missionarissen (o.a. Zijlmans, Dobbe) en mgr. Ferdinand > Hamer. In den Kongo bezweken 1888-’92 ruim 1/6 van de 203 missionarissen en stonden zij aan zware, onverdiende verdachtmakingen bloot wegens de daar gestichte Negerkoloniën. Vermelding verdienen o.a. p. Constant de Deken, die 1884 reeds vóór Sven Hedin de Gobi-woestijn doorkruiste, mgr. Alf. > Bermijn, opvolger van mgr. Hamer, die een groot Mongoolsch-Fransoh woordenboek schreef, en p. Kutten, verdienstelijk door de bestrijding der vlektyphus in China. 1 OOK A/vi 1 „ J Hf !••• In 1935 goed 1 000 leden, waarvan 240 in Mongolië en China, 300 in den Kongo en 80 op de Philippijnen. Huizen: o.a. Scheut, Schilde (rusthuis), Leuven, Rome, Sparrendaal (Vught), Nijmegen. Tijdschriften: Missiën van Scheut en Missions en Chine et au Congo; Annalen van Scheut (Sparrendaal-Vught). L i t.: J. Entten, De Missiën van Scheut en hun Stichter (1930); A. Vermeersch, La Question Congolaise (1906); Heimbucher, Die Orden und Congreg. der Kath. Kirohe (IV). Mosmans. Missiegcschiedcnis. Tot het materieel voorwerp van de m. behoort zoowel datgene, wat op het gebied der missieactie in de Christelijke landen, als vooral datgene, wat aan rechtstreekschen missiearbeid in de heidensche gewesten geschied is. Terwijl deze feiten en gebeurtenissen de stof en den omvang of het materieele voorwerp der m. vormen, noemt men het bijzonder gezichtspunt van de wijze, waarop zij zich voltrokken hebben, het worden van de Kerk, in tegenstelling met de voltooide Kerk, het formeele voorwerp ervan. Als algemeene grenslijn tusschen de m. en kerkgeschiedenis kan men aangeven; de m. beperke zich tot het werk der Christianiseering met inbegrip overigens van een zekere inleiding tot het Christelijk leven; dit proces kan men als geëindigd beschouwen en het desbetreffend gebied als uitgeschakeld, zoodra het volledig bekeerd en deszelfs kerkelijke organisatie voltooid is. De kerkgeschiedenis van haar kant make zich de resultaten van de m. in zoover deze binnen de omlijsting van het geheel van belanv is. ten nutte. Ofschoon de indeeling der m. zich in groote lijnen met die der kerkgeschiedenis dekt; Christelijke Oudheid, middeleeuwen, Nieuwe Tijd, om de voor de hand liggende reden, dat elk der genoemde tijdvakken op de toenmalige missioneering zijn eigen stempel heeft gedrukt, mag men beider keerpunten, waarmede een voorafgaand tijdperk afsluit en een volgend begint, noch op juist hetzelfde tijdstip plaatsen, noch voornamelijk in dezelfde gebeurtenissen zien; zoo loopen bijv. in de kerkgeschiedenis de M.B. tot het optreden van Luther in 1517; hiermede valt chronologisch vrijwel samen de ontdekking van Amerika en het vinden van den zeeweg naar Indië op het einde der 16e eeuw, waardoor een nieuw missietijdvak wordt ingeluid. En deze tijdvakken kunnen weer onderverdeeld worden in perioden, welker tijdsduur en keerpunt nog minder met die van de kerkgeschiedenis samenvallen. L i t.; Henrion, Hist. gén. des missions depuis le XHIe siècle (2 dln. Parijs 1844-’47); Sehmidlin, Kath. Missionsgesch. (Steijl 1925); Descamps e.a., Hist. gén. comparée des missions (Leuven 1932); Thauren, Atlas der kath. Missionsgesch. (Mödling bij Weenen 1932) ; A. Mulders, Kerk en Missie in theologische en historische belichting (1930); Montalban, Manuale Histor. Miss. (1935). A. Mulders. Missieschool. Tegenwoordig wordt door de Katholieken het onderwijs in de missiescholen terecht als een der voornaamste onrechtstreeksche missiemiddelen erkend: dit geldt vooral van de inrichtingen van hooger en universitair onderwijs in de cultuurlanden van het Oosten. De beteekenis der Kath. scholen voor de bekeering der heidenen mag men niet beoordeelen naar de statistieken; er is immers zooveel, wat aan de waarneming ontsnapt, bijv. de invloed eener bekeering op de omgeving, het doordringen eener Christelijke mentaliteit, enz. Voor het bestuur of de leiding der m. geldt als algemeen beginsel, dat de Kerk een rechtstreeksch recht bezit op de godsdienstige en zedelijke opvoeding der Kath. jeugd en een middellijk recht van toezicht op het onderwijs in de andere vakken van kunde, in zoover deze nl. met godsdienst en zeden in verband staan. Terwijl echter het kerkelijk wetboek, waar het genoemd beginsel toepast, de desbetreffende macht van de diocesane bisschoppen nauwkeurig omschrijft in can. 336 § 2, wordt de macht van de apost. vicarissen en prefecten in dit opzicht in minder-bepaalde en meer-algemeene bewoordingen aangegeven, zoowel wat de ondergeschiktheid der missionarissen als wat het pastoreel bezoek betreft. Als redenen hiervan zou men kunnen aanvoeren: vooreerst moet het onderwijs en de opvoeding der jeugd geschieden in nauw verband met de verbreiding en bevestiging van het geloof en derhalve eenigszins anders in heidensche dan in Christelijke landen; vervolgens dient het onderwijs zich zooveel mogelijk voorzichtig aan te passen aan den aard en de gebruiken der volken; verder zullen in streken, waar de Kath. organisatie nog zoo goed als geheel ontbreekt, gemakkelijker en veelvuldiger moeilijkheden ontstaan, die een spoedige en gezagvolle beslissing vragen; eindelijk besturen de apost. vicarissen en prefecten hun gebied op gezag en in naam van den paus, wien de algeheele zorg voor de missies is toevertrouwd, terwijl de bisschoppen de eigen herders zijn van de hun toevertrouwde kudde. Lit. : L’Education chrétienne aux missions. Xle sem. de missiologie de Louvain (1933); Grentrup, Die Aulsicht über die Missionssohuleu nach dem Codex Juris Canonici {Ztschr. lür Missionswissenschaft, 1921 blz. 33 vlg.); Creusen, Direotion des écoles dans les Vicariats et Préfectures apostoliques {Nouvelle Revue théol. 1929, blz. 43 vlg.); Vromant, Jus missionariorum. II De personis (Leuven 1929, 416 vlg.); Het Missiewerk (XIV 1922-’33, 93 vlg.). A. Mulders. Missievereeniging. Naast de pauselijke missiegenootschappen; het > Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, het > Genootschap der H. Kindsheid, het Liefdewerk van den H. Apostel Petrus [> Petrusliefdewerk (St.)] tot opleiding eener inlandsche geestelijkheid, bestaan er nog vsch. andere m. tot bevordering van de missieactie bij bepaalde categorieën van personen of tot ondersteuning van bijz. missies. Zoo bestaan er m. op de seminaries, colleges, kweekscholen, bij de universiteitsstudenten, voor de jeugd, ten bate der missies van bepaalde missioneerende orden en congregaties. Alle hebben tot doel belangstelling te wekken, gebed en stoöelijken steun te vragen voor de missie. Vele van haar geven een afzonderlijk missietijdschrift uit. Zie ook > Indische Missievereeniging A. Mulders. jVlissiewetenschap, ■> Missiologie. Missiezusters van den H. Geest, > Dienaressen van den H. Geest (1°). Missiezusters van het Kostbaar Bloed, Congregatie der, gesticht in 1886 door Franciscus Pfanner, abt van het Trappistenklooster Mariannhill (Natal), om behulpzaam te zijn in het missiewerk. Sinds 1891 een noviciaatshuis te Helden-Panningen. Sinds 1906 te Aarle-Rixtel. In Ned. nog 7 huizen. Li t. : Kath. Ned. (111, 244-247). Nokt. Uil.. IVCI til. 11CU. Vjax» u-*-* «»• /• Missiezusters van Steyl, > Dienaressen van den H. Geest. -m m« • _ z .. A T VrAiiur iran AfriuO Missiezusters van O.L. rouw van Ainka, > Zusters Missionarissen van O. L. Vrouw van Afrika. . . Missigit, andere spelling voor > Mesigit. _ Missio canoniea (Lat., = kerkelijke zending), 1° in het algemeen de aanstelling door de bevoegde kerkelijke overheid tot welk kerkelijk ambt ook (C.I.C. can. 109). 00X1. XV*//. .... 2° Meer speciaal de zending tot de ambtelijke verkondiging en verklaring der geloofs- en zedenleer in preek en godsdienstonderricht. Deze m. c. bezitten alle geestelijken in de zielzorg krachtens hun aanstelling; voor anderen is een speciale volmacht vereischt (can. 1328). 3° In het bisdom Haarlem; de kerkelijke zending tot het geven van catechismus-onderricht door nietpriesters aan scholen voor L. O. en U. L. 0., die met een bepaald formulier vooral aan onderwijzers(essen) wordt verleend telkens voor 5 jaren, mits zij in het bezit zijn van een godsdienstdiploma (zie; Synodus Harlemensis an. 1929, blz. 122-126). W. Mulder. Missiologic. Onder missiologie, missi onologie of missiewetenschap verstaat men de methodische en systematische kennis en voorstelling van de voortplanting des geloofs onder niet-Christenen, waarbij men zoowel het geschiedkundig verloop en den tegenw. toestand, als de grondslagen, wetten en regels ervan in het oog vat. Omdat immers de m., wil zij een logisch en organisch geheel vormen, zoowel het geschiedkundig verloop van de voortplanting des geloofs als den oogenblikkelijken toestand moet schetsen en tevens de grondslagen der missie, alsmede haar juridische organisatie en methodischen opbouw beschrijven, is hiermede meteen de o m v an g van de m. en derzelver verdeeling gegeven in: missiegeschiedenis, missiekunde (missiegeographie).missietheologie, missierecht en missiemethodiek; als hulpwetenschappen komen dan nog in aanmerking: taalkunde, volkenkunde en godsdienstwetenschap. Overeenkomstig haar theologisch karakter moet de methode van de missiewetenschap zoowel strikt wetenschappelijk als streng-kerkelijk wezen; zij zal dan ook aan de kerkelijke documenten betreffende het missiewerk bijz. aandacht schenken en met de richtlijnen er in vervat, terdege rekening houden. De waarde van de m. voor de missiepractijk blijkt vooreerst hieruit, dat de missie de m. noodig heeft voor haar wetenschappelijke fundeering en motiveering. Vervolgens leert de missie door de m. zoowel haar geschiedenis als haar tegenw. toestand juist en volledig kennen. Eindelijk trekt de missiepractijk van de m. nut, door van haar te vragen een beredeneerde en betrouwbare handleiding als gedragslijn op het onafzienbare veld der practijk. De m. bezit niet alleen waarde voor de missiepractijk, maar ook voor de wetenschap, met name voor de godgeleerde wetenschap: van de m. mag de theologie in al haar vertakkingen aanvulling, verdieping en bevruchting verwachten. De beoefening der Kath. m. als systematisch geheel dateert pas uit de 20e eeuw; in 1910 werd de eerste leerstoel er voor opgericht aan de univ. van Munster; na Munster, waar later nog aanverwante leeropdrachten werden verstrekt, o.a. voor kerkelijke Oriëntkunde, missierecht enz., kregen in Duitschland de univ. van München en Würzburg haar missiologischen leerstoel. Nog stichtte men er het internationale instituut voor missiewetenschappelijk onderzoek, dat o.a. de uitgave mogelijk maakte van het bibliographisoh standaardwerk, bezorgd door Streit-Dindinger, de Bibliotheca Missionum, waarvan tot dusver 8 dln., elk van ca. 1000 blz., verschenen. Nederland was het eerste land, waar men na Duitschland een eigenlijken leerstoel voor Kath. m. aan een univ. vestigde, nl. te Nijmegen in 1930, al lieten het Institut catholique van Parijs sinds 1923 en de univ. van Leuven sinds 1927 jaarlijks eenige missiewetenschappelijke colleges geven. Italië bezit sinds 1919 aan het Pontificium Athenaeum Urbanum de Propaganda Fide te Rome, een leerstoel voor m., die in 1932 werd omgezet in een Institutum missionale scientificum, hetwelk een missiologische faculteit en een taalafdeeling omvat; omstreeks denzelfden tijd organiseerde de Gregoriaansche univ. te Rome een afzonderlijke missiologische faculteit. Canada kreeg in 1931 een missiologischen leerstoel aan de univ. van Ottawa, Oostenrijk in 1933 aan de univ. van Weenen, Frankrijk in 1935 aan het Institut catholique van Parijs. Van de Kath. missiewetensch. tijdschriften vermelden wij: Die Kath. Missionen, Zeitschrift für Missions- und Religionswissenschaft, Het Missiewerk, De Kath. Missiën, Revue d’Hist. des Missions, Etudes Missionnaires, Bulletin des Missions, Afrioanae Fraternae Ephemerides Romanae, II Pensiero missionario, Collectanea Commissionis synodalis, enz. L i t.: Schmidlin, Einführung in die Missionswissensohalt (Munster 21925); Schmidlin, Kath. Missionslehre im Grundriss (Munster 21923); Tragella, Avviamento allo studio delle missioni (Milaan 1933) ; de Mondreganes y de Escalante, Manual de Misionologia (Vitoria 1933); Vromant, Jus Missionariorum (6 dln. Leuven 1926-’35); Freitag, Kath. Missionskunde im Grundriss (Munster 1926); De Kath. Missie, I Missieleer (1933); Arens, Handb. der kath. Missionen (Freiburg i. W. 1925); Missiones catholicae cura S. Congregatie nis de Propaganda Fide descriptae. Statistica (Rome 1930); Mulders, Missiologie en Oostersohe Theologie (1936). A. Mulders. Missionaris, priester, uitgezonden door het kerkelijk gezag om het geloof te verkondigen in die landen, waar de Kerk nog niet tot vollen wasdom is gekomen. Hun medehelpers, o.a. missiebroeders, missiezusters, catechisten enz. zijn geen missionarissen in de eigenlijke beteekenis van het woord. Missionarissen van het H. Hart van Issoudun (afk. M.S.C.), gesticht te Issoudun in 1865 door den pastoor dier plaats Jules Chevalier (* 1824, f 1907). Hoofdzetel thans te Rome. Doel; zielzorg, retraitewerk enz. in Europa, en overzeesch missiewerk. De congreg. telde in 1935 7 prov., 3 vice-prov., en ruim 2 100 leden. In Ned.: missiehuis te Tilburg (sinds 1882), zetel van het prov. bestuur; verder huizen te Driehuis-Velsen, Stein, Arnhem enz. De Ned. prov. bedient de apost. vicariaten van Nieuw-Guinee en Celebes en de apost. prefectuur van Poerwokerto (Java). België heeft zijn hoofdhuis te Lobbes, en missies in Oceanië en Belg.-Kongo. Li t. : Annuaire Pontif. Cath. (1925 en 1936) ; Nolet, Kath. Ned. (I). Gorris. Mississippi, 1° een der Z.O. Centrale staten der Ver. Staten, aan de gelijknamige rivier en de Golf van Mexico gelegen; opp. 121 376 km2; ruim 2 millioen inw. M. is een door veel rivieren doorsneden laagvlakte. Het klimaat is subtropisch, met regen in alle jaargetijden, het meest echter in den herfst; de voorlente is er het droogst. De hooge temp. (warmste maand 26,9° C, koudste 8,3°) en de voervloedige neerslag (141 cm) veroorzaken een hooge luchtvochtigheid, die de vruchtbaarheid van den bodem gunstig beïnvloedt. Van de bevolking is ca. 60 % Negers (wier sociale positie onder -> Vereenigde Staten v. N. Amer. besproken wordt); slechts 0,4 % is geïmmigreerd; ca. 17 % woont in de steden. De ca. 313 000 farms gebruiken ca. 17 millioen acres land, waarvan 7,5 voor akkerland. Nochtans is de opbrengst van het laatste viermaal die van den relatief weinig beteekenenden veestapel. 2,5 millioen acres is voor den katoenkweek beschikbaar, opbrengst 1,2 millioen balen in 1935; verder maïs 36,3 millioen bushels, zoete aardappelen, rijst, tarwe, haver. Voorts { is de houtkap van eenige beteekenis: Pinus taeda, I P. mitis, P. palustris, benevens de moerascypres I (Taxodium distichum) e.a. Visscherij op oesters en 1 mosselen. De industrie (28 000 arb.) noch de mijn- ( bouw zijn van beteekenis. Houtman. 1 2° Riv i e r in de Ver. Staten, 4 209 km lang, met een stroomgebied van 3 275 000 km2. De M. ontspringt in het Itaskameer (Minnesota) en is door stroomversnellingen en watervallen tot Minneapolis onbevaarbaar, beneden den aldaar gelegen St. Anthony-waterval slechts matig bevaarbaar. De benedenloop bestaat over een aanzienlijke lengte uit vele evenwijdige takken, die Zuidwaarts stroomend telkens van bedding veranderen en door het meanderen (kronkelen) hun eigen bochten aansnijden, waardoor het geheel een labyrinth van verlaten en werkzame rivierloopen, van poelen, plassen en meren is. Behalve een gering aantal rivierovergangen, heeft een dgl. watervoering tot gevolg, dat eenige belangrijke scheepvaart met wel mogelijk is. Van St. Louis af wordt dan ook door regelmatig baggeren een vaargeul open gehouden op een diepte van gemiddeld 3 m. Door de overstroomingen, die elk voorjaar terugkeeren, wordt een gebied van ca. 80 000 km2 geïnundeerd; de vruchtbare gronden zijn echter weinig ingepolderd. Houtman. Mississippigenootschap, > Law (John). Missolunghi, > Mesolongion. Missouri, 1° een der N.W. Centrale staten der Ver. Staten; opp. 179 791 km2, ca. 3 630 000 inw. in 1930 (toename van 6,6 % sinds 1920), waarvan 4,1 geïmmigreerd (vnl. Duitschers, Russen en Italianen), 6,2 % Negers; 61 % woont in de steden, terwijl ruim 40 % een beroep bekleedt. Van de ca. 1,6 millioen kerkelijken zijn ca. 1/3 Kath. M. is een deel van het uitgestrekte prairiegebied langs Missouri en Mississippirivier. De neerslag valt in lente en voorzomer, terwijl de herfst droog is, wat resp. aan plantengroei en oogst ten goede komt; gem. jaartemp. 13,2 C, warmste maand 26,2°, koudste —o,6°; neerslag 105 cm. De 266 000 farms gebruiken 33,7 millioen acres land, waarvan ca. de helft voor akkerland. Nochtans brengt de veestapel driemaal zooveel op (resp. 162 en 64 millioen doll.). De maïsverbouw beslaat de helft van het bouwlandareaal. Opbrengst in millioenen bushels; maïs ca. 74, tarwe 24, haver 31, aardappelen 4,2. In het Z.O. wordt katoen geplant (ca. 307 000 acres; opbrengst 200 000 balen), benevens tabak (3,8 millioen pounds). De groote veestapel omvatte in 1934 in 1 000 stuks: muilezels 256, paarden 661, schapen 1 247, slachtvee 2 271, melkvee 299; de opbrengst aan wol is ca. 7,5 millioen pounds. In de mijnbouwproductie der Ver. staten neemt M. een belangrijke plaats in, zoowel in de lood- als zinkopbrengst voor meer dan een derde deel, resp. 105 000 ton en 7 000 ton. Voorts een kolenproductie van 3,6 millioen ton en van koper. M. is verder de grootste industriestaat ten W. van de Mississippi; gezien de groote veestapel is de vleeschconservenindustne er zeer belangrijk, naast een uitgebreide laarzen- en schoenenindustrie. In de 3 800 industrieele ondernemingen vinden 141 000 arbeiders werk. Houtman. 2° Zijrivier van den Mississippi m de Ver. Staten. Lengte 4 722 km, grootste rivier der Ver. Staten. De bronnen liggen in of nabij het Yellowstonepark. Stroomversnellingen tot Omaha, daarna worden de scheepvaartmogelijkheden beter. Missouri-compromis, het gewichtigste compromis tusschen de tegenstrijdige belangen van Noordelijken en Zuidelijken in de Ver. Staten van N.-Amerika gesloten tot oplossing van de slavenkwestie (2 Maart 1820). Toen Missouri in 1818 zijn opname als lid van de Unie aanvroeg, waren de slavenhoudende en de zgn. vrije Staten even sterk in getal in het verbond (11 tegen 11). Het Congres wilde de toelating van Missouri, op voorwaarde dat de slavernij aldaar zou worden afgeschaft, terwijl de Senaat deze beperking niet verlangde op te leggen. Het geschil duurde twee jaar, tot op het oogenblik, dat Maine, waar de slavernij verboden was, ook de erkenning vroeg. Nu kon een oplossing worden gevonden, nl. bij het M.-c.: beide landschappen werden tegelijk als Staten in de Unie opgenomen, zoodat de verhouding gelijk bleef; daarenboven werd bepaald, dat in het gebied ten W. van den Mississippi en boven 36°30'N. gelegen, geen slavenstaat mocht gevestigd worden, behalve Missouri zelf. In 1854 werd het M.-c. door den > Kansas-Nebraska-bill verbroken, daar het hierdoor ook in den staat Kansas toegelaten werd slaven te houden. L i t.: Dixon, Hist. of the M. c. (1899); B. Préclin, Hist. des États-Unis (1937). Lousse. Missouri Cotcau, plateau in N. en Z. Dakota (Ver. Staten), ten O. van den Boven-Missouri; een heuvelachtig morainelandschap. Missouriet (g e o L), een dieptegesteente der alkalireeks, bestaande uit leuciet en augiet. Missouri-Indianen, haast uitgestorven stam der > Indianen van Noord-Amerika, Oostelijk Prairiegebied; woonden vroeger in den staat Missouri, aan den samenloop van Missouri (waarnaar zij genoemd zijn) en Mississippi. Misstipendium, •> Stipendium. Mist (m ete o r o 1.), samengehoopte massa van waterdrupjes van ca. 0,01 mm middellijn (> Drup- TEMPERATUUR pel), welke in de aan de aardoppervlakte grenzende luchtlaag zweven. Wordt ook gedefinieerd als een tot Mistvorming van O tot 300 meter hoogte, gedurende den nacht door luchtafkoeling bij den grond (+ 6,5 C bij zonsondergang en —2° bij zonsopgang). het aardoppervlak reikende wolk. De m. komt meestal in den vorm van een sluier voor, waarvan het bovenvlak golvend of effen is, soms in den vorm van mistbanken. Zijn hoogte varieert tussohen enkele cm en honderden m; zij is gemidd. 150 m. De m. vertoont algemeen een witte kleur; hij is soms geelachtig of grijs, bij menging met stof of rook. Hij geeft den mensoh een gevoel van koude en vochtigheid. In den m. is de doorzichtigheid van de lucht gering. De internat, meteorol. conferentie te Kopenhagen 1929 bepaalde: a) mist (Eng. fog, D. Nebel, Fr. brouillard) heeft een horizontale zichtbaarheid minder dan 1 km; b) nevel (Eng. mist, D. leichter Nebel, Fr. brume) is lichte m., met een horizontale zichtbaarheid van meer dan 1 km. Wordt het slechte zicht in de onderste luchtlaag veroorzaakt door de aanwezigheid van vaste deeltjes, nl. rook-, stof-, zand-of zoutdeeltjes, dan heeft men drogen m. of drogen nevel (Eng. haze, D. Dunst, Fr. brume sèche). Het slechtste zicht komt voor bij menging van gewonen m. en vaste deeltjes, bijv. in de „London fog”, waarbij soms op vollen dag een duisternis gelijk aan die van den nacht heerscht. De m. bevat soms gassen, wel eens gifgassen, bijv. in den zgn. toxischen m. in de Belg. Maasvallei, in de omgeving van zekere fabrieken, in 1932. Ópgetrokken m. of hoogtenevel is een benaming van de stratuswolk. De bergmist is dikwijls een wolk, waarin de berg gehuld is. De mistvorming wordt in den regel veroorzaakt door > afkoeling van lucht, in de onderste dampkringslaag, tot beneden het dauwpunt. Die afkoeling geschiedt overal, wanneer vochtige en turbulente lucht in aanraking komt met een betrekkelijk koude landoppervlakte (landmist) of zeeoppervlakte Reemis t). De afkoeling is soms dynamisch, wanneer een zich horizontaal verplaatsende luchtraassa onder lageren luchtdruk komt. Mistvorming door warmte-uitstraling van de lucht en door menging van twee vochtige luchtmassa’s van verschillende temp. kan slechts onbeduidend zijn. De mistfrcqucntic neemt van de polen naar den evenaar af. De polaire streken zijn vooral mistig in den zomer, wanneer betrekkelijk warme winden uit de gematigde luchtstreken over de sneeuw- en ijsvlakten worden afgekoeld. In de gematigde luchtstreken is de zeemist hoofdzakelijk een lente- en zomerverschijnsel en de landmist een herfst- en waterverschijnsel. De zeemist ontstaat, wanneer een uit subtropische streken of warme vaste landen afkomstige wind over een koudere zee vloeit. Hij spreidt zich soms over een groot gedeelte van het vasteland uit, bijv. over W. Europa. De landmist, ook stral i n g smist genoemd, ontstaat hoofdzakelijk ’s nachts, bij helderen hemel en zwakken wind, boven een door warmteuitstraling afgekoelden grond (zie fig.). Deze m. is gewoonlijk het dikst ca. 1 uur na zonsopgang en hij lost zich meestal vóór den middag op (ochtendmist). Hij kan echter in de maanden met lange nachten gedurende meerdere etmalen aanhouden. In de heuvelige gewesten komt de m. het meest voor in de vochtige laagten; in de groote steden en haar omgeving treedt hij vooral op aan de lijzijde. In de warme luchtstreken wordt over het algemeen slechts plaatselijke ochtendmist gevormd. V. d. Broeck. Mist, Jacob Abraham Uytenhage de, Ned. en Zuid-Afrikaansch staatsman. * 1749 te Zaltbommel, f 1823. Studeerde rechten te Leiden; XVH. 24 gmg m 1802 als commissaris-generaal naar Kaap de Goede Hoop om daar den bestuursvorm in overeenstemming te brengen met de grondbeginselen der Bataafsche Republiek. Na een studiereis door de kolonie ontwierp hij een nieuwe staatsregeling volgens verlichte denkbeelden. Na 1806 in Ned. in vsch. hooge betrekkingen. Mislbaak (spoor w.), schuin oploopende, wit met zwarte dwarsstrepen geverfde plank, bevestigd op hoek-ijzeren pooten en langs den spoorweg geplaatst. Deze m. worden, in den regel twee achter elkaar, zoodanig geplaatst, dat zij zoo goed mogelijk door het licht van de locomotieflantaams worden beschenen. In Ned. geplaatst op 850 m vóór een hoofdseinpaal, moeten zij bij mist den machinist tot waarschuwing dienen, dat deze seinpaal genaderd wordt, opdat hij tijdig den stand van het sein kunne opnemen. R. v, Berckel. Mistboog (m ete o r o 1.), witte > regenboog i met een straal van ca. 40°, welke zich op mist veri toont, aan de tegenovergestelde zijde van den hemel, i waar de zon staat. Zijn buitenrand heeft een roodachtige en zijn binnenrand een blauwachtige tint, maar zijn middelgedeelte is wit. Soms verschijnt een tweede kleinere boog met de kleuren in omgekeerde volgorde. De m. ontstaat gelijk de gewone regenboog, maar ten gevolge van de kleinheid der mistdruppels (->- Druppel) is de ontleding der zonnestralen onvolledig en wordt de m. bijna gansch wit gezien. Lit. : J. M. Pernter, Meteorol. Optik (Weenen, Leipzigl9o2, 546). y, d. Broeck. Mistel, Mistletoe, •> Marentak. — 5 -7- lUOXDllttttt. Mistpoeffers, eigenaardige, doffe taalgeluiden, die men aan de kust of somtijds nog tamelijk ver in het binnenland (indertijd te Oudenbosch waargenomen) hoort bij helder of heiig weder en windstilte. Men krijgt den indruk, alsof op verren afstand kanonschoten worden gelost. Het verschijnsel komt vrij zeldzaam voor. De oorsprong is onbekend. A. Mulder. Mistra, dorpje met eenige zijde-industrie tegen de helling van het Pentedaktylon-gebergte in Laconië (Griekenland). In de M.E. een sterke vesting, waarvan de uitgestrekte ruïnen nog aanwezig zijn. O * uuiku uiuuni/Ziig Z>| J 11. Mistral, krachtige, koude, droge N.W. valwind aan de Fransche Middellandsohe-Zeekust, welke ontstaat indien boven Spanje, de Pyreneeën en de Cevennes hooge luchtdruk heerscht, gepaard aan lagen luchtdruk boven de Golfe du Lion en de Golf van Genua. De M. komt vooral in het voorjaar voor en de koude lucht stroomt dan langs den N. kant der Pyreneeën en door het Rhóne-dal naar de Middell. Zee. De akkers, tuinen, verbindingswegen enz. moeten op vele plaatsen door heggen van cypressen e.d. tegen dezen, dikwijls met zware stormkracht optredenden, wind beschut worden. Wissmann. " • r v tssmurm. Mistral, Frédé r i c, Provenc;aalsch dichter. * 8 Sept. 1830 te Maillane (Bouches-du-Rhóne), f 25 Maart 1914 aldaar. Met Roumanille was hij de bewerker van de 19e-eeuwsche renaissance in de litteraire en politieke orde (zie ■> Félibrige). Hij publiceerde in 1869 het bekende gedicht Mireio (Mireille), dat evenwel meer beroemd is dan gelezen, zelfs in de Fr. vert. ervan. Verder verschenen van hem: Calendau (1867), het meest specifieke en zuiverst Mistraliaansch gedicht; La Rapo latino (Hymne a la race latine) (1870), bezingend de gedachte van de toenadering onder de Lat. volkeren; Tresor dou Felibrige (1879-’B9, een Proven9aalsch-Fransch woor- denhoek) e.a. Verder zeer belangrijke memoires en 4 deelen „inédits”, bezorgd door P. Devoluy (1926-’3O). Nobelprijswinnaar in 1904. Willemyns. Mistregen, -> Motregen. Misuralo, muziekterm voor: gemeten, in de maat. Misvorming. 1° (G ene e s k.) Misvormingen kunnen aangeboren of verworven zijn. De aangeboren m. berusten op een stoornis in de ontwikkeling van het bevruchte ei of op een laesie veroorzaakt door zgn. Amnionstrengen. Dit zijn banden en strengen, die wel eens in den vruchtzak worden gevonden en daar dwars doorheen loopen. Het kan nu gebeuren, dat ze op een of andere wijze om een der ledematen van het vruchtje gewonden raken en het afsnoeren, waardoor er soms een soort amputatie optreedt. Ook kunnen door vergroeiingen van de vrucht met den vruchtzak wel eens m. ontstaan. De aangeboren m. door stoornissen in de ontwikkeling der vrucht zijn uitermate veelsoortig en in hun oorzaak of oorsprong onbekend. Ze ontstaan hetzij doordat een deel der vrucht niet verder groeit, hetzij doordat er een onvolledig sluiten van spieetvormige openingen plaats heeft (meestal in de mediaanlijn gelegen), welke normaliter gesloten worden (op dgl. wijze ontstaan bijv. hazenlip en rhachisohisis = gespleten wervelkolom enz.), terwijl een derde mogelijkheid voor het ontstaan van aangeboren m. gelegen is in een onvolledige of foutieve splitsing der beide helften bij het ontstaan van tweelingen uit één ei. TT* 1 • “ . nlln.ini mnrinl-ro nITTT mOT TTUOO Hierbij ontstaan allerlei monstra, bijv. met twee hoofden of vier beenen of individuen, die den romp gemeen hebben of een deel ervan enz. Het behoeft echter niet altijd een fout bij de splitsing van eeneiige tweelingen te zijn die tot dgl. monstra voert. Ook bij de ontwikkeling van één individu kunnen er fouten in de normale deeling der cellen optreden, waardoor m. ontstaan. Ook gebeurt het misschien wel, dat er in de baarmoeder vergroeiingen plaats hebben, hetzij tusschen organen of ledematen van één vrucht, hetzij tusschen twee vruchtjes. En zoo zijn er nog meer mogelijkheden, waarop gedurende het intra-uterine leven misvormingenkunnen ontstaan. Vruchten met erge m. hebben meestal geen levensvatbaarheid (•> Miskraam). De verworven m. zijn het gevolg van ziekte of ongevallen. Vooral de ziekten van beenderen, gewrichten en de wervelkolom voeren vaak tot m. Zoo ziet men door tuberculose of andere ziekten van de wervelkolom allerlei soorten van bochels ontstaan. De osteomalacie, een ziekte, waarbij de botten allen Ui t g.: Mireille, texte prov. et trad. p. P. Julian (Delagrave 1931); twee andere uitg. bij Garnier en Fasquelle (1924). L i t. : Éd. Lefèvre.Bibl. mistralienne (1909); J. Vincent, F. M. Sa vie, son influenoe, Bon action et son art (1918); A. Praviel, Notre M. (1930). Zie ook > Félibrige. Fréd. Mistral. weerstand verliezen en week worden. voert tot zeer uitgebreide m. en zoo zijn er vele ziekten, die plaatselijke of algemeene m. doen ontstaan. Wyers. lIJIYV UX 2° (Plant k.) Misvormingen of monstruositeiten zijn afwijkingen van den normalen verschijningsvorm eener plant, die tot stand komen onder invloed van uitwendige omstandigheden en die geen nut opleveren, doch meestal zelfs schadelijk zijn voor de plant. Voorbeelden van m. zijn fasciaties, klemdraai, vermeerdering van het aantal kroonblaadjes in de bloem en allerlei andere afwijkingen in grootte, aantal, vorm en kleur van de verschillende plantendeelen. M., die door parasieten verwekt worden, worden > gallen genoemd. M. van den uitwendigen verschijningsvorm worden behandeld in de teratologie, m. in den anatomischen bouw in de pathologische plantenanatomie. Door te trachten de oorzaken van de m. te ontdekken en door experimenteel m. op te wekken, tracht men inzicht te krijgen in de oorzaken der normale ontwikkeling van de planten. Bij de kunstmatige opwekking van m. is gebleken, dat m. des te extremer uitvallen, naarmate de uitwendige omstandigheden in een jonger stadium van de plant of het plantendeel beginnen in te werken. Uü Uittilt UI llCu *** L i t.; Penzig, Pflanzenteratologie (1921-’22); Küster, Patholog. Pflanzenanatomie (31925). _ Melsen. i amuiug• i \ i Mitanni, naam van een groep Indo-arische stammen, die vóór 1700 v. Chr. in Voor-Azië zijn binnengedrongen, een leidende positie verwierven onder de inheemsche > Charri (Choerrieten), en met hen een dubbelrijk vormden, door de Assyriërs Chanigalbat genoemd, dat in het 2e millenium v. Chr. een belangrijke politieke rol gespeeld heeft in Klein-Azië. Hoofdstad Wasjsjoegani (waarschijnlijk het tegenwoordige Ras el Am). Tusschen 1760 en 1600 v. Chr. beheerschten zij Assvrië, Noord-Syrië en Cappadocië. Het centrum van hun macht moet beurtelings in Armenië, Boven-Mesopotamië en Oerartoe gezocht worden. Het hoogtepunt van hun macht bereikten de M. onder koning -> Toesjratta, van wiens correspondentie met de Egyptische pharao’s Amenophis 111 en IV enkele brieven in de Amama-tafeltjes (» Amama-brieven) bewaard zijn. Na Toesjratta’s dood konden de Hettieten zich omstreeks 1400 vrij vechten van de M., en verdreven ze tot Noord-Syrië, waar ze weldra in conflict raakten met Egypte. Tenslotte zijn ze teruggedrongen op hun oude centrum Oerartoe, rondom het Wan-meer, waar hun geschiedenis beperkt blijft tot locale conflicten met de Assyriërs. Ze hadden Arische godheden, maar vereerden al spoedig de Semiotische góden van hun omgeving, en in het bijzonder de Klein-Aziatische > Tesjoeb en Chepat (godin der vruchtbaarheid). . . L i t.: G. Contenau, La Civilisation des Hittites et des Mitanniens (Parijs 1934). A. v. d. Born. Mitau, Duitsche naam voor > Jelgawa. Mitchcll, berg, ook wel Black Dome genoemd, 2 048 m hooge berg in het Alleghany-gebergte (Ver. Staten, 35°60'N., 82°20'W.). Mitella (genees k.), doekverband, vervaardigd uit een driekanten doek, toegepast om arm en schoudergordel te steunen. s Mithra, oud-Arische godheid (in de > Weda’s ■ Mitra), met den hemel, het licht en de zon nauw > verbonden en als zoodanig ook hoeder van de wereld> orde en van de rechtsorde en zedelijke wetten. Vandaar . ook het innig verband in de Weda’s (Indië) tusschen i Mitra en Waroena; in de Awesta (Perzië) tusschen Mithra en Ahoera-Mazda. Het is deze Perzische Mithra, die voor de godsdienstgeschiedenis van het hoogste belang is. Als lichtgod, voor wiens stralend oog niets verborgen was, was hij de beschermer der waarheidlievendheid. Als zonnegod, die steeds opnieuw de duisternis overwint, was hij de aanvoerder van het hemelsch leger en de beschermgod van de legers en van de heerschers. Een oogenblik verdrongen door de monotheïstische hervorming van Zarathoestra, treedt hij onder de latere Achemeniden weer op den voorgrond, en wordt zijn feest het hoofdfeest van het Perzische rijk. Zijn eeredienst verspreidde zich in Assyro-Babylonië, Syrië en Klein-Azië, waar hij door de daar bestaande mysteriëngodsdiensten sterk beïnvloed werd. Dit alles had natuurlijk voor gevolg, dat M. meer en meer een syncretistische godheid werd. In de eerste eeuw vóór Chr. drong de eeredienst van M. ook binnen in het Rom. Rijk, doch hij was pas algemeen in de 2e eeuw n. Chr. Vooral de soldaten- j keizers (Aurelianus, Diocletianus) begunstigden hem. Tot in Germanië drong hij door en over heel het Rom. Rijk verspreid vindt men M.’s heiligdommen, Mithraia. Met Constantijn begint het verval; een korte opleving volgt nog onder Juliaan den Afvalligen en later in het Oosten in het Manichaeïsme (■> Mani). Over de leer van den Mithragodsdienst (Mithracisme), zooals hij in het Romeinsche Rijk verspreid was, heeft men bijna geen andere bronnen dan de monumentale voorstellingen: M. werd uit een rots aan den oever van een stroom geboren. Op bevel van den zonnegod doodt hij den cosmischen stier, uit wiens bloed de nuttige planten en dieren ontstaan. Hij beschermt de eerste menschen tegen allerlei gevaren en stijgt dan in gezelschap van den zonnegod op zijn stralend vierspan ten hemel. M. schenkt zijn volgelingen mannenmoed en mannenkracht. Hij verfoeit leugen, bedrog,lafheid en ontrouw. Hij eischt van hen, dat ze strijden tegen het booze, ook tegen het booze in zich zelf. Daardoor zullen zij zich van de zinnelijkheid bevrijden en verlossing en onsterfelijkheid verkrijgen. Na het aardsche leven worden de zielen geoordeeld. De vromen stijgen naar het verblijf der zaligen (de sterren). Aan het einde der tijden verschijnt M. opnieuw, wekt de dooden op, slacht nog eens den stier en scheidt de goeden van de slechten. Deze worden vernietigd, terwijl de goeden door een uit wijn en vet van den stier gemengden drank onsterfelijkheid verkrijgen. Voor de inwijding in het Mithracisme bestond er een soort doopsel: men liet over den doopeling, die in een put neergehnrkt zat, liet bloed van een stier stroomen (Taurobolium). Verder waren er verschillende wijdingen (sacramenten) en een soort ritueele maaltijd. Die maaltijd zou een herinnering geweest zijn aan het laatste aardsche maal van M. Voor den eeredienst verzamelde men zich in onderaardsche ruimten of crypten, die hoogstens 100 man konden bevatten. Aan den halfronden voorwand was gewoonlijk het beeld van den stierdoodenden M. aangebracht. Op de vraag, waar het Mithracisme zijn wervende kracht putte, die het tot een van de gevaarlijkste concurrenten van het Christendom maakte, moet geantwoord, dat het naast de beloften van verlossing en onsterfelijkheid ook nog uit Perzië waardevolle zedelijke grondgedachten, in het bijzonder de dualistische opvatting van den strijd tegen het booze beginsel, had bewaard. Bovendien ontleende het aan het Christendom diepere opvattingen en zedelijke voorschriften, als die van broederschap en naastenliefde. Ook de vormen van zijn eeredienst pasten zich menigmaal aan den Christelijken eeredienst aan. Van invloed van het Mithracisme op het Christendom kan geen spoor gevonden worden, met uitzondering misschien van de vaststelling op 25 December van het geboortefeest van Jesus Christus. Uit concurrentie tegen het feest van den Sol Invictus (onoverwinnelijke zon, een der bijnamen van M.) werd dan het feest van Christus’ geboorte, de ware zon der wereld, gevierd. L i t.: Fr. Cumont, Textes et Monuments figurés relatifs aux mystères de M. (2 dln. 1896-1899); id., Les mystères de M. (1902) ; id., Les religions orientales dans le paganisme romain (31929); H. Haas, Bilderatlas zur Reügionsgesch. (1930); K. Prümm S.J., Der Christl. Glaube und die altheidnische Welt (2 dln. 1935). Bellon. Mithradates, > Mithridates. Mithridates (aldus de lezing bij de auteurs, terwijl inschriften en munten de spelling Mithradates volgen), Perzische eigennaam, door vele Oostersche vorsten gedragen, maar vooral in het Pontische huis tot beroemdheid gekomen. De stichter van het Pontische rijk was M. 1., die zich aan Alexander den Grooten onderwierp. Zijn zoon M. II behield weer onafhankelijkheid en vergrootte het rijk. M, V was in bondgenootschap met de Romeinen getreden. Hij regeerde 160-120 v. Chr. Dan volgt M. VI, degene, die in de geschiedenis zonder meer Mithridates wordt genoemd, de verbitterde vijand der Romeinen. * 132 te Sinope, f 63 v. Chr. in de Krim. Bij den dood zijns vaders was hij tien jaren oud; werd tegen de intrigues zijner moeder in veiligheid gebracht, en nam op 20-jarigen leeftijd de zaken in handen. Zoowel lichamelijk als geestelijk was hij uiterst begaafd; en van zijn gemis aan geweten had hij zelf geen last. Met alle middelen streefde hij tot het einde het vervullen zijner plannen na. Zijn leger en vloot formeerde hij zelf. Hij veroverde Cappadocië en Bithynië en moest dan weer wijken voor Rome, waarmee hij de eerste twintig jaren den strijd nog niet aandorst. Maar in 88 brak hij eindelijk los. Geprikkeld door de invallen in Pontus, op aanstoken van Rome geschied, veroverde hij in snel tempo de Rom. provincie Azië. 80 000 Romeinen werden op één dag gedood. Slechts enkele steden bleven Rome getrouw, maar ook Europ. Griekenland koos den kant van M. Door Sulla overwonnen, moest hij in 86 een vrij onvoordeeligen vrede sluiten. Hij bleef echter roerig en in 74 begon hij weer ernstig. Lucullus wist hem uit Asia en Pontus te verdrijven en vervolgde hem in Armenia. Doch eerst Pompeius kon hem den genadeslag toebrengen. Hij probeerde zelfmoord door vergif. Maar tevergeefs. Zijn lichaam was daarop getraind (■> Mithridaticum). Een slaaf heeft toen, naar de waarschijnlijkste berichten, een einde aan zijn leven gemaakt. Slijpen. Mithridaticum,een tegengif,genaamdnaar> Mi- Mithra. Tcekening naar een Rom. reliëf (Louyre, Parijs). tlixidates VI. Hij stelde een medicijn samen uit 64 tegengiften bestaand, at bovendien vleesch van eenden, die veel giftige planten aten, en gebruikte zelf de vergiften in stijgende hoeveelheid. Zoo werd hij onvatbaar voor vergiftiging. Het m. speelt tot na 1500 nog een rol. De samenstelling varieert nog al. Men vindt een recept in het Antidotarium Nicolai (1917). Schlichting. Mitochondriecn, > Cel (dl. VII, kol. 182). Mitoemba, gebergte van Belg.-Kongo (XV 512 F 6), 1 600 tot 1 750 in hoog. Richting Z.-N.-O. vanaf de scheidingslijn Kongo—Zambesi tot ten O. van den bovenloop van de Loealaba. Tusschen deze rivier en de Loefira vormt ze de hoogvlakte van Manika, tusschen de Loefira en de Loevoea het Kibara-gebergte, alsook ten Z.O. van het meer Oepemba het Biagebergte, dat 1100 m niet overschrijdt. De Mitoembabergketen is rijk aan koper-, tin- en radium-ertsen. Met het Koendeloengoe-gebergte vormt zij de rijke mijnprovincie Katanga. Monheim. Mitogenetische stralen zijn de door Goerwitsj ontdekte, ultraviolette stralen (golflengte 2 a 3000 angström), diedoorsommige zich deelende plantencellen (bijv. van groeiende uienwortels) worden uitgezonden. Mitose, > Cel (4°, sub Celdeeling). Mitra (Lat.) = > mijter. Mitrailleur, ook mitrailleuse of machinegeweer, vuurwapen, waarmede in korten tijd een groot aantal projectielen, in den regel van het kaliber der handvuurwapenen, wordt verschoten. De oudste m. werken door handbeweging, de moderne automatisch. Reeds in de 16e eeuw heeft men zgn. hagel- en orgelgeschut vervaardigd om in korten tijd een groot aantal kleine projectielen te verschieten. In 1864 werd in den N. Amer. oorlog zgn. kartetsgeschut gebruikt, dat met den naam van m. werd aangeduid, ni. het Gatlingkanon (een bundel van 6 loopen, draaiende om een gemeenschappelijke as), ingericht voor onafgebroken vuur en de Requabatterij, ingericht voor salvovuur; dit wapen had 27 loopen, die tegelijk werden geladen en afgevuurd. In 1870 gebruikten de Franschen den salvomitrailleur de Reffije met 25 vaste loopen, een voorlooper van de Christophe en Montigny (37 loopen), die in de Ned. bewapening aanwezig is geweest. De oude m. M 90 (Gardner) met 2 loopen, kaliber 11 mm, was ingericht voor handbeweging en onafgebroken vuur, In 1883 vervaardigde Maxim den eersten automatischen m. Daarna volgden talrijke andere, uitgaande van het beginsel, den gasdruk voor het bewegen van het mechanisme te benutten. Men onderscheidt gasdrukladers en terugstootladers, naargelang de krachten, die het mechanisme in werking stellen, direct of indirect aan den gasdruk worden ontleend. Wat het gewicht betreft, onderscheidt men lichte en zware m. De lichte heeft een eenvoudige ondersteuning, dient voor het afgeven van korte vuurstooten en heeft luchtafkoeling (van den loop). De zware m. heeft een zwaardere ondersteuning (affuit), dient voor het afgeven van lange vuurstooten en heeft óf waterafkoeling, óf een extra dikken loop, óf de loop is voorzien van ribben. De geweermitrailleur vormt een over-, gang tusschen m. en automatisch geweer. Hij is lichter dan de m. en heeft een zeer eenvoudige ondersteuning. Behalve voor onafgebroken vuur is de geweermitrailleur tevens dikwijls ingericht voor vuren schot voor schot. De automatische (zelflaad)geweren, karabijnen en pistolen zijn slechts ingericht voor vuren schot voor schot, d.w.z. dat voor het afgeven van elk schot opnieuw aan den trekker moet worden getrokken. uciii uvii ui vjvjwi iiiuvu » ui uuu De mitrailleurpistool is eigenlijk een zelflaadpistool, dat door verbinding aan een kolf tegen den schouder gebracht kan worden en gebruikt wordt als de karabijn, doch geringere afmetingen heeft dan deze. De vuursnelheden der nieuwe ra. bedragen 400-600 schoten per minuut. Tegen luchtdoelen worden dikwijls eenige ra. (2 tot 4) op één affuit gekoppeld, om een nog grootere vuursnelheid te verkrijgen. Hoewel ra. als regel het kaliber der handvuurwapenen hebben, worden dikwijls automatische kanonnen van 2-4 cm ook ra. genoemd (bijv. bij de marine). Nijhofj. MitraiUeurpistool, •> Mitrailleur. Mitropa, afkorting van Mitteleuropaische Schlafwagen- und Speisewagengesellschaft, is een Aktien-Gesellschaft, die slaap-, restauratie- en salonspoorwegrijtuigen, restauraties (o.a. aan boord der Duitsche veerbooten) en reisbureau’s exploiteert. Zij werd opgericht in 1916 door de Duitsche, Oostenrijksche en Hongaarsche staatsspoorwegen en eenige banken. Zetelt te Berlijn. Zij bezit (1936) 613 spoorwegrijtuigen; het aandeelkapitaal bedraagt (1936) 10 660 000 r.m. Zij stelt haar rijtuigen met personeel ter beschikking van de spoorwegen, ter plaatsing in de belangrijke sneltreinen. In Ned. loopen Mitropa-rijtuigen alleen in treinen naar en transiet Duitschland. Op de spoorwegen in België loopen zij niet, omdat de Wagons-lits daar het monopolie heeft, hetgeen in meer landen het geval is. K. Bongaerts. Mitrovica, stad in Joego-Slavië (XIV 626 E 3), aan de Ibar, waar deze de Sitnica opneemt, bij het N. einde van het Lijsterveld; ca. 15 000 inw.; spoorlijn naar Skoplje. uucu unv/jjijv» Mitscherlich, Eilhardt, Duitsch scheikundige. * 7 Jan. 1794 te Jever in Oost-Friesland, f 28 Aug. 1863. M. studeerde eerst Oostersche talen, doch kwam door toevallige omstandigheden tot de studie der scheikunde, die hij sinds 1822 te Berlijn doceerde. Wet van Mitscherlich. De voornaamste ontdekking van M. is die der isomorphie (1819) (> Isomorph, 2°) en vooral de toepassing van dit begrip in dien zin, dat wanneer overeenkomstige verbindingen van verschillende elementen isomorph zijn, dit erop wijst, dat die elementen in die verbindingen dezelfde waardigheid hebben. Hij vond dit voor calciumzouten van phosphor en arseenzuur; later voor de sulfaten en manganaten en voor de perchloraten en permanganaten. Deze wet van M. is van groot belang geweest voor het vaststellen van de waardigheid van die elementen, die geen gasvormige verbindingen vormen. De wet mag niet omgekeerd worden; gelijk samengestelde verbindingen van elementen met dezelfde waardigheid zijn niet altijd isomorph. Gebleken is dat er als voorwaarde nog bijkomt: de atomen moeten ongeveer even groot zijn. Later heeft de wet door de onderzoekingen van Tschermak en van Goldschmidt nog uitbreiding ondergaan, aldus, dat twee verbindingen ook isomorph kunnen zijn, wanneer telkens twee elementen door twee andere met even groote atomen worden vervangen, mits het aantal atomen in het molecuul hetzelfde en de som van de waardigheden constant blijft. Zoo is albiet, NaAISi308, isomorph met anorthiet, CaAl2Si208; hier is Na+Si vervangen door Ca+Al. Er zijn nog meer van deze atoomparen ontdekt, waardoor vele mineral. kwesties een bevredigende oplossing hebben gevonden. Zernike. iVlittcllanclkanaal, een (in 1936 nog in aanleg zijnd) W.—O. loopend kanaal van Bevergem aan het Dortmund—Eems-kanaal naar de Elbe ten N. van Maagdenburg (IX 612 B/C 2). Dient als schakel in de verbinding van het Rijnsch-Westfaalsche industriegebied met O. Duitschland. Tot Brunswiik klaar. B xuu j-»x luis wijk Kiaar. Mittenwald, badplaats voor luchtkuur en wintersportplaats in Z. Beieren op 912 m hoogte gelegen aan de poort van M. (doorbraak van de Isar door de Beiersche Kalkalpen), met het Karwendelgebergte ten 0. en Wettersteingen ten W. Ca. 3 300 (Kath.) inw. Matthias Klotz bracht er in de 18e eeuw den vioolbouw, nu nog als huisindustrie beoefend (violen, gitaren, cithers). De Mittenwaldspoorlijn loopt van Garmisch-Partenkirchen over Mittenwald naar Innsbruck. tl. Wijst. vm m/« rr vjov• Miwok-Indianen, belangrijke stam der > Indianen van Noord-Amerika, Califomië-gebied; in het centrale gedeelte van den huldigen staat Californië. Mix, Tom, Amer. filmacteur, held van talrijke Wild-Westfilms, waarin hij naar oud recept als verdediger der onschuld optreedt. lyilxeci-pickles (huis h.), kleine stukjes verschillende zomergroenten, ca. 10 minuten gekookt in azijn en water en daarmede ingemaakt. Ze kunnen geserveerd worden met bijv. mayonnaise als voorgerecht of als zoodanig bij koud vleesch gegeven worden. Mixc-Lcnka, groep der > Indianen van Middel-Amerika. Mixer, -> Studio-versterker. Mixolydisch, bij het Gregoriaansch de 7e kerktoon (G-g). Zie > Gregoriaansche zang (sub 111. Modaliteit). Mixta, scriptura, gemengd schrift, is in de palaeographie het boekschrift, waarin sinds Karei den Grooten zoowel majuskels als minuskels gebruikt worden. De majuskels dienden vooral voor het opschrift en (of) de eerste regels van een werk, verder voor enkele eigennamen of büz. woorden. — vip,i/miaiucu Ui (JIJ4. WUUriltJll. Mixtuur • 1° In de gene e s k. verstaat men onder m. zoowel een mengsel van vloeistoffen, van extracten en vloeistoffen, als een fijne verdeeling van vaste stoffen in vloeistoffen. 2° (Muziek) (Fr.; fourniture; pleinjeu) Een register in het orgel, dat tot vulling van den klank (versterking van de boventonen) aangewend wordt. Het register is slechts in combinatie met grondspelen te gebruiken. te geuruiKen. Mizar of f UrsaeMaioris (sterren k.), de middelste ster in den staart van den Groeten Beer.’ M. vormt een dubbelster met Alcor, met het bloote oog te splitsen. In kijkers blijkt M. zelf dubbel te zijn, en spectroscopisch zijn de beide componenten en Alcor ook dubbel. De afstand van dit zesvoudig stelsel is 100 lichtjaren. Merkwaardigerwijs zijn dit juist de eerste ontdekkingen van telescopische en spectroscopische dubbelsterren geweest. de Kort. Mjösen-meer, grootste meer van Noorwegen ten N. van Oslo; opp. 360 km2, 452 m diep. Door de Worm wordt het water afgevoerd naar de Glomm. De omgeving, Hedemarken, Romerike en Toten, is een vruchtbaar, golvend landschap met gemakkelijke verbinding naar alle richtingen. Centrum is Hamar. Mlawa, Poolsche stad in de prov. Warschau (53°8'N., 20°23'0.). Ca. 19 000 inw. (33 % Joden). Industrie van landbouwwerktuigen, leder en zeep; graanhandel. aaiuiauuci. Mn, het scheikundig symbool voor het element > mangaan. 1 f II«i a*/1 aw. 'KT.Ij 11 1 i Mnaidra, plaats op Malta, bekend om haar Megalithische gebouwengroepen, die tot de Neolithisohe cultuurperiode van Malta behooren. ~ VUU iuaiia UUIIUUI cll. Mncmomcter, andere naam voor > geheugentoestel. Mncmonismc (\ Gr. mnèmè = geheugen) is een wijsgeerig-biologisohe theorie, welke het levenseigen karakter van voeding, wasdom en voortplanting poogt te verklaren door bepaalde verklaringsfactoren aan te nemen, welke veel overeenkomst vertoonen met het geheugen en zijn functies. Mnemonistische levenstheorieën verkondigden o.a. E. Kering, R. Semon en E. Rignano. -lj. xvigxiauu. L i t. : E. Kering', Fünf Reden von E. Kering, herausg. von H. Kering (1921); R. Semon, Die Mneme (31920); E. Rignano, La Mémoire biologique (1923); id., Qu’est-ce que Ia Vie (1926); Th. v. d. Bom, Philosophie van het Leven (1932). Th. «. d. Bom. Mnemosynè, godin van het geheugen, moeder van de negen > Muzen. Mnemotechniek (eigenlijk: geheugenkunst) of m n e m o n i e k is de methode om met allerlei hulpmiddeltjes voorstellingen kunstmatig aan elkaar te knoopen en zoo het geheugen te ondersteunen. De oude Egyptenaren kenden dit reeds en in de Grieksch-Romeinsche rhetorenscholen werden heele systemen van dit soort uitgewerkt. Zoo wijst Quintilianus er op, dat men den draad van een redevoering vaak gemakkelijker kan onthouden, door zich bijv. een huis voor te stellen en zich in de regelmatig elkaar opvolgende vertrekken allerlei dingen te verbeelden, die dan weer een steuntje voor het geheugen zouden kunnen zijn bij de verschillende deelen der toespraak (vgl. het overzichtelijk opschrijven of drukken van stof, die gememoriseerd moet worden). Het schoolonderwijs bedient er zich ook tegenwoordig nog wel van: bijv. om de volgorde der rekenkundige bewerkingen: machtsverheffen, vermenigvuldigen, deelen, worteltrekken, optellen en aftrekken steeds te kunnen terugvinden, onthoudt men: Mevrouw van Dalen wacht op antwoord. TT 11 .... . Hoewel deze „ezelsbruggetjes” niet absoluut te veroordeelen zijn, is het verstandig ze toch maar alleen daar aan te wenden, waar men niet met meer natuurlijke middelen of innerlijk logisch verband het geheugen kan helpen. Afgezien nog van het feit, dat te zeer gezochte en ingewikkelde kunstgrepen het geheugen eerder belasten dan ontlasten, kan het veelvuldig gebruik ervan zelfs nadeelig zijn voor het eigenlijke denken, daar het de belangstelling voor den innerlijken samenhang kan verzwakken. K. Peters 0 zx. rtitrs. Mnesicles, Attisch bouwmeester uit den tijd van Phidias, bouwde 437 /6 – 432 de Propylaeën van den Acropoiis. Mnevis, door de oude Egyptenaren vereerde heilige zwarte stier in Heliopolis, die later als incarnatie van > Re gold. Ten N. van Heliopolis is het Mizar. De helderste sterren van den Groeten Beer. kerkhof gevonden, waar de M. begraven werden en als Osiris-Mnevis vereerd. Mnium of sterremos, een bladmos van de familie der Mniaceeën; komt met 70 soorten in moerassen, op vochtigen grond en op rotsen voor. Veel soorten hebben breede, getande blaadjes en vormen rosetten. Mo, het scheikundig symbool voor het element molybdeen. Moa, eiland van de Zuidwestereilanden, behoorend tot de Letigroep, res. Ambon, gouvernement der Molukken (Ned.-Indië). Opp. ca. 600 km2; ca. 3 660 inw. M. is het vruchtbaarste eil. van de Letigroep. Het behoort tot het gebied der Prot. zending: ruim 2 400 gedoopten, w. o. ruim 800 lidma- Moa (Dinornis) (dier k.) behoort tot een uitgestorven onderorde der loopvogels, die in Australië misschien tegelijkertijd met den mensch geleefd hebben. De hoogte dezer plantenetende vogels was 3 m.Deeieren waren 30 cm lang en 20 cm breed. Moab, stamvader van de ■> Moabieten. Moabieten, een Semietische volksstam ten O. van den Jordaan. Volgens Gen. 19.37 stamden zij af van Moab, een zoon van Lot en diens oudste dochter. Daar Lot een neef was van Abraham, den stamvader der Israëlieten, waren de M. ten nauwste met de Israëlieten verwant, hetgeen ook blijkt uit de Moabietische taal, die maar weinig van het Hebreeuwsch verschilt. Oorspr. bewoonden ze het gebied tusschen de Wilgenbeek (nu Wadi el Hasa) in het Z., en den Jabbok in het N.; werden echter door de Amorieten onder Sehon tot den Amon teruggedrongen (Num.2l. 26). Het deel van Transjordanië tegenover Jericho bleef echter „steppen van Moab” heeten. Bekende steden: Kir Moab, de hoofdstad (> Kerak); > Dibon; ■> Medeba; Hesebon. Het eerste contact tusschen M. en Israëlieten vond plaats tijdens den woestijntocht (Num.28.1-3). Koning der M. was toen Balak. Sindsdien zijn de wederzijdsche betrekkingen altijd gespannen gebleven, zoodat volgens Deut.23.4 de kinderen van een Israëliet en een Moabiet of Ammoniet zelfs in het tiende geslacht niet tot godsdienstige gemeenschap met de Israëlieten werden toegelaten. Het gebied tusschen Amon en Jabbok, dat de Israëlieten op Moab veroverd hadden, werd toegewezen aan den stam Ruben (J05.13.15-20). die echter altijd om hun bezit hebben moeten strijden. Tijdens de Rechters werden ze 18 jaar door den Moabietischen koning Eglon onderdrukt (Jud. 3.12-30). In dezen tijd stonden de M. nog sterk onder den invloed van Egypte. Ook Saul moest tegen hen strijden (1 Heg. 14.47). David stond aanvankelijk op goeden voet met de M.; hij vertrouwde aan den koning van Moab de zorg voor zijn familie toe (1 Reg.22.3-6). De relaties werden echter gespannen, en David maakte Moab schatplichtig. Vanaf het schisma behoorde Moab tot het Noordrijk. Na den dood van Achab vielen de M. onder koning Mesa af; de daaropvolgende oorlog van de vereenigde machten van Judea en Israël eindigde onbeslist (4 Reg.3.4-27; een verslag van opstand en veldtocht ook in den Steen van > Mesa). Later teisterden de M. herhaaldelijk Palestina, zoodat ook de profeten de heftigste verwijten naar het onbetrouwbare broedervolk slingerden en hen met Jahwe’s straffen bedreigden. De Assyrische koningen hebben zich ook van de M. meester gemaakt. Sargon II (721- 706) noemt hen onder de door hem onderworpen volken, Sennacherib (705-681) ontvangt tribuut van koning Kamoesoenadbi der M., Asarhaddon (680-669) van Moesoeri. Tijdens Assoerbanipal (669-639) wordt een zekere Kamasjalti als koning genoemd. Volgens Flavius Josephus werden de M. door Neboekadnezar bij het Nieuw-Babylonische rijk ingelijfd; tijdens de Perzische heerschappij raakten ze onder invloed van de Arabieren, en werden ten slotte bij het rijk der Nabateeën ingelijfd. Sinds 105 v. Chr. maakten ze deel uit van de Roraeinsche Provincia Arabia, in den Byzantijnschen tijd van Palaestina Tertia, later bezweken ze onder den druk van den Islam. Hun godsdienst was evenals die der Ammonieten en Edomieten polytheïstisch. Voornaamste godheid was > Chamos, die, althans in oorlogstijd (4 Reg.3.27), ook door menschenoffers vereerd werd. Verder vermeldt Num. 26.3 den eeredienst van Baal Phegor. L i t.: A. Musil, Arabia Petraea. I Moab (Weenen 1907); E. Hommel, Ethnologie u. Geogr. des Alten Orients (Münehen 1926); G. Horsfield en H. Vincent, Une stéle égypto-moabite au Balou’a, in Revue biblique (jg. 1932, 417-444). A. v. d. Born. Skelet van een Moa (Dinornis elephantopus). Mobiele pacht, > Pacht. Mobile, grootste stad en eenige zeehaven van den staat Alabama, gelegen nabij de monding van den Mississippi aan de N. kust van de Golf van Mexico (Ver. Staten, 30°44'N., 88°7'W.); ca. 70 000 inw., ong. de helft Kleurlingen. Handel in katoen, hout, granen, kolen en scheepsbenoodigdheden. Houtman. Mobiliënbelasting (Belg. recht). De m. vormt een afdeeling van de rechtstreeksche belastingen en vormt met de grondlasten en de bedrijfsbelasting de drie cedulaire lasten. De m. is een taks op de inkomsten van alle roerende kapitalen. Zij is toepasselijk op de dividenden, interesten, renten en alle andere opbrengsten van uitgeplaatste kapitalen. Opdat de m. eischbaar weze, moeten er: 1° inkomsten zijn; de m. is geen heffing op het kapitaal. 2° De inkomsten moeten voortgebracht zijn door roerende kapitalen. Uitzondering is hier voorzien voor de interesten afgeworpen door onroerende kapitalen, die zich in het buitenland bevinden; deze interesten zijn ook onderworpen aan de m. 3° De interesten moeten toegekend of betaalbaar gesteld worden. De winsten, verwezenlijkt door een naamlooze vennootschap en in het reservefonds dezer laatste gestort, geven geen aanleiding tot m., omdat ze niet toegekend zijn aan de aandeelhouders. De inning van de m. geschiedt door afhouding aan de bron. De persoon of de vennootschap, die de inte- resten uitkeert, moet van deze interesten, ten laste van hem, die ze trekt, de belasting afhouden. L i t.: Coart-Présart, Traité de la Taxe Mobilaire (1928); Ch. de Smeth en J. Cramois, Diet. Fiscal (1929); Fr. Requette, Traité des Impöts sur les Revenus (1928); G. Beatse, Impöts sur les revenus (1925); Arth. Claes eii Ed. Gilet, Les Impöts directs (1930). —W etteksten: Samengeordende wetten op de inkomstenbelastingen, in Belg. Staatsblad (23 Aug. 1931). De Weerdt]Rondou. In Nederland is, ten gevolge van een geheel anderen opzet van het samenstel van belastingen (•> Belastingen, Nederland), een mobiliënbelasting als zoodanig niet bekend. De opbrengsten van roerend kapitaal worden in Ned. belast in de -> inkomstenbelasting; enkele dgl. opbrengsten worden bovendien nog zakelijk belast in de > couponbelasting en in de > dividend- en tantième-belasting. M. Smeets. Mobilisatie, het geheel van maatregelen, waardoor leger en vloot uit den vredestoestand op voet van oorlog worden gebracht. Het N e d. leger is in 1870 en in 1914 gemobiliseerd. Door den langen duur der m. in 1914-’lB waren nieuwe lichtingen ingelijfd en oude met verlof gezonden. Ten einde in geval van oorlog ook over deze laatste lichtingen te kunnen beschikken, was tijdens de m. een tweede m. voorbereid. Ook het Bel g. leger is in 1870 en 1914 gemobiliseerd. Nijhoff. Möbius, 1° August Ferdinand, Duitsch wiskundige. *l7 Nov. 1790 te Schulpforta, f 26 Sept. 1868 te Leipzig. Hoogleeraar in astronomie en directeur van de sterrenwacht te Leipzig. Hij voerde in zijn werk Der Barycentrische Calcul (Leipzig 1827) de zgn. barycentrische > coördinaten (eerste voorbeeld van homogene coördinaten) in en droeg ook verder bij tot de ontwikkeling van mechanica en meetkunde. In de getallenleer is M. bekend om de invoering van de zgn. ïunctie van Möbius, welke functie is gedefinieerd voor alle geheele positieve getallen. Is n een zoodanig getal, dan is de functie van M. voor het getal n gelijk aan nul, indien n deelbaar is door een kwadraat grooter dan 1, gelijk aan +l, als n het product is van een even aantal verschillende ondeelbare factoren en gelijk aan —l, als n het product is van een oneven aantal verschillende ondeelbare factoren, terwijl de functie van M. voor het getal 1 wordt gedefinieerd als +l. Zoo is de functie van M. voor 1,2, 3,4, 6,6, 7, 8 resp. gelijk aan +l, —l, —l, 0, —l, +l, —l, 0. Werken: Gesamm. Werke (4 dln. Leipzig 1885-’B7). Lit.: H. de Vries, Hist. Studiën (II 1934): P. Bachmann, Zahlentheorie (II 192D. Band van Möbius (meet k.), voorbeeld van een unilateraal oppervlak, besproken in het art. > Analyse situs. Dijksterhuis-v. d. Corvut. 2° Theo d o r, Duitsch Germanist, een der grondleggers van de moderne Oud-IJslandsche philologie. * 22 Juni 1821 te Leipzig, f 26 April 1890 aldaar. Hoogleeraar te Leipzig en te Kiel. Voorn, werken: Catalogus librorum Island. (1856); Analccta Norroena (1877); Verzoichms der. . . alt-nordischen Spraohe. .. (1880); uitg. der Fornsögur (samen met Vigtüsson) ; Hdttatal (1879-*81); Altnordisches Glossar (1866). A. Moequereau. Moeke!, Albe r t, Fransch-Belgisch dichter, een der leidende figuren van de Symbolistische beweging in België. * 27 Dec. 1866 te Ougrée (Luik). Stichter van het tijdschrift La Wallonië. M. vertolkt op precieuze manier zijn etherische droomen, o.a. in Chantefable un pen naïve (1891), Clartés (1902), La flamme immortelle (1924), enz. Willemyns Moequereau, André, Fransch Benedictijn, musicoloog. * 6 Juni 1849 te La Tessoualle, f 18 Jan. 1930 te Solesmes. Op 26-jarigen leeftijd ingetreden, ontving hij zijn eerste Gregoriaansche opleiding van dom ->■ Pothier, en werd spoedig diens medewerker aan het herstel van den > Gregoriaanschen zang. M. specialiseerde zich in het begin vooral op de uitvoering en haar theorie, en kwam daardoor vanzelf op het gebied van het rhythme. Als grondeigenschap stelt hij, dat het Greg. rhythme op de eerste plaats muzikaal is, vastzit aan de muziek; daarom ook legde hij meer dan Pothier den nadruk op het eenheidbrengend karakter van het rhythme. Deze eenheid ontleedde hij in arsis- en thesisgroepen; elke groep is 2- of 3-ledig en bestaat op haar beurt weer uit arsis en thesis (rhythmiscb steunpunt); de woordklemtoon heeft met deze ordening niets uit te staan. Uit de rhythmische hss. van S. Gallen toonde hij het bestaan aan van lange en korte notenwaarden (volgens het > Mensuralisme zuiver afgemeten tijdswaarden, volgens M. eenvoudige „nuances” van verlengingen); later werden deze verlengingen in nog vier andere, geheel onafhankelijke hss.-families, ontdekt. Werken. In de uitg. v. d. Paléographie musicale, begonnen in 1889 en nog altijd loopende, publiceerde hij de voornaamste Greg. hss. als bewijsmateriaal. Zijn rhythme-systeem heeft hij wetenschappelijk verantwoord in Le Nombre musical gregorien (I Doornik 1908, II ibid. 1927; I op meerdere plaatsen vaag en onduidelijk; II veel beter). Verder enkele Monographies grégor. en art. in de Revue eréeorienne. Bruninn. Modalisme, dwaling van Sabellius e.a. (begin 3e eeuw), die het onderscheid der Personen in de Drieëenheid ontkenden. Zij verklaarden het verschil aldus, dat de ééne God zich op drie wijzen (modi) gemanifesteerd heeft: door de schepping, menschwording en heiligmaking. Zoo vertoonde dezelfde God zich achtereenvolgens als Vader, Zoon en H. Geest. -> Monarohianisme; Patripassianisme. In den persoon van Sabellius werd het m. door Hippolytus scherp bestreden en door paus Callistus veroordeeld. Franses Modaliteit (= schakeering), 1° (muziek) > Gregoriaansche zang fIID. 2° Een term uit de grammatica, die gebruikt wordt als principe van zinsindeeling. Eigenlijk worden er meerdere verschijnselen onder samengevat. In het algemeen kan men onderscheid maken tusschen logische ra., ook wel objectieve of werkelijkheidsmodaliteit genoemd, en psychologische m., ook wel subjectieve of gevoelsmodaliteit. Bij de eerste speelt het verstandelijk oordeel de hoofdrol, bij de tweede het geyoelsoordeel. Natuurlijk komt ook vermenging van beide m. voor. Onder logische m. verstaat men dan de verhouding, die er naar het oordeel van den spreker bestaat tusschen den inhoud van den zin zooals deze wordt uitgesproken, en de werkelijkheid bij eenvoudige vermelding van de feiten; bijv.: misschien komt hij, laat hij komen, tegenover de eenvoudige vermelding: hij komt. In sommige talen, vooral in Grieksch en Latijn, wordt deze m. meestal uitgedrukt door de > wijzen van het werkwoord. Onder psychologische mod. verstaat men de persoonlijke houding, die de spreker aanneemt t.o.v. de vermelde feiten; bijv.: ik hoop, dat hij komt, helaas hij komt enz. Deze gevoelens kunnen velerlei zijn en worden vaak door toevoeging van verschillende zgn. modale bijwoorden uitgedrukt, echter ook door het accent alleen. Er bestaan trouwens tal van middelen tot uitdrukking zoowel van de logische als van de psychologische m., en het aangeven van de fijne schakeering kenmerkt den taalkunstenaar. L i t.: Kluyver en Stutterheim, in Nieuwe. Taalgids (V en XXIV) ; Jac. van Ginneken, Principes de iinguistique psychologique (1907) : de vsch. spraakkunsten, o.a. Overdiep, v. Wijk, Holtvast, v. Hammen Hofker, den Hertog, enz. v. Marrewijk. 3° Modaliteit der oordcelen heet in de logica de in het oordeel uitgedrukte wijze, waarop het gezegde (P) aan het onderwerp (S) toekomt. Deze wijze kan drievoudig zijn, naargelang nl. wordt uitgedrukt: 1° dat P aan S feite 1 ij k toekomt (assertorisch oordeel); bijv.: het is vandaag mooi weer; 2° dat P aan S noodzakelijk toekomt of onmo g e-1 ij k kan toekomen (apodictisch oordeel); bijv.; een cirkel is noodzakelijk rond; een cirkel kan onmogelijk vierkant zijn; 3° dat het m o g e 1 ij k is, dat P aan S toekomt (problematisch oordeel); bijv.; mogelijk zal het morgen regenen. L i t.: J. Th. Beysens, Logica (31923, 91). F. Sassen. Modave, gem. in het W. van de prov. Luik (XVI 704 C 3); in het dal van de Hoyoux; opp. 815 ha, ruim 600 inw. (Kath.). Rotsachtige, beboschte streek. Steengroeven. Er bestonden eertijds twee heerlijkheden, Grand-Modave en Petit-Modave, die in de Ï7e eeuw vereenigd werden en later niet meer gescheiden. Historisch kasteel met merkwaardige versiering, park en indrukwekkende ligging op een steilen rotswand; oude verblijfplaats der graven van Marchin. De kerk bevat een marmeren Mariabeeld en bezienswaardige graftomben. De „Trou al Wesse” is een grot, waarin men overblijfselen gevonden heeft van een Pleistoceene menschennederzetting. Men ontdekte te M. een Belgo-Romeinsche villa. V. Asbroeck. Modderbaden. Op hooge temperatuur (40- 42° C) gebrachte geneeskrachtige modder (te Aken, Spa, Bataglio, Pistyan e.a.) wordt vooral gebruikt voor behandeling van rheumatiek en sommige stofwisselingsziekten. Zie verder > Hydrotherapie; zie ook > Fango. Moddergat, dorpje aan de Waddenzee in de Friesche gem. Westdongeradeel. Modderkruipers (Cobitis), een aalvormig geslacht van de familie der > karperachtigen, die in den modderigen bodem der Europ. rivieren leven. Behalve de ademhaling door kieuwen heeft er bij hen nog een darmademhaling plaats, waarbij lucht met den bek opgenomen wordt. In Ned. leven de groote m. (donderaal) en de kleine m. (C. fossilis L. entaeniaL.),resp. 30 en 10 cm lang. Zie alb. in kol. 494 in dl. XII. Keer. Modderman, Anthony Ewoud Ja n> Ned. rechtsgeleerde. * 27 Sept. ÏB3B te Winschoten> f 7 Aug. 1886 te Den Haag. Werd in 1864 hoogleeraar in het strafrecht aan het athenaeum te Amsterdam en in 1870 aan de univ. te Leiden. In het ministerie-Van Lynden van Sandenburg (1879-’B3) leidde hij het dept. van Justitie en slaagde er in een door hem ontworpen wetboek van strafrecht tot stand te brengen, waardoor een kwestie, welke sedert het herstel der onafhankelijkheid (1813) aan de orde was, opgelost werd. L i t.: Levensberichten v. d. Mij. v. Ned. Lett. (met bibliogr.); v. Heynsbergen, Gesob. der rechtswetensch. in Ned. (1925). Verberne. Moddermolen, ander woord voor > baggermolen. Modderstroom (g e o 1.) kan het gevolg zijn van een aardafschuiving, zooals bijv. in kleiige gesteenten na zwaren regenval optreedt, vooral indien een ondoorlaatbare laag onder de kleilaag den waterafvoer belet. Ook aan den rand van een hoogveen kan met water verzadigde grond als m. naar buiten treden. Dergelijke m. kunnen grooten omvang hebben en dan verwoestend werken; in kleineren omvang komen ze in bepaalde streken veelvuldig voor: op vulkaanhellingen, in Indië, in de Apennijnen, enz. Warme m. zijnde > lahars. Jong Moddervulkaan, > Slijkvulkaan. Mode (< Lat. modus = wijze, manier), 1° een tijdelijk, voorbijgaand gebruik; meestal echter is de beteekenis beperkt tot de manier van zich te kleeden (heerenmode, damesmode); zij regelt snit, stof, kleur en versiering van de kleederdracht. Het is niet ongeoorloofd de m. te volgen, zoolang de manier van zich te klceden redelijk blijft, de gezondheid niet schaadt en de regels der zedigheid niet krenkt (> Kleeding, sub I A en B). Een onzedige m. invoeren, waar zij niet bestaat, de onzedelijkheid vermeerderen door een nieuwe, ver gaande gewaagdheid, is zware zonde. Enkel de gewoonte volgen, wanneer deze algemeen is geworden, zich kleeden zooals alle vrouwen, ook de fatsoenlijkste, het doen, zal haast altijd toegelaten zijn, op voorwaarde dat de m. niet overdreven is en niet rechtstreeks tot kwaad aanleiding geeft. De gewoonte vermindert de verleidende kracht der toiletten, neemt haar echter niet geheel weg. Daarom waarschuwden de pausen en de bisschoppen tegen de huidige, dikwijls onzedige vrouwenmode. Zie onder -> Kleeding (I B), waar men o.a. de voorschriften der Ned. bisschoppen aangeduid vindt. A. Janssen. L i t.: overvloedige aanduidingen bij A. Janssen, .Mode en Dans (Davidslonds, Keurboeken, nr. 10, 1933). 2° In de geologie is m. de in procenten uitgedrakte werkelijke mineralogische samenstelling van een gesteente. De in de m. voorkomende mineralen verdeelt men in twee groepen: de f e 1 s i s c h e, d. z. veldspaten en hun plaatsvervangers en kwarts, en de mafische of mafieten, d. z. de donkere mineralen als augieten en hoomblenden, glimmers, olivijn en ertsen. De terminologie is afkomstig uit het > C.1.P.W.-stelsel. ■> Stollingsgesteenten. Jong. Moded, Herman, Ned. Prot. theoloog, agitator. * 1520 te Zwolle, f 1606 te Emden. Aanvankelijk leeraar in de theologie te Keulen en te Kopenhagen, gaf hij de schitterendste vooruitzichten op, om in de Nederlanden het Protestantisme te steunen. Vervolgd te Zwolle, aangehouden te Utrecht, naar Duitschland ontsnapt, diende hij aldaar van 1662 tot Open standaardmolen. Korenmolen te Kruiningen (Zeel.). Gesloten standaardmolen. Korenmolen te Baarlo (L). Wipmolen met stelling. Korenmolen te Den Horn (Gron.). Ronde bovenkruier met stelling. Korenmolen te Lichtenvoorde (Geld.). Ronde bovenkruier zonder stelling. Korenmolen te Hilvarenbeek (N.8.). Achtkante bovenkruier met stelling. Korenmolen te Groenlo (Geld ). Achtkante bovenkruier met stelling. Oliemolen te Zaandam (N.H.). Achtkante bovenkruier met stelling, op schuur. Houtzaagmolen te Zaandam (N.H.). Paltrokmolen. Houtzaagmolen bij Haarlem (N.H.). Wipmolen met binnenvijzel. Watermolen bij Leeuwarden. Wipmolen met open buitenscheprad Watermolen te Haastrecht (Z.H.). Wipmolen met overdekt buitenscheprad. Watermolen te Hellouw (Geld.;. Achtkante bovenkruier. Watermolen te Wijns (Fr.). Achtkante bovenkruier. Watermolen te Eexta (Gron.). Twaalfkante bovenkruier. Watermolen te Rijpwetering (Z.H.). Torenmolen. Korenmolen teZeddam (Geld.). Tjasker (tonmolen). Watermolen te Zwaagwesteinde (Fr.). Achtkante bovenkruier met Dekkerwieken. Watermolen te Hoogwoud (N.H.). ong. 1566 de Ned. vluchtelingenkerken. Na Juni 1566 was hij weer in de Nederlanden en werd beschuldigd door zijn predicatiën den beeldenstorm te hebben voorbereid. Op tal van plaatsen in de Nederlanden predikte en ageerde hij (Gent, Maastricht, Tongeren, Hasselt, Antwerpen, Zierikzee); ten slotte was hij predikant bij den Prins van Oranje. Diens Fransche oriënteering zette hem aan het hof te verlaten. In 1678 was hij weer te Norwich (Engeland), waar hij reeds in 1567 een tijd lang verbleven had, doch verjaagd door de pest keerde hij terug naar Gent; als predikant te Utrecht (1580- 1685) sprak hij zich uit ten gunste van de Leycesterfractie. Na diplomatieken dienst (onder den naam Hendrik van Benthem) vestigde hij zich te Emden. Enkele schriften getuigen van het strijdlustige karakter van dezen bedrijvigen Calvinist. L i t.: Brutel de la Rivière, Het leven van H. M. (1879)- V. Rooshroeck. Modelboerderij, eon melkveehoudersbedrijf, dat zich ten doel stelt melk te leveren, waarvan de besmettingskans zoo klein mogelijk is. Melk kan op twee wijzen besmet worden: 1° reeds in den uier van de koe, doordat er tuberkelbacillen of streptococcen aanwezig zijn, die ontstekingen van dit orgaan teweegbrengen, of doordat de koe de verwekkers van golvende koorts (febris undulans – abortus infectiosus Bang) of van mond- en klauwzeer in zich herbergt. 2° Tijdens het melken, het vervoer, kortom elke behandeling op den weg van koe naar verbruiker. In dit tweede geval kunnen wederom tuberkelbacillen (aanhoesten), doch ook typhus-bacteriën in de melk geraken. Hoewel minder veelvuldig, kunnen ook choleravibrionen en dysenteriebacteriën in de melk geraken, hetzij overgebracht door vliegen of op andere wijzen. Bovendien kan melk hygiënisch onbetrouwbaar worden, wanneer saprophytische (rottings-) en andere bacteriën de eiwitten van de melk tot soms schadelijke producten omzetten (zomerdiarrheeën bij zuigelingen). Verontreiniging der melk door stalmest, koeharen e.a. begunstigt deze rotting. Neemt men hierbij in oogensohouw, dat pasteuriseeren wel de bacteriën zelf doodt, maar niet de wel of niet schadelijke stofwisselingsproducten van deze bacteriën vernietigt, en dat het koken der melk het vitaminengehalte omlaag brengt, dan is het doel, dat een m. beoogt, gemakkelijk te achterhalen. De m. wil rauwe melk, smakelijker en beter verteerbaar dan gepasteuriseerde, op deugdelijke wijze in den handel brengen. Gezond vee, gezond personeel, stipte reinheid, nauwkeurige hygiënische controle zijn het abc van de m. De productie en distributie van de melk houdt zij in één hand, wat ook geldt voor boter, karnemelk, yoghurt e.a. zuivelproducten. Ziektenkundig bacteriologisch en chemisch onderzoek van mensch, dier (quarantaine-maatregelen, stamboekvee) en product wordt binnen hetzelfde bedrijf uitgeoefend. Toch blijven er ook aan de meest ideale m. nadeelen verbonden. Het zuivelproduct verliest zijn beteekenis als goedkoop en voor een ieder bereikbaar volksvoedsel en de hygiënische betrouwbaarheid, zelfs bij de meest intensieve keuring, kan niet wedijveren met door pasteurisatie ontsmette melk. In Nederland kent men eenige m., als bijv. „Hofstede Oud-Bussera” te Naarden en „Huis ter Aa” te Doorwerth, die vanaf het begin dezer eeuw bestaan. De proefzuivelboerderij te Hoorn ontleent haar beteekenis aan het wetenschappelijk onderzoek (vitaminengehalte in verband met deugdelijke veevoeding, e.a.). L i t.: „Hofstede Oud-Bussem”, overdruk uit „Nederlands welvaart” (1917). Botman- Modelé is de oppervlakte-behandeling van boetseer- en beeldhouwwerk, dat geschiedt, nadat de hoofdvormen van het kunstwerk klaar zijn. Dit m. is van veel beteekenis voor het aanzien van het kunstwerk, het kan het werk zeer verfraaien of belangrijker maken. De hoofdzaak blijft echter de goede verhouding der massa’s. Etienne. s Modeleeren, ook wel boetseeren, noemt • men het vormen in een weeke materie, hetzij klei, ■ of pastaline, van plastische kunstwerken of gei bruiksvoorwerpen. In deze materie kan men gemakkelijk vormveranderingen aanbrengen door kneden, • buigen, afschrappen en opsmeren. Indien het beeldwerk ten slotte in brons moet worden uitgevoerd, moet dit m. worden voortgezet, totdat de vorm geheel voltooid is. Bij het ontwerpen van een model voor uitvoering in steen en hout, eindigt men veelal het modeleeren, als de hoofdvorm tot stand gekomen is, en brengt het modelé alleen aan in het definitieve materiaal. Hoewel de modeleur bij het modeleeren of boetseeren vnl. de handen gebruikt, is het toch noodzakelijk voor hem om wat boetseer- of modeleerhoutjes ter beschikking te hebben. Deze palmhouten stokjes, ca. 20 cm lang, eindigen aan beide kanten in puntige, ronde of vlakke eindvormen, waarmede de modeleur over de klei of was strijkt, drukt of krast en aldus den gewenschten vorm verkrijgt.Eiienne. Modelhuis of poppenhuis, een toonkast, die een gansch binnenhuis, op verkleinde schaal, maar met angstvallige volledigheid, te zien geeft. M. dagteekenen uit de 17e en 18e eeuw; zij werden in Duitschland en vooral in Ned. vervaardigd. Het Rijks Museum te Amsterdam en het Stedelijk Museum te Utrecht bezitten m., die voor de studie van het vroegere huisraad en binnenhuis van groote documentaire waarde zijn. y, Herck. Modelschijf, door beeldhouwers e.d. gebruikte lage tafel, waarop een draaibaar bovenblad ligt. Op deze m. neemt de persoon plaats, welke den kunstenaar als model dient. Door het bovenblad te draaien, kunnen, zonder dat het model zelf beweegt, alle zijden bestudeerd worden. Ook het werkstuk van den modeleur of beeldhouwer wordt op een draaibare schijf gezet, soms modelstoel of -tafel, soms modelstandaard geheeten. Etienne. Modelstam, ander woord voor > middelstam. Modena, 1° provincie in Noord-Italië, in het landschap Emilia, gelegen van de Apennijnen tot de Po. Opp. 2 700 km2, ca. 460 000 inw. De provincie leeft overwegend van den landbouw. 2° Hoofdstad van de gelijknamige Ital. prov. (XIV 320 C 2); 35 m boven de zee, ca. 100 000 inw. Bisschopszetel. De dom is een Romaansche basiliek uit 1100; het gemeentehuis stamt uit 1200. M. heeft een miiv., veeartsenijschool, botanischen tuin, geophysisch laboratorium, de beroemde Biblioteca Estense, vele andere onderwijsinrichtingen, bibliotheken, archieven enz. Er is een drukke landbouwmarkt. Heere. Geschiedenis. M., oorspr. Mutina, werd in 183 v. Chr. als Romeinsche kolonie gesticht. In 44/43 v. Chr. werd er de oorlog om Mutina gevoerd tusschen Deciraus Brutus en de consuls Hirtius en Pansa, onder wie als praetor streed Octavianus. In de 9e eeuw werd het gebied bestuurd door Frankische graven, daarna door bisschoppen, tot Mathilde van Toscane het in bezit nam. Tegen het einde van de 11e eeuw kwam het, vereenigd met Ferrara en Reggio, in het bezit yan het huis Este, dat in 1452 den hertogstitel verkreeg. Door het huwelijk van de laatste erfdochter, Maria Beatrix, met aartshertog Ferdinand van Oostenrijk ontstond het huis Oostenrijk-Bste in 1803. Intusschen was door den vrede van Campo-Formio M. voor dit huis verloren gegaan en verkreeg Ferdinand tijdelijk het bezit van Breisgau als schadeloosstelling. In 1814 kwam M. weer terug aan den zoon van Ferdinand, Frans IV. In 1847 werd M. vergroot met Guastella, maar Frans V (1846-’6O) werd in 1869 door een volksopstand verjaagd, waarna M. in 1860 bij het nieuwe Italië werd ingelijfd. Derks. L i t.: Scharfenberg, Gesch. des hzgt. M. (1859). Moderaten, 1° politieke partij in Ned. tijdens de Bataafsohe Republiek. Zij hield het midden tusschen de Unitariërs, die de meest volstrekte bestuurscentralisatie, en de Federalisten, die een betrekkelijk uitgebreide decentralisatie begeerden. In den partijstrijd dier dagen heetten de Moderaten, weinig kiesch, „slijmgasten”. De meest representatieve figuur der M. was Rutger Jan Schimmelpenninck. Verherne. 2° (Moderates) ■> Anglicaansche Kerk. Moderatie (Fr. moderat ion), een woord, dat in het oudere Nederlandsch veel gebruikt werd, beteekent matiging, verzachting. Bijzonder bekend is de m. der plakkaten tegen de ketters, na de aanbieding van het Smeekschrift der edelen, door de leidende instanties in de Nederlanden ontworpen en door de landvoogdes bij plakkaat van 3 Juni 1666 in hoofdzaak afgekondigd. J. D. M. Cornelissen. Moderato (I t a 1.), muziekterm voor gematigd tempo. Moderne, Die, Naam van de naturalistische periode in de Duitsche literatuurgeschiedenis (zie art. -> Duitschland in dl. IX, kol. 634). De term kwam voor het eerst voor in 1885 in de Moderne Dichtercharaktere (een bloemlezing d. W. Arent e.a.) en werd sinds 1890 door H. Bahr geregeld gebruikt (o.m. in Zur Kritik der Moderne). L i t.: Lublinski, Die Bilanz der Moderne (1904); Der Ausgang der Moderne (1909). Baur. Moderne dans, verzamelnaam voor verschillende societydansen, welke door het betrekkelijk begrip „modem” aan een wisselende beteekenis onderhevig is. In oudere dansliteratuur vindt men bijv. den naam m. d. al gebruikt bij de invasie van de wals, die het monopolie bracht van het paarsgewijze dansen in een ronddraaiende beweging. Het verschil met de voorafgaande „ouderwetsche” dansen werd vnl. gevoeld in het loslaten van de in maten uitgetelde figuurdansen en in het overgaan naar het vrije bewegen in een gesloten paarhouding. In meer recente dansliteratuur vindt men de onderscheiding m. d. eerst gebruikt voor de 20e-eeuwsche societydansen, die hoofdzakelijk uit Amerika geïmporteerd werden. Wel waren in Europa reeds vroeger de negerdansen uit Amerika bekend (Ch. Blasis bespreekt deze reeds in 1820 in zijn Traité élémentaire. ... de la danse), maar ingevoerd werden deze eerst in een tijd, waarin de Europ. gezelschapsdans op een dood punt was gekomen. Eerst sporadisch (in 1890 de maxixe uit Brazilië; ca. 1903 de cakewalk, de eerste negerdans in Europa als variété- en als gezelschapsdans; de turkey-trot; in 1910 de tango; in 1912 de foxtrot), overstroomden na den Wereldoorlog een vloed van m. d. uit de Amerik. jazz-sfeer Europa; de steps (one en two), de shimmy, de charleston, de blues, de black- bottom en de rumba. Deze m. d. gaven het draai-hupschema van de voorafgaande gezelschapsdansen, zooals galop, polka en wals, geheel op en schreven de schuivende beweging voor met een gesyncopeerd rhythme in een gesloten paarhouding, die het innigst contact zocht. Hierdoor werd het erotisch element, den gezelschapsdans eigen, zoo zeer op den voorgrond geschoven, dat meerdere m. d. zoowel om hun houding, beweging, begeleidende muziek als omgeving, met recht sensueel genoemd kunnen worden. Dezelfde karakteristiek vindt men terug in de m. d. van de revues, music-halls en cabarets, die met hun girl- en gesyncopeerde acrobatische dansen (tapdans) het negergenre blijven beoefenen. Voor moreele waardeering der m. d. zie nog -> Dans (kol. 620-621). Terlingen-Lücker. Moderne Devotie, het godsdienstig streven uit de 14e en 15e eeuw, waarbij geestverwanten van •> Geert Groote door de verschillende geestelijke middelen tot zelfheiliging trachtten te geraken en zich in reactie op het speculatieve, theoretische en zuiver mystieke een practische levenswijsheid eigen te maken, die al hun doen en laten doordrong en er tevens op uit was van eigen geestelijken rijkdom door het apostolaat aan anderen mee te deelen. Men zoeke bij de schrijvers van deze richting dus geen philosophisohe ontwikkeling van ideeën of een afgewerkt systeem van geestelijk leven, maar wel gedachten en raadgevingen, die aan de H. Schrift, de Vaders en de middeleeuwsche auteurs ontleend zijn en onmiddellijk het dagelijksche leven raken. De machtige volksbeweging is uitgebleven, de hooge geestelijkheid hield zich doof voor deze alarmklok. De oorzaak ligt deels in de diepte van het verval, deels bij de aanhangers zelf, die meer aan ascese en eigen heiliging dachten dan aan de verheffing van het godsdienstig leven van de wereld. Toch heeft dit spiritueele en zuiver-Katholieke réveil veel goeds tot stand gebracht wat betreft de hernieuwing van den kloostergeest bij vele orden en den geloofsijver van velen. Een kostbare vrucht is de tot dan toe zoo goed als onbekende methodische meditatie, die door den H. Ignatius tot volle rijpheid werd gebracht. Al lag het buiten het opgezette plan, de noodzakelijkheid om door het werk van hun handen in eigen levensonderhoud te voorzien dwong hen tot diverse bezigheden, waardoor zij zich onsterfelijken roem hebben verworven: het verluchten en afschrijven van boeken, het onderwijs en de opvoeding van de jeugd op stadsscholen of in eigen huizen. Aanhangers van de M. D. waren buiten de leeken, die in de wereld bleven, de Zusters van het Gemeene Leven, die in 1874 het huis van Geert Groote te Deventer betrokken en de door hem in 1379 opgestelde statuten volgden, de Broeders van het Gemeene Leven, die aanvankelijk hun bijeenkomsten hielden in het huis van Florens Radewijns en in het begin der 16e eeuw een constitutie ontvingen [zie over hen het art. > Gemeene Leven (Broeders en Zusters van het)]. Tot de M. D. behooren ten slotte de leden van de Congregatie van Windcsheini onder een kloosterregel (Reguliere Kanunniken,naar den regel van den H. Augustinus; Augustijner Kanunnikessen). Deze instelling hield niet zooals de andere huizen het midden tusschen een leekenvereeniging en een klooster, maar was een zuiver klooster, waarin het beschouwende leven meer tot zijn recht kwam en de leden door bindende geloften op een vastere basis stonden. Het eerste klooster voor de Kanunniken werd opgericht te Windesheim bij Zwolle in 1387 vooral door de bemoeiingen van Florens Radewijns, voor de Kanunnikessen te Diepenveen ca. 1392 door de zorgen van Joh. Brinckering. De Congregatie nam een hooge vlucht en telde in 1475 voor de mannen 71, voor de vrouwen 13 kloosters. De huizen der mannelijke kloosterlingen zijn tijdens de Reformatie bijna alle ten onder gegaan, die der vrouwelijke losten zich meestal in eigenlijke kloosters op. Lit.: R. Post, Gesch. van Ned. (II 1935, 106-127); J. de Jong, Handb. der Kerkgeschiedenis (II 31936, 412 vlg.). Wachters. Modernisme. I. In de Katholieke Kerk. A) Begrip. In het spraakgebruik noemt men m. het geheel van de dwalingen, die omstreeks 1900 in de Kath. Kerk werden verkondigd en door Pius X definitief werden veroordeeld in het decreet •> Lamentabili sane (3 Juli 1907) en de encycliek > Pascendi (8 Sept. 1907). Er bestond ook een verwante strooming onder de Protestanten. Het m. bewoog zich vnl. op het terrein van de theologie, vooral over de vragen naar de grondslagen van het geloof; het daarnaast staande modernistische streven op het gebied van het practische kerkelijke leven was van ondergeschikt belang, tenzij voor het scheppen van de geëigende sfeer. Het m. ging uit van de op zichzelf goede bedoeling om leer en leven van het Katholicisme aan de moderne wijsbegeerte en wetenschap en aan de eischen van het moderne leven aan te passen; liet vergat daarbij echter, dat aan den eenen kant niet alle moderne opvattingen waar zijn, en dat aan den anderen kant de door God rechtstreeks aan de Kerk gegeven dingen, vooral het dogma, onveranderlijk vaststaan. B) Voorbereiding. Onder de eigenlijk voorbereidende factoren behoort op de eerste plaats de kenkritiek van» Kant. Hierbij komen de theorieën van» Schleiermacher over het wezen van den godsdienst. Verder leidde de zgn. critische bestudeering van de H. Schrift en de oude kerkgeschiedenis velen tot het verwerpen van het geïnspireerde karakter en dus van de goddelijke ■waarde van de Bijbelboeken, en tot nieuwe stellingen over het ontstaan van het Christendom. Tegenover deze „moderne wetenschap” meende het m. nieuwe grondslagen van geloof en geloofsverdediging te moeten zoeken. Het is onjuist om ook in de geloofstheorie van kard. » Newman een voorbereiding tot het m. te zien; hetzelfde geldt van de overigens gevaarlijke leerstellingen van den Duitschen theoloog Herman » Schell. Wel had het » Amerikanisme het voorbeeld gegeven van een poging tot aanpassing van het kerkelijke leven aan moderne toestanden; het had vóór zijn veroordeeling op velen indruk gemaakt en zoo voor een psychologische voorbereiding gezorgd. C) Geschiedenis. Het m. heeft eigenlijk geen geschiedenis, omdat het in hoofdzaak een vage strooming was, waarvan de invloed en het aantal aanhangers niet te schatten was. Het had geen algemeen erkend hoofd, geen eigen organisatie of officieel tijdschrift en zelfs geen algemeen aanvaard en uitgewerkt systeem. Dit laatste moest met het oog op de samenstelling van de ene. Pascendi uit de werken van de vooraanstaande figuren worden bijeengezocht; dientengevolge beweerden de meesten, dat de veroordeeling niet op hen kon slaan. Men kan dus alleen zeggen, dat het m. het sterkst was in Frankrijk, Engeland en Italië en spoedig na de veroordeeling begon te verloopen om vervangen te worden door zijn tegenstander, het > integralisme. Betrekkelijk weinigen weigerden zich te onderwerpen en verlieten de Kerk, w.o. de voormannen A. Loisy en G. Tyrrell, verder o.a. E. Buonaiuti en R. Murri; andere leiders onderwierpen zich, o.a. M. Bldndel, L. Laberthonnière, de romanschrijver A. Fogazzaro, baron F. von Hügel. Verschillende goed Katholieke, maar vooruitstrevende geleerden als de kerkhistoricus mgr. P. Batiffol en de exegeet P. M. J. Lagrange O.P. werden lang van m. verdacht. Pauwels. D) Wijsgeerigc grondslagen van het modernisme. Wijsgeerig gaat het m. uit van het moderne ■> scepticisme (» Agnosticisme), dat als zijn negatieve grondslag kan gelden: het menschelijk kennen blijft besloten binnen de grenzen der ervaring en is niet in staat door te dringen tot een buiten die ervaring liggende metaphysische wereld (> Kant). Voor een > theodicee is in het m. dan ook geen plaats. Al het metaphysische en speciaal de godsdienstige waarheden hebben met „wetenschap” niets te maken. Zijn positief wijsgeerige grondslag is de > immanentie-philosophie, die godsgeloof en godsdienst zoekt te fundeeren niet op objectieve gronden buiten den mensch, maar op een subjectieve behoefte van het menschelijk hart zelf („Bedürfnisglaube”; > Kant). Gelijk zoovele strevingen is ook deze religieuze drang aan ons menschelijk leven van nature eigen en steeds, zij het ook enkel onderbewust, aanwezig („vitale immanentie”). Onder invloed van bepaalde omstandigheden (bijv. ziekte, tegenspoed) en personen (bijv. godsdienstpredikers) begint de mensch deze behoefte aan het goddelijke sterker te gevoelen: hij wordt er zich duidelijk van bewust. Het religieus gevoel betreedt dan het gebied van het kenleven: het verstand gaat er zich mee bemoeien en die religieuze gevoelens in een systeem van geloofswaarheden en dogma’s uitdrukken (symbolisme); de mensch gaat zich zijn „geloof” denken (vgl. Bergson). Het ligt echter voor de hand, dat deze dogma’s enkel uitdrukkingswijzen zijn der religieuze gevoelens van bepaalde tijden en personen. De historische ontwikkeling dier godsdienstige gevoelens vordert van zelf, dat ook de dogmatische formules hiermee in overeenstemming worden gebracht (evolutionisme): onveranderlijke geloofswaarheden bestaan er niet (> Relativisme). Datzelfde geldt natuurlijk ook voor de Kerk en haar instellingen, die, willen ze niet verouderen, zich dienen aan te passen aan de moderne mentaliteit. „Wetenschap” en het modernistisch gevoelsgeloof zijn dus twee geheel verschillende gebieden; zoo is met name ook de historische Christus een andere dan de geïdealiseerde Christus van het geloof, v. d. Berg. E) Voornaamste theologische leerstukken van het modernisme volgens de Ene. Pascendi. a) Het verstand kan God niet door redeneering in zijn bestaan en wezen kennen en kan evenmin een openbaring Gods door wonderen en andere buiten den mensch staande bewijzen van een valsche onderscheiden; het eenig contact tusschen God en mensch ligt in de godsdienstige ervaring. b) Het verstand formuleert deze ervaring wel, maar kan de waarheid over God niet uitdrukken, alleen benaderen in „symbolen” (d.w.z. de dogma’s), die geen absolute waarde hebben en telkens moeten worden gecorrigeerd. c) De Bijbelboeken geven niets anders dan de godsdienstige ervaring van de schrijvers; zij zijn dus niet Gods eigen woord en leeren de absolute waarheid ook niet. d) Christus is alleen een mensch met zoo’n hooge ervaring van God en het goddelijke, dat Hij diezelfde ervaring in vele anderen kan opwekken. Zij echter, op wier leven Hij een dergelijken invloed had, konden zich niet aan de historische werkelijkheid over Hem houden en maakten Hem tot een menschgeworden God. Hij zelf leerde niets anders dan een spoedige komst van het Godsrijk (> Eschatologie). e) Christus stichtte geen Kerk, maar Zijn volgelingen vonden elkaar vanzelf en hadden een organisatie noodig om hun eenheid van ervaring in Christus te accentueeren en te formuleeren; de Kerk heeft dus geen leergezag om te leiden. f) De vooruitgang van wijsbegeerte en wetenschap moet een vernieuwing van de „symbolen” teweeg brengen; de kerkelijke dogma’s moeten dus op moderne manier worden begrepen ongeacht de traditioneele opvattingen. De Kerk mag ze dus niet als iets absoluuts willen handhaven; daarom wilden de modernisten in de Kerk blijven om te zorgen, dat deze niet zou „verstarren”. g) De traditioneele apologetica heeft haar waarde verloren en moet worden vervangen door die van het > immanentisme. Vgl. boven. F) Bcoordecling. Na deze uiteenzetting is het niet noodig nog te laten zien, hoe dit systeem met het Katholicisme in strijd is; het m. is terecht een verzameling van alle ketterijen genoemd en breekt alle grondslagen van geloof en Kerk af. Het gevaar van het ra. mocht niet onderschat worden, omdat het zijn schijnbaar goede bedoeling voor had en zich nergens volledig toonde. De ene. Pascendi bracht ineens alle consequenties aan het licht en bezwoer zoo het gevaar. De ->■ anti-modernisteneed kan ais de bezegeling van de overwinning worden beschouwd. Pauweh. Lit. : art. Modernisme in Dict. Théol. Cathol. en in Dict. Apol. Foi Cath. ; verder: F. Heiner, Der Neue Syllabus Pius X ; A. Gisler, Der Modernismus (41913); J. Rivière, Le M. dans I’Eglise (1929) ; J. Rickaby, The Modernist; Y. Noort, Modernisme en Modernisteneed (1912) ; Garrigou-Lagrange, Le Sens Commun (31922). 11. In het Protestantisme. Het modernisme in het Protestantisme in Ned. valt uiteen in de Leidsche of Oud-moderne richting (waarover zie > Leidsch modernisme), en het Rechts-modernisme, dat weer is overgegaan in het Jong-modemisme. Het Oud of Leidsch modernisme voldeed al spoedig velen niet meer. Theologische onzekerheid en verdeeldheid, een zeker defaitisme tegenover de Kerk, godsdienstige achteruitgang in verschillende gemeenten, brachten kentering. Allengs vormde zich het Recht s-m odernisme, met als onmiddellijke voorloopers 1° de socialistische religieus-modernen (omstreeks 1890 met als voornaamste figuur dr. v. d. Bergh van Eysinga), 2° de Woodbrookers (in 1904 ontstaan onder Leidsche professoren), 3° de malcontenten (van ong. 1900). In 1910 nam dr. K. H. Roessingh de leiding van de Rechts-modernen. Voor hem is niet de persoon van Christus, maar het Christus-principe de hoogste verwerkelijking der Christelijke idee. Hij speurde bij Hegel „de zuiverste religieuze inspiratie.” Na Roessingh’s dood (f 1926), kwam het Jon g-m odern i s m e op. Religieuze socialisten, die hier en nu het „Koninkrijk” willen verwerkelijken en wier Evangelie één en al wet is. Ook kunstzinnig-modemen, die van een „nieuwe religie” droomen, waarin alleen de wereldwijde vroomheid van Goethe’s „schoone zielen” overgebleven zal zijn, sluiten zich hierbij aan. Het m. is georganiseerd in de Vereeniging van Vrijzinnig-Hervormden en den > Protestantenbond, die beide zoowel Rechts- als Jong-Modernen onder hun leden tellen. L i t.; Voor O u d-m. zie bij -> Leidsch Modernisme. Voor Recht s-m. : J. Herderschee, De mod.-godsd. richting in Ned. (1904); A. M. Brouwer, De mod. richting, een hist.-dogmatische studie (1912); K. H. Roessingh, Rechts Modernisme (1918) ; A. Kuiper, Het mod. een fata morgana op Chr. gebied (1871). Voor J o n g M. : M. C. v. Mourik Broekman, Vrijzinnig Chr. Geloofsleven (1925) ; K. F. Proost en G. Horreüs de Haas, Het Vrijzinnig Protestantisme (I-111 1926-’2B). Lammertse. Modest us, > Vitus, Modestus en Crescentia. Modificatie noemt men in de sche i k. de verschillende vormen, waaronder een allotrope stof kan voorkomen (> Allotropie). De verschillende m. van een stof onderscheiden zich van elkaar door hun chemische of physische eigenschappen. 2° (B i o 1.) Een door Nageli reeds gebruikte term, in 1911 door Baur in de genetische literatuur ingevoerd, en waardoor wordt aangeduid elke wijziging, die een bepaalde erfelijke eigenschap van een organisme onder den invloed van veranderde levensvoorwaarden ondergaat. De verschijningsvorm of het phaenotype van een levend wezen is een product van het genotype, d.w.z. van den erfelijken aanleg, waarop het milieu modificeerend inwerkt. Elke > aanpassing van een organisme aan andere milieuvoorwaarden kan een ander phaenotype tot gevolg hebben; de m. is dus niet erfelijk: wel is erfelijk de innerlijke ontwikkelingspotentialiteit, d.i. het vermogen om op gelijke groeivoorwaarden op gelijke wijze te reageeren (> Mutatie). Modificatiekromme. Dumon. Modüicatickromme is een > frequentiekromme, wier gegevens verstrekt worden door de modificaties (> Modificatie, 2°), welke onder invloed van het milieu bij een individu of bij de erfelijk homogene individuen van een zuivere lijn werden teweeggebracht. Modin, ■> Bang. Modius, oude Romeinsche maat, = 8,733 liter. Modjokerto, 1° regentschap van de afd. Soerabaja in de prov. Oost-Java. Opp. 999 km2, 394 008 inw. (eind 1930), w.o. 1 654 Eur., 4 518 Chin. en 493 andere Vreemde Oosterlingen; bevolking Javaansch, taal Javaansoh. De N. helft van M. is vlakte, met als N. grens de Brantas-rivier met haar zijtak de Porong-rivier; de Z. helft is heuvel- en bergland (hoogste top 3 460 m). Vlakte en heuvelland zijn zeer vruchtbaar (suiker en koffie). De bevolking teelt rijst en maïs. In den Hindoe-tijd was M. het centrum van het rijk van > Modjo-Pahit. no n „ n n n «on Vi rorYünfoollfm 2° Gemeente, hoofdplaats van het regentschap en district M., aan de Brantas gelegen; 23 600 inw. (eind 1930), w.o. 903 Europ., 2 608 Chin. en 347 andere Vreemde Oosterlingen. Goed klimaat. Levendige inlandsche handel en groote veemarkt. Is gemeente vanaf 1918. Het heeft een Kath. kerk, bediend door de heeren Lazaristen, een Kath. Holl. Chin. school en een Kath. ziekenhuis. Brokx. Modjo-Paliit, naam van de hoofdstad van een Oud-Javaansch rijk, die gelegen moet hebben in de buurt van het huidige Modjokerto en Modjowamo. Gesticht kort vóór den inval der Chineezen in Java (1293) en door hen bevrijd van de gevaarlijke mededinging van het rijk van Kadiri, wist het jonge Modjo-Pahitsche rijk zijn gezag reeds spoedig te doen gelden in geheel O. Java. Zijn groeten bloei beleefde het onder de leiding van de zgn. regentes, koningin Tribhoewanottoenggadewidjajawisjnoewardhani, en van haar rijkskanselier Gadjah-Mada, die het geheele gebied van het huidige Ned.-Indië het oppergezag van M. dwong te erkennen en die met de vorsten van geheel Z.O. Azië betrekkingen onderhield. In deze gouden eeuw (1330- ’80) beleefde het Modjo-Pahitsche rijk een voorspoed, waarom het wijd en zijd en tot in lengte van dagen beroemd is geworden; het beheerschte de zeeën, had een omvangrijken handel, en kon daardoor groote sommen besteden aan de organisatie van den staat. Ong. 1380 begint het verval; het blijft de geheele 15e eeuw bestaan, maar heeft tegen het einde daarvan alle macht verloren. Zijn ondergang omstreeks 1525 beteekent voor O. Java tevens het einde der hegemonie. Vgl. > Java (sub 111, Gesch.). I. i t.: Krom, Hindoe-Jav. Gesch. (21931). Berq. Modlin (vroeger Nowogeorgjewsk), Poolsohe stad in de prov. Warschau aan de rivieren Boeg en Weichsel. Ca. 1 600 inw. M. was 1807-1916 een der drie groote Russische Weichsel-vestingen ter verdediging der Russ. Westgrens; in 1916 door de Duitschers veroverd, thans Poolsche garnizoensplaats. v. Son. Modoe-Indianen, stam der > Indianen van Noord-Amerika, Califomië-gebied, op de grens van Oregon en Califomië. Modulaim-u, ■> Motet. -L.ivwou. Modulatie (•( Lat. modulari = de maat aangeven), 1° in de muziek: a) de overgang naar een andere toonsoort; b) andere naam voor motet. ao /r» t. i i _ t \ • i t 2° (P h i 1 o 1.) De wisselende toonhoogte bij het spreken, scherp te onderscheiden van de accentuatie of wisselende geluidskracht. De m. is gevolg en graadmeter der gevoelsgesteldheid, waarin gesproken wordt. Overeenkomstig het karakter en de cultuur van een volk zal zijn taal meer moduleerend of accentueerend wezen. Het tekort aan accent in sommige talen wordt opgewogen door meerdere > gesticulatie. In het Ned. speelt do m. een rol ter nadere aanduiding der beteekenis van zinnen (vraag, uitroep, zinseinde) of ter modificatie van beteekenis bij een enkel woord (bijv. „ja”). Voor den redenaar is het van groot belang, de juiste m. te vinden. Lit. : A. Vogel, Rhetorica, basis der welsprekendheid (1931). d' Eerenbeemt. oo rr> i. \ nr i i .. 3° (Radio t e c h n.) > Modulatiesystemen. Moclulaliesystcmen. In de radiotechniek worden hieronder verstaan de verschillende systemen, welke in de radiotechniek worden toegepast om de draaggolven van zenders te moduleeren, d.w.z. op zoodanige wijze in sterkte te veranderen, dat deze golven de dragers en overbrengers worden van een in karakter onvervormde geluidsenergie. Men onderscheidt hierbij vooral bij grootere zenders de zgn. low power modulatie (modulatie bij gering vermogen) en high power modulatie (modulatie bij groot eindvermogen van den zender). Zooals bekend wordt de draaggolfenergie van den zender verkregen in verschillende trappen. D.w.z. de goede frequentie van de draaggolf wordt bij gering vermogen (onderdeelen van een watt) opgewekt en daarna versterkt in versterker-trappen tot de eindenergie bereikt is. Men kan nu de modulatie in een willekeurigen trap toevoeren. Het voordeel van low power modulatie bestaat nu hierin, dat de apparatuur voor deze modulatie van gering vermogen kan zijn; men bespaart op deze wijze kosten. Er bestaan nu verschillende methodes van toevoe- ring der energie en wel aan het rooster van een der versterkerlampen (roostermodulatie), welke in Duitsohland veel toepassing vindt, ofwel men kan de modulatie-energie toevoeren in den anodekring van een versterkerlamp. Dit geschiedt doordat men in de anodevoedingleiding van de modulatielamp een smoorspoel plaatst, welker reactie de anodespanning van de versterkerlamp beïnvloedt. Ook een koppeling, waarbij de smoorspoel door een transformator vervangen wordt, is veelvuldig in gebruik. A. Dvhois. , m UUtUVIü, Modulus (Lat., = maat). 1° (W i s k.) Een verzameling getallen heet een modulus, als elk tot die verzameling behoorend paar de eigenschap bezit, dat ook de som en het verschil tot de verzameling belmoren. De geheele getallen vormen dus een modulus, evenzoo de bestaanbare en de rationale. Is k een geheel getal, dan vormen de veelvouden van k een modulus; deze heet kortweg de modulus k. Twee getallen heeten congruent modulo k (of ook wel: naar den modulus k), als het verschil van die twee getallen tot den modulus k behoort, d.w.z. een veelvoud van k is. •> Congruentie (2°). De modulus van een logarithmenstelsel met grondtal a is alog e, waarbij e = 2,718. . . het grondtal is van het natuurlijke logarithmenstelsel. Voor het Briggiaansche logarithmenstelsel, met grondtal 10, is dus de modulus 10log e = 0,434. . . Zie nog > Absolute waarde; Transformatie. v, d. Corvul. v, u. Ksui yui, 2° (B ou w k.) De eenheidsmaat, waarin de verhouding der onderdeelen van Klassieke tempels uitgedrukt wordt, en die gelijk is aan den straal van den ondersten cirkel eener kolom. 3° In de p e nningkunde is de m. de diameter van een munt. De m. wordt onderverdeeld in zgn. partes (= deelen), die veelal 1/12, soms ook 1/,8 m. bedragen. 4° (M uzi e k) ■> Motet. Modus, 1° (g ra m m.) > Wijs. 2° (M uzi e k) Toonladder als schema voor de vorming eener melodie. > Gregoriaansche zang. Modus vivéndi (Lat.) = manier van leven, (voorloopige) gedragslijn; schikking tusschen (strijdende) partijen, niet bindend zooals een verdrag. TT„;i: » rtn . • Modvveuna, Heilige, f 518/19. Ontving uit handen van den H. Patricius den sluier. Zij stichtte meerdere vrouwenkloosters in lerland en stierf als eerste abdis van Kill-Slieve-Cuilin (Killeny). Feestdag 5 (6) Juli. Moe, Jörgen Ingelbrektsen, Noorweegsch predikant, dichter en folklorist. * 22 April 1813 te Sigdal Ringerike, f 27 Maart 1882 te Kristiansand. Wat van hem voortleeft, zijn de meesterlijk navertelde volkssprookjes, door hem van 1835 tot aan zijn dood, met piëteitvollen eerbied voor de volkskunst, verzameld (in samenwerking met P. Chr. Asbjörnsen). Zijn eigen lyrische en epische productie houdt innig verband met de volkspoëzie: religieuze stemming, natuurlyriek en de eenvoudige levensverhoudingen van den minderen stand maken er den inhoud van uit (Digte, 1849; At haenge paa Juletraeet, 1855; En liden julegave, 1860). Voor de kinderen schreef hij het thans nog graag gelezene I brönden og tjernet. Uit?.: Samlede Skrifter (2 dln. 1915). L i t.: H. Jaeger, in Litteraturhistoriske Pennetegninger; F. Grimmes, J. I. M. (1929). Rnnr . Uiiiiiuica, o. x. J3L, {LV4VJ. jLSaur, Moeadzdzin (Arab.), de moskeebeambte, welke vijfmaal per dag vanaf de minaret de geloovigen tot de -> salat oproept (adzan). Mohammed stelde als eersten m. den neger Bilal aan. Tegenw. bestaat de oproep uit de volgende formule: God is de grootste (4 x); ik getuig, dat er geen God is dan Allah; ikgetuig, dat Mohammed Gods profeet is; op tot de salat; op tot het heil; God is de grootste (ieder 2 x); er is geen God dan Allah (1 x). Daaraan worden vaak nog andere aanroepingen gevoegd en het geheel heeft zich ontwikkeld tot een melodische, kunstige voordracht. Zie ook > Bang. Zoetmulder. Moe’allakat, naam van een zevental Arab. gedichten van zeven verschillende dichters uit den vóór-Islamietischen tijd. Beteekenis van den naam is onzeker; volgens de traditioneele verklaring zou het zijn; de „opgehangen” gedichten, omdat ze als de beste in hun soort aan de deur der -> Kaaba werden opgehangen, geschreven in gouden letters, vanwaar ook hun naam Moedzahhabat (de „vergulde”). -> Oud-Arabische literatuur. Zoetmulder. Arauisuiic uteiatuui. . Mocanda, plaats in Belg.-Kongo, prov. Leopoldstad, district Neder-Kongo; gelegen op een afstand van 9 km van Banana aan den oever van den Atlant. Oceaan (XV 514 A4). Veeteelt. Vuurtoren. Missiepost der Paters van Scheut en van de Zusters van Liefde (Gent). Scholen, noviciaat voor inlandsche kloosterzusters; gasthuis, verplegingspost, maatschappelijke werken. Monhcim. m .. £ IV T M H A «,1 n ni-r, .. A dnn VmH Moeanza of Mwan z a, plaats aan den Zuidoever van het Victoria-meer in het Tanganjikaterritorium met ong. 12 000 inw. (I 536 G 6); spoorlijn naar het aan den Tanganjika-spoorweg gelegen Tabora. Veel handel: M. ligt te midden van een dichtbevolkte streek. In M. zetelt een apost. vicaris (Witte Paters). Mocara (Maleisch, Soendaasch, Javaansch, enz.), uitmonding van een rivier; breede watervlakte ter plaatse, waar een rivier in de zee uitmondt; reede. Men vindt dit woord in vsch. aardrijkskundige namen uit den Ind. Archipel. Mocaraénim, hoofdplaats van de onderafd. Lematang-Ilir in de Palembangsche Bovenlanden (Sumatra). Ligt aan de Lematang, zijrivier van de Moesi. Bij M. zijn de boorterreinen van de Bat. Petr. Mij., waardoor de plaats een zeer welvarend uiterlijk gekregen heeft en geworden is tot een belangrijk econ. centrum in de Palemb. Bovenlanden, v. Vroonhoven. tCUbIUUI XU UC jl uivuiw. I viiiwuwvj». V. • . Moearatewe, onderafd. met gelijknamige hoofdplaats van de afd. Doesoenlanden in de res. Zuideren Oosterafd. van Borneo (V 752 C 3); ca. 37 000 inw., w.o. behalve eenige Europeanen nog een 300-tal Chineezen. De plaats ligt aan de Barito. Mocawija I, eerste Omajjaden-kalief (661), zoon van Mohammed’s tegenstander Aboe Soefjan. * Ca. 606 te Mekka, f 680 te Damaskus. In de traditie het type van den wereldschen heerscher, die het kalifaat met een profaan koningschap zou gelijk gemaakt hebben. In waarheid was hij een voortreffelijk staatsman en slim politicus, die temidden van den velen partijstrijd het kalifaat stevig wist te grondvesten. L i t.: H. Lammens, Etudes sur le règne du calife omajjade Moawia I (1906-’08). Zoetmulder. Moed (Lat. fortitudo) is een deugd, die den mensch krachtig maakt in den strijd tegen moeilijkheden en vaardig om ter wille van hot goede alle gevaren te trotseeren, vooral het doodsgevaar. Wie moedig is stelt zich niet zonder reden aan gevaren bloot, wat overmoed zou zijn, maar kent ook geen vreesachtigheid, door overal gevaren te zien, of lafheid, door bij het dreigend gevaar de vlucht te nemen. Christelijke m. wortelt in het geloof; want door het geloof erkennen wij ons eeuwig doel, den zin van lijden en strijd en de bovennatuurlijke hulp ons door God geschonken. Hoe het geloof sterkt tot onoverwinnelijken m. beschrijft St. Paulus in zijn brief aan de Hebreërs (Hebr. 11), en St. Petrus vermaant den duivel te weerstaan „sterk in het geloof” (1 Petr.s.9). Het heerlijkst schittert deze deugd in den geloofsmoed der martelaren, die om wille van de Christelijke waarheid niet schromen den dood te ondergaan. Voor m. als grondslag van het zedelijk karakter, en voor iconograph. voorstelling, zie > Sterkte. P. Heymeijer. L i t.: St. Thomas, Summa Theol. (11. 11, q. 123, 124). Moedania, havenstad in Klein-Azië; ca. 6 000 inw.; zijdehandel. Op 11 Oct. 1922 werd er een wapenstilstand geteekend tusschen Turkije en Griekenland. > Lausanne (verdrag van). Moede, Wa 11 her, Duitsch psychotechnicus. * 3 Sept. 1888 te Sorau. Hij was een baanbrekend psychotechnicus en een aanhanger van de functioneele methode. Oprichter en uitgever van het tschr. „Industrielle Psychotechnik”. Werken: Untersuchung der Gehirngeschadigten (1917); Experimontal-Psychologie im Dienste des Wirtschaftslebens (1919). Moedeloosheid, een verderfelijke geestelijke gesteltenis, welke voortspruit uit gebrek aan hoop en vertrouwen. Zij houdt het midden tusschen kleinmoedigheid en vertwijfeling. Wanneer de mensch het vertrouwen in zijn medemensch en de hoop op diens soms noodzakelijke medewerking verliest, kan daarvoor in de omstandigheden een grond aanwezig zijn, maar in den regel verliest men dit vertrouwen te spoedig en laat men de hoop varen zonder voldoenden grond. Het is echter steeds onjuist, het vertrouwen op God en de hoop op zijn hulp te laten varen, al kan het noodig zijn, de hoop en het vertrouwen op een bepaalden vorm der Goddelijke hulp en bijstand prijs te geven. De H. Teresia zegt: God weet beter te geven dan wij te vragen. M. doodt de werkkracht, die in het geestelijke noodig is, omdat het winnen van het Rijk der Hemelen geweld vraagt, en die in onze tijdelijke ondernemingen onontbeerlijk is, omdat deze het eerste middel is om het mogelijke te bereiken. Opdat men niet het onmogelijke nastreve en aldus tot m. vervalle of deze versterke, is inzicht in de juiste verhoudingen een eerste geneesmiddel, vervolgens opwekking van den wil, die op het mogelijke en goede gericht moet worden. Toelichting van die mogelijkheid en goedheid is van groot belang. Woorden wekken, voorbeelden trekken. De eene sterke neemt den anderen mede. M. wordt verminderd of voorkomen door vrijwillig moeilijkheden te trotseeren, voor alles waarheid en klaarheid te zoeken, rustig te blijven, zich in alles aan God over te geven en op Hem te bouwen. Brandsma. Moeder, > Moeders; Ongehuwde moeder. 7 ' J O Moeder van Smarten (Lat. Mater dolorosa; Duitsch Schmerzensmutter of Schmerzhafte Mutter) is de aanduiding van Maria, de moeder van den gekruisten Christus. De devotie tot de M. werd 1496 pauselijk goedgekeurd, vanuit de Nederlanden verspreid en is misschien van Dominicaanschen oorsprong. In de kunst wordt de M. dikwijls in halffiguur met kap en mantel, de handen gevouwen, als pendant van den Man van Smarten afgebeeld (Bouts). Soms is hiermee het zwaardmotief verbonden; sedert het einde der 16e, begin 16e eeuw met zeven zwaarden (Quinten Matsys te Brussel). Volgens Male ontmoet men dit zwaardmotief reeds op het einde der 14e eeuw. Nu eens steken er zeven, dan weer één zwaard door het hart van Maria; ofwel is de H. Maagd omgeven met zeven medaillons; ook heeft ieder zwaard soms een medaillon, waarin de resp. smart staat afgebeeld. Voorbeelden in Frankrijk: glas-in-loodraam te Ecouen, Brienne-la-Ville (16e eeuw). In Vlaanderen talrijke, weinig kunstvolle M. in de kerken, zoowel in beeldhouw- als schilderwerk. > Mariafeesten (sub B) ; > Nood Gods ; > Pictk. i>uuu uruua , v i icia. Lit.: E. Male, L’art relig. (®III, 122-126); K. Smits, leonogr. v. d. Ned. Primitieven (1933). p. Gerlachus. — * * \ /■ r Moedcrboom (b o s c h b.), > Verjonging. Moederhars, galbanum, gomhars, bestaande uit het uit de stengels gevloeide en aan de lucht hard geworden melksap van Ferulasoorten, vnl. Ferula galbaniflua, een in het Perzisch steppengebied voorkomende umbellifeer. Losse of saamgekleefde, groenachtig-bruine of gele massa’s met aromatischen, aan selderie herinnerenden reuk en bitteren smaak, die met water gewreven een witte emulsie vormen. Bestanddeelen: 60-70 % hars, 20 % gom, 10 % aetherische olie, bitterstof, umbelliferon. In de geneesk. gebruikt o.a. ter bereiding van pleisters. L i t.: Comm. Ned. Pharmac. (II 51926). Billen. Mocderkassen (België) bestaan in de > mutualiteiten met als doel, aan de leden en aan de vrouwen der leden een afdoende hulp en een bijz. bescherming te verleenen bij de geboorte van een kind. De mutualiteiten werden vooral aangemoedigd tot de oprichting der m. door de toelagen, die in 1927 door H. Heyman, den toenmaligen min. van Arbeid en Nijverheid, aan de m. werden verleend. Deze staatstoelagen werden als volgt verdeeld: 30 c. per fr. bijdrage door de werkende leden betaald en 25 frs. per geboorte. Kumers. gouuuiuc. ixu/ypvis. Moederkerk. Deze naam wordt gegeven 1° aan de basiliek van Sint Jan van Lateranen te Rome, die als oudste pauselijke kerk den titel mag voeren van hoofd en moeder van alle kerken; 2° aan de kerk van Rome, waarvan de paus zelf bisschop is; dit gebruik van den naam komt in de 5e eeuw op; 3° aan de Kath. Kerk in haar geheel, vooral om te wijzen op de liefde, die de Katholieken haar voor alles moeten toedragen; 4° door de Christian Scientisten aan de door mrs. ■> Eddy-Baker gestichte kerk te Boston, die hun eenige eigenlijke kerk is. Pauwels. 6° Ook naam voor de parochie, die in meerdere parochies wordt verdeeld, of waar een blijvende vioarie wordt opgericht, ten opzichte van de nieuw opgerichte filialen. Deze filiaalkerken moeten door de m. van inkomsten worden voorzien, als er van elders geen fondsen kunnen vergaderd worden. In dit geval moet de filiaalkerk aan de m., volgens bepalingen van den ordinarius der plaats, bepaalde eerbewijzen geven: deze kunnen echter niet daarin bestaan, dat de m. zich de doopvont reserveert (C.I.C. can. 1427 § 3 en 4'l. Drp.hwn.nns. en %), vrenmanns. Moederkoek, -> Placenta. Moederkoorn, een schimmelwoekering op graan, vnl. rogge-aren, die tot langwerpige, harde, donkergekleurde, giftige korrels uitgroeit. Door het eten van brood uit met m. verontreinigd graan kunnen ernstige ziekteverschijnselen optreden. Het gevaar hiervan is tegenwoordig in Ned. practisch nihil. Zie ook -> Claviceps; Ergotine. G.v.d.Lee. Moederkoorn. 1 = halm met moederkoorn ; 2 moederkoorn met vruchtlichaampjes van Claviceps; 3 = sporen; 4 = roggekorrel met in het onderste deel scelerotium, naar den top met Sphaeelia; 5 = vruchtknop met Sphacelia; 6 = Clavieepsknop in doorsnede. Moederkoornpreparaten worden in de geneesk. gebruikt ter bestrijding van bloedingen na de baring en menstruatiestoornissen. Het aantal is zeer groot, de Ned. Pharmao. (61926) vermeldt een infuus, een tinctuur, een dik en een vloeibaar extract, verder worden nog gebruikt extracten uit ontvet poeder, gedialyseerde extracten, histamine e.d. De standaardisatie van m.-preparaten geschiedt door de werking ervan op de geïsoleerde cavia-uterus te vergelijken met die van histamine, en door de contractie, veroorzaakt door adrenaline na voorafgaande toediening van een m.-preparaat, te vergelijken met die, ontstaan door dezelfde hoeveelheid adrenaline na voorafgaande toediening van ergotaminetartraat. Lit.: Ned. Pharmac. (I en IV 51926). Hülen. Moederkruid, > Ganzenbloem. Moederland, term, gebruikt voor het koloniseerende land in zijn verhouding tot de koloniën. > Grondgebied; Kolonie. Moederloog (g e ° 1.) noemt men de oplossing, die achterblijft, als uit een zoutoplossing de voornaamste bestanddeelen zijn uitgekristalliseerd. De m. bij de indamping van zeewater ontstaande, nadat het keukenzout is uitgekristalliseerd, is rijk aan kalizouten en bevat ook de bromiden en jodiden. > Zoutafzettingen. Jonq. Moedermaatschappij (h andel s e c o n.) is de onderneming, die ten gevolge van stemmenmeerderheid, volledige zeggenschap heeft in andere, de zgn. > dochtermaatschappij(en). > Holding-company. Moedermelk. Gemiddelde samenstelling: 87,5% water, 6,8 % koolhydraat, 4 % vet, 1,4 % eiwit, 0,3 % zouten. Door haar rijkdom aan verbrandingsstoffen (vet en melksuiker) en haar betrekkelijke armoede aan bouwstoffen (eiwit en zouten) is zij bijzonder geschikt voor den langzaam groeienden mensch. Bovendien zijn de eiwitten typisch menscheneiwit, zoodat geen volwaardige vervanging van vrouwenmelk bestaat. Vooral gedurende de eerste dagen na de geboorte van het kind bevat het eiwit der voormelk (colostrum) afweerstoffen tegen verschillende infectieziekten. Koenen. Moederplant, > Steenbreek. ' Moederrecht, -> Matriarchaat. Zie ook > Hu- c welijks- en erfrecht in Ned.-Indië. ... c Moeders, tehuizen voor. België, g In deze instellingen kunnen opgenomen worden alleen- 1 staande vrouwen, aanstaande moeders, gedurende de c laatste dagen harer zwangerschap, en moeders, die kort g te voren een kindje ter wereld brachten. Daar ont- t vangen de verlaten moeders en haar kinderen onder- t komen en voedsel, alsook stoffelijke hulp, raadge- 1 vingen, aanmoediging en zedelijken steun. ( De tehuizen voor moeders zijn nog weinig talrijk in België, alhoewel zij geroepen zijn om, vooral in de groote steden, belangrijke diensten te bewijzen. Die, welke thans bestaan, werden opgericht door het particulier initiatief en leven van de inkomsten, die grootendeels voortkomen van giften. Stilaan beginnen de openbare besturen zich met deze instellingen in te laten en ze geldelijk te ondersteunen. Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn subsidieert ze. Del. huizen bestaan te Antwerpen, Brussel en rujj?_ V. Helshoecht. ■* m i m p l o- i p,V Do Moedcrschapsvcrzckcriug (Belgie). Ue angstwekkende daling van het aantal geboorten in België in de laatste jaren, heeft ook in dit land het probleem van de m. gesteld. Er werden reeds vsch. wetsvoorstellen in het parlement neergelegd, met het oog op de bescherming en de verzekering van het moederschap; zoo het voorstel van den Christendemocratischen volksvertegenwoordiger R. Debruyne, neergelegd op 20 Dec. 1923, dat van het socialistisch lid der °Kamer der volksvertegenwoordiging mevr. Spaak, neergelegd op 10 Juni 1924, en eindelijk dat van den heer H. Heyman c.s., dagteekenend van 12 Juli 1927. Als hoofdprincipes van deze voorstellen gelden; schorsing van den arbeid door alle arbeidsters gedurende zes weken volgende op de bevalling; toekenning eener staatstoelage aan de wettelijk erkende m., bij iedere geboorte voor de verzekerde gehuwde vrouw; betaling door de werkgevers van een speciale bijdrage aan den Staat ten gunste der moederschapsverzekering. , Kuypers. V Cl ÜCJU/1 . Moederschip. Een m. voor onderzeeboot e n bevat alles, wat voor de aanvulling van voorraad en onderhoud van personeel en materieel van onderzeebooten noodig kan zijn. Het m. is dus te beschouwen als een beweeglijke basis, waardoor de bewegingsvrijheid van de onderzeebooten wordt vergroot. Groote marines bezitten m., die ook als bergingsvaartuigen zijn ingericht. Een m. voor vliegtuigen is bestemd om zeevliegtuigen in groot aantal op te nemen en de vloot te vergezellen. Op de Conferentie van Washington (1922) is een maximale totale tonnage, een max. deplacement per schip en een max. kaliber voor de bewapening vastgesteld. De oroote zeemogendheden bezitten eenige zeer groote (27 000 t) m., die ca. 60 vliegtuigen kunnen meenemen. Zij zijn zeer kostbaar in aanschaffing en exploitatie. Daarom gaat het streven thans meer in de richting van kleinere vliegtuigmoederschepen. Moedertaalonderwijs heeft ten doel de eigen taal (voor Nederlanders het algemeen beschaafd Nederlandsch) zoo volledig mogelijk te leeren verstaan en zoo volmaakt mogelijk uit te drukken. Daar de taal zoowel gesproken als geschreven wordt, moet dus het m. spreek- en schrijftaal omvatten. Toch wordt in ons systematisch m. aan het eerste weinig aandacht geschonken. Voor een deel komt dit hieruit voort, dat wij de moedertaal als spelenderwijs leeren uit het onderling verkeer. Een tweede reden is, dat het onderwijs zich naar vaste normen richt en deze uit de geschreven taal gemakkelijker zijn vast te stellen. Hieraan is het te wijten, dat onder m. veelal alleen het onderwijs in de geschreven taal wordt verstaan. Een goed m. behoort de heele taal te omvatten, zoowel theorie als praktijk, vorm als inhoud. En alle voorname taalgroepen en taalsohakeeringen (dialecten, vaktalen, litteraire en krantentaal enz.) verdienen in het m. een plaats, doch alleen voorzoover ze tot de algemeene moedertaal bijdragen. Ook de historische ontwikkeling mag niet vergeten worden. Hit inzicht in het m. is slechts langzaam gegroeid. In de M.E. werd aan het m. weinig aandacht besteed. Eerst met de Renaissance komt er belangstelling voor spellingvraagstukken, vormleer en zuiverheid van den taalschat. De grammatica werd opgebouwd naar het model van de Lat. spraakkunst en vooral in de 18e eeuw steeds meer Gereglementeerd, zoodat men tenslotte tot formalisme verviel. Eerst op het einde van de 19e eeuw kwam een nieuw inzicht. Zoodoende heeft het m. in de laatste tientallen van jaren een belangrijke wijziging ondergaan, maar nog steeds verkeert het in een toestand van verandering en wording. Een van de voornaamste winsten, die gemaakt werden, is wel liet inzicht, dat m. heel wat meer omvat dan spelling en ontleding, vooral waar die ontleding vaak werd opgevat als een handigheid in het classificeeren van woordsoorten en bepalingen. Dit wil niet zeggen dat deze straffeloos uit het m. kunnen worden geweerd, maar wel dat het daarbij niet mag blijven staan. Dictee en ontleding, oordeelkundig toegepast, blijven oefeningen van fundamenteel beteekenis. Een verstandige reactie op de oudere richting zal hiermee rekening dienen te houden. Li t. : C. G. N. de Vooys, Over de beginselen en de praktijk van een nieuw m. (1910); Jac. van Gmneken S. J., Als ons m. nog ooit gezond wil worden (1917) ; J. Leest, Het voortgezet onderwijs in de moedertaal (19dl)‘, M. J. Langeveld, Taal en denken (1934) ; J. G. M. Moormann, De moedertaal (1936). Verdere lit. bij genoemde schrijvers. «• Marrewijk. Moedervlek of naevus is de naam, dien men geeft aan vsch. aangeboren of bij uitzondering ook in het latere leven optredende gezwelvormmgen in de huid. Men onderscheidt m. met sterke ontwikkeling der bloedvaten (wijnvlek), met sterke pigmentvorming, zoodat ze bruin of zwart gekleurd zijn, terwijl m. ook herhaaldelijk met haren zijn bedekt. In het algemeen blijven in het verdere leven m. onveranderd. Treden herhaaldelijk bloeding of beginnende groei en woekering op, dan verdient het aanbeveling de m. te verwijderen, daar deze anders tot de vorming van een kwaadaardig gezwel aanleiding kan geven. E- Hermans. Moedsoefening (gymnastiek). Voor vele oefeningen, vooral aan toestellen en bij het toestelspringen, wordt een zekere dosis physieken moed vereischt. Er zijn bepaalde oefeningen, waarbij dit moedselement van doorslaggevende beteekenis is _en die daarom m. genoemd worden. Met psychologisch inzicht is voor den vreesachtigen leerling een serie m. te ontwerpen, waarvan de uitslag kan zijn het verhoogen van het zelfvertrouwen, dat ten grondslag ligt aan het physieke kunnen en den moed daartoe. Gons. v ■ « ■ a. v ATh, 11 o Iro f Moedzahhabat, > Moe’allakat. Moedzi-Maria, plaats in Belg.-Kongo, prov. Stanleystad, district Kibali-Itoeri, nevens Boenia (XV 513 E 2). Missiepost van de Witte Paters van Afrika geholpen door de Broeders Maristen en door de Witte Zusters. Scholen en beroepsscholen; verplegingspost, postulaat voor Inlandsche kloosterzusters. Monheim. Moefti (Arab.), hij, die fatwa’s geeft, d.w.z. gezaghebbende interpretatie van moeilijke plaatsen in Mohamm. wetboeken, of die zelfstandig beslissingen treft in gevallen, die niet door de wet voorzien zijn. Hoewel m. dus met „gezaghebbend jurist” vertaald zou kunnen worden, dient men toch aan het woord een ruimere strekking toe te kennen, omdat in de practijk de m. dikwijls de religieus-politiek-cultureele leider is van het milieu, waarin hij leeft. Zoo is de m. van Jerusalem practisch de leider der Palestijnsche Arabieren. Vsch. Mohamm. landen kennen officieele m., die tevens als regeeringsadviseur optreden. Berg. Mocgaret ez Zocttiijch, In de holen van M. ez Z. bij Caphamaum, aan den N.W. oever van het Meer van Genesareth in Galilea, werd bij een systematisch onderzoek (1925) in een onberoerde Moustérienlaag samen met andere voorwerpen een schedel gevonden van een Neanderthalensis, waaruit blijkt, dat dit raenschenras niet alleen in Europa vertegenwoordigd was, maar ook in Voor-Azië. R. DeMaeyer. L it. : Reche, VorgeschichtJ. Jahrb. (I 1925, 128 vlg.). Moegera, plaats in Belg.-Kongo. Roeanda-Oeroendi (gebied onder mandaat geplaatst), aan den rechteroever van de Roevoeboe (XV 613 E 3). Missiepost der Witte Paters van Afrika en der Witte Zusters; verblijfplaats van den apost. vicaris. Scholen, verplegingspost, klein-seminarie en noviciaat voor inlandsche kloosterzusters. Monheim. Moegcrl, andere naam voor > Katana. Mocliammad, andere spelling voor ■> Mohammed. iVloehummad Abdoeh, Mohamm. theoloog, leider van de moderniseerende richting in den Islam in Egypte. * 1849 in Neder-Egypte, f 1905 te Kairo. In tegenstelling met zijn leeraar lizjamal ad-Din al-Afgani streefde hij een geleidelijke, niet gewelddadige hervorming van den Islam na. Hij wilde teruggaan op den oorspr. toestand, zoodat later ingeslopen misbruiken zouden worden verwijderd en een basis gelegd voor nieuwen ophouw in orthodoxen zin. Tusschen geloof en wetenschap is geen kloof. In de ethiek gaat hij op > Gazali terug en geeft haar een voorname plaats. In alles voorvechter van een gematigd rationalisme. Hij bekleedde van 1899 tot zijn dood het ambt van gouvernementsmoefti, de hoogste religieuze waardigheid. Zijn streven is voortgezet door het tijdschrift al-Manar onder redactie van Moehammad Rasjid Rida. Zoetmulder. Moohammadijah of Mohammadijah, Mohamm. sociaal-religieuze vereeniging in Ned.-Indië, door kjai hadji Ahmad Dahlan in 1912 te Jogjakarta gesticht, met het doel de kennis van het geloof te verdiepen en het godsdienstig leven intenser te maken, oorspr. alleen van de Mohammedanen van het Jogjakartasche, later van die van geheel Ned.-Indië. De vereeniging tracht haar doel te bereiken met de bijz. middelen van den modernen tijd (school, pers, bibliotheekwezen, charitatieve instellingen, padvinderij, vrouwenbond), onthoudt zich principieel van politieke actie, en is een geduchte concurrente van missie en zending op Java. Lit. : J. Th. P. Blumberger, De nationalistische beweging in Ned.-Indië (1931, 90 vlg., 339 vlg.). Berg. XVII. 25 Moeheid (land- en tuinbouw), toestand van den grond, welke den verbouw van een of meer gewassen na langdurige cultuur niet meer toelaat. M. kan worden teweeggebracht door ophooping van ziektekiemen en ongedierte, door de aanwezigheid van bacteriën, door uitputting, slechte structuur e.d. Vruchtwisseling is het beste middel om m. te voorkomen. Rietsema. Mochringia, > Drienerfmuur. __ MooiTumbongo (Mwilambongo), plaats in Belg.- Kongo, prov. Leopoldstad, district Koeango, aan den linkeroever van de Loeboe, zijrivier van de Kassai (XV 513 B/C 4). Missie der Oblaten van Maria Onbevlekt en van de Zrs. van St. Franciscus Salesius (Leuze). Scholen, verplegingspost, maatschappelijke werken. Monheim. Moeilijke kinderen. Er zijn verschillende groepen met variaties, die mede bepaald worden door beschavings- en cultuurniveau. Te onderscheiden vallen vormen van tijdelijken aard, o.a. in verband met leeftijd (bijv. rijpingsjaren) en verkeerde milieuinvloeden, daarnaast van blijvenden aard. Naast moeilijkheden over het geheele terrein vindt men moeilijkheden op een of eenige gebieden: verstandelijk (bijv. domheid, achterlijkheid in verschillende graden), karaktermoeilijkheden, psychopathie, hysterie, epilepsie, doofstomheid, blindheid, spraakgebreken, lichamelijke gebreken, onsociaal gedrag, onevenwichtigheid, ontmoedigd zijn, angst, sterke drift, ziekelijke fantasie, nervositeit, kleptomanie, enz. Oorzaken. Gebrekkige aanleg onder invloed van erfelijke factoren. Milieu: te strenge of te weeke opvoeding, verkeerd voorbeeld, verwaarloozing, moeilijkheden in onderwijs en beroep (bijv. doordat het kind hier een voor zijn capaciteiten te zware taak heeft), gebrek aan inzicht in leeftijdseigenaardigheden, verleiding, enz. Licham e 1 ij k : lichamelijke gebreken, verschillende ziekten, lichamelijk infantilisme, intoxicaties, ondervoeding, voortdurende oververmoeidheid, enz. Verschijnselen. Deze laten zich bij het sterk uiteenloopen van oorzaken en vormen moeilijk beschrijven. Ontmoediging, prikkelbaarheid, passiviteit, recalcitrant optreden, verzet, opstandigheid, agressiviteit, weerspannigheid en absolute weigering om eenige leiding nog langer te aanvaarden zijn onder meer voorkomende uitingen. Behandeling. Deskundige voorlichting en leiding van paedagoog en medicus en heilpaedagogische behandeling kunnen van groote beteekenis zijn. Op hoe jongeren leeftijd, met des te meer kans op succes. Indien het milieu niet kan veranderen, zal meermalen overplaatsing naar een andere omgeving overwogen moeten worden. Goede beroepskeuze-voorlichting en verstandige keuze van geëigend onderwijs kunnen veel moeilijkheden voorkomen. liiucijujivucucn vuumuiuen. Lit. : Ch. Bühler, Kindheid und Jugend (1931); R. Allers, Das Werden der sittlichen Person (1930; Ned. vert.: Karakterkunde en Karaktervorming, 1931; Katholiek) ; L. Bopp, Allg. Heilpadagogik (1930 ; Katholiek); O. Tumlirz, Padag. Psychologie (1930) ; H. Hauselmann, Einführung in die Heilpadagogik (21933) ; 1. C. van Houte en G. J. Vos, Moeilijke Kinderen (1929); W. Cimbal, Die Neurosen des Kindesalters mit bes. Beriicksichtigung von Lernschwache und Schwachsinnigkeit (1927); A. Homburger, Vorljsungen über Psychopathologie des Kindesalters (21926); Th. Ziehen, Die Geisteskrankheiten des Kindesalters (21926) ; Kronfeld, Psychotherapie (21925); Heller, Grundr. der Heilpadagogik (31925): lit. der psychanalvtische en individual-psyohologisehe richtingen. * Berger. Mocjaga, plaats in Belg.-Kongo, Roeanda-Oeroend'i (XV 513 E 3). Missie van de Witte Paters van Afrika en van de Witte Zusters. Lagere scholen, weeshuis, verplegingspost, postulaat voor inlandsche kloosterzusters. Mockden, stad in het keizerrijk Mantsjoekwo (VII 384 H 2). Ca. 350 000 inw. De oude stad bevat het keizerspaleis, de nieuwe stad is zeer uitgebreid en bevat vele onderwijsinrichtingen. Belangrijk kruispunt van wegen en spoorwegen; radio-station, vliegveld, marktplaats en industriecentrum. In de nabijheid de steenkoolvelden van Foesjoen. In 1625 werd M. de hoofdstad der Mantsjoes. Febr.-Maart 1905 overwon de Jap. generaal Ojame hier den Russ. generaal Koeropatkin. 19 Sept. 1931 werd M. door de Japanners bezet. Heere. Lit. : Christie, Thirty Years in Moukden (1914). Moekim, Arab. woord voor bewoner, inwoner. In het Mohamm. recht is m. geworden de techn. term voor den vrijen, volwassen man, die meetelt voor het vormen van het quorum van veertig, zonder hetwelk geen geldige Vrijdagsdienst in de moskee gehouden kan worden. Van één moskee vormen dus de m. een groep, en uit deze groepen zijn in Atjèh administratieve eenheden gegroeid. Berg. L i t.; Snouck Hurgronje, The Achehnese (I, 80 vlg.). Moektadir, > Emir al Oemara’. Moelai Ilatkl, sultan van Marokko (Aug. 1907 – April 1912); oudste zoon van Moelai Hasan. * 1876 te Fez. Moelai Jocsoef, sultan van Marokko; tweede zoon van Moelai Hasan. * 1881 te Marrakisj, f 1927 te Rabat. In April 1912 werd hij tot kalief van Fez uitgeroepen, in Aug. daarna tot sultan; steunde den Fr. resident Lyautey o.m. tegen Abd el Krim. Modder, Hieronymus de, Ned. Franciscaan, dichter, uit de 17e eeuw; berijmde de Passie onzes Ileeren Jesu Christi in middelmatige verzen. Werk: Den lijdenden Christus (1666). Moelocd, in den Ind. Archipel gebruikelijke vervorming van het Arab. woord manlid, geboorte; de grebeg moeloed (> Grebeg) is de viering van Mohammed’s geboortedag, die in den Ind. Archipel met grooter luister plaats heeft dan elders in de Mohamm. wereld. Berg. Moclvveba, eerste missiepost der Witte Paters in Kongo, aan de Westkust van het Tanganjika-meer. Volksstammen: Wamasanze en Wabembe. Gesticht Nov. 1880. Wegens de gedurige invallen der Mohamm. slavenjagers en de apathie der Negerbevolking maakte de godsdienst er weinig vordering en werd de missie naar Kibanga overgebracht (Jan. 1886). Vanncste. Moen, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z.O. van Kortrijk, aan het kanaal van Bossuit; opp. 1044 ha; ca. 2 400 inw. (Kath.). Kleistreek; landbouw. Weefnijverheid. Möcn, Deensch eiland ten Z.O. van Seeland (VIII 688 F 3-4); opp. 22 km2, 15 000 bewoners. Het O. van het eiland is hoog, het W. is een heuvelachtig, vruchtbaar landschap en tusschen beide ligt een Alluviale veenzone. De hoofdstad Stege ligt aan de W.kust. Aan de O.kust stijgen witte krijtrotsen tot 160 m bijna loodrecht omhoog. De smalle kustvlakte ervoor is bezaaid met yuursteenen en bovenop is het klif begroeid met bosch en struikgewas. Het krijt is hier in het Diluvium sterk gestoord, soms is het ge- plooid en hier en daar is er zand en klei tusschen geperst. Bekendste punt: de Dronningestol. fr. Stanislam. Moena, eiland, gelegen ten Z. van het Z.O. schiereiland van Celebes (VIII6O 82-3), administratief behoorend tot de afd. Boetoeng en Laiwoei van het gouv. Celebes en Onderhoorigheden, Ned.-Indië, waarvan het een onderafd. vormt met de hoofdplaats Raha. Opp. 1 707 km2, 87 902 inw. (1930), waarvan 27 Europ., 176 Chin. en 13 Vreemde Oosterlingen. Het eiland is grootendeels heuvelland tot ruim 400 m hoogte. De poreuze bodem doet het regenwater terstond wegzakken, waardoor het aantal rivieren gering is. De bodem is schraal. In het N. en N.O. vindt men uitgestrekte djati-(teakhout)bosschen. De Inheemsche bevolking is gemengd, en belijdt grootendeels den Islam. Olthof. Mocnda-talen, Moenda-volken. Behalve 1° het Indogermaansche Sanskrit en de daarvan afstammende Nieuw-Indische talen en 2° de Drawidische talen, worden in Voor-Indië ook nog gesproken: 3° de Moenda-talen, ook wel de Kol- of Kerwari-talen genoemd. Vroeger werden deze gesproken in heel het N.O. van Voor-Indië, maar thans alleen meer door 3 millioen inwoners (zie > Kol-talen). Een der voornaamste M.-t. is het Santali. Op de Sanskrit-taal en cultuur hebben de Moendavolken blijkbaar veel meer invloed uitgeoefend dan de Drawida’s. Zoo schijnt de heele Rama-figuur onder hun invloed ontstaan en worden zij in het epos bedoeld, als er sprake is van den vriendelijken apenkoning Hanoeman en zijn volk, den bondgenoot van Rama tegen Rawana. Ook de raadseldichten en de raamvertellingen, het mannenhuis en de swajamwara schijnen aan de Moenda-volken ontleend. Maar vooral de levensbeschouwing der oude matriarchale cultuur, waarop o.a. het heele Boeddhisme berust, heeft Indië aan de Moenda’s te danken. Geen wonder dat reeds het oude Sanskrit vele leenwoorden aan de M.-t. heeft ontleend. Deze M.-t. nu behooren zelf tot den Austro-Aziatischen taalstam, waartoe vooral ook de Mon-Khmertalen van Cambodja; maar die zelf weer maar een tak ; is van den nog grooteren Austrischen taalstam, die als voomaamsten tak nog alle Maleisch-Polynesische ' talen omvat. ' Dit is een ontdekking van pater Wilhelm Schmidt ' S.V.D. uit 1906. Het kleine boekje, waarin hij dit ’ mondiaal verband aantoont heet: Die Mon-Khmer’ Völker, ein Bindeglied zwischen Vólkern Zcntral• asiens und Austronesiens (Braunschweig). Bijna door alle deskundigen aanvaard, werd deze nieuwe leer ■ in de laatste jaren fel bestreden door den Hongaar 3 Hevezy, die de M.-t. ook met het Finsch-Ugrisoh wil 3 verbinden. Hieruit volgt echter nog niet, dat Schmidt • ongelijk heeft. En voorloopig is het verband der M.-t. 1 met het Maleisch-Polynesisch veel steviger bewezen, • dan hun relaties tot de Finsch-Oegrische talen. Vgl. • de artikelen > Kol-talen en > Kolvolkeren. Bibliographie: Linguistio Survey ol India T (TV 1906. 1-240). Jac. v. Ginneken. i V I»UD, l-ÏW). w WI/. w. i. Moënge, plaats in Belg.-Kongo, prov. en district •, Stanleystad; aan den linkeroever van de Itimbiri n (XV 613 C 2); aanlegplaats van de bootlijn Boembae Aketi—Boeta; vliegveld van de lijn Stanleystadit Coquilhatstad. Missiepost van de pp. Premonstraten;e sers (Tongerloo) en van de zrs. Dominicanessen (Lubit beek). Scholen; verplegingspost. Dank zij de tussohenis komst van de gezondheidsdiensten der missionarissen is de streek thans bevrijd van de slaapziekte. Monheim. Mocnf/o, stadje in de bosschen van Suriname aan de Cottica op 104 mijlen afstand van Paramaribo (s°3B'N., 54°26'W.). M. werd in korten tijd door de Amerikanen gebouwd. De Surinaamsche Bauxiet Mij., een afd. van de Aluminium Comp. of America, heeft hier een concessie van ruim 100 000 ha. Kleine zeeschepen halen het erts te M.; de Cottica is 8 a 10 m diep. Jaarlijksche uitvoer gemiddeld 150 000 ton. M. is door een weg (42 km) over Moengotappoe met Albina verbonden. Kath. kerk, school der Moravische Broeders. L 11.: West-Ind. Gids (1920;. jr. Virgihus. Moc’nis, Emir al Oemara . Moens, Wies, Vlaamsch dichter, een der leiders van het na-oorlogsch Expressionisme. * 28 Jan. 1898 te St.-Gillis-bii-Dendermonde. Studeerde onder den Wereldoorlog aan de VI. univ. te Gent; voor activisme tot gevangenisstraf veroordeeld. Daar schreef hij: Celbrieven(l92Ó), brieven aan een vriend over zijn ervaringen en overpeinzingen in den kerker, diep aangrijpend door oprechtheid van gevoel en diepte van toon,geschreven in een forsch en gespierd, wat al te beeldrijk proza; De Boodschap (1920), vrije verzen met sterk rhythme en directe uitbeelding, imet weelderige beeldspraak, vaak ontleend aan Bijbel en Oostersohe poëzie. Beide werken waren gedragen op het idealisme van een diep Christelijk en humanitair gevoel: uit zijn cel predikte hij liefde en broederschap met de boodschap van vrede en godsverlangen. Tevens uiting van de Vlaamsch-nationale idealen. Door die twee werken oefende hij gedurende enkele jaren een dienen invloed uit on de VI. ion veren. De volgende bundels: De Tocht (1921), Opgang (1922),Landing (1924),stonden niet op dezelfde hoogte: herhalingen van vroegere motieven en beeldenrijkdom, die niet meer spontaan schijnen. In Golfslag (1935) komen mooie eedichten voor. Na 1926 wijdde M. zich vooral aan propaganda en journalistiek: hij trad veel op als spreker en bezorgde goede vertalingen. Als secretaris van het VI. Volkstooneel bracht hij Johan de Meester naar Vlaanderen (1924); hij trad af na mislukking van Advent en Nacht (1926). A. Boon. Mocntilan, desa op de W. uitloopers van den Merapi, res. Kedoe, Midden-Java (XVI 496 F 3); als missiecentrum van groot belang. Oct. 1897 werd de eerste missiestatie onder de Javanen te M. opgericht door pastoor F. v. Lith. Twee jaar daarna werd de tweede missiestatie onder de Javanen gevestigd te > Mendoet. Veel teleurstelling en weinig succes leverde aanvankelijk de arbeid van past. v. Lith op; het door hem opgerichte schooltje nam echter in leerlingental toe. Nadat in 1901 een kerkje was ingezegend, kon in 1903 aan de 90 eerstelingen het H. Vormsel worden toegediend. Past. v. Lith was sedert tot de overtuiging gekomen, dat de hoop der missie niet bij de volwassenen maar bij de kinderen ligt en dat de missie niet kan bloeien, zoolang zij niet beschikt over catechisten door de missie zelf van jongsaf gevormd. In 1904 werd te M. een kweekschool voor Inlandsche hulponderwijzers begonnen, in 1906 gevolgd door een kweekschool voor Inl. onderwijzers. Deze onderwijsgroep gepaard met zich snel uitbreidende internaten, maakte vele krachten noodig, o.a. daarom kwamen 1909 de eerste scholastieke Jezuïeten in Indië, die o.m. te M. tewerkgesteld werden. M. was aangemerkt als beginnend college der Jezuïeten, waarvan past. J. Mertens de eerste rector werd. Een flinke nieuwe kerk werd ingewijd in 1915; in hetzelfde jaar traden de eerste twee leerlingen van het seminarie te M. in het Hollandsch noviciaat der Jezuïeten te Mariendaal. Deze eerste twee Jav. Jezuïeten, fr. Satiman en fr. Darmosepoetro, werden als scholastieken in 1920 te M. tewerkgesteld. In dat jaar werd ook de eerste retraite voor Javanen te M. gehouden, na beëindiging waarvan een centraal bestuur der Kath. Jav. Sociale Bonden tot stand kwam. De eerste Javaan, F. X. Satiman, leerling van M., werd in 1926 priester gewijd. In 1926 bouwden de Broeders der Onbevlekte Ontvangenis hun eerste convict voor leerlingen der Hollandsch-Inlandsche scholen te M. In 1926 openden de Franciscanessen van Heijthuizen te M. het eerste Inl. ziekenhuis der missie. Juli 1927 ging het seminarie van M. naar Jogjakarta over. Maart 1928 diende de apost. vicaris van Batavia de vier mindere orden toe aan 8 scholastieken der Jezuïeten in de kerk van M. Eind 1935 telde M. de volgende missie-onderwijsinrichtingen: het Xaverius-college, kweekschool, normaalschool, ambachtschool, standaardschool, volksschool, twee Hollandsch-Inl. scholen met vijf internaten, een Hollandsch-Chin. school en een meisjesvervolgschool, alsmede meerdere congregaties, jeugdvereenigingen, sociale en Kath. bonden, terwijl ettelijke Kath. Javaansche scholen vanuit M. waren opgerioht. Het ziekenhuis te M. had in 1936 1 266 verpleegden met 30 668 verpleegdagen, terwijl in de polykliniek 83 396 maal hulp werd verleend. Aldus is M. uitgegroeid tot het centrum der Java-missie. Wies Moens. L i t.: A. J. v. Aernsbergen S.J., Chronol. overzicht van de werkzaamheid der Jez. in de Missie van N.0.1. (1934); Deus providebit, Gedenkb. der Congreg. v. Heythuysen (1935); H. J. M. Koeh, Korte schets der Jav. missie (1925); De St. Claverbond, De Kath. Missie in N.0.1. (jaarboek 1934-’35). Brokx. Moer (tuinbouw), plant, welke dient voor de productie van ent- of stekhout of waarvan men door aflegging jonge planten kweekt. Het afleggen van planten heet wel moeren. M. om af te leggen plant men bijeen in een zgn. moerenhoek, waarvoor men grond pleegt te kiezen, welkegemakkelijk vochtig blijft. Rietsema. Moerad I, sultan van Turkije. *1319, f 15 Juni 1389 te Amselfeld. Volgde zijn vader Oerkhan in 1360 op, zette diens veroveringen op den Balkan voort, verhief Adrianopel na de inname in 1360 tot residentie en breidde ondanks de alarmkreten van den paus zijn rijk in Europa steeds verder uit. Na de overwinning bij Kossowo (1389) op de Serven werd hij verraderlijk dood gestoken. Hij was wreed en wraakzuchtig . W achten. Moerad 11, sultan van Turkije. *l4Ol, f 6 Febr. 1461 te Adrianopel. Volgde 1422 zijn vader Mohammed I op. Zijn aanvallen op Konstantinopel en de critieke toestand van het Grieksohe rijk leidden in 1443 tot een Kruistocht onder leiding van Ladislaus, koning van Polen en Hongarije, en Johannes Hunyadi. M. werd onder vernederende voorwaarden tot een tienjarig bestand gedwongen (1444), dat door de Christen-aanvoerders op voorstel van kardinaal Cesarini werd verbroken. Zij werden in 1444 bij Varna verslagen. Ladislaus sneuvelde en Hunyadi zette als regent van Hongarije den strijd voort met als resultaat zijn nederlaag bij Kossowo (1448). Alleen de vorst van Albanië Skanderbeg slaagde er in hem te weerstaan. Wachters. Moerad V, sultan van Turkije (Mei-Aug. 1876), als opvolger van zijn oom Abd oei Aziz. * 21 Sept. 1840, f 29 Aug. 1904 te Konstantinopel. Wegens zijn jong-Turksche gezindheid werd M. afgezet en tot ziin dood geïnterneerd. T, i f • rHpmfllp.flflin Rev. Sultan M. V. (Londen 1895). Moerasbever (Myocastor coypus), een in Z. Amerika levend knaagdier, 80-100 cm lang (staart inbegrepen); een pelsdier. Kleur der pels: bruin met blauwachtige tint; levenswijze lijkt op die van de bisamrat; typisch is dat het wijfje den tepel op den rug heeft en de jongen in het water kan voeden, terwijl deze op den rug zitten; wordt o.a. in Duitschland gefokt; komt echter niet veel voor ; leeft van planten. Het vel van den moerasbever wordt nutria genoemd. Dit moet zijdeachtig wollig zijn, bruin met, blauwe tint. Verheij. Moerascypres (Taxodium), een plantengeslacht van de familie der Pinaceeën; komt in 3 soorten in N. Amerika voor; bezit twee soorten van takken, blijvende (lange) takken, aan alle zijden met naalden bezet, en korte takjes, die aan twee kanten platte naalden dragen en op een samengesteld blad gelijken; deze takjes vallen in het najaar in hun geheel af. T. distichum, die ook aangeplant in onze parken voorkomt, bereikt een hoogte van 40 m en vormt in moerassigen grond luchtwortels; hij levert licht, maar sterk hout. T. mexicanum kan in tegenstelling met de vorige soort een geweldigen omvang bereiken (40 m an m rmitmH Bouman. XloiTitsiias, > Methaan. Moerashorenslak (Paludina vivipara), kieuwslak uit onze slooten met kegel vormig huis, dat kan worden afgesloten door een rond deksel, dat aan den voet is bevestigd. De m. is levendbarend (viviparie). Moeraskers, > Waterkers. Moeraskoorts, een thans weinig meer gebruikte benaming voor > malaria. Mocrasplanten ot helophyten, planten, waarvan het onderste deel van den stengel zich in het water bevindt, terwijl het bovenste deel boven het water uitsteekt. Niet zoozeer de water- en yoedselrijkdom, maar vooral het gebrek aan zuurstof is oorzaak, dat slechts bepaalde plantensoorten in moerassen gedijen. Benige bekende m. zijn: riet, paardenstaart, wollegras, kalmoes, zwanenbloem, pijlkruid, lisoh, egelskop, kattenstaart, wederik, ratelaar en valeriaan. Melsen. Mocrasrolklaver, > Rolklaver. Mocrasscherm, Helosciadium (Apium), een in Europa en Z. Afrika voorkomend plantengeslacht van de familie der schermbloemigen; komt op moerassige plaatsen voor. In Ned. wordt gevonden het ondergedoken m. (H. immdatum) en het knoopbloemige m. (H. nodiflorum); het kruipend m. (H. repens) is zeldzaam. Bouman. Mocrasschildpadden (Emvdinae), sub-familie van de fam. der > landschildpadden, waartoe D.m. behoort de Europeesche moerasschildpad (Emys orbicularis L.). Moerassoirea. > Filipendula. Moerasvaren of addervaren, Polystichum (Nephrodium) Thelypteris, een plantensoort van de familie der Polypodiaceeën; komt op het N. halfrond in weilanden, moerassen en vochtige heide voor en heeft een dunnen wortelstok, langgesteelde bladeren, tot 1 m hoog, terwijl de vruchtbare slippen, die aan de onderzijde sporehoopjes bezitten, omgekruld zijn. Bonman. Moerasveen, > Hoogveen; Laagveen. Moeras ijzererts, een variëteit van limoniet. > IJzeroer. Moerawicw, Mie hel Nikolajewitsj, Russ. minister van Buitenl. Zaken (1897-1900). * 19 April 1846, f 21 Juni 1900. M. voerde een politiek van toenadering tot Frankrijk en van expansie in het Verre Oosten (pachtverdrag van Port-Arthur) en riep in 1899 op initiatief van Nicolaas II de eerste Vredesconferentie van Den Haag bijeen. V. Houtte. Moerbalk ofmoerbint, > Balklagen. Moerbei (Morus alba). Tak met mannelijke bloem; 90venarechts: vrouwelijke bloem; links onder: vrucht. Moerbei (moerbezie), Indische, Morus alba, een boom of heester, afkomstig uit China, welke op vele plaatsen in de tropen gekweekt of verwilderd wordt aangetroffen. De bladeren worden als geneesmiddel gebruikt en als voedsel voor de zijderups. De vruchten zijn sappig en goed van smaak, doch worden weinig verhandeld, doordat zij niet vervoerd kunnen worden. • Dijkstra. Moerbeiachtigen (Moraceeën), een plantentamilie, die in vier onderfamilies verdeeld wordt; bijna alle soorten bezitten melksap en zeer eenvoudig gebouwde bloemen, waarvan de bekleedsels, indien zij aanwezig zijn, later dikwijls vleezig worden (moerbei). Zeer dikwijls staan de bloemen dicht bij elkander op schijven of in bekers (vijg). In de tropen komen de meeste soorten voor, bijv. Ficus met meer dan 1 000 soorten, Artocarpus (broodboom), Castilloa (caoutchoucboom), Chlorophora (brazielhout), Dorstenia (ijzerhoutboom) en Cecropia (trompetboom). In de gematigde streken de moerbei, hop, hennep en vijg. Bonman. Moerbcizijde, ook echte zijde genoemd, is afkomstig van de rups van den moerbezievlinder. Deze rups perst een slijmerige afscheiding (fibroïne) uit twee klieren in de onderlip; deze fibroïne verhardt aan de lucht tot draden. De beide fibroïnedraden worden tegelijk omhuld door een andere afscheiding: serioine, die eveneens aan de lucht hard wordt. De ruwe zijdedraad bestaat dus uit twee primaire fibroïnedraden, omhuld door de bast of gom vansericine. Uit dezen draad van enkele honderden meters lengte vormt de rups het eivormig omhulsel, den zijdecocon, voor de verpopping. De verzamelde cocons worden na het dooden van de poppen tot ruwe zijdedraden (grège) afgehaspeld. Handels. Moerbeke, 1° gem. in de prov. Oost-Vlaanderen ten Z.O. van Geeraardsbergen; opp. 643 ha, 1 800 inw. (Kath.); landbouw. 2° (M oerbek e – W a a s). Gem. in de prov. Oost-Vlaanderen aan de Moervaat, ten N. van Lokeren; opp. 3 783 ha, ca. 6 000 inw. (Kath.); landbouw, vlasbewerking; suikerfabricage. 3° (Moerbeke-Koewiloe) Plaats in Belg.-Kongo, proy. Leopoldstad, district van Neder-Kongo, aan de spoorlijn Matadi—Leopoldstad; landbouw- en handelscentrum; groote rietsuikerraffinaderij. Gasthuis, verplegingspost. Moerbout (t ec h n.) is een bout met schroefdraad aan het einde om met een moer af te sluiten. Dient ter verbinding van twee constructiedeelen en wel zoodanig, dat de deelen, in tegenstelling met een verbinding van klinkbouten, steeds weer losgelaten kunnen worden. De constructie en afmetingen der m. zijn internationaal genormaliseerd. Moerdijk, dorp op de grens van de N. Br. gem. > Hooge- en Lage Zwaluwe en Klundert. Over het Hollandsch Diep, ook wel de Moerdijk genoemd, ligt naast de langste Ned. spoorbrug (14 bogen van 100 m) een verkeersbrug, einde 1936 geopend. Hierdoor zijn de gebieden benoorden en bezuiden den Moerdijk dichter bij elkaar gebracht, kan zich het N. Brab. industrielandschap beter op Rotterdam oriënteeren en is de verbinding tusschen de Ned. en Belg. groote steden veel verbeterd. Moert! ijk-kanaal. Na afloop van den Wereldoorlog reclameerde België op grond van de art. IX § 5 en 8 van de Scheidingsacte van 1839 een rechtstreeksoh kanaal van Antwerpen naar den Rijn, i.c. het Hollandsch Diep (ong. bij het dorp Moerdijk). Van Ned. zijde heeft men de rechtmatigheid van dezen eisch voortdurend bestreden, met het gevolg dat verdragsprojecten (o.a. dat van Beelaerts van Blokland), waarin in een dergelijk of ongeveer gelijk kanaal voorzien was, ten slotte door vertegenwoordigende lichamen der natie verworpen werden. Tegenover projecten met een dergelijk gesloten kanaal heeft de „Nationale Unie” (Gerretson, Van Vuuren, van Konijnenburg) een voor Ned. aanvaardbaar en voor België gunstig project ontworpen, dat de hist. grens der Tusschenwateren niet overschrijdt. Dit project is door de Ned. regeering eenmaal als principieel uitgangspunt overgenomen, maar niet immer nauwkeurig gehandhaafd. Tot nu toe is geen overeenstemming bereikt. Li t. : -Gerretson, Memorandum Lites finiri oportet (1929); R. Groeninx van Zoelen, De gang der onderhandelingeu (1929). Knuvelder. Moere, 1° gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z.O. van Oostende; opp. 984 ha; ca. 1100 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw. 2° Gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z.W. van Veume; opp. 1199 ha; ca. 300 inw. (Kath.). Polderstreek; landbouw. Moeren, d e (Fr. Les Moëres), gem. en kerspel in Fransch-Vlaanderen, kanton Hondschoote (XI 144 Cl); ca. 860 inwoners, Kath. en Vlaamsch sprekend. Landbouw. In den volksmond heet het dorp Moerkerk, ter onderscheiding van het eigenlijke gebied de Moeren, welke ziin drooesreleïd. ue mueieii, weme z.ijii tuuuggeiugu. Mocrcntorf, schoonzoon van Plantin. > Moretus. Moergab, in de Oudheid Marges, stepperivier in Afganistan en Toerkestan (36°66'N., 62°24'0.) De M. bevloeit de oase Merw en loopt dood in de Karakoem. Moergestel, gem. in de prov. N. Brabant ten Z.O. van Tilburg. Opp. 2 798 ha, ong. 2 300 inw. (nagenoeg allen Kath.). Landbouw en veeteelt; drie schoenfabrieken. Oude kerk en toren (16e eeuw); standaardmolen; veel natuurschoon: vennen, bosch en hei; groeiend toerisme. Morris (M o ir i s), Gr. naam van het Karoenmeer. De naam is ontstaan uit het Egypt. Mer w e r (= groote vijver, groot meer). Voor beschrijving en archaeologisch belang zie men > Fajjoem. Vgl. > Moeritherium. Moeritherium (palaeonto L), stamvader der Proboscidea. Zoo genoemd naar de vindplaats, het oude Moerismeer in Fajjoem. Leefde in het Êoceen van Egypte. Kleinst in afmetingen van alle Proboscidea. Geen slurf; tanden en kiezen nog eenvoudig. Voor de phylogenie, Proboscidea. Moorkapellc, gem. in de prov. Z. Holland ten W. van Gouda; opp. 723 ha, ca. 850 inw. (Prot.). Bodem overwegend klei, verkregen door uitvening en droogmaking der gevormde plassen. Veeteelt hoofdzaak. Ligt aan de spoorlijn Gouda—Den Haag en aan den geprojecteerden rijksweg Amsterdam—Den Haag. Moerkerk, > Moeren. Moerkerke, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten N.O. van Brugge, aan het Kanaal van Schipdonk; opp. 2 286 ha; ca. 2 800 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw. Zeer oude gemeente. Moerkerken, 1° P i e t e r Hendrik van, Ned. schrijver van letterk. studiewerken; vader van 2°. * 17 Febr. 1839 te Deventer, f 26 April 1901 te Utrecht. Hij gaf uit: Meesterstukken uit Vondels werken met een levensschets van den dichter (1870). Lit. : Levensber. Mij. y. Ned. Letterk. (1902-’O3). 2° Piet e r Hendrik van, Ned. schrijver van hist. romans; zoon van I°. * 17 Febr. 1877 te Middelburg. Na zijn dissertatie, De Satire in de kunst der Middeleeuwen (1904), publiceerde hij vsch. kleinere proza-, tooneel- en dichtwerken. Zijn hoofdwerk is een zesdeelige romancyclus, De Gedachte der tijden (1918-’24), waar hij, in een scherp geteekend beeld van het aspect van de tijden, waarin de deelen van den cyclus spelen, de eeuwigheid der (onpersoonlijke) Idee of wereld-almacht op agnostische wijze tracht uit te beelden. Zijn volstrekt foutieve opvatting van de geschiedenis, de wijsbegeerte en den godsdienst, nog versterkt door de literatuur der modernistische stroomingen in het begin dezer eeuw, maken zijn werken, hoe schoon het proza ook hier en daar is, voor den Katholiek volstrekt onaanvaardbaar. M. is sedert 1926 hoogleeraar aan de Rijks-academie voor beeldende kunsten te Amsterdam. Werken: De bevrijders (1914); Dros en de Nieuwe God (1928); De historie en het droomgezicht over den prins en den moordenaar (1930). – L i t.: Fr. Erens, in N. Gids (II 1922); G. Kalff Jr., P. H. v. M. in zijn werken (1926, dat de lonten van M. in nog sterker mate bezit en zijn deugden mist); A. de Ridder, in De Gulden Winckel (1915). Piet Visser. Mocrmankust, ijsvrije kust van Kola in N. Rusland (69°N., 36°0.); 420 km lang en tot 220 m hoog. De voornaamste haven, Moermansk, is door een spoorlijn met Leningrad verbonden. Ook Finland heeft hier in Petsamo een ijsvrije haven. Van heteekenis is ook de kabeljauwvisscherij, waaraan vooral visschers van de Witte Zee deelnemen. Behalve Moermansk liggen er langs de kust ca. 40 vaste nederzettingen met samen 2 000 inwoners. fr. Stanislaus. Mocrmansk, Russische havenstad (68°65'N., 33°10'0.) op het schiereiland Kola aan de Moermankust; eenigeN.Russ.ijsvrije haven.Ca.l2ooo inw. Invoer van steenkool en haring, uitvoer van granen. Mocrmanspoorwcg, de 1918-’l7 vnl. door Duitsche en Oostenrijksche krijgsgevangenen gebouwde spoorweg, die Leningrad met Moermansk verbindt, 1 460 km lang. In 1919 trachtten de Eng. en Fr. troepen langs dezen spoorweg tegen de bolsjewieken op te treden. Sinds 1921 in bezit der Sowjets en door dezen geëxploiteerd. v. Son. Moernajjels zijn de vruchten van de kruidnagelplant. Het is een weinig gebruikte specerij; ze vindt eenige toepassing bij de likeurfabricage. Onrijpe minderwaardige vruchten worden wel gebruikt om gemalen kruidnagelen te vervalschen. De aetherische olie (2-8 %), bestaat voor ongeveer de helft uit eugenol en doet daardoor aan die van kruidnagelen denken. Bosch. Moerstraten, dorp in de N. Br. gem. > Wouw. Moerzekc, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen in den rivierpolder van een diepe Soheldebocht, ten N.O. van Dendermonde; opp. 1 673 ha, ca. 4 800 inw. (Kath.); landbouw (aardappelen); kant. M. werd herhaaldelijk, bij dijkbreuk, door overstroomingen zwaar geteisterd. Op het gebied van M. werd, in het gehucht Gastel, een parochiedorp gesticht in 1874 (heden 1 900 inw.). Blancqmert. Moerzock, oase in de Ital. kolonie Libye, het centrum van den Fezzan (I 536 E 2); kruispunt van drukke karavaanwegen; Tripoli, Tsaadmeer; Egypte, Sokna, M., Kano; M., Ghadames, Algiers. Ong. 8 000 inw., Berbers en Negers. Door de bevestiging van de Ital. macht in het Z. van Libye neemt de beteekenis van M. toe. M. werd in 1930 door de Italianen bezet. v. Velthoven. Moes, fijn gekookt fruit, hetzij met suiker in den vorm van appelmoes, kruisbessenmoes e.d. of ingedikt tot jam, hetzij zonder suiker voorloopig verduurzaamd tot pulp om later tot jam te worden verwerkt. Vruchten met veel zuur leveren het beste m., doordat het zuur meehelpt om het plantaardig weefsel los te maken. Moesa, de Arab. vorm van Mosjé, Moses. Als Nabi Moesa (profeet Moses) bekend, speelt M. in de Mohamm. gewijde geschiedenis een belangrijke rol. Verder in de heele Mohamm. wereld persoonsnaam. Mocsi, rivier in de residentie Palembang (Sumatra), ontspringt op den Boekit Tjoendoeng en verlaat bij Tebing-Tinggi het gebergte. Mocsia (a n t. g e o g r.), oud-Romeinsche provincie en belangrijk bolwerk van Rome tegen de volken van benoorden den Donau, omvattend M. inferior en M. superior (grondgebied van het huidige Bulgarije en Servië). M. werd 28 y. Chr. door Crassus onderworpen, begon in de 3e eeuw af te brokkelen en werd in de 7e eeuw door Slaven en Bulgaren bezet. Moesincja-IVegers, > Boschnegers. Moesjie, plaats in Belg.-Kongo, prov. Leopoldstad, district Leopold II Meer, aan den rechteroever van de Koea. Bezettingspost; aanlegplaats van de bootlijnen van Leopoldstad naar Massai en Sankoeroe en naar Kwiloe, Loekenië en Fini. Handelscentrum. Moesjinga, Inlandsch sultan van Roeanda, toen deze streek (die vroeger tot Duitsch-Oost-Afrika behoorde) onder Belg. mandaat werd geplaatst. Hij werd in 1931, wegens zijn weerspannigheid, afgezet en vervangen door zijn zoon Moetara Roedahigoea. Moeskroen (Fr. Mouscron), stad in het Z. van de prov. West-Vlaanderen, aan de Spiere, zijrivier van deLeie, en aan de spoorlijn Gent—Parijs; opp. 1 319 ha; ca. 36 000 inw. (Kath.). Kleistreek. Weefnijverheid: getwijnd garen, lichte lakensoorten, weefsels van katoen met wol gemengd, dekens, breigoederen en fantasieartikelen, trijp. M. telt vier parochies. Hoofdzakelijk arbeiders-bevolking, die in de fabrieken van N. Frankrijk, Rijsel, Halewijn, Toerkonje enz. gaat werken. Biss. College en hospitaal. Enkele overblijfselen van het oude Gravenkasteel. L i t.: L. Maes, Hist. de M. (1933). Hennus. Mocsonoïc, plaats in Belg.-Kongo, prov. Elisabethstad, district Loealaba; aan de spoorlijn Neder-Kongo—Katanga; bezettingspost; handelscentrum; kopermijn. Moesri, in de Assyrische inschriften van de 7e en 8e eeuw v. Chr. benaming voor Egypte, in het O. T. Misrajim genoemd. Volgens H. Winckler zou deze term en het Oud-Testamentische Misrajim, althans tot Asarhadden (680-669), alleen maar het N.W. deel van Arabië beteekend hebben. Een andere landstreek M. lag in C i 1 i c i ë. A.v.d. Born. Moesson « Arab. mausim = jaargetijde). Het over een uitgestrekt land- en zeegebied heerschend windstelsel met jaarlijksche periode, waarin de zomermoesson van de koele zee naar het warme vasteland, en de wintermoesson in tegenovergestelde richting, van het koude vasteland naar de warmere zee, waait. Vgl. het windstelsel met dagelijksche periode van > zeewind en > landwind aan de zeekust. De zomermoesson, soms ook natte m. genoemd, ontstaat, omdat de luohtmassa’s boven het warme vasteland, gedurende de warme jaarhelft, meer verwarmd worden dan de luchtmassa’s hoven de aangrenzende koele zeeën. Hierdoor wordt op het land een depressie (> Cycloon, buitentropische) gevormd, terwijl de luchtdruk op zee betrekkelijk hoog is. Dat drukverschil geeft aanleiding tot een landwaartsche luohtstrooming langs het aardopp., den zomermoesson, die vlg. de wet van > Buys Ballot op het N. halfrond naar rechts en op het Z. halfrond naar links afwijkt. De richting van den zomermoesson is in den regel: , , N. halfrond T_ van de vastelandsdepressie, op het —halfrond'ln den kenteringstijd (d.i. tijd van overgang van den eenen m. in den anderen), na eenige dagen van zwakke, veranderlijke winden, breekt de zomermoesson meestal plotseling en hevig door. Dit doorbreken gaat in vele gewesten gepaard met stortregens en onweders en soms met tropische cyclonen. Vervolgens, gedurende ca. zes maanden van het warme jaargetijde, waait de in. gewoonlijk krachtig, maar regelmatig. Ten gevolge van zijn maritiemen oorsprong en baan, heeft de zomermoesson een groote betrekkelijke vochtigheid en brengt hij zware bewolking en veel neerslag, den > raoessonregen, over het land, inz. over de windzijde van de gebergten (> Föhn). De wintermoesson (zie fig.), soms ook droge m. genoemd, ontstaat, omdat de lucht boven het koude vasteland, gedurende de koude jaarhelft, meer afge- koeld wordt dan de lucht boven de aangrenzende warmere zeeën. Hierdoor wordt op het land een ■> anti-cycloon gevormd, terwijl de luchtdruk op zee betrekkelijk laag is. Dat drukverschil geeft aanleiding, langs het aardoppervlak, tot een zeewaartsche luchtstrooming, den wintermoesson, die op het N.halfrond naar rechts en op het Z.halfrond naar links afwijkt. De richting van den wintermoesson is in den regel: N.O. , „ N.W. , „ Z.W. . AT Z.O. N.W. ten Z" Z.W. ten °‘’ Z.O. ten N' en N.O. ten W. van den vastelandsanticycloon, op het Z halfrond' (*en kenteringstijd gaat de zomermoesson, meestal bij gradueele winddraaiing, in den wintermoesson over. De wintermoesson waaitregelmatig, maar is betrekkelijk zwak, gedurende ca. zes maanden van het koude jaargetijde. Ten gevolge van zijn continentalen oorsprong en baan heeft hij een geringe betrekkelijke vochtigheid en is hij gewoonlijk door helderen hemel begeleid. De m. reiken tot verschillende hoogten boven het aardoppervlak, soms tot 5 km; de zomermoesson reikt in den regel hooger dan de wintermoesson. Boven een m. waait in tegenovergestelde richting een (theoretische?) compensatiewind, de zgn. autimoosson (zie fig.). Vgl. > Antipassaat. De m. ontwikkelen zich het duidelijkst over de aarddeelen, die zeeën in de nabijheid van uitgestrekte hooge, tusschen 15° en 40° Br. gelegen landen bevatten. Zij geven aan die aarddeelen het speciale moessonklimaat. Het hoofdmoessongebied is de Indische Oceaan en de aangrenzende deelen van Australië, Afrika en vooral van Azië. Bekende m. zijn: de Z. W. zomermoesson en de N. O. wintermoesson over den N. Indischen Oceaan en Indië. Het moessonverschijnsel kan ook in Europa aangetoond worden, o.a. zijn de > Etesiën, over het O. van de Middellandsche-Zeestreken, en de Portugeesche „Noord”, over de W. kusten van het Iberisch schiereiland, moessons. Aristoteles beschreef in zijn Meteorologie de m. van den Indischen Oceaan. Halley verklaarde in 1686 het moessonverschijnsel. Zie ook ■> Moessonstroomen. L it. : Halley, An hist. account of trade-winds and monsoons (1686) ; H. F. Blantord, A practical g'uide to the climates and weather of India (Londen 1889); J. Eüiot, Climatologioal Atlas of India (Edinburgh 1906); A. Warner, Zur Aerologie des ind. Monsuns (in Gerlands Beitr. zur Geoph., XXX Leipzig 1931); W. Noorduyn, Beginselen der maritieme Meteorologie en Oceanografie (31917). V. d. Broeck. Moessonklimaat, -> Moesson. Wintermoesson. Schema van de luohtoirculatie. Mocssonrccjen wordt over het land, inz. over de windzijde van gebergten, aangebracht door den zomermoesson (> Moesson); soms ook door den wintermoesson, wanneer diens baan gedeeltelijk over zee gaat. De m. is in sommige gewesten overvloedig. Gein. jaarlijksche regenhoogten in het moessongebied zijn: 12 040 mm te Tsjerrapoensji, aan den voet van den Himalaja; 8 035 mm te Mahabalesjwar, in de Ghats van Voor-Indië; 1 655 mm te Calcutta; 1 890 mm te Bombay; 1 873 mm te Saigon; 2 592 ram te Hué; 3 090 mm te Tamatave (Madagaskar); 1 738 mm te Cooktown (O. Australië). V. d. Broeck. Moessonstroomcii, zeestroomen, welke ontstaan door de werking der moessons. Zij zijn dan ook het sterkst in de gebieden, waar de moessons het langst en krachtigst heerschen. Zoo stroomt in den N. Indischen Oceaan van Mei tot Nov. het water ten gevolge van den Z.W. moesson naar het Oosten, van Nov. tot Mei tijdens den N.O. moesson naar het Westen. Ook in de Chineesohe Zee zijn de m. zeer krachtig, terwijl de Guinea-stroom (->- Atlantische Oceaan) in de zomermaanden (N. halfrond) dank zij den Z.W. moesson veel krachtiger is dan in den winter. Wissmann. iwiocssorgsKij, modest retro* lU], Russisch componist. * 21 Maart 1839 te Karewo (gouv. Pskow), f 28 Maart 1881 te St. Petersburg. Werdopgeleidtot officier en was sedert 1863 bijna tot zijn dood toe ambtenaar. Als musicus maakte hij deel uit van het zgn. „machtige hoopje”, dat een autonome Russ. toonkunst nastreefde (met Balakirew, Cuï, Borodin en Rimskij-Korsakow). Hoewel hem een eigenlijke muzikaal-technische scholingontbrak, is hij niettemin de belangrijkste figuur van allen geworden, die de psyche van het Russ. volk even zuiver in muziek heeft uitgedrukt als Dostojewskij in de litera- Moesson over den Noord-Indischen Oceaan en Voor-Indië (pijltjes = windrichting; lijnen = isobaren; arceering = regengebied). M. P. Moessorgskij. tuur. Bovendien is zijn compositiestijl voor de geheele nieuwere muziek na 1900 zeer invloedrijk geweest, vooral door toedoen van Debussy; vernieuwend was vooral zijn gebruik van oude kerktoonaarden en van typisch-Slavische ostinate melodische wendingen. M.’s hoofdwerk is het volksdrama Boris Godoenow (1872, tekst naar Poesjkin), het representatieve werk van de Russ. opera-kunst. Onvoltooid bleven de opera’s Chowansjtsjina en De Jaarmarkt van Sorotsjinzij. Heel belangrijk zijn ook M.’s liederen, zooals Hopak en de liederencycli Uit de Kinderkamer, Liederen en Dansen van den Dood en Zonder Zon. Van zijn pianomuziek moeten genoemd worden Tableaux d’un Exposition (geïnstrumenteerd door Ravel), van zijn orkeststukken Nacht op den Kalen Berg. De meeste werken van M. zijn gedrukt in een bewerking van Rimskij-Korsakow, die schijnbare fouten heeft willen elimineeren, maar zonder het te beseffen M.’s stijl verminkt heeft. Sedert 1930 verschijnt te Moskou een nieuwe origineele uitgave, nadat in 1926 te Londen de oorspr. versie van Boris Godoenow verschenen was. L i t.; D. Calvoearessi, M. (Parijs 1909) ;K. v. Wolfurt, SI. (1926) ;O. V. Riesemann, M. (1925); Gljebow, M. (Russ., 1928); H.y. Dalen, SI. (Ned., 1930). Èeeser. Moestafa, Kemal Pasja, > Kemal Pasja Moestafa. Moestansir (volledig: Aboe Tamim Ma'add al M.), kalief van Egypte, 1036-1094. Onder zijn bestuur plunderden de Turken het heele land, roofden de schatten van den kalief, vernietigden diens kostbare bibliotheek, alsmede tallooze kunstwerken, als dammen en kanalen, waarop de welvaart van het land berustte. De Egyptenaren werden bovendien in diezelfde jaren nog bezocht door hongersnood; zelfs M. leefde als een bedelaar. Tegelijkertijd vielen Syrië en Palestina in handen van een Turkenhorde, Ortokiden genaamd, wier hardvochtigheid tegen de Christenen een aanleiding tot den eersten Kruistocht werd. In Egypte verbeterde de toestand pas, toen M. den Armeniër Bedr al Dzjamali met huurtroepen uit Syrië liet komen. Bijna zelfstandig optredend, pakte deze het herstel der orde krachtig en met zoo’n succes aan, dat de grondslag werd gelegd voor een heropbloei van Egypte. Slootmans. Moestuin, tuin of tuingedeelte bestemd voor den verbouw van groenten. Een goed ingerichte m. is voorzien van een of meer broeibakken; de grond moet vochthoudend zijn en behoort overvloedig te worden bemest. Moet. Bij den boekdruk beteekent m. de indruk op het papier van letters en clichés, tijdens het typographisch drukken ontstaan. Aan den achterkant van het papier vertoont zich een reliëf. De drukker poogt moet door vakkundig toestellen zoo veel mogelijk te verwijderen. Moetakalliniocn, richting in de Arab. Scholastiek, die alle verstandelijke kennis aan den Koran ondergeschikt wil houden. L i t.: Tj. de Boer, Wijsbegeerte van den Islam (1921). Moetanabbi, al- (Arab., = hij, die zich als profeet uitgeeft), bijnaam van den Arab. dichter Aboe’l Tajjib Ahmad. * 916 te Koefa, | 955 op reis naar Bagdad door roovers vermoord. Meester der Arab. taal, voorvechter van het Arab. particularisme tegenover de > Sjoe’oebijja, was hij vruchtbaar schepper eener poëzie, die, aanknoopend bij den oud-Arab. dichtvorm (■>• Kaside), deze tot in het overdrevene en gekunstelde perfectionneerde. Hij werd een voorbeeld voor heel de verdere Arab. poëzie en is tot op heden een der meest gelezen Arab. dichters. L i t.: Nicholson, Literary History of the Arabs (21930). Zoetmulder. Moetawakkil, ■> Al Moetawakkil. Moetazilietcn (Arab.), naam van een belangrijke school van speculatieve theologie in den Islam. Al-moe’tazila beteekent waarschijnlijk „zij, die een middenpositie innemen”. In haar ontstaan mede door politieke factoren beïnvloed, ontwikkelde deze school zich in speculatieve richting, geheel op streng orthodoxe, koranisohe basis. De naam „vrijdenkers van den Islam” is dan ook volkomen onjuist. Hoofdpunten van hun leer zijn; de absolute eenheid Gods, die geen scheiding tusschen wezen en eigenschappen toelaat; de rechtvaardigheid Gods (daarom de slechte daden van den mensch afhankelijk van eigen vrijen wil); de leer over groote en kleine zonden. Zoetmulder. L i t.: Goldziher, Vorlesungen über den Islam (21925). Moeteba, plaats in Belg.-Kongo, prov. Loesambo, district Sankoeroe aan den linkeroever van de Loebi, zijrivier van de Sankoeroe (XV 613 C 4). Bezettingspost; vliegveld; missiepost van de Paters van Scheut en de Zrs. van Liefde (Gent). Belangrijke lagere, middelbare en beroepssoholen; weeshuis, gasthuis, verplegingspost. Monheim. Moetisalah, een soort glaskraal, voorkomend op het eiland Timor (Ned.-lndië) en door de bevolking zeer op prijs gesteld. De m. is matgeel tot hoog-oranje; de okerkleurige m. is de meest gezochte. Moetoto, plaats in Belg.-Kongo, prov. Loesambo, district Kassai. Prot. Missie van de American Presbyterian Congo Mission. Lagere, middelbare en normaalscholen; gasthuis, verplegingspost. Moetsoehito, de eerste moderne keizer van Japan (1867-1912). * 3 Nov. 1862 te Kioto, f 30 Juli 1912 te Tokio. M. schafte het sjogoenaat (1868) en het feodale stelsel (1871) af, verleende een grondwet (1889) en maakte Japan tijdens zijn regeering tot een modernen staat en tot een groote mogendheid. Moeyaert, Claes, schilder. * 1692 te Amsterdam, f 26 Aug. 1665 aldaar. Op jongen leeftijd naar Italië, waar hij invloed van Elsheimer onderging; terug in Amsterdam, werd hij volgeling van Rembrandt. Hij schilderde portretten, landschappen en bijbelsche tafereelen. L i t.; Thieme-Becker, Allg. Künstlerlex. Moezalfar ed Din, sjah van P e r z i ë (1896- 1907), zoon en opvolger van Nasr ed Din. * 26 Maart 1853 te Teheran, f 8 Jan. 1907 aldaar. M. maakte in 1902 een studiereis in Europa en verleende in 1906 een Grondwet. Moezel (Lat. Mosella = kleine Maas), linkerzijrivier van den Rijn (IX 512 B 2-3). Lengte 514 km, waarvan 344 km bevaarbaar. De M. ontspringt op de W. helling van de Z. Vogezen. Doorstroomt in N.W. richting het Lotharingsche cuestalandsohap. Bij Toul verandert de N.W. richting van de M. in een N.O. Vroeger stroomde de M. in de N.W. richting door en mondde ca. 11 km verder bij Pagny sur Meuse uit in de Maas. Een zijrivier van de Meurthe heeft echter van het 0.Z.0. uit de M. bij Toul aangetapt. Daarom stroomt de M. nu van Toul af door het nauwe dal van de rooverrivier heen naar het N.O. tot Pompey, waar de Meurthe met de M. samenvloeit (zie de afb. in kol. 93 en 94 in dl. I). De M. stroomt verder in N. richting langs den O. voet van de Doggercucsta, waarvan op den rechteroever veel > getuigebergen, passeert Metz en Diedenhofen, en vormt van Sierck tot Wasserbillig (34 km) de grens tusschen Luxemburg en Duitschland. Links wordt de Sauer opgenomen en rechts de Saar en van Trier af doorbreekt de M., in N.O. richting stroomend, het Rijnsche Leisteengebergte in een diep ingesneden meanderend dal. Langs de M. vele wijnbergen en schilderachtige wijnbouwstadjes, zooals Bernkastel, Cochem e.a. Bij Koblenz ( Groot-Moghol. Mogilaiie, een > dyslalie, waarbij slechts de vorming van eenige klanken onmogelijk is. Mogiphonie, een neurose, door B. Frankel zoo genoemd en welke hierin bestaat, dat personen, die voor hun beroep veel moeten spreken of zingen, plotseling een stemzwakte bemerken. Karakteristiek is het plotseling weigeren der stem, gepaard met een gevoel van buitengewone vermoeidheid, zonder dat een verlamming der stembanden of iets dergelijks geconstateerd wordt. v. Amelsvoort. Mogk, Eug e n, Duitsch Germanist, gespecialiseerd in volkskunde, Oudgermaansch en Oudijslandsch. * 19 Juli 1864 te Döbeln. 1889-1926 hoogleeraar te Leipzig. Voorn, werken: German. Mythologie (1900); German. Religionsgeschichte und Mythologie (1927)'; Deutsche Heldensage (1925); Deutsche gitten und Brauohe (1921); Gesch. der Norwegisch-Island. Lit. (1904); Die Gigantomachie in der Voluspa (1924). Lit.: Festsehrilt (1924). Mogol, Groot-Moghol. Mogontiacum, Moguntiacum, Mogunlia, Lat. namen voor > Mainz. Moha, gem. in het W. van de prov. Luik, ten N.W. van Hoei (XVI 704 B 2); opp. 551 ha, ca. 1 800 inw. (vnl. Kath.). M. ligt in het benedenhal van de Mehaigne; landbouw, steengroeven, kalkovens; kerk met bezienswaardige binnenversiering; indrukwekkende ruïnes van het kasteel der graven van Moha. Mohacs, Hong. provinciestad in Transdanubië (XII 512 D4); ca. 17 000 inw., waarvan 2 000 Duitsch, 1 200 Servisch sprekend; ca. 15 000 Kath., 1 500 Prot., 600 Isr. In 1526 werd hier het Hong. leger door de Turken verslagen, waardoor een groot gedeelte van Hongarije in hun bezit kwam. Sivirsky. Mohadcu, -> Almohaden. Mohammed, zie ook > Mahmoed; Mehemed; Moehammad. Mohammed, stichter van den Islam, f 632 te Medina. Zijn traditioneel geboortejaar 570 is niet geheel zeker en wordt door H. Lammens in twijfel getrokken, die 580 voorstelt; hij werd geboren te Mekka uit het niet onbelangrijke, maar verarmde geslacht der Hasjimieten. Over zijn levensgeschiedenis is in het algemeen dit op te merken: als volkomen betrouwbare bron komt alleen de > Koran in aanmerking, die echter geen geschiedenis geeft. De Mohamm. biographie van den profeet (siratoe’l nabi) berust op de traditie (> hadis) en kan dus evenmin als deze op volledige betrouwbaarheid aanspraak maken, wanneer ze niet door bijzondere waarborgen bevestigd wordt. Over zijn jeugd is zoo goed als niets met zekerheid bekend. Hij huwde met de bemiddelde koopmansweduwe > Chadidzja, aan wier handelsondememing hij heeft deelgenomen. Hij moet een godsdienstig, zeer ontvankelijk gemoed gehad hebben, dat met graagte de Christelijke en Joodsche invloeden, welke in dien tijd in Arabië werkten, in zich opnam. De Christenen waren waarschijnlijk Nestorianen, terwijl ook sporen der Syrische spiritualiteit (strenge ascese, veroordeeling van wereldsch goed, paradijsschilderingen) te vinden zijn. M. vond in zijn omgeving reeds personen, Hanifen genaamd, die zonder Jood of Christen te zijn een soort monotheïsme aanhingen. Op welke wijze zijn roeping tot profeet is te verklaren, is onzeker. Dat hij aan epileptische aanvallen zou hebben geleden, is niet bewezen. Het meest waarschijnlijk is wel de opvatting, dat hij voor de godsdienstige kwesties, die hem steeds bezig hielden, in een soort extatischen toestand een antwoord meende te hooren. Aan zijn eerlijkheid, wat de openbaringen uit den Mekka-tijd betreft, wordt wel niet meer getwijfeld. De schilderingen van den jongsten dag met het daarmee samengaande oordeel over de zondaars vormen den hoofdinhoud der oudste openbaringen, doch weldra treedt ook de prediking van den eenen God op den voorgrond (» Koran). Een kring van overtuigde aanhangers vormde zich, enkele voornameren (Aboe Bekr), meerendeels uit den lageren stand. Doch het overgroote deel der Mekkaneezen bleef afzijdig, eerst; onverschillig, later beducht voor groeienden invloed; vijandig. Deze tegenstand en het betrekkelijk geringe succes van zijn prediking brachten hem tot den voor Arah. stamverhoudingen zeer bijzonderen stap: hij scheidde zich af van zijn stamgenooten en begaf zich in 622 naar Jathrib of > Medina (> hidzjra), een beslissend feit in M.’s leven: na de jaren van uitsluitend Godsgezant zijn kwam nu ook de politiek in zijn leven. De regeling van de nu steeds groeiende gemeente wordt een van zijn hoofdzorgen; de openbaringen uit den Medinensischen tijd zijn er de weerspiegeling van. Vele Arabische Medinensers sluiten zich bij hem aan. De daar wonende Joden echter bleken tot zijn teleurstelling niet geneigd hem te erkennen. Hun volledige vernietiging of uitdrijving is het gevolg. Meer en meer oriënteerde M. zich Arabischnationaal: in plaats van Jerusalem gaf Mekka de gebedsrichting (kibla) aan; de Mekkaansche pelgrimage, aan Ibrahim (Abraham) toegeschreven, werd in zijn godsdienst opgenomen (•>• hadzjdzj). De terugwinning van Mekka, Arabië’s godsdienstig centrum, werd zijn doel. Hij begon met het laten bestoken van Mekkaansche karavanen. Daarna versloeg hij bij Badr een ordelooze overmacht, die tegen hem was uitgetrokken; gevolg; een kostbare prestigewinst. Een jaar later wisten de Mekkanen door hun talmen een overwinning bij Gehoed niet uit te buiten; ook een belegering van Medina leidde tot niets. M. kon daarna dan ook optreden tegen degenen in Medina, die hem niet overtuigd steunden. In 628 begaf hij zich met 1 400 getrouwen naar Mekka voor de pelgrimage, werd niet toegelaten, maar sloot te Hoedaibija een verdrag als gelijkberechtigde; dit was een politiek succes. Volgend jaar had de pelgrimstocht inderdaad plaats en kort daarop nam hij zonder strijd Mekka in (629); hij bleef echter zelf te Medina. Over zijn opvolging, zie ■> Kalifaat; over zijn leer, zie > Islam. " i • i« ... i. Bcoordecling. De verbinding van godsdienst en politiek, die bij M. te Medina tot uiting komt, heeft ook op den Islam haar stempel gedrukt. Omtrent de oprechtheid van zijn profeetschap in de laatste jaren kan men terecht twijfel koesteren. De zinnelijkheid was een kenmerkende karaktertrek in hem; de dood verhinderde zijn elfde huwelijk. In den lateren Islam, vooral in den Sjiïetischen, is M.’s persoon een steeds grootere, niet door hem zelf bedoelde plaats gaan innemen. Men schrijft hem wonderen toe, roept zijn voorspraak in, beschouwt hem soms zelfs als goddelijk. Lit.: F. Buhl, Das Leben Muhammeds (1930); T. Andrae, M., sein Leben und Glaube (1932); id., Die Person M.’s in Lehre und Glauben seiner Gemeinde (1918); K. Ahrens, M. als Religionsstifter (1936); P. Zoetmulder, M. de Profeet (Xaveriana 81 en 82, 1930). Zoetmulder. Mohammed (of: Mehemed) AU, eerste onderkoning van Egypte, stichter der regeerende dynastie. * 1769 te Kawala, f 2 Aug. 1849 te Kairo. Aanvankelijk Turksch officier, in 1804 door de Mameloeken tot heerscher uitgeroepen. M. A. liet vsch. groote werken uitvoeren, ten gevolge waarvan het land een hooge welvaart bereikte. Toen de sultan weigerde hem ook tot stadhouder in Syrië te benoemen, brak de Egypt.- Turksche oorlog uit (1831-’33), waarna de zegevierende M. A. toch zijn zin kreeg. In 1839 eischte hij de erfelijkheid op voor zijn ambt en, daar zijn leenheer weigerde, trok hij opnieuw te velde (1839-’4l) en versloeg nogmaals den sultan. Toen kwamen de Westersche mogendheden tusschenbeide en erkenden hem als erfelijk onderkoning, maar dwongen hem Syrië aan den sultan terug te geven. Lit. : Dodwell, The lounder of modern Egypt. A study of M. A. (1931). V. Houtte. Mohammed Ali, sjah van Per z 1 ë (1907- 1909), zoon en opvolger van > Moezaffar ed Din. * 1872, f 1928 in Frankrijk. Werd wegens zijn verzet tegen de liberale beginselen afgezet en verbannen. Mohammed I, sultan van Turkije, zoon van Bajezid I. * 1378, f 1421. Eerst in 1413 beklom hij den troon na een tienjarigen broederstrijd, die de welvaart van het land sterk benadeelde. De concessies, die hij aan keizer Manuel II van Griekenland wegens diens hulp bij zijn strijd om den troon had moeten doen, de aanvallen der Serven, de overwinning van de Venetiaansche vloot bij Gallipoli in 1416, de voortdurende opstanden in Azië dwongen hem bij het bestuur tot een defensieve houding. Wachters. Mohammed II de Veroveraar, sultan van Turk ij e. * 1430 te Adrianopel, f 3 Mei 1481 te Gebzé. Volgde zijn vader Moerad II bij diens dood in 1461 op, verhief Konstantinopel na de verovering op de Grieken in 1453 onder den naam Istanboel tot hoofdstad van het Turksche rijk en residentie van den sultan. Hij veroverde bijna heel den Balkan met de eilanden in de Egeesche zee, maar stiet op zijn doortocht naar Hongarije het hoofd voor Belgrado (1456). Ook een aanval op Rhodus mislukte (1480). Door zijn successen werden de Turken een voortdurende bedreiging voor Europa. Hij was een begaafd staatsman en wetgever, bevorderde wetenschap, kunst en poëzie. W achtera. Mohammed IV (ook: Mehmed), sultan van Turk ij e (1648-’91); kwam als 10-jarige knaap op den troon; voerde onder leiding der groot-viziers ■> Keuprülü oorlog tegen Venetië, Polen en Oostenrijk. De nederlaag van Kara Moestafa voor Weenen (1683) en de vele tegenslagen in Hongarije en Morea brachten ook dezen sultan ten val, zoodat hij in gevangenschap stierf (1697). «• Gorkom. Mohammed V, sultan yan Turk ij e (1909- 1918), opvolger van zijn broeder Abd oei Hamid 11. * 3 Nov. 1844 te Konstantinopel, f 3 Juli 1918 aldaar. Onbeduidend regent. Onder zijn regeering verloor Turkije Tripolis en Macedonië (1911-’l3) en later den Wereldoorlog. Mohammed VI, sultan van Turkije. * 2 Febr. 1861, f 16 Mei 1926 te San Remo. Door de Nationale Vergadering te Angora 2 Nov. 1922 afgezet. Mohammed al Mahdi, kalief te Bagdad (775- 7851. Zie Al Mahdi. Al Mansoer. Mohammed ibn Asjcbcr, > Albategnius. Mohammed ibn Moesa, > Al Khwarizmi. iVIüUUIIIIIICU IMU illUCOrtj -7- miniMiuuiL. Mohammedaan, aanhanger van > Mohammed en belijder van den > Islam. Andere namen: > moslim ; muzelman, gevormd van het Perzische meervoud van den vorigen naam; Saraccen, naam door Grieksche en Romeinsche schrijvers (bijv. Ammianus Marcel – linus) gebruikt om do nomaden van N. Arabië aan te duiden, door Christelijke schrijvers in de M.E. uitgebreid over alle Arabieren, zelfs alle Mohammedanen. Voor Mohammedanen in > Eng.-Indië, Ned.- Indië, Unie van Zuid-Afr. zie aldaar. Zoetmulder. Mohammedaansclie leesten. De Mohamm. pliclitenleer schrijft de viering van slechts twee feestdagen voor, het zgn. kleine feest op 1 Sjawwal, waarmee de beëindiging van de vasten gevierd wordt (> Lebaran), en het groote feest op 10 Dzoe’l Hidzjdzja, het offerfeest, dat deel uitmaakt van het Hadzjdzjritueel, doch dat volgens de wet overal elders ter wereld eveneens gevierd dient te worden. Voor deze dagen schrijft de wet een bijz. godsdienstoefening voor. In de practijk is het kleine feest veel belangrijker dan het groote. Op 10 Moeharram viert de Sji'ietische wereld het > Hasan-Hoesainfeest, ter herinnering aan den roemrijken dood van Hoesain in den slag bij > Kerbela (680); buiten de Sji'ietische gemeenschap houden zich de Mohammedanen dien dag aan de Asjoera-vasten, doch vermenging van het een en het ander heeft plaats gevonden. Wie den iaatsten Woensdag van de maand Safar heelhuids doorstaat, zal het heele volgende jaar volgens het volksgeloof gespaard blijven; sommigen brengen dien dag door in gebed, anderen in feeststemming. Op 12 Rabi al awwal valt het Maulid-feest (> Moeloed), de dag, waarop Mohammed geboren en gestorven zou zijn, en dien men viert met de voordracht van manlid’s (litanieachtige levensgeschiedenis van Mohammed). De nacht van 26 op 27 Radzjab is de hemelvaartsnacht, de nacht, waarin Mohammed in gezelschap van Dzjibrail (Gabriel) Jerusalem en den hemel bezocht zou hebben, en dien men viert met de voordracht van het hemelvaartsverhaal. Op 21, 23, 26, 27 of 29 Ramadan ten slotte valt de nacht van het goddelijk raadsbesluit, waarin men de nederdaling der openbaring, die God door Mohammed gegeven heeft, herdenkt. Berg. Mohammedaansche kunst, > Islam (sub C, kunst). Mohammedaansehe literatuur. Hiertoe wordt gerekend de Arab. literatuur, voor zoover door Mohammedanen geschreven, dus niet de vóór-Islamietische (> Oud-Arab. lit.); ook niet de Westersch beïnvloede moderne (■>■ Nieuw-Arab. lit.). De niet-Arab. M. 1., voorzoover van belang, wordt behandeld onder Javaansche, Maleische, Perzische, Turksohe lit. (■> Java enz., s. v.). Opkomst. Het belangrijkste werk der M. 1. is de ■> Koran, wiens inhoud en beteekenis op dit woord werden behandeld. Langzamerhand ontwikkelt zich vooral in Medina, Basra en Koefa een aantal wetenschappen (philologie, grammatica, historie), gebaseerd op studie van Koran en Traditie, die met eigenlijke lit. weinig te maken hebben, doch waarin het Arab. proza, voor het eerst in den Koran geschreven, zich ontwikkelt. De oude Arab. poëzie, beschouwd als overblijfsel uit den heidenschen tijd, vindt in Arabië zelf geen voortzetting, wel echter aan het meer wereldsche hof der Omajjaden te Damaskus, waar de dichters al-Achtal, Dzjarir en Farazdak den > kasidevorm meesterlijk hanteeren. Een origineelen vorm weet slechts de Mekkaan Oemar ibn Abi Rabia in zijn minnedichten te vinden. Bloeitijd. Met de dynastie der Abbasieden begint de bloeitijd der M. 1. (760-1065). Bagdad wordt centrum van godsdienst en wetenschap, sterk beïnvloed door vreemde stroomingen, vooral van het Hellenisme, in mindere mate van Perzische en Indische cultuur. Niet-Arabieren, Perzen vooral, worden de leidende figuren. Tot den dood van Haroen al Rasjid (809) zijn de schrijvers van beteekenis vooral grammatici (Sibawaih) en historici (Ibn Isjak, al Wakidi), wier werken uit Koran- en Traditie-studie ontstaan; daarnaast toch ook de opmerkelijke dichterfiguur van ■> Aboe Noewas. Kalief Ma’moen bevordert sterk studie en vertaling van Grieksche werken (Aristoteles, Neo-platonici enz.), hetgeen van beslissenden invloed is op theologie (> Moetazilieten) en het ontstaan van philosophie (eerste philosoof de Arabier al Kindi). Boven allen uit staat de op alle gebied zich bewegende, toch geniale, veelschrijver ■> Dzjahiz (f 869). In dezen tijd wordt de traditie (> hadis) in canonische verzamelingen vastgelegd, hetgeen mede de ontwikkeling stimuleert der historische literatuur, waarin > Baladzoeri en -> Jakoebi ver door > Tabari overtroffen worden. Hooger staat echter in stijl en gedachte zijn opvolger > Mas’oedi (-j- 986). Ook de mystieke literatuur komt op (> Halladzj), zal echter pas in de volgende eeuwen haar vollen bloei toonen (> Gazali, > Ibn al Arabi). Met de verzwakking van Bagdad en de opkomst van politieke centra op verschillende plaatsen in de randgebieden gaat een decentralisatie der lit. gepaard. In S y r i ë (Aleppo) trekt het hof van Saif ad-Dawla de kunstenaars, waaronder vooral > Moetanabbi, door de Arabieren als hun grootste dichter beschouwd, al is hij voor ons gevoel vaak overdreven en hol. Ook komt een soort berijmd proza (sadzj), zooals reeds in den Koran gevonden wordt, in de mode. Meer afzijdig van dezen hofkring staan dephilosoof en de blinde dichter > Aboel Ala al Ma’arri, een origineels scepticus. In Oost-Perzië, vooral Chorasan, vinden we naast een uitgebreide theologische lit. een kunstig verteller als Badi az-Zaman (f 1008), die een nieuw literatuurgenre, de makama, in zwang bracht en er een meesterschap in bereikte; verder Biroeni, wiens werken de geheele Mohamm. wetenschap weerspiegelen, en de philosoof Ibn Sina (>Avicenna). Ook in Spanje ontwikkelt de M. 1. zich nu zelfstandig; o.a. komt in de poëzie een versvorm met ingewikkelden strophen-bouw (moewasjsjah) in zwang (vooral Ibn Zaidoen). In Bagdad zelf komt de vertelsel-literatuur op (> Duizend en één nacht). Achteruitgang. Met de komst der Seldzjoeken aldaar (2e helft der 11e eeuw) begint een nieuw tijdperk, waarin in de sterk vermeerderde literaire productie de qualitatieve achteruitgang, parallel met dien in de politiek, reeds zichtbaar wordt. Origineel talent wijkt vaak voor eruditie en pedanterie. Wel vinden we nog groote schrijvers, doch levende ontwikkeling is er niet meer. Boven allen, zeker in grootheid van karakter, weerspiegeld in zijn werken, en om zijn beteekenis voor later, staat > Gazali. De makamavorm vindt een brilliant beoefenaar in > Hariri van Basra. In Perzië onderscheiden zich > Sjahrastani en > Razi in de philos. en theol. literatuur; in Spanje Ibn Badzja (Avenpace) en vooral Ibn Roesjd (>Averroës). Encyclopaedisch compilatie-werk op groote schaal verrichten ■> Jakoet en > Ibn Challikan. De mystieke dichter Oemar ibn al-Farid benadert in zijn oden den gloed der Perzische mystieke poëzie. Een middelpunt van literair leven vormde nog Saladin’s hof. Verval. Met de verovering van Bagdad door de Mongolen (1268) begint de tijd van volledig verval. Dichters van eenige beteekenis zijn er niet meer. Schrijvers als Makrizi en > Soejoeti zijn vooral belangrijk om de gegevens, die in hun werken te vinden zijn, niet uit literair oogpunt. Interessant zijn de reisbeschrijvingen van > Ibn Batoeta; een werkelijk belangrijke figuur is nog > Ibn Chaldoen, de grondlegger van een nieuwe philosophie der geschiedenis. Na de 16e eeuw is er in de Mohamm. lit. geen schrijver meer van beteekenis. Lit.: H. Gibb, Arabic Literature (1926); R. Nicholson, A Lit. History of the Arabs (21930); C. Brockelmann, Gesch. der arab. Lit. (1909). Zoetmulder. Mohammcdaansche riten en gebruiken. Voor een deel zijn de Mohamm. riten en gebruiken vastgelegd in de plichtenleer of Mohamm. wet, nl. voor zoover zij deel uitmaken van de voorgeschreven vijf dagelijksche godsdienstoefeningen, van het hadzjdzj-ceremonieel, of van de ritueele reiniging; andere worden veelal terloops ter sprake gebracht in fikh-boeken. Een overzicht dezer riten en gebruiken vindt men bijv. in Juynboll’s Handleiding tot de kennis van de Mohamm. wet volgens de leer der Sjafi' ietische school (Handbuch des islamischen Gesetzes), afd. I. Daarnaast erkent de Mohamm. wet locale gebruiken, bijv. die speciaal onder de Mohammedanen in Ned.-Indië heerschen; deze noemt zij met den naam „adah”, het ons welbekende woord -> adat. Berg. Mohammedanisme, de leer van > Mohammed. Voor den godsdienstigen inhoud, de beteekenis en verspreiding van het M., zie > Islam. Zie verder de samenstellingen met > Mohammedaansche. Mohammerah, stad in het Z. van Perzië (30°32'N., 48°11'0.), aan de monding van de Sjatt al Arab; ca. 10 000 inw. Petroleumraffinaderijen. Mohavc-Indianen, stam der > Indianen van Noord-Araerika, Zuidwestergebied; belangrijkste stam der Yuma-groep; in den staat Arizona, langs den Rio Colorado. Mohave-woestijn, gebied in Z. Califomië (Ver. Staten, 34°30'N., 118°W.); opp. 126 000 km2. Het is een hellend plateau, rondom door hooge bergen omringd, welke in het N. en Z. tot 3 100 m reiken. De helling gaat vanuit het 0., ong. 1 100 m boven zeepeil, tot 146 m er onder (Doodenvallei). Er komen ongekend hooge temp. voor: 56-58° C in de schaduw, in de zon meer dan 85°! De neerslag is uiterst gering: 44 mm per jaar. Jaren gaan voorbij zonder regen, ’s Zomers is de luchtvochtigheid vaak minder dan 10 %. Daar alle water uit den bodem verdampt, ontstaat een opwaarts gerichte grondwaterstroom, waaruit aan de oppervlakte de meegevoerde zouten neerslaan. Aldus zijn hier de soda- en boraxmeren ontstaan. Houtman. Mohawk, 1° vallei in den staat New York (Ver. Staten), O.—W. gerichte verbinding van het Hudsonkanaal met het Ontario-meer. De aanleg van het Erie-kanaal werd hierdoor mogelijk, mede de scheepvaart via de groote meren, Ohio naar den Mississippi en de prairiestaten, hetgeen de opkomst van New York versnelde. In den Ijstijd was de M.-vallei tijdelijk de afstrooming van de opgestuwde meren naar den Atlant. Oceaan. > Mohawk-Indianen. 2° Zijriviertje van de Hudson in de gelijknamige vallei; lengte 267 km. Houtman. vallei, IUII. Mohawk-Indianen, stam der > Indianen van Noord-Amerika, een der leidende, krijgszuchtige stammen van de Iroquois-confederatie (> Iroquois-Indianen), waarvan zij de Oostelijke grens dekten, in den staat New York, langs de Beneden-Hudson (> Mohawk, 1°); zij hebben zich woest tegen den Franschen en Kath. invloed verzet; vandaar in zekere mate hun meedoogcnlooze krijgstochten tegen de bekeerde > Huron en hun terdoodbrengen van de in 1930 heiligverklaarde Jezuïeten Jogues (1646), de Bréboeuf en Lallemant (1649). Sinds 1614 waren zij bij de Ned. kolonisten van Nieuw-Nederland, die met hen in contact kwamen, bekend onder den naam van Maqua’s. Het is gedeeltelijk aan deze vroege betrekkingen met de Nederlanders te danken, dat de M. de machtigste stam van het N.O. werden en dat de Iroquois-confederatie een zoo voorname rol ging spelen in de koloniale oorlogen tusschen Engeland en Frankrijk. Voor > Tetakwitha, de Mohawksche heilige, zie op dat trefwoord. —Ö ’ L L i t.: L. H. Morgan, League of the Iroquois (2 dln. New York 1901); Joh. Megapolensis, Een kort Ontwerp van de Mahakuase-Indianen, haer Landt, Tale, Statuere, Dracht, Godes-Dienst ende Magistrature (Alkmaar 1644). Oïbrechis. Mohegan-Indianen, groep van den -> Mahican-stam der > Indianen van Noord-Amerika, Noordoostergebied; deze groep was hoofdzakelijk in Connecticut gevestigd. Mohenjodaro. In 1924 bracht de Illustrated London News (van 20 Sept. en 6 Oct.) de eerste berichten omtrent een opgraving bij Mohenjodaro in Sindh, het N.W. van Voor-Indië, en de analoge vondsten bij Harappa in de Pandzjab. Maar sir John Marshall kwam pas in 1931 met de monumentale uitgave van het gevondene in de 3 deelen van zijn „Mohenjo-Daro and the Indus Civilisation”. Sindsdien vormt het M.-raadsel een oranaena miaaelpunt van allerbelangrijkste gegevens voor de oudste cultuurgeschiedenis der menschheid. Dit raadsel bestaat in het prachtige schrift der meer dan 1 000 zegels daar gevonden, en de fijne boetseerkunst der dieren, vooral éénhoorns, die op deze zegels voorkomen. De taal, waarin die zegels geschreven zijn, is nog onbekend, daar de ontcijfering tot nu toe slechts heel gedeeltelijk is geslaagd, maar het schrift vertoont aanknopingspunten met het oudste Soemerisch spijkerschrift, het Proto-Elamietisch, het Proto-Chineesch, het Kretisch en het Egyptisch hiëroglyphenschrift, en last not least met de inscripties van het Paascheiland (tusschen Australië en Zuid-Amerika). G. R. Hunter, een van Marshall’s helpers, meent dan ook, dat in deze gelijkenissen duidelijk de eenheid van één mondiale Neolithische cultuur van ong. 4 a 5 000 v. Chr. naar voren treedt, die hij met de zonen van Noë durft verbinden. Dit is natuurlijk nog zeer onzeker, maar toch een gefundeerde wetenschappelijke hypothese aller aandacht waard (The New Review, April 1936). Mohenjodaro. Zegel. Meer en meer blijkt de taal van deze zegels proto-Drawidisch te zijn en het meest overeen te komen met Mohenjodaro. Zegel. het Sangam Tamil en het Hale-Kannada. De onderzoekingen van p. H. Heras S.J., die het verst in de ontcijfering gevorderd schijnt, en daarvan eenige staaltjes publiceert in The New Review van Juli 1936, zijn buitengewoon interessant. Jac. van Ginneken. Mohikanen (= Wolf-Indianen), andere naam voor •> Malücan-Indianen. De naam van den uitgestorven Indianenstam is vooral bekend geworden door den titel van een roman van James Fenimore * Cooper uit 1826: De laatste der Mohikanen. Men gebruikt deze uitdrukking nu nog wel voor iemand, die tot het laatste toe stand houdt. Brouwer. Mohilew (Russ. Mogilew, Wit-Russ. Mahilewy), Wit-Russ. stad (63°64'N., 30°19'0.), gelegen aan den Dnjepr. Ca. 50 000 inw. (62 % Wit-Russen, 39 % Joden, 4 % Russen, 3 % Polen). Leder- en borstelindustrie. Van 1915 tot 1917 was M. hoofdkwartier der Russ. legers; keizer Nicolaas II werd in Maart 1917 te M. gevangen genomen door de revolut. partijen. JLUJ. I IC lil ■ 0C Y UlllgVU ViWUJ. WV iv ■ In 1783 werd te M. een Kath. aartsbisdom gesticht met suffragaanbisdommen te Wilno, Kowno, Minsk, Luck en Tiraspol. Het omvatte alle Lat. Katholieken van geheel Rusland en werd in 1926 verdeeld in de apostol. administraties M., Moskou, Leningrad, Charkow en Kartsjan, Odessa, Kaukasus, Georgië, Armenië (Armeensche ritus) en een Geünieerd vicariaat van den Oosterschen ritus. Sedert 1932 is de gansohe Kath. administratie van Rusland ondergebracht bij de Pauselijke Commissie voor Rusland. De aartsbisschop Ropp, van Poolsche nationaliteit, had M. reeds gedurende den Wereldoorlog moeten verlaten en was toen te Petrograd (teg. Leningrad) gevestigd; nu leeft hij verbannen door de Sowjets te Warschau, v. Son. Mohivillc, gem. in de prov. Namen, ten N.O. van Ciney; ca. 600 inw.; opp. 778 ha; landbouw; klompenmakerij. Mohl, Hugo vo n, Duitsch plantkundige. * 8 April 1805 te Stuttgart, f 1 April 1872 te Tübingen, als prof. in de plantkunde. Hij is de grondlegger van de moderne weefsel- en ontwikkelingsleer en vooral bekend om zijn erkenning van het protoplasma als het voornaamste deel van de cel (1846). De naam protoplasma is ook aan hem te danken. Naar M. is genoemd de Mohlsche laag, een parenchymatische weefsellaag, die bij vele tweezaadlobbigen voor het afvallen van het blad in de basis van den bladsteel wordt aangelegd. Het afbreken van het blad geschiedt in dit gepraeformeerde breukvlak, meestal door verslijming van de middenlamollen der celwanden, terwijl de vaatbundels verscheurd worden. De ontstane wond wordt afgesloten door een kurklaagje, hetwelk gevormd wordt door een phellogeen, dat soms reeds voor het afvallen van het blad in de Mohlsche laag wordt aangelegd. UUIUgVIVgUf Voorn, werken: Beitr. zur Anatomie und Physiologie derGewachse(lB34>; Mikrographie oder Anleitung zum Gebrauch des Mikroskop (1846); Grundzüge der Anatomie und Physiologie der vegetabilischen Zelle (1851). Melsen Möhl, Geor g e, taalgeleerde. * 7 Deo. 1866 te Ixelles, f 6 Sept. 1904 te Praag. Prof. aan de univ. te Praag. Schreef sinds 1888 in de Mémoires de la Société de linguistique over Slavistische en Romanistische onderwerpen. Werken: Introd. ala chronologie du latin vulgaire (1899); Les origines romanes. Etudes sur le lexique du latin vulgaire (1901). Mohlbcrg, Cunibertus, Benedictijn, liturgievorscher. * 17 April 1878 te Effern bij Keulen. Bezorgde vsch. uitgaven van documenten met commentaar; stichtte, met anderen, in 1918 de dubbele reeks: Liturgiegeschichtl. Forschungen en Liturgiegeschichtl. Quellen, sinds 1928 tot één enkele versmolten. Louwerse. Möhler, Johann Adam, Kath. theoloog; met von Drey de grondlegger van de Kath. ■> Tübinger School. * 6 Mei 1796 te Igersheim bij Mergentheim, f 12 April 1838 te München. In 1819 priester, vanaf 1823 prof. in Tübingen en München. Zijn sterkste zijde was de positieve theologie en patristiek; in de speculatieve theol. trachtte hij stelling te nemen tegenover Sohleiermacher en Hegel; maar zijn poging mislukte, omdat hij te onafhankelijk stond tegenover de traditie en geneigd was intuïtie en „mystiek” boven speculatief denken te stellen; van Duitsche zijde wordt zijn systeem gunstiger beoordeeld. Voorn, werk: Symbolik oder Darstellung der dogmat. Gegensatzen der Kath. und Prot. (1832). Li t. : in Dict. Théol. Cath. en Lex. Theol. Kirche (s.v.). Pauwels. Mohn, Hendrik, Noorsch meteoroloog. * 16 Mei 1836 te Bergen, f 12 Sept. 1916 te Oslo (Christiania). Bestuurde 1866-1913 het meteorol. instituut te Oslo. Voorn, werken: Etudes sur les mouvements de I’atmosphère (in samenwerking met den wiskundige Guldberg, 2 dln. Oslo 1876-’7B). U uiuui'ig, (J uuii uoiu J.U I u ■ y. Mohr, 1° (eigenlijk: Mohrcndal) Georg, Deensch wiskundige. * 1 Aug. 1640 te Kopenhagen, f 26 Jan. 1697 te Dresden. Schrijver van een werk over meetkunde, Euclides Danicus (Amsterdam 1672; Kopenhagen 21928, met Duitsche vert.), waarin de Euclidische constructies worden uitgevoerd met behulp van den passer alleen. Dijksterhuis. L i t. : J. Hjelmslev, Verh. Deensche Acad. (1921). TT- « 1 li’ M A J i a I 1 mlfinla nlinvmnnnn^ 2° Karl Friedrich, Duitsch pharmaceut en scheikundige. * 4 Nov. 1806 te Koblenz, f 28 Sept. 1879 te Bonn. Uitvinder o.a. van de kurkboor, van een balans voor het bepalen van het s.g. van vloeistoffen (zie onder). Ook bekend om zijn leerboek der maatanalyse. iiia/CdbaaiaiXj oc. Met de balans van Mohr of van Wcstphal kan men rechtstreeks, zonder berekening, het soortelijk gewicht van een vloeistof bepalen. Ze bestaat uit een ongelijkarmigen hefboom, waarvan de korte arm SA een gewicht draagt, dat aan het gewicht van den langen arm SB is aangepast. De lange arm is verdeeld in 10 gelijke deelen, en de korte arm draagt aan het uiteinde een punt om den evenwichtsstand aan te Balans van Mohr. geven. Bij B hangt een dompellichaam C van glas, waarvan het gewicht, desnoods door bijvoegen van kwik, zoo bepaald wordt, dat de balans in evenwicht is, wanneer het in de lucht hangt. Soms is in C nog een thermometer ingewerkt, omdat het s.g. van de temperatuur afhangt. Als vat D nu met water gevuld wordt, dan ondervindt C een opwaartsche drukking; door een ruiter van een bepaald gewicht in A op te hangen, kan men het evenwicht herstellen. Wordt D nu gevuld met een andere vloeistof, dan kan men daarvan rechtstreeks het s. g. bepalen door het toevoegen van drie andere ruiters, waarvan de grootste gelijk is aan den vorigen, en waarvan de volgende achtereenvolgens een gewicht hebben gelijk aan het tiende deel van het gewicht van den voorgaanden. Hangen bijv. de opeenvolgende ruiters bij B, E, F en G, dan is het s. g. van de vloeistof 1,137. J. Wouters. Mobr’s zout (s ch e i k.) is het dubbelzout van ferro- met ammoniumsulfaat, (NH4)2504.Fe504.6H20. Het wordt, ook in oplossing, veel minder vlug door de zuurstof van de lucht geoxydeerd dan de gewone ferrozouten. Daarom toepassing in de maatanalyse. Mohs’ hardheidsschaal, > Hardheid (2°). Moï (Annam) of Pnong (Cambodja), primitieve volken in het binnenland van Achter-Indië, die beboeren tot de Mon-Khmer-volken. L i t.: Besnard, Les populations Moi du Darlac (Hanoi 1907); H. Maitre, Les Jungles Moi (Parijs 1912). Moigneléc, gem. in de prov. Namen, ten N.O. van Charleroi; ca. 1600 inw.; opp. 163 ha; landbouw; kolenmijnen. J Moilla, gouw in het latere graafschap Gelre, ten O. van Venlo. > Maasgouw. ~•' • o Moircy, gem. in de Belg. prov. Luxemburg. Opp. 1 633 ha, 400 inw. (Kath.). Leemgrond. Runderteelt, bosschen. Rivier: de Oostelijke Ourthe. Moiré (textiel), een door lichtreflectie voortgebrachte watergolfachtige verschijning in geribde stoffen. Echt m. ontstaat door twee geribde stoffen tegen elkaar te persen, waardoor plaatselijk de ribben platgedrukt worden en de m. een willekeurigen vorm aanneemt. Onecht m. ontstaat door heet persen met walsen, waarin moiréfiguren gegraveerd zijn (gauffreerkalander). Frohn. Moiren, in de Gr. myt h. de schikgodinnen, die het lot van de menschen bepalen. Bij de Romeinen zijn zij Pareen geheeten. Het zijn de volgende: 1° C 1 o th o, de spinster; bij de geboorte van iederen mensch begint zij zijn levensdraad te spinnen. 2° L a ch e s is; zij grijpt den levensdraad en spint er aan voort. 3° Atro p u s, de onafwendbare; zij knipt den levensdraad door als het stervensuur voor den mensch geslagen is. Zij zijn dochters van den nacht of van Zeus en ïhemis. Bij de dichters zijn zij soms leelijke oude vrouwen. Op kunstwerken houdt Clotho een haspel of papierrol in de hand, wijst Laohesis met een stift op den aardbol het noodlot aan, terwijl Atronus den draad afknipt. xxuiupua U.CU uiaau tiirviiipu. Lit. : Leitzke, Moira und Gottheit im alten griech. Epos (1930). Weijermans. Moissac, stadje in het Fr. dept. Tarn et Garonne (44°6'N., 1°4'0.), ca. 75 m hoog gelegen, aan de Tam; ca. 7 600 inw. Econ. middelpunt van een land- en wijnbouwgebied. M. bezit een beroemde abdijkerk St. Pierre, hoofdzakelijk uit de 16e eeuw dateerend, doch met fragmenten van ouderen (Romaanschen) bouw uit de 12e eeuw. Speciaal bekend zijn de beeldhouwwerken van het tot dit oudste deel beboerende Zuiderportaal. Van de abdij zelf zijn nog over: een overwelfde zaal, de toren van het paleis van den abt en de zeer fraaie kruisgang, gebouwd 1260-’93 met gebruikmaking van de zuilen en kapiteelen van een oudere, uit 1100 dateerende kruisgang. UUUVIV, V/Vy UUIUVVIVIIUV XUUIUgUU^. L i t.: E. Rupin, L’abbaye et les cloitres de M. (1897); A. Anglès, L’abbaye de M. (Parijs 1926). v. Embden. Moissau. Hen r i, Fr. scheikundige. * 28 Sept. 1862 te Parijs, f 20 Febr. 1907 aldaar. Prof. in de chemie en physica te Parijs. M. heeft in 1886 voor het eerst het element fluoor in vrijen toestand verkregen. In 1906 verwierf hij den Nobelprijs voor chemie mede door zijn uitstekende onderzoekingen met den electrischen oven, waarin hij temperaturen van 2000°C tot boven 3000° kon bereiken. In 1893 gelukte het hem bij deze hooge temp. kunstmatig diamanten te maken. Werken: Recherches sur l’isolement du fluor (1887) ; Le four électrique (1897) ; Le fluor et ses composés (1900). Hoogeveen. Moissi, Alexander, Ital. acteur. * 2 April 1880 te Triest, f 1936 te Rome. Studeerde oorspr. te Weenen voor operazanger; in 1902 werd zijn acteurstalent ontdekt. Eerst te Praag, kwam hij later te Berlijn bij Reinhardt. Speelde tal van lyrische rollen (glansrol: Fedja in Tolstoj’s Lebender Leichnam). In 1932 schreef hij een drama over Napoleon; Der Gefangene. v. Thienen. L i t.: H. Böhm, M. der Mensoh und Künstler (1927). Moivre, Abraham de, Fransch wiskundige, vanaf zijn 18e jaar woonachtig te Londen. * 26 Mei 1667 te Vitry, f 27 Nov. 1754 te Londen. Lid van de Royal Society. Hij schreef over trigonometrie, waarschijnlijkheidsrekening en levensver: zekeringswiskunde. Op zijn naam staat het theorema(cos x + i sin x)n = cos nx + i sin nx (n geheel positief, i = ]/ 1). Dijksterhuis. Moji, Jap. stad op het eiland Kioesjioe aan de straat van Simonoseki (XIV 464 C 4); ca. 110 000 inw. Belangrijke industrieplaats (suiker, cement) en uitvoerhaven (steenkool, hout, cement). Mok, De, marinekamp voor watervliegtuigen op Texel. Mokabe Kasari, plaats in Belg.-Kongo, prov. Elisabethstad, district Loealaba (XV 614 D5). Missiepost der Benedictijnen (Lophem bij Brugge) en van de Benedictinessen. Scholen, maatschappelijke werken, verplegingspost. Moke, Hendrik Willem, Belg.historicus. * 1803 te Le Havre, f 29 Dec. 1862 te Gent; van Moiren. Naar een Romeinsch reliëf uit de le eeuw n. Chr. Vlaamsche afkomst. Hij was eerst journalist en leeraar en werd in 1837 hoogleeraar aan de Gentsche universiteit. Hij onderscheidde zich door zijn diepgaanden invloed op de studenten; zijn doel in de geschiedschrijving was het doen herleven van het nationaal gevoel, eerst door historische romans, dan door werken, waar hij optreedt als baanbreker van de Belg. geschiedenis. Wilhert. Werken: 0.a.; Gueux de mer (1827); Hist. des Francs (1835); Hist. de Belgique (1839) : Moeurs, usages et solennités des Beiges (1847) ; La Belgique aneienne et ses origines gauloises (1855). —L i t.: B. de Laveleye, Annuaire de I’Acad. royale (1870; met bibliographie). Mokka, havenplaats in Jemen, in het Z.W. van Arabië (II 629 C 6). In de M.B. was M. beroemd om de koffie. In latere eeuwen een beroemde handelshaven, waar Burop. en Aziatische waren uitgewisseld werden. De concurrentie van Aden en van de Brazil. koffie was echter doodend. Moksa, Chineesch geneesmiddel, bestaande uit een kegelvormige prop van het gedroogde dons van het St. Janskruid. Deze kegel wordt met het grondvlak ergens op het lichaam geplakt (bijv. met speeksel); daarna wordt de punt aangestoken. De m. brandt langzaam, en maakt een oppervlakkige brandwonde. Het wordt vooral op den rug geapplioeerd, maar nooit boven de zieke plaats. In Japan wordt het middel eveneens nog gebruikt. Schlichling. Moksja, verlossing, > Hindoeïsme (sub Zielsverhuizing). V w uuJüiugy. Moksja, volksstam van de Mordwinen der Finno- Oeeriërs in Siberië. V-»Cg,llClö 111 UIUWIV. Mokum, Groot, in Nederland benaming in den volksmond voor Amsterdam. Van Hebr. makoom = plaats. Er zijn meer mokums; zoo nog; grandig (of godel = groot) Mokum Hey (= Hamburg), en vele andere met den letternaam erachter, waarmee de eigenlijke stadsnaam begint; Mokum Reisj (Rotterdam), Mokum Beisz (Berlijn), enz. Li t. : J. G. M. Moormann, De Geheime talen (1932, 260 en passim). Brouwer. Mol, wijzigingsteeken in de muziek (I?) (Fr. bémol), dat de noot, waarvoor het geplaatst is, een halven toon verlaagt. Mol (Talpa europaea L.), een soort van de orde der insecteneters, leeft in Europa, N. Afrika en N. Azië. De m. is 15 cm lang met een staart van 2,5 cm. Het lichaam is rolrond met korte, waterpas uitstekende pooten; de voorvoet is handvormig en draagt door de huid verbonden teenen met platte, stompe nagels; de achterpooten bezitten gescheiden teenen met spitse nagels. De kleine oogen liggen geheel onder de vacht verborgen; oorschelpen ontbreken en worden door een huidplooi vervangen; de neusgaten liggen aan de onderzijde van den snuit. De haren zijn zwart, kort en fluweelachtig, zoodat zij de beweging in de gangen niet belemmeren; de naakte deelen zijn vleeschkleurig. Onder een grooten aardhoop, soms onder boomwortels of muren, ligt het kunstige nest; van hier uit gaan een aantal loopgangen, vaak langer dan 60 m en van buiten kenbaar aan de molshoopen, naar het jachtveld, waar geen andere mol geduld wordt en waar driemaal daags het voedsel, dat uit insecten, wormen enz. bestaat, gezocht wordt. In 24 uur eet de m. meer dan zijn eigen gewicht. Door het verdelgen van schadelijk gedierte is hij nuttig, door het omwoelen van den grond soms schadelijk. > Mollen-, egels- en kikvorsohenwet. Keer. Mol, gem. in de prov. Antwerpen (II 612 E 3), de grootste gem. van België (opp. 11 419 ha); ca. 16 000 inw. (Kath.). Effen bodem (zand- en kleigrond, turf, wit zand). Landbouw; spinnerijen en weverijen, tabaksbewerking, leerlooierijen, ververij, zink- en glasfabricage. M. heeft een staatsweldadigheidsschool. . i • •• Ci. DJnknr am Poiiliiolrorlr Bezienswaardig zijn de St. Pieter- en Pauluskerk van 1862 met reliquie van den H. Doom en ouden toren, het monument van den Boerenkrijg door A. de Beule en het monument van de gesneuvelden uit den Wereldoorlog. M. telt 7 parochies, w.o. Achterbosch, met de Ste. Apolloniakerk (een groote en 14 kleine kapellen), bekend om zijn bedevaart, en met veel natuurschoon (dennenbosschen met Kempische hutten en molens). Ook Millegem, met Ste. Odradakerk, is een bekend bedevaartsoord. De abdij > Postel zorgt thans voor den parochiedienst; deze heeft een rijke bibliotheek en een der rijkste verzamelingen oude koperplaten. De St. Niklaaskerk is gebouwd in Romaanschen stijl. maaiisüiieii atiji. L i t.: Reydams, De Voogdij van M., Balen en Desschel (1891); Welvaerts, Geschiedk. Bijdr. over de Voogdij van M. (1891); Spaey, Ste. Barbaragilde van M. (1928); id., M. (1927); Welvaarta, Gesch. der abdij van Postel (1888); id., Postels biogr. wbk.; Prims, Postel (1934). Lauwenjs. /i • J . 1 onVinnlr in RQh Geschiedenis. Zwentibold schonk m »9b M. aan de abdij van Corbie. Deze had hier een priorij tot de 15e eeuw, en een bestuursgebied, „voogdij” geheeten, dat ook Balen en Dessohel omvatte. Op grondgebied van M. ontstond in de 12e eeuw de Norbertijner abdij > Postel. 11UI UCltlJilCl «/lyvuj f J. uuvv*. L i t.: Reydams, Uit de gesch. van M., Baelen en Desschel. Prims. -r ii ...j Mol, Jac o b de, rederijker van Antwerpen uit de tweede helft der 16e eeuw;' facteur van de kamer de Goudsbloem, die in 1562 zijn spel in twee deelen van Eneas en Dido opvoerde; bewaard in den Handel der Amoureusheit van 1621 en in een hs. van Reyer Gheurtz, van 1663 (nu ter Kon. Bibliotheek, Brussel). Van hem is nog een referein voor het prinsfeest der Corenbloem te Brussel op de vraag: Wat de landen kan houden in rust. V■ Mierlo. Mola hydatidosa (druivenmola) (genees k.), pathologische vorm van zwangerschap, waarbij het vruchtje zelf bijna geheel of geheel verdwenen, althans meestal niet terug te vinden is. De chorionvlokken zijn zeer sterk vergroot door woekering en doordat er zich vocht in ophoopt, waarbij zij tot boongroot kunnen worden. Deze chorionvlokken lijken dan op kleine blaasjes en hangen met elkaar of met de eivliezen ; door dunne draadachtige verbindingen samen. Te 1 zamen vormen ze soms een groote massa en de baari moeder is in deze omstandigheden vaak grooter dan i de duur der zwangerschap zou doen verwachten. t Vaak worden gedeelten van een dergelijke mola, i al of niet gepaard met bloeding, uitgestooten, waardoor – de diagnose kan worden gesteld of bevestigd. Mi– croscopisch vertoonen de chorionvlokken woekering t van de bedekkende epitheellagen en groote vocbti ophooping in het midden. Wyers. t Molanus (ook; Vermeulen), Jan, kerkelijk r schrijver. * 1633 te Rijsel, f 1686 te Leuven. Als leeraar r te Leuven was hij ten nauwste betrokken bij de contror versen van zijn tijd tegen de Protestanten. Vooral – bekend is zijn De historia s. imaginuin. Hij schreef i ook werken over de gesch. van Leuven en Brabant, – na zijn dood uitgegeven. “0-0 ~ . L i t.: De Seyn, Diot. Biogr. Erens. Melasse (g e o 1.), jong-Tertiaire (Miocene) afzettingen, die in het Zwitsersche bekken gevormd zijn, vnl. door erosie van de gedurende het Tertiaire tijdperk geplooide Alpen. In drieën verdeeld: onderste zoetwatermolasse (bekend onder den naam Nagelfluh); middelste mariene molasse (molasse van Righi); bovenste zoetwatermolasse, waarin groote fossielrijkdom. v. d. Geyn. Molay (Molai), Jacques de, laatste grootmeester van de Orde der Tempeliers. * Ca. 1245 te Molay in Bourgondië, f 11 Maart 1314 te Parijs. Hij nam deel aan de verdediging van het H. Land (1290), vluchtte met de ordebroeders naar Cyprus (1293), ging op verlangen van paus Clemens V naar Parijs (1307), werd hier tegelijk met alle Tempeliers onder beschuldiging van ketterij en misdrijven tegen de zeden door Philips den Schoonen gevangen genomen, bekende op de folterbank schuld, herriep zijn bekentenissen en werd tot den brandstapel veroordeeld. Li t. : Lizerand, Le dossier de I’aflaire des Templiers (1923). Wachters. Molbnch, Kristian Knud Frederik, Deensch dichter van vormrijke, bij voorkeur religieuze lyriek en van idealistisch tooneelwerk. * 20 Juli 1821 te Kopenhagen, f 20 Mei 1888 aldaar. Zijn Dantevertaling (1851) en het tooneelstuk Ambrosius (1878) hadden vooral grooten bijval. Zijn vader, Christian (* 1783, f 1857), was de verdienstelijke litterairhistoricus en lexicograaf. Baur. Voorn, werken: BUleder af Jesu liv (1840); Daemring (1851); Efterladte Digte ; Fra Danaidernes kar (critiek) ; Eenteskrivare (1875) ; Dante (1888). Molbord (land b.), werktuig voor het verplaatsen van grond over niet te grooten afstand, bijv. bij het effenen van terreinen. Het m. is eigenlijk een groote, breede schop, getrokken door paarden, aan de voorzijde voorzien van een scherpen ijzeren bek, met aan de zijkanten en achterzijde een opstaanden rand. De grond wordt er bij het voorttrekken opgeschoven en later door omhoogbrengen van den steel, die zich in het midden der achterzijde bevindt, door de kracht der trekdieren gekanteld. Dewez. Moldau (Tsjech. Vltva), zijrivier van de Blbe in Bohemen (Tsjecho-Slowakije; V 677 C 2). Ontspringt in het Bohemer woud, stroomt dwars door Bohemen, voorbij Budojevice en Praag en mondt uit in de Elbe. Haar loop is 425 km lang; vanaf Budojevice bevaarbaar voor kleinere, de laatste 80 km voor stoomschepen. Moldavië (aard r.), het naar de rivier de Moldava genoemde deel van Oud-Roemenië, tusschen Bessarabië, Zevenburgen, de Oostel. uitloopers der Karpaten en de rivieren de Pruth en de Seret. Opp. 36 000 km2; ca. 2 500 000 inw. (vnl. Roemenen; in de steden veel Joden). In het N.W. wordt petroleum en zout gevonden, de vlakten hebben vruchtbaren bodem, geschikt voor landbouw en druiventeelt; in het O. steppenland. Hoofdstad is Jassy. v. Son. Geschiedenis. In 1352 werd een autonoom vorstendom M. gesticht, dat afhankelijk was van Hongarije, doch zich onder Stefan den Grooten (1457- 1504) onafhankelijk maakte en ook Zevenburgen, de Boekowina (tot 1775) en Bessarabië (tot 1812) omvatte. Hit vorstendom was sedert 1511 schatting verschuldigd aan Turkije; sedert dien tijd vestigden zich vele Grieksche geslachten in M., zooals Cantacuzene, Ghika, Ypsilanti. De Grieksche vrijheidsbeweging van 1821 vond haar oorsprong in M., dat zich van Turkije losmaakte en eigen heerschers (gospodar) koos. Van 1828-’54 stond M. onder Russ. bescherming; het werd in 1859 bij Roemenië ingelijfd. Lit. : Sturdza, Les Races roumaines (1905) ; Steinmetz, De Nationaliteiten in Europa (1920); J. Buchan, Romania (1924). v. Bon. Moldavieten (g e o 1.) zijn > tectieten (glasmeteorieten) uit Bohemen. Moldavischc Vrijstaat, deel der Sowjetrepubliek Oekraïne, in 1924 door de Sowjets als protest tegen de Roemeensohe inbezitneming van Bessarabië gesticht. Opp. 8 300 km2; 615 000 inw. (46 % Oekrainiërs, 30 % Roemenen, 8 % Joden). Hoofdstad Tiraspol. Molde, stad aan de W. kust van Noorwegen, aan de N. zijde van de Moldefjord (68°N.); ca. 3 300 inw. M. heeft een mooie omgeving en door zijn beschutte ligging een betrekkelijk rijken plantengroei. Veel toerisme. Badplaats. De Ned. Zusters van S. Car. Borromaeus hebben er een ziekenhuis gevestigd (1923). Moldrain(age), > Drainage (1°). Molé, Louis-Mathieu, graaf, Fransch staatsman. * 21 Jan. 1781 te Parijs, f 23 Nov. 1866 te Champlatreux (Seine-et-Oise). In zijn „Essai de morale et de politique” verdedigde hij de heerschappij van Napoleon en verwierf alzoo de gunst van den keizer, onder wien hij vsch. hooge posten bekleedde. Onder Lodewijk XVIII was hij 1817-H8 minister van Marine. Hij verzette zich tegen de politiek van Villèle, doch steunde Martignac. Na den val der Bourbons werd hij de eerste minister van Buitenl. Zaken van koning Louis-Philippe, in welke hoedanigheid hij de politiek van non-interventie verdedigde. In 1836 werd hij eerste minister, en leidde opnieuw de Fr. buitenl. politiek. Om zijn reactionnaire gezindheid en zijn tegenslagen in de buitenl. politiek (ontruiming van Ancona; ontwikkeling der Belg. toestanden in 1839) werd hij verplicht in 1839 af te treden. 1848-’5l zetelde hij in de constitueerende en wetgevende nationale vergadering van de 2e Fr. Republiek. Na den staatsgreep van 2 Dec. 1851 verdween hij van het politiek tooneel. Bousse. jjuiiuicn. tuuiicci. Lit. : De Noailles, Le oomtc M.; sa vie, ses mémoires. Moleculairge wicht, Moleculair theorie, enz., •> Moleculen. Moleculairstroomcn van Ampère, > Magnetisme. Moleculair volume, > Molvolume. Moleculen (n atu u r k.) zijn de kleinste deeltjes, waarin een chemische verbinding of een element verdeeld kan worden, zonder dat de chemische en physische eigenschappen van die verbinding of dat element veranderen. Ben m. is samengesteld uit twee of meer atomen van eenzelfde element of verschillende elementen. Een atoom is weer samengesteld uit een kern en electronenschalen. Een m. is dus een ingewikkeld systeem van lichte en zware, t.o.v. elkaar bewegende, electrisch geladen, deeltjes, die door onderlinge aantrekkings- en afstootingskrachten bij elkaar en onderling op afstand gehouden worden. Door den aard van deze bindingskrachten wordt de chemische en physische stabiliteit van een m. bepaald; zeer hecht samengestelde m. of atomen laten zich moeilijk of in het geheel niet aan tasten (edelmetalen en edelgassen). Molcculairtheoric. Vele eigenschappen der stof kunnen verklaard worden door m. als harde, veerkrachtige bollen te beschouwen, die elkaar aantrekken en terugkaatsen. Men neemt aan, dat de aantrekkingskracht, die een m. op de omgevende m. uitoefent, een 1. Andalusiet, tetragonale prisma’s in gesteente (Tirol). 2. Metallisch zilver, op kalksteen (Rotsgebergte, N. Amerika). 3 Antimoonqlans of grauwspiesglanserts, langgerekte prisma’s (Freiberg, Saksen). 4. Orthoklaas kristallen, op graniet (Baveno, Italië). 5. Calciet, afgezet als kalksinter (Frankrijk) 6. Dolomiet, groote rhomboeders met kwartskristallen (Hongarije). 7. Baryt of zwaarspaat, kamvormige aggregaten (Frankrijk). 8. Kwarts of bergkristal, typische hexagonale prisma’s met pyramiden (Zwitserland). 9. Calciet en kwarts (Dauphiné, Fr.). 10. Loodglans, octaëders en kubussen op calciet (Hessen). 11. Fluoriet of vloeispaar. kubussen bedekt met kwartsknstallet|es (Engeland). Boeroe. Kampong bij het Rana-meer. Ceram. Huis in Seti bij Wahai. Banda. Kerkstraat, Ambon. Esplanade. Tcmlmbar-eil. Gezicht op Larat. Bat|an. Strandkampong Sebatang. Van links naar rechts: 1. Een jongen van de Tanimbar-eilanden. 2, Typen uit de binnenlanden van Boeroe. 3. Amboneesche koopman in waterscheppers, gemaakt van het voetblad van den sadengpalm. beperkte werkingssfeer heeft (moleculaire attractie-s'f eer), waarvan de reikwijdte zoowel door het beschouwde m. als door de omgevende m. bepaald wordt. Een m. aan het grensvlak van twee stoffen zal dientengevolge een resulteerende aantrekkingskracht loodrecht op het grensvlak ondervinden. Dit verklaart het verschijnsel der oppervlakte-spanning en het streven van een vloeistofoppervlak naar een zoo klein mogelijk oppervlak (bolvorm van een zeepbel). Moleculaire beweging. De m. van een stof zijn voortdurend in snelle beweging. Die van vaste stof voeren trillingen om een evenwichtstoestand uit, die van vloeistoffen en gassen beschrijven willekeurige banen, al naar gelang ze op hun weg door andere m. in hun bewegingsvrijheid gehinderd worden. De m. hebben niet alle dezelfde snelheid; hun snelheden volgen de » Maxwellsche snelheidsverdeeling. Met stijgende temperatuur neemt de gemiddelde snelheid der m. toe. In gasvorm is de gem. kinetische energie der m. van alle gassen gelijk en evenredig met de absolute temperatuur. De snelheden der verschillende soorten m. zijn echter niet gelijk. Bij 0° C is bijv. de gem. snelheid van waterstofmoleculen 1840 m/sec., die der zwaardere zuurstofmoleculen 460 m /sec. Ondanks deze hooge snelheid leggen de gasmoleculen geen groote afstanden af, omdat ze telkens tegen naburige m. botsen. In de lucht is de gem. vrije weglengte per m. slechts ca. 10-5 cm, d.w.z. de zuurstofmoleculen botsen per seconde ong. 6.109 maal tegen andere m. aan. De -> Brownsche beweging van in vloeistoffen of gassen gesuspendeerde deeltjes wordt veroorzaakt door herhaalde botsingen dezer deeltjes met de vloeistof- of gasmoleculen. Aan bovenstaande moleculair-theoretische beschouwingen is de naam van den grondvester dezer kinetische gastheorie, Van der Waals, wiens proefschrift in 1873 verscheen, onafscheidelijk verbonden. Vloeistofmoleculen met voldoend groote snelheid kunnen aan het oppervlak aan de attraotiesfeer van de oppervlakte-moleoulen ontsnappen. Bij hoogere temp. zullen er meer m. zijn met voldoende snelheid, d.w.z. de verdamping der vloeistof neemt toe met de temperatuur. De achterblijvende m. hebben dan een lagere gemiddelde snelheid en zijn dus kouder geworden, d.w.z. voor verdampen is warmtetoevoer noodig, wil de vloeistof zelf niet afkoelen. Bij het kookpunt is de gem. moleculaire snelheid gelijk geworden aan de vereischte snelheid om te kunnen ontwijken. De temp. der vloeistof zal nu, ondanks warmte-toevoer, niet meer stijgen, totdat alle vloeistof verdampt is (verdampingswarmte). Soortgelijke moleculaire beschouwingen gelden voor de overgangen van de vaste naar de vloeibare phase (smelten, smeltwarmte) en van de vaste naar de gasvormige phase (sublimeeren. sublimatiewarmte) en omgekeerd. Lost men in een vloeistof een vaste stof op, dan hebben de ontsnappende vloeistofmoleculen ook nog de aantrekkende werking van deze extra m. te overwinnen, d.w.z. de snelheid, noodig om te kunnen ontsnappen, moet grooter zijn en het kookpunt wordt hooger. Ook wordt door het oplossen van een vaste stof het vriespunt verlaagd. De opgeloste moleculen houden de vloeistofmoleculen op grooteren ouderlingen afstand. De temperatuur zal dus meer moeten dalen om den afstand tusschen de vloeistofmoleculen zoover te verkleinen, dat de vloeistof in den vasten vorm overgaat. De kookpuntsverhooging en XVII. 26 vriespuntsdaling, die hiervan het gevolg zijn, hangen slechts af van de hoeveelheid opgeloste m. en niet van den aard der moleculen. Hierop berust een methode om het moleculair gewicht van een oplosbare vaste stof te bepalen (moleculaire kookpuntsverhooging en vriespuntsdaling). Een practische toepassing van het bovenstaande zijn de koudmakende mengsels in de koeltechniek. Moleculaire structuur. Om verschijnselen te verklaren, waarvan de oorsprong in het inwendige van het m. ligt, is het noodig om den bouw van het m. te bestudeeren. Uit het molecuulspectrum (> Spectrum), uit dipoolmomentmetingen en uit de afbuiging van röntgenstralen is veel over de inwendige structuur van het m. te analyseeren. M. kunnen zeer gecompliceerd zijn; ze kunnen bijv. bestaan uit deelen, die op zich zelf ook als m. voorkomen (moleculaire verbinding; complexe m., bijv. dubbelzouten en zouten met kristalwater); ze kunnen in ringvorm gebouwd zijn (de benzolring, > aromatische verbindingen) en ook langgerekt zijn (kettingmoleculen, -> aliphatisohe verbindingen). Om een idee van de grootte der m. te geven, zij hier meegedeeld, dat de onderlinge afstand der drie atomen in een watermolecuul ca. 10-8 cm bedraagt. Moleculairgewicht is het getal, dat aangeeft hoeveel maal een m. zwaarder is dan het 16e deel van een zuurstofatoom (vgl. > Atoomgewicht). Molcculairgewichtsbcpaling. Het moleculairgewicht van gassen bepaalt men uit de gewichtsverhouding van gelijke volumina van het onbekende en een bekend gas, die, onder gelijke omstandigheden van temperatuur en druk, evenveel m. bevatten (wet van Avogadro). Het moleculairgewicht van oplosbare vaste stoffen bepaalt men uit de moleculaire kookpuntsverhooging (zie boven). Moleculairformule. In de scheikunde stelt men een chemische verbinding door haar moleculairformule voor. Elk element is symbolisch aangeduid door één of twee letters, bijv. waterstof door H (hydrogenium), zuurstof door O (oxygenium). Water, welks m. bestaan uit 2 atomen waterstof en 1 atoom zuurstof, stelt men voor door de moleculairformule H2O. Vooral in de organische scheikunde streeft men er naar om de structuur van het m. zooveel mogelijk in de moleculairformule tot uiting te doen komen. Zoo schrijft men azijnzuur' als CH3COOH en niet als 02H402, hiermede aangevende, dat het m. uit de 2 atoomgroepen CHa en COOH opgebouwd is (> Chemische formule). Moleculaire dispersie is het product uit de specifieke > dispersie en het moleculairgewicht. Ulü) OXC. 01l IU/U .U**v. Moleculaire relraclie is het product uit de specifieke -s- refractie en het moleoulairgewicht. 11 1 I_ ? .1 ïJ w* Mn«>An«vi nnAvl irt dn it An I' 1170 07- Moleculair draaiingsvermogen is de hoek, waarover het > polarisatievlak van het licht gedraaid wordt door een 10 cm lange kolom van een molaire oplossing der beschouwde stof in water (■>• polarimeter en saccharimeter). Moleculair volume of molvolume. Het in cm3 uitgedrukte volume, dat een gram-atoom van een element in vasten toestand inneemt, noemt men het atoomvolume van het element. Men krijgt het, door het soortelijk volume van het element met het atoomgewicht te vermenigvuldigen. Vermenigvuldigt men echter het soortelijk volume met het moleoulairgewicht, dan krijgt men het moleculair volume of kortweg molvolume. Zwikker. Molegbe, plaats in Belg.-Kongo, prov. Coquilhatstad, district Kongo-Oebangi. Missie van de Minderbroeders Capucijnen, en van de Zrs. Franciscanessen (Herentals). Verblijfplaats van den apost. vicaris van de Oebangi. Klein-seminarie; normaalschool; lagere scholen; verplegingspost en ziekenhuizen voor slaapzieken en melaatsohen; maatschappelijke werken. Molek, > Moloch. Molen, eigenlijk: maalwerktuig, of het gebouw, waarin zulk een werktuig is geplaatst (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). Wordt als krachtbron van den wind gebruik gemaakt, dan spreekt men van een windmolen, ook wanneer het daarin geplaatste werktuig voor geheel andere doeleinden dient dan om te malen, bijv. om hout te zagen, rijst te pellen, olie te stampen, papier te maken, of om water omhoog te pompen („op te malen”; zie > Bemaling en de pl. t/o kol. 628 in dl. I). Men onderscheidt daarnaar koren-, fabrieks-, en water-windmolens. Al deze categorieën zijn in Ned. en België in zeer grooten getale aanwezig geweest. Verondersteld wordt, dat zij hier eerst in de 12e eeuw uit het Oosten zijn ingevoerd. -J o – Typen. De oudste m. waren vast, konden dus niet worden omgewend en werden daarom gesteld naar de richting van de meest heerschende winden. Spoedig kwam hierin verbetering: bij den standaardmolen is het geheele molenhuis, met werktuigen en al, draaibaar om een verticale as op een vast onderstel (de standaard); de wipmolen is hiermee nauw verwant, het draaibare bovendeel is kleiner, het vaste onderdeel evenwel grooter, en in dit laatste staan de werktuigen. Nog een stap verder gaan de „b o v e nkruiers” en „b innenkruier s”, waarvan alleen het kleine, allerbovenste gedeelte, de kap met de wieken, draaibaar is. Dit draaien van de kap heet het „kruien”. De laatstgenoemde typen komen het meest voor; zij konden in steen worden gebouwd, hoewel ook hout, afgedekt met riet, veel voorkomt; de doorsnede is gewoonlijk achtkant of rond. De standaard- en wipmolens zijn uiteraard altijd van hout. Moeten de bovenkruiers hoog worden (door de nabijheid van windvangen de gebouwen of boomen), dan kan het verstellen van de kap en het bedienen van de wieken niet meer vanaf den beganen grond gebeuren en wordt daartoe om den molenromp een soort platform of balkon aangebracht, de zgn. zwichtstelling. Overigens werd van oudsher de goede werking van den m. bevorderd door den molenaars het zgn. windrecht te verleenen, volgens hetwelk binnen een bepaald gebied rondom den m. geen gebouw of hoog opgaand geboomte aanwezig mocht zijn. Naast de windmolens komen, in heuvelaclitige streken, ook watermolens voor, die gebruik maken van de kracht van het stroomende water van beken of rivieren. Uit den aard der zaak vertoont de vorm der m. vele gewestelijke verschillen, waarop hier evenwel niet uitvoerig kan worden ingegaan. Het oudere type der standaardmolens wordt in het eigenlijke Holland niet of nauwelijks meer aangetroffen, wél nog in Zeeland, Brabant, Limburg en Gelderland. Wipmolens bevinden zich o.a. nog in de Alblasserwaard. Voor het eigenlijke molenland Holland zijn karakteristiek de boven- en binnenkmiers, al dan niet voorzien van een zwichtstelling, ook wel balie geheeten, welke evenwel bij de watermolens, welke immers vrij in het land staan, niet voorkomt. Binnen deze laatste, bekendste categorie valt nog een kenmerkend verschil waar te nemen tussohen Noord- en Znid-Holland. Typeerend voor Noord – H o 11 and is de binnenkruier, stoer en forsch van gedaante, zonder veel verlevendigende uitstekende deelen als staart, schoren of spruiten, aan – gezien het geheele mechanisme voor het draaien van de kap zich in het inwendige bevindt. Gewoonlijk is deze N.-Holl. waterm. in hout uitgevoerd en met riet gedekt, behalve het onderste deel, waar zich do molenaarswoning bevindt, dat met planken is beschoten. De Zu i d-H o 11. watermolen isvee! eleganter van vorm, de contour is eenigszins „getailleerd”, het krulwerk bevindt zich buiten, zoodat de boven genoemde onderdeelen ook zichtbaar zijn, en bijdragen tot een bewogener, verfijnder silhouet, Ook de eigenlijke kap heeft bij deze m. een sierlijker contour. Overigens is de geheele bovenbouw evenals in Noord-Hollandmet riet bekleed, doch de basis (ook hier molenaarswoning) is in baksteen gemetseld en gewoonlijk gewit, hetgeen al mede tot een fleuriger verschijning bijdraagt. In den jongsten tijd zijn onnoemelijk veel m. gevallen als slachtoffers van de concurrentie der benzine-, olie- of electrische motoren'. De schade, daardoor toegebracht aan het karakteristieke Hollandsche landschap, heeft gevoerd tot oprichting (1923) van de Vereeniging Do Hollandsche Molen, welke zich ten doel stelt den m. te behouden, o.a. door het aanbrengen van technische verbeteringen aan den windmolen, waardoor de concurrentie met de andere maalwerktuigen minder moeilijk wordt. Onder de voorgestelde techn. verbeteringen verdient voor onze streken vooral het systeem -A. J. Dekker vermelding. De wijzigingen bestaan uit: 1° gestroomlijnde wieken, waarbij de vroegere vierkante roedebalk bekleed is met gebogen aluminium- of zinken platen; 2° moderniseering van de lagering der draaipunten in den molen; 3° (bij den wind-watermolen) verhooging van de prestaties der werktuigen voor den wateropvoer, door het aanbrengen van enkele, in capaciteit ongelijke schroefpompen, die zoowel afzonderlijk als te samen kunnen worden ingesohakeld. De molens loopen door deze verbeteringen ook bij geringe windkracht aan, hetgeen een belangrijke vermeerdering van werkgelegenheid beteekent. In Ned. en België zijn thans (1937) ca. 200 molens volgens dit systeem verbeterd. L i t.: Jaarverslagen v. d. Ver. de Holl. M.; C. Visser e.a., Onze Holl. M. (1926). v. Enibden. Molenaar, 1° M., Priester van de Missionarissen van het H. Hart, Ned. letterkundige. * 1886 te Sneek. Medeoprichter van liet maandblad Roeping en vast medewerker aan dit tijdschrift. M.’s innig-devote, meditatieve schetsen worden gekenmerkt door rust en verfijning; enkele van zijn biographische verhalen, die de zuivere uitdrukking zijn van een edele, fijne M. Molenaar M. S. C. ziel, en geschreven in een subtielen stijl, behooren tot de mooiste voortbrengselen der moderne Kath. literatuur. Werken: In Koelen Schaduw; Geertruid van Helfta; Geinma Galgani; De H. Gertrudis, eenige uittreksels van haar werk „De heraut der goddelijke liefde” ; Mechtild de Begijn; Een zeldzaam mensch : Charles de Foucauld. Lit.: A. v. Duinkerken, Twintig Tijdgenooten. gcuuvvvu. 2° Nicolaas, architect. *3O Juli 1860 te Sneek, f 30 Dec. 1930 te Den Haag. Opzichter bij den bouw der Sneeker kerk onder dr. P. J. H. Cuypers (1869), werd hij een van diens beste leerlingen. Als zelfstandig architect gevestigd, bouwde hij vele kerken in neo-Gotischen trant, waarvan die aan de Elandstraat te Den Haag (O. L. Vr. Onb. Ontv.) als zijn meesterwerk wordt beschouwd. Later kwam hij tot vrijere vormen (H.H. Martelaren van Gorcum aan de Stadhouderslaan te Den Haag). Ook profane bouwwerken. L i t.: Van Bouwen enSieren{jrg.l93o). Nieuwenhuis. Molenaarsgaas, een fijn doorschijnend gaasweefsel uit de fijnste zijdetwernen (->- Organzinzijde) vervaardigd. Molenaarsgraaf, gem. in de proy. Z. Holland in het midden van de Alblasserwaard gelegen; opp. 748 ha, ca. 600 inw. (Prot.). Laagveen met grasland. Naast het dorp M., dat aan de Alblas ligt, de buurt Giibland. v.* ij lyicifuu • Molenaer, 1° Cla e s, schilder. * Vóór 1630 te Haarlem, f 1676 aldaar. Maakte verdienstelijke landschappen en genrestukjes, die aan v. Goyen en Is. v. Ostade herinneren. ao. v. wöutiuo uciiimciou. L i t.: Thieme-Becker, Allg. Künstlorlex. 2° Jan Miense, schilder. * Omstreeks 1610 waarschijnlijk te Haarlem, fl5 Sept. 1668 aldaar. Gehuwd met de schilderes Judith Leyster. Bij voorkeur schilderde hij kleine genrestukken, scenes uit het boerenleven, die zeer onder invloed van Ad. v. Ostade stonden. In zijn grootere werken blijkt hij afhankelijk van F. Hals. Later werkte hij veel als portrettist (in klein formaat). Hij was een begaafd schilder, echter weinig oorspronkelijk; heeft ook gravures gemaakt. G. A. F. Molengraaf!. s —~~ n Lit. : Thieme-Becker, Allg. Künstlerlex. Schretlen. Molcnbaix, gem. in het N.W. van de prov. Henegouwen (X 111176 A 2); opp. 1 139 ha, ca. 900 inw. (Kath.).; vruchtbare landbouwstreek; kasteel „La Bruyère”, hoeve van Buillemont; oude heerlijkheid; M. was vroeger afhankelijk van Celles. Molenbeek-Wersbcek, gem. in Belg.-Brabant (YI 96 E 2). Ca. 1 200 inw. (Kath.); opp. 774 ha; landbouw.. Molenbeersel, gem. in de Belg. prov. Limburg (XVI 480 C/D 2); ca. 1 650 inw. (Kath.); opp. 2 102 ha. Landbouw. Molenbeker, Molenglas, drinkbeker of glas met zilveren voet in den vorm van een molen. Zoo men in een buisje blaast, zetten de wieken alsmede de wijzers van een uurwerk op den molen zich in beweging. M. werden in Ned. tijdens de 17e eeuw vervaardigd. Zie afbeelding 6 op de plaat tegenover kolom 16 in deel XII. Molenboezem wordt toegepast, wanneer het hoogte-verschil tusschen het peil van den boezem en dat van het buitenwater te groot is om door één gemaal overwonnen te worden. > Boezem (1°). Molengat, > Marsdiep. — ; j 7 – – _r Molengouw, gouw in het latere hertogdom Kleef, ten O. van De Duffel. xvieei, ten u. van uv nimei. Molengraaf!, l°Gustaaf Adolph Fre- der i k, geoloog. * 27 Febr. 1860 te Nijmegen, studeerde te Leiden en Utrecht geologie, promoveerde te Utrecht 1886. Nam o.a. aan de Centraal-Bomeoexpeditie deel ; was achtereenvolgens privaatdocent en hoogleeraar te Amsterdam, staatsgeoloog der Zuid-Af rik. Republiek, consulteerend geoloog te Johannesburg en hoogleeraar te Delft (1906-'’3o). Maakte zich verdienstelijk door zijn zorg voor de eenheid in het gebruik der Ned. geol. termen en in het algemeen voor de ontwikkeling der geol. wetenschappen in Ned. en Indië. Lid van de Kon. Aoad. van Wetenschappen, in wier verhandelingen tal van studies van zijn hand het licht zagen. Li t. : De geologie v. h. eiland St. Eustatius (Utrecnt 1886) ; Geol. onderzoekingen in Centraal-Borneo (1893- ’94) ; The Vredefort Mountain Land (1925). Verder bijdr. in de Geol. Nomenclator, de Zeeën van Ned.-Indië, en mede-auteur voor het deel Niederlande van het Handb. der Regionalen Geologie (Stuttgart 1913). Jong. 2° Wi 11 e m L. P. A., rechtsgeleerde. * 1858 te Nijmegen, f 1931. Promoveerde in 1880 te Leiden in de rechtswetenschap op Internationale avarij-grosseregeling; 1886 hoogleeraar te Utrecht; 1886-’9O lid van de Staatscommissie tot herziening van het Wetboek van Koophandel; 1892 lid van de staatscommissie tot wettelijke regeling van het levens verzekeringsbedrijf; onder-voorzitter van de staatscommissie voor burgerlijke wetgeving. Schouten. Voorn, werken: Leidraad bij de beoefening van het Ned. Handelsrecht; De Faillissementswet verklaard. Molenkoeken, Nieuwjaarskoeken, die vroeger in Limburg door de molenaars aan hun klanten werden Molenmerk, officieel contrólemerk voor zaaizaad en pootgoed van den Ned. Alg. Keuringsdienst (N.A.K.), voorkomend op de sluiting en do certificaten van iedere verpakkingseenheid. Het m. geeft de garantie, dat het zaaizaad of pootgoed namens den N.A.K. op stam en op partij goedgekeurd is door een door den N.A.K. erkenden keuringsdienst. Dewez. Molenschot, dorp in de N. Br. gem. -> Gilze. Molenstcde, gem. in Belg.-Brabant (VI 96 E 2). Ca. 1 300 inw. (Kath.); opp. 1 194 ha; landbouw. Molensteen, zware, platte steen van ronde doorsnede met een gat in het midden (oog), en aan één kant voorzien van gebogen groeven, die van het midden naar den rand loopen. Twee zulke steenen, die met den gegroefden kant op elkaar liggen, en waarvan de bovenste (de looper) kan draaien, vormen samen een molen. Het maalgoed (bijv. graan) wordt door het oog van den looper aangevoerd en, aangezien het oog van den ondersten steen (liggersteen) is afgesloten, door de groeven in de steenen meegevoerd naar den buitenrand en ten gevolge van de beweging van de beide steenen t.o.v. elkaar gemalen. Aan den buitenwand der steenen komt het meel eruit. Zie ook > Meelfabrioatie; Molen. G.v.d.Lee. Moleschott, Jac o b, Ned. geneeskundige en wijsgeer, materialist. * 1822 te Den Bosch, f 1893 te Rome. Privaatdocent te Heidelberg, hoogleeraar te Ziirich, Turijn en Rome. M. was van oorsprong Katholiek, maar liet reeds als student allen godsdienst varen en werd een der leiders van het materialisme in Duitschland en van de anti-religieuze beweging in het nieuwe Italië. In zijn boek Der Kreislauf des Lebens (1852) spreekt M. de gedachte uit, dat de stof de eenige werkelijkheid is, en dat de verklaring van alle gebeuren in de wereld, ook van de zgn. geestelijke verschijnselen, moet gezocht worden in een omzetting van de stof, die zich wel in velerlei vormen voordoet, maar in massa en kracht steeds dezelfde blijft. In den kringloop der natuur wordt zij tot leven, het leven tot denken, het denken tot willen, dat op zijn beurt weer terugkeert tot de stof, waaruit het is voortgekomen. De hoogste volmaking van het denken en willen en de oplossing van alle maatschappelijke waagstukken wordt op de beste wijze verzekerd door de hersenen van die stoffen te voorzien, welke haar functie het meeste bevorderen, met name van phosnhor: „Ohne Phosnhor kein Gedanke”. jjnui. „uimc jrxiuspuui tvüiu ucuaiuvc . Lit. : M. A. v. Herwerden, art. M., in Nw. Ned. Biogr. Wbk. (111, 874-876). F. Sassen. Moleskin (Eng., = mollenvel), ook Engelsch leer genoemd, een voor werkmansbroeken enz. gebruikt dicht weefsel. Ketting en inslag: katoen-garen. Binding: 5-schafts inslagsatijn; zware stoffen zijn door onderinslag versterkt. Kleur: effen of bedrukt. Molesmes, voormalige Benedictijner abdij in het Fr. bisdom Langres; gesticht in 1075 door denH. Robertus. Van dit klooster uit nam een belangrijke herstelbeweging onder de Benedictijnen haar aanvang, welke zich in 1098 te Citeaux neerliet en de Orde der Cisterciënsers deed ontstaan. In 1648 ging M. naar de Maurijnen over; M. werd in 1789 opgeheven. Th. Heijman. Molest is op te vatten als een verzekering-technisch begrip, dat vlg. art. 647 van het N e d. Wetboek van Koophandel omvat: geweld, neming, kaperij, zeerooverij, aanhouding op last van hoogerhand, verklaring van oorlog en represailles. .1 II 1 !!1 – i_ „ 11nlnurmln ttv!ï iron moloof" Gebruikelijk is de polis-clausule „vrij van molest , die de verzekering doet vervallen, zoodra m. optreedt (d.w.z. zoodra het verzekerde door m. wordt opgehouden of uit den koers gebracht), tenzij daarnaast bedongen is, dat do verzekeraar dan voor het gewone gevaar aansprakelijk zal blijven. > Molestverzekering. Ariëns. Vlg. het Belg. recht wordt aan m. toegeschreven alle schade, veroorzaakt door vijandelijkheid, weerwraak, oorlogsverklaring, blokkade, aanhouding op last van hoogerhand, hindernis van eenige erkende of niet erkende regeering, en in het algemeen door alle voorvallen en gevaren van den oorlog (art. 201 W.v.K.). > Molestverzekering. V. Eeckhout. Molcstvcrzekering. Ned. recht. M. is de verzekering tegen > molest, hetgeen geschiedt door opneming in de polis van een zgn. molest-clausule. Wat onder molest moet worden verstaan, moet in de eerste plaats aan de hand van de poliscondities worden bepaald. Veelal wordt verwezen naar de op dat stuk bestaande beursolausules, die, behalve een omschrijving van het molest en van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten, nadere bepalingen inbonden omtrent de rechten en verplichtingen van partijen. Ariëns. Belg. recht. Behoudens strijdig beding is de verzekeraar niet aansprakelijk voor schade, door oorlogsgevaren veroorzaakt (art. 19 der wet van 11 Juni 1874). Maar ingeval hij de oorlogsgevaren op zich heeft genomen, moet hij ook instaan voor alle oorlogsfortuinen en namelijk ook voor elk onder molest vallend feit (art. 201 W. v. K. boek II). Een eensluidende clausule komt voor in de zeepolis van Antwerpen, waar bepaald wordt, dat de verzekeraar slechts dan voor de gevolgen van oorlogsgevaren en diensvolgens voor molestschade kan worden aangesproken, wanneer zulks in de polis uitdrukkelijk is bedongen. V. Eeckhout. Molctte. > Drukken (2°, 2e alinea). Molezzo of Maledetto, > Sirocco. Molge, > Watersalamander. Molhcm, Gilis van, bi] Assclie, monnik van Affligem (?) uit het midden der 13e eeuw, bewerkte de 96 eerste strophen, in 12 verzen, van het bekende leerdicht Miserere van den Renclus (kluizenaar) de Moiliens (met zijn eigenlijken naam Bertremiel), uit het begin der 13e eeuw. Een verder ook onbekende dichter Heinric (Hendrik van Aken?) dichtte er nog 25 strophen bij: een krachtig boetgedicht met trekken, zedenschilderingen en voorbeelden uit den eigen tijd. De vertaling blijft tamelijk zelfstandig, met eigen vindingen, levendige toespraken en elastische beelden. Ui t g.: C.P. Serrure, in Vadert. Museum (111 1859) ; P. Leendertz (1893). Li t. : L. WUlems, in Versl. en Med. VI. Academie (1924). V. Mierlo. Molière (eigenlijk: Jean-Baptiste Toque 1 i n), Frankrijks grootste blijspeldichter. * 15 Jan. 1622 te Parijs, f 17 Febr. 1673 aldaar. Zoon van Jean Poquelin en van Maria Cressé. In 1641 volgde hij in gezelschap van Chapelle en Cyrano de Bergerac de lessen van den epicuristischen wijsgeer Gassendi. Het jaar daarop voltooide hij te Orleans zijn studies in de rechten en stichtte in 1643 rillustre Théatre, speelde in Rouen en Parijs en nam den naam „Molière” aan. In 1646 ging I’lllustre Théatre failliet en deden schuldeischers M. gevangen zetten. Weer op vrijen voet, doorreisde hij met zijn groep Frankrijk (1645- 1668): Bordeaux, Toulouse, Lyon (waar hij in 1665 zijn eerste litteraire blijspel vertoonde, I’Etourdi), Béziers, Avignon, Grenoble, enz. Naar Parijs teruggekeerd (1668), trad hij in het Louvre op in aanwezigheid van Bodewijk XIV, die aan het gezelschap den naam verleende van „Troupe de Monsieur”. M. toonde de eerste spranken van zijn genie in 1669 met Les Précieuses Ridicules, gevolgd door Sganarelle (1660), Don Garoie de Navarre (1661), L’Ecole des Maris (1661) Les Facheux (1661), L’Ecole des Femmes (1662) Hij had het hoogtepunt van zijn roem bereikt. Molière. Sinds 1661 betrok hij „le Palais Royal”; in 1662 was hij in den echt getreden met Armande Béjart; Lod. XIV beschermde hem openlijk, aanvaardde zelfs het peterschap over zijn eersteling, schonk hem een toelage en belastte hem met vertooningen te Versailles, Saint-Germain en Chambord. In 1664 verscheen de Tartuffe, die echter schandaal verwekte, omdat men er een aanval op den godsdienst in meende te zien. Gezien de opschudding, zag de koning zich verplicht het stuk te verbieden; het zou echter in 1669 weer op de planken verschijnen. Ondertusschen was M.’s troep in 1666 door den koning tot „Comédiens du Roi” verheven; achtereenvolgens verschenen nu een aantal nieuwe kunstwerken: Don Juan (1666); Le Misanthrope en Le Médecin malgré lui (1666); Amphitryon, Georges Dandin en L’Avare (1668); Monsieur de Pourceaugnac (1669); Le Bourgeois gentilhomme (1670); Les Amants magnifiques (1670); La Comtesse d’Esoarbagnas (1671); Les Fourberies de Scapin (1671); Psyché (1671); en zuivere juweeltjes als Les Femmes Savantes (1672) en Le Malade imaginaire (1673). Het was tijdens de derde vertooning van dit laatste stuk, dat M., ziek en overwerkt, een aanval van de ziekte kreeg, die hem enkele uren later zou wegrukken. M. wordt algemeen erkend als Frankrijks machtigste tooneelsohrijver, opvolger in rechte linie van Rabelais, wiens synthetische intelligentie hij deelt om direct uit het leven zelf zijn levensbeschouwing af te leiden. M. debuteerde met dolle kluchten („farces”), begaf zich aan het intrige-blijspel op Ital. leest geschoeid met L’Etourdi en Le Dépit amoureux, vermeide zich terloops in de meer letterkundige „farce” met de Précieuses ridicules en Sganarelle, waagde een proefje met de heroïsche comedie in Don Garcie de Navarre, om eindelijk aan te landen in het karakteren zedenblijspel, dat hij van af L’Ecole des Femmes tot rivaal voor de tragedie zal weten op te heffen. Het is bewezen, dat M. nooit aarzelde „de reprendre son bien oü il le trouve”. Larivey, Scarron, Rabelais, Boccaccio, Moreto, Plautus e.a. heeft hij veelvuldig aangesproken, maar telkens weer overtroffen door gestalten te scheppen, die zich met hun volle reliëf in onzen geest vastankeren: Georges Dandin, Harpagon, Tartuffe, Alceste, M. Dimanche. M.’s oeuvre is bestemd voor alle tijden, maar tevens representatief voor één tijd en één land: het Parijsche Frankrijk der gegoede burgerij tijdens de eerste regeeringsjaren van Lodewijk XIV. M. is niet alleen een ongeëvenaard zeden-enkarakterteekenaar, maar ook eengezond, alhoewel benerkt,.denker, die veel aanvaardbare ideeënbezit. Uit g. : B. Despois, P. Mesnard, A. en P. Desfeuilles (13 dln. 1873-1900); A. Regnier (5 dln. 1878) ;L. Moland (12 dln. 1884). —L i t.: Rigal, M. (2 dln. 1908) ;M. Donnay, M. (1911); H. Sohneegans, M. (1912) ;G. Miohaut, La Jeunesse de M. (21923); id., les Débuts de M. & Paris (1923); F. Flutre, M. (1925); R. Fernandez, M. (1929); W. Küchler, M. (1929); G. Miehaut, M. raconté par ceux qui Pont vu (1932); F. Picco, M. (1930); Dusanne, Un comédien nommé M. (1935) ; V. Videl, M. (1936); R. Benjamin, M. (1936) ; Soons, Hoe heelt men in den loop der tijden over le Tartulfe geoordeeld ? (in Studiën, CXXV 1936, I). Willemyns. Molière, een lage schoen in rijg- en derbysnit, genoemd naar den bekenden Franschen schrijver. Molina, 1° (ook: Vermeulen) Christian u s, Ned. priester en apologeet, op lateren leeftijd Oratoriaan. * 1611 te Utrecht, f 21 Juli 1668 te Rees in Kleefsland, alwaar hij pastoor was. Hij was 1639-’66 pastoor te Stompwijk; schreef eenige polemisch-apo- logetisolie werken, waarvan het bekendst is: Den oprechten schriftuerlrjcken Roomsch-Catholijken Mondtstopper door C. Molina (1647,141725). L i t.: V. d. Loos, in Nw. Ned. Biogr. Wbk. (111, 1295); Dessing, in Ned. Arch. voor Kerkgesch. (nieuwe serie XVIII. 201 vlg.l. Rooier. serie a.viii, aui vig.j. uuyvoi. 2°Ludovicus de, Jezuïet, Port. theoloog. ♦ 1536 te Cuenca (Port.), f 12 Oct. 1600 te Madrid. Prof. in theologie te Evora, daarna te Madrid. Zijn Concordia enz. is heftig bestreden, ook door sommige Jezuïeten. -> Molinisme. «jezuïeten. ~r xrxuiiiiioiiiö. Voorn, werken: De Justitia et Jure (6 dln. 1593 vlg.) ; Conoordia liberi arbitrii oum gratiae donis, divina praescientia, providentia, praedestinatione et reprobatione (Lissabon 1588). —L i t.; Sommervogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (V, 1167-1179); Schnecmann, Die Entstehung der thomistisch-raolinistischcn controverse (1880) ; Kooh, Jesuiten-Lexikon (blz. 1221-1223). VCI OU 1 lüüuy , 11UV11, «voiuuvu \ ~ / 3° Tirso de (eigenlijk; Gabriel Téllez), Sp. priester en beroemd tooneelschrijver. * Dec. 1671 (?) te Madrid, f 12 Maart 1648 te Soria. Werd Mercedariër in 1601. In 1621 had hij reeds meer dan 300 comedias geschreven. Vele stukken overtreffen in compositie en taal die van Lope de > Vega, en die van > Calderón door hun actie, zuivere karakters en uitmuntenden dialoogvorm. Taal en stijl munten uit door zuiverheid en kracht; de versificatie is harmonisch, vlot en gevarieerd. Onderwerpen voor zijn stukken ontleent hij aan de religie (La venganza de Tamar, El condenado por desconfiado, La Santa Juana, etc.), aan de historie (El rey Don Pedro en Madrid, Próspera Fortuna de D. Alvaro de Luna, etc.), aan de zeden en gewoonten (El amor y la amistad, El Vergonzoso en Palacio, Don Gil de las" Calzas Verdes, Por el sótano y el tomo, etc.), aan de fantasie (El burlador de Sevilla y convidado de piedra), aan romans (Los amantes de Teruel, Palabrasy plumas). Verder was hij de kroniekschrijver van zijn Orde. Lit. : M. Pelayo, Bstudio de crlt. liter. (2e serie); P. Munoz Pena, El teatro del maestro T. de M. (Valladolid 1889); V. Said Armesto, La leycnda de Don Juan (Madrid 1908); R. M. Pidal, El Condenado por deseonfiado, in Est. liter. (Madrid 1920). Borst. Molinaeus, > Meulene (Jan van der). Molinari, Giovanni Carlo, aartsbisschop van Damaskus i.p.i., was 1765-’63 nuntius te Brussel en vice-superior der Holl. Zending. Zijn auditor Bartolomeo Soffredini stelde 1758 een uitvoerig missieverslag op, dat door zijn nauwkeurige détailopgaven van namen en getallen, zijn heldere, systematische indeeling en de vaak teekenachtige, soms hypercritische karakteristieken van personen en toestanden, getuigende van zekeren zin voor humor, een der belangrijkste bronnen voor de gesch. der Holl. Zending is. Het requisitoir van dezen nauwgezetten, maar vooral zelfbewusten bestuurder, die den aartspriesters zeer weinig bewegingsvrijheid liet, is overigens, juist door de critische instelling, zeer eervol voor de missionarissen. L i t.: Missionis Batavae Status anno 1758 (in Arch. Aartsb. Utrecht VIII, 303 vlg.). Rogier. Moline, stad in N.W. Illinois (Ver. Staten, 41°60'N., 90°60'W.); ca. 46 000 inw. Vormt met de plaatsen Davonport en Rock Island een eenheid, door gezamenlijke ligging aan een veel gebruikten Mississippi-overgang. IJzer-, voertuigen- en papierfabrieken. Molinet, Jean, kanunnik te Valenciennes, geschiedschrijver, indiciaire van het huis van Bour- gogne, bibliothecaris van Margaretha van Oostenrijk. * 1433 te Desvre (Boulogne), f 1507. Zijn kronieken zijn de voortzetting van die van Chastelain (uitg. Buchon, 5 dln. 1828). Als dichter van zeer gekunstelde verzen (hij was rhétoriqueur) was hij in zijn tijd zeer beroemd; toch vraagt men zich af, of sommige niet als vernuftig klankenspel bedoeld waren, om de grap. Ui t g.: in 1531 onder den alg. titel: Faicts et diets... contenant plusieurs beaulx traitez, oraisons et champs royaulx. Daaronder een Art de rhétorique. —-Dit.: N. Dupire (1932). V. Mierlo. Moiiiuj, lersch heilige uit de 7e eeuw, patroon van de prov. Leinster. f 697. Vermoedelijk stichter van de kerk van Tech-Moling, de huidige St. Mullins, Carlow, een bekende bedevaartplaats in de RLE. en in den nieuweren tijd. Naar wordt beweerd, was M. bisschop van Fems en van Glendaloch. Zijn levensbeschrijvingen zijn legendarisch en onhistorisch. De meeste der aan hem toegeschreven lersche gedichten zijn absoluut onecht en van veel later datum. Hij is onderwerp van literatuur en folklore. L i t.: C. Plummer, Vitae sanctorum Hiberniae (Oxford 1910) ; Revue celtique (XXVI 1906, 260-305); Kenney, Sources for the early bist. of Ireland (I New York 1929). O Briain. Molinia, > Pijpestroofcjes. —» «I , Molinisme, theologisch systeem van Ludovicus de > Molina, tot verklaring van de medewerking Gods met den vrijwillenden mensch. Het M. wordt verdedigd door theologen van de Sociëteit van Jesus en veel anderen. Het M. staat tegenover het Thomisme. De voornaamste stellingen van het M. zijn: 1° In de natuurlijke orde werkt God met den vrijwillenden mensch mee, niet door een vooruitbepaling van den wil (praedeterminatio physica, praemotio physica), maar door een werking, welke naast en tegelijk met den wil medeoorzaak is van het vrije handelen (concursus simultaneus). 2° In de bovennatuurlijke orde komt de mensch tot het feitelijk stellen van de bovennatuurlijke daad, niet door een werkdadige genade (gratia efficax), die uit eigen, innerlijke kracht de bovennatuurlijke daad tot gevolg heeft, maar door de instemming van den vrijen wil, die door zijn instemming de voldoende genade (gratia sufficiens) tot werkdadige maakt. Er is dus geen innerlijk, wezenlijk verschil tusschen werkdadige en voldoende genade. Het verschil is er niet om een verschillenden aard van genade, maar om iets wat uiterlijk is aan de genade, nl. de instemming van den wil. 3° Al geeft de vrije wilsinstemming den doorslag, toch is het handelen van den mensch voor Gods Voorzienigheid onfeilbaar zeker. De verklaring hiervan zoekt het M. in de scientia media (middenkennis). Krachtens deze kennis weet God van eeuwigheid al wat een mensch in deze of die omstandigheden met deze of die genade zou doen. Deze kennis is in God zonder veronderstelling van een Goddelijk wilsbesluit. In het licht van deze kennis kiest God de omstandigheden en genade voor een mensch, en weet dan zeker wat deze feitelijk zal doen. Tra. A JI A 1 n TT» n»■J n « A/t #t A 1-1 tl MA n nkl f 1 O O \ * L i t.: A. d’Alès, Providence et libre arbitre (1927); F. Stegmüller, Gesch. des Molinismus (1935). Kreling. Molkcnbocr, 1° A n t o n H. J., schilder en graphisch kunstenaar. * 8 April 1872 te Leeuwarden. Leerling Rijksnormaalschool en Academie te Amsterdam, studeerde daarna te Parijs en New York. Sinds 1918 lector aan de Acad. van B. K. te Amsterdam. Schilderde portretten en was menigmaal artistiek leider en ontwerper van costuums voor groote opvoeringen, maakte groote wandschilderingen en mozaïe- ken, o.a. in het theater te Los Angelos (1905-’10) en in vsoh. Kath. kerken in Ned. (1920 St. Franc. Gasthuis Rotterdam; 1928-’3O 14 Kruiswegstaties, St. Antoniuskerk Scheveningen). Anton Molkenboer is een broer van 2° en 3°. Korevaar-Hesseling. 2° Bernardus Hilarius, Dominicaan, letterkundige. * 10 December 1879 te Leeuwarden. Hij trad in 1899 in de Orde der Dominicanen, was de eerste functionaris aan den eersten te Nijmegen in 1923 opgerichten leerstoel voor Vondelstudie (17e* eeuwsche Ned. lett.). In 1933 hoogleeraar. Was medeoprichter en redacteur van „De Beiaard” (1916), stichtte in 1930 de Vondelkroniek, richtte in 1932 te Nijmegen den Vondelkring op. Is medewerker aan de Vondel-editie der Wereldbibliotheek. Heeft groote verdienste voor het bronnenonderzoek van Vondel en in het algemeen voor de Vondelbeoefening in Nederland. B. M. is een broer van 1° en 3°. Lambermond. Werken: o.a. Roomsehe Schoonheid(l9l3; herdrukt als „Rome” en „Van Napels tot Venetië”, 1935); Vondelschetsen (1913); Verzen (1913); Dante (1921) ; Pater de Groot, Herdenking en Hulde (1923, 1-116); Herdenkingen (1925); St. Thomas van Aquino in de schilderkunst (1927); Het Rythme van de Vondelwaardeering (1933); bewerkingen van Vondel’s Jozeph in Dothan, Lucifer, Adam in Ballingschap ; Erasinus (1936). 3° Theo, schilder, graphisch kunstenaar en kunstnijveraar. * 1871 te Amsterdam, f 1 December 1920 te Lugano. Leerling Rijksnormaalschool en Academie Amsterdam; eveneens van P. H. J. Cuypers, Dijsselhof en Derkinderen. Van 1901 tot 1904 leider van de plateelfabriek „Holland”. Schilderde en lithographeerde portretten; verder maakte hij litho’s en houtsneden, reclamebiljetten en ontwerpen voor tooneeldecors en -costuums. Th. M. is een broer van 1° en 2°. Korevaar-Hesseling. Molkwcmm, dorpje van ca. 475 inw. aan het Uselmeer in de Friesche gem. > Hemelumer 01dephaert en Noordwolde (XI 208 A3). Moll (Lat. mollis = week), in Duitschland gebruikelijke muziekterm voor kleine-terts-toonsoort (■>■ mineur). Vgl. ■> Moll-accoord. _ .. ttt • i i tvt_ i i * oo Moll, Willem, Ned. kerkhistoricus. * 28 Febr. 1812 te Dordrecht, f 16 Aug. 1879 te Amsterdam. Hij studeerde in de godgeleerdheid, werd doctor honoris causa in de godgeleerdheid te Leiden (1847) en hoogleeraar in de kerkgeschiedenis en de dogmatiek aan het Athenaeum te Amsterdam (1846; universiteit 1877). Hij was de pionier van de moderne kerkgeschiedschrijving in Nederland; zijn werken munten uit door een ernstig bronnenonderzoek en door een „goede en duidelijke, zelfs aantrekkelijke uitbeelding van de gevonden resultaten”. In het algemeen staat hij, ofschoon Protestant, onpartijdig en begrijpend tegenover het Kath. verleden. Werken: o.a. Gesch. van het kerkelijke leven der Christenen gedurende de zes eerste eeuwen (21855-’57); Angelus Merula (1855); Johannes Brugman (1854); Kerkgeschiedenis van Ned. vóór de hervorming (2 dln. in 6 banden, 1864-’7l). —L i t.: Brugmans, N. Ned. Biogr. Wbk. (VIII, 1162). Wiüaert. Moll-accoorcl (m u z.); kleine drieklank (kl. terts onder, gr. terts boven), bijv. d, f, a. Vgl. > Moll. Molle, Ambrosius van, rederijker, facteur der Liersche kamer de Jenettebloem, dichter van een in 1662 bekroond referein, op den prijskamp door de Corenbloem van Brussel uitgeschreven en schrijver van een tractaat over het huwelijk, gedrukt bij Van Liesvelt, Antwerpen (1660). Mollcm, gem. in de Belg. proy. Brabant, ten N.W. van Brussel (VI 96 B 2); opp. 668 ha; ca. 1 600 inw. (vnl. Kath.); landbouw. De gem. bestaat uit twee oude parochies, Mollem en Bollebeek. Mollende, havenstad in Z. Peru gelegen; ca. 16 000 inw. Eindpunt van den Z. Peruaanschen spoorweg van Arequipa (over Titicaca-meer naar La Paz) en Puno en Cuzco. Haven voor Bolivia en Z. Peru. Uitvoer van wol, ertsen, borax, rubber; wordt aangedaan door overzeesche stoomvaartmaatschappijen; verder vaart op de Westkust. Mollen-, egels- en kikvorsehenvvct (15 Dec. 1917, gewijzigd 7 Juni 1919). Deze wet verbiedt, tenzij met schriftelijke machtiging van den commissaris der koningin, op gronden bij anderen in gebruik mollen of egels te vangen of te dooden. Eveneens is het verhandelen van de 3 in deze wet genoemde diersoorten verboden, tenzij weer met schriftelijke vergunning van genoemde autoriteit. Dewez. Moller, Hendrik Willem Evert, Nederlandseh letterkundige en onderwijsspecialist. * 8 November 1869 te Amsterdam. Studeerde onder meer aan het seminarie Kuilenburg en trad in de Sociëteit van Jesus; was vsch. jaren leeraar; trad daarna terug in de wereld en doctoreerde inde Ned. letteren op proefschrift over Vonders Heerlijkheid der Kerke ; privaat-docent; leeraar aanll.B.S. te Amsterdam; stichtte in 1912 de R.K. Leergangen, waaraan hij tot 1920 als rector verbonden was. Reorganiseerde „Ons Middelbaar Onderwijs in Noord-Brabant”, waarvan hij tot op heden voorzitter is. Sinds 1925 lid van de Tweede Kamer; 1929-1935 wethouder der gemeente Tilburg. Behalve als organisator en onderwijsspecialist verwierf Moller zich groote verdiensten door philologische uitgaven als die van Vondel, Karei ende Elegast, Het Kerklatijn, de overzetting van enkele van Ruusbroec’s werken in hedendaagsch Nederlandsch; door de oprichting van tijdschriften als „Opvoeding en Onderwijs”, „Tijdschrift voor Taal en Letteren”, en „Roeping”, waardoor hij den jongeren gelegenheid gaf zich uit te spreken. Veel gerucht maakte zijn „Beknopte Geschiedenis van de Ned. Letterkunde”. M. is een der meest levenwekkende krachten in Kath. Nederland, met name ih de Zuidel. gewesten, waar de teekenen van zijn energieke werkzaamheid overduidelijk spreken. Overtuigd Katholiek en geboren redenaar is zijn bezieling op tallooze jongeren overgegaan. Knuvelder. # —; L i t.: Moller-nummer van „Roeping” (8e jrg. 1929- ’3O, 49-108); Knuvelder, Vanuit Wingewesten (473-484). iVlöHer, 1° Heinrich, Duitsch muziekgeleerde. * 1 Juni 1876 te Breslau. M. bezorgde o.m. de uitgebreide verzameling „Das Lied der Völker”, en vertaalde vsch. Russ. opera’s van Moessorgskij en Rimskij-Korsakow. M. is leerling van Riemann e.a. en was een tijdlang muzikaal correspondent te Parijs en New York. Lenaerts. 2° Herman, Deensch taalgeleerde (f 1923) aan wien de verdienste toekomt, het eerst, naar systematische methode,de Indo-Germaansche met de Semiotische talen te hebben vergeleken, in zijn twee boeken: Semitisch und Indogermanisch (1906) en Indo-Buropaeisck-Semitisk Sammenlignende Glossarium (1909). De fout hiervan is, dat hij de Kaukasische talen niet in deze vergelijking heeft betrokken. Jac. v. Ginnelcen. 111 UCiC VClgCllJXVlllg, UOCIU 1/ M/V. i/. w 3° Niels Lauritz, Deensch letterkundige uit de Neo-Romantiek. * 11 Deo. 1859 te Svendborg. Schrijver van sierlijke gedachtenlyriek onder vooral Engelschen invloed (Browning); van psychologisch diep ontledende novellen, van cultuurhistorische schetsen o.m. van Nederland en Engeland, en van een uitvoerige geschiedenis der Wereldletterkunde. Voorn, werken: Efteraar (1888); Röster (1897) ; Haendelser (1890) ; Koglerier (1895) ; Egelunden (1920) ; Nattevagter (1923) ; Annabella og andre digte (1931); Verdenslitteraturen (3 dln. 1927-’3l). Baur, 4° P e de r Ludvig, Deensch schrijver, vooral van invloedrijke letterkundige critieken, nadrukkelijk Fransch van inspiratie. * 18 April 1814 te Aalborg, t 6 Dec. 1866 te Rouen (in het hospitaal). Voorn, werken: Lyriske Digte (1840) ; Kritiske skizzer (1847); Billeder og Sange (1847) ; Lövlald (1855). 5° Po u 1 Martin, Deensch dichter van donkere liefdelyriek en onrustig-diepe wijsgeerige gedichten. Vooral zijn humorrealistische onvoltooide novelle En dansk students Aeventyr (1824) heeft blijvende beteekenis. * 21 Maart 1794 te Uldum-Vejle, f 13 Maart 1838 te Kopenhagen, waar hij prof. in de philosophie was. üit g. : Udvalgte skrifter d. V. Andersen (1895). L i t.: V. Andersen, P. M. M. (1894). Baur, Möller-Barlow, ziekte van, > Barlow(s°). Möllganrd, Deensch dierenarts, die het sanocrysine uitvond, een goudpreparaat, dat bij de behandeling van longtuberculose gebruikt wordt. Bovendien stelde hij een serum samen, waarmede de vrijgekomen giftstoffen zouden vernietigd worden. Wynands. H. W. E. Moller. Moiliisci, > Weekdieren. Moliuscoidca, groep van weekdieren, waartoe o.a. behooren de mosdiertjes (> Bryozoa) en armvoetigen (•> Brachiopoda). Molluscum contagiosum (genees k.), zelden voorkomende huidafwijking, waarbij eerst vlakke, dan later zich meer verheffende, aan de basis ingesnoerde, kleine soms tot erwtgroote erupties op de huid ontstaan. Drukt men op deze gezwelletjes, dan komt in het centrum een wit grauw propje te voorschijn, dat bij microscopisch onderzoek de zgn. molluscumlichaampjes bevat. M. c. is besmettelijk en wordt veroorzaakt door filtreerbaar virus; de periode tusschen besmetting en uitbreken bedraagt 2 a 3 maanden. E. Hermans. Mollvvcide, Karl Brandon, Duitsch wiskundige en astronoom. * 3 Febr. 1774 te Wolfenbüttel, f 10 Maart 1825 te Leipzig. 1811 hoogleeraar te Leipzig. Bekend om zijn bijdragen tot de leer der kaartprojectie en om de, in 1808 gepubliceerde, veelal naar hem genoemde, maar reeds lang voor hem voorkomende trigonometrische formules voor (a ± b) : c. Voor de Projectie van Mollweidc, zie ■> Babinet (Projectie van). Dijksterhuis. Molmenti, Pompeo Gherardo, Venetiaansch geschiedschrijver. * 1 Sept. 1852 te Venetië, f 24 Jan. 1928 te Rome. Zijn driedeelige Storia di Venezia nella vita privata,' delle origine alla caduta della repuhlica (herziene druk 1927, Bergamo) is een standaardwerk. Molnar, Fere n c, Hong. tooneel- en romanschrijver. * 12 Jan. 1878 te Boedapest. Hij is cynisch, geestig, lichtzinnig, een meester in de tooneeltechniek. Zijn stukken worden over de geheele wereld gespeeld. Voorn, werken: De duivel (1907); Lüiom (1909); De jongens van de Paulusstraat (een jongensboek, 1909). Mol o, W alter von, Duitsoh romanschrijver uit de Neo-Klassiek. * 14 Juni 1880 te Sternberg. Zijn romans geven een overspannen verheerlijking van het Duitsche volksverleden (Der Roman meines Volkes, 1918-’2l; een trilogie over de Hohenzollems); oftrachten de groote heroën van het Duitsche geestesleven psychologisch uit te beelden (Der Schillerroman, 1912-’l7). Baur. Verdere werken: Die Bobenmatz-Trilogie (1923-’26) ; Ordnung im Chaos (1928) ; Zwischen Tagund Traum (1930); Ein Deutsoher ohne Deutsehland (1931); Holunder in Polen (1933). L i t. : H. M. Elster (1920); F. Munck (1924); G. A. Brand, in Lit. Echo (1917-’18). *■ ■ \ i v-* • X7IC4UU, in uiu. uviiu yii/xi xuy, Moloch (Molek), de godheid, aan wie de Israëlieten gedurende den tijd der koningen menschenoffers brachten, ofschoon dit op doodstraf verboden was (Lev. 18.21; 20.2-5). Zoo offerde koning Achaz zijn eigen zoon (4 Reg.16.3); hetzelfde bericht 4 Reg.21.6 van Manasses. Ondanks de hervormingen van koning Josias (4 Reg.23.10) bleef het afschuwelijk gebruik bestaan (Jer.7.31 enz.). De uitspraak Molek is kunstmatig (gevormd naar het Hebr. woord bosjet schande) en dient eigenlijk vervangen te worden door Melek, een bij de Semieten veel voorkomende benaming van de godheid, die bij de Canaanieten Baal, bij de Ammonieten Milkom, en bij de Moabieten Chamos heet. Vgl. > Menschenoffers (3°, sub: in Israël). L i t.: M. -T. Lagrange, Etudes sur les religieus sémitiques (Parijs 21905, 99-105); A. Bea, Kinderopfer für Moloch oder lür Jahwe ? (in Biblica, jg. 18, 1937, hlz. 95-107). A.v.d. Born. Mologa, 680 km lange zijrivier van de Wolga, die in deze rivier valt bij de stad M. (58°40'N., 36°0'0.), in de omstreken van Rybinsk. De M. is gedeeltelijk gekanaliseerd. Molokai, een der Sandwich-eilanden, gelegen in den Stillen Oceaan; opp. 676 km2; het heeft met het kleinere eiland Lanai in het Z. ca. 2 600 inw. M. is beroemd door het verblijf van pater ■> Damiaan, die er onder de melaatschen werkte. Molokancn, een rationalistische sekte in de Russische Kerk, opgekomen in de 18e eeuw. Na vele vervolgingen in 1905 door den staat erkend. Den naam M., d.i. melkdrinkers, danken zij waarsch. aan het feit, dat zij tijdens de vasten in strijd met de voorschriften der Orthodoxe Kerk melk gebruiken. Wachters. Molosscrs, in de Gr. Oudheid een Illyrische volksstam in het landschap Molossis (O. Epirus), bekend om zijn honden. Volgens de sage werden de M. door Pyrrhus, den zoon van Achilles, uit Tbessalië naar Epirus gevoerd. Deze M. vermengden zich met de oorspr. bewoners en werden daarom door de overige Grieken als halve barbaren beschouwd. De voornaamste stad was Passaron. Sedert de 7e eeuw v. Chr. kwamen de M. in aan raking met de Grieken, in 375 v. Chr. werden zij lid van den Attischen Zeehond, later stonden zij onder Macedonischen invloed. Weijermans. Ulolploeg, > Drainage (1°). Molsbcrgen, Everhardus Cornelis Godée, historicus en militant taalstrijder. * 18 Sept. 1875 te Utrecht. Promoveerde 1902 te Leiden op diss. „Frankrijk en de Rep. der Ver. Nederlanden, IG4B– M. was 1903-’lO hoogleeraar in gesch. aan het Victoria College te Stellenbosoh (Z.-Afrika); in 1910 en ’ll belast met archieven-onderzoek in Europa betreffende de Z.-Afrik, geschiedenis. Verder was M. achtereenvolgens o.a. lector aan de gem. universiteit te Amsterdam (1913), hoogleeraar in de kolon. geschiedenis te Gent (1916-’18), leeraar te Weltevreden, Ned.-Indië (1919-’22); en sinds 1923 landsarchivaris. Talrijke studiereizen naarbuitenl. archieven (0.a.) Londen, Parijs. Italië, Ceylon). In 1924 werd M. Katholiek. Werken; o.a. Geseb. van Z.-Afrika (1910; Ned. en Eng.); Reizen in Z.-AMka in de Heli. Tijd (4 dln. 1916-’32); Gesch. v. d. Minahassa tot 1829 (Weltevreden 1928); Report on the Dutch Records ... at Colombo (1929); Tijdens de O. I. Compagnie (I 1932, II ter perse); J. van Riebeeck en zijn tijdgenoten (1937). Talrijke art. en bijdr. in dagbladen, tijdschriften en feestbundels. Molsla, in donker gegroeide, witte bladeren van de paardenbloem (Taraxacum officinale), welke als vroege voorjaarsgroente te gebruiken zijn, doch door het witlof nagenoeg geheel zijn verdrongen. M. kan in graslanden vroeg in de lente worden gezocht, doch kan ook worden geteeld. Moltke, I'Helmuth K. 8., gra a f von, Pruisisch veldmaarschalk; oom van 2°. * 26 Oct. 1800 te Parchim (Mecklenburg-Sohwerin), f 24 April 1891 te Berlijn. In 1819 Deensch, sinds 1822 Pruisisch officier, diende en streed 1835-’39 in het Turksche leger, 1857 -’BB chef van den Pruis, generalen staf. Groot theoreticus, verkondigde hij nochtans geen bepaalde leer der oorlogvoering. Zijn meening,dat strategie is „ein System der Aushilfen”,deed hem ieder geval afzonderlijk beschouwen. Ondanks zijn moeilijke positie als chef van den staf van een krijgskundig minder bekwaam koning-opperbevelhebber, met als legercommandanten vorstelijke personen, was M. door zijn rustige leiding toch de eigenlijke veldheer en als zoodanig een der grootsten uit de krijgsgeschiedenis. Hij streefde naar een spoedige vernietiging van den vijand en naar een snel einde van den oorlog, gaf slechts de algemeene lijnen der operaties aan en liet den ondercommandanten veel vrijheid in de wijze van uitvoering zijner bevelen, hetgeen mogelijk was door een degelijke vorming van de officieren. Zijn krijgsvoering vormt den overgang tusschen die van Napoleon’s tijd met de legers van honderdduizenden, tot die van den Wereldoorlog met legers van millioenen. H. von Moltke. MOLUKKEN EN NIEUW-GUINEE MOLUKKEN EN NIEUW GUINEE M. leidde den oorlog van 1864 tegen Denemarken, die van 1866 o.m. tegen Hannover en Oostenrijk, en die van 1870-’7l tegen Frankrijk. In 1866 ontwierp en leidde hij den beroemden concentrisohen opmarsch van de drie Pruis, legers naar en in Bohemen, welke binnen twee weken de overwinning op Oostenrijk bij Königgratz bracht. In 1870 ging hij van een geconcentreerde aanvangsopstelling in de Beiersohe Palts over tot een excentrischen veldtocht, welke snel tot de oplossing van het keizerlijke Fransohe leger voerde (Metz, Sedan). Nadien wist hij ook den vlug oplevenden, levendigen Franschen republikeinschen weerstand te breken. Als mensch was M. bescheiden, zwijgzaam, plichtsgetrouw, werkzaam, als militair strijdlustig, zelfs oorlogszuchtig met goed begrip voor het politieke element in de oorlogvoering. Antoni. O O 2° Helmuth Johannes L., graaf von, Pruisisch generaal-overste; neef van I°. * 26 Mei 1848 te Gersdorff (Mecklenburg-Schwerin), f 18 Juni 1916 te Berlijn. Van 1906 tot 14 Sept. 1914 chef van den Duitschen generalen staf. Wijzigde in vredestijd het operatieplan van zijn voorganger von Schlieffen voor een oorlog met Frankrijk, o.a. in dier voege, dat hij den rechtervleugel van het door Nederland en België naar N. Frankrijk op te marcheeren leger beduidend verzwakte, en zoodoende dit plan krachteloos maakte. Ook liet hij den opmarsch door Ned.-Limburg vervallen. Gedurende de uitvoering van den opmarsch legde hij bovendien nog een aanvalszwaartepunt tusschen Toni en Epinal, terwijl hij vóór en gedurende den beslissenden slag aan de Mame ver achter het front te Luxemburg verbleef, een passieve rol vervullend door noch duidelijke bevelen, noch persoonlijke leiding te geven. M. had een zwak gestel en niet voldoende zelfvertrouwen. Antoni. Molto (ItaL), muziekterm voor „veel”; bijv. allegro molto = zeer snel. Molton (textiel), meestal lichtgekleurde of witte katoenen, flanelachtige stoffen, die eenzijdig of ook tweezijdig geruwd zijn, zoodat de stof een eenigszins viltachtig uiterlijk heeft. Zeer volumineus, goede vochtopname; gebruikt voor ondergoederen, babykleeding, goedkoope dekens, enz. O, J-, 1 ' . JVlolukken of Specerij- eilanden (zie pl. en krt.; vgl. den index in kolom 831/832). Oorspronkelijk verstond men onder M. de eilanden, die uitsluitend den kruidnagel leverden, inzonderheid Temate, Tidore, Motir, Makjan en Batjan (Ned.- Indië). Later werden daar Ambon en Banda aan toegevoegd. Dit laatste vooral wegens het leveren van muskaatnoten en foelie. Thans verstaat men onder dezen naam de eilanden tusschen Celebes en Nieuw-Guinea. Wat echter Zuidelijker ligt dan Banda, behoort in het Z.W. tot de Kleine Soenda-eilanden, in het Z.O. tot de Groote Oost. De M. zijn van Celebes gescheiden door de -5- Moluksche Zee. In het N. tellen zij vsch. vulkanen. Het bergland bereikt op Ceram en Boeroe een hoogte van ca. 3 000 m. Opp. 55 741 km2, ruim 893 000 inw. (1930), bestaande uit Alfoeren, Maleiers, Chineezen en Arabieren en enkele Europ. Behalve bovengenoemde specerijen, worden uitgevoerd; peper, kopra, cacao, koffie, hout, kajapoetolie (Boeroe), tripang, enz. Voor eigen consumptie dient sagoaanplant. Voor geogr. bijzonderheden zie verder onder de voornaamste afzonderlijke eilanden. Geschiedenis. In 1822 vestigden zich de Portugeezen op Temate en geleidelijk aan breidden zij hun invloed over de Moluksche eilanden uit. Doch ook de Nederlanders waren begeerig naar de kostbare specerijen en in 1699 verschenen hun eerste schepen in de Molukken en langzamerhand wisten zij die geheel onder hun beheer te brengen. Wijl het echter uitsluitend te doen was om winstbejag, werd er met de belangen der inheemsohe bevolking enkel in zooverre rekening gehouden, als ze met de belangen der Compagnie strookten. Men had dan ook voortdurend opstanden te onderdrukken, want het doel was zich het voor de bevolking nadeelige monopolie van den specerijhandel te verzekeren, waartoe de „Loffelijcke Compagnie” zich van weinig loffelijke middelen bediende. „Het monopolie had gezegevierd, de vorsten waren tot willooze werktuigen gemaakt, de bevolking, voor zooverre niet uitgeroeid, was tot volslagen dienstbaarheid gebracht.” (Encycl. van Ned.-Indië, s. v. Molukken). Eerst in 1863 werd aan de verplichte specerijteelt, die zooveel ellende over de bevolking gebracht had, een einde gemaakt. Voor de missiegeschiedenis, zie > Ned.-Indië (sub Missiegesch.). L i t.: B. J. J. Visser, Onder Portugeesch-Spaansche vlag; id., Onder de Compagnie (Batavia). Veel over de profane gcsch. vindt men ook bij» Wessels, Gesch. der R.K. Missie in Amboina 1546-1605 (1926), en id., De Kath. Missie in de Molukken 1606-’77 (in Hist. Tschr., serie Studies, nr. 3, 1935). Geurtjens. Molukkenkrab (Limulus moluccanus), bij de Molukken voorkomende soort van de > degenkrab. Molukkenpassage, > Moluksohe Zee. Moluksche Zee, gedeelte van den Grooten of Stillen Oceaan, begrensd door Celebes, Halmaheira en Boeroe. Het gedeelte benoorden de Soeloe-eilanden wordt gewoonlijk Molukkenpassage genoemd. De M. Z. is zeer diep, in het N. gedeelte in het Gorontalo-bekkeu grootste diepte 3 760 m, in Batjan-trog 4 760 m, in het Z. gedeelte 5 800 m. Wissmann. Molukseh Politiek Verbond, vereeniging, in 1929 opgericht door te Batavia gevestigde Amboneezen, die zich niet konden vereenigen met de richting van de Sarekat Ambon, een extremistische vereeniging. Het verbond stelt zich o.a. ten doel: 1° de emancipatie, bedoeld in den meest uitgebreiden zin, van de Molukken te bevorderen en wel op de basis van loyale samenwerking met de regeering; 2° het aankweeken van het gevoel van verantwoordelijkheid en saamhoorigheid onder alle bevolkingsgroepen van de Molukken, ongeacht ras en godsdienst, om te geraken tot zelfbestuur met behoud van den band met Nederland. Onder de middelen ter bereiking van deze en andere doeleinden vindt men de gewone van het houden van vergaderingen en het uitgeven van een periodiek. Olthof. Molvolume, •> Moleculen (sub: Moleculair volume). Molybdeen (<( Gr. molubdos = lood), een der 92 scheik. elementen. Chemisch symbool Mo. Het is een zilverwit metaal met de volgende physische constanten: atoomgewicht 96; atoomnummer 42; dichtheid 10,2; smeltpunt 2560° C. De voornaamste ertsen, waaruit het gewonnen wordt, zijn molybdeenglans (MoS2), hetwelk vnl. in Australië, wulieniet (PbMoo4), hetwelk vnl. in Noord- en Midden-Amerika gevonden wordt. Uit MoS2 wordt het metaal gewonnen door roosten bij 600° C en reductie van het daarbij gevormde oxyd met koolstof, in speciale gevallen ook met waterstof bij resp. 1 300° C en 1 000 ° C. M. wordt voor het grootste deel gebruikt in de staal- industrie, daar het in staat is de techn. eigenschappen van staal te verbeteren; daarnaast ook in de gloei- en radiolampenindustrie voor haakjes, roosters, anoden, kathoden e. d., wegens zijn hoog smeltpunt, zijn gemakkelijke ontgassing en de betrekkelijk goede mechanische bewerkbaarheid. Ook voor electrische ovens wordt molybdeendraad gebruikt. L i t. : E. Pokorny, Molybdan (1927). v. Liempt. Molijn, Pieter de, schilder te Haarlem. Gedoopt 6 April 1595 te Londen, begraven 23 Maart 1661 te Haarlem. Legde zich vnl. op het landschap toe, waarin hij zich sterk afhankelijk van J. v. Goyen en van Es. v. d. Velde toonde. Zijn teekeningen benaderen den eerste vaak zeer. L i t.: Thieme-Beoker, Allg. Künstlerlex, Molza, Francesco Maria, Ital. Humanist aan hof van Ippolito dei Medici. * 18 Juni 1489 te Modena, f 18 Febr. 1544 aldaar. Door zijn familie verlaten, schreef hij de elegie vol heimwee Ad Sodales en in het > volgare een canzoniere in Petrarca’s stijl en een betoog tegen Lorenzino dei Medici. Ellen Russe. Momalle, gem. in het Haspengouwsch gedeelte van de prov. Luik (XVI 704 C 2); opp. 666 ha, ca. 1 300 inw. (vnl. Kath.); vruchtbare landbouwstreek; oude heerlijkheid; Rom. vondsten. Mombacr, -> Mauburnus. Mombas, Mombassa, belangrijkste havenstad van de Eng. Kenia-kolonie (I 536 G 5). Op een koraaleilandje gebouwd; met het vasteland verbonden door een brug, waarover een spoorlijn loopt, die naar het binnenland voert (de Oeganda-lijn). Ong. 67 000 inw., waarvan ong. 1 200 Europeanen, 8 000 Indiërs, 8 000 Arabieren en voorts leden van 0.-Afr. stammen. Reeds in de M.E. was het een belangrijk Arab. centrum; in 1505 werd M. door de Portugeezen veroverd en tot steunpunt van den Indischen handel gemaakt. In 1698 kwam M. aan Oman, in 1837 aan Zanzibar en in 1890 met deze stad aan Engeland. Door de Oegandalijn en een goede haven is M. zeer in beteekenis toegenomen. v. Velthoven. Momber, » Mundium. Mombert, Alfr e d, Duitsch dichter van symbolistische lyriek, lid van de Charon-groep. * 6 Febr. 1872 te Karlsruhe. De doorloopend duistere poëzie van M. is monistisch van strekking; zijn dramatische trilogie Aeon (1907-’11) poogt den ontwikkelingsgang der menschheid symbolistisch uit te beelden. Voorn, werken: Tag und Nacht (1894); Der Glühende (1896) ; Die Schöpfung (1897) ; Der himmlische Zecher (1909) ; Der Held der Erde (1919); Atair (1925); Aiglas Tempel (1931). Dit.: F. K. Benndorf, A. M. (1932). Baur. Moment (natuur k.). 1° Voor magnetisch moment, zie > Magnetisme. 2° Moment ccner kracht t.o.v. een punt is het product der getalwaarden van kracht en (hefbooms)arm (onder a r m verstaat men den afstand van het punt tot de lijn der kracht). Momentaan aspect, > Aspect (2°). Moment musical, titel, door Schubert gegeven aan kleine klaviercomposities in liedvorm. Momiguics, gem. in den Zuidhoek van de prov. Henegouwen (XIII 176 bijkaartje); opp. 1 616 ha, ruim 2 000 inw. (vnl. Kath.); rotsachtige en beboschte omgeving; belangrijke veeteelt en botermarkt; kerk uit de 18e eeuw met doopvont uit 16e eeuw; oude heerlijkheid, waar eertijds ijzererts, ter plaatse aanwezig, werd verwerkt. V. Asiroeek. Mommacrt, Jan, Ned. dichter en uitgever. * 1611 te Brussel, f 1652 of 1653 aldaar. Bezorgde den liederbundel Hot Brabantsoh Nachtegaelken, dat in korten tijd 14 drukken beleefde en de meest populaire liederen zijner dagen bevat. Th. Mommsen. L i t.: Jop Pollmann, Ons Eigen Lied (1935); M. Sabbe, Stiohtelyck ende Vermakelyck Proces (1926). Mommseii, 1° August, Klassiek philoloog; broer van 2° en 3°. * 25 Juli 1821 te Oldesloe (Sleeswijk), f 18 Juli 1913 te Hamburg. Leeraar aan het gymn. te Flensburg, Hamburg, Parohim en aan de domschool te Sleeswijk. M. publiceerde werken over de chronologie en heortologie der Oudheid. 2 Joh. 1 ycn o, phuoloog, broer van 1 en ó. * 23 Mei 1819 te Garding, f 30 Nov. 1900 te Frankfort a. d. Main, waar hij 1864-’B6 rector van het gymnasium was; 1851-’66 leeraar te Eisenach, 1856-’64 rector in Oldenburg. Studiegebieden; de Grieksche praeposities, Pindarus, Shakespeare. , J 3° Theo d o r, Klass. philoloog en jurist, broer van 1° en 2°. * 30 Nov. 1817 te Garding (Sleeswijk), f 1 Nov. 1903 te Charlottenburg. In 1848 prof. te Leipzig (1860 om politieke redenen ontslagen), 1862 te Zürich, 1854 te Breslau, 1868 te Berlijn; 1874- ’95 secretaris van de Pruis. Academie van Wetenschappen, 1863- ’66 als lid van het Pruis. Abgeordnetenhaus tegenstander van Bismarck; inden Pruis. Landdag (sinds 1873) en den Rijksdag hoorde hij tot de liberale partij. In 1902 kreeg hij den Nobelprijs. M. is de schitterendste vertegenwoordiger van de Klassieke philologie in Duitschland in de 2e helft der 19e eeuw. Met scherpen speurzin en groote eruditie bestudeerde hij wijde gebieden van de Klass. Oudheid. Naast uitg. van Klass. auteurs (o.a. in de Monumenta Germaniae historica) publiceerde hij studies over Rom. recht, gesch., muntwezen en de Lat. taal. Zijn hoofdwerk is: Römisohe Geschichte, in zeer veel talen vertaald. Dl. I-111 (1864-’66) behandelen de Rom. gesch. tot 46 v. Chr., voor M. het einde der Republiek. Terwijl men verlangend uitzag naar den Keizertijd in een 4e dl., verscheen in 1886 plotseling als 6e dl.: Die Provinzen von Caesar bis Diocletian. Het 4e dl. is nooit verschenen. In zijn Röm. Staatsrecht (1871-’88; Abriss 1893) en Röm. Strafrecht (1899) toont zich zijn talent om uit verspreide feiten en kleine sporen synthetisch een geheel op te bouwen. Verder gaf hij nog uit het Corpus iuris civilis (in samenwerking met Krüger e.a.), het Monumentum Ancyranum en den Codex Theodosianus. Voor het Handb. der röm. Altertümer, zie > Marquardt. Zijn kennis van inscripties en zijn organisatorisch talent blijken vooral in zijn werk als directeur van de uitg. van het Corpus Insoriptionum Latinarum, dat hij volgens het door hemzelf in 1847 ontworpen schema met een staf door hem eretrainde medewerkers publiceerde. Zr. Aqnes. neill getia-muc mcucnciivwo Mömpplqard, Duitsch voor ■> Montbéliard. iWlUllipnyaiu, J-'unovu Mom per, de, naam van een schildersfamilie to Antwerpen. Belangrijkste is Jodocus of Joost (* 1664 te Antwerpen, f 6 Febr. 1635 aldaar), een der leidende landschapschilders van zijn tijd in het toen geldende romantische genre. Zijn kunst is ontsproten aan die van P. Brenghel met herinneringen aan Patinier; echter gaf hij er een zeer persoonlijk karakter aan, dat men fantastisch romantisch zou kunnen noemen en waarin hij groote verbeeldingskracht en vindingrijkheid vertoont. Kenmerkend voor zijn stijl is, dat hij het landsohap altijd in drie plans opbouwde; collega’s liet hij er de figuren in schilderen. Hij had een enorme schare navolgers. Zijn neef Frans (* 1603, f 1660) is een der verdienstelijkste; zijn kleuren zijn wat matter met vele grijzen. L i t.: R. Grosse, Die holl. Landschaftsk. 1600/1650 (1925). Schretlen. Mompono, plaats in Belg.-Kongo, prov. Coquilhatstad, district van de Tsjoeapa aan den rechteroever van de Maringa (XV 612 E 2). Aanlegplaats van de hootlijn Basankoesoe—Befori. Bezettingspost en handelscentrum. Missiepost van de Congregatie van Mill-Hill; school en verplegingspost. Prot. missiepost van de Balolo Mission. Lagere en normaalscholen; ziekenhuis. Monheim. Moinpou, Federico, componist. * 1896 te Barcelona. Zijn stijl, dien hij zelf „primitief” noemt, is van een zekere gemaniëreerdheid en raffinement niet vrij te pleiten. Schrijft uitsluitend voor piano, o.a. suites. Momus,inde Gr. my t h. de god van spot en schimp, zoon van de Nacht. Hij ontziet góden noch menschen. In een Grieksch epigram wordt hij als een afgeleefde grijsaard geschilderd. Op kunstwerken komt hij wel voor als een schraal jongeling met satyrsgezicht en zotskap. Van belang in de satyre (Lueianus). Mon (Pegoeanen), volk van de Mon-Khmergroep in Achter-Indië. Mona-aap (Cercopithecus nona Schreb.), een soort van de familie der meerkatachtigen (» Aap), bewoont de Goudkust, Kameroen en het Niger-gebied in Afrika. De wangen, borst en de ledematen van binnen zijn wit; het achterhoofd en de rug zijn roodachtig; onderaan is het lichaam donkerder. Keer. Monaco, een klein onafhankelijk vorstendom, gelegen in het Z.O. van Frankrijk (XI 96 G 5); opp. ca. 1,6 km2, ca. 25 000 imv., waarvan slechts ca. 1 600 Monasken. Sinds 1866 door een tollinie met Frankrijk verbonden. Het milde klimaat schiep een weelderigen plantengroei, waardoor vele toeristen gelokt worden naar de sohilderachtige plaatsjes, die tegen de steile hellingen en op een vooruitspringend schiereiland gebouwd zijn; het oude M., het schitterende > Monte Carlo en het havengebied La Condamine. Naast het kasteel is het oceanographisch museum een bezienswaardigheid. Een zeer groote aantrekkelijkheid vormt de speelbank, in 1866 geopend. M. is een bisschopszetel. Zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 81 in dl. XI. L i t.: Aureglia, La politique monégasque (1927); Baedeker, Rivièra (31930). Heere. G e s c h. Monaco is oorspronkelijk een Phoenicische kolonie, behoorde in de M.E. aan Genua, tot het in de 16e eeuw een zelfstandig vorstendom werd onder de Grimaldi. In 1641 kwam het onder Fr. suzereiniteit, werd in 1793 ingelijfd, maar herwon in 1814 zijn zelfstandigheid. In 1865 kwam een tolunie met Frankrijk tot stand. In 1917 kreeg het een grondwet, waarbij de souvereiniteit erfelijk werd verklaard in de mannelijke en vrouwelijke linie van het huis Matignon-Grimaldi. De vorst wordt bijgestaan door een Nationalen Raad van 12 indirect gekozen leden. Sinds 1922 regeert als vorst Louis 11. Sinds 1887 is M. een afzonderlijk bisdom met 22 priesters. L i t.: Labarde, Hiat. abrégée de la prinoipauté de M. (1913). Derks. Monaco, Albert van, > Albert van Monaco (dl. I, kol. 681). Monacum, Jlonachium, Lat. naam voor > München. Monaden (w ij sb e g.) zijn de enkelvoudige, ondeelbare, ruimtelijk niet uitgebreide zelfstandigheden, waaruit > Leibniz geheel de werkelijkheid laat bestaan. Hij definieert ze als: wezens, in staat tot handelen. Massa en ruimtelijkheid van de stoffelijke dingen, die uit m. bestaan, zijn slechts verschijnselen: toch wordt in ieder ding een werkelijke eenheid gehandhaafd door een „vinculum substantiale”, nl. door zijn eigen wezenlijke en oorspronkelijke werkzaamheid. De activiteit van de m. zelf is een louter-immanente; zij bestaat uit voorstelling en streving. Het voorstellen is een afspiegelen van het heelal uit een bepaald gezichtspunt; het streven heeft tot doel het opvoeren van de voorstelling tot bewustheid; deze wordt bereikt in de menschelijke zielen en in God. In iedere m. is een onbegrensde mogelijkheid tot ontwikkeling gegeven; tusschen de dingen bestaat een aaneengesloten reeks van tusschenvormen, waardoor alle soorten geleidelijk in elkaar overgaan. L i t.: F. Sassen, Gesch. v. d. Nieuwere Wijsb. tot Kant (1933). F. Sassen. Monadnock, > Hardkop. Mona Lisa, naam van schilderij door Leonardo da Vinei, voorstellende het portret eener vrouw met als achtergrond een fantastisch, eenigszins verdroomd landschap. De raadselachtige, mysterieuze expressie in blik en gelaat der vrouw zijn het onderwerp geweest van velerlei beschouwingen. De meester begon het schilderij in 1503 te Florence en schijnt er lang aan gewerkt te hebben; het bevindt zich in het Louvremuseum te Parijs. Andere naam voor M. L. is La Gioconda. Zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 273 in dl. XVI. L i t.: > Leonardo da Vinei. Schreden. Monarchia. De Monarchia, „Over de Monarchie”, is een werk van > Dante Alighieri. Het staat niet vast, wanneer Dante dit werk schreef. Als data worden genoemd 1301, 1309 (de vooravond van den tocht van Hendrik VII naar Italië) of 1312-’l3. De M. werd 1329 te Rome verbrand en door het concilie van Trente op den Index geplaatst Het is Dante’s politieke geloofsbelijdenis: van zijn Ghibellijnsche en universeele idealen. Het doel van alle tijdelijk gezag is, vrede en vrijheid te handhaven ter ontplooiing van alle menschelijke potenties. Hiervoor is een universeele monarchie, die van den keizer, noodig. Deze berust bij de Romeinen, Gods uitverkoren volk, evenals de Joden. De tegenwoordige keizer is opvolger van Augustus, zooals Otto en Karei de Groote. Zijn macht komt rechtstreeks van God, zonder tusschenkomst van den paus. Ofschoon samenwerking noodzakelijk is, zijn Kerk en Staat onafhankelijk van elkaar: de keizer moet het menschdom volgens de beginselen der philosophie voeren tot het aardsche geluk, de paus moet het volgens de Openbaring leiden tot het eeuwig geluk. 11. Wouters. Lit.: H. Kelsen, Die Staatslehre des D. A. (Weenen 1905); B. Koeken, Ter dateering van Dante’s M. f 1929). Monarchiaansche prologen, inleidingen op de evangeliën, in zeer slecht Latijn. Zij werden M. p. genoemd, omdat Corssen overtuigd was, dat ze ca. 230 in Rome in Monarchiaansch milieu (> Monarchianisme) ontstaan waren. Men heeft dit aangenomen, totdat Chapman meende te kunnen bewijzen, dat zij het werk waren van Priscillianus ca. 380, terwijl Babut ze toeschreef aan een Priscillianist der 6e eeuw. De meening van Corssen is wel niet meer houdbaar, maar de Priscilliaansohe afkomst is ook niet bewezen. Lit. : Bardenhewer, Gesch. d. altkirohl. Lit. (II 1914, 612-615). Frames. Monarchiaansche school, zie > Monarchianisme. Monarchianisme, dwaling van begin 3e eeuw, feitelijk hetzelfde als > Modalisme. Men hield vast aan de rnonarchia of de eenheid van het Goddelijk Wezen. Wel manifesteerde God zich door zijn werkingen naar buiten als Vader (schepping en wetgeving), Zoon (Menschwording) en H. Geest (heiliging), maar Zoon en H. Geest keerden na hun werk volbracht te hebben in de monas of eenheid der Godheid terug. Tot de Monarchiaansche school behooren; > Praxeas, Noëtus, Epigonus, Cleomenes, Sabellius e.a. L i t.: Dict. Théol. Cath. (X 1929). Franses. Monarchia Sieula, leuze, waaronder de vorsten van Sicilië aanspraak maakten op verregaande oppermacht (Lat. monarchia = alleenheerschappij) in kerkelijkc en godsdienstige zaken. Zij beriepen zich daarbij op een privilegie, door Urbanus II in 1098 aan graaf Rogier van Sicilië, wegens verdiensten in de Saracenenbestrijding, geschonken. Deze verkreeg daardoor de bevoegdheid van een legaat, dus in afhankelijkheid van den paus. Reeds in de M.E., doch vooral sinds in het begin der 16e e. Sicilië onder Spaansohe macht was gekomen, gaf de M. S. voortdurend aanleiding tot botsingen tusschen den H. Stoel en de vorsten (vooral Philips II en Philips V), die op schromelijke wijze hun bevoegdheid trachtten te overschrijden. Later beriep zich zelfs Garibaldi op de M. S., doch Pius IX verklaarde haar voorgoed voor afgeschaft en door het Verdragvan Lateranen is zij stilzwijgend op zijde geschoven. Baronius trachtte tevergeefs (Annales Eccl. a. 1097) te bewijzen, dat het privilegie van Urbanus II onecht zou zijn, doch zeker deden de pausen slechts hun plicht door zich te verzetten tegen de caesaro-papistische machtsoverschrijding der Sic. en Sp. vorsten. Lit. : Mansi, Colleet. Concil. Amplissima (XX); Sentis, Die M.S. (1869); Pastor, Gesch. der Papste (XIII-XV, passim). Gorris. Monarchie, eenhoofdige, voor het leven durende regeeringsvorm, tegenover aristo- en ■> democratie. Wanneer de geheele macht bij één persoon berust, spreekt men van absolute m.; deelt het volk erin, dan is er ófwel constitutioneele ófwel parlementaire m. (de Kamer kan ministers laten vallen). De m. kan erfelijk zijn of bij keuze (paus). De Klassieke wijsgeeren houden de m. voor den besten regeeringsvorm, mits ze niet overgaat in > despotisme. In vele landen is de m. thans vervangen door een > republiek; ze bestaat nog o.a. in België, Engeland, Italië, Japan, Nederland en de Skandinavisohe en eenige Balkanlanden. Frankrijk was het eerste land, dat de m. afschafte, Spanje het laatste. Zie nog > Constitutie; Koning; Staatsrecht; Staatsvorm. Lit.; Jellinek, Allg. Staatslehre (1929). Keulemans. Monarchomaehcn (Gr., = strijders tegen de alleenheerschers) verdedigen den tyrannenmoord onder het voorbehoud, dat de tyrannie duidelijk blijkt en de vertegenwoordigers van het volk niet kunnen samenkomen om hem te veroordeelen. De stellingen van hen, die met deze beperking den tyrannenmoord verdedigden, werden in haar algemeenheid op het concilie van Constanz veroordeeld. L i t.: J. de Jong, Handb. der Kerkgeseh. (II 21932, 412 vI?-)- .... Wachters. Monastir (Bitolia, Bitolj), stad in Servisch-Macedonië (XIV 625 E 4), in het W. van het bekken Pelagonia aan den O. voet van den 2 532 m hoogen gneisklomp Peristeri. M. telt ca. 34 000 inw. van zeer gemengde herkomst: Macedoniërs, Serven, Grieken, Albaneezen, Joden (ca. 2 000), Bulgaren, Aroraoenen, Turken, Zigeuners. Men vindt er onderwijsinrichtingen van de voornaamste nationaliteiten; ook is er een R.K. school van de Lazaristen. De Grieksche cultureele invloed was overwegend tijdens de laatste decennia van het Turksche bewind (tot 1913); middenstand en hoogere standen zijn vrij sterk vergriekscht. Thans wint het Servische element meer veld. Spoorlijnen naar Saloniki en naar Prilep-Keuprülü. In 1913 kwam Monastir aan Servië, in 1916 werd het door de Duitschers en Oostenrijkers bezet, daarna fel omstreden en in 1917 door de Geallieerden heroverd. Hoek. Monaziet, ■> Aardmetalen. Monceau, gem. in het Z. van de prov. Namen; ca. 360 inw. (Kath.); opp. 985 ha; landbouw. Monceau-Imbrechies, gem. in den Zuidhoek van de prov. Henegouwen (XIII 176 bijkaartje); opp. 524 ha, 325 inw. (Kath.); rotsachtige en beboschte streek; veeteelt; houthandel; kasteel, oude verblijfplaats der heeren van Imbrechies. Monceau-sur-Sambre, gem. in het O. van de prov. Henegouwen (XIII 176 E 3); opp. 711 ha, ca. 10 000 inw. (vnl. Kath.); Samberdal; maakt deel uit van het industriebekken van ■> Charleroi; steenkoolmijnen, ijzerfabrieken, steengroeven; kasteel uit de 17e eeuw; oude baronie van het land van Luik; Rom. vondsten. V. Asbroeck. Möncb von Salzburg, Hermann, Benedictijn (einde 14e eeuw), dichter van wereldlijke liederen en paraphrases van Lat. hymnen, werkzaam aan het hof van aartsbisschop Pilgrim II van Salzburg. Monchiquiet (g e o 1.), een lamprofierisch ganggesteente van essexietische en theratietische samenstelling. Mineralogisoh een camptoniet met glazige grondmassa. Mond (Lat.: Os), de ingang tot het spijsverteringskanaal, te onderscheiden in mondopening en mondholte. De mondopening kan meestal door spieren geopend en gesloten worden, bij den mensch en de zoogdieren door onder- en bovenlip. De mondholte wordt begrensd bij de meeste gewervelde dieren boven door het verhemelte, beneden door den mondbodem, bij den mensch en de zoogdieren opzij door de wangen, naar voren door de lippen. In de mondholte worden bij de gewervelde dieren aangetroffen de tong, de tanden en de > mondspeekselklieren. > Mondhygiëne; Mondledematen. Willems. Mond- en klauwzeer, een infectieziekte bij hoefdieren, die met blaarvorming op het mondslijmvlies begint, terwijl daarna, door het afdruipend mondslijm, de klauwen worden besmet. Zeer lang heeft men naar den verwekker van deze ziekte gezocht en ten slotte is gebleken, dat men hier te doen heeft met een filtreerbaar virus (Frosch en Dahmen). De ziekte heeft in den loop der tijden ontzaglijk veel schade aangebracht aan den veestapel in geheel Europa. De melkgift gaat achteruit. Menschen kunnen besmet worden (tongblaar) door het gebruik van rauwe melk van zieke dieren. Verspreiding wordt door veterinairpolitioneele maatregelen zooveel mogelijk voorkomen. Aangifte van de ziekte moet onmiddellijk plaats hebben en zieke dieren mogen niet vervoerd worden. Het vleesch van deze dieren is onsohadelijk. In het Staatsveeartsenijkundig Onderzoekingsinstituut te Rotterdam, waarvan dr. H. S. Frenkel directeur is, zijn zeer veel onderzoekingen op het gebied van m. gedaan en het is daar o.a. gelukt een reincultuur van het virus te maken. De Lat. naam voor m. isAphthae epizoöticae. Mondeville, eerste groote Fransche chirurg, vooral bekend om zijn ijveren voor de etterlooze wondbehandeling. * Ca. 1260 te Emondeville (Normandië), f 1326 te Parijs. Gal in 1306 zijn Chirurgia uit, die dooi Pagel Sr. opnieuw is uitgegeven. Vooral in de oorlogsp.binirone muntte hii uit. Schlichting. Mondgebed, > Gebed (sub Inwendig en uitwendig gebed). Mondharmonica, volüsmuzieiunsrrumenr mei doorslaande tongen, die langs correspondeerende gaatjes aangeblazen worden; uitgevonden in 1826. In primitieven vorm muzikaal zeer onvolkomen. Is echter ir den laatsten tijd ook ontwikkeld tot een chromatisch instrument van drie octaven (c hromo n i ka) Mondhygiëne. In den engeren zin van het woorc bepaalt de m. zich tot de dagelijks regelmatig wederkeerende verzorging van den mond, met name derhalve von fanrlon pn f.fl.ndvlfiftSCh . Erkend dient, dat de voornaamste verzorging automatisch geschiedt: door goed kauwen van hard voedse bijv. wordt het buitenoppervlak der tanden geschuurd Daarnaast wordt reflectorisch speekselafscheiding bevorderd, die eveneens in belangrijke mate tot reiniging van het gebit bijdraagt. Van niet te onderschattei beteekenis in dit verband zijn bovendien de bewegingen van tong-, lip- en wangspieren, welke niei slechts gedurende het eten, maar evenzeer bijv. tijden: het spreken doorspoeling met speeksel ten gevolg! hebben. Aldus is het begrijpelijk, dat men (veelal bi de plattelandsbevolking) menschen vindt, die nooii de tanden reinigen, maar wier gebit niettemin schooi is en vrij van caries (tandbederf). Het dagelijksch onderhoud van het gebit dient (meei nog op grond van paedagogische dan wel van hygiën, overwegingen) zoo vroegtijdig mogelijk aan te vangen ; in ieder geval direct na doorbraak der melkkiezen. Ideaal ware reiniging na iederen maaltijd; waar diftopgrond van practische overwegingen veelal niet doenlijk blijkt, worde in ieder geval vóór het ter ruste gaan vooi reiniging zorg gedragen, opdat niet tijdens de uren dei nachtrust achtergebleven spijsresten haar verwoestenden invloed op de harde tandweefsels uitoefenen. Het voornaamste hulpmiddel bij de mondverzorging vormt de tandenborstel, waarmede alle bereikbare plaatsen van tanden en kiezen gereinigd dienen te worden en bij rationeel gebruik ook kunnen worden, Daarbij verdient het aanbeveling, niet hoofdzakelijt in horizontale doch vooral in verticale richting te borstelen: in de bovenkaak van boven naar onderen, in de onderkaak juist in omgekeerde richting. Behalve de tanden horstele men bovendien het tandvleesch. Gebruikmaking van tandpasta of poeder is niet nood- zakelijk; bij de keuze daarvan boude men zich aan deskundig advies. Bij aanwezigheid van kleinere of grootere hiaten tusschen de tanden onderling kan een gewaste zijden draad (zgn. floss-silk) uitnemende diensten bewijzen. Ook hierbij echter is, gelijk bij gebruikmaking van tandenstokers, deskundig advies uitermate gewenscht. Bij verdere uitbreiding van het begrip m. vallen daar óók al die maatregelen onder, welke, buiten de dagelijksche mondverzorging, behoud van een hygiënischen gebitstoestand ten doel hebben. Het ligt derhalve voor de hand, dat ook deze zoo vroegtijdig mogelijk, derhalve na volledige doorbraak van het melkgebit, genomen behooren te worden. Feitelijk behooren al deze maatregelen in het teeken der praeventieve tandheelkunde te staan; slechts bij regelmatige gebitscontróle is zulks inderdaad het geval. Deze controle betreft in de eerste plaats den toestand der tanden zelve, welker tijdige behandeling onder geen voorwaarde uitgesteld mag worden totdat subjectieve klachten zich kenbaar maken. Later dient evenzeer de verdere ontwikkeling van het gebit nauwkeurig gadegeslagen, inzonderheid tijdens de wisselperiode; zóó alleen is het doenlijk, mogelijke onregelmatigheden in den stand van het blijvend gebit tijdens haar ontwikkeling reeds op het spoor te komen. Ook na beëindiging der tandwisseling blijft periodiek mondonderzoek van primair belang voor het verhoeden van ernstiger tandziekten. Daarnaast zal, vooral op lateren leeftijd, bovendien de toestand van het tandvleesoh de aandacht vragen: tijdige herkenning en behandeling van tandvleeschaandoeningen kan voor het behoud van het gebit van cardinale beteekenis zijn. Maar bovendien kunnen zij stoornissen in den algemeenen gezondheidstoestand tot achtergrond hebben. Lit.: C. Witthaus, Ons gebit en de bestrijding der tandziekten. de Jonge Cohen. Mondingsvimr, vlam, die ontstaat bij het afgaan van het schot, doordat de heete achter het projectiel aanstroomende gassen, in aanraking komen met de lucht en dan verbranden. Door de m. worden ’s nachts de opstellingen der vijandelijke batterijen bepaald. Men onderscheidt nog de m ondi n g svla m, d.i. de kem van het vuur, en den mondingsgloed. Door gebruik van vlamvrij kruit of door toevoeging aan de lading van een zakje met bepaalde scheikundige stoffen tracht men het m. te verminderen. Bij mitrailleurs wordt voor dat doel een vlamverberger op den loop geplaatst. Nijhoff. Mondino dei Lnzzi (M und i n u s), de eerste man, die sedert de Oudheid weer lijkopeningen op menschen verrichtte en aldus ontleedkunde doceerde. De eerste sectie waarschijnlijk in 1306 te Bologna. Zijn boek verscheen in 1316 en bleef tot na 1500 een standaardwerk. Echter zag hij niets anders, dan wat in oude boeken van ca. 100 na Chr. vermeld stond; ook al was dat laatste onjuist. De laatste druk dateert nog van 1680, lang na Vesalius. Schlichting. Momllcdcmalcn of mondwerk tuig e n, aanhangsels om de mondopening bij de insecten, dienend bij de opname van het voedsel. Br worden drie paar m. onderscheiden, nl. de mandibelen of het eerste paar kaken, de eerste maxillen of het tweede paar kaken en de tweede maxillen of het derde paar kaken. Overeenkomstig den aard van het voedsel, dat wordt opgenomen, zijn deze m. verschillend gebouwd en onderscheidt men bijtende, zuigende, likkende en stekend-zuigende m. Ook bij andere geleedpootigen worden de om de mondopening voorkomende aanhangsels m. genoemd. Wülems. Mondo, volksstam in het N.O. gedeelte van Belg.-Kongo, welke zich gedeeltelijk uitstrekt tot in Bahr el Ghasal. Mondombc, plaats in Belg.-Kongo, prov. Coquilhatstad, district van de Tsjoeapa aan den rechteroever van deze rivier. Bezettings- en handelspost; aanlegplaats van de bootlijn Coquilhatstad—Moma. Missiepost van de Priesters van het Heilig Hart en van de Dochters van Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart. Lagere en catechistenschool; verplegingspost. Prot. missiepost van de Disciples of Christ Congo Mission. School, gasthuis. Monheim. Mondorï, badplaats in het groothertogdom Luxemburg aan de Gender, op de grens tusschen Lux. en Frankrijk (XVI 736/736). Ca. 900 inw. Geneeskrachtige bronnen. Casino. Mondriaan, Piet, Ned. schilder. * 7 Mrt. 1872 te Amersfoort. Schilderde hoofdzakelijk figuur en landschap; ging later over tot een abstracte vlakken – kunst, die slechts tot haar recht komt in samenhang met de architectuur. Mondspceksclklicpcn, drie paar groote, trosvormige klieren, welke bij den raensch en de zoogdieren in de mondholte uitmonden. Het zijn de oorspeekselklieren of glandulae parotides, de onderkaakspeekselklieren of glandulae submaxillares, de ondertongspeekselklieren of glandulae sublinguales. Het afgescheiden speeksel bevat naast water, slijm, eiwitten en zouten ook het enzym amylase. > Spijsvertering; Spijsverteringsstelsel. Wülems. M©lidsteen, een kwaliteitsbenaming voor baksteen. In de ouderwetsche steenovens worden de te bakken kleisteenen eenvoudig rondom den vuurhaard gestapeld. De steenen, die nabij den vuurmond van den vuurhaard direct in aanraking met het vuur komen, heeten m.; zij krijgen verkleuringen of, wegens te groote hitte, een gedeeltelijke versmelting. Ze zijn gewoonlijk van goede hardheid, doch hebben een onregelmatig en minder fraai uiterlijk; de prijs is daarom gewoonlijk laag. Bij de moderne vlamovens komen de steenen niet direct met vuur in aanraking en komen de m. niet meer voor. P. Bongaerts. Mondstuk, bij koperen blaasinstrumenten het aanvangsdeel van de klankbuis, waarin door pressing der lippen en door blazen de klank gevormd wordt. Men onderscheidt het halfronde of ketelvormige (trompet en bazuin) en het kegelvormige (hoorn) m. Ook bij de dwarsfluit kan men van m. spreken, de Klerk. Mondwcrktuigen, -> Mondledematen. Monc, Franz Joseph, kerkgeschiedvorscher. * 12 Mei 1796 te Mingolsheim (in Baden), f 12 Maart 1871 te Karlsruhe. Bewoog zich vnl. op het gebied der literatuur, ook op dat der liturgie. Bekend is zijn uitgaaf van enkele oude Gallicaansche Missen (de „Missen van Mone”). Mond, een legeering van nikkel met koper en weinig ijzer (bijv. 60 nikkel, 33 koper en 6,6 ijzer). Gebruik vnl. voor apparaten in de chem. industrie. JVlonenergisme, dwaling, die leert, dat in Christus slechts één energeia of werking bestaat evenals één wil (> Monotheletisme). Meneren, door Haeckel hypothetisch aangenomen organismen, waarvan echter het bestaan nimmer is aangetoond. Volgens Haeckel zouden dit de meest eenvoudige en laagst staande levende wezens zijn, waarvan het cellichaam slechts zou bestaan uit oerslijm of cytoplasma zonder kem. Naarmate deze organismen meer een plantaardige of wel dierlijke stofwisseling zouden bezitten, werden zij onderscheiden in phytomoneren en zoomeneren. Willems. Monet, 1° August, Belg. journalist en tooneelcriticus. * 1875 te Antwerpen. Bestuurde het Ned. Tooneel (1904-’l4), later het Antwerpsch Tooneel (1919). Zijn tooneel vertoont techn. vaardigheid; psychologisch echter zwak. Werken: Het Arendsnest (1904); Leven in ’t Verleden (1908); Het Vuur dat Loutert (1918, later herdoopt ; De Vierde Macht, 1936). 2°olaude Oscar, schilder. * 14 Febr. 1840 te Parijs, f 6 Dec. 1926 te Giverny (Seine). Leerling o.a. van E. Boudin en Gleyre. M. is de hoofdfiguur der Fransche Impressionisten, wier idealen hij tot uiterste consequenties doorvoert. M. beperkt zich vnl. tot het landschap (omgeving Parijs) en is volkomen plein-airist (1869, La Grenouillière, coll. Amhold Berlijn). Karakteristiek voor M. zijn de series schilderijen naar hetzelfde onderwerp onder verschillende belichtingen op verschillende uren van den dag, als verschillende „impressies” dus gemaakt. Series van de kathedraal te Êouaan (Louvre), van de Waterlelies (Parijs, Jeu de Paume), van de bruggen te Londen enz. Visueele emoties van licht en kleur overheerschen bij Monet; zijn composities zijn slechts met het licht gemodeleerd (zie afbeelding 1 op plaat t/o kolom 64 in deel XIV). In 1870 bezocht M. Holland (schilderde a. d. Zaan). L i t.: G. Goffroy, Claude Monet. Sa vic, son oeuvre (1924). Korevaar-Hesseling. Moneta, Oud-Italische godheid, godin van munt en geldwezen; de naam is van Punisch en oorsprong; later bijnaam van Juno, die de Romeinen in den oorlog tegen Pyrrhus gewaarschuwd (monere) zou hebben. Tempel van Juno Moneta op het Capitool, gebouwd, waar het huis van M. Manlius Capitolinus gestaan had. Hier werden de Rom. munten geslagen. Het Ned. woord munt is van Moneta afgeleid. Witlox. Moufcrrato, landschap in Opper-Italië, in Piemont. Het heuvelland is beroemd om den wijn. Monforte-altaar, > Goes (Hugo van der). Moncja, plaats in Belg.-Kongo, prov. Stanleystad, district van de Oeële, aan den rechteroever van de Bili, zijrivier van de Mbomoe. Bezettingspost; handelspost, katoenafristingsfabriek. Missiepost van de Kruisheeren en van de Zusters van het Heilig Hart van Maria (Berlaer). Scholen, weeshuis, ziekenhuis, verplegingspost, maatschappelijke werken. Prot. Norvegian Baptist Mission, met school en verplegingspost. Monheim. Mongulla, Zuidelijkste prov. van den Anglo-Egyptischen Soedan tusschen den Belg. Kongo en Abessinië gelegen (I 636, bijkaartje: de Nijl B 7); de Witte Nijl stroomt er door; aan zijn rechteroever ligt de gelijknamige stad M., tot 1929 de hoofdstad; nu is dat Joeba. Monge, Gasp a r d, Fransch wiskundige. * 10 Mei 1746 te Beaune, f 28 Juli 1810 te Parijs. Zoon van een marskramer, toonde vroeg groote begaafdheid, werd in 1768 docent voor wiskunde aan de mil. school te Mézières, 1794 hoogleeraar aan de Ecole Polytechnique. Hij vergezelde Napoleon op den tocht naar Egypte, werd 1799 tot senator benoemd en als comte de Péluse in den adelstand verheven. Hij is vooral bekend als grondlegger der beschrijvende meetkunde, maar heeft o.a. ook bijgedragen tot de theorie der diffe- rentiaalvergelijkingen en tot de differentiaal-meetkunde. Dijksterhuis. Werk: Geometrie Descriptive (Parijs 1798-’99). Mongo, volksstam in Belg.-Kongo over een groot gedeelte van het middenbekken verspreid. Een voorname kem is woonachtig tusschen de Lopori- en Maringarivieren. Hun taal, het Lomongo, behoort tot de groep der Bantoetalen. Mongolen, ook gele ras genoemd, een 500 millioen menschen tellend ras; bewonen vooral Azië. De hoofdkenmerken zijn tamelijk constant en wellicht gevormd in de afgesloten steppegebieden van Centraal-Azië. De gestalte is tamelijk klein (mannen ca. 158 cm, vrouwen ca. 147 cm); de ledematen kort, de romp lang, handen en voeten zijn klein en sierlijk; de schedel is breed, index 82. Het gezicht is plat, de jukbeenderen steken naar voren, evenals de oogappel. Bekend is de Mongolenplooi: het boven-ooglid gaat bij den neus over het onderste lid heen; daardoor schijnt het oog schuin te staan. In het algemeen weinig behaard. Zwart haar, gele huidskleur. De cultuurhoogte is zeer verschillend; daarnaar kan een indeeling gemaakt worden, evenals naar de talen. E. Fischer geeft de volgende indeeling: 1° eigenlijke Mongolen, verdeeld in een Noordelijke groep (Mantsjoe en Koreanen) en een Zuidelijke groep (Chineezen en Japanners); 2° Turktataren; 3° Oeral-Mongoolsche stammen. Veel vermenging is opgetreden in de grenszonen. L i t.: v. Bickstedt, Rassenkunde und Rassengesch. der Menschheit (1934); H. Weinert, Die Rassen der Menschhcit (1935). Heere. Mongolen vlokken werden het eerst wetenschappelijk beschreven als blauwe geboortevlek bij Japansche kinderen door Baelz. M. vindt men bij of kort na de geboorte vooral in de omgeving van de stuit en als regel verdwijnen ze weer in de eerste levensjaren. Ze vertoonen een grauwgrijze tot blauwviolette kleur, en kunnen zeer uiteenloopend van grootte zijn. M. komen niet alleen bij Mongolen, doch ook herhaaldelijk bij Negers, zeldzaam daarentegen bij Europeanen voor [(90% bij Japansche kinderen (Fujisawa); 1/2 0 /00 bij Europ. kinderen (Epstein in Praag)]. E. Hermans. Mongolië, het centrale gebied van Azië, tamelijk vlak en hoog gelegen, begrensd door vele gebergten: Altai, Sajanisch gebergte, Groote Chingan, Kwenlun, tot ïarimbekken en Dzjoengarije. Het grootste gedeelte is zonder afvloeiing; naar de buitenzijden stroomen Jenissei, Amoer en Hoangho. Het N.W. is een horstgebied, doorsneden door vele slenken, soms door fluvioglaciale afzettingen opgevuld. Sterk continentaal klimaat, naaldwoudgebied en steppe. Oost-Mongolië of Gobi-woestijn is een vlak gebied, waar langs jonge breuklijnen eruptieve gesteenten te voorschijn kwamen. De steppen leveren een goed weidegebied, naar het Zuiden begint de zandsteppe. De oude handelsweg Kiaohta—Kalgan is thans van minder beteekenis. Als een zeer oude schol ligt hier in het Z.O. het Ordos-plateau. De tegenhanger hiervan in het Z.W. is de horst Pesjan. Binnen-Mongolië behoort tot China, Buiten-Mongolië is een zelfstandige Sowjetrepubliek, ca. 1,6 millioen km2, ca. 700 000 inwoners, waarvan ca. 100 000 Russen. De hoofdstad is Oeljan-Bator, ca. 60000 inw. Voorn, godsdienst is het Lamaïsme. Hoofdmiddel van bestaan is de nomadenveeteelt (kameelen, paarden, runderen, schapen), de landbouw is weinig ontwikkeld. Steenkool en goud worden ontgonnen. > Mongolen. De Kath. Kerk bezit in M. 4 vicariaten met ca. 322 000 Kath.; meest inheemsohe priesters. Missionarissenvan Scheut. In M. werkte o.m. mgr. > Hamer. L i t.: S. Hedin, Von Peking nach Moskau (1924); id., Auf groszer Fahrt (51929) ; S. Wolff, Die Volksrep. der M. (Ztschr. f. Geopolitik, 1928). Heere. Mongolisme, aangeboren vorm van idiotie, welke niet erfelijk is en met lichaamsafwijkingen gepaard gaat, waarvan die van het hoofd eenige overeenkomst doen ontstaan met den schedel van het Mongolenras (o.a. nauwe, scheef verloopende oogspleten, uitstekende jukbogen). De oorzaak is niet bekend. De paedagogische behandeling moet vroegtijdig beginnen. Monialis, Lat. vakterm ter aanduiding van de kloosterlinge eener vrouwelijke orde, waarin plechtige geloften worden afgelegd, tegenover soror, kloosterlinge van een kloostergenootschap met alleen eenvoudige geloften (C.I.C. can. 488, 7). De m. is in gelijke mate als de monnik gehouden aan het Koorgebed. Vgl. > Kloosterling. Monica (in oude hss.: Monnic a), Heilige, voorbeeldige Christelijke ecbtgenoote en moeder. * 332 te Thagaste, f 387 te Ostia ïiberina. Met haar gramstorigen heidenschen echtgenoot Patricius wist zij standvastig den vrede te bewaren en op het einde zijns levens hem te winnen voor Christus. Vooral echter voor haar zoon Augustinus was zij een bron van zegen. De Christelijke lessen, hem in zijn prille jeugd ingeprent, gingen nooit geheel verloren en tijdens zijn afdwalingen hield zij niet op onder tranen zijn bekeering af te smeeken. Augustinus zelf erkent, dat hij haar alles in zijn leven verschuldigd is (De beata vita: mater, cuius meritis credo esse omne quod vivo), dat zij hem heeft voortgebracht én naar het vleesch, opdat hij voor het tijdelijke, én naar den geest, opdat hij voor het eeuwige licht zou geboren worden. Haar levensbeeld vindt men voortreffelijk geteekend in Augustinus’ werken, vooral in zijn Belijdenissen (IX, c. 8-12). Feestdag 4 Mei. Li t. : Bougaud, Hist. de sainte Monique (ook meermalen in het Ned. vertaald); F. J. P. G. van Btten O. B. S. A., Leven van de H. M. (1889). Claesen. In de iconographie wordt M. uitgebeeld: op een troon met Augustinessen omgeven (Filippo Lippi, te Florence); samen met haar zoon Augustinus (Benozzo Gozzoli, te Volterra; M. Pacher, te München); soms als kloosterzuster met een rozenkrans in de handen (Stuttgart, 16e eeuw). p. Gerlachm. L i t.: K. Künstle, Ikonogr. der Heiligen (454). Monilia, 1° (g ene e s k.) 4- Spruw. 2° (Plantenziekten kunde) Een schijf – zwam. Men onderscheidt Monilia cinerea, bijna uitsluitend voorkomend op steenvruchten (morel, kers, pruim, abrikoos en perzik) (->- Kersenparasieten), en M. fructigena, bijna uitsluitend voorkomend op pitvruchten (appel, peer, kwee). De vruchten kunnen ineenschrompelen en steenhard worden (mummificeeren), of het mycelium doorwoekert hen en vormt aan de oppervlakte in min of meer concentrische kringen geplaatste zwamkussentjes. Soms wordt ook de schil glimmend zwart en leerachtig. Niet alle soorten zijn even vatbaar. Bestrijding geschiedt door de aangetaste vruchten te verzamelen en ze te vernietigen of diep in den grond te begraven. M.v.d. Broek. Monisme ( Monaden). Bij andere wijsgeeren neemt het spiritualistisch m. een meer voluntaristischen vorm aan. Men meent dan, dat de laatste onstoffelijke elementen, met behulp waarvan de werkelijkheid is gebouwd, begeerten of wilsstrevingen zouden zijn. Zoowel onder de intellectualistische als onder de voluntaristische spiritualisten zijn er voorts verschillenden, die spreken van een enkel geestelijk wezen, waarvan- de zichtbare dingen slechts onzelfstandige uitvloeisels of openbaringen zouden zijn (pantheïstisch-spiritualistisch m.). > Spiritualisme; Pantheïsme. C) Het parailellistisch m. Dit derde soort m. tracht de geheele werkelijkheid te verklaren met behulp van één of meer zelfstandige wezens, welke zouden samengesteld zijn uit stof en geest of deze beide zijnswijzen als eigenschappen (attributen) of onzelfstandige uitvloeisels dragen. Een naïeve en meer gematigde vorm van parailellistisch m. is het > animisme of > hylozoïsme; de leer, die houdt, dat alle dingen in de zichtbare natuur bezield of levend zouden zijn. In navolging van > Spinoza staan vsch. moderne psychologen en natuur-philosophen een meer doordachten en volledigen vorm van parailellistisch m. voor. Wie deze meening houdt, ziet in de dingen van de stoffelijke en die der geestelijke wereld niets anders dan uitvloeisels, eigenschappen of openbaringen van een enkele substantie, en schrijft deze dan maar al te dikwijls goddelijke eigenschappen toe. Het m. in al zijn verschijningsvormen is een onhoudbare theorie, omdat zij tegengestelde zijnswijzen tot elkander tracht te herleiden. Zie ook -> Dualisme; Eenheid en Veelheid; Emanatisme; Pantheïsme. 1 L i t.: A. Drews, Gesch. des Monismus im Altertum (1913) ; R. Eisler, Gesch. des M.. (1910); vgi. 0. Külpe, Einl. in die Philos. (1919). Th. v. d. Bom. Monita sccreta, een verzameling van zgn. geheime gedragsregelen en voorschriften, door de generaals der Sociëteit van Jesus aan de oversten gegeven om invloed en macht der Orde te vermeerderen. Het boek verscheen anoniem in 1614 te Warschau en zou bewerkt zijn naar een toevalligerwijze ontdekt handschrift. Binnen enkele jaren werd het in de meeste Europ. talen vertaald en ter bestrijding der Soo. van Jesus gebruikt. Hieronymus Zahorowski, een uit de Orde ontslagen Jezuïet, wordt voor den samensteller van deze vervalsching gehouden. • O O L i t.: Sommervogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (X, 1520); Albers, De M. S. (Studiën, LXXXV 1916); A. B. de 8., Jezuïeten-gruwelen (1900) ; Koch, Jesuiten Lexikon (blz. 1225). v. Hoeck. LIJST DER IN DEEL XVII OPGENOMEN PLATEN EN KAARTEN tegenover kolom: Madeira 32 Madrid 33 Maes, Nic ~ 48 Mantegna 49 Marcus 176 Maria I 177 Maria II 224 Maria 111 226 Maria Maggiore 288 Maris, J. en M. en W 289 Marokko 320 Masker 321 Matthaeus 176 Mauve 368 Mechelen 369 Mensch 480 Mesdag 368 Metallographie 644 Metsu 545 Meubel 1 560 Meubel II 561 tegenover kolom Meubel 111 676 Meunier 624 Mexico 577 Michael 625 Michelangelo I 666 Michelangelo II 667 Middel-Amerika (kaart) 608/609 Middelburg 672 Milaan 673 Millet 112 Mimiek I 688 Mimiek II 689 Mineraal 800 Miniatuur 704 Missie (kunst) I 720 Missie (kunst) II 721 t IfS). Molen I 752 Molen II 783 Molukken 801 Molukken (kaart) 816/817 «£*- 3 sareßgai